Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op...

145

Transcript of Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op...

Page 1: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 2: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 3: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

ecogr oe n a d v ies

i s e e n on af ha nk el i j k

adv ie s - e n i ng e ni e ur s bu re au

ge s pec ia l i s ee r d i n

eco log is ch o nderz oe k & n atu ur ont wikke l ing

Emmastraat 16, 8011 AG Zwolle

038 423 64 64

www.ecogroen.nl

Colofon

Titel Faunaonderzoek Zwolle en De Horte 2012-2013

Inventarisatie van zoogdieren, broedvogels, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en sprinkhanen

Projectcode 11430

Status definitief

Datum 18 maart 2014

Auteur Marco van der Sluis

Redactie Algemeen: Kristian van Oene (Landschap Overijssel), Maarten Kaales & Lieuwe Dijkstra (gemeente Zwolle) en Gerrit Jan van Dijk (Waterschap Groot Salland) Soortteksten: Zoogdieren (Daniel Tuitert en Mike Wallink), broedvogels (Hennie van Vilsteren en Martin Heinen), amfibieën en reptielen (Mike Wallink), vissen (Mike Wallink), dagvlinders en libellen (Leo Winter en Martijn Bunskoek), sprinkhanen (Gerben Mensink en Martijn Bunskoek) Eindredactie en opmaak: Iwan Veeman en Arjen Goutbeek

Opdrachtgever Gemeente Zwolle, Landschap Overijssel en Waterschap Groot Salland

© EcoGroen Advies Alles uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt, mits onder vermelding van bron en status:

M. van der Sluis (2014). Faunaonderzoek Zwolle en De Horte 2012-2013. Inventarisatie van zoogdieren, broedvogels, amfibieën,

reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en sprinkhanen. Rapport 11430. EcoGroen Advies BV, Zwolle.

Page 4: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Page 5: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Woord vooraf

Voor u ligt de eindrapportage van het “Faunaonderzoek Zwolle en De Horte”. Dit onderzoek is in 2012 en 2013 uitgevoerd in opdracht van Landschap Overijssel, Waterschap Groot Salland en Gemeente Zwolle. Ongeveer 90 vrijwilligers hebben de bossen, parken, wateren en natuurterreinen van deze organisaties binnen de gemeentegrenzen van Zwolle (en wat landgoed De Horte betreft ook deels binnen Dalfsen) uitgekamd op een groot aantal “kritische” diersoorten. De diersoorten die werden geïnventariseerd, zijn zowel kieskeurig, kwetsbaar, bedreigd en soms zeldzaam. Maar ze zijn ook karakteristiek, opvallend en horen thuis in Zwolle. Het onderzoek heeft een groot aantal belangrijke feiten aan het licht gebracht. Voor mij is het een openbaring hiervan kennis te nemen. Wist u bijvoorbeeld dat Zwolle landelijk van belang is voor Sleedoornpage (een zeldzaam vlindertje)? Deze soort komt vooral in het stedelijk groen van Zwolle in ruime mate voor. En als we even op een verkeerde manier onze sleedoorns snoeien, brengen we de Sleedoornpage een zware slag toe. In een huis in de Aa-landen is een kolonie van Meervleermuis ontdekt. Deze vleermuis is in deze regio schaars en de ontdekking ervan leest als een spannend jongensboek. Nieuw voor Zwolle zijn de vondst van Zompsprinkhaan (Buitenlanden Langenholte), Sikkelsprinkhaan (Westerveldse Bos/uiterwaarden Zwarte Water), Kamsalamander (op Soeslo), broedende Tafeleend (nota bene in het Rietpark midden in Stadshagen) en broedende Middelste bonte specht op Zandhove. Al deze en nog veel meer waardevolle gegevens stellen de drie opdracht gevende organisaties beter in staat om in hun beheer rekening te houden met deze kritische fauna. Niet alleen om te voldoen aan onze zorgplicht voor de beschermde soorten, maar ook om, door plaatselijk het beheer meer op deze soorten toe te spitsen, bij te dragen aan het behoud van deze karakteristieke soorten voor onze regio. En tenslotte levert het onderzoek een prachtig middel om iedereen duidelijk te maken hoe belangrijk het is om zorgvuldig met de natuurwaarden van de verschillende terreinen om te gaan. Mij vallen drie prestaties op die dit onderzoek bijzonder maken. Ten eerste is er de geweldige inzet van alle vrijwilligers, zonder wie dit onderzoek niet was uitgevoerd. Hartelijk dank voor het vele verrichte werk, vaak letterlijk “bij nacht en ontij”. Het geeft wat mij betreft ook aan hoeveel mensen in hun vrije tijd van natuurstudie genieten, en welk een plezier en ontspanning er aan de biodiversiteit kan worden beleefd. Ten tweede is er de goede samenwerking tussen drie terrein beherende instanties. Hierdoor was het onderzoek efficiënt in te richten, werd het beter betaalbaar, en het belangrijkste: door een completer beeld van de verspreiding van diersoorten zijn we in staat om die verspreiding beter te begrijpen. Tenslotte: de opzet, organisatie en begeleiding van het onderzoek lagen in handen van Ecogroen Advies. Ik wil ook hen bedanken voor de goede wijze waarop sturing is gegeven aan de grote en diverse groep betrokkenen, en voor hun inspanningen om de eindrapportage te voorzien van meerwaarde in de vorm van praktische beheeradviezen. Namens de drie opdrachtgevers, Filip van As Wethouder Milieu en Landschapsontwikkeling gemeente Zwolle

Page 6: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Page 7: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Dankwoord

We willen alle deelnemers aan het Faunaonderzoek Zwolle en De Horte van harte bedanken voor het inzet en in het bijzonder onderstaande personen:

Adriaan de Gelder Albert Allema Albert Roering André Marissen Anja Bosman - de Haan Anton Alberts Anton van Triest Arie Driesprong Arjen Goutbeek Arné Hissink Arthur de Bruin Ben Zwinselman Bertus Nahuis Bram de Vries Cees Hummelen Cees Zoon Daniel Tuitert Edwin Riegma Edwin de Weerd Eric Pastoor Erwin Booij Erwin Goutbeek

Etienne de Vries Evert Ruiter Ferrie Kuyk Frans Teunissen Frits van den Bos Ger Snaak Gerard Bredewold Gerben Mensink Gerrit Jan van Dijk Gerrit Reitsma Gert van Klinken Gert Veurink Gertjan de Gelder Guus van Driel Hans Jongmans Hans van Til Hennie van Vilsteren Henk Rensink Henk Mellema Isabelle Berendsen Jacob van der Weele Jan van Dijk

Jan van Hezel Jan Pepping Jan van Waardenburg Jasper Zoeter Jeroen Bosveld Jeroen Bredebeek Jeroen Mulder Jesper Berndsen Johan Roeland Jorim Kamerling Jos Scholten Kees Boele Leendert de Gelder Leonieke Kruit Leo Ekelmans Leo Winter Leon van Marle Lieuwe Dijkstra Louis Zandbergen Marco van der Sluis Maarten Kaales Marijke Creveld

Mark Hoksberg Mark Zekhuis Martin Heinen Martijn Bunskoek Maxim Blauw Melchior van Tweel Michiel Poolman Mike Wallink Nico Noordhof Pim Bosman Radboud Echten Ruben Winter Rutger Bremer Sebastiaan Kraaijeveld Simon Plat Sybout Jaasma Theo Douma Vincent Martens Wil van der Leij Wiene Bakker Wim Bakker Ykelien Damstra

Page 8: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Page 9: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Page 10: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Page 11: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Inhoud

Woord vooraf

Dankwoord

Samenvatting

1 Inleiding ................................................................................................................................................. 11 1.1 Algemeen ..................................................................................................................................................... 11 1.2 Doelen Faunaonderzoek Zwolle en De Horte ............................................................................................... 11 1.3 Algemene opzet van het onderzoek ............................................................................................................. 12 1.4 Leeswijzer ..................................................................................................................................................... 13

2 Onderzoeksgebied .................................................................................................................................. 15

2.1 Algemeen ..................................................................................................................................................... 15 2.2 Gebiedsbeschrijvingen ................................................................................................................................. 16

3 Methode ................................................................................................................................................ 21

3.1 Selectie van soorten ..................................................................................................................................... 21 3.2 Inventarisatiemethodiek .............................................................................................................................. 21

4 Resultaten .............................................................................................................................................. 27

4.1 Inleiding ........................................................................................................................................................ 27 4.2 Zoogdieren ................................................................................................................................................... 27 4.3 Broedvogels .................................................................................................................................................. 36 4.4 Amfibieen ..................................................................................................................................................... 66 4.5 Reptielen ...................................................................................................................................................... 69 4.6 Vissen ........................................................................................................................................................... 70 4.7 Dagvlinders ................................................................................................................................................... 79 4.8 Libellen ......................................................................................................................................................... 84 4.9 Sprinkhanen en krekels ................................................................................................................................ 92

5 Advies beheer en inrichting .................................................................................................................... 95

5.1 Algemeen ..................................................................................................................................................... 95 5.2 Wateren ....................................................................................................................................................... 95 5.3 Bossen .......................................................................................................................................................... 97 5.4 Graslanden en akkers ................................................................................................................................... 100 5.5 Overige maatregelen .................................................................................................................................... 101

6 Geraadpleegde bronnen ......................................................................................................................... 109

Bijlagen

1 Selectiecriteria geïnventariseerde soorten

2 Soortenlijst Faunaonderzoek Zwolle en De Horte

3 Verspreidingskaarten zoogdieren

4 Verspreidingskaarten broedvogels

5 Verspreidingskaarten amfibieën en reptielen

6 Verspreidingskaart vissen

7 Verspreidingskaarten dagvlinders

8 Verspreidingskaarten libellen

9 Verspreidingskaarten sprinkhanen

10 Nestgelegenheid Huismus

11 Nestgelegenheid Boerenzwaluw

12 Nestgelegenheid Huiszwaluw

Page 12: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Page 13: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Samenvatting

Aanle id ing e n doe lste l l ing van d i t onderzoek

Gemeente Zwolle, Landschap Overijssel en Waterschap Groot Salland hebben eind 2011 besloten om een grootschalig faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies gevraagd de coördinatie en gegevensverwerking uit te voeren. Samen met circa 90 vrijwilligers is vanaf

begin 2012 een vlakdekkend onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van kritische faunasoorten in het onderzoeksgebied. Aanleiding was gegevens te verkrijgen van soorten die in de verschillende terreinen voorkomen om zo het belang van desbetreffende terreinen aan te tonen. Met deze gegevens kan het beheer aangepast worden ten gunste

van de soorten die er voorkomen en kan het effect van genomen inrichtingsmaatregelen beoordeeld worden. Zo is de afgelopen jaren op veel locaties rond Zwolle natuurontwikkeling uitgevoerd door de initiatiefnemers.

Ge bie dsbeschr i jv ing

De onderzochte terreinen zijn deels in eigendom van Gemeente Zwolle en deels in eigendom van Landschap Overijssel. In of in de direct nabijheid van de onderzochte terreinen zijn daarnaast nog diverse wateren aanwezig die in eigendom of beheer zijn van Waterschap Groot Salland. De onderzochte terreinen van Landschap Overijssel zijn De Horte, Soeslo,

Sekdoorn, Struinwaard/Maatgraven en de Buitenlanden Langenholte. Van de gemeente Zwolle gaat het om Wijthmenerplas/golfbaan, Almelose kanaal eo, Zandhove, Oldenelerpark, Schellerpark, Engelse Werk/Spoolderbos, Westerveldse Bos/Uiterwaarden Zwarte Water, Zwartewaterzone Stadshagen, Westeveldse Aa/Wijde Aa en

Agnietenberg eo. Grote wateren van Waterschap Groot Salland als de Vecht, Almelose kanaal, Soestwetering, Nieuwe wetering en Emmertochtsloot en vele andere waterschapsleidingen liggen in en langs deze terreinen. De totale onderzochte oppervlakte bedraagt ruim 1000 hectare. In de onderzochte terreinen is een breed scala aan biotopen

aanwezig, zoals eeuwenoude hooilanden in de uiterwaarden van de Vecht, oude landgoederen met bossen en wateren, maar ook recente natuurontwikkelingsgebieden en bosaanplanten.

Onderzoeks opze t

EcoGroen Advies heeft soortspecialisten benaderd om op vrijwillige basis mee te werken aan het onderzoek. Met behulp van nieuwsbrieven en een aantal informatiebijeenkomsten zijn de vrijwilligers ingelicht over de opzet van het onderzoek. Speciaal voor dit onderzoek zijn inventarisatiehandleidingen opgesteld, die het mogelijk heeft gemaakt om op uniforme

wijze te inventariseren en de veldgegevens uit te werken. Na deze startperiode is het inventarisatieseizoen in februari 2012 van start gegaan. De inventarisatie heeft zich vooral gericht op een aantal kritische soorten.

Alle verzamelde gegevens zijn samen met de vrijwilligers geanalyseerd. Een ieder kreeg daarbij ook de gelegenheid ideeën in te brengen voor het toekomstige beheer van de geïnventariseerde terreinen, ook middels een hiervoor speciaal georganiseerde brainstormsessie. De veldgegevens zijn vervolgens verwerkt tot een database. Ten behoeve van de

voorliggende rapportage zijn vervolgens verspreidingskaarten gemaakt per geïnventariseerde soort. De inventarisatiegegevens, tezamen met de kennis en ideeën van de vrijwilligers, hebben de basis gevormd voor dit rapport. Op basis van de verkregen informatie zijn adviezen uitgewerkt voor de toekomstige inrichting en beheer van de terreinen.

Res ultate n e n conc lus ies

Voor de start van het onderzoek was weinig informatie beschikbaar over de aanwezige fauna op de terreinen. Vaak bleef inventarisatie van fauna beperkt tot één of enkele soortgroepen en meerdere losse waarnemingen. Het onderzoek dat in

2012 en 2013 is uitgevoerd, brengt daar grote verandering in. In deze periode is vlakdekkend onderzoek gedaan naar het voorkomen van kritische zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, vissen, dagvlinders, libellen, sprinkhanen en krekels. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van het aantal waargenomen, kritische soorten in het onderzoeksgebied in

2012-2013. Ook het aantal soorten van de Rode Lijsten is aangegeven.

Soortgroep Totaal waargenomen

Waarvan van de Rode Lijst

Zoogdieren 15 6

Broedvogels 69 20

Amfibieën 3 2

Reptielen 1 1

Vissen 15 6

Dagvlinders 12 3

Libellen 13 8

Sprinkhanen 3 3

Page 14: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Page 15: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Eén van de grootste populaties Sleedoornpages van Nederland bevindt zich in het onderzoeksgebied en in veel van de

onderzochte Zwolse groengebieden is de soort te vinden. Naast Sleedoornpage, waarvoor Zwolle van nationaal belang is, zijn vooral soorten aangetroffen die regionaal van belang zijn. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om soorten als Meervleermuis, Otter, Kwartelkoning, Middelste bonte specht, Tafeleend, Grote modderkruiper, Kwabaal,

Kamsalamander, Ringslang en Zompsprinkhaan. Zo komt Otter voor tot nagenoeg in de stad Zwolle langs het Zwarte Water en de Vecht en is de eerste Meervleermuiskolonie van Zwolle ooit aangetroffen in de wijk Aa-landen, waarbij de vleermuizen vooral op bovengenoemde rivieren voedsel zoeken. De Buitenlanden Langenholte lijkt steeds belangrijker te

worden voor Kwartelkoning met in 2012-2013 respectievelijk 4 en 5 territoria. Voor Grote modderkruiper is de Buitenlanden Langenholte eveneens van groot belang: uit het onderzoek is gebleken dat zich hier een grote populatie bevindt. Verder is Grote modderkruiper in lage aantallen aangetoond op De Horte, Wijthmenerplas/golfbaan en

Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water. Ook voor Kwabaal blijken de wateren langs Vecht en het Zwarte Water van belang. Van Kamsalamander is een geheel nieuwe populatie ontdekt op Soeslo, naast de al bekende populatie op De Horte. Op De Horte is daarnaast nog een populatie aanwezig van Ringslang: op Soeslo is de soort helaas verdwenen.

Daarnaast zijn tijdens het onderzoek diverse nieuwe populaties/broedgevallen gevonden van soorten die niet eerder waren aangetroffen in het onderzoeksgebied zoals Zompsprinkhaan (Buitenlanden Langenholte), Sikkelsprinkhaan (Westerveldse Bos/Uiterwaarden Zwarte Water), Tafeleend (Zwartewaterzone Stadshagen) en Middelste bonte specht

(Zandhove).

Advies

Uit de analyse blijkt dat er bedreigingen zijn voor het voortbestaan van verschillende soorten, maar dat er daarnaast ook

veel kansen zijn om met beheer- en inrichting meer rekening te houden met fauna. Op beperkte schaal gebeurt dit al door bijvoorbeeld bosopslag langs plassen te verwijderen en natuurvriendelijke oevers aan te leggen. In het onderzoeksgebied liggen vooral kansen om deze maatregelen op grotere schaal en op meer locaties toe te passen.

Veel van de benodigde beheermaatregelen zijn eenvoudig uitvoerbaar. Andere maatregelen vergen meer inspanning en kosten, zoals de aanleg van waterrijke groengebieden en de aanleg van vleermuisbunkers. In onderstaande opsomming is

een lijst opgenomen van maatregelen, geordend op prioriteit (op basis van haalbaarheid op korte termijn en meerwaarde voor de soorten).

Aanbevelingen beheermaatregelen

Hoge prioriteit

Gefaseerd onderhoud van alle wateren

Creëren mantel- en zoomvegetaties

Randenbeheer graslanden (insectenbeheer)

Aanleg plassen en poelen

Ophangen vleermuiskasten in potentiële winterverblijven

Voorkomen betreding kwetsbare gebieden

Beheer Sleedoornstruweel

Aanleg broeihopen Ringslang

Communicatie met vrijwilligers en terreinbeheerders

Gemiddelde prioriteit

Aanleg natuurvriendelijke oevers langs watergangen

Onderhoud lanen en oude vrijstaande bomen

Dunning bospercelen

Meer onderzoek naar Meervleermuis en Laatvlieger

Aanleg vispassages

Creëren broedplekken IJsvogel

Lage prioriteit

Herinrichting Vecht

Onderhoud singels en houtwallen

Randenbeheer akkers

Aanleg waterrijke groengebieden

Aanbrengen nestgelegenheid Huismus, Huiszwaluw en Boerenzwaluw

Aanleg faunapassages

Aanleg vleermuisbunkers

Aanleg houtsingels en houtwallen

Page 16: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

Page 17: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

11

1 Inleiding

1.1 ALGEMEEN

Gemeente Zwolle, Landschap Overijssel en Waterschap Groot Salland hebben in 2012 en 2013 samen met vrijwilligers en EcoGroen Advies BV een grootschalig faunaonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van kritische faunasoorten op vijftien terreinen rondom Zwolle. De initiatiefnemers hebben zich als doel gesteld om een vlakdekkend beeld te krijgen van bijzondere fauna op deze terreinen. Voorliggende rapportage geeft een overzicht van de resultaten van het veldonderzoek. Tevens worden adviezen gegeven voor het toekomstig beheer en inrichting, zodat deze rapportage ook gebruikt kan worden voor het opstellen van toekomstige beheerplannen voor de terreinen. Het doel wordt in de volgende paragraaf puntsgewijs toegelicht.

1.2 DOELEN FAUNAONDERZOEK ZWOLLE EN DE HORTE

Beheer meer toespitsen op kritische fauna

Het huidige beheer van de terreinen is vooral gericht op flora en houdt vaak geen of te weinig rekening met de in de gebieden aanwezige kritische diersoorten. Landschap Overijssel, Gemeente Zwolle en Waterschap Groot Salland vinden dat zij de verantwoordelijkheid hebben om zorg te dragen voor de zeldzame/bijzondere diersoorten in hun terreinen, vooral voor soorten die landelijk achteruitgaan. Het gaat hierbij met name om beschermde soorten, maar ook Rode lijstsoorten (geen wettelijke status) hebben een belangrijke signaalfunctie. Pas wanneer bekend is welke soorten aanwezig zijn en waar deze soorten zich bevinden kan het beheer hier goed op worden afgestemd.

Ontwikkelingen in wetgeving

In de Flora- en faunawet (2002) is de bescherming van een groot aantal dieren- en plantensoorten wettelijk vastgelegd. Een belangrijk uitgangspunt van deze wet is de zogenaamde zorgplicht die stelt dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast kent de wet ook een aantal verbodsbepalingen die afdwingen dat zorgvuldig met beschermde soorten moet worden omgegaan. Vooral bij beheer en ruimtelijke ingrepen (bijvoorbeeld natuurontwikkeling) speelt de Flora- en faunawet een rol. Dan is het belangrijk om te weten waar soorten zich in het terrein ophouden, zodat hiermee rekening gehouden kan worden bij de werkzaamheden. Daarnaast speelt ook de aanwijzing van een aantal gebieden als Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte water en Vecht een rol. De bescherming van Natura 2000-gebieden is sinds 2005 vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet zorgt voor de bescherming van bijzondere leefgebieden van dieren, planten en habitats in deze gebieden en stelt eisen aan de uitvoering van beheer- en inrichtingsmaatregelen in en rond deze gebieden.

Page 18: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

12

Beschikbaarheid gegevens populatietrends

De gegevens die in 2012 en 2013 zijn verzameld, kunnen worden gebruikt als nulmeting om op termijn na te gaan welke trend de verspreiding en de aantallen van kritische soorten vertoont. Populatietrends van soorten in de verschillende terreinen kunnen dan vergeleken worden met de landelijke populatietrends van soorten. Ook hebben (populatietrends van) soorten in terreinen een belangrijke signaalfunctie voor beherende instanties om de effectiviteit van inrichtings- en beheermaatregelen te kunnen beoordelen.

Draagvlak

Draagvlak is een belangrijk aspect bij natuurbeheer. De kennis over het voorkomen van zeldzame (en/of aaibare) soorten speelt hierbij een rol. Vanuit communicatiedoeleinden is het dan ook belangrijk om te weten welke soorten in de verschillende gebieden aanwezig zijn.

Meer financiële middelen voor beheer

Natuurbeherende organisaties als Landschap Overijssel zijn voor een belangrijk deel afhankelijk van subsidies om het beheer te kunnen bekostigen. Door wijzigingen in de subsidieverlening voor natuurbeheer is het noodzakelijk geworden de verspreiding van bepaalde flora- en fauna minimaal eens in de 6 jaar in kaart te brengen. Wanneer bepaalde kritische plant- èn diersoorten blijken voor te komen, kan Landschap Overijssel in aanmerking komen voor extra financiële middelen om deze terreinen nog beter te beheren.

1.3 ALGEMENE OPZET VAN HET ONDERZOEK

Historie

Eind 2011 is EcoGroen Advies BV door Landschap Overijssel benaderd met de vraag of zij een faunaonderzoek wilde opstarten en coördineren. Eerder zijn door Ecogroen Advies soortgelijke projecten uitgevoerd in het Reestdal en op terreinen in Twente (Van der Sluis 2006, 2008 & 2010). Voor het onderzoek is samenwerking gezocht met de gemeente Zwolle en Waterschap Groot Salland en is gezamenlijk een aantal gebieden aangedragen die onderzocht diende te worden.

Communicatie

Namens EcoGroen Advies is Marco van der Sluis eindverantwoordelijk voor de coördinatie en aanspreekpunt voor alle betrokkenen geweest. Een belangrijke bijdrage is daarnaast geleverd door Marijke Creveld, Jacob van der Weele en Kristian van Oene van Landschap Overijssel, Lieuwe Dijkstra en Maarten Kaales van de gemeente Zwolle en Gerrit Jan van Dijk van Waterschap Groot Salland.

Opzet startbijeenkomst

Tijdens een startbijeenkomst op 26 januari 2012 is geprobeerd om zo veel mogelijk mensen met (specialistische) kennis over verschillende soortgroepen of interesse voor bepaalde soortgroepen bijeen te brengen. Vrijwilligers die zich opgegeven hebben, zijn ingedeeld in werkgroepen, die per soortgroep (bijvoorbeeld vogels of reptielen) verdeeld zijn over de te onderzoeken terreinen. Een ieder kreeg zo - in overleg - een gebied toegewezen, waarin de deelnemer zijn of haar eigen soortgroep(en) heeft geïnventariseerd. In totaal hebben circa 90 vrijwilligers meegeholpen aan het faunaonderzoek (zie namenlijst voorin het rapport).

Page 19: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

13

Voorbereiding & uitvoering van het veldwerk

In de periode december 2011 tot maart 2012 zijn inventarisatiehandleidingen opgesteld van de te inventariseren soortgroepen. In februari en maart 2012 zijn per werkgroep informatiebijeenkomsten gehouden, waarbij de inventarisatiehandleidingen zijn uitgereikt aan de vrijwilligers. Tijdens de bijeenkomsten zijn de te verwachte soorten en de te hanteren inventarisatiemethodiek besproken. Voor enkele werkgroepen (o.a. zoogdieren en vissen) zijn ter ondersteuning van de inventarisatiehandleidingen ook excursies gegeven. Met behulp van de handleidingen was het voor iedereen mogelijk om op uniforme wijze te inventariseren en gegevens te verwerken. Dit heeft het uiteindelijke uitwerken en analyseren van de gegevens aanzienlijk vergemakkelijkt en de betrouwbaarheid vergroot. Na de informatiebijeenkomsten is het eerste inventarisatieseizoen (februari tot en met november 2012) van start gegaan.

Uitwerking veldgegevens en vervolg 2013

Na afronding van de inventarisaties zijn alle door de vrijwilligers verzamelde verspreidingsgegevens opgestuurd naar EcoGroen Advies. Omdat de gemeente Zwolle het onderzoek graag nog een jaar wilde laten doorlopen in 2013, is een tussenrapport gemaakt met stippenkaarten van alle verzamelde waarneming van 2012. De voorlopige resultaten zijn vervolgens gepresenteerd op een nieuwe startbijeenkomst op 23 januari 2013. Aansluitend zijn weer nieuwe informatiebijeenkomsten gehouden, omdat zich ook weer een aantal nieuwe vrijwilligers had aangemeld. Vervolgens is het tweede inventarisatieseizoen van start gegaan. Na afloop van het onderzoek zijn alle gegevens weer opgestuurd naar EcoGroen Advies. Vervolgens is 19 februari 2014 een brainstormsessie gehouden met vrijwilligers en vertegenwoordigers van de initiatiefnemers. Hierbij is nagedacht welke mogelijkheden er zijn om het beheer en inrichting van de onderzochte terreinen te verbeteren.

Rapportage

Alle verzamelde soortgegevens zijn verwerkt tot verspreidingskaarten die de basis vormen voor het rapport. In het rapport zijn verder een beschrijving van de gebieden, soortbeschrijvingen en beheer- en inrichtingsadviezen opgenomen. De resultaten van het faunaonderzoek in 2012 en 2013 zijn uiteindelijk op 20 maart 2014 gepresenteerd aan alle betrokkenen.

1.4 LEESWIJZER

Het voorliggende rapport is gebaseerd op informatie die door een groot aantal vrijwilligers is verzameld. Daarnaast is gebruik gemaakt van bekende verspreidingsgegevens en andere bronnen (zie Hoofdstuk 6 Geraadpleegde bronnen). In Hoofdstuk 2 wordt een korte beschrijving gegeven van de onderzochte terreinen. Vervolgens is in Hoofdstuk 3 de gehanteerde onderzoeksmethode per soortgroep toegelicht. In Hoofdstuk 4 is per soort een beschrijving gegeven van de terreinen/gebieden waar de soort voorkomt, waarbij waar mogelijk een populatietrend is bepaald. Ook is per soort aangegeven welke bedreigingen en kansen er zijn. Als afsluiting is in Hoofdstuk 5 een opsomming gegeven van beheer- en inrichtingsadviezen die ten gunste van de aanwezige fauna kunnen worden genomen.

Page 20: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

14

Page 21: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

15

2 Onderzoeksgebied

2.1 ALGEMEEN

Het onderzoeksgebied bestaat in totaal uit 15 terreinen, met een totale oppervlakte van ruim 1.000 hectare. De terreinen liggen verspreid rond Zwolle. Veel van de watergangen op deze terreinen zijn in beheer en onderhoud van Waterschap Groot Salland. In figuur 2.1 zijn de onderzochte gebieden weergegeven. In de volgende paragraaf worden deze vervolgens kort beschreven.

Figuur 2.1 Ligging van de onderzochte gebieden rondom Zwolle. (Bron kaartondergrond: Kadaster.)

Page 22: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

16

2.2 GEBIEDSBESCHRIJVINGEN

De Horte

Landgoed De Horte is eigendom van Landschap Overijssel en ligt ten zuiden van de Vecht langs de weg Wijthmen - Dalfsen. Het is het enige terrein binnen het onderzoeksgebied dat hoofdzakelijk in de gemeente Dalfsen ligt en niet binnen de gemeente Zwolle. De Horte bestaat uit oude bossen, waterpartijen (o.a. poelen), lanen, houtwallen, een akker en een aantal graslandpercelen. Ten zuiden van het gebied ligt de Emmertochtsloot. De Emmertochtsloot en de aangrenzende graslanden zijn in 1999-2000 heringericht, waarbij poelen en natuurvriendelijke oevers zijn aangelegd. Op het landgoed liggen ook diverse cultuurhistorische objecten waaronder het landhuis en een grote Engelse tuin.

Soeslo

Landgoed Soeslo van Landschap Overijssel ligt ten zuidoosten van Zwolle en ten zuiden van Wijthmen op de overgang van de kleigronden langs de IJssel naar de hogere zandgronden. Kenmerkend voor landgoed Soeslo zijn de imposante lanen, kleine percelen cultuurgrond omsloten door houtopstanden en eikenbossen. Daarnaast liggen dichtgegroeide sloten met bosopslag, een aantal weteringen met natuurvriendelijke oevers en een grote vijverpartij (opnieuw uitgebaggerd in 2011) op het landgoed. Het landhuis en omliggende opstallen is particulier eigendom.

