NVN 5730 - NEN · 2020-06-02 · 1. Als groep vallen hier onder de vluchtige aroma tische en...
Transcript of NVN 5730 - NEN · 2020-06-02 · 1. Als groep vallen hier onder de vluchtige aroma tische en...
UDC 631.42.05
Bodem Monstervoorbehandeling voor de bepaling
van organische parameters in grond
Soil - Sample pretreatment for determination of organic parameters in soil
NEDERLANDSE VOORNORM
NVN 5730
1e druk, november 1991
1 Onderwerp
Deze voorno rm beschrijft de voorbehandel ing van grondmonsters in het laborator ium voorafgaand aan de bepaling van organische parameters. Het doel van de in deze voorno rm beschreven voorbehandel ing is de bereiding van een analysemonster dat een gehalte aan verontre in ig ing bevat dat gelijk is aan het gemiddelde verontreinigingsgehalte van het gehele oorspronkel i jke grondmonster .
2 Toepassingsgebied
De voo rno rm is van toepassing bij de bepaling van
alle organische parameters in g rond.
Opmerkingen 1. Indien onzekerheid bestaat omtrent de toepas
baarheid van deze voornorm met betrekking tot een in deze voornorm niet vermelde stof of stofgroep, dient de methode hiervoor te worden gevalideerd. Bij deze validatie dienen ten minste de in hoofdstuk 9 genoemde kengroot-heden te worden bepaald.
2. De voornorm is minder geschikt voor de bepaling van matig-vluchtige verbindingen in slib (waterbodem) met een hoog vochtgehalte. Hierbij kan het chemisch drogen van het monster vóór het vermalen problemen geven door onvoldoende droging en klontvorming.
3. Voor de voorbehandeling van grondmonsters ten behoeve van de bepaling van niet-vluchtige anorganische verbindingen en fysisch-chemi-sche bodemkenmerken, zie NEN 5751.
3 Termen en definities
Voor toepassing in deze voornorm gelden de vo l gende def ini t ies:
3.1 monster: De hoeveelheid grond die als geheel uit de bodem is genomen en als geheel aan het laborator ium word t aangeleverd; ieder monster is apart verpakt.
Opmerking Het komt voor dat in een onderzoek een aantal potten,tot één monster wordt gerekend. Het kan echter uitsluitend ook als één monster worden beschouwd indien de voorbehandeling en menging van de afzonderlijke delen verloopt volgens de in deze voornorm beschreven wijze.
3.2 deelmonster: Een gedeelte van het (labora-tor ium)monster , waarvan word t verondersteld dat het representatief is voor het gehele monster.
Opmerking Een deelmonster van een (grond)monster dat geen voorbehandeling heeft ondergaan wordt doorgaans representatief geacht indien dit deelmonster ten minste een kwart van het monster uitmaakt en ten minste een factor 100 (m/m) groter is dan het grootste in het monster aanwezige (verontreinigde) deeltje. Een deelmonster van een laboratoriummonster dat is bereid volgens de in deze voornorm beschreven methode(n) kan van
(veel) kleinere omvang zijn. Uit recentelijk verricht onderzoek [1] is gebleken dat de variatie in het analyseresultaat in een serie monsters van een bepaalde grootte onafhankelijk is van de monstergrootte indien de monsters ten minste een factor 100 {m/m) groter zijn dan het grootste in de bemonsterde partij aanwezige (verontreinigde) deeltje.
3.3 monstervoorbehandeling: Het geheel van handel ingen, zoals mengen, delen enz., dat nodig is o m uit een grondmonster een labora tor iummonster te verkr i jgen.
3.4 laboratoriummonster: Een monster dat een monstervoorbehandel ing heeft ondergaan en is bedoeld voor onderzoek in een laborator ium.
3.5 analysemonster: Die hoeveelheid van een (deelmonster van) een laborator iummonster die vol ledig voor de analyse word t opgewerkt.
Opmerking Ook voor een analysemonster geldt dat dit representatief kan worden verondersteld voor het monster waaruit het is genomen, indien het een factor 100 (m/m) groter is dan het grootste in dat monster aanwezige deeltje; zie de opmerking bij 3.2.
