Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren … · 2015. 6. 11. · In het...

73
Dit rapport is digitaal gegenereerd en derhalve niet voorzien van een handtekening. De inhoud van de rapportage is aantoonbaar gecontroleerd en vrijgegeven. Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en de Vallei van de drie beken, 2014 Provincie Vlaams Brabant Rapportnummer: 20140539_VLB/rap01 Status rapport: Definitief Datum rapport: 20 mei 2015 Auteur: J. van Giels / J. Hop Projectleider: J. van Giels Gecontroleerd: M. Koole Opdrachtgever: Agentschap voor Natuur en Bos Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel Contactpersoon: C. Van Liefferinge

Transcript of Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren … · 2015. 6. 11. · In het...

  • Dit rapport is digitaal gegenereerd en derhalve niet voorzien van een handtekening. De inhoud van de rapportage is aantoonbaar gecontroleerd en vrijgegeven.

    Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en de Vallei van de drie beken, 2014 Provincie Vlaams Brabant

    Rapportnummer: 20140539_VLB/rap01 Status rapport: Definitief Datum rapport: 20 mei 2015 Auteur: J. van Giels / J. Hop Projectleider: J. van Giels Gecontroleerd: M. Koole Opdrachtgever: Agentschap voor Natuur en Bos Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel Contactpersoon: C. Van Liefferinge

  • SAMENVATTING In het Vlaamse Gewest bevinden zich een groot aantal stilstaande wateren waarop de riviervisserijwetgeving van toepassing is. Deze stilstaande wateren hebben een belangrijke functie voor de openbare visserij. Een lacune in de kennis van de visstand is het ontbreken van cijfers over de totale visbiomassa. In het kader van het visstandbeheer wenst het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) door middel van een visstandonderzoek een beter inzicht te krijgen in de visstand in deze wateren. Het ANB heeft ATKB B.V. opdracht gegeven voor het uitvoeren van visstandonderzoek op de wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en de waterlopen in de vallei van de drie beken in de provincie Vlaams-Brabant. De uitvoering van de visstandbemonstering is gebaseerd op de Bevist-Oppervlak-Methode (BOM). Deze methode houdt in dat een bepaald oppervlak op gestandaardiseerde wijze wordt bevist met een vangtuig waarvan het vangstrendement bekend is. De bemonstering is uitgevoerd in de periode van 8 oktober tot en met 12 november 2014. In het Meer van Rotselaar en de Demermeander Schoonhoven is de bevissing uitgevoerd met de vangtuigen zegen en elektrovisapparaat. Het open water van kleine meervormige wateren, zoals het Meer van Rotselaar is met een zegenrondgooi bevist. De oeverzone is bemonsterd door middel van elektrovisserij vanuit een boot (tot circa 1,5 meter uit de oever). In lijnvormige wateren met een breedte van 8 tot circa 20 meter, zoals de Demermeander Schoonhoven wordt de visstand in het open water bemonsterd middels gecombineerde zegen- en elektrovisserij. Normaliter wordt de zegen over de gehele breedte van de watergang naar een keernet toegetrokken, maar dit was vanwege de slecht begaanbare oevers niet mogelijk. De zegen met een lengte van 75 meter is in dit viswater rondgevist. De oeverzone is bemonsterd door middel van elektrovisserij vanuit een boot (tot circa 1,5 meter uit de oever). In de Vallei van de drie beken is met het elektrovisapparaat gevist. Op elk bemonsterd traject is de waterloop over de volledige breedte afgevist in de richting van een keernet. De bevissingen met de zegen en het elektrovisapparaat zijn overdag uitgevoerd. Meer van Rotselaar In het Meer van Rotselaar zijn in totaal negen vissoorten aangetroffen. Dit zijn de soorten baars, blankvoorn, blauwband, brasem, giebel, paling, snoek, winde en zonnebaars. De omvang van het visbestand wordt geschat op 47,6 kg/ha en 271 stuks/ha, maar dit is vermoedelijk een onderschatting door de afwezigheid van karper en graskarper tijdens de visstandbemonstering. De visbiomassa bestaat grotendeels uit brasem (69%), waarbij voornamelijk grote exemplaren zijn gevangen. Ook paling (15%) en winde (12%) hebben beide een redelijk aandeel binnen het bestand op basis van visbiomassa. Op basis van aantallen wordt het visbestand gedomineerd door éénzomerige vissen. Vooral van de soort baars zijn veel kleine exemplaren gevangen. Paling heeft met een aandeel van 20% ook een aanzienlijk aandeel binnen het aantallen bestand. Door het relatief hoge brasembestand heeft de visstand de meeste kenmerken van een blankvoorn-brasem watertype. De maximale draagkracht van het Meer van Rotselaar is echter beduidend lager dan de 350-600 kg/ha waar het blankvoorn-brasem viswatertype vanuit gaat. Het viswatertype is door enkele tegenstrijdigheden lastig vast te stellen. Het toekennen van een baars+blankvoorn type zou voor het diepe Meer van Rotselaar ook niet misstaan, maar daarvoor is het bestand van de begeleidende soort blankvoorn momenteel nog te laag. Demermeander Schoonhoven In de Demermeander Schoonhoven zijn tijdens het onderzoek in totaal veertien (exclusief hybride) vissoorten gevangen. Dit zijn de soorten baars, blankvoorn, brasem, giebel, hybride, karper, rietvoorn, riviergrondel, paling, pos, snoek, snoekbaars, vetje, zeelt en zonnebaars. De omvang van het visbestand wordt geschat op 1.622,1 kg/ha en 11.448 stuks/ha. De visbiomassa bestaat grotendeels uit karper (77%). Naast karper heeft ook brasem een redelijk aandeel binnen het bestand (10%) op basis van visbiomassa. Het bestand op basis van aantallen wordt aangevoerd door blankvoorn (74%). Ook rietvoorn heeft een redelijk aandeel binnen het bestand (6%). De visgemeenschap is te karakteriseren als een snoek-blankvoorn viswatertype. Vallei van de drie beken In de Vallei van de drie beken zijn in totaal 17 vissoorten aangetroffen. Dit zijn de soorten baars, bittervoorn, bermpje, blankvoorn, blauwband, brasem, driedoornige stekelbaars, giebel, karper, kopvoorn, paling, rietvoorn, riviergrondel, serpeling, snoek, tiendoornige stekelbaars en zonnebaars.

  • De omvang van het visbestand is geschat op 36,1 kg/ha en 3.914 stuks/ha. De visbiomassa bestaat voor een aanzienlijk deel uit riviergrondel (40%), gevolgd door giebel (17%), paling (13%), karper (10%) en blauwband (9%). Het bestand op basis van aantallen wordt eveneens voor een groot deel bepaald door riviergrondel (36%), gevolgd door blauwband (21%) en giebel (15%). Met de afname in het gehalte aan geloosde chloriden op de waterlopen in de Vallei van de drie beken is er een duidelijk herstel van de visstand waarneembaar. Desondanks dient de visstand zich in de toekomst verder te ontwikkelen tot een stroomminnende visfauna om overeen te komen met visstanden zoals die in “Kempense kleine beken” worden aangetroffen. Water- en bodemkwaliteit blijven hierbij belangrijke aandachtspunten.

  • INHOUDSOPGAVE

    1 INLEIDING ........................................................................................................................................... 1

    1.1 Aanleiding ..................................................................................................................................... 1 1.2 Doel ............................................................................................................................................... 1 1.3 Leeswijzer ..................................................................................................................................... 1

    2 MATERIAAL EN METHODE ............................................................................................................... 2

    2.1 Onderzoeksgebied ....................................................................................................................... 2 2.2 Vangtuigen en wijze van bemonsteren...................................................................................... 2 2.3 Bemonsteringsperiode en -inspanning ..................................................................................... 3 2.4 Verwerking van de vangst en veldgegevens ............................................................................ 3

    2.4.1 Berekening omvang visbestand ............................................................................................... 3 2.4.2 Conditie .................................................................................................................................... 4 2.4.3 Predator-prooi verhouding ....................................................................................................... 4 2.4.4 Presentatie gegevens............................................................................................................... 5

    3 RESULTATEN MEER VAN ROTSELAAR .......................................................................................... 6

    3.1 Algemene opmerkingen .............................................................................................................. 6 3.2 Soortensamenstelling ................................................................................................................. 6 3.3 Omvang van het visbestand ....................................................................................................... 6 3.4 Lengtesamenstelling ................................................................................................................... 7 3.5 Conditie van de meest voorkomende vissoorten ..................................................................... 7 3.6 Predator-prooi verhouding ......................................................................................................... 8

    4 RESULTATEN DEMERMEANDER SCHOONHOVEN ....................................................................... 9

    4.1 Algemene opmerkingen .............................................................................................................. 9 4.2 Soortensamenstelling ................................................................................................................. 9 4.3 Omvang van het visbestand ....................................................................................................... 9 4.4 Lengtesamenstelling ................................................................................................................. 10 4.5 Conditie van de meest voorkomende vissoorten ................................................................... 11 4.6 Predator-prooi verhouding ....................................................................................................... 11

    5 RESULTATEN VALLEI VAN DE DRIE BEKEN................................................................................ 12

    5.1 Algemene opmerkingen ............................................................................................................ 12 5.2 Soortensamenstelling ............................................................................................................... 12 5.3 Omvang van het visbestand ..................................................................................................... 13 5.4 Lengtesamenstelling ................................................................................................................. 14 5.5 Conditie van de meest voorkomende vissoorten ................................................................... 14 5.6 Predator-prooi verhouding ....................................................................................................... 14

    6 DISCUSSIE ........................................................................................................................................ 15

    6.1 Uitvoering bemonstering .......................................................................................................... 15 6.2 Meer van Rotselaar .................................................................................................................... 15

    6.2.1 Soortensamenstelling ............................................................................................................. 15 6.2.2 Omvang visbestand ................................................................................................................ 16 6.2.3 Hengelvangstgegevens .......................................................................................................... 17 6.2.4 Viswatertypering ..................................................................................................................... 17 6.2.5 Predatie, onttrekkingen en herbepotingen ............................................................................. 18

    6.3 Demermeander Schoonhoven .................................................................................................. 19 6.3.1 Soortensamenstelling ............................................................................................................. 19 6.3.2 Omvang visbestand ................................................................................................................ 19 6.3.3 Hengelvangstgegevens .......................................................................................................... 20 6.3.4 Viswatertypering ..................................................................................................................... 20 6.3.5 Predatie, onttrekkingen en herbepotingen ............................................................................. 21

    6.4 Vallei van de drie beken ............................................................................................................ 22 6.4.1 Soortensamenstelling ............................................................................................................. 22