Struinwaard/Maatgraven

Struinwaard en Maatgraven van Landschap Overijssel liggen ten oosten van Zwolle. Struinwaard en Maatgraven liggen grotendeels langs de Vecht. Struinwaard bestaat uit twee gegraven waterpartijen en verder voornamelijk ruigte. Het deel van Maatgraven dat langs de Vecht ligt, bestaat uit Kievitsbloemhooilanden en andere graslanden met enkele slootjes. Daarnaast liggen verder landinwaarts nog twee waterbergingsgebieden met enkele poelen die in 2000 zijn aangelegd nabij de golfbaan en de spoorlijn Zwolle-Meppel. In één van de poelen (dichtbij de golfbaan) heeft zich inmiddels een bijzondere vegetatie met veenmossen ontwikkeld.

Sekdoorn

Sekdoorn van Landschap Overijssel ligt ten zuiden van Zwolle in de oksel van de Soestwetering en de spoorlijn Zwolle -Almelo. In 2006 is de dijk langs de Soestwetering verwijderd, waarbij verder landinwaarts een nieuwe dijk is aangelegd. In dit waterbergingsgebied ligt een ondiepe plas met een eilandje en een oeverzwaluwwand. Langs de randen van plas heeft zich riet ontwikkeld. Binnendijks liggen drassige, ruige graslanden.

Almelose kanaal eo

Terrein Almelose kanaal eo van de gemeente Zwolle heeft een lengte van bijna 3 kilometer lang en ligt ongeveer tussen de stadsgracht van Zwolle (Hanekamp) tot Soeslo (Kanaalweg). Het terrein bestaat globaal uit drie deelgebieden: Almelose kanaal, Park Weezenlanden en Doepark Nooterhof. De Nieuwe wetering en Soestwetering komen samen te hoogte van bedrijventerrein Marslanden en worden dan het Almelose Kanaal. Langs deze grote wateren liggen natte graslanden, slootjes, ruigte en bosjes. Verder is ter hoogte van Gerenvonder - waar de Nieuwe wetering en de Soestwetering samenkomen - in 2010 een ondiepe plas (paaibaai) aangelegd. Verspreid liggen (woon)boten langs het kanaal, waarbij op enkele plekken schuurtjes en tuintjes op de oever aanwezig zijn. Evenwijdig langs het Almelose kanaal ligt ter hoogte van Park Weezenlanden en de Nooterhof een voormalig koelwaterkanaal van een elektriciteitscentrale die inmiddels niet meer bestaat. Park Weezenlanden bestaat uit een groot evenemententerrein waar jaarlijks het Bevrijdingsfestival van Overijssel en vele andere manifestaties gehouden worden. Het park bestaat voornamelijk uit gazon, een grote vijverpartij en verspreid liggende bosjes, vrijstaande bomen en bomenrijen. In het park zijn verder diverse (speel)voorzieningen en een kinderboerderij aanwezig. Doepark Nooterhof is een

Page 23: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

17

natuureducatief park waar mensen kunnen leren over en ervaringen opdoen met natuur en milieu. Rondom het terrein ligt een oud, vochtig loofbos. Ook is een vleermuiskelder aanwezig die in 2008 is aangelegd.

Wijthmenerplas/golfbaan

Terrein Wijthmenerplas/golfbaan van de gemeente Zwolle ligt ten zuidoosten van Zwolle. De Wijthmenerplas is een voormalige zandwinplas, die nu een belangrijk dagrecreatieterrein voor Zwolle en omgeving vormt. Het gebied bestaat uit een grote plas met verspreid liggende ligweides en bosjes en rondom het gebied ligt een fietspad. Ook worden sinds 2007 evenementen gehouden op het terrein. Ten oosten van de plas ligt een groot gebied met jonge bosaanplant die in 1997 in samenwerking met Stichting Face is aangelegd1. De golfbaan is in 1995 als een 9-holes baan aangelegd, maar is uitgebreid met een clubhuis (2003) en nog eens 9 extra holes (2005). De golfbaan bestaat uit greens (grasbanen) en verspreid liggende bosjes en waterpartijen. Door het gebied stroomt de Herfterwetering die in 2005 nieuw is heringericht met brede natuurvriendelijke oevers en kleine plasjes. Ten westen van de golfbaan ligt ook een jonge bosaanplant en verder natte, schrale graslanden met smalle slootjes. Aan de noordrand van de golfbaan ligt het Erfgenamenbos, een voormalig eikenhakhoutbos.

Zandhove

Landgoed Zandhove van de gemeente Zwolle ligt aan de zuidoostrand van Zwolle, ter hoogte van de Sekdoornse plas. Het landgoed kent een afwisseling van jong en oud bos, lanen en open weiden. Achter het oude landhuis dat in gebruik is door een zorginstelling, ligt een landschappelijke tuin met bijzondere bomen, waaronder een mammoetboom. Aan overzijde van de Hollewandsweg ligt een oud bosje, op een hoger gelegen rug. Dit herinnert nog aan het voormalige buitenplaats Bikkenrade. Hier is in 2003 ook 6,5 ha nieuw bos geplant. Verder is op het landgoed een grote vijver aanwezig. Aan de noordoostzijde van het gebied ligt het bouwrijp gemaakte terrein van de toekomstige woonwijk Oude Mars, waarop veel ruigtekruiden aanwezig zijn.

Oldenelerpark

Oldenelerpark van de gemeente Zwolle bevindt zich langs de zuidwestrand van Zwolle, binnendijks langs de IJssel. In het gebied liggen twee kleine kolken, sloten en verder diverse hagen met Mei- en Sleedoorn. Ook bevindt zich een nat populierenbos langs de dijk.

Schellerpark

Het Schellerpark van de gemeente Zwolle ligt aan de westzijde van Zwolle. Het gebied heeft een eenvoudige opzet met open grasvelden, (jong) bos en watergangen. Het park is ruim, rustig en kent gebruiksmogelijkheden zoals een hondenlosloopterrein, nutstuin, schaatsroute, skatebaan, trapveld, vissteiger en het volkstuincomplex ‘Ons Genoegen’. Daarnaast ligt in het noordelijk deel van het park wijkboerderij Schellerhoeve en in het zuidelijk deel van het park het avontuurlijke eiland ‘Wildland’ met enkele plasjes.

Engelse Werk/Spoolderbos

Engelse Werk/Spoolderbos is grotendeels in eigendom van de gemeente Zwolle en wordt gevormd door twee aaneengesloten parken aan de westrand van Zwolle. Het Engelse Werk is rond 1830 in Engelse landschapsstijl aangelegd op een oud verdedigingswerk en is nu een rijksmonument. Het gebied bestaat uit grote vijverpartijen met enkele eilandjes, oud bos, lanen, gazons en (natte)

1 De gemeente Zwolle heeft met Stichting FACE (Forests Absorbing Carbondioxide Emission) een contract afgesloten, waardoor de gemeente een instandhoudingsplicht voor dit bos heeft van minimaal 99 jaar (vanaf 1997).

Page 24: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

18

kruidenrijke graslanden. Het Spoolderbos dateert van 1980 en bestaat uit loofbossen en vochtige kruidenrijke graslanden (onder andere de zogenaamde Vitenstuin die overigens in eigendom is van Vitens). Het terrein had tot voor kort een kunstmatig hoge waterstand, doordat restwater op de wateren in het gebied werd geloosd door de naast het terrein gesitueerde drinkwaterwinning. Het geloosde water had overigens een zeer goede kwaliteit en bevatte veel kalk en ijzer. Nu hebben de wateren op het terreinen een meer natuurlijk peil (laag in de zomer en hoog in de winter). In beide parken staan ook verscheidene pompputten voor de winning van drinkwater.

Agnietenberg eo

De Agnietenberg eo van de gemeente Zwolle omvat met name bosjes aan de noordoostrand van Zwolle. Het Vegtlusterbos is aangeplant in 1997 en ligt ten zuiden van de A28. Het Schrevenbos is rond 1937 aanplant en ligt langs de Haersterveerweg. De bossen Eierbelten en Agnietenberg zijn in de 19e eeuw aangelegd op oude rivierduinen en kennen nog het karakteristiek beeld van oude bossen op hoge zandgronden; knoestige stammen, begroeid met mos. Hier wordt nog deels het cultuurhistorisch waardevol hakhoutbeheer toegepast. Verder ligt tussen de Eierbelten en het Schrevenbos een gazon met een grote vijver en ligt oostelijk van het Schrevenbos nog een grote vijver.

Zwartewaterzone Stadshagen

De Zwartewaterzone Stadshagen van de gemeente Zwolle bestaat uit een openbaar toegankelijke groene zone langs het Zwarte water. Diverse delen van het oorspronkelijke landschap zoals kolken en weteringen zijn gespaard bij de inrichting van de Zwartewaterzone. Aan de zuidzijde van het gebied ligt het Rietpark met grote plassen die omzoomd worden door riet- en moerasvegetaties en wandel- en fietspaden. Centraal in het gebied liggen vochtige graslanden die worden omsloten door watergangen met natuurvriendelijke oevers. Ook ligt een kinderboerderij en een klein volkstuincomplex in dit gebied. In de noordelijk helft van het terrein bevindt zich de Stadskolk met rietstroken en omringende Elzenbossen. Rondom de Stadkolk liggen graslanden met sloten (langs enkele sloten staan knotwilgen). Diverse sloten zijn voorzien van flauw oplopende oevers en ook ligt nog een klein perceel met kruidenrijk grasland aan de noordzijde van de Stadskolk.

Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water

Het Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water van de gemeente Zwolle ligt ten noorden van Zwolle. Het bos (aangeplant in 1990) ligt buitendijks op een voormalige vuilstort die is afgedekt met grond. Binnendijks zijn ook verscheidene loofbossen aanwezig met een sterk variërende ouderdom. Zo zijn de oudste bossen (westzijde gebied) al ruim 150 jaar oud, maar bestaat het overgrote deel uit jonger bos (met name 1985 en in mindere mate 1968/1970). Verder liggen binnendijks brede watergangen, een kleine kolk en een waardevol kwelgevoed graslandje met slootjes dat bekend staat onder de naam Parnassiaweitje. In het gebied liggen buitendijks twee grote zandwinplassen (Westerveldse kolk en Noorderkolk). Verder ligt zuidelijk van Westerveldse kolk nog een groot veld met overjarig riet en veel ruigte. Nog verder zuidelijk ligt rond de Mastenbroekerbrug een kleine plas waar wilgenbos omheen staat. In de Noorderkolk is een kleine haven voor vissersbootjes met ook plekken waar pleziervaartuigen mogen aanleggen. Langs de Westerveldse kolk bevindt zich een kano- en roeiverening. Binnendijks bevinden zich ter hoogte van de woonwijk Holtenbroek nog een populierenbos, twee kolken en kruidenrijke graslanden. Nog verder zuidelijk ligt aan de Holtenbroekse zijde buitendijks nog een kleine, ruige uiterwaard van het Zwarte Water met ook nog een klein rietveldje.

Buitenlanden Langenholte

Buitenlanden Langenholte betreft een natuurgebied van Landschap Overijssel en ligt ten noorden van Zwolle in de uiterwaarden van het Zwarte Water en de Vecht. Het gebied is onderdeel van het N2000-

Page 25: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

19

gebied Uiterwaarden Zwarte water en Vecht. Het gebied bestaat uit (Kievitsbloem) hooilanden, rietlanden (met name langs de Langenholterdijk en rondom kolken), kolken en sloten. Aan de binnendijkse zijde van de dijk ligt een sloot die grotendeels is voorzien van natuurvriendelijke oevers. Ook liggen hier verspreid bosjes en kleine kolken. Aan de westzijde van het gebied ligt een voormalige kreek die in het verleden is ontstaan door overstromingen van de toenmalige Zuiderzee. De oever van de Vecht is ter hoogte van de Buitenlanden Langeholte in 2010 ontsteend.

Westerveldse Aa/WijdeAa

Westerveldse Aa/Wijde Aa is van de gemeente Zwolle en is ontstaan tijdens de aanleg van de wijk Aa-landen omstreeks 1970. De Wijde Aa is gebruikt als zandwinplas om de woonwijk op te hogen. Rond de plas liggen rietstroken, kleine bosjes en wandelpaden. Langs de Westerveldse Aa liggen her en der bosjes en andere verspreid staande bomen. De Westerveldse Aa heeft rijk begroeide oevers en op één plek is zelfs nog een bijzonder kwelgevoed moerasje aanwezig dat grenst aan het water. Verder liggen verspreid kleine sloten en een enkele vijver op het terrein. Direct ten zuiden van de Wijde Aa ligt op de oostoever nog een kleine kinderboerderij en westelijk ligt - op dezelfde hoogte - nog een speelterrein voor kinderen. Verder is het gebied intensief ontsloten met wandel- en fietspaden.

Page 26: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

20

Page 27: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

21

3 Methode

3.1 SELECTIE VAN SOORTEN

Soortgroepen

De Nederlandse fauna kan worden onderverdeeld in verschillende soortgroepen. De soortgroepen zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, vissen, dagvlinders, kokerjuffers, sprinkhanen & krekels, steenvliegen, libellen, haften en platwormen worden voor Nederland voldoende representatief en meetbaar geacht voor het bepalen van het succes van beleid en beheer (Bal et al. 2001). Kokerjuffers, steenvliegen, haften en platwormen zijn soortgroepen die voor inventarisatie veel specialistische kennis vereisen. Door Gemeente Zwolle, Landschap Overijssel en Waterschap Groot Salland is aangegeven dat aan deze soortgroepen geen prioriteit wordt gegeven. Het faunaonderzoek heeft zich daarom gericht op de soortgroepen zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, vissen, dagvlinders, libellen, sprinkhanen en krekels.

Selectiecriteria soorten

Het is niet mogelijk het beheer af te stemmen op alle in het gebied voorkomende diersoorten binnen de geselecteerde soortgroepen. Het onderzoek heeft zich daarom alleen gericht op soorten waarop het landelijke beleid is afgestemd en soorten die redelijkerwijs in het onderzoeksgebied te verwachten zijn. Voor een selectie van soorten is gebruik gemaakt van vier criteria (zie bijlage I). Een overzicht van alle geïnventariseerde soorten is opgenomen in de soortenlijst in bijlage II.

3.2 INVENTARISATIEMETHODIEK

Soortgroepen

In deze paragraaf wordt per soortgroep kort toegelicht op welke wijze de inventarisatiegegevens in het veld zijn verzameld. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de inventarisatiehandleidingen van de verschillende soortgroepen (Van den Brandhof & van der Sluis 2012 a t/m f).

Zoogdieren

Muizen (Waterspitsmuis en Dwergmuis)

Om het voorkomen van Waterspitsmuis en Dwergmuis te achterhalen zijn drie verschillende inventarisatiemethodes gebruikt. De belangrijkste, meest tijdrovende is het vangen van muizen met behulp van life-traps. Life-traps zijn inloopvallen waarin muizen levend gevangen worden, waarna ze vervolgens op naam te brengen zijn. Omdat op voorhand vooral Waterspitsmuis relevant werd geacht vanwege de zeldzaamheid, heeft het onderzoek zich met name op deze soort gericht. In totaal hebben drie vangsessies plaatsgevonden op respectievelijk de terreinen Soeslo (november2012), Buitenlanden Langenholte (november/december 2012) en Zwartewaterzone Stadshagen/Westerveldse aan en

Page 28: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

22

Wijde Aa (april 2013). Vangplekken bestaan met name uit rijk begroeide sloten, natuurvriendelijke oevers langs watergangen en rijke begroeide oevers van kolken. In onderstaande figuur zijn de onderzoekslocaties weergegeven.

Figuur 3.1 Onderzoekslocaties muizenonderzoek. Bovenstaande figuur Langenholte en Wijde Aa omgeving, figuur rechtsonderlocatie Soeslo

Verder is braakbalonderzoek uitgevoerd waarbij muizenschedels in braakballen van uilen op naam zijn gebracht. Hiervoor zijn van vier locaties met Kerkuilen (op De Horte, Soeslo en net buiten de terreinen Buitenlanden Langenholte en Zandhove) ca. 40 braakballen verzameld. Braakballen van Kerkuil zijn hiervoor het meest geschikt, omdat de Kerkuil niet selectief is en ook veel spitsmuizen als prooidier pakt. Bekend is dat Kerkuilen in halfopen landschappen als het onderzoeksgebied, binnen een straal van ca. een kilometer van hun broedlocatie foerageren. Daarnaast is voor Dwergmuis gericht gezocht naar nestjes in ruigtevegetaties en braamstruweel in de winterperiode als de nestjes het beste zichtbaar zijn. Vleermuizen

Alle terreinen zijn verspreid in het seizoen minimaal twee keer onderzocht op vleermuizen met een batdetector. Op de terreinen met weinig potentie voor verblijfplaatsen van vleermuizen heeft het onderzoek zich met name gericht op het in kaart brengen van foerageergebied en vliegroutes tijdens avondbezoeken. Wel is in de nabijheid van dergelijke weinig kansrijke gebieden in woonwijken onderzocht of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn (onder andere in Stadshagen en Aa-landen). In kansrijke gebieden met veel potentie voor verblijfplaatsen als De Horte, Soeslo, Zandhove, Engelse Werk/Zandhove en Agnietenberg eo zijn overwegend vier bezoeken uitgevoerd (twee in de kraamtijd en twee in de paartijd). Specifiek voor Meervleermuis zijn op één locatie (Meer)vleermuizen gevangen met mistnetten onder een brug bij de Brinkhoekweg (terrein Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water).

Page 29: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

23

Boommarter, Eekhoorn, Das, Steenmarter, Hermelijn en Wezel

Onderzoek naar Boommarter heeft plaatsgevonden door alle bomen met geschikte holten te controleren op sporen van bewoning (onder andere uitwerpselen, krabsporen en prooiresten). Eekhoorn, Steenmarter, Hermelijn en Wezel zijn vooral geïnventariseerd op basis van zichtwaarnemingen. Voor Eekhoorn is daarnaast aanvullend gezocht naar Eekhoornnesten en vraatsporen (afgekloven dennen- en sparrenappels). De Das is in kaart gebracht door te zoeken naar bewoonde burchten in geschikte bosjes/bospercelen.

Broedvogels

Broedvogels zijn geïnventariseerd op basis van geluid- en zichtwaarnemingen. Specifiek voor enkele moeilijk te inventariseren soorten als Middelste bonte specht is ook gebruik gemaakt van het afspelen van geluiden op geluidsapparatuur om aanwijzingen voor aanwezigheid uit te lokken. Op vrijwel alle terreinen is gebruik gemaakt van een aangepaste BMP-B methode van SOVON, waarbij een geselecteerde lijst met bijzondere soorten is aangevuld met broedvogels van de Rode Lijst. Alleen in gedeelten van de terrein Agnietenberg eo en Buitenlanden Langenholte is een volledige BMP-A inventarisatie uitgevoerd, waarbij alle broedvogels in kaart zijn gebracht. Afhankelijk van de aard van het onderzochte terrein hebben 5 á 11 bezoeken plaatsgevonden, waarbij zowel in de ochtendschemering als ’s avond veldbezoeken zijn uitgevoerd. Met name de terreinen met een groot aandeel oud bos en moeras zijn vaak bezocht. Bij het vergelijken van de broedvogelinventarisaties in 2012 en 2013 is gebruik gemaakt van de volgende oude broedvogel-verspreidingsgegevens: • Broedvogelinventarisatie 1999-2013 Agnietenberg, Kranenburg en deel woonwijk Brinkhoek

[Klinken, G.J. (2013)]; • Jaarverslagen van roofvogels en uilen 1999-2013 [van Dijk, J. (2013)]; • Broedvogelinventarisatie 1977-2012 Buitenlanden Langenholte [van Vilsteren, H. (2012)]; • Broedvogelinventarisatie 2007 Soeslo [Kloppenburg, J. (2007)]; • Broedvogelinventarisatie 2007 [Hoksberg, M. (2007]; • Broedvogelinventarisatie 2002 Stadshagen II [Kaales, M.W. (2002)]; • Broedvogelinventarisatie 2000-2002 Emmertochtsloot (De Horte) [Zekhuis, M. (2002)]; • Weidevogelinventarisatie 1996 Sekdoorn [Kleman et al. (1996)]; • Broedvogelinventarisatie 1992 Buitenlanden Langenholte, Struinwaard en Maatrgraven

(gedeeltelijk) [Heinen, M.H. (2003)]; • Weidevogelinventarisatie 1991 Stadshagen [Dijkstra et al. (1991)]; • Broedvogelinventarisatie 1989/1990 golfbaan en omgeving [van der Laan, H.H. (1990)]; Daarnaast zijn broedvogelgegevens uit diverse beheerplannen en -visies gebruikt en ook oude waarnemingen van vrijwilligers als Henk Rensink, Albert Roering, Jan van Dijk en Henny van Vilsteren. Broedvogelonderzoek anno 1915

In oktober 1915 werd rapport opgemaakt van een diezelfde zomer uitgevoerd broedvogelonderzoek in het Zwolse stadspark ’t Engelse Werk. Bij vergelijking met de tegenwoordige aanpak valt een aantal zaken op. Er was een vergunning van de wethouder nodig om zelfs maar de grasvelden en perken te kunnen betreden. En men ging net als nu voor de

hoogste broedcodes, maar ging daar wel veel verder in. Voor zover mogelijk werden alle nesten opgespoord. In een tijdsbestek van 81 dagen werden door vijf onderzoekers maar liefst 26 bezoeken afgelegd. Er werd dus gestreefd naar een zo groot mogelijke volledigheid, terwijl we nu vooral proberen om op gestandaardiseerde wijze gegevens te

verkrijgen die we jaar op jaar kunnen vergelijken. Door het ijverig nazoeken van de nesten werd de invloed van predatie en nestroof door eierverzamelaars pijnlijk duidelijk.

Slechts een vijfde van de nesten mocht uitvliegen. Dit ondanks verwoede inzet om vermeende nestverstoorders als Roeken, zwerfkatten en kraaien weg te schieten. Dat eieren verzamelen toen nog een heel gewone vrijetijdsbesteding was wordt duidelijk uit het feit dat bij 63 van de uitgehaald aangetroffen nesten in maar liefst 46 gevallen een

jongenshand werd vermoed…. Katten slechts zeven maal. In dat licht is het dus helemaal niet zo vreemd dat men niet van de paden af mocht! De regel is mede ingesteld om eierrovers te kunnen verbaliseren, ook als ze niet op heterdaad betrapt konden worden. Waarmee maar weer bewezen wordt dat vroeger niet alles beter was.

Page 30: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

24

Amfibieën

Bij het inventariseren van amfibieën zijn verschillende methoden gebruikt. In maart/april zijn specifiek voor Knoflookpaden (Agnietenberg eo en De Horte) avondbezoeken uitgevoerd om roepende mannetjes te inventariseren. Daarnaast zijn de betreffende wateren met een schepnet bemonsterd om larven te vangen. Verder zijn op De Horte, Soeslo en Zandhove in maart-april fuiken uitgezet om Kamsalamanders te vangen en zijn aansluitend in juli-augustus larven gevangen met schepnet. Poelkikker is vooral onderzocht door op zonnige dagen in mei-juni volwassen dieren te vangen met een schepnet en te determineren. Tijdens deze bezoeken, maar ook tijdens avondbezoeken voor vleermuizen, zijn daarnaast roepende mannetjes in kaart gebracht.

Reptielen

Voor reptielen heeft het onderzoek zich voornamelijk gericht op terreinen met oude waarnemingen van reptielen (Engelse Werk/Spoolderbos, Soeslo en De Horte). Op deze terreinen heeft op minimaal drie momenten in het voorjaar met gunstige weersomstandigheden (droog, zonnig, weinig wind) onderzoek plaatsgevonden voor Ringslang. Specifiek op terrein De Horte zijn daarnaast voor Hazelworm houten plankjes neergelegd die minimaal drie keer zijn gecontroleerd onder gunstige weersomstandigheden (zie figuur 3.2). Houten plankjes vormen een aantrekkelijke schuilplek voor reptielen met een verborgen levenswijze zoals Hazelworm.

Figuur 3.2 Onderzoekslocaties Hazelworm

Vissen

Het onderzoek naar vissen bestaat uit twee onderdelen. Grote wateren zijn overwegend onderzocht vanaf een boot met elektrisch visapparaat. Het gaat hierbij onder andere om de buitendijkse kolken langs het Zwarte Water en de Vecht (terrein Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water en Buitenlanden Langeholte). Daarnaast is de Stadskolk op terrein Zwartewaterzone Stadshagen op deze wijze onderzocht. De overige wateren zijn onderzocht met een schepnet, waarbij om de 5-10 meter een bemonstering heeft plaatsgevonden.

Page 31: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

25

Dagvlinders en libellen

Dagvlinders en libellen zijn met name met behulp van zichtwaarnemingen geïnventariseerd. Indien noodzakelijk voor de determinatie zijn exemplaren gevangen met een insectennet. Verspreid in het seizoen zijn minimaal drie inventarisatierondes gelopen voor dagvlinders en libellen, omdat niet alle soorten in dezelfde periode van het jaar waar te nemen zijn. Daarbij is geprobeerd om zoveel mogelijk onder gunstige omstandigheden (zonnig en weinig wind) te inventariseren. De aandacht is met name uitgegaan naar oeverzones van waterpartijen, structuurrijke overgangen in de vegetatie en plaatsen met waardplanten en nectarplanten.

Sprinkhanen en krekels

Sprinkhanen en krekels zijn hoofdzakelijk met behulp van geluidswaarnemingen geïnventariseerd, aangezien vrijwel alle soorten een kenmerkend geluid voortbrengen. Aanvullend zijn exemplaren ter determinatie gevangen. De meeste sprinkhanen zijn in de zomerperiode goed waar te nemen. In alle gebieden is in periode 2012-2013 minimaal één bezoek voor sprinkhanen uitgevoerd. Daarbij is geprobeerd om zoveel mogelijk onder gunstige omstandigheden (zonnig en weinig wind) te inventariseren. De aandacht is met name uitgegaan naar oeverzones van waterpartijen en ongemaaide delen van graslandpercelen.

Page 32: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

26

Page 33: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

27

4 Resultaten

4.1 INLEIDING

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de onderzoeksresultaten en geeft inzicht in de verspreiding en aantallen van aangetroffen soorten in 2012-2013. Deze informatie is ook terug te vinden in de vorm van inventarisatiekaarten, die zijn opgenomen in Bijlage 3 tot en met 9. Tevens is een vergelijking gemaakt met oude verspreidingsgegevens uit diverse bronnen en wordt aangegeven of in de toekomst bedreigingen voor de soort zijn te verwachten. Afgesloten wordt met een beschrijving van de kansen en mogelijkheden om het onderzoeksgebied geschikter te maken voor aanwezige soorten

4.2 ZOOGDIEREN

Aanwezige soorten in 2012-2013

Otter

Otter is in 2012 en 2013 vooral in de gebieden langs het Zwarte Water en de Vecht aangetroffen. Aanwijzingen voor de aanwezigheid zijn met name spraints (plekken met uitwerpselen die dienen als afbakening van het leefgebied) en in mindere mate andere sporen zoals pootafdrukken. Uit onderzoek met cameravallen door Vincent Martens is overigens gebleken dat in het gebied langs de Overijsselse vecht/Zwarte water ook jongen worden groot gebracht. Zo zijn in 2012 drie jongen en een vrouwtje vastgelegd met een cameraval. In alle overige gebieden kunnen echter zwervende dieren worden aangetroffen, zoals ook blijkt uit verkeersslachtoffers bij Hoonhorst in 2012 (bij De Horte) en op de IJsselallee ter hoogte van het Spoolderbos in 2013 (waarneming.nl). Op de IJsselallee is in 2006 ook een Otter doodgereden ter hoogte van het viaduct bij het Spoolderbos (mondelinge mededeling Maarten Kaales, gemeente Zwolle). Otter was uitgestorven in het onderzoeksgebied rond begin jaren ’80 van de vorige eeuw. Na de herintroductie van Otter in Wieden-Weerribben in 2002 is de soort in 2011 voor het eerst weer ontdekt in de het onderzoeksgebied. Daarna is het aantal waarnemingen toegenomen met als voorlopig hoogtepunt de waarneming van een vrouwtje met jongen in 2012. Omdat Otter een groot territorium met voldoende rustige plekken nodig heeft, wordt niet verwacht dat buiten de terreinen langs de Vecht en het Zwarte water ruimte is voor meer territoria van Otter in het onderzoeksgebied. Naast het ontbreken van rustige gebieden van voldoende omvang vormt ook het verkeer een grote bedreiging (zie ook kader) voor verdere uitbreiding van de populatie. Voor Otter zijn met name langs de weteringen ten zuiden en oosten van Zwolle uitbreidingsmogelijkheden aanwezig, als aanvulling op de leefgebieden langs de Vecht. Om dit te kunnen bereiken is het van belang dat wegen/bruggen worden aangepast om een veilige passage van Otter mogelijk te maken en dienen grote rustgebieden te worden aangelegd met voldoende dekking in de vorm van rietruigtes en bosjes.

Page 34: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

28

Otter over de weg

Hoewel Otters vooral leven van waterdieren en zich daarvoor regelmatig in het water bevinden, verplaatst deze soort zich doorgaans niet zwemmend. Otters hebben namelijk de gewoonte om zich te verplaatsen via de oevers. Waar een watergang een weg kruist, kiest een otter vaak voor een oversteek over de weg, in plaats van zwemmen onder de brug

door. Zo loopt hij het risico om overreden te worden. Uit het monitoringonderzoek in de Weerribben-Wieden blijkt dat maar liefst 80% van de ottersterfte door aanrijdingen wordt veroorzaakt. Om de kans op verkeersslachtoffers te minimaliseren kunnen diverse maatregelen worden genomen. Dit kan door de aanleg van loopplanken onder bruggen,

in combinatie met geleidend raster. Ook faunabuizen of tunnels met geleidende rasters vormen soms een oplossing. Daarnaast kan op bepaalde locaties ook voorkomen worden dat de soort de weg op kan door het plaatsen van raster. De laatstgenoemde maatregel wordt geadviseerd bij het Spoolderbos, omdat Otter aan de overzijde van de IJsselallee geen

geschikt leefgebied vindt.

