ONTWERP VA WET - dbnlDe invloed der handelwijs van het Ministerie, ter verhooging van overmagt en...
Transcript of ONTWERP VA WET - dbnlDe invloed der handelwijs van het Ministerie, ter verhooging van overmagt en...
OVER HET
ONTWERP VA WET
OP HET
LAGER ONDERWIJS.
OVER HET
OINTWERP VAN WET
OP n ET
LAG Ell ONDERWIJS.
DOOR
GROEN VAN PRINSTERER.
'S GRAVENHAGE,
DE GEBROEDERS VAN CLEET
1 857.
GEDRUHT BIJ DE GEBBOEDEES VAN CLBEF•
QGY,})01-
Ife1 On1werp van wet is 117t kelaas! Wet. Jive de
uitgaqf mijner clligschryZen, ills gestoten werk en in ver-
band met de delver dagen iii het Licht verschenen Advie-
zen , 1 eene bijdrage s'iju 1er overweging : , met hel
oog op de ware belavgen van Nederland en Oranje en op
christen* pligtbetradding, de kleine minderheid, op wier
bezwaren in en lmilen de Kamer niet geantwoord en naan-
welijks gele1 werd , ongel0 of gelijk had?
12 September 1857.
-
1 =2 e ;2' allowing. (La.ger onderwijs 1857.1
T. E, nzelvigheid van het Ontwerp met dat van 185G. 131z. 1.
Dezelfde wet in dc hoofdgedachte, gewijzigd naar het Verslag
van 1856, enkel voor do lens met het woord chrislelijk vcr-
sierd, en waarin een verzoeningsmiddel (Rijkssubsidie van bij-
zondere scholen telkens bij de wet), noch voor uitvoering, noch
zelfs voor aanneming vatbaar, voorgespiegeld werd. Dezelfde
wet waartegen het petitionnement gerigt was, dezelfde wet waar-
tegen de Koning zich verklaard heeft, dezelfde wet waartegen
het Vaderland door het Ministerie zou worden beschermd.
H. Eenzelvigheid van het Voorloopig Verslag der Tweede
Kamer met dat van 1856 Blz 39.
De invloed der handelwijs van het Ministerie, ter verhooging
van overmagt en overmoed der tegenpartij, openbaar in a. het
zwichten van bijkans iedereen, 1. het scherper formuleren der
hoofdgedachte, c. de laatdunkendheid jegens elk die tegen dit
stelsel bezwaar heeft, d. het verbloemen van het persoonlijk
aandeel des Konings in den weerstand tegen de wet, e. de
smadelijke vermelding van het petitionnement. — Het woord
christelijk , waar enkel van een Christendom zonder Christus sprake
kan zijn, misbruik van een heiligen Naam, onzedelijk en gevaar-
liik woordenspel.
VIII
III. Gevaar en onregt eener vrije werkzaamheid, op de ge-
mengde school , van den christelijken. faktor. Blz. 79.
Vrijheid; zoo dat ieder onderwijzer, , onder toezigt of ooglui-
king van schoolopziener en gemeenteraad, bevoegd is te bepalen
wat te christelijk en wat christelijk genoeg is; in welke qualiteit
van Christendom Jood en Christen homogeen zijn, en welk
quantum van christelijkheid niet te weinig aan den Christen en
niet te vcel aan den Israeliet geeft. Vrijheid ; z66 dat onbeperkte
vrijheid der luimen van de plaatselijke meerderheid, vereeniging
van actualiteit en localiteit, op gewetensdwang uitloopt. Vrijheid;
leervrijheid voor elken onderwijzer, , gerugsteund tegen de klag-
ten der ouders door eerie partij die de overmagt heeft; leervrijheid, dat is hoordwang voor het arme Volk, in de School als in de Kerk.
1V. Verloochening van antecedenten . . . . Blz. 123.
Betoog dat de Minister van Justitie (die de onmogelijkheid
eener christelijk-gemengdes school zelfs voor Roomsch-Katho-
lijken en Protestanten, eer en totdat hij Minister werd, in het
licht gesteld had) door plotseling verloochenen zijner antece-
denten, een voorbeeldelooze en met den grondslag van elk Gou-
vernement strijdige daad heeft gepleegd ; minder ten gevolge van
rijp beraad, dan wel in den drang van het oogenblik en onder den
invloed zijnerpensee intime over het wezen en de onderlinge ver-
houding van Staat en Kerk.
V. De schadelijke werking der individualistische theorie in
het politiek overleg zigtbaar . ..... Blz. 169.
Bij de aanwijzing van den aard en invloed dezer theorie, werd
tevens (in verband met de Memorie van beantwoording) toege-
licht de oorzaak, de bedoeling en de uitkomst der handelwijze
van den Minister , zoowel als de houding der kleine minderheid
en het rcgtmatige van haar beroep op de christelijke conscientie
en van den Minister en van het Nederlandsche Volk.
Het Lager Onderwijs is voor mij steeds , bij voorkeur, een
onderwerp van behartiging geweest ; ook in den strijd van
het vorige jaar , ten gevolge waarvan dit Ministerie gevormd
werd, heb ik met eenigen ijver gedeeld. Door de handelwijs
van het Kabinet en de thans ingekomen voordragt zijn we
in den meest zonderlingen en hagchelij ken toestand geraakt;
het zou daarom ook mij ten verwijt kunnen strekken ,
wanneer ik den tijd die voor de openbare beraadslaging nog
overig blijft, zonder eenige poging om een doeltreffend over-
leg voor te bereiden, liet voorbijgaan.
Als lid der Tweede Kamer, als medeverdediger ook daar
van een eigen stelsel, wensch ik dat, reeds v66r de discus-
sie , onze denkwijs over het ontwerp juister geconstateerd
zij dan, bij de meeste zucht om onpartijdig te zijn, mo-
gelijk is in een Voorloopig Verslag. 1
Doch vooral zou ik gaarne, ter verkrijging, ook thans
Althans nu onze rigting, ook ditmaal , in de Commissie van Rappor-teurs geen vertegenwoordiger heeft. In het Verslag van 1856 werd zelfs geen acht gegeven op de onderscheiding, waaraan door ons telkens is
herinnerd: „Wij verlangen geen Gezindheidsscholen , maar scholen voor
de Gezindheden bruikbaar."
1
nog , van een ernstig overleg in de Kamer omtrent de vraag
die tot dus ver bovenal aan de orde geweest is en die , ondanks
alle verrassende wendingen van politieken aard , bovenal aan
de orde behoort te zijn , de belangstelling opwekken van
alien wien het , niet in naam , maar in waarheid om christe-
lijke Volksopvoeding te doen is.
Het Ministerie heeft zich , met gedweeheid , naar den eisch
der Kamer gevoegd.
De voordragt is ingerigt , zoo als, blijkens bet Verslag
van 1856 , de groote meerderheid der Kamer verlangt.
Dit is ireni8chel taktiek. De Kamer zal , wie twijfelt er
aan ! berusten in het voorstel van het Ministerie , nu het
Ministerie berust in al wat aan de Kamer gevalt.
Het vredesverdrag , nu het aanbod van onderwerping gedaan
is , kan door de Kamer worden geteekend ; het pleit is beslecht ;
alleen over bijzaken loopt het verschil. De invloed dezer
eensgezindheid op den aard en loop der beraadslaging zal
groot zijn. Zoo wij de vermetelheid hebben op te komen
tegen het stelsel zelf, tegen de gemengde school voor alien ,
voor Protestant en Roomschgezinde, voor Christen en Israe-
liet , zal dit beschouwd worden als halsstarrig en nutteloos
terugkomen op een zaak die afgedaan is. Er zal op de
redenen van hen die de heer Thorbecke, met het oog op
de talrijkheid zijner eigen volgelingen , het kleine hoopje
genoemd heeft, gelet worden , welligt, als op een klaagtoon,
die men uit medelijden aanhoort , niet als op een betoog dat
antwoord vereischt. Ernstig beraad over het verschilpunt
zelf, waarbij de toekomst van het Vaderland op het spel is ,
I Vrede-aanbrengende. Vrede, maar welk een vrede! Door zwichten verkregen, waar strijd te pas komt. „Van den Minister van Justitie vernam men , niet zonder bevreemding, dat de politiek van het Kabinet, hetgeen met eene bij uitnemendheid polemische task belast scheen , op eene gedachte van verzoening gegrond was." Zie mijue Adviezen. IL 167.
wordt alleen denkbaar, wanneer zich tegen dit prijs geven
van dierbare regten en belangen , bij een aanzienlijk deel
der Natie , ook nadat de Regering voor de Kamer gezwicht
heeft, met standvastigheid weerzin openbaart. Openbaarma-
king van dien weerzin is te pligtmatiger, nu het Ministerie
de volksstem of publieke conscientie tot den rang van leid-
draad verheft ; nu het van de onderstelling uitgaat dat de
Natie de gemengde school van 1806 , om den christelijken
titel , ook waar het wezen der zaak wegvalt , lief heeft ; nu
onze Roomschgezinde landgenoot , om deze veronderstelde
liefde der Protestantsche bevolking, dit systeem voor een
noodzakelijk kwaad houdt.
1k ontveins mij niet dat we den strijd met ongelijkheid
van krachten te gemoet gaan.
Tedereen verwachtte dat dit Ministerie, aan zijn histori-
schen oorsprong gedachtig , aan de antecedenten van den heer
van der Brugghen , vooral ook als lid der Kamer , getrouw,
met de christelijk-historische rigting , aan het verkrijgen ,
zooveel mogelijk , van afzonderlijke scholen bevorderlijk
zijn zou.
Maar neen.
Het Ministerie , dat voor de impopulariteit der anti-
revolutionaire partij beducht was , heeft met haar gebroken
op 5 Julij , is hierop door hetgeen men de groote Protes-
tantsche partij gelieft te noemen , met juichtoonen begroet ;
en, nadat het nu en dan met half uitgetogen zwaard tegen
Merkwaardig is de met onmiskenbaar talent geschreven brochure het Nationaal Afinisterie (Amst. bij Brinkman); waarin men, weinige dagen , zoo ik mij wel herinner, , na de sluitingsrede, het oirbaar keurde zelfs persoonlijke beleediging jegens mij te vlechten : terwijl van den heer van der Brugghen gezegd werd : „ schoon door banden van oude vriend-
schap welligt nog gehecht aan de hoofden der anti-revolutionaire partij , staat hij inderdaad meer tegenover die partij dan aan hare zijde."
4
de Tweede Kamer gestaan had , zien wij , aan het einde
van den veldtogt , dat het Ministerie en het groote leger
(als of overloopen aan pverwinnen gelijk was) naast den
vijand, nu geen vijand meer , tegenover ons post vat.
Dit is eene teleurstelling.
Eene uitnemende • positie , door veeljarigen arbeid ver-
kregen , werd in weinige dagen verspeeld.
Het gevaar is verdubbeld. De wederpartij (door het over-
eenstemmen van vrijzinnigen en Itoomsch-Catholijken reeds
te voren zoo magtig) is in 1857 versterkt door velen die
in 1856, met een overvloed van redeneringen , storm liepen
tegen dezelfde wet.
Dubbel gevaar dreigt ons. Niet vertwijfeling , maar ver-
dubbeling van onvertsaagdheid en van werkzaamheid moet
hiervan het gevolg zijn.
Ook zijn we nog niet nit het veld geslagen, al is het
dat wij voormalige bondgenooten tegen ons gekant zien. 1k
aarzel niet toepasselijk te waken wat ik vciOr jaren gezegd
heb : in ons isolement ligt onze kracht." Wie hebben ons
verlaten ? degenen die door bijoogmerken geleid werden, de
politieken , en zij wien het aan vastheid van overtuiging
en beginselen ontbreekt. Er is geen verlies , er is winst in
zoodanigen De wet wordt er niet beter om , wanneer menigeen, bij
gewijzigde omstandigheden en kansrekening, gelijken ijver,
nu in het doordrijven, als tom in het afweren , betoont.
De wet zal, ook in 1857, niet tot stand komen, indien
duidelijk gemaakt wordt dat het dezelide we is.
Dezelfde wet waartegen het petitionnement gerigt was;
dezelfde wet waartegen de Koning zich verklaard heeft ;
dezelfde wet waartegen het Vaderland door dit Ministerie
zou worden bescherrad.
De schadelijke wet herleeft ; dan herleeft ook de pligtma-
tigheid der oppositie.
Dan is elk wapen der redenering , dat tegen het vorig
ontwerp gerigt werd , ook tegen dit ontwerp bruikbaar. 1
Dan hebben wij in twee historische feiten een onwaardeer-
baar steunpunt.
Het eerste is de kreet der verontwaardiging van een groot
en achtenswaardig gedeelte der bevolking.
Het tweede is het eigen woord des Konings. 1k zeg er
nu alleen dit van. Deze voordragt is het werk der Ministers
zij mogen zich diets makers dat er tusschen de twee ont-
werpen verschil is; zij mogen geen voet geven aan de on-
derstelling, als of Z. M., om de veranderlijkheid hunner
eigen zienswijze, de verklaring reeds had ingetrokken die
aanzijn aan het Kabinet gaf.
Ook in dit schriftelijk vertoog kan ik mij aan de smar-
telijke pligt niet onttrekken om inzonderheid den Minister
Ik zal mij dus ook veroorloven , en nu in 't algemeen , en meermalen in den loop van dit opstel, meer bepaaldelijk te verwijzen naar hetgeen ik , in 1856 en onlangs , ter bestrijding van het stelsel der vorige , dat is , tevens van deze wet, in het licht gaf.
a. De Tweede Kamer en de verzoekschriften, waarin ik getracht heb eene historische bijdrage te leveren over den aard van den weer-stand tegen de onderwijswet.
b. Aan de Kiezers; acht vertoogen daaronder : n°. 6 „ Moet voortaan de Bijbel uit elke Volksschool worden geweerd ?" n°. 5 „Wat hebt gij liever : de godsdienstelooze of de afzonderlijke school ?" Vooral ook n°. 3: „Is in de Volksopvoeding een Christendom waaraan de Israeliet niet te veel heeft , voor den Christen genoeg?" Misschien wordt ook aan het opstel n°. 4 : „De oppositie regerende partij" door de omstandigheden van 1857 eigenaardige verschheid verleend.
c. De eerste aflevering van het tweede deel mijner Adviezen ; waarin het-geen van 1849 tot 1856 over het Lager Onderwijs door mij gezegd werd , zamengebragt is.
2 Ter waardering van het petitionnement , dat men nu liefst in min-achting zou willen brengen, zie mijne rede van 28 April 1856.
6
van Justitie te bestrijden ; voorstander nu, helaas ! der chris-
telijk-gemengde school, van wier verderfelijkheid lij te
voren overtuigd was. Ik wensch daarbij te doen blijken dat
ik hem hoogachting en liefde toedraag ; ook na al het ge-
beurde ; omdat zelfs de gestadigheid zijner ongestadigheid
bewijs te meer geeft van hetgeen ik in de Tweede Kamer zeide:
it hij is een exceptioneel mensah en kan doen wat in een
ander onopregt zijn zou , zonder onopregtheid. ll Begrippen,
mijns inziens , gevaarlijke dwaalbegrippen , omtrent de natuur
en verhouding van Kerk en Staat, brengen hem tot praktische
resultaten waarin hij , geloovig Christen, met het nee plus ultra van ongeloovige rigtingen overeenstemt. 1 In verband hiermede
en met eene gemoedelijkheid, die op den stroom der indrukken
van jaar en dag en oogenblik afdrijft , is eene handelwijs
verklaarbaar, waarvan , met het oog op de roeping van dit
Kabinet en op de onderlinge verhouding der partijen , te
vergeefs in de parlementaire jaarboeken een tweede voorbeeld
Scherp , te scherp van uitdrukking welligt , maar zeer behartigenswaard is hetgeen men dezer dagen in eene Courant las : „Ter vernietiging van den invloed van de waarheden des Christendoms, ried Sue aan de vestiging van eene „ rationalistische associatic ter verspreiding van het Unitaris-mus, van die protestantsche sekte , die de godheid van Christus en de openbaring der H. Schrift loochent, op het voetspoor van Feuerbach en Strauss, van Channing en Newman , van Scholten en Zaalberg , van Colanie en Scherer." Ter bestrijding der godsdienstige reactie achtte hij niets nuttiger en noodzakelijker dan het ontluikend geslacht te onttrek-ken aan den invloed en het onderwijs der godsdienst. „Langs welken weg tot dit resultant te geraken?" vraagt de heer Sue. En zijn antwoord luidt: „Door van al de hulpmiddelen gebruik te maken, welke de pers , het spreekgestoelte, de propaganda door het gesproken of gedrukte woord , de wettelijke beroering des lands aanbieden , opdat de publieke opinie van deze onbetwistbare waarheid doordrongen worde : dat de zedeliike,vorming der kinderen met hunne godsdienstige vorming niet het allerminst kan en mag te maken bebben." Het Ministerie in deze concept-wet verlangende , dat de opleiding der jeugd tot alle christelijke en maat-schappelijke deugden niet zamenhange en in geen verbind sta met hare godsdienstige vorming , ml dus wel op de goedkeuring en de erkente-lijkheid van den heer Sue rekening kunnen maken."
7
gezocht wordt. Doch , terwijl ik gaarne elke verontschuldi-
ging doe geld.en, mag ik niet vergeten dat de aanval nu
bij voorkeur , niet tegen den Minister van Binnenlandsche
Zaken , maar tegen den Minister van Justitie moet worden
gerigt ; dat zijne persoonlijkheid , om hetgeen in 1856 voor-
viel , aan de bestrijding van het ontwerp dubbele kracht
geeft. Dit Ministerie is in hem geconcentreerd. Bij hem ,
gelijk vroeger bij den heer Thorbecke en den heer v. Hall ,
is la pende politipe du Cabinet. Dit Ministerie is het
Ministerie van den heer van der Brugghen. Hij werd gere-
kend zich over de levens-quaestie , het onderwij s , met den
heer Simons te hebben verstaan , en voorts bestond de homo-
geneiteit hierin dat het meerendeel der ambtgenooten tot schier
lijdelijk aanschouwen eener proefneming die zij voor onmoge-
lijk hielden , naar het schijnt , ter naauwernood werd °verge-
haald. 1 1k weet dat ook de heer v. Rappard , nu hij het
standpunt der lijdelijkheid verlaat , gebonden is aan de
koninklijke gedachte die door den Minister van Justitie
aanvaard is ; dat hij de wet verdedigt, als lid niet van het
vorig Ministerie maar van dit Kabinet ; dat hij , ter weg-
neming van het in 1856 gerezen bezwaar , de onafgedane
taak niet van den heer v. Reenen , maar van den heer
Simons opvat. Evenwel moet worden herinnerd dat bij uit-
nemendheid ,. mar alle regels van ministeriae verantwoorde-
lijkheid aansprakelijk is en blijft , niet hij , die, nog op 30
April 185,6, bij monde van den heer v. Hall , verklaard heeft
voor de wet pal te zullen staan „ maar de heer v. d. Brugghen
„ De Ministers , welke thans in dit Kabinet zitting hebben , zonder
zich nog te verbinden tot goedkeuring van de middelen die door den
Minister van Binnenlandsche Zaken zullen worden voorgesteld, hebben
zich bereid vel klaard om het hunne te doen ten einde mede te werken
om den wensch des Konings te verwezenlijken, zoo daartoe mogelijkheid
bestaat, eene mogelijkheid welke bij mij allezins gerekend worth aanwe-
zig te zijn." Rede van den Minister v. Justitie v. 24 Sept. 1856.
8
die bij den Koning geroepen werd om pal te staan tegen
de wet , en die het Ministerie zamengesteld heeft , ten ge-
volge van het door hem aan de Tweede Kamer medegedeelde
feit : Z. M. had bij herhaling te kennen gegeven dat , al
m.ogt ook de wet worden aangenomen , Z. M. zwarigheid
zou moeten maken om aan die wet zijne Koninklijke
sanctie te geven. H
Aan die wet.
De Koning zou zwarigheid moeten maken om aan die
wet zijne sanctie te geven, en zie hier dezelfde wet.
Het is ongelooflijk , het is onmogelijk.
Zoo beweert men ! Welnu, laat ons nagaan of niet het
ongelooflijke, het onmogelijke geschied is.
Het is dezelfde wet.
Dit zal , dunkt me , onwedersprekelijk zijn , wanneer
Art. 21 , waarop eigenlijk de gansche strijd neerkomt, door
het ontwikkelen van vier stellingen toegelicht wordt.
1. Het is dezelfde wet ; in de hoofdgedachte aan het vorig
ontwerp gelijk.
2. Het is dezelfde wet ; gewijzigd naar de voorschriften
der Tweede Kamer in het Voorloopig Verslag van 1856.
3. Het is dezelfde wet ; enkel voor de lens , met het
woord christelijk versierd.
4. Het is dezelfde wet ; met voorspiegeling van subsidie
aan bijzondere scholen, in een alinea dat , noch aange-
nomen , noch, zoo het aangenomen wierd , ten uitvoer
kan worden gelegd.