3.6 mengmonster: Een monster dat is samengesteld uit verschil lende (deel)monsters, waarbi j de identiteit van de oorspronkel i jke monsters door menging verloren is gegaan.
Opmerking Bij het maken van mengmonsters kan zowel op basis van natgewicht als op basis van droogge-wicht worden gemengd. Aangezien bij analyse de gehalten worden uitgedrukt op basis van droogge-wicht (droge stof) verdient het de voorkeur mengmonsters te maken op basis van het drooggewicht van de verschillende monsters. Indien de samen te voegen monsters een vergelijkbaar drooggewicht hebben, is de afwijking tussen een mengmonster samengesteld op basis van drooggewicht en een mengmonster samengesteld op basis van natge-wicht echter verwaarloosbaar klein zoals uit het volgende voorbeeld blijkt. Voorbeeld van het effect van het drooggewicht op de juiste mengverhouding Er wordt uitgegaan van drie monsters met de volgende drooggewichten: monster A: 85 % (m/m); monster B: 60 % (m/m); monster C: 90 % (m/m). Er kan een mengmonster AB worden gemaakt: op basis van natgewicht: 1 kg A (natte grond) 1 kg В (natte grond)
op basis van drooggewicht: 1 kg A (= 850 g droge grond) 1,4 kg В (= 850 g droge grond)
Er kan een mengmonster AC worden gemaakt: op basis van natgewicht: 1 kg A (natte grond) 1 kg С (natte grond)
op basis van drooggewicht: 1 kg A (= 850 g droge grond) 0,94 kg С (= 850 g droge grond)
NVN 5730
Voorbeeld
Preview
Dit document is een voorbeeld van NEN / This document is a preview by NEN
Dit
do
cum
ent
mag
sle
chts
op
een
sta
nd
-alo
ne
PC
wo
rden
gei
nst
alle
erd
. Geb
ruik
op
een
net
wer
k is
alle
en.
toes
taan
als
een
aan
vulle
nd
e lic
enti
eove
reen
kom
st v
oo
r n
etw
erkg
ebru
ik m
et N
EN
is a
fges
lote
n.
Th
is d
ocu
men
t m
ay o
nly
be
use
d o
n a
sta
nd
-alo
ne
PC
. Use
in a
net
wo
rk is
on
ly p
erm
itte
d w
hen
a su
pp
lem
enta
ry li
cen
se a
gre
emen
t fo
r u
s in
a n
etw
ork
wit
h N
EN
has
bee
n c
on
clu
ded
.
NVN 5730 - Biz. 2
Bij mengmonster AB is de fout in de verhouding tussen A en В bij het op basis van natgewicht mengen ca. 30 % (m/m), terwijl dat bij mengmonster AC slechts 6 % (m/m) is.
3.7 gestoken analysemonster: Een analysemonster dat door steken met een steekapparaat uit een monster word t genomen.
Opmerkingen 1. De omvang van het analysemonster is afhanke
lijk van de dimensionering van het steekapparaat waarmee het wordt genomen. Bij een gestoken analysemonster moet altijd de volledige diepte van de pot waarin het monster zich bevindt, worden bemonsterd. Het steekapparaat dient zo te zijn gedimensioneerd dat het nemen van een steek over de gehele diepte van de pot in één keer mogelijk is en dat het grootste in het monster aanwezige deeltje ook binnen het gestoken analysemonster kan vallen.
2. Als steekapparaat wordt vaak een appelboor gebruikt.
3.8 mengextract: Een extract dat is verkregen door het op equivalente wijze samenvoegen van een aantal extracten.
Opmerking Mengextracten worden gebruikt bij het maken van mengmonsters ten behoeve van de bepaling van zowel vluchtige als matig-vluchtige verbindingen.
3.9 vluchtige verbindingen: De groep koolwaterstoffen met een kookpunt lager dan 300 °C (bij een druk van 101 kPa).
Opmerkingen 1. Als groep vallen hier onder de vluchtige aroma
tische en vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen zoals bepaald volgens NVN 5732. Daarnaast vallen ook enkele individuele chloorfeno-len en naftaleen onder deze groep.
