Onderzoek naar de motivatie van leerlingen …...motivatie bij deze leerlingen (Anderman & Maehr,...
Transcript of Onderzoek naar de motivatie van leerlingen …...motivatie bij deze leerlingen (Anderman & Maehr,...
Academiejaar 2013 – 2014
Tweedekansexamenperiode
Onderzoek naar de motivatie van leerlingen secundair onderwijs. Een onderzoek binnen
BSO- en TSO-school EDUGO Campus GLORIEUX, Oostakker.
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Pedagogiek en
Onderwijskunde
Promotor: Prof. Dr. Martin Valcke
00904201
Jasja Valckx
Ondergetekende, Jasja Valckx, geeft toelating tot het raadplegen van de
masterproef door derden.
i
Dankwoord
Dit onderzoek was een werk van lange adem. Het is het sluitstuk van mijn
vijfjarige opleiding pedagogische wetenschappen aan Universiteit Gent. Deze
studie was intens, maar uitdagend. Door deze opleiding ben ik persoonlijk en
professioneel gegroeid en heb ik een waaier van kennis en vaardigheden
opgedaan die verder zullen bijdragen aan mijn professionele ontwikkeling.
Deze masterproef kon niet tot stand komen zonder de steun en hulp van
een aantal personen. Daarom wil ik deze personen oprecht bedanken. Eerst en
vooral hartelijke dank aan EDUGO Campus GLORIEUX om mij de mogelijkheid te
bieden mijn onderzoek bij hen uit te voeren. Mijn dankbaarheid gaat uit naar de
directie, de leerkrachten en de leerlingen die aan dit onderzoek participeerden.
In het bijzonder naar Frederik Kazimoto en Lucie Van Mierlo wegens hun
bereidwilligheid om mij steeds te helpen. Hun vragen en ervaringen vormden de
basis voor dit onderzoek.
Bijzondere dank gaat ook uit naar mijn promotor Prof. Dr. Martin Valcke
voor het interessante onderzoeksonderwerp, de begeleiding tijdens dit boeiende
onderzoeksproces en de opbouwende feedback gedurende mijn
onderzoekservaringen. Ook bedankt voor het vertrouwen en de nodige motivatie.
Ook mijn ouders wil ik bedanken om mij de kans te geven verder te
studeren en mij gedurende de opleiding steeds te steunen en te stimuleren. In
het bijzonder mijn mama. Haar interesse in dit thema en haar voortdurende
hulp, waren voor mij een onmisbare steun.
Ook andere personen in mijn dichte omgeving, mijn collega-studenten en
mijn vrienden ben ik dankbaar om in mij te geloven en mij te steunen. Bedankt
Jens om mij te helpen bij het ingeven van de data en om steeds mijn luisterend
oor te zijn de afgelopen maanden. Tot slot wil ik ook graag alle personen
bedanken die mijn masterproef hebben nagelezen. Door hun kritische
opmerkingen ben ik stap voor stap tot dit resultaat gekomen.
Bassevelde, augustus 2014
Jasja Valckx
ii
Abstract
Leerlingen motiveren is een belangrijk thema binnen het onderwijs. Het aantal
leerlingen met motivatieproblemen groeit en hen ondersteunen en stimuleren
vormt een grote uitdaging voor scholen. Het hoofddoel van deze masterproef
was nagaan bij de leerlingen op BSO- en TSO- school EDUGO Campus GLORIEUX
in welke mate de leerlingen autonoom gemotiveerd zijn en welke beïnvloedende
factoren een invloed hebben op de autonome motivatie van BSO- en TSO-
leerlingen. De beïnvloedende factoren situeren zich op vier niveaus:
leerlinggerelateerde, leerkrachtgerelateerde, schoolgerelateerde en
gezinsgerelateerde beïnvloedende factoren. Aan het kwalitatief luik namen 196
leerlingen deel en vulden hiervoor twee vragenlijsten in. 13 leerlingen namen
deel aan een gerelateerd interview. De resultaten in dit onderzoek werden
verkregen via een multiple regressie analyse en een thematische analyse van de
interviews, tonen aan dat leeftijd, welbevinden op school en ouderlijke
betrokkenheid een significante invloed hebben op de autonome motivatie van
leerlingen. Verder spelen ook leerkrachten en peers een belangrijke
beïnvloedende rol op de motivatie. Tot slot heeft coaching een invloed op de
motivatie van de leerlingen van EDUGO Campus GLORIEUX.
Sleutelwoorden: autonome motivatie, leerlingen secundair onderwijs,
beïnvloedende factoren
iii
Inhoudsopgave
Dankwoord _______________________________________________________ i
Abstract __________________________________________________________ ii
Lijst van tabellen en figuren __________________________________________ vi
1. Inleiding _____________________________________________________ 1
2. Probleemstelling ______________________________________________ 2
3. Conceptueel kader _____________________________________________ 3
4. Theoretisch kader _____________________________________________ 5
4.1. Motivatietheorieën ___________________________________________ 5
4.1.1. Expectancy Value Theory - EVT (Wigfield & Eccles, 2000) ________ 5
4.1.2. Self-Determination Theory – SDT (Ryan & Deci, 2000) ___________ 6
4.2. Autonome motivatie _________________________________________ 10
4.3. Beïnvloedende factoren die samenhangen met motivatie ____________ 13
4.3.1. Leerlinggerelateerde beïnvloedende factoren _________________ 15
4.3.2. Leerkrachtgerelateerde beïnvloedende factoren _______________ 18
4.3.3. Schoolgerelateerde beïnvloedende factoren __________________ 20
4.3.4. Gezinsgerelateerde beïnvloedende factoren __________________ 22
4.3.5. Samenvatting __________________________________________ 22
5. Het onderzoeksmodel, de onderzoeksvraag en de onderzoekshypothese _ 23
6. Methode ____________________________________________________ 26
6.1. Kwantitatief luik ____________________________________________ 26
6.1.1. Onderzoeksgroep _____________________________________ 26
6.1.2. Meetinstrument _______________________________________ 27
6.1.2.1. Achtergrondgegevens ________________________________ 27
6.1.2.2. Spijbelen __________________________________________ 27
6.1.2.3. Zelf-Regulatie Vragenlijst – Leren _______________________ 27
6.1.2.4. Ingekorte Nederlandstalige versie Teacher As a Social Context
Questionnaire – TASCQ _______________________________________ 27
iv
6.1.2.5. Ingekorte Nederlandstalige versie Wellbeing Inventory of
Secondary Education - WISE ___________________________________ 28
6.1.2.6. Intentie voor drop-out ________________________________ 28
6.1.2.7. Ouderlijke betrokkenheid ______________________________ 28
6.1.3. Data-analyse __________________________________________ 28
6.2. Kwalitatief luik _____________________________________________ 29
6.2.1. Onderzoeksgroep _____________________________________ 29
6.2.2. Meetinstrument _______________________________________ 30
6.2.3. Data-analyse _________________________________________ 30
6.3. Procedure _________________________________________________ 30
7. Resultaten __________________________________________________ 33
7.1. Kwantitatief luik ____________________________________________ 33
7.1.1. Beschrijvende resultaten _________________________________ 33
7.1.2. Toetsing van de onderzoekshypothese ______________________ 35
7.2. Kwalitatief luik _____________________________________________ 37
7.2.1. De motivatie van de respondenten _________________________ 37
7.2.2. Leerkrachten __________________________________________ 38
7.2.2.1. Didactische werkvormen ______________________________ 40
7.2.2.2. Evaluatiemethode ___________________________________ 45
7.2.3. Projectwerking _________________________________________ 47
7.2.4. Coaching ______________________________________________ 48
7.2.5. Peers_________________________________________________ 50
8. Discussie ___________________________________________________ 54
8.1. Autonome motivatie _________________________________________ 54
8.2. Beïnvloedende factoren van motivatie ___________________________ 55
8.2.1. Leerlinggerelateerde beïnvloedende factoren ________________ 55
8.2.2. Leerkrachtgerelateerde beïnvloedende factoren ______________ 55
8.2.3. Schoolgerelateerde beïnvloedende factoren _________________ 57
8.2.4. Gezinsgerelateerde beïnvloedende factoren _________________ 58
8.2.5. Algemene conclusie ____________________________________ 58
8.3. Implicaties voor de praktijk ___________________________________ 58
v
8.4. Beperkingen van het huidige onderzoek _________________________ 59
8.5. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ___________________________ 60
Referenties ______________________________________________________ 62
Bijlagen _________________________________________________________ 71
Bijlage 1: Afspraken met de school __________________________________ 71
Bijlage 2: Meetinstrument 1 ________________________________________ 73
Bijlage 3: Topiclijst _______________________________________________ 80
Bijlage 4: Meetinstrument 2 ________________________________________ 82
vi
Lijst van tabellen en figuren
Tabel 1: Analyse van definities van motivatie
Tabel 2: De verschillende motivatieprofielen van leerlingen o.b.v. autonome en
gecontroleerde motivatie
Tabel 3: De meta-analyse gegevens over de invloed van motivatie op
leerprestaties van lerenden (Hattie, 2009, p.109)
Tabel 4: De verschillende stijlen van leerkrachten volgens leerlingen
Tabel 5: Karakteristieken van de bevraagde leerlingen
Tabel 6: Geselecteerde leerlingen kwalitatief luik
Tabel 7: Minimum- en maximumscores, gemiddelde en standaarddeviatie van de
variabelen.
Tabel 8: Correlaties van de variabelen
Tabel 9: De ongestandaardiseerde regressiegewichten (B) en de geassocieerde
toetsen voor de predictoren in de onderzoekshypothese
Figuur 1: Eccles, Wigfield, en collega's Expectancy-Value model van
prestatiemotivatie.
Figuur 2: Een taxonomie van menselijke motivatie.
Figuur 3: Schematisch overzicht van de verschillende soorten motivatie volgens
de SDT, aangepast van Ryan & Deci (2000)
Figuur 4: Beïnvloedende factoren die samenhangen met de motivatie van
leerlingen volgens EDUGO Campus GLORIEUX en die worden opgenomen in dit
onderzoek
Figuur 5 : Sociale-discipline-matrix
Figuur 6: Schematische weergave van de onderzoekshypothese en de
onderzoeksvraag
Figuur 7: Procedure van het onderzoek
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
1
1. Inleiding
“There are three things to remember about education.
The first is motivation.
The second one is motivation.
The third one is motivation.”
(Maehr & Meyer, 1997, p.372)
Leerlingen in het secundair onderwijs motiveren, vormt een steeds grotere
uitdaging voor leerkrachten, scholen en ouders. Meer en meer leerlingen gaan
niet graag naar school, lopen schoolachterstand op, spijbelen of stromen
ongekwalificeerd uit. Deze thema’s komen vaak aan bod in het maatschappelijk
debat, het onderwijsbeleid en het wetenschappelijk onderzoek. Motivatie vormt
een belangrijke basis om doelen te bereiken in het onderwijs, maar scholen
vinden het steeds moeilijker om hun leerlingen te motiveren.
De keuze voor dit onderzoek is vanuit mijn persoonlijke interesse voor
motivatie en ongekwalificeerde uitstroom in het secundair onderwijs
geïnspireerd. Tijdens mijn schoolloopbaan had ik zelf nooit motivatieproblemen:
ik ging graag naar school, leerde graag en behaalde goede punten. Maar niet alle
leerlingen uit mijn klas hadden positieve ervaringen met de school en ervaarden
wel motivatieproblemen.
De onderzoekspopulatie van deze masterproef zijn leerlingen uit het
secundair onderwijs in Vlaanderen. Talrijke studies melden een gebrek aan
motivatie bij deze leerlingen (Anderman & Maehr, 1994). Meer concreet is er in
de media een negatieve beeldvorming over de motivatie van leerlingen uit het
beroeps- en technisch secundair onderwijs (BSO en TSO), vandaar de keuze om
in deze masterproef te focussen op leerlingen uit deze onderwijsvormen. Ook het
Longitudinaal Onderzoek Secundair Onderwijs (LOSO) neemt aan dat deze
leerlingen veel motivatieproblemen ervaren. Leerlingen uit het algemeen
secundair onderwijs (ASO) zijn meer gemotiveerd dan TSO-leerlingen en BSO-
leerlingen. De laatste zijn het minst gemotiveerd (Lens & Decruyenaere, 1991;
Van Damme et al., 1997).
De probleemstelling beschrijft verder bovenstaande ideeën. Daarna gaat
het theoretische kader in op enkele motivatietheorieën, om vervolgens de
geselecteerde beïnvloedende factoren die samenhangen met motivatie toe te
lichten. Het theoretisch kader leidt tot het opstellen van de onderzoeksvraag en
de onderzoekshypothese. Dit onderzoek gaat na welke beïnvloedende factoren
de motivatie kunnen voorspellen. U vindt in de methode een beschrijving van het
kwantitatieve en het kwalitatief luik, de onderzoeksgroep, de meetinstrumenten
en de procedure van het onderzoek. Verder komen de resultaten aan bod die
later in de discussie besproken worden. Tot slot geeft de onderzoeker implicaties
voor de praktijk, beperkingen van het huidige onderzoek en aanbevelingen voor
toekomstig onderzoek.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
2
2. Probleemstelling
Motivatieproblemen hebben de voorbije jaren aandacht verworven bij
onderwijskundigen en scholen. Bovendien is er de afgelopen jaren veel
onderzoek uitgevoerd naar de motivatie van leerlingen. Het is opmerkelijk dat
vooral leerlingen die succesvol zijn in het secundair onderwijs onderzocht zijn
(Boekaerts, 2005).
Veel jongeren in het secundair onderwijs zijn schoolmoe of weinig
gemotiveerd. Motivatieproblemen en schoolmoeheid zijn redenen om het
secundair onderwijs te hervormen. Motivatieproblemen komen volgens het
Masterplan hervorming S.O. (2013) meer voor bij jongens dan bij meisjes en
meer in het BSO en het TSO dan in het ASO. Voor deze leerlingen zal studeren
en schoollopen altijd een inspanning vergen (Masterplan hervorming S.O., 2013).
Een doelstelling in het Masterplan hervorming secundair onderwijs (2013) is het
verhogen van het welbevinden, de betrokkenheid en de motivatie van leerlingen.
Motivatie is belangrijk in het onderwijs voor het leren van nieuwe dingen, om
aangeleerde gedragingen en vaardigheden uit te voeren en om verworven kennis
te gebruiken (Pintrich & Schunk, 2002). De motivatie kan om verschillende
redenen onvoldoende hoog zijn (Pintrich & Schunk, 2002). Daarom is het
belangrijk te weten hoe iemand te motiveren. Het zet lerenden aan om doelen te
bereiken, die ze zelf soms niet leuk vinden, maar wel zinvol zijn (Deci & Ryan,
2000).
Het is duidelijk dat motivatie geen nieuw onderzoeksthema is. Toch is er
weinig Vlaams onderzoek beschikbaar over de relatie tussen diverse
beïnvloedende factoren en motivatie in het BSO en TSO. Deze masterproef
onderzoekt de motivatie van de leerlingen van EDUGO Campus GLORIEUX. De
directe actoren in dit onderzoek zijn de leerlingen van de tweede en de derde
graad TSO en BSO. De indirecte actoren zijn de leerkrachten, de ouders en het
schoolteam. EDUGO Campus GLORIEUX is een school voor wetenschap en
techniek te Oostakker, het havengebied van Gent. Deze campus is een
deelvestigingsplaats van de scholengroep EDUGO (EDUcatief project Gent –
Oostakker). De school behoort tot het vrij gesubsidieerd onderwijsnet en de
scholengemeenschap Katholiek Secundair Onderwijs Stroming Gent Noord –
West. De inrichtende macht is VZW Katholieke scholen Oostakker. De school telt
jaarlijks gemiddeld 600 leerlingen met een diverse etnische afkomst en uit
diverse sociaal-economische lagen van de samenleving.
Dit onderzoek handelt over de factoren die samenhangen met de
autonome motivatie van deze leerlingen. Deze beïnvloedende factoren bestaan
op het niveau van de leerlingen, de leerkrachten, de school en het gezin. In dit
onderzoek brengen we de motivatie van de leerlingen in kaart om aanbevelingen
voor de school te formuleren. De onderzoeksvraag in dit onderzoek luidt als
volgt: “In welke mate zijn leerlingen autonoom gemotiveerd en welke factoren
op het niveau van leerlingen, leerkrachten, school en gezin hebben een invloed
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
3
op de autonome motivatie van BSO- en TSO-leerlingen?” Autonome motivatie
komt verder in deze masterproef aan bod (ref. 4.2. Autonome motivatie).
3. Conceptueel kader
In dit onderdeel volgt een uitwerking van de verschillende definities van
het multidimensioneel begrip motivatie. Tabel 1 geeft een overzicht van de
verschillende definities. De gemeenschappelijke kenmerken die uit de
verschillende definities naar voor komen zijn:
Motivatie selecteert bepaald gedrag en bepaalt de inzet, het
doorzettingsvermogen en de doelgerichtheid van een leerling (Wigfield &
Eccles, 2000).
Er is een onderscheid tussen intrinsieke - en extrinsieke motivatie.
Intrinsieke motivatie komt uit de persoon zelf. Extrinsieke motivatie komt
van buitenaf (deCharms, 1968; Deci, 1975).
Er bestaat een onderscheid tussen de kwantiteit en de kwaliteit van
motivatie. Kwantiteit is de hoeveelheid motivatie. Kwaliteit is het soort
motivatie en is belangrijk voor schoolmotivatie (Sierens & Vansteenkiste,
2009).
Motivatie is de energie dat zowel het gedrag, de inzet, het doorzettingsvermogen
als de doelgerichtheid van een leerling bepaalt en stuurt. Motivatie kan evenwel
sterk verschillen naargelang de hoeveelheid en soort motivatie. Zo kan motivatie
verschillende drijfveren hebben. Motivatie kan voortkomen uit de persoon zelf of
aangestuurd worden door buitenaf.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS
GLORIEUX, OOSTAKKER.
4
Tabel 1
Analyse van definities van motivatie
Veelz
ijdig
begrip
Sele
ctie v
an
gedra
g
Pers
iste
ntie
van g
edra
g
Inte
nsiteit
van g
edra
g
Doelg
ericht
Van b
innenuit
Van b
uitenaf
Kw
antita
tieve
vis
ie
Kw
alita
tieve
vis
ie
Wederk
erige
rela
tie
Definities
“Goal terminating mechanism, permitting goals to be processed serially.” (Simon, 1967)
x x x x x
“Multidimensional phenomenon indexed in terms of selection
of pursuits from competing alternatives, intensity of effort, and persistence of exertion.” (Bandura, 1991)
x x x x x x x x
“To be motivated means to be moved to do something.
Someone who is energized or activated toward an end is considered motivated.” (Ryan & Deci, 2000)
x x x x x x
“Motivation indicated the process of starting a goal-directed
activity and sustaining it.” (Pintrich & Schunk, 2002)
x x x x x x
“Motivation is typically defined as the forces that account for
the selection, persistence, intensity, and continuation of behavior.” (Snowman & Biehler, 2003)
x x x x x x x x
“The need that drives an individual to act in a certain way to achieve to the desired satisfaction.” (Beerli & Martin, 2004)
x x x x x
“The attribute that moves us to do or not to do something.” (Broussard and Garrison, 2004)
x x x x
“The reasons underlying behavior.” (Guay et al., 2010) x x x x x x
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
5
4. Theoretisch kader
Allereerst volgt in dit onderdeel een toelichting van de Expectancy Value
Theory - EVT (Wigfield & Eccles, 2000) en de Self-Determination Theory – SDT
(Ryan & Deci, 2000). Deze motivatietheorieën bieden elk een voordeel. De EVT
neemt zowel interne als externe beïnvloedende factoren op, terwijl de SDT het
mogelijk maakt de beschikbare Nederlandstalige instrumenten te gebruiken.
Deze theorieën behoren tot het Cognitivisme. Het Cognitivisme erkent de
interne geestestoestand van de mens. Overtuigingen en informatieverwerking
staan centaal (Pintrich en Schunk, 2002). De interne mentale processen zoals
gedachten, attributies, verwachtingen over succes, etc. krijgen grote aandacht.
Iedere leerling moet op zoek naar een eigen leermethode en hierbij is intrinsieke
motivatie belangrijk (Woolfolk, 2004). Leerlingen beslissen vervolgens welk
gedrag ze zullen stellen op basis van wat ze denken.
Tot slot volgt een bespreking van de beïnvloedende factoren die
samenhangen met motivatie.
4.1. Motivatietheorieën
4.1.1. Expectancy Value Theory - EVT (Wigfield & Eccles, 2000)
Volgens het Expectancy Value model van prestatiemotivatie (Eccles &
Wigfield, 2000), in Figuur 1, verklaren de individuele overtuigingen en het geloof
in het eigen kunnen, het individueel gedrag, doorzettingsvermogen en
academische keuzes van leerlingen (Atkinson, 1957; Eccles et al., 1983; Wigfield
& Eccles, 1992; Wigfield, 1994). Motivatie is het resultaat van de waarde die een
persoon hecht aan een taak (=Subjective Task Value) en het geloof in het
succesvol vervullen van een taak (=Expectation of Success) (Pintrich & Schunk,
2002).
Eccles et al. (1983) definiëren de verwachting van succes als “de opvatting
van een leerling over hoe goed hij zal presteren op toekomstige taken of de
inschatting die hij maakt om de taak succesvol uit te voeren”. De waarde die
gehecht wordt aan een taak verwijst naar de directe en indirecte voordelen die
het uitvoeren van de taak opleveren. Volgens Eccles et al. (1983) bestaat de
waarde die gehecht wordt aan een taak uit: het belang van de taak, de
intrinsieke waarde van de taak of het plezier ervan, de nuttigheidswaarde of de
relevantie van het uitvoeren van de taak om een gewenst eindresultaat te
bereiken en de ingeschatte kost of een inschatting van de inspanningen, de last
en de moeite om de taak uit te voeren.
Volgens de EVT zijn de verwachtingen van succes en de waarde die
gehecht wordt aan de taak, motivationele opvattingen die een directe invloed
hebben op het gedrag van een leerling. Het affectief geheugen, de
vooropgestelde doelen, de competentiebeoordelingen, het zelfconcept en de
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
6
perceptie over de moeilijkheidsgraad van de taak beïnvloeden op hun beurt deze
opvattingen.
De doelen zijn zowel korte- als lange termijndoelen. De
competentiebeoordeling en het zelfconcept verwijzen naar de zelfbeoordeling van
de leerling. Een hoog zelfconcept leidt tot meer zelfvertrouwen en succes bij het
uitvoeren van taken. De relatie tussen zelfconcept en leerprestaties is
wederkerig, vooral bij leerlingen uit het secundair onderwijs omdat zij beter in
staat zijn om hun eigen schoolprestaties in te schatten. De perceptie van de
moeilijkheidsgraad van de taak bouwt verder op de eerdere ervaringen van de
leerling.
Deze sociaal-cognitieve variabelen staan onder invloed van onderliggende
interne cognitieve processen of het beeld dat lerenden hebben over hun vroegere
ervaringen. Deze interne cognitieve processen omvatten enerzijds de percepties
en interpretaties van de sociale en culturele omgeving van de leerlingen en
anderzijds de manier waarop de leeromgeving reageert op de kwaliteit van het
leergedrag. Het omvat daarnaast ook de attributies. Dit zijn veronderstelde
interne of externe oorzaken van goed of slecht leergedrag, van falen of succes.
4.1.2. Self-Determination Theory – SDT (Ryan & Deci, 2000)
De Self-Determination Theory (Ryan & Deci, 2000) biedt een kwalitatieve
visie op motivatie. De kernidee van de SDT bestaat uit het bevredigen van drie
basisbehoeften: de behoefte aan autonomie, competentie en relationele
verbondenheid. De behoefte aan autonomie is het ervaren van keuze en vrijheid
bij het uitvoeren van een taak. Leerlingen hebben het gevoel dat ze zelf een
invloed hebben op de situatie. De behoefte aan competentie bestaat uit het
ondervinden van effectiviteit in het gedrag. De leerlingen geloven en vertrouwen
er in dat ze bekwaam zijn om goede resultaten te behalen. De behoefte aan
relationele verbondenheid komt voort uit het gevoel er bij te horen en verbonden
te zijn met de andere leerlingen, de leerkrachten en de school. Deze sociale
relaties monden uit in steun en voldoening (Sierens & Vansteenkiste, 2009).
De SDT breidt het klassieke onderscheid tussen intrinsieke motivatie en
extrinsieke motivatie verder uit door de aandacht voor verschillende soorten
regulaties (Lens en Depreeuw, 1998; Ryan en Deci, 2000; Vansteenkiste et al.,
2007). De Organismic Integration Theory (OIT) is een subtheorie binnen de SDT
die een continuüm weergeeft in Figuur 2, een taxonomie van menselijke
motivatie, van amotivatie, over verschillende soorten van extrinsieke motivatie,
naar intrinsieke motivatie. Personen kunnen over dit continuüm heen bewegen
(Ryan & Deci, 2000).
Links op het continuüm staat amotivatie. Amotivatie is het ontbreken van
de intentie om te handelen. Dit resulteert in: geen waardering voor een taak,
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
7
zich niet in staat voelen om de taak te volbrengen of niet geloven in het
gewenste eindresultaat (Deci, 1975; Seligman, 1975; Ryan, 1995).
Rechts van amotivatie bevinden zich vier soorten regulaties die onder de
noemer extrinsieke motivatie vallen. Allereerst staat de externe regulatie waarbij
de leerling een activiteit zal aanvatten om een beloning te krijgen of een straf te
vermijden. Daarna is er geïntrojecteerde regulatie waarbij de leerling schuld,
schaamte of angst ervaart indien hij een taak niet volbrengt. Beide soorten van
motivatie gaan gepaard met druk of stress door externe verwachtingen of
interne verplichtingen. (Deci et al., 1991; Ryan & Deci, 2000).
Verder op het continuüm staat de geïdentificeerde regulatie. Hierbij zal de
leerling de taak uitvoeren omdat hij deze persoonlijk zinvol en waardevol vindt.
Tot slot valt ook de geïntegreerde regulatie onder de noemer extrinsieke
motivatie. Geïntegreerde regulatie vertoont gelijkenissen met intrinsieke
motivatie, maar is nog steeds extrinsiek omdat het gaat om de instrumentele
waarde van de taak.
Het continuüm sluit af met intrinsieke motivatie. Deze leerlingen hebben
zich het gedrag volledig eigen gemaakt, vatten de taak volledig vrijwillig aan
omdat het leuk of interessant is en zijn bereid om te beginnen aan de taak en er
gedurende een bepaalde tijd mee bezig te zijn.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO
CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
8
Figuur 1. Eccles, Wigfield, en collega's Expectancy-Value model van prestatiemotivatie.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO
CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
9
Figuur 2. Een taxonomie van menselijke motivatie.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
10
4.2. Autonome motivatie
Dit onderdeel handelt over het begrip autonome motivatie. Figuur 3 geeft
een schematisch overzicht van de verschillende soorten motivatie volgens de
SDT, aangepast van Ryan & Deci (2000) door Vansteenkiste et al. (2007).
Amotivatie en geïntegreerde regulatie zijn niet opgenomen in het aangepaste
model. Voor het verdere onderzoek gebruiken we dit model door de afname van
het Nederlandstalige meetinstrument de Zelf-Regulatie Vragenlijst - Leren bij de
onderzoeksgroep.
Figuur 3. Schematisch overzicht van de verschillende soorten motivatie volgens de SDT, aangepast van Ryan & Deci (2000).