9
1. Het is dezelfde wet; in de hooldgedaekte aan het vorig
ontwerp gelijk.
In de hoofdgedachte is geenerlei verschil. Immers op welken
grondslag heeft de heer van Reenen de voordragt , zoowel van
1855, als van 1854 gebouwd ? op de tegenstelling reeds in
November 1853, met de meeste openhartigheid gemaakt, tus-
schen ehristelijke opvoeding en het algemeen standpunt ,
waarvan geen afwijking, zeide hij , aan de Regering vergund is. 1
Eenheid , algemeenheid der Volksschool voor alien ; waarbij
al wat het Christendom kenmerkt , namens den onzij digen
wetgever , als eenzijdig en sectarisch , als leerbegrip eener
Gezindte , als kerkelijke specialiteit , wegvalt. Van dit
standpunt wijkt ook deze wet niet af.
Dezelfde hoofdgedachte. Dezelfde die ik den 25 September,
gelijk ze ook van het Verslag der Tweede Kamer voorkomt ,
als heilloos , bestreed. 2
Dezelfde hoofdgedachte. Er is geen verandering van sys-
teem. Maar dan is de zeer eenvoudige gevolgtrekking : er
had ook geen verandering van Minister behoeven of behooren
te zijn. De heer van Reenen is ontslagen. Waarom ? de
heer v. d. Brugghen heeft het in de Tweede Kamer ver-
haald : omdat hij het voor zich onmogelijk achtte om van
zijn standpunt aan den wensch van Z. M. te voldoen. Hij
zou dus niet hebben geweigerd om , wanneer vasthouding
aan zijn eigen standpunt , de gemengde school voor alien
tot eerste voorwaarde van nader overleg gesteld wierd , op
Adviezen. II. 68.
2 „ De hoofdgedachte is heilloos. Waarom ? omdat zij a. uit de yolks-opvoeding het christelijk beginsel verbant , b. de godsdienstlooze school vestigt , c. tegen de Grondwet strijdt , d. de toepassing is der vrijzinnige
theorie , e. ten nadeele der Protestanten de grondwettige gelijkstelling vcrhreekt. " Adviezen. II. 168.
1 0
nieuw , ook in vereeniging met den heer v. d. Brugghen , te
onderzoeken of er om aan des Konings verlangen to voldoen
mogelijkheid bestond.
Het Ministerie heeft de raadgeving gevolgd die de heer
v. - Zuijlen v. Nijevelt, op 29 Nov., waarschijnlijk zonder
zich met zoodanige volgzaamheid te vleijen, aan den Mi-
nister van Binnenlandsche Zaken, den heer Simons , gaf
/11k neem de vrijheid den Minister een raad, ik geloof een
goaden raad to geven. De Minister heeft reeds zoo veel toe-
gegeven ; hij is reeds zoo ver afgeweken van het primitive
door hem aangenomen standpunt, althans van het standpunt
dat men meende dat bij zijne optreding in het Bewind
door hem moest ingenomen worden , dat ik meen hem te
mogen toeroepen : zet alle valsche schaamte ter zijde, doe
nog eene schrede ; geef ons het ontwerp van uw voorganger
terug ; liever heden dan morgen. En dan durf ik, in dit
speciaal geval , hem den bijstand, de ondersteuning van
de groote meerderheid van deze Kamer met zekerheid voor-
spellen. e
Menig voorstander van dit Ministerie, die zich minder
om het onderwijs dan om de voortduring van een hem wel-
behagelijken politieken toestand bekommert , zal welligt, ter
goeder trouw , over dit beweren van de eenzelvigheid der
voordragten verbaasd en verstoord zijn. 1k zon hem ant-
woorden : Gij wilt niet dat ik dit ontwerp dezelfde wet
noeme. Ach dat het nog slechts , zonder eenige verande-
ring , dezelfde wet ware ! Maar het is dezelfde wet , gewij-
zigd naar het Voorloopig Verslag van 1856 ; mar een
Verslag waartegen in September, bij de merkwaardige dis-
cussie over het A dres , het Ministerie met zoo veel felheid
opkwam dat de vermelding daarvan in de zesde paragraaf,
aan de Kamer, als bewijs van de onoverkomelijkheid der
Move tusschen haar en het Bewind , schier als een wanbe-
11
drijf, waardoor zij het leven verbeurd had , in rekeuing ge-
bragt werd. 1
2. Het is dezelfde wet ; gewijzigd naar den zin en geest,
en naar de bepaalde voorschriften van het Versiag.
Naar den zin en geest van het Verslag.
Dit Ministerie , waarvan de opkomst aan een oorlogsver-
klaring tegen de meerderheid der Tweede Kamer , in de zaak
van het onderwijs , gelijk scheen , is met die meerderheid
veel meer homogeen dan ooit de heer v. Reenen geweest is.
De Regering doet nu, bereidvaardig en met welgevallen , wat
de heer v. Reenen, volgens zit* opvatting van de Grondwet,
pligtshalve , doch schoorvoetend en met weerzin gedaan heeft.
De heer v. Reenen was niet zeer ingenomen met de openbare
school , gelijk ze , naar zijn inzien , door de G-rondwet ver-
langd wordt. Die gemoedsstemming is blijkbaar in de wijs
waarop hij zich over de vermeende voortreffelijkheden der
gemengde school uitlaat : De Regering acht zich verpligt
om van Staatswege de school in to rigten voor alien ; maar
zonder de bezwaren welke ook aan dat stelsel verbonden
zijn, uit het oog to verliezen; zonder van den omgang der
kinderen van verschillende gezindheden op de openbare scho-
len to hooge verwachting to hebben , of die gemengde scholen
als oefenplaatsen van verdraagzaamheid en eensgezindheid
to willen beschouwen. ll = Doze gemoedsstemming is blijkbaar
1 Daarom zeide de Minister v. Justitie van die paragraaf: „De be-
doeling is dat het Ministerie wel wete dat men hier geconcentreerd heeft
de geheele uitdrukking der verwijdering waarin de Kamer zich zoude
bevinden van het standpunt door het Ministerie aangenomen en hetwelk ,
gelijk ik de eer had to zeggen, den grondslag uitmaakt van de politick
van dit Kabinet. " Adviezen. II. 176.
I Memorie van toelichting der concept-wet van 1854.
in de voorkeur die hij geeft aan eene opleiding die meer
met de Godsdienst in verband is : ll De Regering erkent dat
het bijzonder onderwijs, goed ingerigt , voordeelen aanbiedt
welke het openbaar onderwijs wegens zijne algemeene strek-
king mist. 1 Van daar de zucht en toeleg, meer zelfs dan ,
naar mijn inzien , de Grondwet toelaat , om het openbaar
onderwijs enkel als toevoegsel , als bijzaak , to doen gelden :
n De Regering is innig overtuigd dat voor de hoogste belan-
gen van Volk en Staat niet zou zijn gezorgd , indien een
wel geregeld openbaar onderwijs ontbrak en alley aan het
bijzondere wierd overgelaten.ff i De openbare school mag niet
ontbreken ; de bevolking moet niet van de wisselvalligheden
der particuliere inrigtingen afhankelijk zijn ; er moet dus ,
in lien zin , van Overheidswege voor een voldoend onder-
wijs worden gezorgd. De ontwikkeling van dit denkbeeld ,
indien zij geoorloofd geweest ware, strookt ganschelijk niet
met hetgeen ik steeds , ter naleving van de Grondwet en
ook in het Staatsbelang , op den voorgrond heb gesteld :
Eene welingerigte openbare school , in den regel tegen
de concurrentie der bijzondere scholen bestand ; evenwel
zoodanige voorstelling zou misschien tot eene voor ons ver-
gelijkenderwijs aannemelijke wet , tot eene wet van voor-
bereiding en van overgang , hebben geleid.
Maar nu dit Ministerie ! het verdedigt, wie zou het ooit
vermoed hebben, con amore, de hoofdgedachte der wet; de
hoofdgedachte van het vroeger in zijne schatting onver-
dragelijk Verslag. Het blijkt, nu althans , wat door menig-
een, voor het inkomen van de conceptwet , nog in twijfel
werd getrokken , dat de Regering deze gemengde school,
de gemengde school, niet van 1806, maax van 1856, de
school , daar de Israeliet op verdrijving van het Christen-
I Memorie van toelichting der concept-wet van 1854.
13
dom regt heeft , nit vaderlandsliefde bemint ; dat ook zij
broederlijke zamenwoning , zelfs met ter zijdestelling van
het Evangelie gekocht , als onmisbaren waarborg van ver-
draagzaamheid en nationaliteit waardeert. Van daar , reeds
op 5 Julij , het vasthouden aan het beginsel der gemengde
school die de Natie lief heeft. Van daar in de Troonrede
het wijzen op het beginsel der Volkseenheid. Van daar, in
de Memorie van toelichting : it de Regering acht het ver-
kieslijk in beginsel dat de toekomstige Staatsburgers , te
zamen opgroeijende , ook te zamen in de volksschool onder-
wezen worden , opdat hierdoor de band van eenheid en
onderling welwillend verkeer reeds vroeg worde gelegd. ,/ De
gemengde school voor alien , die de heer v. Reenen , uit
onderwerping aan de Grondwet , waar het niet anders kan ,
om de ongenoegzaamheid van het getal bijzondere scholen ,
met smertelijk besef der noodzakelijkheid begeert , wordt
door dit Ministerie , om de uitnemendheid van het be-
ginsel , als een voorwaarde van Volkswelzijn en Yolks-
bestaan , met de strekking om den regel, zoo veel mogelijk ,
algemeen te maken , vermeld.
Geen wonder dus , indien het -voor dit Ministerie ,
met het standpunt , eerst van den heer v. Reenen, daarna
van de Tweede Kamer verzoend , eene ligte en aangename
taak is geweest , de wet , ook overeenkomstig de voor-
schriften van het Verslag , tot weer stelselmatige juistheid
van toepassing te brengen.
In het vorig ontwerp was eerbiediging van godsdienstige
begrippen tot de Gezindheden waartoe de sekoolgaande kin-
deren behooren , beperkt. Aldus had men , op elke plaats
waar de bevolking van eenerlei geloof is , de verpligting om
de godsdienst ter zijde te stellen kunnen ontgaan. Het Verslag
verklaart zich tegen die beperking , in eene zinsnede , welke ,
ook om de logische onbarmhartigheid , waarmede men deze
zijdelingsche poging om het stelsel in de toepassing te
verzachten, afsnijdt, opmerking verdient. 11 Het onderwijs
moet op de Volksschool in zoodanigen geest en toon ge-
geven worden dat de verschijning van een kind , behoo-
rende tot eene gezindte , vroeger daar niet vertegenwoordigd ,
in dien toon en geest geen de minste verandering te weeg
brengen. Altijd en overal moet het onderwijs zoo inge-
rigt zijn , als of er van elke rigting in het godsdienstige
een kind in de school was. Dit moge hard zijn ; het
is van het systeem een onvermijdelijk gevolg. Verbeeld u
het tegendeel in de mogelijkheden der toepassing. Zal wel-
ligt , naarmate in de gemeente een roomsch-catholijk huis-
gezin aankomt of vertrekt , Bijbellezing heden verboden en
morgen vergund zijn ? verloochening of belijdenis van den
Zaligmaker, , naarmate een israelitisch kind verschijnt of
verdwijnt , aan de orde van den dag worden gesteld ? Neen ,
aard en gehalte van het onderwijs kan niet , naar de dagelijk-
sche verwisseling in het kinderpersoneel , telkens verandering
ondergaan. Geen protestantsche of roomsch-catholijke kleur, ,
ook niet waar enkel kinderen , hetzij van Protestanten , hetzij
van Roomschgezinden , ter school gaan. De Itegering , daar zij
voor geene gevolgtrekkingen van het beginsel der gemengde
school die de Natie , zegt ze , lief heeft , terug deinst , heeft,
door de meest algemeene uitdrukking eerbied verschuldigd
aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden de
beminnelijkheid van het algemeen-broederlijk verkeer tegen
het gevaar eener onophoudelijke verstoring in veiligheid
oiestekl. 1
Reeds bij Circulaire van een Gouverneur in Nov. 1844 werden de schoolopzieners uitgenoodigd om „zelfs in zoodanige scholen waar enkel kinderen van Protestanten aanwezig zijn, het lezen van den Bijbel, het zingen van Psalmen of de Evangelische Gezangen te verbieden." Ook bij de toepassing der wet van 1806, mag, naar het stelsel der ver-
15
Bij bet vorig ontwerp was het veelbesproken alinea der voor-
dragt van 1854 weggevallen, waarbij eenig uitzigt op gezind-
heidsscholen verleend werd. Evenwel de heer v. Reenen wilde ,
ook bij schijnbare concessie , voor het gevoelen der Tweede
Kamer niet wijken. Splitsing , niet meer in de wet opgeno-
men , zou volgens de Memorie van toelichting , desniettemin
vergund zijn. Ook zonder die bepaling zal de bedoelde
schikking tot stand kunnen komen en dus het doel, waartoe
zij moest medewerken , worden bereikt. In het Verslag is
opgeteekend dat nagenoeg algemeen tegen dit gezegde ten
krachtigste geprotesteerd is de groote meerderheid ver-
langde dat , door verandering van redactie , het gelukken
van zoo gevaarlijken toeleg zou worden verhoed. Welnu,
dit Ministerie , waar de Tweede Kamer heeft gesproken ,
is , nu althans , zoo weerbarstig niet als de heer v. Reenen
geweest is. Geen schijn of schaduw van facultatieve split-
sing der openbare school. Het heeft de redactie in Art. 15
overgenomen , woordelijk zoo als het Verslag ze verlangd
en , waarschijnlijk gemakshalve voor den Minister, gedic-
teerd had.
In het vorig ontwerp werd , hoewel in een achterbuurt en
uithoek , bij de Examens , de vaderlandsche en gewyde ge-
schiedenis nog vermeld. Het Verslag wil been uitdrukking
waarin zich bekrompenheid en exclusivisme verraadt. Op de
gemengde school kunnen welligt vaderlandsche en bijbelsche
geschiedenis worden toegelaten , enkel als onderdeelen van
de geschiedenis der wereld. Hetgeen men subjectieve be-
pligte gemengdheid, wanneer men billijk en consequent is , op niet
e6ne openbare school — ik zeg niet onderrigt in de Godsclienst, maar
zelfs niet godsdienstig onderrigt, onderrigt dat met de Godsdienst in
eenig verband zij , worden geduld.
„Waar de plaatselijke omstandigheden het toelaten, mogen afzon-
derlijke scholen worden ingerigt voor kinderen van dezelfde gezindheid."
16
schouwing noemt , dat is (om het prachtige woord over te
brengen in algemeen verstaanbare taal) alles waarin voor-
liefde van den Nederlander of van den Christen zou wor-
den bespeurd , is verboden waar. Ook van ooze Vaderen
mag , waarom niet met gelijk regt als van de Samojeden
en Tartaren , mits zonder eenig blijk van voorkeur , in de
wereldhistorie melding worden gemaakt. Ook van de Joden ,
maar buiten het licht der Openbaring. Het woord gewijde
te gebruiken is reeds , in het stelsel der wet , verbreking
der orde , zoo niet (vermits van geenerlei positieve Gods-
dienst sprake mag zijn) louter onzin. Daarom vergunt de
meerderheid het behoud van historic in de wet , doch met
afsnijding van elk bijvoegsel dat er kleur of wijding aan
geeft. Deze historie-beschouwing, zonder geloof en zonder
hart , heet objectiej: 11 Eene objectieve behandeling die aan:-
stoot vermijdt , is op de lagere scholen zeer goed denkbaar.
Genoegzame waarborgen zouden bestaan , zoo de wet blootelijk
van ge8chiedenis sprak. Zoo leest men in het Verslag. Wel-
nu , dit Ministerie heeft de ergerlijke adjectiven geschrapt.
Derhalve dit Ministerie geeft niet slechts dezelfde wet
die de heer v. Reenen voordroeg ; dit Ministerie geeft ze ,
gewijzigd in de drie belangrijke punten , waarin de heer
Thorbecke, namens de groote meerderheid , bij het Verslag,
telkens . den heer v. Reenen naar het spoor der logische
ontwikkeling terugdrijft.
Maar nu verneem ik de verontwaardiging der voorstanders
van het Ministerie over de onbillijkheid mijner beschouwing.
Neen, zeg,t men , het is dezelfde wet niet, en gij zelf zult,
nadat de twee eerste punten van uw vertoog afgehandeld
zijn , het verschil, de tegenstelling erkennen. Deze voordragt
„ Het Verslag gaat in de toepassing veel verder dan het vorig Ka-binet." Adviezen. IL 168.
17
verlangt niet , gelijk het vorig ontwerp, een bevorderen van
zedelijkheid en godsdienst in het algemeen; niet hetgeen
men eene deistische rigting van het onderwijs genoemd
heeft; opleiding tot alle maatschappelijke en chri8telijke
deugden begeert ze. Het moge de inlassching slechts van
een woord zijn , doch in dit eene woord is de tegenstelling
van behoud of vernietiging der Christelijkheid van het Volks-
onderwijs onmiskenbaar. Wanneer de Kamer deze wijziging
beaemt , zal het Ministerie aan zijne roeping beantwoord
en , door handhaving van het christelijk beginsel, eene luis-
terrijke en afdoende zege hebben behaald.
Waar zoodanig een triumfzang wordt aangeheven , is het
dubbel noodig dat de aard van den triumf ter toetse
worde gebragt.
3. Het is dezelfde wet ; enkel voor de leus, met het woord
christelijk versierd.
Welk onderwijs geeft deze wet P hetzelfde als de vorige
wet. Het verschil betreft nu enkel de vraag, of politiek overleg,
ter aanneming bij de Kamer , ter invoering bij de Natie, een
onbewimpeld uitkomen voor hetgeen de wet is, vergunt of
verbiedt.
ender of zonder christelijken titel , wordt, in 1857 als in
1856, dezelfde soort van christelijke opleiding bedoeld.
Let op de verklaringen nopens den zin der vorige wet ;
op den aard der zaak ; op de verzekering welke dit Minis-
terie u geeft.
Een christelijk onderwijs , door het prijs geven van posi-
tief Christendom , voor den Isradiet geschikt , heeft ook het
vorig Ministerie, heeft ook de Tweede Kamer , in het Ver-
slag ten vorigen jare , gewild.
Ook de heer v. Reenen wide een christelijk onderwiejs,
18
maar zoodanig een dat niet eenzijdig is en aan den onchris-
ten geen ergernis geeft. Het onderwijs zal chrisielijk zijn ,
ook als de wet geheel daarvan zwijgt. g
Het Verslag beaemt dit : it In eene maatschappij als
de onze , welker beschaving van het Christendom is nit-
gegaan en die geheel van christelijke beg,inselen is door-
trokken , kan het lager onderwijs niet anders dan christelijk
zijn. En onmiddellijk volgt , opdat er , omtrent de gehalte van
dit christelijke , geen vergissing zijn zou : eDat onderwijs
behoeft daarom geene ergernis voor de Israeliten to wezen.
Let ook op den aard der zaak.
De gemengde school voor alien. Bus , ook in 1857, de nen-
trale volksschool. Dus geen de minste voorkeur aan eenige Gods-
dienst, waardoor jegens elke andere Godsdienst onbillijkheid
zou worden begaan. Dus enkel moraal aansporing tot deugd ,
zonder dat verwijzing naar geloofsbegrippen vergund zij.
Dus zedekunde , ja , maar eene zedekunde tot geopenbaarde
Godsdienst in geenerlei verband.
Welke kan in dit systeem de beteekenis zijn van christe-
lijke deugd ?-
Deze bijvoeging , indien het woord in ernst gemeend
ware , zou de wegcijfering van de hoofdgedachte der wet
zijn. Nu daarentegen , aan die hoofdgedachte ondergeschikt ,
kan de hemming plaats vinden in de wet. Namelijk , in-
dien toegeeflijkheid en oogluiking door niet-Christenen be-
toond wordt. Indien ook zij het woord onergerlijk achten ,
op grond- dat er enkel van zoodanige deugden spraak is die ,
het uitvloeisel gelijkelijk van alle Godsdienstbegrippen ,
evenzeer christelijk kunnen heeten , als zij straks , bij wij-
ziging van numerieke verhouding, beleefdheidshalve israeli-
tisch of mahomedaansch zouden mogen worden genoemd.1
I In de Memorie van toelichting van het vorig ontwerp leest men : „De opleiding tot de christelijke, als de meest vplmaakte en zuivere deug-
Ter zijdestelling van het Christendom is het onvermijde-
lijk gevolg der vereeniging, op gelijken voet , van Israeliet
en Christen. De aard eener zaak verandert niet door de ongepastheid
van den titel. Het predicaat chri8telijk bij de neutrale
volksschool kan, zoolang men aan het stelsel getrouw is,
niet anders gelden dan als een woord zonder zin of kracht.