2. De afbakening van de categorieën vluchtige en matig-vluchtige verbindingen kan in principe het best worden gerelateerd aan de dampspan-ning. Aangezien echter van slechts een gering aantal stoffen de dampspanning bekend is en gezien de relatie tussen dampspanning en kookpunt is ervoor gekozen het kookpunt als criterium voor onderscheid te hanteren. Zie hiervoor bijlage A.
3.10 matig-vluchtige verbindingen: De groep koolwaterstoffen met een kookpunt hoger dan 300 °C (bij een druk van 101 kPa).
Opmerkingen 1. Als groepen vallen hieronder: - minerale olie (zie NEN 5733); - polycyclische aromatische koolwaterstoffen
(PAK's) (zie NEN 5731); - polychloorbifenylen (PCB's) (zie NEN 5734); - organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB's) (zie
NEN 5734); - extraheerbare organohalogeenverbindingen
(EOX) (zie NEN 5735); 2. In NEN 5733 wordt minerale olie gedefinieerd
als de groep van koolwaterstoffen die chroma-tografeerbaar is met retentietijden die liggen tussen die van n-decaan (C10H22) en n-tetracon-taan (C40H82). Aangezien in deze voornorm de grens voor vluchtige verbindingen bij een kookpunt van 300 °C ligt (ongeveer C16), zou dit betekenen dat minerale olie als vluchtige verbinding moet worden voorbehandeld vanwege het feit dat een deel van de te bepalen verbindingen in het kookpuntgebied van de vluchtige verbindingen valt. Er is echter voor gekozen om voor bepaling van de groepsparameter minerale olie de voorbehandeling voor matig-vluchtige verbindingen voor te schrijven. Door de cryogene vermaling treedt er voor de verbindingen met kookpunt boven de 300 °C een verbetering van het extractierendement op. De eventueel optredende verliezen aan de lagere koolwaterstoffen
(C10 tot C16) worden verondersteld te worden gecompenseerd door dit hogere extractierendement van de overige aanwezige koolwaterstoffen. Omdat het bij de bepaling van minerale olie als groepsparameter gaat om het totale rendement, wordt er vanuit gegaan dat voorbehandeling volgens de methode voor de matig-vluchtige verbindingen op dit moment de beste resultaten geeft.
4 Beginsel
De monsters worden na monsterneming koel bewaard en bij voorkeur zo spoedig mogel i jk na de monsterneming voor analyse in behandel ing genomen. De voorbehandel ing is er op gericht een analysemonster te verkr i jgen dat een voor het gehele monster vo ldoend representatief gehalte aan verontre in ig ing bevat. Voor de bepaling van vlucht ige verb indingen betekent dit dat er naar word t gestreefd een zo representatief mogel i jk extract te maken. De wijze van voorbehandel ing is afhankelijk van de v lucht igheid van de te bepalen stof(fen) of stofgroep(en). Hierbij word t onderscheid gemaakt tussen twee categorieën:
a. Vlucht ige verb indingen : kookpunt < 300 °C
b. Mat ig-vlucht ige verbindingen : kookpunt > 300 °C
Bij het onderzoek van vluchtige verbindingen worden van het monster gestoken analysemonsters genomen. Het maken van mengmonsters is niet mogel i jk, maar indien de analysemethode een vloeistofextractie omvat , kan een mengextract worden gemaakt waarbi j de analysemonsters apart worden opgewerkt voor analyse waarna de extracten equivalent worden samengevoegd. Na goed homogeniseren van het zo verkregen mengextract word t de analyse op dit mengextract u i tgevoerd. De werkwi jze is beschreven in 8 .1 .
Opmerking De gestoken analysemonsters worden niet gezamenlijk geëxtraheerd aangezien de extractie-effi-ciëntie bij een grote hoeveelheid grond onvoldoende is 1).
Bij het onderzoek van matig-vluchtige verbindingen word t het monster chemisch gedroogd bij lage temperatuur. Na het drogen word t het monster met behulp van vloeibare stikstof verder afgekoeld en vervolgens met behulp van een kruisslagmolen vermalen. Na het malen word t een steekmonster genomen ter grootte van het analysemonster. De extractie v indt onmiddel l i jk na deze voorbehandel ing plaats. Mengmonsters worden gemaakt door extracten equivalent samen te voegen of eventueel door cryogeen vermalen analysemonsters te mengen vóór extractie. De werkwi jze is beschreven in 8.2.