In Figuur 3 is er een onderscheid tussen autonome en gecontroleerde
motivatie. Externe regulatie en geïntrojecteerde regulatie vallen onder de
noemer gecontroleerde motivatie. Hier hebben de leerlingen het gevoel dat ze
geen andere keuze hebben dan het verwachte gedrag te stellen (Vansteenkiste
et al., 2007). Bij autonome motivatie hebben de leerlingen het gevoel dat ze zelf
aan de basis liggen van hun gedrag en zullen ze persoonlijke
verantwoordelijkheid opnemen voor hun leerproces. Dit is volgens Vansteenkiste
en collega’s (2007) en Sierens & Vansteenkiste (2009) de meest optimale vorm
van motivatie.
Autonome en gecontroleerde motivatie (Deci & Ryan, 2000) hebben een
verschillende invloed op leerlingen hun welzijn, leren en presteren
(Vansteenkiste et al., 2007). Bij gecontroleerde motivatie ervaren leerlingen
externe of interne druk. Dit leidt tot negatieve leeruitkomsten (Sierens &
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
11
Vansteenkiste, 2009), zoals slecht gebruik van metacognitieve strategieën,
toenemende testangst, oppervlakkig leren, meer uitstelgedrag, lagere
schoolresultaten en meer drop-out. De leerlingen voelen stress, kunnen hun
eigen waarden en interesses niet ontplooien en hebben een onstabiel
zelfwaardegevoel, afhankelijk van het al dan niet kunnen inlossen van de
verwachtingen.
Autonoom gemotiveerde leerlingen leren meer zelfstandig en diepgaand en
behalen betere schoolresultaten omdat de leerstof meer aansluit bij hun
persoonlijke waarden en interesses. Dit leidt op zijn beurt tot een hoger welzijn.
De leerlingen hebben het gevoel dat ze zichzelf kunnen ontplooien
(Vansteenkiste et al., 2007, Sierens & Vansteenkiste, 2009). Uitgaande van dit
verschil in motivatie en de invloed op het leren en presteren van de leerlingen,
zijn er vier soorten motivatieprofielen bij leerlingen, zie Tabel 2 (Sierens &
Vansteenkiste, 2009).
De kwalitatief goed gemotiveerde groep bestaat uit leerlingen die leren
omdat ze het zelf willen. Ze ervaren geen druk, maar ervaren positieve prikkels
door een vak wat hun enthousiasme wekt. Ze hebben het gevoel dat ze zelf
verantwoordelijk zijn voor hun leerproces en zien naar school gaan als een
persoonlijke keuze. Deze groep leerlingen werkt actief mee tijdens de lessen en
hebben sterke zelfregulerende vaardigheden, zoals efficiënt en effectief plannen
en doorzettingsvermogen. Ze zijn nieuwsgierig en willen hun competenties
ontwikkelen. Hun leerproces staat centraal waardoor ze hun toetsen en examens
als minder zwaar ervaren. Toetsen en examens zijn bijkomstig want hun doel is
de leerstof begrijpen. Deze leerlingen gaan bovendien minder snel panikeren en
spieken. Ze gaan diepgaand leren en kritisch omgaan met hun leerproces. Deze
leerlingen hebben het meest aangepaste leer- en prestatieprofiel, vertonen goed
studiegedrag en behalen goede schoolresultaten.
In de kwalitatief slecht gemotiveerde groep ondervinden leerlingen druk,
stress en minder keuzevrijheid. Ze studeren omdat het moet en ervaren externe
en/of interne druk. Leerkrachten vinden deze leerlingen moeilijk te motiveren en
moeten hen voortdurend herinneren aan hun taken. Deze groep leerlingen vindt
studeren vervelend en maken zich er zo snel mogelijk van af. Ze vertonen
uitstelgedrag en leren oppervlakkig. Bovendien staan ze niet kritisch stil bij hun
leerproces. Vaak zal deze leerlingengroep spieken om te voldoen aan de interne
en/of externe druk die ze ervaren. Daarnaast zijn de resultaten van deze
leerlingen vaak slecht.
Leerlingen uit de kwantitatief sterk gemotiveerde groep leren enerzijds
omdat ze er zelf voor gekozen hebben en anderzijds omdat ze zich daartoe
verplicht voelen. Het ene moment leren ze vrijwillig omdat ze interesse hebben
in de studiematerie, het andere moment leren ze om aan interne of externe
verwachtingen te voldoen. Deze leerlingen komen gemotiveerd over omdat ze
hun eigen leerproces sturen en diepgaand leren. Toch is hun leerproces minder
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
12
optimaal dan het leerproces van de kwalitatief goed gemotiveerde leerlingen
omdat ze prestatiedruk ervaren. Daardoor vertonen ze uitstelgedrag en hebben
ze angstgevoelens tijdens het maken van toetsen en examens. Het leer- en
prestatieprofiel en de schoolresultaten van deze leerlingen zijn middelmatig.
Kwantitatief weinig gemotiveerde leerlingen ervaren geen vrijheid, maar
ook geen druk om te studeren. Ze zijn niet gemotiveerd omdat ze geen redenen
hebben om te leren. Ze hebben geen interesse in de vakken en ervaren geen
druk. Ze doen geen moeite om actief mee te werken in de lessen, leren niet
diepgaand en sturen hun eigen leerproces niet bij. Deze leerlingen kenmerken
zich door uitstelgedrag en spieken. Toch hebben ze geen angst om toetsen of
examens te maken. Ze behalen zelden goede schoolresultaten en banen zich
eerder zorgeloos en onverschillig een weg door hun schoolloopbaan.
Bovenstaande bevindingen ondersteunen de assumptie dat motivatie een
belangrijke invloed heeft op het leren en presteren van leerlingen. Hieruit blijkt
dat ook de kwaliteit van motivatie, naast de kwantiteit van motivatie, belangrijk
is voor het schools presteren van leerlingen secundair onderwijs (Sierens &
Vansteenkiste, 2009).
Ook volgens Hattie (2009) heeft motivatie een belangrijke invloed op het
leren en presteren van leerlingen secundair onderwijs. De kenmerken van
leerlingen hebben vaak een zeer bepalende invloed op hun leerproces. De
motivatie van leerlingen heeft een effect size van d = .48. Enkel onderzoek met
een effect size d > .40 beschouwt Hattie als waardevol onderzoek. Vanaf deze
grenswaarde hebben de onderzochte variabelen of processen een toegevoegde
waarde. Motivatie heeft dus een belangrijk effect op de leerprestaties van
leerlingen, zie Tabel 3.
Tabel 3 De meta-analyse gegevens over de invloed van motivatie op leerprestaties van
lerenden (Hattie, 2009, p.109)
Kenmerk lerende
Aantal meta-
studies
Totaal aantal
studies
Aantal subjecten
Aantal effecten
D
- Motivatie 6 322 110.373 979 0,48
Tabel 2 De verschillende motivatieprofielen van leerlingen o.b.v. autonome en gecontroleerde motivatie
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
13
4.3. Beïnvloedende factoren die samenhangen met
motivatie
In figuur 4 staan de beïnvloedende factoren die samenhangen met de
motivatie van leerlingen volgens de graadcoördinatoren van de tweede graad van
EDUGO Campus GLORIEUX en die worden opgenomen in dit onderzoek. We
erkennen dat er meerdere beïnvloedende factoren zijn dan hier opgenomen,
maar in dit onderzoek focussen we op de beïnvloedende factoren die op een
haalbare manier kunnen in kaart worden gebracht. De beïnvloedende factoren
kunnen geordend worden op verschillende niveaus: de leerlinggerelateerde -, de
leerkrachtgerelateerde -, de schoolgerelateerde - en de gezinsgerelateerde
beïnvloedende factoren. We lichten deze beïnvloedende factoren hieronder meer
in detail toe.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO
CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
14
Gezin Ouderlijke
betrokkenheid
Figuur 4. Beïnvloedende factoren die samenhangen met de motivatie van leerlingen volgens EDUGO Campus GLORIEUX en die worden opgenomen in dit onderzoek.
School
Coaching
Peers
Leerkracht
Evaluatiemethode
Didactische werkvormen
Leerkrachtstijl
- Autonomieondersteuning
- Betrokkenheid
- Structuur
Projectwerking
Leerling
Geslacht Overkomst van DE BRUG
Indicatoren gelijke onderwijskansen Praktijkvakken
Intentie voor drop-out Spijbelen
Tevredenheid studiekeuze Welbevinden op school
Leeftijd Zittenblijven
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
15
4.3.1. Leerlinggerelateerde beïnvloedende factoren
In wat volgt is er een onderbouwing van de beïnvloedende factoren op het
niveau van de leerlingen op basis van literatuur. In de literatuur zijn er heel wat
beïnvloedende factoren en kenmerken van leerlingen terug te vinden die
gerelateerd zijn aan motivatie.
Zo stelt Martin (2004) dat er op basis van geslacht een verschil is in de
kwantiteit van motivatie. Meisjes zijn doorgaans meer gemotiveerd dan jongens
(Vettenburg et al., 2006; Marsh et al., 2008; Schneider et al., 2008). Volgens
Martin (2004) is er in de kwaliteit van motivatie geen verschil tussen jongens en
meisjes. Volgens Govaerts (2012) echter zouden meisjes toch significant meer
autonome motivatie en minder amotivatie vertonen dan jongens. Een kritische
noot is dat deze resultaten veelal afkomstig zijn uit Westerse onderzoeken.
Verder stellen Wigfield, Eccles en Pintrich (1996) met de EVT dat motivatie van
leerlingen niet louter samenhangt met hun biologische geslacht, maar eerder
met geslachtsstereotypering (Pajares & Valiante, 2001). Jongens en meisjes
beginnen aan het onderwijs met verschillende visies over hun capaciteiten en
interesses. Meisjes zijn meer gemotiveerd voor taal, terwijl jongens meer
interesse tonen voor wiskunde en wetenschappen (Eccles et al., 1983). Verder
dragen leerkrachten en ouders volgens de EVT bij tot deze verschillen in
motivatie op basis van geslacht. Ze modeleren stereotiep gedrag, communiceren
verschillende verwachtingen en doelen en moedigen verschillende activiteiten en
vaardigheden aan naargelang het geslacht van hun kind (Wigfield & Eccles,
2000).
Vervolgens is er ook een verband tussen motivatie en socio-economische
status (SES). Leerlingen uit gezinnen met een lager economisch en cultureel
kapitaal hebben een lagere motivatie (Van Damme et al., 1997). De socio-
economische status van kinderen wordt gekarakteriseerd door de opleiding, het
beroep of het inkomen van de ouders. (White, 1982; Bradley & Corwyn, 2002;
Sirin, 2005;). Uit het onderzoek van Peetsma en collega’s (2003) blijkt dat
leerlingen met middelbaar- of hoger opgeleide ouders een hogere motivatie
hebben dan leerlingen met lager opgeleide ouders. Daarnaast bieden hoger
opgeleide ouders hun kinderen meer sociaal en cultureel kapitaal, wat de
motivatie van hun kinderen stimuleert (Bourdieu, 1986). Meer specifiek zouden
leerlingen van wie de moeder een laag opleidingsniveau heeft, gemiddeld minder
uren voor school werken en minder vaak een A-attest behalen (Van Damme et
al. 1997). Bepaalde gezinskenmerken kunnen hun invloed uitoefenen op de
motivatie van de leerlingen. Ook de etniciteit speelt een rol in de motivatie van
leerlingen. Allochtone leerlingen zouden minder gemotiveerd zijn voor school dan
autochtone leerlingen. Afhankelijk van de etniciteit staan andere waarden voorop
die een verschillende invloed hebben op motivatie (Ream & Rumberger, 2008).
Uit de literatuur van Coleman (1961) en Steinberg (1989) blijkt bovendien dat de
thuisomgeving een sterkere invloed heeft op de motivatie dan de
schoolomgeving. Daarom plaatsen sommige onderzoekers dit op het niveau van
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
16
de gezinsgerelateerde beïnvloedende factoren. In het Vlaamse onderwijs wordt
SES nagegaan via de indicatoren gelijke onderwijskansen. Het decreet van 28
juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen wil een geïntegreerd Vlaams
onderwijsbeleid uitwerken dat alle kinderen en jongeren optimale kansen biedt
om te leren en zich te ontwikkelen. Dit decreet voorziet extra leraarsuren op
basis van het aantal leerlingen die in een school beantwoorden aan één of
meerdere gelijkekansenindicatoren. De indicatoren die in het gewoon secundair
onderwijs gelden zijn: de thuistaal van de leerling, het ontvangen van een
schooltoelage, het hoogst behaalde opleidingsniveau van de moeder, de tijdelijke
of permanente opname van de leerling buiten het eigen gezinsverband en de
ouders behoren tot de trekkende bevolking. Een leerling die voldoet aan de
gelijke kansen indicator ‘thuistaal’, maar niet voldoet aan één van de andere
indicatoren, komt niet in aanmerking voor aanvullende ondersteuning. Bovendien
moet de tweede en de derde graad secundair onderwijs minstens 25% leerlingen
tellen die voldoen aan de gelijke kansenindicatoren om in aanmerking te komen
voor extra leraarsuren. De doelgroep van het gelijke onderwijskansenbeleid zijn
autochtone en allochtone kansarme jongeren. Door hun sociale, culturele of
economische omstandigheden kunnen ze leer- en ontwikkelingsmoeilijkheden
ervaren of het risico lopen om in een achterstandpositie te geraken (Omzendbrief
het gelijke onderwijskansenbeleid voor het secundair onderwijs, 2012).
Daarnaast tonen verschillende onderzoeken aan dat leerlingen met meer
autonome motivatie een lagere intentie voor drop-out hebben en een grotere
intentie om verder te gaan in hun studie (Vallerand et al., 1997; Vansteenkiste
et al., 2004). Het onderzoek van Lacante en collega’s (2001) toont hetzelfde
beeld. Intrinsiek gemotiveerde leerlingen vallen minder uit dan extrinsiek
gemotiveerde leerlingen (Feltzer & Rickli, 2009). Verder blijkt uit onderzoek van
Govaerts (2012) dat leerlingen met weinig motivatie die verwachten dat ze niet
zullen slagen, meer kans maken om uit te vallen. Daartegenover zijn plannen om
verder te studeren voor sommige leerlingen een extra motivatie om zich goed in
te zetten voor school (Aerts, 2009).
Tevredenheid over de studiekeuze is eveneens een belangrijke factor voor
de motivatie van leerlingen (Van Petegem, 2008). Een foute school- of
studiekeuze kan ervoor zorgen dat leerlingen niet graag naar school gaan (Aerts,
2009). Verhalle (1995) stelt dat leerlingen vaak weinig inspraak krijgen in hun
school- of studiekeuze, omdat hun ouders beslissen. Daardoor kunnen ze in
scholen of studierichtingen terechtkomen die niet ze zelf gekozen hebben
(Pintrich, 2000; Aerts, 2009). Wanneer leerlingen zelf keuzes mogen maken in
hun schoolloopbaan zijn ze hier meer tevreden over en verloopt de
schoolloopbaan minder problematisch (Smet, 2010). In haar
doctoraatsonderzoek heeft Van Petegem (2008) eveneens een positief verband
gevonden tussen motivatie, interesse in de vakken en het welbevinden van
leerlingen. Leerlingen die grondig kiezen voor een studierichting zijn sterk
gemotiveerd om te presteren (Lacante et al., 2001). Wanneer de leerlingen een
sterke interesse tonen in de gekozen studie, zijn ze bovendien autonoom
gemotiveerd om de studierichting te volgen. Ze vinden de studierichting
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
17
persoonlijk zinvol en waardevol. Ainley (2006) concludeert dat de belangstelling
van een leerling een sleutelvariabele is in de motivatie om te leren.
Volgens een aantal onderzoeken heeft ook leeftijd een invloed op de
motivatie van leerlingen. Uit de onderzoeken van Vettenburg et al. (2006) en
Pintrich (2000) blijken dat de afkeer voor school het grootst is in het derde,
vierde en vijfde jaar van het secundair onderwijs. Nelson & DeBacker (2008) zien
eveneens een daling in de schoolmotivatie tussen de eerste en de tweede graad.
Motivatie van leerlingen neemt namelijk af naarmate ze in hogere jaren komen.
Alleen tegen het eind van de schoolloopbaan is er vaak een omgekeerde
tendens. Dit is volgens Miller (1944) de ‘goal gradiënt’ hypothese die stelt dat de
motivatie zal toenemen wanneer het einde van een bepaalde stap in de
onderwijsloopbaan in zicht is (Peetsma et al., 2003). Het onderzoek van Engels
en collega’s (2001) stelt eveneens dat het welbevinden en de motivatie van
Vlaamse leerlingen afneemt naarmate ze ouder worden en een dieptepunt kent
in de tweede graad. Een mogelijke verklaring hiervoor is de adolescentie waarin
de leerlingen terechtkomen (Nys, 1987; Verhalle, 1995). Volgens Engels et al.
(2001) is deze daling dan weer te wijten aan de ingesteldheid waarmee
leerlingen naar school komen. In de eerste graad gaan ze naar school om iets te
leren en in de tweede graad uit verplichtingen van thuis uit. Vanuit het verschil in
motivatie tussen de eerste en tweede graad in het secundair onderwijs, is ook de
factor overkomst van DE BRUG opgenomen in dit onderzoek. Volgens het
masterplan hervorming S.O. (2013) moet er een vlotte overgang zijn van de
eerste graad secundair onderwijs (EDUGO Campus De Brug) naar de tweede
graad secundair onderwijs (EDUGO Campus GLORIEUX). Er moet een goed
gedocumenteerde overgang zijn, want dit is een eerste stap voor een vlotte start
van de leerling in de tweede graad.
In het technisch- en beroepsonderwijs spelen daarnaast praktijkvakken
een belangrijke rol. Leerlingen zijn vaak meer gemotiveerd voor praktijkvakken
dan voor academische of theoretische vakken, omdat ze gericht zijn op ‘Learning
by Doing’ (Mayer, 2004; Van Petegem, 2008). Demotivatie bij leerlingen is vaak
het gevolg van leerinhouden die voor hen te abstract en/of onvoldoende relevant
zijn (De Rick, 2010). Bovendien vinden leerlingen uit het BSO het minder
belangrijk dat een school hen goed voorbereidt op hogere studies. Leerlingen uit
het TSO vinden dit belangrijker dan leerlingen uit het BSO, maar minder
belangrijk dan leerlingen uit het ASO (Creten et al., 2000).
Vervolgens blijken ook spijbelen en motivatie een verband te hebben met
elkaar. Een gebrek aan motivatie is een leerlinggebonden risicofactor voor
spijbelen (Bex et al., 2010). Scholen geven een gebrek aan motivatie eveneens
aan als de belangrijkste reden waarom leerlingen spijbelen (Bex et al., 2010).
Verminderde motivatie zou leiden tot een verlies aan verbondenheid met de
school en kan spijbelen tot gevolg hebben (Hallfors, 2002).
Volgens de doctoraatstudie van Van Petegem (2008) is motivatie tevens
gerelateerd aan welbevinden op school. Er is een wederkerige relatie tussen
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
18
motivatie en welbevinden (Boekaerts, 1993; Van Petegem, 2008). Een hoge
mate van motivatie zou het welbevinden verbeteren (Engels et al., 2001; Van
Damme & Van Landeghem, 2002). Het welzijn van leerlingen verhoogt wanneer
ze de school niet als een verplichting ervaren en wanneer ze een positieve
houding hebben ten aanzien van school (Van Petegem, 2008). Een laag
welbevinden op school zorgt ervoor dat leerlingen minder aandachtig zijn voor
leren en dit beïnvloedt hun motivatie negatief.
Tot slot toont het onderzoek van Stearns et al. (2007) aan dat leerlingen
die zittenblijven een lagere schoolmotivatie hebben. Ook Van Damme et al.
(1997) geven aan dat zittenblijvers een lagere motivatie hebben dan
normaalvorderende leerlingen.
4.3.2. Leerkrachtgerelateerde beïnvloedende factoren
Leerkrachten kunnen eveneens een invloed uitoefenen op de motivatie van
leerlingen.
Om ten eerste de invloed van de evaluatiemethode op de motivatie van
leerlingen na te gaan, bestaat er in de literatuur een onderscheid tussen
intrinsieke en extrinsieke motivatie. Uit onderzoek van Struyf (2000) blijkt dat
geïndividualiseerde, specifieke feedback over een taak de intrinsieke motivatie
verhoogt. Positieve feedback en ‘verbeterings’feedback werken eveneens
motiverend (Struyf, 2000). Leerlingen belonen of aanmoedigen wanneer ze iets
goed hebben gedaan, zorgt eveneens voor een hogere motivatie (Schunk, 1991;
Engels et al., 2001). Vooral formatieve evaluatie zal de leerlingen intrinsiek
motiveren (Struyf, 2000). Ook Black & Wiliam (1998) concludeerden dat
formatieve evaluatie een positieve invloed heeft op de motivatie van leerlingen.
Summatieve evaluatie echter heeft een negatieve invloed op de motivatie omdat
leerlingen hun punten met elkaar vergelijken. Deze competitie kan de intrinsieke
motivatie doen dalen (Struyf, 2000). Het krijgen van punten, zonder uitleg of
feedback haalt de intrinsieke motivatie eveneens naar beneden (Black & Wiliam,
1998; Black et al., 2002; Hattie & Timperley, 2007).
De kwaliteiten en de didactische werkvormen van de leerkrachten hebben
ook een invloed op de motivatie van leerlingen (Vettenburg, 1987). Sommige
leerkrachten motiveren hun leerlingen door de manier waarop ze lesgeven (De
Maeyer et al., 2003). Vanuit de Expectancy-Value Theory (Wigfield & Eccles,
2000) kan de waarde die men hecht aan een taak, positieve beïnvloeding
ondervinden door didactische werkvormen te gebruiken die de leerlingen
verkiezen. Er zijn een aantal didactische werkvormen die leerlingen als
motivatiebevorderend ervaren. Leerlingen zijn meer gemotiveerd wanneer er
actieve betrokkenheid is in de les en bij de lesinhoud (Steinberg, 1989; Engels et
al., 2001; Van Damme & Van Landeghem, 2002; Certo et al., 2003; Beekhoven
& Dekkers, 2005; Ebbens & Ettekoven, 2009). Een actieve werkvorm die zeer
motiverend werkt is het discussiëren met anderen over de lesinhoud (Woolfolk,
2008; Ebbens & Ettekoven, 2009; Wilschut & Van Straaten, 2011). Wanneer
leerkrachten met hun leerlingen in discussie gaan en wanneer ze in overleg
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
19
beslissingen nemen, zijn leerlingen meer gemotiveerd (Ames, 1992; Certo et al.,
2003). Daarnaast vinden leerlingen het motiverend als ze hun eigen mening
kunnen geven. Leerlingen verkiezen naast actieve ook innovatieve didactische
werkvormen (Aerts, 2009). Daarom staan traditionele manieren van lesgeven
vaak in verband met een gebrek aan motivatie (Ebbens & Ettekoven, 2009).
Leerlingen blijken daarnaast meer gemotiveerd te zijn als ze het gevoel hebben
dat ze vooruitgang boeken, door verder te bouwen op voorkennis (Wilschut &
Van Straaten, 2011). Bovendien ervaren ze samenwerkend leren als motiverend
(Woolfolk et al., 2008). Leerlingen hebben immers het gevoel dat ze ergens
bijhoren. Deze relationele verbondenheid draagt bij tot motivatie (Vansteenkiste
et al., 2009). Het is ook motivatiebevorderend wanneer leerlingen individueel
verantwoordelijk zijn voor een bepaald onderdeel van deze samenwerking en
wanneer ze daarop individueel aanspreekbaar zijn (Ebbens & Ettekoven, 2009).
Leerlingen die onvoldoende presteren, moeten hier op aangesproken worden. Dit
werkt motiverend voor de andere groepsleden. Ook een variatie aan didactische
werkvormen is motiverend. Leerlingen vinden het demotiverend wanneer
leerkrachten voortdurend dezelfde didactische werkvormen gebruiken (Woolfolk
et al., 2008). Het is ook goed voor de motivatie wanneer leerlingen de
bruikbaarheid inzien van de taak die ze krijgen en de taak als zinvol ervaren
(Woolfolk et al., 2008; Ebbens & Ettekoven, 2009; Wilschut & Van Straaten,
2011;). Bovendien moeten de vooropgestelde doelen van de lessen uitdagend,
maar haalbaar zijn. Dit komt de motivatie ten goede omdat de leerlingen dan
controle over het leerproces ervaren (Ebbens & Ettekoven, 2009). Leerkrachten
moeten de leerlingen bovendien de kans bieden om zelf keuzes te maken over
een bepaalde opdracht, dit zal hun intrinsieke motivatie aanmoedigen (Sierens &
Vansteenkiste, 2009). Niettemin is rekening houden met de interesses en de
leefwereld van de leerlingen een must voor motivatie (Woolfolk et al., 2008;
Ebbens & Ettekoven, 2009). Tot slot is een belangrijke ontwikkeling het gebruik
van informatie en communicatietechnologie in de lessen. Dit heeft een duidelijke
invloed op de waarde die men hecht aan de taak. Balanskat, Blamire & Kefala
(2006) stellen vast dat leerlingen gemotiveerder zijn wanneer er geïntegreerd
aanbod is van ICT in het onderwijs
Uit de onderzoeken van Reeve et al. (2004) en Van Petegem (2008) blijkt
eveneens dat de leerkrachtstijl en de persoonlijkheid van de leerkracht een
invloed hebben op de kwaliteit van de motivatie van leerlingen. Gebaseerd op de
SDT kunnen leerkrachten die een optimaal leerproces willen creëren niet enkel
de intrinsieke motivatie bevorderen. Ze kunnen ook inspelen op bepaalde
soorten extrinsieke motivatie, namelijk de soorten die onder de autonome
motivatie vallen (Vansteenkiste et al., 2007). Leerkrachten doen dit door een
leeromgeving te creëren die inspeelt op de drie basisbehoeften binnen de SDT
namelijk de behoefte aan autonomie, competentie en relationele verbondenheid
(Deci & Ryan, 2000). Structuur, autonomieondersteuning en betrokkenheid
kenmerkt deze leeromgeving (Reeve et al., 2004; Sierens & Vansteenkiste,
2009). Structuur is de mate waarin leerlingen een houvast krijgen aangeboden
door de leerkracht en wordt tegenover chaos geplaatst. De leerkracht kan
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
20
structuur bereiken op disciplinair vlak of door het structureren van het
leerproces. Het gaat hierbij volgens Reeve & Jang (2006) om duidelijke doelen,
regels en verwachtingen voor een leeractiviteit. Hulp, begeleiding en toezicht
tijdens een leeractiviteit en positieve, constructieve feedback na een
leeractiviteit. De aanbreng van structuur moet gebaseerd zijn op
autonomieondersteuning en niet op controle. Structuur bouwen de leerkracht en
de leerlingen dus in samenspraak op (Vansteenkiste et al., 2007). Betrokkenheid
is de warme, bezorgde en oprecht geïnteresseerde houding van de leerkracht.
Daarnaast moet de leerkracht rekening houden met het perspectief van de
leerlingen en ze beschouwen als waardevolle partners (Sierens & Vansteenkiste,
2009). Leerlingen kunnen hun leerkrachten op basis van bovenstaande
basiscompetenties anders bekijken (Tabel 4) (Vansteenkiste et al., 2012).
Tabel 4 De verschillende stijlen van leerkrachten volgens leerlingen
Structuur
Hoog Laag
Autonomie-
ondersteuning
Hoog Deze leerkrachten lokken
intrinsieke motivatie uit. Ze gebruiken hiervoor
informatieve taal en ze stellen duidelijke verwachtingen en
regels.
