NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t...

70
ONZE T AAL MAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP BESTUUR ONZE TAAL' PROP. W. F. J. M. KRUL, DEN HAAG Voorzitter RAAD VAN DESKUNDIGEN IR. J. P. SMITS, DEN HAAG Secretaris M. J. F. DONKERS, LEIDEN Penningm. IR. J. T. DUYVIS, AMSTERDAM Lid H. BARON VAN LAWICK, DEN HAAG Lid HENDRIK MULLER, LAREN N.H. Lid H. H. J. VAN DE POL, DEN HAAG Gedel. Org. J. M. REDELÉ, DORDRECHT Lid S. S. D. WEHRENS, AMSTERDAM Lid PROF. DR. N. A. DONKERSLOOT, AMSTERDAM PROF. DR. G. A. VAN ES, GRONINGEN PROF. DR. K. HEEROMA, GRONINGEN PROF. DR. J. WILLE, BAARN PROF. DR. L. C. MICHELS, NIJMEGEN DR. C. KRUYSKAMP, RED. WNT. LEIDEN PROF. DR. G. G. KLOEKE, LEIDEN BUREAU VAN HET GENOOTSCHAP: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, TELEFOON 11 5915 ABONNEMENTEN EN VERZENDING: NEDERLANDSCHE UITGEVERSMIJ., VISMARKT 4 — LEIDEN TELEFOON 2 23 75 POSTGIRO 529740 30e JAARGANG Nr. 1 JANUARI 1961 HET CONGRES U vindt in dit nummer de tekst van de inleidingen die tijdens ons congres van de 22e oktober 1960 te Scheveningen zijn gehouden. Als onderwerp had.- den wij gekozen: de taal in het openbare leven. In het bijzonder over twee vormen van taalgebruik, dat va :1 de ambtelijke werelden dat van het bedrij f sr leven, heeft men van gedachten gewisseld. Een beschouwing over de taal als communicatiemiddel ging voorai; ten slotte werd een inleiding gewijd aan de taak van de overheid inzake de Nederlandse taal. Voor degenen die op het congres aanwezig zijn geweest, is er geen twijfel mogelijk: dit derde nationale congres is een succes geweest, zoals ook het eerste (Amsterdam 1955) en het tweede (Scher veningen 1 958 ) . Bijna achthonderd mensen uit alle streken van ons land en uit zeer uiteenlopende beroepen waren aanwezig. Aan congressen is de laatste jaren geen gebrek, zo schreven wij drie maanden geleden. Specialisten komen bijeen om hun vakproblemen te bespreken; men ontmoet elkaar in de zalen en in de wandel- gangen om nieuwe contacten te scheppen en oude te vernieuwen. Een congres van Onze Taal is echter geen congres van vakspecialisten; het verza- melt mensen voor wie het vraagstuk van een juist taalgebruik van grote betekenis is in hun leven. Meer dan eens hebben wij betoogd dat er een groot gevaar schuilt achter ons streven naar taalverbeter ring, nl. verstarring, betweterigheid, hatelijke kritiek op hoe anderen het zeggen, zonder daar zelf iets beters tegenover te kunnen stellen. Het grote voor- deel van een genootschap als het onze is dat het is samengesteld uit mensen van zo uiteenlopende be- roepen, mensen die ieder in hun eigen vak een verzorgd taalgebruik wensen en dit niet zozeer ter wille van de taal als wel ter wille van de zaak die zij dienen en het publiek dat zij beogen te bereiken. Ons werk kan alleen maar vruchtbaar zijn als wij bekendheid krijgen in zo verschillend mogelijke lagen van ons volk. Wij geloven niet dat wij het moeten hebben van wat men zo vaagweg „het grote publiek" noemt. Meer gebaat zijn wij erbij als wij belangstelling verwerven van alle beroepen waarin men intensief deelneemt aan het openbare monde- linge en schriftelijke taalverkeer. Wanneer deze beroepen bij ons ,vertegenwoor- digd' zijn, kunnen wij er zeker van zijn alle voor ons werk nodige inlichtingen te zullen krijgen. Honderden vragen over taalmoeilijkheden worden ons jaarlijks gesteld. Wij proberen ze allemaal op te lossen, maar wij kunnen dat slechts als wij dicht- bij het werkelijke leven van de taal blijven. Het derde congres van Onze Taal heeft ons geleerd dat we op de goede weg zijn. Dat op een zaterdag zoveel mensen, uit velerlei rang en stand, bijeenger komen waren om naar zoiets „abstracts" als een gedachtenwisseling over taalgebruik te luisteren, is voor ons werk bemoedigend: wij zijn dichtbij het werkelijke leven van de taal gebleven. Moge het congres rijke vruchten afwerpen! 1

Transcript of NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t...

Page 1: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

ONZE TAALMAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP

BESTUUR

ONZE

TAAL'PROP. W. F. J. M. KRUL, DEN HAAG Voorzitter

RAAD VAN DESKUNDIGENIR. J. P. SMITS, DEN HAAG SecretarisM. J. F. DONKERS, LEIDEN Penningm.IR. J. T. DUYVIS, AMSTERDAM LidH. BARON VAN LAWICK, DEN HAAG LidHENDRIK MULLER, LAREN N.H. LidH. H. J. VAN DE POL, DEN HAAG Gedel. Org.J. M. REDELÉ, DORDRECHT LidS. S. D. WEHRENS, AMSTERDAM Lid

PROF. DR. N. A. DONKERSLOOT, AMSTERDAMPROF. DR. G. A. VAN ES, GRONINGENPROF. DR. K. HEEROMA, GRONINGENPROF. DR. J. WILLE, BAARNPROF. DR. L. C. MICHELS, NIJMEGENDR. C. KRUYSKAMP, RED. WNT. LEIDENPROF. DR. G. G. KLOEKE, LEIDEN

BUREAU VAN HET GENOOTSCHAP: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, TELEFOON 11 5915

ABONNEMENTEN EN VERZENDING:NEDERLANDSCHE UITGEVERSMIJ., VISMARKT 4 — LEIDEN — TELEFOON 2 23 75 — POSTGIRO 529740

30e JAARGANG Nr. 1

JANUARI 1961

HET CONGRES

U vindt in dit nummer de tekst van de inleidingendie tijdens ons congres van de 22e oktober 1960 teScheveningen zijn gehouden. Als onderwerp had.-den wij gekozen: de taal in het openbare leven. Inhet bijzonder over twee vormen van taalgebruik,dat va :1 de ambtelijke werelden dat van het bedrij f sr

leven, heeft men van gedachten gewisseld. Eenbeschouwing over de taal als communicatiemiddelging voorai; ten slotte werd een inleiding gewijdaan de taak van de overheid inzake de Nederlandsetaal.

Voor degenen die op het congres aanwezig zijngeweest, is er geen twijfel mogelijk: dit derdenationale congres is een succes geweest, zoals ookhet eerste (Amsterdam 1955) en het tweede (Scherveningen 1 958 ) . Bijna achthonderd mensen uit allestreken van ons land en uit zeer uiteenlopendeberoepen waren aanwezig.

Aan congressen is de laatste jaren geen gebrek,zo schreven wij drie maanden geleden. Specialistenkomen bijeen om hun vakproblemen te bespreken;men ontmoet elkaar in de zalen en in de wandel-gangen om nieuwe contacten te scheppen en oudete vernieuwen. Een congres van Onze Taal isechter geen congres van vakspecialisten; het verza-melt mensen voor wie het vraagstuk van een juisttaalgebruik van grote betekenis is in hun leven.

Meer dan eens hebben wij betoogd dat er een grootgevaar schuilt achter ons streven naar taalverbeterring, nl. verstarring, betweterigheid, hatelijke kritiek

op hoe anderen het zeggen, zonder daar zelf ietsbeters tegenover te kunnen stellen. Het grote voor-deel van een genootschap als het onze is dat het issamengesteld uit mensen van zo uiteenlopende be-roepen, mensen die ieder in hun eigen vak eenverzorgd taalgebruik wensen en dit niet zozeer terwille van de taal als wel ter wille van de zaak diezij dienen en het publiek dat zij beogen te bereiken.Ons werk kan alleen maar vruchtbaar zijn als wijbekendheid krijgen in zo verschillend mogelijkelagen van ons volk. Wij geloven niet dat wij hetmoeten hebben van wat men zo vaagweg „het grotepubliek" noemt. Meer gebaat zijn wij erbij als wijbelangstelling verwerven van alle beroepen waarinmen intensief deelneemt aan het openbare monde-linge en schriftelijke taalverkeer.Wanneer deze beroepen bij ons ,vertegenwoor-digd' zijn, kunnen wij er zeker van zijn alle voorons werk nodige inlichtingen te zullen krijgen.Honderden vragen over taalmoeilijkheden wordenons jaarlijks gesteld. Wij proberen ze allemaal opte lossen, maar wij kunnen dat slechts als wij dicht-bij het werkelijke leven van de taal blijven.Het derde congres van Onze Taal heeft ons geleerddat we op de goede weg zijn. Dat op een zaterdagzoveel mensen, uit velerlei rang en stand, bijeengerkomen waren om naar zoiets „abstracts" als eengedachtenwisseling over taalgebruik te luisteren, isvoor ons werk bemoedigend: wij zijn dichtbij hetwerkelijke leven van de taal gebleven. Moge hetcongres rijke vruchten afwerpen!

1

Page 2: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

De taal•

In het

openbare leven

Voordrachten gehouden tijdens het derde

congres van het Genootschap Onze Taal

22 oktober 1960. Kurhaus, Scheveningen

Prof. W. F. J. M. Krul

Prof. dr. C. F. P. Stutterheim

Mr. A. F. Kamp

Dr. Joh. Scheurer

Prof. dr. G. Stuiveling

Slotwoord. . . . . . . .

Openingswoord

De taal als communicatiemiddel

Het ambtelijk taalgebruik . .

Het taaIgebruik in het bedrijfsleven .

De taak van de overheid inzake de

Nederlandse taal . . . . . .

3

3

7

10

15

19

2

Page 3: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1 ONZE TAAL JANUARI 1961

OPENINGSWOORD DOOR DE VOORZITTER,

prof. W. F. J. M. Krul

Hoogwelgeboren Vrouwen, Mevrouwen, Mejuffrou-wen,

Hoogedelgestrenge, Weledelgestrenge, Hoogwel-

geboren, Weledelgeboren en Weledele Heren, Hoog-edelachtbare, Edelgrootachtbare en Edelachtbare, Hoog-eerwaarde, Zeereerwaarde en Weleerwaarde, Hoog-geleerde, Zeergeleerde en Weledelgeleerde Heren!

Zou het in één andere taal ter wereld mogelijk zijn, opzo allesomvattende en tevens subtiel onderscheidendewijze, een verzameling van bijna 800 aanwezigen wel-kom te heten? En blijkt ook hier niet uit, hoe de taal„gans het volk" is? Tóch geloof ik dat heus niet alleenons streven naar perfectionisme, het Nederlandse volks

-karakter eigen, de grondslag van de liefde voor eigentaal uitmaakt. Ik geloof dat er vele motieven zijn, diezovelen vandaag naar de taaldag van Onze Taalhebben gevoerd.Sommigen zien in hun moedertaal het eigene, ver-trouwde, dat hen bindt aan wat in meer of minder be-perkte kring de inhoud van hun levensgang vormt. Hetis voor hen de taal waarin zij hun eerste gevoelensleerden uiten, hun liefde beleden en afscheid hopen tenemen van wat hun dierbaar is.Anderen voelen zich tot de zuivering van vreemdesmetten aangetrokken; zij ergeren zich aan de stort-vloed van niet of slecht vertaalde vreemde woordendie uit gemakzucht of pronkzucht of snobisme onzetaal tot een dialect of koeterwaals dreigen te verlagen.Al te ver doorgedreven principes roepen weerstandenop van hen die met Huizinga een overdreven purismeeen zonde tegen de cultuur achten, en de noodzakelijk-heid van openheid voor vreemde talen in het inter-nationaal verkeer van onze dagen inzien.Ook zijn er onder u die een meer wetenschappelijkestudie van de taal beogen. Ik vraag me af of zij te-vreden zijn met de volgende omschrijving, gegevenop een onlangs gehouden congres van wetenschappe-lijke onderzoekers:Taal is een evoluerend sociaal symbolencomplex, op-gebouwd uit gearticuleerde intrinsiek-variabele arbi-traire eenheden, waarmee en waarop de mens in en aande periferie van sociaal verkeer reageert.Voor al deze soorten van belangstellenden is er eengemeenschappelijke binding aan te geven: de overtui-ging dat onze taal nog steeds een uiting is van eenwaarachtige eigen cultuur die in het verleden tot deontwikkeling van onze gemeenschap leidde en nogsteeds een vitamine vormt dat onze volkskracht door-desemt, een eigen cultuur die kracht geeft om een eigenfacet te ontwikkelen in de veelsoortige activiteiten vande gemeenschap der volken.En zó is het dat in ons land een genootschap OnzeTaal kon ontstaan, een genootschap van leken, ge-sproten uit de strijd tegen het vreemde woord, toenter~tijd de germanismen, thans gevestigd op de bredegrondslag van de verzorging van het Nederlands, inwoordkeus en stijl.

Een genootschap van leken, dat echter de steun dervakgeleerden geniet. Het maandblad Onze Taal wordtin duizenden exemplaren verspreid, het geeft op onder-houdende wijze antwoord op velerlei vragen, door talvan belangstellenden geopperd.Het Genootschap onderhoudt talrijke verbindingen,zonder enige politieke bedoelingen. Ik noem in deeerste plaats de Vereniging voor Beschaafde Omgangsrtaal in Vlaanderen, dan het Algemeen NederlandsVerbond, en verschillende buitenlandse genootschappenvan taalminnaars. In nauwere kring: de Raad van Des-kundigen van Onze Taal en het Ministerie van O.K.en W., waarmede Onze Taal zelfs door een zilverenkoord verbonden is, zonder dat het een leiband is.Hulde breng ik daarvoor aan de Minister en zijn ambte-naren.Ik heb in mijn opsomming van titels, naar ik hoop,niemand vergeten. Het verheugt ons dat van zovele zijdeglans wordt bijgezet aan onze bijeenkomst. Ik kan nietallen bij name noemen; toch stel ik er prijs op enkeleonzer gasten bijzonder welkom te heten o.a.:Dr. Mariën, cultureel attaché van de Ambassadeurvan België, Dr. Fleerakkers, secretaris van de Cultuur-raad van Vlaanderen, drie vertegenwoordigers van degemeente Antwerpen, met een speciale geloofsbrief vanburgemeester Craeybeckx, Prof. Pee, voorzitter, enandere bestuursleden van de Vereniging voor BeschaafdeOmgangstaal, Mr. Klaasesz, de Commissaris der Koninrgin in de Provincie Zuid-Holland, de heer Platteel, ver-tegenwoordiger van de Minister van O.K. en W. er_ lidvan de Commissie voor het Woordenboek der Neder-landse Taal, Ir. Duyvis, erelid van „Onze Taal" entenslotte, maar met grote nadruk de vertegenwoordi-gers van de Pers, die een onmisbare factor is voor deverwezenlijking van het doel van „Onze Taal".

DE TAAL ALS COMMUNICATIEMIDDEL

door prof. dr. C. F. P. Stutterheim,

hoogleraar in de Nederlandse taalkundeaan de Rijksuniversiteit te Leiden

Een doctor in de wis- en natuurkunde had voor ledenvan de Volksuniversiteit zes woensdagavonden gespro~ken over de thermometer en de barometer. Aan heteind van de zesde avond gaf hij de aanwezigen gelegen-heid tot het stellen van vragen. Slechts één maaktedaarvan gebruik. „Meneer", zei hij, „u had het nou zoover barometers en thermometers. Maar wat is er noueigenlijk het verschil tussen?" Hierop antwoordde dedocent: „Dat kan ik u gauw vertellen. Het ene is zo'ngroot dingetje met kwik en het andere is zo'n kleindingetje met kwik".Ik heb velen onder u zien en horen lachen. Naar ikaanneem hebben ze gelachen, omdat ze het verhaal leukvonden. Misschien ook, omdat ze zich verheugden overde naïveteit van de spreker, die met een zo belegen

3

Page 4: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr, 1

ONZE TAAL

JANUARI 1961

anekdote is komen aandragen. Anderen hebben geenspier van hun gezicht vertrokken. Dezen hebben waar-schijnlijk met enige wrevel gedacht: „Die heeft eenbaard", of: „Die heeft-je méér verteld". En zo zijn ernog wel meer mogelijkheden. Wat er in ieder van uheeft plaatsgehad, is mij onbekend. Maar er heeft ietsplaatsgehad. Een taaluiting van de een brengt nu een-maal een reactie teweeg bij de ander, die deze taal-uiting heeft gehoord. Dergelijke reacties kunnen weleens wonderlijk zijn, verrassend voor de spreker. Dereacties die ik bij u heb waargenomen of verondersteld,hebben niets wonderlijks, niets verrassends. Maar wiezich gedurende zes avonden redelijke moeite heeftgegeven anderen de functie van twee vrij eenvoudigenatuurkundige instrumenten duidelijk te maken, ver-wacht niet dat iemand hem na afloop zal vragen, wathet verschil daartussen eigenlijk is. Voor zover hethem in andere situaties nog niet eerder was opgevallen,leert ieder die op gezette tijden lezingen moet houdenwaarop een discussie volgt, dat de bedoelingen van despreker de hoorders lang niet altijd bereiken. Mij zijngevallen bekend, die hetgeen eens aan de Volksuniverrsiteit gebeurd is of gebeurd heet te zijn, in absurditeitverre overtreffen. Laten we niet vergeten, dat die enevraag precies op het behandelde onderwerp betrek- -king had. Geen of vrijwel geen verband tussen vraagen onderwerp bestaat er in een aantal gevallen, waar-van ik, in tegenstelling tot het reeds genoemde, zelfgetuige ben geweest. Drie ervan zal ik u ter overden

-king voorleggen.De wijsgeer Pos had voor een vereniging, die ik nietmet name zal noemen, een lezing gehouden over deproblematiek van de oorsprong der taal. Nadat een deraanwezigen met de spreker van gedachten had gewis~seld, ontstond een benauwende stilte. Daarom nam devoorzitter zelf het woord. En dit werd een onvergetelijkwoord. Want hij zei: „Ik krijg tegenwoordig nogaleens brieven, en daar staat dan in „ik heefdt" met dt.Zoudt u mij ook kunnen zeggen, hoe dit komt?"Een ander had voor een andere vereniging gesprokenover het kloosterleven in het oude Syrië. De verbalereactie van een der toehoorders was: „ja, van datkloosterleven heb ik geen verstand. Maar mijn vader enik hebben er altijd ruzie over, of het jaar nul bestaat.En nu wou ik u vragen: bestaat het nu of bestaat hetniet?'' De vraagsteller was merkwaardigerwijze eendoctor in de wis- en natuurkunde.Bij het derde geval ben ik zelf ten nauwste betrokkengeweest, — ik bedoel: als spreker, niet als hoorder envraagsteller. Voor een derde vereniging, waarvan ik denaam eveneens verzwijg, had ik een voordracht gehou-den over de beeldspraak en o.a. de mening van Schurchardt geciteerd: „De liefde heeft de beeldspraak ge-schapen, zij heeft de taal zelf geschapen". Dit was deenige zin, waarin ik het woord „liefde" had gebruikt.Toen ik na afloop van de discussie in de gang stonden naar huis wilde gaan, kwam een dame haastig naarme toe en zei min of meer opgewonden: „Ik heb hettijdens de discussie niet willen zeggen, maar u heeftvolkomen gelijk: er is te weinig 1 i e f d e in dezewereld' . Ik was niet minder verrast dan de dominee,

die van een andere dame de geestdriftige opmerking teincasseren kreeg: „O dominee, ik vind het altijd zomooi, als u ,,Me-so-po-ta-mië'' zegt".Met deze en andere soortgelijke gevallen voor ogenzijn we geneigd tot de conclusie te komen, dat de taal,indien ze een communicatiemiddel genoemd mag wornden, vaak haar functie toch maar slecht vervult. Hier-tegen kan dan worden aangevoerd, dat de taal hiergeen enkel verwijt kan treffen, maar dat de schuld bijde mensen, in dit geval: bij de hoorders, ligt. Al dievormen van mislukt contact zijn gemakkelijk te verkla-ren, als we met de mensen in kwestie rekening houden.De man van het onbegrepen verschil tussen die twee„meters" zal wel dom zijn geweest, te dom om eeneenvoudige uiteenzetting te kunnen volgen. Dom wasde doctor in de wis- en natuurkunde (ik bedoel dievan het jaar nul) zeker niet. Maar dat kloosterlevenkon hem niets schelen. Op een gegeven ogenblik hadhij de spreker over zoveel vóór en na Christus horenpraten en dat was voor hem voldoende om over hettwistpunt tussen hem en zijn vader aan het mijmerente slaan. De voorzitter van de eerste ongenoemde ver-eniging was plotseling voor een moeilijke wijsgerige entaalkundige problematiek geplaatst, terwijl hij tot dusver noch van wijsbegeerte, noch van taalkunde, nochook van enige wetenschappelijke problematiek ooit lasthad gehad. Toen allen zwegen, moest hij wel wat zeg-gen. Bovendien stond wat hij zèi nog met „taal" inverband, hoe dan ook. De dame van de liefde tenslotte: — nu, dit geval behoeft eigenlijk geen verkla-ring. Als dat ene gevoelszware woord ooit beneden haarbewustzijnsdrempel zakte, dan kwam het er toch zoweinig beneden, dat er niet veel voor nodig was om heter weer bovenuit te heffen, zodat het onmiddellijkdienst kon doen als startbaan voor een gedachtevlucht.Domheid, te geringe ontwikkeling op een bepaald ge-bied, gepreoccupeerdheid, gebrek aan belangstellingvoor het aan de orde gestelde onderwerp, dit alles ennog veel meer kan de hoorder geen of niet voldoendedeel doen hebben aan de taaluitingen van de spreker.U zult mij tegenwerpen, dat ik mijn voorbeelden ont-leen aan een uitzonderlijke taalsituatie en dat ze, ook alzou ik ze nog met tientallen vermeerderen, in het nietverzinken bij de miljoenen gevallen van gelukte com~municatie in het normale taalgebruik van elke dag.Ik heb geen enkele reden om dit niet toe te geven. Enik wil ook wel bekennen, dat ik die verhalen niet in delaatste plaats heb verteld om contact met mijn hoorderste krijgen en ervoor te zorgen, dat de taal, terwijl ikspreek, haar communicerende functie niet al te slechtvervult. Aan de andere kant is die taalsituatie toch nogzo uitzonderlijk niet. Het komt vaak genoeg voor, datde een de ander iets uitlegt of vertelt. (De grens tussen„uitleggen" en „vertellen" is niet scherp en hetgeenverteld of uitgelegd wordt, kan meer of minder inge~wikkeld zijn.) Bovendien moeten we het aantal geval-len van mislukte communicatie niet onderschatten. Al-leen de hoorder die na afloop spreekt, kunnen we con-troleren. Maar wat is er omgegaan in al die anderen,die zwijgen? Het feit dat ze niet over het jaar nul ofzoiets beginnen, kan niet bewijzen dat zij met de sprei

4

Page 5: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr, 1 ONZE TAAL JANUARI 1961

ker een soort systeem van communicerende vaten heb-ben gevormd. Er is nog een derde groep hoorders. Datzijn zij die in de dagbladen lezingen en vergaderingenverslaan. Met hun goed bedoelde samenvattingen brenrgen ze de spreker vaak tot wanhoop, zo deze tenminsteniet aan een toestand van doffe berusting de voorkeurgeeft. Het zou onbillijk zijn te beweren, dat overeen-stemming tussen verslag en betoog slechts een gelukkigtoeval is. Maar telkens opnieuw blijken de vreemdstemisverstanden mogelijk te zijn. Zo kon een hoogleraaraan de Vrije Universiteit te Amsterdam over zichzelfin een dagblad lezen: „De spreker betoogde met na-druk, dat het geloof aan de onsterfelijkheid van de zieleen uitsluitend heidense gedachte is".Intussen heb ik tot nu toe de zaak wel heel eenzijdigvoorgesteld. Als de bedoelingen van de spreker dehoorder niet bereiken, als zijn taaluitingen door dehoorder verkeerd of helemaal niet worden opgevat, kandit ook aan de spreker liggen. Hierop doelde, naar ikmeen, de voorzitter van dit congres, toen hij die inge~wikkelde zin van een taalkundige citeerde. Nu is deschuldvraag, om het zo maar te noemen, niet altijd zogemakkelijk op te lossen. De algemeen menselijke nei~ging de schuld niet bij zichzelf maar bij anderen te zoerken, staat het hanteren van een objectief criterium inde weg. Worden we niet begrepen, dan wijten we ditaan de domheid van onze hoorders. En als we eenander niet begrijpen? Wel, dan vragen we maar al tevaak verontwaardigd: „Waarom drukt die man zichzo troebel of ingewikkeld uit?" De gedachte dat we zelfniet in staat zouden zijn een min of meer ingewikkeldeformulering of redenering te volgen, komt niet spoedigbij ons op.Hier komt nog iets bij, dat aan de gegrondheid van onsafwijzend oordeel over de taaluitingen van anderen nogmeer doet twijfelen. Bij nader inzien blijkt dit ,, inge~wikkeld" te betekenen: te ingewikkeld, ingewikkelderdan nodig is. Maar hoe stellen we vast, dat iemand zichingewikkelder dan nodig is, heeft uitgedrukt? Om dit tekunnen constateren moeten we in de eerste plaats pre-cies weten wat hij bedoelt, en moeten we in de tweedeplaats zijn gedachte duidelijker en eenvoudiger kunnenformuleren, zonder aan deze gedachte ook maar iets teveranderen. Het ongelukkige is echter, dat we die ge-dachte juist niet kennen en dat we ons, als de sprekeris uitgesproken, geen enkele van zijn ingewikkelde ofte ingewikkelde zinnen, kunnen herinneren. Zo althansgaat het mij, en naar ik aanneem, ben ik in dit opzichtgeen uitzondering. Ik herinner me een aantal zinnen, dietijdens voordrachten mijn aandacht hebben getrokken,omdat ze lachwekkend waren of omdat ze iets andersbehelsden dan de spreker kennelijk bedoelde. Maar ikzou u geen zin kunnen citeren, waarvan ik tijdens hetluisteren onmiddellijk heb gedacht: „Dat is veel teingewikkeld geformuleerd". Onze voorzitter heeft dezin over de taal ook alleen maar als afschrikwekkendvoorbeeld kunnen aanhalen, omdat hij deze kon oplerzen van een papiertje, waarop hij hem uit en gepublirceerde voordracht had overgeschreven.Meer dan mondelinge zijn schriftelijke taaluitingen inhet door mij bedoelde verband voor een exact en objecr

ties onderzoek vatbaar. Ik stel u daarom voor, onzeaandacht verder te richten op de relatie tussen schrijveren lezer en op datgene wat zich tussen hen bevindt:een hoeveelheid geschreven of gedrukte zinnen. Ditheeft tevens het voordeel, dat ik mijn onderwerp beterdan tot nu toe kan doen aansluiten bij de onderwerpen,die de andere sprekers zullen behandelen. En wel voor-al bij het tweede. Want bij „ambtelijke taal" denkenwe zeker niet aan de taal die ambtenaren tijdens hunlezingen of tijdens hun gesprekken gebruiken.Ongetwijfeld is de taal een communicatiemiddel. Zijveronderstelt een gemeenschap en brengt gemeenschaptot stand. En het schrift heeft haar in staat gesteld, haarfunctie in talloze gevallen te vervullen, waarin het ge-sproken woord onmogelijk is. Maar als we concretegevallen van schriftelijk taalgebruik analyseren, blijktmaar al te duidelijk, dat aan meer dan één voorwaardevoldaan moet zijn, wil er van die functie iets terecht-komen, En het zijn in de eerste plaats lezer en schrijver,die aan deze voorwaarden moeten voldoen.Om nu met de lezer te beginnen, zoals ik straks met dehoorder begonnen ben: van hem wordt veel geëist. Hijmoet namelijk kunnen lezen. Zoals ik het hier bedoel,omvat „kunnen lezen" zeer veel meer dan het vlotherkennen van de lettertekens. Het betekent: het volle-dig begrijpen van een tekst. Nu zijn er zeer verschil-lende teksten, ^-- verschillend in inhoud, in stijl, ingraad van moeilijkheid. Er zijn eenvoudige briefjes,onnozele verhaaltjes en niet moeilijk te interpreterenkorte mededelingen, zoals „heden ijs ", „het bier is weerbest" en „verboden toegang". Maar er zijn ook uiterstsubtiele en ingewikkelde wetenschappelijke, wijsgerigeen poëtische teksten. Niemand zal durven beweren,dat niets van het vele wat in zijn taal geschreven is ofgeschreven wordt, voor hem geheimen heeft of geheirmen kan hebben, en dat hij altijd volledig kan lezen.„Kunnen lezen" is niet een absoluut, het is een relatiefbegrip. Het is een kwestie van meer en minder, zij hetdan soms van heel veel meer en heel veel minder.Tussen het analfabetisme en een door niemand bereiktideaal ligt een enorme reeks mogelijkheden. Ieder diede letters heeft geleerd neemt in deze reeks een be-paalde plaats in of tijdens zijn leven successievelijkverschillende plaatsen.Wat kunnen we nu doen om van het ideaal niet al tever verwijderd te blijven?In de eerste plaats is het noodzakelijk, dat we werkelijkwillen weten wat er staat en voor enige geestelijkeinspanning niet terugschrikken. In de tweede plaatsmoeten we kunnen begrijpen, dat we in een bepaaldgeval iets niet of verkeerd begrijpen, dat we tijdens hetlezen een woord of een zin verkeerd hebben opgevat.En in de derde plaats moeten we over de middelenbeschikken om een onbegrepen tekst voor ons zelf toteen begrepen tekst te maken. Kennis van of inzicht inde taal en de mogelijkheden van taalgebruik is slechtseen van deze middelen, maar dan toch een zeer belang-rijk middel.Wat in de miljoenen gevallen waarin iets wordt gelezen,in het hoofd van de lezer van de tekst terecht komtonttrekt zich aan elke controle. Maar wie als docent

5

Page 6: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1

ONZE TAAL

JANUARI 1961

in de moedertaal en als examinator bij vele honderdenpersonen heeft waargenomen wat de gevolgen zijn alszij een aantal lettertekens hebben gezien, voelt zichsceptisch gestemd. Hij weet dat verscheidene schrifte~lijke „mededelingen" zich maar gebrekkig aan anderenmededelen. Hij weet ook dat „iemand leren lezen in devolle zin des woords" niet alleen een moeilijke didac--tische, maar ook een moeilijke pedagogische opgave is.Sommigen interesseren zich voor de tekst even weinigals de man van het jaar nul zich voor het kloosterlevenin het oude Syrië interesseerde. Gemakzucht en denk-luiheid doet de geest van anderen vaag boven de letterszweven. Weer anderen willen wel, maar zien niet indat ze iets niet of verkeerd begrepen hebben en komentot interpretaties, waarbij de opmerkingen over het jaarnul, ik heefdt en de liefde nog zinvol lijken. En eindelijkzijn er nog degenen die wel zien op welke plaatsenvoor hen de moeilijkheden liggen, maar die zichzelf nietkunnen helpen.Als de tijd daarvoor ons niet ontbrak, zou ik u dit allesmet een serie niet onvermakelijke voorbeelden kunnentoelichten. Het falen van de taal als communicatie-middel heeft vaak iets vermakelijks. Zo kan het mede-lijden voor de dove medemens ons niet beletten, bij tijden wijle te lachen om zijn zonderlinge reacties op voorhem bestemde taaluitingen. En blijspelschrijvers hebbenmet misverstanden tussen gesprekpartners altijd succesbij het lachlustige publiek.Maar, zult u vragen, faalt de lezer niet dikwijls, omdatde schrijver eerst gefaald heeft? Als velen hem nietkunnen begrijpen, ligt dat dan niet aan hem? Heeft hijzich dan niet onjuist, onduidelijk, te ingewikkeld uit

-gedrukt?Met deze vraag komen we dichter bij de doelstellingenvan het genootschap Onze Taal. Want dit genoot-schap is niet gesticht, omdat Nederlanders zo slechtluisteren en lezen, maar omdat zij zo slecht spreken enschrijven. Inderdaad: wat we in ons land te horen ente lezen krijgen, is, om het zacht te zeggen, niet steedseven fraai. Maar wat lelijk, ongelukkig of zelfs kenne-lijk onjuist is geformuleerd, behoeft daarom nog nietper se onduidelijk te zijn of verkeerd begrepen te wor~den. De lezer is een goed verstaander, die aan een ver-knoeide zin genoeg heeft. En hiermee heb ik dan einde-lijk iets goeds van de lezer gezegd. Het is waar: als hetschriftelijk taalgebruik in poëzie en wijsbegeerte tot dehoogste ontplooiing komt, blijft hij vaak in gebreke; hijwil en kan de dichter of de denker niet volgen. Daar-entegen is hij bereid, de knoeier met begrip tegemoet tetreden. Iemand heeft bijvoorbeeld de opmerking aanhet schrift toevertrouwd: „Na een poosje in de rijgestaan te hebben werden de broodjes verkocht". Ookal staat er onherroepelijk dat de broodjes stonden, iederdie dit onder de ogen krijgt begrijpt er tevens nog ietsanders uit. De bedoeling van de schrijver en de bete~kenis van zijn taaluiting vallen niet samen. Beide delen

zich aan de lezer mee, zodat hier aan de communice~rende functie niets hapert.Sommige brieven beginnen met de stotterige aanloop:„Naar aanleiding van mijn schrijven is deze omredenzodoende alsdat ik u wou vragen ...", of met een

variant daarvan. De lezer begrijpt daaruit, dat iemandhem iets wil vragen. En dat is voldoende. De onzinwaarmee hier deze eenvoudige gedachte is omrankt, iszeker niet geheel zonder waarde. Hij heeft het de schrij-ver mogelijk gemaakt met zijn brief te beginnen en delezer een genoeglijk ogenblik bezorgd, zo deze ten-minste niet over een temperament beschikt dat hemdwingt, minder prettig op die woordenbrij te reageren.Over de verstaanbaarheid van onzin zou men een inte~ressant hoofdstuk kunnen schrijven. Daarbij zou meneen keus kunnen doen uit een enorm materiaal. Daar isbijvoorbeeld de vermaard geworden zin van een hoog-geleerde: „Bij deze familie zat een socialistische aderin het bloed", --- een zin die in zijn volledige werkenin drie exemplaren voorkomt. Deze auteur kende blijk-baar de ruimtelijke betrekking tussen bloed en ader nietuit eigen aanschouwing. Daarom heeft hij zijn lezerseen surrealistisch beeld voorgezet. Dezen hebben metde interpretatie geen moeite; zij begrijpen wel, dat hetniet over een groep bloedverwante monstra gaat. Daarzijn voorts de weeroverzichten in de trant van: „BovenEuropa bevindt zich een rug van hoge druk. Deze hogerug heeft voor Rome een onaangename kant in de vormvan een bezwijmende hitte' . Dus: een hoge rug meteen kant die de vorm heeft aangenomen van een hitte.Dit noemen ze wel „beeldende taal''. Beeldende taalvinden we ook in voetbalproza, bijvoorbeeld: „Wieaanstaande zondag op vleugelen van blijde verwachtingnaar de sinjorenstad tijgt, zal nog in gevaarlijk vaar~water terechtkomen''. Veel aanvaardbaarder is hetschaakproza: „Nadat zwart nog enkele bokken hadgeschoten, ging hij de eeuwige jachtvelden binnen".Hier heeft iemand duidelijk zijn best gedaan „in hetbeeld te blijven".Een in bloed zittende ader, een hittevormige kant vaneen hoge rug, een in vaarwater eindigend op-vleugelen-tijgen: al deze wonderbaarlijke zaken zijn niet bij mach-te de geest van de lezer in een sprookjeswereld te doenverwijlen. Achter de onzin van de formulering grijpt delezer de zin van de bedoeling. Ook in deze jammerlijkevormen blijft de taal een communicatiemiddel. Evenminals mislukte beeldspraak behoeven barbarismen, discon-gruenties tussen onderwerp en persoonsvorm, foutieveinversies, overspannen samentrekkingen en wat diesmeer zij, taaluitingen onbegrijpelijk te maken. Dit neemtnatuurlijk niet weg, dat de schrijver ze beter kan ver-mijden en dat van de lezer soms meer inspanning ver-eist wordt dan strikt noodzakelijk is.De schrijver kan zich ook te ingewikkeld uitdrukken.We mogen in een bepaald geval het oordeel „te inge-wikkeld" slechts uitspreken, als we de bedoeling be-grepen hebben en het ons is gelukt, deze op een een-voudiger wijze onder woorden te brengen. Laat ik eenenkel voorbeeld geven. Een zin uit een proefschriftluidt: „Over het algemeen kan gezegd worden, datdebiliteit als een sterke contra-indicatie voor emigra~

biliteit beschouwd moet worden". Die twee lijdendevormen zijn niet zo mooi. Afgezien daarvan: dit kantoch wel eenvoudiger. Ik stel voor: „De ervaring heeftgeleerd, dat debielen liever niet moeten emigreren ".Waarschijnlijk zal deze zin meer lezers bereiken dan

Page 7: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1 ONZE TAAL JANUARI 1961

die van de zeergeleerde heer, die hier te zeer geleerdis geweest.Een te ingewikkelde formulering kan eigenaardige voor-delen hebben. Dit heeft een man ondervonden, die inkennelijke staat van dronkenschap op een fiets had ge

-zeten en „deswegen'' was bekeurd. Het simpele feitwas in een vreemd complex van kronkelige zinnen enmin of meer ongebruikelijke woorden vastgelegd. Toende zaak voor het kantongerecht diende, pleitte de ad-vocaat vrijspraak. Zoals hij betoogde, kon zijn cliënt uitde akte van beschuldiging onmogelijk opmaken, waar

-van hij beschuldigd werd. De kantonrechter was hetdaarmee eens en sprak de man vrij.Hiermee heb ik het onderwerp van de tweede sprekeraangeroerd: de ambtelijke taal. In ambtelijke taal richtzich de overheid tot ons met belastingbiljetten en straf-verordeningen. Op die taal is wel het een en ander aante merken. Maar ook de lezers gaan hier niet vrij uit.Aan de eerste voorwaarde voor goed lezen wordtmeestal niet voldaan. We willen niet zo bijzondergraag weten, wat er precies staat. En als zowel deschrijvers als de lezers in gebreke blijven, komt er vancommunicatie niet veel terecht.Tot nu toe hebben we de schuld gezocht bij de mensen,tussen wie zich de taaluitingen bevinden. De taal zelfhebben we buiten de schuldvraag gehouden. Maarheeft deze dan geen eigenschappen, die haar min ofmeer ongeschikt maken voor wat ze in de eerste plaatsmoet zijn? Is ze niet door die eigenschappen maar eengebrekkig communicatiemiddel?Er valt niet aan te twijfelen: er mankeert wel iets aande taal. Zo is er o.a. het verschijnsel van de homo-nymie. Er zijn groepen van twee, drie of zelfs nog welmeer homoniemen. De leden van zo'n groep hebbenverschillende betekenissen, maar geheel en al dezelfdevorm. Het gevolg kan zijn, dat de lezer, indien er nogeen andere moeilijkheid bij komt, een ander woord leestdan de schrijver heeft bedoeld. Vaak ligt het ook aande lezer, als hij mistast. Als hij behoorlijk nadenkt kanhet hem niet ontgaan, dat „zijn" woord in het geheelvan de taaluiting niet goed wil passen. Maar bestondwaarin het woord van de schrijver onduidelijk, voorer geen homonymie, dan zouden dergelijke misverstaneden toch niet mogelijk zijn. Bovendien zijn er gevallen,waarin het woord van de schrijver onduidelijk, voormeer dan één interpretatie vatbaar blijft, ook al spantde lezer zich nog zo in. In de laatste jaren is er veel tedoen geweest over het begin van Vondels beroem-de rei:

Wie is het, die, zoo hoogh gezeten,Zoo diep in 't grondelooze licht,Van tyt noch eeuwigheit gemeten,Noch ronden, zonder tegenwightBy zich bestaet ..

Uit mijn intonatie hebt u kunnen afleiden, dat ik hetwoord „licht" als een zelfstandig naamwoord heb op-gevat. Met deze opvatting sta ik niet alleen. Maar

sommigen begrijpen „licht" als een persoonsvorm vanhet werkwoord „lichten" in de betekenis van „lichtgeven, licht verspreiden". In uitvoerige tijdschriftarti~kelen zijn beide standpunten verdedigd. Wat staat ernu, en wie leest wat er staat? De lezers kunnen we nietsverwijten, de dichter evenmin. Hier is het, of de taalzelf faalt.Behalve homonymie van woorden is er ook zoiets alsgrammatische homonymie. Dit zal ik trachten toe telichten met de zin: „Toeval is een verlegenheidsbegrip,dat de wetenschap voortdurend van haar terrein terug-dringt". Velen die deze zin (zoals vanzelf spreekt: ineen groter verband) voorgelegd krijgen, begrijpen daar-uit, dat de wetenschap door dat begrip wordt terug-gedrongen, terwijl de verhouding precies andersom is.U zult zeggen: dit zijn slechte en weinig intelligentelezers. Ik geef u onmiddellijk gelijk. Ze zouden zichechter niet vergissen, als maar uit de vorm of de volg-orde der woorden duidelijk bleek, wat onderwerp enwat voorwerp is. Het blijkt er echter niet uit. Aan devorm van de woorden „dat" en „wetenschap" is hungrammatische functie niet te herkennen. En er zijngenoeg zinnen met de volgorde „betrekkelijk voor

-naamwoord r-- zelfstandig naamwoord — werkwoord",waarin juist het betrekkelijk voornaamwoord onder-werp is.Er zijn gevallen van grammatische homonymie, diezich tegen de scherpzinnigste analyse verzetten. Op-nieuw kan ik Vondel citeren. In zijn „Vertroostingeaan Geeraert Vossius" zegt hij tot de vader die zijnzoon heeft verloren: „Beng uw soon den hemel niet, /De hemel treckt: ay, laat hem los". Moet Vossius zijnzoon niet aan de hemel, of moet hij de hemel niet aanzijn zoon misgunnen? Beide opvattingen hebben hunverdedigers gevonden. En een stelling bij een Leidsproefschrift luidt, dat het probleem onoplosbaar is.

Of schriftelijke uitingen, die we „ambtelijke taal"noemen, ons eveneens voor dergelijke onoplosbareproblemen plaatsen, zou ik u niet kunnen zeggen.Daarvoor heb ik ze te weinig met de nodige aandachtgelezen. Maar zeker zullen ook daarin voorbeeldenzijn te vinden van de homonymie, die de lezer ietsanders doet lezen dan de schrijver heeft bedoeld.Dames en heren! In mijn korte causerie heb ik veelonbesproken moeten laten. Veel heb ik ook eenvoudi^-ger moeten voorstellen dan het is. Maar zelfs als ik zeszaterdagochtenden over het mij opgegeven onderwerphad gesproken, zou de kern van mijn betoog niet anderszijn geweest.De taal is een communicatiemiddel. Maar in bepaaldegevallen van taalgebruik komt er van de communicatieweinig terecht. Dit kan liggen aan de sprekers en deschrijvers, de hoorders en de lezers, maar zeker ookaan sommige eigenschappen van de taal. Het is nietaltijd duidelijk, wie we schuldig moeten verklaren.Naar ik hoop zijn er niet te sterke contra~indicatiesvoor, de „communicativiteit" van mijn taaluitingen ge-durende dit half uur. In allen gevalle lijkt het mij uitge-sloten, dat iemand van u mij straks zal vragen: „U hadhet nu zo over sprekers en lezers, maar wat is hetverschil er nu eigenlijk tussen?"

Page 8: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1

ONZE TAAL

JANUARI 1961

HET AMBTELIJK TAALGEBRUIK

door Mr. A. F. Kamp,

dijkgraaf van het HoogheemraadschapNoorderkwartier

Ik ben nu ongeveer dertig jaar ambtenaar, maar ikgeloof dat mij pas na een jaar of vijf duidelijk werd dathet woord „ambtenaar" ook in een minder plezierigebetekenis kon worden gebruikt, evenals het woord„ambtelijk". Eén van de vele ambachten die ik in mijnleven heb uitgeoefend, was dat van correspondent vanhet Algemeen Handelsblad in de Wieringermeer, toendeze polder nog maar nauwelijks droog was. Eéns permaand schreef ik een nogal onverteerbaar artikeltjeover mijn ervaringen aldaar en dat bracht mij dan tiengulden op. De beschouwingen werden allengs langer,doch het honorarium blééf tien gulden. Nadat ik detoenmalige hoofdredacteur, de heer Von Balluseck, opdit verdrietige verschijnsel had gewezen, antwoorddehij mij letterlijk: „Men is bij het vaststellen van uwhonorarium wel wat al te „ambtelijk" te werk gegaan ".Toen pas heb ik begrepen dat het woord „ambtelijk ",althans in de geest van de heer Von Balluseck, die hetoverigens later in die zelfde ambtelijke wereld heel verheeft gebracht, ongeveer gelijk stond met „gedachte~loosheid".Zo blijkt dus het woord „ambtenaar", uitgesprokendoor lieden uit de niet-ambtelijke wereld, vaak begeleidte worden door een smadelijke glimlach, wat de wel~menende ambtenaar niet weinig irriteert. De ambtenaaris overigens niet het enige slachtoffer van een ge-fixeerde visie. In 1901, dus meer dan een halve eeuwgeleden, attendeerde wijlen Prof. Laurens Knappert,kerkelijk hoogleraar te Leiden, erop hoe onrechtvaardigde bellettrie- dominee en de predikant op het toneelaltijd als huichelaars en domoren werden uitgebeeld.Daarnaast de acteurs, van wie Bets Ranucci Beckman,de uitstekende regisseuse van zo'n kwart eeuw geleden,schreef in haar boek „Tienduizend Kaarsen ", waarmeedan het voetlicht was bedoeld, dat nog altijd wanneerop het platteland de toneelspelersgroep nadert, demoeders niet alleen de was maar ook de kinderenbinnenhalen.Wat de ambtenaar betreft, zijn er natuurlijk uit deliteratuur en het leven zelf ontelbare aanhalingen tedoen, die alle van dezelfde visie blijk geven. Neembijvoorbeeld Vondel, daarnet zoveel waardiger geci.teerd dan ik het kan doen; deze heeft, naar mij alleendoor een citaat bekend is, een Chinees drama geschrerven dat „Zunghin" heet. Daarin schijnt dan de zinvoor te komen, de enige die mij uit dit stuk bekend is:„Men bezigt amptenaers doch mag er niet op bouwen".Dat is weer een hele andere visie dan die waarvan indeze zelfde stad een der wethouders blijk gaf, die ver-leden jaar een aantal Noordhollandse burgemeestersmocht rondleiden. Eén van die magistraten vroeg, toenhet nieuwe, grote stadhuis bezichtigd werd: „En mijn-heer de wethouder, hoeveel ambtenaren werken er welin dit gebouw?" De wethouder moest even nadenkenen antwoordde toen overtuigd: „Ik denk ongeveer dehelft".

Waar komen deze gevoelens ten aanzien van de ambte-naren nu vandaan, die leven bij hen die het niet zijn?Ik heb wel eens gemeend dat er eigenlijk drie bronnenzijn. De een is afgunst op de zekerheid van rechts-positie; U weet wel dat de oude Oostenrijkers gezegdhebben „Die Beamten haben zwar nichts, aber dashaben sie sicher''. Voorts de machtswellust, in dezemaatschappij en in ieder ambtelijk kantoor verzinnerbeeld door loket of balie. In de derde plaats de ge-wichtigheid, waarvan ik toch altijd het mooiste voor-beeld vind dat wijlen de heer Spitzen ervan gegevenheeft. Toen hij als jong departementaal ambtenaar tenhuize van zijn chef liet vragen of hij met zijn vrouwop zondagmorgen een kopje koffie mocht komendrinken, gaf de dienstbode de boodschap door „datmijnheer de hele zondag aan de troonrede moest wer~ken". Het kan moeilijk gewichtiger!Ik zou hier volgens het programma spreken over deambtelijke taal en ik ben dus begonnen met iets tezeggen over de ambtenaar. U begrijpt dat ik het onder-werp niet zelf heb gekozen, evenmin de formuleringervan, en voorts noch mijzelf hier als spreker. Datmen op het misverstand gekomen is mij hier te latenoptreden, valt waarschijnlijk toe te schrijven aan hetfeit dat ik mij af en toe in ambtelijke kring laat horenover het onderwerp „De. stijl van overheid, bestuurderen ambtenaar". Tot nu toe sprak ik over dit onderwerpuitsluitend in ambtelijke milieus en, zoals u allen duindelijk kunt waarnemen, heb ik nog elke keer levendaan een dergelijke gebeurtenis kunnen ontkomen. Nuvalt het mij moeilijk, naast de Franse, Duitse erf

Engelse, ook nog een ambtelijke taal te erkennen. Watik wel erken, is de existentie van een aantal individuenin overheidsdienst dat iets met onze taal doet, hoofd-zakelijk bestaande uit het tekortschieten in het gebruikervan. Na de Tweede Wereldoorlog zijn velen op eenspeciale manier iets met de taal gaan doen: de Car-miggelts en Annie Schmidts, de experimentele dichters,doch wat de communicatie betreft, blijven de ambtena-ren het dichtst bij huis, althans bij het grote paleis datonze taal heet. Ook buiten de ambtelijke wereldbestaat ferme belangstelling voor wat wij vandaagnoemen: de ambtelijke taal. Zelfs in het jaar 1960,waartoe ik mij beperk, was de oogst al groot. Zo heeftvoor de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde op13 juli jl. prof. Van Poelje gesproken over hetzelfdeonderwerp, maar met een veel pittiger geformuleerdetitel en ondertitel. Hij sprak namelijk over „PersoonlijkeOnpersoonlijkheid", en voor wie dat niet onmiddellijkbegreep, stond er boven: „Over het ambtelijk taalge-bruik". Volgens het verslag in Het Vaderland heeftde hooggeleerde spreker onder meer geconstateerd dater nu nog gelegenheid bestaat tot bestudering van deambtelijke taal, doch dat men daartoe weldra doorverbetering of tengevolge van vervlakking geen kansmeer zal krijgen. In het Maandblad van Samsom (mei1960) kwamen twee artikelen voor die wel met onzematerie van doen hebben. Het één heet ,,Taaloverpein-zingen van een oud-ambtenaar". Het is bijzonder uit-voerig. Die schrijver begint aldus: „Het zou over-dreven zijn te beweren dat het ambtelijk bestaan gelijk

Page 9: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1 ONZE TAAL JANUARI 1961

is aan het beoefenen van taal", en hij verbindt daaraande opmerking dat men niet dagelijks in een ambtelijkmilieu moet gaan verkeren, noch zijn kinderen daar insturen als men zelf of het kind al niet van nature beziteen zeker taalgevoel, bewustzijn voor de taal (wat datook moge wezen) . Dan komt een aardig zinnetje „Isc'it niet het geval en is hij niet van huis uit met eensterk taalgevoel toegerust, dan loopt hij kans, dat hijonbewust gaat wennen aan de nog niet overal metwortel en tak uitgeroeide stadhuistaal met haar drogeen saaie uitdrukkingen en bloedarme sjablonerachtigegedachtenuitingen en dat hij, als hij vroeg of laat metredactiewerk wordt belast, ongemerkt in datzelfdeeuvel vervalt, dat al de jaren door ergernis heeft op-gewekt zowel bij het grote publiek als bij hen, diesmaak voor stijl bezitten".Heel wat pittiger was de heer J. A. Meijers in deGroene Amsterdammer van 30 april 1960 in een be-schouwing over de voorlaatste troonrede, die hij ge-schreven acht in een kanselarijstijl, „een soort taal dieniet zo onmiddellijk aan de eerste de beste haar ge-heimen prijs geeft". Volgens hem deugt de term„ambtenarentaal" eigenlijk niet. Het is niet een taalvan ambtenaren, dus van mensen, maar het is de taalvan instellingen. Vanzelf komt ons dan de naam vanKafka in de zin. Meijers illustreert dit aan een zeergeslaagd voorbeeld van deze kanselarijstijl, namelijkeen voorstel van een college van B. en W. aan degemeenteraad, handelende over de spanningen binnenhet gemeentepersoneel. Het citaat luidt aldus: „Dezeomstandigheid gevoegd bij het feit, dat tot dusver – -niettegenstaande het nijpende personeelstekort deleiding van de gemeentelijke diensten en bedrijven erdank zij de arbeidsbereidheid en de onverflauwde toe-wijding van brede lagen van het personeel zij hetook met grote moeite, erin geslaagd is de goede voort-gang van de openbare dienst te verzekeren, was voorons aanleiding de raad in overweging te geven om aanhet personeel van onze gemeente van zijn bijzonderewaardering te doen blijken". En nu schrijft Meijers:„Er staat maar één syntactisch foutje in de zin: „hetfeit, dat ... de leiding .. . er ... erin geslaagd is" ; datis dan het enige menselijke element dat er toch nog inis doorgedrongen. Voor de rest is de constructie zoingewikkeld als maar verlangd kan worden ... Lofverdienen ook de vormen en termen waaruit al hetgemeenzame zeer zorgvuldig is verwijderd. Het simpelevoegwoord „en" wordt zo langzamerhand wel eenbeetje ordinair; in de ambtelijke stijl verdient aanbe~veling „gevoegd bij ". Als bruikbare variant beschiktmen dan ook nog over „mitsgaders "; in „alsmede" en„benevens" komt wel een beetje de klad. In „de raadin overweging te geven om ..." is dat „om" nog eenklein schoonheidsvlekje, maar dat „van zijn bijzonderewaardering te doen blijken" is weer onberispelijk."In het genoemde mei-nummer van Samsoms Maandbladkomt een artikel voor dat heet: „Brieven schrijven",de reactie op een stuk in „Doelmatig Bedrijfsbeheer ",waarvan de hoofdstrekking was: „Kijk eens, als hetbij ons in het bedrijfsleven, waar wij ons zo hebbeningespannen correcte brieven te schrijven, al zo slecht

is, hoe moet het dan wel zijn bij de overheid die inalle opzichten toch al zover bij ons achter ligt?" Ver-volgens noemt men in „Doelmatig Bedrijfsbeheer"(waarbij ik enigszins aan de doelmatigheid van datbeheer ga twijfelen, wanneer het van hetzelfde allooiis als deze opmerkingen) als belangrijkste oorzaak deomstandigheid dat beide partijen, overheid en publiek,over en weer weinig teder gevoelens voor elkanderkoesteren. Voorts zou de ambtelijke correspondentdoor zijn machtspositie nog te veel het idee hebbendat het er niet zoveel op aan komt, hoe hij zich uitdrukt.De auteur in Samsoms Maandblad getuigt in zijn kri'-tische beschouwing dat de ambtenaar heus niet in deeerste plaats, als hij een beslissing moet formuleren, debedoeling heeft: hoe kan ik nu deze man uit het vrijebedrijf zo zuur en onbegrijpelijk mogelijk van adviesdienen of de beslissing mededelen. Bovendien zou hettot uitdrukking brengen van gevoelens van wraak ofminachting, veel meer liggen in de beslissingssfeer danin de formuleringssfeer.Evenals de vorengenoemde oud-ambtenaar is ook dezeschrijver verrukt over de tekst van een aanmanings~kaart voor aangeslotenen die nog niet hun elektriciteit~of hun gasrekening hebben betaald. Dit veelgeprezenambtelijke proza luidt aldus: „Wij kunnen ons nietvoorstellen dat U de betaling zo lang zou uitstellen, datwij het bedrag van de rekening noodzakelijkerwijzemet f x,— zouden moeten verhogen ..." . Ik vind hieropnog wel iets aan te merken. Grondregel bij de ambte-lijke taal is, niet dezelfde woorden in een zin dicht bijelkaar, zoals hier „voorstellen" en „uitstellen". Even-min is fraai het . gebruik van tweemaal „dat" (dat u debetaling zo lang zou uitstellen dat wij het bedrag vanuw rekening enz.) . Ik dacht dat wel betere voorbeeldenvan perfect ambtelijk taalgebruik zijn te vermelden.Het zou onbeleefd zijn wanneer ik, na gesignaleerd tehebben hoe op verschillend gebied aandacht bestaatvoor de ambtelijke taal en hoe de ambtelijke wereldzelf vaak bewust probeert tot beter taalgebruik tekomen, nu niet even citeerde wat „Onze Taal" ter zakewel eens heeft geschreven. Toen ik in 1955 mijn cau-serie over de ambtelijke stijl moest prepareren, heb ikwerkelijk de moeite genomen alle jaargangen tot 1955( dat waren er dus 24) door te lopen om te kijken watmen in de kringen van Onze Taal op de ambtelijketaal had aan te merken. Veel is er niet over geschreven.Ik vond in het nummer van december 1954 deze zin-snede: „Wij hebben de indruk dat in de laatste jarende ambtelijke taal veel natuurlijker is geworden", endat stemde mij tot oprechte blijdschap. Helaas heeftiemand in het januari-nummer 1955 deze vraag gesteld:„In de helaas voortwoekerende ambtelijke stijl heeftmen het vaak over de onderwerpelijke aangelegenheid;is dat Nederlands?" Toen heeft Onze Taal daaropgeantwoord dat het inderdaad Nederlands is, wel nietmooi maar toch ook niet fout, en daar gaat het tochmaar om.Nu lijkt het mij gewenst, naast deze incidentele op-merkingen in allerlei periodieken, ook eens te luisterennaar iemand, die het meer methodisch en kritisch heeftbekeken. Ik bedoel de, althans vóór de oorlog, alom

^I

Page 10: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1

ONZE TAAL

JANUARI 1961

aanwezige dr. P. H. Ritter Jr., die voor het boek „HetOrkest der Overheid" een artikel bijdroeg met enkelepuntige conclusies over de ambtelijke stijl, waarvanveel overeenstemt met wat prof. Van Poelje in Leidenheeft gezegd. In de eerste plaats constateert Ritter inwetgeving en correspondentie een tekort aan duidelijke,onomwonden formulering der algemene principes, envoorts dat fataal is het streven naar absolute water-dichtheid, d.w.z. dat men probeert in een wet of ver-ordening alle gevallen te regelen, die maar enigszins tevermoeden zijn. Wanneer u de rede leest van prof.Houwing: „Zekerheid omtrent het recht", dan treft hoeook hij klaagt over onvoldoende gedegen wetgevingmet als gevolg dat er eigenlijk een ondragelijke lastwordt gelegd op de rechter die uit een onduidelijketekst de bedoeling van de wetgever moet interpreteren.Als oorzaak van de feilen in de ambtelijke stijl of taalziet Ritter het hiërarchische systeem. Hij heeft danmeer het oog op de grotere gemeenten, provincialegriffies, departementen. Daar is de brief niet hetwerkstuk van de man die hem opstelde: sinds hij datdeed en vóór de verzending is er de controle op dezakelijke en juridische inhoud door hogergeplaatsten.Uit het feit dat zij de superieuren zijn, leiden deze afdat zij ook een zuiverder gevoel voor stijl hebben. Nietde nauwkeurigheid van de omschrijving noch de wenstot duidelijkheid vecht Ritter dan aan. De kern ligt inde vereniging van de juridische en de stijlkundige prercisie: het zó te zeggen dat de ambtenaar aan de andereschrijftafel het dadelijk begrijpt en het zonder veelhoofdbreken kan uitvoeren. Het gaat dus over deonmiddellijke zeggingskracht (dit zouden wij vandaag„communicatie" noemen) of om het aandacht prikke-lende element. Ritter vermeldt afkeurend de nodelozeverwijzing in de steeds weerkerende elementen als „degenoemde minister", „de vermelde aangelegenheid" ende telkens weer voorkomende bijzinnen met „dat ...",het onhandig opereren met ontkenningen, en ontken-ningen van ontkenningen, de monotonie der klankvoreming en tenslotte de passieve vorm. U weet: dat laatsteis niet alleen een euvel in de ambtelijke stijl, maar zelfsin de pers. Het motief in deze beide milieus is anders.De pers gebruikt „er wordt ons gemeld", hetzij om debron geheim te houden, hetzij omdat men niet zo ergzeker is van zijn zaak. In het ambtelijke bezigt mende lijdende vorm, omdat men liever niet persoonlijkde verantwoordelijkheid draagt en het daarom graagwat algemener en vager stelt.Thans nog iets over de pogingen die er van overheids-wege zijn gedaan om verbetering te brengen in hetgebruik van de taal, verbetering ook van de ambtelijkestijl. Dat is eigenlijk een beetje vreemd gegaan. jarengeleden, vóór de laatste oorlog, heeft de Verenigingvoor Administratief Recht een commissie ingesteldonder presidium van wijlen dr. Fockema Andreae,vroeger commissaris der Koningin in de provincie Gro-ningen. De arbeid resulteerde in een voortreffelijkboekje, geheten „Wetgevingstechniek ", doch het be-vatte ook vele aanwijzingen voor het gebruik van deambtelijke taal buiten wet en verordening. Het is voortseen van de weinige rapporten die ik ooit onder ogen

heb gehad dat af en toe bijzonder geestig is. Zo beveeltde rapporteur in de inleiding aan niet te ver van hetgewone spraakgebruik af te wijken. Op dit laatste puntliggen afschrikwekkende voorbeelden voor het grijpen.„Wij wijzen op artikel 10 van de Auteurswet, dat derechter dwingt de telefoongids te rangschikken onder„de werken van letterkunde, wetenschap of kunst".Het bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren gaatzelfs zo ver te bepalen dat onder „ongehuwden" wornden verstaan o.a. „de gehuwde vrouwelijke ambte-naar" ". Zo blijkt dit uitvoerige rapport vaak amusantte zijn, maar bijzonder pittig wordt in een vijftigtalstellingen duidelijk geponeerd wat men hoe te schrijvenheeft. Als ik u een voorbeeld mag geven van de stellingnr. 40: „wacht u voor een gewrongen, onoverzichtelijkezinsbouw met allerlei tussen- en voorvoegsels, wantzulke zinnen zijn moeilijk verteerbaar en soms moetmen ze meermalen overlezen, omdat men ze niet be-grijpt. Zorgt er vooral voor, dat het werkwoord ofhet verleden deelwoord niet te lang op zich laat wach-ten". Het is alsof een vader aan zijn zoontje vertelthoe hij moet schrijven of een proefwerk maken. Maarjuist die zekere gemeenzaamheid en bijzondere duide-lijkheid maakt dit boekje zeer waardevol. Helaas heeftde Regering geen aanleiding gevonden hieraan gro~tere bekendheid te geven. Zij stelde een eigen com~missie in die „Richtlijnen voor wetgevingstechniek"heeft gemaakt, en wel niet minder dan 79, waarvan er6 waren gewijd aan de stijl. Deze zes zijn zeer een-vormig geformuleerd: „Men vermijde het gebruik vande lijdende vorm als evengoed de bedrijvende kan wor-den toegepast; men vermijde onoverzichtelijke zinnen,met name vermijde men opeenstapeling van tussenvoeg~sels en voegwoorden ..." En dan de merkwaardigste:„men vermijde de aanvoegende wijs ...'' terwijl decommissie zelf 79 keer de aanvoegende wijs gebruikt ...Nu verwacht u misschien, zelfs na deze citatenrijkecauserie waarin slechts een fractie van de zo omvang-rijke stof kon worden ten gehore gebracht, een be-paalde conclusie. Dat is niet zo eenvoudig. Mijn eigenervaring is beperkt: ik werkte nimmer aan enig departe~ment of een provinciale griffie (niet dat ik zulks be-treur!) , al kreeg ik vele missives, brieven en circulairesvan deze autoriteiten in mijn functies, bekleed in dienstvan de „lagere overheden", gemeente en waterschap.In de dertig jaar dat ik in ambtelijke dienst ben, heb iktoch wel verbetering, alsmede de bewuste wens enpoging daartoe, waargenomen. Eigenaardigheden zullener altijd blijven en sommige ambtelijke archaïsmen geventoch ook wel een bepaalde eigen kleur aan de taal, eensoort deftigheid die een attribuut mag zijn van deoverheid.Goede voorbeelden zijn er te over. Ik eindig met hetcitaat uit de rede die onze Koningin te Utrecht hieldvoor alle burgemeesters bij de viering van het honderd-jarig bestaan der Gemeentewet en vermeldt dit om detreffende formulering. Onze Landsvrouwe schetste hetambt van de eerste magistraat der gemeente aldus:

„de vader, niet de directeurde dienaar, niet de slaaf -het voorbeeld, niet het afgietsel ".