Er is dus omtrent de meerdere of mindere christelijkheid
geen verschil. Het verschil betreft enkel het , al dan niet ,
behouden van den naam , terwijl het wezen van de zaak
weg valt. Let vooral op de verzekering die het Ministerie zelf daarom-
trent geeft. Verzekering was eigenlijk overtollig. Evenwel de
Regering heeft ze noodig geacht. Merkwaardig is de blad-
zijde der Memorie van Toelichting waarin zij , eerst de
Israeliten , daarna de anderen, die voor eenzijdigheid ten gunste
van het Christendom beducht zijn , gerust stelt.
Ik wil (omdat ik zelf de juistheid der opgaaf , zoo ik niet
telkens de bladzijde herlas , betwijfelen zou) woordelijk op-
nemen wat , met het oog op de Israelieten , na een exegetisch
betoog der onschadelijkheid van het woord chri8telijke deugd,
gezegd wordt : 11 Het zou dan alleen de naam moeten wezen ,
waarin de strijd met den eerbied voor des Israelieten gods-
dienstige begrippen zou moeten bestaan. 11/bar de Regering
kan zich niet voorstellen dat de Nederlandsche Israelieten
zoo ver zouden willen gaan van dit to beweren , of dat zij
eene benaming buiten de volksschool zouden wenschen ge-
sloten to zien , waaraan hunne Christelijke medeburgers ge-
den, kan zonder twijfel met eerbiediging van ieders godsdienstige be-grippen geschieden." Dit is een voorkeur en eenzijdigheid van den. Christen , een vooringenomenheid met kerkelijk leerbegrip en exelu-sieve dogmatiek , beleedigend o. a. voor den Israeliet , en waarvoor dit
Ministeric zich gewacht heeft.
20
hecht zijn. Inderdaad zoodanige halsstarrigheid omtrent
een naam , een benaming , een woord , als men hun de zaak
prijs geeft, zou van de Isradieten nie t redelijk en niet lief
zijn, en ik acht dat, door de gemoedelijkheid dezer toe-
spraak, de meest rotsachtigen zullen worden vermurwd.
Doch ook anderen zijn beducht dat , onder bescherming
van het woord, eenzijdigheid post vatten en eenige sprank
van christelijke waarheid in de onzijdige volksschool zou
worden gebragt. Daarom heeft de heer v. Reenen, daarom
heeft de heer Thorbecke en de meerderheid der Kamer,
zich tegen de inlassching verzet. Het is een ijdele vrees,
zegt de Regering : immers gij miskent de kracht van het
wapen dat de eigenaardigheid van het systeem u , ter ver-
drijving van het christelijk element , in de hand geeft :
iedereen heeft het onbetwistbare regt nit de school to bannen
al wat ter on.dermijning van zijne godsdienstige begrippen zou
kunnen. strekken. En , voegt zij er, met gemoedelijken ernst,
bij : het is een wantrouwen dat ten mijnen opzigte allezins
onverdiend is : 11 De Regering begeert niet anders clan dat
de openbare gemengde school zoo zij ingerigt dat de kin-
deren van alle gezindheden daarvan gerustelijk kunnen
gebruik maken. Zij wil alzoo geene eenzijdige rigting vol-
gen of gevolgd hebben.,,
Doch waarom -dan zoo geijverd voor een woord, voor
eene leuze, welke om den aard dezer wet geene beteekenis
heeft 1 en dus aan deze wet niet voegt ?
Daarom juist, om de lens.
I De zin van bet woord christelijk, in verband met de niemand erger- lijke volksschool is zeer eenvondig en dnidelijk aangewezen door den heer Schimmelpenninck van der Oye : „Zedekundig Christen is , wil ik bopen , elk onzer, ook de Israeliet. In dien zin heeft het woord dus geene beteekenis in de wet." Evenzoo door den beer Godefroi : „ Christelijke dengden zijn geene beginselen van positief Christendom , van eenige positieve godsdienst."
21
De Regering maakt zelf het geheim openbaar. Zonder het
woord ckristelijk zal de wet door een talrijk en aanzienlijk deel der Natie met tegenzin worden ontvangen.
Doch indien , omdat anders de wet al te impopulair zijn
zou, de naam ckristelijk aan den onchristelijken inhoud
gehecht wordt , is de benaming dan niet een vlag die contra-
bande dekt ? een vrijgeleide om op Nederlandschen bodem
te brengen hetgeen , indien de Natie met den eigenlijken
aard en het wezenlijke doel van de wet bekend was , on-
bedwingbaren tegenstand zou ontmoeten bij het Nederland-
sche Yolk ?
Mag dit ?
Is het vereenigbaar met de opregtheid die ook , die bo-
venal , den wetgever betaamt ?
Is het niet een politiek vergrijp , aan eene trouwhartige
bevolking diets te maken dat zij met den heiligen naam de
zaak behoudt , terwiji de wet het weren van alle positieve
christelijke waarheid ten doel en, bij de tegenwoordige verhou-
ding der Gezindheden , tot een onvermijdelijk gevolg heeft?
Zoo drijft ook deze wet , in beginsel , naar hetgeen ten
vorigen jare de god8dienstelooze school genoemd werd.
Maar ze drijft , evenzeer als de vorige wet , in de prak-
lijk, naar hetgeen men toen als erger dan de godsdienste-
looze school beschouwd heeft.
Ze drijft evenzeer tot bestendiging van hetgeen steeds den
Ook zij die niet onze geloofsverwanten zijn, hebben, uit dit oog-punt, tegen hetgeen zij ,, een verschalken van de goo gemeente met een ijdelen galm" noemen , bezwaar. Zoo las men in een vrijzinnig dagblad: „Zoodanige handelwijze is eener Nederlandsche vertegenwoordiging on-waardig. Zij mag op dien weg het Ministerie niet volgen. Wil men het overtollige woord christelijk in de wet, — het zij zoo — maar men ver-klare clan ook luide , cerlijk en opregt , dat men daarmede niets , vol-strekt niets geeft."
22
voornaamsten grond van gemoedsbezwaren uitgemaakt heeft;
namelijk dat positieve waarheid niet slechts geweerd , maar ,
in verstand en hart der kinderen , door een algemeene Gods-
dienst , naar de begrippen van elken onderwijzer plooibaar,
door een zoogenaamd algemeen Christendom (in de veelja-
rige geschiedenis onzer twisten over het onderwijs overbe-
kend) bestreden en ondermijnd wordt.
In de Memorie van toelichting van 1855 leest men : // Het
zou niet mogelijk wezen lager onderwijs te geven wat
niet , tot zekere hoogte, van het christelijk beginsel , van
de hoofdwaarheden des Christendoms uitgaat."
In het Verslag van 1856 leest men : ll Het onderwijs kan
niet anders dan christelijk zijn.
Welnu, hoe moeten deze en dergelijke zinsneden worden
verstaan ? dat het christelijke, zooveel mogelijk , behouden,
of dat het, zooveel mogelijk , worde geweerd?
Wanneer de wetgever in het beloven en voorspiegelen van
de neutrale school opregt is , dan moet de laatste beteekenis
gelden; dan wordt, bij den goeden wil, tijdelijk onvermogen
ter bereiking van het ideaal kenbaar gemaakt. In een
christelijk Land , zie hier dan den loop der redenering, is
volkomen onzijdigheid eerst van lieverlede verkrijgbaar. De
invloed zelfs van hoofdwaarheden des Christendoms zal nog
lang, tot zekere hoogte , in het onderwijs worden gevoeld.
Er kan dus niet meer dan een gestadig streven naar de
volkomenheid van de onzijdige school worden gevergd. Een
streven , eerst om elke hoofdwaarheid (van hetgeen , zoo als
men het uitdrukt, positief en exclusief christelijk is, ontdaan)
op te lossen in onbestemdheid en algemeenheid van gods-
dienstige overtuiging of godsdienstig gevoel. Hiertegen , al
wordt ze geese des Christendoms genoemd, heeft reeds nie-
mand dergenen door wie aan leer en dogma geenerlei waarde
gehecht wordt , bezwaar. Een streven , daarna , om ook deze
23
natuurlijke Godsdienst , vermits ze tegen het geloof van
elke Gezindheid gekant is , met dubbele zorg en naauwge-
zetheid te verbannen , en aldus de gemengde school (waar
eigenlijk geen sprake van opvoeding, maar van onderwijs zijn
mag) te maken tot hetgeen , vergelijkenderwijs, en met de
lens liever geen voedsel dan vergif begeerd wordt.
Doch in hoe ver mogt ten vorigen jare, en mag er nu, in
dit streven naar de neutrale volksschool opregtheid worden
verwacht ?
Ook bij de vorige wet , werd voet geven aan dergelijk alge-
meen Christendom , zonder christelijke waarheid, 1 bedoeld.
Aan al wat men christelijk gelieft te noemen , wordt een
vrijbrief verleend , wanneer de wetgever , met uitsluiting
van positieve waarheid , den wensch naar christelijk onder-
wijs openbaart.
Daarom las ik, met leedwezen, in het Verslag van 1856 :
ll Men verhief zich tegen de beschuldiging , als of zij die
eene volksschool in den geest der thans -behandelde wet
willen , godsdienstlooze scholen zouden voorstaan. De groote
meerderheid hield vast aan het beginsel dat het onderwijs kon
en moest doortrokken zijn van den geest des Christendoms.
Met leedwezen , omdat ik, minder nog voor de godsdienste-
looze school , dan voor een (gelijk in het bekende Adres
uit Utrecht gezegd werd) dor wijsgeerig Deism en
koude van God verwijderende zedekunde ,, beducht ben.
En hoe is het nu?
1k mag niet ontveinzen dat er in de verklaringen van
dit Ministerie , althans evenzeer reden is van bezorgdheid,
dat ik telkens ontwaar een arrire-pensle, een hinken op
Een Christendom , hetwelk reeds in 1844, ook door mij, niet slechts onchristelijk, maar anti-christelijk genoemd werd. Adviezen. I. 32. ,, Een Christendom zonder Christu.s", schrecf, in 1856, Ds. v. Koetsveld.
24
twee gedachten , een geven en nemen , waarin de Minister
van Justitie wel eens een regel van staatkundig overleg ge-
zocht heeft , en hetwelk , in deze organisatie van de yolks-
school, op een willekeur uitloopt , waarbij , mits kerkelijk
leerbegrip geweerd zij , het verkondigen van elk dwaalbegrip
vergund is.
Immers wat lees ik in -de Memorie van toelichting, na-
genoeg ter zelfder plaatse waar de Regering van haar onzij-
digheid ook aan den Israeliet verzekering geeft ? 11 Er is een
algemeen christelijk bewustzijn hetwelk in alle belijders van
het Christendom leeft er zijn daarmede zamenhangende
waarheden en gevoelens , welke alien in de harten der kin-
deren geplant wenschen. Deze behooren te huffs in de yolks-
school van Nederland. ll — Hoe nu ! op de school , waar ook
de Israeliet met volkomen gerustheid zijne kinderen moet
kunnen brengen, behooren ook waarheden die het christe-
lijk bewustzijn kenmerken , te huis !
Wat volgt er?
De omschrijving dezer waarheden en gevoelens liggen
echter buiten de grenzen der wet.
Dit is het stelsel van den heer Simons op 24 Nov.
-I/ Over de mate van het christelijke behoort aan den Staat
geene uitspraak. Die mate zal zich naar tijden, omstandig-
heden en plaatsen wijzigen en rigten. 11
Dit is het stelsel van den Minister van Justitie op
3 Dec., toen hij drie grondslagen der wet opgenoemd heeft.
Er zou op christelijke vorming, er zou op de gehechtheid
; aan de gemengde school gelet worden ; de derde grondslag was :
Regering wenscht zich niet te mengen in de afmeting en
het voorschrijven van eene zekere mate van Christelijkheid." 1
1 „Het Christendom zal niet worden geweerd. Nu is mijne vraag : wat
zult gij , zoo het Christendom niet mag worden geweerd, wanneer op de gemengde christelijke school de Roomsche zich over Protestantschen
25
Dit is het stelsel waarop deze wet , die aan provincials
en plaatselijke invloeden ruim spel geeft , 1 zal nederkomen
in de praktijk. Onder veel ophef van onzijdigheid, zal overal
eenzijdigheid , en , naarmate van de overmagt der meerder-
heid , protestantsche , roomsch-catholijke, vooral rationalis-
tische tint of kleur zijn.
Ook hieruit moge men afleiden of de inlassching van christe-
lijk eene verandering, eene verbetering van de wet is. Vol-
gens het oordeel der Regering , ja ; want het is de formule
van 1806 : 11 Zij heeft voor zich dat zij reeds vijftig
jaren in ons schoolwezen kracht heeft gehad , en dat zij
genoegzame vrijheid laat om in de onderseheidene behoeften
to voorzien.
Inderdaad ; de verwonderlijke buigzaamheid dozer formule
is, na vijftigjarige ervaring, onbetwistbaar. Zij levert ter in-
voering van eon godsdienstelooze school geenerlei bezwaar ;
zij heeft niet belet dat , bij toeneming , al wat aan de
christelijke of zelfs maar aan eene geopenbaarde godsdienst
denken deed , van de scholen geweerd word. 2 Van de-
zelfde formuul heeft men zich bediend om al de verschei-
denheden van neologie en rationalisme , onder de vlag van
christelijke moraal , op de volksschool to brengen.
of de Protestant zich over Roomschen invloed beklaagt , — wat zult ge doen met zeker artikel van de Grondwet, waarin eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen verlangd wordt ? " Adviezen. II. 203.
Zie hierover het merkwaardig opstel: Het ontwerp van wet op het lager onderwijs getoetst aan het regt en belang van den Protestantschen Christen. (Utrecht, Kemink en Zoon. 1856.)
2 „ De voorbeelden zijn mij hekend , dat door zoogenaamd liberale of uiterst wettische schoolbesturen het onderwijs in de bijbelsche geschie-denis , het gebruik van bijbelsche leerboeken of kerkelijke gezangen ,
kortom ! al wat aan de Christelijke of zelfs maar aan eene geopenbaarde godsdienst denken deed, van de scholen onder bun ressort word ge-weerd en dat onder de wet van 1806, waarin het woord Christelific niet werd vermeden." Ds. v. Koetsveld Eene bede om christelijke en israe-litische volksscholen.
26
Derhalve de openbare school zal , ook met het woord
chri8telijk , voor Israeliet en Christen neutraal zijn ; maar
eenzijdig voor de gemengde Godsdienst , welke taken
met den eisch der gemengde school overe,enkomt. 1 Te-
yens zal het woord chri8tekk ook nu een steunpunt te
meer zijn van die kerkelijk-vrijzinnige partij , welke, waar
zij overmagtig is , zelfs de vrijheid van bijzondere scholen
niet omdat , hetgeen ze haar paedagogisch systeem
noemt , haar eigen Christendom , in haar schatting, te christe-
lijk voor niemand en voor iedereen chri8telijk genoeg is. 2
Deze wet is , met haar christelijke leus , de wet van
1856, gelijk de Tweede Kamer ze verlangd heeft.
Neen , hoor ik mij toeroepen , ook aldus is het dezelfde
wet niet. Tot dus ver hebt gij op het openbaar schoolwezen
gelet. Waardeer , nu gij van het bijzonder onderwijs zult
gewag maken, het laatste alinea van art. 21, hetgeen een
geheel exceptionele en voorbeeldelooze vrijgevigheid is. Zie
ten minste bewijs van goeden wil in een bepaling waarbij ,
„Erne religion mixte aussi, une religion effacde, affadie, rdduite la morale , privde de ce sel dont parle 1'Evangile ; une religion qui n'est plus vraie pour personne , salutaire pour personne." De Gasparin.
2 Een voorspel van den onophoudelijken strijd die uit de toepassing, ook van deze wet , en van elke wet die de gemengde school handhaaft, ontstaan zal, levert reeds nu de periodieke drukpers. Bijv. de Nieuwe Rol. Courant berust in de wet „ omdat zij ieder leerstellig godsdienstig begrip uitsluit." Daarentegen verklaart de Wekker van 2 April: „Het zal wel niet noodig zijn to zeggen dat Art. 21 aan onze wenschen geheel voldoet." Geen wonder ; want zij legt het nit in haar eigen zin. De 'Brad-liet zal geen reden van klagt hebben , wanneer men op Christus wijst als op het volmaakte voorbeeld van alle deugden; en het uitvoerig vertoog eindigt aldus : „we maken geen zwarigheid to zeggen dat de opleiding tot christelijke deugden in de openbare school kan geschieden op positief Christendom ; " dat is , „ wat het Christendom kenmerkt, aan het Chris-tendom eigen is." Zeer wel , wanneer men zich aan wet noch regt stoort, en op de onweerstaanbaarheid der overmagt van algemeen Christendom en Protestantisme , in den geest van de Wekker , rekening maakt.
27
buiten en behalve de vrijheid bij de Grondwet verleend ,
het Rijk nog een geldelijke bijdrage verstrekt.
Aan die vermaning tot dankbaarheid ben ik ongevoelig ;
omdat ik voorspiegeling van subsidie gelijk stel met vriendelijk
verwijzen. naar een onbruikbaren en denkbeeldigen uitweg.
4. Het is dezelfde wet; met een alinea, gelijk het daar
ligt , niet voor ten uitvoerlegging- , en , in beginsel , hetzij
men op het stelsel van de wet , hetzij men op de politiek
van het Kabinet lette, niet voor aanneming vatbaar.
0 , welk een fraaijen, edoch , met overmaat van voor-
zorgen , gebarricadeerden uitweg ! Eerst een onderzoek of de
bezwaren gegrond zijn ; dan een onderzoek of er geldelijke
hulp vereischt wordt ; en voorts, de meest veilige slagboom ,
een onderzoek bij de wetgeving, wier ingenomenheid met de
bij zondere scholen bekend is ; een onderzoek of 's Rijks gel-
den aan het ondersteunen van secte-scholen molten worden
besteed.
Doch , neem aan dat er tegen dergelijke scholen minder
afkeer bestond. Neem aan dat de onbruikbare weg , door
amendementen , worde gebaand. Het alinea is en blijft , in
het stelsel der wet , ongerijmd.
Ik vraag : Is met de inrigting eener gemengde volksschool
die de Natie lief heeft , een Rijks-, of provinciaal , of ge-
meentelijk subsidie, aan scholen, welke niet voor kinderen
van alle Gezindheden toegankelijk zijn , bestaanbaar ?
Ik beperk mij niet tot Art. 21. Ik stel de vraag alge-
meen , terwijl ik gaarne op elk artikel der wet , op elken
wenk der Memorie van toelichting , acht geef. Hetgeen dit
Ministerie eigenlijk wil , moet , zegt men , niet enkel naar de
alinea omtrent het Rijkssubsidie worden berekend. Gewigti-
28
ger nog is wat men elders , bij de definitie van open-
baar onderwijs , leest ; namelijk dat, ook door gemeente-
besturen , eene geldelijke bijdrage aan bijzondere scholen kan
verstrekt worden ; if zonder dat zij voldoen aan al de voor-
waarden bij de wet aan de openbare scholen opgelegd.
Derhalve dit is de ca8u8-po8itie : Kan aan eene school
die niet voor alien geschikt is, uit de publieke kas subsidie
worden verleend ?
Voorzeker wanneer de gemengde school , in het oog der
wet , een noodzakelijk kwaad is , een gebouw dat men , zooveel
noodig, behoudt , zooveel doenlijk , afbreekt. Voorzeker, wanneer
de wetgever geleidelijken overgang tot de afzonderlijke school
begeert. Dergelijke bepalingen zijn dan gepast en onmisbaar;
ze zijn, ter voorbereiding, ter aanvankelijke verkrijging eener
betere toekomst, onwaardeerbaar. 1 Wanneer de wetgever zelf
gevoelt en verklaart dat het stelsel der gemengde school aan
eene godsdienstige bevolking het onontbeerlijke zielevoedsel
onthoudt , dan is het billijk dat , in naam van conscientie-
vrijheid , van volksregt , van algemeen belang , de wet, ook
met financide opofferingen van den Staat , in de gewetens-
bezwaren voorzie. 2
De Tijd van 20 Maart, waar zij het illusoire der bepaling be-toogt, voegt er bij : „Wij hopen den tijd te beleven dat alinea 4 van art. 2:1 het praedominerend beginsel van onze onderwijswet worden zal." lk zou mij zeer wel vereenigen met dien wensch ; namelijk wanneer , in begun-stiging van bijzondere scholen , het middel tot geleidelijk splitsen der open-
bare gezocht wierd.
2 Daarom was hetzelfde denkbeeld , dat nu ongerijmd is , zeer behar-tigenswaard , toen de heer v. d. Brugghen , lid der Kamer en bestrijder van de gemengde school , het aldus op 15 Julij 1854 voordroeg : „Men son ook daar , waar minderheden zijii, die de gemengde scholen wen-schen te verlaten , die minderheden , als eigen krachten te kort schoten , kunnen ondersteunen te help komen , en daarbij in aanmerking moeten nemen, of de behoefte aan bijzondere scholen werkelijk in geweteni-bezwaar , in godsdienstige overtuiging dan wel in minder eerbiedwaardige
redenen barer n.r.7-1 t, q ,1 " Adviezen. II. 166.