Otter (Foto: Vincent Martens) Das

Kraamburchten van Das komen met name voor op hoge zandkoppen ten oosten van Zwolle, onder andere bij de Wijthmenerplas/golfbaan en De Horte. Daarnaast lijkt de soort zich ook op Soeslo te vestigen, aangezien hier in 2012 graafsporen/burchten zijn aangetroffen. Een groot gebied rondom de burcht (tot wel 1000 meter!) wordt door Das gebruikt als foerageergebied. Het gebied rondom de Wijthmenerplas was van oorsprong al een belangrijk gebied voor Dassen. Door stroperij en vernieling begin jaren ’60 van de vorige eeuw, verdween Das definitief uit het onderzoeksgebied in 1965 (Creemers et al. 1991). Pas na 1990 heeft Das zich - via de bosgebieden rond Ommen - weer gevestigd vanuit nog overgebleven populaties van Das in het Reestdal. De eerste vestiging heeft plaatsgevonden op De Horte en later heeft - met de Emmertochtsloot als meest waarschijnlijke migratieroute - vestiging plaatsgevonden op en rond terrein Wijthmenerplas/golfbaan. Belangrijkste bedreiging voor een verdere opmars zijn het ontbreken van geschikte burchtlocaties (rustige bosjes met goed graafbare zandgrond) en het verkeer. Kansen voor uitbreiding van leefgebied van Das zijn aanwezig door aanplant van bos op (opgebrachte) zandgrond in de nabijheid van een groot areaal grasland. Vooral bij Zandhove (Bikkenrade) en in mindere mate Buitenlanden Langenholte zijn hier mogelijkheden voor. Daarnaast zorgt de aanleg van faunapassages voor grote overlevingskansen.

Page 35: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

29

Steenmarter

In het onderzoeksgebied zijn in 2012-2013 maar mondjesmaat waarnemingen gedaan van foeragerende Steenmarters: alleen op de terreinen De Horte, de Wijde Aa-Westerveldse Aa en Wijthmenerplas/golfbaan e.o.. Naar verwachting komt de soort in lage dichtheden voor in vrijwel alle gebieden, ook omdat in de omgeving van de onderzochte terreinen vaak wel waarnemingen van Steenmarter zijn gedaan. Verblijfplaatsen van Steenmarter worden in de onderzochte terreinen niet verwacht (zijn vooral aanwezig in bebouwing): het gebied wordt vooral gebruikt als foerageergebied. De laatste jaren lijkt het aantal waarnemingen van Steenmarter toe te nemen in Zwolle en omgeving. De uitbreiding vindt plaats binnen de bebouwde kom, vooral in de oudere wijken. Voor Steenmarter vormt stedelijke vernieuwing de belangrijkste bedreiging, vanwege het verlies aan verblijfplaatsen (nieuwbouw is niet meer toegankelijk voor Steenmarter) en foerageergebied (minder ruimte voor groenelementen). Kansen voor Steenmarter zijn aanwezig door het laten liggen van takkenbossen en het ongemoeid laten van ruige overhoekjes en dichte struikbegroeiingen. Hermelijn

Hermelijn is tijdens het onderzoek maar in enkele terreinen waargenomen (Buitenlanden Langenholte, Wijthmenerplas/golfbaan en De Horte). Vermoedelijk komt de soort wel in meer terreinen in lage dichtheden voor, met name op plekken met vochtige ruigtevegetaties. Door de onopvallende levenswijze van Hermelijn is het lastig om een populatietrend te bepalen. Voor Hermelijn vormt intensief beheer van landschapselementen (ruigte, oevervegetaties en dergelijke) de grootste bedreiging, omdat hierdoor plekken voor verblijfplaatsen en foerageergebieden verdwijnen. Kansen voor Hermelijn zijn aanwezig door de aanleg van natuurvriendelijke oevers die vervolgens extensief worden onderhouden. Wezel

In 2012-2013 is Wezel alleen aangetroffen in of in de directe nabijheid van de terreinen Zandhove, Wijthmenerplas/golfbaan, Oldenelerpark en Agnietenberg eo. Verwacht wordt dat de soort in alle terreinen in lage dichtheden voorkomt, met name op plekken met droge ruigtevegetaties en bossen. Hierbij wordt de omgeving van mensen niet geschuwd. Zo is in het verleden regelmatig een familie Wezels grootgebracht in één van de tuinen nabij de Agnietenberg (mondelinge mededeling Gert van Klinken). Door de verborgen levenswijze is het ook voor Wezel lastig om een populatietrend te bepalen. Wezel staat vooral onder druk door van aantasting van het leefgebied, het toenemende verkeer, intensivering van de landbouw en het gebrek aan schuilmogelijkheden. Ze hebben verder te lijden onder de 'opruimwoede' van mensen en het dichten van kieren en scheuren in schuurtjes en andere gebouwen (zoogdiervereniging.nl). Door het laten liggen van takkenbossen en het ongemoeid laten van ruige overhoekjes en dichte struikbegroeiingen kunnen hun leefomstandigheden sterk verbeterd worden. Waterspitsmuis

Waterspitsmuis is in 2012-2013 alleen op Soeslo aangetroffen in het onderzoeksgebied. Hier is een partij braakballen van Kerkuil uitgeplozen met daarin restanten van twee Waterspitsmuizen. Op Soeslo zijn in 2012 ook inloopvallen gezet, maar zonder resultaat. Ook vangstsessies in/nabij de Wijde Aa, Stadkolk, Buitenlanden Langenholte en Westerveldse bos leverden helaas geen Waterspitsmuizen op. Verwacht wordt dat Waterspitsmuis in ieder geval ook voorkomt in de Buitenlanden Langenholte, aangezien de soort tijdens werkzaamheden voor de nieuwe nevengeul aan de overzijde van de Vecht bij Den Doorn is aangetroffen (mondelinge mededeling Martijn Bunskoek). Het is onduidelijk welke populatietrend Waterspitsmuis in de omgeving van Zwolle heeft, omdat maar weinig waarnemingen bekend zijn in Zwolle en omgeving. Naar verwachting is Waterspitsmuis hier - net als in de rest van Nederland - in aantal achteruitgegaan door het verdwijnen van kwelsituaties, het intensieve

Page 36: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

30

onderhoud van watergangen, maar op enkele plekken ook juist door het achterblijven van onderhoud waardoor een monotone rietvegetatie ontstaat kansen krijgt. Voor Waterspitsmuis zijn veel kansen aanwezig door het aanleggen van natuurvriendelijke oevers en het uitvoeren van specifiek onderhoud (met name gericht op het terugdringen van Riet). Dwergmuis

Dwergmuis heeft binnen het onderzoeksgebied een lichte voorkeur voor de vochtige gebieden en is aangetroffen op de terreinen Buitenlanden Langenholte, Zwartewaterzone Stadshagen, Westerveldse bos e.o., Maatgraven en Soeslo. Vermoedelijk komt de soort in alle gebieden voor, op plekken met vochtige (riet)ruigte en goed ontwikkelde (braam)struwelen. Verwacht wordt dat de soort qua verspreiding en aantal stabiel is en vermoedelijk zelfs licht toeneemt. De soort neemt naar verwachting vooral toe door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Wel blijft het voor de soort belangrijk dat ruigte/oevervegetatie niet verbost en tijdig onderhoud plaatsvindt. Kansen voor Dwergmuis zijn vooral aanwezig door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en het creëren van geleidelijke overgangen tussen boselementen en graslanden (mantel- en zoomvegetaties). Eekhoorn

Eekhoorn is in 2012-2013 vooral aangetroffen op de terreinen met een groot aandeel oud bos. Zo is de soort waargenomen op De Horte, Engelse werk/Spoolderbos, Wijthmenerplas/golfbaan, Zandhove, Agnietenberg e.o., Soeslo en het Westerveldse bos. In alle gebieden zijn zowel nesten als volwassen dieren aangetroffen. Met uitzondering van het Westerveldse bos wordt ook verwacht dat op alle locaties voortplanting plaatsvindt. Op basis van oude verspreidingsgegevens en informatie van inwoners van Zwolle wordt verwacht dat Eekhoorn de laatste jaren is achteruitgegaan. Het gaat dan niet zozeer om de verspreiding (die is gelijk gebleven), maar vooral om het aantal dieren dat wordt waargenomen. De voornaamste bedreigingen voor Eekhoorn zijn de verarming van het leefgebied (o.a. door het kappen van (naald)bomen en toenemende recreatiedruk) en versnippering van leefgebied (door toenemende verkeersdruk). Kansen voor Eekhoorn zijn vooral aanwezig door de aanwezige groengebieden in/rondom Zwolle met elkaar te verbinden en barrières (o.a. drukke wegen) op te heffen met behulp van faunapassages. Daarnaast kunnen bij de aanplant van nieuwe bomen in bestaande leefgebieden van Eekhoorn gericht bomen/struiken aangeplant worden die van waarde kunnen worden als nestboom/voedselbron voor Eekhoorn. Met name Hazelaar, Zomereik, Beuk en Grove den zijn geschikt. Gewone dwergvleermuis

Verblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis zijn in 2012-2013 op verschillende locaties aangetroffen, maar nergens binnen het onderzoeksgebied. Kraamverblijfplaatsen/paarverblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis zijn vooral gevonden aan de rand van woonwijken, dichtbij de onderzochte gebieden. Zo zijn kraamverblijfplaatsen/paarverblijfplaatsen aangetroffen in de wijken Stadshagen, Aa-landen en Spoolde en worden ook kolonies verwacht in Assendorp, De Pierik en Oldenelerlanden. Foeragerend is Gewone dwergvleermuis in alle terreinen aangetroffen en deze gebieden hebben dan ook een belangrijke functie als foerageergebied voor de soort. Op de meeste terreinen ontbreken duidelijke vliegroutes tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden. Alleen ten noorden van de Aa-landen is vastgesteld dat Gewone dwergvleermuis de beplanting langs de Kolksteeg (minimaal 12 exemplaren) en de Brinkhoekweg (minimaal 21 exemplaren) gebruikt als belangrijke vliegroute. Gewone dwergvleermuis gebruikt deze routes om van hun verblijfplaatsen in de Aa-landen te vliegen naar de foerageergebieden in het Westerveldse bos en de kolken langs het Zwarte water. Het algemene voorkomen van Gewone dwergvleermuis komt overeen met bekende verspreidingsgegevens (Douma et al. 2011). De grootste bedreiging voor Gewone dwergvleermuis

Page 37: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

31

vormt de sloop en renovatie van woningen (verlies verblijfplaatsen) en het verwijderen van lijnvormige beplantingselementen (verlies vliegroutes). Voor Gewone dwergvleermuis zijn binnen het onderzoeksgebied goede mogelijkheden aanwezig om vliegroutes te versterken/te creëren door langs wegen bomen aan te planten. Ruige dwergvleermuis

Ruige dwergvleermuis is vooral een boombewoner, maar wordt ook in gebouwen, vogelnestkasten en vleermuiskasten aangetroffen. De soort is in vrijwel alle gebieden foeragerend waargenomen. Verblijfplaatsen van de soort zijn vooral aangetroffen in een aantal bosgebieden (Zandhove en Soeslo), maar ook in een vrijstaande boom net buiten terrein Buitenlanden Langenholte. De verspreiding van Ruige dwergvleermuis is stabiel te noemen. Op veel plekken waar de soort op basis van oude verspreidingsgegevens voorkwam is de soort gedurende de onderzoeksperiode ook weer aangetroffen. Achteruitgang van aantallen wordt dan ook niet verwacht. Voor Ruige dwergvleermuis vormt het kappen van oude holle bomen en de sloop/renovatie van gebouwen de grootste bedreiging. Kansen voor Ruige dwergvleermuis zijn vooral aanwezig door het ophangen van vleermuiskasten (vooral in gebieden met weinig natuurlijke holten). Grote afstandvlieger

Uit ringonderzoek is gebleken dat Ruige dwergvleermuizen een sterke seizoenstrek kennen en daarbij grote afstanden afleggen. Vanaf augustus/september trekken vooral de dieren uit Midden-

en Oost-Europa in Zuidwestelijke richting om onder andere in Nederland te overwinteren. Ze leggen daarbij afstanden tot 2.000 km af! Tijdens de trek in het najaar vormen de vrouwtjes

paargroepjes van 2 tot 10 dieren in de verblijfplaatsen van territoriale mannetjes die zij op hun route passeren. Mannetjes hebben in het najaar een verblijfplaats die ze fel verdedigen

tegen andere mannetjes. Vanuit hun verblijfplaats laten ze dan ’s avonds en 's nachts een werfroep horen waarmee ze vrouwtjes naar hun verblijfplaats lokken. In het voorjaar (omstreeks maart)

trekken de vrouwtjes weer terug naar Midden- en Oost-Europa om daar kraamkolonies te vormen en de jongen groot te brengen (Kapteyn 1995).

Ruige dwergvleermuis (Foto: Daniel Tuitert)

Laatvlieger

In het onderzoeksgebied zijn in 2012-2013 geen verblijfplaatsen van Laatvlieger aangetroffen. Net buiten het onderzoeksgebied (kerkje Wijthmen) is een kraamverblijfplaats van Laatvlieger aangetroffen. Wel zijn in de meeste gebieden foeragerende Laatvliegers aangetroffen, veelal echter met een laag aantal. Verwacht wordt dat Laatvlieger in Zwolle sterk is achteruitgegaan, omdat het aantal bekende kolonies afneemt en het aantal dieren dat een kolonie bewoont minder wordt. Vermoedelijke oorzaken van deze achteruitgang zijn vooral de sloop en renovatie van bebouwing (bijvoorbeeld van kerken) en naïsolatie van spouwmuren. Verder kan Laatvlieger - in tegenstelling tot de Gewone dwergvleermuis - voor overlast zorgen door uitwerpselen en geluid die door bewoners van woningen met een kolonies niet gewaardeerd worden. Hierdoor wil het nog wel eens voorkomen dat op illegale wijze - Laatvlieger is namelijk net als alle vleermuissoorten een strikt beschermde soort in de Flora- en faunawet - gebouwen ontoegankelijk worden gemaakt voor Laatvlieger. Kansen voor Laatvlieger zijn vooral aanwezig door een betere bescherming van kolonies. Hiervoor is meer zicht nodig op de verspreiding van kolonies door het uitvoeren van gericht onderzoek. Kolonies kunnen vervolgens gericht worden beschermd middels onder andere goede voorlichting aan de bewoners.

Page 38: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

32

Rosse vleermuis

Verblijfplaatsen van Rosse vleermuis zijn alleen aangetroffen op De Horte, Soeslo, Zandhove, Westerveldse bos en het Engelse werk en net buiten het gebied Wijthmenerplas/golfbaan (Landgoed Boschwijk). In de overige gebieden is de soort niet te verwachten, vanwege het ontbreken van oude bomen (met name Zomereik en Beuk zijn in trek). Vooral het bos rondom de Agnietenberg (korte termijn) en de Nooterhof (Almelose kanaal eo) hebben potentie als verblijfplaats voor de soort. Zo zijn elders in Zwolle ook verblijfplaatsen aangetroffen op plaatsen buiten de bekende plekken. In 2013 is nog een paarverblijfplaats van Rosse vleermuis aangetroffen in één van de bomen langs de Stadsgracht (eigen waarneming) en in 2008 ook een verblijfplaats van Rosse vleermuis aangetroffen in één van de laanbomen langs de Wipstrikkerallee (mondelinge mededeling Daniel Tuitert). Ook worden al jaren regelmatig paarverblijven en kraamkolonies van Rosse vleermuis gevonden in de oude laanbomen van de Kuyerhuislaan (Herfte) en de Schellerallee/Schellerbergweg (Schelle). Verwacht wordt dat Rosse vleermuis qua verspreiding (en mogelijk ook qua aantallen) toeneemt door het ouder worden van bomen en bossen. Voor Rosse vleermuis vormt het kappen van koloniebomen de grootste bedreiging. Kansen voor Rosse vleermuis zijn vooral aanwezig door zeer terughoudend te zijn met de kap van oude (laan)bomen en door nu al de vleermuisbomen van de toekomst aan te planten (met name Zomereik en Beuk). Watervleermuis

In 2012-2013 zijn kraamverblijfplaatsen van Watervleermuis aangetroffen in de gebieden Soeslo, Zandhove en het Engelse werk. Daarnaast is net buiten het terrein De Horte een kraamverblijfplaats aangetroffen op landgoed Mataram en wordt op basis van waarnemingen ook een kolonie Watervleermuizen verwacht in het Westerveldse bos in de omgeving van de Brinkhoekweg. Bij de brug boven de Westerveldse Aa zijn zeer vroeg op de avond namelijk vijf vrouwelijke Watervleermuizen gevangen tijdens onderzoek voor Meervleermuis. Foeragerend is de soort in alle gebieden aangetroffen die in de nabijheid liggen van de bekende verblijfplaatsen. Vooral lanen, kolken, vijvers en weteringen in het onderzoeksgebied worden als foerageergebied gebruikt. Verwacht wordt dat soort in aantal stabiel is gebleven en mogelijk zelfs licht is toegenomen door het ouder worden van bossen (o.a. Westerveldse bos). Uit het verleden zijn (kraam)kolonies bekend van Watervleermuis op De Horte, Soeslo, Het Engelse werk en Zandhove (Horsthuis 2007 en Mosterd & Martens 1990). Een lichte toename is te verwachten op basis van oude verspreidingsgegevens. In 1984 zijn in drie verschillende bosgebieden kolonies aangetroffen binnen de gemeente Zwolle en nu worden in vier bosgebieden kolonies verwacht. Voor Watervleermuis zijn oude (kolonie)bomen in combinatie met een aaneengesloten netwerk van houtwallen, singels, bosjes en wateren van belang als leefgebied. De grootste bedreiging voor Watervleermuis vormt het kappen van oude bomen. Kansen voor Watervleermuis zijn vooral aanwezig door het verbeteren van de voedselsituatie (o.a. aanleg natuurvriendelijke oevers), zeer terughoudend te zijn met de kap van oude (laan)bomen en door nu al de vleermuisbomen van de toekomst aan te planten (met name Zomereik en Beuk). Meervleermuis

Van Meervleermuis is in 2013 voor het eerst een verblijfplaats vastgesteld buiten het bekende gebied met verblijfplaatsen/kolonies rondom de Wieden/Weerribben. In een woning in de wijk Aa-landen is een kolonie vastgesteld met in totaal 15 dieren (zie kader). Op basis van bekende verspreidingsgevens wordt mogelijk ook nog een kolonie Meervleermuizen verwacht in de wijk Berkum (Schouten 2010). Foeragerend is de soort vooral waargenomen boven het Zwarte water en de Vecht, maar ook boven naastgelegen kolken en plassen. Daarnaast is een belangrijke vliegroute aanwezig boven de Westerveldse Aa naar de Noorderkolk. Over een populatietrend van Meervleermuis is op basis van de beschikbare gegevens weinig te zeggen, maar bedreigingen liggen wel op de loer. De grootste bedreiging wordt gevormd door renovatie, sloop en

Page 39: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

33

naïsolatie van woningen met kolonies. Omdat kolonies (Meer)vleermuizen lang niet altijd bekend zijn bij de bewoners kunnen bovengenoemde werkzaamheden onbedoeld veel schade opleveren voor Meervleermuizen. Er zijn vooral kansen voor Meervleermuis door een betere bescherming van kolonies. Hiervoor is meer inzicht nodig van de verspreiding van kolonies door het uitvoeren van gericht onderzoek om vervolgens kolonies middels goede voorlichting aan de bewoners veilig te stellen. Resultaten zenderonderzoek Meervleermuis 2013

Uit vleermuisonderzoek in 2012 bleek dat boven de kolken langs het Zwarte water en boven het Zwarte water zelf een behoorlijk aantal Meervleermuizen rondvlogen. Toen

het gebied rondom de Westerveldse Aa en de Wijde Aa in 2013 ook werden toegevoegd aan het onderzoeksgebied van het Faunaonderzoek werd vastgesteld dat hier ook

veel Meervleermuizen foerageerden. Rond die tijd is het idee ontstaan om hier een zenderonderzoek uit te voeren voor Meervleermuis. Doel van het onderzoek was om te

achterhalen waar zich de kolonie(s) bevinden en om meer kennis te vergaren over de wijze waarop Meervleermuis het landschap ten noorden van Zwolle gebruikt. Hiertoe

zijn door twee ervaren vleermuisdeskundigen (Daniel Tuitert en Theo Douma) mistnetten geplaatst om Meervleermuizen te vangen boven de Westerveldse Aa.

Dit is gedaan door de netten onder de brug van de Brinkhoekweg te spannen en af te wachten tot er een Meervleermuis in de netten vliegt (Meervleermuizen

vliegen normaliter vlak boven het water). Al snel werd een vrouwtje Meervleermuis gevangen die - voorzien van een zendertje - weer werd losgelaten. Na losgelaten te zijn,

werd het dier die nacht maar enkele keren opnieuw opgepikt door de ontvanger (deze heeft een bereik van ongeveer 500 meter), maar tijdens de nacht kon niet

precies bepaald worden waar het dier rondvloog.

Meervleermuis (Foto: Martijn Bunskoek)

De volgende avond is in de wijk Aa-landen begonnen om de bebouwde kom van Zwolle systematisch te doorkruisen met een ontvanger om te achterhalen waar het gezenderde dier zich bevond. Al snel bleek dat het dier verbleef in een spouwmuur van een woning in een wijkgedeelte dat grenst aan de Wijde Aa. Bij het posten op de plek bleek de

verblijfplaats uit 15 vermoedelijk vrouwelijke dieren te bestaan. Nu lukte het wel om de Meervleermuis te volgen: het dier vloog via de rand van de wijk Aa-landen richting Stadshagen om boven het Zwarte Water te jagen tussen de Twistvlietbrug en de hoge fietsbrug bij Frankhuis. Na een korte rustperiode - die hangend aan de Twistvlietbrug werd

doorgebracht - vloog het dier verder naar de Noorderkolk om daar ook weer een tijd te foerageren. Daarna vloog het dier weer terug naar de verblijfplaats, maar werd de brug boven de Westerveldse Aa gemeden door langs de verderop gelegen bosrand te vliegen…. De daarop volgende dagen bleek de zender steeds minder goed te werken, hoewel het dier

wel af en toe weer werd opgepikt tussen de Twistvlietbrug en de hoge fietsbrug. Nieuwe informatie bleek het onderzoek niet meer op te leveren, waardoor het zenderonderzoek werd stopgezet. Er is overigens nog wel geconstateerd dat de kolonie verhuisde naar de naastgelegen woning. Gewone grootoorvleermuis

Gewone grootoorvleermuis is een soort met een zacht sonargeluid en wordt daardoor normaliter maar weinig waargenomen met een batdetector. De soort is het onderzoeksgebied aangetroffen in de gebieden met oude boselementen zoals op de terreinen Agnietenberg e.o., Wijthmenerplas e.o. en De Horte. Hoewel geen verblijfplaatsen zijn aangetroffen, worden deze in en rondom deze gebieden wel verwacht. Zo zijn in het verleden zowel op De Horte als op Soeslo kolonies aangetroffen en is al jaren een kolonie aanwezig op de zolder van een voormalig schoolgebouwtje op de landgoed Schellerberg dat ligt tussen de terreinen Engelse Werk/Spoolderbos en Schellerpark (mondelinge mededeling Daniel Tuitert). Verwacht wordt dat de populatie redelijk gelijk gebleven is, ook omdat de terreinen waar Gewone grootoorvleermuis voorkomt niet drastisch zijn veranderd. De grootste bedreiging voor

Page 40: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

34

de soort vormt het kappen van oude holle bomen en de sloop/renovatie van gebouwen met houten zolderruimtes. Voor Gewone grootoorvleermuis zijn wel kansen aanwezig door terughoudend te zijn met het kappen van oude bomen en bij renovatie van gebouwen in landelijk gebied standaard vleermuisvoorzieningen (bijvoorbeeld vleermuiskasten) aan te brengen.

Ontbrekende soorten in 2012-2013

Tweekleurige vleermuis

Tweekleurige vleermuis is tijdens in 2012-2013 niet aangetroffen in het onderzoeksgebied. De laatste jaren neemt het aantal waarnemingen van Tweekleurige vleermuis sterk toe in Nederland en Overijssel, mede als gevolg van verbeterde opname- en anlysetechnieken. Zo is de soort in 2013 voor het eerst ook in Zwolle waargenomen. Rond de nieuwe Isalaklinieken is in het najaar een luidkeels baltsend mannetje waargenomen (mondelinge mededeling Daniel Tuitert). Hieruit kan voorzichtig geconcludeerd worden dat zelfs één of meerdere paarverblijfplaatsen in Zwolle (waarschijnlijk in de hoogbouw van het ziekenhuis) aanwezig zijn. Tweekleurige vleermuis foerageert bij voorkeur in natte gebieden en in binnen het onderzoeksgebied vormen met name de uiterwaarden van het Zwarte Water en de Vecht zeer geschikt foerageerbiotoop voor de soort. Voor Tweekleurige vleermuis vormt sloop/renovatie van gebouwen met verblijfplaatsen de grootste bedreiging. Er zijn vooral kansen voor Tweekleurige vleermuis door een betere bescherming van kolonies. Hiervoor is meer inzicht nodig van de verspreiding van kolonies door het uitvoeren van gericht onderzoek om vervolgens de kolonies middels goede voorlichting aan de bewoners veilig te stellen. Bechsteins vleermuis, Vale vleermuis, Brandts vleermuis, Baardvleermuis en Bosvleermuis

Zeldzame vleermuissoorten zoals Bechsteins vleermuis, Vale vleermuis, Brandts vleermuis, Baardvleermuis en Bosvleermuis zijn in 2012-2013 niet aangetroffen. In Overijssel komen deze soorten vooral in Salland en Twente voor. Zo worden Baardvleermuis en Brandts vleermuis overwinterend rondom Dalfsen in ijskelders op Landgoed Rechteren en Den Aalshorst aangetroffen (bijvoorbeeld in de ijskelder van Landgoed Rechteren). Op basis van de beperkte grootte van de bosgebieden in de gemeente Zwolle worden hier geen van bovenstaande soorten verwacht. Doordat De Horte aansluit op andere landgoederen ten zuiden van Dalfsen zijn hier soorten als Brandts vleermuis en Baardvleermuis niet uit te sluiten, hoewel eerder onderzoek met mistnetten op De Horte en Mataram geen waarnemingen heeft opgeleverd (mondelinge mededeling Daniel Tuitert). Belangrijke bedreigingen zijn niet aanwezig voor deze soorten. Hoewel er weinig mogelijkheden aanwezig zijn voor Bechsteins vleermuis, Vale vleermuis, Brandts vleermuis, Gewone baardvleermuis en Bosvleermuis, kan mogelijk op den duur vestiging plaatsvinden doordat soorten landelijk/regionaal in aantal toenemen. Met name het ouder worden van bossen (en laten staan van oude bomen), het ophangen van vleermuiskasten aan gebouwen/bomen en het aanleggen van vleermuiskelders kan potentie bieden voor bovenstaande soorten. Franjestaart

In de onderzoeksperiode zijn geen Franjestaarten aangetroffen in de onderzochte gebieden. Ook in/rondom Zwolle zijn waarnemingen bijzonder schaars. Alleen in de steenoven van Windesheim overwinteren jaarlijks meerdere Franjestaarten. In de winter van 2013-2014 zijn hier nog 23 Franjestaarten geteld (mondelinge mededeling Henk Mellema). Vermoedelijk zijn deze dieren afkomstig van de Veluwe of de Landgoederenzone bij Deventer, want op het aangrenzende landgoed Windesheim zijn ondanks intensief vleermuisonderzoek in het kader van landgoedherstel (waaronder mistnetonderzoek) geen Franjestaarten gevangen (mondelinge mededeling Daniel Tuitert). Verder zijn verschillende kelders op de landgoederen rond Dalfsen in trek bij Franjestaarten (Douma et al. 2011). Waarnemingen van Franjestaarten in de zomerperiode berusten vermoedelijk op foutieve determinaties met de batdetector: waarschijnlijk gaat het om Watervleermuizen. Dit geldt eveneens

Page 41: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

35

voor zeer oude waarnemingen afkomstig uit onder andere het Engelse werk, Soeslo, Zandhove en de Wijthmenerplas (Martens & Mostert 1990). Determineren van Franjestaarten met een batdetector is namelijk erg lastig en de soort kan gemakkelijk worden verward met ander myoten zoals Watervleermuis en Baardvleermuis. Beter is het om dieren te vangen met mistnetten, zodat ze in de hand kunnen worden gedetermineerd. Dergelijk onderzoek heeft in het verleden zonder resultaat (geen Franjestaarten) plaatsgevonden in de omgeving van Herfte, De Horte en op het eerder genoemde Landgoed Windesheim. Overigens hebben Franjestaarten een voorkeur voor grote aaneengesloten bosgebieden met een aanzienlijk aandeel naaldhout om in te foerageren en die zijn binnen de gemeentegrenzen van Zwolle niet voorhanden. Mogelijk dat Franjestaart in de zomerperiode De Horte wel beperkt gebruikt als foerageergebied en dat elders in de landgoederen ten zuiden van Dalfsen verblijfplaatsen aanwezig zijn. Binnen het onderzoeksgebied (en Zwolle) zijn van oudsher bekende winterverblijfplaatsen van Franjestaart overigens grotendeels verdwenen (zie ook onderstaand kader). Kansen zijn voor Franjestaart vooral aanwezig door het herstel van de bunker in het Engelse werk, het ouder worden van de vleermuisbunker bij de Nooterhof en de aanleg van nieuwe (grote) vleermuiswinterverblijfplaatsen. De verdwenen winterverblijfplaatsen van Franjestaarten in Zwolle

Tot in de jaren ’90 van de vorige eeuw werd het voormalige kruidmagazijn op het Engelse Werk gebruikt als winterverblijfplaats van enkele Franjestaarten. Inmiddels zijn hier al jaren geen overwinterende vleermuizen meer gemeld. Dit heeft met name te maken met de tochtige, weinig constante temperaturen en het ontbreken van geschikte

wegkruipmogelijkheden in de ruimte. Zelfs in de binnenstad hebben tot eind jaren ’90 van de vorige eeuw Franjestaarten overwinterd. In een kelder aan de Potgietersingel is in 1997 nog een overwinterende Franjestaart aangetroffen, maar kort daarna is de toegang nagenoeg dichtgemetseld vanwege vandalisme en andere overlast.