10

Page 11: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1 ONZE TAAL JANUARI 1961

Laat ons, werkers in de ambtelijke wereld, deze enandere goede exempelen voor ogen houden en, ook ophet gebied van het taalgebruik, van onze taak maken,<<.wat ervan te maken is.

HET TAALGEBRUIK IN HET BEDRIJFSLEVEN

door dr. Joh. Scheurer,

personeelschef van Van der Heem N.V. te Den Haag

Stelt u zich voor een bedrijf, laten we zeggen in deomtrek van Den Haag, waarvan de directeur een ver-trouwensman van zijn arbeiders bij zich roept en tegenhem zegt: „Ik overweeg, eens in de vier weken eenzaterdagmorgen vrij te geven. Maar dat moet ik in-halen; dus de uren van die zaterdagmorgen moet ikuitsmeren over die vier weken. Dat komt erop neerdat we per dag een kwartier langer moeten werken.Nu kan ik drie dingen doen: we kunnen een kwartiervroeger beginnen of een kwartier later eindigen of depauze een kwartier inkorten. Maar voor inkorting vande pauze met een kwartier voel ik niets, want de pauzeis al kort genoeg, gezien de afstanden die de mensenmoeten lopen van hun werkplaats naar de kantine enz.Een kwartier later eindigen geeft bezwaren voor demensen, die uit de omtrek van Leiden komen met deverbindingen van trams en bussen. Dus heb ik tenslottemaar besloten, dat het 't beste is, een kwartier vroegerte beginnen". Dit betoog is zeer duidelijk, zeer logischgebouwd en zakelijk gesteld. Deze vertrouwensmangaat terug naar zijn collega's en krijgt op zijn afdelingde vraag: „Wat heeft de directeur gezegd?" Nu is hetzeer wel mogelijk, dat de volgende discussie ontstaat:„We motte een kwetier vroeger beginne" ... „Waaris dat goed voor?' „Ja dat zal wel voor de produktieweze." „O, werke we soms niet hard genoeg?'' „Dat weetik niet." „Waarom kenne we niet een kwetier laterstoppe?" „Dat wille die Leienaars niet." Nog steeds isde vrije zaterdag er niet uit gekomen.Een ander verhaal. Er komt een gezelschap van geeste-lijken: pastoors, dominees, die de fabriek bezoeken. Zijkomen in een afdeling, waar enige dingen worden ver-teld. Een van die geestelijken vraagt aan de baas, diehet verhaal heeft gedaan: „Ik hoor u praten over eenstempel; dan denk ik aan zo'n dingetje, waarmee ikmijn naam stempel; zou u ons willen uiteenzetten watu met een stempel bedoelt?" Deze baas komt in actie,geeft een vlot verhaal, neemt een stuk krijt en tekentalles voor. Na afloop wordt hij bedankt en het gezel-schap gaat verder. Zijn chef die erbij heeft gestaan,zegt na het weggaan van het gezelschap tegen dezebaas: „Je hebt het niet duidelijk gezegd". „Maarmeneer, ik heb toch alles verteld van een stempel."„Jawel, maar je hebt het ondertussen over curven enmicrons en tolerantie gehad; om dat woord stempel uitte leggen heb je een serie nieuwe vaktermen gebruikt,waardoor het helemaal duister is geworden."Wat heeft zich in deze twee gevallen voorgedaan? Inhet geval van die directeur, die dat verhaal deed over

de vierde zaterdag, is de informatie in de overdrachtaan de mensen een beetje mislukt omdat, ondanks hetfeit dat het betoog van de directeur volkomen logischen zakelijk was, hij heeft vergeten, dat in de communi~catie ook een gevoelselement meespreekt. Zeer waar-schijnlijk had die vertrouwensman persoonlijk een bij-zondere tegenzin tegen het vroeger beginnen. Toen hijdus het hele verhaal had gehoord, heeft hij daar hetstuk uitgelicht dat hem bijzonder emotioneel trof, nl.het vroeger beginnen. De rest heeft hij onder de tafelgegooid. Toen men hem vroeg wat er was gezegd,heeft hij dat éne punt naar voren geschoven als hetvoornaamste, waardoor het verhaal werd verminkt. Inhet tweede geval heeft de baas, die een uiteenzettingover het stempel wilde geven, er niet genoeg aan ge-dacht, dat de mensen tot wie hij sprak, in een anderegedachtenwereld leven en een heel andere kennis vanzaken hebben dan hij. Hier is dus weer de communircatie, waarover we vanmorgen hebben gehoord, mis

-lukt. Toch is ze in een bedrijfsleven even noodzakelijkals in de overige samenleving.Overal hebben we contact met elkaar nodig. We zoe-ken dat contact op een min of meer gelukkige wijze.Zo geschiedt dat ook in het bedrijf en ook daar doorde taal, die men tot elkaar spreekt. Misschien zou menkunnen zeggen dat ten aanzien van deze communicatiein het bedrijf de zaak nog wat is toegespitst, waardoorde kwestie wat moeilijker wordt in bepaalde opzichten.Ten eerste is men daar in een gemeenschap, die wordtbepaald door het doel van het bedrijf, terwijl elk mensdie in dat bedrijf komt, daar binnengaat met zijn eigendoelstellingen. Men moet dus zijn eigen doelstellingenweten aan te passen aan het algemene doel van het be-drijf. De richtingen van al de pijltjes van allen persoon-lijk in dat bedrijf moeten wijzen in dezelfde richting alsde grote pijl van het bedrijf. Bovendien is men daar ineen combinatie van mensen in een betrekkelijk kleinegroep, die zeer heterogeen is samengesteld. Men heeftdaar mannen en vrouwen, ouderen en jongeren, hogeren lager ontwikkelden, Joden, Christenen, heidenen enMohammedanen, alles bij elkaar. Men heeft dus eenzeer bont gezelschap, zo maar een schep uit de maat-schappij, zoals ook die zelfde maatschappij bont issamengesteld; maar hier in een vrij nauw verband bijelkaar gebonden, waarbij bovendien ieder een taak-stelling krijgt, die hij in feite in laatste instantie nietzelf bepaalt. Hij neemt wel een functie aan, maar wathij in die functie nu precies zal moeten doen, bepaaltniet hij maar de bedrijfsleiding, zelfs in veel functiesook de methode, volgens welke hij moet werken. Hierliggen dus een aantal factoren bij elkaar die tot conflictenen moeilijkheden aanleiding kunnen geven. Toch moetenal deze particuliere doeleinden gebundeld blijven in eengemeenschappelijk doel en al deze vaak gedwongensituaties tot een zekere vrijwillige communicatie metelkaar leiden .. .Door de sterke ontwikkeling van de techniek is er eengroot aantal specialismen ontstaan, specialismen dieniet alleen de mensen richten in een bepaalde beroeps-instelling, maar ook richten in een bepaald gebruikvan de taal, die daarbij hoort en daaruit voortvloeit.

11

Page 12: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1

ONZE TAAL

JANUARI 1961

Terwijl dus aan de ene kant een bedrijf beoogt, eennauw gesloten gemeenschap te zijn voor een zeer be-paald economisch doel, dreigen al deze specialismende mensen ten opzichte van elkaar te isoleren, hetgeendus de communicatie weer bemoeilijkt. Daar komt bij,dat tengevolge hiervan een vakterminologie ontstaat,die de communicatie nog sterker belemmert, omdat menelkaar niet meer verstaat. Vaak moet men eigenlijk inzo'n bepaalde groep zitten om verschillende termen nogte kunnen begrijpen die men als normaal en als degewone omgangstaal gebruikt. Het woord „kras" vindtu nog in Van Dale vermeld, maar het is voor mensendie niet in de havensfeer verkeren, onbegrijpelijk alseen aanduiding van de onderbaas. (Welnu, deze manzette in vroegere tijden op een balk een krijtkras voorelke behaalde prestatie) . Als men over het woord „trim~men" spreekt, bedoelt de man die honden bewerkt, ietsanders dan de man die een radio onderhanden heeft.Als men in bepaalde bedrijven zegt „er ligt tussen dietwee factoren een periode", dan weet men alleen in datbedrijf, dat dit betekent 6 minuten, omdat daar eentiende deel van een uur wordt aangeduid als „eenperiode". Men kent in sommige bedrijven de uitdruk~king „je moet iets maar niet laten voortdedderen",waarmee kennelijk is bedoeld: niet maar rustig z'n ganglaten gaan zonder in te grijpen; waarschijnlijk eenklanknabootsing van de machines. Er zijn woorden diein het algemene spraakgebruik een bepaalde betekenishebben, zoals het woord „beunhazen" in de zin van„onbevoegd een vak uitoefenen' , maar in verschillendebedrijven heeft dat woord een heel andere inhoud ge-kregen, nl. die van in de baas zijn tijd met de baas zijnmateriaal voor jezelf werken ''. Het vakjargon, waar-van ik een paar voorbeelden noemde, openbaart zichook wel eens in een grovere terminologie, die ik omhet karakter daarvan hier niet zal citeren, maar dietoch wel een bepaalde stijl aan een samenleving kangeven; een vakjargon dat dikwijls sterk beïnvloedt deomgang met elkaar en het aanspreken van elkaar. Hierzit vooral een gevaar in voor diegenen -onder het ka-der, die menen, dat wanneer je met rauwe jongenshebt te maken, je ze het best kunt benaderen en hetbest contact met hen kunt krijgen als je in hun zelfderauwe taal tot hen spreekt. Het resultaat is, dat debaas zegt „de man rauw, ik ook rauw'', dat de af de-lingschef zegt „de baas rauw, ik ook rauw '', en danwordt de stijl niet van boven naar beneden maar vanbeneden naar boven bepaald in een neergaande lijn.Er is wel eens gezegd, dar tot de verruwing en hetoubolliger maken van de omgangstaal in de bedrijvenhet veelvuldig vloeken behoort. Ik geloof niet dat dezebeschuldiging helemaal juist is omdat deze zeer grovetaalonzindelijkheid niet bepaald op rekening van hetbedrijf kan worden geschreven maar in vergelijkingmet andere samenlevingsgroepen in onze maatschappij,die ik hier niet bij name zal noemen maar wel in mijnhoofd heb, waarschijnlijk nog gunstig afsteekt. Als eentypisch verschijnsel ziet men, dat vaak in vergade~ringen van hogere chefs onder elkaar op bepaaldemomenten tijdens de discussie ineens zo'n platte uit-drukking uit het bedrijf wordt gebruikt. Wanneer men

nagaat, waarom men dat doet, dan kan men in zeervele gevallen constateren, dat het geschiedt op eenmoment, dat zo'n hogere chef niet bij machte is in zeerprecieze woorden zijn gedachten onder woorden tebrengen, geen goede formulering van zijn standpuntkan geven; hij grijpt gemakshalve naar een vrij plattebedrijfsterm, waardoor men dan waarschijnlijk wel zalsnappen waar hij heen wil. Naast het vakjargon is erook in het algemeen een aantal woorden in gebruikgekomen (ik zou haast zeggen in de mode gekomen)di.e we telkens ontmoeten. We spreken tegenwoordiggeregeld van een team, ook in een combinatie met eenNederlands woord: teamgeest. Men spreekt van ma-nagement, van de follow up van een maatregel diemen heeft genomen; men coacht of counselt iemand;men spreekt op het terrein waar ik zelf heb gewerkt,bij voorkeur niet meer van menselijke verhoudingen,maar van human relations. En dan zijn er woorden,die een bijzonder effect geven aan het gesprek en eenbijzondere standing geven aan het spreken: discre~pantie en repercussie.Toch moet die taal in de nauwe samenwerking in hetbedrijf het verbindingslid zijn, moet dus inderdaad hetcontact leggen, wil er van het werkelijke produktie-proces een redelijk resultaat zijn te wachten. Die taalmoet zuiver worden gesproken. Dit spreken met elkaarondervindt verschillende moeilijkheden. Ik wil erenkele van noemen. Ik heb u al gezegd dat een van dehinderlijke dingen is het specialisme van steeds meerfuncties en werkzaamheden en tegelijk de zeer nauwecombinatie van deze gespecialiseerde functies. Datgeeft mentaliteitsverschillen en taalverschillen. Mentarliteitsverschillen: de man van het laboratorium is degeboren perfectionist; de man van de commercie is deman met het jagersbloed; de man van de produktie ishij die zijn hele dag vol wil maken en geen minuutverloren wil laten gaan; de man van de boekhoudingis de mens met de angst voor de chaos, die alles intabellen en staten wil vastleggen. Het betekent opzichzelf reeds een moeilijkheid om in de combinatievan deze verschillende mentale instellingen een eenheidte vormen; de moeilijkheid wordt nog versterkt doorhet verschillende taalgebruik. In mijn functie vanpersoneelchef heb ik eens heel lang moeten zoekennaar een man, die eigenlijk hoofdzakelijk tot taak had,tolk te zijn tussen twee groepen. De opdracht voordeze man was, de taal van de heren van het laborato~rium zo te transporteren naar de heren van de com-mercie, dat deze begrepen waar het over ging en overwelke dingen ze wel of niet mochten praten als ze metde klanten bezig waren; omgekeerd moest hij de klachrten en wensen van de heren uit de handel zo over-brengen naar de heren van het laboratorium, dat dezehet de moeite waard vonden om zich daarop te gaanwerpen. Het was bijzonder moeilijk om hiervoor eengeschikte man te vinden.Wij stuiten ook, vooral in het schriftelijk hanterenvan de taal in het bedrijf, op wat verouderd taalgenbruik dat men heeft meegebracht bijv. uit de studievan de Nederlandse handelscorrespondentie. Er is ge-lukkig een wending ten goede de laatste tijd; maar nog

12

Page 13: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1 ONZE TAAL JANUARI 1961

altijd zit men in het begin met de moeilijkheid om diekrampachtige stijl, die men heeft geleerd, weer aan tepassen aan het vrije gebruik, het lossere gebruik, datmen in het bedrijfsleven meer op prijs stelt. Een terug~slag daarvan vindt u in de mensen die zich daaraanwillen ontworstelen en daar een zeker begrip van heb-ben. Je kunt toch niet meer met die ouderwetse stijlin een bedrijf komen; zeker niet als je solliciteert; danmoet je direct tonen, dat je van een nieuwe geest bent;zij hebben een vlot boekje gelezen, waar bijzondereaardige dingen en goede wenken in staan, maar zijslaan meteen flink door en beginnen een sollicitatie -brief met: „Organiseren? M'n lust en m'n leven! Leiding geven? Daar ben ik voor in de wieg gelegd!" enz.U ziet dus de balans naar twee kanten telkens heenen weer schommelen.In het bedrijfsleven hoort men klachten over hetonderwijs in de Nederlandse taal; lang niet alle klach~ten echter zijn gegrond. De klachten richten zich ookniet zozeer tegen de onderwijzers als wel tegen deleerlingen. Natuurlijk, de ene leerling heeft meer taal-aanleg dan de andere, maar in het algemeen hebbenwij het gevoel dat de leerlingen zelf veel te weinigaandacht geven aan en hun best doen op juist taal-gebruik. Misschien hebben ze ook op school te weiniggelegenheid tot oefening gehad. Misschien kan menpas in het leven zelf dat vaardige taalgebruik leren enis de school nog te „speels ''. Hoe dan ook, ik kanzonder overdrijving zeggen dat we herhaaldelijk inbrieven foute en onhandige zinnen tegenkomen. Zoonlangs in een sollicitatiebrief: „Aan de hand van mijnpersoonlijkheid, waarvan het inzicht hier volgt, bestaatvoor u misschien de kans een plaats voor mij in uwbedrijf te veroveren" . Of ook een aanduiding in depersonalia van een bepaalde persoon: „Ik ben ge

-trouwd, heb geen kinderen, godsdienst of lichaams-gebreken' . U voelt wel, dat zo'n stijlaanwending nietbepaald aanbevelenswaardig is. Dan zwijg ik nog overde taalfouten, die men maakt.We hebben ook eens een heel eigenaardige ervaringgehad met onze fabrieksjongens, die dus betrekkelijkkort nog van school zijn. We hadden een film gedraaiden lieten ze over die film een klein opstelletje schrij~ven. En toen viel het me op, dat veel van deze jongenshet woord film, dat ze dus zo vaak zien staan en datze herhaaldelijk in de mond hebben, schreven als „f il-lem". Men ziet dus wel een woord staan en heeft hetergens in z'n hoofd, maar heeft zich er nooit reken-schap van gegeven, hoe dat woord wordt gespeld. Ditzijn maar kleine dingen, maar ze komen herhaaldelijkvoor. U ontmoet slecht taalgebruik ook in rapporten,die men krijgt; men snapt wel de bedoeling ervan,maar men kan toch weinig waardering hebben voorde wijze waarop het rapport is geschreven. Ik heb ineen rapport eens gelezen: „Door hem is een levens-verzekering gesloten om op zijn 65 of 60ste jaar alsmen niet goed kan werken een centje achter de handheeft om goed te kunnen leven" . Of een andere zin,die ook wel duidelijk aangaf, wat de rapporteur be-doelde: „De man is te lui om te werken; hij verschuiltzich telkens achter z'n houten been". Er komen telkens

in het dagelijks gebruik allerlei slordigheden en vreem-digheden voor, bijv. „langsrichting" in plaats van,,lengterichting". Zelfs in officiële rapporten schrijften spreekt men vaak van „gesteekproef d" in plaatsvan „een steekproef genomen ''. Soms denk je nog inde slaventijd te zijn als je in een personeelskrant leestdat de „personeelsverkoop" tijdelijk is gestaakt. Ikheb onlangs in de advertentie van een groot waren-huis gezien dat er in een bepaalde week een „jongens~markt" was.Een andere bemoeilijking is, dat bepaalde woorden dieop zichzelf wel een goede aanduiding geven van watmen bedoelt, langzamerhand een andere gevoelswaardekrijgen. Men moet dan voorzichtig zijn ze nog te ge-bruiken en kan ze beter vervangen door nieuwe woorrden. Zo raakt de oude term „ongeschoolde arbeider"in diskrediet; men moet voorzichtig zijn met daarmeeal te gemakkelijk te schermen omdat men dikwijlsdaardoor een gevoeligheid raakt, die een zeer onaan~genaam effect kan hebben. In datzelfde verband zietmen ook dat men niet meer de onderscheiding wilhoren in verschillende kringen tussen hoofd~ en hand-arbeiders, omdat men zegt: er zijn verschillende zogennaamde handarbeiders, die meer met hun hoofd moetenwerken dan vele mensen, die vroeger hoofdarbeiderswerden genoemd. Ook met „arbeidsmarkt" heeft iihetzelfde; daar zit ook nog een soort slaventintje aan.Men praat liever over personeelspotentieel, wat inder-daad ook een juistere aanduiding is.Wij hebben het verschijnsel van de gevoelswaarde zelfeens ervaren, toen we voor de meisjes en vrouwen inde fabriek graag wilden, dat ze een stofjas aantrokkenvan een bepaald kleurtje. Maar óm daarmee succeste hebben, moest men dit ding beslist niet stofjas noe~men maar „technicoat'', waardoor naast de petticoaten de andere coats ook de technicoat werd geaccep--teerd; de stofjas zag men als iets wat bij de huishou-ding behoort. De moeilijkheid van dit vakjargon komtonder andere tot uiting in de dagelijkse praktijk van hetbedrijf bijv. bij het geven van een instructie. Denkt umaar aan die baas, die aan de pastoor en dominee hetstempel stond uit te leggen. De baas staat eigenlijktelkens in een soortgelijke situatie, wanneer hij aaneen nieuweling het werk moet verklaren. Wanneer hijdeze instructie logisch goed verantwoord en in degoede volgorde geeft, maar intussen telkens onbewustvaktermen gebruikt, omdat hijzelf ze dagelijks gebruikt,dan vergeet hij, dat datgene wat voor hem gesnedenkoek is, voor de andere onverteerbare brokken zijn.Zo mislukt de instructie. Dan zijn er nog andere fac-toren: hoe hij spreekt, in welk tempo, in welke leven-digheid.Wij ontmoeten deze bezwaren ook bij het geven vaninformaties hetzij binnen het bedrijf hetzij van hetbedrijf naar buiten, bijv. door afdelingen, die de publi-citeit verzorgen, bij de reclamemensen, ook in hetoverleg met elkaar. Ik heb dat verschijnsel opgemerktbij een reeks vergaderingen tussen hoogleraren aan deene kant en vertegenwoordigers van het bedrijf aande andere kant, over een nauwer contact tussen hethoger onderwijs en het bedrijf. Toen bleek het dat er

13

Page 14: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1

ONZE TAAL

JANUARI 1961

ongeveer twee vergaderingen nodig waren, voordatmen elkaars taal verstond, wist waar de ander hetover had. Men vindt het ook bij het lezen vanpsychotechnische rapporten, die door een wetenschap~pelijk, psychologisch laboratorium zijn gemaakt enwel in het Nederlands zijn geschreven, maar dikwijlsvolkomen verkeerd worden geïnterpreteerd, omdatmen zich niet voldoende in elkaars gedachtenwereldheeft ingeleefd en zich niet voldoende tevoren errekenschap van heeft gegeven, of datgene, wat menformuleerde, voor de ander inderdaad alleen die be-paalde uitleg zou hebben. Dan is er gevaar, juist opdit punt, dat men daardoor verkeerde conclusies overde besproken personen trekt. U vindt de moeilijkhedenmet de beroepsaanduidingen. U kunt het vragen aanelk Arbeidsbureau, waar men de mensen moet onder-brengen bij verschillende beroepen, hoe moeilijk het isalleen uit de aanduiding van een beroep te weten, watmen in een bepaald bedrijf onder dat beroep verstaat.Immers, dezelfde naam dekt vaak verschillende in-houden. Wie men in het ene bedrijf een bedrijfsleidernoemt, is in een ander bedrijf misschien een onder-baas. Wie men in het ene bedrijf een monteur noemt,is in een ander bedrijf een man van een heel anderestructuur.Bovendien is er een heel gevoelig tekort, wat ik aleven heb genoemd: het gebrek aan uitdrukkingsvaar-digheid bij uiteenzettingen, bij toespraken, bij monde-linge verslagen. Ik heb daar twee voorbeelden van.Indertijd heeft in het „Tijdschrift voor efficiënte be-drijfsorganisatie' eens een artikeltje gestaan over ditonderwerp. Daarin werd naar voren geschoven, hoemoeilijk het vaak is voor verschillende hogere chefs,zelfs directeuren van bedrijven, om vat te krijgen ophun mensen wanneer ze bij een bepaalde gelegenheidhun mensen toespreken. Vaak doet een man uit deafdeling, die meestal bij zo'n gelegenheid ook eenwoordje zegt, het vlotter dan zijn chef. Nu was menin de redactie van dat tijdschrift wel gewend, dat opartikelen, die daarin verschenen, reactie kwam. Maarmen was verbaasd over de enorme reactie op dit ar-tikeltje. En die reacties kwamen allemaal eigenlijk ophetzelfde neer: „Je hebt gelijk, maar hoe leer ik het?Kun je me een weg wijzen om het te leren?" Eenandere ervaring, die we in ons eigen bedrijf hebbengehad bij het geven van cursussen aan het kader, wasde volgende. In die cursussen werd eerst in een serieuren getracht een soort functie-inzicht te geven, waar-bij dus allerlei facetten van die functie werden be-sproken. O.a. behoorden daarbij een paar uren, waarinmen aan deze uitdrukkingsvaardigheid aandacht be-steedde en een paar kleine oefeningen hield. Nu washet de gewoonte, aan het eind van zo'n cursus decursisten bij elkaar te roepen op een avond en tevragen: „Hoe vonden jullie die cursus? Wat had jeanders gewild? Wat had je verwacht en niet gekre-gen?'' enz. En dan was het strijk en zet: „Dat stukover die uitdrukkingsvaardigheid, dat moet u ruimermaken". Dat is steeds weer het eerste wat ze vragen.Men voelt daar onmiddellijk het zwakke punt, waarinmen telkens in de praktijk de hapering ervaart en

waardoor men niet de contacten krijgt, welke zo striktnoodzakelijk zijn. Er is in de bedrijfssfeer onwillenkeurig een tendens naar een zekere verzakelijking omalles zo kort mogelijk te zeggen. Wij hebben hetspreekwoord uitgevonden: „tijd is geld". Dat betekent,dat iedereen zoveel mogelijk bezig moet zijn en geenminuut moet laten verloren gaan. Dat niet alleen, maarmen moet alles ook zo snel mogelijk doen. Dat geefteen zekere gespannenheid in de hele bedrijfssfeer,waar men aan gewend is en die men als normaal ac-cepteert, maar waardoor men ook onwillekeurig hetgevaar loopt, zich niet meer goed rekenschap te gevenvan wat men zegt en hoe men het zegt. Deze verzake~lijking openbaart zich niet alleen bij het werk, maaropenbaart zich in zeer vele ondernemingen ook bijv.bij jubileumtoespraken, bij een afscheidsrede of waardan ook. Men krijgt een zeer zakelijk kort betoog,waaraan dan een paar warme woorden worden bij-gevoegd om het al te zakelijke iets af te slijpen. Maarmen weet er vaak niet de echte versiering aan te geven.Nu is het gelukkig nog zo, meen ik, dat elk mens eenbepaalde behoefte heeft aan versiering van zijn leven.Iedereen zoekt dat op zijn wijze, maar men heeft tochbehoefte aan iets meer dan alleen het levensnoodzakenlijke. Ik geloof dat we hier een parallel zien met detegenwoordige stijl van gebouwen, vooral van grotegebouwen, die een soort versteende meetkunde zijngeworden met enorme strakke lijnen, een optelsom vanramen, die men dan later aankleedt met planten enfonteintjes, opdat je ziel niet dood gaat aan de correct-heid van het lijnenspel. Dat vindt u in zekere zin ookbij verschillende gesprekken en toespraken. Men voelt:daar moet toch eigenlijk iets meer smeuïgs in komen,iets gezelligers dan alleen die zuiver zakelijke stijl.Men probeert het ook wel.De verzakelijking is ook wel eens een gevolg van hetfeit dat een onderneming groot wordt. Hier zie ikweer een parallel met het ambtelijke apparaat. Ik ge-loof, dat verzakelijking van stijl en verdorring vanwoorden niet zo zeer er een gevolg van zijn, dat meneen functie bekleedt, maar dat het totale apparaat,waarin men werkt, te groot wordt. Men heeft dan eenzodanig samenstel van functies gekregen, dat het per-soonlijke element verdwijnt en men alleen „in functiesdenkt'', niet meer in „menselijke taal". Mensen zijn ernatuurlijk wel; ze vervullen die functies. In het kleinerverband van elke afdeling denkt men wel aan hen, maarin het verband van het geheel denkt men alleen in deonpersoonlijke functies. Dat leidt er ook toe dat menbijv. de lijdende vorm overdreven veel gebruikt omdatdie een typisch onpersoonlijk karakter heeft. Het komtvoor, dat de directeur een bepaalde mededeling aan hetpersoneel doet; schriftelijk, niet door hemzelf opgesteldmaar door een van zijn stafleden, die misschien op datpunt wat ambtelijk denkt en zich meer een functionarisvoelt dan een bloedwarm mens. Dan kan de mededelingluiden: „Het wordt door de directie op prijs gesteld,dat, als de arbeidstijd straks wordt verkort, door ieder-een in het bedrijf van hoog tot laag serieus wordt na-gegaan, op welke wijze allerlei onefficiënte dingenkunnen worden voorkomen en de produktie kan wor~

14

Page 15: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1 ONZE TAAL JANUARI 1961

den verhoogd" . Men kan van een van nature dynamischhiërarchisch denkend directeur een dergelijke stijl nietverwachten en had eerder kunnen denken dat hijgezegd had: „De directie stelt het op prijs, dat, alswij straks de werktijd gaan verkorten, iedereen in hetbedrijf van hoog tot laag serieus nagaat, hoe hij on-efficiënte dingen kan voorkomen en de produktiviteitverhogen''. Dan zit er onmiddellijk meer pit en eenpersoonlijke stijl in.Het bedrijfsleven oefent invloed uit omdat het beslaglegt op de mensen die er werken voor tweederde vanhun bewuste levensdag. Het stempelt zeer sterk hunhele gedrag ook in hun uitingswijzen. Het grootste deelvan de actieve tijdsbesteding speelt zich in dat bedrijfaf in de sfeer en het klimaat van dat bedrijf en krijgtdaar zijn kleur. Bovendien legt ons bedrijfsleven inNederland op steeds méér mensen beslag. Het aantalmensen, dat in de bedrijven gaat werken, wordt steedsgroter en gaat daardoor ook een steeds sterker stem-pel zetten op het gedrag en de uitdrukkingswijze in hetalgemene maatschappelijk leven. Deze invloed wordtnog versterkt doordat vooral in de grote steden voorvelen het gemeenschapsleven zich hoe langer hoe meernaar het bedrijf gaat verleggen.

Laat ik een enkel voorbeeld noemen: de ontwikkelingvan de zogenaamde personeelsvereniging. Men heeftwel eens gezegd: ja, op het platteland, waar niets ofheel weinig is, daar kunnen we het ons voorstellen datmen, als daar een groot bedrijf is, personeelsvereni~gingen organiseert, opdat de mensen daardoor watkunnen beleven. Maar in de grote stad is dat toch nietnodig; daar heb je organisaties, instellingen, clubs enverenigingen genoeg. Waarom zul je in een grote stadals bedrijf een personeelsvereniging oprichten? De er-varing leert echter, dat de drang naar de personeels~vereniging in de grote stad aanmerkelijk sterker is danop het platteland en waarschijnlijk om de doodeenvou-dige reden, dat in de stad een groot deel, misschien eenzeer groot deel van de mensen zeer eenzaam leeft,ternauwernood weet wie de boven~ of benedenburenzijn. De contacten die men zoekt met andere mensen,zijn dan die van het dagelijks werk in het bedrijf. Ookvoor de ontspanning en ontwikkeling zoekt men danweer de gemeenschap die men overdag heeft gekregenin het bedrijf.Al deze factoren bepalen dus sterk de invloed, die hetbedrijf op zijn mensen en via die mensen op de samen-leving in het algemeen heeft. Daarin speelt de taal, degesproken en geschreven taal, een grote rol. Die immersmoet tenslotte aan deze zeer intensieve gemeenschap-pen de realiteit geven, waardoor men elkaar kan ver

-staan en niet van elkaar wordt gescheiden. Inderdaadmoet men een eenheid vormen daar, waar men als eeneenheid is bijeengebracht. Bovendien moet men er kleuraan geven door de zorg en de smaak, die men aan dietaal besteedt.Ik wil mijn betoog samenvatten in twee conclusies. Deeerste conclusie zou ik zo willen formuleren: Een doel

-matige samenwerking in de onderneming en in de be-drijfswereld vereist

1. de vermijding van slordigheid in het gebruik vande taal;

2. een voldoende mate van uitdrukkingsvaardigheid bijwerkinstructies, opdrachten, voorlichting, overlegen andere uiteenzettingen van meningen;

3. begrip voor de emotionele motieven in het gedragen voor het verschil van denkwerelden der per-sonen, die op samenwerking met elkaar zijn aan-gewezen.

De tweede conclusie luidt: het bedrijfsleven verwachtvan het onderwijs der scholen een bijzondere -aandachtvoor de oefeningen in een redelijke beheersing van hetNederlands in overeenstemming met het levende taal-eigen.

DE TAAK VAN DE OVERHEID INZAKEDE NEDERLANDSE TAAL

door prof. dr. G. Stuiveling,

hoogleraar in de Nederlandse letterkunde en detaalbeheersing aan de Universiteit van Amsterdam

U hebt vanmorgen van collega Stutterheim een toe-spraak gehoord over de taal als middel van menselijkecommunicatie. Het is zonder enige twijfel de hoofd-functie van de taal. Maar er zijn toch ook andereaspecten die de taal voor ons belangrijk maken. Het isniet alleen een middel van communicatie, het is ookeen middel van expressie. In de loop van ongeveeracht eeuwen Nederlandse letterkunde hebben dichters,prozaschrijvers en toneelschrijvers zich in onze taaluitgedrukt. Als middel van menselijke communicatieen als uitdrukkingsmiddel van een artiest is de taal eenonvervangbare grootheid. Het mag juist zijn dat alsmiddel van communicatie die taal vaak verstek laatgaan, dat zowel bij de lezer of hoorder, als anderzijdsbij de spreker of schrijver, en tenslotte daartussenin bijde taal zelf, bepaalde tekortkomingen bestaan waardoorde overdracht van gedachten of van emotionele inhoudniet plaats vindt. Maar zelfs als het tot het wezen vande taal behoort dat de zaak soms mislukt, dan nog moetmen daarnaast constateren dat er geen ander middelvan menselijke communicatie bestaanbaar is. Zeker,de scheikundige kent zijn symbolen, de wiskundige kentzijn getallen; zeer veel vakken kunnen met grafieken,met tekeningen, met foto's, bepaalde denkbeelden, al-thans voorstellingen overdragen. Maar een wetenschapgeheel uit cijfers, geheel uit formules opgebouwd, istoch een ondenkbaarheid. De taal is nodig voor nadereaanduiding, voor nadere uitleg; telkens opnieuw.Hoe voorzichtig wij ook willen oordelen over de moge-lijkheden van de taal, deze taal zelf is het maximum datde mens in zijn menselijke contact blijkbaar ten dienstestaat. Dat geldt voor elke taal, maar het geldt niet voorelke taal in gelijke mate.Wanneer een van ons hier verplicht zou zijn z'n toe-spraak onmiddellijk en onvoorbereid te houden in het

15

Page 16: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1

ONZE TAAL

JANUARI 1961

Engels, het Frans, het Duits, dan zou bij iedere ge-boren Nederlander zelfs de taal die hij goed heeftgeleerd en waar hij misschien door een langdurig ver-blijf in het land zelf redelijk mee vertrouwd is, geken-merkt worden door nog veel méér moeilijkheden vanuitdrukkingsvaardigheid. Is de taal een tamelijk gebrek-kig instrument, iedere vreemde taal is een nog gebrek-kiger instrument.Voor iedereen geldt dat de moedertaal als zodanig nietenkel het meest natuurlijke maar ook het meest vol

-maakte middel van verstandhouding en van uitdrukkingis. Dat is ook heel begrijpelijk, eenvoudig omdat menhet vroegst in zijn leven, in wezen van de geboorte af,van de wieg af, met deze moedertaal in aanraking is:eerst doordat de moeder zelf, de ouders, en misschiende rest van het gezin rondom die wieg, zich in Nederlandse woorden uitdrukt;. dan doordat het kind nogvóór de schoolleeftijd in een Nederlands taalmilieuopgroeit; tenslotte doordat zo'n kind op de scholen ookde andere vakken die zijn cultuur uitmaken, in hetNederlands onderwezen krijgt en zelf zich in die taalmoet uitdrukken.Is de moedertaal derhalve een onvervangbare grootheiden stelt elke andere taal ons voor grotere moeilijkheden,men moet zich bovendien goed realiseren dat er in dezemoedertaal nóg een element is van onvervangbarewaarde. Het contact met de cultuur van het verleden,het contact met de middeleeuwse, met de zeventiende-eeuwse, 18de en 19de-eeuwse toppunten van het Ne-derlandse geestesleven, wetenschappelijk. godsdienstig,wijsgerig en uiteraard literair, loopt via de taal. Wijkunnen natuurlijk Rembrandt en Van Gogh beter in dewereld naar buiten brengen, dan Vondel of Hooft.Schilderkunst en ook muziek zijn niet aan een nationaletaal gebonden. Maar het is ook duidelijk dat de inhoudvan de Nederlandse cultuur, waarvan wij de erfgena-men zijn, niet zonder wezenlijke verarming en aan

-tasting kan worden uitgedrukt in woorden en begrippendie volstrekt buiten het Nederlands om zouden gaan.Wij zijn de erfgenamen in deze 20ste eeuw ook vanacht eeuwen Nederlandstalige cultuur, en die taal, decultuurtaal, waarin de godsdienst en de wijsbegeerte,de wetenschap en de kunst worden uitgedrukt, is zelfeen van de hoogste culturele uitingen van ons volk.Niet tot stand gekomen door toeval of door natuuralleen, maar ook doordat generaties van kunstenaarsen geleerden om aan hun gedachten en gevoelens dezuiverste, de meest juiste uitdrukking te geven, dezetaal systematisch en welbewust hebben opgebouwd.Dat geldt niet enkel voor de tijd tussen laten we zeggen1580 en 1630, de tijd waarin o.a. door de vertalers vande Statenbijbel stelselmatig is gezocht naar verant-woord Nederlands; het geldt ook voor de periode vande romantiek, zo goed als die van de Tachtigers, envoor onze eigen tijd.Niettemin, wij kunnen niet zoals onze Vlaamse taalge-noten, onze taal ervaren als een direct stuk volkseigen,want als zodanig wordt een taal de mens enkel bewustin een tijd van onderdrukking en verzet. Daarvan is hetNederlandse volk in de laatste eeuwen maar een enkelekeer het slachtoffer geweest, en meestal vrij kort. Men

moet de geschiedenis kennen van een volk als hetVlaamse, van een volk als het Poolse en van verschil-lende andere waar het nationale wezen en de drift naarnationale zelfstandigheid eeuwenlang hebben stand ge-houden tegen een anderstalige , overheersing in, om erenig begrip van te hebben, hoezeer de eigen taal degrondslag, de wortelstok vormt van het nationaal besef.Maar al is dit begrip bij ons als bewoners van een vrijeen vrijwel eentalige staat zelden aanwezig, het feit isniet minder reëel. Vandaar dat wij zonder enige senti-mentaliteit nadrukkelijk moeten constateren, dat eelvolk dat zijn moedertaal niet behoorlijk verzorgt, bezigis een van zijn meest wezenlijke en vitale krachten teverwaarlozen.De verantwoordelijkheid van de overheid ten aanzienvan dit cultuurbezit dat taal heet, zou ik in drie puntenwillen vastleggen. Een normatief punt, dat wil duszeggen de uitdrukkelijke erkenning vanwege de over-heid, dat deze taal een onvervangbare culturele groot-heid is. Ten tweede een praktisch punt, namelijk datde overheid voorgaat in het voortreffelijk hanteren enverzorgen van de eigen taaluiting in wetgeving in admi-nistratie, in ambtelijke correspondentie e.d. En ten-slotte een wetgevend element, uiteraard in de eersteplaats op het onderwijs gericht, waarbij de vraagdwingend aanwezig is of zowel de hoeveelheid tijd, opde verschillende scholen aan de moedertaal besteed,als de wijze waarop die tijd wordt gebruikt, in overeen-stemming is met de betekenis van de moedertaal.Het komt mij voor dat men ten aanzien van het normatieveaspect, dus de erkenning van de taal als een culturelegrootheid van de eerste orde, op het ogenblik in Nederlandniet zo ver is als men zou dienen te zijn. De rijksoverheiden ook de provinciale en gemeentelijke overheid hebbenop allerlei terreinen, die men in de 19de eeuw niet ofnauwelijks of onder veel voorbehoud als overheids-gebied zou erkend hebben, op het ogenblik een belang-rijke taak. Ik denk aan museum, orkest, toneel; ik denk,speciaal op het gebied van de letteren, aan opdrachten,bekroningen, tijdschriftsubsidies enz. Al staat in degrondwet niet dat de cultuur een voorwerp van aan-houdende zorg van de regering is, zoals het er wel staatvoor het onderwijs, toch is in feite dit hele culturelegebied ook tot zorg van de overheid gaan behoren. Ikzie in het geheel niet in waarom er wel een Rijksmu-seum zou zijn, waarom er wel grote subsidies zijn voororkesten en voor toneelgezelschappen, als men niettezelfdertijd en dat kan met veel minder geld ge-beuren ook de taal erkent als een even waardigegrootheid en een voorwerp van aanhoudende over-heidszorg.Inzake de meer praktische sectoren is het duidelijk (enwij hebben daar vanochtend en ook vanmiddag altalrijke opmerkingen over gehoord) dat er verschillendebelangen met elkaar kunnen botsen. De belangen omeen wet, een algemene maatregel van bestuur en oplager niveau een verordening „waterdicht" te maken,dus zó dat de formulering niet al te veel mazen heeftwaardoor degene die kwaad wil, kan ontglippen,is inderdaad een andere eis van ambtelijk taalgebruik,dan de stilistische eisen die van de zijde van taalkundigen

16

Page 17: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1 ONZE TAAL JANUARI 1961

of taalgevoeligen kunnen komen. Ik weet dat er inoverheidskringen ten aanzien van de taal wel eenscommissies zijn geweest en wel eens regels zijn gesteld;maar ik weet ook, dat plannen die bijvoorbeeld in delaatste maanden van de bezettingstijd waren uitgewerkt,om aan de bevoegde neerlandicus meer zeggenschapte geven, al was het maar adviserenderwijs, in hettaalgebruik van wetten en van ambtelijke correspon-dentie, zonder gevolg zijn gebleven. Dank zij een onbe-scheidenheid van de krant weten wij, dat dit jaar detroonrede op de taaljuistheid is nagezien door een bijuitstek bevoegd neerlandicus. Goed, mits men erbijzegt dat het toch niet het énige staatsstuk is dat detoets van de neerlandicus moet kunnen doorstaan.Natuurlijk is de Koningin een hoger figuur dan eenminister; maar het lijkt me toch niet noodzakelijk datzij als enige behoed wordt voor aperte taalfouten ofontsierende stijlvormen. Het lijkt me vanzelfsprekenddat men op het niveau van de landsregering, maar nietenkel daar, tegelijkertijd besef zou hebben van de eigenwaarde van de moedertaal én besef van de eigenonkunde inzake die moedertaal. Maar er is niets merk-waardiger dan te moeten constateren dat zoveel mensen,die zich hun deskundigheid op een bepaald terrein tenvolle bewust zijn, zich in geen enkel opzicht bewustzijn van hun óndeskundigheid op taalniveau. In deministeries en op plekken waar het overheidsapparaatin directe aanraking komt met het publiek, zou menwat vaker het gevoel moeten hebben van het tekort-schieten: dan zou men misschien ook een geschooldtaalkundige vragen om advies te geven, zoal niet vanbindende toch van verantwoorde aard. Zijn er dan tochspanningen tussen de belangen, bijvoorbeeld doordatde jurist het een en de taalkundige het andere zegt,dan is het mogelijk ten bate van de een of van de anderte beslissen, of gemeenschappelijk een uitweg te vinden.Maar wat men nu zo vaak ziet, is dat er formuleringenontstaan die zonder bezwaar zouden kunnen zijn ver-beterd indien maar de ambtelijke opsteller van het stukgeweten had dat er in zijn taalgebruik ietwat proble-matische factoren te vinden zijn. Dit geldt niet enkelop wetgevend niveau, het geldt ook op wetenschappelijkniveau, overal waar men te maken heeft met anderevakken dan de taal. Dat geldt bijvoorbeeld evenzeervoor de uitgaande correspondentie van een universiteitof van andere wetenschappelijke instituten, waar ookdikwijls door bekwame economen, juristen, medici, ofwat het zijn, het Nederlands aan de buitenwereld wordtgepresenteerd op een wijze die men ronduit ,,onver-zorgd" moet noemen.Wanneer men deze twee factoren: die van een norma-tief besef voor de culturele waarde van de taal, en dievan de praktische verantwoordelijkheid in het eigentaalgebruik, goed in de aandacht wil vasthouden,dan wil ik nu enkele opmerkingen maken over hetderde punt: de wetgeving op het gebied van het onder

-wijs. Wij staan in Nederland uiteraard voor onvoor -

stelbare moeilijkheden. Wij zijn nl. een betrekkelijkklein volk, ook als men de Vlaamse taalgenoten erbijtelt: een klein volk in verhouding tot het grotere Franse,het grotere Duitse en het vrijwel onuitputtelijke Angel~

saksische taalgebied. Wij zijn een betrekkelijk kleinvolk, en wij kunnen ons de weelde niet veroorlovente doen alsof we op een eiland leven, ver van die drieons omringende gebieden. Door handel, industrie enwetenschap staan we er dagelijks mee in contact. Hetis dus volkomen duidelijk dat zowel onze geestelijke enmateriële export naar die gebieden, als de import uitdeze gebieden, een zaak is waar verder niet over tetwisten valt. Het is dus ook duidelijk dat een zekerekennis van de talen van die volkeren voor ons volkonvermijdelijke noodzaak is. Maar wanneer men danbij het middelbaar onderwijs deze drie talen doceerten op het gymnasium uiteraard uit een oude klassieketraditie nog het Latijn en het Grieks daarbij, dan staatmen toch voor het feit dat meisjes en jongens, zij hetook van een meer dan gemiddelde begaafdheid, in eenderde klas van een gymnasium iedere week onderwijskrijgen in zes verschillende talen: in Nederlands, Frans,Duits, Engels, Latijn en Grieks. De helft van het aantalweekuren, en misschien iets meer dan de helft als hetde alfa-richting is, wordt besteed aan zes talen gelijk-tijdig. Ik geef onmiddellijk toe dat de resultaten vandeze zes talen op de geestelijke gezondheid van hetkind over het algemeen niet catastrofaal zijn gebleken,al moet ik eerlijk zeggen dat ik dit uit psychologischopzicht nog altijd een wonder vind. Maar ik weet ook,dat geen enkele leraar in heel Nederland, na vijf of zesjaar deze talen te hebben gedoceerd, een eindexamen~resultaal bereikt, dat maar een redelijke beheersing,actief en passief, van één van deze talen waarborgt.Wanneer men klaagt over een tekort aan vaardigheidt.a.v. de moedertaal bij Nederlandse leerlingen, danmoet men met deze klacht nog even wachten en b.v.eerst eens een gezin begeleiden waarvan de zoon ende dochter zojuist met een 7 en een 8 voor Frans doorhun eindexamen zijn gekomen, en dit succes nu bezergelen met een reisje naar Parijs. Dan kan men zien ofliever horen, wat deze briljante 7 en deze briljante 8in de praktijk waard zijn. Wanneer men meent dat inhet Nederlandse volk deze vijf vreemde talen op hetgymnasium, en deze drie op de h.b.s. onverbiddelijknoodzakelijk zijn, moet men ophouden met klagen overde resultaten van het onderwijs in de moedertaal. Wan-neer men omgekeerd meent, dat al deze vijf talen ookbij de hoogst begaafde leerling en de meest briljanteleraar nooit kunnen bereiken wat eenvoudig een nood-zaak is voor ieder die zijn moedertaal wil spreken enschrijven, dan moet men de moed hebben bij iedereonderwijshervorming te zeggen dat ten aanzien van hetaantal uren Nederlands een vergroting noodzakelijk is,en dat dáárover niet kan worden gediscussieerd. Eenvergroting van het aantal uren, eenvoudig omdat daaronze meest primaire waarden en ook waarderingen alscultuurvolk mee staan of vallen.Men kan een tweede vraag stellen, en dat is deze. Opeen gymnasium wordt op het ogenblik (en ik spreekover het middelbaar onderwijs alleen) in zes jaar 18uur Nederlands gegeven. Meestal in de laagste tweeklassen 4, dat is dus samen 8; in de middelklassen 3,dat is samen 6, maakt 14; in de hogere klassen 2, datis 4, maakt 18. Twee jaar vier uur, twee jaar drie uur,

17

Page 18: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 1

ONZE TAAL

JANUARI 1961

en in de hoogste klassen als het kind de volwassenheidnadert en de maatschappij in zal gaan, twee wekelijkselesuren op een rooster van ongeveer 35 uur. Er is inheel Europa, voorzover ik weet, geen enkel volk dataan zijn moedertaal zo weinig tijd besteedt. Wanneermen mij zou vragen hoe die 18 uur verdeeld moestenworden, zou ik bepaald zeggen: twee uur in de eersteklas, drie uur in de middenklas en vier uur in de eind-klassen; want juist dan, als de maatschappelijke verant--woordelijkheid dichtbij is en als de puberteitsmoeilijk-heden ten dele voorbij zijn, kan men bij de opgroeiendejonge Nederlander enige belangstelling verwachtenvoor bepaalde aspecten van de taal, structuurverschijn~selen in de taal, en ook uitingen van de taalcultuur, deletterkunde dus die op jongere leeftijd niet door hemkunnen worden verwerkt en dus niet voor hem ge

-schikt zijn.Daarmee kom ik tot nog een andere factor. Het is voormij helemaal geen vraag meer, na een kwarteeuw bijhet middelbaar onderwijs, en tien jaar bij het hogeronderwijs werkzaam te zijn geweest, of de tijd die menop alle scholen, de lagere en de middelbare, de ulo~scholen, de technische scholen en ook het universitaireonderwijs aan het Nederlands besteedt, doeltreffendwordt gebruikt. De vraag is uiteraard, wélk doel mentreken wil. Maar als men meent dat men van het onder-wijs verwachten mag, behalve de overdracht van eenaantal cultuurfactoren, ook een redelijke actieve enpassieve, mondelinge en schriftelijke taalbeheersing;wanneer men dus meent de eis te mogen stellen, datiemand die in Nederland Nederlands onderwijs heeftgenoten, op redelijke wijze een brief kan schrijven, opredelijke wijze een toespraakje kan houden, of althanszijn eigen inzichten in bepaalde zaken op redelijke wijzetot uitdrukking kan brengen, dan moet ik eerlijk zeggendat men in alle stadia van het onderwijs zich maar vooreen klein gedeelte dit doel bewust is. En dat maar eengedeelte van het lerarencorps durft afwijken van degeijkte paden die naar een einddiploma leiden, om methet oog op de maatschappelijke praktijk van de jongensen meisjes later, het onderwijs in het Nederlands zóte geven dat het hen voorbereidt op hun taak als vol-wassen staatsburger. Zie eens de briefjes die dokterskrijgen, die hoofden van scholen krijgen, die distributie

-diensten vroeger en woningbureaus nu krijgen; briefjes,meestal van moeders die het gemakkelijker vinden zelfte schrijven dan dat een vader het mopperend moetdoen, terwijl de vader het ook gemakkelijker vindt datmoeder het doet, want dan staat het gezin niet zo voorschut. Welnu, als u deze briefjes ziet, even pijnlijk alsamusant vaak, dan is het volkomen duidelijk dat zeerveel eenvoudige mensen niet in staat zijn om een een-voudige mededeling op eenvoudige wijze onder woordente brengen. Daar zit o.a. dit feit in, dat men schrijvennog altijd als een ongewende en iets deftiger wijze vantaalhantering beschouwt dan spreken. Praten kunnen zevaak wel. Maar zodra de pen op het papier komt, danmoeten de zinnen langer worden, dan moeten er plechtigewoorden worden gebruikt en dan kan men niet vol-staan met drie opeenvolgende hoofdzinnen met eenpunt ertussen. Dat stáát niet. Het is een heel merk

waardig misverstand, dat de schrijver-in-lange-zinnenplechtiger, deftiger, notabeler zou zijn dan mensen dieduidelijk zeggen wat men bedoelt. In al deze opzichtenzou een toebuiging van het onderwijs in de richting vande maatschappelijke praktijk een van de eerste eisenzijn die men moet stellen. Een eis, die natuurlijk daarnaverwerkt moet worden in het program van de opleidingvan onderwijzers en leraren.Sinds ik de laatste tien jaar betrokken ben bij de op-leiding van leraren aan de universiteit van Amsterdam,sta ik helemaal voor raadselen. Ik sta nl. voor ditmerkwaardige raadsel, dat de praktijk van het onderwijsde leraar Nederlands verplicht opstellen na te zien;terwijl hij in zes jaar opleiding volgens de letter van hetacademisch statuut geen uur geschoold hoeft te zijnin datgene wat men aanduidt met het Amerikaansewoord „composition": de bouw van een betoog, nochin de stijlkritiek. Er zijn voortreffelijke colleges over deachtergrond, de historische wording van het Neder~lands; maar stijlnormen en stijlfouten liggen voor eenbelangrijk deel niet binnen de opdracht van de docentenvoor taal~ of letterkunde. Met het gevolg dan ook, dateen groot aantal studenten~Nederlands in hun vormingtot leraar niet of nauwelijks enige scholing hebbenondergaan betreffende de eerste problematiek die henbezig houdt zodra zij in het onderwijs komen. Maar watbij de andere talen gebeurt, waar men tenslotte tochvertalingen zal moeten nazien, of bij de opleiding totleraar in de wiskunde, in de natuurkunde, in de biologie,is nog veel ernstiger. Het komt mij voor, dat men metname in de opleiding voor de exacte vakken, ook voorarts, voor ingenieur, eenvoudig geen flauw idee heeftvan de problematiek van de taal en dus geen f lauwidee hoezeer men de exactheid van zijn eigen denkenondermijnt door een volslagen ónexactheid t.a.v. hetuitdrukkingsmiddel waarin dit denken op anderen moetworden overgedragen. Het komt mij voor, dat ment.a.v. de neerlandicus nog de hoop kan hebben dat hij,al was het enkel door het lezen van goede literatuur,zijn smaak wel ontwikkelen kan; maar deze illusie isten aanzien van de ingenieur in Delft of Wageningenof de arts in Groningen, Utrecht, Leiden of Amsterdam,eenvoudig niet houdbaar. Wanneer men uitgaat van deovertuiging dat iemand op academisch niveau niet enkelwetenschappelijk moet kunnen denken, maar ook demoedertaal moet kunnen hanteren om zijn wetenschap-pelijke denkbeelden nauwkeurig aan anderen over tedragen, dan is controle op het taalgebruik van de exactevakken binnen het academisch onderwijs een minimum-voorwaarde om enige verbetering te bereiken. En ikzie in het geheel niet in, dat dit onbereikbaar zou zijn,mits men maar weet wat men wil.Zo staan wij dus voor drie elementen: het besef vande onvervangbare grootheid van de taal voor het eigenvolk; het besef dat in het openbaar gebruik van hetNederlands het inschakelen van een bevoegd neerlan-dicus verbetering zou kunnen brengen; en de overtui-ging dat de velen voor wie het lager- of het ulo-onder-

wijs eindonderwijs is, en de weinigen die een hogerewetenschappelijke vorming genieten, recht hebben opeen betere scholing tot verantwoord taalgebruik.