29
Zoo is het niet , wanneer de wetgever , gelijk dit Minis-
terie bij deze voordragt , van eene tegenovergestelde beschou-
wing uitgaat. Wanneer hij in de gemengde school den steun
der volkseenheid , den waarborg van verdraagzaamheid , de
kweekplaats van echten Godsdienstzin, aanschouwt. Wanneer
de voortreffelijkheid der instelling geroemd wordt , inzonder-
heid omdat op het vermijden van al wat de conscientie van
iemand zou kunnen kwetsen , gelet wordt. Wanneer men de
gemengde school en christelijk genoeg en nationaal bij uit-
nemendheid acht. Dan is het ongerij and te verger dat Rijks-
geld aan het ondermijnen van Rijks-instellingen worde te
koste gelegd. Vooroordeel moet en mag niet met bijdragen
uit de schatkist worden gevoed. Is menigeen , op grond van
individuele en subjectieve zienswijze , niet te vrede met de
openbare school , daarvoor is , in naam der gewetensvrijheid,
volledige vrijheid van onderwijs daar. Inrigtingen waarbij
men het verdeelen van hetgeen de wet begeert vereenigd te
houden , bedoelt , hebben op onbelemmerd aanzijn, niet op
begunstiging regt. Zoo tweedragtstokerij niet belet wordt ,
het zal ten minste niet geoorloofd zijn van Staatswege gif-
ten daarvoor uit te reiken.
De Regering verlangt onderzoek , omdat het middel 11 niet
ligtvaardig voor allen die bezwaren van gemoed zouden wil-
len voorwenden, beschikbaar behoort te worden gesteld. u Maar
Been onderzoek naar den aard en de gehalte van velerlei
gemoedsbezwaren komt hier te pas. Er is ea bezwaar ;
ea verschilpunt. Het ligt in erkennen of ontkennen der
juistheid van een overbekend verwijt. Er moet , of aan
dit regtmatig bezwaar tegemoetkoming verleend , of aan dit
verderfelijk vooroordeel , zooveel met vrijheid van onderwijs
plaats hebben kan , paal en perk worden gesteld.
Doch bovendien het alinea is , om de politiek van dit Mi-
nisterie, voor geen aanneming vatbaar. Waarschijnlijk zal
30
de Regering zelve het loslaten , of bij de Memorie van
beantwoording , of bij de discussie. Gesteld de Regering,
ten bewijze, of ter vertooning van goeden wil , hield er aan
vast , zij weet immers dat er op aanneming geen kans
is. Iedereen weet dat de overgroote meerderheid van de
Kamer dergelijke bepaling niet goed vindt. Iedereen ziet
dat deze meerderheid aan het Ministerie haar goedvinden
oplegt ; dat zij , in den eigenlijken zin , de wet stelt. De
Regering heeft, in zelfverloochening , een onfeilbaar middel bij
de hand genomen om den tegenstand der Kamer , nu de
Kamer zegeviert , te doen ophouden ; doch meent ze dat
haar, tot belooning , een wijken uit het afgebakende spoor
vergund wordt ? Aan de stemming over dit alinea, indien
het ooit in stemming komt, zal het kunnen blijken hoe
ver, waar de Regering aan de voordragt van een eigen denk-
beeld zich waagt, haar eigen kracht reikt.
Wat ongelooflijk scheen, is onloochenbaar. De wet , die
dit Ministerie voordraagt, is dezelfde waartegen Land en
Koning door dit Ministerie zou worden behoed.
Ik zou deze handelwijs willen toetsen aan den wensch
der petitionarissen , den last des Konings , den eisch van
den constitutionelen regeringsvorm , het beginsel eener ver-
zoenende politiek. Doch ik moet afbreken; ik wensch onver-
wind iets bij te dragen ter aanwijzing van het gevaar, omdat
de weifeling van velen, bij het naderen van den strijd, geen
uitstel vergunt.
Menigeen, die ten vorigen jare met ons in het gelid gestaan
heeft, schijnt, zelfs bij voortdurenden weerzin tegen de ge-
mengde school, door de houding en het voorbeeld van den
Minister van Justitie, te worden medegesleept. Als of het
31
verkrijgen van afzonderlijke scholen eene hopelooze zaak
ware ; als of er, met de volksschool voor alien , mogelijkheid
bestond , hetzij van behoud der christelijke waarheid , hetzij
van bescherming tegen vrijzinnigen invloed.
Bovenal treft mij wat ik zoo even in het April-nummer
der Vereeniging lees. Het bevat deze veelbeteekenende zin-
snede , als aanhef van politieke beschouwing : Zoo is dan
eindelijk de voor onze Natie eenig mogelijke schoolwet in
het licht verschenen , zoo ver christelijk als eene christelijke
Natie van het jaar 1857 ze kan begeeren.
Het treft mij , ook na de veranderlijkheid welke dit
Maandschrift omtrent een zoo gewigtig onderwerp aan den
dag gelegd heeft. Het treft mij , omdat ik , waar men tel-
kens heen en weer geslingerd was geweest , althans niet een
zoo stellig partij-kiezen voor het ontwerp en tegen vroeger
overtuiging te gemoet zag. Het treft mij , omdat Ds. Heldring
de eerste teekenaar is van het bekende Adres der predi-
kanten , van 4 Februarij 1856, waarin de alarmkreet opging
welke zooveel weerklank gehad heeft , en die met een leven-
dig gevoel der roeping van herders der Gemeente , in ver-
band stond. 1
Ter goeder ure ontvang ik tevens de Boekzaal, met het
puntig antwoord dat Ds. van Toorenenbergen , medeteekenaar
van het Adres, op de vermelding der voortreffelijkheden van
deze wet geeft.
De formule van 1806 behoudt men ! Het is zoo ; maar bet is ons niet te doen om eene _phrase. Het is ons te doen om goede openbare scholen , waar het gods-
dienstig element onbelemmerd werken kan ; scholen voor
I Dit merkwaardig opstel is in zijn geheel opgcnomen in de Tweede Kanner en de Verzoeksehrif ten , p. 65-68. Zie de toelichting in mijne rede van 16 Februarij 1856. Reeds vddr Paschen hadden meer clan 70 predikanten zich tot de Earner gewend.
32
onze protestantsche kinderen , waarin zij worden onderwezen
als Protestanten , en bovenal als gedoopten in den naam des
Heeren Jezus Christus. En volgens deze wet zullen wij
scholen hebben , zoo als de Roomschen en Liberalen ze
verlangen.
De laatste alinea van Art. 21 geeft een uitweg ! — Indien
deze bepaling eenige kans had van te worden aangenomen,
zou zij geheel onvoldoende zijn. Onderstel , dat men het
beginsel in de wet schrijft , dan zal de algemeenheid van de
behoefte de uitvoering onmogelijk maken.
Er is geen verbod om het christelijk geloof in de school-
opvoeding ten grondslag te leggen ! — Ook in de vorige wet
niet ; doch het is de vraag of niet de handhaving van de
gemengde school , in verband met de eerbiediging van ieders
godsdienstige begrippen , dezelfde working doet.
1k verwijs hen, die vergelijkenderwijs de wet aannemelijk
achten , naar dezen drieledigen weerslag.
Doch , zegt Ds. Heldring , hij die het wel inziet ,
vlijt zich liever neder bij eene weinig beteekenende wet dan
dat hij partijschap en godsdiensthaat nog verder zoude zien
opwakkeren.
Deze wet is niet eene weinig beteekenende wet. Het is,
gelijk Ds. van Toorenenbergen opmerkt , de organisatie der
desorganisatie ; dat is het bestendigen en algemeen makers
eener prijsgeving aan den eisch dez gemengde school van
al wat , met den wetgever van 1806 , de protestantsche
Christen als onmisbaren grondslag der opvoeding beschouwt.
Hij die het wel inziet , ziet , dunkt mij , in dat, met de
invoering van deze wet , partijschap en godsdiensthaat ver-
dubbelen zou , en dat er , bij al den ophef van apaisement
of verzoening , buiten het stelsel der afzonderlijke school ,
op bevrediging van Protestanten en Roomschgezinden goon
kans is.
33
Deze wet, dezelfde waartegen in 1856 Ds. Heldrinv,
op kwam , is , zegt hij nu , in 1857 de eenig mogelijke
schoolwet.
Zij is zoo ver christelijk als eene christelijke Natie van
het jaar 1857 ze kan begeeren.
Maar wat is er dan , sedert hij het Adres heeft onder-
teekend , gebeurd P wat heeft er plaats gehad waaruit hij ,
voorstander van de afzonderlijke school, 1 omtrent de
onmogelijkheid eener betere wet en omtrent de gemoeds-
stemming der Natie , het tegendeel verkondigt van hetgeen
hij , naauwelijks een jaar geleden , gemeld heeft
Mij dunkt hetgeen gebeurd is , kan teruggebragt worden
tot drie feiten.
Eerste feit. Het petitionnement , waarin , meer dan men
in Februarij kon voorzien , de weerzin van duizenden open-
baar werd.
Tweede feit. De verklaring des Konings, waaruit bleek
dat Z. M. zelf onoverkomelijk bezwaar tegen de wet had.
Aan deze twee feiten zal vermoedelijk geen grond van
wijziging der in het Adres geopenbaarde denkwijs ontleend
worden. Als of wij , door de verzoekschriften of door de vorste-
lijke belangstelling in de godsdienstige behoefte der Natie,
in minder gunstigen toestand waren geraakt.
Maar er is nog een ander feit.
1k mag het niet verzwijgen; ik mag niet den heer v. d.
Brugghen alleen verantwoordelijk stellen wegens een gedrags-
lijn , waarvoor hij , zoodra het breken met de christelijk-
De Minister van Justitie heeft de volstrekte onmogelijkheid eener algemeene christelijke opvoeding op de gemengde school voor Protes-tauten en Roomsch-Catholieken (van de Joden was daarbij geen sprakc )
betoogd (Adviezen. II. 203), doch in 1854. Ds. lieldring schrijft, in 1857: „Bij onze overtuiging blijven wij dat de gescheidene school de eenig denkbare christelijke is."
3
34
historische partij dttidelijk werd , ook bij anderen, die
vroeger met ons eensgezind waren , verwonderlijke sym-
pathie vond. 1k bedoel, wanneer ik op een derde feit wijs,
het gedrag van christelijke vrienden , in en buiten het
Ministerie, met de meest loffelijke bedoeling, met de
meest jammerlijke uitkomst , ijverig in het neutraliseren van
hetgeen door Volk en Koning aanvankelijk ten goede ver-
rigt was.
De oorzaken dezer gewijzigde hooding (die althans niet
door mij in min edele drijfveeren worden gezocht) na te
gaan , zou te ver leiden. 1k zeg alleen : klaag niet over de
onaandoenlijkheid van uw yolk, wanneer smart en veront-
waardiging over het bederf in Kerk , in Academie, in yolks-
school, onder de vlag van verzoening en van unie , door uw
eigen invloed gesmoord wordt *
Niet het Volk is sedert 1856 veranderd.
Het staat aan iedereen vrij de wisseling zijner zienswijze,
bekendmaking oiibaar acht, te belijden; maar het
is niet geoorloofd, hetzij aan het Volk, hetzij aan den
Koning , te wijten , wat van eigen ongestadigheid het ge-
volg is.
Daarom schrijft Ds. v. Toorenenbergen te regt ll Men let
te weinig op de stem des Volk* in deze Volkszaak.#
Daarom voegt hij er te regt bij : Belangrijk is vooral
de vraag of deze wet aan het verlangen des Konings vol-
doen
1k wees op de Boehaal: Het ontbreekt niet aan voor-
teekenen dat, over 't algemeen, bij hen die aan de leer der
Reformatie en der Christenheid gehecht zijn, voor deze wet
op geen beter onthaal in 1857 dan in 1856 te rekenen valt.
I De gedachte des Konings over dii ontwerp is onbekend. Zie hier-boven bladz. 5.
35
Zie hier een enkel voorbeeld.
1k wijs op de Herald, waar , in den aanvang eener reeks
van artikelen over de wet, gezegd wordt dat zij schier Been
der petitionarissen bevredigt : 11 integendeel het Ministerie,
dat tot die bevrediging is geroepen en opgetreden, levert
hen , aan handen en voeten gebonden , aan de tegenpartij over.
1k wijs op _Ernst en Vrede. Dit Tijdschrift , ofschoon het
11 de proefneming om het christelijk beginsel op de gemengde
school te handhaven , geduldig afgewacht heeft , zal thans ,
in verband met hetgeen in het Februarij-nummer voor-
kwam , met te meer kracht zich tegen een ontwerp verzet-
ten , waarvan niet kan ontkend worden dat het aan het
yolk een zedeleer wil geven onafhankelijk van de Gods-
dienst , aan het gebruik des Bijbels op de lagere school een
onoverkomelijke hinderpaal stelt , en op ontchristelijking
van het openbaar onderwijs uitloopt.
1k wijs op het Maandblad van het Onderivijzers-Genoot-
schap van Januarij 11.: Misschien komt er in de wet nog
wel eene bepaling gelijk die van 1806, dat het onderwijs
zal dienen om tot alle maatschappelijke en Christelijke
deugden op te leiden ; maar wil men deze bepaling niet
voor enkel Christelijke scholen maken , en nevens deze ,
afzonderlijke Israelitische scholen laten voortbestaan., gelijk
de wet van 1806 deed , dan baten ons die Christelijke
deugden niet of weinig ; ze worden dan zulke zeer alge-
meene deugden , die ja wel ook in de Christelijke godsdienst
gelden , maar die niet op den Christelijken wortel mogen
groeijen , op de kennis van den Zaligmaker der wereld ,
Jezus Christus , op de wederliefde tot Hem , uit Zijne liefde
voortgevloeid , op de zucht om Hem , Gods volmaakten Zoon ,
na te volgen. Want anders over Jezus te spreken , dan over
een belangrijk persoon in de wereldgeschiedenis , gelijk ook
over Confucius , Socrates en Mahomed gesproken wordt ,
36
mag niet geschieden om der Israelieten wil. Zaligmaker der
wereld, Gods Zoon , mag Hij niet heeten , Hij mag niet de
bron der deugd zijn. Het Christendom der school zal dus
luttel weinig beteekenen , naauwelijks jets meer dan een
klank zijn. it
Ik wijs op het Prospectus van het Maandschrift voor
Christelijke opvoeding, door vijf onzer meest geachte op-
voedkundigen (Dr. L. R. Beijnen , D. Buddingh , H. J. Lemkes,
A. Meijer en M. D. van Otterloo) onderteekend. Deze begin-
selen zullen ten rigtsnoer verstrekken : a Dat Gods Woord
de grondslag van alle opvoeding moet zijn, dat opvoeding
en onderwijs niet zijn of to scheiden , dat eene Christelijke
opvoeding zonder het onbelemmerd gebruik des Bijbels even
ondenkbaar is als een nationaal onderwijs, waarbij de ge-
schiedenis des vaderlands van haar protestantsch karakter
wordt ontdaan terwijl zij een voldoend openbaar onderwijs
in den regel onmogelijk stellen , ten zij door eene splitsing
van de openbare school in eene Protestantsche en eene
Boomsch-Katholieke en op de godsdienstige behoeften en op het regt van alien gelet worde.
Ik wijs op het Kerkelijk lijdeekrift der vereeniging van
vrienden der waarheid in Zuidholland. Daar vindt men de
bede dat it de Heer Nederland genadiglijk bewaren moge
voor eene volksschool, waarin , door gedwongen vereeniging
van alle gezindheden, bij behoud van den christelijken naam,
de Bijbel en het Christendom geweerd wordt, en het gan-
sche Evangelic kan geloochend worden. I
I Van de predikanten die de hoofdredactie nitmaken , geldt wat ik, in Februarij 1856, van Ds. Heldring c. s. zeide : „Zij zijn , dit is over-bekend, ordodoxen; doch bij dit onderwerp komt, in den aard en de strekking van bun verlangen, niet in aanmerking bet verschil van theologische zienswijze in de Hervormde Kerk. Neen , wat zij vragen is hetgeen door alle Protestanten, die van de waardij der her-vorming eenig begrip hebben , meet worden begeerd. Namelijk dat van
37
Het woord christelijk heeft dus in de billijke strengheici
van deze en dergelijke oordeelvellingen geen wijziging ge-
bragt. Daarentegen schijnt het voor Ds. Heldring , ter aan-
prijzing van de wet , beslissend te zijn geweest. Zij is , gelijk
hij het uitdrukt , een weinig christelijk.
Ten vorigen jare reeds heb ik tegen concessie op woorden-
spel gegrond geprotesteerd. Ik dacht , misschien ten onregte
dat het vorig Ministerie zich van het epitheton zou be-
dienen , als van een slaapdrank of toovermiddel , waardoor ,
in het kritieke tijdsgewricht , de aanneming van het ontwerp
zou kunnen worden beslist.
Het toovermiddel wordt nu toegediend. 2
Zal inderdaad de Natie worden betooverd en zal dit het
middel zijn , waardoor de Minister van Justitie de raadge-
ving van den heer Thorbecke opvolgt om de petitionarissen
te verzoenen met de wet ? 3
Ik heb van het Volk beter verwachting.
Ik acht niet dat het genoeg van het voorgeslacht ont-
aard en aan het waarderen der zegeningen van het Evan-
gelie ontwend is , om in de voordragt van zoodanige wet te
berusten.
De volksstem van 1856 is aan velen zeer oncrevallic , cre- b b b
de openbare scholen voor de Protestautsche bevolking , zoo min moge-
lijk althans , de Bijbel en de volkshistorie worde geweerd." Adviezen. II. 142.
„De wet is als de natie, de natie als de wet. Een weinig christelijk."
2 Indien het ook op mijn vriend Heldring gewerkt heeft, zijne spoedige onttoovering echter, , en de kennisgeving er van , durf ik , aan de dikwerf gebleken eerlijkheid en opregtheid van zijn karakter gedachtig , voorzien.
5 In het zinrijke woord „Zoo eene verzoenende Staatkunde moet gelden en noodig is, hoop ik dat dit Ministerie het middel moge vin-den, niet om de wet met de petitionarissen , maar om de petitionarissen
met de wet te verzoenen. " Rede van den beer Thorbecke, v. 24 Sep-tember 1856.
38
weest ; doch zij geeft mij regt om , met dubbele vastheid van
overtuiging , te herhalen wat ik schreef in 1850 over dit
doordrijven der gemengde school , onder chri8telijken titel.
ft Ik heb van de Nederlandsche Natie , the onder de gods-
dienstige en christelijke Natien geteld wordt , te goeden
dunk , om te meenen dat de bezwaren zouden vervallen door
de plaatsing van een dubbelzinnig en bedriegelijk woord in
de wet. #
Eerstdaags kunnen wij nu het Voorloopig Verslag van
de Tweede Kamer te gemoet zien. Ik wensch dat de open-
baarmaking van het gewigtige stuk mede tot het ontwaken
van algemeene belangstelling strekke. Ik wensch vooral dat
er gem stoornis in den regelmatigen loop der behandeling
van het ontwerp zij. In April 1857, evenzeer als in April
1856 , zou , uit dat oogpunt , elke wijziging van het Ministerie
onraadzaam zijn. ii Niets kan meer kracht geven aan de be-
strijding van de wet, dan dat er, zonder schokken , zonder
hartstogtelijkheid , zonder verrassende wendingen van poli-
tieke inzigten en ontwerpen , een bedaard en naauwgezet
onderzoek en overleg zij. u '
4 April 1857.
Adviezen. II. 157.
Laat ons , na het beschouwen van het ontwerp van wet,
nu ook het Verslag van de Tweede Kamer inzien.
Het Verslag van 1857 is een tweede uitgaaf van het
Verslag van 1856. Op dezelfde wet voegt en volgt het-
zelfde Verslag.
Het Verslag van 1856, op grond waarvan de Tweede
Kamer , in September , schier met ontbiriding gedreigd werd,
is rigtsnoer van het Kabinet. G-een wonder dat de meerder-
heid (de groote meerderheid, zegt men) het ontwerp , dat
ze reeds Coen in de hoofdgedachte goedkeurde , thans , vol-
gens haar eigen voorschriften gewijzigd, beaemt, en dat
het Verslag van 1857, in aard en strekking , aan het vorig
Verslag gelijk is.