Hierdoor is de ruimte niet meer te inspecteren op vleermuizen. De meest opvallende winterverblijfplaats van Franjestaart was aanwezig in een kelder (magazijn) van een kledingzaak in de Diezerstraat. Destijds hingen Franjestaarten (en andere soorten als Watervleermuis en Gewone grootoorvleermuis) tussen de kleren in het magazijn!

De plek is hier verdwenen doordat het pand een andere eigenaar kreeg en de kelder werd opgeruimd. Zowel aan de Potgietersingel als de Diezerstraat ging het destijds om een laag aantal (één tot zeven exemplaren).

Franjestaart (Foto: Daniel Tuitert)

Page 42: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

36

Boommarter

Boommarter is ondanks intensief onderzoek in 2012-2013 niet aangetroffen op de onderzochte terreinen. Wel worden incidenteel verkeersslachtoffers gemeld op de grote wegen rondom Zwolle en zijn zelfs zichtwaarnemingen bekend (o.a. een zekere waarneming op Landgoed Windesheim en een onzekere waarneming op Soeslo) (waarneming.nl en Douma et al. 2011). Aanwijzingen voor voortplanting/een populatie van Boommarter in het onderzoeksgebied zijn niet aangetroffen tijdens het onderzoek en ook niet uit eerder uitgevoerd onderzoek (mondelinge mededeling Daniel Tuitert). Boommarters hebben een voorkeur voor omvangrijke bosgebieden met een lage recreatiedruk en dergelijke gebieden zijn in het onderzoeksgebied niet voorhanden. Alleen De Horte vormt mogelijk onderdeel van een territorium dat zich verder uitstrekt tot de omliggende Landgoederen Rechteren, Mataram en Den Berg. Kansen op permanente vestiging van Boommarter worden in het grootste deel van het onderzoeksgebied bijzonder klein geacht. Bever

Van Bever zijn in het onderzoeksgebied geen waarnemingen gedaan, hoewel op korte afstand van het onderzoeksgebied in de uiterwaarden bij het Engelse werk al jarenlang een bewoonde Beverburcht bekend is. Het onderzoeksgebied is lokaal wel zeer geschikt als leefgebied, zoals bijvoorbeeld de rustige wilgenbossen aan weerszijden van de Mastenbroekerbrug bij Stadshagen. Voor Bever zijn de sluis tussen het Zwarte water en de IJssel en rondom gelegen wegen echter een zeer moeilijk neembare barrière. De kans wordt groter geacht dat de soort zich op termijn vanuit noordelijke richting (via het Zwarte meer) vestigt in het onderzoeksgebied. Voor Bever vormt de kap van wilgenbos in de uiterwaarden van rivieren (om de doorstroming bij hoog water te garanderen) en verstoring van rust de grootste bedreigingen. Kansen voor Bever zijn vooral aanwezig door lokaal meer wilgen toe te staan in de uiterwaarden van de Vecht en het Zwarte water.

4.3 BROEDVOGELS

Aanwezige soorten in 2012-2013

Dodaars

In de onderzoeksperiode zijn op drie locaties territoria van Dodaars vastgesteld: op De Horte, Struinwaard/Maatgraven en Buitenlanden Langenholte. Daarnaast is net buiten het onderzoeksgebied een territorium vastgesteld bij het Oldenelerpark in de Oldenelerwaarden. Dodaars geldt in de broedtijd als een typische bewoner van voedselarme vennen en hoogvenen. Het is dan ook opvallend dat de soort juist is aangetroffen in twee relatief voedselrijke wateren op respectievelijk de terreinen Buitenlanden Langenholte (kolk) en De Horte (heldere, kwelgevoede poel). De locatie op Maatgraven bestaat uit een gegraven plas, waarin zich een zure veenmosvegetatie heeft ontwikkeld. Op deze locatie broedt de soort ook al jaren (waarneming.nl). Op de andere locaties (ook bij het Oldenelerpark) gaat het vermoedelijk om eenmalige broedgevallen. Het lijkt aannemelijk dat Dodaars is toegenomen in het onderzoeksgebied. Dodaars was jarenlang een incidentele broedvogel in het onderzoeksgebied, maar vooral door de aanleg van plassen is Dodaars de laatste jaren een regelmatige broedvogel. De grootste bedreigingen voor Dodaars bestaan uit de vorming van bosopslag op de oevers van plassen en overstroming van plassen door voedselrijk water (met vis). Voor Dodaars zijn kansen door de aanleg van nieuwe plassen op zandgrond, het regelmatig verwijderen van bosopslag op de oever en het aanbrengen van grondwallen rondom bestaande plassen op plekken die kans lopen om te overstromen door oppervlaktewater.

Page 43: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

37

Fuut

Fuut is in 2012-2013 aangetroffen op alle terreinen met grote wateren. Zo is de soort vastgesteld op de terreinen Buitenlanden Langenholte (6 territoria), Westerveldse Aa/Wijde Aa (6), Wijthmenerplas/golfbaan (6), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (4), Almelose kanaal eo (3), Zwartewaterzone Stadshagen (2 territoria) en Soeslo (1) en Oldenelerpark (1). De voorkeur van Fuut gaat uit naar heldere wateren met een rijke oeverbegroeiing. Verwacht wordt dat de soort de laatste jaren is toegenomen door de verbeterde waterkwaliteit, maar ook door de aanleg van nieuwe plassen en vijvers (onder andere in het Rietpark in Stadshagen en vijvers op de golfbaan) en de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs weteringen. Voor Fuut bestaan de grootste bedreigingen uit predatie en plotselinge waterpeilstijgingen. Kansen zijn er voor Fuut vooral door piekafvoeren op weteringen tot een minimum te beperken en water hoger in het watersysteem beter vast te houden. Ook de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs weteringen is positief voor Fuut. Blauwe reiger

Het broeden van Blauwe reiger is in 2012-2013 aangetoond op de terreinen Engelse Werk/Spoolderbos (21 nesten), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte water (20) en Zandhove (16). Op deze terreinen wordt hoog in de kruinen van (loof)bomen gebroed. De broedlocatie in de bosjes aan weerszijden van de Brinkhoekweg is vanaf 1987 in gebruik (1 nest) en is sindsdien gestaag gegroeid tot 16 paartjes in 2013, hoewel jaarlijks het aantal jaarlijks wel schommelt door strenge winters. Ook de kolonie op Zandhove kent vergelijkbare schommelingen in aantal (zie ook onderstaande grafiek).

Figuur 4.1 Aantalsontwikkeling Blauwe reiger in het Westerveldse bos en Zandhove

Ook in de kolonie in het Engelse Werk is in de jaren ’80 van de vorige eeuw begonnen met broeden (1985: 1 nest). De kolonie groeide (in 2001: 67 paar), maar ook hier geldt dat de aantallen de laatste jaren fluctueren. Aangenomen wordt dat Blauwe reiger in zijn totaliteit licht is toegenomen. Voor Blauwe reiger vormen streng winterweer (ijs en sneeuw) veruit de belangrijkste bedreiging. Kansen voor Blauwe reiger zijn aanwezig door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en aanleg van waterrijke groengebieden die zorgen voor verbeterde voedselsituatie. Ooievaar

In 2012-2013 zijn op vier terreinen bewoonde nesten van Ooievaar aangetroffen. Het gaat om de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan (2 nesten), Schellerpark (1) en De Horte (1). Daarnaast zijn op enkele plekken ook onbewoonde nesten voor Ooievaar aanwezig in het onderzoeksgebied (onder

0

10

20

30

40

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013

Westerveldse bos

Zandhove

Page 44: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

38

andere in het gebied ten zuiden van de Twistvlietbrug in Holtenbroek op terrein Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte water en in de Zwartewatezone Stadshagen). Na een dieptepunt van landelijk maar 5-9 broedparen in 1974-1977 - en pas in de jaren ’90 van vorige eeuw de eerste vestiging in Zwolle - is de soort sterk toegenomen, vooral door het plaatsen van nestpalen. De verwachting is dat de soort verder zal toenemen. Belangrijke bedreigingen zijn niet aanwezig, al kan het ontbreken van geschikte nestlocaties (meestal nestpalen) zorgen voor stagnatie van de groei. Kansen voor Ooievaar zijn aanwezig door op gunstige plekken nestpalen te plaatsen. Knobbelzwaan, Grote Canadese gans en Grauwe gans

In 2012-2013 is Knobbelzwaan aangetroffen op de terreinen De Horte (4 territoria en 1 er net buiten), Wijthmenerplas/golfbaan (4), Zwartewaterzone Stadshagen (2), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (1) en net buiten het onderzoeksgebied bij Soeslo (1). Grauwe gans is in 2012-2013 aangetroffen op De Horte (7 territoria), Almelose kanaal (6), Wijthmenerplas/golfbaan (4), Struinwaard/Maatgraven (2), Engelse werk/Spoolderbos (1), Westerveldse Aa/Wijde Aa (1), Buitenlanden Langenholte (1) en net buiten het terrein Sekdoorn (1). Grote Canadese gans is vastgesteld op de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan (13 territoria), Almelose kanaal eo (11 territoria), Buitenlanden Langenholte (4), Westerveldse Aa/Wijde Aa (4 en 2 er net buiten), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (2), De Horte (1), Struinwaard/Maatgraven (1) en net buiten het terrein Sekdoorn (1). Daarnaast zijn vooral van Grauwe gans en Grote Canadese gans ook grote groepen overzomerende/niet broedende vogels aangetroffen in verschillende gebieden (zie ook onderstaand kader). Knobbelzwaan, Grote Canadese gans en Grauwe gans broeden vooral aan de rand van grote plassen en weteringen of op eilandjes in plassen. Meestal wordt gebroed in een rijke oevervegetatie, maar ook regelmatig op de grond met weinig dekking biedende vegetatie rondom het nest. In tegenstelling tot Knobbelzwaan dulden broedende paartjes Grauwe ganzen en Grote Canadese ganzen elkaar wel beter, waardoor ze soms op relatief korte afstand van elkaar broeden. Knobbelzwaan, Grote Canadese gans en Grauwe gans hebben over het algemeen een positieve trend in het onderzoeksgebied. Zo is Knobbelzwaan toegenomen op de Wijthmenerplas/golfbaan (in 1989: 1 territorium), De Horte (2007: 2) en Zwartewaterzone Stadshagen (2002: 1). Verder hebben Grauwe gans en Grote Canadese gans zich op de meeste terreinen nieuw gevestigd rond de eeuwwisseling. Vermoedelijk hebben Knobbelzwaan, Grote Canadese gans en Grauwe gans vooral geprofiteerd van de aanleg van natuurvriendelijke oevers en plassen in het onderzoeksgebied en een verbeterde voedselsituatie. Voor Knobbelzwaan vormt de winterse kou de grootste bedreiging. Voor Grauwe gans en Grote Canadese gans vormt vooral het nieuwe beleid om overzomerende ganzen te bestrijden een bedreiging (zie kader). Voor Knobbelzwaan, Grote Canadese gans en Grauwe gans zijn goede uitbreidingsmogelijkheden door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en de aanleg van waterrijke groengebieden. Afschot overzomerende ganzen Bron: Vogelbescherming Nederland & LTO (nieuwe oogst.nu) De laatste decennia is het aantal ganzen in ons land flink gegroeid. Niet alleen de overwinterende ganzen namen in

aantal toe maar ook de Grauwe gans, Brandgans en Kolgans zijn in steeds grotere getale ‘s zomers in Nederland aanwezig. Ons open landschap met voedselrijke graslanden en grote waterpartijen is ideaal voor ganzen. Jaarlijks overwinteren hier ruim 2 miljoen ganzen. Van enkele soorten bevindt zich ’s winters meer dan de helft tot driekwart van

de Noordwest-Europese populatie in Nederland. Het succes van de natuurbescherming resulteerde niet alleen in een groter aantal overwinterende ganzen maar ook in

een groter aantal broedende en overzomerende ganzen. Ganzen veroorzaken schade aan (landbouw)gewassen en natuurgebieden door vraat, vertrapping en vermesting. Van de van nature in ons land voorkomende ganzen betreft het vooral Grauwe ganzen en Brandganzen. Daarnaast is er sprake van een groeiend aantal ontsnapte en /of exotische

Page 45: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

39

ganzen. Volgens officiële cijfers worden landelijk jaarlijks rond de 150.000 zomerganzen (inheems en exotisch)

afgeschoten. Provincies, natuur- en landbouworganisaties hebben gewerkt aan een zogenaamd Ganzenakkoord om enerzijds de

schade te beperken en anderzijds de (natuur)doelen veilig te stellen. In het Ganzenakkoord zijn onder andere afspraken opgenomen over wijzen van bestrijden, de in te zetten maatregelen (Gereedschapskist) en de perioden voor het nemen van maatregelen. Belangrijk onderdeel daarvan vormde de winterrust voor ganzen. Uiteindelijk zijn de partijen het niet

eens geworden. De winterrust bleek de bottleneck. Volgens vertegenwoordigers van de boeren is winterafschot overal nodig om schade van met name grauwe ganzen in Nederland te beperken. De natuurorganisaties zijn vanwege de natuurdoelstellingen en het effect van de maatregelen falikant tegen jacht in de wintermaanden. Het ganzenakkoord is

op 2 december 2013 gesneuveld. Omdat het Ganzenakkoord van tafel is, inclusief alle daarbij behorende afspraken, is het de verantwoordelijkheid van de

afzonderlijke provincies geworden om het beleid voor overwinterende en overzomerende ganzen en de schadebestrijding uit te stippelen. Provincies hebben aangegeven dat zij zo dicht mogelijk bij de uitgangspunten van het akkoord willen blijven. De exacte invulling per provincie wordt momenteel intensief besproken en zal in de komende

zomerperiode duidelijk worden.

Knobbelzwaan (Foto: Erwin Goutbeek)

Nijlgans

Nijlgans is in 2012-2013 vastgesteld op de terreinen Engelse werk (5 territoria), Buitenlanden Langenholte (1), De Horte (1), Oldenelerpark (1), Westerveldse Aa/Wijde Aa (1 er net buiten). Nijlgans broedt in het onderzoeksgebied op de grond (bijvoorbeeld op eilandjes) en in boomnesten (bijvoorbeeld oude nesten van Ooievaar, Blauwe reiger en Buizerd). Het aantal Nijlganzen lijkt zich landelijk de laatste jaren enigszins te stabiliseren na het eerste broedgeval voor Nederland in 1967. Naar verwachting gaat dit ook op voor het onderzoeksgebied. Zo is het aantal op De Horte gelijk gebleven (2007: 1 territorium). Voor Nijlgans vormt vooral het nieuwe beleid om overzomerende ganzen te bestrijden een bedreiging (zie kader bij Grauwe gans). Voor Nijlgans zijn goede uitbreidingsmogelijkheden aanwezig door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en de aanleg van waterrijke groengebieden.

Page 46: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

40

Bergeend

In 2012-2013 zijn binnen het onderzoeksgebied alleen twee territoria van Bergeend vastgesteld op de terreinen Sekdoorn en Zwartewaterzone Stadshagen. Waarschijnlijk is op beide locaties overigens niet (succesvol) gebroed, omdat geen jongen zijn waargenomen. Verwacht wordt dat beide terreinen overigens wel de meeste potentie hebben als broedlocatie voor Bergeend. Oude broedgevallen zijn alleen incidenteel bekend van de onderzochte terreinen (onder andere in 1977 in Buitenlanden Langenholte). Voor Bergeend vormt verstoring van (potentiële) broedgebieden de grootste bedreiging. De terreinen Sekdoorn en Zwartewaterzone Stadshagen kunnen voor Bergeend verbeterd worden door te zorgen voor voldoende rust op potentiële broedlocaties (bijvoorbeeld door voor mensen moeilijk toegankelijke eilandjes aan te leggen/herstellen). Krakeend

Krakeend is in 2012-2013 aangetroffen op drie terreinen: Wijthmenerplas/golfbaan (3 territoria), Struinwaard/Maatgraven (1), Engelse werk/Spoolderbos (1) en Buitenlanden Langenholte (1). Gebroed wordt vooral op natuurvriendelijke ingerichte oevers, oevers van (gegraven) plassen/vijvers en kolken. Alleen in de Buitenlanden Langenholte was eerder een territorium vastgesteld, maar op de overige locaties gaat het om nieuwe vestigingen. De soort neemt landelijk trouwens ook sterk toe (sovon.nl). Verwacht wordt dat de soort de komende jaren op meer waterrijke locaties in het onderzoeksgebied als broedvogel opduikt, zoals bijvoorbeeld De Horte, Soeslo, Sekdoorn, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwartewater en Zwartewaterzone Stadshagen. Voor Krakeend vomt ongunstig maaibeheer - waarbij gemaaid wordt in de broedperiode - de belangrijkste bedreiging. Kansen voor Krakeend zijn aanwezig door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en waterrijke groengebieden. Daarnaast is van belang dat broedgebieden niet gemaaid worden in de broedperiode. Zomertaling

Zomertaling is in de onderzoeksperiode alleen op de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan (1 territorium), Struinwaard/Maatgraven (1) en Zwartewaterzone Stadshagen (1) aangetroffen. De territoria zijn vastgesteld in nieuwe waterbergingsgebieden met plassen en rijke oeverbegroeiing langs de Herfterwetering en daarnaast in het Rietpark aan de rand van een vrij recent begraven plas met ruige oeverbegroeiing. In het verleden is de soort binnen het onderzoeksgebied alleen bekend van de Buitenlanden Langenholte, maar hier is de laatste jaren alleen nog maar incidenteel aangetroffen (van Vilsteren 2012). In de periode 1977-1985 broeden hier nog jaarlijks 1-3 paartjes. Het lijkt erop dat de presentie van Zomertaling redelijk stabiel is gebleven binnen het onderzoeksgebied, maar dat er wel een verschuiving heeft plaatsgevonden naar andere broedgebieden. De grootste bedreiging voor Zomertaling wordt gevormd het uitvoeren van maaibeheer binnen het broedseizoen. Kansen voor Zomertaling zijn aanwezig door de aanleg van grote waterrijke groengebieden met voldoende rustige plekken om te broeden, de aanleg van brede natuurvriendelijke oevers, het gefaseerd of laat maaien van natuurvriendelijke oevers en het opschonen van dichtgegroeide sloten. Slobeend

In het onderzoeksgebied is in 2012-2013 alleen in de Buitenlanden Langenholte één territorium van Slobeend aangetroffen. Het gaat om een rijk begroeide kolk in de nabijheid van de Agnietenplas. De soort broedt hier momenteel alleen nog onregelmatig. In de periode 1977-1985 werden jaarlijks 3-7 territoria vastgesteld (van Vilsteren 2012). Mogelijk is de soort hier achteruitgegaan doordat de sloten dichtgroeien met (water) vegetatie en riet. De belangrijkste bedreiging in de Buitenlanden Langenholte is dan ook het dichtgroeien van sloten Daarnaast zijn ook kansen voor de soort aanwezig door de aanleg van grote waterrijke groengebieden met voldoende rustige plekken om te broeden en door het weer gefaseerd uitvoeren van het schoningsbeheer van de sloten in de Buitenlanden Langenholte.

Page 47: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

41

Tafeleend

Van Tafeleend is in 2012-2013 één territorium in de Zwartewaterzone Stadshagen aangetroffen. Dit is zover bekend het eerste zekere broedgeval binnen de gemeentegrenzen van Zwolle en Dalfsen. Zowel in 2012 als 2013 zijn hier jongen aangetroffen (waarneming.nl). Vermoedelijk is gebroed op de ruige oevers van de meest oostelijke, meest recent gegraven plas in het Rietpark. Verder vormen de plassen een rijk foerageergebied met veel ondergedoken waterplanten (zie ook onderstaand kader). Voor Tafeleend vormt de verstoring van de rust in broedgebieden de belangrijkste bedreiging. Voor Tafeleend zijn binnen het Rietpark in Stadshagen meer locaties te creëren waar ze ongestoord kunnen broeden (bijvoorbeeld door toegang tot potentiële broedgebieden moeilijker te maken of door eilandjes ter creëren). Menu Tafeleend? De Tafeleend dankt naar verluidt zijn naam aan zijn smakelijkheid. Gebraden en al was het kennelijk een heerlijk beest voor op de dinertafel. Tegenwoordig wordt er in Nederland geen jacht meer op gemaakt, dus de smaak is lastig te

controleren. “C'est un canard tres bon à manger. Vraiment delicieux”, aldus ene Charles Marie op internet. In Overijssel komt Tafeleend broedend vooral voor bij de IJssel(monding) en de Wieden/Weerribben. Omdat de soort

behoorlijk kritisch is qua broedbiotoop - vooral ondergedoken watervegetatie is belangrijk - zijn binnen het onderzoeksgebied maar weinig gebieden die voldoen als (potentieel) broedbiotoop. In het onderzoeksgebied voldoet het Rietpark en in mindere mate de plassen op golfbaan het beste aan biotoopeisen van Tafeleend.

Tafeleend (Foto: Johan Roeland)

Kuifeend

Kuifeend is in 2012-2013 met territoria aangetroffen op de terreinen Zwartewaterzone Stadshagen (2 territoria), Westerveldse Aa/Wijde Aa (1), Buitenlanden Langeholte (1), Wijthmenerplas/golfbaan (1) en De Horte (1). Op de meeste terreinen gaat het om nieuwe vestigingen: uit oude broedvogelkarteringen is de soort niet eerder gemeld uit het onderzoeksgebied. Alleen in de Buitenlanden Langenholte is Kuifeend vanaf 1996 een onregelmatige broedvogel met 1-3 paartjes. In het onderzoeksgebied lijkt de soort zich vooral gevestigd te hebben door de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs weteringen (De Horte en Wijthmenerplas/golfbaan) en de aanleg van

Page 48: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

42

natuurplassen (Zwartewaterzone Stadshagen). Voor Kuifeend vormen ongunstig maaibeheer (maaibeheer in broedseizoen) en verstoring van broedplaatsen de belangrijkste bedreigingen. Kansen voor Kuifeend zijn vooral aanwezig door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en de aanleg van waterrijke groengebieden. Daarnaast is van belang om verstoring van bestaande broedplekken tot een minimum te beperken door betredingsverboden/betredingsbeperkingen en het maaibeheer van oevers af te stemmen op de broedperiode van Kuifeend. Havik

In 2012-2013 zijn alleen op de terreinen Soeslo, De Horte en Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water broedgevallen van Havik vastgesteld. Daarnaast broedt nog een vierde paartje net buiten de begrenzing van het onderzoeksgebied op Landgoed Schellerberg (dichtbij terrein Engelse Werk/Spoolderbos). De soort heeft binnen het onderzoeksgebied een voorkeur voor rustige, oude loofbosjes als broedplek. De meeste broedplekken zijn pas na de eeuwwisseling bezet geraakt: zo is op Soeslo voor het eerst gebroed in 2007 en op Landgoed Schellerberg voor het eerst in 2005. De soort is dus toegenomen en lijkt in toenemende mate genoegen te nemen met kleine, rustig gelegen bosjes dichtbij stedelijk gebied. Binnen het onderzoeksgebied zijn vooral op Zandhove en de Buitenlanden Langenholte potenties voor vestiging. In het laatstgenoemde terrein heeft de soort namelijk in het verleden ook gebroed (voor het laatst in 2007). Voor Havik vormt vooral verstoring van (potentiële) broedgebieden de grootste bedreiging. Voor Havik zijn vooral mogelijkheden aanwezig door wandelpaden in bossen af te sluiten, waardoor grotere ongestoorde boseenheden ontstaan waar de soort rustig kan broeden. Sperwer

Van Sperwer zijn in 2012-2013 op diverse terreinen territoria/broedgevallen vastgesteld: Wijthmenerplas/golfbaan (2 territoria), Zandhove (1), Schellerpark (1), Engelse werk/Spoolderbos (1), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (1) en Agnietenberg eo (1) en daarnaast net buiten Almelose kanaal eo (1) en Oldenelerpark (1). Vermoedelijk heeft Sperwer ook met 1 of 2 paartjes gebroed op De Horte, maar is hier over het hoofd gezien. Alle Zwolse gebieden vormen namelijk het werkgebied van Stichting Avifauna Zwolle (voorheen Roofvogel- en uilenwerkgroep Zwolle) en worden jaarlijks intensief onderzocht op het voorkomen van onder andere Sperwer. De Horte wordt slechts gedeeltelijk (alleen het westelijke deel dat onder de gemeente Zwolle valt) op deze wijze onderzocht. Sperwer broedt vooral in dichte, jonge bosaanplant en andere middeloude, dichte bossen. Verwacht wordt dat Sperwer licht is toegenomen in het onderzoeksgebied met name door nieuwe bosaanplant die rond 1997 is gerealiseerd. Dergelijke bossen vormen na ca. 15 jaar voor het eerst geschikt broedgebied voor Sperwer. Zo werd in 2012 voor het eerst gebroed in de nieuwe bosaanplant bij de Wijthmenerplas en het Vegtlusterbos en in 2013 voor het eerst in het Schellerpark (mondelinge mededeling Jan van Dijk). Voor Sperwer vormt het ouder worden van bossen de belangrijkste bedreiging, omdat hierdoor juist broedgebieden (dichte bossen) verloren gaan. Voor Sperwer zijn vooral kansen door nieuwe bosaanplant en gericht bosbeheer op geschikte broedlocaties. Buizerd

In 2012-2013 zijn in een groot aantal terreinen broedgevallen/territoria van Buizerd aangetroffen. Het gaat hierbij onder andere om de terreinen Zwartewaterzone Stadshagen (3), Zandhove (2), De Horte (2), Engelse werk/Spoolderbos (2), Buitenlanden Langenholte (1), Soeslo (1 en 1 er net buiten), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (1), Agnietenberg eo (1) en zelfs 5 territoria/nesten net buiten terrein Wijthmenerplas/golfbaan. Overigens wordt verwacht dat de aantallen op De Horte mogelijk zelfs nog hoger zijn, omdat hier minder specifiek is gezocht naar roofvogelnesten (zie Sperwer). Buizerd broedt in het onderzoeksgebied in allerlei boselementen, waaronder kleine bosjes, singels, rijen bomen, maar ook aan de rand van grotere boscomplexen. Dergelijke boselementen

Page 49: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

43

liggen normaal gesproken in de directe nabijheid van landbouwgebieden waar Buizerd zijn voedsel zoekt. De populatieomvang van Buizerd is naar verwachting redelijk stabiel in het onderzoeksgebied, aangezien er de afgelopen jaren weinig wijzigingen zijn geweest in het aantal broedparen (mondelinge mededeling Jan van Dijk). Voor Buizerd vormt de kap van boselementen met broedplaatsen de grootste bedreiging. Voor Buizerd zijn vooral kansen door nieuwe bosaanplant die op termijn geschikt wordt als broedplek en het handhaven van bomen in agrarisch gebied. Torenvalk

Torenvalk heeft in 2012-2013 alleen gebroed op terrein Buitenlanden Langenholte (1 paartje). Daarnaast heeft net buiten de terreinen Zandhove en Soeslo nog een tweede en derde paartje gebroed. De soort broedt hier in speciaal voor de soort opgehangen nestkasten. Ook voor Torenvalk is de populatie redelijk stabiel. Zo wordt in de Buitenlanden Langeholte en bij Soeslo jaarlijks gebroed. In het verleden heeft Torenvalk ook wel regelmatig gebroed in een gebouw op terrein Almelose Kanaal eo, maar sinds de sloop van het gebouw niet meer. Ook de kast bij Zandhove wordt niet jaarlijks gebruikt als broedplek. Voor Torenvalk vormt het ontbreken van geschikte broedgelegenheid op de meeste terreinen de grootste belemmering voor uitbreiding. Kansen voor Torenvalk zijn er door het ophangen van nestkasten. Boomvalk

In de onderzoeksperiode is zowel in 2012 als in 2013 een broedgeval van Boomvalk vastgesteld op terrein Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water. Daarnaast is in 2012 gebroed op terrein Almelose kanaal eo (in 2013 alleen een territorium). De soort broedt in hoge populieren (in rijen of in de vorm van een klein bosje). Daarnaast zijn op ruimere afstand van Sekdoorn/Soeslo nog verschillende broedgevallen bekend van Boomvalk in hoogspanningsmasten. Voor Boomvalk is de populatie naar verwachting stabiel, hoewel de aantallen in Zwolle van jaar tot jaar behoorlijk kunnen verschillen met name door waarnemingseffecten en weersinvloeden. De waarnemingseffecten worden vooral veroorzaakt doordat nesten van Boomvalk lastig zijn op te sporen (wisselen binnen hun grote territorium jaarlijks van nestplaats). Voor Boomvalk vormt verlies van broedgelegenheid de grootste bedreiging (bijvoorbeeld door kap van populierenbossen of –rijen). Mogelijkheden voor Boomvalk zijn vooral aanwezig door de aanplant van bossen (ook populieren). Patrijs

In de onderzoeksperiode is alleen op de terreinen Sekdoorn en De Horte een territorium van Patrijs vastgesteld. Daarnaast heeft net buiten de begrenzing van Zandhove ook nog een derde paartje gebroed op het braakliggende terrein van de Oude Mars. De soort komt op Sekdoorn en De Horte juist voor in gebieden met veel ruige slootranden en andere ruigtestroken. Verwacht wordt dat de populatie Patrijzen redelijk stabiel is gebleven, aangezien de soort in het verleden ook op De Horte en Sekdoorn als broedvogel aanwezig was (Horsthuis 2009). De grootste bedreiging voor Patrijs vormt intensief beheer van graslanden (en akkers) waarbij weinig ruimte is voor jaarronde aanwezigheid van ruigte. Kansen voor Patrijs zijn aanwezig door het extensiveren van het maaien en beweiden op de terreinen Sekdoorn en De Horte en het toepassen van akkerrandbeheer. Kwartel

In de onderzoeksperiode is Kwartel alleen aangetroffen in de Buitenlanden Langenholte (2 territoria) en Uiterwaarden Zwarte Water (1 territorium). Op beide terreinen wordt vooral gebroed in niet of laat gemaaide graslanden. Oude waarnemingen van territoria van Kwartel zijn alleen bekend van de Buitenlanden Langenholte. Kwartel broedt hier vanaf 2008 vrijwel ononderbroken met 0 tot 3 paar. Dit komt overeen met de landelijk toenemende trend van Kwartel. Verwacht wordt dan ook dat meer

Page 50: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

44

terreinen geschikt zijn/kunnen worden voor Kwartel. Voor Kwartel vormt ongunstig (vroeg) maaibeheer de grootste bedreiging. Kansen voor Kwartel zijn aanwezig door maaidata zo lang mogelijk uit te stellen (tot 1 augustus), waardoor Kwartel de gelegenheid ontstaat tot ongestoord broeden. Kwartelkoning

In de onderzoeksperiode zijn in 2012 en 2013 respectievelijk 4 en 5 territoria vastgesteld van Kwartelkoning in de Buitenlanden Langenholte. Er wordt hier vooral gebroed in laat gemaaide graslanden. Het beleid van Landschap Overijssel is dat rondom de zangposten een zone van circa 200 meter met graslanden laat wordt gemaaid, waardoor Kwartelkoningen ongestoord kunnen broeden. Sinds de populatie-influxen vanuit Oost Europa eind jaren ’90 van de vorige eeuw (zie kader) heeft de soort zich permanent weten te vestigen in de Buitenlanden Langenholte met jaarlijks 1 tot 5 territoria. Wel fluctueren de aantallen van jaar tot jaar sterk. Oudere waarnemingen van voor 1997 zijn in de Buitenlanden Langenholte alleen bekend uit 1985 (1 territorium). Op andere terreinen is Kwartelkoning zover bekend alleen op Sekdoorn aangetroffen (2006: 2 territoria). Voor de soort vormt ongunstig (vroeg) maaibeheer de grootste bedreiging. Kansen voor Kwartelkoning zijn aanwezig door maaidata zo ver mogelijk uit te stellen (tot na 1 augustus), waardoor de soort de gelegenheid krijgt om ongestoord te broeden. Fluctuaties in de populatie Kwartelkoningen Vaak zijn er landelijk jaarlijks grote verschillen in het aantal broedparen/territoria van Kwartelkoning. Het aantal Kwartelkoningen wordt naar verwachting voor een belangrijk deel bepaald door het aantal vogels van oostelijke

herkomst. Voor 1997 en 1999 kon bijvoorbeeld voor Kwartelkoning aannemelijk worden gemaakt dat overvloedige regen in Russische broedgebieden een rol heeft gespeeld bij de ongekende influx (toename) in die jaren. Juist in Rusland broedt naar schatting 90% van de wereldpopulatie van in totaal 1,7-3 miljoen paartjes Kwartelkoningen. Typerend voor

dergelijke jaren is dat vanaf begin juni nog grote aantallen in ons land arriveren.