18

Page 19: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr, 1 ONZE TAAL JANUARI 1961

Die drie doeleinden zijn geen wensdromen maar bereik-bare werkelijkheden. Maar dan moet aan twee voor-waarden worden voldaan. Enerzijds zouden organisatieszoals Onze Taal en congressen zoals dit erin moetenslagen, bij een grote kern van het Nederlandse volk, bijeen behoorlijk percentage van de verantwoordelijkeburgers, het besef wakker te roepen dat er iets op hetspel staat. Anderzijds, moet men van overheidswege be-grijpen dat de aandrang die van onder af komt, gedoemdis onvruchtbaar te blijven, tenzij in verordeningen, inwetten, in maatregelen verwezenlijkt wordt wat nood-zakelijk is voor de praktische uitvoering. Er zijn in deloop van de geschiedenis tientallen voorbeelden aan tewijzen waarbij grote gedachten, goede inzichten, bruik~bare idealen, na tien of na twintig jaar zijn doodge-lopen, nadat de eerste generatie van enthousiastemensen was voorbijgegaan. Dat is een tragisch feit, datzich ten aanzien van onze taal niet mag voordoen ennu bedoel ik niet het genootschap, maar ik bedoel inder~daad onze cultuurtaal. En omgekeerd zijn er somsmaatregelen genomen die niet leefden in het volk, diegeen weerklank vonden en die daardoor als het ware ineen bovenlaag verijlen, zonder te wortelen in de voe-dingsbodem van een volk zelf.Wanneer wij met het genootschap Onze Taal voor dederde keer een congres hebben kunnen beleggen meteen zo groot aantal belangstellenden en belanghebben-den uit alle kringen van het volk, dan is het nietondenkbaar dat wij gezamenlijk ons dragers voelen vandat besef van verantwoordelijkheid voor de onvervang-bare grootheid van onze taal, en dat van ons uit inbredere kring een stimulans uitgaat om zich dit besefinderdaad als een kracht in onze cultuur bewust teworden. Maar ook mogen wij als congres, als organi-satie, en individueel, van de overheid vragen, dat zij aldie maatregelen overweegt die aan onze geestdrift voorde taal inderdaad een exacte, een concrete, een wette~

lijke vorm geeft; opdat niet tussen deze twee eenopening, een kloof hou ontstaan.Wat wij moeten doen, is van de overheid vragen ommaatregelen te nemen die het Nederlands zullen be-schermen én in de sector van het normatief besef, én inde sector van de praktische arbeid, én in de sector vanhet onderwijs. Pas dan kunnen wij gegarandeerd weten,dat de toekomst van het Nederlands veilig is.

SLOTWOORD VAN DE VOORZITTER

De voorzitter, prof. W. F. J. M. Krul, dankt de aan-wezigen voor hun komst en de inleiders voor hunboeiende betogen. Het derde congres van Onze Taalmag in alle opzichten geslaagd heten. De voorzittereindigt met: „Wij moeten in de komende jaren waarmaken wat vanmiddag in de laatste inleiding is gezegd:het volk zelf moet aandrang op zijn bestuurders uit-oefenen om verbeteringen te bewerkstelligen. Uiteraardkan men van ons lekengenootschap geen officieeldeskundig advies verwachten, wel zullen wij ervoorzorgen dat van ons een krachtige stimulans uitgaat.Ik verzeker u dat wij in ons bestuur ons ervan zullenvergewissen in welke richting nu ons werk moet gaan.Ons genootschap is ontstaan uit een beperkte drangtot taalzuivering, het is geworden tot een genootschapter bevordering van taalverzorging in het algemeen; wijzijn gekomen tot samenwerking met bevriende verenirgingen, tot taalcongressen; wellicht is nu het tijdstipgekomen om aandrang te gaan uitoefenen bij die instanrties in onze maatschappij die inderdaad de verbeterin-gen kunnen bevorderen die vandaag zo duidelijk nodigzijn gebleken.Wanneer wij daarin zouden slagen, hebben wij aan deinleiders de beste dank gebracht voor het werk dat zijtijdens dit congres hebben verricht."

19

Page 20: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

(3ENOOTSCf-1AP ONZE TAALBUREAU: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, TEL. 11 5915

geschiedenis

In 1932 werd in Amsterdam op initiatief van leidinggevende mensen uit handel, industrie

en pers het Genootschap Onze Taal opgericht. Het doel was een dam op te werpen tegen

de in die tijd in ontstellende mate opdringende germanismen. Mettertijd werd het doel

uitgebreid tot de bevordering van de kennis van en liefde tot de moedertaal. Het aantal

leden is sindsdien gestadig gegroeid. Openbare instellingen en grote bedrijven sloten zich

aan bij het Genootschap omdat zij in hun praktijk de noodzaak van een positieve taalcul-

tuur gevoelden. Het Genootschap verleende zijn steun aan de Centrale Taalcommissie voor

de Techniek. In 1955 hield het Genootschap een druk bezocht nationaal congres in Am-

sterdam, in 1958 en in 1960 in Den Haag.

werkwijze

Het was duidelijk dat taalzorg geen werk kon zijn van leken alleen. Daarom werd de

Raad van Deskundigen opgericht, bestaande uit hoogleraren in het Nederlands. Van de

oprichting af is elke maand het blad Onze Taal verschenen. Daarin geeft de redactie, na

een hoofdartikel van algemene aard, inlichtingen naar aanleiding van vragen van lezers

en behandelt zij actuele kwesties. De inhoud is vooral berekend op de praktijk van het

dagelijkse leven. Het blad beoogt te zijn een centrale voor iedereen die in zijn beroep of

bedrijf met taalmoeilijkheden te maken heeft.

lidmaatschap

Door aanmelding wordt men lid van het Genootschap. De contributie bedraagt f 4,- per

jaar. De leden ontvangen het maandblad gratis, krijgen eventueel korting op andere uit-

gaven en kunnen de vergaderingen bezoeken waarin een bepaald onderwerp, op het

hedendaagse Nederlands betrekking hebbend, wordt besproken.

abonnement

Het is eveneens mogelijk alleen abonnee te zijn op het maandblad. De kosten daarvan be-

dragen f 2,50 per jaar. Opgave van leden en abonnees aan het bovenvermelde adres.

groepsabonnement

Voor bedrijven en instellingen bestaat de mogelijkheid van een zg. groepsabonnement.

Inlichtingen hierover verstrekt het bureau van Onze Taal.

Page 21: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

ONZE TAALMAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP

BESTUUR ,ONZE

TAAL'PROF. W. F. J. M. KRUL, DEN HAAG Voorzitter

RAAD VAN DESKUNDIGENIR. J. P. SMITS, DEN HAAG SecretarisM. J. F. DONKERS, LEIDEN Penningm.IR. J. T. DUYVIS, AMSTERDAM LidH. BARON VAN LAWICK, DEN HAAG LidHENDRIK MULLER, LAREN N.H. LidH. H. J. VAN DE POL, DEN HAAG Gedel. Org.J. M. REDELÉ, DORDRECHT LidS. S. D. WEHRENS, AMSTERDAM Lid

PROF. DR. N. A. DONKERSLOOT, AMSTERDAMPROF. DR. G. A. VAN ES, GRONINGENPROF. DR. K. HEEROMA, GRONINGENPROF. DR. J. WILLE, BAARNPROF. DR. L. C. MICHELS, NIJMEGENDR. C. KRUYSKAMP, RED. WNT. LEIDENPROF. DR. G. G. KLOEKE, LEIDEN

BUREAU VAN HET GENOOTSCHAP: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, TELEFOON 11 5915

ABONNEMENTEN EN VERZENDING:NEDERLANDSCHE UITGEVERSMIJ., VISMARKT 4 — LEIDEN — TELEFOON 2 23 75 -- POSTGIRO 529740

30e JAARGANG Nr. 2

FEBRUARI 1961

EXOTISCHE NAMEN

Een bekende taaloefening op school is het zoeken vanbijvoeglijke naamwoorden en inwonernamen bij namenvan landen: Spanje~Spaans~Spanjaard. Hoe groter onzeaardrijkskundige kennis is, des te gemakkelijker gaathet ons af. Zijn we — op papier of in werkelijkheid —bLïcisd, dan bieden ons zelfs Catalonië, Peru en Venenzuela geen moeilijkheden: Catalaans, Catalaan, Peru-viaans, Peruaan, Venezolaan, Venezolaans.De aardrijkskunde van nu is echter die van onzekinderjaren niet meer. De rijtjes eilanden bij Java:Soemba, Soembawa . • horen er niet meer bij. Allerleinieuwe landen, nieuwe namen hebben sinds 1945 hunintree gedaan. Omtrent tal van nieuwe namen blijktonzekerheid te bestaan, niet alleen in de spelling —is het Ghana of, wat meer Nederlands lijkt, Gana? —maar ook in de vorming van de afleidingen. Dat is geenwonder. Met landen als Spanje, Schotland, Denemarkenbestaan zeer oude historische banden: in de loop vande eeuwen is er een of andere naam, uit de vele ge

-bruikte namen, vastgelegd: Spanjaard en niet Spanjool.Zo'n eeuwenlang geduld kunnen we ons met de nieuwelanden niet meer veroorloven: er moeten artikelenworden geschreven, leerboeken samengesteld, contraccten opgesteld, ja zelfs moeten er -- op korte termijndikwijls — gezantschappen in de nieuwe landen wordeningericht en gezantschappen van de nieuwe landen inons eigen land worden ontvangen. Nauwelijks zijn wede taalkundige moeilijkheden met India~Indiaas te bor

ven, of we staan voor Katanga~Katagaans (of, gelijkmen kan horen en lezen, Katangees?) .Komt een tot nu toe vrij onbekende naam „in hetnieuws", dan duiken de onzekerheden op. Laos~Laotisch (in overeenstemming met chaos-chaotisch?) ofLaotiaans? Toen de koning en de koningin van Thailandin september 1960 officieel in ons land op bezoekwaren, kon men diverse afleidingen van Thailand in

onze pers lezen. De kenners van land, volk en taalweten evenmin altijd raad, getuige bijvoorbeeld hetartikel Thailand in Winkler Prins Encyclopedie, dl. 17,blz. 416~422. Hierin is sprake van Thaise kunst, Thai~landse havens, T'aistammen, Thai- kunst, Thaistammen.Is en inwoner van Thailand eer. Thailander of eenThai? En wat is het meervoud? De W.P. zegt o.a.„totdat de Thai de hoofdstad innamen", maar heeft hetook over „de inbezitneming door de Thais". De niet-kenner mag zich ook nog afvragen wat die h in Thaidoet (evenals in Ghana) . Voor de Nederlandse uit-spraak van de t doet die h in elk geval niets, men zouhem dus best kunnen missen. We stuiten hier op deniet eenvoudig oplosbare kwestie van de transcriptievan namen uit verre talen met voor ons geheel vreemdeklanken en lettertekens. De veelal gevolgde weg —overnemen wat het Engels ons biedt — lijkt ons geengoede oplossing. Waarom wel Kasavoeboe en Loc-moemba met de Nederlandse oe schrijven en niet denaam van de Guinese president die in Nederlandsepublikaties meestal Sekou Touré heet, maar in onzeradio: Sekoe Toeree?Van de Franse journalist André Blanchet is in DeVolkskrant een aantal artikelen over het nieuwe Afrikaverschenen. Terecht zegt hij: „Voor de scholier die dewereldatlas bestudeerde, ja zelfs voor de wereldreizigerop weg deed tropisch Afrika zich nog maar vijf jaargeleden voor als een gebied van bijzondere eenvoud:uitgezonderd in het zeer kleine Liberia was er geenandere vlag te onderkennen dan die van de vier grotekoloniale mogendheden die regeerden over ontzaglijkgrote plekken rood, groen of geel op de atlas". Iederweet hoe het nu is. Geboortepijnen en kinderziektenbrengen de jonge Afrikaanse staten herhaaldelijk in hetnieuws. De opmerkzame krantelezer kan de onzeker-heid en twijfels in naamgeving en spelling bespeuren.

21

Page 22: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 2

ONZE TAAL

FEBRUARI 1961

Blanchet soms maar liefst 17 nieuwe Afrikaanse statenop die er in de laatste vijf jaar (tot 1961) zijn bijge-komen:KameroenTogo IvoorkustSomalia VoltaSenegal NigerMali TsjaadMadagascar Centraal Afrikaanse RepubliekKongo GabonFrans Kongo NigeriaDahomey MauretaniëHet vraagstuk is lachwekkend nietig vergeleken bij allepolitieke en economische strubbelingen, maar nietteminbestaat het: hoe zijn de afleidingen van al die namen?Een journalist wiens mening wij vroegen, gaf ten ant-woord: „Woordenboeken helpen in dit geval haastnooit en dat is hun schuld niet. Ik ga maar te werk meteigen taalgevoel of op de gok. Het zou voor ons welprettig zijn als er vastheid op dit punt zou komen".Die „vastheid op dit punt" is nog ver te zoeken. VanKongo komt Kongolees, men zou zo van Togo Togo-lees kunnen maken, zoals ook al (via het Frans)Senegalees bestaat. Met de namen op ~ia, -ië, zijn ermogelijkheden als ~iaan, riër, ~ische: Nigeriaan, Somarliër, Mauretaniër. Of: Somaliaan (s) , Mauretaan (s) .Mali kan Malisch, Maliër opleveren of (gelijk Bali)Malinees. Aan Kameroen, Volta en ' Gabon wagen wijons liever niet.Een taalcentrale — vrome wens van Onze Taal ^-- zouhier uitstekende diensten kunnen bewijzen. Zij zou naarhet gemakkelijkste woord kunnen zoeken, Nederlandsin afleiding en spelling. Zij zou zo'n lijst met nieuwenamen kunnen publiceren en iedereen wist voortaanwaaraan hij zich had te houden. Zolang deze centraleniet bestaat, wil Onze Taal gaarne als zodanig fun-geren. Daarom verzoeken wij onze lezers die voorstel-len kunnen doen aangaande de nieuwe namen, deze onsmede te delen.

SCHIJN EN BLIJK

De redenering over schijnbaar~blijkbaar begrijp ik niet.Er staat: „In vele taalboekjes wordt schijnbaar in debetekenis blijkbaar afgekeurd. Anderen hebben hetwoord in bescherming genomen; immers, zoals „blijk~baar" betekent „het blijkt dat", mag „schijnbaar"betekenen „het schijnt dat".Allicht dat men schijnbaar in bescherming neemt. Ofbeter: men hoeft het niet eens in bescherming te nemen.Het is een onaantastbaar Nederlands woord. Waarbezwaar tegen gemaakt wordt, is alleen een onjuistetoepassing. Maar bij mijn weten wordt schijnbaar in debetekenis „blijkbaar" door niemand verdedigd.Overigens moet ik zeggen, dat ik die verkeerde toe-passing Ofwel weinig heb aangetroffen Ofwel erover-heen gelezen heb. Dit laatste dan omdat ik het „goed"begrepen heb. Van Dale geeft het voorbeeld: „hij heeftde zaak schijnbaar zo voorgesteld, dat ...'', en dit danter illustratie van de betekenis „blijkend; klaarblijke~lijk". En let wel, als eerste betekenis, en zonder afkeurring. Voor mij zou, tenzij de feiten mij anders leerden,dit „schijnbaar" niet de waarde hebben van „klaarblijkelijk" of „blijkbaar", maar gewoonweg van „schijn-

baar", wat helemaal niet hoeft in te houden dat hetniet zo is.Koenen-Naarding: „De thans in zwang zijnde vervan-ging van blijkbaar door schijnbaar (b.v. hij is — ziek)is afkeurenswaardig". Zelfde commentaar: als iemandhier „blijkbaar" bedoelt, is het natuurlijk fout. Maardoet hij dat? Dat is de vraag waar het om gaat.De hele zaak draait om de ambivalentie van het begripschijn(en). Schijn is niet noodzakelijk „alleen maarschijn ''. De schijn kan zeer wel overeenstemmen met dewerkelijkheid. -Er wordt dan een marge opengelatenvoor de mogelijkheid dat het niet zo is. „Hij is schijn-baar ziek" betekent dan: „er zijn aanwijzingen dat hijziek is". Prof. dr. L. M.

NOGMAALS: STRAATNAMEN

In het novembernummer (1960) van dit blad keertdr. J. Leenen zich tegen mijn artikel over „Accent-verschijnselen in straatnamen'', dat in het augustusnummer (1960) was verschenen. Hoewel dit onderwerpalleen maar gebaat kan zijn met nieuwe gegevens,ophelderingen en positieve kritiek, doet de schrijveralleen maar pogingen om mij op mijn woorden te van-gen. Zijn vele vragen berusten op een onjuiste weer-gave van mijn tekst.Zijn bewering dat het accent op het bepalende woordin: „een groene vaas" tot de uitzonderingsgevallen be-hoort, lijkt mij werkelijk moeilijk als argument tehanteren; het dagelijks taalgebruik leert anders. Als deschrijver meent, dat ik abusievelijk in 's-Gravenhekjeeen samenkoppeling heb herkend, blijft de vergissingtoch echt aan zijn kant. Mijn aanduiding (meer niet)van een oorzaak van accentverschil tussen Noordeindeen Noordeinde berust niet op fantasie.

Drs. J. J. M. Bakker

DE LUCHTMACHT SURVIVALfi !

„Het merkwaardige Engels-Nederlandse jargonaldus de Haagsche Courant van 4-2-1961 — waarop demilitaire samenleving het patent lijkt te hebben, is metéén werkwoord uitgebreid: survivallen. Wij moeten

'survivallen; heb jij al gesurvivald? In het Vliegve 'g^-heids Oefen„ en Testcentrum krijgen alle vliegers vantijd tot tijd een theoretische en praktische cursus in deschone sport van het survivallen".Overleven is een te gewoon woord ( survival betekentoverleving, redding, to survive — niet to survival!betekent overleven) . De internationale luchtvaarttaalis Engels. De Nederlandse luchtmacht oefent in inter-nationaal verband, maar is toch altijd nog een Neder.-landse luchtmacht tot wier taak toch ook de bescher-ming van de Nederlandse samenleving en beschavingbehoort. We gunnen iedereen zijn vaktaal, zijn om-gangstaal, zijn prettige bralwoorden waarmee onsdoodse bestaan kan worden opgefleurd; we hebben zezelf trouwens ook! Maar zou er dan niet ten minsteofficieel op papier een Nederlands woord bedacht engebruikt kunnen worden.Uit een ander artikel over dat zelfde V.O.T.C. hebbenwe nog de volgende woorden genoteerd:

22

Page 23: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr, 2 ONZE TAAL FEBRUARI 1961

dinghy, dead duck, squadron, tactical fighter, survivalpack, dinghy drill, anti-exposure, survival kit, escapeand evasion, ejection, ejectiontrainer, explosive decompression, crash, crash-helm, sport dinghy drillinstructor.We kennen een man die een rondleiding had gekregendoor de olieraffinaderijen bij Rotterdam. Na afloop zeihij: „Ze hebben daar nog maar één Nederlands woorden dat is olie". Zelfs de troost van dat ene Nederlandsewoord hebben we niet gekregen in de kranterondleidingdoor de V.O.T.C.

HET NEDERLANDS IN BELGIË

Voor een Vlaming is het verheugend te constaterendat in de „Nederlandse spraakkunst voor iedereen" 1 )

in ruime mate met het zuiden van het Nederlandsetaalgebied rekening gehouden ' wordt. Met nog meergenoegen merkt hij bij lezing, dat de Zuidnederlandsestandpunten met veel sympathie en begrip worden be-handeld. Minder prettig is echter de vaststelling datzelfs auteurs die het Zuidnederlands met welwillendebelangstelling bestuderen, zich niet altijd een juist beeldkunnen vormen van de inderdaad vaak verwarrendesituatie.Zo lees ik (§ 32) „Dat neemt niet weg dat thans nogverschillen (nl. tussen noord en zuid) in woordkeus,zinsbouw en intonatie voorkomen. Wij noemen hierslechts het gebruiken van het woord weder in het weer-bericht van Ukkel". M.i. is dat voorbeeld heel slechtgekozen. Het instituut dat die berichten opstelt, is na-melijk zg. „tweetalig", wat hierop neerkomt dat eenvertaler het weerbericht in „zijn" Nederlands omzet.Sinds enkele dagen wordt daar nu ook gesproken over„temperatuur in stijging" of „in daling". In hoever be-wijst dan het weerkundig instituut iets in verband methet taalgebruik? Wie in Vlaanderen normaal spreekt,zegt m.i. weer. Weder hoor ik alleen in de mond vandiegenen, die nog altijd menen dat ze om verzorgd tespreken, boekentaal moeten gebruiken, iets wat nogwel voorkomt bij ouderen die hun onderwijs in hetFrans genoten hebben.In het hoofdstuk over gesproken en geschreven taalvind ik volgende opmerkingen: „In Noord--Nederlandwordt geheel gebruikt alleen in zeer correcte spreek-taal; in Zuid-Nederland is geheel de gewone spreek~taalvorm. Heel klinkt daar niet correct en wordt ookniet geschreven. In Zuid-Nederland is zenden ook hetwoord voor de spreektaal. In Zuid-Nederland is gaarnede spreek~ en schrijftaal en klinkt graag dialectisch-Hollands en dus incorrect". (§ 40) Ik heb nooit ge-hoord dat heel niet correct zou klinken. Voor zover ikweet, gebruik ik in gesproken taal altijd heel en ikaarzel niet het te schrijven. Voor mijn taalgevoel iszenden alleen maar schrijftaal. Nu is het niet uitgeslo-ten, dat Vlamingen uit andere streken daar een anderemening over hebben, maar in het Antwerpse dialectkomen de woorden geheel en zenden zelfs niet voor.Antwerpenaars, die verzorgd Nederlands spreken, ver-mijden die woorden bij mondeling taalgebruik. (Vol-gens een veel verspreide mening zouden ook alle Zuid-nederlanders werpen als het gewone woord beschouwen. In Antwerpen b.v. gebruikt men dat woord nooit,

behalve in de sage die de naam van de stad wil ver-klaren.) De toestand van graag-gaarne is niet zo een

-voudig. Graag klinkt zeker „Hollandser ", maar dat hetals „incorrect" zou beschouwd worden, kan ik nietgeloven. Dat is misschien wel het geval voor deze op-merking van de auteur: „In Zuid-Nederland klinkt noute ,,dialectisch—Hollands"!"

De gallicismen (§ 93) verbazen me. Van in haat krijgen— in afkeer hebben — in fout nemen — iemand feestenheb ik nooit gehoord! Dat betekent natuurlijk geenszinsdat ze niet zouden bestaan. Het bewijst m.i. echter weleen en ander omtrent de frequentie. Zo de auteurandere voorbeelden wil, vindt hij die bijna dagelijks inde Vlaamse pers, samen met het door hem geciteerde„stoffen aan X frank", b.v. in hou (d) eraan (= ikstel er prijs op ...) ; een einde stellen (= maken) ; hetboek komt te verschijnen (= is pas verschenen) enz.Al deze bedenkingen zijn geenszins bedoeld als ernstigekritiek op deze spraakkunst, die in het zuiden zeer veelgoede diensten kan bewijzen (te koop aan slechts ... F,schrijven sommige boekhandelaars dan!) . Ik heb dezevoorbeelden hier tamelijk uitvoerig behandeld om er denadruk op te leggen (om er gewicht op te leggen (§ 93)lijkt me ook zeer onwaarschijnlijk! ) dat het heel moei-lijk is over „het" Vlaams of „het" Zuidnederlands tespreken of te schrijven. De toestand verschilt vanstreek tot streek. Daarbij heb ik de indruk, dat woor~den en uitdrukkingen, die vroeger als „Hollands" en„incorrect" beschouwd werden, nu meer en meer door-dringen en aanvaard worden. Dat wordt langzamer-hand ook geval voor de je-jij-jullie-vormen, maar diekwestie zou ons te ver voeren. Een zaak staat vast:over een grotere eenheid kunnen we ons alleen maarverheugen! Y. Stoops1 ) Nederlandse spraakkunst voor iedereen door Drs. J. P. M.Tacx. Prisma-Boek. Utrecht-Antwerpen (nr. 557) .

ZOU

In ons maandblad heb ik al tweemaal (december 1959 enjuni 1960) de aandacht gevestigd op het overdadig en somsminder juist gebruik van het woordje „zou". Dit gebruikkomt zo veelvuldig voor, vooral in de pers, dat het zelfs welde „zou"ziekte genoemd kan worden. Een ziekte moet natuur

-lijk bestreden worden, wat bij een planteziekte meestal ge-schiedt door bespuiting. Wat is nu het geschiktste middel tothet bestrijden van de „zou" ziekte? Naar het mij voorkomtbestaat dit in het vermelden van ziektegevallen en van dewijze, waarop betere zinnen zonder overmatig „zou" gebruikmogelijk zijn.Daarbij mag natuurlijk geen taalpolitie worden gespeeld enmoeten dus de vindplaatsen, die de redactie wel weet, nietvermeld worden. Het gaat immers niet om de personen, maaruitsluitend om het bestrijden van de kwaal. En aangezienvolgens onze statuten het genootschap ten doel heeft het ver-antwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen,waartoe de leden van het genootschap de gelegenheid wordtgeboden in het orgaan, ben ik zo vrij nogmaals te wijzen opeen paar gevallen van minder goed te verantwoorden ,,zou" rgebruik.Het ene trof ik aan in een weekblad waarin werd betoogd,dat: „ons onderwijs veel meer afgestemd zou moeten zijn opde individuele behoeften van de leerling". Dadelijk daaropvolgt dan de zin: „In mijn hart zou ik ervoor voelen, dat deleerling — in overleg met zijn ouders, rector of directeur enschoolpsycholoog — de vakken zou kunnen kiezen, die hij zouwillen volgen en waarin hij examen zou willen doen."In deze zin is viermaal het woordje „zou" gebezigd, terwijl

23

Page 24: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 2

ONZE TAAL

FEBRUARI 1961

het volgens mijn mening beter driemaal weggelaten had kun-nen worden. Slechts bij het kiezen heeft „zou" enige zin,omdat dit kiezen ook nagelaten kan worden. Maar als deleerling bepaalde vakken gekozen heeft, is het toch vanzelf-sprekend, dat hij die vakken wil volgen en daarin examen wildoen? Had die zin niet beter als volgt kunnen luiden:In mijn hart voel ik er wel iets voor, dat de leerling .... devakken zou kunnen kiezen, die hij wil volgen en waarin hijexamen wil doen.Het tweede geval las ik in een groot dagblad in een artikelmet het opschrift „Defensiebelangen ". Daarin werd gesprokenover het tekort aan beroepspersoneel. De bewuste zin luidtdan als volgt: „Het zou gewenst zijn, dat de regering dezematerie omstandig uit de doeken zou doen en daarbij metname antwoord zou willen geven op de volgende vragen ".Waarom is er niet heel gewoon gezegd: Het is gewenst, datde regering deze materie omstandig uit de doeken doet endaarbij met name antwoord geeft op de volgende vragen.In dit geval is er toch geen sprake van een onzekerheid ofeen waarschijnlijkheid, waarvan de modaliteit moest wordenuitgedrukt? Daarom meen ik, dat het juister en dus ook beterwas, het woordje „zou" niet te gebruiken. K.C.(Red. Twistgesprek over „zou" voorlopig gesloten)

GOED ZO, KRANT

Met groot plezier hebben we een artikel in Het VrijeVolk (17-2-61) gelezen, getiteld Taaltje. Stelt u zichvoor dat iemand vraagt: „Zou het niet beter zijn, dekwaliteit van de woningwetwoningen voorlopig nietverder te verbeteren?" Het antwoord luidt: „Een kortetijd zou het misschien wel gaan, maar het moet niet telang duren."De krant heeft dit redelijke gesprekje teruggevonden ineen officieel rapport. De voorzitter van de WerkgroepHuren uit de S.E.R. heeft aan de Werkgroep VerlagingStichtingskosten Woningbouw gevraagd:„Zou het mogelijk zijn de trend van een, sedert 1950 optre-dende, regelmatige verhoging van de kwaliteit van de woning

-wetwoningen (ook door vergroting van de inhoud, zie tabel27, blz. VII-43 van publikatie 1959 no. 2) te onderbreken indie zin, dat in de eerstkomende jaren een voorlopige stabilifsatie van de in de nieuwbouw geboden kwaliteit plaatsvindt ?"En het antwoord is:„Na afweging van deze in verschillende richting wijzendeoverwegingen is de werkgroep van oordeel, dat gedurendeeen relatief korte periode van enkele jaren het achterwegelaten van kwaliteitsverbeteringen aanvaardbaar is, maar dateen langdurige onderbreking van de trendmatige stijging vande kwaliteit - met name voor zover betrekking hebbend opwezenlijke woonbehoeften - ongewenst moet worden geacht."Het Vrije Volk leest ook in het rapport dat er een paarflinke huurverhogingen komen en dat dit voor sommirgen wel heel zwaar zal zijn. Maar daar is niets aan tedoen. Leest u maar:„Weliswaar zou volgens de gegevens van bijlage IVa, dehuurquote in verschillende van de gegeven casusposities stij-gen tot boven de 20 pct. van het netto~inkomen, doch dit deelziet geen termen om op grond daarvan het naar zijn meningnoodzakelijke programma te mitigeren."De journalist die met grimmige vasthoudendheid hetrapport heeft doorploegd, vraagt zich ten slotte af of ergeen aanleiding zou zijn om „dat gekwebbel over deimplicaties van een te hoge huurquote in bepaaldecasusposities een fikkie te mitigeren."„De rapporten zwelgen intussen in hun geheimtaal. Zijweten wat het allemaal betekent en zij laten al schrij~vende zien, dat zij om de drommel niet van gisteren zijn.Dat is erg. Maar erger nog is, dat met het toenemenvan het aantal raden en schappen, commissies, subcom~

missies en werkgroepen uit subcommissies ook hetaantal rapporten steeds toeneemt. En daarmee het aan

-tal mensen, dat aan het samenstellen van de rapportenmeewerkt en ook het aantal mensen, dat met die rap-porten dan weer moet werken. En het gevaar is levens

-groot, dat die lui denken, dat het gewoon is rapporten~taal te spreken. Ze praten tegen u en mij over derelatieve kostendaling, die resulteert in een equivalentvan de lagere huurquote en ze leuteren maar door overalternatieve veronderstellingen ten aanzien van eeneventueel dalend prijsniveau of zoiets.Waar moet dit heen ?"

U VRAAGT

of wij iets kunnen doen tegen het veldwinnende wat in bijv.het boek wat, het huis wat, het begrip wat enz. Niet veel.Alleen maar zeggen dat het vooralsnog is en blijft: het boekdat. ❑ Moeilijkheden met voornaamwoorden te over; lelijkklinkt „de onderneming, tot de taak waarvan deze opdrachtbehoort." Wij zouden schrijven: tot wier taak, al is dit wiernog zo oud. ❑ „Knip de advertentie uit en plak haar/hemop een briefkaart." De Woordenlijst zegt: advertentie v. Dus,zou men zo zeggen, haar, maar het lijkt of je dan een vrouwe-lijke persoon op een kaart vasthecht. Mag hem dan niet? ja,want dezelfde Woordenlijst leert ons op XXVII, dat ingevallen waar de opvatting als concretum de enig mogelijkeis" zulke zijzwoorden als hij-woorden mogen worden behan-deld. Dit geldt alleen, zegt de lijst, „voor mensen die op hetkompas van hun ontwikkeld stijl~ en taalgevoel kunnenvaren." Wie hem zegt, heeft de goede koers; immers, je kuntniet iets abstracts met de lijmpot bewerken en op een kaartplakken. [] De moeilijkste moeilijkheid van deze maand. Ikvind je moeder dikker dan jou -of- ik vind je moeder dikkerdan jij. Wij twijfelen niet: jou. Twee objecten (moeder en jij,object jou) worden vergeleken. Maar iemand heeft ons tochnu weer onzeker gemaakt, want — vraagt hij — hoe moet jezo'n zin aanvullen: ik vind je moeder dikker dan (ik) jou( dik vind) ? Er moet niets aangevuld worden, is onze uitweg.❑ Een subtieligheidje zit in: woning- en verhuisinrichting.Wel niet zo erg als de thee~ en overzetter, maar een inrichtingvan de woning is niet gelijk aan een inrichting voor deverhuizing. Eigenlijk zouden we een woninginrichtinginrich-ting moeten hebben. ❑ Zo iets als „De zending geschiedtdoor de firma X en bestaat uit tien kisten." ❑ Of zien wehet verkeerd? Geen nummer waarin we zo twijfelen als juistdit dat u nu leest. ❑ Men stuurt ons het gedrukte bewijs datop 10 februari een meneer die genoemd werd „hortulanus teBaarn" voor de radio een lezing over kamerplanten heeftgehouden. Wel, dat is niet tuinman, maar beheerder van eenhortus. Een fraaie, vanouds bekende naam. ❑ Liever „opvoordracht van onze minister" dan „op de voordracht vanenz.". Ter verdediging van dat liever denken wij aan al dieuitgebreide voorzetselverbindingen zonder lidwoord: in ver-band met, naar aanleiding van, op voet van, op grond van,op basis van. Vergelijk ze maar eens met uitdrukkingen dieniet gelijk zijn aan voorzetsels: op de voet volgen, op de oudevoet. Nee, niet op grote voet erbij halen .. ❑ Heel erg wasonze eigen fout, notabene in ons woedende artikel over hetDuits: wij ontnemen daaruit. Heel dom.

De penningmeester verzoekt leden en lezers

hun bijdrage over 1961 zo spoedig mogelijk

over te schrijven op de postgirorekening van

de Administratie van Onze Taal nr. 529740,

te Leiden.

24

Page 25: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

ONZE TAALMAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP

BESTUUR ,ONZE

TAAL'PROP. W. F. J. M. KRUL, DEN HAAG Voorzitter

RAAD VAN DESKUNDIGENIR. J. P. SMITS, DEN HAAG SecretarisM. J. F. DONKERS, LEIDEN Penningm.IR. J. T. DUYVIS, AMSTERDAM LidH. BARON VAN LAWICK, DEN HAAG LidHENDRIK MULLER, LAREN N.H. LidH. H. J. VAN DE POL, DEN HAAG Gedel. Org.J. M. REDELR, DORDRECHT LidS. S. D. WEHRENS, AMSTERDAM Lid

PROF. DR. N. A. DONKERSLOOT, AMSTERDAMPROF. DR. G. A. VAN ES, GRONINGENPROF. DR. K. HEEROMA, GRONINGENPROF. DR. J. WILLE, BAARNPROF. DR. L. C. MICHELS, NIJMEGENDR. C. KRUYSKAMP, RED. WNT. LEIDENPROF. DR. G. G. KLOEKE, LEIDEN

BUREAU VAN HET GENOOTSCHAP: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, TELEFOON 115915

ABONNEMENTEN EN VERZENDING:NEDERLANDSCHE UITGEVERSMIJ., VISMARKT 4 — LEIDEN — TELEFOON 2 23 75 — POSTGIRO 529740

30e JAARGANG Nr. 3 MAART 1961

TANDSCHOON BRANDSCHOON?

Een dropfabriek maakt hevige reclame voor een be-paald soort drop waar je tanden niet zwart van wordenmaar schoon van blijven, dus — volgens de fabriek —tandschone drop. De protesten van taalminnaars tegendit woord zijn bij ons binnengekomen. Het was te ver-wachten. „Nu moet je je daar niet zoveel van aantrek-ken'', heeft ons eens een ervaren schrijver van reclame-teksten gezegd, „want als je in ons land een nieuwwoord schept, zijn er altijd wel een paar honderd men-sen die dat woord afkeuren."Voorop twee dingen. Het is heel gewoon dat iemandeen hekel aan een bepaald woord heeft of krijgt. Somsomdat het te veel gebruikt wordt, soms omdat het on-Nederlands is of lijkt, soms omdat de klank niet bevalt;vaak ook is er helemaal geen aanwijsbare reden voordie afkeer. Men vindt het woord lelijk, afschuwelijk endaarmee uit. Waarschijnlijk heeft wel iedereen eenpaar van die woorden die hij om een of andere redenniet kan uitstaan. Voorts: het is niet waar dat dit ver-schijnsel nu juist in ons land zo bijzonder verbreid is.Wie enigszins op de hoogte is met gelijksoortige tijd

-schriften als het onze in de ons omringende taalgebie~den, weet dat men ook daar soms een veldtocht beginttegen een woord dat — om welke reden dan ook —„niet mag", dat om een of ander persoonlijk motief„vervelend" wordt gevonden.Toen we eens in een schertsende bui het woord kakel. ,

vers (kakelverse eieren) min of meer in bescherminghadden genomen, kregen we striemende kritiek te horenvan iemand die dit „vervelende" woord voor eeuwigwenste te verbannen. „Kakel" in dat vervelende woord,was ons verweer, moet u beschouwen als een verster~kend voorvoegsel. Het is in onze taal gewoon dat meneen werkwoordstam gebruikt bij een bijvoeglijk naam-woord: leergierig, merkwaardig, praatziek, spilziek,startklaar. Het type komt niet zo veel voor, maar het

bestaat. Gewoon is ook dat zo'n werkwoordstam eengraadaanduidende functie krijgt: fonkelnieuw, stamp-vol, kletsnat.Op welke formele gronden kan men dan nog een ver-velend woord als kakelvers veroordelen?Woorden komen en verdwijnen. Soms kan men daar-van de oorzaken achterhalen, soms niet. In een levendetaal verandert de woordenschat voortdurend. De in-houd van Van Dale in 1880 was anders dan die van nu.Wij willen een taal, die door vreemde invloeden nietwordt bedorven: een zuivere taal, maar die zuiverheidmag onze vrijheid binnen ons eigen Nederlandse stelselniet beperken. Op zichzelf beschouwd maken ..kakel~vers" en „tandschoon'' het Nederlands geen streepjearmer of rijker. We kunnen gerust de bedoeling ervanmet andere woorden zeggen. Binnen ons eigen taal-stelsel echter moet verandering mogelijk zijn, andersmaken wij van het Nederlands ... een dode taal, eentaal, waarin --- naar het geestige woord van de Fransegeleerde Vendryes — geen fouten meer gemaakt wornden. Laten wij nooit verstarren tot taalbewaker-en

-niets-meer! Daarmede bewijzen wij ons Nederlandsgeen dienst. Wij moeten ook taalbouwers zijn. Het issoms noodzakelijk woorden te verwerpen, het is echtereven noodzakelijk woorden te aanvaarden. Als erwoorden verschijnen, die goed passen in onze eigentaal en geen goedkope, eigen bezit verdringende na-bootsingen van vreemde talen zijn, moeten we niet tegauw klaar staan met het hardvochtige vonnis: ververlenl modewoord! Hoe persoonlijk is dit „vervelend"!Uit dit woord klinkt de geest, die wijlen Prof. Over~diep, van 1932 tot 1945 lid van Onze Raad, zo striemdemet zijn „speel niet a 1 t ij d taalpolitie!" Wij zijn deeersten om ons op de borst te kloppen, als wij ons aandeze vorm van tyrannie hebben schuldig gemaakt. Deaard van het werk, dat wij vrijwillig op ons genomen

25

Page 26: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 3

ONZE TAAL

MAART 1961

hebben en dat wij, gelukkig gesteund door enige dui-zenden in Nederland en België, zullen blijven voort~zetten, brengt met zich mede, dat wij woorden afkeurendie een ander, in de heilige overtuiging dat hij goedNederlands spreekt, goedkeurt. Wij trachten ons echteraltijd ervan bewust te zijn, dat we er met afkeurenalléén niet komen, want de fouten van nu kunnen degoede vormen van morgen zijn.De weerzien tegen „tandschoon'' zit veel dieper danalleen maar een vage afkeer tegen iets vervelends. Menheeft wel degelijk het gevoel dat een vorming als dezein strijd is met het Nederlands. In principe zijn demogelijkheden tot samenstelling van woorden zeer uit-gebreid. Bij samengestelde zelfstandige naamwoordenbijvoorbeeld kan men zien dat de delen in geheel ver

-schillende verhouding tot elkaar kunnen staan: tand-wiel (wiel met tanden), straatnaam (naam van eenstraat) , waarheidsliefde (liefde tot de waarheid) , jon-gensboek (boek voor jongens) , oceaanvlucht (vluchtover de oceaan) , loonbelasting (het loon wordt be-last) . Al deze voorbeelden bestaan uit zelfstandig naam-woord plus zelfstandig naamwoord, slechts een kleingedeelte dus van het type samengesteld zelfstandignaamwoord. Dikwijls staat het eerste deel in een soort„tweedenaamvalsverhouding" tot het tweede: de deurvan het huis: huisdeur, het bestuur van de staat: staats

-bestuur. Het eerste deel bepaalt het tweede deel. Menmerkt dat duidelijk als men de delen in volgorde om

-draait: radioschool -schoolradio.Kan men bij de zelfstandige naamwoorden als het warenaar hartelust nieuwe samenstellingen smeden, bij debijvoeglijke naamwoorden blijken de mogelijkheden veelgeringer te zijn. Naar de vorm 1) vindt men o.a. ver-bindingen van:

bijv. naamw. + bijv. naames: doofstom,

zelfst. naamw. + bijv. naamw.: soortgelijk,

onb. wijs +s + bijv. naamw.: levensgevaarlijk,

werkw. stam + bijv. naamw.: merkwaardig,

bijwoord + bijv. naamw.: overrijp.

Categorieën die naar de betekenis bijzonder opvallen,zijn o.a. de bijv. naamwoorden die een vergelijkinginhouden: ijzersterk; de bijv. naamwoorden die dooreen woord ervoor worden versterkt: doodzenuwachtig.Met het laatste voorbeeld zijn we tegelijk aangelandbij het geval dat het eerste woord eigenlijk niet veelmeer is dan een soort versterkend voorvoegsel: kei.hard is nog zoveel als hard gelijk een kei, maar het(naar ons gevoel) laag-bij -de-grondse keimoeilijk isniet meer dan zeer moeilijk. Vergelijk: steengoed. Hettweede deel kan trouwens ook verzwakt worden toteen soort achtervoegsel: bloedarm, strijdvaardig, roest-vrij, vuurvast, Bezoen wijst in een artikel (NTg, 43, 49)op woorden als wasecht, stootvast, krimpvrij, slachtrijp,fokrijp, plukrijp: het type werkw.stam + bijv. naamw.Er valt onzes inziens aan het on-Nederlandse karaktervan tandschoon niet te twijfelen. Het is niet „zo schoonals een tand'', noch „heel erg schoon", maar het bete-kent „de tanden niet bevuilend, de tanden schoon hou-

dend. Wij hebben niet zo veel vrijheid in de samen-stelling van bijv. naamwoorden. In tegenstelling met het

samengestelde zelfst. naamwoord kan men niet, van éénbestaand voorbeeld uitgaande, zoveel woorden makenals men wil. Het Nederlands is op dit punt analytisch,het omschrijft met meer dan één woord.De drang naar één woord is ondertussen verklaarbaar.Er zijn letterkundige motieven. In de werken uit hetbegin van deze eeuw kan men woorden vinden alsdauwnat, onkruidruig. De reclametekstschrijver bedientzich van dit type: ovenverse beschuit, zonrijp fruit,panklare groente. De techniek gebruikt liever éénwoord dan een omschrijving: loonintensief, tempera-tuursafhankelijk, temperatuurgevoelig, gasdoorlaatbaar.Men voelt het on-Nederlandse. Wij blijken een afkeerte hebben voor verbindingen die uit een of andere voor~zetselcombinatie tot stand komt: van op wijn verzotkan men niet maken wijnverzot, zo mag men eigenlijkook niet van afhankelijk van de temperatuur makentemperatuursa.hankelijk. Eigenlijk ... sommige woorrden zijn ingeburgerd, zijn vaktaal geworden: het kortewoord heeft het gewonnen van de omschrijving. Jam-mer, zeggen de preciezen, het Nederlands heeft geenbehoefte aan vormingen als in het Duits. Geeft niet, zeg-gen de rekkelijken, het Nederlands moet dan maar watsoepeler worden: nieuwe tijden, nieuwe noden, nieuwewoorden.

Wie veel uit het Duits moet vertalen, kan wel eens deverzuchting slaken dat het Nederlands stroef is. Hoewilt u bijvoorbeeld (met één woord) de volgende bij

-voeglijke naamwoorden vertalen: parteioffiziell, form-bestandig, ganggenau, strukturelastisch, hautnah, aus-drucksschwach, leistungsverschieden, horizonteng, ver

-kaufsoffen, erntefrisch? Iedereen die Duitse vaklitera-tuur heeft moeten vertalen, kan dozijnen van deze soortopnoemen. Het Duits is nu eenmaal anders dan hetNederlands, het bezit een grotere soepelheid in de sarmenstelling: monatserster Samstag moet worden deeerste zaterdag van de maand, ein heimwehkrankes Kindmoet worden een van heimwee (!) ziek kind. Woordenals „stroef" en „soepel" zijn in dit verband maar subjec-tief. De Romaanse talen zouden het summum van stroef-heid zijn als we ze op dit punt vergelijken met het Duits.Deze talen, immers, kennen het samenstellingsprincipevrijwel helemaal niet zoals de Germaanse talen. En tochkan de Fransman zeggen wat hij te zeggen heeft. Zozou ook een Nederlander moeten kunnen zeggen wathij te zeggen heeft, zonder te vervallen in nabootsingvan buitenlandse modellen.

Ter verdediging van het gewraakte tandschoon is eenberoep op brandschoon 2) niet mogelijk. In het laatstewoord heeft brand (oud woord voor zwaard) een ver-sterkende functie, vergelijkbaar met woorden als stok

-doof, doodziek, piepjong, vergelijkbaar ook met woor-den als sneeuwwit, bloedrood. Tandschoon is nietbrandschoon. Laten wij maar neuswijs zijn.

1) Buiten beschouwing blijven woorden als: opzienbarend, noodgedwongen.

2) In een advertentie voor een bepaald soort kolen lazen we: brandschonewarmte . . .

26

Page 27: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 3 ONZE TAAL MAART 1961

LUCHTVAARTTERMEN

Naar aanleiding van het artikel „de luchtmacht survirvalt" in het februarinummer, waarin vnl. de militaireluchtmacht werd gekapitteld, zou de C (ommissie)L(uchtvaart) T (erminologie) graag het volgende op-merken.Onbekend als de inzender blijkbaar is met het feit datreeds gedurende een reeks van jaren een aantal des-kundigen als nijvere bijen speuren naar en peuren uit debloemen op onze taalakker, is zijn verontrusting en zelfsverbijstering begrijpelijk. Het zal hem zonder meerduidelijk zijn, dat bovengenoemde Commissie akkoordgaat met zijn zienswijze en daarvan door haar werk-zaamheden blijk geeft. Reeds in 1953 is er een boekjegepubliceerd met termen die de Commissie zo gauwmogelijk door Nederlandse heeft vervangen en van denodige toelichtingen heeft voorzien. Ook thans weer zalin het najaar een zelfde lijst verschijnen, daar de snelvoortschrijdende ontwikkeling van de luchtvaart ditnoodzakelijk maakt. 'Natuurlijk moet de commissie re^kening houden met de veranderingen in onze woorden

-schat door de stormachtige ontwikkeling van de heden-daagse maatschappij en is ze dientengevolge hier endaar tot concessies verplicht, mede doordat een aantaltermen reeds burgerrecht heeft verkregen bij het vlieg-tuigpersoneel.Vermoedelijk zal de inzender na het kennisnemen vande inhoud van bovengenoemd boekje dankbaar zijn tekunnen constateren dat er nog meer vaderlanders pa-raat zijn om het gewraakte euvel te bestrijden.

De C.L.T.

TITELS ...

Met genoegen heb ik gelezen hoe fijngevoelig en respecterend,een ieder het zijne gevend, de Hooggeleerde Heer voorzitterde congresgangers aansprak aan het begin van zijn inleidings-woord. Dit is een voorbeeld voor menige spreker. Ik ben vanmening dat de professor hiervoor de uitzonderlijke titel Hoog~edelgeleerde Heer toekomt. Die is er nog niet; kijkt u maarna in uw zakagenda.Hij sprak over de aanhef van zijn toespraak als van een „zoallesomvattende en tevens subtiel onderscheidende wijze vanwelkom heten". Met alle respect meen ik toch dat hij hier ietste gauw tevreden was met onze huidige aanspreektitulatuur.In een verzameling van 800 taalkundig geïnteresseerde toe-hoorders is stellig veel meer schakering dan met de genoemdetitels overeenkomt.Ik geloof dat er te weinig aanspreektitels zijn. De voorzitterheeft wel Hoogedelachtbare Heren toegesproken maar geenEdelhoogachtbare. Misschien waren deze niet onder zijn ge-hoor; verhinderd door drukke ambtsbezigheden. Het is zeerjuist door deze fijnvoelende inversie het onderscheid aan teduiden tussen het Edelhoogachtbare lid van de Hoge Raaden de Hoogedelachtbare „burgemeester van een grote stad"( welke?) . Raadsheren van een gerechtshof en curatoren vaneen hogeschool of universiteit moeten daarentegen met de-zelfde titel toe. Dat lijkt me niet gewenst. Ik stel voor Edel-grootachtbare te behouden voor de eerstgenoemden en de titelGrootedelachtbare voor curatoren in te voeren. Is er ook nietmeer behoefte aan Weledelachtbare Heren? Wellicht wel,nietwaar? Bijvoorbeeld voor presidenten van rechtscolleges ofburgemeesters van middelgrote gemeenten?Het is opmerkelijk dat men wel Hoog~, Hoogwel- en Wel~edelgeborenen erkent, maar nog te weinig Hoogedelgeboren

lieden. De twee Edelgestrenge titels strekken zich uit over eente grote menigte van burgerlijke en militaire heren. Deze titelsdegenereren zo langzamerhand tot massatitels en dat isnatuurlijk nooit de bedoeling geweest. Hier raken de fijnenuanceringen wel erg in het gedrang. Naast de betitelingenHoogedelgestreng en Weledelgestreng zouden Zeeredelge-streng en Grootedelgestreng uitkomst kunnen verschaffen.Is er naast al dat Achtbare, Eerwaarde, Geborene, Gestrengeen Geleerde geen dringende behoefte aan meer onderschei~dingen? Stellig wel. Wat dunkt u bijvoorbeeld van Weledelrvernuftige en Hoogedelvernuftige Heer voor Ir's en Mr's envan Weledelverkoren en Hoogverkoren Heer voor de ledenvan onze volksvertegenwoordiging en van de ProvincialeStaten? En zou de reeks Weledelgeduchte, Zeergeduchte,Weledelzeergeduchte, Hooggeduchte en HoogedelgeduchteHeer niet zeer geschikt zijn voor de opper-, hoofd- en andereofficieren van onze Land~, Zee~ en Luchtmachten?

En moeten onze onvolprezen schrijvers en dichters, compo-nisten, schilders, beeldhouwers en andere prijsgegadigden noglanger als titellozen door het leven gaan? Ik stel voor tenbehoeve van de scheppende en uitvoerende kunstenaar: Wel -geprezen Heer, Hooggeprezen Heer e.d.Ik ben van mening dat u ten gerieve van geheel titelzuchtigNederland, de zakagendaraadplegers incluis, eens enige aan-dacht aan deze .uitermate netelige zaak dient te wijden.

K.W.(Red. Is al gedaan. O.T. 1952, blz. 31, 40, 41. Geen succes.)

ETEN

Wat dunkt u van het woord eetwijzer voor menu, envan tafelmeester voor tafelpraeses?Beide woorden heb ik onlangs resp. gelezen en gehoordbij gelegenheid van feestelijke maaltijden.Dat er bij zo'n gebeurtenis niet alleen gegeten wordt,maar ook gedronken, mag niet hinderen. Een naam isgeen definitie. Om het eten is het toch eigenlijk te doen.Zonder eten geen „menu'', zonder menu kan men nogwel drinken.Meer moeilijkheid geeft misschien de overweging, datde meeste mensen wel graag eten, maar het liever nietzo genoemd zien. Als het rijmpje nog niet bestaat, maakik het nu:

Nette lui willen wel eten,Maar het moet niet zo heten. M.

MEERVOUDSVORMEN

Het is gebruikelijk om te midden van de normale meer-voudsvorm, bestaande in de toevoeging van een s of n,woorden eindigend op een a of o eerst nog te decorerenmet een apostrofe vóór de s: drama's, piano's.Ik zie daarvoor geen reden. Integendeel, er steekt hetbezwaar in, behalve van het scheppen van een nodelozecomplicatie, dat onvermijdelijk de indruk van een geni~tief gewekt wordt. Het Engels kent deze complicatieniet; men schrijft dramas, pianos.