Derhalve , wat ik van de wet zeide , geldt van het Ver-
slag : herleving van gevaar , herleving van polemiek. Ook van
dit belangrijke stuk, met dezelfde heillooze hoofdgedachte ,
geldt dezelfde raadgeving: Dit Verslag kan niet genoeg
bestudeerd worden met bet verbod van den Bijbel met de
vergunning van de bijbelsche geschiedenis , mits niet in het
licht der Openbaring, van de volkshistorie, mits ze naar de
ligtgeraaktheid van iedereen gefatsoeneerd zij met den eisch
40
dat de Natie , zonder eenige uitzondering , in dergelijk eene
openbare school beruste ; met den blijkbaren toeleg om , door
de finantiele kracht van het Gouvernement, van lieverlede
de vernietiging , ook in het bijzonder schoolwezen , te hewer-
ken , van die hatelijke sectenscholen waarmee het Vaderland
verpest wordt. 1
Bit betreft de hoofdgedachte en wat daarvan het onvermij-
delijk gevolg is. Doch er zijn ook twee wijzigingen in het
ontwerp van 1856 gebragt. Hoe is het met deze varianten op
Art. 21 , waarmee , zoo als het Verslag het uitdrukt , het
Ministerie getracht heeft zijne hoofdroeping te vervullen ?
met den christelpen titel ? met het Rigsesub8idie dat , we-
gens gemoedsbezwaren , aan bijzondere scholen zal kunnen
Worden verleend ?
Heeft de groote meerderheid aan een Ministerie dat met
haar op verrassende wijs homogeen is en dat echter , wel-
staanshalve , na al het gebeurde , niet gaarne letterlijk de-
zelfde wet voordraagt , ook van haar kant , welwillendheid
betoond ?
Neen ; zij snijdt meedoogenloos of al wat beter in de
kansrekening van het Bewind dan in het systeem der wet past.
De stellige en herhaalde verklaring der Regering om-
trent de nietsbeduidendheid van het woord chrigtelijk ,
schijnt niet te hebben gebaat. Eene kleine minderheid in
de meeste afdeelingen (van wier vrijmoedige kenschetsing
dezer wet het Verslag meer dan 66n blijk draagt) noemt
het woord een bedriegelijke leus. n Een groot aantal leden
verwerpt het, ook als aanleiding en voorwendsel om eenzij-
digheid en rationalisme sluiksgewijs in de volksschool te
brengen. Er zijn leden die , niet afkeerig van zoodanigen
handel , met de inlassching vrede hebben , of er zelfs eene
Adviezen. II. 193.
41
wezenlijke verbetering in zien, omdat ze in de dubbelzinnig-
heid van uitdrukking een steunpunt voor hetgeen zij be-
doelen , hebben gezocht ; edoch wat gebeurt er de meerder-
heid , overtuigd dat , om deze strijdigheid van opvatting,
zonder de minste oogluiking , een duidelijk uitkomen der
Regering voor haar gevoelen moet worden verlangd, vereenigt
zich in het zeer bepaald aandringen op nadere opheldering
wegens de tweeslachtigheid eener Memorie, die nu eens breed
uitmeet de onergerlijkheid eener benaming waaraan christe-
lijke medeburgers gehecht zijn, dan weder, met gelijken
ernst en ophef, van de opnarne van het christelijk beginsel
gewag maakt. Derhalve een van beiden ; het dubbelzinnige
woord wordt, of uit de formule van 1806 geligt , Of behou-
den , ja, doch op voorwaarde dat daaraan slechts een zin , de
zin eener christelijkheid onergerlijk ook voor den ortho-
doxen Jood, de zin eener, zoo als de kleine minderheid het
noemde , bedriegelijke lens mag worden gehecht. 1
De heer .... R, dat is (blijkens de uitgaaf van de Tjdvragen over
de afscheiding en vereeniging van Staat, Kerk, en School) de hoogleeraar
de Bosch Kemper ; schryt , in de Anisterdamsche courant van 16 April,
dat ik mij , door te beweren dat christelijk slechts om de lens ingelascht
is, hoogst eenzijdig betoon. Immers mag en moat (zoo laat hij ons
weten) de christelijke opleiding ergernis geven aan den orthodoxen Jood.
De hoogleeraar verlangt dus, ter zinsbepaling van de wet, de voor-
keur voor zijne Memorie van Toelichting boven die van bet Gouverne-
ment. Daarentegen , indien hem zoodailig alvermogen van wetsinterpre-
tatie niet toegekend wordt, indien ook de orthodoxe Jood op eerbiedi-
ging zijner Godsdienstbegrippen regt !weft, dan stemt de hoogleeraar
met mijne hoogsteenzijdige beschouwing volkomen overeen. Want hij
zelf schreef , op 12 Maart : „ Wanneer de woorden opleiding tot christe-
deugden niets anders beteekenen dan opleiding tot volmaakte deug-
den, dan voorzeker is de inlassching van die woorden in de voorgedra-
gene wet te beschouwen als een flaauw middel van apaisement of een
bedriegelijke lens." — Evenzoo nu , in bet vertoog van 16 April. De hoog-
leeraar, even als de Wekker (zie hierboven p. 26) , stelt op den voor-
grond dat de wet wil wat hij wil, „Tot christelijk-maatschappelfike deugden
kunnen kinderen in den regel beneden de 12 jaren niet worden opge-
wekt , zonder dat, als onbetwistbare onderstelling, al is bet ook stil-
42
Maar wat zegt de Kamer van het alinea dat , na een
arbeid van acht maanden , als ontknooping van het raadsel,
ter bevrediging het licht ziet ? Wat is hoar oordeel over
het Rijkss-ubsidie aan de bijzondere school ?
Ei , waarom zou de Kamer zich verzetten tegen een bij-
voeging die , als middel van apaisement , althans geen kwaad
kan , vermits ze , ongerijmd in beginsel , tevens ijdel in de
praktijk is ? Tegen een gesloten uitweg kan immers geen
wezenlijk bezwaar zijn ! Laat nu , door eenparig aannemen
van dit gewrocht , stroohalm die het Ministerie nog aan
zijn oorsprong bindt , eenig overgebleven behoedmiddel tegen
abdicatie van eigen beginsel en oorsprong , in den voor
het Ministerie bitteren beker , althans een irenische druppel
worden gemengd.
Op dit eenparig aannemen is niet veel kans. Door de over-
zwijgend , bij het onderwijs worde aangenomen , dat Christus is de vol-komen regtvaardige, het uitgedrukte beeld van God. voor de opleiding tot christelijke deugden moet op Christus kunnen gewezen worden , niet als op een wiens deugd twijfelachtig konde zijn, maar op dengene, van wien men zeker weet, dat Hij is geweest Gods eenig geboren Zoon naar den geest. Bij de opleiding tot christelijke deugden moet men van de onderstelling uitgaan, dat Hij was de waarheid en het leven. Het woord christelijk in de wet is de bekrachtiging, dat dit zal mogen geschieden." Uitmuntend geredeneerd; doch hoe nu, indien, niet op den wil van den heer Kemper, maar, volgens het systeem van het Gouvernement, op den eisch der Grondwet , ten behoeve ook van den orthodoxen Jood , gelet wordt ? dan beaemt hij weder volkomen mijne hoogsteenzijdige beschouwing. „ Wanneer onder opleiding tot christelijke deugden zoo iets verstaan wordt, dat de meest regtzinnige Israbliet er geen aanstoot aan nam, dan zou voorzeker het woord ehristelijk in de wet slechts een leuswoord zijn, inderdaad een schandelijk, een onheilig bedrog."
Uitdrukkingen in het dezer dagen verschenen nummer van Ernst en
Vrede. Met bevreemding las ik daar : „Wij verheugen ons over dit bij-voegsel; wij hopen , voor de eer van het Kabinet , dat bet deze alinea niet zal prijs geven op den aandrang der Tweede Kamer." Ook bij de voordragt kon iedereen weten dat op aanneming geen kans was. Verlangt men nu, en nog wel voor de eer van het Ministerie, schijnbaar vasthou-den aan hetgeen en om de onaannemelijkheid en om de nietsbeduidend-heid der zinsnede, niet anders is dan tegemoetkoming in schip ?
13
groote meerderheid werd de zinsnede , uit welk oogpunt ook
beschouwd , onaannemelijk verklaard. Zijn er dan geen
voorstanders geweest ? wel zeker , en men heeft ze geteld :
een , twee , drie. Drie leden toonden zich minder ongun-
stig voor het voorschrift gestemd.
Een lastige Kamer en voor geen irenische bewerking vat-
baar ! Zij keurt goed al wat ze voorstelt , zij keurt of al wat
het Ministerie er bijvoegt. Onverbiddelijk in eigen wijsheid ,
beweert ze dat bij Naar uitstekende zalf geen doode vlieg ,
ook niet een zeer kleine, kan worden geduld.
Aangenaam is het niet , als men reeds gezwicht heeft ,
andermaal en telkens to moeten zwichten ; maar de liefelijke
vrede is daar en , bij de volkomen overeenstemming in de
hoofdgedachte , kan de zaak, bij de Memorie van beantwoor-
ding (of, zoo de Regering op nog een termijn van onver-
zettelijkheid prijs stelt , bij de beraadslaging) een zeer een-
voudigen loop hebben.
Het Ministerie neme, door weglating van het aanstoote-
lijke bijschrift , de lap , die op het kleed niet past , weg.
Het bepale zich bij vermelding van goeden wil , na zooveel
hoofdbrekens , in de voordragt van het alinea openbaar ; het
brenge de verantwoordelijkheid over op de Tweede Kamer,
die de uitnemendheid van het kunstgewrocht niet gewaardeerd
heeft. Vooral worde herinnerd aan de exceptionele natuur
van het Kabinet : wij zijn immers , volgens ons eigen pro-
gramma , een zoekend Ministerie ; van zoodanig Kabinet
mag enkel een bewijs dat het yezocht heeft , worden ge-
vergd. Door het zoeken zelf, heeft het zich van de moeije-
lijke (en toch ook aldus niet moeijelijke) taak gekweten , in
den zin en geest waarin het die aanvaard had.
Uit dit oogpunt, beaem ik volkomen wat de Amsterdamsche
courant van 11 April schrijft : De Regering kan de aan-
44
gewende poging opgeven en er blijft geen zweem van strijd
tusschen de vertegenwoordiging en de Regering over. Deze
heeft zich tot niets meer verbonden dan tot het nemen van
eene proef ter oplossing van de gemoedsbezwaren , en , indien
zij moet erkennen dat die proef gefaald heeft , kan zij er
van afzien ze voort te zetten.
Dit oordeel over de wederzijdsche houding van Kamer en
Kabinet is juist en onwederlegbaar het is , naar mij voor-
komt , een eerste les van irenische politiek , dat , bij volko-
menheid van onderwerping , elke zweem .van strijd wegvalt.
Vrede met de meerderheid der Tweede Kamer.
Evenwel aan de kleine minderheid zal het polemizeren ,
dat is , pligtbetrachting vergund zijn.
Aan die kleine minderheid zal het vergund zijn te vra-
gen : In hoe ver komt de daad van dit Ministerie , het ter
tafel brengen van deze voordragt , overeen met den wensch
der petitionariesen? met den last des Koning8 ? met den
eisch van den constitntionelen regering8vorm .7 met het op
den voorgrond gestelde beginsel eener verzoenende politiek ?
Ik kan nu in geen ontvouwing hieromtrent treden. Ik
bepaal mij bij een week : op elk dezer punten is , of even
zeer , of meer nog , van toepassing al wat gezegd is tegen
aard en strekking der politiek van het vorig Kabinet.
Immers heeft men , ook nu , dezelfde vragen te wachten
die aan het Ministerie v. Hall , door hen ter wier bescherming
het opgetreden was , zijn gerigt : n Is het niet blijkbaar dat
we met behendigheid om den taro geleid zijn ? dat er, zoo
ooit , dan bier eene my8tificatie geweest is ? dat het Minis-
terie, om bondgenooten te werven , onze vlag ontrold heeft ?
dat er, met onze beginselen , in hetgeen ons meest dierbaar en
heilig is , ter vermeestering van het Bewind , gespeeld werd ? 1
Adviezen. II. 138.
45
!miners. zal , ook nu „gewezen worden op het persoonlijk
gevoelen van den Koning en op den weerzin die Z. M.
tegen de vorige wet , tegen de wet die nu wederom ter
tafel gebragt wordt , kenbaar gemaakt heeft. Ook nu zal
de eenvoudige opmerking worden herhaald het aanvaar-
den van het Bewincl gold voor adhaesie aan de politiek
van een Vorst, die zich op de historische lijn zijner voor-
vaderen gesteld had en wien het nu te doen was om
Religievrede, niet door onregt tegen 66ne of beteugeling van
elke Gezindheid , maar door regt voor alien , volgens de
Grondwet , met bestrijding van het liberalisme op christe-
lijken grondslag. In deze hoofdgedachte van bet vorstelijke
woord ligt , wanneer we tegen den gang van het Ministerie
bezwaar hebben , ons regt en onze kracht. Ook nu zal
het Ministerie ter verantwoording worden geroepen, op grond
van het koninklijk programma dat het leven aan dit Ka-
binet gaf.
Immers zal een dergelijk ter zijde stellen van het ko-
ninklijk mandaat aan dit Ministerie, nog meer dan aan
het vorige , als miskenning van den constitutionelen rege-
ringsvorm , in rekening worden gebragt. Omdat hier niet
geldt wat van hen die in het voorjaar van 1853 het
bewind aanvaard hebben , van de heeren v. Hall en Donker
Curtius , gezegd is dat men , 11 in de opgewondenheid dier
dagen , het persoonlijke van hun politieke rigting en politieke
antecedenten , door te starers op den Koning , voorbijzag. 2
Omdat men hier zich veeleer meende te kunnen verlaten op
de overbekende zienswijze desgene die als hoofd van het
Kabinet optrad. Omdat het denkbeeld van zich met zoo
weinig bezwaar , als of veranderlijkheid eene gewone , eene
geoorloofde zaak ware, van zijne antecedenten te ontslaan ,
Adviezen. II. 137.
Adviezen. t. a. 1)1.
46
met alle regels , ik zeg niet van parlementair overleg , maar
van Staatkunde welke dezen naam verdient , in strijd
is. Omdat zoodanige leer den Minister zou makers tot
een pleitbezorger ; aan de Natie den waarborg dien zij ,
meer nog dan in de meest uitstekende talenten, in de begin-
selen en in het karakter der Staatslieden behoort to hebben,
ontneemt , en , indien ze veld won , den zedelijken grondslag
zou ondermijnen van elk Gouvernement.
Immers zal , ten laatste , wat de verzoenende politiek be-
treft , nu , even als toen , het verwijt gelden omtrent het zon-
derlinge van eene verzoening , die vroeger apaisement heette,
waarbij spanning door onderwerping, en strijd , door het
overleveren van den voormaligen bondgenoot, ophoudt.
Dit Ministerie speelt een da capo van het vorig Ka-
binet. Met dit onderscheid dat hetgeen toen met kunstig
overleg plaats had , thans met onverklaarbaren eenvoud ge-
schiedt. Daarom heb ik , op 2 November , aan den Minister
van Justitie gezegd : Ik ken uw karakter , ik weet dat
ook wat ik afkeur , bij u met edele beweegredenen moet
in verband staan ; ik verlies , bij de vergelijking , het duo
cum faciunt idem non e81 idem geenszins nit het oog ; maar
ik beoordeel de daad , en dan zeg ik : wanneer door u het
tegendeel wordt voorgedragen van hetgeen wij van dit Ka-
binet mogten en moesten verwachten — ik werp liefst deze
eventualiteit nog van mij of — dan zou, meer nog dan bij
het vorig Ministerie, tegenspraak met antecedenten, meer
verloochening van historischen oorsprong, meer voor ons
onverwachte en bittere teleurstelling zijn. 1
Er is nog een trek van vergelijking. Dezelfde of althans
soortgelijke politiek heeft in denzelfden toestand van weer-
loosheid gebragt.
Adviezen. II. 191,
47
Op 25 November 1856 heeft de Minister van Justitie
denis afgelegd van dezelfde staatkundige denkwijs , die de heer
v. Hall, op 30 April, als het 2zec pins ultra van politieke
wijsheid , vermeld had. In het midden door zeilen , waardoor
de kapitein van schip of staat te gelijk de wederzijdsche
klippen , Scylla en Charybdis , ontzeilt , daarin , daarin alleen ,
is echte stuurmanskunst blijkbaar.
Ook omtrent de toepassing in de Nederlandsche waterer
zijn de beide Kabinetten homogeen orthodoxophobie en
Thorbeckophobie, vereenigd , geeft , zelfs bij eigen magteloos-
heid , onweerstaanbare kracht.
Daarom , om deze juistheid in het bepalen , om deze vol-
standigheid in het betreden van de middenlijn , is de politick
van dit Ministerie eene politick — ik gebruik gaarne de
terminologie van het Kabinet zelf — van verzoening , van
actualiteit , van eclecticisme. Daarom , met den Nederland-
schen volksaard homogeen , wordt zij door een nationale
opinie, eene nationale behoefte , een nationaal gevoelen ge-
rugsteund. Daarom heeft ze , in Naar afkeer van ultraisme,
een tweesnijdend zwaard, waarme6 zij het Vaderland tegen
twee uitersten , het stelsel van den heer Thorbecke en dat
der antirevolutionaire rigting , beschermt.
Evenwel de heer Thorbecke maakte reeds onmiddellijk ,
-ondanks het betoog van de onoverkomelijkheid der klove ,
goede hope omtrent toenadering kenbaar : Over het al-
gemeen komt het mij voor , na hetgeen de Minister heden
heeft gezegd , dat dit Ministerie , hoezeer wenschende zich
op gelijken afstand van beide belendende rigtingen te hou-
den , nader bij de onze is mij dunkt zelfs dat de stellin-
gen , welke zijne politick volgens de ministeriele rede karak-
teriseren , voor een groot deel aan onze beginselen zijn ont-
leend , althans daarmede eene verwonderlijke overeenstemming
hebben. Ook veroorloofde ik mij weldra den wenk Ik
48
voorzie dat de Minister , toegevende aan zijn begrip omtrent
Kerk en Staat, ofschoon van een geheel ander point de depart
uitgaande dan het geachte lid uit Deventer , zal afdrijven
naar hetzelfde resultaat , en genoodzaakt worden in het
openbaar onderwijs te komen tot het stelsel der godsdienst-
looze school. 11
Hetgeen te voorzien was , zien we ; dat de weerstand
van het juiste midden wederom uitloopt op eenzijdigheid van
overgaaf; zoodat deze , in eigen schatting , alleen nationale
rigting , drie maanden later , in eene , volgens haar , exelu-
sieve , idealistische , en niet-nationale rigting (die zij , dacht
men , verpletteren zou) zich oplost en versmelt.
De oppositie is en blijft regerende partij.
De ►egering , vredelievend , maakt tegen die regerende
partij Been oppositie , en de Kamer, onbarmhartig , vergunt
Diet dat verslagenheid en weerloosheid worde verbloemd.
Zoo diep is men , door het zweven boven de partijen ,
wader eene partij gevallen ! zoo ver heeft een terugdeinzend
vasthouden aan rr het beginsel der gemengde school die de
Natie lief heeft , dit Ministerie gebragt.
En evenwel wensch ik levensverlenging van het Kabinet.
Verandering van Ministerie zou , door uitstel der beraad-
slaging , even schadelijk nu als in het vorige jaar zijn.
1k durf een stout woord spreken , in veler schatting
dwaas en vermetel , en dat ik evenwel , aan Natie en Koning
gedachtig , voor waar houd. De wet zal , ook in 1857 , niet
tot stand komen , en , terwijl men haar afweert , zal de weg
ter verkrijging van eene ook voor ons aannemelijke wet
worden gebaand. Onder twee voorwaarden evenwel ; voor-
eerst , dat de thans weder aangevangen gedachtewisseling
niet weder gelijk in 1856 , door ministeriele gedaante-
4 i1
wisseling verstoord worde ten andere , dat , even als ten
vorigen jare, de belangstelling van een aanzienlijk gedeelte
der bevolking , met eenige veerkracht , openbaar zij.
Ook de eerste voorwaarde moet worden vervuld.
Ik durf niet bepalen of de meest felle oppositie onverwijid
den val van het Ministerie begeert.
Bijkans zou ik gissen dat zij , ter doordrijving van haar
eigen onderwijswet, niet ongaarne zou gebruik inaken van
dit Kabinet.
En daarna ?
Daarna ! 1k antwoord met dezelfde woorden als in 185(h
Zal dan het leven van het Ministerie nog worden gerekt?
Zal er dan nog grootmoedigheid of dankbaarheid betoond
worden
Neen , dan heeft de Minister gediend en uitgediend.
Dan is de vrucht zijner politiek (zoo het politiek is) rijp.
Dan zal de regerende oppositie-partij liever zelf Gouver-
nement zijn.
En iedereen zal deze verwijdering goed heeten van hem
die, ten dienste zijner wederpartij, meer dan zij zelve had
kunnen doen , verrigt heeft.
Doch er is , behalve die regerende partij , eene andere
rigting , die , gelijk nog onlangs een van haar bekwaamste
woordvoerders verklaard heeft , ter redding van het Vader-
land , of, gelijk men ook zou kunnen zeggen , ter overne-
ming of opneming der portefeuilles, bij uitnemendheid ge-
schikt en ook gezind is.