1) Op dit moment is onvoldoende duidelijk of het mogelijk is om in plaats van 20 tot 25 g in één keer 100 g grond te extraheren. Indien een dergelijke opschaling mogelijk is, kan in één keer deze grote hoeveelheid grond worden geëxtraheerd en is het uitvoeren van meer extracties voor het maken van een mengextract niet nodig.
Voorbeeld
Preview
Dit document is een voorbeeld van NEN / This document is a preview by NEN
NVN 5730 - Biz. 3
5 Reagentia en hulpstoffen
Gebruik alleen reagentia van analytisch zuivere kwali teit . De reagentia dienen ten minste per parti j op de aanwezigheid van mogel i jke verontre in ig ingen te worden onderzocht.
5.1 Natr iumsulfaat, watervr i j . Verhit het natr iumsulfaat voor gebruik gedurende ten minste 6 h bij 500 °C o m eventuele verontrein i g ingen te verwi jderen. Bewaar het na verhi t t ing in een exsiccator.
Opmerking Voor het gebruik dient het natriumsulfaat volledig te zijn afgekoeld tot ca. 4 °C.
5.2 Talkpoeder.
5.3 Zeezand. Was het zeezand voor gebruik ten minste tweemaal met een geli jke hoeveelheid gedemineral i -seerd water en gloei het vervolgens gedurende 6 h bij 500 °C.
6 Toestellen en hulpmiddelen
Gebruikeli jk laborator iumglaswerk en hu lpmiddelen alsmede in het bi jzonder:
6.1 Glazen potten met een inhoud van 7 5 0 - 1 0 0 0 m l , voorzien van een brede hals en schroefdop met een inlegfol ie van PTFE.
6.2 Polyetheen potten met een inhoud van 7 5 0 - 1000 m l , voorzien van brede hals en schroefdop.
6.3 Koelkast (4 °C).
6.4 Dewar-vat(en) waar ten minste één polyetheen pot van 1000 ml in past.
6.5 Vloeibare stikstof.
6.6 Kruiss lagmolen, of een molen met vergeli jkbare eigenschappen, met zeef met maaswi jdte van 1 m m en met bi jbehorende hulpmiddelen.
6.7 Handschoenen geschikt voor het werken bij lage temperaturen.
6.8 Oven geschikt voor gloeien bij 500 °C.
6.9 Appelboor of gel i jkwaardig instrument.
Opmerking Bij het nemen van een deelmonster dient er op een zodanige wijze een hoeveelheid grond uit de pot te worden verwijderd dat dit:
Tabel 1 - Maximale bewaart i jd van g rondmon-sters bij 4 °C in een donkere ruimte afhankelijk van de te bepalen parameter(s)
te bepalen parameter
vluchtige verbindingen minerale olie polycyclische aromatische koolwaterstoffen organochloorbestrijdingsmiddelen polychloorbifenylen extraheerbare organohalogeenverbindingen
a. een steekmonster over de volledige diepte van het monster is;
b. snel kan gebeuren. Afhankelijk van de grondsoort (zand, klei) zijn hiervoor verschillende instrumenten mogelijk.
7 Conservering
Er v indt geen conservering van de monsters plaats. De monsters worden zo snel mogel i jk na monsterneming voorbehandeld en opgewerkt voor analyse. Tussen monsterneming en analyse dienen de monsters bij 4 °C te worden bewaard. De maxi male bewaart i jd van een monster, in het donker bij 4 °C, is afhankelijk van de te bepalen parameter(s). In tabel 1 worden hiervoor r ichtl i jnen gegeven.
Opmerkingen 1. Indien van een monster bekend is dat er een
sterke microbiële afbraak van de te bepalen componenten te verwachten valt, dient het monster onmiddellijk na ontvangst op het laboratorium in voorbehandeling te worden genomen.
2. De in tabel 1 gegeven maximale bewaartijd geldt eveneens voor individuele componenten uit de in de tabel opgenomen groepen verbindingen.