In het Nederlands zou een verdubbeling der betrokkenklinker nodig zijn: zebraas, allegroos. M.i. verkieslijkboven de „tweedenaamvalsvorm" .

Prof. Dr. D. v. E.

27

Page 28: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 3

ONZE TAAL

MAART 1961

AAN EEN FABRIKANT

In verscheidene bladen heb ik uw advertentie aangetroffenwaarin u uw nieuwe produkt „sauce" aankondigt. In hoeverredit nieuw is, vermag ik niet te beoordelen, maar ik meen ietsdergelijks ook van een andere fabriek te hebben gezien. Geeftniet, grote uitvindingen worden vaak op verschillende plaat-sen ongeveer gelijktijdig gedaan.Wat mij evenwel wat onaangenaam treft, is het gebruik vaneen vrij grote hoeveelheid vreemde woorden en ik zou ge-neigd zijn dat door de vingers te zien omdat u een (voor

-treffelijke) buitenlandse firma bent, maar de mannen die uwpubliciteit verzorgen zullen zeer waarschijnlijk wel Neder~landers zijn.Neem ik nu enkel maar uw aanhef. De finishing touch, desachets (zakjes?) , de crèmesauce (roomsaus?) . Waarom eenEngelse „sauce" beter zou smaken dan een Nederlandse„saus" kan ik niet bevroeden. Wie weleens aan een Engelsetafel heeft gezeten, heeft daar zijn eigen mening over. Uwpubliciteitsheren moeten u dat maar eens uitleggen.U zegt in de laatste regel van uw advertentie dat u graagpioniert. Dat is prachtig, daardoor komen we aan nieuwevormen en werkwijzen, maar pioniert u dan liever in uweigen vak, waarin u een goede naam hebt. Knoeien met detaal is even erg — alleen niet strafbaar — als knoeien metvoedingsmiddelen en als u het ene beneden uw waardigheidacht, waarom dan ook niet het andere?

Met de meeste hoogachting, W. Feenstra.

VANWEGE

Een klacht uit een kantoor. De typiste had geschreven:vanwege de .grote vraag naar etc." De chef veranderde dit in„wegens". Het meisje nam de volgende dag een woordenboekmee. „Zie", zei zij, „vanwege is wegens en in naam van." Dechef bleef hardnekkig: „Luister naar de Belgische Omroep:die draaien platen vanwege die en die voor voor zijn liefstemeisje. Vanwege als wegens is volkstaal: vanwege dat ikziek ben, kan ik niet." Hoe zit dit? Het voorzetsel „vanwege"is ontstaan uit „van" + zelfst. naamwoord in de tweedenaamval +- „wege", een derdenaamvalsvorm van „weg ",bijv. van des konings wege. De plaatselijke betekenis „rich-ting, zijde" is overgegaaan in een oorzaakaanduidende beterkenis. Men moet nu voor „vanwege" drie betekenissen aan-nemen:

1. van de kant van: vanwege de bond zullen wedstrijdengeorganiseerd worden;

2. uit naam van, op last van: vanwege de burgemeester deelik u mede, - vanwege soldaat X voor zijn liefste Y;

3. ter oorzake van, om wille van, om reden van: vanwege degrote vraag naar (juist zoals onze typiste dat schreef) .

Inderdaad bestaat er een minder verzorgde vorm „vanwegens,vanweges". Deze moet men niet gebruiken, daar hij eenmengsel is van „vanwege" en „wegens".

AMBTSHALVE AANSLAGEN

(Ir. J. M.) Op een strookje om een belastingsbiljet lees ik:„Dit voorkomt onnodig geschrijf en ... ambtshalve aansla -gen ! !"Ik begrijp die bezorgdheid niet helemaal: aan onnodig ge-schrijf zal iedereen een hekel hebben, maar ik denk dat welniemand bezwaar zal maken tegen een halve aanslag! Of zoude desbetreffende ambtenaar misschien niet weten, dat er enigverschil bestaat tussen een bijwoord en een bijvoeglijknaamwoord?Een andere, ongeveer soortgelijke fout die we tegenwoordignogal eens tegenkomen, is de volgende: „Er is geen voldoen-de geld meer in kas". De bedoeling van deze zin is dan echterniet, dat het geld waarover de ijverige thesaurier beschikt,niet aan bepaalde eisen voldoet of iets van die aard, maar

de opzet is aan te geven, dat er niet zoveel geld aanwezig isals nodig of gewenst wordt geacht. De man had dus moetenzeggen: „Er is niet voldoende geld meer in kas. ".Ik neem niet aan, dat deze thesaurier die dit schreef, nietvoldoende hersens heeft, evenmin dat het geen voldoendehersens zijn, maar wèl, dat hij ze niet voldoende heeft gebruikt. En dat is toch, naar ik meen, een eis die we mogenstellen bij het hanteren van onze Nederlandse taal.

GRAMMATICALE DUBBELZINNIGHEID

In Onze Taal 30, no. 1 lees ik in de tèkst van de doorDr. C. F. P. Stutterheim gehouden inleiding als voor-beeld van „grammaticale homonymie" de zin: „Toevalis een verlegenheidsbegrip, dat de wetenschap voort-durend van haar terrein terugdringt ". Dit geval wordtgerangschikt onder de gevallen waarbij niet de schrijverof de lezer, maar de taal zelf tekort schiet.Toch meen ik dat hier de schrijver tekort schiet. Deschrijver had de moeilijkheid bij de lezer moeten voor-zien. Een kleine verandering kan namelijk ieder mis-verstand uitsluiten. Het is één van de zeer moeilijketaken van de redactie van een wetenschappelijke tijd-schrift dergelijke dubbelzinnigheden op te sporen. Alséén van de twee verklaringen zich in het bewustzijnheeft vastgezet, wordt de andere vaak verdrongen enkan niet gemakkelijk bewust gemaakt worden. Is eendubbelzinnigheid eenmaal ontdekt, dan is er meestalwel een oplossing voor te vinden. Maar eigenlijk be-hoort de schrijver zelf de moeilijkheden te vermijden.In het geval van het genoemde voorbeeld kan dit doorde vaak verguisde lijdende vorm te gebruiken, die hierbij uitstek op zijn plaats is. De zin wordt dan: Toevalis een verlegenheidsbegrip dat door de wetenschapvoortdurend van haar terrein wordt teruggedrongen.Zou men de andere interpretatie willen uitdrukken,dan krijgt men: Toeval is een verlegenheidsbegrip, waar-door de wetenschap voortdurend van haar terreinwordt teruggedrongen.Een andere oplossing bereikt men door er twee zinnenvan te maken: Toeval is een verlegenheidsbegrip. Dewetenschap dringt het voortdurend van haar terreinterug. Of in het andere geval: Toeval is een verlegen-heidsbegrip. Het dringt de wetenschap voortdurend vanhaar terrein terug.De laatste methode kan niet altijd worden toegepast.Is de bijzin onderschikkend, dan is alleen de eerste op-lossing mogelijk. Voorbeeld: Julia was de vrouw dieRomeo beminde. Oplossing: Julia was de vrouw diedoor Romeo werd bemind. Of: Julia was de vrouwdoor wie Romeo bemind werd. Drs. H.K.

GENOOTSCHAP ONZE TAAL

JAARVERGADERING

zaterdag 13 mei 1961, 15.00 uur,Pulchri Studio Den Haag.

Houdt u vast deze datum vrij?

28

Page 29: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

ONZE TAALMAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP

BESTUUR ,,ONZE

TAAL'PROP. W. F. J. M. KRUL, DEN HAAG Voorzitter

RAAD VAN DESKUNDIGENIR. J. P. SMITS, DEN HAAG SecretarisM. J. F. DONKERS, LEIDEN Penningm.IR. J. T. DUYVIS, AMSTERDAM LidH. BARON VAN LAWICK, DEN HAAG LidHENDRIK MULLER, LAREN N.H. LidH. H. J. VAN DE POL, DEN HAAG Gedel. Org.J. M. REDEL, DORDRECHT LidS. S. D. WEHRENS, AMSTERDAM Lid

PROF. DR. N. A. DONKERSLOOT, AMSTERDAMPROF. DR. G. A. VAN ES, GRONINGENPROF. DR. K. HEEROMA, GRONINGENPROF. DR. J. WILLE, BAARNPROF. DR. L. C. MICHELS, NIJMEGENDR. C. KRUYSKAMP, RED. WNT. LEIDENPROF. DR. G. G. KLOEKE, LEIDEN

BUREAU VAN HET GENOOTSCHAP: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, REDACTIE: drs. J. VEERING

ABONNEMENTEN EN VERZENDING:NEDERLANDSCHE UITGEVERSMIJ., VISMARKT 4 — LEIDEN — TELEFOON 2 23 75 — POSTGIRO 529740

30e JAARGANG Nr. 4

APRIL 1961

DAT GEJIJ EN GEJOUMeer en meer wordt ons in de laatste tijd de vraagvoorgelegd of in onze vormen van aanspraak iets bezigis te veranderen en — waar het de vraagstellers natuur-lijk om te doen is! --- of die verandering taalkundigaanvaardbaar en juist is. Het betreft u en jij. Men merktdan op dat de grenzen tussen u en jij anders zijn daneen halve eeuw geleden. Het is niet meer zo gewoondat de baas zijn personeel met jij aanspreekt; maar datvoelt men niet als een verlies. Een andere wijziging inde aanspraak vindt men onheilspellend: Een groeiendaantal kinderen zegt tegen de ouders jij en niet meeru 1 ) . Dit laatste feit vooral ^- menen sommigen ---- isverontrustend; hun klinkt het jij van de kinderen tegen-over hun ouders uiterst onaangenaam in de oren; zijvinden het gewild modern, aanstellerig en (om eentaalkundig argument contra te noemen) ... een ger-manisme.Dit argument — germanisme — lijkt ons onjuist, in elkgeval onbewijsbaar. In Duitsland is „du" in het huis-gezin overigens ook pas van de laatste •halve eeuw.Het wordt in de familie ook voor ooms en tantes ge-bruikt; in de Nederlandse jij-gezinnen echter blijven ^--voorzover ons bekend is --- de ooms en tantes u. Alshet op -ismen aankomt, zou men evengoed van eenanglicisme kunnen spreken. Wij zijn ervan overtuigddat men bij het veld winnen van jij in het gezin, nietmet een barbarisme van welke aard dan ook te makenheeft, maar met een verandering van de maatschappenlijke zeden die haar weerspiegeling vindt in de taal.Met vergelijking van ons jij-u met andere talen moet utrouwens oppassen. De verschillen tussen tu en vous,du en Sie, jij en u zijn niet van gelijke aard. De over-gang van vous naar tu en van Sie naar du is in debetrokken taalgebieden altijd nog een hele gebeurtenis,soms zelfs met enig ceremonieel. In ons land geschiedtde verandering in aanspreekvormen meestal zonder veel

plichtplegingen, ja dikwijls zonder dat men direct eenverandering bespeurt. In sommige gevallen is van eenovergang zelfs geen sprake. Collega's op een zelfdekantoor bijv., van ongeveer dezelfde leeftijd nemen heeldikwijls stilzwijgend aan, dat „jij" de normale maniervan aanspraak is en nieuwelingen worden, zonderdat naar hun toestemming wordt gevraagd, al spoedigin deze „jij "--kring opgenomen. Opvallend daarbij is,dat men veelal begint met de enclitische (verzwakte)vorm „je" en daarna pas overgaat tot „jij ". In een geval,waar nadruk vereist is, past „je" niet en als men „u"dan te stijf vindt, dan blijft slechts „jij" over. Het isvan belang dit onderscheid te maken. Het is zekermogelijk, dat iemand „je" gebruikt en daarnaast „u"voor gevallen met nadruk. Voor de bez, voornaam-woorden geldt hetzelfde. Dat gejij en gejou klinkt inhet prille begin nog wat hard. De weg naar de ver-trouwelijkheid moet eerst met je worden geplaveid.Afkeer van de klanken „jij" en „jou" op zichzelf isonzin. De woorden zijn evenmin lelijk als bij en bouw.Van belang is de stemming die men met jij (hetzelfdegeldt voor u!) onder woorden wil brengen. Haat enminachting, genegenheid en liefde kunnen zowel met uals met jij worden uitgedrukt.Men heeft het verschil „jij -tu (du) " wel eens geken-schetst als: familiariteit -intimiteit. Inderdaad, hierinsteekt veel waars, maar iedereen voelt onmiddellijk,dat „jij" in de intiemste situaties gebruikt wordt, waarvan een familiariteit, ook in de goede zin, niet ge-sproken kan worden. In elk land en ook in elk dialect-gebied liggen de grenzen van intimiteit, familiariteit enafgemetenheid, zoals ze in de taal tot uiting komen,anders. De Fransman kan tot zijn geliefde „je vousaime" zeggen zonder het eerbiedige, op-een-afstand-houdende van het Nederlandse „ik hou van u''. DeDuitse leraar gebruikt tegen de kinderen die hij met du

29

Page 30: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 4

ONZE TAAL

APRIL 1961

heeft grootgebracht, Sie als ze in de hoogste klassenvan de middelbare school zitten. Vooral tegenovermeisjes zou du veel te vertrouwelijk, om niet te zeggenvrijpostig zijn. In Nederlandse scholen blijft de scholierjij, pas op de universiteit wordt hij u!Degene, die in het maatschappelijke verkeer in binnen-en buitenland zorgvuldig de grenzen aftast, waarbinnenhij „jij, tu, du" en „u, vous, Sie" moet gebruiken, zal deEngelsen om hun simpele „you" wel eens benijden!Op een internationaal studentencongres, dat wij jarengeleden eens meemaakten, zeiden de Nederlanders, ookdie elkaar daarvoor nooit gezien hadden, vrijwel on-middellijk , ,,jij-jou" tegen elkaar, de aanwezige Duitsestudenten echter, die elkaar in elk geval al enige dagenkenden, spraken elkaar nauwgezet met „Sie" aan, ookde Franse gebruikten tegen elkaar slechts „vous".De voornaamwoorden die bestemd zijn voor de aan-spraak zijn met gevoel geladen, ze dienen in zeer ver-schillende omstandigheden, liggen in een gevoelssfeer,die gaat van vurige liefde tot bittere haat, van diepsteeerbied tot koude minachting, van lichte ironie totwrede spot. Tijdens de voorbereidingen voor de grotevertaling van de Bijbel in de 17e eeuw (de z.g. Staten-bijbel ) kwam het tot heftige discussies over het ge-bruik van „du" en „ghij". Het debat had een theolorgische achtergrond, maar de gevoelswaarde en de zeergeringe frequentie van het oudnederlandse „du"waren eveneens in het geding. Men besloot „ghij" tenemen. Wellicht was hiermee voorgoed de kans op eenwederopleving van het middeleeuwse „du" verdwenen.„Jij" stamt uit het gewest Holland. Het is een Hollandsevariant van „gij". Toen dit laatste in de Hollandseschrijftaal werd ingevoerd, kreeg „jij" daar iets plats engemeenzaams. „U" is geboren uit ,,Uwe Edelheid", eenvorm, die men in 17e-eeuwse brieven (ook van mensen,die vertrouwelijk met elkaar omgingen) herhaaldelijkaantreft. De enclitische vorm „je" vindt men in stukken,die meer de gewone omgangstaal weergeven, bijv. som-mige brieven in de romans van Wolff en Deken. Veelsysteem kan men in het gebruik van vroegere tijden nietontdekken. Door het strenge 18e- en 19~eeuwse onder-scheid tussen gesproken en geschreven taal, zal inmenige brief en roman „u" of „ghij" staan, waar inwerkelijkheid „jij" gezegd werd. Dat honderd jaar ge-leden net zo goed spanning tussen „u" en „jij ' heerste,kan men ook zien in de Max Havelaar. Droogstoppelvertelt van zijn bezoek aan het huis van Sjaalman, waarhij diens zoontje vond, waarover hij dan vertelt: „Komje om papa te spreken?'' vroeg hij opeens, en ik begreepterstond, dat de opvoeding van dat knaapje veel tewensen overliet, anders had hij „komt U'' gezegd!Beets had in diezelfde tijd een heimwee naar hetmiddeleeuwse „du", toen hij rijmde: 't Je, jij en jouwin schrift en zelfs in druk — 't herinnert ons te smarte~lijk 't ongeluk ^-- waardoor we 't lieve du en dijn ver-loren ... Men kan evenwel niet zo gemakkelijk de taal-gebruiker voorschrijven, hoe hij zijn medemens moetaanspreken. Het WNT verzucht nog in 1889: „Hetware te wenschen, dat, zoo al niet „gij" dan ten minste„ge", ook in de Noordnederlandsche spreektaal gebruirkelijker kon worden."

Het lijkt misschien zonderling, dat de meeste Neder-landers, die met het gebruik van „jij" niet zuinig zijn,juist in de intieme verhouding van kinderen tot hunouders „u" bezigen. Als men echter de achtergrondvan „jij" kent, wordt het iets duidelijker. Jonge gezin-nen zouden het zijn, waar „jij" gebruikt wordt 2 ) . ZOjong moet men deze families toch ook weer niet noenmen, als in 1926 het WNT bij „jij" aangeeft, dat hetwoord in sommige gezinnen door de kinderen tot hunouders gezegd wordt.Het harde van jij als „gemeenzame aanspraak" is aanhet verdwijnen. jij is niet meer bestemd voor het platte,voor de aanspraak van de „mindere man". Democra~tisering en volksontwikkeling hebben van ons allengelijkwaardige burgers gemaakt die stuk voor stuk uwaard zijn. Tegelijk is de Hollandse vormelijkheid min-der geworden: het vormelijke u voor het intieme ver-keer, schriftelijk en mondeling, is bijna geheel verdwe-nen. Alleen in het gebed heeft het zich gehandhaafd enzal het zich nog wel lang handhaven.Zo lijkt jij geheel vrij te komen voor het vertrouwelijke,het intieme, terwijl u gereserveerd blijft voor het vorme-lijke, het eerbiedige. Gij is nu eenmaal uit het gewonealgemeen Nederlands verdwenen -1 ) . Men kan het noggebruiken om bepaalde redenen van stijl; zo vindt menhet nog vrij veel in redevoeringen. Tot de normalebeschaafde omgangstaal van Nederland boven de groterivieren kan men gij en ge niet meer rekenen.Een van onze leden schrijft ons met grote felheid overzijn weerzin tegen jij in de huiselijke kring en verzoektons met hem dit gebruik te vervloeken. • Het spreekt nahet bovenstaande vanzelf dat wij met deze lezer nietkunnen „meegaan". Ten eerste: de keuze van de voor-naamwoorden van aanspraak is geen taalkundige kwes-tie, m.a.w. jij doet is even goed Nederlands als u doet.Ten tweede: geen mens heeft het recht zich te bemoeienmet de opvoeding, de toon van de omgang in een andergezin: ieder is verantwoordelijk voor zijn eigen daden.Ten derde: het gebruik van u tegenover de oudersgarandeert evenmin het respect 4 ) tegenover de oudersals het gebruik van jij de genegenheid garandeert. Tenvierde: wij laten zelf rustig jij in het gezin toe, want ..over smaak valt niet te twisten, m.a.w. wij vinden jijtegenover de ouders aardiger dan u: jij is de vriend,u is de vreemde.

1) Uit een brief aan O.T.: „Dat jijen -en-jouen kenmerkt onze tijd: menheeft geen respect meer voor de traditie van vroeger. Ik vind het afschu-welijk: jij -en-jou doen me pijn in de oren". Wat — denken wij ~ zegtdeze schrijver tegen zijn vrouw, zijn kinderen, zijn vrienden?

2) Een gedeelte van deze beschouwing vindt u eveneens in O.T. 8 (1953) .Daar werd er ook nog op gewezen dat jij in zg. beter gesitueerde gezinnenmeer voorkomt dan in minder vermogende gezinnen.

3) De aanspreekvormen in Zuid-Nederland laten wij geheel buiten beschou-wing; eveneens die in Nederlandse dialecten.

4) „Respect" (evenals „genegenheid ") is een begrip dat nogal watruimte heeft. Een onloochenbaar feit is dat de ouders van nu vrijer, losser,gemakkelijker met hun kinderen omgaan dan die van 1900. De maatschap-pelijke toestanden en de denkbeelden over opvoeding zijn sinds een halveeeuw sterk gewijzigd. Wellicht geeft de verschuiving van „strengeautoriteit" naar „vriendschappelijke leiding" wat meer plaats aan hetinformele jij.

30

Page 31: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 4 ONZE TAAL APRIL 1961

NOG EENS HER

Grote onzekerheid blijkt telkens weer te bestaan om-trent de vervoeging van nieuwe werkwoorden als

hergroeperen, heroriënteren, herwaarderen.De moeilijkheid zit in het voorvoegsel „her", dat ---- inde betekenis van „opnieuw" — onscheidbaar met hetwerkwoord verbonden is; m.a.w. men kan niet — ge-lijk ik kom aan — zeggen: ik groepeer her.In de meeste her-werkwoorden ligt de klemtoon op hetgrondwoord; gaat u uw woordenboek maar eens navan herademen tot herzien. Her houdt toch zijn hardeè.-klank; het heeft geen „toonloze" klank als in be-, ge-of verloven. In de gevallen dat het grondwoord deklemtoon heeft (herstèllen, herhalen, herdènken) twij-felt de gebruiker nooit: het deelwoord is: hersteld, her-haald, herdacht; dus zonder ge. Al deze werkwoordenzijn bovendien reeds heel lang bezit van de taal en iedergebruiker is ermee vertrouwd.Met het voorvoegsel her kan men veel nieuwe woordensmeden; het is produktief. De moeilijkheid komt vooralbij werkwoorden waarvan het grondwoord reeds eind

-klemtoon heeft, bijv. groeperen, waardéren, oriëntéren.Het voorvoegsel her krijgt een soort „tegenaccent' ,dus hèrrgroe-péren, hèr-waar-déren. Zo krijgt hernadruk en nu kan men met de vervoeging aarzelen;zoals áánkomen --- aangekomen, dus ookhèrwaarderen — hergewaardeerd,hèrgroeperen — hergegroepeerd.Een vorming als „hergegroepeerd'' wekt de voorstellingop dat er een zelfstandig her bestaat, zoals het zelf

-standige aan van aangekomen. Zo'n zelfstandig hetbestaat niet. De Woordenlijst kent evenmin: her-ge-;wel ge~her-:hergroeperen, dus gehergroepeerd.Bij de werkwoorden herkapitaliseren en herwaarderenmag men nog kiezen tussenherkapitaliseerd en geherkapitaliseerdherwaardeerd en geherwaardeerd.Waarom bij hergroeperen die keuze niet wordt gebo-den, is ons onbekend.

DAT IS GEEN STIJL!

Ieder kind moet eigenlijk twee keer leren schrijven. Deeerste keer moesten we met potlood netjes al die moei~lijke letters proberen te maken, en als we dat met hettongetje uit de mond tenslotte redelijk konden, mochtenwe voor het eerst van ons leven met pen en inkt schrijnven. In die tijd deed je nog je bèst als je schreef.Toen kwam de tweede keer ... of is , die eigenlijk altijdachterwege gebleven? Hebben we werkelijk .op schoolook geleerd wat stijl was? Wat het verschil was tusseneen onleesbaar vervelend stuk, en een pittig geschreven,duidelijk, vlot stuk met dezelfde inhoud? Of hebben„ze" ons wijs gemaakt dat je als goeie opstelschrijvergeboren moet zijn? Dat niemand je die moeilijke kunstkan aanleren?Ja, in dat geval schiet er niets anders over dan maarte volharden in de stilistische boosheid. Natuurlijk: eengoed opstel. een levendige brief schrijven, dat is vooreen belangrijk deel een kwestie van aanleg, maar toch

zeker niet helemaal. Ook de slechtste stilist kan eenmassa fouten leren vermijden.Er worden afgrijselijk veel fouten gemaakt in ons taal-gebied. Meer dan in andere? Wie zal het zeggen?Sommige mensen zijn hier heel positief in hun oordeel.Misschien mogen wij hier een paar zinnen aanhalen vanprof. Van Haeringen. Die betoogt dat het vroeger bijons niet beter was, en vervolgt dan: „Is dan de idealirsering van „vroeger", hetzij didactisch -pedagogisch het-zij sociaal, misplaatst, de klagers over het slechte Ne-derlands wijzen ook graag op „het buitenland", en welvoornamelijk op Frankrijk en Engeland, waar het veelbeter heet gesteld te zijn. De overtuigdheid waarmeedat soms wordt beweerd, heeft mij dikwijls met be-wondering vervuld voor de kennis die verschillendeNederlanders moeten hebben van de schriftelijke taal

-hantering bij de gemiddelde „ontwikkelde" Fransmanen Engelsman, maar nog meer mij beschaamd doenstaan over mijn geringe kennis van het Frans en hetEngels, in vergelijking met die vrij talrijke landgenoten.die blijkbaar die talen dusdanig beheersen dat zij overhet Frans van Fransen en het Engels van Engelseneen oordeel kunnen uitspreken." (Levende Talen1956, 349) .In hetzelfde stuk citeert prof. v. H. een ingezonden stukuit een Engels weekblad, waarin een zekere RalphElliott klaagt over het lage peil bij het gebruik en hetverstaan van Engels, zoals dat voorkomt bij sommigeaankomende studenten. Bij het lezen van 2.000 opstellenvoor het General Certificate of Education bleken devreemdelingen heel wat behoorlijker prestaties te leve-ren dan de Engelsen zelf. Een wat de spelling betreft:een slecht spellende eindexaminandus is in Engelandiets heel gewoons!Al zit het kwaad bij anderen dus even diep als bij ons,dat ontslaat ons niet van de plicht om er alles aan tedoen wat we kunnen. Wat zouden de oorzaken kun-nen zijn?1. Sommige mensen schrijven over dingen waar ze veelte weinig van weten. Bij gebrek aan feitenkennis ont-staat er geklets, bladvulpraterij.2. Anderen hebben genoeg feiten tot hun beschikking,maar ze hebben die niet geordend. Het staat hun niethelder voor de geest wat ze nu eigenlijk precies willenbetogen. Hier kan een schema heel goede dienstenbewijzen.3. Soms weten we heel goed, waar we heen willen,maar we vertellen het niet duidelijk. Misschien is on-duidelijkheid ieder mens wel aangeboren. In dat gevalzou iedereen een tijd leraar moeten zijn of onderwijzer.Vertel een klas maar eens iets ~- naar uw eigen gevoel,-- heel duidelijk; laat de kinderen dan direct daarnaop schrift navertellen wat u zei. Dan krijgt u de ergstedingen te zien. Natuurlijk, sommigen hebben niet op-gelet, maar als werkelijk niemand of bijna niemandprecies uw bedoelingen weergegeven heeft, dan kunt ugerust aannemen dat duidelijkheid veel moeilijker tebereiken is dan u denkt.U kunt dezelfde proef met uw jongste bediende nemen.Zulke dingen zijn bijzonder nuttig: ze leren u precieshoe u de grootst mogelijke helderheid kunt bereiken.

31

Page 32: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 4

ONZE TAAL

APRIL 1961

Praat en schrijf niet over de hoofden van de mensenheen. Wist u dat intelligente kinderen van 14 jaar hetwoord maximaal niet behoorlijk begrijpen? We herinrneren ons een ander geval: in een stijlboekje van eenheel bekende schrijver kwam het woord wijs voor inde betekenis „manier". Dat bleek duidelijk uit het helezinsverband. Geen enkel kind begreep de betekenis.En wij herhalen: de schrijver van het boekje was nietalleen sinds jaren leraar (d.w.z. beroepsuitlegger), maarbovendien een erkende autoriteit op het gebied vanstilistiek! B.

WOORDKEUSSchrijf niet altijd gaarne maar denk ook eens aan graag; Envooral: gebruik geen morsdode clichés en beeldspraak. Wiltu van dat laatste een voorbeeld?„Kodaly is een van de weinige hedendaagse komponistenwier voedingsbodem geworteld is in een grote liefde voor devokaliteit".U ziet het al: Kodaly heeft een voedingsbodem, waar z'nwortels diep in zitten. Maar nu heeft die bodem zélf ookweer wortels. Ongetwijfeld zitten die in een tweede voe-dingsbodem, namelijk de liefde voor de vokaliteit.Zou de vokaliteit misschien niet een derde voedingsbodemzijn, nl. voor de liefde? Dat zijn dan voedingsbodems inverdiepingen. Een soort hangende tuinen van Babylon.Weg met al die overbodige en lelijke rimram; beperk u inuw woordenkeus en wees eenvoudig in uw stijl. Dan krijgenwe geen zinnen meer als die van zoëven, maar b.v.: „Kodalyis een van de weinige hedendaagse komponisten met eengrote liefde voor de vokaliteit".Maar met die beperking in woordkeus bent u het misschienniet eens. U meent misschien dat een grote woordenschateen rijkdom vertegenwoordigt. Het is een vreemde, maarsterk verbreide opvatting, merkwaardig genoeg. Toch is dieonjuist. Ik zal het u laten zien.Als het 'een gunstige eigenschap is om 8.000 woorden tehebben, dan is het nog beter als een taal er 80.000 heeft.En de rijkste taal heeft ongetwijfeld 8 miljard, nee oneindigveel woorden. De rijkste taal is dus onhanteerbaar. Nietalleen kent die een woord voor radio; nee, hij heeft woordenvoor „vierknoppige radio met FM", „vierknoppige radiozonder FM", „tweeknoppige radio met beukenhouten kast,zonder FM, maar met automatische platenspeler van hetjaar 1955" enz. enz.U ziet: die allerbelangrijkste — en volgens u allerbeste —taal is niet te hanteren. Hij heeft voor elk voorwerp éénwoord.U vindt het een rijkdom dat we aparte woorden hebben voor„loon van een arbeider" (loon), „loon van een ambtenaar"(salaris), „loon van een medicus, een artiest e.d." (hono-rarium). Maar zou het niet veel heerlijker nog zijn als weaparte woorden hebben voor „loon van een jonge, halfge-schoolde machinebankwerker ", „loon van een bejaarde, enigs

-zins invalide en doodeerlijke timmerman" enz. enz? Het zijnin feite toch telkens andere soorten van mensen die andersoort werk doen en dus andersoortige beloning moeten hebben.„Maar tussen werpen en gooien is toch een stijlverschil! Datkunnen we toch zo maar niet ongedaan maken ". Toch wel;we kunnen werpen missen. We hebben toch omgekeerd bijbommenwerper geen behoefte aan een pendant bommengooier?Als die door een of ander dom toeval werkelijk bestond, eniemand zou z'n medemensen aanraden om één van de tweesynoniemen te verwijderen, zou er een verontwaardigd protestopgaan: „Maar dat is taalverarming!" Op het ogenblik zijnwe al gelukkig verarmd, en nu taalt niemand naar „verrijking ".Het is dus maar precies, wat we gewend zijn.

Dr. v. E.

HET HOLLE WOORDMen kent de hollewoordenziekte van onze tijd. Wij allenretteketetteren maar mee in het grote lawaai van de woorden.Ga eens naar een „forum" en laat u bestoken met de proble-

matiek, vooral de typische huidige problematiek, de conflict-situatie, de positieve oplossing die gecreëerd moet worden,de sociologische, medische en administratieve aspecten vande zaak die in het recreatieve vlak ligt.Een prachtige bespotting van de holle woorden, de halfbegrepen, slecht verteerde woorden, vonden we in het zeerlezenswaardige boekje van G. Hoefnagels: Opstellen overRapportage (Assen 1960) . De schrijver behandelt daarin dekunst van het samenstellen van rapporten over mensen enhun noden. De maatschappelijke werkers en werksters dieeen schriftelijk bericht over een „geval" moeten opstellen,lopen o.a. het gevaar dat ze de noodlijdende mens in eenschriftelijk hokje stoppen met een geleerde naam erop. Zewenden zich af van het concrete geval, ze abstraheren encategoriseren. Hoefnagels citeert een tweetal coupletten vaneen spotlied dat een pas afgestudeerd maatschappelijk werk-ster op haar school maakte.

„De gepassioneerde feministede sanguinische typisteen 't cultuurpatroon niet te vergetenstilerende nivelleringnivellerende reclasseringen gerationaliseerde stimulering.

Fascisme, chauvinisme,socialisme, communismedat is doodgewoon gesublimeerd sadismede phase van 't analede ambivalente vakcentraleis 't dualisme van 't triviale".

De andere coupletten waren net zo. Het gaat natuurlijk nietom de termen op zichzelf; die heeft de wetenschap nu eenmaalnodig als hulpmiddel. Het grote gevaar voor de half-weter isdat hij de term gebruikt als doel; hij wil geleerd doen, hijheef het wel begrepen, hij heeft het verschijnsel gevangenonder een klinkende naam.Hoefnagels merkt nog over deze snobistische „categorie" op:Ik zal warempel niet zeggen, dat iedere geschoolde hoog-moedig is, maar de categorisering kan een symptoom zijn vande hoogmoed van de geschoolde: de samenvattende opmerking,de uitheemse term, het holle vat dat luid klinkt, de agressieve„grijpende" kennis, die vervormt en zich vergrijpt aan watniet begrepen werd. Waar deze hoogmoed de ballast werdvan scholing en (schijn) deskundigheid, verdwijnt zelfs hetverlangen naar de onbevangen toewending tot het concrete.

GENOOTSCHAP ONZE TAAL

Jaarvergadering

zaterdag 13 mei 1961, 15.00 uur,

Pulchri Studio

Lange Voorhout 15, Den Haag.

Na de gebruikelijke mededelingen en verslagenzal drs. J. J+ M. Bakker, neerlandicus aan de T.H.te Eindhoven, een voordracht houden over:

NIEUWE WOORDEN, DE GROEI-KRACHT VAN HET NEDERLANDS.

Wij nodigen onze leden en lezers uit, deze be-langrijke inleiding bij te wonen.

32

Page 33: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

,ONZE TAAI:'RAAD VAN DESKUNDIGEN

PROF. DR. N. A. DONKERSLOOT, AMSTERDAMPROF. DR. G. A. VAN ES, GRONINGENPROF. DR. K. HEEROMA, GRONINGENPROF. DR. J. WILLE, BAARNPROF. DR. L. C. MICHELS, NIJMEGENDR. C. KRUYSKAMP, RED. WNT. LEIDENPROF. DR. G. G. KLOEKE, LEIDEN

BESTUURPROF. W. F. J. M. KRUL, DEN HAAG VoorzitterH. BARON VAN LAWICK, DEN HAAG SecretarisM. J. F. DONKERS, LEIDEN Penningm.IR. J. T. DUYVIS, AMSTERDAM LidIR. J. P. SMITS, DEN HAAG LidHENDRIK MULLER, LAREN N.H. LidH. H. J. VAN DE POL, DEN HAAG Gedel. Org.J. M. REDELÉ, DORDRECHT Lid

ONZEtI,1v1

TAALHET GENOOTSCHAP

BUREAU VAN HET GENOOTSCHAP: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, REDACTIE: drs. J. VEERING

ABONNEMENTEN EN VERZENDING:NEDERLANDSCHE UITGEVERSRIJ., VISMARKT 4 — LEIDEN — TELEFOON 2 23 75 — POSTGIRO 529740

30e JAARGANG Nr. 5

MEI 1961

ONZE TAAL DERTIG JAAR

Op 16 mei 1931, deze maand dus dertig jaar geleden,kwam in het Centraal Hotel, Stadhouderskade Amster~dam, een dertigtal personen bijeen „tot het voorberei-den der oprichting van een taalgenootschap". De initia-tiefnemer was wijlen de heer C. K. Elout, een bekendAmsterdams journalist die in enige artikelen in hetAlgemeen Handelsblad had gestreden „tegen de toene-mende verontreiniging van onze taal, in de eerste plaatstegen het voortdurend in grooter mate binnendringenvan germanismen". Denk aan de jaren dertig: de snelgroeiende politieke macht en druk van het Duitse Rijkdie zich ook in ons land duidelijk merkbaar maakten!Elout was behalve een groot kenner van de Nederland-se geschiedenis en beschaving ook een idealist. Hijdurfde te strijden voor zo iets abstracts als de „taal~zuivering" in een tijd dat er toch heus wel dringenderproblemen aan de orde waren. Toch had hij waar-schijnlijk nooit succes kunnen boeken als hij niet inaanraking was gekomen met een Amsterdamse koop-man, P. C. Smit jr., die een bijzonder fijn taalgevoel haden beschikte over een .-- voor een leek — grote kennisvan de taalwetenschap. Smit heeft vrijwel al het werkop zich genomen: hij schreef de eerste jaargangen vol,zijn kantoor leek meer op het „hoofdkwartier" van hetmaandblad dan op een handelskantoor.Drie dingen werden in de eerste vergadering al directter discussie gesteld en ze zijn eigenlijk alle afgelopendertig jaren even belangrijk gebleven. Ten eerste: de„gezagskwestie ". Elout betoogde met grote nadruk datde leiding van het genootschap zou „staan of vallen"met de deskundigheid. Het Genootschap wilde een ge

-nootschap van leken, van taalminnaars zijn. Het hadgeen behoefte aan een taalkundig vakblad; daarvanwaren er immers genoeg en met wetenschappelijke arti-

kelen over moderne taalverschijnselen of historischetaalkunde zou men nooit een uitgebreide lezerskringkunnen opbouwen. Trouwens, het voornaamste was depraktijk en niet de theorie. Om begrijpelijk en veront~schuldigbaar geliefhebber in taalzaken tegen te gaanwensten de stichters deskundige leiding van mensen diede Nederlandse taal als studievak beoefenden.Het tweede punt was de kwestie waar aanvankelijkalles om draaide: de germanismen. Wie kon uitmakenof een woord als germanisme beschouwd moest wordenof niet? Besloten werd de woorden waarover men twij~felde, voor te leggen aan de hoogleraren in het Neder~lands en hun uitspraak („de meeste stemmen gelden”)zou de doorslag geven. Sommigen wilden veel verdergaan, ze wilden op intellectueel en cultureel gebied dewapens opnemen tegen alles was „Duits" (1931 !) was.Tekenend voor de stemming in die eerste vergaderingwas bijvoorbeeld een hartekreet van een der aanwe~zigen dat men tegenover een taal „die het woord rück-sichtslos bezit" geen égards mag hebben! (Misschienis er iemand ter vergadering geweest die opponeerdedat er ook een woord rücksichtsvoll bestond en dat hetwoord rücksicht in het Nederlands niet zo gemakkelijkte vertalen was . . ) . Men zag echter in dat men politiekevoorkeur en afkeur, hoe begrijpelijk ook, met allemogelijke moeite buiten de discussies over taalzakenmoest trachten te houden. Tegen de zin van Elout inbesloot men zich niet te beperken tot de germanismen,maar de gehele taal in het werk van zuiveren en opbou-wen te betrekken.Ten slotte: moest het genootschap naar buiten optredenof niet? Moest men min of meer officiële terechtwijzi-gingen geven aan taalgebruikers die zich te buitengingen aan grove veronachtzaming? Het genootschap

33

Page 34: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 5

ONZE TAAL

MEI 1961

begon bescheiden: men wilde vooral een groep vormenvan mensen die onderling over de taal van gedachtenwilden wisselen en geen organisatie die nhar buiten,met kracht en recht van spreken, haar stem zou latenhoren.Zo kwam men tot de eerste formulering „dat thans isopgericht het Genootschap Onze Taal, welk genoot.schap ten doel heeft, in de eerste plaats door onderlingverkeer, maar zoo mogelijk later ook naar buiten, deonzuiverheden in de Nederlandsche taal te bestrijden.welke bestrijding zich in het bijzonder — in dit tijds

-gewricht — keert tegen het gebruik van germanismen."Het idee van Elout is vruchtbaar gebleken. Ondanksalle moeilijkheden die elke organisatievorm nu eenmaalmet zich meebrengt, ondanks felle aanvallen van buiten,ondanks eigen fouten en tekortkomingen is het Genoot-schap niet alleen blijven bestaan, maar is het uitge~groeid op een wijze die de oprichters wellicht niet eenshadden durven voorspellen. Van de „werkers van heteerste uur" is vorig jaar Jr. J. Duyvis, jarenlang voor.-zitter, tot erelid benoemd. Dit jaar is Jr. J. Smits afge-treden als secretaris. In hem verliezen we een toege~wijde secretaris die met onverflauwde ijver en origineelinitiatief het Genootschap van het begin af aan heeftgediend. Gelukkig blijft hij nog lid van het bestuur; eenniet minder gelukkige omstandigheid is dat een be-kwaam man als H. Baron van Lawick zijn plaats heeftingenomen. Als bestuurslid is de heer S. Wehrens uitAmsterdam afgetreden; dertig jaar lang is hij lid vanhet bestuur geweest, wij zijn hem heel veel dank ver-schuldigd.Van „officiële terechtwijzigingen" is (gelukkig) nietsgekomen. Wel heeft ons genootschap een zeker gezagverworven; het woord gezag klinkt wat te zwaar, teambtelijk. Wij bedoelen eerder dat aan onze „geheelvrijblijvende" adviezen een zeker gewicht wordt ge

-hecht. Wie zou trouwens in zulke subtiele en dikwijlsvan particulier inzicht en smaak afhankelijke kwestiesals taalzaken van echt gezag willen spreken? Van hetbegin af aan hebben wij ons toegelegd op „gedachtenwisseling" en al te zwaarwichtige leerstelligheid hebbenwij althans getracht te vermijden. Gehoorzaamheid aande regel mag niet ontaarden in slavernij. Men moet nietde regel om de regel aanbidden: de taalgebruiker be-hoort een grote mate van vrijheid te hebben om, inovereenstemming met de aard van zijn onderwerp envan zijn publiek, te kunnen zeggen niet alleen wat maarook hoe hij het wil.Zoals wij al eens eerder hebben beweerd, geloven wijniet aan de uitspraak dat taalzuivering niet veel meeris dan een „instinctief verweer tegen onontkoombarevervlakkende uniformisering en nivellering". Het zoe-ken naar normen, naar regels, taalverzorging dus, lijktons een natuurlijk gedrag van een taalgemeenschap.Wat wij spreken of schrijven, is voor een ander be-stemd en in die verhouding tot een ander ligt reeds demogelijkheid van een norm: wij willen laten zien datwe weten „hoe het eigenlijk hoort". Dat in het werkvan het speuren naar normen en het verspreiden ervaneen spoor van romantische vaderlandslievendheid voor-komt, wie zal dit ontkennen? Ook die liefde tot de

eigen taal — het trekken van grenzen met het andere,de aanhankelijkheid aan de traditie, de schroom ommet het verleden te breken, zou tot dat natuurlijkegedrag van een taalgemeenschap kunnen behoren. Hoedan ook, wij schamen ons er niet voor.

JAARVERSLAG 1960

Ofschoon bij een terugblik op het afgelopen jaar iedersgedachten in de eerste plaats uitgaan naar het gehou-den congres, wil ik beginnen een aantal feitelijkhedenveer te geven die evenzeer de gang van zaken bij ons

Genootschap hebben bepaald.Daar is dan het ledental. Het zal u wellicht verbazen,maar het aantal leden is met ongeveer 300 achteruit-gegaan. Dit op zichzelf niet zeer opwekkend verschijn~sel mogen we toeschrijven aan de contributieverhoging,want tegenover dit verlies staat een aanwas van lezers,groot 900. Bovendien heeft er een aanwas van groeps--lezers plaatsgehad van 750, zodat tenslotte ons zo ge-liefd orgaan in handen komt van bijna 9000 abonnees.Dit resulteert in een totale vermeerdering van ruim1300 t.o.v. 1959.Het bestuur was er zich van bewust dat de contributie-verhoging zeker niet door een ieder aanvaard zouworden, maar dat het bij dit aantal leden gebleven is ,die bovendien grotendeels als lezer voor het genoot-schap zijn behouden — is zeer verheugend te noemen.De schok der contributieverhoging is glansrijk door-staan, waardoor gebleken is dat deze noodzakelijkemaatregel op de juiste wijze is genomen. Eveneens ver-heugend is dat de financiële verbetering die ervan ver

-wacht werd, ook waarlijk is bereikt. Tegenover eengeraamde contributie van f 13.500,— staat een ge-inde contributie van f 18.700,--. Hierdoor zijn onzeeigen middelen met een goede f 5.000,— toegenomen.Voor ieder die ernaar streeft op eigen benen te staan,is dat een aangenaam geluid. Een nauwkeuriger opgaafvan onze financiële lotgevallen kan de penningmeestergeven, doch hier moge als resultaat worden vermeld,dat wij niet meer dan f 3.000,— subsidie behoeven.Het maandblad gaf ook in 1960 een scala van onder-werpen binnen de grenzen van het taalgebied. Bij her-lezing raakt men geboeid door de rijkdom aan moge-lijkheden en fijne schakering om onze gedachten aananderen over te brengen. Vier hoofdartikelen zijn opverzoek van de redactie door buitenstaanders geschrerven. Ook de voordracht, gehouden op de jaarvergaderring is volledig in O.T. opgenomen.Het bestuur vergaderde vijfmaal voor het besprekenvan eigen zaken en eenmaal te Antwerpen te zamenmet het bestuur van de Ver. van Beschaafde Omgangs-taal. Op de ledenvergadering nam de heer Duyvis af-scheid als voorzitter. Tot zijn opvolger benoemden deleden Prof. Krul. De heer Warmenhoven moest alsbestuurslid bedanken wegens verhuizing naar elders ende heren Van Lawick en Redelé werden als nieuweleden gekozen. De gewijzigde formatie heeft met on-verflauwde toewijding haar taak voortgezet, een taakdie van meer belang was dan in andere jaren om hetop stapel staande congres.

34

Page 35: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 5 ONZE TAAL MEI 1961

Hoewel het er niet zo spoedig van komen zal om metde V.B.O. tot gemeenschappelijke daden te geraken,blijkt het toch telkens van veel nut elkaar te ontmoeten.Door de bestaande verschillen die de tweelandensitua-tie meebrengt, onder het oog te zien, wordt het taal-inzicht verhelderd en de taalactiviteit van een iedergeprikkeld. Zich aan elkaar spiegelen betekent eenduidelijke bewustwording van de eigen taak.Op de ledenvergadering waren 55 leden aanwezig. Hetverlaten van de voorzittersstoel door de heer Duyviswas aanleiding voor prof. Krul een korte en zeer waar-derende schets te geven van het werk dat de heerDuyvis gedurende een periode van 23 jaren voor hetGenootschap heeft verricht. Als dank voor deze toe-wijding werd aan de heer Duyvis het erelidmaatschapaangeboden in de vorm van een oorkonde, de eerste,waarop het Genootschap bogen mag. Na de sluiting vande vergadering werden de deelnemers vergast op eenbijzonder boeiende voordracht van de heer Witteboon:de Radionieuwsdienst en de Nederlandse taal. Als lidvan ons Genootschap moet men ontzag hebben voor debijzondere zorg die deze dienst besteedt aan het zuiverhouden van de taal.De werkzaamheden van het Bureau van het Genoot-schap hebben zich ook dit jaar gericht op het aan-werven van nieuwe leden en het onderhouden vanvelerlei contacten, doch waren vooral geconcentreerdop de voorbereiding van het congres. Wel was eencommissie aangewezen, bestaande uit de heren Krul,Rietveld, Veering en Smits om de voorbereiding ge

-meenschappelijk uit te voeren, maar het is tenslotte deheer Veering geweest, die groslijsten voor de onder-werpen heeft gemaakt, met de sprekers geconfereerd ende uitnodigingen in gereedheid gebracht, kortom eigen-lijk alles uitgevoerd heeft wat nodig is om een dergerlijke bijeenkomst naar behoren te doen verlopen.Het bestuur prijst zich gelukkig dat dit congres eensucces is geworden. De grote opkomst was op zichzelfreeds een bewijs dat het onderwerp: „de taal in hetopenbare leven" de belangstelling had gaande gemaakt.De vier sprekers hebben boeiende voordrachten gehou-den die niet alleen het aanhoren tot een genoegenmaakte, maar veelvuldig de vraag deed stellen ze ookte kunnen overlezen. Aan deze wens is gehoor gegevendaar de artikelen in O.T. zijn opgenomen.Uit de ervaring met dit derde congres heeft het bestuurde conclusie getrokken dat dergelijke manifestaties eenuitstekend middel vormen om het doel van ons genoot-schap steeds verder in het maatschappelijke leven telaten doordringen. Niet alleen wordt aldus individuelebelangstelling gewekt, doch ook de nieuwsbladen ma-ken er tevoren melding van en komen er na afloopherhaaldelijk op terug.Als besluit op dit overzicht moge worden vastgestelddat 1960 voor het genootschap een zeer bevredigendverloop heeft gehad. Hierdoor voelt het bestuur zichgesterkt in de uitoefening van zijn taak en hieraan wilhet kracht ontlenen om de werkzaamheden in hetnieuwe jaar met ijver voort te zetten.

Ir. J. P. Smits, secretaris

SPRAAKKUNSTIGE JEUGDHERINNERINGEN

Weet u nog wel hoe het toeging toen we op de school-banken zaten? Wat hadden we een gezellig en lelijkouderwets schooltje. Maar toch: onze onderwijzerszullen we nooit vergeten, ook al blijft er geen woordmeer over van de aardrijkskundelessen en geen jaartalvan de geschiedenisboekjes. Wat een gezellige tijd wasdat! Alleen spraakkunst; daar hadden we een hekelaan. Het is maar te hopen dat ze dat vak helemaalafschaffen. Die aantonende wijs en aanvoegende wijsheb ik nooit begrepen. Nee, geef mij dan maar diemooie sommen van: „Een fietser vertrekt om 9.27 vanC naar D, met een snelheid van 14,5 km per uur. Zevenminuten later vertrekt een wandelaar in omgekeerderichting, met een snelheid van 5,2 km per uur. Defietser heeft na 7 minuten een oponthoud van 3 minutenvoor de spoorbomen. Als de afstand tussen C en D37 km bedraagt, waar ontmoeten ze elkaar dan ?"

Alle spraakkunst vergeten?Die som kunt u nog wel maken; denkt u dan dat u allespraakkunstwijsheid vergeten bent? U weet toch nogwel wat een vergrotende trap is zeker? Juist; een woorddat op -er eindigt: Ik geeft u een voorbeeld: achter.Nee, hoe kan ik zó iets doms zeggen. Dat is nu opzet

-telijke dwarsdrijverij. Achter eindigt wel op -er, maarhet woord acht bestaat niet. Ja toch. Maar het heefteen totaal andere betekenis als achter. Het heeft er„niets mee te maken".Goed, dan een ander voorbeeld. Werker is een vergro-tende trap, want het gaat uit op -er, en het heeft ietsmet werk te maken. Fout, weer fout. Ik saboteer deboel. Ik ben van kwade wil. Een werker is „iemand diewerkt". Dat -er betekent helemaal niet „meer ".Goed: witter is dus een vergrotende trap, als ik ten-minste niet over de witter spreek. En beter of meer zijngeen vergrotende trappen, want het eerste betekent niet„meer beet'', en het tweede heeft niet eens een uit-gang -er.Opnieuw protest. Beter en meer zijn onregelmatige ver-grotende trappen. Uitzonderingen dus op de regel.Zoiets zou ik toch zeker moeten weten.Goed. Maar dan zou ik zo dolgraag willen horen, waarje toch aan kunt zien dat het vergrotende trappen zijn.

„Dat hebben we zo geleerd"Dat stond zo in onze spraakkunst. Goed. Ik vind hetheel redelijk dat kinderen vol ontzag leren wat er inhun spraakkunst staat. Maar op het ogenblik sprekenwe als volwassenen onder elkaar. En dan zijn we graagbereid om het gezag van ons schoolspraakkunstje niette erkennen. Ze kunnen wel alle onzin in die boekjeslaten drukken. Waarom is meer een vergrotende trap?Laat het nu eens en voorgoed gezegd zijn: in de spraak

-kunst bewijzen we niets door te wijzen op stammen enuitgangen. Alles hangt af van de omgeving, van deandere woorden dus.Let u maar ons op: witter is een zelfstandig naam-woord als er de voor staat en als er iets achter kan inde trant van van hiernaast. Maar witter is een bijvoeg~lijk naamwoord als er een woord als behang achter kan.

35

Page 36: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 5

ONZE TAAL

MEI 1961

En het is een vergrotende trap als er bovendien iets alssneeuw achter gezet kan worden. Of: als u ooit ge-zien hebt: witter behang als u ooit gezien hebt.Zoals het hier staat, is het nog niet volmaakt. Maarhet bewijst toch voldoende dat een woord helemaaldoor zijn omgeving bepaald wordt.

Zagen en zagenDaaruit volgt dat je een woord nooit in zijn isolementmag beoordelen. Vrijgezellen zijn er niet onder dewoorden. Ten hoogste zou een tussenwerpsel daarvoorin aanmerking kunnen komen: hé, ach, nou.Als iemand ons dus vraagt wat zagen voor een woordis, kunnen we daar geen antwoord op geven, als weniet eerst de zin horen waar het in voorkomt:

de zagen zijn botJa, nu is het duidelijk een zelfstandig naamwoord. Hethad anders ook een werkwoord kunnen zijn. Tegen-woordige of verleden tijd? Weer zo'n raadsel. Ookdaarvoor moet je de tekst hebben. Ook een verledentijd is niet zoiets als een stam plus een uitgang. Bijbof-te klopt dat wel aardig, maar het is een dom toeval.Bij kwam klopt er niets van. Toch is dat even goedeen verleden tijd als bof-te.Maar nu zagen. „Ach", zegt iemand, „als ik de bete-kenis er maar van weet, heb ik niet eens de hele zinnodig. Die zin geeft trouwens toch niet altijd uitkomst:

ze zagen het twee keerAls de betekenis „doorzagen" is, hebben we een tegen-woordige tijd; is het „hebben gezien", dan hebben weeen verleden tijd.Goed: in dat ene geval hebt u gelijk. Maar ik heb inalle gevallen gelijk. Want als ik zeg: de omgeving be-wijst precies wat voor soort vorm we hebben, dan magik ook de hele omgeving horen en niet dit zinnetjealleen:

ze konden het niet geloven, maar ze zagen hettwee keer.

Nu bewijst de omgeving dus ook duidelijk dat zageneen verleden tijd was.

Oude en nieuwe spraakkunstHier hebt u een duidelijk voorbeeld van het verschiltussen de oude en de nieuwe spraakkunst. De oudelette veel meer op stammen en uitgangen. De nieuwevindt dat bijzaak en let op de omgeving van de woor~den. Tien tegen één dat u dat in uw jeugd zo niet gehadhebt, en tien tegen één ook dat u die nieuwe spraak-kunst een beetje raar vindt. Enkel omdat deze nieuw is.Is dat niet vreemd? U vindt het volkomen vanzelf-sprekend dat de medische wetenschap grote vorderinggen maakt, dat de natuurwetenschap met sprongenvooruitgaat. Het woord atoom betekent „ondeelbaarelement". Die naam heeft het ding gekregen in een tijdtoen de wetenschap er vast van overtuigd was datatomen ondeelbaar waren. Maar nieuwere onderzoe-kingen hebben aangetoond dat de oudere opvattingenonjuist waren. Dat neemt u wèl aan.Maar als een taalkundige u zegt --- en we doen dat alsinds 1890 ^-- dat groter als niet fout genoemd magworden, dan wordt u boos en zegt u dat u het altijd

anders geleerd hebt. De taalkunde mag toch ook welvorderingen maken en daarbij eerlijk erkennen dat som-mige opvattingen van vroeger helaas onjuist geblekenzijn?

Alles mag tegenwoordig„Maar als mijn oudste zoon thuis komt van school, zegthij dat je gerust nee zonder n erachter mag schrijven.En zo is het met zoveel dingen. Aan spelling doen zebijna niets meer. Je moet maar eens zien hoe dat deslordigheid bij de jeugd in de hand werkt. In mijntijd ...' ►Ja, in uw tijd was het veel beter. Toen schreven we:„Zaagt gij geenen ouden man met zijne bejaarde eegain den tuin?" Toen moesten we die prachtige dubbeleee en oo nog schrijven in weenen en loopen. Toen washet een en al taaltucht wat eraan was. En nu vindenwe wenen en lopen al heel normaal.In mijn tijd was die asfaltweg nog een smal straatjewaar bijna elke maand een flink ongeluk gebeurde.Toen stonden die oude krotjes er nog, die geen water-leiding hadden en waarvan de daken zo lekten. Maarhet was allemaal veel schilderachtiger en we hebbener vaak heimwee naar, net als naar onze oude lelijkeschool van vroeger.Laten we eerlijk zijn: het is onze behoudzucht die hierspreekt. Natuurlijk is wenen en lopen veel beter, alletijd die niet aan de spelling besteed hoeft te worden,kan aan het taalonderwijs ten goede komen. Het is nietwaar dat tegenwoordig „alles mag ''. Niemand vindtgoed dat de kinderen schrijven of zeggen dat ken ofhun doen het ook.Maar ik ben het direct met u eens als u zegt dat hetheel onplezierig is — als je je hele leven gevochten hebttegen groter als —, om dan plotseling te moeten horendat het vergeefse moeite geweest is. Het is iets omnijdig over te worden, om een boze brief over teschrijven.Maar wat moet de taalkunde doen? Feiten zijn feiten;het is toch altijd beter om ten halve te keren als tenhele te dwalen.