  • 6.4.2 Omvang visbestand ................................................................................................................ 22 6.4.3 Hengelvangstgegevens .......................................................................................................... 23 6.4.4 Viswatertypering ..................................................................................................................... 23 6.4.5 Predatie, onttrekkingen en herbepotingen ............................................................................. 24

    7 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN .............................................................................................. 25

    7.1 Conclusies .................................................................................................................................. 25 7.1.1 Meer van Rotselaar ................................................................................................................ 25 7.1.2 Demermeander Schoonhoven ............................................................................................... 25 7.1.3 Vallei van de drie beken ......................................................................................................... 25

    7.2 Aanbevelingen ........................................................................................................................... 25 7.2.1 Beheer ongewenste soorten .................................................................................................. 25 7.2.2 Meer van Rotselaar ................................................................................................................ 26 7.2.3 Demermeander Schoonhoven ............................................................................................... 27 7.2.4 Vallei van de drie beken ......................................................................................................... 28

    8 LITERATUUR ..................................................................................................................................... 30

    BIJLAGEN Bijlage 1 Soortenlijst zoete wateren en FAME-indeling voor gilden Bijlage 2 Coördinaten bemonsterde trajecten en beviste oppervlakten Bijlage 3 Ligging bemonsterde trajecten Bijlage 4 Lengtefrequentieverdelingen Bijlage 5 Conditiediagrammen Bijlage 6 Ruwe vangstgegevens per traject

  • Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014 Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Blz. 1 van 31

    1 INLEIDING

    1.1 Aanleiding

    In het Vlaamse Gewest bevinden zich in elke provincie diverse stilstaande wateren waarop de riviervisserijwetgeving van toepassing is. Deze stilstaande wateren hebben een belangrijke functie voor de openbare visserij. Het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) is verantwoordelijk voor het visstandbeheer in deze wateren. Een lacune in de kennis van de visstand is het ontbreken van cijfers over de totale visbiomassa. In het kader van het visstandbeheer wenst het ANB door middel van een visstandonderzoek een beter inzicht te krijgen in de visstand in deze wateren. Op basis van het aanwezige visbestand kunnen streefbeelden en prioriteiten opgesteld worden en kunnen eventuele aanbevelingen gegeven worden naar het te voeren visstandbeheer. Het ANB heeft ATKB B.V. opdracht gegeven voor het uitvoeren van visstandonderzoek op de wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en de waterlopen in de Vallei van de drie beken, in de provincie Vlaams-Brabant. Voorliggende rapportage presenteert de resultaten van dit onderzoek.

    1.2 Doel

    Het doel van het visstandonderzoek is drieledig en bestaat uit: a) schatting maken van de vissoortensamenstelling en van de aanwezige visbiomassa; b) bepaling van het viswatertype op basis van het aanwezige visbestand; c) aanbevelingen naar het beheer, de inrichting en visuitzettingen.

    1.3 Leeswijzer

    Na deze inleiding wordt in hoofdstuk twee de toegepaste materialen en methoden besproken. Hoofdstuk drie, vier en vijf presenteren de resultaten van het onderzoek. Deze resultaten worden in hoofdstuk zes besproken in de discussie. De discussie wordt gevolgd door de conclusies, aanbevelingen en bijlagen.

  • Blz. 2 van 31

    Onderzoek naar het visbestand in enkele kleine en stilstaande viswateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014

    Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    2 MATERIAAL EN METHODE

    2.1 Onderzoeksgebied

    De kleine en stilstaande viswateren die binnen het aangewezen onderzoeksgebied vallen, zijn het Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en de waterlopen in de Vallei van de drie beken. In tabel 2.1 zijn de karakteristieken van deze wateren gegeven. Deze karakteristieken zijn bepaald aan de hand van GIS-ondergronden die ter beschikking zijn gesteld door het ANB. In bijlage 3 zijn de wateren en de beviste locaties op kaart weergegeven. Tabel 2.1. Karakteristieken van de onderzochte waterlichamen.

    2.2 Vangtuigen en wijze van bemonsteren

    Basis voor het in beeld brengen van de visstand vormt de werkwijze zoals omschreven in het Handboek Hydrobiologie (ref. 1). De uitvoering van de visstandbemonstering is hierbij gebaseerd op de Bevist-Oppervlak-Methode (BOM). Deze methode houdt in dat een bepaald oppervlak op gestandaardiseerde wijze wordt bevist met een vangtuig waarvan het vangstrendement bekend is. Aan de hand van de vangst, het beviste oppervlak en het vangstrendement wordt een schatting gemaakt van de omvang en de samenstelling van de aanwezige visstand. De wijze van bemonsteren en de gehanteerde vangtuigen verschillen voor de diverse wateren. Globaal is de aanpak voor de onderzochte wateren als volgt samen te vatten:

    - Het open water van kleine meervormige wateren, zoals het Meer van Rotselaar wordt met een

    zegen bevist. Een zegen is een staand net dat bestaat uit een grote zak met aan beide zijden een lange vleugel. De zegen wordt in een cirkelvorm uitgevaren en vervolgens naar de kant toe binnengehaald. De vis wordt bij het binnenhalen van de zegen omsloten en naar de zak van de zegen geleidt. Het vangstrendement voor deze wijze van vissen is vastgesteld op 80% voor alle vissoorten en lengteklassen. De zegen die in het Meer van Rotselaar is toegepast, had een lengte van 225 meter en een hoogte van 8 meter. Deze zegen is dermate verzwaard dat deze bij een diepte groter dan de hoogte van de zegen zinkt, zodat er altijd over de bodem wordt gevist. Het bevist oppervlak is bepaald door tijdens het uitvaren van de zegen met de GPS een oppervlakte berekening uit te voeren. De oeverzones van de meervormige wateren zijn bemonsterd door middel van elektrovisserij vanuit een boot (tot circa 1,5 meter uit de oever). Het proefondervindelijk vastgestelde rendement van het elektrovisapparaat is voor de oeverzone vastgesteld op 30% voor snoek en 20% voor de overige vissoorten (ref. 1). Standaard zijn met het elektrovisapparaat trajecten van 250 meter bemonsterd. De beviste lengte is met een GPS geregistreerd.

    Totaal Open water Oeverzone

    Meer van Rotselaar 12,00 11,79 0,21 1400Demermeander Schoonhoven 0,80 0,66 0,14 930Vallei van de drie beken Lengte beektraject (m)

    Hulpe (locatie 9) 2775Zwart Water (locatie 8) 3820Kleine Beek (locatie 2) 4020Kleine beek (locatie 3) 4020Rijselsestraat Vliet (locatie 1) 6260Grote Beek (locatie 6) 3960Grote Beek (locatie 10) 3960Winterbeek (locatie 4) 3285Kleine Beek (locatie 7) 2040Kleine Beek (locatie 5) 6600

    1,320,401,06

    1,681,421,422,061,661,66

    Oppervlakte (ha)

    Lengte oeverzone (m)Oppervlakte (ha)

    Water

    1,94

  • Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014 Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Blz. 3 van 31

    - In lijnvormige wateren met een breedte van 8 tot circa 20 meter, zoals de Demermeander Schoonhoven wordt de visstand in het open water bemonsterd middels gecombineerde zegen- en elektrovisserij. Normaliter wordt de zegen over de gehele breedte van de watergang naar een keernet toegetrokken, maar dit was vanwege de slecht begaanbare oevers niet mogelijk. De zegen met een lengte van 75 meter is in dit viswater rondgevist. Het vangstrendement voor deze wijze van vissen is vastgesteld op 80% voor alle vissoorten en lengteklassen. De oevers zijn elektrisch bevist vanuit de boot. Het proefondervindelijk vastgestelde rendement van het elektrovisapparaat is voor de oeverzone vastgesteld op 30% voor snoek en 20% voor de overige vissoorten (ref. 1).

    - In de Vallei van de drie beken is eveneens met het elektrovisapparaat gevist, alleen is hier een andere bemonsteringswijze toegepast. Voorafgaand aan de bemonstering van een traject is een keernet overdwars in de waterloop geplaatst. Vervolgens is met een GPS een traject van 100 meter uitgemeten. Dit traject is vervolgens over de volle breedte van de watergang in de richting van het keernet afgevist. Het traject is tweemaal afgevist. Op deze manier kan de omvang van het visbestand worden berekend middels de depletiemethodiek. Afhankelijk van de diepte van de waterloop is wadend gevist (met een draagbaar elektrovisapparaat) of vanuit een boot (generator gevoed elektrovisapparaat). De breedte van de waterloop is bepalend of er met één of twee schepnetten wordt gevist (grens ligt ongeveer op een waterbreedte van vier meter).

    2.3 Bemonsteringsperiode en -inspanning

    De visstandbemonstering is uitgevoerd op 7 en 8 oktober (Vallei van de drie beken), op 11 november (Demermeander Schoonhoven) en op 12 november (Meer van Rotselaar). Alle bevissingen zijn overdag uitgevoerd. Een minimale onderzoeksinspanning dient te worden verricht voor het verkrijgen van een representatief beeld van de visstand, deze is afhankelijk van de dimensies van het water. In bijlage 2 wordt de toegepaste bemonsteringsmethodiek en -inspanning gegeven.

    2.4 Verwerking van de vangst en veldgegevens

    De gevangen vissen zijn gesorteerd in soort- en lengtegroepen, gemeten (cm totaallengte met een nauwkeurigheid van ± 0,5 cm) en geteld. Grote vangsten zijn eerst in functionele soort- en lengtegroepen gesorteerd, waarna op basis van gewicht een monster is genomen. De bemonsterde vissen zijn vervolgens gesorteerd, gemeten en geteld. Tijdens de sortering en bemonstering van de vangst is er gelet op eventuele bijzondere of zeldzame vissen. Van maximaal 30 exemplaren van de meest voorkomende vissoorten is per soort het individuele gewicht vastgesteld voor het bepalen van de conditie. Na de verwerking van de vangst zijn de vissen zo snel mogelijk teruggezet op de vangstlocatie.

    2.4.1 Berekening omvang visbestand

    De vangsten van alle vangtuigen zijn ingevoerd in het databeheerprogramma Piscaria. Piscaria is een programma ontwikkeld voor het beheer en de opslag van gegevens van visstandbemonsteringen. Piscaria bevat standaard lengte-gewicht relaties van alle vissoorten voor het omrekenen van aantallen vissen naar biomassa. Conform de beschrijving in het Handboek Hydrobiologie zijn de bestandschattingen op de volgende wijze berekend; 1. Per onderscheiden deel van een water is de vangst van de afzonderlijke trajecten/trekken per

    vangtuig gesommeerd; 2. De som per vangtuig is gedeeld door het beviste oppervlak van het betreffende waterdeel; 3. De resultaten verkregen onder stap 2 zijn gedeeld door de rendementen van de betreffende

    vangtuigen, wat resulteert in een schatting per waterdeel; 4. Het totale bestand per water is berekend door het naar oppervlak gewogen gemiddelde te nemen

    van de schattingen per waterdeel. Voor het maken van de bestandschattingen zijn de oppervlaktes van de wateren en van de verschillende waterdelen nodig. Deze oppervlaktes zijn bepaald door middel van GIS-bestanden die door het ANB beschikbaar zijn gesteld. Naast bestandschattingen zijn met Piscaria tevens lengtefrequentieverdelingen van de gevangen vissen gegenereerd.