Onlangs is eene lofrede gehouden op deze conservatieve
partij. 2 Zij werd daarin opgewekt om gereed to zijn ter
aanvaarding eener nalatenschap , waarvan , op de laatste blad-
1 Ann de Kiezers. IS;'). 7. Versleten rioting.
2 De conservatieve partij in 1853 en 1856. (Arnst. bij Leendertz.)
50
zij de , met een niet geriug gevoel van eigen waarde , het
spoedig openvallen voorspeld werd.
Het kan geen bevreemding baren of grootelijks afkeuring
wekken , wanneer voorstanders , vooral niet wanneer leden van
het vorig Ministerie , voor wie geene plaats gevonden werd in
dit Kabinet , misnoegd zijn over eene verandering , die , door
de zonderlinge handelwijs van het Bewe ind , geworden is
eene , niet enkel doellooze , maar in hooge mate voor de
belangen en van het onderwijs , en van het Vaderland in
't algemeen , schadelijke vertooning. Het is te verontschuldi-
(T ben zoo weerwraak aan de orde van den dag is. Doch ik
zou craarne zien dat uitstel van executie verleend wierd.
1k erken dat de Kabinetsverandering van 1856 grootendeels
uitloopt op verandering van personeel. Maar dit zou ook
nu vice versa het geval zijn. Omtrent de onderwijswet
zouden wij (ann. 30 April 1856 gedachtig) geen verbete-
ring te gemoet zien. Buitendien heeft het merkwaardige
boekske mij van de wenschelijkheid eener wederoptre-
ding van het conservatieve Kabinet niet overtuigd. De
lofrede is voorzeker schoon ; doch levert , dunkt me , een
treffend bewijs te meer dat een lofredenaar, op menig punt ,
met een levensbeschrijver , althans wanneer deze niet auto-
biograaf is , in conflict raakt. 1k moet , na lezing en
herlezing, mijn onleerzaamheid belij den : ik heb , in de
beraadslagingen van meer dan drie jaren , bij de conserva-
tive rigting, niet eene kracht welke de beide uitersten
„Dit staat bij ons vast, dat zij, die in 1 856 op het kussen hebben willen komen, niet in staat zijn daarop te blijven, dat 's Vorsten oogen meer en meer zullen opengaan over bun onverznogen om Hem te dienen en dat de Nederlandsche natie van ben niet gediend wil zijn. Wanneer het oogenblik daar is, waarop zij in hun niet terugzinken , moet niet de ultra-liberale partij de eenige schijnen te zijn , die bereid en geschikt is het gezag te erlangen."
51
veilig kan trotseren , maar wel het tegendeel ontwaard.
Dus heist geen verandering van Ministerie.
Ook geen ontbinding van de _Kamer. 1k vertrouw , ik
hoop althans , dat hieraan , nadat gemeen overleg tot zoo-
veel eensgezindheid geleid heeft , niet meer gedacht wordt.
Mijne vrienden , mij althans , uit de Kamer te weren, zou wel-
ligt minder dan ooit aan de groote Protostantsche partij
(in haar geestdrift , zegge liever geestdrijverij , voor de christe-
telijke gemengde school) moeijelijk vallen. Desniettemin acht
ik dat men het niet enkel op rekening eener taktiek van
parlementair zelfbehoud zal steilen , wanneer ik , om het zoo
naauw verband van radeloosheid en roekeloosheid , mij den
wenk veroorloof : laat vooral niet in ontbinden van de Kamer
een verademing van weinige dagen worden gezocht. Ont-
binding. Waarom ? Om het wooed christelig , dat is , om
een dekmantel van de onchristelijkheid der wet ? Om de
laatste zinsnede van Art. 21, dat is , om den glans eener
voorspiegeling wier ij delheid aan iedereen in het oog valt?
Om de handhaving der waardigheid van de Kroon , dat is ,
om den Koning in 1857 te nopen tot onderteekening van
een wet waartegen Z. M. in 1856 onoverkomelijk bezwaar
had ? Ora weerstand te bieden aan Thorbecke , dat is , om
den persoon te weren, terwijl men de beginselen in praktijk
brengt ? — Door een ontbinding, waarbij enkel op de harts-
togtelijkheid der groote Protestantsche partij rekening zou
De slotperiode luidt aldus : „Blijft de conservative rigting voor hare
beginselen waken en zorgen, dan bezit zij eene kracht, welke de beide
nitersten veilig kan trotseren ; gelijk de uitkomst van de beraadslagingen
in onze volksvertegenwoordiging gedurende meer dan drie jaren met
eene steeds klimmende meerderheid heeft bewezen." Ook de heer Thor-becke schijnt op dit driejarig verschijnsel niet te hebben gelet, toen hij
sprak van „een Kabinet dat zijns ondanks dobbert op den stroom der
beginselen die ik belijde." — Lie mijne proeve van een Levensschets ,
tot 15 November 1855; dviezen. I. p. 177-179.
worden gemaakt , kan men , niet het Ministerie in stand
houden , maar wel een verwarring en tweedragt stichten ,
waarvan het bezwaarlijk zijn zou de gevolgen te voorzien. I
Ook geen Daaraan , aan hetgeen in de Kamer mein-
eed en verraad genoemd werd , zal geen enkel lid van het
Ministerie ooit gedacht , of laat ik beter zeggen , ooit anders
dan met verontwaardiging hebben gedacht. 2
Laat ons nu van den gewonen gang niet wederoin afwij-
ken. Laat er nu eindelijk gelegenheid zijn tot geregelde en
bezadigde discussie, door vrijen loop te geven aan den par-
lementairen strijd.
„ Wordt er geen beginsel op den voorgrond gesteld, dan zal in tiendubbele mate gesehieden wat nu reeds , sedert Julij , ten gevolge van den weifelenden en onzekeren gang van dit Ministerie , plaats heeft ;
bij gebrek aan beginselen , zal de strijd op het terrein van bedoelingen
worden overgebragt ; daar is het dat tweedragt en hatelijkheid welig ontkiemen ; en aldus zouden wij , in een nieuw en betreurenswaardig voorbeeld, eerder dan welligt iemand zou vermoed hebben , kunnen lee-
ren hoe nit partijen, partijschappen ontstaan." Adviezen. II. 213.
2 Evenwel velen in de partij waarin, ten gevolge van het breken met onze
rigting , het Ministerie zijn eenigen steun vindt , hebben er anders over gedacht. Het was een goed , een treffelijk woord , een woord gelijk het den Christen en Nederlander betaamt, in het Januarij-nummer van Ernst
en Vrede : „Het is met de levendigste verontwaardiging dat wij verne-
men hoe er stemmen opgaan , die voor het protestantismus in Nederland
heil zoeken in een coup d'etat. Als protestantsch orgaan , orgaan , mede , van de Nederlandsche Hervormde kerk, achten wij ons verpligt ten sterkste op te komen tegen de aanbeveling van zulk een geneesmiddel, duizendmaal erger dan de kwaal ; van een maatregel, waardoor de eeuwen-hengende band tusschen Oranje en Nederland voor langen tijd zou ge-krenkt zijn, het openbaar vertrouwen geschokt, het protestantismus, dat er de schuld van zou dragen, onteerd en tegenover roomsch en liberaal in zijn zedelijke kracht verlamd ; een maatregel, in een woord , waardoor de publieke conscientie op het grievendst zou zijn beleedigd. Wij kennen een ander protestantismus dan dat naar zulke redmiddelen uitziet en wij dragen liever het juk van Thorbecke en de Roomschen dan zulke ontknooping der bestaande verwikkelingen. Wij vertronwen op God en — ook op onzen Koning."
53
Het is tegen de groote meerderheid der Kamer , gelijk
haar gevoelen ook in dit Verslag nedergelegd is , dat wij
(de kleine , welligt zeer kleine minderheid in de Kamer)
ons moeten kwijten van de gewigtige en eervolle taak die
aan dit Ministerie opgelegd was.
Ook dit Verslag toont dat de houding van het Gouverne-
ment den strijd , door dien te ontwijken , verzwaard heeft.
Tegenover de irenische politiek wend reeds , in de Kamer ,
onze polemische gedachte ontwikkeld. l Zoek het vereenigings-
punt in afkeer tegen de godsdienstelooze school. Doe , onder al-
lerlei vorm , de ongerijmdheid uitkomen van een stelsel dat uit
de openbare instellingen , het element , voor de behoefte eerier
godsdienstige bevolking onmisbaar, verdrijft. Toon dat de meer-
derheid , als positief Christendom , in geschiedenis en leer ,
al wat tegenover den niet-Christen kenmerkend is , uit de
algemeene volksopvoeding verbant. Vergeet niet , en herin-
ner aan de Natie, dat haar dierbaarste belangen op het spel
staan , in eerie zaak die bij uitnemendheid volkszaak , neen ,
laat ik zeggen , familiebelang is en wanneer gij dit , dag
aan dag, zult gedaan hebben , wees dan , op den dag der
ontbinding , voor de uitkomst niet te zeer bezorgd.
Het zou to bezien zijn geweest of zoodanig bestrijden
van het systeem der gemengde school (niet van 1806, maar
van 1856 , niet voor Christenen , maar voor alien) in de
getalsterkte der partijen , gelijk het Verslag van 1856 die
opgeeft , geene wijziging zou hebben gebragt.
Menigeen zou , met den beer v. Ni seen v. Sevenaer, zich
tegen het beweren dat eene godvruchtige Natie de gemengde
school lief heeft , hebben verzet. 2
Adviezen. II. 200.
2 Om de , vergelijkenderwijs met het gewigt der zaak , geringe ken-ins die men over 't algemeen van de parlementaire debatten ook over
54
Menigeen zou de vermelding van christelijke opleiding
of christelijke deugd, onergerlijk voor den Israeliet (gelijk
ze in het Verslag van 1856 ook reeds plaats had) , verloo-
chening van den Zaligmaker en onzedelijk woordenspel
hebben genoemd.
het onderwijs heeft, mag ik niet nalaten zijne merkwaardige woorden hierbij te voegen. „Mij schijnt het althans , wanneer men op den voor-grond stelt: het godsdienstig karakter der Natie dient bewaard, de christelijke zin van het yolk bevorderd te worden ; wanneer men dan erkent : „in Nederland bestaat eene zeer gemengde bevolking "; wan-neer men dan daarenboven in het oog hondt, dat die gemengde be-volking niet eens geheel christelijk is , — dat men tot de concinsie moet komen dat juist de gemengde christelijke school niet kan zijn de wensch , niet kan zijn het verlangen , niet kan zijn de behoefte van het yolk. Ik had verwacht dat men tot de conciusie zou zijn gekomen, dat alzoo de afzonderlijke school alledn aan die behoefte kan voldoen, en dat men alleen , bij de onmogelijkheid om overal afzonderlijke scholen daar to stellen , bij gemis van de middelen daartoe, zou moeten kornen tot eene gemengde school , maar waarbij men dan althans het woord christelijk niet had mogen bezigeu. Ik moet vragen : hoe is het mogelijk , dat de gemengde christelijke school zou kunnen voldoen aan den wensch , aan het verlangen , aan de behoefte van bet yolk ? Mijne Heeren als de Nederlandsche natie is eene godsdienstige natie, dan moet zij uit den aard der zaak er prijs op stellen dat ieder de gelegenheid hebbe om op de school zijne kinderen de godsdienst , die hij belijdt , meer te doen leeren kennen en aankleven ; hij moet wenschen dat zijne kinderen in die godsdienst, die hij belijdt , waaraan hij gehecht is , worden opgeleid. Welnn, Mijne Heeren , die wensch bestaat in Nederland ; ik twijfel er geen oogenblik aan. Maar dim kan ook de gemengde christelijke school geene behoefte zijn; dan kan zij alleen strekken om de voldoening aan die behoefte te schaden en te kinderen. De gemengde christelijke school kan nit den aard der zaak niet anders dan hinder en aanstoot geven aan velen in den lande. Zij kan behagen aan hen , wier godsdienstige begrippen geene uitstekende vastheid bezitten, aan hen die zich met een in de lucht zwevend Chris-tendom — ik heb bier het woord rationalistisch Christendom hooren bezigen — kunnen vergenoegen ; zij kan ook behagen aan hen, die gewetensdwang willen uitoefenen op een deel der bevolking.... Het ligt in den aard der zaak , dat van het oogenblik dat de gemengde christelijke school moet zijn de volksschool, die volksschool voor velen moet zijn aanstoot en hinder; dat zij dus niet kan voldoen aan de behoefte van het yolk , en dat zij tevens tegen de Grondwet strijdt."
Menigeen zou , bij den afkeer van de godsdienstelooze en
vooral van de pseudo-christelijke school , de bezwaren tegen
geleidelijken overgang tot de afzonderlijke school overkome-
lijk hebben geacht.
Het Verslag van 1857 is het bewijs dat de Regering , door
het tegendeel te verrigten , het tegendeel bewerkt heeft.
Wat vindt de groote meerderheid nu in de voordragt
van het Ministerie goed wat ze in 1857 goed vindt ? at
en niets dan wat zij in 1856 goed vond.
Doch wil men , uit dit Verslag, bekend worden met de
gansche uitgestrektheid van den invloed der handelwijs van
het Kabinet , ter verhooging van overmagt en overmoed der
tegenpartij , let dan a. op het zwichten van bijkans iedereen
b. op het scherper formuleren der hoofdgedachte ; c. op de laat-
dunkendheid jegens elk die tegen dit stelsel bezwaar heeft
d. op het verbloemen van het persoonlijk aandeel des Konings
in den weerstand tegen de wet ; e. op de smadelijke vermel-
ding van het petitionnement.
a. Bijkans iedereen zwicht. Zeer gewoon verschijnsel , als
men in het Gouvernement geen steun heeft. Zeer natuur-
lijk , nadat het gansche level' van het Kabinet (in de slui-
tingsrede , bij het Adres , en bij de voordragt der wet) eene
reeks van concessien geweest is. Een leger ontbindt zich en
loopt niteen , als de bevelhebber vrede zonder strijd wil en
geen ander wapen heeft dan een olijftak. Het kan dus
geen verwondering baren , wanneer het Verslag verhaalt
hoe, zelfs aan voorstanders van openbare scholen voor eene
bepaalde godsdienstige gezindte geschikt , de moed ont-
zonk , of althaDs enkel in het aanheffen van een klaaglied
kenbaar gemaakt werd. Zij achtten het , in de omstandig-
heden waarin ons vaderland verkeert , Diet oii'baar op het
inslaan van dien weg aan te dringen. Het vraagstuk moest ,
althans voor het tegenwoordige , als voldongen worden be-
5
56
schouwd. In een later tijdsgewricht zou men wellig,t in dit
opzigt tot eene betere overtuiging ko.men. 11
b. De hoofdgedachte, een looter burgerlijk-maatschappelijke
instelling voor alien , is , scherper dan bij het voorgaande
Verslag , geformuleerd. — Ook dit is onvermijdelijk gevolg
der houding van het Kabinet. Het Ministerie heeft zich
bij - de hoofdgedachte , niet enkel , gelijk bij de zesde para-
graaf van het Adres , na een langdurig weerspartelen , neder-
gelegd. Wel neen ; het heeft de hoofdgedachte zeer lief;
het ziet daarin den eenigen grondslag van eendragt en
nationalen zin; mogen wij nu euvel duiden aan de Kamer
dat zij den verrassenden weerklank op haar gevoelen, met
nog voller toon , teruggeeft? Weg met al wat n.aar apologie
zweemt ; de volksschool, voor alle kinderen der menschen, is
niet een noodzakelijk kwaad , zij is , altijd en overal , de
conclitio sine qua non van volksbeschaving en humaniteit.
Zie bier de regels waarin de hooggestemde lofrede vervat is.
De groote meerderheid bleef met nadruk de gemengde
school voorstaan. Wij kiezen die school, zeiden deze leden ,
niet als een noodzakelijken uitweg ; wij brengen daarbij
o1ze innerlijke overtuiging niet aan deze of gene maat-
schappelijke behoefte ten offer; maar houden het er voor,
dat ons beginsel het eenig goede en ware is , .te verkiezen
niet enkel voor Nederland , maar voor elken anderen be-
sehaafden. Staat. Het van overheidswege gegeven onderwijs
moet -vrij zijn van elk kerkelijk inmengsel , van alle con-
fessioneel belang: // De volksschool moet tegen elken invloed
van kerk , van secte , van kerkgen.00tschappelijke belijdenis
en leerbegrip vrijgewaard zijn. Houd dit wel in het oog ;
verneem dat elke sprank van christelijke of niet-christelijke
waarheid (wat is waarheid ?) een smet zou werpen op de
zuiverheid eener instelling , voor elk yolk dat niet beneden
het peil onzer eeuw is, onmisbaar. En voorts wees niet al
te bezorgd en laat de aldus ingerigte volksschool door uwe
verbeelding niet al te donker worden gekleurd. Het onder-
wijs zal altijd christelijk zijn ; slechts onder een vredelie-
vend voorbehoud. Er mag geen sprake zijn — welnu , van
wat niet ? vooreerst niet van positief Christendom — dit is
kerkelijk leerbegrip ; ten tweede , niet van den Bijbel — het
is een leerboek voor Protestanten ; ten derde , niet van een
Zaligmaker op aarde gekornen tot behoudenis van zonda-
ren — dit is bij uitnemendheid voor de Christenen een
kerkelijk leerstuk ; ten vierde, en vooral niet, van de belijdenis :
Gij zijt de Christus , de Zoon des levendigen Gods ! —
dit is een punt , zoo er ooit een geweest is , van confessio-
neel belang.
c. Laatdunkendheid jegens hen die met de christelijke yolks-
school zonder Bijbel en zonder bepaald leerbegrip niet ge-
diend zijn. — Dergelijke beoordeeling is niet vreemd , na het
strenge vonnis door de Regering over hen , inzonderheid op
25 Nov. , geveld. Zoodanige school kan , zeide de Minister
van Justitie , zeer goed en christelijk zijn. En om de oppo-
sitie tegen die zeer goede en christelijke , vroeger , ook vol-
gens hem , verderfelijke en onchristelijke volksschool , heeft
hij het noodig gekeurd de anti-revolutionaire rigting ten
toon te stellen , als eene kerkelijk-politieke partij , die zeer
weinig goed en zeer veel kwaad doet , die godsdienst en staat-
kunde vermengt, die exclusief is, die enkel in veroordeelen, gis-
pen en afbreken kracht openbaart, die Of in het verledene , Of in
het toekomstige , doch altijd in een anderen dan in haar eigen
tijd leeft, en voor wie het welligt de meest gezegende en voor-
deelige uitkomst zou wezen , wanneer zij , buiten alle partijen
boi b gezet moot leeren het Evangelie van Christus niet over te
brengen op het gebied van den Staat en onder de wet.
Nadat wij , om ons opkomen tegen de gemengde school ,
door den Minister, die zelf haar in 1854 een hersensehim
58
een liefelijk droombeeld , in weerspraak met de actualiteit N
genoemd heeft, voor het oog der volksvertegenwoordiging
en der Natie , aldus afgeschilderd zijn , acht ik dat de
triumferende meerderheid zich slechts aan de Regering aan-
sluit , wanneer zij hen die , naast eene zoo voortrefFelijke
volksschool , eenigen ijver ter verkrijging van bijzondere
scholen zouden aan den dag leggen , in twee categori es , de
fortuinzoeker8 en de dweeper8 , verdeelt ? 1
cl. Van de daad des Koning 8 , in bet afweren van de wet ,
wordt geenerlei melding gemaakt. — Ook hierin gaf de Rege-
ring het voorbeeld. Verwij zing naar dit historische feit heeft ze
min voegzaam gekeurd. Meermalen , en vooral op 25 Novem-
ber, heb ik getracht te doen uitkomen in hoe ver het spre-
ken , maar tevens in hoe ver het zwijgen over den Koning
niet vergund is. Toen ik , om zoodanig een hulde aan de
gebleken sympathie des K.onings , van den heer Thorbecke
eene, van zijn standpunt , allezins verdiende teregtwijzing
ontving, vernam ik terstond van den Minister van Justitie
dat de spreker uit Deventer meer dan ik constitutioneel-
orth,odox geweest was.' Doch er is nog meer. Naarmate dit
Men leze wat zoo al in het Verslag , bijv. op p. 10, van ,, ontevre-
dene fortninzoekers of dweepers" en van hun gewoel, waarmee zij de
gemeente beroeren , gezegd wordt.