Deze leerkrachten bieden de
leerlingen mogelijkheden om hun eigen talenten en
interesses te ontwikkelen, maar ze doen dit op een
chaotische manier.
Laag Deze leerkrachten stellen
duidelijke verwachtingen, maar ondersteunen niet de autonomie van de leerlingen
en treden soms controlerend op.
Deze Leerkrachten gebruiken
controlerend gedrag en controlerende taal en ze zijn eerder chaotisch.
Projectwerking of projectmatig werken en leren vertrekt vanuit reële
problemen. Volgens sommige auteurs is dit de sleutel om tot succesvolle
implementatie van de ‘competenties van de 21ste eeuw’ te komen. Deze
competenties zouden meer motiverend zijn dan loutere kennis (Ananiadou &
Claro, 2009). Projecten dragen bovendien bij tot de eigenwaarde, de
zelfredzaamheid en de motivatie van leerlingen (Vlaamse Onderwijsraad, 2003).
Ze stimuleren het zelfgestuurd leren en dit bevordert op zijn beurt de motivatie
van leerlingen (VLOR, 2003). Bovendien bevatten projecten heel wat didactische
werkvormen, zoals meer actieve betrokkenheid, die eveneens bijdragen tot meer
motivatie, (VLOR, 2003).
4.3.3. Schoolgerelateerde beïnvloedende factoren
Allereerst is er op het niveau van de school een verband tussen coaching
en motivatie. Coaching vertrekt op EDUGO Campus GLORIEUX vanuit
herstelgericht werken. Herstelgericht werken biedt enerzijds leerlingen meerdere
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
21
kansen aan door niet louter te straffen en gaat anderzijds op een andere manier
om met wangedrag en conflicten (Hopkins, 2011). Straffen spelen in op de
gecontroleerde motivatie van leerlingen en niet op de autonome motivatie.
Herstelgericht werken is deels gebaseerd op de theorie van McCold & Wachtel
(2002) en legt de nadruk op autonome motivatie. McCold & Wachtel (2002) gaan
uit van het ‘Social Discipline Window’, bestaande uit vier manieren van
pedagogisch handelen. Dit handelen situeert zich op twee lijnen. Enerzijds de lijn
van de ondersteuning en anderzijds de lijn van de beheersing. De lijn van de
ondersteuning hangt samen met de basisbehoefte autonomieondersteuning en
de lijn van de beheersing met de basisbehoefte structuur binnen de
zelfdeterminatietheorie. Wanneer we beide lijnen combineren komen we tot de
kwadranten in Figuur 5, de sociale-discipline-matrix. Het vierde kwadrant is de
motiverende aanpak. De leerlingen in dit kwadrant voelen zich thuis op school.
Er is een duidelijke structuur die leerlingen als motiverend ervaren. De
leerkrachten werken op een goede manier samen en de leerlingen ervaren
voldoende ondersteuning. Op basis van dit herstelgericht werken zijn er EDUGO
Campus GLORIEUX coachingstrajecten opgesteld voor leerlingen die het moeilijk
hebben op school. Studiebegeleiding leidt volgens Ning & Downing (2010) tot
een hogere motivatie. De leerlingen krijgen bovendien het gevoel dat de
leerkrachten en de graadcoördinatoren bezorgd zijn om hen, wat meer motivatie
uitlokt (Thomas, 2002). De leerlingen krijgen allen een individuele coach.
Wanneer de leerlingen zich ondersteunt voelen door een coach, heeft dit volgens
Vansteenkiste et al. (2004) eveneens een positieve invloed op hun motivatie.
Figuur 5 . Sociale-discipline-matrix.
Vervolgens zijn vrienden of peers voor de meeste leerlingen een
belangrijke motivatie om naar school te komen (Engels et al., 2001). Daarnaast
vertonen leerlingen veel gelijkenissen met vrienden in hun houding ten aanzien
van school. Ze kennen de grootste invloed van vrienden die op hen lijken (Aerts,
2009). Deze beïnvloeding kan op drie manieren plaatsvinden (Berndt, 1999).
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
22
Eerst en vooral zullen leerlingen het gedrag van hun vrienden imiteren.
Vervolgens is er wederzijdse versterking. Als vrienden niet graag naar school
gaan zullen deze vrienden dit gevoel constant versterken bij elkaar (Berndt,
1999). Tot slot praten en discussiëren vrienden met elkaar over school, zo
nemen ze de argumenten en standpunten van hun vrienden vaak over. Deze
reacties en evaluaties van peers leiden tot het bevestigen, ondersteunen of
veranderen van de motivatie van de leerling (Ryan & Deci, 2000). Ryan & Deci
(2000) vonden verder ook dat peers een invloed hadden op veranderingen
betreffende de intrinsieke waarde die de leerlingen hechten aan school.
Daarnaast toont ook populariteit een verband met schoolmotivatie. Leerlingen
vinden populair zijn belangrijker dan goede resultaten wat de schoolmotivatie
vaak doet dalen (Urdan & Schoenfelder, 2006). In die zin is er soms een
negatieve invloed van peers.
4.3.4. Gezinsgerelateerde beïnvloedende factoren
Ouderlijke betrokkenheid, steun en verwachtingen van ouders zijn
belangrijke voorspellers voor de motivatie van leerlingen en de waardering die ze
hechten aan onderwijs (Lacante et al., 2001; Vitoroulis et al., 2011). De waarde
die leerlingen hechten aan onderwijs is afhankelijk van de cultuur en hun
leefomgeving (Dandy & Nettlebeck, 2002). Ouders kunnen emotionele en
instrumentele steun bieden door betrokken te zijn in het onderwijs van hun
kinderen en dit draagt bij tot de motivatie van kinderen (Spera, 2005;
Domagała- Zyśk, 2006). Ook ouders die meer emotioneel betrokken zijn bij het
schoolgebeuren en empathie tonen ten aanzien van hun kinderen, versterken de
autonome motivatie van hun kinderen (Grolnick & Ryan, 1987; Ryan, 1995).
Volgens de SDT (Deci & Ryan, 2000) moeten de ouders de drie psychologische
basisbehoeften aanbieden. Autonomieondersteuning, structuur en betrokkenheid
verbeteren de motivatie en de prestaties van leerlingen (Deci et al., 1991).
Ouderlijke autonomieondersteuning is gerelateerd aan een hogere intrinsieke
motivatie en de educatieve voordelen van autonome motivatie, zoals diepgaand
leren en beter presteren (Deci et al., 1991; Grolnick & Slowiaczek, 1994). Toch is
de invloed van ouders die voldoen aan de psychologische basisbehoeften niet
altijd direct. De invloed is afhankelijk van de perceptie van de leerlingen over
hun competenties en autonomie (Deci & Ryan, 2000).
4.3.5. Samenvatting
Ondanks het vele motivatieonderzoek van de laatste jaren, bestaat er tot
op vandaag geen consensus over de factoren die een directe invloed hebben op
motivatie. Een mogelijke verklaring hiervoor is het grote aantal aan
beïnvloedende factoren. Nog steeds is er geen eenduidige oorzaak voor
motivatieproblemen in kaart gebracht. In onderzoek ligt veelal de focus op de
gevolgen van motivatie in plaats van de beïnvloedende factoren die motivatie
bevorderen of belemmeren. Wanneer leerlingen gemotiveerd zijn, heeft dit een
invloed op het gezin, de leerkrachten en de school. Deze niveaus hebben op hun
beurt een invloed op de motivatie van de leerlingen en zo is de cirkel rond.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
23
5. Het onderzoeksmodel, de onderzoeksvraag en de
onderzoekshypothese
Deze masterproef gaat uit van een relatie tussen autonome motivatie en
beïnvloedende factoren op verschillende niveaus. Deze stelling vormt het
uitgangspunt voor het formuleren van de onderzoeksvraag en de
onderzoekshypothese.
Motivatie is een variabele die we niet klassiek kunnen benaderen. Het is
noch een zuivere onafhankelijke noch een zuivere afhankelijke variabele. De
beïnvloedende factoren die samenhangen met motivatie zijn zowel
persoongebonden, als sociaal en contextueel van aard. Zowel individuele,
groeps- als cultuurkenmerken spelen een rol. Verder geeft de literatuur een
veelheid aan beïnvloedende factoren aan die samenhangen met motivatie.
Onderzoek naar alle beïnvloedende factoren die samenhangen met motivatie is
niet mogelijk binnen de omvang van deze masterproef. De selectie van de
beïnvloedende factoren in dit onderzoek gebeurde door de school. Figuur 6 toont
de schematische weergave van de onderzoekshypothese en onderzoeksvraag:
“In welke mate zijn leerlingen autonoom gemotiveerd en welke factoren op het
niveau van leerlingen, leerkrachten, school en gezin hebben een invloed op de
autonome motivatie van BSO- en TSO-leerlingen?” De lichtgrijs gearceerde
variabelen worden kwantitatief onderzocht. De donkergrijs gearceerde variabelen
worden kwalitatief onderzocht.
Bestaande literatuur stelt dat meisjes meer gemotiveerd zijn dan jongens.
Daarnaast toont motivatie een verband met drop-out, spijbelen, welbevinden en
leeftijd. Interesse in de gekozen studie heeft een positieve invloed op motivatie,
evenals praktijkvakken. Zittenblijven echter, heeft een negatieve invloed op
motivatie, net zoals laagopgeleide ouders en etniciteit.
Verder tonen ook evaluatiemethoden een verband met motivatie.
Geïndividualiseerde, specifieke uitleg, beloningen en aanmoedigingen, feedback
en formatieve evaluatie hebben een positieve invloed op motivatie. Summatieve
evaluatie, punten zonder feedback en competitie hebben een negatieve invloed
op motivatie. De didactische werkvormen van leerkrachten hangen ook samen
met motivatie. Actieve betrokkenheid, innovatieve werkvormen, discussiëren
over de lesinhoud, samen beslissingen nemen, verder bouwen op voorkennis,
samenwerken, variatie in de didactische werkvormen, zinvolle en bruikbare
taken, uitdagende en haalbare doelen, autonomie en vrije keuze, aansluiten bij
de interesses en de leefwereld en ICT hebben een positieve invloed op motivatie.
Ook de leerkrachtstijl heeft een invloed op de motivatie van leerlingen. Inspelen
op de behoeften van autonomie, competentie en relationele verbondenheid en
het creëren van leeromgevingen met structuur, autonomieondersteuning en
betrokkenheid hebben een positieve invloed op motivatie. Alsook projectwerking
is bevorderend voor de motivatie van leerlingen
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
24
Eerder onderzoek stelt eveneens vast dat coaching een positieve invloed
heeft op de motivatie door een duidelijke structuur en voldoende ondersteuning
aan te bieden. Ook vrienden en populariteit hebben een invloed op motivatie.
Tot slot is er eveneens een effect van ouderlijke betrokkenheid op
motivatie.
Onderzoekshypothese: De beïnvloedende factoren die bestaan uit de kenmerken
van leerlingen, leerkrachten, school en gezin hebben een invloed op de
autonome motivatie van BSO- en TSO-leerlingen
De afhankelijke variabele in de onderzoekshypothese is de autonome
motivatie van de leerlingen gemeten op het einde van het huidige schooljaar. De
predictoren zijn de beïnvloedende factoren die in functie van dit onderzoek
geselecteerd zijn.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
25
Beïnvloedende factoren
Figuur 6. Schematische weergave van de onderzoekshypothese en
onderzoeksvraag.
Gezinsgerelateerde beïnvloedende factoren
Schoolgerelateerde beïnvloedende factoren
Leerkrachtgerelateerde beïnvloedende factoren
Leerlinggerelateerde beïnvloedende factoren
Geslacht
Indicatoren gelijke onderwijskansen
Intentie voor drop-out
Tevredenheid studiekeuze
Leeftijd
Overkomst van DE BRUG
Praktijkvakken
Spijbelen
Welbevinden op school
Zittenblijven
Evaluatiemethode
Didactische werkvormen
Leerkrachtstijl
- Autonomieondersteuning
- Betrokkenheid
- Structuur
Projectwerking
Coaching
Peers
Ouderlijke betrokkenheid
Autonome
motivatie
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
26
6. Methode
De onderzoekshypothese wordt aangepakt via een methodische
triangulatie (Van Hove & Claeys, 2011). Naast een kwantitatief verbredend
onderzoek, wordt een kwalitatief verdiepend onderzoek opgezet.
6.1. Kwantitatief luik
6.1.1. Onderzoeksgroep
In totaal namen 196 leerlingen deel aan het onderzoek. De leerlingen zijn
allen afkomstig van EDUGO Campus Glorieux. Ze zitten in de onderwijsvormen
technisch secundair - of beroepssecundair onderwijs, respectievelijk 120
(61,22%) en 76 (38,78 %) leerlingen. Er zitten 13 leerlingen (6,63%) in het 3e
jaar secundair onderwijs, 83 leerlingen (42,35%) in het 4e jaar secundair
onderwijs, 40 leerlingen (20,41%) in het 5e jaar secundair onderwijs, 59
leerlingen in het 6e jaar secundair onderwijs (30,10%) en 1 leerling (0,51%) in
het 7e jaar secundair onderwijs. De leeftijd van de leerlingen varieert tussen 14
en 20 jaar. Er hebben meer jongens (174 of 88,78%) dan meisjes (22 of
11,22%) deelgenomen. De percentages zijn berekend op basis van het totaal
aantal respondenten (n = 196). Tabel 5 toont een volledig overzicht van de
kenmerken van de bevraagde leerlingen.
Tabel 5
Karakteristieken van de bevraagde leerlingen
Variabele Frequentie Procent Cumulatief procent
Onderwijsvorm
TSO 120 61.22% 61.22%
BSO 76 38.78% 100%
Leerjaar
3e jaar 13 6.63% 6.63%
4e jaar 83 42.35% 48.98%
5e jaar 40 20.41% 69.39%
6e jaar 59 30.10% 99.49%
7e jaar 1 0.51% 100%
Leeftijd
14 jaar (1999) 3 1,53% 1,53%
15 jaar (1998) 52 26,53% 28,06%
16 jaar (1997) 56 28,57% 56,63%
17 jaar (1996) 53 27,04% 83,67%
18 jaar (1995) 28 14,29% 97,96%
19 jaar (1994) 3 1,53% 99,49%
20 jaar (1993) 1 0.51% 100%
Geslacht
Man 174 88,78% 88,78%
Vrouw 22 11,22% 100%
Totaal 196 100% 100%
Noot: De percentages zijn berekend op basis van het totaal aantal participanten (n = 196)
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
27
6.1.2. Meetinstrument
6.1.2.1. Achtergrondgegevens
De achtergrondgegevens hebben betrekking op: naam, geslacht en geboortejaar
en persoonsgebonden factoren die samenhangen met motivatie, zoals overkomst
van De BRUG (vb. Heb je de eerste graad secundair onderwijs gevolgd op
Campus DE BRUG?), zittenblijven (vb. Heb je al eens een jaar overgedaan?),
tevredenheid studiekeuze (vb. In welke mate ben je tevreden over je
studiekeuze?) en het belang van praktijkvakken (vb. In welke mate ben je
tevreden over het aantal uren praktijk die je krijgt?)
6.1.2.2. Spijbelen
De vragen om spijbelgedrag te meten, zijn gebaseerd op het onderzoek
van Roman (2012). Een aantal van zijn vragen zijn geselecteerd, rekening
houdend met de relevantie voor de doelgroep in dit onderzoek (vb. Heb je dit
schooljaar al gespijbeld?).
6.1.2.3. Zelf-Regulatie Vragenlijst – Leren
De aangepaste versie van de Academic Self-Regulation Questionnaire –
SRQ-a (Ryan and Connell, 1989) meet vier verschillende soorten motivatie: (a)
externe regulatie, (b) geïntrojecteerde regulatie, (c) geïdentificeerde regulatie en
(d) intrinsieke motivatie. Deze vragenlijst bevat 16 items (4 items per
motivatiesoort) die bestaan uit een 5-punten Likertschaal gaande van 1
(helemaal niet belangrijk) tot 5 (heel belangrijk). De score voor autonome is het
gemiddelde van de subschalen intrinsieke motivatie en geïdentificeerde regulatie
(Vansteenkiste et al., 2009). Onderzoek heeft de validiteit en betrouwbaarheid
van deze vragenlijst aangetoond (Vansteenkiste et al., 2007). Toch zijn
normtabellen voor het Nederlands taalgebied nog niet beschikbaar op dit
moment (Vansteenkiste et al., 2007). De betrouwbaarheid werd bepaald door
Chronbach’s alfa te berekenen bij deze specifieke doelgroep. Intrinsieke
motivatie: α = .85 (4 items). Extrinsieke motivatie: α = .80 (4 items).
Geïntrojecteerde motivatie: α = .67 (4 items) en geïdentificeerde motivatie: α =
.79 (4 items). De betrouwbaarheid voor autonome en gecontroleerde motivatie
zijn respectievelijk α = .85 (8 items) en α = .74 (8 items).
6.1.2.4. Ingekorte Nederlandstalige versie Teacher As a Social
Context Questionnaire – TASCQ
De TASCQ (Belmont et al., 1988) meet drie dimensies van leerkrachtstijl,
namelijk (a) autonomieondersteuning, (b) betrokkenheid, en (c) structuur. De
ingekorte vragenlijst scoort 24 items (8 items per dimensie) op een 5-punten
Likertschaal gaande van 1 (helemaal niet waar) tot 5 (helemaal wel waar).
Vragen die negatief geformuleerd zijn, worden omgekeerd gescoord voor de
analyse. De betrouwbaarheid is nagegaan door Chronbach’s alfa.
Autonomieondersteuning: α = .68 (8 items). Betrokkenheid: α = .79 (8 items).
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
28
Structuur: α = .63 (7 items). Bij de dimensie structuur werd het item: ‘mijn
leerkrachten zeggen me niet wat zij van mij verwachten op school’ weggelaten.
6.1.2.5. Ingekorte Nederlandstalige versie Wellbeing Inventory of
Secondary Education - WISE
De WISE (Engels et al., 2004) meet verschillende aspecten van het
welbevinden van leerlingen op school. De vragenlijst bestaat uit een
zelfrapportage door de leerlingen. De uitgebreide vragenlijst neemt specifieke en
tijdelijke contextvariabelen op van Vlaamse scholen. De WISE bestaat uit 117
items. Er zijn vier verschillende soorten vragen, namelijk: (a) gerelateerd aan
gevoelens, (b) tevredenheid, (c) gedrag en (d) meer algemene vragen over
welbevinden op school. Alle items worden gescoord op een 5-punten Likertschaal
gaande van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel). Via exploratieve
factoranalyse uitgevoerd door Van Petegem (2008) zijn er negen items die een
betrouwbaar construct vormen om het welbevinden op school te meten. Deze
negen items worden gebruikt in dit onderzoek (vb. Ben je tevreden over de
houding van de leerkrachten ten opzichte van de leerlingen?) (Van Petegem,
2008). Na het berekenen van Chronbach’s alfa is item 65: ‘Zijn er leerkrachten
die te streng zijn?’ geschrapt. Dit levert een α = .78 op (8 items) voor deze
onderzoeksgroep.
6.1.2.6. Intentie voor drop-out
Drie items van Hardre & Reeve (2003) meten de intentie voor drop-out
(vb. Ik overweeg om de school voortijdig te verlaten). Oorspronkelijk scoren alle
items op een 7-punten Likertschaal, die varieert van 1 (helemaal niet) tot 7 (heel
veel). In de huidige studie scoren de vragen op een 10- punten Likertschaal om
meer consistentie in de vragenlijst te bewerkstelligen. De betrouwbaarheid in het
huidige onderzoek vereist het weglaten van het derde item: ‘Ik voel me soms
onzeker over het vervolg van mijn studie jaar na jaar.’ Chronbach’s alfa is nu: α
= .72 (2 items).
6.1.2.7. Ouderlijke betrokkenheid
Op basis van de literatuurstudie is de vragenlijst voor het meten van
ouderlijke betrokkenheid opgesteld. De vragenlijst bevat 24 items. Alle items
worden gescoord op een 5-punten Likertschaal van 1 (helemaal niet akkoord) tot
5 (helemaal wel akkoord). Het betreft hier een nieuwe vragenlijst met een hoge
betrouwbaarheid. Chronbach’s alfa α = .86 (24 items).
6.1.3. Data-analyse
Voorafgaand aan de eigenlijke data-analyse werd de betrouwbaarheid van
de instrumenten (interne consistentie) nagegaan via Chronbach’s alfa (α) (ref.
6.1.2. Meetinstrument).
Het beschrijvende onderdeel bevat het gemiddelde, de standaarddeviatie
en de correlaties van de verschillende variabelen.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
29
Deze masterproef maakt gebruik van een multiple regressie analyse voor
het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Multiple regressie gaat na in welke
mate meerdere beïnvloedende factoren samenhangen met autonome motivatie
en voorspelt bovendien welke significante invloeden positief of negatief zijn. De
categorische variabelen worden gecodeerd.
De statistische analyse gebeurt met het Statistical Package for Social
Sciences (SPSS 20) voor Windows en een significantieniveau van .05.
6.2. Kwalitatief luik
In het kader van dit onderzoek ligt de focus in het kwalitatief luik op het
verkennen van de persoonlijke ervaringen en meningen van de leerlingen op
EDUGO Campus GLORIEUX. Diepgang is hierbij van belang.
6.2.1. Onderzoeksgroep
In totaal namen 13 leerlingen deel aan het onderzoek. De leerlingen waren
allen afkomstig uit de tweede graad TSO. Onderzoek wijst op een afname van
motivatie bij leerlingen uit het derde en vierde jaar in het TSO en BSO (Pintrich,
2000; Engels et al., 2004). Alle dertien leerlingen nemen deel aan het persoonlijk
coachingstraject van de school. Dit is een zeer specifiek criterium en het aantal
leerlingen dat hieraan voldoet, is beperkt. Dit kenmerk is belangrijk omdat de
leerlingen daardoor iets te vertellen hebben over het bevraagde topic. De
leerlingen komen uit zoveel mogelijk verschillende technische richtingen van
EDUGO Campus GLORIEUX. Van de leerlingen namen twee meisjes (15.38%) en
11 jongens (84.62%) deel (zie Tabel 6). Volgens Decorte (2007) is het van
belang dat een steekproef zo divers mogelijk is om zo breed mogelijke conclusies
te kunnen trekken.
Tabel 6 Geselecteerde leerlingen kwalitatief luik
Pseudoniem Studierichting Leerjaar Geslacht Leeftijd
Tafel Elektrotechnieken 4 M 16
Fien Grafische media 3 V 14 Jos Mechanische technieken 3 M 14
Gerrit Elektrotechnieken 3 M 15 Kris Industriële wetenschappen 3 M 15 Appel Grafische media 3 M 15
Enzo Mechanische technieken 3 M 16 Lucas Grafische media 4 M 15
Jozef Elektromechanica 4 M 15 Bo Grafische media 3 V 15 Ben Elektrotechnieken 3 M 15
Telefoon Elektromechanica 4 M 16 Appelmoes Elektromechanica 3 M 14
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
30
6.2.2. Meetinstrument
In dit onderzoek werden semigestructureerde interviews uitgevoerd. De
afname van de interviews gebeurde individueel en mondeling. Dit is volgens
Howitt (2010) de beste manier om betekenissen na te gaan. Een topic-lijst
diende om de interviews deels te structureren en bij alle leerlingen dezelfde
thema’s te bevragen (zie Bijlage 3) (Decorte, 2007). De topic-lijst bestaat uit
beïnvloedende factoren die volgens de praktijk en de literatuur samenhangen
met motivatie. De voorziene tijd per interview was één lesuur van 50 minuten.
De interviews vonden plaats in een aparte ruimte van de school. Tijdens de
interviews was er een 1-op-1 relatie tussen de onderzoeker en de respondent.
De interviews werden ingepland tijdens een les Godsdienst of een les
Lichamelijke Opvoeding. Dit zijn volgens de graadcoördinatoren de lessen waarin
de leerlingen de minste leerstof missen. De onderzoeker verzekert de anonimiteit
van de respondenten door een akkoord met de school (zie Bijlage 1). De
respondenten hebben ook allen een schuilnaam gekozen. De interviews duurden
gemiddeld 30 minuten.
6.2.3. Data-analyse
De afname, transcriptie en de analyse gebeurde door de onderzoeker.
Volgens Howitt (2010) bevordert dit de betrouwbaarheid. De onderzoeker neemt
de rol aan van actieve luisteraar en stelt zich flexibel op (Howitt, 2010). Alle
interviews zijn opgenomen met een dictafoon om een betrouwbare analyse te
garanderen. Alle bestanden zijn op vraag beschikbaar bij de onderzoeker en de
promotor. Alle interviews worden letterlijk getranscribeerd om geen gegevens te
verliezen, non-woorden zoals ‘euh’ werden hierbij weggelaten (Decorte, 2007).
De analyse werd uitgevoerd op basis van deze getranscribeerde teksten aan de
hand van kleurencodes (Decorte, 2007). Eerst volgde een verticale analyse van
de interviews waarbij ze volledig doorlopen werden. De fragmenten die over
hetzelfde topic handelden, kregen dezelfde kleurencode. De topics zijn bepaald
door de topic-lijst die vooraf werd opgesteld. Zo ontstaat een verzameling van
alle informatie over hetzelfde topic. Vervolgens werd per topic nagegaan wat de
respondenten hadden geantwoord. Een vergelijking van de individuele interviews
spoort verschillen en gelijkenissen op. Dit is de horizontale analyse. Tot slot is er
een uitwerking van de resultaten per topic (ref. 7.2. Kwalitatief luik). De
intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid werd onderzocht door twee willekeurige
interviews opnieuw te coderen (> 10%). Dit resulteert in Cohen’s Kappa = 0.854
wat wijst op een bijna perfecte betrouwbaarheid want K > 0.80.
6.3. Procedure
Na contact met de Pedagogische Begeleidingsdienst Stad Gent en het vrij
Centrum voor Leerlingenbegeleiding regio Gent VZW in januari 2013, startte het
onderzoek in EDUGO Campus GLORIEUX.
In februari 2013 was er een individuele afspraak met de Gelijke
onderwijskansenbegeleider, waarbij de onderzoeker en de GOK-begeleider
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
31
samen de beïnvloedende factoren selecteerden die opgenomen zijn in dit
onderzoek. De selectie gebeurde samen omdat dit onderzoek vertrekt vanuit de
wensen, noden en behoeften van de school. Door de nauwe samenwerking met
EDUGO Campus GLORIEUX is het doel van dit onderzoek om een
praktijkbijdrage te leveren, door verbetering of vernieuwing van hun praktijk.
De ontwikkeling van het eerste meetinstrument gebeurde in maart 2013.
Na verbetering en goedkeuring van de graadcoördinatoren en de adjunct-
directeur van de school, kregen de leerlingen dit meetinstrument voorgelegd. De
leerlingenpopulatie telt in het schooljaar 2012-2013 618 leerlingen. De afname
van het meetinstrument vond plaats van midden april tot eind juni 2013. De
uitleg van de onderzoeker stond uitgeschreven op de eerste pagina van het
meetinstrument, alle deelnemers beschikten dus over dezelfde informatie. De
response rate was 63.59% of 393 leerlingen.
In oktober 2013 gaf de school de gelijkekansenindicatoren vrij voor dit
onderzoek. De indicator ‘het ontvangen van een schooltoelage’ ontbreekt omdat
EDUGO Campus GLORIEUX niet over deze informatie beschikt.