  • Blz. 4 van 31

    Onderzoek naar het visbestand in enkele kleine en stilstaande viswateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014

    Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    De bestandschatting voor de Vallei van de drie beken is berekend met behulp van de formule van Seber & Le Cren (1967); Bestandschatting (aantal) = c12/(c1-c2) c1 = vangst eerste afvissing c2 = vangst tweede afvissing Deze toegepaste methode is afhankelijk van twee succesvolle afvissingen, waarbij de vispopulatie in het bemonsterde traject geïsoleerd is van de rest van het systeem. De voorwaarden die voor deze methode gelden zijn;

    - de eerste vangst dient groot genoeg te zijn om een significant effect te hebben op de populatie, de tweede vangst dient kleiner te zijn dan de eerste vangst,

    - de inspanning van de tweede afvissing dient gelijk te zijn aan de eerste afvissing, waarbij aangenomen wordt dat de vangbaarheid van de overgebleven vissen gelijk is,

    - er is geen toevoer of afvoer van vis tussen de twee afvissingen, - de populatie is volledig vangbaar.

    Op bovenstaande wijze is per locatie een bestandschatting verkregen voor elke aangetroffen vissoort (totaal van alle lengteklassen). Een bestandschatting wordt als nauwkeurig geclassificeerd indien de geschatte onder- en bovengrenzen (95% betrouwbaarheidsinterval) niet meer dan 20% afwijken van het geschatte bestand. Door middel van de gemiddelde biomassa van de vangst (per soort) van elke locatie is een bestandschatting in biomassa verkregen. De bestandschatting van de gehele beek is verkregen door een naar oppervlakte gewogen gemiddelde te berekenen van de individuele locaties. Voor enkele vissoorten voldeden de vangstresultaten van de afvissingen niet altijd aan de voorwaarden die gelden voor de toegepaste methode (c1 ≤ c2). Dit betekent dat de eerste afvissing geen significant effect op de populatie heeft gehad. Om toch een indruk van de omvang van het bestand te krijgen is besloten om het standaardrendement van het elektrovisapparaat in lijnvormige wateren (60%, zie ref. 1) toe te passen op de totale vangst (per traject) van de specifieke soort. De op deze wijze verkregen bestandschatting heeft een beperkte waarde en dient enkel ter indicatie.

    2.4.2 Conditie

    De individuele stuks gewichten van de meest voorkomende vissoorten zijn gebruikt voor een vergelijking met het standaardgewicht voor de specifieke soort (ref. 2). Op deze wijze is een indicatie van de conditie van de vis verkregen. Een conditie van 0,9-1,1 wordt als normaal beschouwd. Een afwijking van 0,1-0,2 geeft een matige (0,8-0,9) of goede (1,1-1,2) conditie aan. Een afwijking van meer dan 0,2 geeft een slechte (< 0,8) of een zeer goede (>1,2) conditie aan. In bijlage 5 zijn de lengte-gewicht relaties van de meest abundante vissoorten weergegeven.

    2.4.3 Predator-prooi verhouding

    Op basis van de verkregen bestandschatting is de verhouding roofvis/witvis berekend (predator-prooi verhouding). In een water met een evenwichtig opgebouwde visstand is de productie van planktivore vissen en de consumptie hiervan door roofvissen in evenwicht. De predator-prooi verhouding (op basis van gewicht) geeft aan of er sprake is van een evenwicht. Het blijkt dat er in stilstaand water slechts sprake is van een evenwicht tussen predatoren en prooivissen bij een verhouding van 1:1 tot 1:2,5 (gebaseerd op de biomassa van de totale bestanden). Bij deze verhouding is er een evenwicht tussen de aanwas (productie) van prooivissen en de predatie (regulatie) hiervan door roofvissen. Met andere woorden: de aanwas van prooivis wordt gereguleerd door de aanwezige roofvissen. Indien het aandeel roofvissen naar verhouding toeneemt (verhouding onder 1:1) is er sprake van een (sterk) regulerend effect van het prooivisbestand als gevolg van predatie. De aanwas (productie) van prooivissen wordt in dat geval sterk gereduceerd door het aanwezige roofvisbestand. Indien het aandeel prooivissen naar verhouding toeneemt is er sprake van (vrijwel) geen regulerend effect van het prooivisbestand als gevolg van predatie (verhouding boven 1:2,5). De aanwas (productie) van prooivissen is in dat geval voornamelijk afhankelijk van de voedselrijkdom van het water(systeem) en slechts beperkt het resultaat van predatie door roofvissen (ref. 2).

  • Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014 Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Blz. 5 van 31

    Voor een realistische inschatting van de predatie van prooivis wordt gebruik gemaakt van de predator-prooivis (< 15 cm) verhouding. Praktisch alle roofvissen boven de 15 cm voeden zich hoofdzakelijk met vis. Tot de piscivoren worden baars, snoek, snoekbaars, meerval, roofblei (allen > 15 cm) en kwabaal (> 20-40 cm) gerekend (ref. 2).

    2.4.4 Presentatie gegevens

    Voor het presenteren van de bestandschattingen zijn de gevangen vissoorten ingedeeld in ecologische groepen en gilden. De indeling in ecologische groepen wordt beschreven in het Handboek Hydrobiologie. De ecologische groepen zijn voornamelijk gebaseerd op voedselvoorkeur. Dit hangt samen met de lengte van de vissoorten. Voor snoek wijkt de indeling af van de overige vissoorten, omdat deze uitgaat van de voorkeur van deze soort voor bepaalde habitats. Naast ecologische groepen zijn de vissoorten ingedeeld in de stromingsgilden volgens FAME (zie bijlage 2 en ref. 3). De indeling in stromingsgilden is gebaseerd op de voorkeur van soorten voor stromend dan wel stilstaand water. Er worden drie stromingsgilden onderscheiden: - eurytopen: soorten die geen specifieke voorkeur hebben voor stromend of stilstaand water; - limnofielen: soorten met een voorkeur voor stilstaand water; - rheofielen: soorten met een voorkeur voor stromend water.

  • Blz. 6 van 31

    Onderzoek naar het visbestand in enkele kleine en stilstaande viswateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014

    Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    3 RESULTATEN MEER VAN ROTSELAAR

    3.1 Algemene opmerkingen

    De bemonstering van het Meer van Rotselaar is uitgevoerd op 12 november 2014. In het open water zijn twee rondgooien met een 225 meter lange zegen uitgevoerd. Daarnaast is in totaal 250 meter oever elektrisch bevist verdeeld over twee trajecten. De bemonstering is goed verlopen. De ligging van de trajecten is op een kaart in bijlage 3 afgebeeld. De maximale waterdiepte die met de zegen is bevist bedroeg 9 meter met een doorzicht van 3 meter. Submerse vegetatie is in de vorm van groot nimfkruid in geringe dichtheden aangetroffen. Langs de oevers is plaatselijk riet waargenomen. Verder waren er in de oeverzone veel wortels en inhangende takken aanwezig. Tijdens de elektrovisserij zijn geen winterclusteringen aangetroffen. In figuur 3.1 wordt een impressie gegeven van het Meer van Rotselaar.

    Figuur 3.1. Impressie van de oeverzone en het uitvaren van de zegen in het Meer van

    Rotselaar.

    3.2 Soortensamenstelling

    In het Meer van Rotselaar zijn in totaal 9 vissoorten gevangen. Van deze soorten behoren er zes tot het eurytope stromingsgilde. Dit zijn de soorten paling, baars, brasem, blankvoorn, giebel en snoek. Naast deze eurytope soorten is eveneens één rheofiele soort gevangen (winde) en twee exotische vissoorten, te weten de blauwband en zonnebaars. Op basis van hengelvangsten kunnen hierbij nog karper en graskarper gevoegd worden. 3.3 Omvang van het visbestand

    In tabel 3.1 en tabel 3.2 is de geschatte omvang van het totale visbestand in het Meer van Rotselaar gegeven in kilogram en aantal per hectare. Tabel 3.1. Raming van het visbestand in het Meer van Rotselaar (kg/ha) in 2014.

    Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

    Eurytoop Aal/Paling 7,2 - - 0,1 1,8 5,3 Baars 1,3 0,4 0,2 0,1 0,7 - Blankvoorn 0,0 0,0 - - - - Brasem 32,7 - - - 0,5 32,2 Giebel 0,0 - 0,0 - - -

    Rheofiel Winde 5,7 - - - - 5,7 Exoot Blauwband 0,0 - 0,0 - - -

    Zonnebaars 0,2 - - 0,2 - - Subtotaal 47,1 0,4 0,2 0,4 3,0 43,2

    ecologische indeling voor snoek

    Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54

    Eurytoop Snoek 0,5 - - - 0,5 - Totaal 47,6

    0,0 =

  • Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014 Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Blz. 7 van 31

    Tabel 3.2. Raming van het visbestand in het Meer van Rotselaar (N/ha) in 2014.

    De omvang van het visbestand in het Meer van Rotselaar is geschat op 47,6 kg/ha en 271 stuks/ha, hetgeen een gering bestand is. Op basis van biomassa wordt het bestand gedomineerd door brasem (69%). Ook paling (15%) en winde (12%) hebben beide een redelijk aandeel binnen het bestand op basis van biomassa. Op basis van aantallen bestaat het bestand grotendeels uit baars (69%). Vooral van het baarsbroed zijn relatief veel exemplaren gevangen. Paling heeft met een aandeel van 20% ook een aanzienlijk aandeel binnen het bestand. Karper en graskarper zijn niet aangetroffen tijdens het onderzoek, hoewel uit hengelvangstregistraties is gebleken dat van deze soorten wel een redelijk omvangrijk bestand aanwezig is. Het geschatte visbestand is daardoor enigszins onderschat ten opzichte van het bestand dat werkelijk aanwezig is. Dit geldt vooral voor de bestandschatting op basis van biomassa.