3. Met name voor de groep vluchtige verbindingen verdient het sterke voorkeur de bewaartijd zo kort mogelijk te houden en de analyse zo snel mogelijk (binnen 1 tot 2 dagen) na de monsterneming of ontvangst van het monster uit te voeren.
8 Werkwijze
De voorbehandel ingsmethode is afhankeli jk van de v lucht igheid van de te bepalen stof(fen) of stof-groep(en). Er word t onderscheid gemaakt in twee categorieën: a. Vlucht ige verbindingen : kookpunt
< 300 °C b. Mat ig-vlucht ige verbindingen : kookpunt
> 300 °C
De werkwi jze voor vlucht ige verbindingen is beschreven in 8 .1 . De werkwi jze voor mat ig-vlucht ige verbindingen is beschreven in 8.2. Indien de voorbehandel ingsmethode voor verschi llende te bepalen parameters verschil t , dient het monster voorafgaand aan de voorbehandel ing in zo groot mogel i jke deelmonsters te worden opgedeeld.
Opmerkingen 1. Indien tevoren bekend is dat in een monster
naast vluchtige verbindingen ook andere parameters moeten worden bepaald, dient in het veld een apart monster te worden genomen volgens NEN 5743 voor de analyse op vluchtige verbindingen.
maximale bewaartijd
dagen
4 4 4
10 10 10
Voorbeeld
Preview
Dit document is een voorbeeld van NEN / This document is a preview by NEN
NVN 5730 - Biz. 4
2. Ten behoeve van de berekening van het gehalte aan vluchtige en matig-vluchtige verbindingen op basis van droge stof zal in een deelmonster van het oorspronkelijke (veldvochtige) monster het gehalte aan droge stof moeten worden bepaald volgens NEN 5747.
8.1 V l u c h t i g e v e r b i n d i n g e n ( k o o k p u n t < 3 0 0 °C)
Voor monsters waarin vluchtige verbindingen moeten worden bepaald, wordt geen monstervoorbehandeling uitgevoerd. De analysemonsters worden zo snel mogelijk uit het monster genomen om verdamping te voorkomen.
8.1.1 Individuele monsters
Laat de monsters zolang mogelijk gekoeld staan. De tijd tussen het uit de koeling halen van het monster en het nemen van een analysemonster dient zo kort mogelijk te zijn. Neem met behulp van een appelboor (6.9) een of meer steken grond uit de pot zodat de gezamenlijke massa van de steken overeenkomt met de gewenste grootte van het analysemonster (zie NVN 5732). Indien meer steken grond worden genomen en/of indien er meer analysemonsters uit dezelfde pot worden genomen, dienen de steken zoveel mogelijk van verschillende plaatsen in de pot afkomstig te zijn.
8.1.2 Mengmonsters
Het maken van mengmonsters is niet mogelijk. Indien de analysemethode een vloeistofextractie betreft (zie NVN 5732) kan een mengextract worden gemaakt door de extracten van de verschillende monsters equivalent samen te voegen.
8.2 M a t i g - v l u c h t i g e v e r b i n d i n g e n ( k o o k p u n t > 3 0 0 °C)
Alle metalen delen moeten voor het in behandeling nemen van het monster worden verwijderd. 8.2.1 Individuele monsters
Vul voor elk te analyseren monster een glazen pot (6.1) met ca. 200 g natriumsulfaat (5.1) en ca. 50 g talkpoeder (5.2). Bepaal de totale massa van deze stoffen tot op 1 decimaal nauwkeurig. Schud na afsluiting van de potten de stoffen door elkaar en koel deze tot een temperatuur van ca. 4 °C. Breng per monster ca. 250 g grond, op 1 decimaal nauwkeurig afgewogen, over in een glazen pot met natriumsulfaat en talkpoeder. Sluit de pot en schud de grond goed door de toeslagstoffen heen. Plaats de pot in een gekoelde ruimte bij ca. 4 °C. Schud de pot gedurende de eerste 4 h om het uur krachtig om klontvorming te voorkomen. Laat de potten gedurende 12 tot 16 h gekoeld staan.
Opmerkingen 1. Bij een vochtgehalte van meer dan 60 % (m/m)
zal meer natriumsulfaat nodig zijn om te drogen. Voeg in die gevallen extra natriumsulfaat toe. Er mag niet minder grond worden ingewo-gen in verband met de inhomogeniteit van de grond. Zie ook opmerking 2 in hoofdstuk 2.