In februari 2014 stelde de onderzoeker een topic-lijst op voor de
interviews. De interviews peilen naar de meningen, gevoelens, beoordelingen en
percepties van leerlingen over de topics (Decorte, 2007). Eerst was er een
kennismaking met de leerlingen gedurende een kwartier. Het doel van deze
kennismaking was om een toelichting te geven rond het onderzoek, het creëren
van een vertrouwensband en toestemming tot deelname aan het onderzoek
bekomen. Omdat het gaat om gevoelige topics is een vertrouwensband
noodzakelijk (Decorte, 2007). Vervolgens was er telefonisch contact met de
ouders van de respondenten om hen op de hoogte te stellen. In maart 2014
vond de afname van de interviews plaats. De analyse van de interviews
gebeurde in maart en april 2014.
De ontwikkeling van het tweede meetinstrument gebeurde in april 2014 en
de afname ervan vond plaats in mei 2014. De leerlingen die deelnamen aan deze
tweede meting dienden aan twee criteria te voldoen: de leerling nam deel aan de
eerste meting en de leerling zit in het schooljaar 2013-2014 nog op school op
EDUGO Campus GLORIEUX. Het gaat hier om een totaal van 268 leerlingen. 102
leerlingen lopen geen school meer op EDUGO Campus GLORIEUX en 23
leerlingen hebben de eerste meting anoniem ingevuld. De resultaten van deze
leerlingen op de eerste meting kunnen we niet koppelen aan de resultaten van
de tweede meting. Er is hier sprake van een niet-aselecte
gemakkelijkheidssteekproef omdat de leerlingen die direct beschikbaar zijn,
deelnemen aan het onderzoek. Daardoor hadden niet alle leerlingen evenveel
kans om deel te nemen. De leerlingen die niet voldoen aan bovenstaande criteria
vallen uit.
In mei 2014 volgde de gegevensverwerking van het kwantitatieve luik en
de tweede coderingsronde van de interviews. Dit leidde tot de resultaten en de
discussie.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
32
Figuur 7. Procedure van het onderzoek.
Januari 2013
• Contact Pedagogische Begeleidingsdienst Stad Gent
• Contact vrij CLB regio Gent VZW
• Contact EDUGO Campus GLORIEUX
Februari 2013
• Contact GOK-begeleider
• Selectie onderwijsbehoeften voor het huidige onderzoek
Maart 2013
• Ontwikkelen meetinstrument 1
April - juni 2013
• Afname meetinstrument 1
• Response rate 63,59 % of 393/618 leerlingen
Oktober 2013
• Opvragen gelijkekansenindicatoren
Februari 2014
• Opstellen topic-lijst voor interviews
Maart 2014
• Afname interviews
• Analyse 1 interviews
April 2014
• Analyse 1 interviews
• Ontwikkelen meetinstrument 2
Mei 2014
• Afname meetinstrument 2
• Response rate 73,13% of 196/268 leerlingen
• Statistische analyses
• Analyse 2 interviews
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
33
7. Resultaten
7.1. Kwantitatief luik
7.1.1. Beschrijvende resultaten
Tabel 7 geeft een overzicht van de minimum- en de maximumscores, het
gemiddelde (M) en de standaarddeviatie (SD) van autonome motivatie en de
beïnvloedende factoren die samenhangen met motivatie. Tabel 8 geeft
vervolgens een overzicht van de correlaties. Uit deze tabel blijkt dat er geen
sprake is van multicollineariteit.
Tabel 7
Minimum- en maximumscores, gemiddelde en standaarddeviatie van de
variabelen
Minimum Maximum M SD
Variabelen
Autonome motivatie* 4 18 10.94 2.63
Geslacht 0 1 .89 .32
SES 0 2 .33 .55
Intentie voor drop-out* 2 20 3.83 3.06
Tevredenheid studiekeuze* 4 20 15.98 2.96
Leeftijd 14 20 16.33 1.13
Overkomst van DE BRUG 0 1 .70 .46
Praktijkvakken* 2 20 12.68 4.66
Spijbelen 0 2 .35 .66
Welbevinden op school* 6.50 20 13.18 2.50
Zittenblijven 0 1 .38 .49
Leerkrachtstijl*
- Autonomieondersteuning
- Betrokkenheid - Structuur
6
4 5.14
18
19.50 17.71
12.89
12.56 12.43
2.31
2.58 2.31
Ouderlijke betrokkenheid* 7.67 18.33 13.72 1.93
Noot: * is berekend op 20.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO
CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
34
Tabel 8
Correlatie van de variabelen (N = 196)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Autonome motivatie (1) - .059 .101 -.123 .093 .229 -.026 -.004 -.079 .219 .106 .175 .146 .194 .448
Geslacht (2) .059 - .035 .038 .195 -.083 .049 -.115 .067 -.098 .014 -.102 -.076 -.147 .071
SES (3) .101 .035 - -.048 .092 .099 .127 .120 .035 -.038 .144 .047 -.043 .025 -.057
Intentie voor drop-out (4) -.123 .038 -.048 - -.161 .074 .047 -.146 .122 -.248 .100 -.128 -.106 -.188 -.117
Tevredenheid studiekeuze (5) .093 .195 .092 -.161 - .033 -.027 .058 -.023 .130 -.108 .215 .187 .152 .080
Leeftijd (6) .229 -.083 .099 .074 .033 - -.037 -.008 .243 -.015 .487 .190 .247 .188 -.059
Overkomst van DE BRUG (7) -.026 .049 .127 .047 -.027 -.037 - .010 .013 -.123 .059 -.041 -.033 -.052 -.107
Praktijkvakken (8) -.004 -.115 .120 -.146 .058 -.008 .010 - -.116 .070 .011 .142 .117 .127 -.053
Spijbelen (9) -.079 .067 .035 .122 -.023 .243 .013 -.116 - -.120 .201 -.019 .054 -.003 -.123
Welbevinden op school (10) .219 -.098 -.038 -.248 .130 -.015 -.123 .070 -.120 - -.051 .549 .525 .578 .219
Zittenblijven (11) .106 .014 .144 .100 -.108 .487 .059 .011 .201 -.051 - .038 .144 .062 .021
Autonomieondersteuning (12) .175 -.102 .047 -.128 .215 .190 -.041 .142 -.019 .549 .038 - .707 .625 .199
Betrokkenheid (13) .146 -.076 -.043 -.106 .187 .247 -.033 .117 .054 .525 .144 .707 - .641 .171
Structuur (14) .194 -.147 .025 -.188 .152 .188 -.052 .127 -.003 .578 .062 .625 .614 - .207
Ouderlijke betrokkenheid (15) .448 .071 -.057 -.117 .080 -.059 -.107 -.053 -.123 .219 .021 .199 .171 .207 -
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
35
7.1.2. Toetsing van de onderzoekshypothese
De beïnvloedende factoren van leerlingen secundair onderwijs die bestaan
op het niveau van leerlingen, leerkrachten, school en ouders hebben een invloed
op de autonome motivatie van BSO- en TSO-leerlingen.
Het model met als significante predictoren: leeftijd, welbevinden op school
en ouderlijke betrokkenheid voorspelt de autonome motivatie (F = 25.064, p <
.001). Het model verklaart 27% van de variantie (aR² = .270). Tabel 9 geeft
informatie over alle predictoren die werden meegenomen in de analyse. Leeftijd
(t = 4.190, p < .001), welbevinden op school (t = 2.037, p = 0.043) en
ouderlijke betrokkenheid (t = 6.924, p < .001), zijn significante predictoren voor
dit model.
De ongestandaardiseerde regressiewaarden laten toe te schatten wat de
invloed is van de predictoren op de afhankelijke variabele autonome motivatie:
- Een stijging met één jaar in leeftijd, gaat samen met een stijging van 0.596
in autonome motivatie.
- Een stijging van één punt in het welbevinden op school, gaat samen met een
stijging van 0.135 in autonome motivatie.
- Een stijging met één punt in de ouderlijke betrokkenheid, gaat samen met
een stijging van 0.594 in autonome motivatie.
De andere variabelen, geslacht, SES, intentie voor drop-out, tevredenheid
studiekeuze, overkomst van DE BRUG, praktijkvakken, spijbelen, zittenblijven en
autonomieondersteuning, betrokkenheid en structuur van de leerkracht zijn niet
significant (resp. t = 1.033, p = .798; t = 1.732, p = .085; t = -.227, p = .821;
t = .547, p = .585; t = .757, p = .450; t = .205, p = .838; t = -1.240, p =
.217; t = -.399, p = .691; t = -.610, p = .543; t = -1.180, p = .239; t = -.379,
p = .705).
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO
CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
36
Tabel 9
De ongestandaardiseerde regressiewaarden (B) en de geassocieerde toetsen voor de predictoren van de onderzoekshypothese
Predictoren
Geslacht Risiconiveau
GOK
Intentie voor
drop-out
Studiekeuze Leeftijd Overkomst van
de brug
Praktijkvakken
Afhankelijke
variabelen
Autonome
motivatie
B .064 .106 -.064 .034 .596 .047 .013
t 1.033 1.732 -1.014 .547 4.190*** .757 .205
p .303 .085 .312 .585 .000 .450 .838
Predictoren
Leerkrachtstijl
Spijbelen Welbevinden op school
Zittenblijven Autonomie-ondersteuning
Betrokkenheid Structuur Ouderlijke betrokkenheid
B -.079 .135 -.028 -.046 -.089 -.030 .594
t -1.240 2.037* -.399 -.610 -1.180 .379 4.190***
p .217 .043 .691 .543 .239 .705 .000
* p ≤ .05, ** p ≤ .01, *** p ≤ .001
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
37
7.2. Kwalitatief luik
Dit deel bevat de belangrijkste resultaten van de interviews. De uitwerking
van de resultaten gebeurt per topic en wordt geïllustreerd met citaten.
7.2.1. De motivatie van de respondenten
De respondenten hebben op vraag van de interviewer allereerst het begrip
motivatie toegelicht. Volgende werkwoorden en synoniemen gaven ze als
antwoord: doorzetten, graag doen, bereiken, interesse en inzet. Wanneer we
naar de algemene houding van de leerlingen ten aanzien van school kijken, zien
we dat de helft van de onderzoeksgroep graag naar school gaat door de
interessante lessen, hun vrienden, de goede leerkrachten en de behoefte om te
leren voor later. Daar tegenover staan twee leerlingen die helemaal niet graag
naar school gaan door de saaie lessen, de lange schooldag, het vroege opstaan
of omdat ze andere dingen leuker vinden. Voor vijf leerlingen is EDUGO Campus
GLORIEUX een nieuwe school. Vier leerlingen ervaren deze overstap positief.
Enkel Tafel vindt de school niet leuk: “In vergelijking met mijn vorige school is
het iets strenger, iets minder leuk. […] Ook omdat het een nieuwe school is en ik
minder mensen ken”. Twee respondenten vinden de school te streng. Appel
echter vindt de school helemaal niet streng: “Dit is de beste school waar ik al op
heb gezeten. […] Het is alleszins beter dan op mijn vorige school, alles is hier
veel losser”. Slechts twee respondenten zouden in de toekomst veranderen van
school. Lucas wegens zijn resultaten: “Als ik een A-attest heb, ga ik wel verder
doen op deze school”. Jozef omdat hij verhuist: “Omdat ik van plan ben om bij
mijn mama te gaan wonen en die woont nogal ver van hier”.
Naast motivatie voor school is er ook amotivatie voor school aan het licht
gekomen. Telefoon is gedemotiveerd door zijn zittenblijven.
Ik doe echt niets meer. Mijn taken maak ik bijna niet meer, toetsen
studeer ik ook bijna niet, zelfs voor mijn examens doe ik bijna niets en toch zit ik
bijna in de zestig procent, tegen de zeventig procent en ik denk dat het volgend
jaar ambetant gaat zijn.
Het belangrijkste motief van de respondenten om te leren en te presteren
is het behalen van goede punten. Enkel Telefoon vindt goede punten niet
belangrijk: “Mijn eerste rapport was ik de eerste van de klas en ik vind dat niet
zo speciaal. Andere jaren was ik altijd de laatste en dat voelde net hetzelfde”. De
meeste respondenten willen goede punten behalen voor zichzelf of voor hun
ouders. Ze willen een diploma behalen, niet zittenblijven, niet dom overkomen,
goede examens maken of een goede job uitoefenen later. Kris wil ook goede
punten behalen voor zijn vrienden: “Voor mezelf in de eerste plaats, maar ook
voor mijn ouders natuurlijk en voor de vrienden voor wie het wel uitmaakt”. Ben
en Fien krijgen bovendien in ruil voor goede punten een beloning. “Als ik een
goed examen heb, dan krijg ik altijd wel wat geld en daarvoor doe ik het wel”
(Ben). “Als ik een A-attest heb, dan ga ik blij zijn want dan krijg ik een computer
voor te werken” (Fien). In totaal leren en presteren vijf respondenten altijd,
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
38
zonder hun lessen te vergeten leren of hun taken te vergeten maken. Toch zijn
er acht respondenten die af en toe hun huiswerk niet maken of niet leren omdat
ze het vergeten inschrijven in hun agenda, omdat ze moe of ziek zijn, omdat ze
te weinig tijd hebben of omdat ze er geen zin in hebben. Telefoon maakt enkel
de taken die hij persoonlijk zinvol vindt.
De respondenten reageren ook anders op goede en slechte punten.
Wanneer ze slechte punten behalen voor een vak, gaan ze extra hun best doen
voor dat vak. Wanneer ze goede punten hebben gaan ze op dezelfde manier
verder leren en presteren. “Als ik voor sommige vakken goede punten heb, dan
doe ik eigenlijk gewoon verder zoals ik bezig ben en als het slecht is doe ik
misschien iets beter mijn best” (Tafel). Gerrit echter zal proberen om met minder
inspanningen dezelfde punten te behalen. “Als ze positief zijn dan zou ik zeggen
dat je dan minder werkt voor school en kijken als je nog dezelfde punten haalt”.
Naast het behalen van goede punten is het idee om verder te studeren
voor sommige respondenten een motief om zich nu in te zetten voor school. “Ik
ben altijd van plan geweest om verder te studeren" (Jozef). “Als ik het kan ga ik
het zeker doen, zodat ik een deftige job kan hebben” (Kris). Appelmoes ziet
verder studeren al onoverkomelijk: “In EM [Elektromechanica] kan je niet
werken na u zesde, je moet sowieso doorstromen naar een andere richting”.
Twee respondenten hebben geen zin in verder studeren. “Dan moet je nog eens
naar de hogeschool gaan, dat zie ik echt niet zitten” (Ben).
7.2.2. Leerkrachten
Vetrekkend vanuit het citaat van Lucas blijken leerkrachten belangrijke
actoren op school. “De leerkrachten zijn veel beter dan op mijn andere school”.
Tien respondenten vinden dat ze een goede relatie hebben met hun leerkrachten.
De overige drie respondenten hebben slechts met enkele leerkrachten een goede
relatie. De waarden die aan de bron liggen van een goede relatie zijn
beleefdheid, humor, respect, vriendelijkheid en inzet. Telefoon geeft de volgende
oorzaken voor een slechte relatie met leerkrachten: “Meningsverschillen, hun
manier van lesgeven en hun manier van reageren als je een vraag stelt”.
Appelmoes vindt leerkrachten die roddelen ongepast: “Er zijn waarschijnlijk wel
leerkrachten die zitten roddelen over mij in de leraarskamer, maar dat is bijna bij
iedereen zo. Daar stoor ik mij wel soms aan”.
Uit de interviews blijkt daarnaast dat de relatie tussen leerling en
leerkracht de motivatie kan beïnvloeden. De meeste leerlingen doen beter hun
best voor de leerkrachten waar ze goed mee overweg kunnen. “Als het een
plezante leerkracht is en als hij dan zijn les goed geeft, dan kan het zijn dat ik
wel meer zin heb in dat vak om ervoor te leren” (Jozef). Ook Kris en Lucas
ervaren een positieve beïnvloeding door hun leerkrachten. “Ze doen mij harder
werken, op een betere manier werken” (Kris). “Als ze een goede uitleg geven,
dat begint meer te motiveren” (Lucas). Bo en Telefoon verwoorden dit anders.
“Als uw leerkracht u niet afkan, dan heb je ook minder zin om voor dat vak te
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
39
leren” (Bo). “Ik ga daar toch een stuk minder voor doen dan voor leerkrachten
waar ik goed mee overeen kom” (Telefoon). Tafel echter ziet het anders: “Als ze
zien dat je veel voor hun vak doet, gaan ze ook vriendelijker zijn tegen u. Als ik
een vak moeilijk vind, bijvoorbeeld installatiemethoden, dan is de leerkracht
misschien daarom ook niet zo vriendelijk meer”. Toch heeft ook de relatie die
Tafel heeft met zijn leerkrachten een duidelijk invloed op zijn motivatie: ”Op
woensdag als ik een ganse dag die leerkracht heb dan is dat toch wel minder
leuk om die woensdag naar school te gaan”. Ook Jos ervaart een negatieve
invloed: “Ik heb echt geen goesting om voor haar vak te studeren. Zij heeft altijd
negatieve commentaar, nooit positief”. Voor Gerrit en Fien heeft de relatie die ze
hebben met hun leerkrachten echter geen invloed op hun motivatie. “Het valt te
zien van welke les het is dan” (Gerrit). “Ze kunnen wel zeggen van iets meer te
doen, maar dat helpt niet echt bij mij” (Fien).
Naast het gegeven dat de meeste respondenten een invloed op hun
motivatie ervaren door hun leerkrachten, zijn er ook negen respondenten die
aangeven dat er leerkrachten zijn die bezorgd zijn om hen. De meeste leerlingen
vinden dit een positieve eigenschap. “Dat betekent dat de school veel zorg
draagt voor zijn leerlingen” (Gerrit). “Dat is begaan zijn met uw werk” (Appel).
Tafel vindt dat de leerkrachten bezorgd mogen zijn, maar ze mogen hierin niet
overdrijven: “Als er één toets slecht is, dat ze dan direct beginnen met zoveel
taken te geven”. Bo staat eerder kritisch tegenover de bezorgdheid van
leerkrachten: “Leerkrachten moeten lesgeven en niet over andere dingen bezig
zijn”.
Daarnaast zijn er ook tien leerlingen die ondersteuning ontvangen van hun
leerkrachten. “Als je iets te zeggen hebt, helpen ze u en dan zeggen ze wat je
beter kunt doen” (Lucas). “Als er iets is dan wil ze het mij wel uitleggen” (Jozef).
“Als ik een slechte toets heb, dan zeggen ze meestal dat ik de volgende keer
meer mijn best moet doen en dan lukt dat altijd” (Bo).
Sommigen zeggen dan: “je moet beter u best doen want je hebt net een
buis gehaald.” en dan zeggen ze bijvoorbeeld: “ik zal tegen volgende week een
blad maken met vragen die ik kan stellen op de toets” en dat is wel gemakkelijk
dan (Fien).
De overige respondenten ervaren weinig tot geen steun. “Ik heb nog niet
veel steun gekregen, het is wel soms remediëringsles, maar als je het hebt over
mentale steun, niet echt” (Appelmoes).
Wanneer we peilen naar de houding die leerkrachten moeten aannemen
ten aanzien van hun leerlingen, beschrijven de meeste leerlingen hun ideale
leerkracht als vriendelijk, lief en niet snel boos. “Vriendelijker zijn, want als ze
altijd streng zijn, dan is het niet altijd leuk om naar school te gaan” (Tafel).
“Gewoon iemand die bezorgd is over de punten van iedereen, en gewoon lief is,
als je een antwoord niet weet, niet direct beginnen roepen: ik heb het juist
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
40
gezegd. Maar het gewoon op een lieve manier zeggen” (Fien). “Niet altijd boos
zijn en roepen naar de leerlingen als ze iets verkeerd hebben gedaan, maar
gewoon rustig zijn” (Bo). Leerkrachten moeten daarnaast een positieve
ingesteldheid hebben. “Een hardwerkende leerkracht, iemand die vriendelijk is,
iemand die heel actief is en iemand die niet vaak chagrijnig is, en heel positief”
(Kris). Jos echter vindt dat de leerkracht soms moeten boos durven zijn: “Durven
boos worden als het te ver gaat”. Ook het bieden van hulp bij moeilijkheden
vinden de respondenten een belangrijke eigenschap. “Heel erg behulpzaam,
grappig, niet al te streng alleen maar als het moet” (Gerrit). Hieruit blijkt
eveneens dat humor belangrijk is. “Een leerkracht die zijn studenten helpt, maar
ook een keer plezier kan maken in de les” (Enzo). “Vriendelijk en ook soms eens
grappig doen en ook helpen” (Lucas). Daartegenover blijkt dat leerlingen het
allesbehalve leuk vinden wanneer hun leerkrachten onrechtvaardig zijn. “Niet te
veel van ik ben leerkracht, ik sta boven jullie en je moet naar mij opkijken. Ze
staan wel boven ons, maar je moet daar niet zo’n groot verschil in maken en dat
wordt soms gedaan” (Telefoon). “Vriendelijk tegen iedereen want het is niet de
bedoeling dat hij bepaalde personen altijd helpt en dat de rest hem niet
interesseert, maar dat hij iedereen evenveel aandacht geeft. Dat vind ik wel van
belang” (Jozef).
Aan acht respondenten werd de vraag gesteld als leerkrachten iets over
zichzelf mogen vertellen tijdens de les. Alle respondenten hebben hier positief op
geantwoord. Toch vinden Kris en Telefoon dat de leerkrachten hier niet te ver in
mogen gaan. Kris wil niet dat de leerkrachten iets vertellen over hun privéleven:
“Iets dat heel erg slecht gebeurd is tussen een leraar en zijn vrouw of man”.
Telefoon wil niet elke week hetzelfde horen: “We hebben bijvoorbeeld een
leerkracht die elke les over de voetbal begint en wat hij heeft meegemaakt en
dat horen we dan bijna wekelijks opnieuw en dat is wat te veel”. Wat de
leerkrachten vertellen moet aansluiten bij de les en ze moeten zich niet verplicht
voelen om iets persoonlijks te vertellen. “Dat mag altijd als het bijvoorbeeld ook
over het onderwerp gaat van de les dan is dat alleszins geen probleem, maar als
die leerkracht geen tijd heeft daarvoor dan is dat ook geen probleem” (Jozef).
7.2.2.1. Didactische werkvormen
De didactische kwaliteiten van leerkrachten blijken een invloed op de
motivatie van de meeste respondenten te hebben. De respondenten vinden het
belangrijk dat leerkrachten over voldoende vakkennis beschikken en hun vak
goed kunnen uitleggen. Ze willen ook dat leerkrachten enthousiast en boeiend
lesgeven.
Dat de leerkracht zijn les zelf goed kent, dat hij weet waarover hij praat en
dat hij dat ook met één of ander enthousiasme kan vertellen en niet gewoon
letterlijk lezen wat er op die PowerPoint staat. Dat is voor mij geen lesgeven.
Lesgeven is echt weten waarover je praat, kunnen praten zonder PowerPoint,
zonder bord te gebruiken (Telefoon).
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
41
De beste manieren van lesgeven vinden de respondenten op het bord
schrijven, oefeningen maken en goede uitleg voorzien. “Vooral schema’s op het
bord tonen en alles goed opschrijven dat het goed in de cursus staat ingevuld”
(Ben). “Veel oefeningen maken en dan kan je het wel” (Fien).
Vertellen over de les en elk ding dat je niet begrijpt, uitleggen, maar dan
niet zo perfect wat er in het boek staat vertellen […] Als je een vraag stelt dat ze
u laten antwoorden, maar als het dan verkeerd is dat ze het met hun eigen
woorden uitleggen wat het eigenlijk is, want dan kan je dat beter onthouden dan
wat er dan perfect in het boek staat (Bo).
Toch vinden Kris en Jos op het bord schrijven geen goede manier van
lesgeven. “Het zou beter zijn als we eens een taak maken, maar alles op het
bord schrijven en dat overschrijven, zo leer je niet. Als je een taak moet maken
wel” (Jos). “Heel actief meedoen met de les en niet gewoon alles dicteren of op
een bord schrijven” (Kris). Jos vindt het bovendien belangrijk dat leerkrachten
regelmatig toetsen afnemen: “Als het dan één keer slecht is en je hebt maar
twee toetsen en je hebt één nul dan kan je dat niet meer ophalen en heb je een
buis op uw rapport”. Tafel vindt het net zoals enkele andere respondenten
belangrijk dat de leerkrachten de leerlingen helpen: “Proberen helpen en meer
individueel gaan kijken, als je dingen niet snapt, dat ze het dan echt beter gaan
uitleggen”.
De manier van lesgeven die de respondenten verkiezen, zijn ook de meest
gebruikte manieren om les te geven op EDUGO Campus GLORIEUX. “Ik denk dat
de ene helft gewoon leest en de andere helft legt dan wel echt uit op het bord”
(Tafel). Sommige didactische werkvormen vinden de leerlingen beter dan andere
werkvormen. Dit is afhankelijk van leerling tot leerling. Bo vindt het in
tegenstelling tot Telefoon wel goed dat leerkrachten een PowerPoint-presentatie
gebruiken: “Ze maken allemaal bijna een eigen PowerPoint voor de les met veel
oefeningen”. De manier van lesgeven zijn is sterk afhankelijk van de leerkracht
en het vak. “Dat hangt af van de les want sommige leerkrachten geven veel
tekeningen op bord en dan moet je dat oefenen en andere leerkrachten zeggen
gewoon allemaal wat je moet doen” (Gerrit).
Vervolgens zijn de meningen bevraagd over enkele didactische
werkvormen die volgens de literatuur motivatiebevorderend zijn. Binnen de
werkvorm actieve betrokkenheid voelen vier respondenten zich actief betrokken
in de les. Ze mogen hun eigen mening geven, discussiëren en oefeningen
maken. “Dan kan je met uw vrienden discussiëren zonder dat de leerkracht
begint boos te worden” (Gerrit). “Als we oefeningen samen maken, dan wordt er
iemand aangeduid om de oefening verder op te lossen” (Jozef). Voor alle vier de
respondenten heeft deze actieve betrokkenheid ook een positieve invloed op hun
motivatie. “Anders kan je niet deftig opletten als je niet echt betrokken bent bij
de les” (Appel). Enzo voelt zich niet actief betrokken in de les, maar zou dit wel
graag willen: “Een beetje onfair tegenover ons. We mogen eigenlijk een keer
onze eigen mening uiten ook”. De overige respondenten kennen slechts af en toe
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
42
actieve betrokkenheid. Vier van hen vinden dit een leuke werkvorm, de anderen
ervaren geen verschil in hun motivatie.
Daarnaast is er samenwerkend leren. Twee respondenten werken
regelmatig samen en acht leerlingen werken af en toe samen. Zes van hen
vinden samenwerken leuk. Kris vindt samenwerken motiverend omdat hij
hiervoor extra zijn best doet: “Ik wil de persoon waarmee ik werk geen slechte
punten bezorgen of iets slecht doen voor hem. Dus ik probeer wel harder te
werken daardoor”. Lucas en Appelmoes vinden samenwerken vooral handig. “Als
je bijvoorbeeld minder goed bent in een vak en je werkt met iemand samen die
dat wel goed kan, dat zij u een beetje helpen” (Lucas). “Je bent met twee dat
gaat twee keer zo snel” (Appelmoes). Fien en Jozef vinden samenwerken slechts
af en toe leuk. “Als het oefeningen zijn dan werk ik liever alleen en als het echt
leren is dan werk ik liever met twee” (Fien). “Op sommige momenten ben ik
liever op mijn eigen bezig en andere momenten vind ik dat geen probleem om
samen te werken. Dat hangt af als ik goed gezind ben of niet” (Jozef). Drie
leerlingen werken niet graag samen. “Dan moet je samen met uw vrienden over
iets discussiëren en dat doe ik niet zo graag” (Gerrit).