Kwartelkoning (Foto: Mark Zekhuis)

Waterral

In 2012-2013 waren territoria van Waterral aanwezig op de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan (2 territoria), Zwartewaterzone Stadshagen (1) en Soeslo (1). Opvallend is dat de broedplekken/territoria bestaan uit relatief nieuwe natuur van maximaal 15 jaar oud: in de Zwartewaterzone Stadshagen gaat

Page 51: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

45

het om een rietoever van een plas in het Rietpark en op het terrein Wijthmenerplas/golfbaan om een brede natuurvriendelijke oever met her en der plasjes. Op Soeslo gaat het om een recent herstelde/uitgebaggerde plas met een rietoever: hier zijn in 2013 ook jongen waargenomen. Voor zover bekend zijn van Waterral niet eerder territoria vastgesteld in het onderzoeksgebied. Daarnaast is toename in het aantal waarnemingen hier opvallend, omdat de soort landelijk de laatste jaren achteruitgaat. De grootste bedreiging voor Waterral bestaat - naast streng winterweer - uit de verbossing/sterke verruiging van moerasvegetaties. Kansen zijn aanwezig door het toepassen van beheer waarbij opslag wordt verwijderd en gefaseerd rietoevers worden afgeplagd. Scholekster

Scholekster is in 2012-2013 broedend aangetroffen op de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan (3 territoria), Struinwaard/Maatgraven (1) en De Horte (1). De soort broedt hier op kortgemaaide delen van de golfbaan van terrein Wijthmenerplas/golfbaan en op vochtige, open graslanden op de terreinen Struinwaard/Maatgraven en De Horte. Daarnaast broedt de soort net buiten de terreinen Almelose kanaal eo (1) en Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (1) op platte daken van bebouwing, waarbij het onderzoeksgebied wel als foerageergebied wordt gebruikt. Daarnaast is net buiten Soeslo ook nog een territorium aangetroffen, waarbij de graslanden in het onderzoeksgebied ook als foerageergebied worden gebruikt. Voor Scholekster is de trend overwegend negatief, gelijk aan de landelijke trend. Zo is de soort verdwenen in de Buitenlanden Langenholte (1977: 8 territoria) en de Zwartewaterzone Stadshagen (1991: 1 territorium) en licht afgenomen op De Horte (2002: 2 territoria), maar de soort is qua aantallen gelijk gebleven op de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan en Struinwaard/Maatgraven. Verwacht wordt dat Scholekster in de toekomst wel in aantal zal toenemen, omdat de soort in toenemende mate platte daken als broedplek kiest. In Zwolle gaat het inmiddels naar schatting om 10 paartjes! Voor Scholekster vormt verstoring van de rust en verlies aan foerageergebied (door ouder worden van bomen/parken) de grootste bedreiging. Voor Scholekster zijn de vooruitzichten momenteel goed. Voor deze opportunistische soort zijn geen passende maatregelen te nemen in het onderzoeksgebied. Kleine plevier

Territoria van Kleine plevier zijn in de onderzoeksperiode alleen aangetroffen op terrein Sekdoorn (2012: 1 territoria) en daarnaast net buiten het terrein Zwartewaterzone Stadshagen (1 of 2 territoria). Op Sekdoorn heeft de soort vermoedelijk niet gebroed, hoewel er wel veel interesse was voor het eilandje in het gebied. In de Zwartewaterzone Stadshagen is gebroed op een zandig toekomstig bouwterrein. In 2002 broedden in dit gebied overigens wel twee paartjes, op de locaties waar nu het Rietpark is aangelegd (Kaales 2002). Kleine plevier staat bekend als een opportunistische soort die zich snel kan vestigen op geschikte broedgebieden als nieuw aangelegde natuurontwikkelingsgebieden en bouwrijp gemaakte terreinen. Maar ook kan de soort net zo snel weer verdwijnen als de vegetatie te hoog wordt. Zo is Kleine plevier kort na de herinrichting van de Emmertochtsloot op De Horte opgedoken in 2000 (1 territorium) en in 2010 bij Gerenvlonder op terrein Almelose kanaal eo (2 territoria), maar is de soort in het daarop volgende jaar alweer verdwenen. Binnen het onderzoeksgebied zijn nauwelijks gebieden aanwezig die permanent geschikt kunnen zijn als broedgebied voor Kleine plevier: alleen het eilandje op Sekdoorn heeft enige potentie. Naar verwachting zullen de aantallen van de soort - net als in verleden - sterk blijven fluctueren, afhankelijk van de beschikbaarheid van geschikte broedgebieden. Voor Kleine plevier vormt het dichtgroeien van de vegetatie op geschikte broedplekken (met name open zand- en slikplaten) de grootste bedreiging. Kansen voor Kleine plevier zijn aanwezig door natte natuurontwikkelingsprojecten van enige omvang uit te voeren (>1 hectare) met daarin ook wat hoger gelegen zandige broedplekken. Verder kan het

Page 52: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

46

jaarlijks verwijderen van opslag en ruigte of het aanbrengen van schelpen op het eilandje op terrein Sekdoorn potentie bieden voor Kleine plevier. Kievit

Kievit is in 2012-2013 aangetroffen op de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan (4 territoria), Struinwaard/Maatgraven (3), Almelose kanaal (2), De Horte (2), Buitenlanden Langenholte (1) en Soeslo (1). Daarnaast broedt net buiten Soeslo nog 1 paartje en broedt de soort ook net buiten het terrein Zwartewaterzone Stadshagen (minimaal 2 paartjes). Kievit broedt in het onderzoeksgebied op laagblijvende/kale vochtige graslanden en gazons. Een typische broedplek vormt de golfbaan waar jaarlijks meerdere Kieviten tot broeden komen op de greens (kortgemaaide banen). Hoewel de soort in meerdere gebieden is aangetroffen is er toch sprake van een behoorlijke achteruitgang in het onderzoeksgebied. Zo is de soort verdwenen uit de Zwartewaterzone Stadshagen (1990: 14 paartjes) en Sekdoorn (1995: 4 paartjes) en sterk achteruitgegaan in de Buitenlanden Langenholte (1989: 39 paartjes) en De Horte (2002: 5 paartjes). Voor Kievit vormen verstoring van de rust en beheer dat de weinig is gericht op weidevogels de grootste bedreigingen. Voor Kievit biedt vooral het toepassen van weidevogelbeheer (Zwartewaterzone Stadshagen, Buitenlanden Langenholte en Struinwaard/Maatgraven) en bestrijding van Pitrus (De Horte) kansen voor uitbreiding. Wulp

Wulp is 2012-2013 aangetroffen op de terreinen Buitenlanden Langenholte (3 territoria), Soeslo (2), De Horte (1), Struinwaard/Maatgraven (1) en Sekdoorn (1). De soort broedt hier op extensief beheerde graslanden die overwegend pas na 15 juni worden gemaaid. Wulp is naast Scholekster één van de twee weidevogelsoorten waarvan de trend in het onderzoeksgebied stabiel of zelfs licht is toegenomen ten opzichte van beschikbare gegevens van eind vorige eeuw. Vermoedelijk is de soort minder gevoelig voor het toegepaste verschralingsbeheer - dat juist ongunstig is voor Tureluur en Grutto - omdat het door de langere snavel ook in een dieper deel van de bodem voedsel kan zoeken. Voor Wulp vormt vooral het verlies aan openheid (vorming van bosopslag/riet in sloten) de grootste bedreiging. Kansen voor Wulp zijn vooral aanwezig door bestrijding van Pitrus in de graslanden van De Horte en door sloten regelmatig (gefaseerd) te beheren om riet- en bosvorming te voorkomen op terrein Buitenlanden Langenholte. Grutto

In de onderzoeksperiode is Grutto alleen op terrein Struinwaard/Maatgraven (3 territoria) aangetroffen. De soort broedt hier in natte graslanden die sinds 2004 in eigendom van Landschap Overijssel zijn. Grutto lijkt zich hier pas recent te hebben gevestigd (in ieder geval na 1997 en mogelijk zelfs pas na 2004) (Atlas van Overijssel). Op veel terreinen is de soort echter verdwenen, zoals onder andere De Horte (1980: 1 territorium), Buitenlanden Langenholte (1989: 60! territoria), Wijthmenerplas/golfbaan (1990:2 territoria) en Zwartewaterzone Stadhagen (1990: 6 territoria). Hierbij heeft een breed scala aan factoren een rol gespeeld: ruimtelijke ingrepen (o.a. woonwijk en golfbaan) en voor de natuurgebieden beheer dat te weinig is gericht op het instandhouden van weidevogels als Grutto. Voor de nog aanwezige geschikte habitats vormt het door Landschap Overijssel toegepaste verschralingsbeheer de grootste bedreiging (zie ook kader). Kansen voor Grutto zijn vooral aanwezig op Maatgraven door hier het beheer meer te richten op weidevogels (bemesten met ruige stalmest, gefaseerd maaien en nabeweiden met lage veedichtheid).

Page 53: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

47

Grutto’s in de Buitenlanden Langenholte

De Gruttostand is in de periode 1977-2012 jaarlijks gevolgd door Henny van Vilsteren en is daarmee tot op heden één van de of misschien zelfs wel de langstlopende jaarlijkse broedvogelmonitoring in Overijssel. De monitoring is gestart net na de aankoop van het terrein in 1975 door Landschap Overijssel. Destijds bestond het gebied uit graslanden die als

landbouwgrond door boeren werden gebruikt. Landschap Overijssel heeft het beheer vervolgens vooral gericht op de ontwikkeling van de vochtige hooilanden met de Wilde kievitsbloem als belangrijkste soort en in mindere mate op weidevogels. Grutto nam de eerste jaren af van 54 paartjes in 1977 tot 13 paartje in 1984. Daarna nam de soort weer

toe met als hoogtepunt 60 paartjes in 1989. Daarna zijn de aantallen heel langzaam weer achteruitgegaan tot in 2005 het laatste Gruttopaartje werd gemeld. De achteruitgang van Grutto is naar verwachting het gevolg van een combinatie van factoren.

Het beheer bestond en bestaat nog steeds uit tweejaarlijks maaien en afvoeren van de graslanden (1x rond half juni en 1x eind augustus) wat gezorgd heeft voor verschraling van de vegetatie, maar ook verarming van het bodemleven en

verminderde variatie in vegetatiestructuur, ongunstig voor de voedselvoorziening van weidevogels als Grutto. Daarnaast treden door de verbeterde waterhuishouding in het stroomgebied van de Vecht minder overstromingen op, waardoor in het voorjaar minder plasdraszones op de hooilanden en lagere slootwaterstanden aanwezig zijn. Ook heeft maar in

beperkte mate bemesting en beweiding plaatsgevonden die kunnen zorgen voor een rijker bodemleven en variatie in vegetatiestructuren. Daarnaast kan ook de toename van predatoren (Vos en Havik vestigden zich in het gebied rond resp. 1996 en 1992) en verruiging van sloten (vermindering van openheid) een rol hebben gespeeld.

Grutto (Foto: Martijn Bunskoek)

Tureluur

In de onderzoeksperiode zijn alleen op de terreinen Almelose kanaal eo (1) en Struinwaard/Maatgraven (3) territoria vastgesteld van Tureluur. De broedplek op Maatgraven bestaat uit natte graslanden in de uiterwaarden van de Vecht. De broedplaats bij het Almelose kanaal bestaat uit vochtige graslanden rond natuurontwikkelingsproject Gerenvonder. Op laatstgenoemde locatie is de soort ook uit het verleden bekend (mondelinge mededeling Lieuwe Dijkstra en Heinen et al. 1993). Vermoedelijk is deze locatie nu nog steeds gunstig door de rustige ligging, de predatiewerende werking van de nabijgelegen kolonie Visdieven en de recent aangelegde ondiepe plas langs de Soestwetering. Naast deze ‘nieuwe’ vestigingen is de soort echter op de meeste terreinen verdwenen, waaronder De Horte (2002: 2 territoria), Wijthmenerplas/golfbaan (1990: 4 territoria), Zwartewaterzone Stadshagen (1990: 5 territoria) en Buitenlanden Langenholte (1994: 13 territoria). De soort is op terreinen

Page 54: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

48

Wijthmenerplas/golfbaan en Zwartewaterzone Stadshagen verdwenen door respectievelijk de aanleg van de golfbaan en de nieuwbouwwijk Stadshagen. Op De Horte en de Buitenlanden Langenholte is de soort naar verwachting verdwenen door een combinatie van factoren, waaronder het toegepaste verschralingsbeheer, afname van het frequentie en duur van overstromingen door de Vecht, het ontbreken van beweiding en te weinig gevarieerd maaibeheer (zie ook soortkader bij Grutto). Voor bestaande broedparen zijn het huidige maaibeheer van de graslanden (gericht op verschraling en niet op weidevogels) en verstoring van de rust de grootste bedreigingen. Kansen voor Tureluur zijn vooral aanwezig door in het gebied rondom de Stadskolk in de Zwartewaterzone Stadshagen en de Buitenlanden Langenholte het beheer meer te richten op weidevogels (toepassen mozaïekbeheer, ophogen waterpeil in de sloten en bemesten met ruwe stalmest). Turkse tortel

In 2012-2103 zijn territoria van Turkse tortel alleen aangetroffen op de terreinen Westerveldse Aa/Wijde Aa (9 territoria) en Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (1). Daarnaast broedt Turkse tortel ook net buiten de terreinen Agnietenberg eo (5) en ook Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (1). Broedplekken bestaan overwegend uit bomen in woonwijken al dan niet in de vorm van openbaar groen of bosschages in tuinen. Alleen de locatie in het Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water is in die zin afwijkend, omdat hier gebroed wordt in een bosrand op ruime afstand van stedelijk gebied. Een trend voor Turkse tortel is moeilijk aan te geven, maar wel staat vast dat de soort zich - sinds de eerste vestiging in 1950 in Nederland - sterk heeft uitgebreid, met name door de enorme reproductiecapaciteit (zie kader). Voor Turkse tortel vormt onderhoud van groen met weinig aandacht voor het creëren/handhaven van geschikte broedplekken de grootste bedreiging. Voor de soort zijn kansen aanwezig door in stedelijk groen bomen in combinatie met dichte struikvormers als Meidoorn aan te planten, die zorgen voor meer geschikte broedplekken. Turkse tortel weet van wanten Turkse tortels kunnen jaarlijks wel 4-5 legsels grootbrengen. Turkse tortel begint vaak als één van de eerste vogels al met broeden en gaat door tot ver nadat de andere vogelsoorten zijn opgehouden met broeden. Niet voor niets wordt

voor de soort 15 februari tot 15 december aangehouden als broedseizoen. Meestal worden twee eieren gelegd op een plat takkennest. Na ongeveer twee weken broeden en twee weken voeren door de oudervogels vliegen de jongen al uit! Verder is bijzonder dat de jongen uit de eerste (zeer vroege) legsels nog in datzelfde jaar in staat zijn om zelf tot broeden

over te gaan.

Turkse tortel (Foto: Arjen Goutbeek)

Page 55: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

49

Koekoek

Koekoek is in 2012-2013 aangetroffen op vrijwel alle terreinen. Het is aannemelijk dat het daadwerkelijke aantal territoria iets lager uitvalt, door mogelijke dubbeltellingen in gebieden die dicht bij elkaar liggen (Agnietenberg eo, Buitenlanden Langenholte, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water en Zwartewaterzone Stadshagen). Dit wordt vooral veroorzaakt, doordat Koekoeken een vrij groot territorium hebben en goed waarneembaar zijn. Een trend voor Koekoek is lastig te bepalen, waarbij vooral het lastige inventariseren (om hoeveel broedvogels gaat het nu daadwerkelijk) een rol speelt. Bedreigingen zijn grootschalig maaibeheer waarbij veel graslanden tegelijkertijd worden gemaaid en weinig vegetatie blijft overstaan. Koekoek is namelijk afhankelijk van kruidenrijke stroken met veel grote insecten en rupsen van nachtvlinders. Kansen voor Koekoek zijn vooral aanwezig door het beheer van graslanden meer te richten op insecten, bijvoorbeeld door gefaseerd maaibeheer waarbij stroken vegetatie (ook in de winter) blijven overstaan. Kerkuil

Kerkuil is in 2012-2013 alleen broedend aangetroffen op De Horte in één van de gebouwen op het landgoed. Daarnaast broedt de soort net buiten de terreinen Zandhove (De Mars) en Soeslo. De Kerkuilen op De Horte, Soeslo en Zandhove foerageren overigens wel voor een belangrijk deel in het onderzoeksgebied, waarbij ook bijzondere soorten als Waterspitsmuis en Dwergmuis worden gevangen (zie ook onderstaand kader).

Kerkuil (Foto: Mark Zekhuis)

Het menu van de Kerkuil

Kerkuilen foerageren in kleinschalige landschappen als Soeslo ongeveer binnen een straal van circa een kilometer van hun rust- en broedplek. Vooral bosranden, maar ook ruig begroeide

bermen en slootoevers worden op hun nachtelijke voedseltochten afgevlogen. Dat ze daarbij ook wat vangen mag duidelijk zijn.

Belangrijk om te weten is dat Kerkuilen één en bij uitzondering twee braakballen per dag produceren. Op de broedlocatie nabij

Soeslo zijn voor het braakbalonderzoek voor muizen ongeveer 40 braakballen verzameld en onderzocht. De onderstaande uitkomst van het braakballenonderzoek geeft een indruk van

wat een paartje Kerkuilen op Soeslo in ruim twee weken tijd aan voedsel nodig heeft.

Veldmuis (37), Tweekleurige bosspitsmuis (28), Bosspitsmuis spec. (1), Huisspitsmuis (11), Aardmuis (5), Bruine rat (1), Bosmuis (3), Waterspitsmuis (2), Dwergmuis (2), Rosse

woelmuis (1) en Woelrat (2).

De populatietrend van Kerkuil is de laatste jaren stabiel in het onderzoeksgebied. De paartjes op De Horte, Soeslo en Zandhove broeden al geruime tijd op dezelfde locatie. Voor Kerkuil vormt het verkeer de grootste bedreiging, omdat hierdoor veel verkeersslachtoffers vallen. Kansen voor Kerkuil zijn vooral aanwezig door de zorgen dat de voedselsituatie op korte afstand van de broedplek verbetert door de realisatie van mantel- en zoomvegetaties en het creëren van ruigtestroken langs perceelsranden. Hierdoor is het niet nodig om grote afstanden te vliegen, waarbij (drukke) wegen gepasseerd dienen te worden.

Page 56: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

50

Bosuil

In 2012-2013 zijn op vijf terreinen territoria van Bosuil vastgesteld. Het gaat hierbij om de terreinen Agnietenberg eo (1 territorium), Engelse werk/Spoolderbos (1), Zandhove (1), Soeslo (1) en De Horte (1). Bosuil is alleen aangetroffen op landgoederen of andere terreinen met een belangrijk aandeel oud bos. Op de terreinen wordt gebroed in holle (laan)bomen en nestkasten. En trend is moeilijk te bepalen voor Bosuil, maar verwacht wordt dat de populatie Bosuilen in het onderzoeksgebied stabiel is gebleven. Voor Bosuil vormt de kap van nestbomen en andere holle bomen en verstoring van de rust op deze plekken de grootste bedreiging, omdat hierdoor (potentiële) broedplekken verloren gaan. Kansen voor Bosuil zijn vooral aanwezig door zeer terughoudend te zijn met de kap van oude (laan)bomen en door nu al de nestbomen van de toekomst aan te planten (met name Zomereik en Beuk). Ransuil

In de onderzoeksperiode is Ransuil alleen aangetroffen op de terreinen Agnietenberg eo (1 territorium), Westerveldse Bos/Uiterwaarden Zwarte Water (1), Zandhove (1) en Westerveldse Aa/Wijde Aa (1). Daarnaast is net buiten terrein Agnietenberg eo ook een tweede territorium vastgesteld op begraafplaats Kranenburg. Ransuil heeft in het onderzoeksgebied een voorkeur voor enigszins verstedelijkte groengebieden. Ransuil is naar verwachting licht achteruitgegaan in het onderzoeksgebied. Zo is de soort inmiddels verdwenen op Soeslo en De Horte, vermoedelijk als gevolg van de hier aanwezige Haviken, die gelden als belangrijkste predator voor Ransuil. Naast predatie van jonge en volwassen Ransuilen zorgt Havik indirect voor minder aanbod aan geschikte nestplaatsen door predatie van Zwarte kraai en Ekster, waarvan Ransuil de oude nesten vaak gebruikt als broedplek. Kansen voor Ransuil zijn vooral aanwezig door verbetering van de voedselsituatie door extensiever onderhoud van stedelijk groen door bijvoorbeeld het creëren van ruigtestroken langs bosranden en graslanden/gazons. Gierzwaluw

Gierzwaluw is in de onderzoeksperiode niet als broedvogel aangetroffen in het onderzoeksgebied, maar wel net daarbuiten. Gierzwaluw broedt met minimaal vier paartjes in wijkboerderij De Klooienberg, dichtbij terrein Uiterwaarden Zwarte Water. De soort broedt hier onder de dakpannen en achter boeiboorden (vermoedelijk op de muur). Deze vogels en een belangrijk deel van de Zwolse (en Dalfsense) populatie Gierzwaluwen maken naar verwachting wel gebruik van het onderzoeksgebied als foerageergebied. Omdat nu en uit het verleden geen oude broedplekken van Gierzwaluw bekend zijn in het onderzoeksgebied, is het maken van een beoordeling van de populatietrend niet relevant. Voor Gierzwaluw zijn binnen het onderzoeksgebied geen relevante bedreigingen. Kansen voor Gierzwaluw zijn binnen het onderzoeksgebied vooral aanwezig door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en waterrijke groengebieden, waardoor de voedselsituatie verbetert. IJsvogel

In de onderzoeksperiode zijn alleen in 2013 op de terreinen Almelose kanaal eo en Engelse werk/Spoolderbos territoria van IJsvogel vastgesteld (alle 1 territorium). Tot nestvondsten heeft dit echter niet geleid, maar mogelijk zijn deze wel aanwezig in een wortelkluit van een omgevallen boom in het bos rondom de Nooterhof en op het Vogeleiland in het Engelse werk. Daarnaast is ook in het Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water in 2013 nog een derde territorium vastgesteld op basis van diverse waarnemingen (waarneming.nl). Oude nestvondsten zijn in 2011 bekend van het Oldenelerpark (nest in wortelkluit van een omgevallen populier) en van 2007 op De Horte (nest in wortelkluit). Maar ook in het Westerveldse bos is meerdere jaren achtereen gebroed (mondelinge

Page 57: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

51

mededeling Hennie van Vilsteren). Het aantal paartjes/territoria van IJsvogel fluctueert behoorlijk in het onderzoeksgebied door weersomstandigheden in de winter (zie ook onderstaand kader). Een IJsvogel houdt niet van ijs

De IJsvogelpopulatie in Nederland wordt in belangrijke mate bepaald door het winterweer. Met strenge en koude winters kan de populatie IJsvogels soms wel met 40-75% afnemen. IJsvogel is gevoelig voor kou, maar vooral voor het dichtvriezen van wateren. Hierdoor kunnen ze geen voedsel meer bemachtigen. Opvallend is dat 2013 zo’n goed jaar

was voor IJsvogel in het onderzoeksgebied. De winter van 2012-2013 was alleszins zacht te noemen. Door sneeuw en vorst (in januari 2013 was er zelfs even sprake van de kans op een Elfstedentocht!) was het voor IJsvogel een zware winter.

Fluctuaties in de aantallen IJsvogels zijn overigens een bekend verschijnsel. IJsvogel brengt gelukkig vaak twee legsels groot (met gemiddeld 6-7 jongen), waardoor de populatie zich weer snel kan herstellen als strenge winters uitblijven. Na

een strenge winter bezetten paartjes IJsvogels als eerste de beste broedplekken. Als de populatie toeneemt worden ook minder optimale broedplekken in gebruik genomen.

IJsvogel (Foto: Mennie Schilder)

Voor IJsvogel vormen strenge winters (met sneeuw en ijs) veruit de belangrijkste bedreiging. Daarnaast kan afwezigheid van geschikte broedplekken een factor zijn. Kansen voor IJsvogel zijn er door in nieuw aan te leggen natuurvriendelijke oevers steilwanden te integreren (en deze jaarlijks te onderhouden) en in bossen die grenzen aan waterrijke gebieden bomen om te trekken, waarbij de wortelkluit kan functioneren als broedplek. Grote bonte specht

Grote bonte specht is verreweg de algemeenste spechtensoort in het onderzoeksgebied. Goede terreinen zijn onder andere De Horte (15 territoria en 1 er net buiten), Agnietenberg eo (11 en 1 er net buiten), Zandhove (9), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (7 en 1 er net buiten) en Engelse werk/Spoolderbos (8). In mindere mate worden ook het Wijthmenerplas/golfbaan (4), Soeslo (3), Almelose kanaal eo (2), Buitenlanden Langenholte (2), Zwartewaterzone Stadshagen (1), Westerveldse Aa/Wijde Aa (1) en Oldenelerpark (1) gebruikt als broedplek. Alleen op Sekdoorn en Struinwaard/Maatgraven ontbreekt de soort, vanwege het ontbreken van bos. Er kan worden aangenomen dat Grote bonte specht in zijn totaliteit licht is toegenomen. Zo heeft de soort zich nieuw

Page 58: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

52

gevestigd op Soeslo en Zwartewaterzone Stadshagen en is de soort toegenomen op De Horte (2007:12 territoria). Voor Grote bonte specht vormt grootschalige kap van bospercelen de grootste bedreiging. Kansen voor Grote bonte specht zijn er vooral door kapwerkzaamheden in bestaande broedgebieden op kleine schaal uit te voeren en daarbij nestbomen zoveel mogelijk te sparen. Middelste bonte specht

In 2013 is het eerste territorium/broedgeval van Middelste bonte specht binnen de gemeentegrenzen van Zwolle aangetroffen. De eer was aan Zandhove waar tot laat in het seizoen een paartje is waargenomen. Daarnaast heeft in 2012 en 2013 ook een paartje gebroed op landgoed Mataram net buiten de begrenzing van De Horte. De broedplek komt overeen met bekende habitateisen: oud loofbos met een rijke structuur. Verwacht wordt dat Middelste bonte specht de komende jaren verder in aantal zal toenemen in het onderzoeksgebied net als al in de oostelijke helft van Overijssel (zie kader). Vooral de terreinen Agnietenberg eo en De Horte lijken hiervoor potentie te hebben. Op De Horte wordt zelfs in 2014 al een broedgeval verwacht, omdat hier al geruime tijd een paartje verblijft. Spectaculaire toename populatie Middelste bonte specht in Twente Sinds begin jaren ’60 van de vorige eeuw leek Middelste bonte specht verdwenen te zijn als broedvogel in Twente. In Nederland kwam de soort in de tussentijd alleen nog voor in Zuid-Limburg. In 2003 is de soort weer

teruggekeerd/herontdekt, waarschijnlijk als gevolg van een populatietoename in aangrenzend Duitsland. De daarop volgende jaren volgde een stormachtige populatieontwikkeling in Twente (tabel). De populatie Middelste bonte spechten groeit momenteel nog steeds en de soort neemt in de rest van Overijssel ook toe.