2. Houd het monster zowel vóór als na het inwe-gen zolang mogelijk in een gekoelde omgeving. Voorkom met name dat de grond te lang ongekoeld met natriumsulfaat in aanraking komt. Door de hydratatiewarmte kan het monster dermate worden opgewarmd dat verliezen door verdamping optreden.
3. Schud direct na het inwegen van de grond deze goed door de natriumsulfaat. Indien in de beginfase onvoldoende wordt gemengd, zullen grote klonten ontstaan die niet verder drogen.
4. Indien in de beginfase van het drogen grote klonten ontstaan (middellijn groter dan ca. 3 cm) kunnen deze met de hand worden verkleind door ze in de pot met behulp van een spatel door te steken. Met name bij zware klei-grond dient hiermee rekening te worden gehouden.
5. Indien een monster een laag vochtgehalte heeft en geen klontvorming optreedt, is het mogelijk korter dan 12 h te drogen. Er dient echter te worden opgepast voor te kort drogen (zie ook opmerking 6).
6. Indien een monster niet volledig droog is voordat het cryogeen wordt vermalen, kan sterke verontreiniging van de kruisslagmolen optreden. Met name klonten (die aan de binnenzijde onvoldoende droog kunnen zijn na te kort drogen) hebben een relatief lange verblijftijd in de molen. Door opwarming van de klont zal het vochtige materiaal over de binnenzijde van de molen worden uitgesmeerd. Deze verontreiniging van de molen is slechts moeizaam te verwijderen en kan daardoor tot ernstige contaminatie van volgende monsters aanleiding geven.
Voor het beëindigen van de droogtijd worden de monsters nogmaals krachtig geschud. Vul de te gebruiken Dewar-vaten (6.4) met voldoende vloeibare stikstof zodat de polyetheen potten (6.2) volledig onder de vloeibare stikstof komen te staan wanneer ze in de Dewar-vaten worden geplaatst. Breng de inhoud van elke glazen pot met grond en toeslagstoffen snel over in een polyetheen pot. Sluit de polyetheen pot goed en plaats deze volledig onder de vloeibare stikstof. Laat de pot hierin zolang staan tot de vloeibare stikstof niet meer kookt. Om te verzekeren dat de pot volledig is gekoeld, dient de pot daarna nog ten minste 10 min in de stikstof te blijven. Haal na voldoende koeling het monster uit de vloeibare stikstof en maal met behulp van een kruisslagmolen (6.6). Verwijder na beëindiging van het malen de op-vangbak voorzichtig onder de molen en neem uit de vermalen grond een analysemonster. Breng dit in een conische kolf met stop en voeg onmiddellijk na afwegen een extractiemiddel toe.
Opmerkingen 7. Over het algemeen duurt het ongeveer een
half uur voor de grond in de vloeibare stikstof voldoende is afgekoeld. Deze koelperiode kan beter wat ruim worden genomen om voldoende afkoeling binnen in de pot te garanderen.
8. In verband met het gebruik van vloeibare stikstof en tot-196 °C gekoelde grond dienen hiervoor geschikte handschoenen te worden gedragen. Bij het malen verdient het in dit verband de voorkeur om een spatscherm voor het gezicht te dragen.
9. De ruimte waarin de kruisslagmolen is geplaatst, dient te zijn voorzien van een sterke afzuiging. Daarbij dient te allen tijde ten minste gebruik te worden gemaakt van een stofmas-ker in verband met het vrijkomen van stof en inhaleerbaar kwarts. Daarnaast kan ook verontreinigd materiaal in stofvorm ontsnappen; de persoonlijke bescherming dient hierop te zijn afgestemd. (De MAC-waarde1) van inhaleerbaar kwarts bedraagt 0,15 mg/m3; de MAC-waarde van inhaleerbaar stof bedraagt 5 mg/m3).
10. Er dient rekening mee te worden gehouden dat polyetheen potten bij een temperatuur van -196 °C zeer breekbaar zijn.
1) MAC = Maximale Aanvaarde Concentratie van een gas, damp, nevel of van stof in de lucht op de werkplek.