Je hebt altijd mensen die profiteren van u en je hebt ook geen
verplichtingen ten opzicht van de rest als dat nu een leerkracht is waar je niet
goed mee overeen komt, dan ga ik daar sowieso al wat minder voor doen en dan
ga ik daarmee ook die andere hun punten naar beneden halen (Telefoon).
Verder geven zeven respondenten aan dat ze geen innovatieve didactische
werkvormen gebruiken op school. Zes respondenten merken wel enkele
vernieuwingen op. Sommige respondenten vinden dat de leerlingen meer
zelfstandigheid en verantwoordelijkheid krijgen. “Dat we zelf een volledig
hoofdstuk moeten leren begrijpen, zelf thuis bekijken en dan tegen de volgende
les moet je daar een opdracht mee kunnen doen” (Telefoon). Telefoon koppelt
hier wel meteen een nadeel aan.
Voor mij is dat niet zo’n probleem, voor de anderen van de klas is dat wel
wat moeilijk soms. Het ambetante is dan wel dat die leerkracht dan ook zegt van
het is zelfstandig studeren, ik ga u daar niet bij helpen, dus die moeten dat
volledig zelf uitzoeken van hoe dat het in elkaar zit en soms lukt dat totaal niet,
waardoor ze dan hun hoofdstuk niet goed kennen en buizen op een toets of
examens (Telefoon).
De vernieuwingen die de respondenten aangeven zijn niet noodzakelijk
nieuwe didactische werkvormen, het gaat ook om andere innovaties. Voor Enzo
zijn de attitudepunten nieuw: “Nu krijgen wij ook attitudepunten. Als je negatief
bent in de les wordt er een punt afgetrokken van uw rapport”. Hij vindt dit geen
positieve ontwikkeling: “Als je een keer slechte punten hebt op uw rapport wordt
het nog een keer afgetrokken door uw attitude” (Enzo).
Bovendien houden de meeste leerlingen van een variëteit aan didactische
werkvormen. “Het zou zeer eentonig worden als het altijd hetzelfde is een ganse
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
43
dag” (Telefoon). Twaalf leerlingen vinden dat de leerkrachten op veel
verschillende manieren lesgegeven. Tafel is hier niet mee akkoord. Hij zou liever
wat meer afwisseling hebben: “Ik vind het wel goed als het een keer verandert
want anders wordt dat wel saai” (Tafel). Appelmoes en Fien vinden het vooral
belangrijk dat ze les krijgen, onafhankelijk van de werkvorm. “Ik heb liever les
dan een gans uur preken want ik heb een leerkracht en de laatste vijf minuten
doen wij pas ons boek open en ik heb dat niet zo graag” (Fien). Jozef denkt als
volgt over het gebruik van verschillende didactische werkvormen: “Er mag wel
wat afwisseling zijn, maar het moet nu ook niet zo extreem zijn natuurlijk”.
Volgens Telefoon en Kris is de variëteit aan didactische werkvormen niet enkel
afhankelijk van de leerkracht, maar ook van het vak.
Er wordt op verschillende manieren lesgegeven en dat kan ook niet
anders. Bijvoorbeeld bij technisch tekenen dat is allemaal op de computer te
doen en dan kan dat sowieso niet hetzelfde zijn bij elektriciteit, waar je vooral
schema’s van buiten moet kennen (Kris).
Tijdens de interviews werd ook gepeild naar de nuttigheidswaarde van
vakken en leerstof. Het is duidelijk dat vakken een invloed hebben op de
motivatie van leerlingen. Jozef gaat niet graag naar school wanneer hij
Lichamelijke Opvoeding heeft: “Ik vind sommige sporten niet plezant en dan zie
ik daar tegen op”. Kris vindt Godsdienst een nutteloos vak: “Het is een vak dat
nu in onze tijd niet echt meer nodig is. Vroeger in de middeleeuwen misschien
wel. Maar we leven in de 21ste eeuw en er is veel technologie en iedereen weet
dat God niet bestaat”. Acht respondenten vinden hun vakken en leerstof nuttig
en bruikbaar. “Anders ga je dat niet kunnen later of zou je dat later moeten leren
en dan zou je minder geld kunnen verdienen omdat je minder lang hebt gewerkt
dan als je dat nu zou leren op school” (Bo). Gerrit doet extra zijn best voor
taallessen: “Ik probeer mijn best te doen voor vakken met taal”. Vier
respondenten vinden echter vakken zoals Frans, aardrijkskunde en Godsdienst
niet zinvol. “Sommige dingen zoals aardrijkskunde, zoals het Amazonegebied. Ik
weet niet als je dat moet weten of Godsdienst zo van die vakken” (Appel).
Telefoon vindt de vakken dit schooljaar helemaal niet nuttig wegens zijn
zittenblijven: “Met dat ik mijn jaar opnieuw doe, lukt het en ik moet bijna niet
studeren voor toetsen en ik haal al mijn punten en dan heb ik het gevoel dat ik
hier een jaar niets zit te doen”.
Wat de haalbaarheid van de gestelde doelen betreft, maken de
respondenten een onderscheid tussen doelen die haalbaar zijn voor zichzelf en
doelen die haalbaar zijn door de klas tijdens de lessen. Fien vindt dat de
leerkrachten de vooropgestelde doelen tijdens de les steeds bereiken: “Als ze
zeggen les 16 in de agenda. Dan doen wij dat ook wel”. Tafel en Jos ervaren het
tegenovergestelde. “Meestal is het van we zullen dat doen en dan is de bel al
geweest en dan is het niet gebeurd” (Tafel). “Omdat de klas de hele tijd praat,
met dingen smijt en de leerkrachten kunnen dan geen les geven” (Jos). Voor Kris
zelf zijn de vooropgestelde doelen haalbaar: “Meestal wel, soms niet, maar dan
studeer ik gewoon thuis nog eens of herhaal ik nog een keer”. Bij Telefoon hangt
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
44
het af van zijn motivatie: “Meestal wel als ik gemotiveerd ben. Als ik het geen
wijze leerkracht vind, dan gaat dat meestal niet af zijn”. De doelen zijn voor hem
ook niet uitdagend genoeg: “De helft van mijn handboeken heb ik nog liggen van
vorig jaar, gewoon exact hetzelfde handboek en dan heb ik sommige momenten
echt zoiets van, dat fotootje, die oefening, dat ik het gewoon nog weet eigenlijk”
(Telefoon).
Ook de mate van vrijheid die leerlingen ervaren in de lessen werd
bevraagd. Twee respondenten vinden dat ze voldoende vrijheid krijgen in de
lessen. “Te veel vrijheid is ook niet goed want dan wordt iedereen vrij chaotisch
en te weinig is ook niet leuk want dan kan niemand iets anders doen” (Kris). Vier
leerlingen krijgen een zekere mate van vrijheid zodat ze bijvoorbeeld kunnen
meebeslissen over toetsdatums. “Als de leerkracht zegt tegen dan hebben we
een toets, dan zeggen wij neen, in die week of die dag hebben wij veel toetsen
en dan zegt hij dat het dan tegen een andere les is” (Lucas). De overige
respondenten ervaren te weinig keuzevrijheid. Gerrit zou dit willen veranderen.
“Door de leerlingen bij sommige lessen zelf te laten kiezen wat ze willen leren en
dan het volgende”.
Daarnaast werd ook bevraagd of de leerkrachten voldoende rekening
houden met de interesses van hun leerlingen. Volgens zeven respondenten
houden leerkrachten hier voldoende rekening mee. ”Als wij vragen bij mechanica
over auto’s, wat normaal gezien niet ons vak is, dan legt hij dat ook uit” (Jos).
“Als wij iets zeggen over een bepaald stuk les dat we bijvoorbeeld heel erg
interessant vinden, dan gaan we daar op door voor een tijdje en dan gaan we
terug naar het origineel onderwerp” (Kris). Twee leerlingen geven aan dat slechts
enkele leerkrachten interesse tonen in de leefwereld van jongeren en vier
respondenten vinden dat de leerkrachten hier helemaal geen rekening mee
houden. ‘Rekening houden met interesses’ wordt door de respondenten dan ook
op verschillende manieren ingevuld. Sommige respondenten vinden dat de
studierichting zelf al voldoende inspeelt op hun interesses. “Dan kan je
bijvoorbeeld kiezen welke richting je gaat volgen natuurlijk. Op die manier kan je
ook al kiezen voor uw interesses” (Jozef). “Ik denk dat het hier allemaal wat
hetzelfde is onze interesses, we doen allemaal elektromechanica. Het is anders
dan in het ASO. Daar is het voor iedereen zeer algemeen en hier heeft iedereen
wat dezelfde interesses per klas” (Telefoon). Terwijl andere respondenten
interesses invullen door hobby’s en buitenschoolse activiteiten. De respondenten
houden er bovendien andere meningen op na of de leerkracht hier al dan niet
aandacht voor moet hebben. Enzo vindt dat leerkrachten geen interesse moeten
tonen voor buitenschoolse activiteiten: “Buiten school dat heeft niets te maken
met de les”. Bo en Lucas hebben echter wel graag dat de leerkrachten rekening
houden met hun interesses. “Als ze praten over dingen die ons al interesseren
dan gaan ze meer aandacht krijgen dan als ze gewoon over iets anders
beginnen” (Bo).
Ik vind het goed dat ze u ook soms laten doen wat je graag wilt doen. […]
Ik en mijn vriend wij willen soms trampolinespringen en dan vragen wij dat als
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
45
dat tijdens de les mag en dan zegt hij ja of nee. Maar meestal is dat wel ja
(Lucas).
Tot slot werd ook ICT-gebruik bevraagd. De helft van de respondenten
hebben hier goede ervaringen mee. “Ik vind dat gemakkelijker dan als je alles op
bord schrijft en je kan iets niet lezen” (Lucas). “Dat is ook wel iets anders dan de
hele tijd op u bank te zitten” (Tafel). Terwijl de andere helft eerder negatief staat
tegenover ICT-gebruik. “Het is ook niet plezant om constant op de computer
bezig te zitten” (Jozef). “Als je dan met de pc moet werken is het dan een
PowerPoint maken en dat vind ik niet leuk” (Gerrit). Appel vindt dat de
leerkrachten ICT niet altijd nuttig gebruiken.
Ik vind het niet slecht, maar soms merk ik wel dat het gebruikt wordt voor
dingen waarvoor het niet echt gebruikt moet worden. Zoals een woordenlijst die
bij ons allemaal in ons boek staat op bord projecteren. Dat is dan tamelijk
onnodig (Appel).
Vaak maken de leerlingen ook misbruik van ICT. “Meestal als we op de
computer zitten, wordt het vrij chaotisch of doet niemand echt wat hij moet
doen” (Kris).
Bij schakeltechnieken als we iets niet weten, zegt meneer zoek het eens
op en dan zit eigenlijk de helft van de klas de ganse les spelletjes te spelen op de
computer en dan geraken die niet vooruit en zitten die weer zoveel achter en dan
vind ik het zo wat minder. De leerkracht zou er eigenlijk bijna ganse tijd moeten
op zitten kijken als hij ICT gebruikt en dat gebeurt niet (Telefoon).
Wat de frequentie van ICT-gebruik betreft zien we ook heel wat
verschillen. Zo gebruikte Tafel vorig semester meer ICT en vindt Bo dat ze
voldoende ICT gebruiken: “We hebben al vier uur op de computer in de week en
dat moet niet per se in andere lessen ook”.
7.2.2.2. Evaluatiemethode
Acht leerlingen vinden dat de manier waarop leerkrachten beoordelen en
evalueren een invloed heeft op hun motivatie. “Als je een toets maakt en je
denkt dat hij wel goed gaat zijn en dan verbeteren ze te streng, ik denk dat dat
niet zo motiverend is” (Tafel). “Als je slechte punten hebt, dan denk je soms van
als je goed geleerd hebt, dat het te moeilijk was en dat je het niet meer gaat
aankunnen” (Gerrit). De overige respondenten merken geen negatieve invloed
op. “Ik vind dat we goed geëvalueerd worden. Zeer mild vind ik zelf” (Telefoon).
Wanneer de leerlingen tijdens de interviews oordelen over de
bekendmaking van resultaten, vinden tien respondenten het geen probleem als
de leerkracht de punten luidop zegt wanneer de punten goed zijn. Als de punten
echter slecht zijn, krijgen negen leerlingen de punten liever individueel. “Je wilt
niet de ganse klas laten weten dat je slechte punten hebt. Maar je wilt wel laten
weten dat je goed gestudeerd hebt, dat je het goed kunt” (Kris). “Voor de
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
46
volledige klas vind ik dat niet wijs want als er dan mensen zijn met slechte
punten dan zitten er soms mensen in de klas die uit te lachen” (Appel). “Het is
wel leuk als ze zeggen zeer goed als je goede punten hebt, maar het is niet leuk
als je slechte punten hebt en dan zeggen ze heel slecht voor de hele klas en dat
is niet leuk” (Fien).
Drie leerlingen krijgen liever zowel hun goede als slechte punten
individueel. “Dan kan je niet beginnen stoefen bij u vrienden” (Gerrit). Appel,
Jozef, Bo en Ben ervaren geen verschil. “Die punten zijn er en wat maakt het uit
dat er meer mensen weten dat ik slechte punten heb” (Appel). “Het maakt mij
niet uit, zolang ik mijn toetsen krijg is het goed” (Bo).
De meeste leerlingen geven aan dat ze geen beloningen ontvangen in de
klas, doch vinden ze dit ook niet noodzakelijk. Enzo wil echter meer beloningen
ontvagen: “Ze mogen wel een keer meer beloningen geven”. Drie leerlingen
ontvangen wel beloningen. Kris ervaart goede punten als een beloning: “Ik vind
goede punten al een goede beloning”. Bo haar klas krijgt soms gemakkelijke
taken om hun punten op te halen: “Als er slechte toetsen zijn, maken we
meestal een taak in de klas, maar een mega gemakkelijke, om te zorgen dat
zeker iedereen zijn punten omhoog zouden gaan”. Telefoon vertelt dat er soms
wedstrijden zijn in de klas: “Soms is het wel eens om ter eerst en dan krijg je
iets”. Telefoon vindt beloningen bovendien niet altijd positief. “Dat mag wel een
keer, maar als je het één keer doet, gaat iedereen blijven vragen om dat nog
een keer te doen, wat eigenlijk ook niet goed is als je alleen maar gaat werken
voor die beloning”.
Daarnaast geven vijf leerlingen aan dat de leerkrachten hen aanmoedigen
of positief bekrachtigen. “Meestal als er iets negatiefs wordt gezegd, komt er wel
iets positiefs achter” (Telefoon). “Bijvoorbeeld je hebt het goed gedaan of de klas
is aan het vooruitgaan” (Kris). Zes respondenten vinden dat de leerkrachten
slechts af en toe aanmoedigen of positief bekrachtigen en twee respondenten
vinden dat de leerkrachten enkel negatieve opmerkingen geven. “Vaak negatief
want als het goed is delen ze dat gewoon uit, als iets negatief is dan zeggen ze
meestal dat het slecht was” (Tafel). Deze aanmoedigingen of opmerkingen
hebben een andere invloed op de motivatie, afhankelijk van leerling tot leerling:
Fien ervaart geen invloed van negatieve -, maar wel van positieve opmerkingen.
“Als ze zeggen je moet meer studeren, op het einde van de dag ben ik al
vergeten wat ze allemaal hebben gezegd. […] Als ik thuiskom dan zeg ik wel: hij
heeft gezegd dat ik goed bezig ben” (Fien). Ook Jozef heeft goede ervaringen
met positieve opmerkingen. “Dat is altijd plezanter als er iets positiefs wordt
gezegd natuurlijk”.
Ook feedback verdient bijzondere aandacht. De meeste respondenten
prefereren specifieke, individuele feedback. Appel vindt bovendien dat feedback
niet kwetsend mag zijn: “Specifieke commentaar, maar tot in de mate dat het
niet kwetsend begint te worden”. “Apart, want er is zo een leerkracht die altijd
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
47
tegen je bezig is als je slecht bezig bent en dan hoort iedereen dat en dan is dat
minder leuk” (Bo).
Je kunt meer reageren individueel. In groep merk je wel dat iedereen wat
stiller is. We hebben onlangs nog een klasgesprek gehad en iedereen is enorm
stil, niemand durft iets te zeggen en individueel ga je al wat meer zeggen tegen
die persoon in kwestie (Telefoon).
7.2.3. Projectwerking
Tijdens de interviews werd er specifiek dieper ingegaan op de didactische
werkvorm projectwerking. Eerst en vooral hebben de respondenten
projectwerking moeten beschrijven. “Als ik praktijk had, dat je dan in de lessen
computertekenen mocht tekenen en dat je dat in Nederlands kon voorstellen”
(Tafel). Voor de meeste respondenten is projectwerking hetzelfde als het
uitvoeren van een groepswerk. Een verschil dat sommige respondenten
opmerken, is dat projectwerking vakoverschrijdend is. “Als we een project
krijgen dan gaat het daar ook over in theorievakken. Eerst gaan we het in
theorievakken leren en in een ander vak gaan we het dan doen” (Fien). Op basis
van de beschrijvingen van de leerlingen formuleerde de onderzoeker verdere
vragen. Er zijn slechts drie respondenten die projectwerking niet konden
omschrijven. Daarnaast vinden iets meer dan de helft van de respondenten
projectwerking leuker of motiverender dan een gewone les. “Ik vond dat wel leuk
dat je met iets bezig bent en in elk vak daar iets rond doet” (Tafel). “Als het over
mechanica gaat bij Nederlands. Ik doe mechanica graag dus dat zou wel leuk
zijn” (Jos). “Ik vind het wel toffer dan een gewone les want je kunt uiteindelijk
iets mee naar huis nemen en tonen aan u ouders en dat is eigenlijk wel een
leuke motivatie” (Kris). “Ik vind project veel leuker. Je moet in het begin wel
opletten hoe het moet, maar je kunt dan zelf individueel werken aan de
machines en in de les moet je echt een gans uur kijken, antwoorden en opletten”
(Fien).
Toch zijn er ook een aantal respondenten die zeer kritisch tegenover
projecten staan. “Het is wel toffer, maar ik peins ook dat je er niet zoveel uit
leert. Het is dan ook weer een deel van de groep die alles gaat doen en dan een
paar die niets gaan doen” (Telefoon). Er zijn twee respondenten die een gewone
les verkiezen boven projectwerking. “Als je individueel werkt, vind ik dat je beter
kan leren, maar als je dan met een groep mensen werkt, dan praat je veel te
veel met elkaar en let je niet zo goed op” (Gerrit). Daarnaast zijn er ook
respondenten die geen verschil opmerken tussen een gewone les en
projectwerking. “Ik vind het even motiverend” (Appel).
Vervolgens is de mate waarin leerlingen in aanraking komen met
projectwerking beperkt. Slechts vier respondenten werken regelmatig aan
projecten. “We werken wel eens rond een thema” (Appel). “Bij ons wel, dan
mogen wij eens iets drukken, als de leerkracht iets anders moet doen, dan
mogen wij vrij iets doen met Photoshop” (Lucas). Vier andere respondenten
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
48
hebben nog nooit een project gedaan. “In onze klas hebben wij dat nog niet
gedaan” (Bo). Bovendien vindt Enzo dat er te weinig aan projectwerking is in
EDUGO Campus GLORIEUX. Fien werkt echter voldoende aan projecten. “We
hebben acht uur praktijk en dat is genoeg”.
7.2.4. Coaching
Twaalf leerlingen kunnen bij iemand op school terecht als ze problemen
ervaren. Sommige leerlingen geven een zekere hiërarchie aan in de zorg op
school. In eerste instantie wordt de vertrouwensleerkracht of de klastitularis
aangesproken. “Mijn Franse leerkracht, die heeft mij ook thuis nog bijles
gegeven” (Enzo). “Bij mijn klastitularis of bij sommige leerkrachten” (Lucas),
“Mijn klastitularis zelf, daar kan je goed mee praten en we hebben daar wel veel
gesprekken mee klassikaal en daar zou ik toch rapper naartoe gaan dan naar een
andere leerkracht” (Telefoon). Wanneer de problemen ernstiger zijn, schakelen
de leerlingen de hulp van de graadcoördinatoren in. “Als er echt iets is dan zou ik
wel eens langsgaan bij de graadcoördinatoren” (Jozef). In laatste instantie is de
hulp van het CLB of de directie aangewezen. “Bij CLB of bij de
graadcoördinatoren of in het uiterste de directeur” (Enzo).
De meeste leerlingen ervaren de hulp die ze ontvangen als positief. “Ik
vind het goed dat ze kunnen luisteren en dat ze kunnen helpen” (Lucas).
Vervolgens hebben de respondenten een aantal zorginitiatieven opgesomd. “Er
zijn ooit bijlessen geweest” (Tafel). “Bij studiezaken kan je bijvoorbeeld voor
examens een examenrooster opstellen samen met de graadcoördinatoren en met
de klastitularis” (Jos). “Als je naar de huiswerkklas gaat, dan proberen ze u te
helpen met uw huiswerk te maken of uw planning voor een examen […] of uw
lessen of uw boekentas op tijd in orde brengen” (Gerrit). Voor Gerrit werkt deze
hulp bovendien motiverend: “Je wilt wel de dingen die zij uitleggen meer
proberen doen”. Ook Appel krijgt hulp van de school. “Mijn moeder stuurt heel
vaak mails naar leerkrachten en er komt altijd een antwoord op”. Lucas en Kris
vinden het positief dat de school rekening houdt met hun dyslexie.
Bij examens heb ik verlengde tijd omdat ik dyslectisch ben. Ik krijg ook
veel hulp van mijn Franse lerares omdat ik ook dyslectisch ben en ik ga ook veel
naar de bijles dus ze weet ook dat ik problemen daar mee heb. Dus de school
helpt mij wel vrij goed (Kris).
Toch staan sommige respondenten ook zeer kritisch tegenover de hulp die
de school aanbiedt. Telefoon vindt de aangeboden hulp niet nodig: “Misschien
heb ik dat soms wel nodig, maar ik wil het niet altijd eigenlijk […] Ze hebben mij
ook voorgesteld om dat leerproject te doen, ik heb dat dan zelf afgewezen omdat
ik dan toch een goed rapport had”. Appelmoes is zich niet bewust van de hulp die
de school aanbiedt: “Die helpen mij, ons toch niet”. Daarnaast vindt Enzo dat de
school hem niet helpt: “De enige die mij helpen zijn mijn ouders thuis. […] Mijn
ouders geven tenminste aandacht aan mijn gedragsproblemen. Leerkrachten
trekken zich dat niet aan. Die schrijven onmiddellijk een nota”. Ook Fien heeft
een kritische opmerking. Ze vindt het niet eerlijk dat sommige leerlingen hulp
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
49
krijgen en andere leerlingen niet. Uit het onderstaande citaat van Fien blijkt dat
veel afhankelijk is van de individuele leerkracht.
Ik kreeg eerst begeleiding en meneer de graadcoördinator zei dan ook, je
krijgt een begeleider en dat kan een leerkracht zijn of dat kan iemand anders
zijn. En mijn ouders waren daar mee akkoord. Maar ik heb nog altijd geen
begeleider, hij zei dat mijn klastitularis dat ging doen, maar ik heb daar nog niets
van gehoord (Fien).
Ook de zorg van de graadcoördinatoren ervaren de meeste respondenten
positief. “Ze proberen zoveel mogelijk voor u te doen, zodat je toch goede
punten behaald, dat je u goed voelt op school, dat je goed in de groep zit”
(Telefoon). “Meestal verwijzen ze door naar iemand anders voor bepaalde zaken.
Maar als je dan echt in de problemen zit, bijvoorbeeld veel lessen niet maakt,
dan sturen ze u naar de studie om iets te maken” (Gerrit).
Sommige respondenten hebben vervolgens enkele verbeterpunten
geformuleerd voor de zorg EDUGO Campus GLORIEUX. Kris zou meer bijlessen
willen bijwonen: “Meer bijles zou handig zijn”. Enzo zou extra uitleg kunnen
gebruiken: “Meer uitleg geven en bij de examens de vragen beter formuleren
zodat ik ze kan begrijpen” (Enzo). Lucas zou graag meer leertips ontvangen:
“Meer tips geven hoe je iets beter zou kunnen doen” Ook een uitgewerkt beleid
voor dyslexie stelt hij voor. “Meer rekening houden met dyslexie, bijvoorbeeld op
een examen als ik een lange tekst krijg, die tekst vertellen”. Tot slot willen de
leerlingen meer duidelijkheid over de organisatie van de huiswerkklas en de
bijlessen.
De school helpt mij door huiswerkklassen, maar het jammere is dat ik daar
niet naartoe kan gaan omdat ik dan pas om acht uur thuis kom met de bus en
dat is dan zeer nadelig voor mij om zo laat thuis te komen (Appel).
Meer zeggen wanneer het bijlessen zijn, want nu is het bijles, is het geen
bijles? Soms zeggen ze wel het is ooit bijles, maar dan doen ze nooit aan iets
verder. Ze zeggen ik ga bijles geven, maar niemand weet dan wanneer het is.
Misschien een blad geven met op die datums zijn er allemaal bijlessen. Dat
zouden ze beter doen (Tafel).
Tot slot spelen ook ouders, vrienden en het nabijgelegen internaat een rol
in het zorgbeleid van de school. “Als ik iets niet snap dan kan ik uitleg vragen
thuis” (Jozef). “Meestal gewoon bij vrienden. […] Op internaat zijn er meestal wel
mensen die willen helpen als ik iets niet begrijp” (Bo).
Tot slot hebben de respondenten ook aangeven welke problemen ze
meestal ervaren. Via deze vraag kunnen hiaten aan het licht komen in het
zorgbeleid. De problemen die leerlingen ervaren zijn zeer uiteenlopend. Van
vakspecifieke moeilijkheden en moeilijkheden met ‘leren leren’ tot concentratie-
en motivatieproblemen. “Voor Nederlands heb ik problemen want het is theorie
dat je vanbuiten moet kennen en dat leer ik soms niet zo goed” (Fien) “Vooral
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
50
elektriciteit omdat ik dat meestal vergeet of niet goed kan onthouden” (Gerrit).
“Mijn concentratie is niet zo goed. Ik wordt vaak afgeleid door geluiden” (Tafel).
Gemotiveerd blijven vooral. […] Door vakken die moeilijk gaan, gaan mijn
algemene vakken ook naar beneden, omdat ik met het idee zit, deze punten kan
ik waarschijnlijk niet meer ophalen en dan steek ik gewoon overal minder moeite
in met het gedacht dat het toch niet zal lukken (Appel).
7.2.5. Peers
Vrienden zijn voor heel wat respondenten een belangrijk motief om naar
school te komen. Bij vier respondenten zitten de meeste van hun vrienden dan
ook op deze school. Drie respondenten hebben voornamelijk vrienden buiten de
school en de overige leerlingen hebben zowel vrienden op als buiten de school.
Bij Telefoon heeft dit te maken met het veranderen van school: “Omdat ik al veel
scholen heb gedaan is toch wel de meerderheid van andere scholen”. Wat het
aantal vrienden in de klas betreft, melden drie leerlingen dat ze uitsluitend
vrienden hebben in hun eigen klas. “Mijn klas is gewoon vriendelijker en ik breng
er ook meer tijd mee door” (Kris). Twee respondenten hebben enkel vrienden
buiten hun eigen klas. “Mijn andere vrienden zitten in het beroeps” (Ben). Jos,
Enzo en Telefoon hebben vooral vrienden in hogere jaren. “Ik heb ook veel
vrienden die hoger zitten, het vierde, het vijfde” (Jos). “Bij mij heb ik vrienden in
het vijfde en het vierde ook. Door te blijven zitten” (Enzo). “Omdat ik nu mijn
jaar opnieuw doe en ik ken hier mensen van de scouts, van de muziekschool en
die zijn allemaal mijn leeftijd, maar die zitten dan in het vijfde” (Telefoon).