2 Hiertegen beweer ik volkomen regtzinnig te zijn. Afwijking is er, wanneer men, bf den invloed der Kroon doet gelden ter aanprijzing van hetgeen , nit den aard der zaak , nog slechts ministerieel werk is het regt van den Koning tot eene persoonlijke tnsschenkomst , gelijk ten vorigen jare, zoo al niet openlijk ontkent , zijdelings betwist. Tegen deze tweederlei ketterij ben ik m. i. verdediger van het g,rondwettig standpant ge-weest. „Ik acht dat men met de uiterste behoedzaamheid den naam des Konings in deze Vergadering moet brengen en dat daarvoor. eigenlijk slechts e6n geval is, hetwelk zich nu voordoet. Wanneer er een nieuw Ministerie geformeerd wordt , in tegenspraak met den zin van de groote meerderheid der Kamer , dan wordt de gedachte des Konings, als zijne persoonlijke gedachte, kenbaar. Doch , zoodra het Ministerie geformeerd is , treedt alles weder in den gewonen gang en wordt elk onderwerp ,
59
Kabinet door de moeijelijkheden der taak die het aanvaard
had, verrast werd, heeft het, ik zeg niet die taak verwrongen
en vervormd , 1 maar zich omtrent den aard en de beteeke-
nis van het mandaat illusie gemaakt. De vorstelijke daad
der verklaring van aan zoodanig eene wet geen sanctie te
kunnen geven , werd , onder ministeriele beschrijving en
bewerking , al flaauwer en flaauwer van kleur ; zoodat nu,
ten laatste , het optreden van den Koning , ter bescher-
ming van de dierbaarste belangen eener godsdienstige
bevolking , zou uitloopen op een proefneming , waarbij
behalve misschien de Minister van Justitie, elk lid van het
Kabinet zoowel als van de Tweede Kamer meesmuilt ; de
proef om aan Art. 21 een zonderling versiersel te hechten ,
dat , in beginsel , het bederf der wet, in de praktijk (ten
genoege der bezwaarde harten) bij wijze van fantasmagorie,
een luchtkasteel en waterbel is.
e. Smadelijk wordt neergezien op het petitionnement._
Hoe zou het anders kunnen zijn , daar de ingenomenheid der
Ministers , die zelve petitien hebbeii onderteekend , zoodra
zij Ministers waren ,. voorbij was ! Wel verre van onder de
menigvuldigheid van uitdrukking 'en worm , de eenheid. van.
ook het gewigtigste , wederom de zaak van ministerieel beleid; de Koning regeert dan weder door en met zijne ministers. Evenwel bet feit is en. blijft er ; de Koning , is op den worgrond getreden, en de impulsie an hem , als Koning uitgegaan, is rigtsnoer en levensbegins-el van het Kabinet." Adviezen. H. 199.. Zie ook p. 172,• en vg.. en p. 192..
1. „Hoe, men petitioneert in een bepaalden geest, men wordt geroe-pen om aan: dat petitionnement voldoening te geven, en naauwlijks heeft men zich tot volvoeren van die. taak nedergezet, of men komt met de verklaring, niet dat die taak te • moeijelijk , te bezwaarlijk: is, dat zij niet is te vervullen , dat men dien last nederlegt en aan anderen overlaat. neen, men verwringt, men vervormt die taak , men noemt hetgeen men zelf met aandrang verlangd had, anti-nationaal, men reageert tegen he beginsel tot handhaving. waarvan men tot het Bewind werd geroepen!.."' Rede van den beer v. Zuijlen v. Nijevelt van 29 November 1856.
60
regtmatigen protestantsch-christelijken weerzin te erkennen ,
liet de heer v. der Brugghen zich aldus uit : II Het optreden
van dit Ministerie is niet geweest de wensch om te voldoen
aan al de eischen of de wenschen en voorstellen , of de
droombeelden , of hoe men het ook noemen moge, die neder-
gelegd zijn in alle de petitien die bij hondetden aan deze
Kamer zijn ingediend. 4, En de man die , met den Minister van
Justitie , aan het Kabinet de politieke kleur gaf, die eene
petitie had geteekend , enkel door het systeem van afzon-
derlijke scholen voor inwilliging vatbaar , 1 die gerekend
werd. met de circulaires van Koning en Vaderland en met
de dagelijks terugkeerende bestrijding van de gemengde
school door de 's Gravenhaagsche Nieuwsbode althans niet
in tegenspraak te zijn geweest , de heer Simons , Minister
van Binnenlandsche Zaken , zeide : it Er was bezorgdheid ,
te regt of ten onregte, dit laat ik daar, dat het christe-
lijke van de openbare school door de wet zou geweerd
worden. Inderdaad, na zoodanige verloochening, door de
Ministers zelven , van hen aan wie zij hand en pen ge-
reikt hadden en waarvan zij , door de vorming van het
Ministerie , in de schatting van iedereen , als officiele zaak-
waarnemers en hoofden opgetreden zijn ; na deze verloo-
chening , eerst in woord en later in daad , van eigen hou-
„Om een yolk lief te hebben moet het gekend worden, en het kan niet anders worden gekend dun uit zijne geschiedenis. Deze behoort dns overal een voornaam deel nit te makes van het openbaar onderwijs. Volgens het ontwerp zon dit evenwel in Nederland onmogelijk worden. De wonteling tegen Spqnje, de vestiging van den Staat, de groote daden van het voorgeslacht, de roemruchtige bedrijven der Prinsen van Oranje knnnen niet naar waarheid verhaald worden zonder de gods-dienstige begrippen van sommigen te kwetsen.” — Btj het teekenen der petitie, waarvan althans de hoofdgedachte door den beer Simons beaemd werd, was hij dus geenszins homogeen met de Natie, van wier liefde voor de gemengde school hij , op 5 Julij , de stellige verzeke-
ring gaf.
61
ding en beginsel , is het zoo vreemd niet dat de Commissie
van Rapporteurs tegen het opnemen zelfs van de volgende, in
heftigheid van uitdrukking schier extra-parlementaire, regels
zich niet verzet heeft : Te midden van den strijd van
meeningen vond de meerderheid alle reden om den loop te
betreuren , die aan geheel deze zaak gegeven is. Degenen ,
die thans over groote teleurstelling klaagden, hadden zelven
getracht den grooten hoop op te roepen , om zich met een
onderwerp van wetgeving te mengen , welks ware aard niet
onder ieders beoordeeling valt. Ziende dat zij hun lievelings-
denkbeeld langs den weg eener bezadigde discussie niet kon-
den bereiken , hadden zij demagogische middelen te baat
genomen en door het beroep op eene numerieke meerderheid
trachten te overwinnen. Zij hadden daarbij gehandeld in
strijd met hun eigen beginsel."
Hier vooral hebben wij den toetssteen voor de verzoenende
kracht der politiek van het Kabinet. Ik herinner mij zeer
wel dat , gelijk in 1853 de uitbarsting van misnoegen op
rekening enkel van politieke kunstbewerking en van yolks-
waan gesteld werd , evenzoo in 1856 gezegd is : daar-
aan hebben wij die menigvuldigheid van naamteekeningen
toe te schrijven , dat men de menigte in den waan heeft
gebragt dat het hier gold een onderwerp , waarover het een-
voudigste verstand oordeelen kan. Doch ik twijfel of then
6a lid der Kamer zich in zoo bitsche bewoordingen zou
hebben uitgelaten als nu de meerderheid , over een petition-
nement , waaraan niet slechts de Ministers , hoofden van. het
Kabinet , met ijver hebben deel genomen , doch waaraan de
Koning zelf, in de onvergetelijke verklaring // het zou mij
niet mogelijk zijn, al zouden de beide Kamers der Staten-
Generaal het verlangen , sanctie te geven aan dergelijke
wet het zegel der vorstelijke goedkeuring gehecht heeft.
62
Evenwel ik mag niet ontveinzen dat ik mij verblijd over
dezen vinnigen uitval.
Mij dunkt dat de overdrijving zelve de ware beteekenis
en bedoeling verraadt , en aldus een , op dit oogenblik
vooral , belangrijke wenk geeft.
Door overmaat van felheid verliest de phrase veel van haar kracht. Ook menig, wederpartijder zal erkennen dat
dezerzijds geen afkeer van bezadigde discussie , waarin wij
veeleer steeds onze kracht gezocht hebben , betoond is ;
dat verwijt van zijdelingschen dwang door numerieke
meerderheid evenzeer kan gerigt worden tegen elk ge-
bruik van het petitie-regt , waarbij zich algemeenheid van
belangstelling openbaart ; dat , al zou men geen acht geven
op den allezins betamelijken toon der Adressen , reeds om
geheele verandering van omstandigheden , geen vergelijking
denkbaar is met de manifestatien en demonstratien in
1848, onder den invloed van Maartsche buijen en van
Febraarij-lessen uit Parijs. De meerderheid der Tweede
Kamer , die voor de verzoekschriften nooit sympathie betoond
heeft , gaat thans in betoon van antipathie to ver , wanneer
zij van demagogische middelen en van een discussie-storend
oproepen van den grooten hoop gewag maakt ; terwijl veel-
eer de petitien , indien zij • geleid hadden tot naauwgezetter
betrachting van het aucliatur et altera pare , aan een ern-
stig en doeltreffend beraadslagen hadden bevorderlijk kun-
nen zijn. '
Maar zoo heeft zich dan toch de groote hoop ,/ gemengd
met een onderwerp van wetgeving welks ware aard niet onder -ieders beoordeeling vitt!
Geenszins beweer ik dat men in het toepassen op politick
terrein van de hatelijke spreuk Odi profanum vulgus et
I Waren zij geteekend enkel door ,,, den grooten hoop ?"
63
arceo altijd ongelijk heeft. Ik heb bijv. nooit kunnen goed-
keuren dat men, ter doordrijving van de regtstreeksche ver-
kiezingen of ter afschaffing van het gemaal , de menigte in
beweging gebragt heeft. Doch ik erger mij dikwerf over den
Loon van minachting jegens het meerendeel der bevolking.
Ik weet wel dat deze hooghartige beschouwing met de vrij-
zinnige theorie , met de leer van het pays legal en van
eene uit de voiksmassa of den grooten hoop gevormde een-
heid van Natie en van Staat 1 in verband is ; maar ik ben
geen voorstander van dat systeem en mag niet toegeven dat
het Volk , voor zoo ver het aan den financieel-constitutio-
nelen toestel die politieke organisatie beet , vreemd is , even
daarom , lijdelijk in het oordeel van bestuur en wetgeving
moet berusten en zelfs tot het uiten van eene meening , van
een klagt , over het miskennen van zijne dierbaarste regten
en belangen , niet bevoegd is. Ik heb mij steeds , 2 op grond en van historischen vrijheidszin en van grondwettig Staatsregt ,
verzet tegen een leer die geen yolk dan het kiezersvolk ,
geen volksregten dan het invullen van een stembillet kent ;
eene leer die de Natie wegcijfert, of althans haar onder het
juk eener nieuwerwetsche aristocratie of oligarchie brengt.
Vooral heb ik mij tegen dergelijk smalen op de onkunde
en onbevoegdheid van den grooten hoop it verzet , zoo dik-
werf het lager onderwij s , in verband tot de Godsdienst , ter
sprake gebragt werd.
Ook dan hebben wij telkens de aanvallen der bekwame en
welsprekende leiders van de groote meerderheid verduurd.
Niet alleen verklaarde de heer Bosscha het gros der adres-
I Dit is het beginsel eener revolutionaire centralisatie , waarvan in 1796 R. J. Schimmelpenninck zeide dat ze leidt tot „ een Oostersch despotisme in Nederland ondragelijk" en die in 1849 Guizot „rid& revolutionaire
et despotique par excellence" genoemd heeft.
2 Zie hijv. Grondwetherziening en Eensgezindheid , p. 251.
64
sauten incompetent ; de heer Thorbecke , zoo dikwerf ik mij
op het yolk beriep , vreesde dat ik revolutionair werd.
Evenwel het valt in het oog dat verwijt van demagogi-
schen toeleg, hetzij in redevoeringen , hetzij nu in het
Verslag der Kamer , geen steek houdt. De vraag waarop
thans de strijd neerkomt , is van zoodanigen aard dat het
regt en de pligt van ieder Nederlauder en Christen om zich
in het onderwerp te mengen , bezwaarlijk in goeden ernst
kan worden betwist.
De onkundige menigte , zegt men , behoort niet te wor-
den geraadpleegd omtrent datgene waarover , zelfs aan ge-
leerden en staatslieden , het oordeel moeijelijk valt.
Zeer wel ; mits men niet te zeer toegeve aan de tegen-
woordige usantie, volgens welke er in Nederland weldra zijn
zal , een Staat waarin de Natie en (voor de Hervormden
althans) eene Kerk waarin de Gemeente geen stem heeft.
Zeer wel ; mits men niet vergete dat het oordeel ook van
minvermogenden dikwerf, waar de belangen van Kerk en
School op het spel zijn , bij uitnemendheid juist is.
Zeer wel ; mits aan den meest eenvoudigen Nederlander
en Christen nu en dan het medespreken vergund zij ; al-
thans wanneer de dierbaarste belangen van vader en moeder
bedreigd worden met redeneringen wier ougerijmdheid aan
iedereen in het oog valt.
Neen , zoo onkundig is de volksmenigte, zelfs na den
jammerlijken invloed der gemengde volksschool nog niet,
om , in de verzekering te berusten dat , wanneer in de
school niets dat den Israeliet aanstootelijk is , geduld wordt,
de Christen aan eene op dien voet aristelijke volksschool
genoeg /weft / 1
De groote hoop heeft geen oordeel over politiek. Ook
dan de Kiezers , HI. p. 5.
65
niet wanneer het eene levensvraag geldt ? ook niet over de
uitkomsten van politiek overleg ? Wat dunkt u ? zou ,
tegen het staatsbankroet , een verzoekschrift aan 11 den
grooten hoop der kleine renteniers ten kwade worden ge-
duid ? Misprijs het dan ook niet , en noem het geen opge-
wondenheid van het gepeupel , wanneer , in een christelijk
Land, nu de christelijke volksopvoeding op het spel is ,
11 de groote hoop/ van vaders en moeders bezorgdheid en
weerzin openbaart. 1
Deze felle phrase , over het // zich wenden tot den grooten
hoop , is dus veel te fel ; doch , zeide ik , de felheid wordt
verklaarbaar , zoodra men , in verband met de omstandig-
heden , op haar beteekenis let.
Of zou het uitvorschen daarvan zoo moeijelijk zijn ? Och
neen ! de zinsnede, wanneer ze tot haar eenvoudigen zin
teruggebragt wordt , beteekent ; het ware voor ons , meerder-
heid van de Kamer , om de wet tot stand te doen komen ,
wel zoo voegzaam dat ditmaal niet gepetitionneerd wierd.
En nu is insgelijks zeer eenvoudig de wenk die ik hier-
I Aandoenlijk is de toespraak aan de ouders in een werkje ten vori-gen jare uitgekomen , dat ook thans herlezing dubbel waard is (de
zeventig blinden , eene parabel , door Harten , onderwijzer te Rotterdam). Daar lees ik : „ Wat zoudt gij er van zeggen , Moeder ! wanneer men u verbood uw kind voedsel te geven, en gij gestraft werd als ge 't wildet beproeven — zoudt ge niet bitter klagen over verkorting van uwe hei-ligste regten , en zoudt ge niet luid jammerend bet treurig lot van uw geliefd kind betreuren ? Maar besef dan, dat bet bier nog wat anders geldt dan het tijdelijk welzijn, dat het bier om het eeuwig belang van uw kroost te doen is." — Moeten waarlijk nu ook de Moeders zich bezig gaan houden met politick ? Ik beantwoord de Napoleontische vraag met het antwoord dat eene vrouw aan Napoleon gaf: „Madame , je n'aime pas que les femmes se melent de politique." „ Vous avez rai-son, general, mais dans un pays oh on leur coupe la tete, it est naturel qu'elles aient envie de savoir pourquoi." Bonaparte alors ne repliqua
rien." (Mme de Stael, Considerations sur la Revolution Francaise.)
66
uit Acid: wij behooren althans te onderzoeken of het raad-
zaam is na te laten datgene waarvoor de tegenpartij be-
ducht is.
Moet er ook ditmaal van het petitie-regt gebruik worden
cremaakt?
Me dunkt ja.
Er zijn geene verzoekschriften , althans niet tegen het
ontwerp , te wachten van hen die met een nu verkregen
politieke winst voldaan zijn. Ook niet van hen die door
een christelijk onderwijs, zonder bepaald leerbegrip , worden
bekoord. 1
Maar ik twijfel, of zij die, met opregtheid en zaakkennis,
zich ten vorigen jare tegen de hoofdgedachte der wet ver-
klaard hebben , aanleiding mogen geven tot uitbazuinen dat
hun ijver toen een gevolg van onbedachtzaamheid is ge-
weest , en dat hun zwijgen nu aan schuldbelijden gelijk is.
Reeds in de Afdeeling waartoe ik de eer heb te behooren,
werd , zoo ik wel gezien heb , met een veelbeduidenden
glimlach , de opmerking gemaakt dat weldra het al dan niet
petitionneren het bewijs leveren zou of er al dan niet aan
den wensch der petitionnarissen voldaan is. Neen, was het
antwoord want het achterblijven van verzoekschriften be-
hoeft cam qua niet uit tevredenheid, die gij zelven dwaas
en ongerijmd zoudt keuren, te worden verklaard. Zou niet
en de ontvangst der verzoekschriften bij de Kamer (opeen-
stapeling ter grille zonder meer , doorvaart en uitvaart!) en
vooral de houding van het Ministerie, menigeen tot de con-
clusie hebben geleid: al dat petitie-teekenen is een doelloos
Tegen deze wet zal , noch door de hoogleeraren Hofstede de Groot en Scholten, noch door de predikanten Meijboom en Zaalberg f worden
gepetitionneerd.
67
werk bij een Kamer die voor de meest billijke klagten zich
doof houdt. Zoo we niet in staat zijn te beoordeelen of de
Protestantsche Christen aan een opvoeding zonder Bijbel en
bepaald leerbegrip , in vereeniging met Roomschgezinde en
Israaiet genoeg heeft, zoo onleerzaam zijn we niet om
thans nog, na al hetgeen er gebeurd is, te onderstellen dat
met beraadslagen in de Kamer of veranderingen van Mi-
nisterie; wie ook daarbij winne , het Volk zou worden ge-
baat. Zoo onverbeterlijk-onnoozel zijn we niet om , na de
ervaringen van 1853 en 1856, ons te laten diets maken dat
parlementair en ministerieel overleg meer dan ijdelheid en
vertooning, meer dan begoocheling en guicheispel is.
Evenwel dit antwoord is niet volkomen juist. Er kan
repliek zijn. Immers men zal , en niet zonder regt, beweren dat
neerslagtigheid geen genoegzamen grond heeft. Het vertoon
van achteloosheid bij de Kamer , het angstvallig vermijden
van het minste officiele blijk van belangstelling, is het bewijs
geweest dat de wederpartij op het gewigt der verzoek-
schriften gelet heeft. De verandering van Ministerie heeft
getoond dat , al wordt iedereen hardhoorig , het Volk, bij
den Koning althans, voor gemoedsbezwaren een geopend
oor en hart vindt. Ja , buitendien , tegen elken grond waar-
uit ik ontmoediging zou betoogen van hen die , uit den
drang des harten , gepetitionneerd hebben , wacht ik eene
tegenwerping, die mij in verlegenheid ,zal brengen name-
lijk dat ik zelf in de verzoekschriften pligtbesef gezien
heb , en dat , waar het een gewetenszaak geldt , kansreke-
ning ophoudt.
Uit dien hoofde (waarom nu verzwegen wat in 1856 ge-
meld werd?) heb ik tot het aanraden van lijdelijk en
vadzig afwachten geen vrijheid gehad. Door sommigen ,
minder over het off' ? dan over het /we en wanneer eener
inlevering van petitic geraadpleegd, heb ik verwezen naar
68
hetgeen ik daaromtrent ten vorigen jare, in dezelfde omstan-
digheden , gezegd heb.1
Geen Adressen , voor als nog , aan den Koning. Geen uit-
voerige vertoogen , vooral geen treden in bijzaken, dat zon-
der nut van de hoofdzaak afleidt ; een kort woord van
smartelijk protest tegen de heillooze hoofdgedachte van het
ontwerp ; een protest waarbij men, ook in 1857, den eisch
van betamelijkheid en zachtmoedige wijsheid in 'het oog
houde en niet vergete dat , jegens een Kamer die zich
gelijk blijft , verontwaardiging of beklag onbillijk zijn zou.
Maar de bede om een meer ernstig onderzoek van de vraag
gemengde of afzonderlijke school ? a is niet ongepast. Kunt
ge op de volksschool voor alien , een christelijk onderwijs
geven , niet in naam , niet in schijn , maar inderdaad , gelijk
de wetgever van 1806 gewild heeft, bestendig de gemengde
school ; maar heeft de proefneming van een halve eeuw , en
nog ten overvloede de proefneming van het laatste halve jaar,
getoond dat vereeniging bf naar een dor Delsme , Of naar de
godsdienstelooze school leidt , laat dan de Natie , ofschoon ,
neen , omdat ze de gemengde school van 1806 lief heeft ,
tegen de gemengde school van 1856 worden behoed !
Ik zou niet gaarne zijdelings iemand nopen om met
weerzin te herhalen wat hij misschien met onberadenheid
verrigt heeft. Veel liever blijven wij verschoond van mede-
standers wier hinken op twee gedachten een bron van on-
berekenbaar nadeel geweest is. Ik althans , wauneer mij de
eer der raadpleging te beurt viel , zal hun gaarne den raad
geven van zich , om hunnen en onzent wile, van den last
der antecedenten te ontslaan.