    3.4 Lengtesamenstelling

    De lengtefrequentieverdelingen van de aangetroffen soorten zijn grafisch weergegeven in bijlage 4. Over het algemeen zijn in het Meer van Rotselaar weinig vissen gevangen. De meest voorkomende vissoort in het Meer van Rotselaar is de baars. Van deze vissoort zijn exemplaren gevangen binnen de lengterange van 5 tot en met 37 cm. De éénzomerige baarzen hebben gedurende de eerste zomer een lengte bereikt tot circa 8 cm. Deze visjes hebben hiermee een redelijke groei doorgemaakt. De overige baarzen zijn respectievelijk 15, 16 en 37 cm lang. De snoek die gevangen is heeft een lengte van 45 cm. Paling is aangetroffen in de lengterange van 25 tot en met 68 cm. Van winde zijn drie forse exemplaren gevangen van 51, 53 en 54 cm. Het brasembestand wordt gekenmerkt door de afwezigheid van een groot aantal lengteklassen. Van deze soort zijn alleen meerjarige exemplaren gevangen in de lengterange van 38 tot en met 55 cm. Van de overige vissoorten zijn veelal enkele exemplaren en/of lengteklassen aangetroffen.

    3.5 Conditie van de meest voorkomende vissoorten

    De conditiediagrammen van de meest voorkomende soorten zijn grafisch weergegeven in bijlage 5. Ook zijn in deze bijlage de lengte-gewicht relaties van deze soorten opgenomen. Voor de meest voorkomende vissoorten in het Meer van Rotselaar (baars en brasem) geldt dat deze ten tijde van de bemonstering in een conditie verkeerden die als normaal beschouwd kan worden. Dit geldt voor alle aanwezige lengteklassen. Bij de kleine baarzen is zichtbaar dat er veel variatie is. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door een lagere nauwkeurigheid van de veldmetingen van visjes met kleine lengtes en lage gewichten. Van de brasems zijn alleen exemplaren in de lengterange van 48 tot 56 cm gewogen omdat andere lengteklassen niet zijn aangetroffen. De gemiddelde conditie van baars (n=32) is berekend op 1,1. Bij brasem (n=24) bedroeg de gemiddelde conditie 0,96.

    Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

    Eurytoop Aal/Paling 54 - - 2 28 23 Baars 186 178 5 2 1 - Blankvoorn 1 1 - - - - Brasem 21 - - - 1 20 Giebel 1 - 1 - - -

    Rheofiel Winde 3 - - - - 3 Exoot Blauwband 2 - 2 - - -

    Zonnebaars 2 - - 2 - - Subtotaal 270 179 8 6 30 46

    ecologische indeling voor snoek

    Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54

    Eurytoop Snoek 1 - - - 1 - Totaal 271

    0 =

  • Blz. 8 van 31

    Onderzoek naar het visbestand in enkele kleine en stilstaande viswateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014

    Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    3.6 Predator-prooi verhouding

    Tijdens de bemonstering zijn baarzen en snoek groter dan 15 cm aangetroffen. Op basis van de biomassa van deze soorten en het totale prooivisbestand (≤ 15 cm) is de predator-prooi verhouding berekend op 1:0,5. Op basis van deze verhouding is het waarschijnlijk dat de dichtheid aan planktivore vis gereguleerd wordt door de aanwezige roofvissen. Hierbij dient wel aangegeven te worden dat het bestand van zowel de prooi- als roofvis zeer beperkt is, waardoor de berekende verhouding discutabel is.

  • Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014 Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Blz. 9 van 31

    4 RESULTATEN DEMERMEANDER SCHOONHOVEN

    4.1 Algemene opmerkingen

    De bemonstering van de visstand in Demermeander Schoonhoven is uitgevoerd op 11 november 2014. In totaal zijn drie zegenrondgooien uitgevoerd met een 75 meter lange zegen. Daarnaast is de visstand in de oeverzone over een lengte van 250 meter elektrisch bevist. De bemonsteringen zijn goed verlopen. De ligging van de trajecten is op een kaart in bijlage 3 afgebeeld. De waterdiepte van de beviste trajecten varieerde van 1,0 tot 2,3 meter. Het water was met een doorzicht van 1 meter vrij helder. In het viswater is geen submerse vegetatie waargenomen. Wel stond plaatselijk riet, pitrus en zegge langs de oever in het water. Ook hingen er wortels en inhangende takken in het water. In figuur 4.1 is een impressie gegeven van de Demermeander Schoonhoven.

    Figuur 4.1. Impressie van de Demermeander Schoonhoven

    4.2 Soortensamenstelling

    In de Demermeander Schoonhoven zijn tijdens het onderzoek in totaal 14 vissoorten gevangen (exclusief hybride br x bv). De aangetroffen soorten zijn weergegeven in tabel 4.1. Negen soorten behoren tot het eurytope gilde, drie tot het limnofiele gilde en de riviergrondel en zonnebaars zijn respectievelijke de enige rheofiele en exotische vissoort die tijdens de bemonstering zijn gevangen.

    4.3 Omvang van het visbestand

    In tabel 4.1en tabel 4.2 is de geschatte omvang van het totale visbestand in de Demermeander Schoonhoven gegeven in kilogram en aantal per hectare. Het aanwezige visbestand in de Demermeander Schoonhoven is geschat op 1.622,1 kg/ha en 11.448 stuks/ha, hetgeen een zeer fors bestand is. Hierbij dient vermeld te worden dat de raming naar verwachting is overschat. Dit geldt met name voor het karperbestand. Deze soort heeft binnen het biomassabestand een aandeel van 77%. Naast karper heeft ook brasem een redelijk aandeel binnen het bestand (10%). Het bestand op basis van aantallen wordt aangevoerd door blankvoorn (74%). Ook rietvoorn heeft een redelijk aandeel binnen het bestand (6%).

  • Blz. 10 van 31

    Onderzoek naar het visbestand in enkele kleine en stilstaande viswateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014

    Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Tabel 4.1. Raming van het visbestand in de Demermeander Schoonhoven (kg/ha) in 2014.

    Tabel 4.2. Raming van het visbestand in de Demermeander Schoonhoven (N/ha) in 2014.

    4.4 Lengtesamenstelling

    De lengtefrequentieverdelingen van de aangetroffen soorten zijn grafisch weergegeven in bijlage 4. Van baars zijn naast het broedbestand ook exemplaren aangetroffen in de range van 12 tot en met 17 cm. Het baarsbroed heeft in het eerste groeiseizoen een lengte bereikt van maximaal 8 cm. Van brasem is naast broed ook een sterke lengteklasse aangetroffen van 25 tot en met 35 cm. Dit zijn naar verwachting drie of vierjarige exemplaren. Blankvoornbroed heeft in het eerste jaar een lengte van 8 cm bereikt.

    Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

    Eurytoop Aal/Paling 3,1 - - - 3,1 - Baars 6,5 0,7 4,2 1,7 - - Blankvoorn 24,4 9,4 10,9 2,8 1,4 - Brasem 49,7 0,7 0,1 2,4 46,6 - Giebel 162,0 - - - 45,9 116,1 Hybride 0,0 0,0 - - - - Karper 1.252,1 - - - - 1.252,1 Pos 0,7 - 0,7 - - - Snoekbaars 5,9 - - 5,9 - -

    Limnofiel Rietvoorn/Ruisvoorn 5,4 0,1 5,3 - - - Vetje 0,0 - 0,0 - - - Zeelt 42,4 - - 12,3 30,1 -

    Rheofiel Riviergrondel 0,4 - 0,4 - - - Exoot Zonnebaars 8,7 - 8,7 - - -

    Subtotaal 1.561,3 10,9 30,3 25,1 127,1 1.368,2

    ecologische indeling voor snoek

    Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54

    Eurytoop Snoek 60,8 - 18,7 18,0 3,5 20,7 Totaal 1.622,1

    0,0 = 0+-15 16-25 26-40 >40

    Eurytoop Aal/Paling 47 - - - 47 - Baars 380 197 150 33 - - Blankvoorn 8.478 7.851 593 28 5 - Brasem 439 229 10 19 182 - Giebel 117 - - - 47 70 Hybride 23 23 - - - - Karper 187 - - - - 187 Pos 67 - 67 - - - Snoekbaars 153 - - 153 - -

    Limnofiel Rietvoorn/Ruisvoorn 723 23 700 - - - Vetje 23 - 23 - - - Zeelt 163 - - 93 70 -

    Rheofiel Riviergrondel 47 - 47 - - - Exoot Zonnebaars 420 - 420 - - -

    Subtotaal 11.267 8.323 2.010 326 351 257

    ecologische indeling voor snoek

    Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54

    Eurytoop Snoek 181 - 124 36 5 16 Totaal 11.448

    0 =

  • Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014 Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Blz. 11 van 31

    De lengteklasse van het broed is goed te onderscheiden van de lengteklasse van de eenjarige exemplaren (9-15 cm). Naast de 0+ en 1+ jaarklassen zijn ook meerjarige exemplaren aangetroffen tot maximaal 28 cm. Van giebel en karper zijn alleen volwassen exemplaren gevangen. Bij giebel is de maximaal aangetroffen lengte 44 cm. Karper is gevangen in de lengterange van 53 tot en met 89 cm. Van rietvoorn zijn alleen exemplaren aangetroffen van 7 tot en met 11 cm. Het betreft hier hoogstwaarschijnlijk exemplaren afkomstig van natuurlijke reproductie uit 2013. In november 2013 zijn rietvoorns uitgezet met een lengte van 10 tot 15 cm. Van deze uitgezette rietvoorns zijn geen exemplaren terug gevangen. Van snoekbaars is alleen broed aangetroffen en snoek is gevangen in de lengterange van 24 tot en met 58 cm. Van zonnebaars zijn exemplaren van 7 tot maar liefst 15 cm gevangen. Van de overige vissoorten zijn veelal enkele exemplaren en/of lengteklassen aangetroffen.

    Figuur 4.2. Gevangen karper en giebel verkeren in goede conditie

    4.5 Conditie van de meest voorkomende vissoorten

    De conditiediagrammen van de meest voorkomende soorten zijn grafisch weergegeven in bijlage 5. Ook zijn in deze bijlage de lengte-gewicht relaties van deze soorten opgenomen. Voor de meest voorkomende vissoorten in de Demermeander Schoonhoven (baars, blankvoorn, brasem en snoekbaars) geldt dat deze ten tijde van de bemonstering in een gemiddelde conditie verkeerden die als normaal beschouwd kan worden. Dit geldt voor alle aanwezige lengteklassen. Bij de kleine baarzen is zichtbaar dat er veel variatie is. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door een lagere nauwkeurigheid van de veldmetingen van visjes met kleine lengtes en lage gewichten. De gemiddelde conditie van baars (n=27) is berekend op 1,1, bij blankvoorn (n=37) is dit 1,0, bij brasem (n=37) 1,0 en bij snoekbaars (n=34) 1,0.