Middelste bonte specht (Foto: Lennaert Steen)

Voor Middelste bonte specht vormt kap van oude bospercelen de belangrijkste bedreiging voor verdere uitbreiding van de soort. Kansen voor Middelste bonte specht zijn er door kapwerkzaamheden in bestaande broedgebieden op kleine schaal uit te voeren en daarbij (potentiële) nestbomen zoveel mogelijk te sparen. Kleine bonte specht

Kleine bonte specht is in 2012-2013 aangetroffen op de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan (3 territoria), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (2), De Horte (2 en 1 er net buiten), Soeslo

Page 59: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

53

(1) en Agnietenberg eo (1). In het onderzoeksgebied worden vooral loofbossen met veel staand dood hout (vooral Berk, Wilg en Populier) gebruikt als broedgebied. Net als Grote bonte specht wordt verwacht dat Kleine bonte specht in aantal is toegenomen. Zo heeft de soort zich nieuw gevestigd op de Agnietenberg eo en is het aantal broedparen toegenomen op De Horte (2007: 1 territorium). Naar verwachting wordt de toename veroorzaakt door het ouder worden van de bossen en meer natuurgericht beheer van bos (waarbij staand dood hout wordt toegestaan). Voor Kleine bonte specht vormt grootschalige kap van bospercelen de grootste bedreiging als daardoor broedplaatsen verdwijnen. Kansen voor Kleine bonte specht zijn vooral aanwezig door kapwerkzaamheden in bestaande broedgebieden op kleine schaal uit te voeren en daarbij nestbomen (meestal dode bomen) zoveel mogelijk te sparen. Groene specht

In 2012-2013 zijn op vier terreinen territoria van Groene specht vastgesteld in het onderzoeksgebied: Soeslo (1), Zandhove (1), Engelse werk/Spoolderbos (1) en Agnietenberg eo (1). Daarnaast zijn er net buiten terreinen Wijthmenerplas/golfbaan nog twee territoria van Groene specht. Net als Bosuil heeft Groene specht een voorkeur voor de landgoederen en andere terreinen met veel oud bos. Groene specht is in het onderzoeksgebied toegenomen door het ouder worden van de bossen en meer natuurgericht beheer van bos. Zo heeft de soort zich nieuw gevestigd op Soeslo en daarnaast zijn ook de territoria rondom de Wijthmenerplas/golfbaan relatief nieuw. Voor Groene specht vormt de kap van geschikte nestbomen de grootste bedreiging, omdat hierdoor (potentiële) broedplekken verloren gaan. Daarnaast vormt het verdwijnen van open, zonnige plekken in bossen een bedreiging voor Groene specht, omdat hierdoor de foerageermogelijkheden op mierenhopen afnemen. Kansen voor Groene specht zijn vooral aanwezig door zeer terughoudend te zijn met de kap van oude (laan)bomen en door nu al de nestbomen van de toekomst aan te planten (met name Zomereik en Beuk). Beheer van geschikte bossen dient meer afgestemd te worden op de aanwezigheid van mieren, de belangrijkste voedselbron. Oeverzwaluw

In 2012-2013 is door Oeverzwaluw alleen gebroed op terrein Sekdoorn. In 2012 zijn hier in totaal 69 bewoonde nesten aangetroffen in een speciale oeverzwaluwwand en ook in 2013 is hier succesvol gebroed. Oeverzwaluw heeft zich hier een jaar na de aanleg van de wand in 2005 al gevestigd met 12 paartjes. Sindsdien schommelen de aantallen tussen 0 en 69 paartjes (voorlopig hoogtepunt). Een duidelijke populatietrend is niet aan te geven, temeer omdat er een sterke wisselwerking is met de broedplekken op de aangrenzende zandwinning Sekdoorn. Op beide locaties tezamen broeden jaarlijks gemiddeld 150 paartjes Oeverzwaluwen. Op de overige terreinen zijn zover bekend geen (permanente) broedplekken aanwezig geweest. Er is alleen een melding uit 1980 van 4 broedende paartjes in de Langenholterdijk langs de Buitenlanden Langenholte (Knigge 1986). Voor Oeverzwaluw vormen verstoring en achterstallig onderhoud van de broedplaatsen de belangrijkste bedreigingen. Kansen voor Oeverzwaluw zijn aanwezig door op geschikte locaties nieuwe oeverzwaluwwanden aan te leggen of steile, kale oevers te creëren. Boerenzwaluw

In 2012-2013 is Boerenzwaluw aangetroffen op de terreinen Almelose kanaal eo (2), Zwartewaterzone Stadshagen (1), Schellerpark (1), Soeslo (1) en Westerveldse Aa/Wijde Aa (2). Daarnaast wordt net buiten de terreinen Soeslo (3) en Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (2) ook gebroed. Binnen het onderzoeksgebied zijn veeschuren op (kinder)boerderijen favoriete broedplekken. Daarnaast wordt ook gebroed in/aan een gemaal (Soeslo). Het is aannemelijk dat de soort lokaal is achteruitgegaan of is verdwenen (bijvoorbeeld op De Horte), maar dat de soort zich op enkele plekken

Page 60: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

54

ook nieuw heeft gevestigd (onder andere op de kinderboerderijen). Voor Boerenzwaluw vormt het verlies aan broedplekken de belangrijkste bedreiging. Voor Boerenzwaluw zijn veel mogelijkheden om de broedgelegenheid uit te breiden, bijvoorbeeld door het ophangen van neststeunen in/aan kinderboerderijen en onder bruggen en het toegankelijker maken van schuren van kinderboerderijen voor Boerenzwaluwen. Boompieper

Boompieper is in 2012-2013 aangetroffen op de terreinen De Horte (5 territoria), Soeslo (2), Wijthmenerplas (2) en daarnaast is net buiten Zandhove ook 1 territorium vastgesteld op het braakliggende terrein van nieuwbouwwijk de Oude Mars. Broedgebied bestaat uit jonge bosaanplant, bosranden en singels. Het is aannemlijk dat de soort sterk is toegenomen. Zo heeft Boompieper zich in ieder geval nieuw gevestigd op Soeslo en bij Zandhove en is de soort toegenomen op De Horte (2007: 1: territorium). De toename komt overeen met de landelijke trend. Voor Boompieper vormt het in stand houden van abrupte overgangen tussen graslanden en bossen de grootste bedreiging voor uitbreiding. Voor de soort zijn veel mogelijkheden aanwezig door de aanleg van mantel- en zoomvegetaties en de ontwikkeling van ruige randen langs graslandpercelen (bijvoorbeeld door het terugzetten van afrasteringen). Gele kwikstaart

In 2012-2013 is Gele Kwikstaart alleen aangetroffen op de terreinen Sekdoorn, Soeslo en net buiten Zandhove. Voor alle terreinen gaat het om 1 territorium. Gele kwikstaart heeft een voorkeur voor open landschappen op klei- en zandgronden. Hierbij is de aanwezigheid van ruigte van belang als broed- en foerageerplek. De soort neemt in het onderzoeksgebied vermoedelijk licht toe door ontwikkeling van ruigtekruiden. De soort is verdwenen op De Horte (2001: 1 territorium), maar lijkt juist te zijn verschenen op Soeslo en Sekdoorn. Opvallend is dat deze weidevogel in de periode 1977-2013 nooit heeft gebroed in de Buitenlanden Langenholte, terwijl dit gebied op het oog wel geschikt lijkt. Voor Gele kwikstaart vormt verlies aan openheid van het landschap en intensief beheer van ruigten de grootste bedreigingen. Kansen voor Gele kwikstaart zijn aanwezig door potentiële broedgebieden (De Horte, noordelijk deel Zwartewaterzone Stadshagen, Soeslo en Sekdoorn) open te houden door het verwijderen van bosopslag en hier meer ruigtestroken te ontwikkelen. Nachtegaal

In 2012-2013 is Nachtegaal alleen aangetroffen op de terreinen Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (6 territoria en 1 net buiten de begrenzing) en Soeslo (1). Overigens wordt vermoed dat Nachtegaal niet op Soeslo heeft gebroed, aangezien het hier alleen ging om een eenmalig zingend mannetje dat is waargenomen binnen de datumgrenzen. Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water is wel van groot belang voor Nachtegaal en is één van de weinige bolwerken van de soort binnen Zwolle. De soort heeft hier een voorkeur voor loofbossen (met name wilgen, populieren, abelen en essen) met rijke ondergroei van Grote brandnetel. Lokaal weet Nachtegaal zich goed te handhaven zoals in het Westerveldse bos, maar op andere terreinen zoals het Engelse Werk/Spoolderbos en Zandhove is de soort verdwenen. Daarom wordt een lichte achteruitgang van Nachtegaal verwacht, vergelijkbaar met de landelijke dalende trend. Voor Nachtegaal vormt het ouder/dichter worden worden van bossen een bedreiging. Door de optredende beschaduwing verdwijnt de rijke ondergroei met brandnetels/braam en andere ruigtesoorten en daarmee ook het broedgebied van Nachtegaal. Voor Nachtegaal is van belang dat de boomlaag in broedgebieden een open structuur blijft houden, door regelmatig bomen te kappen of bomen te ringen.

Page 61: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

55

Blauwborst en Sprinkhaanzanger

Blauwborst en Sprinkhaanzanger zijn in 2012-2013 aangetroffen op de terreinen Buitenlanden Langenholte (16 territoria resp. 7 territoria), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte water (2 resp. 1), Sekdoorn (2 resp. 3) en Wijthmenerplas/golfbaan (1 resp. 1). Voorkeurshabitat van beide soorten bestaat uit verruigd rietland/vochtige ruigte. Blauwborst heeft een opmerkelijk opmars gemaakt in de Buitenlanden: na het eerste vastgestelde territorium in 1994 bestaat de populatie inmiddels uit 16 paartjes! Ook Sprinkhaanzanger heeft zich na een eerste voorzichtige vestiging in 1988 uitgebreid naar 7 paartjes. Naar verwachting hebben Blauwborst en Sprinkhaanzanger hier met name geprofiteerd van het uitblijven van beheer in de natte delen van het terrein (langs de Langenholterdijk en de Noorderkolk). Ook op andere terreinen heeft de soort zich met succes gevestigd. Zo hebben Blauwborst en Sprinkhaanzanger op de terreinen Sekdoorn en Wijthmenerplas/golfbaan profijt gehad van natuurontwikkeling/de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Verwacht wordt dat beide soorten zich binnen afzienbare tijd ook zullen vestigen in de Zwartewaterzone Stadshagen. Voor Blauwborst en Sprinkhaanzanger worden de grootste bedreigingen gevormd door de ontwikkeling van bos in verruigde rietlanden en het intensiveren van het beheer van rietlanden. Kansen voor Blauwborst en Sprinkhaanzanger zijn ontstaan door aanleg van brede natuurvriendelijke oevers en waterrijke groengebieden en het tegengaan van bosontwikkeling in riet- en ruigtestroken. Zwarte roodstaart

In 2012-2013 zijn alleen aan de rand van de terreinen Almelose kanaal eo (in totaal 2 territoria) en Zandhove (1) Zwarte roodstaarten aangetroffen. Vermoedelijk wordt gebroed buiten het onderzoeksgebied op het omliggende bedrijventerrein, maar wordt het onderzoeksgebied wel als foerageergebied gebruikt. Voor Zwarte roodstaart zijn geen of nauwelijks bedreigingen te verwachten in het onderzoeksgebied en ook zijn er geen passende maatregelen te realiseren. Grauwe vliegenvanger en Gekraagde roodstaart

Territoria van Grauwe vliegenvanger zijn in 2012-2013 op drie terreinen aangetroffen: Soeslo (3 territoria), De Horte (1), Zandhove (1) en Engelse werk/Spoolderbos (1). Van Gekraagde roodstaart zijn alleen territoria aangetoond op De Horte (4 territoria), Soeslo (2), Engelse werk/Spoolderbos (1) en Zandhove (1). Beide soorten hebben een voorkeur voor oude loofbossen en erven met oude beplanting. Grauwe vliegenvanger en Gekraagde roodstaart zijn de afgelopen jaren redelijk stabiel gebleven in aantal en verspreiding. Dit in tegenstelling tot de landelijke trend van beide soorten die een lichte afname laat zien. Vermoedelijk heeft het ouder worden van de aanwezige bossen gezorgd voor geschikte broedgelegenheid. Op termijn wordt een uitbreiding verwacht in het Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water en Agnietenberg eo, omdat hier wel jaarlijks zingende, waarschijnlijk doortrekkende Gekraagde roodstaarten en Grauwe vliegenvangers worden waargenomen. Bedreigingen voor Gekraagde roodstaart en Grauwe vliegenvanger bestaan vooral uit het kappen van bosgedeelten/bomen met daarin nestgelegenheid (holten) voor beide soorten. Kansen voor Grauwe vliegenvanger en Gekraagde roodstaart zijn er vooral door broedbiotopen te sparen bij kapwerkzaamheden en binnen het territorium te zorgen voor geleidelijke overgangen tussen boselementen en graslanden met veel insecten. Roodborsttapuit

In 2012-2013 is Roodborsttapuit aangetroffen op De Horte (7 territoria), Buitenlanden Langenholte (5), Sekdoorn (3), Wijthmenerplas/golfbaan (2), Soeslo (1) en Struinwaard/Maatgraven (1). Roodborsttapuit heeft in het onderzoeksgebied vooral een voorkeur voor structuurrijke ruigte in sloten, perceelsranden met bramen en struweel en ruige overgangen tussen bossen en graslanden. Roodborsttapuit heeft zich pas sinds enkele jaren gevestigd in het onderzoeksgebied (bijvoorbeeld in 2011 in de Buitenlanden Langenholte) en maakt hier een stormachtige opmars door net als in de rest van Overijssel (zie kader). Voor Roodborsttapuit vormt intensief beheer van ruigten de belangrijkste bedreiging, omdat hierdoor broedgebied verloren gaat.

Page 62: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

56

Roodborsttapuit gaat het momenteel erg voor de wind en uitbreiding van de populatie is goed mogelijk door creëren van ruigtestroken langs perceelsranden (bijvoorbeeld langs sloten en bossen). Het succes van de Roodborsttapuit in Overijssel

In Overijssel was Roodborsttapuit in het verleden vooral een soort van agrarisch cultuurlandschap. Na 1960 was er een snelle afname te zien, met name op het boerenland door de drastische ruilverkavelingen. Rond 2000 was Roodborsttapuit vooral nog te vinden op heide- en hoogveengebieden en andere natuurreservaten. Inmiddels blijkt de

soort juist weer spectaculair toe te nemen, juist in agrarisch gebied. In het Weidevogelmeetnet van de provincie Overijssel broeden ze nu al in een derde van de weidevogelplots en is de soort van afwezigheid in 2004 toegenomen tot maar liefst 21 paren in 2013 (Heinen 2013)! Een opvallend gegeven, aangezien ze onder de secundaire weidevogels

worden geschaard. En over weidevogels is al jaren weinig goed nieuws vernomen, zij het nu dus met Roodborsttapuit als lichtpuntje.

Roodborsttapuit (Foto: Frits van den Bos) Snor

In het onderzoeksgebied is in 2012-2013 één territorium van Snor vastgesteld in Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte water. Vermoedelijk betrof het een ongepaard mannetje, ook omdat het dier tot laat in de middag doorzong (normaliter een aanwijzing voor niet broeden). De soort is vooral gebonden aan overjarige, natte, structuurrijke rietvegetaties, die aanwezig zijn aan de zuidkant van de Westerveldse kolk. De oppervlakte Riet is hier echter behoorlijk klein, mogelijk zelfs te klein voor permanente vestiging. Ook uit het verleden zijn geen langdurige vestigingen bekend in het onderzoeksgebied, alleen een eenmalig broedgeval in 1977 in de Buitenlanden Langenholte (Kolk van Westerhuis). De grootste belemmering voor de permanente vestiging van Snor in het onderzoeksgebied is het beperkte oppervlakte aaneengesloten leefgebied. Voor Snor zijn vooral kansen aanwezig door de uitbreiding van rietvelden (o.a. zuidelijk van de Westerveldse kolk) en het moerasgebied dat uiteindelijk zal ontstaan wanneer het verontdiepen van een deel van de Noorderkolk is afgerond.

Page 63: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

57

Rietzanger

Van Rietzanger zijn in 2012-2013 in het onderzoeksgebied territoria van Rietzanger vastgesteld in de Buitenlanden Langeholte (21 territoria), Zwartewaterzone Stadshagen (3), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte water (1), Westerveldse Aa/Wijde Aa (1), Sekdoorn (2) en Soeslo (1). De soort heeft hier een voorkeur voor overjarige rietstroken. De soort neemt in alle gebieden toe, al dan niet door nieuwe vestigingen. Zo neemt de soort in de Buitenlanden Langenholte toe doordat natte gedeelten (met name langs de dijk) begroeid raken met Riet (van 0 paartjes in 1978 tot 21 nu). Ook natuurontwikkeling (Sekdoorn) en extensief onderhoud van weteringen (Soeslo) heeft gezorgd voor vestiging van Rietzanger. Ook landelijk neemt de soort toe (sovon.nl). Verwacht wordt dat de soort verder zal toenemen op plekken met natuurvriendelijke oevers en waterrijke groengebieden (o.a. Rietpark). Zo zijn in 2011 territoria van Rietzanger vastgesteld in de Zwartewaterzone Stadshagen (waarneming.nl). Voor Rietzanger vormt ongunstig maaibeheer de grootste bedreiging. Voor Rietzanger zijn vooral kansen aanwezig door de uitbreiding van rietvelden (o.a. zuidelijk van de Westerveldse kolk en de Wijde Aa) en door zorgvuldig beheer van riet- en ruigtestroken. Bosrietzanger

Bosrietzanger is 2012-2013 op een groot aantal terreinen aangetroffen. Grote aantallen zijn aangetroffen op de terreinen Buitenlanden Langenholte (13 territoria), Almelose kanaal eo (10), maar ook op Soeslo (5), Sekdoorn (3), Struinwaard/Maatgraven (2), Oldenelerpark (2), Zwartewaterzone Stadshagen (2), Schellerpark (2) is Bosrietzanger vertegenwoordigd. Verwacht wordt dat populatie Bosrietzangers aardig stabiel is gebleven, maar dat de aantallen van jaar tot jaar sterk verschillen. Dit verschijnsel zien we ook in de Buitenlanden Langenholte waarin de aantallen door de jaren heen fluctueren van minimaal 0 tot maximaal 15 territoria (van Vilsteren 2013). Een duidelijke verklaring is hiervoor niet te geven, maar de slechte voedselsituatie in Afrikaanse overwinteringsgebieden speelt vermoedelijk een rol. Voor Bosrietzanger vormt intensief beheer van graslanden en watergangen een bedreiging, omdat hierdoor riet- en ruigtestroken verdwijnen. Voor Bosrietzanger zijn vooral kansen aanwezig door het extensiveren van het beheer van slootranden, waardoor riet- en ruigtestroken gespaard worden. Spotvogel

In 2012-2013 zijn op vier terreinen territoria van Spotvogel aangetroffen: De Horte (3 territoria), Buitenlanden Langenholte (2), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (1), Soeslo (1) en Schellerpark (1). Spotvogel heeft binnen het onderzoeksgebied een voorkeur voor kleine bosjes en laanbeplanting langs rustige wegen. Ook voor Spotvogel is het lastig om een populatietrend te bepalen, omdat goed vergelijkingsmateriaal niet voorhanden is. De soort lijkt te zijn verdwenen van terrein Zwartewaterzone Stadshagen (2002: 2 territoria), maar lijkt te zijn toegenomen op De Horte (2007: 1 territorium) en is verschenen op Soeslo. Voor Spotvogel vormt grootschalige kap van bosjes de grootste bedreiging. Voor Spotvogel zijn vooral uitbreidingsmogelijkheden door de aanplant van kleine bosjes in kleinschalige gebieden (onder andere De Horte, Almelose kanaal eo). Daarnaast kan gefaseerd kappen van bos (geen grote oppervlaktes tegelijk) bestaande broedgebieden sparen. Braamsluiper

Braamsluiper is in 2012-2013 aangetroffen op de terreinen Zwartewaterzone Stadshagen (2 territoria), Almelose kanaal eo (2), Schellerpark (1), Buitenlanden Langenholte (1), Westerveldse Aa/Wijde Aa (1), Oldenelerpark (1), Zandhove (1), De Horte (1), Soeslo (1) en Wijthmenerplas (1 en 1 er net buiten). De soort komt schaars voor op de terreinen en heeft een voorkeur voor meidoornhagen en braamstruweel in halfopen/parkachtige landschappen. Voor Braamsluiper is geen duidelijke populatietrend te bepalen, maar vermoedelijk is de soort licht toegenomen. Zo is de soort verschenen op de terreinen Soeslo, De Horte en Zwartewaterzone Stadshagen. Voor Braamsluiper vormt te rigoureus kap- en snoeibeheer van meidoornhagen en braamstruweel de grootste bedreiging.

Page 64: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

58

Voor Braamsluiper zijn goede kansen door de aanplant van dichte meidoornhagen of andere dichte singels (bijvoorbeeld op plekken waar in het verleden dergelijke elementen aanwezig zijn geweest). Grasmus

In het onderzoeksgebied zijn in 2012-2013 op nagenoeg alle terreinen Grasmussen aangetroffen. Op De Horte (12 territoria en 1 territorium er net buiten), Buitenlanden Langenholte (12), Wijthmenerplas/golfbaan (9) en Zandhove (8 en 3 er net buiten) zijn de hoogste aantallen aangetroffen, maar ook op de terreinen Soeslo (6), Sekdoorn (4 en 1 er net buiten), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (5), Zwartewaterzone Stadshagen (4), Oldenelerpark (4), Westerveldse Aa/Wijde Aa (3), Schellerpark (2), Engelse werk/Spoolderbos (1) komt Grasmus voor. De soort komt vooral voor op plekken met (riet)ruigte, jonge bosaanplant en randen van singels met dicht struikgewas. Grasmus neemt naar verwachting toe in het onderzoeksgebied. Zo is de soort toegenomen op De Horte (2007:2) en de Buitenlanden Langenholte (1988:1) en is de soort verschenen op Soeslo en Zwartewaterzone Stadshagen. Waarschijnlijk heeft de bosaanplant in diverse terreinen (onder andere Wijthmenerplas/golfbaan, Zandhove, Schellerpark) en extensiever beheer van slootranden (onder andere Zwartewaterzone Stadshagen, De Horte en Buitenlanden Langenholte) de soort geen windeieren gelegd. Voor Grasmus vormt met name het ouder worden van jonge bosaanplant een bedreiging. Aanplant van bos en extensief beheer van perceelsranden (ruigte laten staan) biedt goede mogelijkheden voor Grasmus. Fluiter

In 2012-2013 zijn op drie terreinen territoria van Fluiter vastgesteld in het onderzoeksgebied. Op De Horte is in 2012 één territorium vastgesteld, op Wijthmenerplas/golfbaan in 2013 één territorium en op de Agnietenberg eo in 2013 twee territoria. Voorkeurshabitat bestaat oude loofbossen met rijke onderbegroeiing. Fluiter is de laatste jaren een onregelmatige broedvogel in het onderzoeksgebied (onder andere op de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan en Agnietenberg eo) met sterke fluctuaties in aantallen, waarbij vooral in (landelijk) goede jaren meerdere territoria aanwezig zijn. Voor Fluiter zijn geen grote bedreigingen te noemen. Kansen voor Fluiter zijn vooral aanwezig door in bestaande broedgebieden grootschalige kap van bospercelen te voorkomen. Vuurgoudhaan

De aanwezigheid van een territorium van Vuurgoudhaan is vastgesteld op één terrein in het onderzoeksgebied: De Horte. Het gaat hierbij om slechts één territorium dat is aangetoond in een sparrenopstand. Ook uit eerdere jaren is vaak één territorium bekend op De Horte (mondelinge mededeling M. Zekhuis). In de rest van het onderzoeksgebied zijn geen oude waarnemingen van territoria van Vuurgoudhaan bekend. De grootste bedreiging voor Vuurgoudhaan is de kap van de nu nog maar spaarzaam aanwezige naaldbosgedeeltes op De Horte. Kansen voor Vuurgoudhaan zijn alleen aanwezig door het sparen van Sparren bij het kapwerkzaamheden en eventueel door aanplant van naaldbomen. Matkop

Matkop is in 2012-2013 op vier terreinen aangetroffen: De Horte (5 territoria), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (2), Engelse werk/Spoolderbos (1) en Wijthmenerplas/golfbaan (1). De soort komt met name voor in oude (vochtige) bossen met voldoende dood staand hout. Verwacht wordt dat de soort in aantallen en verspreiding redelijk stabiel is gebleven. Uitschieters zoals op De Horte (van 0 territoria in 2007 naar 5 in 2012) hebben naar verwachting vooral te maken met het onderzoeksmethode die in 2013 veel intensiever is geweest. Voor Matkop vormt de kap van nestbomen de grootste bedreiging.

Page 65: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

59

Kansen voor Matkop zijn aanwezig door in geschikte broedgebieden (oude/vochtige loofbossen) bomen te ringen, waardoor meer dood staand hout ontstaat. Dergelijke bomen kunnen op termijn weer een geschikte broedplaats vormen voor Matkop. Wielewaal

In het onderzoeksgebied zijn in 2012-2013 alleen in het Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water en Soeslo een territorium van Wielewaal vastgesteld. Wielewaal heeft een voorkeur voor vochtige bossen en oude populierenbossen als broedgebied, biotopen waar de soort in het onderzoeksgebied ook is aangetroffen. Ten opzichte van oude verspreidingsgegevens is de vestiging van Wielewaal in het Westerveldse bos nieuw te noemen, maar op de meeste locaties is de soort echter verdwenen (o.a. De Horte, Zandhove en Agnietenberg eo). Overigens komt de waargenomen achteruitgang op de hogere zandgronden en de nieuwe vestiging in vochtige bos overeen met de landelijke trends (vogelbescherming.nl). De grootste bedreigingen voor Wielewaal liggen vermoedelijk op de trekroutes van en naar hun overwinteringsgebieden in Afrika. Kansen voor Wielewaal zijn aanwezig door de aanleg van (populieren)bossen op vochtige grond en het voorkomen van grootschalige kap van bospercelen die als broedgebied functioneren. Roek

In 2012-2013 zijn alleen aan de rand van terrein Struinwaard/Maatgraven Roeken aangetroffen. Het gaat om een kolonie van 70 nesten in een bosje aan de rand van de wijk Berkum en een kolonie van 22 nesten in een bosje aan de Maatgraven. Op of dichtbij andere terreinen zijn momenteel geen broedende Roeken aangetroffen. Uit oude informatie zijn echter wel grote kolonies bekend in het onderzoeksgebied, onder andere in het Engelse Werk (zie ook kader). Roek heeft binnen het Engelse werk altijd sterk in aantal geschommeld met name door intensieve vervolging door mensen. Zo was er in 1950 een kolonie van ca. 500 nesten aanwezig, die weer verdwenen was in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw. In 1983 broedde weer een aantal Roeken op het vogeleiland in het Engelse Werk, die uitgroeide tot een kolonie van 418 nesten in 1995. Daarna liepen de aantallen weer terug, totdat de soort verdween rond 2005. Vermoedelijk is Roek destijds uitgeweken naar een andere locatie, vanwege de vestiging van een paartje Haviken in het nabijgelegen Landgoed Schellerberg in 2005. Voor Roek vormt de kap van nestbomen en de predatie door Havik en Slechtvalk de grootste bedreigingen. Voor Roek zijn zonder het nemen van drastische en ongewenste maatregelen als het verdrijven van Haviken en Slechtvalken weinig goede uitbreidingskansen te realiseren. Roeken in het Engelse Werk Bron: SB4 2001 Roeken van het Engelse Werk 1926: één van de eerste voorbeelden van natuurbescherming in Zwolle. De eerste

roekenkolonies in het Engelse Werk zijn bekend uit 1876 (ruim 400 nesten). De kolonie was aanwezig op het eiland en was ook nog aanwezig in 1926. Het raadslid Lindeboom verzocht in de vergadering van 1 maart 1926 om de kolonie te verdrijven. Bij Burgemeester & Wethouders waren er intussen bezwaren binnen gekomen van de Dierenbescherming

afdeling Zwolle en het hoofdbestuur van de Vogelbescherming. Volgens beide verenigingen waren roeken nuttig door hun consumptie van engerlingen en emelten, vooral in veeteeltgebieden. Roeken aten geen eieren of jonge zangvogels zoals andere kraaiachtigen.

Men zou ze liever niet verdrijven en anders pas na broedtijd. B & W stelden de Raad voor om dat jaar nog niets te doen. Daarbij was het denkbeeld ter sprake gekomen om het gehele eiland tot vogeleilandje te bestemmen en voor het

verkeer te sluiten. De beide verenigingen waren uiteraard voor en de Vogelbescherming wilde 20 nestkastjes ter beschikking stellen. De aanwezigheid van de roekenkolonie achtte men voor de verwezenlijking van het laatste denkbeeld geen bezwaar. Het was de bedoeling van het college, dat indien het eilandje tot vogeleiland werd bestemd,

het als zodanig door het personeel zou worden onderhouden en tegen algehele verwildering zou worden gewaakt. Het voorstel werd aangenomen. De clementie voor de roekenkolonie was niet van lange duur, want in 1932 werd volgens het Gemeenteverslag in het Nieuwe Werk ter bevordering van den zangvogelstand op het z.g. Vogeleiland een

roekenkolonie verdreven…..