Voorbeeld
Preview
Dit document is een voorbeeld van NEN / This document is a preview by NEN
NVN 5730 - Biz. 5
11. Bij het verwijderen van de opvangbak dient rekening te worden gehouden met het vrijkomen van fijn stof. Daarom dient dit pas enige minuten na het stopzetten van de motor te gebeuren. Anderzijds moet ook niet te lang worden gewacht ten einde opwarming van het monster te voorkomen.
12. Het analysemonster dient voorzichtig uit de opvangbak te worden genomen. Daarbij dient zowel in de diepte als over het (gehele) oppervlak te worden bemonsterd om een zo goed mogelijk representatief analysemonster te verkrijgen. Tijdens het verwijderen van de opvangbak en het nemen van het analysemonster moet worden voorkomen dat het monster wordt geschud aangezien dit een (verdere) scheiding op basis van deeltjesgrootte en soortelijke massa kan veroorzaken.
13. Na ieder monster dient de kruisslagmolen te worden gereinigd om contaminatie van volgende monsters te voorkomen. Dit kan op efficiënte wijze gebeuren door een hoeveelheid grind te vermalen en vervolgens de molen met behulp van een stofzuiger schoon te zuigen.
Na de analyse dient bij de berekening van het gehalte te worden gecorr igeerd voor het droogge-wicht en voor de toegevoegde toeslagstoffen. Laatstgenoemde correctie kan worden ui tgevoerd door het gemeten gehalte te vermenigvuld igen met de toeslagfactor ft:
9m = 9 ' ft
waar in :
gm is het in het monster aanwezige gehalte; p is het gemeten gehalte in het analysemonster; fx is de toeslagfactor.
met :
fx = [massa (grond + natr iumsulfaat -f talk)]
massa grond
Aangezien het in het monster aanwezige water niet is verwi jderd , dient het op deze wijze berekende gehalte in het monster nog te worden gecorr igeerd voor het drooggewicht , bepaald volgens NEN 5747.
8.2.2 Mengmonsters
Het maken van mengmonsters uit niet-voorbehan-delde monsters is niet mogel i jk. Volg bij het maken van mengmonsters de werkwi jze volgens 8.2.1. Daarbij worden na extractie de extracten van de te mengen monsters equivalent samen gevoegd tot een mengextract. Ook hierbij geldt dat bij de berekening van het gehalte moet worden gecorrigeerd voor het drooggewicht en de toegevoegde toeslagstoffen. Laatstgenoemde correctie kan worden uitgevoerd door het gemeten gehalte te vermenigvu l digen met de toeslagfactor, ft:
Pm = 9 'ft
waar in :
pm is het in het mengmonster aanwezige gehalte; g is het gemeten gehalte in het mengextract; fx is de toeslagfactor
met :
ft =
2<i massa, (grond + natr iumsulfaat + talk)
2 massa, (grond)
waar in л het aantal samengevoegde monsters is.
Aangezien het in de monsters aanwezige water niet is verwi jderd, dient het op deze wijze berekende gehalte in het mengmonster nog te worden gecorr igeerd voor het gemiddelde drooggewicht dat is berekend uit de drooggewichten van de verschi llende deelmonsters, bepaald volgens NEN 5747.
Opmerking Eventueel kunnen cryogeen vermalen analysemonsters vôôr extractie worden gemengd tot een mengmonster. De afzonderlijke monsters moeten dan na het cryogeen vermalen in afgesloten potjes in een koelkast op een temperatuur van 4°C zijn gebracht. Het mengen dient bij 4°C plaats te vinden.
8.3 B l a n c o b e p a l i n g
Voer regelmatig een blancobepal ing uit ten einde na te gaan of de wijze van voorbehandel ing contaminat ie van de grondmonsters veroorzaakt. Deze blancobepal ing dient in elk geval te worden uitgevoerd indien een nieuwe stof(groep) na de in deze voornorm beschreven wijze van voorbehandel ing word t bepaald en verder zo vaak als vereist voor een goede bewaking van de kwaliteit van de analyseresultaten van het laborator ium.
Neem voor het ui tvoeren van de blancobepal ing in plaats van het grondmonster een zelfde hoeveelheid gewassen en ui tgegloeid zeezand (5.3) in bewerk ing en vo lg verder de procedure zoals beschreven in 8.1 of 8.2.