Echt taalonderwijsEcht taalonderwijs op de lagere school omvat tweedingen: 1. de kinderen hun dialekt afleren; ze dus eenvolmaakte beheersing van het ABN bijbrengen; 2. zede beginselen van de moderne spraakkunst leren.Over dat eerste willen we het nu niet hebben; dat istrouwens een aangelegenheid die streek voor streekheel anders aangepakt moet worden. In Holland kun jeje beperken tot het aanleren van de beschaafde klankenen van het onderscheid tussen kennen en kunnen enliggen en leggen. Maar in Groningen of Limburg moe-ten de kinderen het ABN bijna als een volledig nieuwetaal leren.Het tweede punt lijkt voor veel mensen op een bar-baarse wreedheid en toch is het dat in werkelijkheidniet. Als ... de onderwijzer de moderne spraakkunstmaar aanleert. Zoals wij het in onze jeugd geleerdhebben, was spraakkunst inderdaad een dwaasheid:„Een zelfstandig naamwoord is een woord dat een zelf

36

Page 37: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 5 ONZE TAAL MEI 1961

standigheid uitdrukt." „Een bijvoeglijk naamwoord isiets dat een eigenschap of een hoedanigheid uitdrukt."Is het geen wonder dat we ondanks zulke dwaashedentoch spraakkunst geleerd hebben? Is het zo vreemd datMultatuli ergens schrijft: „Ik doe mijn best om goedNederlands te schrijven, maar ik heb school gegaan"?Dat we onze jeugd idealiseren, kunnen we dank zij onsschiftende geheugen; de nare dingen zijn we groten-deels vergeten en de prettige zijn ons bijgebleven.

Kent de onderwijzer zijn spraakkunst?De lagere school kan onze kinderen alleen dan goedespraakkunstlessen geven, als de onderwijzer doorkneedis in dit vak. Veel kweekscholen geven de spraakkunstslecht: niet allemaal. Sommige onderwijzers voelen zichvolleerd als ze de kweekschooldeuren achter zich heb-ben. Sommige onderwijzers hebben ook heel weinig be-langstelling voor taalkunde. U moet niet vergeten datze een groot aantal vakken tegelijk moeten beheersen,in tegenstelling met leraren. En tenslotte: veel onder-wijzers zouden graag moderne spraakkunst geven,maar hun methodes geven hun niet de kans. En hunvertrouwde boeken durven ze niet los te laten.Dan is er de nadelige omstandigheid dat de kweek-scholen tegenwoordig zo weinig lesuren voor spraak-kunst beschikbaar hebben, dat zij wel in het gedrangmoet komen.Een onderwijzer moet dus veel aanleg en energie heb-ben om de moderne spraakkunst te kennen en aan dekinderen te kunnen geven. Voor de zware taak van eenonderwijzer moeten we diepe bewondering hebben.Zijn taak is prachtig, maar wordt helaas te weiniggewaardeerd.

„Spraakkunst is te moeilijk voor kinderen"Hij moet bovendien oproeien tegen het vooroordeeldat spraakkunst te moeilijk voor kinderen is. Van deouderwetse gold dat inderdaad, maar voor de moderneniet. Die is eerder te moeilijk voor volwassenen! Maarkinderen tussen 10 en 14 jaar hebben een buitengewoneaanleg voor spraakkunst; de praktijk bewijst het. Daarmoeten we op school gebruik van maken. Het is werke-lijk verrassend wat ze terecht brengen van bijzonderingewikkelde ontledingen met bijzinnen van de vijfdegraad en erger. En ze vinden 'het op die leeftijd beslistniet vervelend; dat komt pas later als ze wat ouderworden.

„Spraakkunst is zinloos voor kinderen"Het is heel merkwaardig: iedereen vindt het vanzelf-sprekend dat de lagere school de kinderen plant~ endierkunde leert, geschiedenis, zingen,. tekenen enz. Hierdurft niemand de vraag te stellen: „Naar welk nut heeftdat toch?"Om geen misverstand te laten ontstaan voeg ik hierdirekt aan toe, dat ik die vakken ook niet zou willenmissen op de lagere school. Ik stel alleen deze vraag:„Waarom wordt juist bij de spraakkunst telkens weergezegd dat het geen nut heeft voor de kinderen? Datze er geen knappere zakenlui van zullen worden, geenbetere ambachtslui, geen hogere militairen?"

Dat de spraakkunst onmisbaar is voor een goede werk-woordspelling, laat ik graag als een bijzaak verder on-besproken. Ik wijs er alleen nog even op dat er terechtach en wee geroepen wordt over de ellendige manierwaarop onze jeugd die werkwoordsvormen mishandelt.Maar men vergeet dat een degelijke spraakkunstkenniseerste voorwaarde daarvoor is. Wie een persoonsvormals gebeurt niet van een voltooid deelwoord als ge-beurd kan onderscheiden, kan nooit goed leren spellen.

Wijzelf zijn de spraakkunstOnze spraakkunst is een stuk van onszelf. De centiaresen de kubieke millimeters zijn geen stuk van onszelf,maar van de wereld buiten ons.Door onze taal onderscheiden we ons van de dieren;de taal maakt ons mens. Zonder taal zouden we nietkunnen denken; we zouden afstompen en verdierlijken.Menskunde vinden we een boeiend vak, want het ver

-telt ons over ons lichaam. Psychologie interesseert ons,want het bestudeert onze geest. Waarom zou despraakkunst ons dan niet interesseren, die de uitingenvan onze geest analyseert? De spraakkunst geeft geenenkele regel die we niet onbewust in ons dragen, waarwe niet onbewust bij ons spreken aan gehoorzamen.Het zijn er duizenden. De spraakkunst, dat zijn we zelf!Wat onze kinderen dus al op de lagere school kunnenleren , als het goed is — dat zijn de grondslagen vande taalbouw. En dan durft iemand nog naar het nutdaarvan te vragen!

Betere stijlDacht u soms dat een degelijke spraakkunstkennis uwstijl niet ten goede kwam? Ziet u geen verband tussende verwaarlozing van de spraakkunst en die van destijl? U kunt geen zin spreken of schrijven, of er zitteneen stel spraakkunstregels in verwerkt. Als u er enkelevan kent, dan weet u ook waarom die en die bepaaldezin zo lelijk en onbegrijpelijk is. Dan weet u wat u moetdoen om helder te schrijven. Zó dat iedere lezer udirect begrijpt.Nu heb ik zonder het te willen zelfs de nuttigheids-apostelen nog tevreden gesteld. Verbeter het onder-wijs. verbeter de stijl, verbeter de spelling. Beqin metde spraakkunst! Dr. P. C. P.

AANEENSCHRIJVEN?

Het plan bestaat, in 1962 de „voorkeurspelling" in tevoeren, waarmee praktijk en onderwijs vermoedelijk ge-diend zullen zijn. Mogelijk bestaat er nog gelegenheid,verbeteringen in dit stelsel aan te brengen.Radarscherm is een jong woord. Iedereen schrijft het,zonder een woordenboek te raadplegen, als één woorden volgt daarbij, bewust of onbewust, de regel deranalogie. Maar volgens de woordenboeken en de jong-ste Woordenlijst van de Nederlandse Taal moet mende voegwoorden zonderdat en ondanksdat als tweewoorden schrijven. Hoe oud deze zijn, doet natuurlijkniets ter zake: ze zijn er en op deze woorden is dusook de regel der analogie toepasselijk: opdat, voordatenz.

37

Page 38: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 5

ONZE TAAL

MEI 1961

Mutatis mutandis geldt dit ook voor woorden alsvoorzover en inzover, gedachtig aan vooralsnog, voor-aleer, ineens. M. F. J. Wolters (Utrecht)

OP (DE?) VOORDRACHT

In het februarinummer lees ik, dat u de voorkeur geeftaan „op voordracht van onze minister" boven „op devoordracht van onze minister".Ik kan het in deze niet met u eens zijn. De gebruike-lijke eerste alinea van Koninklijke Besluiten luidt: Opde voordracht van onze minister van ...... van ......nr....... afd.......Aan het Koninklijk Besluit is voorafgegaan een stukvan de minister, genaamd „Voordracht ''. Deze voor-dracht is nader bepaald door een datum, nummer envermelding van de afdeling van het departement. Aan-gezien het dus gaat om een bepaalde voordracht, is hetm.i. juist om te spreken van „op de voordracht" en isin deze zin de uitdrukking „op voordracht van" onjuist.Een geheel andere vraag is natuurlijk of men, spreken-de over een daad van de Kroon, kan zeggen dat dezeverricht werd „op voordracht van een bepaaldeminister". W.G.B.

WOUDSTEDEN EN WOUDSTREKEN

Evenals in de vorige leest men in de nu verschijnendedruk van de Van Dale bij het woord woudsteden: „devier steden Uri, Schwyz. Unterwalden en Luzern, diede kern vormden van de Zwitserse staat."De steden (die Stádte) Uri en Unterwalden zal menechter tevergeefs op een atlas zoeken, want in Zwitser-land komen alleen de kantons (die Statten) Uri enUnterwalden voor. Men zal altijd als Duitse naam vandit meer aantreffen: Vierwaldstätter See en nooit Vier-waldstädter See; op Franse, Italiaanse en Spaanse kaar

-ten vindt men in dit verband wèl correcte vertalingen,resp. Lac des Quatre Cantons, Lago dei Quattro Can-toni en Lago de los Cuatro Cantones.In aardrijkskundige kring is men er zich van bewustdat de gangbare Nederlandse naam VierwoudenstedenMeer foutief is. Ik vond althans in de op zeer velemiddelbare scholen gebruikte Bos-atlas (40e druk,1959) zowel in de index als op de kaart: Vierwoud-streken Meer. Wil deze m.i. nog maar heel weinig be-kende naam enige kans hebben populair te worden,dan zal het noodzakelijk zijn, dat ook op de atlassendie op de lagere school gebruikt worden, deze naamvermeld wordt.De grote Elsevier~atlas van 1950 vermijdt in de indexen op de kaart van Zwitserland elke Nederlandse ver-taling van dit meer: men vindt alleen de Duitse naamVierwaldstätter See vermeld. C. Kostelijk (Alkmaar)

SIRAMMEN

Oppervlakkig gezien kennen wij in het Nederlands veel minderwoorden of woordafleidingen, die aan enige taal uit de voor-malige koloniën zijn ontleend, dan aan het Frans, Duits of hetEngels. Wat niet als specifiek wordt gekenschetst, heet te zijn

„aanvaard," doch eerder kan worden gezegd: „door gebrekaan fantasie om een karakteristiek hollands woord te gebrui-ken, algemeen ingang gevonden ".Willen wij dus een vergelijking maken met woordei, dieelders werden ontleend, dan stellen wij het laatste als definitievoor ons uitgangspunt.Ook moet bij een vergelijking de cultuur van een land of eenvolk in ogenschouw worden genomen. Immers, vele termenworden ontleend aan de kunst, de muziek (instrumenten) ,voeding, het geloof enz. Zelfs de werkwoorden, die, zoalshet woord reeds aanduidt, betrekking hebben op de handelingen de daad, moeten eigenlijk worden gerubriceerd naar alge-mene handelingen, d.w.z. handelingen, die overal in de wereldgelijk zijn, en handelingen die een karakteristiek volksgebruikvan het land aanduiden.juist waar bepaalde gebruiken uit een andere cultuur wordenovergenomen, ontstaat de neiging een woord over te nemen.Een voorbeeld zal dit verduidelijken:SIRAMMEN = zich met water uit een emmertje (gajong)begieten en zich zo baden. Het woordenboek kan niet zeggen:SIRAMMEN = baden. Nee, want baden = „mandih".Evenmin kan worden gesteld SIRAMMEN = douchen. (Ookhier ontbreekt het hollandse woord!) Niemand zal nog zeg-gen: „Ik ga me even stortbaden". Inderdaad is SIRAMMENverhollandst, want het oorspronkelijke woord in het Maleisluidt „siram". De en- uitgang komt bij het werkwoord nietvoor. Bovendien worden de werkwoorden in het Maleis nietvervoegd.De invloed van het Nederlands op het Maleis en Surinaamsis vrij groot geweest.Deze invloed - berust bijna uitsluitend op overdracht van cul-tuur en gewoonten, het gebruik van voordien onbekendevoorwerpen.Moet hieruit worden afgeleid, dat germanismen, gallicismenen anglicismen worden verklaard uit taalverwantschap en ishet feit, dat er weinig of geen verwantschap met de oostersetalen bestaat, de oorzaak waardoor er zo goed als geen„oosterse" ISMEN zijn? J. Veldhuyzen (Zwolle)

VERENGELSING

Ik vraag me af: Is er werkelijk een gevaar voor „verduitsing"van onze kust, zoals in een in het oktobernummer gememo-reerd artikel uit de ,,Prov. Zeeuwse Courant" van 29-2-1960door een Vlaming wordt gesteld? Ik geloof van niet, zodatmijns inziens de actie van de Zandvoortse burgemeesterenigszins een slag in de lucht is. Dat ik het niet geloof, heeftde volgende oorzaken.a. De Duitse opschriften zijn slechts in de zomermaandenaanwezig. Daarna verdwijnen ze weer automatisch.b. De instelling van de Vlaamse middenstanders e.a. aan deBelgische kust . ten opzichte van het Frans was totaal andersdan hier het geval is ten opzichte van het Duits. Men magimmers hierbij niet vergeten, dat hier vooral bij diverseoudere mensen nog veel anti~Duitse sentimenten leven, waar-door het Duits alleen uit „handelsoverwegingen" gebruiktwordt, althans door die mensen. En de jeugd is volkomenveramerikaniseerd!Neen, ik geloof, dat het gevaar uit een andere hoek dreigt,ook bepaald niet verwaarloosd door „Onze Taal". Dezelfdebedreiging die het Frans vormt voor het Nederlands in België,vormt het Engels voor de Nederlandse taal in Nederland,vooral in de „randstad" Holland. Hoe kunnen wij het deBelgen ook maar enigszins kwalijk nemen, dat zij met graagtehet Frans overnemen, vooral in en om Brussel? Misschienzijn over honderd jaar de centra van onze grote steden totaalverengelst! Kijkt U eens rond b.v. in de etalages in hetcentrum van een onzer grote steden. Als het maar Engelsklinkt, denken de reclamemannen, gaat het er wel in.Deze invloed gaat steeds verder. Men ziet zelfs Nederlandseauto's van Nederlandse firma's in Nederlandse steden metvolledig in het Engels gestelde reclameteksten beschilderd.Gebruiksaanwijzingen op - voedingsmiddelen van Nederlandseondernemingen voor Nederlandse huisvrouwen, maar in hetEngels gesteld! In het maatschappelijk werk spreekt men van

38

Page 39: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr, 5 ONZE TAAL MEI 1961

.,privacy", „case--work" enz. Op het gebied van maten: small,medium en large.En in het dagelijkse leven? Het wordt een allegaartje vanNederlands, doorspekt met Engelse uitdrukkingen.Hier bestaat het gevaar — in tegenstelling tot het geconsta-teerde in de Prov. Zeeuwse Courant — dat deze invloedenwerkelijk blijvend zullen zijn en steeds meer gemeengoedzullen worden, ook al omdat ze met graagte verteerd wordenen omdat het vlot staat. Waarom moest nu b.v. die nieuwestichting in Zandvoort „Touring" Zandvoort" heten? Wasdaar geen Nederlandse naam voor?Op alle mogelijke taalcongressen houdt men zich bezig methooggestemde theoretische beschouwingen (ook vaak reclame-mensen, die in de praktijk alles verloochenen), maar wanneerstaat men eens met beide benen op de grond en gaat boven-staand gevaar georganiseerd te lijf? Of welke burgemeesterdurft hierin het initiatief te nemen? Ik denk b.v.: Een aan-schrijving aan de zaken- en reclamemensen om in plaats vanEngels hun moedertaal te gebruiken.Dit was een hartgrondige ontboezeming van een Nederlanderdie het goed met zijn taal meent, ook al is hij niet academischgeschoold in Nederlandse Taal~ en Letterkunde.

H.H.K. (Den Haag)

AARDRIJKSKUNDE

Het voorstel aangaande nieuwe aardrijkskundige namendat ik u wil doen is dit: laten we zien hoe andere belangrijkeEuropese talen het doen en laten we ons daarbij zoveelmogelijk bij aansluiten. Zo bijvoorbeeld Liberiaans en nietLiberisch wegens Liberian (E) en Liberiano (It en Sp) . Inhet algemeen geldt dit schema:

Nederlands -cans -iaans -isch -ij ns reesDuits -anisch -isch -inisch -esischEngels ~an -ian -ic ~ine -eseFrans -amn -ien rique -in -aisItaliaans ~ano -iano -ico -ino -eseSpaans -iano -ico -ino ~és

Maar elk van deze talen wijkt hiervan wel eens af.Juist voor de nieuwe namen zullen de andere talen meestal

ook geen woorden hebben, en dan kunnen we dus niet na-volgen. Juist dan behoren dergelijke woorden internationaalvastgesteld te worden waarbij de nationale vormen zoveelmogelijk gelijkvormig kunnen zijn.

Overigens is de vastheid waarom u voor diverse namenvroeg in verscheidene gevallen toch niet zo ver te zoeken.Men kan terecht bij van Dale's Groot Woordenboek vande Nederlandse Taal. Hierin vinden we: Laotisch, Laotiaan,Thailands, Thailander, Mauretaan (s) , Nigeriaan (s) , Soma~lisch, Somali, Togoos, maar inderdaad geen afleidingen vanKatanga, Mali, Volta, Gabon, Kameroen en Dahomey.

K. W.

NAMEN UIT VERRE STREKEN

In het februarinummer trok vooral het artikel over exotischenamen mijn aandacht. Spaans is een voor ons zeer belangrijkevreemde taal en het ligt dus in de rede dat genoemd artikelmet Spaanse namen begint.Sommige Nederlandse vertalingen liggen voor de hand, of zijndoor het gebruik bekrachtigd, andere - niet.Op school leerden wij dat de opvolger van de hertog vanAlba een zekere heer Rekwésens was. De man heette Reque-sens y Zuniga (Requeséns, de qu natuurlijk uit te sprekenals k.) De stad waar Columbus (Sp. Colon) gestorven isheet Valladolid (Baljadolíd, niet Valadólid) .Ik zat eens in de trein met een jongeman, in luitenantsuniform,die het voortdurend had over Málaka, waar een vriend vanhem heengegaan was. En de hoofdstad der Philippijnen wordtmeestal bij ons Manilla genoemd, terwijl zij Manila (met één1) heet, wat ook in overeenstemming is met de Spaanseuitspraak.

In de grote en ten dele zelfs in de kleine Espasa kan mende namen vinden van Spaans-, of liever Iberoamerikaanselanden, plaatsen en hun inwoners.Wij spreken van Mexico en de Mexicanen; de uitspraakks hebben wij met de Engelsen, de Fransen en de Duitsersgemeen. Het land heet echter Mejico; de j (jota) heeft dewaarde van onze ch, of scherpe g. De afwijking in de uit

-spraak zal wel het gevolg zijn van een verouderde Spaanseschrijfwijze.De stad aan de Ozama, op het Espanola van Columbus,heeft eeuwen lang Santo Domingo geheten, maar heet tegen-woordig Ciudád Trujillo (Troechiljo) . Santo mag afgekortworden tot San, behalve in Santo Tomás en Santo Domingo.Geen moeilijkheden leveren: Columbiaan (de u hebben wijgemeen met Engelsen en Duitsers, maar niet met de Fransen) ,voor Colombiano, Venezolaan, Boliviaan, Braziliaan, Peru-aan, Chileen, Argentijn.Hoe echter aanvaardbare vertalingen te vinden voor denamen der bewoners van de volgende landen:van Guatemala (Guatemaltecos) , Honduras (Hondurenos) ,El Salvador (Salvadorenos) , Nicaragua (Nicar ,aguenos) ,Panama (Panamenos) ?Inwoners van Costa Rica zijn Costarrigenos en die van PuertoRico waarschijnlijk Puertorriquenos; de Amerikanen zeggen:Portoricans.En wat de steden betreft: wie in Carracas woont is eenCarraqueno, een inwoner van Maracaibo een Maracaibero,van Lima een Limeno.In Zuid~Amerika hebben we dan nog de Paraguayos vanParaguay, de Uruguayos van Uruguay en de Ecuadorenos

van Ecuadór. W.R.M. (Amsterdam)

AU SERIEUX

Met grote belangstelling heb ik ons maandblad van oktober1960 het artikel „Man spricht Deutsch" gelezen. Het is tehopen, dat dit artikel ertoe mag bijdragen, dat de Nederlan-ders niet onnodig van hun taal afwijken, want dat gebeurtnog maar al te veel. Zelfs heb ik tot mijn grote spijt zulk eenafwijking in het genoemde artikel gezien. Op bladzijde 42staat onderaan: De Nederlanders — zo heeft hij (taaldocentKempen uit Keulen) betoogd — nemen hun taal zelf niet auserieux.Het komt me voor, dat dit „au serieux" niet ironisch bedoeldis, zoals het „cleaner" en „foreign Dutch" op de vorige blad-zijde. Dan zouden immers die twee woorden hier tussen aan

-halingstekens geplaatst moeten zijn. Daarom vraag ik me af,waarom dat „au serieui" hier gebruikt is. Is dit een „slip ofthe pen"? Ik bedoel natuurlijk: een uitglijden van de pen. Menzou het ook een verschrijving kunnen noemen. In dat gevalkon er immers toch heel gewoon gezegd zijn: De Neder-landers nemen het niet zo nauw met hun taal. Of ietsdergelijks. K.C.

DE TAAL ALS SCHAKEL

Onlangs las ik in Panorama dat de nauwkeurigheids-maatstaf, aangelegd aan Rolls Royce auto's, bij 1/4000inch ligt. Blijkt een auto op 1/3999 inch nauwkeurig,dan wordt hij afgekeurd en de hele serie van bijv. 20stuks wordt onmiddellijk vernietigd. Als men bij hetgeschreven woord zo te werk zou gaan, dan hadden wenauwelijks eenmaal per jaar een bladzijde te lezen. Eenproeve als volgt is namelijk geen uitzondering.„De doorsnee.-Nederlander ( och arme!) is in het alge-meen goed geïnformeerd over de gang van zaken opeconomisch gebied. Hij is geïnteresseerd in iedere terug-gang en realiseert zich dat een opleving het best totuitdrukking zou kunnen komen in een sterke prijsdaling.Voor wat betreft het doorgang vinden van in aanleggunstige tendensen zullen nog heel wat onderwerpen

39

Page 40: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 5

ONZE TAAL

MEI 1961

doorgesproken moeten worden. Het is namelijk zo dathet betalingsverkeer van verschillende zijden een be-lemmering ondervindt en het zal nog heel wat voeten inde aarde hebben alvorens een begin met de doorvoeringvan de nodige maatregelen wordt gemaakt".Ik geef toe: zo op een kluitje zijn alle feilen heel opval-lend. Toch treft men dergelijke prozastukjes in allerleigeschreven stukken aan. Blijkbaar drukt men zulkeAppel-klodders uit z'n inkttubes, zonder te beseffen datiedere taalgebruiker gemakkelijk een bederf-al en breke-been wordt in het verkeer. Gewoonlijk zal er dus nogwel wat mankeren aan ons taalbesef, alvorens wewerkelijk als pijpleiding kunnen fungeren tussen de ge~beurlijkheden van de dag en het gretig luisterend publiek, m.a.w. voordat we beseffen dat taal iets te makenheeft wat communicatie, niet alleen tussen buurman enrechts en links, maar wezenlijker: tussen techniek, d.i.voortschrijdende automatisering of vrijwaring van hetemotionele, en gemeenschap. En al gaan we bij debegripsvorming van onze kinderen en tijdgenoten nietzo gestreng te werk als bij de aanmaak van auto's envliegtuigen, toch mag van tijd tot tijd de ,,trouble-shooter'' er wel eens aan te pas komen, om ons ver-voermiddel weer op gang te brengen. We worden danmeteen weer eens wakker en merken dat babbelen eenfacultatieve functie is van taal; wezenlijk is: een eigenuitdrukking verlenen aan de loop-der-dingen, die — tij-dens kentering — gelijktijdig twee tegengestelde aspectenvertoont, namelijk die van het vanzelfsprekend emotio~nele (de eigen generatie) en die van het vanzelf spre~kend indifferente (techniek, resp. vorige generatie envolgende) . Tussen die twee, tussen generatie en tech-niek, moet taal tussenbeide komen. Om dat te kunnenis taal gebonden aan zeer precieze wetten.Waarmee ik maar wil zeggen dat de publicisten vaakte onkritisch staan te kijken in onze Nederlandse taal

-tuin. In plaats van wieden gaan ze juist ijverig stekken.Geen wonder dat de mindere goden, mitsgaders hunlezers, op een afstand dapper meedoen. Als de elektri-sche leiding in onze woning even defect zou zijn als detaalleiding, dan waren we allemaal al lang door kort

-sluiting omgekomen. Gelukkig is het --- schijnbaar en

MINISTERIE VAN LANDBOUW EN VISSERIJVoor spoedige indiensttreding gevraagd bij deAfdeling Publikaties van de Directie Tuinbouw een:

ASSISTENT-REDACTEUREisen: stilistische vaardigheid, goede kennis van demoderne talen (in het bijzonder van het Engels),belangstelling voor typografie. Bij voorkeur gym-nasiale opleiding. Aanstelling in de rang van adjunct-commies. Salariëring afhankelijk van opleiding enervaring. Sollicitaties onder no. 6059/7606 (in linker-bovenhoek env. en brief) aan het bureau Personeels-voorziening van de Rijksoverheid, Prins Maurits-laan 1, Den Haag.

blijkbaar — minder fataal te „aarden" bij culturele ver-binding dan bij elektrische.De psychische inspanning die nauwkeurige taalbeheer~sing vergt is — hoe bescheiden ook — intermediair, ispijpleiding tussen techniek en psyche, tussen het auto-matische en het emotionele, brengt even contact, totstand tussen het vanzelfsprekend -emotionele en hetvanzelfsprekend-indifferente en op hetzelfde ogenblikblijft technische vooruitgang of automatisering niet alseen onverteerd brok liggen, maar het wordt opgenomenin een steeds snellere opeenvolging, tot aan gelijktijdig-heid toe, — van de trits: automatisering ^-- handlanger— mensheidsteam. En daarom is het zaak dat we alle-maal eraan gaan werken, van het taalvoertuig een pre~cisiewerktuig te maken, met als --- onbereikbaarideaal: het evenwicht van de wiskundige vergelijking,die zelfs gelijktijdigheid van het ongelijksoortige, ja: vanhet absoluut tegengestelde, weet te vatten in drie sym~bolen: integraal, differentiaal en identiteit.Laat deze uiterste schrifteconomie ons — wellicht on-bewust --- steeds als ideaal voor de geest staan bijgroeiend verkeer tussen techniek en gemeenschap.

Dra. M. Herberman (Amsterdam)

Onze Taal wordt in België veel gelezen. Kent u het tweemaandelijkse orgaan van de Belgische

Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal? Het draagt de pittige titel NU NOG en geeft, behalve

behandeling van taalvraagstukken, belangwekkende artikelen over de strijd voor een beschaafde

omgangstaal in Vlaanderen.

U kunt u abonneren via Onze Taal of direct bij Secretariaat V+B.O., Richard Neyberghlaan 203,

Brussel 2+ De abonnementsprijs bedraagt 30 frank, postrekening 129578 van de V.B.O. te Brussel.

Page 41: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

ONZE TAALMAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP

BESTUUR ,ONZE

TAAL'PROF. W. F. J. M. KRUL, DEN HAAG VoorzitterH. BARON VAN LAWICK, DEN HAAG SecretarisM. J. F. DONKERS, LEIDEN Penningm.IR. J. T. DUYVIS, AMSTERDAM LidIR. J. P. SMITS, DEN HAAG LidHENDRIK MULLER, LAREN N.H. LidH. H. J. VAN DE POL, DEN HAAG Gedel. Org.J. M. REDELÉ, DORDRECHT Lid

RAAD VAN DESKUNDIGEN

PROF. DR. N. A. DONKERSLOOT, AMSTERDAMPROP. DR. G. A. VAN ES, GRONINGENPROP. DR. K. HEEROMA, GRONINGENPROF. DR. J. WILLE, BAARNPROF. DR. L. C. MICHELS, NIJMEGENDR. C. KRUYSKAMP, RED. WNT. LEIDENPROP. DR. G. G. KLOEKE, LEIDEN

BUREAU VAN HET GENOOTSCHAP: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, REDACTIE: drs. J. VEERING

ABONNEMENTEN EN VERZENDING:NEDERLANDSCHE UITGEVERSMIJ., VISMARKT 4 — LEIDEN -- TELEFOON 2 23 75 -- POSTGIRO 529740

30e JAARGANG Nr. 6

JUNI 1961

Nieuwe woorden, de groeikracht van het Nederlands

Toen onlangs het uitnodigend telefoontje mij had bereikt met het verzoek om deze vergadering toe tespreken, had mijn vrouw de ene voor haar hoorbarehelft van het gesprek meebeluisterd. Zij reageerdedaarop met: „Zo, moet je sprekerd worden ". En metdat woord sprekerd ontstak ze argeloos de eerste trap(als u begrijpt wat ik bedoel) van mijn betoog vanhedenmiddag, dat gaat over de groeikracht van hetNederlands en nieuwe woorden.

De tweede trap is vaak een flop, daarom heb ik erzorgvuldig aan gesleuteld. Ik heb er een soort verhaaltjevan gemaakt; ik vraag uw bijzondere aandacht voor dewoordenkeus, maar verwacht u vooral niets literairs ofspannends want alledaagsheid is mijn opzet geweest.

— De familie Den Hollander wist de vijfdaagse goed tegebruiken. 's Zaterdagsmorgens vroeg vlogen vader en moederer met de eend op uit naar een zelfbedieningswinkel. In derhaast plunderden ze de kijkgrijp en laadden de auto vol ofhet een vorkheftruck was. Maar de terugweg maakte pa toteen bewust stukje vrijetijdsbesteding. Hij zat nog ver vanzijn A.O.W. en verlangde niet naar managerziekte. Ze zettende wagen ergens waar het nog zonder parkeerschijf kon enkuierden door een luchtdeur een warenhuis binnen. Samenkochten ze eerst een paar anklets en een Tensingblauw kan-goeroejak voor pa. Het stond hem jeugdig en toch nietnozemachtig. Toen ging hij alleen verder, op zoek naarbatterijen voor zijn portable bandrecorder want hij was eenverwoede geluidsjager. Ze troffen elkaar weer bij de eend,ma beladen met nieuwe pakjes: een petticoat voor Mies, eenstel nieuwe plastic placemats, een pak weggooiluiers, en voorJan een spijkerbroek.

„Voor die jongen val ik al in de tienersmaten", zuchtte ze,„hij heeft kingsize-benen".Pa stelde voor een expresso te gaan nemen in de nieuwesnackbar onder de verzorgingsflats bij het verkeersplein. Zemoesten voortmaken want politiewagens met mobilofoonswerden actief; er zou een optocht van drumbands en steel-bands voorbijkomen.

Achter haar kopje koffie bekende ma, dat ze nog naar schoe-nen had uitgekeken. Haar queenies waren op en die snoek-leesten kon ze niet meer dragen. Toch had ze ervan afgezien,want morgen was het vaderdag. „Geen onzin hoor voor mij",zei hij, tikkend op het poli v ynyltaf elblad. „Hou je aan onzebestedingsbeperking; geen ontsparingen. Straks op vakantiemet zon moonliner is duur genoeg; ik ben geen goed heertje".„Nou ja, ik had gedacht met ons vieren naar die cinemascope-film 's middags, 's avonds is er die quiz".„Nee, dat is volgende week, morgen is er een telerecordingvan een wedstrijd".Pa nam de nieuwe Europaweg buitenom. Ze stopten om tetanken. „Super of gewoon", vroeg de bediende. „Gewoon,'t is geén straaljager" antwoordde pa. Geïmponeerd bleven zeeven kijken naar het panorama van de nieuwe wijken tussenhun groenstroken. Een paar kantoorflats, hoog als radio-torens, hielden glanzend in hun gordijngevels van glas enaluminium een topconferentie boven de prefab duplex-woningen.Toen ze weer reden, droomde pa hardop: „Als ik de poolwin, kopen we een caravan".In hun straat heerste een gezellige levendigheid. Alle zater-dagswassers stonden hun auto's te lappen.Als naar gewoonte stapte ma uit en praatte de eend achteruitde garage binnen.

Tot zover dan dit opstelletje over gewone mensen.Deze zelfde mensen zouden van 55 woorden in ditverhaaltje vóór 1945 niet hebben begrepen wat ermeebedoeld wordt; nu staan die woorden in de krant.Groeit ons Nederlands in dit tempo? Nee, veel sneller.In een rubriek die ik in een jaarboek als een soortvangnet voor na-oorlogse woorden had opgezet, zijninmiddels 217 exemplaren geregistreerd. En nog is ditaantal geen zuivere maat.We moeten aannemen dat techniek, wetenschap, be-drijfsleven, politiek en bestuur veel grotere aantallennieuwe woorden in gebruik nemen. Maar het is zaakonderscheid te maken tussen de massa termen dieNederlanders óók gebruiken, en de echte aanwas van

41

Page 42: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 6

ONZE TAAL

JUNI 1961

onze nationale woordenschat. Zeer veel vaktermen zijninternationaal gemeengoed; wij kunnen ons niet ver~oorloven die woorden niet te kennen of ze te vervangendoor een gezelliger klompentaal.Dit voor ogen houdend heb ik getracht dat vangnetvoor nieuwe termen enigszins af te stellen op woordendie hier min of meer domicilie hebben verworven buitendie specialismen, die niet van groot publiek belang zijn.Ruimtevaart is ook een specialisme, maar daar doetiedereen aan; daarom behoort drietrapsraket bij dealgemene woordenschat.

verrijking

Die verzameling na-oorlogs taalmateriaal bevat enigefrisse en hoopgevende woordvormingen.

Klaarover (curieus: in mijn Koenen staat daarachter„gemeenzaam" 1 )

spijkerbroek (in Vlaanderen: Texasbroek?)geluidsjagerzebrapadmammoetwetkikvorsmansnoekleestknijpkat: wat ouder, maar een zeldzaam goed voor ,

beeld van speelse associatie met een bekende uit~drukkinglelijk eendje.Klaarover is niet algemeen en zeker niet officieel aan-vaard . Knijpkatten zijn nooit als zodanig geadverteerd;ze hebben altijd handdynamo geheten. Ja, zo netjeszijn we ...Het lelijk eendje is een ware verrijking geweest. Wanthiermee is in de beschaafde taal een stukje fantasie enspeelsheid binnengekomen.Tegelijkertijd heeft het de reclame getoond, dat eenaardige, beeldende naam geen devaluatie van het pro-dukt behoeft te betekenen. Ik hoop van harte, dat mendie les verstaat.En zebrapad is ook een gelukkige blijk van spontaneen zinvolle benaming. Het doet prettig aan zo'n helderenaam officieel te zien gebruiken. Het woord krepeer.-geval was ook wel officieel en plastisch, maar meernog mistroostig.Dit over de vormen. Bekijken we nu de inhoud, danvalt iets karakteristieks op te merken.De nieuwe Nederlandse woorden zijn vrijwel uitslui-tend zaaknamen. We vinden geen abstracte bijvoeg-lijke naamwoorden, vrijwel geen termen voor abstractebegrippen, zoals psycho-somatisch. Ik krijg de indruk,dat de Nederlander in zijn taal slechts dingen benoemtdie je kunt vastpakken, of beter nog: die je kunt ver-kopen. Het raadselachtige woord nozem is een hogeuitzondering, omdat hier een eigen woord een geestelijkaspect in een mensentype aanduidt. De voorlaatste keerwas dat bij mijn weten het geval met de kleine man,een woordverbinding waarin het slechts aan te voelenmaatschappelijk aspect bovendien op een typisch Ne-derlandse manier schuil ging achter de doodgewoon-heid der woorden zelf.Voorlopig waag ik de conclusie dat onze echt Neder-landse taalschat vrijwel uitsluitend groeit in de wereld

van het concrete. Het is een oud verschijnsel: unilate-raal en bilateraal hebben indertijd juist het abstractegebruik van eenzijdig en tweezijdig overgenomen; ziel

-kunde verliest weer terrein aan psychologie. Toch zijnwoorden als bespiegeling, eenzaam en eenzelvig ookeens in onze taal geschapen.

Nu de rest van die woorden.

Daar is Russisch bij (spoetnik) , Braziliaans (samba) ,wat statenloos materiaal zoals synchrotron, supersoon,polivynyl, polio, penicilline, transistor, videosignaal,thermonucleair.En het overige gewoon Nederlands, dacht u?Ja, voor de helft, de andere helft is Engels. Van denieuwe woorden die bij ons sinds de oorlog vrij alge-meen gangbaar zijn geworden, is 40 % Engels of Ame-rikaans ... Ik beschouw dit als een pijnlijk momentvoor een Nederlander die bijvoorbeeld over de groei-kracht van zijn taal zou spreken.

import

Voor een deel is die grote Angelsaksische import toete schrijven aan de invloed van reclame: ballpoint, flats,queenies, petticoat, babydoll, hi-fi-, salesmanager,marketing man, anklets, scrabble, no-iron. Maar: case-work, casestudy, fieldwork, follow-up, fellow traveller,feed back, mag je niet wijten aan commerciële baatzuchtof snobisme.Hier is de Nederlandse taalgebruiker gezwicht, nietvoor publicistische overmacht maar voor eigen taal-kundige onmacht. Men herstelt zich wel enigszins opden duur, want balpen, terugkoppeling en meeloperzijn goede vervangers geworden voor ballpoint, feedback en fellow traveller.Men kan hetzelfde verschijnsel ook minder misnoegdbekijken. We mogen onze anglomanie van de eerstena-oorlogse jaren als iets tijdelijks beschouwen. Het feitdat ingeburgerde vreemde woorden toch vervangbaarblijken, wettigt het vermoeden dat de neiging om eenzaak een uitheemse naam te geven, verzwakt als hetnieuwtje eraf is, de zaak populair is geworden.Ik herinner mij nog referee, centre, centre half, penalty;nu spreken we zonder extra zorg over scheidsrechter,midvoor, spil en strafschop. Kortom: als de ballpointsgoedkoper worden, mogen ze balpen heten.Maar er zal altijd wel een vreemde taal nodig blijvenom te adverteren wat de dames liever alleen gaankopen. Dat men veronderstelt dat ook heren zich inbuitenlandse illusies willen kleden, doet wat flauw aan.De pakjes highly fashioned tailored door admiraalNelson zelf, doen je waardering voor het woord lijfrokstijgen. En gelukkig is er het nieuwe spijkerbroek bijge-komen.Overigens vind je buitenlandse invloed niet alleen inhele woorden; achtervoegsels als -omatic en nette zijnzo produktief dat ze wel dood moeten groeien.

vertalen?

In de kristallografie is enige tijd gangbaar geweest hetEngelse woord hole. Hiermee duidde men aan eenleemte in een regelmatige kristalstructuur. Het ging

42

Page 43: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 6 ONZE TAAL JUNI 1961

hierbij dus om een wetenschappelijke term voor eenslechts in wetenschappelijke kringen bekend verschijn-sel. Men kan zich nu afvragen: is het niet juist om zo'nterm rustig te aanvaarden, zoals we dat ook doen metbijvoorbeeld ribonucleïnezuur? Waarom zou zoiets nuweer vertaald moeten worden? Welnu, er is alle redenom zo'n term als „hole" niet domweg over te nemen;domweg, en ik weet wat ik zeg! Hole is namelijk niethetzelfde woord in het Engels en in het Nederlandsevakjargon. De Engelsman of Amerikaan die het be-doelde verschijnsel hole noemde, doopte het niet meteen vakterm. Hij gebruikte een doodgewoon huis -tuin-en-keuken-woord. Op het moment dat hij voor heteerst hole toepaste op het voor hem interessant gewor-den verschijnsel, zat het woord hole nog helemaal vastin het zeer ruime veld van zijn eigen betekenis. Dietotale betekenis kreeg een schokje, was er even geheelbij betrokken toen de geleerde zag: hier is niets waariets moest zijn, hier wordt een structuur, een weefselonderbroken. Hij zei hole omdat hij een hole zag, eengat, gewoon een gat.De Nederlander die alleen de vorm hole in een hoekjevan wetenschap toepast, hanteert een enkelzinnige, dooieterm, zonder wortels in zijn verbeelding of zijn her-innering. Hij gebruikt een vreemd klankgeheel datalleen maar zin heeft in zijn vak. Zijn woord hole isbeslist niet gelijkwaardig aan het woord hole in demond van de Engelse onderzoeker. Voor de Neder-lander moet kristallografie aan hole enige inhoud geven;bij de Engelsman wordt een verschijnsel getekend, uit

-getekend, be-tekend door de levende inhoud van zijnwoord hole. De Nederlander die echt begrepen heeftwat dat Engelse hole zegt, moet in zijn Nederlandsevaktaal gat zeggen, of voor mijn part vacature, wil hijniet oppervlakkig lijken of een snob.Met nadruk stel ik nog, dat het mij niet gaat om eenstug vertalen met een woordenboek, zodra het buiten-land iets nieuws heeft. Maar wel vraag ik aandachtvoor het creatieve moment in de taalverrijking hier enbuiten onze grenzen. Er is een hemelsbreed verschiltussen het overnemen van een vreemd woord en hetscheppen van een woord: dat moment waarin zien,aanvoelen samengaat met uitspreken.Wanneer ons denken over problemen ook uit abstracteof exacte vakken slechts zou kunnen geschieden intermen zo droog als etiketjes met telkens één naamgebonden slechts aan één zaak, dan mogen we niethopen op een creatief denken. Dan blijft onze verbeel-ding machteloos. Te veel en te lang reeds is er in som-mige vakken een huivering geweest voor iedere zweemvan beeldspraak, voor beeldende kracht.Een voorbeeld: toen er een alleraardigst soort schakerling tot stand kwam, die snel in- en uitschakelde, werddit ding flipflop-schakeling genoemd. Zelfs een volsla

-gen leek in elektronica hoort dat deze vorm flipflop zoduidelijk tekenend is als bijvoorbeeld koekoek. Of hetiets onredelijks was heeft men de flipflop overgedooptin:.. monostabiele relaxatie generator. Het is of iemandeen dik grijs boek over formalistische logica neerlegtbovenop een bed jonge plantjes. Wie een term alsflipflop niet waarderen kan, heeft gewoon iets tegen

het leven, of — nog waarschijnlijker --- hij is er bangvoor, vindt het gênant. En leven heeft iets met taal temaken, zeker met haar groeikracht.

levende taal

Het is hachelijk een stellige uitspraak te doen over deverhouding van het Nederlands tot „leven". Laat ikeerst deze vage en overdrachtelijke term „leven" watverhelderen.Ik doel niet op de verbinding Nederlands een levendetaal, waardoor het Nederlands slechts tegenover dodetalen staat. In een taal zie ik als leven het vermogen omzich steeds opnieuw aan te passen bij de levendewerkelijkheid en dit niet slechts registrerend, maar uit

-drukkend, uitbeeldend, de volheid en gevarieerdheidder verschijnselen verwoordend.Verwoordend dan bovendien nog zo, dat de levende,veranderlijke en altijd nieuwe werkelijkheid of opnieuwbewust ervaren werkelijkheid niet slechts gesorteerdwordt naar bestaande klassen van begrippen, wordtingedeeld volgens oude normen, nee, het leven van eentaal blijkt mijns inziens hieruit, dat nieuwe verschijnselenen gedachten in die taal kunnen worden uitgedrukt methet stempel van de persoon die deze verschijnselen engedachten als nieuw heeft beleefd. Kortom: een echtlevende taal blijft een enige uitdrukkingsvorm voorfrisse, levende geesten.

remmingen

Met enige schroomvalligheid, mijnheer de voorzittervan Onze Taal, waag ik mij nu aan de vraag of dietaal van ons blinkt van frisheid en eeuwig jeugdig aan-passingsvermogen.Zoekend naar vastheid durf ik te beginnen met de stel-ling, dat de kans op levendige ontplooiing van uitdruk

-kingskracht in onze taal zeer duidelijk benard wordtdoor onze waardering van fatsoen. We zijn een buiten-gewoon fatsoenlijk volk. Het lood van de Landsdruk

-kerij is 85 jaar te fatsoenlijk geweest om het woord„fiets" te kunnen vormen. Dit woord was namelijkspontaan maar anoniem gecreëerd. Een kunstmoedergarandeert tenminste dat niemand plezier aan de creatieheeft beleefd. Daarom vonden wij knutselwerkjes alshet woord „rijwiel" fatsoenlijker. En zelfs als die kunst-moeder iets zeer vreemds voortbrengt, koesteren wijgeen bezwaren. Let u maar op de zonderlinge samen-stelling spijtoptant, die vlot officiële erkenning heeftgekregen, hoewel zij taalkundig een soort vogelbek~dier is.Het fatsoen vreest plastische kracht in taal en de uit-drukking van een spontane gevoelsreactie; waarschijn-lijk omdat plastiek en spontane emotie ook de grond-slagen zijn van hartige scheldwoorden.Een tweede remming op de creativiteit in onze taal isde omstandigheid dat wij ook geestelijk een delta vanEuropa vormen: van alles spoelt hier aan en binnen.We zwelgen vreemde woorden, ja we zwelgen erin.Het verwijt van gemakzucht in dezen is niet onrecht-vaardig, wel te weinig gespecificeerd. Ik wil niet in deeerste plaats aandringen: gebruik meer uw woorden~

43

Page 44: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 6

ONZE TAAL

JUNI 1961

boeken om te vertalen, maar houd vooral niet op tedenken als een nieuw woord als vreemdeling binnen

-komt. Wanneer men tracht de zaak achter een vreemdeterm werkelijk te begrijpen, is de kans op een zinvolleeigen taalcreatie groot.Nu is het anderzijds vaak ook heel moeilijk een nieuwewoordvorm te scheppen. We zitten vast aan watstroeve regels voor de samenstelling of samenkoppelingvan woorden. Ja, ik neig ertoe die regels wat te eng tevinden, of nauwkeuriger nog: ze zijn te eng geworden.Een voorbeeld: het Latijnse woord deliciae is reeds inde middeleeuwen „vertaald" met wellust. Dergelijkevormen als wel-lust kunnen of mogen " wij niet meerscheppen. Naast leesgraag maken wij niet meer race-graag. Naast goedgeefs, hardleers, goedmoedig hebbenwij niets meer te stellen. In de zeventiende eeuw heeftP. C. Hooft een woord geschapen dat nog imponeertdoor visionaire kracht: heelal.Naast zo'n dichterwoord schijnen onze huidige taal-regels niet meer dan verbodsbepalingen. Wie Vondelof Hooft leest, moet verschraling in onze vormkrachtconstateren.Tenslotte zie ik nog als remming op wezenlijke verrij--king van onze taal de scrupules van de logica. In detechniek heeft men bijna dagelijks nieuwe woordennodig. Nog zal de werkplaats die wel leveren, maarofficieel streeft men ernaar termen te fabriceren dieprecies uitdrukken wat het betrokken ding is. Zo raaktmen onder de knoet van de logica en waarschijnlijkvoor het eerst in de geschiedenis van de taal. Vroegergroeiden nieuwe woorden zo'n beetje als onkruid: wekregen goedklinkende technische termen als klezoor,bezaan, latei; kroonwiel, omdat zo'n ding in de molenerop leek en de as daarin heette dan natuurlijk koning.Thans krijgen we als nieuw: wandcontactdoos voor ietsdat reeds allang stopcontact heet en lamphoudersconrtactdoos voor het reeds ingeburgerde stekkerfitting.Zo verrijkt men geen taal, maar registreert men gevan~genen, na opmeting.Maar ook op dit punt is, meen ik, het ergste voorbij.De onlangs gepubliceerde concept-woordenlijst voorde kernfysica maakt een minder angstvallige indruk.Dat kan aan het vak liggen: wat zul je je wagen aandefiniërende termen als er nog veel hypothese is?

speelsheid

Diametraal tegenover de logica staat de speelsheid vanuitdrukking, die we al te lang in Nederland vanuit eensoort apartheidsbeweging hebben bejegend.Was er een woord aardig, dan werd het aan de zoge-naamde volksmond toegeschreven en kreeg het geenofficiële erkenning. In dezelfde tijd dat men borstrokkenetaleerde, werden „fiets" en „kiekje" tussen aanha-lingstekens gebruikt.Sinds de oorlog heeft de journalistiek een gelukkige rolgespeeld in de vrijmaking bij de taalvorming. Aan eenjournalist danken we het woord bermtoerisme. Datnozem boven de status van scheldwoord is uitgekomen,mogen we ook aan de pers danken.Een krant voerde ontheemde in ter vervanging vanD.P. Dit voorbeeld licht toe wat ik zoëven opmerkte

over de noodzaak zich te verdiepen in de zaak achterhet buitenlandse woord. Zulk denken werkt inderdaadverrijkend. Onlangs las ik: „Bij de uiteenzetting vanzulke argumenten voel je je wat ontheemd terzijdestaan". Hier blijkt de term ontheemd werkelijk een be-grip te hebben geraakt. Zoiets is waardevol voor degroei van onze taal.

winst en verlies

Het zou' een misverstand zijn te menen, dat de uitbrei-ding van onze woordenschat de maat en waarde be-paalt van onze taalgroei.Tegenover de aanwinsten moeten we eigenlijk ookstellen de verliezen. Er gaat zeer veel verloren, in dedialecten en in de algemene taal. Dan moeten we onsafvragen: wat is de waarde van het feit dat we aan-vaarden wat de radio, de publiciteit ons bijna dagelijksaan nieuwe woorden opdringt, toeschreeuwt?De taal moet ons dienen om de werkelijkheid tot onzewereld te maken. Taal bestaat niet uit naambordjes;taal alleen kan ons de verschijnselen uit de werkelijk-heid los maken en tot denkbaarheden maken.Taal brengt de werkelijkheid als begrippen in ons entegelijk komt dan die werkelijkheid als onze wereldom ons te staan.De man die klaagt dat hij de wereld van vandaag nietmeer begrijpt, belijdt een moedeloze onmacht en besefvan twijfel aan zijn eigen plaats in die wereld.Hij had ook kunnen zeggen: mijn verstand staat hierbijstil, d.w.z. mijn verstaan stuit op een blinde muur vanwerkelijkheid.Toch kan ook deze man beschikken over het splinter-nieuwe internationale dialect van de atoomeeuw. Maarvoor verstaan is meer nodig. Wij moeten niet slechtsklanken herkennen, wij moeten verstaan in woordendie wortelen in onze geest, in ons hart, in onze her-innering. De groeikracht van een taal schuilt in haarvermogen om de nieuwe werkelijkheid tot een wereldte verwoorden. Twee gidsen moeten ons hierbij leiden:de geest en het hart, de. denker en de dichter. Welnu,heviger dan ooit zien wij de wijsgeer van vandaag enook de dichter geboeid door het verschijnsel taal.Zoals ik u terloops liet merken, zijn er ook blijken vaneen grotere vrijheid voor de verbeelding en beeldkrachtook in onze gewone taal.Het heeft zin die oerbronnen van taal vrij te houdenvan lege aanwaaisels en loze klanken.Want, zoals Van der Graft dichtte:

„ . . als men de spade der taaldiep in de aarde zou stekendan zou men de goden bereiken"

Drs. J. J. M. Bakker

In dit nummer is opgenomen de tekst van devoordracht die drs. Bakker heeft gehoudentijdens de jaarvergadering van Het Genoot-schap Onze Taal, Den Haag, 13 mei 1961.

44

Page 45: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

,ONZE TAALRAAD VAN DESKUNDIGEN

PROF. DR. N. A. DONKERSLOOT, AMSTERDAMPROF. DR. G. A. VAN ES, GRONINGENPROF. DR. K. HEEROMA, GRONINGENPROF. DR. J. WILLE, BAARNPROF. DR. L. C. MICHELS, NIJMEGENDR. C. KRUYSKAMP, RED. WNT. LEIDENPROF. DR. G. G. KLOEKE, LEIDEN

BESTUURPROF. W. F. J. M. KRUL, DEN HAAG VoorzitterH. BARON VAN LAWICK, DEN HAAG SecretarisM. J. F. DONKERS, LEIDEN Penningm.IR. J. T. DUYVIS, AMSTERDAM LidIR. J. P. SMITS, DEN HAAG LidHENDRIK MULLER, LAREN N.H. LidH. H. J. VAN DE POL, DEN HAAG Gedel. Org.J. M. REDELÉ, DORDRECHT Lid

ONZE TAALMAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP

BUREAU VAN HET GENOOTSCHAP: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, REDACTIE: drs. J. VEERING

ABONNEMENTEN EN VERZENDING:NEDERLANDSCHE UITGEVERSMIJ., VISMARKT 4 — LEIDEN — TELEFOON 2 23 75 — POSTGIRO 529740

30e JAARGANG Nr. 6-7

JULI r AUGUSTUS 1961

DIE EN WELKE

Sommige bijgelovigheden blijken onuitroeibaar te zijn.Een daarvan is het veronderstelde verschil tussen dieen welke als betrekkelijk voornaamwoord. Herhaalde-lijk wordt ons oordeel gevraagd over de man die opreis gaat en de snelheid welke hij bereikt. Men wilklaarblijkelijk van ons de uitspraak dat achter personendie moet en achter zaken welke. Sommigen beroepenzich dan op een regel die ze „eens" en „ergens" gelezenen geleerd hebben. Er zijn er zelfs die volhouden dathet moet zijn:de man die op reis gaatde trein die hij neemtde afstand welke hij aflegt.De regel is dan uitgebreid met de volgende fijnigheid:achter personen en concrete zaken die, achter abstractezaken welke, m.a.w. de trein welke zou dan even foutzijn als de snelheid die.Kennelijk stelt het de vragenstellers teleur als zij onsantwoord krijgen: uw regel is op geen enkele wijze inovereenkomst met de taalwerkelijkheid. Het betrekke~lijke voornaamwoord na de zg. mannelijke en vrouwe -lijke zelfstandige naamwoorden is DIE. Het woordwelke moet men in deze positie als verouderd be-schouwen.Let wel, wij willen hiermee niet beweren dat men ingeen enkel geval het woordje welke in de bedoeldeverbinding mag gebruiken. Wie denkt dat hij met welkeaan zijn taal juist dat tintje van strakke vormelijkheidgeeft, dat hij met die niet kan bereiken, ga zijn gang.Mogelijk is ook dat in literaire taal, in gedichten bij-voorbeeld, het omstreden woordje het om redenen vanwelluidendheid, ritme e.d. beter „doet" dan die. Wijverzetten ons echter met alle macht tegen de stelling

dat welke in genoemde gevallen gebruikt moet worden.In iedere moderne taal is een streven naar „economie"merkbaar, naar een strak, handig systeem waarinwezenlijk overbodige onderscheidingen wegvallen terwille van de bruikbaarheid. Rijkdom van een taal be-staat heus niet in een overvloed van vormverschillen.Een onderscheid, als hierboven geschetst tussen die enwelke, is onzes inziens zinloos, het verrijkt de taal niet;het helpt ons niet, onze gedachten zo nauwkeurig moge

-lijk uit te drukken. Een voorbeeld ter vergelijking:degenen die het verschil tussen doordat (oorzaak) enomdat (reden) handhaven, doen dit omdat zij met diewoorden duidelijk het karakter van hun zin willen doenuitkomen: „doordat het glad was, . viel hij" en „omdathij geen zin had, kwam hij niet". Een daarmee vergelijk-baar onderscheid tussen die en welke bestaat niet.Beide woorden zijn als het ware betekenisloos; ze heb-ben de functie van terugwijzing en verbinding, meerniet. Ze vervullen alleen een taak in de grammaticaleopbouw van de zin; men hoeft ze niet --- voor hunbetekenis — op te zoeken in een woordenboek.Van opzettelijke verarming — een verwijt dat we indeze kwestie nogal eens moeten horen, wanneer wevoorstellen de ouderwetse regel radicaal op te heffen, -- kan geen sprake zijn, of het moest zijn dat men derijkdom juist zoekt in het cultiveren van zulke dubbelevormen als ook te vinden zijn in bijv. jullie hebt: julliehebben. Zo'n rijkdom maakt ons leven echter nietrijker, alleen maar lastiger. Eén goed werkend slot opde huisdeur is voldoende; aan zeven verschillendesloten, elk voor een van de zeven dagen in de week,hebben we geen behoefte.Dat welke ook om andere redenen dan die van vorme-

45

Page 46: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 6-7ONZE TAAL

JULI - AUGUSTUS 1961

lijkheid en dichterlijkheid gebruikt kan worden, willenwe graag aanvaarden. Sommige schrijvers hebben eenhekel aan de volgorde die die. Zij veranderen een zinals „de lampen die die mensen hebben" in „de lampenwelke die mensen hebben". Een kwestie van smaak.Moet men daarmee het bestaansrecht van welke verde-digen? Zou u heus „het tasje dat dat meisje heeft"willen veranderen in „het tasje hetwelk dat meisjeheeft' ?Dat welke in de gesproken taal niet voorkomt, behoeftinderdaad geen argument te zijn om het uit de geschre-ven taal te verbannen. Op dit punt geven wij onzetegenstanders volkomen gelijk. Bijvoeglijke bijzinnenkomen in de gesproken taal niet zo heel erg veel vooren zeker niet als de constructie wat ingewikkeld wordt.De geschreven taal heeft haar eigen speciale eisen. Zokan men zeggen: „volgens deze voorschriften is hetverboden maar die zijn uit de tijd ''. Men zou dezemededeling aldus schriftelijk kunnen vastleggen: „devoorschriften volgens welke dit verboden is, zijn echteruit de tijd". Zou men ook schriftelijk aandurven: „hetvoorschrift volgens hetwelk dit verboden is"? Of zoumen de constructie anders maken? Bijvoorbeeld: „hetvoorschrift dat dit verbiedt, is uit de tijd"?Merkwaardig is dat men wel kan zeggen waaronder,waaromtrent, waarbij e.d. maar niet: waarzonder, waar-volgens, waarwegens e.d. Bij personen is er geen moei-lijkheid: „de vrouw zonder wie ik niet kan leven ".Zelfs: „het meisje zonder wie ik niet kan leven" of isdit in strijd met uw taalgevoel? Bij zaken loopt menvast: „de wet die oud is" en „de wet waarop dit be-rust", maar onmogelijk zijn „de wet volgens wie ditmag" en „de wet waarvolgens dit mag".Zoekt men met alle geweld naar een bijvoeglijke bijzinin de laatstgenoemde constructie, dan biedt welke eenuitweg: „de wet volgens welke dit mag ".Ook in andere ingewikkelde verbindingen in de ge-schreven taal hebben welke en de daarbij behorendebuigingsvormen nog een taak. Bijvoorbeeld: „De be-doelde voorstellen van welker aanneming onze plannenvoor het nieuwe begrotingsjaar afhangen, zijn nog nietbehandeld". Stijf maar duidelijk.Wie welker verafschuwt, heeft nog een mogelijkheidin: „de bedoelde voorstellen van de aanneming waar-van onze plannen enz.'' Minder stijf, even duidelijk.Beide zinnen rieken sterk naar de kanselarij met detinnen inktkokers en de krassende kroontjespennen. Iser beslist geen noodzaak om zo'n mededeling in eenconstructie met een bijvoeglijke bijzin onderdak tebrengen, dan geven wij de voorkeur aan bijvoorbeeld:„De bedoelde voorstellen zijn nog niet behandeld. Vande aanneming daarvan hangen onze plannen enz."Hetzelfde geldt voor het gebruik van welke in zinnenwaarin het antecedent in dezelfde vorm of met eenandere naam wordt herhaald. Bijvoorbeeld:

Hij was slordig, welke eigenschap hem zijn baankostte.De jongen stopte zijn spiekpapiertje in zijn mouw,welke beweging de onderwijzer zag.De Johanna, welk schip veel eigenaars had gehad,werd gesloopt.