Page 66: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

60

Roek (Foto: Erwin Goutbeek)

Huismus

Huismus is vooral gebonden aan de bebouwing in het onderzoeksgebied, die hier aanwezig is in de vorm van kinderboerderijen. Dergelijke gebouwen zijn aanwezig op de terreinen Almelose kanaal eo (15 territoria), Schellerpark (5), Zwartewaterzone Stadshagen (3) en Westerveldse Aa/Wijde Aa (3). Op deze plekken wordt met name gebroed in nestkasten en onder pannendaken. Daarnaast zijn net buiten het onderzoeksgebied territoria van Huismus aangetroffen op erven (ook kinderboerderijen zoals de Klooienberg) en in woonwijken, onder andere op de terreinen Uiterwaarden Zwarte water en Westerveldse bos (10), Westerveldse Aa/Wijde Aa (10), Agnietenberg eo (7), Engelse werk/Spoolderbos (10), Zandhove (5) en Soeslo (3). Verwacht wordt dat Huismus binnen het onderzoeksgebied in aantal is toegenomen, met name doordat in de loop van de jaren steeds meer kinderboerderijen zijn aangelegd die broedgebied vormen voor Huismus. Alleen op De Horte lijkt de soort te zijn verdwenen (in het verleden is alleen aanwezigheid vastgesteld en is geen informatie beschikbaar over aantallen). Voor Huismus vormt verlies aan broedgebied (bijvoorbeeld door sloop/renovatie van kinderboerderijen) de grootste bedreiging. Kansen voor Huismus zijn vooral aanwezig door bij renovatie of nieuwbouw van kinderboerderijen nestgelegenheid aan te bieden in de vorm van nestkasten of vogelvides. Ringmus

Ringmus in is 2012-2013 alleen aangetroffen op de terreinen Westerveldse Aa/Wijde Aa (5 territoria), De Horte (3 en 3 er net buiten), Engelse werk/Spoolderbos (1 en 3 er net buiten), Oldenelerpark (1) en Schellerpark (1) en daarnaast net buiten de terreinen Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (3), Zwartewaterzone Stadshagen (1) en Soeslo (1). Ringmus broedt vooral in nestkasten in singels/bomenrijen/vrijstaande bomen op erven/volkstuincomplexen, maar opvallend genoeg ook tussen de takken van Ooievaarsnesten zoals het geval is in het Oldenelerpark en De Horte. Voor Ringmus vormt de belangrijkste bedreiging het verlies aan broedplaatsen.

Page 67: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

61

Kansen voor Ringmus zijn vooral aanwezig door nestkasten op te hangen bij kinderboerderijen en in vrijstaande/rijen bomen en singels en op deze locaties ontwikkeling van ruigte langs bos- en perceelsranden te stimuleren (belangrijk voor voedsel). Putter

In het onderzoeksgebied zijn in 2012-2013 Putters aangetroffen op de terreinen De Horte (3 territoria), Almelose kanaal eo (2), Westerveldse Aa/Wijde Aa (2), Soeslo (1), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (1), Engelse werk/Spoolderbos (1) en Agnietenberg eo (1). De soort komt schaars voor op de terreinen in ruigtestroken met enige bomen/struiken en parken met verspreid staande boomgroepjes en struiken. Voor Putter is geen duidelijke populatietrend te bepalen, maar vermoedelijk is de soort licht toegenomen net als de landelijke trend. Zo is de soort licht achteruitgegaan in de Zwartewaterzone Stadshagen (maar vermoedelijk wel weer toegenomen in de woonwijk zelf), toegenomen op De Horte (2007:1) en verschenen in de Buitenlanden Langenholte, Soeslo en Agnietenberg eo. Voor Putter vormt intensief maaibeheer van stedelijk groen de grootste bedreiging, omdat hierdoor weinig foerageergebied overblijft. Voor Putter zijn vooral kansen aanwezig door het extensiveren van het beheer van gazons en andere graslanden door langs de randen (bijvoorbeeld langs bosjes en wateren) het gehele jaar vegetatie te laten overstaan die zorgt voor voedsel. Kneu

In 2012-2013 is Kneu aangetroffen op de terreinen Buitenlanden Langenholte (4 territoria), De Horte (2), Soeslo (1), Almelose kanaal eo (1), Wijthmenerplas/golfbaan (1), Struinwaard/Maatgraven (1), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (1) en net buiten Zandhove (1). Kneu komt vooral voor op kruidenrijke ruigtestroken/natuurvriendelijke oevers in de nabijheid van bosjes. Voor Kneu vormt het verdwijnen van ruigtestroken door bebossing de grootste bedreiging. Voor Kneu zijn vooral kansen aanwezig door het jaarrond laten staan van ruigte in perceels- en bosranden. Tijdelijke natuur op bouwterrein Oude Mars Hoewel het bouwterrein van nieuwbouwwijk Oude Mars in 2012-2013 niet behoorde tot het onderzoeksgebied, zijn broedvogels in dit gebied wel zijdelings meegenomen. Het gebied bestaat uit een braakliggend terreinen met ruigte die

een grote aantrekkingskracht heeft op vogels. Zo broeden in het gebied bedreigde soorten als Kneu en Patrijs, maar ook andere minder algemene soorten als Roodborsttapuit, Boompieper, Putter, Bosrietzanger, Torenvalk en Grasmus. Daarnaast wordt het gebied ook veelvuldig gebruikt als foerageergebied van vogels als Buizerd en Sperwer die broeden

in het naastgelegen bosgebied Zandhove. Het beheer van niets doen levert hier dus veel meerwaarde op!

Kneu (Foto: Jacob van der Weele)

Page 68: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

62

Goudvink

Goudvink is in 2012-2013 aangetroffen op de terreinen De Horte (2 territoria), Agnietenberg eo (1 en 1 er net buiten) en Wijthmenerplas/golfbaan (1). De soort is vooral aangetroffen in kleine bosjes met een rijke struiklaag. Verwacht wordt dat Goudvink redelijk stabiel is in het onderzoeksgebied. Op De Horte is de soort licht toegenomen (2007 : 1 territorium), maar rond de Agnietenberg worden jaarlijks 1 of 2 territoria gevonden en hier is de soort dus stabiel. De vooruitzichten zijn overigens wel goed voor Goudvink. Landelijk neemt de soort toe en op veel plekken is jonge bosaanplant gerealiseerd (onder andere op Zandhove en Wijthmenerplas/golfbaan) die momenteel al erg geschikt is als broed- en leefgebied. Voor Goudvink vormt alleen het ouder worden van bossen een bedreiging als hierdoor de rijke struiklaag van bossen verdwijnt. Vooral de nieuwe aanplant van bos met struweel en zoomvegetaties zorgt voor goede kansen voor Goudvink. Appelvink

In 2012-2013 zijn territoria van Appelvink aangetroffen op de terreinen De Horte (6 territoria), Agnietenberg eo (3), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (2), Soeslo (1), Zandhove (1) en Engelse Werk/Spoolderbos (1). De soort komt in het onderzoeksgebied hoofdzakelijk voor in oude loofbossen op landgoederen/parken en daarnaast in rijke middeloude loofbossen (Westerveldse bos). Ingeschat wordt dat de populatie van Appelvink stabiel is, wat vooral wordt gebaseerd op de populatieontwikkeling rondom de Agnietenberg waar jaarlijks een BMP-onderzoek plaatsvindt (mondelinge mededeling Gert van Klinken). Hier varieert het aantal broedparen rond de 5 paartjes (minimaal 3 en maximaal 7 paartjes). Op plekken waar de soort ogenschijnlijk is verschenen (onder andere De Horte en Soeslo) is de soort vermoedelijk over het hoofd gezien in het verleden. Appelvink is namelijk een lastig te inventariseren soort, omdat de soort weinig territoriaal gedrag vertoont (nauwelijks zang). Voor Appelvink vormt grootschalige kap van bospercelen de grootste bedreiging als daardoor broedplaatsen verdwijnen. Kansen voor Appelvink zijn vooral aanwezig door kapwerkzaamheden in bestaande broedgebieden op kleine schaal uit te voeren en daarbij nestbomen (meestal dode bomen) zoveel mogelijk te sparen. Geelgors

Tijdens de onderzoeksperiode is zowel op Soeslo als op De Horte één territorium van Geelgors vastgesteld. Vooral de vestiging van Geelgors op Soeslo is voor Zwolse begrippen bijzonder te noemen. Dit is enige plek binnen de gemeentegrenzen van Zwolle waar in 2012-2013 een zingend mannetje is waargenomen. Op De Horte en Soeslo waren uit oude broedvogelinventarisatie ook geen territoria/broedgevallen bekend, dus het gaat hier om nieuwe vestigingen. Voor Geelgors vormt intensief (randen)beheer van graslanden de grootste bedreiging. Geelgors is afhankelijk van kruidenrijke stroken met veel zaden, bijvoorbeeld langs akkers en graslanden. Maaibeheer waarbij gelijktijdig grote oppervlaktes gemaaid worden en weinig vegetatie (ook in de winter) blijft overstaan, vormt een bedreiging. Ook is maïsteelt nadelig voor Geelgors, omdat hierdoor weinig voedsel in de winter beschikbaar is. Kansen voor Geelgors zijn aanwezig door het toepassen van randenbeheer en het omvormen van maïsakkers naar graanakkers. Rietgors

Rietgors is aangetroffen in 2012-2013 op de terreinen Buitenlanden Langenholte (39 territoria), De Horte (18), Sekdoorn (11), Wijthmenerplas/golfbaan (9), Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water (7), Soeslo (6), Zwartewaterzone Stadshagen (4), Westerveldse Aa/Wijde Aa (3), Schellerpark (1) en Almelose kanaal (1). De soort heeft een voorkeur voor vochtige ruigte/rietland langs allerlei watertypen. Het is aannemelijk dat de soort over het algemeen sterk is toegenomen in het onderzoeksgebied onder andere door nieuwe vestigingen als gevolg van natuurontwikkeling en de aanleg van plassen op de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan en Sekdoorn. Verder is de soort

Page 69: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

63

toegenomen op De Horte (2007: slechts 1 territorium), redelijk stabiel gebleven in de Buitenlanden Langenholte (vanaf 2000) en de Zwartewaterzone Stadshagen (vooral door de aanleg van het Rietpark, want rond de Stadskolk is de soort achteruitgegaan). Voor Rietgors vormt intensief maaibeheer van oevers van wateren de grootste bedreiging. De soort heeft riet en ruigte nodig om in te broeden. Voor Rietgors zijn vooral kansen door het extensiveren van het beheer van sloten/watergangen door deze niet jaarlijks geheel te maaien/op te schonen. Tabel 4.1: Ontbrekende kritische broedvogels in 2012 en 2013

Ontbrekende broedvogels 2012 en 2013

Huidige status in onderzoeksgebied

Geoorde fuut Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Aalscholver Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Roerdomp Verdwenen broedvogel (laatst bekende broedgeval in 1980: 1 territorium in de Buitenlanden Langenholte)

Zwarte zwaan Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Kolgans Niet eerder aangetoond: wel kans op vestiging (veel overzomerende ganzen langs de IJssel)

Toendrarietgans Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Brandgans Niet eerder aangetoond: wel kans op vestiging (broedt al in de Vreugderijkerwaard)

Indische gans Niet eerder aangetoond: wel kans op vestiging (broedt al langs de Vecht tussen Zwolle en Dalfsen)

Mandarijneend Verdwenen broedvogel (laatste bekende broedgeval in 2006: 1 paartje met jongen in Almelose kanaal eo)

Smient Niet eerder aangetoond: wel kans op vestiging (jaarlijks overzomerende Smienten langs de IJssel)

Wintertaling Verdwenen broedvogel (laatste bekende broedgeval in 2002: 1 territorium in de Buitenlanden Langenholte). Wel kans op hervestiging.

Pijlstaart Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Wespendief Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Bruine kiekendief Verdwenen broedvogel (laatste bekende broedgeval in 2006 in de Buitenlanden Langenholte). Wel kans op hervestiging.

Porseleinhoen Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Kluut Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Kemphaan Verdwenen broedvogel (laatste bekende broedgeval in 1996: 1 territorium in de Buitenlanden Langenholte)

Watersnip Verdwenen broedvogel (laatste bekende broedgeval in de periode 1977-1984 in de Buitenlanden Langenholte)

Houtsnip Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Zwarte stern Verdwenen broedvogel (laatste bekende broedgeval in jaren ’60 van vorige eeuw: meerdere broedgevallen in een kolk in de Buitenlanden Langenholte)

Zomertortel Verdwenen broedvogel (laatste bekende broedgeval in 1980 op De Horte)

Halsbandparkiet Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Steenuil Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Zwarte specht Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Veldleeuwerik Verdwenen broedvogel (laatst bekende broedgeval in 2011: 1 territorium in de Buitenlanden Langenholte)

Graspieper Verdwenen broedvogel (laatst bekende broedgeval in 2009: 1 broedgeval op De Horte). Wel kans op hervestiging.

Grote gele kwikstaart Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Page 70: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

64

Paapje Verdwenen broedvogel (laatst bekende broedgeval in 2009: 1 territorium in de Buitenlanden Langenholte)

Grote karekiet Verdwenen broedvogel (laatst bekende broedgeval in 1980: 1 territorium in de Buitenlanden Langenholte)

Baardman Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Buidelmees Verdwenen broedvogel (laatst bekende broedgeval in 2003: 1 territorium in de Buitenlanden Langholte). Wel kans op hervestiging.

Grauwe klauwier Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Raaf Niet eerder aangetoond: wel kans op vestiging (jaarlijks foeragerende dieren vanaf de bossen op de Veluwe)

Kruisbek Niet eerder aangetoond: weinig kans op vestiging

Kolgans, Smient, Brandgans en Indische gans

Kolgans, Smient, Brandgans en Indische gans zijn in 2012-2013 niet broedend aangetroffen in het onderzoeksgebied. Bovenstaande soorten hebben zover bekend ook niet eerder gebroed in het onderzoeksgebied. Wel neemt het aantal overzomerende Kolganzen en Smienten langs de IJssel de laatste jaren toe, dus mogelijk weten beide soort zich nog wel te vestigen. Voor Brandgans geldt zelfs dat er al gebroed wordt in de Vreugdenrijkerwaard en van Indische gans hebben in 2013 nog drie paartjes gebroed langs de Vecht tussen Zwolle en Dalfsen (Heinen 2013). Wanneer de populatie Brandganzen en Indische ganzen hier verder toeneemt, bestaat er ook een goede kans dat de soort zich gaat vestigen in het onderzoeksgebied. Voor Kolgans, Smient, Brandgans en Indische gans hebben vooral Sekdoorn en de terreinen langs de Vecht/Zwarte Water potentie. Het ontbreken van voldoende rustige plekken om te broeden vormt de grootste bedreiging voor een eventuele vestiging. Voor Kolgans, Smient, Brandgans en Indische gans zijn kansen aanwezig door meer moeilijk toegankelijke - voor recreanten en honden - eilandjes te creëren in het Rietpark in Stadshagen die als broedplek kunnen gaan dienen. Wintertaling

In 2012-2013 zijn geen territoria/broedgevallen van Wintertaling aangetroffen in het onderzoeksgebied. Zover bekend heeft in 2002 voor het laatst een paartje gebroed in de Buitenlanden Langenholte. Ook in de periode daarvoor was Wintertaling een zeldzaamheid: alleen voor 1980 werd de soort jaarlijks met 1 of 2 paartjes aangetroffen. Wintertaling is een broedvogel van waterrijke gebieden met stilstaande wateren en een dichte oeverbegroeiing, maar alleen op de voorwaarde dat het er rustig is. Vooral dit laatste punt kan een knelpunt zijn voor een eventuele vestiging. Kansen voor Wintertaling zijn vooral aanwezig door de aanleg van nieuwe plassen op plekken met geen/weinig recreatie en aanleg van natuurvriendelijke oevers langs rustig gelegen delen van weteringen.

Bruine kiekendief

Vóór de onderzoeksperiode broedde er regelmatig een paar Bruine kiekendieven in de Buitenlanden Langenholte, maar de soort is op de overige terreinen niet eerder waargenomen. In 2012 -2013 waren wel territoriumindicerende waarnemingen gedaan, maar er werd geen broedgeval vastgesteld (mondelinge mededeling Jan van Dijk). Vooral verstoring door waterrecreatie en in mindere mate verstoring tijdens georganiseerde excursies vormen een bedreiging voor vestiging van Bruine kiekendief. Mogelijkheden voor Bruine kiekendief zijn aanwezig door het voorkomen van betreding van rietpercelen door recreanten en door in het broedseizoen een ruime afstand te bewaren tot (potentiële) broedplaatsen.

Page 71: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

65

Graspieper

Van Graspieper zijn in het onderzoeksgebied geen territoria vastgesteld in 2012-2013. Het laatste broedgeval is bekend uit 2009, toen een nest werd gevonden in één van de graslanden op De Horte (mondelinge mededeling Hans Dijkstra, Landschap Overijssel). De soort is hier overigens nooit algemeen geweest. In gebied Wijthmenerplas/golfbaan waren op de voormalige graslanden waar nu de golfbaan is gesitueerd 5 territoria van Graspieper aanwezig in 1990. Graspieper is hier geheel verdwenen door de aanleg van de golfbaan. Ook in de Zwartewaterzone Stadshagen is de soort verdwenen (door de aanleg van woonwijk Stadshagen). Opvallend is dat deze weidevogel in de periode 1977-2013 nooit heeft gebroed in de Buitenlanden Langenholte, terwijl dit gebied op het oog wel geschikt lijkt. Voor Graspieper vormt het huidige beheer van graslanden in de Zwartewaterzone Stadshagen en De Horte de grootste bedreiging. Kansen voor Graspieper zijn aanwezig door potentiële broedgebieden extensiever te beheren, waardoor meer variatie in structuur ontstaat. Huiszwaluw

In 2012-2013 is Huiszwaluw niet broedend vastgesteld in het onderzoeksgebied. Zover bekend zijn ook geen oude broedplaatsen van Huiszwaluw bekend in het onderzoeksgebied. Voor Huiszwaluw vormt het ontbreken van geschikte broedplekken de belangrijkste beperking voor vestiging. Voor Huiszwaluw zijn veel mogelijkheden om de broedgelegenheid uit te breiden, bijvoorbeeld door het ophangen van prefab nesten en halve nestkommen aan de buitenzijde van kinderboerderijen. Buidelmees

Van Buidelmees zijn in 2012-2013 geen territoria vastgesteld in het onderzoeksgebied. Wel verbleef in april 2013 - net buiten de datumgrenzen - een mannetje in het wilgenbos aan weerszijden van de Mastenbroekerbrug in gebied Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water. Uit het verleden zijn sporadisch broedgevallen/territoria van Buidelmees bekend. Zo is in 2002 1 territorium vastgesteld langs de Stadskolk in Zwartewaterzone Stadshagen en in de periode 1998-2003 maximaal 2 paartjes in de Buitenlanden Langenholte. Voor de soort vormt het beheer - waarbij geen/nauwelijks boomvormers in de uiterwaarden van de Vecht en het Zwarte Water worden toegelaten - de grootste bedreiging. Voor Buidelmees zijn goede kansen aanwezig door op meer plaatsen wilgenstruweel toe te staan langs open water (bijvoorbeeld langs dijken). Raaf

Van Raaf zijn in de periode 2012-2013 geen territoria vastgesteld. Wel zijn binnen de datumgrenzen waarnemingen gedaan van Raven. Het gaat dan overwegend om individuele, vermoedelijk jonge dieren die uitzwerven vanuit de grote populatie op de Veluwe. Raven worden namelijk pas na enkele jaren geslachtsrijp en de niet geslachtsrijpe zwerven rond in de tussenliggende periode. Omdat Raaf langzamerhand ook op steeds meer plekken opduikt in Overijssel, onder andere Boswachterij Staphorst in 2013 en al langer in het Rechterense Veld (mondelinge mededeling Erwin Goutbeek), is er een kans dat de soort op termijn opduikt in het onderzoeksgebied. Omdat de soort hoofdzakelijk broedt in naaldbomen, hebben alleen de terreinen Zandhove, Agnietenberg eo en De Horte potentie voor de soort. Voor Raaf vormen dunningen in bossen de grootste bedreiging, omdat hierdoor potentiële broedgebieden (naaldbos) verloren kunnen gaan. Raaf kan zich alleen vestigen als broedvogel in het onderzoeksgebied als gezorgd wordt dat voldoende naaldbomen gehandhaafd blijven bij dunningen.

Page 72: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

66

4.4 AMFIBIEEN

Aanwezige soorten in 2012-2013

Kamsalamander

Kamsalamander is in de periode 2012-2013 alleen waargenomen op De Horte en Soeslo. Op De Horte is de soort in 2012 aangetroffen in de poel op het bleekje achter het landhuis met in totaal 16 volwassen dieren. In andere poelen en vijvers op het landgoed is de soort niet aangetroffen, terwijl de soort in het verleden onder andere in de tuin van de De Horte wel voorkwam (mondelinge mededeling Mark Zekhuis). Op Soeslo is in 2012 één exemplaar (zie ook kader) en in 2013 zijn zelfs 22 volwassen dieren gevonden in de recent herstelde vijver op Soeslo. Op Soeslo was het voorkomen van Kamsalamander zover bekend niet eerder vastgesteld en het was de eerste waarneming sinds 1980 binnen de gemeente Zwolle! Duidelijke aanwijzingen voor voortplanting zijn zowel op De Horte als Soeslo niet gevonden, maar wordt gezien het grote aantal individuen wel waarschijnlijk geacht.

In de overige gebieden zijn geen Kamsalamanders aangetroffen/bekend. Kamsalamander is op De Horte in aantal en verspreiding achteruitgegaan. Soeslo is weliswaar een nieuwe verspreidingslocatie, maar verwacht wordt dat de soort hier altijd al heeft voorkomen en dat het geen nieuwe vestiging betreft. Voor Kamsalamander vormen achterstallig onderhoud aan voortplantingswateren of het ontbreken van onderhoud de belangrijkste bedreigingen. Door het dichtgroeien van het water, bladinval en beschaduwing door omringende bosschages worden poelen ongeschikt als voortplantingswater van Kamsalamander. Kansen voor Kamsalamander zijn vooral aanwezig door nieuwe poelen te graven op gunstige plekken op De Horte en Soeslo. Vooral plekken dichtbij bos en zonder overstromingsgevaar van oppervlaktewateren (kan zorgen voor prederende vissen) zijn geschikt.

Poelkikker

Poelkikker is in 2012-2013 in lage aantallen aangetroffen op de terreinen Buitenlanden Langenholte, De Horte, Wijthmenerplas/golfbaan en Soeslo. In de meeste gevallen gaat het om 1 à 5 dieren per locatie. Vermoedelijk gaat het hier niet om zuivere populaties, omdat op alle plekken ook behoorlijke aantallen

‘Boombewonende’ amfibieën In Nederland zijn verschillende amfibieënsoorten bekend die een gedeelte van hun leven doorbrengen in bomen.

Belangrijkste voorbeeld is Boomkikker die struiken en bomen gebruikt om te kunnen zonnen. Minder bekend is dat een soort als Gewone pad ook regelmatig de bomen

in kruipt om voedsel te zoeken. Bij observaties van Gewone pad met dit jachtgedrag is waargenomen dat Gewone padden de boom inkruipen en dan stilletjes

gaan wachten bij een stuk loszittende boomschors totdat allerlei kleine dieren (onder andere pissebedden) tevoorschijn kruipen die ze kunnen opeten. Groot was

dan ook de verbazing dat dit gedrag ook door Kamsalamander wordt vertoond. Tijdens een nachtvlinderonderzoek op 8 september 2012 op Soeslo

werd door Gerben Mensink, Gert Veurink, Marijn Verbeek en Melchior van Tweel een Kamsalamander ontdekt op 1 meter hoogte in een boom. Het dier werd

vermoedelijk aangetrokken tot de pissebedden die aanwezig waren op het op de boom gesmeerde stroopmengsel of op de Boomsprinkhanen die veelvuldig

eitjes aan het afzetten waren op de betreffende boom.

Kamsalamander (Foto: Gerben Mensink)

Page 73: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

67

Bastaardkikkers voorkomen. Door een relatief zeldzaam genetisch proces kunnen namelijk uit paringen van Bastaardkikkers ook Poelkikkers ontstaan (Marijnissen, 2008). Mogelijk is dat hier ook aan de orde. Poelkikker wordt pas vanaf de jaren ’80 als aparte soort gezien en er waren aanvankelijk nog weinig mensen die zich waagden aan het onderscheiden van Poelkikker en Bastaardkikker. Oude verspreidingsgegevens van Poelkikker zijn alleen bekend van de De Horte, waar de aantallen en verspreiding stabiel zijn gebleven. Verwacht wordt dat dit ook voor de rest van het onderzoeksgebied geldt, hoewel door de aanleg van poelen (onder ander rond de golfbaan) ook nieuwe vestigingen/uitbreiding kan hebben plaatsgevonden. Het (geheel) dichtgroeien van waterpartijen en de vorming van opslag op de oevers van voortplantingswateren vormen de grootste bedreigingen voor Poelkikker. Kansen voor Poelkikker zijn vooral aanwezig door het graven van nieuwe poelen.

Knoflookpad

In het onderzoeksgebied zelf zijn in de onderzoeksperiode geen Knoflookpadden aangetroffen. Wel is op korte afstand van terrein Agnietenberg een voortplantingswater bekend van Knoflookpad met in 2012/2013 minimaal 7 roepende mannetjes en vangsten van minimaal 30 larven. Gezien de korte afstand (circa 100 meter) en de aanwezigheid van zandige paden met goed graafbare grond, wordt vermoed dat wel overwintering plaatsvindt van Knoflookpad op de Agnietenberg. Daarnaast is bij de Marshoek een oude waarneming uit 2000 bekend van Knoflookpad op 350 meter afstand van het onderzoeksgebied (De Horte). Hier is de soort ondanks luisteronderzoek en onderzoek met eDNA

2 in 2012/2013 niet meer herbevestigd.

Vermoed wordt dat in het verleden wel voortplanting heeft plaatsgevonden in het onderzoeksgebied (in de nabijheid van de Agnietenberg). De momenteel bekende voortplantingswateren zijn namelijk pas sinds eind jaren ’60 van de vorige eeuw zijn aangelegd, tegelijkertijd met de aanleg van de omliggende woonwijken. Daarnaast is er een oude waarneming bekend van Knoflookpad uit 1957 uit de omgeving van het gebied (van der Lugt et al. 2000). De waarneming is vermoedelijk afkomstig van één van de twee sterk verlande, kleine wateren langs de Langenholterdijk op terrein Buitenlanden Langenholte. In 2014 worden beide wateren weer hersteld en zal in de directe omgeving ook een nieuwe poel worden aangelegd (zie kader). Aantalsontwikkeling Knoflookpad Agnietenberg De oudste bekende waarneming van Knoflookpad rond de

Agnietenberg stamt uit 1957. Bijna vijftig jaar later (in 2000) wordt de soort weer herontdekt in één van de vijvers die tijdens de aanleg van de aangrenzende

woonwijken zijn aangelegd. In 2002 is de monitoring van populatie gestart: de eerste jaren onder leiding van André Marissen en later door Sybout Jaasma. De eerste jaren

werden vaak maar lage aantallen aangetroffen van 1 tot maximaal 10 roepende mannetjes in overwegend één water. Wel lijken het aantal sinds 2000 licht toe te nemen,

maar dit kan ook een waarnemerseffect zijn doordat vrijwilligers meer ervaring krijgen en gebruik kunnen maken van onderwatermicrofoons. Knoflookpad is

namelijk een moeilijk te inventariseren soort, waarbij het moment van inventariseren zeer nauw komt. De laatste jaren is gebruik gemaakt van onderwatermicrofoons

(hydrofoons), waardoor het geluid van Knoflookpad beter te horen is.

Knoflookpad (Foto: Michiel Poolman)

Tot nu toe lijken 2010-2012 de beste jaren te zijn geweest met hoogtepunten van meer dan 20 roepende mannetjes in 2010, vangst van ruim 300 larven in 2011 en larven/voortplanting in drie verschillende wateren in 2012. Verwacht wordt dat de aantallen verder zullen toenemen. Vanaf 2012 zijn namelijk eisnoeren in gevangenschap opgekweekt tot jonge padjes. De padjes zijn vervolgens weer uitgezet in de wateren rond de Agnietenberg, waaronder in een nieuwe poel die in 2010 is aangelegd langs de Agnietenbergweg. Ook worden in 2014 langs de Langenholterdijk een nieuwe poel aangelegd en een oud water hersteld. De toekomst is dus in ieder geval hoopvol voor Knoflookpad in Zwolle!

2 Bij deze methode worden watermonsters genomen die vervolgens worden getest op de aanwezigheid van DNA van de knoflookpad. Onderzoek heeft laten zien dat DNA in het water binnen drie weken afbreekt. Het vinden van DNA in watermonsters wijst dus op recente aanwezigheid van de knoflookpad

Page 74: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

68

Voor Knoflookpad vormt het (geheel) dichtgroeien van waterpartijen en de vorming van opslag op de oevers van voortplantingswateren de grootste bedreiging. Kansen voor Knoflookpad zijn vooral aanwezig door de aanleg van nieuwe voortplantingswateren in de nabijheid van de bestaande voortplantingswateren.