9 Validatie
Bij de validatie van deze voornorm voor indiv iduele stoffen of stofgroepen dienen ten minste de vo l gende kengrootheden te worden bepaald:
a. de spreiding in het gehalte in het oorspronkel i j ke (onbehandelde) monster;
b. het gemiddelde gehalte in het oorspronkel i jke (onbehandelde) monster;
с de spreiding in het gehalte na voorbehandel ing van het monster;
d. het gemiddelde gehalte na voorbehandel ing van het monster;
e. de verhouding tussen de resultaten met en zonder voorbehandel ing.
Opmerkingen 1. De validatie van de voornorm voor stoffen en/of
stofgroepen dient te gebeuren door de bovengenoemde kengrootheden voor een aantal grondsoorten (zand, veen, klei) met verschillende verontreinigingsniveau's te bepalen. Per grondsoort en per concentratieniveau dient de validatie ten minste in vijfvoud te worden uitgevoerd. Indien de methode wordt toegepast voor één grondsoort kan de validatie ook slechts op deze grondsoort worden uitgevoerd. De geldigheid van de methode voor andere grondsoorten dient dan later zo nodig nog wel te worden aangetoond.
2. Binnen een validatieonderzoek van een monster dient de bepaling van de spreiding en het gemiddelde gehalte van het oorspronkelijke grondmonster plaats te vinden door in zowel het onbehandelde als het voorbehandelde monster ten minste in vijfvoud het gehalte te bepalen.
De voornorm mag worden toegepast als bij het val idatieonderzoek het verlies aan stoffen en/of stofgroepen na voorbehandel ing kleiner dan 10 % van het oorspronkel i jke gehalte bli jft.
Voorbeeld
Preview
Dit document is een voorbeeld van NEN / This document is a preview by NEN
NVN 5730 - Biz. 6
Opmerking 3. Ten gevolge van een betere ontsluiting door het
cryogeen malen van het monster kan het voorkomen dat de gehalten na cryogeen malen hoger zijn dan in het onbehandelde monster. Ook indien deze toename in het gehalte groter is dan 10 %, is de methode valide.
10 Verslag
Het verslag dient ten minste de volgende gegevens te bevatten: a. de gegevens die noodzakelijk zijn voor identifi
catie van het behandelde monster; b. een verwijzing naar deze voornorm, door de
vermelding: "volgens NVN 5730"; с de bewaartijd van het monster (tijd tussen mon
sterneming en voorbehandeling of, indien het tijdstip van de monsterneming niet bekend is, de tijd tussen ontvangst van het monster en de voorbehandeling;
d. de toegepaste werkwijze (die voor vluchtige verbindingen volgens 8.1 of die voor matig-vluchtige verbindingen volgens 8.2);
e. waargenomen bijzonderheden die de voorbehandeling kunnen hebben beïnvloed;
f. alle niet in de voornorm voorgeschreven handelingen, die het resultaat kunnen hebben beïnvloed.
11 Literatuur
[1] Lamé, F.P.J., De relatie tussen de deeltjesgrootte, de monstergrootte en de variatie bij monsterneming van verontreinigde grond, TNO, Delft, 1991.
Voorbeeld
Preview
Dit document is een voorbeeld van NEN / This document is a preview by NEN
Via het digitale platform NEN Connect heeft u altijd toegang
tot de meest actuele versie van deze norm. Vervallen versies
blijven ook beschikbaar. U en uw collega’s kunnen de norm
via NEN Connect makkelijk raadplagen, online en offline.
Kies voor slimmer werken en bekijk onze mogelijkheden op
www.nenconnect.nl.
Heeft u vragen?Onze Klantenservice is bereikbaar maandag tot en met vrijdag,
van 8.30 tot 17.00 uur.
Telefoon: 015 2 690 391
E-mail: [email protected]
ALTIJD DE ACTUELE NORMIN UW BEZIT HEBBEN?Nooit meer zoeken in de systemen en uzelf de vraag stellen:
WERK SLIMMER MET NEN CONNECT
‘Is NVN 5730:1991 nl de laatste versie?’