Verder blijkt dat de meerderheid van de vrienden van de respondenten
van hetzelfde geslacht is. “Ik denk jongens omdat er meer jongens op school
zitten dan meisjes” (Ben). “Ik denk dat je met meisjes minder goed kunt praten
over computers” (Tafel). “Meisjes verstaan u veel beter” (Fien). “Omdat er geen
meisjes in mijn klas zitten en meestal als er dan buiten de school meisjes zijn,
dat interesseert mij niet” (Gerrit). “Omdat ik beter kan omgaan met jongens dan
met meisjes, want meisjes hebben andere gedachten dan jongens” (Enzo).
“Omdat ik ook een jongen ben en wij kunnen beter overeenkomen, omdat we
dezelfde hobby’s hebben en dezelfde sport” (Ben). “Ik ga in mijn vrije tijd gaan
skaten en in het skatepark zijn er niet veel meisjes, daar leer ik ook de meeste
van mijn vrienden kennen” (Appelmoes).
Tijdens de interviews werd ook gepeild naar de onderwerpen waarover de
respondenten praten met hun vrienden. Meestal praten ze niet over school.
“Over dingen die we gemeenschappelijk hebben, als ik nu een vriend heb die ook
muziek speelt, gaan we vooral over muziek praten of over sport, dat is te zien
wat we gemeenschappelijk hebben” (Telefoon).
Wanneer ze toch over school praten, bespreken ze vooral praktische
zaken. “Over de middagpauze, als we in het weekend elkaar zien, over wie een
box meeneemt” (Telefoon). “Als er tegen volgende week taken zijn of toetsen en
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
51
die persoon was ziek, dan zeggen we dat tegen haar in de vakantie of in het
weekend, maar buiten dat wordt er eigenlijk niet zo veel gepraat over school”
(Fien). Daarnaast praten de leerlingen ook regelmatig over punten. “Als we ons
rapport gekregen hebben dan praten we daarover” (Jos). “In onze klas zijn er
een paar die een weddenschap doen wie de beste punten heeft” (Enzo).
Bovendien spelen punten een belangrijke rol in vriendenkringen. Zo denken acht
respondenten dat hun vrienden goede punten belangrijk vinden. Telefoon denkt
dat dit afhankelijk is van de studierichting die vrienden volgen: “Veel vrienden
die in hout beroeps zitten zeggen van schoolresultaten: dat maakt mij niet uit en
dan vrienden van in EM [Elektromechanica], IW [Industriële wetenschappen]die
vinden dat wel enorm belangrijk”. Drie respondenten denken dat hun vrienden
goede punten niet belangrijk vinden. “De meeste vinden slechte punten hebben
niet erg en dan doen die gewoon alsof er niets gebeurd is” (Bo). Bovendien zijn
er ook vrienden die elkaar stimuleren goede punten te behalen. “Als iemand een
betere toets heeft dan zeggen ze: ik heb zoveel punten meer en dan ga jij
proberen om daar meer voor te doen zodat jij meer punten krijgt” (Gerrit).
Wanneer de respondenten vervolgens gevraagd werd om gelijkenissen te
benoemen tussen zichzelf en hun vrienden, leek dit in eerste instantie een
moeilijk te beantwoorden vraag. Dezelfde interesses, hobby’s, sport, muziek,
jeugdbeweging en samen buitengaan zijn enkele opgenoemde gelijkenissen.
“Meestal scouts, muziek, de school waar ik op heb gezeten of zit, basket”
(Telefoon). “Vooral de hobby’s” (Ben). “De meeste vrienden volgen dezelfde
richting als mij” (Bo). “Ik denk ook niet dat het u vrienden gaan zijn als ze
andere dingen leuk vinden of doen” (Tafel). Voor Tafel is het ook goed dat zijn
vrienden net zoals hem niet altijd even goede punten behalen: “Als je vrienden
hebt die altijd goede punten hebben dan is dat ook niet altijd leuk als jij geen
goede punten hebt”.
Bovendien denken veel respondenten dat hun vrienden dezelfde houding
hebben ten aanzien van school als zijzelf. “Ze vinden het ook belangrijk voor
later. Iedereen vindt school saai. Maar zij studeren ook” (Jos). “De meeste
vinden school ook stom en dan doen ze dat ook alleen maar om hun vrienden te
zien” (Bo). “Sommige zien dat ook wel als tijdverspilling” (Telefoon). “Volgens
mij denken ze net zoals mij dat ze dat ook leuk vinden de omgeving en de
vrienden” (Fien). Kris echter heeft ook vrienden die niet hetzelfde denken als
hem: “Sommige gaan echt niet graag naar school, sommige studeren ook echt
niet graag en sommige studeren maar voor het examen de dag voor het
examen, waar ik niet echt mee akkoord ben, maar dat is hun keuze”.
Daarnaast zijn er heel wat respondenten die aangeven dat hun vrienden
weinig tot geen invloed hebben op hen. “Omdat ik in mezelf zeg: wat zij vinden
is oké, maar doe dat niet voor uzelf. Doe alleen wat jij leuk vindt” (Enzo). “Als
iemand iets doet dat ik niet graag doe dan ga ik dat niet doen” (Gerrit). Toch zijn
er ook enkele respondenten die aangeven dat hun vrienden wel een invloed
hebben. Maar ze kunnen vaak niet aangeven op welke manier ze worden
beïnvloedt. “Als je iets wilt kopen, gaan ze u misschien wel beïnvloeden van je
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
52
moet dat meer kopen of dat” (Tafel). Bovendien ondervinden de meeste
leerlingen de invloed als iets positiefs. “Als ik een goede toets heb, zeggen ze dat
wel” (Ben). “Als ze zeggen je moet beter u best doen, ik wil dat jij in het vijfde
zit volgend jaar. Dan probeer ik dat te doen” (Lucas).
Door positieve dingen te zeggen. Maar als ze negatieve dingen zeggen,
bijvoorbeeld als iemand zegt tegen mij: je kunt dat niet, dan wil ik het juist
liever. Als meer mensen zeggen dat ik het niet wil doen, hoe meer ik dat wil
doen, dus eigenlijk negatieve dingen dat stoort mij niet echt. Maar het is niet dat
ze dat elke dag mogen zeggen, alles heeft een grens (Appelmoes).
Mijn vrienden zijn heel open en die praten tegen iedereen die ze tegen
komen en ik denk dat het door hen is dat het bij mij ook zo wat overkomt, dat je
niet bang moet zijn, maar gewoon tegen iedereen mag praten (Bo).
Toch heeft Bo ook schrik dat haar vrienden haar in de toekomst wel
negatief zouden beïnvloeden: “Als iedereen zich niets aantrekt van de punten,
als je om den duur dan als enige bent, dat het misschien ook kan veranderen”.
In de interviews werd eveneens gepeild naar populariteit. Veel vrienden
hebben, is volgens de respondenten het belangrijkste kenmerk van populaire
jongeren. “Veel vrienden, iedereen vindt u tof, iedereen wil uw vriend zijn en
niemand doet rot tegen u” (Kris). “Als iedereen u kent op school. Als je echt een
grote groep rond u hebt. Zodat mensen naar u opkijken een stuk” (Telefoon).
Volgens Lucas zijn ook kledij, mode en stoer gedrag uitingen van populariteit.
“Kledij en mode en gedrag ook een beetje […] Stoer gedrag”. Voor Jos is rijk zijn
een kenmerk van populariteit: “Rijke mensen, ze hebben veel geld”. Appelmoes
vindt dat kenmerken van (on)populariteit niet bestaan. “Volgens mij zijn die er
niet”.
Toch vinden bijna alle leerlingen populair zijn niet belangrijk. Ook Telefoon
vindt populair zijn niet belangrijk, toch wil hij niet uit de boot vallen: “Ik wil ook
niet uit de boot vallen, maar dat ik echt populair moet zijn dat is niet nodig voor
mij. […] Ik ben niet iemand die graag in de aandacht staat, maar ook niet
iemand die er buiten staat”. Enzo en Ben echter willen wel graag populair zijn.
“Dan kan je veel met vrienden omgaan” (Ben). “Om erbij te horen” (Enzo).
De meeste respondenten vinden goede vrienden belangrijker dan veel
vrienden hebben. “Ik ben blij met de vrienden die ik nu heb” (Appel). “Als ik
vrienden heb die beleefd zijn tegen mij of respect hebben voor mij vind ik dat ok.
Als er mensen zijn die niet zo vriendelijk zijn dan maakt mij dat niet uit” (Kris).
Goede vrienden worden omschreven als vrienden die je kunt vertrouwen, die
steun en hulp bieden, waarmee je goed kan praten en waar je altijd plezier mee
kan maken.
Vervolgens werd er ook gepeild naar kenmerken van onpopulaire
jongeren. De meeste respondenten geven hier als redenen weinig vrienden,
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
53
asociaal gedrag en meeloopgedrag. “Asociaal doen” (Appel) “Dat gaat tot gepest
worden bijna en niet populair zijn dat zijn meestal mensen die populaire mensen
volgen en die dan dingen gaan overnemen van andere mensen om dan populair
over te willen komen” (Telefoon). Ook het behalen van goede punten voor
vakken zoals wiskunde vindt Bo een kenmerk van onpopulariteit: “Als er iemand
mega goed is in wiskunde en die heeft niet zoveel vrienden dan zeggen ze dat
die niet populair is”.
Wanneer vervolgens bij de respondenten geïnformeerd werd naar de
klassfeer zeggen negen respondenten tevreden te zijn over de klassfeer. “De
leerkrachten zeggen dat zelf ook dat wij één van de betere klassen zijn voor
klassfeer” (Tafel). “Het is een algemene goede klassfeer. Iedereen kent elkaar.
Er zijn wat slechte dingen gebeurd, maar dat is gepasseerd en ik denk dat het
wel goed gaat komen” (Kris). Voor Appel heeft de klassfeer zelfs een positieve
invloed op zijn motivatie. “Het feit dat ik liever voor school zou werken nu omdat
ik vorig jaar in een minder toffe klas zat en ik merkte dan wel dat ik gewoon veel
minder zin had om voor school te werken”. Telefoon merkt toch een negatief
aspect op aan zijn klassfeer.
We hebben wel een goede klas. Maar er zijn een paar mensen die er
buiten vallen. […] Eén studeert wat te veel ten opzichte van de rest en twee
andere zijn wreed rustig. Ze zeggen eigenlijk nooit iets. En die vallen dan wat
buiten de groep (Telefoon).
Jozef vindt dat naast de rol die leerlingen spelen in de klassfeer ook de
leerkracht een specifieke rol speelt: “Bij sommige vakken is het gewoon soms
saai, maar als de leerkracht ook wat meevalt dan kan dat wel plezant zijn […] Als
het plezant is dan ben ik wel content ook”.
Toch zijn er ook vier respondenten die een negatieve klassfeer ervaren.
“Het is een drukke klas” (Jos). “Ze zijn heel erg wild, het is vaak luidruchtig bij
elke leerkracht en dan begint de leerkracht meestal boos te worden” (Gerrit).
“Niet zo positief want mijn klas neemt het niet zo goed op, ze gedragen zich als
kleine kinderen nog, en dan denk ik: wat moet ik doen. Ze gedragen zich echt
gelijk kinderen van de kleuterklas” (Enzo).
Twee van de vier respondenten vinden de klassfeer bovendien storend.
“Als ze eens onnozel doen in de klas, zou ik eigenlijk nog durven meedoen ook”
(Enzo). De andere twee leerlingen trekken zich niets aan van de storende klas en
melden dat dit geen enkele invloed heeft op hen. “Ik studeer gewoon door of ik
praat soms met mijn vriend als iedereen lawaai begint te maken” (Gerrit).
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
54
8. Discussie
Leerlingen motiveren in het secundair onderwijs in Vlaanderen blijft
ondanks verschillende initiatieven, zoals het Longitudinaal Onderzoek Secundair
Onderwijs en het Masterplan hervorming Secundair Onderwijs, een grote
uitdaging. Dit onderzoek wil inzicht verkrijgen in de factoren die een invloed
hebben op de autonome motivatie van leerlingen beroepssecundair en technisch
secundair onderwijs. Hiervoor zijn leerlingen uit EDUGO Campus GLORIEUX
bevraagd. De onderzoekvraag die in dit onderzoek centraal staat, luidt als volgt:
“In welke mate zijn leerlingen autonoom gemotiveerd en welke factoren op het
niveau van leerlingen, leerkrachten, school en gezin hebben een invloed op de
autonome motivatie van BSO- en TSO-leerlingen?” Hierna volgt er een
bespreking van deze onderzoeksvraag.
Op basis van het theoretisch model onderscheiden we vier niveaus die een
invloed hebben op de autonome motivatie van BSO- en TSO-leerlingen. Deze
niveaus beïnvloeden ook elkaar. De onderzoekshypothese: “De beïnvloedende
factoren die bestaan uit de kenmerken van leerlingen, leerkrachten, school en
gezin hebben een invloed op de autonome motivatie van BSO- en TSO-
leerlingen”, blijkt voor dit onderzoek te kloppen. Hieronder worden de resultaten
van dit onderzoek verder besproken, om vervolgens op zoek te gaan naar
mogelijke verklaringen.
8.1. Autonome motivatie
De gemiddelde score voor autonome motivatie, gemeten met de Zelf-
Regulatie Vragenlijst – Leren (Vansteenkiste et al., 2009) is in dit onderzoek
2.73 op 5. Voor deze motivatieschaal bestaan er geen Nederlandstalige
normtabellen (Vansteenkiste et al., 2007). Toch kan gesproken worden van een
gemiddelde score op autonome motivatie. Hoewel er leerlingen zijn die een hoge
of een lage mate van autonome motivatie aanduiden met een minimum van 1 op
5 en een maximum van 4.38 op 5, blijkt de doorsnee leerling van EDUGO
Campus GLORIEUX gemiddeld autonoom gemotiveerd. Leerlingen die laag scoren
op autonome motivatie ervaren externe of interne druk en hebben vaak
negatieve leeruitkomsten (Sierens & Vansteenkiste, 2009). Leerlingen die wel
hoog scoren op autonome motivatie leren meer zelfstandig en diepgaand en
behalen betere leeruitkomsten (Sierens & Vansteenkiste, 2009).
Niettegenstaande dat de leerlingen in dit onderzoek gemiddeld scoren op
autonome motivatie, zijn er veel studies die een gebrek aan motivatie melden bij
deze doelgroep (Anderman & Maehr, 1994). In het kwalitatief luik is minder
duidelijk wanneer er sprake is van een invloed op de autonome motivatie. Toch
geven de leerlingen synoniemen aan voor motivatie die wijzen op de autonome
vorm van motivatie, zoals graag doen, interesse en inzet. De beschrijving van
motivatie van de respondenten vertoont dus gelijkenissen met de kenmerken
van autonome motivatie. Naast autonome motivatie is er ook amotivatie voor
school aan het licht gekomen bij enkele respondenten. Dit toont een grote
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
55
verscheidenheid aan motivatie, wat strookt met het continuüm van de
Organismic Integration Theory (Ryan & Deci, 2000).
8.2. Beïnvloedende factoren van motivatie
8.2.1. Leerlinggerelateerde beïnvloedende factoren
Op dit niveau hebben twee factoren een significante invloed op de
autonome motivatie van BSO- en TSO-leerlingen. Op gebied van leeftijd stijgt de
autonome motivatie wanneer de leerlingen ouder worden, in tegenstelling tot de
onderzoeken van Pintrich (2000), Engels et al. (2001) en Vettenburg et al.
(2006), waar de motivatie voor school het laagst is tijdens de adolescentie (Nys,
1987; Verhalle, 1995). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat leerlingen uit het
BSO en TSO meer geneigd zijn om naar school te gaan om een beroep te leren
voor later en minder vanuit de verplichting van hun ouders. Ze schuiven met
andere woorden naar rechts op het continuüm van de Self-Determination Theory,
en vertonen meer autonome vormen van motivatie (Ryan & Deci, 2000).
Daarnaast is voor BSO- en TSO-leerlingen het einde van hun onderwijsloopbaan
veel beter in zicht dan bij ASO-leerlingen, omdat ze niet verplicht zijn om verder
te studeren. Het einde van een bepaalde stap in de onderwijsloopbaan doet
eveneens de motivatie toenemen (Peetsma et al., 2003).
Vervolgens draagt een positief welbevinden van leerlingen op school
eveneens bij tot meer autonome motivatie. Dit is in lijn met de verwachtingen uit
de literatuur (Engels et al., 2001; Van Damme & Van Landeghem, 2002; Van
Petegem 2008). De leerlingen hebben een positieve houding ten aanzien van
school en ervaren school niet als een verplichting (Van Petegem, 2008). De
meeste respondenten gaan graag naar school. Ze hebben interesse in hun
studierichting en vakken en de meeste respondenten willen bovendien hun
diploma behalen of zelfs verder studeren. Dit zijn resultaten die stroken met het
onderzoek van Engels et al. (2001).
Opmerkelijk is het belang dat gehecht wordt aan punten door de
leerlingen. Dit vormt het belangrijkste motief om te leren en te presteren. Een
mogelijke verklaring hiervoor is de aandacht die uitgaat naar punten en
prestaties vanuit de samenleving. De motivatie van leerlingen wordt ook
beïnvloedt door het behalen van goede punten of slechte punten. Bij slechte
punten zullen de leerlingen in de toekomst beter proberen leren en presteren.
8.2.2. Leerkrachtgerelateerde beïnvloedende factoren
Uit de kwantitatieve analyse van dit onderzoek blijkt dat de leerkrachtstijl
geen significante invloed heeft op de autonome motivatie van leerlingen. Noch
autonomieondersteuning, noch betrokkenheid, nog structuur hebben een
significante invloed op de autonome motivatie van BSO- en TSO-leerlingen. Een
mogelijke verklaring hiervoor is dat BSO- en TSO-leerlingen minder nood hebben
aan de bevrediging van de drie psychologische basisbehoeften binnen de SDT:
autonomie, competentie en relationele verbondenheid.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
56
Naast de leerkrachtstijl blijkt uit de interviews dat er andere beïnvloedende
factoren op het niveau van de leerkrachten een invloed kunnen uitoefenen op de
motivatie van leerlingen. De meerderheid van de respondenten komen over het
algemeen goed overeen met hun leerkrachten. De leerlingen vinden het
belangrijk dat hun leerkrachten vriendelijk, rechtvaardig en humoristisch zijn
(Engels et al., 2001). Het belang van humor is bijzonder, want hierover werd
niets gevonden in de literatuur. De leerkrachten moeten ook respect tonen voor
de leerlingen. Bovendien doen de leerlingen beter hun best voor leerkrachten
waar ze een goede relatie mee hebben. Ook voor leerkrachten die hen steunen
en motiveren doen ze beter hun best (Certo et al., 2003). Tot slot is de
bezorgdheid van de leerkracht een beïnvloedende factor voor de motivatie van
de respondenten. Ook Thomas (2002) stelt dat bezorgdheid motivatie uitlokt.
Evenzeer zijn de didactische kwaliteiten van leerkrachten bepalend voor de
motivatie van de leerlingen (Vettenburg, 1987). Leerkrachten moeten hun vak
voldoende beheersen en dit vak goed overbrengen (Engels et al., 2001). De
meeste respondenten zijn tevreden over de werkvormen die de leerkrachten
gebruiken op EDUGO Campus GLORIEUX. De leerlingen verkiezen didactische
werkvormen zoals actieve betrokkenheid, samenwerkend leren en projectwerking
(Woolfolk et al., 2008). Volgens de EVT wordt de waarde die aan een taak
gehecht wordt hierdoor positief beïnvloedt. Actieve betrokkenheid motiveert de
respondenten en ook vele onderzoekers komen tot hetzelfde resultaat
(Steinberg, 1989; Engels et al., 2001; Van Damme & Van Landeghem, 2002;
Certo et al., 2003; Beekhoven & Dekkers, 2005; Ebbens & Ettekoven, 2009).
Ook het gebruik van diverse didactische werkvormen draagt bij tot hun
motivatie. Dit resultaat is in overeenstemming met het onderzoek van Woolfolk
en collega’s (2008). Volgens Certo en collega’s (2003) hebben klassieke
didactische werkvormen enkel een positieve invloed op leerlingen die sterk
gemotiveerd zijn. De gemiddelde leerling van EDUGO Campus GLORIEUX is
echter gemiddeld autonoom gemotiveerd. Vervolgens hebben ook de vakken een
belangrijke invloed op de motivatie van leerlingen. De leerlingen maken echter
niet het klassieke onderscheid tussen praktijkvakken en theorievakken zoals in
de literatuur aangegeven. Het zijn eerder de vakken die geen onmiddellijk nut
bewijzen die als nutteloos worden bestempeld. Ook uit de literatuur is gebleken
dat vakken of lessen die te weinig aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen
negatief zijn voor hun motivatie (Verhalle, 1995; Engels et al., 2001; Certo et
al., 2003). Tot slot heeft te weinig vrijheid, geen rekening houden met de
interesses van de leerlingen en overdreven ICT-gebruik een negatieve invloed op
motivatie. Het laatste is een resultaat dat niet in overeenstemming is met de
verwachtingen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ICT niet voldoende
geïntegreerd aangeboden wordt op school. Balanskat, Blamire & Kefala (2006)
stellen immers vast dat leerlingen gemotiveerder zijn wanneer er integratie is
van ICT in het onderwijs. Opmerkelijk is dat alle didactische werkvormen
bijdragen tot de motivatie van BSO- en TSO-leerlingen als ze op de correcte
manier gebruikt worden en als het gebruik niet overdreven wordt.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
57
De leerlingen ervaren verder ook een invloed op hun motivatie door de
gebruikte evaluatiemethode. Ze vinden positieve, specifieke en individuele
feedback belangrijk (Struyf, 2000). In tegenstelling tot de onderzoeken van
Schunk (1991) en Engels et al. (2001) dragen beloningen in dit onderzoek niet
bij tot een hogere motivatie. Aanmoedigingen echter wel. Ook punten of
summatieve evaluatie spelen een zekere invloed op de motivatie van leerlingen.
Uit de interviews blijkt inderdaad dat de leerlingen hun punten liever individueel
krijgen, vooral wanneer de punten slecht zijn. Volgens de literatuur leiden
punten zonder uitleg tot competitie en verminderde autonome motivatie (Black &
William, 1997; Black et al., 2002; Hattie & Timperley, 2007).
8.2.3. Schoolgerelateerde beïnvloedende factoren
Uit dit onderzoek blijkt dat er een invloed is van coaching en peers op de
motivatie van leerlingen. Wat de variabele coaching betreft, kunnen alle
respondenten bij iemand terecht op school. De hulp die de respondenten
ontvangen, ervaren zij ook als zinvol. De leerlingen voelen zich thuis op school
omdat ze voldoende ondersteund worden (McCold & Wachtel, 2002). De
leerlingen kunnen gecoacht worden van vakspecifieke problemen tot
concentratie- en motivatieproblemen. Specifiek leidt studiebegeleiding volgens
Ning & Downing (2010) tot een hogere motivatie.
Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat ook vrienden een belangrijke
motivator vormen. Ook het onderzoek van Engels et al. (2001) toont aan dat
vrienden een belangrijk motief zijn om naar school te komen. De respondenten
vertonen heel wat gelijkenissen met hun vrienden, ook qua motivatie voor school
(Certo et al., 2003). Dit is in overeenstemming met de literatuur waaruit blijkt
dat vrienden gelijkaardige attitudes hebben ten opzichte van school (Berndt,
1999; Urdan & Schoenfelder, 2006; Nelson & DeBacker, 2008; Ream &
Rumberger, 2008). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat jongeren vrienden
verkiezen die op hen lijken (Scholte & Van Aken, 2006). Wanneer ze onderling
over school praten, gaat dit vaak om praktische zaken en punten. Volgens
Berndt (1999) nemen vrienden argumenten en standpunten hierdoor over van
elkaar. Vervolgens ondervinden slechts de helft van de respondenten
beïnvloeding van hun vrienden. Bovendien vinden ze deze invloed steeds
positief. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de leerling de invloed van hun
vrienden onderschatten. In tegenstelling tot het onderzoek van Urdan &
Schoenfelder (2006) ervaren de leerlingen in dit onderzoek geen negatieve
invloed van hun peers. Mogelijkerwijs willen de respondenten geen negatieve
kenmerken van hun vrienden blootgeven.
Ook de klassfeer speelt een belangrijke rol. Een goede klassfeer heeft een
positieve invloed op de motivatie van leerlingen. De concrete invloed van de
klassfeer komt weinig aan bod in de literatuur. Een mogelijke verklaring is dat de
klassfeer bijdraagt tot de relationele verbondenheid en zo leidt tot meer
motivatie (Ryan & Deci, 2000). Een andere verklaring hiervoor kan zijn dat de
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
58
klassfeer onder de kwaliteiten van de leerkracht valt en hij verantwoordelijk is
voor deze klassfeer en dit niet los van elkaar gezien kan worden.
Tot slot werkt populariteit weinig tot niet in op de motivatie van BSO- en
TSO- leerlingen in dit onderzoek. Dit strookt niet met de resultaten uit het
onderzoek van Urdan & Schoenfelder (2006). Een verklaring hiervoor is dat de
respondenten vrienden die ze kunnen vertrouwen belangrijker vinden dan
populair zijn en veel vrienden hebben.
8.2.4. Gezinsgerelateerde beïnvloedende factoren
De betrokkenheid van ouders vergroot de autonome motivatie. Het strookt
met de literatuur dat betrokkenheid, steun en verwachtingen van ouders
belangrijke voorspellers zijn voor de motivatie van leerlingen (Lacante et al.,
2001; Vitoroulis et al., 2011). Uit de interviews blijkt eveneens dat ouders een
belangrijke invloed uitoefenen. De respondenten vinden het belangrijk om goede
punten te behalen voor hun ouders. Daarnaast kunnen ze ook steeds rekenen op
de hulp van hun ouders.
8.2.5. Algemene conclusie
Uit de literatuur en dit onderzoek blijkt dat er tal van beïnvloedende
factoren zijn die inspelen op motivatie. In dit onderzoek gebeurde een selectie
van enkele beïnvloedende factoren. We kunnen besluiten dat elke indicator
afzonderlijk een idee kan geven van de motivatie van leerlingen secundair
onderwijs, maar dat niet alle beïnvloedende factoren noodzakelijk of samen
moeten voorkomen. De didactische kwaliteiten en de evaluatiemethode van de
leerkracht hebben wel een invloed op de autonome motivatie van leerlingen. Op
het niveau van de ouders, zorgt ouderlijke betrokkenheid ervoor dat leerlingen
meer autonoom gemotiveerd zijn. Bij de schoolgerelateerde beïnvloedende
factoren zijn coaching en peers belangrijk voor de motivatie van leerlingen.
Jongeren ervaren geen negatieve invloed van hun peers. Nagaan wat de
motivatie is van jongeren, is belangrijk om in te spelen op mogelijke
motivatieproblemen.