    4.6 Predator-prooi verhouding

    De meest voorkomende predator in de Demermeander is de snoek. Naast snoek is ook baars en snoekbaars > 15 cm aangetroffen. Op basis van de biomassa van deze soorten (> 15 cm) en het totale prooivisbestand (≤ 15 cm) is de predator-prooi verhouding berekend op 1:0,60. Op basis van deze verhouding is het waarschijnlijk dat de dichtheid aan planktivore vis gereguleerd wordt door de aanwezige roofvissen.

    Figuur 4.3. Een van de gevangen snoeken in Demermeander Schoonhoven.

  • Blz. 12 van 31

    Onderzoek naar het visbestand in enkele kleine en stilstaande viswateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014

    Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    5 RESULTATEN VALLEI VAN DE DRIE BEKEN

    5.1 Algemene opmerkingen

    De bemonstering van de beken in de Vallei van de drie beken is uitgevoerd op 7 en 8 oktober 2014. De elektrovisserij is uitgevoerd op de door het ANB aangewezen locaties. In totaal is op 10 locaties de visstand bemonsterd middels lijnvormige elektrovisserij volgens de depletiemethode (2 keer afvissen). Op 6 van de 10 locaties is de visstand wadend bemonsterd met behulp van een draagbaar elektrovisapparaat. Op de overige 4 locaties is elektrisch vanuit en boot gevist met een elektrovis aggregaat. Slechts op een aantal trajecten is submerse vegetatie in de vorm van schedefonteinkruid aangetroffen. Op enkele trajecten stond riet langs de oevers. In figuur 5.1 wordt een impressie gegeven van de Vallei van de drie beken.

    Figuur 5.1. Een impressie van de Vallei van de drie beken.

    5.2 Soortensamenstelling

    In de Vallei van de drie beken zijn in totaal 17 vissoorten aangetroffen. Van deze soorten behoren de paling, baars, blankvoorn, brasem, driedoornige stekelbaars, giebel, karper en snoek tot het eurytope stromingsgilde. De soorten bittervoorn, rietvoorn en tiendoornige stekelbaars behoren tot het limnofiele stromingsgilde en de soorten bermpje, kopvoorn, riviergrondel en serpeling tot het rheofiele stromingsgilde. De soorten blauwband en zonnebaars zijn exoten. Uit de verspreiding van de soorten blijkt dat de meeste vissoorten voor komen op het benedenstroomse traject tot het punt waar de Grote Beek en Kleine Beek samenkomen. Op deze locaties komen 9 tot 11 soorten voor. Ook op de locatie net bovenstrooms van de waterinlaat van Tessenderlo komen relatief veel soorten voor. De soort die op het grootste aantal locaties is aangetroffen is de blauwband (80%), gevolgd door blankvoorn, giebel, en riviergrondel (60%). Geheel bovenstrooms in het beeksysteem, aan de oostelijke zijde van het Albertkanaal (locatie 5), zijn geen vissen aangetroffen.

    Figuur 5.2. Snoek, driedoornige stekelbaars en blauwband (vlnr.) gevangen in de Vallei van de drie beken.

  • Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014 Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Blz. 13 van 31

    5.3 Omvang van het visbestand

    In tabel 5.1 en tabel 5.2 is de geschatte omvang van het totale visbestand in de Vallei van de drie beken gegeven in kilogram en aantal per hectare. Deze bestandschattingen zijn gebaseerd op de vangsten middels elektrovisserij middels de depletiemethode. Tabel 5.1. Raming van het visbestand in de Vallei van de drie beken (kg/ha) in 2014.

    Tabel 5.2. Raming van het visbestand in de Vallei van de drie beken (N/ha) in 2014.

    De omvang van het visbestand is geraamd op 36,1 kg/ha en 3.914 stuks/ha. Zowel op basis van biomassa als op basis van aantallen zijn de omvangrijkste visbestanden in het benedenstroomse deel van het beeksysteem aangetroffen, globaal benedenstrooms van de samenvoeging van de Grote en Kleine beek. De visbiomassa bestaat voor een aanzienlijk deel uit riviergrondels (40%), gevolgd door giebel (17%), paling (13%), karper (10%) en blauwband (9%). De meest voorkomende vissoort in de waterlopen van de Vallei van de drie beken is eveneens de riviergrondel (36%), gevolgd door blauwband (21%) en giebel (15%).

    Vissoort / locatie 9 8 10 6 4 7 5 2 3 1 Gemiddeld

    Aal/paling - 15,0 - - 24,0 0,7 - 7,1 - - 4,6 Baars 1,7 0,6 0,3 - 3,4 - - - - - 0,6 Blankvoorn 2,0 1,0 0,1 0,2 0,7 - - 0,4 - - 0,5 Brasem 0,0 - - - - - - - - - 0,0 Driedoornige stekelbaars - - 0,0 0,1 0,0 0,1 - - - 0,0 0,0 Giebel 0,8 28,1 0,7 - - 6,3 - 24,3 1,1 - 6,0 Karper 0,8 24,5 - - - - - 5,8 - - 3,5 Snoek - - - - 0,7 - - - - - 0,1 Bittervoorn 0,0 - - - - - - 0,1 - - 0,0 Rietvoorn/Ruisvoorn - 0,4 0,7 - - - - - - - 0,1 Tiendoornige stekelbaars - - 0,0 0,0 - - - 0,3 0,2 1,5 0,3 Bermpje 0,0 0,3 - - - - - 0,3 - - 0,1 Kopvoorn 3,2 7,0 0,0 - - 0,8 - 0,0 - - 1,3 Riviergrondel 76,3 27,3 3,9 - 5,3 3,9 - 1,0 - - 14,4 Serpeling - - - - 0,2 - - - - - 0,0 Blauwband 1,2 13,8 1,2 1,1 6,2 5,5 - 2,9 0,9 - 3,1 Zonnebaars - 0,5 0,5 - 8,9 - - 5,7 0,3 - 1,5 Totaal 86,0 118,6 7,5 1,4 49,5 17,4 - 48,0 2,5 1,5 36,1

    Vissoort / locatie 9 8 10 6 4 7 5 2 3 1 Gemiddeld

    Aal/paling - 76 - - 114 83 - 36 - - 25 Baars 133 45 28 - 257 - - - - - 49 Blankvoorn 267 159 50 26 152 - - 145 - - 90 Brasem 17 - - - - - - - - - 2 Driedoornige stekelbaars - - 111 105 29 50 - - - 50 36 Giebel 67 2.637 56 - - 167 - 2.645 133 - 593 Karper 33 640 - - - - - 242 - - 102 Snoek - - - - 47 - - - - - 4 Bittervoorn 120 - - - - - - 36 - - 19 Rietvoorn/Ruisvoorn - 45 28 - - - - - - - 8 Tiendoornige stekelbaars - - 17 26 - - - 489 222 2.113 372 Bermpje 28 76 - - - - - 73 - - 19 Kopvoorn 533 448 17 - - 50 - 36 - - 129 Riviergrondel 7.110 2.642 1.200 - 95 225 - 164 - - 1.414 Serpeling - - - - 48 - - - - - 4 Blauwband 704 2.750 388 329 1.157 1.225 - 1.559 417 - 821 Zonnebaars - 91 150 - 457 - - 1.480 150 - 227 Totaal 9.012 9.609 2.043 487 2.356 1.800 - 6.906 922 2.163 3.914

  • Blz. 14 van 31

    Onderzoek naar het visbestand in enkele kleine en stilstaande viswateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014

    Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    5.4 Lengtesamenstelling

    De lengtefrequentieverdelingen van de aangetroffen soorten zijn grafisch weergegeven in bijlage 4. Voor de soorten riviergrondel, blauwband en zonnebaars geldt dat exemplaren over een relatief brede lengterange zijn aangetroffen. Dit duidt op de aanwezigheid van meerdere jaarklassen en normaliter eveneens op een jaarlijks succesvolle rekrutering. De lengtefrequentieverdeling van de soorten giebel en karper zijn vergelijkbaar. Van beide soorten zijn exemplaren met lengtes tot circa 15 cm aangetroffen. Grote exemplaren ontbreken van beide soorten, wat veroorzaakt kan worden door de omstandigheden ter plaatse. De palingen in de Vallei van de drie beken variëren in lengte van

  • Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014 Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Blz. 15 van 31

    6 DISCUSSIE

    6.1 Uitvoering bemonstering

    De bemonsteringen van het Meer van Rotselaar, de Demermeander Schoonhoven en de Vallei van de drie beken zijn goed verlopen. Bij de verdeling van de trajecten is er op gelet dat alle aanwezige habitats naar verhouding zijn bemonsterd. Alle waterlichamen zijn bemonsterd binnen de in het Handboek (ref. 1) voorgeschreven periode. Tijdens de uitvoering is gelet op mogelijke winterclusteringen, maar deze zijn niet waargenomen. Bij het Meer van Rotselaar is daarnaast met een geavanceerde dieptemeter (sonar) gekeken of er een spronglaag in de plas aanwezig was, maar deze is niet aangetroffen. Tevens zijn tijdens het scannen van het water geen noemenswaardige hoeveelheden vis waargenomen. Na de uitvoering van de bemonstering is tijdens een roofviswedstrijd wel reflectie waargenomen. De sportvissers schrijven de reflectie toe aan de aanwezigheid van scholen vis. Het is denkbaar dat de vis ten tijden van de wedstrijd in winterclustering is gegaan. Gezien de resultaten en het verloop van de bemonsteringen kan gesteld worden dat een representatief beeld van de visstand is verkregen.