Men waarschuwde hem voor de gevolgen, welkewaarschuwing hij onder hooggelach in de windsloeg.

Deze zinnen zijn typisch geschreven taal en ze kunnenzonder twijfel hierin een nuttige functie vervullen. Menhoede zich echter voor overdrijving- Een tekst die deeenheden van gedachten los van elkaar in een logischverband plaatst, is daarom nog niet platvloers! Voor-beeld: „De armband en het snoer welke voorwerpenmij uit de nalatenschap toekomen, zijn niet in de brand-kast aanwezig." Anders: „De armband en het snoerkomen mij enz. Ze zijn echter niet enz." Weer anders:„De armband en het snoer zijn niet in de brandkastaanwezig. Ze komen mij evenwel enz." De bijwoordenechter en evenwel drukken de samenhang met het voor

-afgaande uit; hetzelfde effect kan men ook op anderemanieren bereiken, bijvoorbeeld met het voegwoordmaar: „de armband enz...., maar ze ..."Zoals zo dikwijls, hebben bij die en welke de wrijf

-punten betrekking op de spanning tussen schrijftaal-traditie en normaal spreken, tussen drang naar vorme-lijke, waardige stijl en streven naar zakelijkheid enduidelijkheid. Er zijn, ook bij de betrekkelijke voor-naamwoorden, nog meer wrijfpunten, nog meer onze-kerheden. Het beste middel om deze te ontdekken isles geven in de Nederlandse taal aan buitenlanders.Het mag u niet verbazen, in een Nederlandse spraak

-kunst voor Engelsen te lezen: „Hoe heet die Rus metwie je stond te praten" or „waarmee je stond te praten".Maar dat laatste voorbeeld werpt te veel vragen opdan dat wij ze nu nog zouden kunnen behandelen. Dater iets met dat waarmee aan de hand is, is duidelijk.Graag uw mening hierover.

WELVAARTSTAAT

Telkens blijkt weer dat felle discussies een verkeerduitgangspunt kunnen hebben: mensen praten langs el-kaar heen omdat ieder gevangen zit in de betekenis diehij in een bepaald woord legt. Als zo'n woord tot zo'nbetekenis dwingt, is het misverstand- begrijpelijk, maardaarom nog niet minder betreurenswaardig. Zo'n woordis welvaartstaal. In een stukje van Hendrik Hagenaar(Het Vaderland 24 nov. 1960) staat:„Welvaartstaat? Hier in Nederland? Misschien dat ikgeen begrip heb voor wat degenen, die dit woord uit-spreken en neerschrijven, eronder verstaan.In ieder geval: naar mijn opvatting van het begrip wel

-vaart, heerst deze niet in een land waar veler woon-situatie nog zo abominabel is als hier, waar kunst en

kunstenaar voor het grootste deel, alleen kunnen existe-ren bij de gratie van overheidssubsidies, waar ontelbaarvelen — politiemannen, klerken, lagere ambtenaren enbeambten, apothekersassistenten, een groot gedeelteder advocaten en ik kan daaraan nog tientallen cate-gorieën toevoegen — minimale inkomens toucheren.Een zeer groot gedeelte van het Nederlandse volk leeftop een minimum dat het woord „welvaart" tot eenhatelijke aanfluiting maakt."De heer H. van der Veen, leraar in de Engelse taal te

46

Page 47: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 6 - 7 ONZE TAAL JULI - AUGUSTUS 1961

Den Haag, schreef hem naar aanleiding daarvan:,,u schrijft een stukje over de welvaartstaal en komttot de conclusie dat er in ons land geen welvaart is. Nuis het belangrijke punt dat de hele basis van uw stukjeverkeerd is, al weet u dit blijkbaar niet. Het is hier eenkwestie van een volslagen verkeerde vertaling uit hetEngels.In het Engels bestaat het woord welfare state, waarinwelfare helemaal geen „welvaart" betekent, maar „wel~zijn". Welvaart is in het Engels: prosperity. Een wel~fare state is een staat waarin voor ieders welzijn wordtgezorgd door middel van sociale verzekeringen enandere voorzieningen. De definitie van de ConciseOxford Dictionary luidt: a state having national healthinsurance and other social services. Dit is dus helemaalniet afhankelijk van de welvaart. Engeland was al heelgauw na de oorlog een welfare state zonder welvaart.Dit begrip welfare state is domweg in het Nederlandsvertaald als welvaartstaal. En u hebt in uw stukje zelflaten zien hoe fout dit is! U zult niet kunnen ontkennendat we een welfare state zijn. En laten vie dan vragenof er mensen met inspiratie zijn die een goede vertalingkunnen vinden!"

NOG EENS OVER TOERISTENDUITS!

Enige maanden geleden (O.T. 60, blz. 42) hebben webittere opmerkingen gemaakt over de timmer met fruh--stuck die gastvrije lieden in ruil voor wat geld aanDuits sprekende toeristen aanbieden. We hebben daar-over nogal wat moeten horen; gretige bijval maar ookmisprijzende kritiek. Met grimmig genoegen hebben wedaarom een artikel uit een Duitse krant ( DeutscheTagespost, 20 mei 1961) gelezen over „Reisekultur",waaruit we u de volgende passage voorzetten. Onvertaald, dan klinkt het waarschijnlijk des te geloofwaar-diger:„Nachdem die Welt trotz haufiger gegenteiliger Be-hauptungen am deutschen Wesen offenbar nicht ge-nesen ist, scheinen allzu zahlreiche Landsleute derLiberzeugung zu sein, wenigstens die Fremdenverkehrsindustrie unserer Nachbarn müsse nunmehr am deut-

~

schen Gelde genesen. An dieser Einstellung tragen dieausländischen Touristenorte eine gewisse Mitschuld,indem sie vom Werbeprospekt bis zum Hinweisschildauf das unvermeidliche stille Örtchen dem deutschenGast nicht einmal die bescheidene geistige Leistungzumuten, sich die notwendigsten Wörter and Sâtze derSprache des Landes, das er auf seiner Reise dochangeblich „kennenlernen'' will, anzueignen. Anstatteiner in rührend holperigem Deutsch verfassten Schilderrung der Reize, Schönheiten and Bequemlichkeiten(„uberall fliessend kaltes and warmes Wasser") desFerienorts, sollten die auslándischen Verkehrsvereineden Mut haben, diese Beschreibungen in ihrer Landesrsprache zu liefern: Wen die Sprache eines Landes nichtinteressiert, den kunnen auch Land and Leute nichtinteressieren, and daher sollte er zu Hause bleiben andseine Heimat erst einmal gründlich kennenlernen, an-statt durch Anmassung and Snobismus das AnsehenDeutschlands im Auslande zu schmälern."

,,KUNSTFOUT "?

Bij besprekingen in medische kringen alsmede in me-dische publikaties komt men niet zelden het woord„kunstfout" tegen, zonder dat er van enig bezwaartegen dat woord blijk wordt gegeven. Het zou eengeijkte term kunnen worden tenzij de bedenkingen tegendat woord worden beseft.Wij kennen in onze taal tal van samenstellingen dieermee overeenkomen, zoals kunstarm, kunstbeen, kunst-gebit, kunstboter, kunsthoning en kunstmest. Er zijnnog tal van soortgelijke samenstellingen, o.a. ter aan-duiding van artistieke waarde. Maar bij voorkeur wilmen met de component: „kunst” toch het kunstmatigontstaan weergeven in tegenstelling met het natuurlijkeprodukt.Met „kunstfout" bedoelt men evenwel geen kunst

-matige fout, maar een fout in de kunst, dus iets geheelanders. Het komt mij daarom van belang voor om hetwoord „kunstfout" te vermijden.Men treft het dan ook bij Van Dale, Groot Woorden-boek der Nederlandse Taal, 8ste uiig. 1959, niet aan,noch in de officiële „Woordenlijst van de NederlandseTaal (1956) en evenmin bij L. Brouwers S.J., Het juistewoord 2de dr. 1942. Een lexicoloog-neerlandicus noem-de „kunstfout" een gemeen, lelijk woord.Bij bespreking met academici, leerlingen van andere,niet-medische faculteiten, bleek mij, dat hun die termniet bekend is. Wel weet ik uit eigen ervaring, datDuitse collega's licht geneigd zijn om te spreken van„Kunstfehler'', voor ons geen reden om dat woordover te nemen, doch eerder om op onze hoede te zijn.Ter verdediging van dat woord hoorde ik van taal-kundige zijde opmerken, dat artsen toch ook sprekenvan kunstgreep als voortreffelijke greep, waarvan determ „kunstfout" dan het tegenovergestelde zou zijn.Doch dat is een vergissing. Medici zeggen wel: „in~greep" en niet kunstgreep (zoals bij het worstelen, jiujidsu en judo, en dan gewoonlijk in pejoristische zin) .Het woord „kunstgreep" kan dus geen dienst doen totsteun van het woord „kunstfout ". Bedoeld is een foutbij de uitvoering, een praktische fout of praktijkfout.

Dr. J. E. Schulte,

HET STOND (ERGENS) IN ONZE TAAL

1. „Officiële terechtwijzigingen". Lees: terechtwijzingen.2. „door de bestaande verschillen die de tweelandensituatiemeebrengt ". Schrap: bestaande.

3. „voordrachten die het aanhoren tot een genoegen maakteen de vraag deed stellen". Maak ervan: meervoud bij dewerkwoorden.

4. „Dat we onze jeugd idealiseren, kunnen we dank zij onsschiftende geheugen ". Draai de twee zinnen eens om, danstaat er iets vreemds. Onmogelijk als „dat we fietsen, kunnenwe sinds 1930" en „dat we rechts houden, moeten we volgensde wet".

5. „te kunnen zeggen niet alleen wat maar ook hoe hij hetwil". Verkeerde samentrekking. Het woordje het is hier dekwaaie pier.

6. „Expresso, polivynyl", ordinaire drukfouten voor „espresso,polyvinyl".

47

Page 48: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 6-7ONZE TAAL

JULI - AUGUSTUS 1961

TIEN JAAR V.B.O.

De V.B.O., onze Vlaamse zustervereniging, heeft op11 juni 1961 haar tiende verjaardag gevierd. In Brusselorganiseerde de V.B.O. naar aanleiding daarvan eenakademische zitting waar onze voorzitter, prof. W. F.J. M. Krul, het woord heeft gevoerd namens Onze Taal.Hij behandelde het onderwerp „leek en taal". In deontwikkelingsgeschiedenis van menige taal ziet men,aldus de spreker, beurtelings de deskundige — of zomen wil de schoolmeester — en de leek de boventoonvoeren. Vaak mag men onder die leken ook de dichtersrekenen: gelukkig het land dat voor hun taalmuziekgevoelig blijkt. Prof. Krul noemde het werk van Ruus-broec, van Coornhert, van Spieghel en van Stevin enkwam via de verfransing in de 18e en de verduitsingin de 19e eeuw tot het Genootschap Onze Taal datnu juist 30 jaar geleden werd opgericht. O.T. en deV.B.O. hebben vanaf 1953, overal waar dat mogelijkwas, nauw samengewerkt.„Hoever zijn we gekomen? En wat zal er in de toe-komst moeten worden verricht?Ik ben van mening, dat een visie op de gezamenlijkeachtergrond van ons beider streven belangrijker is danspectaculaire feitelijke resultaten. De doelstelling onzerverenigingen toch moge nagenoeg gelijk zijn, hun werk-wijze en levensomstandigheden verschillen.Laat ons in ons beider organen plaats voor elkanderopen houden, elkaar raadplegen bij de voorbereidingvan congressen, in het kader van het Belgisch-Neder-lands Cultureel Akkoord streven naar samenwerkingop het gebied der terminologie. Dit alles zal van on-schatbare waarde zijn voor uwe en onze taalcultuur.Nu uw vereniging in haar derde gedaante haar tiendeverjaardag viert, hebt u hierin, op zuidelijke wijze, eenvoorwendsel voor een plechtige viering gezocht. Wijkoele en reeds 30-jaar oude noorderlingen vieren nietzo gauw, maar steeds grijpen wij dankbaar een voor-wendsel aan om naar uw gastvrije land te komen.Laat mij in dat besef namens het Genootschap „OnzeTaal" de V.B.O. van harte met de dag van hedengelukwensen."

EXAMENCONFLICT

(J.) Als zg. deskundige bij de mondelinge eindexamensin de Nederlandse taal en letterkunde tijdens de jongsteh.b.s.-examens ben ik enige malen in een pijnlijk con-flict geraakt met de examinator. Een conflict dat wenatuurlijk in alle vriendschap hebben bijgelegd maarwaarin we niet tot overeenstemming konden komen.Het viel me op dat de leerlingen ---- het was in een vande plaatsen „in de provincie" — nog veelvuldig sporenvan dialectische en soms zelfs lelijke uitspraak vertoon-den. Ik was van mening dat dit ten nadele van de kan-didaat moest worden gerekend en dat ik dit (in ernstigegevallen) in het cijfer tot uitdrukking moest brengen.De leraar bestreed mijn zienswijze.(Red.) Het probleem is ook niet zo gemakkelijk oplos~baar. Het eindexamenreglement verlangt van de leerlingdat hij zich mondeling „juist en vaardig" kan uitdruk-ken. Men kan als ideaal stellen dat hieronder begrepen

is een zuivere uitspraak en woordenkeus, zodat er geensporen van dialect — noch in klank, noch in woorden,noch in zinsbouw — te merken zijn. Voor een leerlingdie van jongsaf aan om zich heen, thuis en bij zijnvriendjes, dialect spreekt en hoort, zal het heel moeilijkzijn, tijdens de enerverende twintig minuten dat hijwordt ondervraagd, werkelijk zuiver algemeen be-schaafd Nederlands te spreken. De deskundige en deleraar moeten maar in wijsheid beslissen waar de afwijrkingen zo groot en afstotend zijn dat ze ten nadele vande kandidaat moeten worden aangerekend. De deskunrdige moet er zich o.i. wel van trachten te overtuigen ofde leraar voldoende aandacht in zijn lessen besteedheeft aan de zuiverheid van de uitspraak bij de leer-lingen. Meestal is het voor de neerlandicus vrijwelonmogelijk een sterk dialectische uitspraak bij zijn leer-lingen geheel te doen verdwijnen. Het is de overdenkingwaard of in zg. streekscholen, waar zo'n uitspraak , -probleem heerst, niet beter de hulp van een bekwaamspraakleraar ingeroepen kan worden. Dat de neerlan-dicus moet blijven hameren op de eis van een dialect~vrije uitspraak, staat buiten kijf. Een sterk dialectischeuitspraak zal voor vele van zijn leerlingen immers latereen sociale hindernis zijn. In dezen kan men beterovervragen dan door de vingers zien.Leerlingen in het westen van het land (waar was uw„provincieschool "?) hebben nog een nadeel extra, alszij onzuiver spreken. Hun dialectische uitspraak wordtals lelijk, plat, vulgair gekenschetst. Zuidelijk en ooste-lijk Nederlands krijgen wel eens het etiket mooi, schil-derachtig, kleurig, maar „plat" Amsterdams, Haags,Haarlems, Rotterdams e.d. worden zonder pardon laag~bijdegronds, platvloers, gemeen enz. genoemd. Daarinsteekt eigenlijk iets inconsequents, maar die kwalificatieis een zeer grote sociale hindernis in het verdere levenvan de kandidaat, zodat hierbij nog luider dan ergensanders de eis moet gelden: zuiver Nederlands.

JIJ EN JOU

(Mr. E. J.) Met genoegen las ik in Onze Taal dat ook gij —ge ziet wel dat „gij" nog niet verdwenen is! — de voorkeurgeeft aan het gebruik van „jij" tegenover de ouders boven„u''. Daar zijn wij het dus over eens, en van Droogstoppeltrekken wij ons niets aan.Ik kom veel met boeren in aanraking. Ik weet dus ook welwat af van de dialecten. Maar juist in dat contact met boerendoet het gebruik van „u" mij vaak onprettig aan. In de stedenzal men veel minder met „u" worstelen, maar voor het platte-land levert het daar vreemde woord „u" nog voortdurendmoeilijkheden op. Het demonstreert een gebrek aan vertrourwelijkheid. Alleen uit vrees anders onbeleefd te schijnen,gebruikt men het woord „u".Het is wellicht uiterst bezwaarlijk, zo niet onmogelijk, om „u"nu nog uit onze taal te bannen, maar dat zie ik toch wel alsde ideale oplossing. Aan „u" bestaat geen behoefte, wanneerbeseft wordt dat jij = gij.

(Dr. J. D.) U schrijft dat in 1926 volgens het WNT insommige gezinnen door de kinderen „jij" tegen de ouderswordt gezegd. Ik herinner me dat neven van me, van wiede een nu 62 zal zijn, al je en jij zeiden vanaf het ogenblikdat ze praten konden en dat zijn blijven zeggen toen ze debrabbelperiode te boven waren. De oudste zou nu 63 of 64zijn geweest. Maw. hier gebeurde het dus al omstreeks 1900.Toen dit gezin in Amsterdam kwam wonen, omstreeks 1916,

48

Page 49: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 6 -- 7 ONZE TAAL JULI r AUGUSTUS 1961

infecteerde dit de verhoudingen bij ons. Mijn vader was vooru, mijn moeder voor je. Vanaf 1916 won dus bij ons je.(Red.) Wij hebben veel reacties op ons artikel over dat gejijen gejou ontvangen. Hartelijk dank ervoor. Twee hebben wehier opgenomen. De eerste gaat wel heel ver door voor testellen u uit te bannen. Inderdaad u op het platteland ismoeilijk. Even moeilijk kunnen daar de aanspreektitels„meneer" en „mevrouw" zijn. U is te stijf, jij is onbeleefd.Wat moet de ABN-spreker doen die zich niet in het dialecttot de boeren kan richten?Het doet ons plezier bij vele briefschrijvers te lezen dat zijjij in het gezin heel gewoon vinden.

WOORDVORMING

( Red.) Het vertaalbureau van het Europese Parlement teLuxemburg stuurt ons de volgende bijdrage tot de oplossingvan het in O.T. februari '61 genoemde probleem.„De woordvorming is bij de bijvoeglijke naamwoorden eninwonernamen des te moeilijker, omdat de bevolking van dezevroeger koloniale gebieden voorheen meestal werd aangeduidmet de benaming van de volksstammen.De meeste namen van deze nieuwe staten zijn afgeleid van deoude administratieve eenheden van de koloniale tijd, waardoorhet probleem van de bijvoeglijke naamwoorden en inwoner-namen eigenlijk pas bij het verkrijgen van de zelfstandigheidvan deze gebieden ontstond.Aangezien wij bij het Europese Parlement te Luxemburg,waar het Nederlands één van de officiële talen is, tegenwoor-dig veel te maken hebben met de problemen die de in delaatste jaren onafhankelijk geworden staten betreffen, is voorons de juiste benaming van de nieuwe landen en de daarmedeverband houdende bijvoeglijke naamwoorden en inwoner-namen vaak een groot probleem.Hieronder geven wij een lijst van de bij ons gebruikelijkevormen. Wat de stammen betreft, is voor ons de moeilijkheiddat de meestal in Nederland gebruikte vorm taalkundig onjuistis. De stam van de Baloeba's bijvoorbeeld heet eigenlijkLoeba. Het voorvoegsel „Ba" is een meervoudsvorm. Het-zelfde geldt voor Bakongo, enzovoorts. Wij zouden dus dezestam moeten aanduiden met Loeba; een aantal leden van dezestam Loeba's of Baloeba.Een overeenkomstig probleem stelt zich bij de spelling vanhet woord Ruanda. Dit gebied heet in de inheemse taalRwanda. De huidige spelling berust op uitspraakmoeilijkhedenvan de aanvankelijk Duitse, en later van de Franssprekendeadministratie en werd vervolgens aan een of andere schrijf

-tafel tot Roeanda vernederlandst."

Algerije Algerijns AlgerijnCentraalafrikaanse

Republiek CentraalafrikaanDahomey Dahomees DahomiaanGaboen Gaboenees GaboeneesGuinea Guinees GuineeërIvoorkust Ivorisch IvoriërRepubliek Kameroen Kameroens KameroeneesGebied v. d. Komoren Komorisch Komoor

(Komoren Archipel)Republiek Kongo Kongolees Kongolees

(Brazzaville)Lybië Libysch LibyerMadagaskar Madagaskisch MadagaskMali Malisch MaliërMarokko Marokkaans MarokkaanMauretanië Mauretanisch MauretaniërNiger Nigerisch NigeriërNigeria Nigeriaans NigeriaanOpper-Volta -Voltanees -VoltaneesSenegal Senegalees SenegaleesSomali (stamnaam) Somalisch SomaliSomalië Somalisch SomaliërTogo Togolees TogoleesTsjaad Tsjadisch TsjadiaanTunis Tunesisch TunesiërSierra-Leone Sierra-Leonisch Sierra-Leoniër

TER DISCUSSIE .. .

In het meinummer van „Onze Taal" vertelt het hoofdartikeldat in de oprichtingsvergadering van het genootschap degezagskwestie werd te berde gebracht, dat de bestrijding vangermanismes aan de orde werd gesteld en dat lang en breedgesproken werd over de werking naar buiten. De schrijverzegt dat deze drie onderwerpen „ter discussie werden gesteld".

A.D.F.

BRIEF AAN EEN MAATSCHAPPIJ

„Als steeds ontving ik met genoegen het jaarverslag uwerMaatschappij over het afgelopen jaar. Het deed mij echterpijn het te ontvangen in een briefomslag met een in het Engelsbedrukt afzendersadres ( behoudens dat de Nederlandse naamuwer Maatschappij in kleine letters op de tweede rang voor-kwam).Ik heb het steeds betreurd, dat vele onzer grote bedrijven,waarop wij als Nederlanders trots kunnen zijn, onze taal inden vreemde geheel verwaarlozen, althans bij de vreemde taalachterstellen. Zij zouden goed doen op dit punt naar Zwedente zien, al gaat men daar door het weglaten der vreemde taalweer naar de andere zijde over de schreef! Het Nederlandsnaast de vreemde taal in gelijk schrift is toch wel waar onzetaal recht op heeft. Een soort vlagvertoon!Terugkomend op uw briefomslag, merk ik op, dat bij hetvermelden van het straatadres de wonderlijke Engelse ge-woonte het huisnummer vóór de straatnaam te zetten isnagevolgd! Zouden de Engelse brievenbestellers werkelijkeerst naar het huisnummer en dan pas naar de straatnaamkijken? In ieder geval doen wij dit hier niet en moet een klak~keloos en zinledig navolgen van het buitenland afgekeurdworden." M. van Doorninck, Diepenveen

U VRAAGT

nog eens naar dat rondom. ❑ Rondom zou een bruikrbaar woord zijn voor een kruispunt van straten in destad, waar om der wille van het verkeer een vlucht-heuveltje is geplaatst. Meervoud: rondommen en ron-doms. ❑ Zoals u weet, bestaat ook nog verkeersplein,maar dat is meer een breed kruispunt van grote wegen(zoals Oudenrijn bij Utrecht) . ❑ Na ons breedsprake-rige artikel over tandschoon kon okseliris niet meeruitblijven. Wij kregen het mooie woord gestuurd opeen papiertje waarop rollertjes werden aangeprezenwier werking onze oksels fris houdt. ❑ Woedend isiemand geworden omdat wij — heel, heel voorzichtig--- het Duits hadden benijd dat zo gemakkelijk samen

-stellingen smeedt. Dat soort Duitse reclamewoordendat wij zo „handig" vonden (bijv. erntefrisch, korperrFreundlich, gebrauchstuchtig) , wordt in het Duits ^--naar ons een Duitser schrijft — als lelijke taal be-schouwd. ❑ Vaders die hun voor het toelatingsexamenmiddelbare school studerende kinderen moeten helpenmet de lastige ontleedkunst, zitten verbijsterd te kijkenvoor het zinnetje: Zijn geheugen speelde hem parten".Wat is hem? Lijdend voorwerp? (Maar je kunt tochniet zeggen: hij werd door zijn geheugen parten ge-speeld ...) Meewerkend voorwerp? (Dan moet je eraan of voor bij kunnen zetten, zoals wij dat allemaal opde lagere school hebben geleerd) . Ons oordeel (vrij-blijvend) : meewerkend voorwerp. Parten spelen is eenvaste uitdrukking, waarin parten historisch een lijdend

Page 50: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 6-7ONZE TAAL

JULI ,. AUGUSTUS 1961

voorwerp is. De uitdrukking is zo vast dat je er nietvan kunt maken: parten werden hem door zijn geheugengespeeld. ❑ De narigheid is natuurlijk gekomen doorde keuze tussen hen en hun. In dit geval speelde hetgeheugen hun parten. Net als in iemand mores leren.❑ Gelezen in een ministeriële brief: „Met betrekkingtot de hierboven genoemde gelijke beloning (equalpay) voor mannelijke en vrouwelijke ambtenaren zal iku bij afzonderlijke circulaire berichten." Moeten wijdaaruit opmaken dat gelijke beloning niet meer begre-pen kan worden zonder vertaling in het Engels? ❑Toch hebben ook officiële taalmakers pittige invallen.Getuige het woordje franje. Een leuke naam voor eenheel ingewikkelde geldzaak: geld dat op een of anderemanier over schijnt te zijn en over de ambtenaren wordtverdeeld. -❑ Maatregelen treffen, zegt men, moet maat-regelen nemen zijn. Goed. Maar de nieuwste dikke VanDale neemt de uitdrukking op, net als een vergelijk, eenschikking, een overeenkomst enz. treffen. Wij zijn eer-lijk gezegd ook niet zo overtuigd van het germanistischein dat treffen van maatregelen. ❑ „ ... geven kennisvan het voorgenomen huwelijk enz." De uitdrukkingvoorgenomen huwelijk is traditioneel. Voorgenomenbetekent „beraamd, waartoe het plan bestaat ''. Uitoogpunt van stijl zouden wij de voorkeur geven aan„ . . geven kennis dat hun dochter voornemens is enz.".Naar onze smaak komt dan dat voornemen beter uitdat tot het huwelijk leidt. ❑ ja, naar onze smaak .. .Smaak is wel sterk in de mode. Er blijkt behoefte tebestaan om mening als het ware nog iets subjectieverte maken. Een mening staat zo eigenwijs, een smaaklaat andere smaken toe. ❑ ; ,Iets van doen hebben" isnodig hebben. ❑ Het zegel bestaat, zonder twijfel:onder het zegel van geheimhouding. Waarom nu juistdat dingetje dat men op iets plakt, de zegel moet zijn, isons onduidelijk, maar het is nu eenmaal zo. Dus ook dezegel als korte vorm voor postzegel. ❑ Stempelkundi-gen hebben ons ingelicht over de en het stempel. Destempel is het gereedschap waarmee men stempelt enhet stempel is de afdruk. Dus het stempel op de zegel.Moeilijkheden schijnen te ontstaan bij figuurlijk gebruik.Een man van de oude stempel, het stempel van onop-rechtheid. Men drukt dus de stempel op iets en datdraagt dan het stempel.Oosting — mooi, duidelijk woord voor oriëntatie in dezin van „de gewoonte van de lengteas der kerkgebou-wen op de oost-westlijn te projecteren''. Het woordverdient ruime verspreiding. ❑ Drankje modern Neder-lands voor het Engelse zelfstandig naamwoord drink.De groeikracht van het -Nederlands .. Het woord doetons helaas nog steeds denken aan vloeibare medicijn. ❑„Om haar in heur Romeinse flatwoning door een huur-moordenaar te laten vermoorden." Misplaatste variatie.Heur bestaat niet. Alleen in rijmen bij geur, deur ensleur. ❑ Men zegt dat een „telefonisch onderhoud"verkeerd is, maar dat is ons niet duidelijk. Een onder-houd is volgens de woordenboeken gewoon een ge-sprek. ❑ „Paswerker" is een Zuidnederlandse vertalingvan ajusteur. Gewoon Nederlands is bankwerker. ❑Nooit erover nagedacht maar inderdaad is het een raarbordje op winkels „geopend van — tot —" Waarom

niet gewoon „open"? ❑ Iemand die met genoegen zietdat wij een grote mond opzetten over germanismen,verwondert zich erover dat wij de germanistische spel-ling -ische zonder protest aanvaard hebben. Nu, onzemening daaromtrent is (gelukkig) nooit gevraagd. Wijvinden een spelling als ~iese of rise Nederlandser enlogies. (Logischer kan niet, iets is logisch of niet) .Maar wij vrezen de woede van de T.H. ❑ Een des-kundige in alfabetkwesties verzocht ons met grotenadruk, erop te wijzen dat de bekende Russische poli-ticus Chroesjtsjow heet. Dus niet Kroetsjef of Chroustrjof of wat dies meer zij. Dat hangt samen met hetCyrillische alfabet. De ch en de sjtsj zijn translitteratiesvan twee Cyrillische letters die niet in de letterbak vanonze zetter voorhanden zijn. ❑ „De voorhanden lera~ren" vinden wij wel wat oneerbiedig. ❑ Verzuilde taal.Op vakantie, zegt men, moet met vakantie zijn. Moetdat? Van wie? Laten we elkaar toch verdragen. Iederheeft zijn hebbelijkheden. Net als die eeuwige ruzieover op en in de eerste plaats. Is dat geen rijkdom vanhet Nederlands dat we zelfs onze levensbeschouwingtot uitdrukking kunnen brengen in de voorzetsels? Enin de klanken? Zojuist een fel dispuut gehoord overchristelijk, uitgesproken met k (van kas) of met g (vangas) . ❑ Wat maakt u van „de opdracht van de com~missie"? Is dat een opdracht die de commissie geeft ofkrijgt? Om alle onzekerheid te verwijderen stellen wij— in het geval van krijgen — voor: de opdracht aande commissie. ❑ En wat zijn werkbare antwoorden?Antwoorden waarmee gewerkt kan worden. Net alsbuigbare staven? Die kunnen zelf gebogen worden ...Vertrouwde muziektaal: „Het saxofoonkwartet kan zicherop beroemen enig te zijn in haar musiceren". ❑ Datrichtlijn als woord een overblijfsel uit de bezettingstijdzou zijn, wisten wij niet. Het WNT kent (in 1924) defiguurlijke betekenis van richtlijn nog niet, wel die vanrichtsnoer.

VOORKEUR MAAR HOE?

Op blz. XLVI van de Woordenlijst lees ik in de op één nalaatste alinea: Waar een bepaald gebruik reeds in de richtingvan vernederlandsing wees, hebben we niet geaarzeld, deconsequenties daarvan te aanvaarden. In sommige gevallenheeft ook de overweging gegolden, dat een vernederlandstespelling steun kan verlenen aan de uitspraak (frekwent voorfrequent en derg.) . Bij een volgende bewerking van dewoordenlijst A kan met dan gebleken voorkeur rekening wordengehouden.Nu vraag ik mij af, hoe die voorkeur moet blijken, wanneerhet onderwijs, de pers, kantoren van rijk en gemeente en ookvele kantoren van n.v.'s en particulieren de zgn. voorkeur-spelling volgen? Begrijpt u mij goed: ik ben zelf een voor-stander van de voorkeurspelling, want zo is er tenminste nogeen grote mate van eenheid in de spelling, maar vreemd vindik het dat met een bepaalde voorkeur rekening zal wordengehouden, wanneer men in feite geen keus heeft.Ook zal de Onderwijzersfederatie, blijkens recente krantenberichten, voortaan de voorkeurspelling gebruiken. Dat be-sluit is genomen n.a.v. een ministeriële verklaring in de Kamerdat de regering tot één vaste voorgeschreven spelling wilkomen.

A. D. (Amsterdam)

50

Page 51: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

ONZE TAALMAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP

BESTUUR ,,ONZE

TAAL"PROF. W. F. J. M. KRUL, DEN HAAG VoorzitterH. BARON VAN LAWICK, DEN HAAG SecretarisM. J. F. DONKERS, LEIDEN Penningen.IR. J. T. DUYVIS, AMSTERDAM LidIR. J. P. SMITS, DEN HAAG LidHENDRIK MULLER, LAREN N.H. LidH. H. J. VAN DE POL, DEN HAAG Gedel. Org.J. M. REDELÉ, DORDRECHT Lid

RAAD VAN DESKUNDIGEN

PROF. DR. N. A. DONKERSLOOT, AMSTERDAMPROF. DR. G. A. VAN ES, GRONINGENPROF. DR. K. HEEROMA, GRONINGENPROF. DR. J. WILLE, BAARNPROF. DR. L. C. MICHELS, NIJMEGENDR. C. KRUYSKAMP, RED. WNT. LEIDENPROF. DR. G. G. KLOEKE, LEIDEN

BUREAU VAN HET GENOOTSCHAP: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, REDACTIE: drs. J. VEERING

NEDERLANDSCHE UITGEVERSMIJ.,ABONNEMENTEN EN VERZENDING:VISMARKT 4 — LEIDEN — TELEFOON 2 23 75 — POSTGIRO 529740

30e JAARGANG Nr. 9

SEPTEMBER 1961

MOOIE EN LELIJKE TALEN

Over Schiphol, Hoek van Holland, RoosendaalMaastricht en Arnhem zijn in de afgelopen maand dehonderdduizenden van hun buitenlandse vakantie weerthuisgekomen, verrijkt met nieuwe indrukken, bezetenvan ijver om met frisse tegenzin weer aan de dagelijksesleur te beginnen. Ook aan de dagelijkse sleur om altijdweer dat gewone, slome Nederlands om je heen te ho-ren. Nee, dan dat heldere Frans, dat exacte Engels, datzangerige Zweeds, dat sonore Spaans, dat donkerePortugees, dat klare Grieks, dat zoete Italiaans. Maarde redetwisters staan met hun argumenten al klaar:Zweeds zangerig? Geen kinderachtiger taal dan hetZweeds ... Portugees donker? Het is rauw en ruw ...Duits snauwerig? Heb je Rilke wel eens gelezen? Hebje wel eens een opvoering van Die Zauberflóte gezien?Zo'n getwist is heerlijk en opwindend, maar vruchte-loos. Uitspraken over schoonheid van een taal zijn vol-komen subjectief. Ze kunnen meestal herleid wordentot oordelen over de sprekers van die taal, hun ge-schiedenis, hun cultuur, het landschap en het klimaatwaarin ze leven. Tot onvruchtbaarheid gedoemd zijnook de debatten over de rijkdom van een taal. Wanneeren waardoor begint een taal rijk te zijn? Tot allerleizeer dilettanterige uitspraken worden degenen verleiddie het wagen te oordelen over de „denkkracht" vaneen taal. Uitermate logisch zou het Frans zijn omdatdie taal een (meestal) strikte volgorde onderwerp-gezegde heeft: j'ai fume une pipe ik heb een pijpgerookt. Hoe walgelijk onlogisch denkend zouden desprekers van een of andere verre niet-Indo-europesetaal moeten zijn die niet eens een onderwerp en gezegdein onze betekenis kennen. We zouden stom verbaasderover moeten zijn dat dezulken nog tot tien kunnentellen ..

Een bron van misverstand komt ook voort uit hetgefantaseer over de geest van de taal. De gedachte dathet karakter van een volk zijn weerspiegeling vindt inde bouw en de woordenvoorraad van zijn taal, stamtuit de Romantiek. Deze opvatting werd verbreid doorde zeer oorspronkelijke Duitse geleerde en denkerWilhelm von Humboldt ( 1767 1835) . Na hem heb-ben nog vele anderen getracht taal en volkskaraktermet elkaar in verband te brengen. Bevredigende resul-taten hebben die pogingen nog niet gehad. Wel komensommige onderzoekers tegenwoordig in zoverre weerin het romantische spoor terug dat ze de taal als hetmiddel trachten te beschrijven waarmee de mens dewereld rondom hem „onder woorden brengt ". Maar aanuitspraken over nationaal karakter e.d. waagt men zichniet meer zo gemakkelijk.U bent in geen slecht gezelschap als u uw meninglaat aansluiten bij die van de grote Amerikaanse taal-geleerde Sapir die in 1921 schreef:

„Het is onmogelijk aan te tonen dat de vorm van een taalook maar de geringste verbinding heeft met nationaal tem-perament. Ik ben ervan overtuigd dat het volslagen vergeefsemoeite is, in de bouw van talen naar verschillen te zoekendie overeenkomen met temperamentvariaties die — naar menaanneemt — samenhangen met ras" 1 )

In 1948 stelde de Russische taalgeleerde Tschizewskij 2)

resoluut vast:

„Ik geloof niet dat men nu ernstig erover kan spreken dat eenvan de ontwikkelde cultuurtalen een speciaal denktype ver

-tegenwoordigt, dat zij geheel andere denkkwaliteiten bezit danandere talen of dat zij voor het weergeven van verschillendedenkelementen principieel ongeschikt kan zijn. — De meestebeschouwingen over de speciale aard van talen zijn ook meteen bedoeling ontstaan die ik, zonder schroom, in de meestegevallen als kwaadaardig betitel; namelijk om te bewijzen dat

51

Page 52: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 9

ONZE TAAL

SEPTEMBER 1961

de talen verschillend in waarde zijn, dat er betere en slechteretalen zijn. Daaruit heeft men dikwijls de conclusie getrokkendat het ene volk een betere of slechtere, - een hogere of lagereaard had dan het andere ..."

Ondertussen kan het (gelukkig!) niemand verbodenworden, romantisch te filosoferen over de verschillentussen de ene en de andere taal. Van tijd tot tijd watonzin lezen, houdt ons wakker. Zo ziet de Duitsewijsgeer Theodor Haecker (1871.--1945) in elke (hembekende) taal een zg. Herzwort, een onvertaalbaarwoord dat de geest van taal en volk geheel weergeeft 3 ) .

Voor het Grieks is dat: logos, voor het Latijn: res, voorhet Engels: sense, voor het Frans: raison en voor hetDuits . . . : Wesen („die einzige Sprache Europas diezur Unterscheidung des schwierigsten Verbums das esgibt, nämlich sein, noch eines mehr hat das Verbumveesen") . Zou dan „wezen" ook een Herzwort voorhet Nederlands zijn of zou Haecker, als hij onze taalgekend had, tot een ander woord zijn gekomen? Wievan u helpt ons aan het Herzwort voor het Nederlands?Beter materiaal voor taalvergelijking biedt ons hetlezenswaardige boekje van de Oostenrijkse romanistWandruszka, „Der Geist der franzosischen Sprache".(Hamburg 1959) . Bij zijn bespreking van zg. typischFranse woorden als courtois, douceur, bravoure, espritwijst hij ons telkens op het gevaar van verkeerde ge-volgtrekkingen als we nagaan welke menselijke deug-den èn ondeugden in een bepaalde taal een apart woordhebben gekregen en welke niet! In zijn slothoofdstukzegt hij heel scherp:

„De Franse taal heeft tot op heden resten van een onsmerkwaardig wijdlopig lijkende manier van tellen bewaard:99 = quatre-vingt dix-neus, hoewel juist de Franserevolutie de overwinning van het decimale systeem bij matenen gewichten heeft doen zegevieren. Als de Engelsen zo zou-den tellen (die zich nog steeds tegen het decimale systeemverzetten) dan zou zeker elke psychologische interpretatievan het nationale Britse karakter dat als een bewijs voor hetbekende Britse insulaire traditionalisme te noemen. Maar hetzijn de landgenoten van Descartes, de rationalistische Fransendie zo tellen! Het aardige ervan is dat de Franstalige Zwit-sers en Belgen in plaats van soixante-dix enz. heel verstandigseptante, octante en nonante zeggen en dat menige ontwik-kelde Parijzenaar om dat provincialisme glimlacht!"

Dat de Fransen trots zijn op hun taal, is bekend. Dietrots strekt hun overigens tot eer! Dat ze, in hunliefde voor hun taal, de hen omringende talen, vooralhet Duits en (in België) het Nederlands soms eenhoogst onverdiende, minachtende trap geven, strekthun niet tot eer. Madame de Staël noemde het Vlaamseen „coassement de grenouille, mis en grammaire”(kikvorsgekwaak in de vorm van een spraakkunst) .Maurice Maeterlinck sprak van een „jargon vaseux",een modderige brabbeltaal... De vooroordelen vanFranstalige Belgen tegenover het Nederlands zijn nogsteeds legio. Dr. J. Goossenaerts gebruikte de uitspraakvan Maeterlinck als titel voor zijn boekje 4 ) waarin hijmet de zg. voordelen van het Frans boven het Neder~lands op geestige (en soms ook wel demagogische)wijze afrekent. Hij moet overigens wel hardhandig zijntegen mensen die domheden verkondigen. Zo lezen webij hem. (blz. 25) :

„Hij zit te schrijven, te lezen, te slapen. Hij staat te schrijvenenz. Hij ligt te schrijven enz. Vertaal dat eens in het Frans!Een wei loopt vol vee; een markt staat vol volk. Een winkelstaat of hangt vol schoenen, hangt vol vlees en ligt vol vis;volgens de omstandigheden kan hij ook vol vlees liggen,maar nooit in het Frans. We kunnen vider un verre. Wijkunnen dat leegdrinken, leeggieten, leegkappen, leegscheppen,leegslurpen enz. En in 't Frans?"

En een bladzijde verder:

„Volgens een vrij gewoon woordenboek kunt ge iemand doden,dooddoen, doodbijten (le mordre mort?) , doodkrijgen, dood-drukken, doodduwen, doodgooien, doodjagen, doodknijpen,doodliggen, doodrijden, doodschieten, doodslaan, doodsmijten,doodsteken, doodtrappen, en een boom kunt ge makkelijkdoodsnoeien. Is de mens intussen nog niet dood, dan kunt gehem naar believen laten doodbloeden, zich laten doodcijferen,(zich laten) doodergeren, id. doodhongeren, id. doodkniezen,id. doodlopen — een weg loopt ook dood — id. doodschamen.id. doodwerken. En wie voor minder geweldige middelen is,kan hem allicht nog doodpraten, zich laten doodlachen, zichlaten doodzweten, of beter, en erger, hem doodeenvoudigdoodzwijgen (le taire mort?) Ja, dat te vertalen .. ?"

Zo'n strijdlustige toon klinkt wat vreemd voor onsNederlanders die buiten het Frans-Nederlandse taal-geschil in België leven en daarvan de oorzaak en degevolgen niet kennen 5 ) . Toch zijn er bij ons ook noggenoeg mensen die bereid zijn in hun ijver vreemdetalen te bewonderen hun eigen moerstaal verguizen:„Het Nederlands is te lomp, te hard, te stroef ..."Wie veel moet vertalen uit en in het Nederlands,heeft geleerd voorzichtig te zijn met waarde-oordelenover de verschillende talen. Hij moet een ingespannengeestelijk gevecht leveren om een lastig vreemd woordin zijn moedertaal te vertalen en ook om typischeNederlandse woorden of zinswendingen op de juistewijze in de vreemde taal te vertalen. Vertalers weten

beter dan wie ook dat er in elke taal „onvertaal~baarheden" bestaan.Inderdaad biedt op bepaalde punten de ene taal meerdan de andere, bestaan er nuances in de ene taal diebij een vertaling wegvallen. Maar is daarom de enetaal in alle opzichten „beter" dan de andere? Groteschakering kan ook een last betekenen. In 1938 ver-scheen van de grote Leidse cultuurhistoricus Huizingahet boek Homo Ludens (de spelende mens) , waarinde schrijver het element „spel" in onze beschaving be-handelt. Het boek werd enthousiast ontvangen en werdin korte tijd in veel talen vertaald. Met de woorden„spel" en „spelen" kon de schrijver menig puntigwoordenspel bedrijven. Bij de vertaling in het Zweedsdeed zich echter een eigenaardige moeilijkheid voor:spelen betekent in het Zweeds leka óf spela: de woorrden zijn géén synoniemen, ze hebben beide hun eigengebruikssfeer en bijzondere betekenis (men eergelijke:kaart spelen en viool spelen) . De Zweedse vertaler heeftmet ons spelen (dat in grote trekken overeenkomt methet Franse jouer, het Duitse spielen en het Engelse toplay) hevige moeite gehad en hij heeft wil men dedeskundigen geloven niet 'het spel met ons woord„spelen" in het Zweeds kunnen weergeven. Terwijl inDuitsland, Zwitserland, Engeland en in Romaanse lan-den Huizinga's werk grote bijval ondervond, heeft het

52

Page 53: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 9 ONZE TAAL SEPTEMBER 1961

in Zweden een buitengewoon gering succes gehad...Wij zitten met ons Nederlands midden tussen degrote drie Europese talen in. Geen wonder dat wijherhaaldelijk onze taal moeten vergelijken met die grotetalen, waarvan één, het Engels, hard op weg is zelfswereldtaal te worden. Een voorbeeld van een goede,„koele", objectieve taalvergelijking biedt ons het werkvan prof. dr. C. B. van Haeringen, Nederlands tussenDuits en Engels (Uiig. Servire, Den Haag) . Hij ver~vergelijkt drie talen in hun uitspraak en schrift, be-spreekt verschillen en overeenkomsten in spraakkunstigemiddelen als buiging, zet de diverse vormen van voor-naamwoorden naast elkaar, behandelt de manieren omnieuwe woorden te maken. Zijn conclusie is dat onzetaal in „spraakkunst" (hiermee is vooral bedoeld debuiging en vervoeging) het midden houdt tussen hetEngels en het Duits „en op sommige punten over hetmidden staat naar de kant van het Engels''. In dewoordenschat bestaat er echter een grote overeen

-komst tussen Nederlands en Duits.Dat Nederlands op het Duits „lijkt" (het omgekeerdeis natuurlijk even waar ... ) , is iets wat velen onder onsmaar niet graag horen. Begrijpelijk. De burgemeestervan een Nederlandse gemeente heeft enige tijd gele-den een rel veroorzaakt door officieel te weigeren omDuits te spreken. Begrijpelijk. In onze taalwaarderingspeelt ook het politieke verleden mee en trouwens ookhet politieke heden. Op hoeveel conferenties „op hoogniveau" zal het niet voorgekomen zijn dat een officiëletolk moest optreden, terwijl toch de gesprekgenotenelkaars taal heus goed konden verstaan en spreken?Taalwaardering zonder politieke of strikt persoonlijkevoorkeur zal heel moeilijk blijven. Het is maar het bestedat we naast onze moedertaal van een of andere taalhouden, alleen maar omdat wij haar zo mooi vinden endaarmee uit. We kunnen ook moeilijk uitleggen waaromwij van de vrouw met wie we getrouwd zijn, houden.De kranten, weekbladen, radiobladen zijn weer volmet de lokroepen om er een taal bij te leren, met gratisstudiepakket, foto van de leraar, vulpen, atlas. De langewinteravonden staan voor de deur; de „academie voorgeleide zelf studie ", de erkende instituten zijn bereid ute helpen in de strijd tegen de verveling en voor eenbeter betaalde baan. Als u aan de televisie niets meeraan vindt, ga uw gang met de taal van uw keuze. Mis

-schien leert u er ook beter Nederlands door ...

1) Sapir, E.: Language. Uitgave New York 1949, blz. 217.2) Tschizewskij, D.: Ober die Eigenart der Russischen Sprache. Halle 1948.Russen zijn in het algemeen zeer chauvinistisch wat hun taal betreft.Russische schrijvers en geleerden hebben als om strijd hun taal geprezen.Een voorbeeld van Lomonossow (1748) : „De taal waarmee de Russischestaat een groot deel van de wereld gebiedt, bezit in overeenstemming metzijn macht, een natuurlijke overvloed, een schoonheid en een kracht waarinze door geen enkele Europese taal wordt overtroffen ". Dergelijke uitspra-ken over het Duits, Engels, Frans enz. zijn overigens ook bij Duitse,Engelse, Franse enz. schrijvers te vinden. In de 16e en 17e eeuw geldthetzelfde van de Nederlanders en hun taal.3) Haecker, Th.: Vergil, Vater des Abendlandes. Frankfurt 1958, blz. 133.

4) Goossenaerts, J.: Ons Nederlands du jargon vaseux? Langemark 1959.

5) Voorbeelden van dwaze hatelijkheden over de taal van een volk datmen om een of andere redenen niet kan uitstaan, vindt men ook in hetuitermate boeiende artikel van prof. dr. C. F. P. Stutterheim in het tijd-schrift Wetenschap en Samenleving (1958), blz. 85). Esperanto en Taal-waardering.

SPIJTOPTANT

Het woord spijtoptant, (persoon, die spijt heeft van zijn optievoor de Indonesische nationaliteit) is ontstaan in het ambte-lijke telegraafverkeer tussen het Hoge Commissariaat teDjakarta en de Regering in Den Haag. Niet alleen pers-telegrammen, maar ook regeringsdepeches wemelen van soort-gelijke samentrekkingen (rub, rmt, buza, mawe, opwijs, luchtgewijs, sluithaak) .De ambtenaar, die spijtoptant voor het eerst in een telegramgebruikte, zal niet hebben bevroed, dat zijn uitvinding eensvia de pers gemeengoed zou worden.

D.IVI.

ARCHIVEREN

Het Spaans en het Portugees kennen „archivar", resp.„arquivar", waarvoor de woordenboeken als vertaling geven„in een archief opnemen". Kan men een Nederlands werk-woord „archiveren" invoeren? Het Frans kent het (weiniggebruikte) archiver. Voor zover wij kunnen zien, bestaan ergeen bezwaren tegen archiveren. Het woord zal menigeeneen nuttige dienst kunnen bewijzen. Dat het woord overigensal bestaat, bewijst ons het Veertiendaags Beursoverzicht vande Amsterdamsche Bank (10-8-'61) , dat een notaris, op zoeknaar een bruikbaar woord voor de handeling, ons toezond.Daarin wordt gesproken over het jaar 1961 dat „door definanciële historicus waarschijnlijk zonder veel aarzelinggearchiveerd zal worden in de rij van jaren met grote valu-taire spanningen".

ERGENS

In juni 1956 hebben we het zeer snel carrière makendewoordje ergens gesignaleerd. De nieuwe Van Dale (1961,blz. 525) geeft de nieuwe betekenis ook: „in enig opzicht,onder zeker aspect, voorbeeld: ik kan hem toch wel ergenswaarderen". Dat het woordje de zin een heel bijzonderebetekenis geeft, bewijst het volgende voorval. In de Prov.Zeeuwse Courant stond boven een verslag van een rechts-zitting: ,,Moreel-etisch had X hier even goed kunnen staan."Dit opschrift was ontleend aan het betoog van de advocaat-generaal. De krant moest echter (24-6-61) het opschriftherroepen, want de advocaat-generaal had namelijk verklaarddat „ergens X moreel-etisch hier even goed terecht hadkunnen staan".

SLORDIGE UITSPRAAK

Ik heb er mij al meermalen over verbaasd, dat dehuidige middelbare schooljeugd zo slordig en noncharlant met onze taal omgaat, om niet te spreken van:onze taal op zo'n ergerlijke wijze verknoeit. Zelf een zoonbezittende, die zojuist eindexamen HBS heeft gedaan,heb ik er hem al diverse keren op geattendeerd, dochdan kreeg ik te horen: dat is de normale omgangstaalop school, zodat ik tenslotte de strijd maar heb opge~geven. Als voorbeeld moge volgen: hij heb -vaarappels~kikuit-pakkissan-biëlegierwaggiëf f e, enz.Ik herinner me mijn eigen schooltijd, toen ik de ge-woonte had om ook wat slordig te spreken. De leraarin de Nederlandse taal heeft me daar eens op gewezenen ik heb er me wel voor gewacht om het nog eens tedoen. Ik ben er hem al die jaren nog dankbaar voor.En nu vraag ik me dus af: is het inderdaad zo, als mijnzoon beweert en als dat dan zo is, doen de leraren daar

53

Page 54: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 9

ONZE TAAL

SEPTEMBER 1961

dan niets aan? Wanneer u van mening bent, dat even~tuele resten van een dialect in het ABN bij ieder, diezichzelf respecteert, zo vroeg mogelijk moeten ver-

-dwijnen, bent u het dan ook niet met me eens, dat dezejonge mensen, aanstaande intellectuelen, er door hunleraren op gewezen behoort te worden, dat hun slor-dige uitspraak volkomen fout is?

N. M. B. (Den Haag)

(Red.) Het is niet onze bedoeling geweest om hetdialect te veroordelen; als uitdrukking van het eigenevan een streek, is het de moeite waard om het in ere tehouden en zelfs te cultiveren. Voor algemeen Neder-lands verkeer is het algemeen beschaafd nodig. Wijhebben betoogd dat „dialect" een maatschappelijkehindernis kan zijn en dat de leraren Nederlands hunleerlingen het ABN moeten bijbrengen. Westelijk,stedelijk „dialect" staat in de beoordeling van hetpubliek het laagst op de ladder. Het is zaak daarvanalle sporen bij leerlingen uit te roeien, in hun eigenbelang. Ondertussen is dit „uitroeien" gemakkelijkergezegd dan gedaan.