8.3. Implicaties voor de praktijk
Uit dit onderzoek blijkt dat de gemiddelde leerling van EDUGO Campus
GLORIEUX gemiddeld scoort op autonome motivatie. Om in te spelen op deze
autonome motivatie moet de school volgens dit onderzoek extra aandacht
besteden aan de relatie die ze hebben met de ouders van de leerlingen. De
basiscompetentie van de leraar: “de leraar als partner van de ouders” verdient
hierbij bijzondere aandacht. De school en de ouders moeten bij een
motivatieprobleem samen een plan uitstippelen. Verder moet de school ook
blijven investeren in het welbevinden van hun leerlingen. Het welbevinden en de
motivatie van leerlingen bevorderen, sluit naadloos aan bij de doelstellingen van
de hervorming van het secundair onderwijs (Masterplan hervorming S.O., 2013).
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
59
Verder moet er ook blijvende aandacht zijn voor de professionalisering van
leerkrachten omdat zij nog steeds belangrijke actoren vormen op school.
Leerkrachten moeten in staat gesteld worden om hun leerlingen te motiveren en
moeten bovendien beschikken over een breed gamma aan didactische
kwaliteiten en vakkennis. Daarnaast moeten ze ook veel aandacht besteden aan
het sociaal-emotionele aspect van het lerarenberoep.
Een laatste aspect waar de school mee rekening kan houden zijn de hiaten
die werden aangegeven in het coachingstraject door de leerlingen. De leerlingen
missen nog enkele zaken in het zorgbeleid op school, zoals een duidelijk
gestructureerd aanbod aan bijlessen en een uitgewerkt beleid voor leerlingen
met dyslexie.
8.4. Beperkingen van het huidige onderzoek
Het sterktepunt van dit onderzoek is dat er gekozen werd voor een
combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethodes. Kwalitatief
onderzoek leidt tot heel wat nieuwe inzichten omdat het dieper ingaat op de
meningen en percepties van leerlingen. Toch is het problematisch dat er via
interviews slecht eens beperkt aantal leerlingen bevraagd kunnen worden. Op die
manier krijgen we maar een beperkt beeld van het onderzoeksonderwerp.
Daarom is ook kwantitatief onderzoek van belang. Het schetst een meer
algemeen beeld van de leerlingen van EDUGO Campus GLORIEUX. Een volgende
beperking is dat het onderzoek slechts is afgenomen binnen één school.
Daarnaast bevraagde dit onderzoek enkel leerlingen en geen leerkrachten en
ouders. Bovendien heeft dit onderzoek enkel de leerlingen bevraagd die op het
moment van testafname aanwezig waren op EDUGO Campus GLORIEUX.
Daardoor werden niet alle leerlingen bereikt. Daarenboven is de test slechts een
momentopname die de ware motivatie niet steeds in beeld brengt. Bovenstaande
beperkingen brengen met zich mee dat dit onderzoek niet veralgemeend kan
worden naar de volledige leerlingenpopulatie van het Vlaamse onderwijs.
Vervolgens kent dit onderzoek nog verdere nadelen met betrekking tot het
kwalitatief luik. Eerst en vooral zijn er slechts 13 respondenten bevraagd.
Bovendien zijn niet alle interviews even kwaliteitsvol. Dit is afhankelijk van de
inbreng van de respondent. Verder werd er rekening mee gehouden dat er een
selectie was van meisjes in de onderzoeksgroep van het kwalitatief luik. Toch
blijft de vraag onbeantwoord wat hier de invloed is van geslacht. Er zijn slechts
twee meisjes opgenomen waardoor hierover geen conclusie kan getrokken
worden. De school bestaat dan ook overwegend uit jongens. Vervolgens kunnen
er ook vragen gesteld worden over de betrouwbaarheid van de geselecteerde
leerlingen. De respondenten zijn geselecteerd door de graadcoördinatoren
tweede graad op basis van hun deelname aan het door de school georganiseerde
coachingstraject. Een bijkomend nadeel is dat er bij toeval enkel jongeren uit het
TSO deelnemen aan dit coachingstraject en dus enkel deze leerlingen deelnamen
aan de interviews. Er is hier dus sprake van zeer specifieke kenmerken wat
veralgemenen moeilijk maakt. Deze steekproef is enkel representatief voor de
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
60
leerlingen van het coachingstraject. Een representatief beeld is echter niet de
opzet van dit onderzoek. Dit onderzoek wil een bijdrage leveren aan de praktijk
van de school.
Voor het kwantitatief luik bestaan er ook beperkingen. Er zijn enkele
nieuwe vragenlijsten opgesteld om leerlingen te bevragen. Sommige van de
beïnvloedende factoren die we via de vragenlijsten bevraagden, blijken niet te
beschikken over een voldoende hoge betrouwbaarheid en/of validiteit. Ook zijn
sommige vragen uit de vragenlijst niet geanalyseerd wegens een verkeerde
interpretatie door de leerlingen of omdat de vraag niet voldeed aan de bevraagde
factor. Daarnaast was de eerste vragenlijst te lang waardoor de concentratie bij
de laatste vragen verminderde en hier misschien geen consistente antwoorden
zijn verkregen. Er zijn aanpassingen nodig om dit meetinstrument te
optimaliseren.
Wat de analyses betreft was een multi-level analyse meer aangewezen. Uit
de literatuur kwam immers naar voren dat motivatie een multidimensioneel
begrip is dat bestaat uit verschillende niveaus. Daarnaast zijn de beïnvloedende
factoren die een invloed hebben op motivatie enorm gevarieerd waardoor er in
de literatuur soms tegenstrijdige resultaten zijn terug te vinden. Een multi-level
analyse werd niet uitgevoerd wegens het risico om fouten te maken door te
weinig basiskennis over de manier van analyseren.
Tot slot moet er opgemerkt worden dat het volledige onderzoek werd
uitgevoerd door één onderzoeker. Dit is positief omdat de onderzoeker alle data
op een gelijkaardige manier verwerkte. Het nadeel dat hieraan verbonden is, is
de subjectiviteit van de onderzoeker. Niettegenstaande er hier zoveel mogelijk
aan tegemoet gekomen werd door feedbackgesprekken, moet er hier zeker
rekening mee gehouden worden en is een kritische kijk vereist.
8.5. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek
Op basis van bovenstaande beperkingen worden hier implicaties
geformuleerd voor vervolgonderzoek. Allereerst zou het boeiend zijn om de
resultaten van de leerlingen te vergelijken met gegevens verzameld bij
leerkrachten en ouders. Via deze manier kunnen verschillen en gelijkenissen in
percepties opgespoord worden. Ten tweede is het zeker een meerwaarde als we
dit onderzoek longitudinaal zouden uitvoeren. Zo kunnen veranderingen
doorheen de jaren worden vastgelegd. Ook een grotere steekproef over
verschillende scholen heen is een must om een beeld te krijgen dat Vlaanderen-
breed is. Bovendien kan het ook interessant zijn om de leerlingen op te splitsen
in groepen volgens motivatiesoort. Hierdoor kan er nagegaan worden welke
beïnvloedende factoren inspelen op welke soorten motivatie en kan er een
motivatieprofiel geschetst worden. Uit de literatuur blijkt namelijk dat
verschillende profielen verschillende manieren van leren en presteren met zich
meebrengen. Daarnaast is het ook belangrijk dat we verschillende
onderwijsvormen met elkaar gaan vergelijken. De literatuur geeft immers een
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
61
verschil weer tussen de motivatie van leerlingen uit het ASO en leerlingen uit het
BSO of TSO. De beïnvloedende factoren die inspelen op motivatie zijn niet
noodzakelijk dezelfde. Ook dient er in volgend onderzoek meer aandacht te gaan
naar het verschil tussen jongens en meisjes. Dit krijgt in de literatuur veel
aandacht, maar kon in dit onderzoek niet onderzocht worden wegens het grote
aantal jongens dat deelnam aan dit onderzoek. Wat motivatie zelf betreft moet
er verder onderzoek gebeuren om specifieke normscores te ontwikkelen voor de
Zelf-Regulatie Vragenlijst – Leren om tot generalisaties te komen. Daarnaast is
de onderzoeker sterk afhankelijk van het gekozen meetinstrument voor het
onderzoek. Hierbij kan het nuttig zijn om naast de Zelf-Regulatie Vragenlijst –
Leren ook andere motivatietesten te gebruiken.
Het is uitermate belangrijk om inzicht te verkrijgen in andere
beïnvloedende factoren van motivatie. Naar verder onderzoek is het van belang
om ook andere beïnvloedende factoren in acht te nemen. Motivatie kan immers
een probleem vormen voor vele leerlingen en leerkrachten, scholen en ouders
weten niet steeds hoe ze de motivatie van hun leerlingen kunnen bevorderen.
Dus verder onderzoek naar de beïnvloedende factoren die motivatie beïnvloeden
is belangrijk. Hierbij mogen de perspectieven van leerlingen niet verloren gaan
dus ook kwalitatief onderzoek naar motivatie is noodzakelijk.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
62
Referenties
Aerts, S. (2009). Schoolmoeheid in het ASO. Invloed van vrienden en
leerkrachten. Retrieved from:
http://www.scriptiebank.be/sites/default/files/374d7ebc341cd74007a2af1
57514f8b7.pdf
Ainley, M. (2006). Connecting with learning: Motivation, affect and cognition in
interest processes. Educational Psychology Review, 18(4), 391-405. doi:
10.1007/s10648-006-9033-0
Ames, C. (1992). Classrooms: Goals, Structures, and Student Motivation. Journal
of Educational Psychology, 84(3), 261-271. doi: 10.1037/0022-
0663.84.3.261
Ananiadou, K., & Claro, M. (2009). 21st Century Skills and Competences for New
Millennium Learners in OECD Countries. OECD Education Working Papers,
41. doi: 10.1787/218525261154
Anderman, E. M., & Maehr, M. L. (1994). Motivation and schooling in the middle
grades. Review of Educational Research, 64(2), 287-309. doi:
10.3102/00346543064002287
Atkinson, J. W. (1957). Motivational determinants of risk taking behavior.
Psychological Review, 64(6), 359-372. doi: 10.1037/h0043445
Baarda, D.B., de Goede, M.P.M., & Teunissen, J. (2005). Basisboek kwalitatief
onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief
onderzoek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff.
Balanskat, A., Blamire, R., & Kefala, S. (2006). The ICT impact report. A review
of studies of ICT impact on schools in Europe. Brussels: European
Schoolnet/European Commission.
Bandura, A. (1991). Human agency: The rhetoric and the reality. American
Psychologist, 46(2), 157-162. doi: 10.1037//0003-066X.46.2.157
Beekhoven, S., & Dekkers, H. (2005). Early School Leaving in the Lower
Vocational Track: Triangulation of Qualitative and Quantitative Data.
Adolescence, 40(157), 197-211. doi: 15861626
Beerli, A., & Martin, J. D. (2004). Tourists’ characteristics and the perceived
image of tourist destinations: a quantitative analysis – a case study of
Lanzarote, Spain. Tourism Management, 25(5), 623-636. doi:
10.1016/j.tourman.2003.06.004
Belmont, M., Skinner, E., Wellborn, J., & Connell, J. (1988). Teacher as social
context: A measure of student perceptions of teacher provision of
involvement, structure, and autonomy support. Rochester, NY: University
of Rochester.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
63
Berndt, T. J. (1999). Friends' influence on students' adjustment to school.
Educational Psychologist, 34(1), 15-28. doi: 10.1207/s15326985ep3401_2
Bex, P., Lips, A., & Van Proeyen, L. (2010). Wie is er niet als de schoolbel rinkelt.
Evaluatie 2009-2010. Brussel: Vlaamse overheid.
Black, P., & Wiliam, D. (1998). Assessment and classroom learning. Assessment
in Education, 5(1), 7-68. doi: 10.1080/0969595980050102
Black, P., Harrison, C., Lee, C., Marshall, B., & Wiliam, D. (2002). Testing,
motivation and learning. Cambridge: University of Cambridge, Faculty of
Education: The Assessment Reform Group.
Boekaerts, M. (1993). Being concerned with well-being and with learning.
Educational Psychologist, 28(2), 149-167. doi:
10.1207/s15326985ep2802_4
Boekaerts, M. (2005). Motivatie om te leren. Educational Practices Series, 10.
Bradley, R. H., & Corwyn, R. F. (2002). Socio-economic status and child
development. Annual Review of Psychology, 53, 371-399. doi: 10.1146/annurev.psych.53.100901.135233
Broussard, S. C., & Garrison, M. E. B. (2004). The relationship between
classroom motivation and academic achievement in elementary school-
aged children. Family and Consumer Sciences Research Journal, 33(2),
106-120. doi: 10.1177/1077727X04269573
Certo, J., Cauley, K., & Chafin, C. (2003). Students Perspectives on their High
School Experience. Adolescence, 38(152), 705-722.
Coleman, J. S. (1961). The Adolescent Society. New York: The Free Press of
Glencoe.
Dandy, J., & Nettlebeck, T. (2002). Research note: A cross-cultural study of
parents' academic standards and educational aspirations for their
children. Educational Psychology, 22(5), 621–627.
doi:10.1080/0144341022000023662
De Maeyer, S., Rymenans, R., Daems, F., Van Petegem, P., & Van den Bergh, H.
(2003). Effectiviteit van tso- en bso-scholen in Vlaanderen: Een onderzoek
naar de effecten van schoolkenmerken op de prestaties en het
welbevinden op school van tso- en bso- leerlingen. Leuven: Acco.
De Rick, K. (2010). Bedrijven en onderwijs: partners voor een beter TSO en
BSO. Speerpunten voor gezamenlijke actie. Leuven: HIVA-K.U. Leuven.
deCharms, R. (1968). Personal causation. New York: Academic Press.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
64
Deci, E. L. & Ryan, R. M. (2000). The ‘what’ and the ‘why’ of goal pursuits:
Human needs and the self-determination of behavior, Psychological
Inquiry, 11(4), 227-268. doi: 10.1207/S15327965PLI1104_01
Deci, E. L. (1975). Intrinsic motivation. New York: Plenum.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic motivation and self-determination in
human behavior. New York: Plenum.
Deci, E. L., Vallerand, R. J., Pelletier, L. C., & Ryan, R. M. (1991). Motivation and
education: The self-determination perspective. Educational Psychologist,
26(3-4), 325-346. doi: 10.1207/s15326985ep2603&4_6
Decorte, T. (2007). Kwalitatieve Criminologische Methoden en Technieken.
Leuven: Acco.
Domagała – Zysk, E. (2006). The Significance of Adolescents’ Relationships with
Significant Others and School Failure. School Psychology International,
27(2), 232 – 247. doi: 10.1177/0143034306064550
Ebbens, S., & Ettekoven, S. (2009). Effectief leren, Basisboek. Groningen:
Noordhoff Uitgevers.
Eccles, J. S., Adler, T. F., Futterman, R., Goff, S. B., Kaczala, C. M., Meece, J. L.,
& Midgley, C. (1983). Expectancies, values, and academic behaviors (pp.
75–146). In Spence, J.T. (Eds.), Achievement and achievement
motivation. San Francisco, CA: W. H. Freeman.
Engels, N., Aelterman, A., Schepens, A., & Van Petegem, K. (2001). Het
welbevinden van leerlingen in het secundair onderwijs. Welwijs, 12, 28-33.
Engels, N., Aelterman, A., Van Petegem, K., Schepens, A., & Deconinck, E.
(2004). Graag naar school: een meetinstrument voor het welbevinden van
leerlingen secundair onderwijs. Brussel: VUBpress.
Feltzer, M.J.A., & Rickli, S.G. (2009). De invloed van persoonlijkheidskenmerken
en andere factoren op studie-uitval in het hoger onderwijs. Tilburg:
Universiteit van Tilburg.
Govaerts, E. (2012). Procrustes. Gender op school. http://www.procrustes.be/
Grolnick W.S., & Slowiaczek, M. (1994). Parents’ involvement in children’s
schooling: A multidimensional conceptualization and motivational model.
Child Development 65(1), 237–52. doi: 10.1111/j.1467-
8624.1994.tb00747.x
Grolnick, W., & Ryan, R. M. (1987). Autonomy in children’s learning: an
experimental and individual difference investigation. Journal of Personality
and Social Psychology, 52(2), 890-898. doi:10.1037/0022-3514.52.5.890
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
65
Guay, F., Chanal, J., Ratelle, C. F., Marsh, H. W., Larose, S., & Boivin, M. (2010).
Intrinsic, identified, and controlled types of motivation for school subjects
in young elementary school children. British Journal of Educational
Psychology, 80(4), 711-735. doi: 10.1348/000709910X499084
Hardre, P. L., & Reeve, J. (2003). A motivational model of rural students’
intentions to persist in, versus drop out of, high school. Journal of
Educational Psychology, 95(2), 347-356. doi: 10.1037/0022-
0663.95.2.347
Hattie, J. (2009). Visible Learning: A Synthesis of Over 800 Meta-Analyses
Relating to Achievement. Milton Park, Oxon: Routledge.
Hattie, J., & Timperley, H. (2007). The power of feedback. Review of Educational
Research, 77(1), 81–112. doi: 10.3102/003465430298487
Hopkins, B. (2011). The restorative classroom: Using restorative approaches to
foster effective learning. London, UK: Speechmark.
Howitt, D. (2010). Introduction to qualitative methods in psychology. England,
Harlow: Pearson Education Limited.
Lacante, M., De Metsenaere, M., Lens, W., Van Esbroeck, R., De Jaeger, K., De
Coninck, T., . . . Santy, L. (2001). Drop-out in het hoger onderwijs:
Onderzoek naar de achtergronden en motieven van drop-out in het
eerste jaar hoger onderwijs (Eindrapport OBPWO 98.11).
Brussel/Leuven: Vrije Universiteit Brussel/Katholieke Universiteit Leuven.
Lens, W., & Decruyenaere, M. (1991). Motivation and de-motivation in
Secondary education: Student characteristics. Learning and Instruction,
1(2), 145-159. doi: 10.1016/0959-4752(91)90024-3
Lens, W., & Depreeuw, E. (1998). Studiemotivatie en faalangst nader bekeken:
tussen kunnen en moeten staat willen. Leuven: Universitaire Pers Leuven.
Maehr, M. L., & Meyer, H. A. (1997). Understanding motivation and schooling:
Where we’ve been, where we are, and where we need to go. Educational
psychology review, 9(4), 371-409. doi: 10.1023/A:1024750807365
Marsh, H. W., Martin, A. J., & Cheng, J. H. S. (2008). A multilevel perspective on
gender in classroom motivation and climate: Potential benefits of male
teachers for boys? Journal of Educational Psychology, 100(1), 78-95.
doi: 10.1037/0022-0663.100.1.78
Martin, A. (2004) School motivation of boys and girls: Differences of degree,
differences of kind, or both? Australian Journal of Psychology, 56(3), 133-
146. doi: 10.1080/00049530412331283363
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
66
Mayer, R.E. (2004). Should there be a three-strikes rule against pure discovery
learning: The case for guided methods of instruction. American
Psychologist, 59(1), 14–19. doi: 10.1037/0003-066X.59.1.14
McCold, P., & Wachtel, T. (2002). Restorative justice theory validation (pp. 110- 142). In Weitekamp, E., & Kerner, H. J. (Eds.) Restorative Justice:
Theoretical Foundations. Devon, UK: Willan Publishing.
Miller, N.E. (1944). Experimental studies of conflict. In J. McV. Hunt (Ed.),
Personality and the behavior disorders (pp. 431-465). New York: Ronald
Press.
Nelson, R. & DeBacker, T. (2008). Achievement Motivation in Adolescents: The
Role of Peer Climate and Best Friends. The Journal of Experimental
Education, 76(2), 170-189. doi: 10.3200/JEXE.76.2.170-190
Ning, H.K., & Downing, K. (2010). The impact of supplemental instruction on
learning competence and academic performance. Studies in Higher
Education, 35(8), 921-939. doi: 10.1080/03075070903390786
Nys, K. (1987). Inleiding op de video "Vandaag ben ik maar gegaan". Contact,
107-109.
Pajares, F., & Valiante, G. (2001). Gender differences in writing motivation and
achievement of middle school students: A function of gender orientation?
Contemporary Educational Psychology, 206(3), 366–381. doi:
10.1006/ceps.2000.1069
Peetsma, T., Roeleveld, J., & Stoel, R. (2003). Stabiliteit en verandering in de
samenbreng tussen psychosociaal functioneren en schoolprestaties
gedurende het basisonderwijs. Pedagogische studiën, 80(4).
Pintrich, P. R. (2000). Multiple goals, multiple pathways: The role of goal
orientation in learning and achievement. Journal of Educational
Psychology, 92(2), 544-555. doi: 10.1037/0022-0663.92.3.544
Pintrich, P.R., & Schunk, D.H. (2002). Motivation in Education. Theory, Research,
and Applications. 2nd Edition. Upper Saddle River: Merril Prentice Hall.
Ream, R. K., & Rumberger, R. W. (2008). Student Engagement, Peer Social
Capital, and School Dropout Among Mexican American and Non-Latino
White Students. Sociology of Education, 81(2), 109-139.
doi: 10.1177/003804070808100201
Reeve, J., & Jang, HS. (2006). What teachers say and do to support students’
autonomy during a learning activity. Journal of Educational Psychology,
98(1), 209-218. doi: 10.1037/0022-0663.98.1.209
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
67
Reeve, J., Jang, H., Carrell, D., Jeon, S., & Barch, J. (2004). Enhancing students'
engagement by increasing teachers' autonomy support. Motivation and
emotion, 28(2), 147-169. doi: 10.1023/B:MOEM.0000032312.95499.6f
Roman, F. (2012). Spijbelen in Het Gentse Secundair Onderwijs: Verklarende
Factoren en Interventies. Retrieved from:
http://search.ugent.be/meercat
Ryan, R. M. (1995). Psychological needs and the facilitation of integrative
processes. Journal of Personality, 63(3), 397-427. doi: 10.1111/j.1467-
6494.1995.tb00501.x
Ryan, R. M., & Connell, J. P. (1989). Perceived locus of causality and
internalization - Examining reasons for acting in 2 domains. Journal of
Personality and Social Psychology, 57(5), 749-761. doi: 10.1037/0022-
3514.57.5.749
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Intrinsic and Extrinsic Motivations: Classic
Definitions and New Directions. Contemporary Educational Psychology,
25(1), 54-67. doi: 10.1006/ceps.1999.1020
Schneider, B. H., Tomada, G., Normand, S., Tonci, E., & de Domini, P. (2008).
Social support as a predictor of school bonding and academic motivation
following the transition to Italian middle school. Journal of Social and
Personal Relationships, 25(2), 287-310. doi: 10.1177/0265407507087960
Scholte, R. & Van Aken, M. (2006). Peer relations in adolescence (pp. 175-
194). In Jackson, S., & Goossens, L. (Eds.) Handbook of Adolescent
Development. Hove: Psychology Press.
Schunk, D. H. (1991). Self-Efficacy and Academic Motivation. Educational
Psychologist, 26(3-4), 207-231. doi: 10.1080/00461520.1991.9653133
Seligman, M. (1975). Helplessness: On depression, development, and death. San
Francisco: W. H. Freeman.
Sierens, E., & Vansteenkiste, M. (2009). Wanneer ‘Meer minder betekent’:
motivatieprofielen van leerlingen in kaart gebracht. Begeleid Zelfstandig
Leren, 24, 17-36.
Simon, H. A. (1967). Motivational and emotional controls of cognition.
Psychological Review, 74(1), 29-39. doi: 10.1037/h0024127
Sirin, S. R. (2005). Socio-economic status and academic achievement: A meta-
analytic review of research. Review of Educational Research, 75(3), 417- 453. doi: 10.3102/00346543075003417
Smet, P., (2010). Mensen doen schitteren: eerste oriëntatienota hervorming
secundair onderwijs. Eerste oriënteringsnota september 2010.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
68
Snowman, J., & Biehler, R. (2003). Psychology applied to teaching. Boston/New
York: Hoghton Mfflin Company.
Spera, C. (2005). A review of the relationship among parenting practices,
parenting styles, and adolescent school achievement. Educational
Psychology Review, 17(2), 125-146. doi: 10.1007/s10648-005-3950-1
Steinberg, L. (1989). Achievement (pp. 367-394). In Steinberg, L. (Eds.)
Adolescence. New York: McGraw-Hill Publishing Company.
Struyf, E. (2000). Evalueren: een leerkans voor leraren en leerlingen. Over de
evaluatiepraktijk in de klas en het evaluatiebeleid op school. Leuven:
Universitaire Pers Leuven.
Thomas, L. (2002). Student retention in higher education: the role of
institutional habitus. Journal of Education Policy, 17(4), 423-442. doi:
10.1080/02680930210140257
Urdan, T. & Schoenfelder, E. (2006). Classroom effects on student motivation:
Goal structures, social relationships, and competence beliefs. Journal of
School Psychology, 44(5), 331-349. doi: 10.1016/j.jsp.2006.04.003
Valcke, M. (2007) Onderwijskunde als ontwerpwetenschap: Een inleiding voor
ontwikkelaars van instructie en voor toekomstige leerkrachten. Gent:
Academia Press.
Vallerand, R. J., Fortier, M.S., Guay, F. (1997). Self-determination and
persistence in a real-life setting: toward a motivational model of high
school dropout. Journal of Personality and Social Psychology, 72(5), 1161–
1176. doi: 10.1037/0022-3514.72.5.1161
Van Damme, J. & Van Landeghem, G. (2002). Welbevinden en prestaties in de
eerste en de tweede graad van het secundair onderwijs. Leuven: OBPWO
project.
Van Damme, J., De Troy, A., Meyer, J., Minnaert, A., Lorent, G., Opdenakker, M.
C., & Verduykt, P. (1997). Succesvol doorstromen in de aanvangsjaren
van het secundair onderwijs. Leuven: Acco.
Van Hove, G., & Claes, L. (2011). Qualitative Research and Educational Sciences:
A Reader about Useful Strategies and Tools. Harlow: Pearson Education
Limited.
Van Petegem, K. (2008). Relationship between student, teacher, classroom
characteristics and students’ school wellbeing. Retrieved from:
http://search.ugent.be/meercat
Vansteenkiste, M., Sierens, E., Soenens, B., & Lens, W. (2007). Willen, moeten
en structuur: Over het bevorderen van een optimaal leerproces, Begeleid
Zelfstandig Leren, 37, 1-27.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
69
Vansteenkiste, M., Sierens, E., Soenens, B., Goossens, L., Dochy, F., Aelterman,
. . . Beyers, W. (2012). Identifying configurations of perceived
autonomy support and structure: Associations with self- regulated
learning, motivation and problem behavior. Learning and Instruction,
22(6), 431-439. doi: 10.1016/j.learninstruc.2012.04.002
Vansteenkiste, M., Sierens, E., Soenens, B., Luyckx, K., & Lens, W. (2009).
Motivational profiles from a self-determination theory perspective: The
quality of motivation matters. Journal of Educational Psychology,
101(3), 671-688. doi: 10.1037/a0015083
Vansteenkiste, M., Simons, J., Lens, W., Soenens, B., Matos, L., & Lacante, M.
(2004). Less is sometimes more: Goal content matters . Journal of
Educational Psychology, 96(4), 755-764. doi: 10.1037/0022-
0663.96.4.755
Vekeman, E. (2010). ‘Als wiskunde je bang maakt…’ In welke mate zijn
leerlingen angstig voor wiskunde en in welke mate is er een relatie tussen
wiskundeangst en wiskundig presteren op basisrekenvaardigheden,
breuken en tijd in een vijfde leerjaar? Retrieved from:
http://search.ugent.be/meercat
Verhalle, L. (1995). Probleemgedrag op school: een handleiding. Schoolmoeheid.