    6.2 Meer van Rotselaar

    6.2.1 Soortensamenstelling

    De soortenrijkdom van het Meer van Rotselaar is met 9 vissoorten niet hoog en past bij de geïsoleerde ligging en de dimensies van de plas. Zeker in diepere plassen is de soortenrijkdom beperkter dan in ondiepe plassen. Naast de algemeen voorkomende vissoorten waaronder baars, blankvoorn, brasem en giebel is de aanwezigheid van enkele grote windes opvallend. Deze soort is afkomstig van uitzettingen. Door de beperkte vegetatie ontwikkeling zijn op één snoek na geen plantminnende vissoorten aangetroffen. De aanwezigheid van paling in de plas is waarschijnlijk geheel afkomstig van glasaal uitzettingen. Door de uitzetting van deze soort is een brede lengterange aanwezig. De exoot blauwband en zonnebaars zijn binnen de visgemeenschap niet gewenst. Ook karper en graskarper zijn voor dit water als ongewenst bestempeld maar deze vissen zijn tijdens de bemonstering niet aangetroffen. Tijdens de aanvangstvergadering van de stuurgroep is besloten om de inspanning van de elektrovisserij te verdelen over twee oevertrajecten waarbij één traject in de zuidelijk gelegen visserszone is uitgevoerd en één traject in de meer natuurlijk ingerichte oostelijke oever is bevist. Uit analyse van de vangstgegevens is gebleken dat de soortsamenstelling op beide locaties met slechts drie soorten beperkt is. Daarnaast zijn de vangsten op beide locaties nagenoeg gelijk. In de oever is jonge baars en redelijk veel paling gevangen. In het zuidelijk deel is daarnaast één zonnebaars gevangen en in het oostelijk traject is één blauwband gevangen. De laatste visstandbemonsteringen in het Meer van Rotselaar hebben plaatsgevonden in 2001 (ref. 4) en 2007 (ref. 18). De bemonstering in 2007 leverde 15 vissoorten op. Bij het onderzoek in 2001 zijn 18 vissoorten gevangen, waarvan de driedoornige stekelbaars, bittervoorn, kolblei, rietvoorn, kroeskarper, karper, Amerikaanse dwergmeerval, pos, snoekbaars en zeelt ontbreken in de huidige soortensamenstelling (driedoornige stekelbaars, Amerikaanse dwergmeerval en bittervoorn werden ook in 2007 niet waargenomen). Daarentegen is de exoot blauwband in tegenstelling tot de vorige bemonsteringen wel aangetroffen. De soortenrijkdom die tijdens het onderzoek van 2001 is aangetroffen is veel hoger dan bij het onderzoek van 2014. In 2007 was het aantal soorten ook al lager dan in 2001. De hogere soortenrijkdom lijkt vooral het gevolg van de veel hogere bemonsteringsinspanning die in 2001 (en deels in 2007) is gehanteerd. In 2001 is gedurende 10 dagen bemonsterd ten opzichte van één dag in 2014. Door de hogere onderzoeksinspanning is de kans om minder frequente soorten aan te treffen aanzienlijk hoger. Wat wel opvalt is dat de soorten rietvoorn, pos en zeelt, welke in 2001 frequent zijn aangetroffen in de huidige bemonstering ontbreken. Des te opvallender is het ontbreken van rietvoorn tijdens de bemonstering van 2014, omdat deze soort jaarlijks wordt uitgezet. Er is geen oorzaak vast te stellen voor het ontbreken van de soorten in 2014.

  • Blz. 16 van 31

    Onderzoek naar het visbestand in enkele kleine en stilstaande viswateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014

    Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    6.2.2 Omvang visbestand

    Het visbestand in het Meer van Rotselaar is met 47,6 kg/ha en 271 stuks per hectare gering van omvang. Het merendeel van het biomassabestand wordt gevormd door de grote brasems (> 40 cm). Ook paling en winde hebben beide een redelijk aandeel binnen het bestand. Karper is niet aangetroffen tijdens het onderzoek, terwijl deze wel in matig tot redelijke aantallen aanwezig zijn (med. PVC). Op basis van biomassa is het visbestand hierdoor enigszins onderschat. Op basis van aantallen bestaat het bestand voornamelijk uit baarsbroed. Opvallende is het ontbreken van visbroed van de overige vissoorten. Alleen van blankvoorn is één exemplaar aangetroffen. De geringe broedbestanden indiceren een knelpunt in de paai- en opgroeifase. Tijdens de roofvisinventarisatiedag (najaar 2014) is een zestal snoeken gevangen in de lengterange van 66 tot en met 95 cm. Ook zijn vijf baarzen gevangen in de lengterange van 25 tot 41 cm. De resultaten geven aan dat er grotere snoeken aanwezig zijn dan bij de bemonstering zijn aangetroffen. Ook zijn tijdens de roofvisdag scholen met vis waargenomen. De precieze omvang en de soortsamenstelling is niet bekend. Mogelijk dat het hier winterconcentraties betrof. In vergelijkbare viswateren zijn visbestanden aangetroffen variërend van 17 tot 248 kg/ha. In tabel 6.1 is een overzicht gegeven van de visbestanden in vergelijkbare wateren. De omvang van het visbestand in de diepe wateren is doorgaans het resultaat van de maximale diepte van de plas en de verhouding tussen het diepe en ondiepe deel. Hoe dieper de plas en hoe groter het areaal diep water is, des te lager is doorgaans het bestand. Dit omdat de diepe zones minder productief zijn dan de ondiepe zones. De omvang van het visbestand in het Meer van Rotselaar is vergelijkbaar met de andere diepe plassen, maar is zeker niet uitgesproken hoog. Zoals aangegeven is dit bestand enigszins onderschat doordat karper niet is aangetroffen tijdens het onderzoek. Tabel 6.1.Overzicht van de bestandschattingen in vergelijkbare viswateren

    Net als in het Meer van Rotselaar wordt het bestand op basis van aantallen in de diepe plassen doorgaans aangevoerd door baars. Op basis van biomassa worden de visbestanden in de diepe plassen door verschillende soorten aangevoerd. De brasem die in het Meer van Rotselaar het bestand domineert is ook in de meeste andere diepe plassen abundant aanwezig. Een goede vergelijking met de laatste bemonstering van 2001 is niet te maken omdat er in 2001 vooral passieve vangtuigen zijn gebruikt en de raming is gebaseerd op een merk-terugvangst onderzoek. Op basis van het merk-terugvangst onderzoek en de hoeveelheden vis die tijdens de bemonstering zijn aangetroffen kan wel gesteld worden dat het visbestand in 2001 omvangrijker was dan in 2014. Mogelijk was het bestand circa twee keer zo groot. De achteruitgang van het visbestand is ook waargenomen door de hengelaars (med. PVC). Een vergelijking gebaseerd op de aantalsverdeling van de gevangen soorten (zie tabel 6.2) kan wel worden gemaakt. Baars blijkt bij alle bemonsteringen frequent aanwezig te zijn waarbij het aandeel uitkomt rond de 70%. Het aandeel paling in de vangst lijkt sterk toe te nemen. Dit kan uiteraard ook het gevolg zijn van lagere vangstaantallen van overige soorten.

    kg/ha aantal/ha biomassa aantallen

    Den Bocht (ref. 9) 9,1 267 br ba, bvHazewinkel (ref. 9) 40 2143 bv bv, baDe Kuil (ref. 10) 102 755 ka, pa ba, brDen Aerd (ref. 9) 248 6364 br, bv br, bvGrote Vijver Battenbroek (ref. 11) 35 52 ka, br ba, biKleine Vijver Battenbroek (ref. 11) 17 495 pa, ka ba, brE3-Put Oostakker (ref. 12) 152 10.050 ka, ba, br ba,br

    Omvang visbestand Abundante vissoorten*Water

    * br = brasem; sk = snoek; ba = baars; ka = karper; bv = blankvoorn; bi = bittervoorn; pa = paling

  • Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014 Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Blz. 17 van 31

    Tabel 6.2. Percentage voorkomen in de vangst van de meest abundant aanwezige soorten.

    Vissoort 2001 2007 2014

    Baars 75 70 70 Brasem 1 4 8 Blankvoorn 11 16

  • Blz. 18 van 31

    Onderzoek naar het visbestand in enkele kleine en stilstaande viswateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014

    Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Tabel 6.3. Viswatertypering Meer van Rotselaar (lichtblauw zijn aanwezige soorten en heersende omstandigheden, donkerblauw zijn dominante vissoorten (biomassa)).

    6.2.5 Predatie, onttrekkingen en herbepotingen

    De belangrijkste predator in het Meer van Rotselaar is de snoek. Ook van baars zijn enkele piscivore exemplaren aangetroffen. Tijdens de roofvis inventarisatie dag zijn ook alleen snoek en baars gevangen. Op basis van de predator-prooi verhouding is het waarschijnlijk dat de dichtheid aan planktivore vis gereguleerd wordt door de aanwezige roofvissen. Hierbij dient wel aangegeven te worden dat het bestand van zowel de prooi- als roofvis zeer beperkt is, waardoor de berekende verhouding discutabel is. In de wintermaanden zijn er zo nu en dan aalscholvers op het water aanwezig. Het betreft vaak enkele exemplaren (med. PVC). Het effect dat deze vogels op de visstand hebben is lastig te duiden. Omdat het aantal aangetroffen vissen bij de afvissing zeer laag was, is er geen duidelijk beeld verkregen van de lengteopbouw van de soorten. Uit de lengtefrequentieverdeling is dus niet te herleiden of er sprake is van significante aalscholverpredatie. In hoeverre er sprake is van onttrekking van vis door hengelaars is niet bekend. Door hengelaars worden sporadisch soorten als snoek en paling meegenomen (med. PVC). De laatste jaren hebben herbepotingen plaatsgevonden van de soorten winde, blankvoorn, rietvoorn, snoek en paling. De doelstellingen met betrekking tot herbepotingen van vis zijn door Beekman & Beers (2003) (ref. 13) samengevat:

    - Compensatie van sterfte en onvoldoende rekrutering door watervervuiling en gebrek aan natuurlijke structuur in de meeste wateren (uitzetting van jonge, ondermaatse pootvis);

    - Verhoging van de dichtheid van de visstand ter bevordering van de hengelvangsten (uitzetting van grote, bovenmaatse pootvis);

    - Instandhouding van een bepaald type visserij die zonder uitzetting onmogelijk zou zijn (bijvoorbeeld regenboogforel);

    Viswatertype Baars-Blankvoorn Rietvoorn-Snoek Snoek-Blankvoorn Blankvoorn-Brasem Brasem-Snoekbaars

    Emerse vegetatie matig redelijk redelijk redelijk weinig

    Drijvende vegetatie weinig veel redelijk matig weinig

    Submerse vegetatie redelijk veel matig weinig geen

    Bedekking vegetatie (%) 10-60 60-100 20-60 10-20 0-10

    Vissoorten

    Kwabaal + - - - --

    Rivierdonderpad + - - - --

    Tiendoornige stekelbaars + ++ ++ - --

    Driedoornige stekelbaars + ++ ++ - --

    Bittervoorn + ++ ++ - --

    Kleine modderkruiper + ++ ++ - --

    Zeelt - ++ + - --

    Grote Modderkruiper - ++ + - --

    Kroeskarper - ++ + - --

    Rietvoorn - ++ ++ - --

    Karper -- ++ ++ - --

    Snoek -- ++ ++ + -

    Riviergrondel + + + + -

    Vetje + + + + -

    Aal + + + + +

    Kolblei - - ++ + +

    Baars + - ++ + +

    Blankvoorn + - ++ ++ +

    Meerval -- - ++ ++ -

    Pos - - + ++ ++

    Brasem - - + ++ ++

    Snoekbaars -- -- - ++ ++

    Maximale draagkracht (kg/ha) 10-100 100-350 300-500 350-600 450-800

    Voedselrijkdom Voedselarm Zeer voedselrijk

    Fosfaatgehalte (mg/l P) < 0,01 > 0,1

  • Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014 Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Blz. 19 van 31

    - Herintroductie van een verdwenen soort als de milieuomstandigheden dit weer mogelijk maken (bijvoorbeeld kopvoorn).