4 Bijv. in mijne rede van 28 April. „Runt ge beweren uw invloed nooit ter aanmoediging van het petitie-inzenden te hebben gebruikt ? Wel men. Ik wil aan de Kamer verhalen wat er geschied is." Zie het ge-schiedverhaal zelf; Adviezen. II. 155.
69
Alleen moet ik met een enkel woord (voor hen die de
schroomelijke verwarring op politiek terrein , ook omtrent
de onderwijs-quaestie zelve , gedesorienteerd heeft) doen
uitkomen dat , ook tegen dit ontwerp , in voile kracht geldt
het beklag der drie categories , waaruit bijkans het ge-
heele petitionnement bestaan heeft ; vertegenwoordigd door
drie overbekende A dressen ; het verzoekschrift der acht
predikanten , het Adres uit Utrecht , en de Bede van
Ds. v. Koetsveld. 1
1 In de Kerkelijke Courant was onlangs een merkwaardig artikel
(door de Tijd onmiddellijk overgenomen) over de predikanten die in
1856 handlangers van de politici geweest zijn. „Daar waren er, die
het woord „ christelijk " te baat namen , die spraken van godsdienstlooze
scholen en die daarbij aan geheel andere dingen dachten , dan aan
godsdienst en Christendom. Dat is eene speculatie op den godsdienstigen
z'n van het Nederlandsche yolk , maar tevens de aanleidende oorzaak ,
dat afkeer van de godsdienst in de plaats der ingenomenheid met haar
komen zal. De staatkunde moet, zal zij waarlijk het geluk des lands
bevorderen , godsdienstig en christelijk zijn. Het Christendom is de zuur-
deessem , die alles moet doordringen ; maar wanneer de staatkunde zich
van de godsdienst bedient als van een stijgbeugel , waarin zij zich ver-
heft, dan mist zij , wat haar karakter wezen moet en geeft alleen het
blijk , dat zij een hoogst kameliontischen aard bezit. — Schoon 't nu
misschien bier niet dadelijk 't huis behoort staat er toch iets te naauw
'nee in verband , dan dat wij er niet van spreken mogen. De politici,
die in de godsdienst (gemeend of ongemeend) bet middel zoeken om tot
bun doel te geraken , hebben zich hoe langer hoe meer er aan gewend ,
om de predikanten als hunne handlangers (sit venia verbo) te gebruiken.
Meer dan han dlangers ook niet! Aan predikanten zendt men ontwerp-petitien,
om die te doen circuleren , namen en aanbevelingen van leden voor de
Staten-Generaal, om die te helpen verkiezen , brochures, om die te ver-
spreiden en wat niet al meer. 't Is , of men de colportage tot eene
betrekking maakt, die de predikant gratis bij zijn ambt waarnemen kan.
Wij voor ons zijn met dat „ gebruik , dat men van predikanten maakt,"
zeer weinig ingenomen. Wel achten wij den predikant geroepen , om
zijne pligten als staatsburger, gelijk ieder ander te vervullen ; wel heeft
hij regt op politieke meening, als een ieder dat heeft; wel mag bij bij
verkiezing, als hij dat noodig oordeelt, spreken , opwekken, waarschu-
wen en onclerrigten , maar hij is te hoog, nit den aard zijner betrekking,
om als blind en gewillig werktuig to worden gebezigd. Men moest voor
't vervolg de predikanten van die welwillende indienststelling verschoonen
70
Dit is dezelfde wet waartegen acht predikanten in het
Adres van 4 Februarij 1856 verklaard hebben dat zij ll te
kort doet en aan den eisch eener Kerk , en aan het protes-
tantsch-christelijk karakter van het grootste deel der Natie.a
Dezelfde wet waartegen zij , op Bien grond , ook als Herders
en Leeraars der Gemeente, verantwoordelijk voor de lammeren
der kudde , in naam hunner Gemeenten , in den naam onzes
Heeren Jezus Christus, tot de Tweede Kamer hebben gewend.
Dezelfde wet waarop , in het Adres uit Utrecht , met
een enkelen trek, het merk der verderfelijkheid gedrukt
werd : Wij hebben eenen of keer van het stelsel dezer wet,
hetwelk inderdaad op een dor wijsgeerig Ddsme , op eene
en vooral in 't oog houden , dat waar men hunne hulp wenscht in te roepen , de zaak, waarvoor dat geschiedt , eene zuiver christelijke zaak moet zijn. Met zich voor dat alles te laten gebruiken vernedert de predikant zijnen stand , terwijl hij voor velen een moeijelijk werk gemakkelijk maakt. Wij zijn geen dienstknechten in de dienst van anderen; 't zal ons aangenaam zijn , wanneer geenerlei genootschap met staatkundige bedoelingen van welken aard dan ook , meent predikanten langer als zijne werktuigen , dienaren , handlangers , of wat ge wilt , te kunnen bezigen." — Mij dunkt dit zijn wenken , zeer behartigenswaard voor alle predikanten die uit eigen beweging, noch aan het regt en de pligt der kerk, noch aan het zielenheil ook van de lammerkens der kudde, hebben gedacht. Wij durven hun de lezing aanraden der Dissonanten
van Ds. v. Rhijn. De mededeeling der Kerkelijke Courant bewijst ook dat ik niet ten onregte,
op 28 April 1856, voor de pogingen van Koning en Vaderland weinig sympathie toonde , in woorden wier bedoeling niet twijfelachtig zijn kon : „Men heeft eene vergelijking gemaakt tusschen 1853 en 1856, en ge-zegd : de zwakheid der tegenwoordige beweging ligt hierin dat ze niet, gelijk de Aprilbeweging, door eene behendige coterie geexploiteerd wordt. Ik keer het om en zeg : de kracht en toekomst van dit populair protest ligt hierin dat het niet aan bereiking van een ander doel dienstbaar is gema,akt." Adviezen. II. 157.
I Om te bewijzen dat door het Ministerie een gedeelte der petition-narissen , al wierd onze rigting geheel ter zijde gesteld , kon worden verhoord , wees de heer van Heiden Reinestein (1 December) vooral op deze Bede van , zeide hij , „ een der hoofdleiders van het laatste petitionnement, iemand die daaraan eene ontzaggelijke uitbreiding heeft gegeven."
71
koude van God verwijderende zedekunde , gebouwd is. Onze
innigste overtuiging is , dat dit Deisme geen godsdienst is,
en dat het althans voor het Nederlandsche yolk zelfs Been
flaauw surrogaat voor godsdienst wezen kan.
Dezelfde wet , vereeniging van Israeliet en Christen,
waartegen Ds. v. Koetsveld opkwam ; over wier hedendaag-
sche uitgaaf, met haar opleiding tot christelijke deugd , hij
reeds bij voorraad , In eene krachtige zinsnede, vonnis geveld
heeft : De Israelieten danken u hartelijk voor uwe christelige
deugde2z : — eenige zoogenaamde liberalen uitgezonderd , die
met de deisten uit ons zamenspannen , om een Mozaisme
zonder wet if te vereenigen met een Christendom zonder
Christus.
De Kamer is weder bijeen. Ik twijfel of, ter voortzet-
ting dezer beschouwingen , in de eerste weken althans ,
veel tijd en gelegenheid zijn zal.
Welligt kan men de Memorie van Beantwoording spoedig
te gemoet zien. Ik wensch dat het Ministerie voor den aard
en strekking van de wet uitkome. Ik wensch dat , na het
zwichten in de hoofdzaak , het zich niet onverzettelijk om-
trent bijvoegselen betoone, waaraan men in de meeste afdee-
lingen (wat de zaak zelve , niet de bedoeling aangaat) eene
qualificatie gaf, wier juistheid ook mij onbetwistbaar voor-
komt. Het eene nerd bedriegelijke lens het tweede niet
dan misleiding genoemd. Vooral wensch ik dat het woord
chri$telijk wegvalle; hoe eer hoe liever, hale het Ministerie
zelf de pen door een, aldus, voor ieder Christen ergerlijk woord.
Ik verinoed en bespeur het ; misschien zal de meerderheid ver-
klaren en verkondigen dat ze tegen de benaming waaraan chris-
telijke medeburgers nog gehecht zijn geen bezwaar heeft. Maar
6
72,
op vielke voorwaarde zal eene zoo heusche toegeeflijkheid wor-
den betoond ! mits er geen uitvlugt overig zij tegen de
logische ontwikkeling van het beginsel ; mits er waarborg
verleend worde der goede trouw van den wetgever aan zijn
eigen system; mits het heiligschennend misbruik van den
christelijkfn naam , ter wegcijfering van de christelijke waar-
heid , geconstateerd zij. Doch in dergelijke nederlaag (waarop
voorzeker het gezegde van den ridderlijken Koning Alles
is verloren , behalve niet toepasselijk zijn zou) kan
immers een Christen , gelijk wij sedert jaren den Minister
van Justitie gekend hebben, kan een schrander en achting-
waardig Staatsman als de Minister van Binnenlandsche Za-
ken , geen eigen triumf zien. De aard der inrigting die gij
voorstaat , vergunt geen keus. Wilt gij de gemengde school
voor alien , weg dan met den even fraaijen als ongepasten
titel ! Wees regtvaardig en opregt ; regtvaardig in het weren
der leer , ook der zedeleer , van den Christen , opregt in het
weglaten eener uitdrukking met wier dubbelzinnigheid ge-
speeld wordt.
Weg met het verderfelijk woordenspel !
1k zou , hier vooral , waar ik eene zoo sterke uitdrukking
bezig , ongaarne den schijn hebben van overdrijving.
Daarom beroep ik mij op het vroeger oordeel van den
Minister van Justitie , die , wat de onmogelijkheid eener
christelijk-gemengde school aangaat , in 1844, in 1854, ja
elfs in de eerste zes maanden van 1856, zich zelven
gelijk bleef.
Daarom beroep ik mij op het christelijk geweten der
Natie; op de publieke conscientie van dien zoogenaamden
grooten hoop , die voor mij , gezamenlijk met de hoogere
standen, het Nederlandsche Volk is. 1k gevoel, meer dan
, dat ik , bij het uitspreken van een woord waarbij , zoo
men verhaalt , door de Kamer een koude rilling gegaan is ,
73
gelijk had. Herinneringen omtrent het regt der Natie in
haar geheelen omvang , zijn in onze dagen niet overtollig,
en ook nu acht ik mij , na de lezing van het Verslag,
verpligt te herhalen : Wanneer ik zie welke gevoelens in
de Tweede Kamer worden beaemd en hoe velen in de hoo-
gere en middelklassen door den stroom der opinie worden
medegesleept , hecht ik veel aan het denkbeeld ; er is nog
een talrijk deel der bevolking , bij hetwelk , omdat de tijd-
geest er minder vat op heeft , het orgaan dat voor derge-
lijke onderwerpen inzonderheid te pas komt, meer zuiver
bewaard is."1
Daarom beroep ik mij — men wil naar de volksstem niet
hooren — op een zeer kundigen landgenoot, Godgeleerde
en wijsgeer, voor wien ook de Minister van Justitie crediet
heeft, den hoofdredacteur van Ernst en Vrede. Tegen dezen
scheidsregter kan de Minister geen bezwaar hebben. Hij
heeft zelf onzen strijd vergeleken bij die tusschen Bunsen
en Stahl. Welnu, ik beroep mij op iemand die althans niet
ten voordeele van Stahl partijdigheid getoond , die zich,
ook na 5 Julij , over de optreding van het Ministerie ver-
blijd , en die, tot aan het inkomen van de wet , in elk num-
mer van het Tijdschrift , het niet-hornogeen zijn met de
anti-revolutionaire rigting en een goede hope omtrent den
Minister van Justitie kenbaar gemaakt heeft.
De wijsgeer, in dit laatste nummer van Ernst en Vrede
(gelijk onmiddellijk na het Verslag van 1856) stemt met
den grooten hoop , met de volksstem , omtrent het mis-
bruik van het woord christelijk overeen. 2
Adviezen. II. 183. .
2 Evenwel, hoe ook ingenomen met het voortreffelijk artikel in het April-nummer , zon ik den Minister van Justitie geen ongelijk kunnen geven , indien hij aan onzen vriend zeide : „Et to quoque ! ik dacht dat zoowel de gemengde school , gelijk ik ze voordraag , zonder bepaald leerbegrip , als ook mijne strenge veroordeeling van de anti-rerolutionaire
74
Woordenspel : Diets is gevaarlijker , omdat niets onze-
delijker is dan woordenspel.11 1
Woordenspel op elk terrein waar van Godsdienst en zede-
kunde spraak is.
Woordenspel in de volksschool. Christelijke deugd is de
deugd die uitgaat van den historischen Christus. Liever
worde zijn naam verzwegen , dan dat zijn naam misbruikt
worde tot symbool van die natuurlijke godsdienst , waarvan
het eind is menschvergoding en werelddienst.
Woordenspel in de Kerk. Let wel ; de rigting die wij in
de volksschool bestrijden, is het die in de Hervormde Kerk
en in de Theologische Faculteiten gebied voert. 2 Ook daar
valt de geopenbaarde waarheid, als te positief en te exclu-
sief, weg, en is men, waar de christelijke naam behouden
wordt , tot dezelfde vraag geregtigd : ll Waartoe dan niet
openlijk met het historische Christendom gebroken, waartoe
dan dat onzedelijk spel met termen, aan geheel andere denk-
beelden en levensbeschouwingen ontleend? 1
rigting , op 25 November, met den zin en geest van uw merkwaardig opstel over de optreding van het Ministerie overkwam." -- De ethisch-
irenische rigting heeft ons , in de laatste helft van 1856 vooral , veel nadeel gedaan. Sommige geliefde en hooggeschatte leeraars hebben , niet te weinig, mar te veel gepolitiseerd en , ten gevolge van een op zich zelven zeer loffelijken wensch om een Ministerie of een Minister ook door bun invloed staande te houden , vergeten dat alleen in beginselen kracht ligt. Anders , dunkt me , ware het onverklaarbaar dat zij niet hebben bespeurd , wat evenwel , in Julij en althans in November, bij onbevan. genheid van beschouwing, in bet oog viel.
1 Ernst en Vrede.
2 Men spreekt op de Academie van de vrije beoefening der godge-leerdheid onzer dagen gegrond in de Heilige Schrift. Woordenspel ;
daaraan wordt geen hooger oorsprong of gezag dan aan eenig ander geschrift toegekend. — Men wil , in de Kerk , niet anders weten dan
Jezus Christus en dien gekruist. Woordenspel; men bedient het H. Avond-
maal en loochent de zelfsofferande eenmaal aan bet kruis geschied. —
Men spreekt van den Zone Gods. Woordenspel ; men veroorlooft zich kwink-
slagen die met de lasterlijke spotternijen van een Voltaire gelijk staan.
75
Woordenspel in den Staat. Ook het christelijk regerings-
beginsel wil men , doch hoedanig een ? Verneem welke definitie
men daarvan onlangs in de Landsvergadering gaf. Dat chris-
telijk regeringsbeginsel is dit : ieder mensch , van welk ras ,
van welke kleur , van welke natie , van welken stand , van
welken aanleg, ieder mensch, omdat hij mensch is , heeft
aanspraak op eene regtvaardige behandeling en op het genot
van zijne vrijheid ; en ieder mensch is verpligt aan zijn
evenmensch , omdat hij mensch is , hulp te betoonen en
liefde. Die leer is door Christus verkondigd , alzoo onder de
menschen en volken verspreid , en de moeder geworden van
onze nieuwere beschaving en een bestanddeel van het staats-
regt van alle beschaafde volken.
Een Christendom zonder Christus , hierin lag , volgens
Ds. v. Koetsveld in 1856 , het signalement van de christe-
lijkheid en christelijke deugd der onderwijs-wet. Voorzeker, ,
en, volgens den zeer opmerkenswaardigen wenk in evengemeld
artikel van _Ernst en Vrede, bepaalt deze ter zij destelling
zich niet tot de volksschool. De strekking van het liberalisme
in Staat en Kerk is gerigt tegen den persoon des Heeren. if
Tegen die strekking is , op elk gebied , onze strijd. Hij is
en blijft het teeken , dat wedersproken wordt. Welnu , hoe
meer het uitgesproken worde dat de persoon van Jezus
slechts eene voorbijgaande historische verschijning was , dat
de Staat als Staat niets met dien persoon te maken heeft ,
dat de Kerk genoeg heeft aan zijn leer of aan hetgeen men
zijn geest noemt , hoe meer dus de persoonlijkheid zelve
des Heeren , de levende Christus worde geweerd , des te
meer weten degenen die in dien levenden Christus gelooven,
waar zij aan toe zijn en wat hun te doen staat. Niets is
meer verwarrend , niets zoo noodlottig , dan het geven van
1 Zitting der Tweede Kamer van 25 September 1856.
76
den naam van Christus aan begrippen en beginselen die de
strekking hebben om hem zelven overtollig te maken. 1
Bij deze overtuiging omtrent de natuur van den strijd
kan men blijmoedig en kalm zijn.
Er is geen reden tot weifeling en moedeloosheid.
Zelf heb ik vermeld dat een uitmuntende positie door
veeljarigen arbeid verkregen , verspeeld werd. 2 Vermeld ,
ja , doch waarom ? omdat hierin , naar mij toescheen ,
een drangreden ligt om het verlorene niet enkel te be-
treuren , maar te herwinnen. Een vonk van echten moed
wordt niet gesmoord , veeleer aangeblazen , door het weifelen ,
door het schier wanhopig staan der kans. Waar men van
de deugdelijkheid der zaak overtuigd is , geldt de polemische
zinspreuk : Tu contra audentior ito quam tua te fortuna
sinet."
Ook was het geen vertooning van onbezorgdheid , toen ik ,
op 22 November , in de Kamer gezegd heb : 1k ben niet zoo
bekommerd over misrekeningen als misschien menigeen
onderstelt. Ik vertrouw veeleer dat de rigting die ik voor-
sta , het denkbeeld der facultative splitsing , die voor vrije
ontwikkeling eener godsdienstige Natie den weg baant
vroeger of later, onder dit of onder een ander IVIinisterie ,
tot stand komt. Allengskens zal de overtuiging meer alge-
meen worden dat , in het afwijken van het begimet der
gemengde school , het eenige middel van bevrediging der
gezindheden , en van voldoening aan aller behoeften en regt
ligt. 3 Dit ontwerp zelf, wierd het wet , zou , ten
koste eener rampzalige ervaring , voorbereiding van de af-
zonderlijke school zijn.
I Ernst en Vrede.
2 Hierboven , blz. 4.
3 Adviezen. II. 194.
77
Maar deze wet , die in het vorig ontwerp reeds de dag-
teekening van 1 Julij 1856 ontving , komt ook niet in
1857 tot stand.
In dit land der martelaren , op dezen bodem , waar Ne-
derland en Oranje, op christelijken grondslag vereenigd ,
zoo voorbeeldeloozen zegen genoot , zal eene Protestantsche
bevolking, aan evangelische antecedenten gedachtig , en die
op grondwettige gelijkstelling en op bescherming tegen
vrijzinnigen overmoed , ook van medeprotestanten , regt
heeft , niet aldus van Bijbel en Landhistorie worden beroofd.
In dit land , waar eene godvruchtige bevolking huisvest,
zal de toeleg niet gelukken om Roomschen en Protestan-
ten op een wijs zamen te houden welke, meer dan ooit
in de tegenwoordige omstandigheden , hen , zoo tegen den
Staat als tegen elkander , verbittert. De toeleg ona hen ge-
zamenlijk te onderwerpen aan een algemeen Christendom ,
waarvan de onchristelijke gehalte dagelijks meer aan het
licht komt.
Zij die in den levenden Christus gelooven , weten waar
zij aan toe zijn en wat hun te doen stmt. Doch , ook
wanneer het anders ware , en ook wanneer velen on der hen ,
ten gevolge der betreurenswaardige verwarring van begrip-
pen , dit niet inzien , en ook wanneer men ons , verlaten
en bestreden door dit Ministerie , in en buiten de Kamer ,
te midden van het kruisvuur liet alleen staan , indien onze
beschouwing juist is , zijn we niet alleen ; in het werk des
Heeren is nooit de Christen alleen. Wij gelooven in den
historischen Christus , gekruist en opgewekt ; wij zien op
den oversten Taeidsman , aan wien alle magt is gegeven in
Hemel en op aarde ; wij vertrouwen op zijne belofte : 11 Ik
ben met u alle de dagen tot aan de voleinding der wereld ;
we wenschen , wat ook verandere of ontvalle , gedachtig te
78
zijn aan de troostrijke vermaning van den Apostel : Zoo
dan, zijt standvastig, onbewegelijk , altijd overvloedig zijnde
in 't werk des Heeren , als die weet dat uw arbeid niet
ijdel is in den Heer.
25 April 1857.