FRANS-VLAANDEREN

Op zondag 27 augustus jl. werd te Waregem (België )de 14e Frans-Vlaamse cultuurdag gehouden, onder debezielende leiding van de Vlaamse dichter AndréDemedts. De belangstelling, ook uit Nederland, wasdit jaar veel groter dan andere jaren, waarschijnlijkomdat Frans-Vlaanderen in de laatste tijd meer danooit „in het nieuws" is geweest: in de Nederlandse perszijn artikelen verschenen die heftig partij kozen „pro"of „contra" het Nederlands in dat kleine hoekje vanNoord-Frankrijk. Jammer genoeg bestaan er nog veleverkeerde opvattingen omtrent de taaltoestand in datgebied. Wie denkt dat hij er met zijn ,,Hoognederrlands" terecht kan, komt (merendeels) bedrogen uit.Het Nederlands leeft er ~ voornamelijk onder de een-voudige bevolking --- alleen nog maar in de gestaltevan het Westvlaamse dialect. Zeeuwen en Zeeuws-vlamingen kunnen er zich in hun dialect veel beter ver-staanbaar maken dan „Hollanders".Toch komt er ook onder de intellectuele bevolkingsteeds meer belangstelling voor het Nederlands. Er zijntwee goede Frans-Vlaamse tijdschriften: „Notre Flan.-dre" (tweetalig) en „Ons Erfdeel". In Waregem werdmelding gemaakt van vier Franse scholen in de hoek bijDuinkerken waar nu sinds een jaar les in het Neder~lands wordt gegeven. De moeilijkheden zijn nog heelgroot: er is te weinig geld, er zijn te weinig leraren, delessen zijn facultatief. Met nadruk verzekerden deFrans-Vlamingen dat er in hun provincie geen verbodom het Vlaamse dialect of het Nederlands te sprekenbestaat. De lessen beginnen nu goede resultaten teboeken: wij hebben in Waregem Franse jongeren ge-hoord die goed en gevoelig Nederlandse gedichtenkonden voordragen.Met nadruk heeft men er in Waregem op gewezen datde stimulans voor Nederlands onderwijs vooral zoumoeten uitgaan van officiële instanties in Nederland.Ideaal zou zijn een vrijgestelde Nederlandse leraar die

zowel algemeen beschaafd spreekt als een Westvlaamsdialect. Deze zou van plaats tot plaats in FransrVlaanderen lessen moeten geven.

ADRES ...

Waarom vindt M. van Doorninck het „wonderlijk" in eenadres de logische volgorde te gebruiken:Naam, huisnummer, straat, woonplaats, (provincie) , land.Wij zijn het anders gewend en het is lastig om het te ver-anderen en bovendien onnodig, maar „wonderlijk en zinledig"is het niet.Zo zou het ook niet wonderlijk zijn om de voor vele telefoon-gebruikers zo verwarrende uitspraak der getallen (zes entwintig honderd acht en veertig) eindelijk eens te vervangendoor de Engelse en Franse wijze (twintig zes honderd veertigacht) . O. R.

WELVAARTSSTAAT II

Op de vraag of Nederland een welvaartsstaat is of niet, wilik hier niet ingaan: teveel ethische factoren spreken daarbijmee. Vergeleken met landen waar chronisch hongersnoodheerst, is Nederland stellig een welvarend land. Het spraak

-gebruik maakt daarbij geen onderscheid tussen welvarend landen welvaartsstaat; dat dit in strijd is met de oorspronkelijkeetymologische betekenis van het woord, doet er niets toe.Zoveel woorden zijn van hun oorspronkelijke betekenis los-geraakt; de etymologie van een woord kan interessant zijnen in twijfelgevallen te hulp geroepen worden om de betekenisvast te stellen, maar tenslotte wordt de betekenis door hetgebruik bepaald. De strekking van het stukje van de heerVan der Veen is dan ook weinig duidelijk: bedoelt hij alleenhet woordgebruik van Hendrik Hagenaar te bestrijden, ofdiens hele betoog?

Dr. F. L. W. M. Buisman de Savornin Lohman

PERUVIAANS OF PERUAANS?

Tot mijn verwondering bemerkte ik dat u in het artikel„Exotische Namen", (februarinummer van 1961) , als bij-voeglijk naamwoord van „Peru" aangaf „Peruviaans".Hoewel, als mijn geheugen mij niet bedriegt, Van Dale zowel„Peruviaans" als „Peruaans" noemt, lijkt mij de keuze, nalezing van het onderstaande niet moeilijk.1. In „Elsevier's Weekblad" van 7 mei 1955, schreef Prof.Van Dam o.a. het volgende: „Ik schrijf Peruaans en beslistniet Peruviaans. Trouwens ik geloof dat wij Nederlanderser goed aan zullen doen te spreken van Peruaans. Peruviaansis stellig een laakbaar anglicisme".2. De ervaring leert dat de Nederlanders in Peru, enkele pasaangekomenen misschien uitgezonderd, het woord Peruaansverkiezen. Men spreekt van de Peruaanse regering, van eenPeruaans dienstmeisje, van Peruaans eten, enz.Mogelijk omdat dit bijvoeglijk naamwoord zo goed aansluitbij het Spaanse „peruano(a)". Misschien ook omdat hetovereenkomt met andere bijvoeglijke naamwoorden van Zuid-amerikaanse landen, b.v. Columbiaans, Boliviaans, Braziliaans.Evenals Prof. Van Dam, voel ik „Peruviaans" aan als een,,lelijk" anglicanisme. (,,The Peruvian Times", „The PeruvianTrust Company" enz.) .Trouwens, het zal u toch wel bekend zijn dat er enkelejaren geleden in Utrecht een tentoonstelling werd gehoudenvan „Oud-Peruaanse Kunst"?

Dr. N. van der Walle (Lima, Peru)

RECHTZETTING

Het vorige nummer (juli-augustus 1961) isper vergissing aangeduid als 6-7. U zultbegrepen hebben dat dit moest zijn: 7-8.

54

Page 55: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

ONZE TAAL'RAAD VAN DESKUNDIGEN

PROF. DR. N. A. DONKERSLOOT, AMSTERDAMPROF. DR. G. A. VAN ES, GRONINGENPROP. DR. K. HEEROMA, GRONINGENPROP. DR. J. WILLE, BAARNPROP. DR. L. C. MICHELS, NIJMEGENDR. C. KRUYSKAMP, RED. WNT. LEIDENPROF. DR. G. G. KLOEKE, LEIDEN

BESTUURPROF. W. F. J. M. KRUL, DEN HAAG VoorzitterH. BARON VAN LAWICK, DEN HAAG SecretarisM: J. F. DONKERS, LEIDEN Penningm.IR. J. T. DUYVIS, AMSTERDAM LidIR. J. P. SMITS, DEN HAAG LidHENDRIK MULLER, LAREN N.H. LidH. H. J. VAN DE POL, DEN HAAG Gedel. Org.J. M. REDELÉ, DORDRECHT Lid

ONZE TAALMAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP

BUREAU VAN HET GENOOTSCHAP: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, REDACTIE: drs. J. VEERING

ABONNEMENTEN EN VERZENDING:NEDERLANDSCHE UITGEVERSRIJ., VISMARKT 4 -- LEIDEN — TELEFOON 2 23 75 — POSTGIRO 529740

30e JAARGANG Nr. 10

OKTOBER 1961

VOORLICHTING VOOR VOORLICHTERS

We dreigen te verdrinken in de hoeveelheid bedruktpapier. Zo ongeveer was de noodkreet van de Delftserector magnificus tijdens zijn jongste jaarrede. Nieuweboeken, artikelen, tijdschriften, proefschriften verschijnnen dagelijks over de hele wereld in een adembenemendtempo. De kunst van het overslaan van noodzakelijkelectuur is groter, geworden dan de kunst van het lezenzelf. Al in 1934 schatte de bibliothecaris van de Wage-ningse hogeschool de omvang van de wetenschappelijkeliteratuur in het jaar 2000 op 24 miljoen boeken en300 miljoen artikelen. Een schatting die nu — bijna30 jaar later — stellig veel hoger zou zijn. Geen menskan zich voorstellen hoeveel dat is: 24 miljoen boekenen 300 miljoen artikelen.Het probleem doet zich niet alleen in de hogere lagenvan de wetenschap voor. Moeilijk valt het een levens-gebied te bedenken dat niet bezaaid is met en bedolvenwordt onder „bedrukt papier ". Politieke vorming, op-voeding, vrijetijdsbesteding, seksualiteit, zorg voor degezondheid, toerisme, reclassering, wilt u zich er ernstigmee bemoeien? Wilt u er alles maar dan ook alles vanweten? Honderden mudden „bedrukt papier" kan deboekenman voor uw voeten uitstorten ... Wee u als uer nog een paar talen bij beheerst.Gelukkig de man die ver van dit alles de ploeg doorzijn akker mag trekken. De boer van Poot die „zijnhijgende ossen 't glimpend kouter door de klont vanzijn erfelijken grond" laat sleuren. Maar ook hem be-dreigt het papier! De geruste landman moet nu ietsweten van: de negatieve factoren bij de prijsvorming,de resultaten van proeven met aardbeien geplant opzwarte folie, automatische temperatuurregeling, kunst-matige inseminatie, de problemen bij de bestrijding vande gloeosporiumrot, de ureumbespuiting tegen nacht-vorst.

Wat in de studeervertrekken en laboratoria is gevon-den, moet doorgegeven worden aan de man die erdirect belang bij heeft. Een leger van voorlichters enconsulenten staat klaar om het wetenschappelijk prozaom te zetten in populaire artikeltjes, vlugschriften,vouwblaadjes: „bedrukt papier" voor de boer en detuinder. Denk niet dat zo'n werk eenvoudig is; integenrdeel, het is heel, heel moeilijk, wil het resultaat aanhet doel beantwoorden.We hebben eens een cursus in „de verhoging van deleessnelheid" gevolgd en het heeft ons wat verbijsterd,te ontdekken welke slimme manieren, gevonden doornijvere onderzoekers, er bestaan om het leestempo enhet begrip van de tekst te verhogen. Maar een cursusin de produktie van goed leesbare teksten zou nogbeter zijn, was de mening van de cursisten! Welnu,zulke leergangen bestaan. Sommige bedrijven en instel-lingen leiden personeel op voor functies waarin veelen efficiënt geschreven moet worden. Onlangs zijn wijde gast geweest bij zo'n reeks lessen, deze keer voorland~ en tuinbouwvoorlichters, georganiseerd door hetMinisterie voor Landbouw, Visserij en Voedselvoor , -ziening. Voorlichting voor de voorlichters die met eeneenvoudig, maar uitermate zorgvuldig voorbereid „be~drukt papier" in letterlijke zin de boer op moeten gaan.De cursus besteedde natuurlijk aandacht aan de ,,uiterlijke" kant van het schrijven: de voorbereiding, verza-meling van gegevens, indeling, gebruik van tussen-kopjes, illustratiemateriaal, typografie enz. Maar hetgrootste gedeelte van de tijd was toch gewijd aan het„innerlijke": de taal waarin de berichten tot de gebruirker gaan.De bedoeling is immers dat deze gebruiker, deze lezerook werkelijk leest. Hoe kan men schrijven in de ge-rede verwachting van het hoogste rendement? Eenvour

55

Page 56: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 10

ONZE TAAL

OKTOBER 1961

dig is het antwoord op die vraag heus niet. Pas als menweet hoe het publiek is samengesteld en waarvoor hetpubliek belangstelling heeft, kan men zijn taal zo ge-bruiken dat de inlichting ook werkelijk goed terechtkomt.Theorie is bij schrijflessen goed, nuttig, onmisbaar zelfs,maar zonder praktijk onvruchtbaar: de cursisten vroegendaarom allerlei belangrijke en moeilijke opgaven. Be-staand voorlichtingsmateriaal was het voorwerp vande gedachtenwisseling in kleine groepjes. Te vage, tekorte, te lange titels van artikelen e.d. moesten wordenherzien. Lastige wetenschappelijke verhandelingen moes~ten kernachtig worden samengevat en met inleiding enconclusie worden verwerkt tot een praktisch, bondigmaar toch leesbaar advies voor de gebruiker.Een leerzame oefening voor de voorlichters was deverhandeling over het gebruik en misbruik van vreemdewoorden. In het algemeen dient men karig te zijn methet gebruik van deze woorden. Menigmaal dienen zetot niets anders dan om het artikel een glansje geleerd-heid en „duurheid" te geven. Vaktermen zijn natuurlijknodig en het is zelfs onpraktisch, in plaats van eeningeburgerde vakterm een bij de lezer onbekend Neder~lands woord te gebruiken. Men behoeft helemaal geendoorgewinterde taalzuiveraar te zijn om vreemde woor-den te vermijden; men moet denken aan de lezer inwiens belang het artikel geschreven wordt. De land-bouwvoorlichter schrijft vrijwel altijd voor een publiekvan eenvoudige boeren en tuinders die na hun lagereschool ten hoogste nog wat uitgebreid vakonderwijshebben genoten. Welnu, allang heeft de ervaring onsgeleerd dat de meeste schrijvers van zg. populair-wetenschappelijke artikelen hun publiek schromelijkoverschatten, in dien zin dat zij niet alleen vaktermenzonder enige verklaring in hun schrijfsels strooien maarook met andere vreemde woorden werken die voor hennatuurlijk volkomen doorzichtig, voor hun lezer echtervaag of zelfs geheel duister zijn.Tijdens een zg. forum waar enige boeren en tuindershun mening konden zeggen over de voorlichtingsbladen,kwamen woorden te voorschijn als: perspectief, regio-naal, proportie, tendens, intensief, prominent; allemaalwoorden waarvan de schrijvers niet in het geringsthadden kunnen vermoeden dat de lezer ze niet zoubegrijpen.De cursus liet de voorlichters een aantal artikelen uitland.- en tuinbouwbladen (dus geen wetenschappelijkevakliteratuur!) onderzoeken op dit soort vreemdewoorden. De oogst was ontstellend groot. Men vraagtzich af wat mensen die de hele dag hard moeten werkenin de vrije natuur en 's avonds vermoeid grijpen naarenige eenvoudige vakliteratuur, moeten doen met woor~den als:

generatief, geliberaliseerd, flexibiliteit, stringent, incirdenteel, essentieel, summum, geoutilleerd, volumineus,residu, releveren, geïntendeerd, stramien, referaat,optimaal, accentueren, exorbitant, constellatie, intergratie.

Niet alleen de vreemde woorden maken een tekst on-toegankelijk. Vele schrijvers drukken zich omslachtig

en veel te stijf uit. De stof wordt dan droog en dor, detekst boeit niet; een wat luie lezer (en wie is niet lui?)geeft het al na vijf, zes regels op. De volgende alineawas geknipt uit een veelgelezen tuindersweekblad.

De grote activiteit in de bouwwereld, tot uiting komende inde sterke uitbreiding van steden en dorpen, de stichting vantal van fabriekscomplexen, kantoorgebouwen en handels-huizen en voorts de uitbreiding en vernieuwing van tal vanandere gebouwen, zou het vermoeden kunnen doen ontstaandat deze nieuwbouw naar hartelust en in volle vrijheid kanplaatsvinden. Niets is echter minder waar en het bedrijfslevenen voorts een ieder, die bij de nieuwbouw is betrokken, heeftondervonden dat tal van voorschriften in acht moeten wordengenomen, alvorens de nieuwbouw- en/of uitbreidingsplannenkunnen worden verwezenlijkt. Ook de veilingen, die in denaoorlogse jaren tal van vernieuwingen hebben aangebrachtom het verkoopapparaat aan te passen aan de geheel gewijrzigde omstandigheden, hebben in het verleden intensievepogingen in het werk gesteld om de benodigde rijksgoedkeu-ring te verkrijgen, welke het mogelijk maakte om bestaandebouwplannen uit te voeren. Aangezien ook thans weer talvan veilingbouwplannen ter goedkeuring zijn ingediend, welkenu reeds gedurende vele maanden op afdoening wachtenhebben wij gemeend een nadere uiteenzetting te moeten gevenover de omstandigheden welke ertoe hebben geleid om op hetterrein van de bouwnijverheid regulerend te moeten optreden.

De cursisten hebben zich er met ware wellust op ge-stort. Hun taak was de alinea te herschrijven, zodat delezer zonder inspanning ten minste kon merken waarhet over ging. Er zijn uiteraard vele oplossingen moge-lijk. Een ervan was:Wanneer men ziet hoe snel fabrieken en andere gebouwenverrijzen, kan men denken dat het gemakkelijk is bouwplannenuit te voeren. Iedereen die bij nieuwbouw betrokken is, kanu echter vertellen welke moeilijkheden er zijn. Voor elkbouwplan is een rijksgoedkeuring nodig, terwijl men verdernog aan vele voorschriften gebonden is. Ook veilingenmoesten de laatste jaren vernieuwingen aanbrengen om zichaan de gewijzigde omstandigheden aan te passen. Op hetogenblik wachten zij op de goedkeuring van bouwplannen diezij al lang geleden ingediend hebben. Hoe komt het dat deregering de bouwnijverheid allerlei beperkingen moet op-leggen?De oorspronkelijke vier zinnen met hun totaal van 199woorden zijn veranderd in zeven zinnen met te zamen102 woorden. Bijna de helft korter dus. Het kan zelfsnog veel korter, maar dan loopt men een ander gevaar.Een te strakke, te korte tekst schaadt de inhoudsover-brenging eveneens. De taal in een artikel als het bedoel-de moet enige „speling" hebben, er moet hier en daariets „overbodigs" in zitten: de lezer van zo'n artikel zitniet achter een bureau met een stapel documenten enrapporten die hij in een paar haastige uurtjes moetdoorwerken, hij zit thuis „op z'n gemak"; het lezenmoet op een of andere manier voor hem een genoegenbetekenen.Een genoegen is het niet als de lezer bij herhalingzinnen krijgt voorgezet waarover hij zijn tong breekt.Bijvoorbeeld de volgende authentieke alinea.Het gebied Kleverskerke en omgeving behoort tot het ge-deelte van Walcheren, dat in 1945 niet geïnundeerd is ge-weest. Om deze reden kon het in 1947 niet in de herverkaverling worden opgenomen, hoewel de verkavelingstoestand erniet beter was dan in het te verkavelen blok. Bij de over-schakeling van herverkavelingswerk naar ruilverkavelings-werk is het ruilverkavelingsblok Kleverskerke het eerste ge-bied in Zeeland, dat na vele jaren herverkavelen weer alsnormale ruilverkaveling is voorbereid.

56

Page 57: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 10 ONZE TAAL OKTOBER 1961

O.T.-lezers die met hun vrije tijd geen raad weten,mogen deze kavelknoop proberen te ontwarren tot eenduidelijk stukje proza. Zij behoeven ons hun oplossingniet op te sturen.Aan het einde van de cursus besprak men de voor dezegelegenheid uitgevaardigde „tien geboden voor hetschrijven". Ze luidden als volgt:

1. Kort woord beter dan lang.2. Concreet woord beter dan abstract.3. Nederlands woord beter dan vreemd.4. Gewoon woord beter dan deftig.5. Korte zin beter dan lange.6. Hoofdzin beter dan bijzin.7. Enkelvoudige zin beter dan samengestelde.8. Bedrijvende vorm beter dan lijdende.9. Mededelende zinnen beter dan vragende, wensende zinnen.

10. Korte alinea's beter dan lange.

Dergelijke geboden zijn in hun algemeenheid juist. (Hetverschil tussen 6 en 7 is overigens niet erg duidelijk.)Men hoede zich echter wel voor overdrijving. Schrijvenis geen machinewerk; de zo levendige menselijke geest,zich uitende in de geschreven taal, mag niet beknotworden door allerlei verboden en geboden. Met anderewoorden: een lange zin kan beter zijn, schrijf dan zo'nzin; een lijdende vorm kan beter zijn, gebruik dandie vorm.Onze Taal kan alleen maar bewondering hebben voorhet werk dat het ministerie verricht ten bate van devoorlichters, of liever: ten bate van de boeren en tuin-ders die „bedrukt papier" in hun huis krijgen. Voor-lichten is een veel misbruikt woord; de betekenis vanhet woord, voor-lichten, is prachtig. Net als de beterkenis van dat woord dat de voornaamste functie vanons taalgebruik omschrijft: mede-delen. Een met eenander delen waarvan men zelf nooit armer wordt.Integendeel.

DE ONZE-TAALLAAN

De gemeente Utrecht is ten einde raad: het wordt zo moeilijkom nieuwe straatnamen te vinden dat er een wedstrijd uitge-schreven is voor het publiek. Ik ben benieuwd wie hem zalwinnen en hoe de oplossing van de winnaar is.Een tijdlang breidden onze steden zich niet zó vlug uit dat erernstig gestudeerd moest worden op nieuwe straatnamen.Misschien was in vroeger tijd het aantal verdienstelijke bur~gers ook wel zó groot dat onze steden nieuwe straten te kortkwamen; ik durf het niet te zeggen.Een feit is dat we sinds tientallen jaren het vinden van stratenop een listige manier vergemakkelijkt hebben: we scheppendichterbuurten, staatsmansbuurten, componistenbuurten enz.Wie nu een straat moet hebben met een dichternaam, weetalthans in welk deel van de stad hij moet zijn.Vogelbuurten, bloembuurten enz. waren" een kleine verbeteringop deze indeling want veel mensen weten niet dat bv. deWillaertstraat in de componistenbuurt gezocht moet worden.Voor hen faalt het systeem hier. (In Eindhoven heeft degemeente het opzettelijk laten falen door namen van het typeSophorapad die natuurlijk geen sterveling iets zeggen. Ookbij plantenbuurten moeten we dus redelijk blijven.)

Maar als de voorraad algemeen bekende plantenamen nuuitgeput raakt? Moet er dan een buurt komen met Koeiestraat,Kalverstraat, Paardestraat enz.? Wie woont er graag in deDrietenige-Luiaardstraat? Of op het Schelvisplein? Ook dat iseen ding waar we rekening mee moeten houden.

Het laatste waaraan we zouden denken, is de Amerikaanseoplossing, al is die -- lijkt me — op bepaalde punten ergpraktisch: de 1 e straat, de 2e straat, de 3e straat enz. Nu hebje weinig tijd nodig voor overleg: in vijf minuten hebbenhonderd nieuwe straten hun naam gekregen. Wel een naamoverigens die de eentonigheid en de grauwheid suggereertvan duizenden huizen met precies hetzelfde model.Maar wat dan? Er moet toch een oplossing gevonden worden?Utrecht is niet de enige stad die erom roept.

Wat is het doel van de straatnaam? In de eerste plaatsnatuurlijk dat hij het gemakkelijk maakt om een straat tevinden voor de postbode en voor de mensen uit de buurt.Maar ook de mensen van verder weg moeten hem met deminst mogelijke moeite kunnen vinden. Dat is een praktischdoel van de straatnaamgeving. Maar daarnaast — laten weeerlijk zijn — is er toch ook een culturele kant aan de zaak:we willen onze grote figuren eren door straten naar ze tenoemen. Een Hooftstraat, een Huygenslaan, een De Groot-plein, een Leeuwenhoekgracht, een Van Eijckweg bevredigenons. Maar als een stad een dichter- en een schilderbuurt heeft,weten we nog niet waar we die Van Eijckweg moeten zoeken.

Als er een totaal nieuwe stad gebouwd wordt, kan ik een heeleenvoudig recept geven voor de straatnamen, als u zich doorbelangrijke Nederlandse culturele figuren wilt laten inspireren.U moet ze dan alleen niet naar hun beroep ordenen, maarnaar hun beginletters. De eenvoudige ziel die dan niet weetwat Hadewijch was, weet dan toch in elk geval dat hij deHadewijchstraat in de H-buurt moet zoeken en dat is danniet zo'n toer.Maar voor bestaande steden zie ik hier geen oplossing omdatdie natuurlijk al namen uit het hele alfabet gebruikt hebben.Trouwens: een systeem van straatnamen moet in het algemeenvoor een hele stad tegelijk gelden, niet voor een deel alleen.Zoëven heb ik u kwaad verteld van een bepaalde stad; ik wildaar iets goeds tegenover zetten. Daar is namelijk een aller

-aardigst aangelegde buurt van houten huisjes temidden vanhei en bos en daar vindt u straatnamen die heel mooi aange-past zijn: de Hazenloop, de Elandsgang, de Hertensprong, deSaterstoelenweg, de Sporkenhoutlaan, de Rodeheikorstlaan.Vindt u dat niet leuk? Alleen al om de straatnaam zou je inzo'n buurt willen wonen.

Een paar algemene opmerkingen over de straatnaamgevingtot besluit. Het is nu wel gebleken dat we vooral in stedenzuinig moeten zijn met namen. Daarom is het verstandig oméén doorlopende straat niet elke 500 meter van naam te latenveranderen. Eén naam voor één lange straat is ideaal: denkaan de Laan van Meerdervoort in Den Haag.Zorg verder voor een zekere standaardisering in naamgeving.In allerlei Nederlandse steden bestaat een ringweg, maar langniet overal heet hij zo: Ringweg, Rondweg, Ringbaan en —het ergst van alles - Ceintuurbaan bestaan naast elkaar.Rondweg doet ons aan hoogspanning en grootstad denken enRingbaan aan Autobahn: Made in Germany.In het algemeen is het trouwens wel nuttig om een gespecia-liseerde taalkundige om raad te vragen bij de straatnaamgerving in een nieuwe wijk. Het is een kleine moeite en hetwaarborgt onder andere ook een juiste spelling van de namen.Als tegenprestatie geeft u dan één wijk namen van bekendetaalkundigen uit het verleden en de monumentaalste laaneruit noemt u doodgewoon de Onze Taallaan.

Dr. v. E.

HEUR

In de rubriek „U vraagt" (juli-aug. 1961) leest men:„fleur bestaat niet. Alleen in rijmen bij geur, deur ensleur". — Als ik een even stoute bewering mochtwagen, zou ik zeggen: „Die rijmen bestaan niet. Be-halve als knuppels om „heur" te slaan". In elk gevalis „beur" een vrij zeldzame maar soms kostbare variant

57

Page 58: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 10

ONZE TAAL

OKTOBER 1961

van „haar' . Niet alleen in het schoolvoorbeeld „heurhaar '', maar ook in poëzie speelt het een rol. In mijneigene („Toovertuin” blz. 78 en 88) maar ook interecht beroemde gedichten van Bilderdijk, „Floris deVierde":

Daar lag zij in het vensterBehangen met fluweel,In 't midden van heur maagdenGedoscht in 't aadlijk geel.

En „Selèma":

Heur schattrend esmerauden oog,Waar uit een zachte vonk

Der klimmende begeerte blonk,Die heimlijk hart en staart bewoog,

Ontslaat zich met een lonk,Den sierlijk geschakeerden pronkWaarmee Natuur heur vacht beschonk,En echt Sineeschen knevelbaard,

En fulpen ooren, waard.„Haar" zou hier iets meer majeur en iets minder clair-obscur geven. De vraag of het hier evengoed konstaan, zou een test~vraag kunnen zijn inzake vatbaar-heid voor taalmuziek en taalsuggestie.

Hendrik de Vries, Haren (Gr)

DE GESCHIEDENIS VAN ONTHEEMDE

Wat het woord ontheemde betreft, is het volgendemisschien van belang. In 1944 tijdens mijn werkzaam

-heid als consul~generaal in Italië was ik tevens gede-tacheerd bij de Displaced Persons Subcommission vande Allied Control Commission, een geallieerde militaireorganisatie, die in het bevrijde deel van Italië was be-last met het gezag over en de zorg voor de burger-bevolking.De Amerikanen hadden kort tevoren de term „dis-placed persons" gesmeed. Destijds (begin 1944) werddie term vrijwel uitsluitend gebezigd in het geallieerdetheater van de Middellandse Zee; elders was dit neolorgisme nog nauwelijks doorgedrongen. Het was overi-gens een weinig gelukkige uitdrukking, die slecht ver

-taalbaar was in het Frans en het Italiaans. Bovendienging men in het Engels aldra spreken van „displeasedpersons".

Het irriteerde mij in de Nederlandse ambtelijke brief-wisseling steeds weer de Engelse term te moeten bezingen, totdat ik een naar mijn gevoelen goed Nederlandsequivalent vond in ontheemde. Ik ben dit woord een-voudig gaan gebruiken in mijn brieven en rapportenaan Londen, zonder een nadere verklaring eraan toe tevoegen, het tussen aanhalingstekens te plaatsen, eenvoorstel te doen of een afspraak te maken. Dit leekook niet nodig, wijl (1) mijn woord voor zichzelf sprak,(2) het hooguit een jaar jonger was dan het Engelseequivalent, dat nog slechts een zeer beperkt burger-recht had verkregen, en (3) men toentertijd in Londenbezig was met dringender problemen dan de verrijkingvan de taal.

De betrokken ministeries in Londen nu hebben het opdie wijze gelanceerde nieuwe woord — bewust ofonbewust — overgenomen, wellicht bij ontstentenis vaneen beter. Bij haar terugkeer naar het in 1945 bevrijdevaderland heeft de regering met haar paperassen mijnschepping in Nederland in de eigenlijke zin van hetwoord „ingevoerd ". Uit de ambtelijke stukken is het inde pers gekomen, die op haar beurt het goede werkheeft voortgezet.

D. G. E. Middelburg, Warschau

U VRAAGT

hoe het met de eerste Nederlandse Metro afgelopen is.Wij weten het niet. Voorstellen voor een Nederlandswoord zijn er te kust en te keur. Van een verre buiten-landse vriend kregen wij nog de eenvoudige, kort enkrachtige afkorting O.G. (Ogee) voor „ondergrondse ".❑ Waarzonder kun je niet zeggen, zeiden we, en wijzeggen het ook nooit. Ondertussen staat in Van Dalewel waarzonder. Anderen zeggen het dus wel. ❑„Pejoristisch" dat wij via een andere pen in O.T. lietenbinnenglippen, schijnt onaanvaardbaar en onnodig,want er bestaat al sinds jaar en dag pejoratief ❑ Vancouvreren dat gebruikt zou worden om een toenemendewelstand of gezondheid van iemand aan te duiden,hadden wij nog nooit gehoord. Wel kennen wij degelijkluidende banketbakkersterm voor „een chocolade-laag aanbrengen op bonbons en zo''. ❑ „Als zijndehebben we altijd als fout beschouwd. Zijnde of als; nietsamen. ❑ Stukkig een woord uit de graanhandel, netals nuk-nukkig. Niets te maken met het gewestelijkestukkende, de stukkende kopjes. ❑ Orgelist is een heeloud woord; kenners kennen het al in zestiende eeuw.Het is echter sinds lang verdrongen door organist en,-- tenzij de orgelbespelers dat anders willen — is ero.i. geen reden om dat oude woord weer ingang te doenvinden. ❑ Kent u de uitdrukking toi-toi-toi? Televisie-kijkers beweren dat die via de tille gemeengoed dreigtte worden. Wij hebben geen idee wat er de oorsprongvan is. In het Duits bestaat de uitdrukking voor wat wijzouden zeggen: „even afkloppen!" ❑ „Door invouwingbehoeft door u voor de inzending geen enveloppe teworden gebruikt" Ambtelijke inscriptie. Ergens. ❑Waarom in Brabant Roosendaal ligt en in GelderlandRozendaal, is duidelijk. Nu hoef je niet telkens datlastige (NB) of (Gld) erachter te zetten, zoals bijHengelo (Ov) en Hengelo (Gld) en Rijswijk (ZH) enRijswijk (NB) . Hengeloo en Reiswijk zou ook een op-lossing zijn. Met Wirdum (Fr) en Wirdum (Gr) gaatzo iets niet. ❑ Smaldeeltje is een woord dat indertijdde Volkskrant heeft aanbevolen als vertaling van„pocket". Dit woord komt een enkele keer in die bete~kenis in de pers voor. Het verdiende eigenlijk beter lot(want wij vinden het een aardig woord ...) . ❑ Ietsmooi vinden, is het subjectiefste van het subjectieve.Daarom geen kwade brieven schrijven over onze slech-

te smaak. Het is geen germanisme en roept geen ver-warring op met „elk der drie hoofdafdelingen waarineen vloot verdeeld is; kleine groep gezamenlijk varendeof optredende schepen."

58

Page 59: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

ONZE TAALMAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP

BESTUUR .ONZE

TAAL'PROF. W. F. J. M. KRUL, DEN HAAG VoorzitterH. BARON VAN LAWICK, DEN HAAG SecretarisM. J. F. DONKERS, LEIDEN Penningen.IR. J. T. DUYVIS, AMSTERDAM LidIR. J. P. SMITS, DEN HAAG LidHENDRIK MULLER, LAREN N.H. LidH. H. J. VAN DE POL, DEN HAAG Gedel. Org.J. M. REDELÉ, DORDRECHT Lid

RAAD VAN DESKUNDIGEN

PROF. DR. N. A. DONKERSLOOT, AMSTERDAMPROF. DR. G. A. VAN ES, GRONINGENPROF. DR. K. HEEROMA, GRONINGENPROF. DR. J. WILLE, BAARNPROF. DR. L. C. MICHELS, NIJMEGENDR. C. KRUYSKAMP, RED. WNT. LEIDENPROF. DR. G. G. KLOEKE, LEIDEN

BUREAU VAN HET GENOOTSCHAP: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, REDACTIE: drs. J. VEERING

ABONNEMENTEN EN VERZENDING:NEDERLANDSCHE LIITGEVERSICIIJ., VISMARKT 4 -- LEIDEN -- TELEFOON 2 23 75 — POSTGIRO 529740

30e JAARGANG Nr. 11 NOVEMBER 1961

GEBRLiIK EN MISBRUIK VAN SAMENSTELLINGEN

Het Nederlands heeft met de overige Germaanse talengemeen dat het gemakkelijk samenstellingen vormt. Inhet septembernummer van dit blad heeft men nog eenskunnen lezen hoe wij in dit opzicht bevoorrecht zijnvergeleken bij het Frans, dat vrijwel alles moet om

-schrijven: wij spreken van een slaapkamer, een naairmachine, het Frans van een chambre à coucher, eenmachine à Goudre; om nog te zwijgen van de telwoordenen de verkleinwoorden, hoewel wij niet moeten ver-geten dat bij laatstgenoemde de verhouding ook omgerkeerd kan zijn: wij spreken van een jong katje, hetFrans kent daarvoor het enkele woord chaton. Maarzoals dat gewoonlijk gaat: als iets zo gemakkelijkgebruikt kan worden, leidt dit licht tot misbruik, en alser in het hedendaagse Nederlands iets misbruikt wordt,dan is het wel deze mogelijkheid tot aaneenschakelingvan woorden, die geleid heeft tot wat men gerust delintwormziekte van het tegenwoordige Nederlands kannoemen.Dit betreft dan vooral het journalistieke en ambtelijkeNederlands en het klassieke voorbeeld ervan is de„arbeidstijdverkorting ', , waarvan onze dagbladen da-veren. Het ministerie van sociale zaken wil daarbij nietachterblijven en komt met een wet op de „arbeids-.ongeschiktheidsverzekering". Uit het dagblad van deplaats mijner inwoning las ik de volgende bloempjesbijeen: „hersenvliesontstekingsepidemie'', „afvalwaterzuiveringsinrichting ", „partijpropagandadepartement",„damesbovenkledingindustrie". Men vraagt zich hierbijtoch wel af wat de scribenten bezielt die dergelijkemonsterwoorden neerpennen.De zin en het nut van samenstellingen ligt in het alge-meen hierin dat zij in één woord kort kunnen samen-vatten wat anders door een omschrijving zou moetenworden aangeduid en dat zij als geheel ook iets meer

kunnen uitdrukken dan de som van de delen. Maardoor dit zinloos aaneenplakken van woorden, zoals dattegenwoordig beoefend wordt, gaat dit nut geheel ver-loren. In plaats van tot gemak, strekken deze vormlozebouwsels slechts tot hindernis: zij zijn, zowel bij hetlezen als bij het uitspreken, het schrijven en het tikken,obstakels waarvoor men eerst een aanloopje moetnemen om ze te kunnen overwinnen. Dat zij tegenwoor-dig zo grif gebruikt worden, zal ten dele wel aaninvloe van het Duits te wijten zijn, dat min of meerberucht is om zijn lange woorden, maar de algemenedispositie tot dit misbruik moet eer gezocht worden ineen ziekelijke vrees voor de omschrijving.Men heeft geleerd dat men opeenstapelingen van bepa-lingen met „van" moet vermijden en men drijft dit nuzo ver door dat men het omzeilt ook in die gevallenwaar een eenvoudige en duidelijke formulering hetgebruik vereist. Geen mens spreekt ongedwongen van„arbeidstijdverkorting ', ; voor het normale taalgebruikis dit „verkorting van de werktijd" (arbeidstijd is stelligeen germanisme) . Wanneer iemand spreekt van„het poli-tieke besluitvormingsproces” (Holl.Weekbl. 8. Nov.) , dankan men alleen maar constateren dat hij zich in allerleibochten wringt om het natuurlijke „proces van depolitieke besluitvorming" of „proces van het vormenvan politieke besluiten" te ontgaan; dit is dus een vol

-strekt onnatuurlijk gedrag. Deze onnatuur is echter zozeer mode geworden, dat niemand het dwaze ervanmeer opmerkt en een waarschuwing daartegen is danook zeker op haar plaats.Ik kies een willekeurig zinnetje uit de economischerubriek van een dagblad (N.R.C. 4-11-'61) en leesdaar: „Door de werktijdverkorting blijft de stijging vande arbeidsproduktiviteit achter bij de loonstijging".Zou het niet eenvoudiger en duidelijker zijn als de

59

Page 60: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 11

ONZE TAAL

NOVEMBER 1961

schrijver gezegd had „door de verkorting van de werk-tijd neemt de produktiviteit van de arbeid minder toedan het loon stijgt"? Die manie tot het aaneenplakkenvan lange woorden is een quasi-zuinigheid die de wijs-heid van de duidelijke en eenvoudige mededeling be-driegt.Het is deze verkeerd opgevatte zuinigheid die er ooktoe leidt naar Duits model allerlei samenstellingen tesmeden die in strijd zijn met de Nederlandse normenvoor woordvorming. In het Duits spreekt men zonderbezwaar van de „Seitenzahl" van een boek; wij kun-nen zo iets niet doen en zeggen: het aantal bladzijden,niet: het bladzijdental. De algemene regel bij het samen-voegen van twee substantiva is voor het Nederlandsdat daarin het tweede lid bepaald moet worden doorhet eerste: door hetgeen in het toegevoegde eerste lidgezegd wordt, wordt het aldus bepaalde in een bijzon~dere categorie ondergebracht of tot een bepaalde be-stemming beperkt. Een vloerkleed wordt aldus onder-scheiden van een tafelkleed, een boekenkast van eenlinnenkast enz.Als beide leden concreta zijn, is dit duidelijk genoeg;moeilijker wordt het als het tweede lid een abstractumis. Als er op een tafel enige boeken naast elkaar staan,zal men er niet licht toe komen te spreken van „dezeboekenrij "; men zal zeggen: „deze rij (of dit rijtje)boeken". Maar als men in een grote bibliotheek rond

-wandelt, komt men allicht onder de indruk van de„onafzienbare boekenrijen ". Hier heeft een verschuivingplaatsgehad: het begrip dat zich voor het gevoel op-dringt zijn die talloze rijen, is dit aaneengerijd-zijn, alblijft formeel in boekenrij het eerste lid (boeken) hethoofdbegrip, waarvan in het tweede gezegd wordt datze in rijen staan. Evenzo b.v. met huis: als in een straatin aanbouw nog maar een tiental huizen staan, dan zalmen spreken van „deze rij (of dit rijtje) huizen ", maarin min of meer litteraire stijl kan men het hebben over„de eentonige huizenrijen in de buitenwijken van eengrote stad." Door de nieuwe betekenis of andere ge-voelswaarde is zo'n gebruik gewettigd.Een ander voorbeeld heeft men in samenstellingen metmaten. Door de C.T.T. wordt terecht afgekeurd (inTechnische Woorden, blz. XIX) het gebruik van eenwoord als glasdikte; immers, het is duidelijk dat dit nieteen bepaalde soort van dikte is en ook niet een bepaal-de dikte: als iemand zegt „de glasdikte is drie milli-meter", dan bedoelt hij dat het bepaalde, bijzondereglas dat hij op het oog heeft, drie millimeter dik is.Glasdikte is dus geen definieerbaar begrip. Maar daar

-naast staan termen als armslengte, manshoogte, vinger-breedte. Deze zijn wel aanvaardbaar, omdat zij niet

aanduiden de lengte, hoogte, breedte van een bepaalde,onderhavige arm, man of vinger, maar een aangenomenglobale maat, dus een bepaalde lengte, hoogte of breed-te. Ook letterhoogte kan men dan nog aanvaarden, alszijnde een typografische maat, al is dit wel een grens-geval.In het algemeen kan men dus zeggen dat dergelijkesamenstellingen van een concreet eerste lid met eenabstract tweede lid gebruikt mogen worden als ze eencategoriale betekenis of een bijzondere gevoelswaarde

gekregen hebben waardoor het tweede lid, althans voorhet gevoel, het bepaalde woorddeel geworden is. Alsbeide leden abstracta zijn, kan men dezelfde redeneringtoepassen, maar het is daarbij veel moeilijker aan tetonen dat er een verschuiving in de betekenis heeftplaatsgehad, en deze zal zich ook minder vaak voor-doen. Termen als loonstijging, rentedaling, kapitaal

-investering moeten stellig worden afgekeurd, daar hier-in altijd het eerste lid het hoofdbegrip blijft. Nog sterkergeldt dit voor termen als kwantiteitsbegrip, ledental,bevolkingsgroei e.d. In een economisch betoog zou mengeldschaarste kunnen gebruiken als dit begrip daarinzo centraal staat, dat het door het enkele schaarstezou kunnen worden vervangen, maar in een geschied-verhaal kan men niet zo maar zeggen „het was een tijdvan geldschaarste".Het valt niet te ontkennen dat in allerlei wetenschappenjuist dergelijke samenstellingen van twee abstracta vak-termen zijn, en de taalkunde met begrippen als accent-verschuiving, betekenisverandering, klankwijziging,slaat in dit opzicht beslist geen mooi figuur. Het isdaarom nuttig zich van de bezwaren die ertegen be-staan, rekenschap te geven en het aantal van dezewoorden niet nodeloos uit te breiden.Het doel van mijn betoog . is dan ook in het algemeende taalgebruiker ertoe aan te sporen zich de zin en hetnut van de samenstellingen die hij gebruikt, bewust temaken en geen misbruik te maken van hetgeen alsmogelijkheid in onze taal prachtig is, maar door ver-keerde aanwending tot afschuwelijke manifestaties leidt.Overmatig lange samenstellingen zijn altijd uit denboze. Het is een kleiner euvel tweemaal achter elkaareen bepaling met „van" te gebruiken, dan de lezer ofde spreker te dwingen lintwormen te slikken. En bij desamenstellingen van het laatstbesproken type legge menzich altijd de vraag voor of het tweede lid categorialebetekenis kan hebben. Als men twijfelt, gebruike menliever de omschrijving.

C. Kruyskamp, Leiden

ONVERSTAANBARE MENU'S

Blijkens een persbericht klagen veel (niet-Franse) buitenlandse toeristen erover dat de menu's in onze restau-rants in het Frans zijn gesteld. Zij vragen zich af ofEngels geen betere oplossing zou zijn.Er is nog een andere oplossing: menu's in het Neder~lands. Gewoon: gebakken aardappelen en snijboontjesen schapevlees en groentesoep. Alleen heel exclusiefeten in exclusief Frans. De rest (en dat is bijna alles)niet. Dan kan iedereen tenminste lezen wat de potschaft. Voor de buitenlandse toeristen make men eenvertaling, in één taal of ~ als dit nodig mocht blijken— in meer talen.

DE BAKLOZE MAANDAG

Er wordt een beetje ruzie gemaakt over die ene baklozedag in de week. Bakloos d.w.z. de bakkers en brood-bezorgers willen in de week, net als (bijna) ieder ander,een dagje vrij hebben. Is dat een aanvaardbaar woord„bak~loos"? Grappenmakers zien er in „zonder bak",

1^

Page 61: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 11 ONZE TAAL NOVEMBER 1961

dus: zonder doos, zonder vat, zonder mop, zonder ge-vangenis enz. Nu bestaat er ook nog een weinig bekendzelfstandig naamwoord „de bak'' het bakken, maardaarvan zal bakloos wel niet zijn afgeleid. Rest dus devraag: mag men in het Nederlands een bijvoeglijknaamwoord maken, bestaande uit een stam van eenwerkwoord (bak~) met -loos? Antwoord: ja. Dergelijkevormingen bestaan, zij het in veel geringere mate danmet het zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: roerloos,reddeloos (de re~ in dit woord is een overgangsklank) ;in oudere taal: beweegloos, heelloos (= onheelbaar) .Een woord als reddeloos heeft een passieve betekenis:niet gered kunnende worden. De samenstellingen metzelfst. naamwoorden zijn het oudst; na woorden alsslapeloos, werkloos, hopeloos, weerloos, zorgeloos,waarbij het zelfst. naamwoord gelijk is aan de stam( slaap, hoop, weer, zorg) , is de mogelijkheid van dewerkwoordstam gekomen. Van deze mogelijkheid isnog maar heel weinig gebruik gemaakt, maar zie daarineens: bakloos! Vermoedelijk zullen in de omgangs~taal wel meer van dit soort vormingen bestaan. Zohebben we kort na de oorlog horen spreken van een„rijloze zondag" (d.i. waarop men niet met een automocht rijden) . En onlangs hoorden we een meneerzeggen wiens bestaan bedreigd wordt door het groteaantal vergaderingen dat hij ambtshalve moet bijwonen:„Gelukkig, eindelijk een vergaderloze week ..."

SPELLING VAN HEEL VREEMDE NAMEN

De kwestie Ghana-Gana, Thailand-Tailand e.d. is on-langs enige malen in ons blad ter sprake gebracht. Deredactie van een grote Nederlandse encyclopedie houdtzich in dezen aan de volgende regels.1. Bij namen die in het betrokken land worden geschre-ven in Latijns schrift, geldt de schrijfwijze zoals die indat land officieel is. Dus als in Ghana ons schrift wordtgebruikt, dan moet de naam van het land worden ge-schreven zoals die in de „Staatscourant" van dat landstaat. Heet bijvoorbeeld een Afrikaanse president vol

-gens zijn eigen handtekening „Sekou Touré", dan blijftdat zo. Daarom Soekarno en Sumatra.2. Is in een land een ander schrift dan het onze in ge-bruik, dan worden de namen fonetisch getranscribeerd.Russische namen volgens de oude Van Wijk-spelling.Voor Chinese namen is in overleg met het SinologischeInstituut te Leiden een aparte Nederlandse spellinglijstopgesteld.3. Voor zeer ongewone namen kan gebruik gemaaktworden van de fonetische transcriptie in de zg. Lip-pingcot, een boek van Amerikaanse oorsprong, dat hetgrootste geografische vademecum ter wereld is (kostenca. f 400,—) en bovendien zeer betrouwbaar.4. In twijfelgevallen moet men allerlei instituten enspecialisten inschakelen.

VOORSTELLENRECESSIE. Een opdringend Amerikaans modewoord istegenwoordig de pseudo-vertaling van recession. Men be-doelt een (economische) terugslag. (Vgl, tegenslag) ... .TREND. Zou trend onvertaalbaar zijn? Wij kunnen hetgetij mee of tegen hebben, het getij, dat langzaam maaronweerstaanbaar komt opzetten.

BAND RECORDER. Wat een dikke Duits-Engelse bastaard!Het hd. Band, in deze betekenis (eng. tape) is ned. strook oflint. Een recorder is een toestel dat registreert, luistert enoptekent, en later weergeeft, spreekt. Het bedoelde toestel legthet gehoorde vast in een lint. Dat is dus een luisterlint. Hetgeeft weer uit dat lint, is dus een lintspreker. Het geheel isdus een luisterlintspreker, bij afkorting luister-spreker.

Prof. dr. A. D. F.

COUVREREN EN ORGELIST

Deze woorden komen nog in het Zuidbevelands voor.Men zegt: „Ze is eel wat verkoevereerd'', d.w.z.: heelwat beter (rijker) geworden. Men zegt het zowel vaniemands gezondheidstoestand als van zijn stoffelijkbezit.Het middelnederlands handwoordenboek geeft: coever -overvloedig, veelvuldigcoever - 1. voorraad, overvloed, 2. kracht, macht, ver-mogen, middelen.Orgelist (uitgespr.: urgelist) bestaat ook nog in hetZuidbevelands.Er komen nog honderden middelnederlandse en zeven

-tiende-eeuwse woorden in het Zuidbevelands voor.Een studie daarover zou merkwaardige dingen aan hetlicht brengen. Dr. F. C. D.

TAAL VAN HET RECLAMEVAK

Ter gelegenheid van het 23e Congres van het Genoot-schap voor Reclame eens een uurtje in hèt vakblad vande reclamemannen gebladerd: Revue der Reclame(september 1961) . Met verbijstering en tegelijk diepontzag voor de vaklieden ontdekt, dat zij een taalbezigen die voor vrijwel 100 % Engels is, wat de vak-woorden betreft. Bijvoorbeeld: present girls, directmail, sales promotion, General Advertising Manager(o, Kaas van Elsschot!) , account, account executive,prospects, consumer spending, merchandising, market-ing mix, impact, servicing, display market, panel, cluster,show cards, art work, image. Lekkere, dikke, durewoorden van mannenvonder-mekaar.Wij horen de tegenwerpingen van de reclamelieden al.Zoiets als het volgende:1. Bemoei u met uw eigen zaken en praat niet overdingen waar u geen benul, maar dan ook helemaal geenbenul van hebt.2. Het reclamevak is een vak als ieder ander, met zijneigen geschiedenis, gewoonten en taalgebruik. Dit vakis voornamelijk Anglo-amerikaans van oorsprong enis — door pers, radio, film enz. — sterk internationaal.3. Wij spreken deze vaktaal onder elkaar en dat moe-ten we zelf weten ( zoals de taalmannen hun vaktaalspreken: wij weten ook niet wat een partitieve genitiefis en dat willen we niet eens weten) .4. Geef ons dan eens Nederlandse woorden, in plaatsvan oerflauwe mopjes over onze vaktaal te tappen; houop met de cultuurmens-in- moedertaal uit te hangen.Daar valt niet veel meer op te zeggen. Nog een paarwoordjes uit het bedoelde tijdschrift. Blz. 726: „Determen brand-image en product-image evenals hunNederlandse equivalenten merkbeeld en produktbeeldzijn gemeengoed aan het worden.' Gelukkig. De

61

Page 62: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 11

ONZE TAAL

NOVEMBER 1961

reclamemensen hebben heus wel hun eigen terminologie,vervat in woordenboeken en woordenlijsten. Als ze dienu ook maar gebruiken ... Blz. 720. ,,verkoopbevorde,

raar", uit . de pen van de voorzitter zelf. Goed zo. Enop de zelfde bladzijde een wijze spreuk voor op hetnachtkastje: „Laten wij de dingen niet mooier voor-stellen dan zij zijn en ons simpelweg aan de realiteithouden".

Wij hebben hiervoor vroeger twee betekenissen geleerd:1. dat kan worden ge ... (leesbaar: dat kan worden gelezen)2. dragend (vruchtbaar)De laatste betekenis is zeldzaam.Waarschijnlijk is mijn onderwijs niet volledig geweest, enmoet er nog bij:3. kunnend ...... (brandbaar, ontvlambaar) . Ik vraag mijechter af of men dit wel als een vaste betekenis mag beschou-wen. In vele gevallen krijgt men naar mijn gevoel lelijkewoorden. Van een plant hoort men wel dat hij „bloeibaar" is.Bij de inlevering van radio's in de oorlogstijd vroeg men ofze „speelbaar" waren.In de techniek heeft men woorden als „geleidbaar", „water-doorlaatbaar", die meen ik door de CTT zijn afgekeurd.Aanbevolen wordt dan „waterdoorlatend ". Geheel bevredi-gend is deze term echter niet, want de materie is niet bezigwater door te laten, maar kan dit alleen doen. De uitgangrief zou eigenlijk de bedoeling goed uitdrukken, maar pasthelaas alleen achter vreemde stammen ( ,,produktief").4. „Werkbaar weer". „Een biedbare kleur" (in bridge) . Ikzag dat Dr. Buiskool in zijn mededeling nr. 3 van de CTT(nov. 1942) , blz. 59) dit geestige wanconstructies noemt.

Dr. W. N. (Amsterdam)

( Red.) Baar als achtervoegsel gaat terug op een woord datdragen betekent: men vergelijke ermee het werkwoord baren,het Engelse to bear, het Latijnse ferre, bijvoorbeeld in lucifer:lichtdrager. Het komt voor:1.achter zelfst. naamwoorden: vruchtbaar (duidelijk dragend),dienstbaar, kostbaar (vage betekenis: verbonden met, met zichmee brengend) ;2. achter werkwoordstammen:a. lijdend: breekbaar, buigbaar: - kunnende worden,b. bedrijvend: bestaanbaar, vloeibaar: - kunnende;3. achter bijv. naamwoorden: dierbaar, openbaar.Nog drie opmerkingen. Men moet -baar enige vrijheid gunnenin het moderne Nederlands. Denk ook aan de paren: verkies-baar-verkieslijk, onmeetbaar-onmetelijk. (Het eerste is veelmeer letterlijk) . Alleenstaand zijn ontkenningen als onmisbaar,onuitstaanbaar. Wie zich verder in deze -baarzaken wil ver-diepen, zie De Vooys, Ned. Spraakkunst blz. 233.

bordje, waarop de volgende geheimtaal te lezen staat: „Het isverboden medegebrachte eetwaren in dit etablissement tenuttigen". Gaat hij naar buiten en wil hij het papier op hetgras gooien, dan leest hij in plaats van „Verboden rommelop het gras te gooien" de volgende orakelspreuk: „Het isverboden afvalstoffen op de gazons te deponeren". Ga ermaar tegenaan staan.(Godfried Bomans in De Volkskrant, 29-7-1961)

Wanneer men ziet welke fouten en de slordigheden (hetterrein van de nieuwe spelling is hierbij nog maar buiten be-schouwing gelaten) er worden aangetroffen in werkstukkenvan kweekschoolabituriënten, dan wordt de verontrusting, diein het Kamerverslag tot uitdrukking komt, wel begrijpelijk.Fouten als „voor de fuist weg", „ontreddert" (voltooid deel

-woord), „proletariërs aller landen, verenigd u" en „grote"(zelfstandig naamwoord) in plaats van „grootte" zijn be-zwaarlijk te vergoeilijken met het excuus van verschrijvingen.De werkstukken worden niet gemaakt óp het examen, dochdaarvóór — dus niet in een bijzonder gespannen sfeer; zekunnen nog eens herlezen worden voor ze worden ingediend.(En zelfs al was er wel onder spanning gewerkt, dan nog isdatgene, wat reeds bij de lagere schoolleerling als een flinkefout moet worden aangemerkt, niet te accepteren van devolledig bevoegde onderwijzer: „Hij lag de nadruk op" en„Hij gaat steeds in een andere houding leggen"!!)En hierbij blijft het niet. Met voornaamwoorden en lidwoor-den, met enkelvoud en meervoud blijken sommige kandidatenherhaaldelijk overhoop te liggen: „het probleem der proleta-riaat" „het kapitalisme schept haar opvolger", „een commis-sie, dat toezicht moest houden", „de wet op het P.B.O.", „hetwesten, ze voelde zichzelf machteloos", „het Gregoriaansdankt haar naam ", „het aangrijpender aanblik", „er ontstaatenige bemoeiingen", „de vraag naar vervoersmiddelen doenhet verkeer bloeien", „de opkomst van bepaalde gewassendoen hier moderne industrieën ontstaan ", „verschillende werk-jes heeft onze visie verruimd", enz. enz.(De Tijd, 16-3-1961)

„Hoe meer we het woord „kinderbijslag" horen, des te meerverbazen we ons over het toenemend gebruik om de klemtoonte leggen op de derde lettergreep van dat woord. Dit doenKamerleden, andere politici, omroepers en het grote publiek.Wie volgt hier de ander? Niemand doet het bij een woordals kinderspeelgoed, of zou het doen bij het doen kinderaftrek.We zullen met genoegen veel leiding overlaten aan het grotepubliek, Kamerleden, politici en zelfs aan omroepers. Maarniet als 't gaat om verkeerd taalgebruik. En het kind blijfttrouwens bij de kinderbijslag het voornaamste".(Ingez. stuk Het Parool nov. 1961)

GEKNIPT

Wij, Nederlanders, zijn een vreemd volkje. Je beseft dat pasgoed, als je een buitenlander ontmoet, die onze taal wilspreken. De arme kerel staat voor de onmogelijke opgave eendubbel taalgebruik te leren, want we tappen uit twee vaatjes.Het ene bevat de gewone omgangstaal. Daarin is een fietseen fiets en de man, die het oplapt, is een fietsenmaker. Maargrabbelt de vreemdeling in het officiële vat, dan komt er eenrijwiel uit en de fietsenmaker heet een rijwielhersteller. Eenbrommer is dan een „rijwiel met hulpmotor". De eenvoudige,uit vier woorden bestaande mededeling: „Geen brommers opautowegen" wordt dan: „Het is houders van rijwielen methulpmotor verboden gebruik te maken van of zich te bevindenop wegen, bestemd voor vierwielige motorrijtuigen". Watmoet zo'n man wel denken? Vermoedelijk dit: wat heb ik nouaan m'n fiets hangen?Komt hij in 'n café en wil hij daar het pakje boterhammen, datzijn gastvrouw hem heeft meegegeven, opeten, dan kan dekelner hem in eenvoudige woorden zeggen, dat dit niet mag.Maar het is ook mogelijk, dat de man hem wijst op een

,,Taalkundigen en taalpolitici hebben wel eens durven betwij-felen of het wijs was, op Nieuw-Guinea het Nederlands in tevoeren. Wat heeft een Zuidoostaziatisch volk eraan, rede-neerden zij, een taal te leren die vrijwel alleen in België enNederland bruikbaar is? Waarom geen Engels of Indonesischals eenheidstaal in plaats van Nederlands?Ik moet bekennen, dat ik bekeerd ben door de persconferentievan gouverneur Platteel, waarvan Het Parool op 4 oktobereen verslag heeft uitgebracht. Zijne excellentie bezigt daar nl.een taal, wel verwant aan het Nederlands, maar die hij ,, gemcreëerd" schijnt te hebben om daarmee de bevolking toegangte geven tot heel de Westerse beschavingsschat. Wijzigingennoemt de gouverneur „modificaties ", een uitvoerend lichaameen „executive body"; ja zelfs „odium" en „novum ", meer-voud „nova", scherpt hij zijn toehoorders in en hij verduide~lijkt de betekenis van dit laatste woord door de keurzin: „HetNederlandse voorstel bevat vele nova, maar het is geniaalgedacht." Inderdaad, wie zo spreekt kan over genialiteitoordelen."(Dr. C. Zaalberg in Het Parool, 11-10-1961)

62

Page 63: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

.ONZE TAAI"RAAD VAN DESKUNDIGEN

PROF.- DR. N. A. DONKERSLOOT, AMSTERDAMPROP. DR. G. A. VAN ES, GRONINGENPROF. DR. K. HEEROMA, GRONINGENPROF. DR. J. WILLE, BAARNPROF. DR. L. C. MICHELS, NIJMEGENDR. C. KRUYSKAMP, RED. WNr. LEIDENPROF. DR. G. G. KLOEKE, LEIDEN

BESTUURPROF. W. F. J. M. KRUL, DEN HAAG VoorzitterH. BARON VAN LAWICK, DEN HAAG SecretarisM. J. F. DONKERS, LEIDEN Penningm.IR. J. T. DUYVIS, AMSTERDAM LidIR. J. P. SMITS, DEN HAAG LidHENDRIK MULLER, LAREN N.H. LidH. H. J. VAN DE POL, DEN HAAG Gedel. Org.J. M. REDELE, DORDRECHT Lid

ONZE TAALMAANDBLAD VAN HET GENOOTSCHAP

BUREAU VAN HET GENOOTSCHAP: PARKSTRAAT 32, DEN HAAG, REDACTIE: drs J. VEERING

ABONNEMENTEN EN VERZENDING:NEDERLANDSCHE UITGEVERSMIJ., VISMARKT 4 — LEIDEN — TELEFOON 3 36 29 — POSTGIRO 529740

30e JAARGANG Nr, 12

DECEMBER 1961

TIEN JAAR TILLE

In zijn rede over de uitspraak van het Nederlands ver-telde dr. Damsteegt (Onze Taal, juni 1959) dat hij eenmeisje had horen vragen: „Ga je vanavond naar de tillekijken?" Een „tienerwoord" voor televisie? Zo is hetmij niet bekend; grappig is de afkorting wel en ookbegrijpelijk 1 ) . Inderdaad hebben wij Nederlanders demerkwaardige neiging om het voorvoegsel tele- (ver)in telefoon, telegraaf, televisie uit te spreken als title:tillefoon, tillegraaf, tillevisie. Let u maar eens op hoeweinig mensen werkelijk tele (rijmend op vele) zeggen:men hoort tille (rijmend op Ville) of tulle (rijmend opvulle) . Het is niet aan mij, aanmerking op deze uit-spraak te maken 2 ) . De neiging om van de e een i temaken vindt u trouwens ook in o.a. sikkretaris en(Multatuli laat het juffrouw Laps op het avondje bijjuffrouw Pieterse zeggen) : grif f ermeerd ! Een op-het-kantje-af fe woordspeling ( auteursrechten Het Concert-gebouworkest) die van de i gebruik maakt is: viezeTilly ... !Vlijmscherp is Wim Kans omschrijving: kassie kijken.Wie een goed taalkundig waarnemingsvermogen bezit,herkent in dit honende woord het model van „touwtjespringen' , „vader-en-moedertje spelen'', „belletje trek-ken' enz.: verkleinwoord zonder lidwoord te zamenmet een werkwoord dat bij het verkleinwoord past 3 ) .