    Voor het Meer van Rotselaar zijn de doelstellingen van het herbepotingsbeleid voornamelijk gericht op soortondersteuning en het sturen van de visstand naar een snoek-blankvoorn visgemeenschap, een visstand die aansluit bij de ecologische potenties van het meer (med. ANB). Daarnaast zijn er ook in het verleden meerval en (gras)karper illegaal uitgezet (med. PVC). Tijdens de bemonstering zijn zeer weinig vissen aangetroffen. Van blankvoorn is ondanks de uitzetting van respectievelijk 110 kg, slechts één eenzomerig exemplaar waargenomen, Ook van de uitgezette snoek is geen effect waarneembaar. Van deze soort is ook maar één exemplaar aangetroffen tijdens de bemonstering. De roofvis inventarisatie dag heeft laten zien dat er nog wel meer snoek aanwezig is, maar dat de aantallen niet hoog zijn. Van de uitgezette 50 kg rietvoorn is helemaal niets teruggevonden. Van winde zijn een drietal exemplaren > 50 cm aangetroffen. Deze exemplaren zijn waarschijnlijk afkomstig van herbepotingen van een aantal jaar geleden. De enige soort die voordeel heeft ondervonden van de uitzettingen is paling. Deze soort houdt zich voornamelijk op in de harde oeverstructuren. Gezien de relatief forse hoeveelheden vis (circa 190 kg; 16 kg/ha) die ieder jaar worden uitgezet is het zeer opmerkelijk dat er nagenoeg geen effect op de visstand is waargenomen. Vooral het ontbreken van rietvoorn en het nagenoeg ontbreken van blankvoorn is opvallend. De beperkte hoeveelheid schuilmogelijkheden is waarschijnlijk de grootste oorzaak voor de slechte overleving van de uitgezette vis.

    6.3 Demermeander Schoonhoven

    6.3.1 Soortensamenstelling

    De soortenrijkdom in de Demermeander Schoonhoven is met de vangst van in totaal 14 vissoorten (exclusief hybride) hoog. Binnen het visbestand is een breed scala aan eurytope en plantminnende soorten aangetroffen. De zonnebaars is de enige exoot die in het viswater is gevangen. Deze soort is aangemerkt als ongewenste vissoort voor de Demermeander. De soortenrijkdom is ook het gevolg van uitzettingen van vis. De voorbije jaren zijn snoek, zeelt, rietvoorn, paling, winde en kroeskarper (voor het laatst in 2011) uitgezet. Winde en kroeskarper zijn tijdens de bemonstering niet aangetroffen. Een deel van de soorten, waaronder riviergrondel, zou ook afkomstig kunnen zijn van de waterloop De Motte waarmee de Demermeander via een buis in verbinding staat. Het is momenteel echter niet inzichtelijk of er via de buis migratie plaats kan vinden. De laatste visstandbemonstering in de Demermeander heeft plaatsgevonden in 2007 (ref. 17) . De bemonstering in 2007 leverde 17 vissoorten op tegenover 14 bij het huidige onderzoek. De exoten bruine Amerikaanse dwergmeerval en blauwband zijn bij het huidige onderzoek niet meer waargenomen. Ook kolblei is niet meer aangetroffen. Het is goed mogelijk dat deze soorten nog in beperkte dichtheden aanwezig zijn maar door de lagere vangstinspanning niet zijn aangetroffen.

    6.3.2 Omvang visbestand

    De visstand in de Demermeander is geraamd op 1.622,1 kg/ha en 11.448 stuks/ha, hetgeen een zeer fors bestand is. Het hoge bestand is vooral veroorzaakt door de vangst van een redelijk aantal grote karper in de oeverzone. Waarschijnlijk is het karperbestand (1.252 kg/ha) overschat, maar desondanks lijkt er toch een omvangrijk bestand aanwezig te zijn. Naast karper is ook het bestand van giebel fors. Net als bij karper bestaat het bestand uitsluitend uit volwassen exemplaren. Mogelijk dat de rekrutering van beide soorten worden bemoeilijkt door het forse snoekbestand (60,8 kg/ha) in het water. Snoek heeft een voorkeur voor karperachtigen vanwege de verticale wijze van foerageren die de jonge exemplaren vertonen. Wat verder opvalt is het ontbreken van grote brasem in de bemonstering. Normaliter is er binnen het brasembestand altijd een relatief sterke lengteklassen > 40 cm aanwezig. Wellicht dat de exemplaren die zich nu in de lengteklasse van 26-40 cm begeven doorgroeien naar de klasse boven de 40 cm. Ook bij zeelt lijkt het erop dat in de loop van de tijd de middelgrote zeelt door zal groeien naar exemplaren tot boven de 40 cm.

  • Blz. 20 van 31

    Onderzoek naar het visbestand in enkele kleine en stilstaande viswateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014

    Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    In vergelijkbare viswateren (meanders) zijn visbestanden aangetroffen variërend van 217 tot 1077 kg/ha. In tabel 6.4 is een overzicht gegeven van de visbestanden in vergelijkbare wateren. Afgesloten meanders zijn doorgaans voedselrijke systemen. Met een bestand van 1.622,1 kg/ha is het bestand in de Demermeander Schoonhoven vergeleken met de overige meanders fors van omvang, maar wel is duidelijk dat een dergelijk hoog visbestand past bij de forse bestanden die doorgaans in de meanders worden aangetroffen. Op basis van de huidige gegevens is het niet met zekerheid te zeggen of het visbestand dragend vermogen overschrijdt, maar gezien de conditie als gemiddeld wordt aanzien, kan ondanks de forse omvang van het bestand aangenomen worden dat de draagkracht hiervan niet veel zal afwijken. Het forse bestand op basis van aantallen (11.448 stuks/ha) is vergelijkbaar met eerder bemonsterde meanders. Op basis van aantallen wordt het bestand in de Demermeander gedomineerd door blankvoorn. Deze soort heeft in alle van de onderzochte meanders een aanzienlijk aandeel binnen het bestand. Karper welke in de Demermeander dominant aanwezig is heeft ook in een aantal andere meanders een aanzienlijk aandeel binnen het bestand. Tabel 6.4. Overzicht van de bestandschattingen in vergelijkbare viswateren

    Een goede vergelijking met de laatste bemonstering van 2007 is niet te maken omdat er in 2007 ook met passieve vangtuigen werd geïnventariseerd. De bestandschatting is destijds bepaald middels de depletiemethode. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan gesteld worden dat het visbestand ook in 2007 van redelijk forse omvang was. Het baarsbestand lijkt in 2014 kleiner te zijn dan in 2007. In 2007 had baars nog een aandeel van 41% in de vangst. Nu vormt baars in aantallen slechts 3% van het visbestand. Blankvoorn is beide jaren abundant aanwezig (37% in 2007 tegenover 74% in 2014). Ook rietvoorn en brasem hebben in beide jaren globaal eenzelfde aandeel in de visstand. Ook in 2007 werden geen grote brasems aangetroffen.

    6.3.3 Hengelvangstgegevens

    In de Demermeander wordt geregeld gehengeld. Voornamelijk recreatieve hengelaars, snoek- en baarshengelaars en karpervissers zijn er aanwezig. De hengeldruk is doordeweeks veelal beperkt (0 tot maximaal drie hengelaars per dag). In het weekend zijn deze aantallen mogelijk hoger. Voor zover bekend vinden er geen hengelwedstrijden plaats. Ook is niet bekend hoe tevreden de hengelaars zijn met de vangsten die gedaan worden op de meander.

    6.3.4 Viswatertypering

    In de Demermeander Schoonhoven ontbreekt submerse vegetatie, terwijl emerse vegetatie in redelijke hoeveelheden is waargenomen. Wat opvalt zijn de bomen en struiken die het water in groeien. Het vrijwel ontbreken van submerse vegetatie is kenmerkend voor het viswatertype brasem-snoekbaars (ref. 8). De hoge biomassa van benthivore vissoorten (karper, brasem en giebel) die in het water is aangetroffen bevestigt dit. De visgemeenschap vertoont echter meer overeenkomsten met het gewenste blankvoorn-snoek viswatertype. Ook de redelijke hoeveelheid emerse vegetatie past in dit viswatertype. Voor dit viswater is op basis van enkele tegenstrijdigheden geen eenduidig oordeel te geven over het nu aanwezige viswatertype. Gezien de soortsamenstelling en de aanwezige emerse vegetatie is dit viswater geschaald onder het gewenste viswatertype snoek-blankvoorn.

    kg/ha aantal/ha biomassa aantallen

    Leiemeander Oeselgem (ref. 5) 217 3.531 bv, sb ba, bvSchoendalebocht (ref. 6) 450 12.775 ka, br, bv bv, veOude Leiearm te St-Baafsvijve (ref. 6) 610 65.866 bv bv, biMachelen (ref. 7) 539 16.979 bv, sk bv, baGottem (ref. 7) 1077 9.045 br, bv, ze ba, bvGrammene (ref. 7) 1065 4.021 br, ka, gk bv, ba

    sb = snoekbaars; gk = grootkopkarper

    WaterOmvang visbestand Abundante vissoorten*

    * br = brasem; ba = baars; ka = karper; bv = blankvoorn; bi = bittervoorn; ve = vetje;

  • Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014 Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Blz. 21 van 31

    Tabel 6.5. Viswatertypering Demermeander Schoonhoven (lichtblauw zijn aanwezige soorten en heersende omstandigheden, donkerblauw zijn dominante vissoorten (biomassa))

    6.3.5 Predatie, onttrekkingen en herbepotingen

    De belangrijkste predator in de Demermeander is de snoek. Ook baars en snoekbaars >15 cm zijn tijdens de bemonstering aangetroffen. Op basis van de predator-prooi verhouding lijkt er sprake te zijn van een evenwicht, waarbij de dichtheid aan planktivore vis gereguleerd wordt door het roofvisbestand. Zoals eerder aangegeven is dit direct terug te zien in het ontbreken van juveniele karper en giebel. Door hengelaars wordt regelmatig roofvis en karper meegenomen. Men verondersteld hierdoor een daling van de karperpopulatie. De onttrekking door aalscholvers is waarschijnlijk beperkt. Alleen in de wintermaanden wordt soms een dertigtal aalscholvers waargenomen (med. PVC). De verkregen lengteopbouw van blankvoorn lijkt normaal te zijn. Die van brasem is niet normaal, er zijn uitsluitend brasems aangetroffen kleiner dan 10 cm en tussen 25-35 cm. Brasems van 10 tot 25 cm en groter dan 35 cm zijn niet waargenomen. Het is niet aannemelijk dat deze atypische lengteopbouw van brasem het gevolg is van sterke aalscholverpredatie. In dat geval zou het aandeel vissen 40 cm veel groter moeten zijn en dat van de tussenliggende klassen juist kleiner. De laatste jaren hebben herbepotingen plaatsgevonden van de soorten zeelt, rietvoorn, snoek, winde en paling. De doelstellingen met betrekking tot herbepotingen van vis zijn door Beekman & Beers (2003) (ref. 13) samengevat:

    - Compensatie van sterfte en onvoldoende rekrutering door watervervuiling en gebrek aan natuurlijke structuur in de meeste wateren (uitzetting van jonge, ondermaatse pootvis);

    - Verhoging van de dichtheid van de visstand ter bevordering van de hengelvangsten (uitzetting van grote, bovenmaatse pootvis);

    - Instandhouding van een bepaald type visserij die zonder uitzetting onmogelijk zou zijn (bijvoorbeeld regenboogforel);

    Viswatertype Baars-Blankvoorn Rietvoorn-Snoek Snoek-Blankvoorn Blankvoorn-Brasem Brasem-Snoekbaars

    Emerse vegetatie matig redelijk redelijk redelijk weinig

    Drijvende vegetatie weinig veel redelijk matig weinig

    Submerse vegetatie redelijk veel matig weinig geen

    Bedekking vegetatie (%) 10-60 60-100 20-60 10-20 0-10

    Vissoorten

    Kwabaal + - - - --

    Rivierdonderpad + - - - --

    Tiendoornige stekelbaars + ++ ++ - --

    Driedoornige stekelbaars + ++ ++ - --

    Bittervoorn + ++ ++ - --

    Kleine modderkruiper + ++ ++ - --

    Zeelt - ++ + - --

    Grote Modderkruiper - ++ + - --

    Kroeskarper - ++ + - --

    Rietvoorn - ++ ++ - --

    Karper -- ++ ++ - --

    Snoek -- ++ ++ + -

    Riviergrondel + + + + -

    Vetje + + + + -

    Aal + + + + +

    Kolblei - - ++ + +

    Baars + - ++ + +

    Blankvoorn + - ++ ++ +

    Meerval* -- - ++ ++ -

    Pos - - + ++ ++

    Brasem - - + ++ ++

    Snoekbaars -- -- - ++ ++

    Maximale draagkracht (kg/ha) 10-100 100-350 300-500 350-600 450-800

    Voedselrijkdom Voedselarm Zeer voedselrijk

    Fosfaatgehalte (mg/l P) < 0,01 > 0,1

  • Blz. 22 van 31

    Onderzoek naar het visbestand in enkele kleine en stilstaande viswateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014

    Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    - Herintroductie van een verdwenen soort als de milieuomstandigheden dit weer mogelijk maken (bijvoorbeeld kopvoorn).

    Voor de Demermeander Schoonhoven zijn de doelstellingen van het herbepotingsbeleid voornamelijk gericht op het stimuleren van de vissoorten die behoren tot het snoek-blankvoorn visgemeenschap. (med. ANB). Bij de soorten snoek en rietvoorn is er duidelijk sprake van natuurlijke rekrutering. Van rietvoorn zijn alleen eenzomerige exemplaren aangetroffen waardoor het niet duidelijk is welk deel weet door te groeien naar de grotere lengteklassen. Van zeelt zijn geen jonge exemplaren aangetroffen waardoor het er op lijkt dat de uitgezette exemplaren niet of nauwelijks zorgen voor natuurlijke rekrutering. Het aanwezige palingbestand is waarschijnlijk volledig het resultaat van de bepotingen van paling.

    6.4 Vallei van de drie beken

    6.4.1 Soortensamenstelling

    Met in totaal 17 verschillende vissoorten is de soortenrijkdom in de Vallei van de drie beken, zeker in vergelijking met de resultaten van de voorgaande bemonstering (ref. 14), relatief hoog. In de jaren 60, 70 en 80 werden nog veelvuldig grote modderkruipers aangetroffen in de Vallei van de drie beken, evenals kleine vissoorten (waaronder riviergrondels). Tijdens een bemonstering in 1995 zijn de soorten tiendoornige stekelbaars, driedoornige stekelbaars en blauwband aangetroffen (bron: VIS-databank). Tijdens de laatste bemonstering (2012) werden de soorten baars, blankvoorn, driedoornige stekelbaars, giebel, paling, snoek, tiendoornige stekelbaars en zonnebaars gevangen (ref. 14). Het grootste verschil in soortensamenstelling ten opzichte van eerdere onderzoeken is de aanwezigheid van typische stroomminnende vissoorten als bermpje, kopvoorn, riviergrondel en serpeling. De riviergrondel is hierbij het talrijkst. Zoals aangegeven werd deze vissoort ook in de jaren 60, 70 en 80 van de vorige eeuw aangetroffen in het beeksysteem.

    6.4.2 Omvang visbestand

    De omvang van het visbestand in de Vallei van de drie beken is geschat op 36,1 kg/ha en 3.914 stuks/ha. Het visbestand is hierbij het grootst op de locaties 9 en 8 met bestanden van circa 90 tot 120 kg/ha en circa 9.000-10.000 stuks/ha, afnemend tot enkele kilogrammen per hectare en maximaal circa 2.000 stuks/ha in de bovenlopen en kleine zijwateren van het beeksysteem. Ten opzichte van het laatste onderzoek in 2012 is de visstand sterk in omvang en verspreiding toegenomen. Destijds had de visstand een omvang van slechts 5,4 kg/ha en 132 stuks/ha. De meeste vis werd destijds gevangen in de Winterbeek (bovenstrooms van het lozingspunt Tessenderlo Chemie) en in de Kleine Beek tot het Albertkanaal. Dit komt overeen met eerdere waarnemingen aan het visbestand (ref. 16). In 2014 is de nieuwe lozingsvergunning van Tessenderlo Chemie in werking getreden, waarmee het gehalte aan geloosde chloride sterk is afgenomen. De visstand blijkt hierdoor sterk in omvang en verspreiding te zijn toegenomen. Ook is het aantal voorkomende vissoorten sterk gestegen, met daarbij de kenmerkende stroomminnende vissoorten als riviergrondel, kopvoorn en in mindere mate bermpje en serpeling. Wat echter wel opvalt aan het visbestand is de (plaatselijk) hoge abundantie van giebel en karper. Normaliter komen deze vissoorten in dergelijke aantallen vooral voor in voedselrijke systemen en niet zo zeer in voedselarme beeksystemen. De aanwezigheid van deze vissoorten lijkt er dan ook op te duiden dat er sprake is van voedselrijke omstandigheden in de Vallei van de drie beken, wat ook blijkt uit de goede conditie van deze soorten. Deze voedselrijke omstandigheden zijn waarschijnlijk deels het gevolg van de vele huishoudelijke (riool) lozingen die rechtstreeks op de waterlopen van de Vallei van de drie beken uitkomen. Algemene eurytope soorten als de karper zijn over het algemeen overigens minder kritisch wat betreft waterkwaliteit dan typische stroomminnende vissoorten. Opvallend aan de opbouw van het visbestand is dat er bij soorten als riviergrondel, blauwband, kopvoorn en zonnebaars vissen over een brede lengterange zijn aangetroffen, normaliter duidend op een constante rekrutering van jonge vis. Aangezien de lozingen sinds afgelopen jaar beperkt zijn is het aannemelijk dat een groot deel van deze vis het beeksysteem is opgetrokken vanuit de Demer of zich verspreidt heeft vanuit delen uit het beeksysteem die nog wel geschikt waren om te overleven.

  • Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en Vallei van de drie beken, 2014 Kenmerk: 20140778_VLB/Rap01, definitief, 20 mei 2015

    Blz. 23 van 31

    Zoals eerder aangegeven blijkt de meeste vis zich in het benedendeel van het beeksysteem te bevinden (locaties 9, 8, 10 en 2). Dit is een vaker voorkomend beeld in beeksystemen, maar kan eveneens veroorzaakt worden doordat het visbestand in eerste instantie vooral gegroeid is door optrek vanuit de Demer en zich vervolgens in de Vallei van de Drie Beken heeft voortgeplant. In (ijzerrijke) beeksystemen als de Vallei van de drie beken is de snoek vaak de belangrijkste roofvis. Tijdens het huidige onderzoek is echter slechts één snoek gevangen. De meest waarschijnlijke oorzaak voor het beperkte snoekbestand kan gevonden worden in het troebele water. De snoek is een zichtjager die goed gedijt in heldere (plantenrijke) wateren. In de Vallei van de drie beken is er sprake van zeer troebel water met doorzichten die beperkt zijn tot 5 à 10 cm. In andere beken in het Demerbekken zijn in 2012 voor het laatst visstandbemonsteringen uitgevoerd, namelijk in de Mangelbeek en de Zwartebeek (ref. 17). Tijdens het laatste onderzoek werden hierbij de soorten tiendoornige stekelbaars, driedoornige stekelbaars, Amerikaanse hondsvis, beekprik, bermpje, blankvoorn, blauwband, giebel, kopvoorn, paling, riviergrondel en snoek gevangen. In de Zwartebeek zijn de stroomminende soorten bermpje en riviergrondel het meest voorkomend, gevolgd door driedoornige stekelbaars en beekprik. De soortensamenstelling van de Zwartebeek komt in grote lijnen overeen met de soortensamenstelling van de visstand in de Vallei van de drie beken. De soorten beekprik en Amerikaanse hondsvis zijn enkel in de Zwartebeek gevangen, de soorten baars, brasem, karper, bittervoorn, rietvoorn, serpeling en zonnebaars enkel in de Vallei van de drie beken. Ten opzichte van de Zwartebeek valt op dat in de Vallei van de drie beken het bermpje aanzienlijk minder abundant is en dat de soorten giebel en karper in aanzienlijk grotere aantallen worden aangetroffen. Driedoornige stekelbaars wordt in verhouding vaker aangetroffen in de Zwartebeek, in de Vallei van de drie beken wordt vooral de tiendoornige stekelbaars aangetroffen. Tiendoornige stekelbaarzen komen normaliter vaker voor bij hogere ijzergehalten dan driedoornige stekelbaarzen. Deze vissoort is beter in staat zuurstof op te nemen onder dergelijke omstandigheden (ref. 21). In ijzerrijke bovenlopen van beken worden in Nederlandse wateren vaak een beperkt visbestand aangetroffen. De meest voorkomende vissoorten zijn hierbij vaak soorten als tiendoornige stekelbaars, driedoornige stekelbaars, bermpjes en kleine snoekjes. Zoals eerder vermeld heeft het troebele water van de Vallei van de drie weken waarschijnlijk een negatief effect op de ontwikkeling van het snoekbestand.

    6.4.3 Hengelvangstgegevens

    In de waterlopen in de Vallei van de drie beken vinden tot op heden geen hengelactiviteit