1-4. Brugge: Comité Bijzondere Jeugdzorg.
Vettenburg, N. (1987). Schoolmoeheid, delinquent gedrag en opvang. Contact,
Bijzonder nummer, 41-55.
Vettenburg, N., Elchardus, M., & Walgrave, L. (2006). Jongeren van nu en
straks: overzicht en synthese van recent jeugdonderzoek in Vlaanderen.
Tielt: Lannoo.
Vitoroulis, I., Schneider, B. H., Vasquez, C. C., del Pilar Soteras de Toro, M., &
Gonzáles, Y. S. (2011). Adolescents' Valuing of Academics and Intrinsic
Academic Motivation Perceived Parental and Peer Support in Relation to
Canadian, Cuban, and Spanish. Journal of Cross-Cultural Psychology,
45(8), 704-722. doi: 10.1177/0022022111405657
Vlaams parlement. (2013). Masterplan hervorming S.O.
Vlaamse regering. (2012). Omzendbrief het gelijke onderwijskansenbeleid voor
het secundair onderwijs.
VLOR. (2003). Inspiratiehandboek zelfgestuurd leren. Antwerpen: Garant.
White, K. R. (1982). The relation between socio-economic status and academic achievement. Psychological Bulletin, 91(3), 461-481. doi: 10.1037/0033- 2909.91.3.461
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
70
Wigfield, A. (1994). Expectancy-value theory of achievement motivation: A
developmental perspective. Educational Psychology Review, 6(1), 49-78.
doi: 10.1007/BF02209024
Wigfield, A., & Eccles, J. (1992). The development of achievement task values -
A theoretical analysis. Developmental Review, 12(3), 265-310. doi:
10.1016/0273-2297(92)90011-P
Wigfield, A., & Eccles, J. (2000). Expectancy-Value theory of achievement
motivation. Contemporary Educational Psychology, 25, 68-81. doi:
10.1006/ceps.1999.1015
Wigfield, A., Eccles, J.S., & Pintrich, P.R. (1996). Development between the ages
of 11 and 25 (pp. 148-185). In Berliner, D. C., & Calfee, R. C. (Eds.)
Handbook of educational psychology. New York: Simon &
Schuster/Macmillan.
Wilschut, A., & Van Straaten, D. (2011). Geschiedenisdidactiek, handboek voor
de vakdocent. Bussum: Coutinho.
Woolfolk, A. Hughes, M., & Walkup, V. (2008). Psychology in Education. Harlow:
Pearson education Limited.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
71
Bijlagen
Bijlage 1: Afspraken met de school
Universiteit Gent
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen
H. Dunantlaan 2
9000 Gent
Afspraken i.v.m. motivatieonderzoek 2013-2014
Geachte,
Hartelijk bedankt voor uw medewerking aan dit onderzoek betreffende de
motivatie van leerlingen secundair onderwijs. Dit onderzoek wordt uitgevoerd
door Jasja Valckx in het kader van haar masterproef binnen de opleiding ‘Master
of Science in de pedagogische wetenschappen: pedagogiek en onderwijskunde’
aan de UGent. Prof. Dr. Martin Valcke is de promotor van deze masterproef. Bij
vragen of verdere informatie over dit onderzoek kunt u steeds contact opnemen
met Jasja Valckx: [email protected] of 0493/58.68.34
Ondergetekenden,
Jasja Valckx, student aan de UGent,
en
Frederik Kazimoto, graadcoördinator 2e graad EDUGO Campus GLORIEUX,
komen het volgende overeen:
Artikel 1: vertrouwelijkheid van informatie
1. Deelname aan dit onderzoek is op vrijwillige basis. Alle informatie zal strikt
vertrouwelijk behandeld worden. De leerlingen zullen volledig anoniem
blijven bij de rapportage van het onderzoek. Deelname aan het onderzoek
kan steeds stopgezet worden.
2. Om de privacy van de leerlingen van EDUGO Campus GLORIEUX te
waarborgen, zal alle informatie die gedurende het onderzoek verzameld
wordt alleen toegankelijk zijn voor de onderzoeker. Zowel de ingevulde
vragenlijsten, de opnames van de interviews als de transcripties van de
interviews kunnen dus alleen geraadpleegd en gebruikt worden door de
onderzoeker.
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
72
3. Er kan een uitzondering op deze regel gemaakt worden wanneer de
onderzoeker iets te weten komt wat het welzijn van de leerlingen kan
schaden.
Artikel 2: inzage masterproef
1. EDUGO Campus GLORIEUX zal een exemplaar van de masterproef
ontvangen en kan dit vrij gebruiken.
2. De leerlingen die meegewerkt hebben en hun ouders hebben het recht om
de masterproef in te kijken en kunnen daarom een exemplaar uitlenen bij
de graadcoördinatoren van EDUGO Campus GLORIEUX.
Artikel 3: anonimiteit
1. Om de privacy van de leerlingen van EDUGO Campus GLORIEUX te
waarborgen, zal in de masterproef elke persoon onherkenbaar beschreven
worden.
2. In beide vragenlijsten wordt de naam van de respondenten gevraagd. Dit
dient louter om de gegevens van de respondenten te koppelen aan elkaar.
3. De respondenten kiezen voor de start van het interview zelf een
schuilnaam daardoor kunnen zij zichzelf herkennen in de masterproef,
maar worden ze niet herkend door derden.
Artikel 4: interviews
1. De leerlingen zal gevraagd worden deel te nemen aan een interview. Mits
hun mondelinge toestemming zal er een geluidsopname gemaakt worden.
De informatie zal enkel in het kader van deze masterproef gebruikt
worden en zal niet gedeeld worden met derden.
2. Tijdens de interviews zijn er geen derden aanwezig.
3. De interviews gaan door in een rustige ruimte waar het interview niet
gestoord kan worden.
In tweevoud opgemaakt te Oostakker, september 2013
Frederik Kazimoto en Jasja Valckx
…………………………………………………….. ……………………………………………………..
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
73
Bijlage 2: Meetinstrument 1
Vragenlijst
Beste leerlingen,
Via deze vragenlijst willen wij een beeld krijgen van jullie ervaringen en
meningen over het schoolgebeuren. We hopen zo meer te weten te komen over
hoe we jullie beter kunnen helpen. Daarvoor is het belangrijk dat jullie de
vragenlijst eerlijk invullen. Alle gegevens worden enkel en alleen gebruikt voor
het onderzoek. Er kunnen dan ook geen sancties komen op basis van jullie
antwoorden.
Het invullen van de vragenlijst neemt maximaal 15 minuten in beslag.
Lees elke vraag aandachtig en kies het antwoord dat jij het beste vindt. Vraag
om hulp als je iets niet begrijpt, of als je niet zeker weet hoe je moet
antwoorden. Per vraag moet er slechts 1 antwoord aangeduid worden. Als er
voor jouw 2 antwoorden van toepassing zouden zijn, moet je het antwoord
aanduiden dat het meest bij jou past.
Veel succes met het invullen van de vragenlijst en bedankt voor de
medewerking.
Deel I: Achtergrondgegevens: Deze vragen gaan over jou, jouw opleiding en
jouw positie als leerling. Gelieve bij het beantwoorden van de vragen het
geschikte vakje aan te kruisen (duidt bij elke vraag één vakje aan).
1. Naam: ……………………………………………………………………………… (id1)
Voornaam: ……………………………………………………………………………… (id2)
2. Geslacht (gesl)
3. Geboortejaar ……………………………………………………………………………… (gjaar)
4. Onderwijsvorm (ov)
Jaar: e jaar e jaar e jaar (lj)
e jaar e jaar e jaar
Studierichting: ……………………………………………………………………………… (richt)
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
74
5. Heb je de eerste graad secundair onderwijs gevolgd op Campus DE BRUG?
……………………………………………………………………………… (br.1)
6. Welk attest heb je verkregen op het einde van de eerste graad secundair onderwijs?
-attest
-attest (br.2)
7. Heb je al eens een jaar overgedaan? (prob.1)
8. In welke mate zie jij je slagen dit jaar? (Duidt één cijfer aan). (prob.2)
1 –––– 2 –––– 3 –––– 4 –––– 5 –––– 6 –––– 7 –––– 8 –––– 9 –––– 10
9. In welke mate ben je tevreden over je studiekeuze? (Duidt één cijfer aan) (stk.1)
1 –––– 2 –––– 3 –––– 4 –––– 5 –––– 6 –––– 7 –––– 8 –––– 9 –––– 10
10. Ben je ooit veranderd van studiekeuze?
(stk.2)
van plan
Zo ja, naar welke richting?………………………………………(stk.3)
Was dit een goede keuze om te veranderen? (stk.4)
11. In welke mate ben je tevreden over het aantal uren praktijk die je krijgt? (Duidt één cijfer aan). (Pr1)
1 –––– 2 –––– 3 –––– 4 –––– 5 –––– 6 –––– 7 –––– 8 –––– 9 –––– 10
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
75
Deel II: Spijbelen: Onder spijbelen, wordt hier verstaan: elke afwezigheid van
school waar je volgens de school geen geldige reden voor had. Je werd die dag dus op school verwacht en je kon eigenlijk ook gaan, maar je ging toch niet.
Onder andere afwezigheid met een vals doktersbriefje of afwezigheid omdat je het niet zag zitten om naar school te gaan, worden gezien als spijbelen. Het volgen van een stage of werkplekleren zijn geen vormen van spijbelen.
1. Heb je in het middelbaar gespijbeld? Dit schooljaar niet meegerekend? (spb.1)
2. Heb je dit schooljaar al gespijbeld? (spb.2)
an 5 keer
3. Als je al spijbelde in het secundair onderwijs was, in welk jaar was dat?
(spb.3)
ste jaar de jaar de jaar
de jaar de jaar
de jaar de jaar
4. Er hebben mij al vrienden gevraagd om samen te spijbelen? (spb.4)
Indien ja, heb je dan meegespijbeld? (spb.5)
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
76
Deel III: Mijn motivatie om te studeren: Leerlingen kunnen verschillende
redenen hebben om te studeren. Gelieve aan te duiden in welke mate elk van de volgende redenen voor jou belangrijk zijn om te studeren door een cijfer te
omcirkelen tussen 1 (helemaal niet belangrijk) en 5 (heel belangrijk) achter elke stelling.
Ik ben gemotiveerd om te studeren omdat …
1. … ik dit een belangrijk levensdoel vind. 1 2 3 4 5 Geïd.
2. … ik studeren een zeer aangename bezigheid vind. 1 2 3 4 5 Intr.
3. … anderen (ouders, vrienden, leerkrachten, ...) me hiertoe verplichten.
1 2 3 4 5 Extr.
4 … ik nieuwe dingen wil bijleren. 1 2 3 4 5 Geïd.
5. … ik verondersteld word dit te doen. 1 2 3 4 5 Extr.
6. … anderen (ouders, vrienden, leerkrachten,…) me dwingen om dit te doen.
1 2 3 4 5 Extr.
7. … dit voor mij een persoonlijk belangrijke keuze is. 1 2 3 4 5 Geïd.
8. … ik anderen de indruk wil geven dat ik een goede student ben.
1 2 3 4 5 Geïntr.
9. … ik me schuldig zou voelen als ik het niet zou doen. 1 2 3 4 5 Geïntr.
10. … anderen (ouders, vrienden, leerkrachten, ...) dit van mij verwachten.
1 2 3 4 5 Extr.
11. … ik dit persoonlijk zeer waardevol vind. 1 2 3 4 5 Geïd.
12. … ik studeren plezant vind. 1 2 3 4 5 Intr.
13. … studeren me erg interesseert. 1 2 3 4 5 Intr.
14. … ik me zou schamen als ik het niet zou doen. 1 2 3 4 5 Geïntr.
15. … studeren leuk is. 1 2 3 4 5 Intr.
16. … ik wil dat anderen denken dat ik verstandig ben. 1 2 3 4 5 Geïntr.
1
Helemaal niet
belangrijk
2
Eerder niet
belangrijk
3
Neutraal
4
Belangrijk
5
Heel
belangrijk
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
77
Deel IV: Leerkrachtstijl: Wat vind jij van je leerkrachten? Probeer zo algemeen
mogelijk te antwoorden, zodat het antwoord voor de meeste van jouw leerkrachten geldig is door een cijfer te omcirkelen tussen 1 (helemaal niet waar)
en 5 (helemaal wel waar) achter elke stelling.
1. Mijn leerkrachten geven me veel keuze over hoe ik
mijn schoolwerk aanpak.
1 2 3 4 5 A1
2. Mijn leerkrachten kennen me goed. 1 2 3 4 5 B5
3. Mijn leerkrachten praten met me. 1 2 3 4 5 B7
4 Mijn leerkrachten zeggen me niet wat zij van me
verwachten op school.
1 2 3 4 5 S4(R)
5. Mijn leerkrachten luisteren niet naar mijn mening. 1 2 3 4 5 A5(R)
6. Mijn leerkrachten veranderen voortdurend hun manier van doen tegenover mij.
1 2 3 4 5 S5(R)
7. Ik kan niet op mijn leerkrachten rekenen als ik hen nodig heb.
1 2 3 4 5 B8(R)
8. Mijn leerkrachten leggen uit hoe ik de dingen die we op school leren, kan gebruiken.
1 2 3 4 5 A6
9. Telkens als ik iets verkeerd doe, reageren mijn leerkrachten anders.
1 2 3 4 5 S3(R)
10. Mijn leerkrachten besteden veel tijd aan mij. 1 2 3 4 5 B3
11. Mijn leerkrachten hebben me graag. 1 2 3 4 5 B2
12. Mijn leerkrachten leggen niet uit waarom wat ik doe op school belangrijk voor me is.
1 2 3 4 5 A8(R)
13. Het is alsof mijn leerkrachten altijd zeggen wat ik moet doen.
1 2 3 4 5 A3(R)
14. Mijn leerkrachten tonen me hoe ik zelfstandig problemen kan oplossen.
1 2 3 4 5 S6
15. Als ik een probleem niet kan oplossen, tonen mijn leerkrachten andere manieren om het te proberen.
1 2 3 4 5 S2
16. Mijn leerkrachten luisteren naar mijn ideeën. 1 2 3 4 5 A2
17. Ik kan geen beroep doen op mijn leerkrachten voor belangrijke dingen.
1 2 3 4 5 B1(R)
18. Mijn leerkrachten gaan na of ik klaar ben vooraleer zijn aan iets nieuws beginnen.
1 2 3 4 5 S7
19. De leerkrachten maken me niet duidelijk wat zij van mij in de les verwachten.
1 2 3 4 5 S1(R)
20. Mijn leerkrachten zijn echt met mij begaan 1 2 3 4 5 B4
21. Mijn leerkrachten gaan pas verder met de les als zij merken dat ik de leerstof begrijp.
1 2 3 4 5 S8
22. Mijn leerkrachten laten me niet veel keuze over hoe ik mijn schoolwerk aanpak.
1 2 3 4 5 A4(R)
23. Mijn leerkrachten begrijpen me gewoon niet. 1 2 3 4 5 B6(R)
24. Mijn leerkrachten geven altijd kritiek op hoe ik mijn werk doe ik de klas.
1 2 3 4 5 A7(R)
1
Helemaal niet waar
2
Eerder niet waar
3
Neutraal
4
Waar
5
Helemaal wel waar
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
78
Deel V: Mijn welbevinden op school Door jouw mening te vragen over de school, willen we te weten komen hoe jij je voelt op de school waar je nu
studeert en of je tevreden bent over wat er op school gebeurt door een cijfer te omcirkelen tussen 1 (helemaal niet) en 5 (helemaal wel) achter elke stelling. Het
is dus heel belangrijk dat je jouw eigen mening geeft en niet die van anderen.
1. Ben je tevreden over de houding van de leerkrachten t.o.v. de leerlingen?
1 2 3 4 5 It. 81
2. Ben je tevreden over de wijze waarop de directie de
school leidt?
1 2 3 4 5 It.
116
3. Ben je tevreden over de houding van het ondersteunend personeel (secretariaat,
studiemeester, …) t.o.v. de leerlingen?
1 2 3 4 5 It. 84
4 Heb je voldoende inspraak op jouw school?
1 2 3 4 5 It.
113
5. Worden leerlingen met problemen voldoende opgevangen op school?
1 2 3 4 5 It. 49
6. Ben je tevreden over de leermiddelen die in de lessen gebruikt worden?
1 2 3 4 5 It. 18
7. Leer je op school wat je wilt leren?
1 2 3 4 5 It. 83
8. Houd jij je aan de schoolregels?
1 2 3 4 5 It. 71
9. Zijn er leerkrachten die te streng zijn?
1 geen enkele leerkracht 2 weinig leerkrachten
3 sommige leerkrachten 4 veel leerkrachten
5 alle leerkrachten
It. 65
1
Helemaal niet
2
Eerder niet
3
Neutraal
4
Eerder wel
5
Helemaal wel
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
79
Deel VI: drop-out: In welke mate overweeg je volgende stellingen met
betrekking tot het verlaten van de school zonder diploma (duidt één cijfer aan).
1. Ik overweeg soms om de school voortijdig te verlaten. (do.1)
1 –––– 2 –––– 3 –––– 4 –––– 5 –––– 6 –––– 7 –––– 8 –––– 9 –––– 10
2. Ik ben van plan om de school te verlaten. (do.2)
1 –––– 2 –––– 3 –––– 4 –––– 5 –––– 6 –––– 7 –––– 8 –––– 9 –––– 10
3. Ik voel me soms onzeker over het vervolg van mijn studie jaar na jaar.
(do.3)
1 –––– 2 –––– 3 –––– 4 –––– 5 –––– 6 –––– 7 –––– 8 –––– 9 –––– 10
BEDANKT voor jullie medewerking!
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
80
Bijlage 3: Topiclijst
1. Achtergrondinformatie
Naam
Leeftijd
Klas
2. Motivatie
Wat is motivatie?
Wat is de motivatie van de respondent?
Houding ten aanzien van school?
Houding ten aanzien van deze school (EDUGO Campus GLORIEUX)?
Leuk/niet leuk? Waarom?
Veranderen van school? Waarom?
Lessen leren/taken maken?
Waarom?
Voor wie/wat?
Verder studeren?
Belangrijkste reden om naar school te komen?
3. Vrienden
De meeste vrienden op school/buiten school?
De meeste vrienden in dezelfde klas/andere klas?
Hoe is de klassfeer?
De meeste vrienden jongens/meisjes?
Houding van vrienden ten aanzien van school?
Gelijkenissen/verschillen (kledij, muziek, hobby’s,…)?
Belang van schoolresultaten (voor respondent/voor vrienden)?
Praten over school/andere onderwerpen?
Invloed van vrienden?
Populariteit/onpopulariteit (kenmerken, belangrijk/niet belangrijk)?
4. Leerkrachten
Algemeen:
Relatie met de leerkrachten?
Waarom wel/waarom niet goede relatie?
Invloed van de relatie met leerkrachten?
Steun/bezorgdheid van leerkrachten?
Invloed op de motivatie?
Mogen leerkrachten iets vertellen van buiten de school?
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
81
Didactische werkvormen:
Lesgeven (beste manier/meest gebruikte manier)?
Ideale leerkracht (manier van lesgeven/houding t.a.v. de
leerlingen)?
Actief betrokkenheid in les (discussiëren, eigen mening geven)?
Leuk/goed? Waarom?
Samenwerken in les? Leuk/goed? Waarom?
Nieuwe manieren van lesgeven? Wat? Leuk/goed? Waarom?
Verschillende manieren van lesgeven? Leuk/goed? Waarom?
Bruikbare, zinvolle leerstof? Leuk/goed? Waarom?
Doelen uitdagend/haalbaar? Leuk/goed? Waarom?
Voldoende vrijheid om zelf keuzes te maken? Leuk/goed?
Waarom?
Rekening houden met interesses? Leuk/goed? Waarom?
ICT in de lessen? Leuk/goed? Waarom?
Evaluatiemethode:
Invloed op motivatie?
Individuele/klassikale beoordeling? Leuk/goed? Waarom?
Punten luidop/individueel? Leuk/goed? Waarom?
Algemene/specifieke opmerkingen? Leuk/goed? Waarom?
Krijgen van beloningen of aanmoedigingen? Leuk/goed?
Waarom?
Negatieve/positieve feedback? Leuk/goed? Waarom?
Reactie op goede/slechte punten?
5. Projectwerking
Wat is projectwerking?
Is er projectwerking op school? Leuk/goed? Waarom?
Anders dan gewone les?
Invloed op motivatie?
6. Coaching
Hoe helpt de school?
Goed/niet goed
Hoe beter?
Hoe helpen de graadcoördinatoren?
Goed/niet goed
Hoe beter?
Hulp bij studiemoeilijkheden?
Hulp bij gedrag?
Bij wie kan je terecht?
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
82
Bijlage 4: Meetinstrument 2
Vragenlijst
Beste leerlingen,
Via deze vragenlijst willen wij een beeld krijgen van jullie houding ten aanzien
van school. We hopen zo meer te weten te komen over hoe we jullie beter
kunnen helpen. Daarvoor is het belangrijk dat jullie de vragenlijst eerlijk invullen.
Alle gegevens worden enkel en alleen gebruikt voor het onderzoek. Er kunnen
dan ook geen sancties komen op basis van jullie antwoorden.
Het invullen van de vragenlijst neemt maximaal 5 minuten in beslag.
Lees elke vraag aandachtig en kies het antwoord dat jij het beste vindt. Vraag
om hulp als je iets niet begrijpt, of als je niet zeker weet hoe je moet
antwoorden. Per vraag moet er slechts 1 antwoord aangeduid worden. Als er
voor jouw 2 antwoorden van toepassing zouden zijn, moet je het antwoord
aanduiden dat het meest bij jou past.
Veel succes met het invullen van de vragenlijst en bedankt voor de
medewerking.
Naam: ………………………………………………………………………………………… (id1)
Klas: ………………………………………………………………………………………… (id2)
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
83
Deel I: Mijn motivatie om te studeren: Leerlingen kunnen verschillende
redenen hebben om te studeren. Gelieve aan te duiden in welke mate elk van de
volgende redenen voor jou belangrijk zijn om te studeren door een cijfer te
omcirkelen tussen 1 (helemaal niet belangrijk) en 5 (Heel belangrijk) achter elke
stelling.
Ik ben gemotiveerd om te studeren omdat …
1. … ik dit een belangrijk levensdoel vind. 1 2 3 4 5 Geïd.
2. … ik studeren een zeer aangename bezigheid vind. 1 2 3 4 5 Intr.
3. … anderen (ouders, vrienden, leerkrachten, ...) me hiertoe verplichten.
1 2 3 4 5 Extr.
4 … ik nieuwe dingen wil bijleren. 1 2 3 4 5 Geïd.
5. … ik verondersteld word dit te doen. 1 2 3 4 5 Extr.
6. … anderen (ouders, vrienden, leerkrachten,…) me dwingen om dit te doen.
1 2 3 4 5 Extr.
7. … dit voor mij een persoonlijk belangrijke keuze is. 1 2 3 4 5 Geïd.
8. … ik anderen de indruk wil geven dat ik een goede student ben.
1 2 3 4 5 Geïntr.
9. … ik me schuldig zou voelen als ik het niet zou doen. 1 2 3 4 5 Geïntr.
10. … anderen (ouders, vrienden, leerkrachten, ...) dit
van mij verwachten.
1 2 3 4 5 Extr.
11. … ik dit persoonlijk zeer waardevol vind. 1 2 3 4 5 Geïd.
12. … ik studeren plezant vind. 1 2 3 4 5 Intr.
13. … studeren me erg interesseert. 1 2 3 4 5 Intr.
14. … ik me zou schamen als ik het niet zou doen. 1 2 3 4 5 Geïntr.
15. … studeren leuk is. 1 2 3 4 5 Intr.
16. … ik wil dat anderen denken dat ik verstandig ben.
1 2 3 4 5 Geïntr.
1
Helemaal niet belangrijk
2
Eerder niet belangrijk
3
Neutraal
4
Belangrijk
5
Heel belangrijk
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
84
Deel II: Ouderlijke betrokkenheid: Nu wil ik graag weten hoe het contact is
tussen jou en je ouders en tussen de school en jouw ouders. Denk eraan dat je
de vragenlijst eerlijk invult! Je kunt geen juist of fout antwoord geven. Omcirkel
het antwoord dat bij jou past.
1. Ik heb zelf gekozen om naar school te gaan op EDUGO Campus GLORIEUX.
1 2 3 4 5 OB.1
2. Ik heb zelf mijn studierichting gekozen. 1 2 3 4 5 OB.2
3. Ik vind het belangrijk dat mijn ouders naar oudercontacten gaan.
1 2 3 4 5 OB.3
4 Mijn ouders praten met mij over mijn punten. 1 2 3 4 5 OB.4
5. Mijn ouders zijn tevreden wanneer ik goede punten heb.
1 2 3 4 5 OB.5
6. Mijn ouders zijn tevreden wanneer ik mij goed gedraag op school.
1 2 3 4 5 OB.6
7. Mijn ouders zijn tevreden als ik mij inzet voor school. 1 2 3 4 5 OB.7
8. Mijn ouders hebben een goed contact met de school. 1 2 3 4 5 OB.8
9. Mijn ouders praten met mijn leerkrachten/graadcoördinatoren over mijn punten.
1 2 3 4 5 OB.9
10. Mijn ouders praten met mijn
leerkrachten/graadcoördinatoren over mijn gedrag.
1 2 3 4 5 OB.10
11. Mijn ouders praten met mijn leerkrachten/graadcoördinatoren over hoe ik mij voel
op school.
1 2 3 4 5 OB.11
12. Ik vind het belangrijk dat mijn ouders naar de opendeurdag, het eetfestijn, … van de school gaan.
1 2 3 4 5 OB.12
13. Mijn ouders kunnen met vragen steeds terecht op school.
1 2 3 4 5 OB.13
14. Mijn ouders praten met mij over hoe ik mij moet
gedragen op school.
1 2 3 4 5 OB.14
15. Mijn ouders leren mij om samen met de school conflicten op te lossen.
1 2 3 4 5 OB.15
16. Als ik problemen heb op school kan ik thuis om hulp vragen.
1 2 3 4 5 OB.16
17. Als het nodig is, helpen mijn ouders mij bij lessen of
huiswerk
1 2 3 4 5 OB.17
18. Ik vind het belangrijk dat de school samen met mij en mijn ouders zoekt naar een oplossing als er
problemen zijn.
1 2 3 4 5 OB.18
19. Mijn ouders helpen mij om mijn eigen richting in het leven te kiezen
1 2 3 4 5 OB.19
20. Mijn ouders laten mij toe om dingen voor mezelf te beslissen
1 2 3 4 5 OB.20
1 Helemaal niet
akkoord
2 niet akkoord
3 Neutraal
4 akkoord
5 Helemaal wel
akkoord
ONDERZOEK NAAR DE MOTIVATIE VAN LEERLINGEN SECUNDAIR ONDERWIJS. EEN
ONDERZOEK BINNEN BSO- EN TSO-SCHOOL EDUGO CAMPUS GLORIEUX, OOSTAKKER.
85
21. Mijn ouders hebben duidelijke verwachtingen over hoe ik mij dien te gedragen op school.
1 2 3 4 5 OB.21
22. Mijn ouders en de school streven er samen naar dat ik mij goed voel op school.
1 2 3 4 5 OB.22
23. Ik kan terecht bij mijn ouders met vragen over
opdrachten op school.
1 2 3 4 5 OB.23
24. Als ik vragen heb over de school, over taken of over leren, proberen mijn ouders hierbij te helpen.
1 2 3 4 5 OB.24
BEDANKT voor jullie medewerking!