Onvertaalbaar Nederlands.Maar misschien is er meer onvertaalbaar buitenlands inde televisietaal, of liever onvertaald. De hele showbusiness kan het niet meer stellen zonder Engels. Watzouden we moeten doen zonder de quiz en de girls ende songs? Hoe kaal en kil zou de amusementstaal zijnin dat slome, waterige Nederlands. De Engelsen zelfzijn wel te beklagen dat ze vrolijk moeten zijn in huneigen moerstaal. Wij kunnen tenminste een tikje vreem~de taal erdoor heen smijten. En laten we eerlijk zijn:een girl is iets anders dan een meisje en een song ietsanders dan een liedje.

Het is boeiend om te zien hoe het goeie ouwe Frans alof niet in vernederlandste vorm, moet wijken voor hetEngels. Het variété heeft geen toekomst meer, de floorshow wel. Overblijfselen van de tijd vóór de televisiezijn bijvoorbeeld nog: decor, regie (met het toneel mee-gesleept) , journaal, actualiteiten, reportage. Nieuwebanen, nieuwe dingen bij de televisie krijgen geenFranse namen meer: televisieprpducer, telerecording,close-up, super imposed beelden, playback (voor eendeel meegesleept met de film) .Ondertussen is het een koud kunstje gemene dingen tezeggen over de televisietaal als men zelf het televisie-vak niet beoefent. De ervaring heeft me allang geleerdhoe raar je kunt staan te kijken als je achter de scher-men met je neus op de taalproblemen van een bepaaldvak wordt gedrukt. Hetzelfde geldt voor de radio. Deellende van de radio- en televisietaal is dat miljoenende onherstelbare fout horen die de spreker in een ogen-blik van opwinding, slordigheid, zenuwachtigheid ofmisschien zelfs inderdaad in zijn onnozelheid maakt.Kritiek is goed, onmisbaar zelfs, maar men mag nietonredelijk zijn. Ik heb hier bijvoorbeeld een knipsel uiteen televisierubriek van een een bekend weekblad. Deschrijver windt zich erover op dat een televisiemeneereen tong-r gebruikt en dat een ander Koreeja, Indiejazegt en nog erger: jannewaarie. Wel, hoe moet hetdan? In mijn oren klinkt Kore-a en Indi-a, jaa-nu-aarienogal pedant. Ik zou wel eens willen horen hoe iemandin een normaal, vlot beschaafd gesprek die overgangvan e naar a en van i naar a zonder j maakt en (watme nog moeilijker lijkt) de overgang van u naar azonder w!Dat de televisie ook prachtig opvoedend werk kandoen voor onze Nederlandse taalcultuur, ligt voor dehand. Ik denk hierbij niet alleen aan de wel zeer geluk-kige gedachte om een reeks taallessen voor de televisiete geven, maar ook aan de mogelijkheid om toneelstuk-

63

Page 64: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 12

ONZE TAAL

DECEMBER 1961

ken, voordrachten, „gesprekken" aan de kijkers te ver-tonen. We moeten aannemen dat de leiding de sprekersmet grote zorg uitkiest en, als het onervarenen betreft,oefent en controleert in het zuivere gebruik en de goedeuitspraak van de taal.Terug naar het kassie zelf en wat erop te zien is. Deprogrammasamenstellers hebben een nieuw terreinwaarop zij hun speelse taalvondsten kunnen uitstallen:verrekijker (journaal voor de jeugd) , televizier, muziek

-mozaïek, pas geperst, willens en wetens. Zelfs de ver-zuiling-in-taal (denk aan het beroemde in/op de eersteplaats ... ) mag aan bod komen: de dominee houdt eendagsluiting en de priester spreekt een epiloog. Buiten-landse titels van toneelstukken en filmen worden ver-taald, op een enkele uitzondering na: The blue angelsen The old maid and the thief. Wat mij betreft, magmen zover gaan dat alle titels vertaald worden, ook vanbekende opera's. Let wel, eigennamen of woorden dieals eigennaam beschouwd kunnen worden vallen daarbuiten: Madame Butterfly, La Traviata; waarom echtereen „Hochzeit" geen „bruiloft" mag zijn, is me eenraadsel. Televisie richt zich toch tot een algemeenNederlands publiek en niet alleen tot de academici,vreemdetalenkenners e.d. Men hoeft heus niet gewelrdige leuzen als nationaal besef, gevoel voor eigenwaar-de enz, uit te bazuinen: het gaat hier om een dienst aande mens, de gewone mens die gewend is in zijn moers-taal aangesproken te worden.Dat het vraagstuk van de moerstaal in de radio entelevisie ook de aandacht heeft van Hilversum, weetniet iedereen. Op de jaarlijkse conferentie der Neder~landse Letteren, beurtelings in Nederland en België ge-houden, is niet zo lang geleden een commissie ingestelddie voor een gemeenschappelijke Nederlandse terminorlogie in de radio en televisie moest zorgen. De eerstelijst is al verschenen, de tweede is nu in bewerking.Maar de woorden moeten ook gepredikt worden. Nie-mand heeft daartoe een mooier kans dan de radio en detelevisie. Een kwestie van wennen: life~uitzending wordtongemerkt rechtstreekse uitzending, arrangeren ver-dwijnt voor bewerken en fading voor sluiering.Groot is de winst aan Nederlandse televisiewoordenen ~uitdrukkingen in tien jaar nog niet. In de verschil-lende huiskamers waar ik soms heb kunnen meekijken,en in een televisielaboratorium waar ik een paar keergast geweest ben, heb ik van de spraakmakende ge

-meente o.a. genoteerd:sneeuwer staan allemaal strepen ophij loopt (= het beeld draait in verticale rich-ting door)hij valt om (bepaald storingsef f ect )spoken, geesten ( een dubbel beeld, een reliëfachter een figuur)hij smelt (het beeld vervaagt)testbeeld (officieel: toetsbeeld)

De voornaamste of de kundigste persoon van het huismag de knoppen bedienen. Zo is er een knop voor hetcontrast en een voor de helderheid, je draait daar maarwat aan, ook al kun je het verschil tussen contrast en

helderheid niet onder woorden 'brengen: je ziet wel water gebeurt. Draai je verkeerd aan deze, of andereknoppen dan krijg je (naar de mening van de kijkers) :friemeltjes, kreukeltjes, regen, bibbertjes, trillertjes. (Ikdenk dat er bij de kinderprogramma's nog veel bloem-rijker taal gebruikt zal worden) . Beeldend was ook deuitdrukking die ik hoorde toen het geluid te zwak wasen te zwak bleef: „Het geluid is er wèl maar 't kan nietdoor het beeld komen!"Is de televisie voor u hij of zij? Ik hoor altijd hij staataan, hij bibbert, zet 'm aan, doe 'm uit. Normaal Neder~lands. Maar sleept u er de- Woordenlijst bij of VanDale, dan vindt u: televisie -v., dus vrouwelijk, dus zijbibbert, zet haar af ... ? Men kan naar aanleiding daar-van een mooie beschouwing wijden aan onze narigrheden met het geslacht. De Woordenlijst moet televisie( het abstracte, het „overbrengen van beelden doormiddel van enz.") vrouwelijk noemen wegens de uit

-gang -ie. Dezelfde lijst heeft in 1954 de moeilijkheid alvoorzien daar ons de vrijheid is gelaten bij woordenvoor concrete zaken (het ding dus in mijn kamer, hettoestel) hij te gebruiken; gelukkig maar. Radio overi~gens is in beide beroemde werken mannelijk. Ik weetniet wat in Vlaanderen gebruikelijk is, maar het zoume niet verwonderen als ook dáá- is: hij wordt aan

-gezet.De technische woorden van de televisieleek beperkenzich in hoofdzaak tot scherm, beeld en beeldbuis. Hetmerkwaardige van de zaak is dat het grote zestaligewoordenboek Dictionary of Television, Radar enAntennas (Amsterdam 1955) dat woord voor dat kost-bare, ingenieuze ding niet eens kent. Daarin (èn in eenlijst van benamingen van het Nederlands Elektrotechrnisch Comité) heet het weergeefbuis. Vermoedelijkheeft beeldbuis het wel juiste maar te „abstracte" weer-geefbuis in de laatste vijf jaar geheel verdrongen. Beeld-buis „ligt ook lekker", zoals men dat zo zegt: tweelettergrepen met een stafrijm b-b en aansluitend bijandere woorden met het overbekende beeld.Woorden als sneeuw en geest (ook echo) zijn waar-schijnlijk niet in de huiskamer geboren. Ze bestondenal in de Amerikaans-Engelse vakliteratuur voor wijkassie konden kijken: snow, ghost. Het genoemdewoordenboek heeft ze trouwens ook opgenomen. Detelevisieterminologie heeft in de jaren na de oorlog eenrazend snelle groei beleefd; het grootste gedeelte vandeze woordenvoorraad stamt uit de Angelsaksische lan-den aangezien vooral daar tijdens de oorlogsjaren hetonderzoek en het ontwikkelingswerk is verricht. VoorNederlandse publikaties, voor onderwijs en voor dehandel is echter een vertaling in de eigen taal dringendnoodzakelijk. Het Nederlands Elektrotechnisch Comitéen de Nederlandse industrie hebben hun beste krachtenaan het werk gezet om voor zo'n vertaling te zorgen.Wie denkt dat men met wat vreemdetalenkennis, eenpaar woordenboeken, een beetje technische kennis enaf en toe een heldere inval, de Angelsaksische televisie-terminologie wel kan vertalen, vergist zich deerlijk. Hetis een uiterst lastig werk. Wilt u wat meer weten overde moeilijkheden bij technische terminologie, leest u daneens het opstel van G. van Steenhoven over begripsr

64

Page 65: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 12 ONZE TAAL DECEMBER 1961

vorming, definities en naamgeving in het boekje Schrif-telijk Rapporteren (Utrecht 1961) . Een paar voorbeelrden uit de honderden Nederlandse televisietermen:voorstoep r frontporch, achterstoep r backporch, balk rflagpole, brom - hum, ripple, ruggespraakleiding - talkback circuit, bloemig beeld - bloom. Uiteraard zijn desamenstellingen in de meerderheid: rastervergrendeling- locking, rasteronderdrukking r frame blanking, beeld , .veldkromming - curvature of the field. Handig zijnwoorden als: doorschot r overshoot, inschot r under-shoot, nasleep - streaking, terugduw r de~emphasis,opduw - pre-emphasis.In zekere zin is dat vertaalwerk nog ondankbaar ook,omdat de televisietechnicus zelf maar al te dikwijls uit-sluitend gewend is aan de Engelse vaktaal en zich methet Nederlandse woord nauwelijks inlaat. Hij houdt vanhet vlotte jargon. Men kan hem ook eigenlijk moeilijkkwalijk nemen dat hij liever bazooka zegt dan sym-mefreertransformator en liever walkie-lookie ( slang:creepierpeepie) dan draagbare televisiezender om nogmaar te zwijgen van de videomixer en de audiomixerdie beeldmengpaneel en geluidmengpaneel moeten zijn!In het laboratorium hoort u herhaaldelijk Engels om uheen (nog meer dan in de olie-industrie waar tenminstehet woord olie nog 'Nederlands is ...) : leading edge,decay time, dot interlacing, zoomlens jitter. Toch ont,

wikkelt zich ook daar een Nederlands jargon. Zo be-staat er o.a. „hij neust '', dit is zoiets als: de lijnsynchrornisatie is niet volledig; een telegraafpaal bijvoorbeeldkrijgt bovenaan een deuk. Taal van mannen-onder-mekaar is Vestaalse maagd voor vestigial sidebandfilter. Bij de lieden achter de camera's, in de studio's, inde controlekamers zal het Nederlandse jargon vermoe-delijk veel verder zijn. Een jong taalkundige op zoeknaar een onderwerp voor zijn proefschrift zou in detelevisiewereld een prachtig studie -object vinden. Hijheeft nu nog de kans om het leven van de woorden totbij hun geboorte na te speuren.De televisie is met een vreemd woord begonnen, name-lijk met zichzelf. Zo iets als Fernsehen is bij ons nooitgeprobeerd. Geeft niet. Geen mens windt zich daaroverop. Maar jammer is het wel dat kijkspel en kijkspul albezet waren. Het eerste van de twee staat al in een vande oudste woordenboeken uit onze taalgeschiedenis, nl.dat van Kiliaan (1599) . Het tweede zou wel te ironischzijn; het is nu eenmaal niet telegeniek. Hulde aan deambtenaar (?) die tien jaar geleden na het luistergeldhet kijkgeld heeft verzonnen. Het had ook videocontri-butie of telebelasting of iets anders kunnen zijn en danhadden we nu dat kijkgeld maar een miserabel mis-baksel gevonden. 4)

1) in het Engels bestaat voor „television" de zeer populaire afkorting:the telly.2) De uitspraak „tille" is wel wat al te eenvoudig voorgesteld. In werke-lijkheid is er wat anders aan de hand. Men zou hiervoor een uitgebreidestudie van de Nederlandse klanken moeten maken. Liefhebbers kunnenraadplegen het (niet gemakkelijke) boek: Fonologie van het Nederlands enhet Fries. Den Haag, tweede druk, 1961.3) Nieuwe Taalgids.4) Dit artikel, geschreven door de redacteur van O.T., is verschenen inDe Kern, december 1961. Het is in ons blad met toestemming van deredactie van De Kern opgenomen; er zijn enige kleine veranderingen inaangebracht.

GETALLEN NOEMENOns stelsel van telwoorden is grillig. De tientalligheidklopt niet met elf en twaalf; vier, vijf, zes, zeven (metstemhebbende beginklank) tegenover veertig, vijftig,zestig, zeventig (met stemloze beginklank) , acht tegen-over tachtig.We zeggen de eenheden voor de tientallen:zevenendertig en wijken hiermee af van de gewonemanier van lezen: van links naar rechts. Eigenlijk isdeze formulering onjuist, want eerst was „zevenen~dertig" en pas later „37", maar dat doet nu niet terzake. Mensen die weinig met getallen omgaan, makenvan vijfendertighonderd drieënvijftig" op papier mis-schien „5335". Mensen die veel met getallen omgaan,maken maar weinig van dit soort fouten, maar als zeer een maken, zijn de gevolgen wie weet hoe ver-schrikkelijk.In O.T. oktober 1952 hebben we wat zuur over de„cijferbeweging" gesproken die propaganda maaktevoor een radicale verandering van ons telstelsel: twee-endertig zou dertig-twee moeten worden! Iedereen zoumoeten tellen twintig-een, twintig -twee, twintig-drie.De cijferbeweging had zelfs uitgerekend dat voor eenluttel bedrag van een honderdduizend gulden zoveelpropaganda gemaakt zou kunnen worden en onderwijsgegeven dat over een luttel aantal jaren de ouderwetsetelwoorden alleen nog maar in de achterlijkste uithoekvan het platste platteland te horen zouden zijn.Het is evenwel onjuist, met wat luchtige scherts dezezaak af te doen. Er worden inderdaad fouten gemaaktbij het noemen van getallen en de deskundigen hebbengelijk als ze zich over voorstellen ter verbetering be-raden. De Minister van Onderwijs heeft een tientaljaren geleden een voorstel gericht tot het bestuur vaneen grote onderwijzersorganisatie met het verzoek zijnmening over invoering bij het onderwijs kenbaar temaken. Het voorstel heeft geen resultaat opgeleverd.Het ligt meer voor de hand om regels te geven voor hetuitspreken van getallen daar waar de behoefte aan dieregels sterk wordt gevoeld. Het Nederlands Normalirsatie-instituut heeft een commissie ingesteld, bestaandeuit enige hoogleraren in de natuurkunde en wiskundeen enige deskundigen op het gebied van documentatieen normalisatie.Deze commissie heeft nu het normontwerp (213261)laten verschijnen. Uitdrukkelijk vermeldt zij dat het nietde bedoeling is om het gewone spraakgebruik aan tetasten. De voorgestelde regeling betreft louter het monrdelinge zakelijke verkeer en is opgesteld ter vermijdingvan misverstanden bij dicteren, het noemen van getal-len enz.Daar de kwestie reeds enige malen in ons blad tersprake is gekomen, nemen wij ten gerieve van onzelezers de belangrijkste gedeelten uit het ontwerp hier-onder over.Gehele getallenGeef de gehele getallen van twee cijfers of meer mondelingweer door het opnoemen van de cijfers van links naar rechts.Spreek daarbij ook de eventuele tekens uit en ook het woord„spatie" voor het scheiden van cijfergroepen, indien dit deduidelijkheid verhoogt. In plaats van het woord „spatie" kanmen ook het uitspreken van het laatste cijfer van de groepbeklemtonen.

65

Page 66: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 12

ONZE TAAL

DECEMBER 1961

Bij de indeling in groepen van drie cijfers kan men in plaatsvan „spatie" ook van machten van duizend gebruik maken.Wil men de orde van grootte duidelijk weergeven, dan maaktmen gebruik van de aanduidingen die een macht van duizendzijn.Spreek de 7 bij voorkeur uit als zeuven ter onderscheidingvan negen.

Voorbeelden:776 043 : zeuven zeuven zes nul vier drie

13 507 843 : een drie miljoen vijf nul zeuven duizend achtvier drie

(973 456;810) : haakje, negen zeuven drie (spatie) vier vijfzes, puntkomma, acht een nul, sluithaakje

Breuken

Spreek bij gewone breuken eerst de teller uit op de hiervóóraangegeven wijze, gevolgd door het woord „door" en daarnade noemer.Spreek bij tiendelige breuken de cijfers achter de komma uitzoals bij de gehele getallen.

Voorbeelden:1

—45een door vier vijf

0,756 — nul komma zeuven vijf zes

Gemengde getallen

Spreek gemengde getallen uit door tussen het gehele getal ende breuk te zeggen „breuk ".Eenheden van grootheden volgen achter het getal.

Voorbeelden:

8 23 — acht breuk twee drie door drie zeuven37

3,7 m — drie komma zeuven meter

Rangtelwoorden

Vorm rangtelwoorden op de gebruikelijke wijze door achterhet uitgesproken hoofdtelwoord de uitgang „de" of „ste" tezeggen. Vervang rangtelwoorden echter zoveel mogelijk doorhoofdtelwoorden.

Voorbeelden:395e: drie negen vijf de548e: vijf vier acht ste28 maart: twee acht maart1 april 1960: een april een negen zes nul

GEKNIPT

Niet minder dan weerzinwekkend is de lijst van Engelsewoorden en uitdrukkingen die uw verslaggever optekende uitde redevoeringen op het reclamecongres gehouden. Ik wistdat het erg was, maar dat Nederlanders dermate lui, laf, lab-berlottig en .onnadenkend hun taal ontzenuwen en bemorsen,dat had ik toch niet kunnen vermoeden. Mijn leraar Neder -lands indertijd, Dr. P. Leendersz, onthield zijn bakker deklandizie ( „boycotte") toen deze in zijn winkelraam ( „eta-lage”) Weihnachtsstollen en Baumkuchen met deze woordenaankondigde.Tegenwoordig is het allemaal Engels wat de tong tingt: weplannen er lustig op los, een society-dame, tip-top een lady,flatbewoonster „Sunny Home", gaat met haar twoseater naarhaar dealer, omdat die firstclass service biedt.We callen en coachen en dimmen en sprinten en racen enstarten alsof onze wieg in de City of London had gestaan.Klerenzaken trekken de man met de slogan: man about town( dat is pas een gentleman!) Vergaap u aan de advertenties inde dagbladen over raincoats, precious jewels en real inter-national cigarettes, de reversible duffel coat.En laat de free-lance journalist met de executive en deservice-monteur en de receptionist en de sales-manager met alhun skilled salesmanship opvliegen naar Engeland en daareen job zoeken in de variety chain-stares-business.

En laten wij vooral geen hemd kopen bij die firma die metkoeien van letters adverteert in een Hollandse krant There isan X-shirt just for you. Och, och, die doorzichtige knepen vande reclame-psychologen! Om er een beetje onpasselijk van teworden.Adverteer dan liever: Wij hebben Het Hemd, geknipt voor u,tweede hemd halve prijs. U verdient .f 6,—, schoon in 't hand-je (vrij van belasting) .Maar dit stukje was begonnen om een zo onbesmet mogelijketaal. Met dank aan uw medewerker voor zijn opmerkingen.

(Dr. A. Saalborn in Alg. Handelsblad 22-11-61)

„Uw artikel over het taalgebruik was mij uit het hart gegre-pen, in het bijzonder de regels over het gebruik van vreemdewoorden. Ik ben al jaren Brits onderdaan en ik erger mij zeeraan het onnodige gebruik van Engelse woorden, waar goedeNederlandse woorden bestaan. Waarom kan men tegenwoor-dig alleen maar een shirt kopen, nooit een overhemd?Vooral ergerlijk is verkeerd gebruik van Engelse (en zondertwijfel ook Franse en Duitse) woorden. Men spreekt hier vaneen „slipje", maar „a slip" is een onderjurk en beslist niet watmen er in Nederland onder verstaat. Ook heb ik hier in devakantie een paar „flètjes" gekocht. In Engeland heten zulkeplatte schoentjes „casuals". Voor een flat moet men bij demakelaar zijn.Ook wil ik nog noemen het woord „camping". Waarom nietkampeerterrein? Geen Engelsman, zelfs geen- Amerikaan zalspreken over „a camping". Men zal zeggen „camping -ground"of „camping area".

(Ingez. stuk in Algemeen Dagblad 14-8.1961)

HOPEN + AANVOEGENDE WIJS?

In plaats van moge het u goed gaan zegt of schrijft mentegenwoordig liever: ik hoop dat het u goed mag gaan.Een zakenman - kan, zich tot zijn clientèle richtend, schrijven:

Wij hopen, dat wij u binnenkort in onze pas verbouwde zaakmogen ontvangen.Naar ons gevoel is dit hopen + mogen echter al dubieus enom zo te zeggen dubbel op.In een rede richtte een hoogleraar zich onlangs tot een zijnercollega's als volgt:

Ik hoop, dat het mij gegeven moge zijn uw werk in verwantegeest voort te mogen zetten. Zou — vooral in dit verband —de vermaledijde aanvoegende wijs het dan toch niet beterdoen: moge het mij gegeven zijn uw werk in verwante geestvoort te zetten? Cgh. (Hilversum)

YIELD

Herhaaldelijk komen wij - in de angelsaksische . literatuur hetbegrip „yield" tegen. Hoewel ons de gangbare Nederlandseequivalenten uit de woordenboeken bekend zijn, is er daar-onder toch geen, welke naar onze mening het begrip „yield"in deze specifieke betekenis zou kunnen voorstellen.Het gaat in dit geval namelijk om een specificatie van cello-faan, waarvan men opgeeft, dat de „yield" b.v. 21.000 squareinch per pound is. Omgezet in metrische eenheden zou dit danzijn b.v. 30 m2/kg en het begrip „yield" wil dus zeggen, hoe-veel de oppervlakte is in m2 van een vel cellofaan, waarvanhet gewicht 1 kg bedraagt.Er zou dus een parallel te trekken zijn met een grootheid alshet soortelijk gewicht, wat het gewicht in gram is van 1 cm 3

materiaal. Naar onze mening is de „yield” dus in deze bete~kenis een soortelijke eigenschap, die betrekking heeft op deoppervlakte.Wij dachten reeds aan „soortelijk oppervlak", soortelijkeoppervlakte, specifiek (e) oppervlak(te), ook eventueel hetwoord „uitbreiding ". Dit zijn echter alle onbekende woorden.

V. S. B.

66

Page 67: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 12 ONZE TAAL

DECEMBER 1961

DEED EN HEB GEDAAN

De goede oude onvoltooid verleden tijd geraakt bij de schrij-vers steeds meer in ongebruik. De kolommen van de dag-bladen zijn doorspekt met voltooide tijden, die op een enkeleuitzondering na ten onrechte worden gebruikt.Heel lang geleden is, meen ik, in Onze Taal, eens geschrevendat het hardnekkige misverstand, bestaat dat de eerste zin vaneen bericht in de onvoltooid tegenwoordige tijd moet staan.Dat werd toen, meen ik, schertsend de journalisten-v.t.t. ge-noemd. Sedertdien heeft die journalisten~v.t.t. zich, als eenwoekerplant in een slecht onderhouden tuin, van die eerstezinnen door de gehele krant verspreid, de goede oude o.v.t,verstikkend en verdringend. Ook komt het meer en meervoor dat in de kranten in plaats van de o.v.t, de v.v.t. wordtgebruikt. Als dit zo doorgaat zal het Nederlandse _ proza overenkele jaren ontaarden in een krachteloos astmatisch gehijgvan heeft, had, hebben, hadden, en een waar gewemel vanverleden deelwoorden. Het zal dan bepaald geen proza meerzijn dat als een man op ons afkomt.Van „de brand ontstond" maken de v.t.t.-ers „de brand isontstaan", ook midden in een bericht. De v.t.t.-ers hebben mis-schien heel lang .geleden wel het kinderliedje van de broodjessmerende beren gezongen of Van Alphens versje over begerigjantje en de pruimen opgezegd, maar de goede oude o.v.t.,volkomen juist daarin gebruikt, kennen zij nauwelijks meer.De v.t.t.fers weten niet meer dat een rechtstreeks vermeldehandeling uit het verleden de o.v.t. verlangt. Zij kennen nietmeer het besef dat de schrijver die de o.v.t, gebruikt, zijnlezers regelrecht meeneemt naar de tijd van handeling in hetverleden. Zij weten niet, dat zij bij het gebruiken van de v.v.t.juist hun lezers uit de tijd van de handeling wegtrekken naarhet heden toe, en dus afstand scheppen.De v.t.t.-ers trekken met hun voltooid tegenwoordige tijdenal hetgeen zij beschrijven toe naar het heden waarin zijschrijven en waarin hun geschrijf gelezen wordt. Zij bereikendaarmee dat zij het beschrevene naar het heden van de lezertoehalen, het uit zijn tijdsverband rukken. Zij zien niet in datde lezer beter naar het verleden van het beschrevene toegenbracht kan worden, opdat hij het beschrevene directer kanmeebeleven.Met de o.v.t. van de Nederlandse kanselstijl zou ik nog meervrede kunnen hebben dan met de v.t.t.-ziekte, die steeds meerslachtoffers maakt.In het algemeen geldt, geloof ik, wel dat de voltooide tijdende voorkeur verdienen wanneer het gaat om gebeurtenissenin een onbepaalde voorbije tijd, en onvoltooide tijden wanneerhet gaat om gebeurtenissen in een nauwkeurig bepaalde tijd.Wie dus alleen voltooide tijden gebruikt verzwakt zijn ver-haal, hoe hij het ook meent te versterken. Hij verzwakt hetomdat hij het tijdsbegrip, zo belangrijk in bij voorbeeld eenbeschrijving van een grote ramp of een heftig politiek debat,laat vervagen. J. A. Redeker.(Red.) De geachte inzender gaat o.i. wat te ver in zijnbeweringen. Voor het noemen van handelingen of toestandenin het verleden heeft men de keuze tussen de verleden tijd vanhet werkwoord (de fabriek vervaardigde) en de omschrijvingmet „hebben" of „zijn" + deelwoord (de fabriek heeft ver-vaardigd ) . Meestal biedt deze keuze geen moeilijkheden. Eenduidelijk verschil is ook niet altijd aanwijsbaar. De verledentijd drukt de beschrijving uit, geeft het verhaal van wat voor-bij is; de omschrijving met „hebben" of „zijn" + deelwoordgeeft het feit, het resultaat, het bereikte uit het verleden aan.Beide vervoegingen kunnen naast elkaar in hetzelfde stukvoorkomen.

ERGENS

Dit nieuwe „ergens" ben ik steeds tegengekomen in de bete-kenis van „op de een of andere manier", d.w.z. equiva-lent van het Duitse „irgendwie". Houdt men hier „irgendwo= ergens" naast, dan is de herkomst duidelijk: een onjuistevertaling uit het Duits, door lieden zonder taalgevoel grifovergenomen. Het is goed dat een woordenboek de levendetaal weerspiegelt; was het echter niet beter geweest wanneerhet woordenboek dit stuntelig insluipsel zijn natuurlijke doodhad laten sterven? J. J. R. (Oegstgeest)

HET NEDERLANDSAl is ook de taal van John Bull nog zo'n rare,Wij winnen het toch van de Plumpuddenaren:Ik wil proberen u dit te bewijzen,En vang daartoe aan op de volgende wijze;Ten eerste, het meervoud van slot is sloten,Maar toch is het meervoud van pot geenszins poten.Evenzo zegt men altijd één vat, twee vaten,Maar nooit zal men zeggen één kat, twee katen.Wie gist'ren ging vliegen, zegt heden: ik vloog,Dus zegt u misschien ook van wiegen: ik woog?Neen, pardon. Want ik woog is afkomstig van wegen,Maar is nu ik voog een vervoeging van vegen?En dan, het woord zoeken vervoegt men: ik zochtEn dus hoort bij vloeken misschien ook ik vlocht?Alweer mis, want dit is afkomstig van vlechten,Maar ik hocht is geen juiste vervoeging van hechten,Bij roepen hoort riep, bij snoepen geen sniep,Bij lopen hoort liep, maar bij kopen geen kiep,Evenmin hoort er bij slopen: ik sliep,Want dit is afkomstig van het schone woord slapen,Maar zet nu weer niet ik riep bij 't woord rapenWant dat komt van roepen, en u ziet terstondZo draaien wij vrolijk in 'n cirkeltje rond.Van raden komt ried, maar van baden geen bied,Dit komt van bieden (ik hoop dat u het ziet)Ook hiervan: bood, maar van wieden geen wood.U ziet, de verwarring is akelig groot!Nog talloos veel voorbeelden kan ik u geven,Want gaf hoort bij geven, maar laf niet bij leven!Men spreekt van: wij drinken, wij hebben gedronken,Maar niet van: wij hinken en hebben gehonken.'t Is ik eet en ik at; niet ik weet en ik wat,Maar ik weet en ik wist, zo vervoegt men dat,Maar schrijft u niet bij vergeten: vergist.Dat is een vergissing! Ja moeilijk is 't.Het volgend geval is bijna te bont!Bij slaan hoort: ik sloeg, niet ik sling of ik slond,Bij gaan hoort: ik ging, niet ik gong of ik gond,Bij staan niet: ik stoeg, of ik sting maar: ik stond.Zo kan ik wel doorgaan tot volgende week,Maar, dierbare lezers, ik maak u van streekMet al deze onzin, die toch gewisVan onvervalst Hollands de oorsprong is.Dus stop ik. Nee ho, daar vergeet ik warempelEen zeer instructief zoölogisch exempel.Een mannetjeskat die noemt men een kater.Hoe noemt u een mannetjes-rat? soms een rater?Het jong van een koe wordt betiteld met kalf,Maar dat van een gnoe spreekt men nooit van een gnalf,Evenmin heet een kangeroekind kangoeralf.Hiermee heb ik, geloof ik, mijn plicht gedaan,En meen ik, dat 't gelukt is John Bull nog te slaan!(Uit: Schermers Agenda) R.H.B.S.,Groningen

DE SPELLING VAN DEWERKWOORDSVORMEN

( T.K.F.) Het is mij een raadsel waarom onze officiëlespellingcommissies in de laatste eeuw nog nooit eensde spelling van onze werkwoordsvormen op de hellinggezet hebben. Hij wordt: dt, ik word: d, jij wordt: dt,word jij: d. Dan: men verbreedde de weg, de verbredeweg. Daar de n in het grootste deel van ons taalgebiedbij de uitgang ~en nooit wordt uitgesproken, heeft men--• strikt genomen ~ voor één groep klanken bij dewerkwoordsvormen maar liefst vier mogelijkheden:men bestede, men besteedde, wij besteden, wij besteed-den. Zeg nu niet dat het grafisch onderscheid tussenverleden en tegenwoordige tijd noodzakelijk is; in wijzetten ziet men ook niet het verschil tussen de tijden.

67

Page 68: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 12

ONZE TAAL

DECEMBER 1961

Waarom schaft men dat gedoe niet radicaal af? Dus bijwerkwoordsuitgangen een t voor een t-klank, een dvoor een d-klank, geen verdubbeling. De n kan onaanrgetast blijven. Men krijgt dan: hij vint, ik wort, vint jij,gevolgt, hij prate (v.t. !) , hij bestede (v.t. !) . Ik geefdirect toe dat deze spellingbeelden er in het begin heelzot en onbeholpen uitzien, maar spellen is een kwestievan wennen. Voordeel: er zouden vele, vele uren in hetonderwijs vrij komen voor belangrijker zaken. Onzekinderen worden nu „tot huilens toe" gedrild in datdt-gedoe. Het resultaat is maar bedroevend. Ik schatdat zeker 90 % van ons volk fouten in de werkwoords-vormen blijft schrijven ondanks al die uren van dril~dictees. (De andere 10 % zijn de academici, de bezittersvan M.O.-diploma's, Ulo-diploma's enz. Die spellenaltijd goed ... ) De onderwijzers zouden dan meer aan-dacht kunnen besteden bijv. aan de zuivere uitspraak,de uitroeiing van alle vulgarismen in de taal, de oefeningin het onvoorbereid spreken-in-het-openbaar.Het liefst heb ik van u een nuchter, wetenschappelijkoordeel. Dus geen emotionele uitvallen tegen mij, als:taalverkrachting, barbarisering, cultuurverpesting! Menkan zich tegen dit soort „argumenten" altijd zo moeilijkverdedigen. Mijn ervaring is dat de grote taalherenmeestal met een kwinkslag deze kwestie ter zijde schui~ven en inderdaad, men kan er nogal wat grapjes overmaken. Maar is daarmee de zaak gediend? Spelling istoch een middel (maar dan mèt een strak systeem) engeen doel? M.a.w. men kan goede taal schrijven — endat heeft O.T. ook eens beweerd! ~ in elke van over-heidswege voorgeschreven spelling. Dus ook in eenspelling waarin de werkwoorden (alléén de werkwoor-den!) voorkomen zonder die plagerijen van dt en dden tt.( Red.) Geen kwinkslagen dus. Geen emotionele uitval-len. Maar een „nuchter, wetenschappelijk" antwoord.Wij hebben het voor u klaar liggen. Graag zouden weeerst nog de kwestie aan onze leden voorzetten. Wieuwer voelt de inspiratie in zich opkomen?

TE OF TEN?Is het te dezen of ten deze? Onze voorouders waren —helaas — niet zo precies met de naamvals-n als devoorstanders van die n ons wel eens willen doen ge-loven. Het grote woordenboek van het Nederlandsgeeft in dl. III, blz. 2479: ten deze en in dl. XVI, blz.1075 ook ... te dezen! Voor zover wij kunnen beoor-delen uit onze lectuur van notariële geschriften, is tendeze meer gebruikelijk. Grammaticaal lijkt ons echterte dezen de enig juiste vorm.

VRAAGHierachter volgt een aantal Franse woorden die in hetNederlands niet ongebruikelijk zijn. Spreekt u ze „opz'n Frans" uit? Dus: zonder „stomme" e of mèt „stom~me" e? M.a.w. type = tiep of tiepe?Baisse, blouse, branche, code, coupe, crèche, crème,crèpe, farce, gêne, hausse, luxe, manche, mine, rouge,route, toque, touche, trance, tube, voile, douche. Er zijner zeker nog meer. Kunt u omschrijven waarom u hetene woord wel en het andere niet met een e uitspreekt?

AS HET EFFE KAN HET SPAANSE GRAAN

Een blad als Onze Taal mag ook wel eens een compli-ment laten horen. Welnu, hier is het compliment vande maand: voor de Nederlandse vertaling van My fairLady!Het spel van Shaw, in de boeiende bewerking vanLerner en met de vrolijke muziek van Loewe, is eenwereldsucces geworden. Jarenlang is het in de grote

. schouwburgen, aan beide zijden van de oceaan, ge-speeld en men speelt het er nog steeds. De Nederlandse

vertaling is van Hubert Janssen en Alfred Pleiter; deliedjes zijn opnieuw gedicht door Seth Gaaikema 1) .

Maar heel, heel weinig is een „droog" beroep als datvan een taalkundige het onderwerp van een toneelstuk,film of muziekspel. In My fair Lady krijgt de taalkun-dige eindelijk eens de heldenrol: Henry Higgins die hetlieve meisje Eliza „de vleesgeworden belediging vanonze nobele moedertaal" opvoedt tot „lady".

Look at her — a pris'ner of the gutters;Condemned by ev'ry syllable she utters.By right she should be taken out and hungFor the cold-blooded murder of the English tongue.

Het wordt in het Nederlands:Kijk haar eens, een sloerie uit de sloppenOm zo in de gevangenis te stoppenVoor het meest opzienbarende schandaal:Gruwelijke poging tot moord op de taal!

De vertaling is vol grappige vondsten, spitse taalspel-letjes. „The rain in Spain stays mainly in the plain", is

een oefening voor het veel geplaagde bloemenmeisje.Nederlands: „Het Spaanse graan heeft de orkaan door-staan' , een regel die wat ons betreft spreekwoord magworden. Het is niet zo moeilijk een Nederlandse zin tebedenken waarin een aantal dezelfde klinkers voor-komt; wel is het lastig zo'n zin te maken die in de voor-geschreven muziek past èn in de verdere dialogen op dejuiste manier kan worden gebruikt.Liederenkenners twijfelen wel eens aan de mogelijkheidof het Nederlands voor muziekspelen geschikt is. Wel-nu, de Nederlandse My fair Lady (de titel mag heusonvertaalbaar heten) bewijst het tegendeel. Pittigevolksliedjes als ( „with a little bit of luck") : as het effekan. Ironische teksten als ( „Why can't a woman bemore like a man'') : Waarom zijn de vrouwen niet netals de man? Gevoelige regels als („I could have dancedall night, and still have begged for more") : kom terugen dans met mij, al was 't tot morgen vroeg.Nogmaals onze complimenten. Wij raden u van harteaan om --- as het effe kan — de beide teksten eens metelkaar te vergelijken.

1) My fair Lady, a musical play in two acts. Penguin Books nr. 1364.Idem (vertaald) , Becht, Amsterdam, 4e druk.

OVER ZINSBOUW

Van het artikel over „Gebruik en misbruik van samen-stellingen", van dr. C. Kruyskamp heb ik met veelinstemming kennis genomen, maar één opmerking moetmij van het hart. Dr. Kruyskamp kiest een willekeurigzinnetje uit de economische rubriek van een dagblad:„door de werktijdverkorting blijft de stijging van de

68

Page 69: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 12 ONZE TAAL DECEMBER 1961

arbeidsproduktiviteit achter bij de loonstijging" en hijgeeft dan als „eenvoudiger en _duidelijker" de volgendezin aan: „door de verkorting van de werktijd neemt deproduktiviteit van de arbeid minder toe dan het loonstijgt". Het spijt mij, maar duidelijker is de bedoelingvan de schrijver (in de krant) er m.i. niet op geworden.In de krant wordt de lezer duidelijk, dat de schrijverde stijging van de arbeidsproduktiviteit in (vergelij~kend) verband wil zien tot de stijging van het loon. Inde zin van dr. Kruyskamp wordt „de stijging" (van dearbeidsproduktiviteit ) vervangen door „het minder toe-nemen". Mijn indruk is, dat de bedoeling van de (oor-spronkelijke) schrijver hierdoor minder duidelijk wordt.Zou ik — op mijn beurt — de zin van dr. Kruyskampaldus mogen „verbeteren ''? „Door verkorting van dewerktijd blijft de stijging van de produktiviteit van dearbeid achter bij die van het loon". Men vergelijkedeze zin eens met de oorspronkelijke van de krante~man. v. d. P.

BETREFT „MOOIE EN LELIJKE TALEN"

Hoewel ik het grotendeels met uw betoog in september eensben, blijft er na lezing toch een gevoel van niet-geheel-bevredigd zijn, omdat de strekking niet klopt met wat ikvroeger dacht. Dit nader analyserend kom ik weer terug totde gedachte dat er in alle talen wel speciale trekjes zijn aante wijzen, hetzij in uitspraak, hetzij in woordenschat, diekarakteristiek zijn voor die taal, en die men in sommige ge-vallen ook in verband zou kunnen brengen met het karaktervan bepaalde personen, die een grote rol hebben gespeeld inhet land.Hoe vaak zegt men niet: dat is een „typisch Duits" woord?In andere talen zijn ook voorbeelden te vinden. U zelf noemtenige Franse woorden. Ik wil weliswaar niet zover gaan datik deze koppel aan het volkskarakter, maar ze zijn toch inbepaalde toonaangevende kringen of door bepaalde omstan-digheden op de voorgrond gekomen. Het zijn weer dezekringen of omstandigheden, die ook naar buiten de meesteindruk maken en die men daarom graag koppelt aan hetkarakter van land en volk.Mag ik ten slotte iets aanhalen van prof. jespersen? Dezeschrijft in de inleiding van zijn boekje „Novial" (dat is deinternationale taal die hij heeft samengesteld, maar die inmid-dels zich toch niet heeft kunnen handhaven tegen Esperantoen Interlingue) het volgende: Es -ver ke Nivial non es tamrichi kam anglum, non tam eleganti kam fransum, non tambeli kam italianum, non tam vigorosi kam germanum, nontam nuansosi kam rusum, non tam hemali kam nusen patrialilingue.Ook in deze uitspraak voel ik een koppeling van een bepaaldekaraktereigenschap met de taal.

Dr. W. N. (Amsterdam)

ACADEMIE

Academie is een zeer oud woord. Het stamt van hetGriekse 'auaóWmeta, Latijn: academia, oorspronkelijk debenaming van een tuin buiten Athene. Daar was eensportterrein waar Plato met zijn leerlingen te zamenplacht te komen om met hen over wijsgerige vraag-stukken te redetwisten. Zo ontstond de Academie vanPlato en vanuit die betekenis is het tegenwoordige ge-bruik van het woord voor geleerd genootschap, univer~siteit enz. gekomen.De tegenwoordige betekenissen zijn de volgende.1. Genootschap ter bevordering van wetenschap, kunst

en letteren; voornamelijk een genootschap of verenigingdie door de overheid wordt erkend en gesteund.Voorbeelden: de Koninklijke Ned. Academie van We-tenschappen, de Vlaamse Academie, de Academie vanBeeldende Kunsten.2. Instelling van hoger onderwijs. Oorspronkelijk eeninstelling waar men werd opgeleid voor één bepaaldvak van wetenschap. Men treft die term nog aan in deKon. Militaire Academie. De voorloper van de T.H.was de Delftse Academie. Later ook van de universi-teit: de Amsterdamse Academie, de AcademiestadLeiden. Men vergelijke hiermee: een academische op-leiding, een academische graad, een academicus.3. Het gebouw voor de instelling. Het grote woorden-boek tekent hierbij aan dat men in die betekenis „in deplatte volkstaal" het Academie zegt. In Delft bijvoor~beeld spreken oude mensen ook nu nog van het school(de T.H.) .In de laatste tijd is er een neiging merkbaar om het oudebegrip academie uit te breiden, beter eigenlijk: uit tehollen. „School" is een te gewoon woord, het doet aanzitten-blijven, aan strafwerk, aan houten banken den-ken. Wie een school achter de rug heeft, lager ofmiddelbaar, mag daar niet meer in terugkomen. Zo heb-ben we opgetekend: kappersacademie en zeer recentEerste Nederlandse Show-Academie! Op deze laatsteschool wordt de kunst van het cabaret gedoceerd.Zonder twijfel een nuttige zaak, maar wij vragen onsaf of hier het woord academie niet verregaand mis

-bruikt wordt. Woorden lwmen, verdwijnen, wordenbreder of smaller in betekenis: gewone taalverschijnse-len van alle tijden. Afgesleten woorden zijn onbruik-baar, ze moeten een nieuw verfje krijgen: de leraarwordt de docent, de gemeente Amsterdam vroeg on-langs per advertentie zelfs een onderwijzer die eenremedial teacher moest zijn (wat is dat eigenlijk?) . Denuchtere taalwaarnemer, de woordenboekmaker regis-treert de nieuwe en oude woorden met hun nieuwe enoude betekenissen. Wij zouden met het nieuwe begripAcademie ook vrede kunnen hebben, maar op een ofandere manier staat ons dat nieuwe gebruik tegen. Hetlijkt ons zo'n ijdel gepronk te zijn met een mooi onbe-grepen woord. Het woord moest eigenlijk wettelijkbeschermd zijn.

MODEWOORD

Iemand vraagt ons (al een hele tijd lang ...) dringendeen lijst „modewoorden in het Nederlands" om ze tegebruiken voor zijn lessen in stijl. „Ik wil ze bij mijnleerlingen uitroeien", zegt hij. We voelen de neiging omhet verzoek geheel af te wijzen. Smaken verschillen nueenmaal; waar de een een hekel aan heeft, kan de anderbewonderen. En het is wel duidelijk dat verscheidenevan onze doodgewone woorden en uitdrukkingen,waarin geen mens meer iets nieuws of aanstellerigsziet, ook lang geleden „modewoorden" zijn geweest.Overigens: wat is een modewoord?In Muttersprache (1959, 169) vonden we de volgendeomschrijving. „Mode is wat de geest van de tijd omhult,wat hem ook uiterlijk doet herkennen, zijn zichtbaarteken, zijn gewaad dat iedereen begeert die wil over-

69

Page 70: NZ TAAL · 2011-05-27 · nnr dz brpn bj n ,vrtnr dd zjn, nnn j r zr vn zjn ll vr n r nd nlhtnn t zlln rjn. Hndrdn vrn vr tlljhdn rdn n jrlj tld. j prbrn z lll p t ln, r j nnn dt

30e JAARGANG Nr. 12

ONZE TAAL

DECEMBER 1961

eenstemmen met het jachtende leven van - nu, met - hetonvermijdelijke waar maar weinigen afstand van willendoen of waaraan ze zich onderwerpen, bewust of onbe-wust. Men spreekt van de tyrannie van de mode enduidt daarmee een macht aan waartegen men zichslechts met moeite en pijn kan verzetten.Deze tyrannie kunnen we goed aan het modewoordzien. Niet vaak weten we waar het vandaan komt; hetis er opeens, het gaat rond, is algemeen in gebruik,hetzij in de gesproken taal, hetzij in de geschreven taal,van de hoogste -filosofie af tot de laagste, goedkopesnertroman. Meestal bedoelen we met „modewoord"een of andere vervelende, waardeloze uitdrukking diewe in verzorgde stijl liever moeten vermijden. Tochgeloven we dat men met dat - oordeel moet oppassen.Het modewoord behoeft -niet onvoorwaardelijk slechtte zijn; het kan zelfs goed zijn als het een juist en geluk

-kig gevonden benaming voor een gebeurtenis, een toe-stand of een voorwerp is. Dan wordt het modewoordspoedig in de bestaande woordenschat voorgoed opge~nomen en blijft verder leven zonder dat het aan eenmode herinnert.We wagen het erop een paar modewoorden te noemen.Het is maar een greep, min of meer toevallig, niet eensalfabetisch geordend. Ieder die de lust ertoe in zichvoelt ontbranden, mag ons vellen vol modewoorden,moderne clichés sturen.reëel — wel een reële kerel; een reëel voorstel; we

zoeken, naar een reële oplossing; een reëleprijs.

spelen — we moeten dat anders spelen; we haddenhet kunnen bereiken, als we het niet zogespeeld hadden; hoe zullen we dit spe-len?

boodschap — dat toneelstuk heeft geen enkele boodschap.uit de — de boodschap van dat artikel komt niet( grond) verf uit de verf; de plannen komen niet uit de

grondverf.communicatie — de intermenselijke communicatie van deze

tijd.pak weg — er waren pak weg 400 deelnemers.ergens — ergens is die gedachte wel goed.bepaald (elfijk) — ik geloof daar bepaaldelijk niet in.opbrengen — moed opbrengen; durf opbrengen; dat

kan ze niet opbrengen.sector, vlak — in de administratieve sector; in het recrea-

tieve vlak.positief — een positieve instelling tegenover al die

dingen hebben.problematiek — de huidige problematiek.concreet — concrete voorbeelden; concrete maatre-

gelen.situatie — de concrete conflictsituatie.technisch —= tijdtechnisch is het onmogelijk.het is (namelijk) — het is namelijk zo dat ik niet kom.zo -dathanteren — een vraagstuk hanteren.benaderen — hoe zullen we deze moeilijkheid tiena-

ren?niveau — besprekingen op hoog niveau.oriënteren — we moeten ons eerst nader oriënteren.contact — contact zoeken; contact opnemen.Verder een grote menigte Engelse en half~Engelsewoorden als: clever ( een clevere vent) , keen (daar zijnwe keen op) , happy (zijn we bepaaldelijk happy mee) ,head ache (je krijgt er een head ache van) , impact (hetgaat om de impact als je 't maar weet) , feature (eenvan die aardige features) .

U VRAAGT

en wij kijken voor u in het woordenboek om te zien of heterin staat. Maar wat u vraagt, staat er meestal niet in, andershad u het niet gevraagd. ❑ Zo:, story. Dat staat wel in eenEngels woordenboek. Het komt in het moderne Nederlandsvoor in de betekenis van het ouderwetse intrige, dat in hetFrans intrigue is: de verwikkeling, handeling, het verhaal vaneen roman, toneelstuk e.d. Voorbeeld: ,, ... daar zij een taal-kunstenares was en het verhaaltje, de story van haar boekeneigenlijk heel dun is." (De Tijd, 29-11-61) ❑ Van Dale nietkwalijk nemen dat het niet erin staat. Dit prachtige boek heeftdit jaar de achtste druk gehaald, geheel opnieuw bewerkt enzeer vermeerderd. Dr. C. Kruyskamp, de geestelijke vader vanons aller- Van Dale, verdient alle hulde. ❑ De Engelse lucht-kussen-veerpont „Hovercraft" is in een krant vertaald metzwee/tuig. Mooi zo. Iemand had schampschip voorgesteld(ook mooi) maar — zegt hij — dit zal wel met een schimp~scheut worden verworpen. ❑ De oorsprong van bamboe-gordijn? Vermoedelijk analogie: ijzeren gordijn. Maar wie isdáár eigenlijk mee begonnen? Niet met het smeden van hetding maar van het woord. ❑ Toi, toi, toi zou komen vanptoi, ptoi,_ ptoi, een spuwende lapbeweging die afwerende ofbezwerende kracht moet hebben, gelijk het driemaal afklop-pen. Wij kunnen echt niet achterhalen of dat nu wel waar is.Maar beter één verklaring dan geen. ❑ Bakker zei (O.T.juni '61) : „Als de ballpoint goedkoper wordt, moge hij balpenheten." Maar Bakker is abuis, zegt een kenner, van dezeschrijfstiften. De vertaling van ball is in dit geval kogel (vgl.Kugelschreiber) . Dus kogelpen. De Stichting voor het onder-wijs in de vakbekwaamheid als kantoorboekhandelaar leerthaar cursisten dat de vakterm voor ballpoint kogelpen is.In 1960 heeft de Nederlandse kantoorboekhandel voor bijnavijf miljoen gulden aan kogelpennen verkocht. Onder dienaam! Dat het publiek het nu nog niet weet, is dus niet deschuld van de handelaren. ❑ Baan, zegt een Brabander, isgeen germanisme. Het woord is ( als naam voor de wegver--binding tussen dorpen of steden) al heel oud. Tilburg heeftvan oudsher de Gilzerbaan. Het WNT tekent in 1898 bijbaan als weg -aan: „verouderd in de algemeene taal, maargewestelijk nog in gebruik voor: de groote weg." Het moetons toch nog van het hart dat wij niet kunnen wennen -aan detaal van de automannen die in Duitsland over de Autobahnsuizen; thuisgekomen scheppen ze op over hun stoer uithou-dingsvermogen op de autobaan die bij ons de autoweg is. ❑De post gebruikt een stempel Borculo Gld. Waar is dan datandere Borculo? ❑ ,,Waar is eigenlijk de moeilijkheid gelegenin het vinden van straatnamen? De steden breiden zich niet uitover watervlakten, maar over zeer oude gebieden die wemerlen van echte, ware (heerlijke) en alleszins oorspronkelijkebenamingen, die intussen de enige aantrekkelijkheid uitmakenvan het kadaster en de stafkaart." ❑ Zo is het. Maar weme~len is wel wat overdreven. Er kunnen tien straten komen ineen zeer oud gebied met maar één echte, ware enz. naam. ❑Men is moeten gaan. Nee, men heeft moeten gaan. Moetenmoet hebben hebben. Bij gaan past zijn, maar daarom behoeftmoeten niet zijn recht op hebben te verliezen. We hebben opdeze kwestie wel eens meer moeten terugkomen. ❑ Zel f ingernomenheid is een goed Nederlands woord en geen „belabberdgermanisme", zoals een ijverige zuiveraar beweert. Van Dalekent tientallen zelf -woorden; zijn voorbeeld luidt: „typerendvoor de zelfingenomene is zijn volslagen gebrek aan zelf-kritiek." ❑ Dit was een dik jaar van — kijkt u maar linksonder — zeventig bladzijden. Zeventig bladzijden hebben ugeërgerd, verrukt of verveeld. Het was de moeite van demoeite en van het geld waard, geloven wij met burgerlijkezelfingenomenheid. Het ga u en ons het komende jaar goed.

70