Ontbrekende soorten in 2012-2013

Alpenwatersalamander

Binnen de onderzoeksperiode is Alpenwatersalamander in de onderzochte terreinen niet aangetroffen. Wel is een zeer oude waarneming van Alpenwatersalamander bekend bij Katerveer in Zwolle uit 1919 (Creemers & van Delft 2009), maar nadien zijn geen dieren meer gevonden in de gemeente Zwolle en Dalfsen. Wel zijn er meldingen dat in het verleden Alpenwatersalamanders zijn uitgezet in het onderzoeksgebied, o.a. in de Zwartewaterzone Stadshagen (mondelinge mededeling Gertjan de Gelder). Vermoedelijk heeft de soort zich hier niet weten te handhaven, omdat alle wateren hier een behoorlijke visbezetting kennen. Alpenwatersalamander is overigens een weinig kritische amfibieënsoort die in allerlei rijk begroeide, stilstaande wateren met geen/weinig vis kan worden aangetroffen. Dergelijke wateren zijn in het onderzoeksgebied vooral aanwezig rond de golfbaan, De Horte en Soeslo. Omdat Zwolle en omgeving ver buiten het bekende verspreidingsgebied van Alpenwatersalamander ligt, wordt natuurlijke vestiging van Alpenwatersalamander niet verwacht in het onderzoeksgebied. Heikikker

Heikikker is in 2012-2013 niet waargenomen en er zijn ook geen oude waarnemingen bekend binnen het onderzoeksgebied (Creemers & van Delft 2009). De soort heeft een voorkeur voor enigszins zure wateren met een lage pH (4,5-6,0), waarbij vaak sprake is van veenvorming of veen in de ondergrond. Geschikte voortplantingswateren zijn binnen het onderzoeksgebied pas de laatste jaren ontstaan door natuurontwikkeling en zijn bijvoorbeeld aanwezig op/in de omgeving van de golfbaan. De meest dichtbij gelegen bekende leefgebieden van Heikikker liggen op ruim 3 kilometer afstand van het onderzoeksgebied in de Stadsgaten bij Hasselt (ten zuiden van de Dedemsvaart) en zelfs op ongeveer 9 kilometer van de geschikte voortplantingswateren voor Heikikker op en rond de golfbaan (de Vries, 2007). Er wordt dan ook niet verwacht dat spontane vestiging van Heikikker in het onderzoeksgebied mogelijk is, ook vanwege tussenliggende barrières als de A28. Rugstreeppad

In het onderzoeksgebied zijn in 2012-2013 geen Rugstreeppadden aangetroffen. Rond Zwolle zijn in 2012-2013 nog wel Rugstreeppadden aangetroffen in de Vreugderijkerwaard die zich hier vermoedelijk hebben gevestigd vanuit een grote populatie aan de oostzijde van IJsselmuiden (eigen waarneming). Rugstreeppad kwam in de jaren ’60 van de vorige eeuw overigens wel op meer plekken binnen Zwolle voor. Zo zijn tot de jaren ’90 van de vorige eeuw waarnemingen bekend uit de Buitenlanden Langenholte (Knigge 1986). Vermoedelijk is de soort hier verdwenen door de verminderde dynamiek van de Vecht. Hierdoor vindt overstroming van de uiterwaarden minder vaak plaats, terwijl juist overstromingsdynamiek kan zorgen voor ondiepe plassen waar voortplanting van Rugstreeppad kan plaatsvinden. Kolonisatie van Rugstreeppad is niet waarschijnlijk in het onderzoeksgebied, omdat maar weinig geschikte voortplantingswateren (schaars begroeide, ondiepe wateren) aanwezig zijn.

Page 75: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

69

4.5 REPTIELEN

Aanwezige soorten in 2012-2013

Ringslang

In het onderzoeksgebied is Ringslang alleen waargenomen op De Horte, ondanks gerichte onderzoeken in andere potentiële leefgebieden als Soeslo en het Engelse werk. Op De Horte zijn in 2012 in totaal circa 15 waarnemingen gedaan van foeragerende en zonnende dieren. Naar verwachting wordt in ieder geval de broeihoop achter de Tuinmanswoning de laatste jaren regelmatig gebruikt als voortplantingsplek, omdat hier in het najaar jonge slangetjes en zelfs eischalen worden gevonden door bewoners (mondelinge mededeling Mark Zekhuis). Daarnaast wordt het gebied als overwinteringsgebied en foerageergebied gebruikt. In omliggende landgoederen vindt ook voortplanting plaats van Ringslang. Zo zijn recent nog resten van eieren gevonden in een composthoop op Landgoed Den Berg en worden in een broeihoop van Ruud Lubbers in Hoonhorst ook jaarlijks eieren gelegd (mondelinge mededeling Erwin Goutbeek). Het jaarritme van een Ringslang Rond half maart komen de eerste Ringslangen uit hun winterslaap waar ze met enkele dieren tot wel honderden dieren bij elkaar zitten. Hiervoor gebruiken ze droge, vorstvrije plekken bijvoorbeeld onder schors/houthopen, in basaltdijken

en in spoordijken. Daarna vindt de paring plaats in de periode april- eind mei. Na de paring verplaatsen Ringslangen zich naar de zomerse foerageergebieden, die bestaan uit allerlei natte gebieden. Hier wordt de tijd doorgebracht met voedsel zoeken en zonnen (door vrouwtje vooral om de eitjes te ontwikkelen). Opmerkelijk is dat Ringslangen vaak maar

zes tot acht prooien per jaar eten, vooral ‘slome’ Gewone padden, maar ook worden een enkele keer vissen, hagedissen, jonge muizen of jonge vogels gegeten. In juni-juli trekken de vrouwtjes naar hun eiafzetplek. Afstanden tot een kilometer zijn daarbij niet ongewoon en er zijn zelfs afstanden bekend van drie kilometer tussen de overwinterings- en

voortplantingsplekken (mondelinge mededeling I. Jansen, RAVON). In juni-juli worden ook de eieren afgezet in broeihopen. Vanaf augustus kunnen vervolgens de eerste jonge slangetjes worden aangetroffen. Rond half oktober zoeken Ringslangen hun overwinteringsplekken weer op.

Ringslang (Foto: Etienne de Vries)

In het verleden heeft ook regelmatig voortplanting plaatsgevonden van Ringslangen op De Horte (met name in de composthoop in de tuin en in composthopen in de eerder genoemde tuin van de Tuinmanswoning). Op De Horte lijkt de populatie van de soort stabiel te zijn, al lijkt de broeihoop in de tuin niet meer in gebruik te zijn. Wel is Ringslang verdwenen op Soeslo en op en rond het Engelse werk (Horsthuis 2008 en mondelinge mededeling Melchior van Tweel en Wil van der Leij). Verwacht wordt dat Ringslang op beide

Page 76: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

70

plekken is verdwenen door het wegvallen van geschikte voortplantingsplekken (broeihopen). Dit is veruit de belangrijkste bedreiging voor de soort. Kansen voor Ringslang zijn vooral aanwezig door de populatie Ringslangen op De Horte te versterken door de aanleg van broeihopen die jaarlijks omgezet worden. Wanneer hier jaarlijks succesvolle voortplanting plaatsvindt kunnen ook in andere leefgebieden (bijvoorbeeld Soeslo en de Wijthmenerplas/golfbaan eo) broeihopen worden aangelegd. Voorwaarde daarbij is wel dat de migratieroutes tussen De Horte en omliggende natuurgebieden voor Ringslang te passeren zijn. Dit is vooral te realiseren door de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs waterschapsleidingen, maar ook door de aanleg van onder andere faunapassages bij kruisende wegen.

Ontbrekende soorten in 2012-2013

Hazelworm en Levendbarende hagedis

In het onderzoeksgebied zijn in 2012-2013 geen waarnemingen gedaan van Hazelworm en Levendbarende hagedis. Alleen van Hazelworm is een oude waarneming bekend van De Horte van rond 1980 (Zekhuis 2002b). Omdat nadien nooit meer waarnemingen gedaan zijn van Hazelworm - ook niet in nabijgelegen landgoederen - wordt Hazelworm als uitgestorven beschouwd. Levendbarende hagedis is rondom Dalfsen wel op meer plekken bekend, zoals op heideveldjes op landgoed Rechteren, maar ook in de zonbeschenen bermen van de N340 tussen Zwolle en Ommen (waarneming.nl en van der Sluis 2013). Omdat nauwelijks geschikt leefgebied aanwezig is in het onderzoeksgebied en op De Horte in het bijzonder (geen heideterreinen of zonbeschenen bosranden met een heischrale ondergroei) wordt Levendbarende hagedis ook niet verwacht in het onderzoeksgebied. De kans op (her)kolonisatie van het onderzoeksgebied door Hazelworm en Levendbarende hagedis is zeer klein op een natuurlijke manier.

4.6 VISSEN

Aanwezige soorten in 2012-2013

Kwabaal

Kwabaal is in 2012-2013 op twee terreinen aangetroffen: Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water en Buitenlanden Langenholte. In de Noorderkolk behorend tot het eerstgenoemde gebied is een exemplaar gevangen met behulp van elektrisch vissen in een met wilgenstruiken begroeide oever. In een kreek in Buitenlanden Langenholte is eveneens met behulp van elektrisch vissen een zeer waarschijnlijke Kwabaal vastgesteld, maar het dier kon niet worden gevangen (is alleen gezien). Ook zijn in 2012 in totaal 4-5 Kwabalen gevangen met palingfuiken die staan opgesteld in de Vecht ter hoogte van de Buitenlanden Langenholte (mondelinge mededeling beroepsvisser Bekendam). Oude waarnemingen zijn slecht sporadisch voorhanden in de Vecht en het Zwarte water, maar het aantal waarnemingen van de soort neemt de laatste jaren wel toe (zie onderstaand kader). De grootste bedreiging voor de soort is het verdwijnen van dynamiek in Vecht, waardoor minder vaak en minder lang overstromingen plaatsvinden in het vroege voorjaar. Kansen voor Kwabaal ontstaan door meer dynamiek aan te brengen in de Vecht. Ontstenen van de Vecht is daarbij een goed begin, al kan op de lange termijn het versmallen en verontdiepen van de Vecht voor nog meer dynamiek zorgen.

Page 77: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

71

Duitse Kwabalen in de Vecht

Kwabaal wordt in Nederland gezien als één van de meest bedreigde zoetwatervissen. De achteruitgang wordt vooral veroorzaakt door de striktere waterbeheersing. Overstromingsgebieden rond meren, beken en rivieren staan daardoor in het vroege voorjaar minder vaak en lang blank, waardoor opgroeigebied van jonge Kwabaalbroed verdwijnt.

In het Duitse stroomgebied van de Vecht worden door de lokale hengelsportverenigingen van Nordhorn en Schüttorf sinds 2000 jonge Kwabalen geherintroduceerd. De uitgezette (wilde) dieren zijn afkomstig uit meren en andere wateren

in Schleeswijk-Holstein (omgeving Hamburg). Inmiddels zijn naar schatting 2000 Kwabalen uitgezet. Ook de komende jaren zullen de uitzettingen voorgezet worden

en zelfs uitbreiden, omdat de buur-hengelsportvereniging Neuenhaus ook gaat starten met het uitzetten van Kwabalen. De verwachting is dat een (groot) deel van de Duitse dieren in Nederland terecht komt. Overigens is dezelfde hengelsportvereniging ook al drie jaar bezig met het uitzetten van Beekforellen (mondelinge mededeling M. Bönemann,

Sportfischerverein Nordhorn).

Kwabaal (Foto: SVON) Paling

Paling is in 2012 en 2013 alleen aangetroffen in de gebieden Buitenlanden Langenholte, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water en Zwarte Waterzone Stadshagen. Daarnaast wordt de soort ook verwacht in andere gebieden met grote kolken en brede weteringen. In ieder geval op de terreinen Almelose kanaal eo, Wijde Aa/Westerveldse Aa, Oldenelerpark, Wijthmenerplas/golfbaan, Struinwaard/Maatgraven, De Horte en Schellerpark zijn waarnemingen bekend (mondelinge mededeling Gerrit Jan van Dijk). Het ontbreken van waarnemingen wordt naar verwachting vooral veroorzaakt, doordat Paling met schepnetvissen zeer moeilijk te vangen is (en dit is voor de meeste wateren de gebruikte onderzoeksmethode). Een populatietrend is voor Paling moeilijk te bepalen. Verwacht wordt dat Paling zich inmiddels weer stabiliseert (onder andere door vestiging van bulkvoedsel in de vorm van exotische grondelsoorten), verbeterde waterkwaliteit, aanleg van natuurvriendelijke oevers en strengere regelgeving voor palingvangst die sinds 2007 van kracht is geworden. De grootste bedreigingen voor Paling zijn het ontbreken van vispassages bij barrières als stuwen en gemalen, waardoor niet alle wateren door deze trekvis opnieuw bevolkt kunnen worden. Kansen voor Paling zijn vooral aanwezig door het aanleggen van vispassages bij stuwen en gemalen en het omvormen van bestaande, beschoeide oevers naar natuurvriendelijke oevers.

Page 78: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

72

Rivierdonderpad

Rivierdonderpad is alleen aangetroffen in het Zwarte water en de Vecht in de gebieden Buitenlanden Langenholte, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte water en Zwartewaterzone Stadshagen. De soort is hier aangetroffen middels ‘zaklampvissen’ en elektrisch vissen. De soort heeft een voorkeur voor stromende wateren met een zandige, grindige, stenige oever/bodem. In het onderzoeksgebied is de soort vooral aangetroffen in de stortstenen oevers van de Vecht en het Zwarte Water. Oude waarnemingen zijn daarnaast bekend uit de Soestwetering (ATKB 2011). Rivierdonderpad is in het Zwarte Water op een aantal nieuwe plekken ontdekt, maar vermoed wordt dat de soort in zijn totaliteit is achteruitgegaan in het onderzoeksgebied door ontstening van de Vecht en de vestiging van exotische en concurrerende grondelsoorten (zie onderstaand kader). Exotische grondelsoorten: een serieuze bedreiging voor Rivierdonderpad

Sinds de opening van het Rijn-Donau-kanaal in 1992 komen vissen uit de Donau naar Nederland. Achtereenvolgens hebben zich Marmergrondel (2002), Zwartbekgrondel (2004), Witvingrondel (2004), Kesslers grondel (2007) en Pontische stroomgrondel (2009) gevestigd. Deze soorten doen het erg goed in Nederland en breiden zich sterk uit. Zo is

Marmergrondel inmiddels een algemene soort in de kolken langs het Zwarte Water en is de soort zelfs al in de Mastenbroekerpolder en de weteringen in Salland aangetroffen. Daarnaast zijn Kesslers grondel en Zwartbekgrondel veelvuldig op de stortstenen oevers van het Zwarte Water aangetroffen. Rivierdonderpad weet zich nog wel te

handhaven langs de Vecht en Zwarte Water, maar gevreesd moet worden dat de soort uit Vecht en Zwarte Water verdwijnt. In de IJssel komt Rivierdonderpad bijvoorbeeld nauwelijks meer voor.

Soorten als Kesslers grondel kunnen eenvoudig 15 centimeter worden en Rivierdonderpadden (vaak niet groter dan 6 centimeter) vormen voor hen een makkelijke prooi. Daarnaast vindt concurrentie plaats, omdat de exotische grondels op dezelfde stenige plekken voorkomen als Rivierdonderpadden. Overigens is het niet alleen kommer en kwel. Voor

beroepsvissers (en voor soorten als Kwabaal en Paling) is de komst van de grondels wel een uitkomst. In het verleden was vooral Spiering de belangrijkste voedselbron voor Paling en Kwabaal, maar nu lijken soorten als Marmergrondel, Zwartbekgrondel en Kesslers grondel deze functie over te kunnen nemen (mondelinge mededeling Dhr. Bekendam).

Marmergrondel (Foto: Leon van Marle)

De grootste bedreigingen voor Rivierdonderpad vormen de komst van de exotische grondels en de omvorming van stortstenen oevers naar natuurvriendelijke oevers.

Page 79: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

73

De toekomst ziet er voor Rivierdonderpad weinig rooskleurig uit binnen het onderzoeksgebied. Ook zijn geen/nauwelijks kansen om specifieke mogelijkheden te ontwikkelen ten gunste van Rivierdonderpad. Het aanbrengen van stortsteen zorgt namelijk ook weer voor geschikte leefomstandigheden voor de exotische grondelsoorten. Kleine modderkruiper

Kleine modderkruiper is in nagenoeg alle onderzochte terreinen aangetroffen binnen de onderzoeksperiode en komt in een groot scala aan watertypen voor: weteringen, kolken, rivieren, smalle slootjes en poelen met een rijke vegetatie. Opvallend hoge dichtheden worden bereikt in natuurvriendelijke oevers en de oeverzone van kolken. Zo zijn op 500 meter natuurvriendelijke oever langs de Marswetering op Soeslo (maar 1 jaar oud!) ruim 120 Kleine modderkruipers gevangen met schepnetten en zijn op de boothelling van de kanovereniging aan de Westerveldse kolk 30 dieren gespot met zaklamponderzoek. Kleine modderkruiper is op een flink aantal nieuwe plekken ontdekt, maar naar verwachting gaat het hier niet om uitbreiding van het leefgebied. De soort kwam hier oorspronkelijk ook voor. Wel wordt verwacht dat Kleine modderkruiper de laatste jaren in aantal toe is genomen door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Voor Kleine modderkruiper vormt vooral het dichtgroeien van watergangen een grote bedreiging. Kansen voor Kleine modderkruiper zijn er met de aanleg van natuurvriendelijke oevers en door gefaseerd onderhoud van watergangen, waarbij jaarlijks steeds een ander deel vrijgesteld wordt van onderhoud. Bermpje

Bermpje is in 2012-2013 aangetroffen op de terreinen Buitenlanden Langenholte, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte water, Soeslo, De Horte en Wijthmenerplas/golfbaan. De soort heeft een voorkeur voor kleine tot middelgrote stromende wateren en is vooral in de wat kleinere weteringen (Emmertochtsloot en Marswetering) aangetroffen en in mindere mate ook in de Vecht en de grote weteringen. Het voorkomen van Bermpje was op de meeste locaties ook wel bekend en de verwachting is dat de verspreiding redelijk gelijk is gebleven (mondelinge mededeling Gerrit Jan van Dijk). Net als bij Kleine modderkruiper is de soort naar verwachting in aantal toegenomen, doordat de laatste jaren veel natuurvriendelijke oevers zijn aangelegd langs weteringen. Voor Bermpje vormt intensief beheer van oevers een grote bedreiging, omdat hierdoor schuilmogelijkheden verdwijnen. Kansen voor Bermpje zijn er met de aanleg van natuurvriendelijke oevers en door gefaseerd onderhoud van stromende watergangen, waarbij jaarlijks steeds een ander deel vrijgesteld wordt van onderhoud. Grote modderkruiper

Het voorkomen van Grote modderkruiper is 2012-2013 aangetoond op vier terreinen: Buitenlanden Langenholte, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water, Wijthmenerplas/golfbaan en De Horte. In de overige terreinen zijn ondanks intensief onderzoek geen Grote modderkruipers aangetroffen. Overigens zijn in het verleden wel Grote modderkruipers uitgezet in de Zwartewaterzone Stadshagen die moesten wijken voor de uitbreiding van Stadshagen. Mogelijk dat de soort hier toch nog steeds in lage dichtheden voorkomt. Grote modderkruiper komt voor in stilstaande of langzaam stromende wateren met een rijke oever- en watervegetatie. Deze wateren worden vaak extensief onderhouden. Verwacht wordt dat Grote modderkruiper op de meeste terreinen in aantal/verspreiding is achteruitgegaan door demping van wateren en het jarenlang uitvoeren van intensief slootbeheer, waardoor leefgebied verdwijnt. Dit is naar verwachting het geval op de terreinen Zwartewaterzone Stadshagen, De Horte en Wijthmenerplas/golfbaan. Uitzondering daarop vormt de Buitenlanden Langenholte: hier is nog steeds een grote populatie aanwezig (zie onderstaand kader).

Page 80: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

74

De grootste bedreiging voor Grote modderkruiper vormt ongunstig beheer van sloten waarin de soort voorkomt. Veel sloten - ook zonder waterafvoerende functie - worden jaarlijks in zijn geheel geschoond, waardoor leefgebied verdwijnt en Grote modderkruipers op de kant terecht komen/beschadigd raken. Uit Duits onderzoek blijkt dat circa 10% van de populatie bij dergelijke werkzaamheden op de kant terecht komt. Bij verstoring zwemt Grote modderkruiper namelijk niet weg zoals andere vissen, maar duikt de modder/kant in. Daarnaast is het afwezig blijven van onderhoud waarbij sloten dichtgroeien met riet ongunstig voor Grote modderkruiper door de schaduwwerking die hierdoor optreedt. Het toepassing van gefaseerd slootbeheer (waarbij jaarlijks niet de gehele sloot wordt geschoond) en het terugdringen van rietvegetaties in/langs sloten verbeteren de leefomstandigheden voor Grote modderkruiper. Het kan ook goed zijn om Grote modderkruipers terug in het water te zetten als die op de kant komen bij het schonen. Grote modderkruiper in de Buitenlanden Langenholte

Uit het onderzoek is gebleken dat Grote modderkruiper een vrij algemeen voorkomende soort in de Buitenlanden Langenholte is. Zo werden tijdens de eerste georganiseerde visexcursie voor het Faunaonderzoek op 19 mei 2012 in totaal 34 dieren gevangen. Deze normaal erg lastig te vangen soort werd door praktisch alle deelnemende vrijwilligers

zelfstandig gevangen met een schepnet! Dit aantal is tijdens visexcursies op andere terreinen bij lange na niet meer geëvenaard. Vermoedelijk leeft Grote modderkruiper al eeuwenlang in de Buitenlanden Langenholte. Zo blijkt uit oude historische kaarten uit 1846 dat het oude slotenpatroon nog nagenoeg hetzelfde is als in 2014 (watwaswaar.nl). Ook

wordt hier nog steeds extensief beheer van de sloten toegepast, hoewel op een aantal sloten riet wel de overhand krijgt (ongunstig voor Grote modderkruiper door schaduwwerking).

Grote modderkruiper (Foto: Marco van der Sluis) Bittervoorn

Bittervoorn is in 2012-2013 aangetroffen op de terreinen Zwartewaterzone Stadshagen, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwartewater, Buitenlanden Langenholte, Westerveldse Aa/Wijde Aa, Sekdoorn, Almelose kanaal eo, Oldenelerpark en Schellerpark. In de overige gebieden is de soort niet aangetroffen en zijn ook geen oude waarnemingen bekend (Crombaghs et al. 2000). De soort heeft binnen het onderzoeksgebied een voorkeur voor kolken en brede weteringen. Dit komt overeen met de habitateisen van Bittervoorn: langzaam stromende of stilstaande wateren met een rijke oevervegetatie. Voor de soort is de aanwezigheid van zoetwatermosselen cruciaal (zie kader). De soort is op veel nieuwe plekken ontdekt, met name in het zuidelijke gedeelte van Zwolle. Naar verwachting is deze toename vooral te danken aan de toegenomen waarnemingsinspanning. In een aantal wateren die in het verleden wel regelmatig onderzocht zijn (onder andere de Soestwetering en Nieuwe wetering) lijkt de soort zich de laatste jaren wel nieuw gevestigd en zich uitgebreid te hebben

Page 81: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

75

(Crombaghs et al. 2000). De verwachting is dat de populatieomvang in zijn totaliteit wel is toegenomen. Voor Bittervoorn zijn grootschalige baggerwerkzaamheden en intensief beheer van wateren (waarbij zoetwatermosselen verdwijnen) de grootste bedreigingen. Kansen voor Bittervoorn zijn er vooral door bij baggerwerkzaamheden en beheer van wateren mosselen terug te zetten in het water. Ook kan de soort profiteren van de aanleg van natuurvriendelijke oevers. De samenwerking (commensalisme) tussen Bittervoorn en zoetwatermosselen

Bittervoorn heeft een bijzondere manier van voortplanten, die ook veel voordeel biedt aan zoetwatermosselen. De paaitijd van Bittervoorn begin in april en duurt tot eind juni. Vrouwtjes ontwikkelen in deze periode een legbuis van enkele centimeters lang. In deze periode gaat het mannetje op zoek naar een geschikte zoetwatermossel om zijn

territorium te vestigen (en ook te verdedigen). Mannetjes proberen daarbij zelfs paairijpe vrouwtjes te verjagen. Als een vrouwtjes zich niet laat wegjagen, dan verandert zijn gedrag en probeert hij het vrouwtje juist naar zijn mossel toe te leiden.

Het onderste, grootste gedeelte van de legbuis van het vrouwtje hangt slap, maar als er eitjes in de legbuis komen, vult deze zich met urine waardoor de gehele legbuis hard wordt. Op deze wijze kan het vrouwtje tot diep in de mossel

doordringen, tot in de kieuwholte waar de eitjes worden afgezet. Vervolgens laat het mannetje razendsnel homvocht (sperma) in de instroomopening van de mossel stromen die daarmee de eitjes in de kieuwholte bevrucht. In totaal worden maar honderden eitjes afgezet door een vrouwtje. Dit in tegenstelling tot soorten als Kwabaal waarbij een

vrouwtje in de regel wel tienduizenden eitjes afzet. Het voortplantingssucces is dan ook groot door de beschermde leefomgeving in de mossel.

De mossel heeft aan de andere kant ook baat bij de aanwezigheid van de Bittervoorns. De mossel scheidt larven uit die zich vasthechten aan voorbijkomende vissen (vaak Bittervoorn). De larven worden ingekapseld door de vissenhuid en leven hier enkele maanden als parasiet. Daarna maken ze zich los van de huid en zijn dan door hun grootte al weer wat

minder gevoelig voor predatie.

Bittervoorn (Foto: Mike Wallink)

Ruisvoorn

Het voorkomen van Ruisvoorn is in 2012-2013 aangetoond op vrijwel alle terreinen. Ook op terreinen waar de soort niet is aangetroffen, wordt de soort op basis van de kenmerken van de aanwezige wateren/bekende verspreidingsgegevens wel verwacht. Ondanks dat de soort algemeen voorkomt in allerlei heldere, vegetatierijke wateren komt de soort overigens niet in alle wateren voor. Zo blijkt uit

Page 82: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

76

de elektrische bemonstering van de kolken in de Buitenlanden Langenholte dat de soort in bepaalde (geïsoleerde) kolken geheel ontbreekt. Mogelijk speelt hier predatie door Snoek een rol. Verwacht wordt dat Ruisvoorn de laatste jaren in aantal en verspreiding licht is toegenomen door de verbeterde waterkwaliteit en de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Voor de soort vormen grootschalige baggerwerkzaamheden de grootste bedreiging. Vooral in relatief kleine, geïsoleerde wateren kan tijdens baggerwerkzaamheden het water dermate troebel worden door omwervelend slib dat hierdoor zuurstofarme omstandigheden ontstaan. Voor de dieren die na het baggeren overleven is maar weinig dekking over, waardoor ze een makkelijke prooi vormen voor predatoren. Kansen voor Ruisvoorn zijn vooral aanwezig door gefaseerd te baggeren of dieren voor aanvang van de baggerwerkzaamheden weg te vangen. Daarnaast is de aanleg van natuurvriendelijke oevers gunstig voor de soort. Vetje

Vetje is in 2012-2013 aangetoond in een groot aantal terreinen, waaronder Zwartewaterzone Stadshagen, Westerveldse bos/uiterwaarden Zwarte Water, Buitenlanden Langenholte, Wijthmenerplas/golfbaan en Westerveldse Aa/Wijde Aa. Vetje is een soort van wat kleinere wateren met een rijke oevervegetatie. Daarnaast is een modderige bodem van belang. Vetje is - ten opzichte van oude waarnemingen - op veel nieuwe plekken aangetroffen (Crombaghs et al. 2002). Deze toename is grotendeels toe te schrijven aan de toegenomen inventarisatieinspanning. Op een aantal plekken is de soort overigens ook toegenomen door verbeterde waterkwaliteit en de aanleg van natuurvriendelijke oevers. De grootste bedreiging voor Vetje vormt intensief onderhoud van watergangen. Voor Vetje zijn goede kansen aanwezig door gefaseerd onderhoud van watergangen, waarbij jaarlijks steeds een ander deel vrijgesteld wordt van onderhoud. Ook van de aanleg van natuurvriendelijke oevers kan de soort sterk profiteren. Alver

Het voorkomen van Alver is in 2012-2013 aangetoond op de terreinen Buitenlanden Langenholte en De Horte. Alver is vooral een soort van grote wateren zoals rivieren, weteringen, meren en kolken. Verwacht wordt dat Alver wel op meer plekken voorkomt in het onderzoeksgebied, vooral in grote wateren als de Vecht, Zwarte Water en de grote weteringen. Zo zijn oude waarnemingen bekend van Alver van het Almelose kanaal eo (Kampen & Koole 2011) en Wijthmenerplas/golfbaan (Crombahgs et al. 2002). Alver is landelijk gezien de afgelopen jaren toegenomen door de sterk verbeterende waterkwaliteit. De toegenomen waterkwaliteit en de aanleg van vispassages hebben er naar verwachting ook voor gezorgd dat Alver in aantal/verspreiding toeneemt in het onderzoeksgebied. Dat de soort in enkele terreinen niet is aangetroffen heeft naar verwachting vooral te maken met de inventarisatiemethodiek. Met schepnetten is de soort in grote wateren namelijk minder makkelijk aan te tonen dan met elektrisch visapparaat. Voor Alver vormt intensief onderhoud van watergangen de grootste bedreiging. Kansen voor Alver ontstaan door gefaseerd onderhoud van wateren en oevers, waarbij jaarlijks steeds een ander deel vrijgesteld wordt van onderhoud. Daarnaast kan de aanleg van vispassages zorgen voor uitbreidingsmogelijkheden. Winde

Winde is in 2012-2013 binnen het onderzoeksgebied alleen aangetroffen in de Buitenlanden Langenholte en Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water. Het gaat daarbij met name om de kolken die in verbinding staan met de Vecht, hoewel uit bekende verspreidingsgegevens ook het voorkomen in Vecht zelf bekend is (ATKB 2011). Ook is de soort in het verleden in diverse grote

Page 83: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

77

weteringen aangetroffen die stromen door de terreinen Soeslo, Almelose kanaal eo en Sekdoorn (mondelinge mededeling Ingmar Boersma, Hengelsportvereniging Zwolle). De soort heeft een voorkeur voor brede, stromende wateren met waterplanten en is voor de voortplanting ook afhankelijk van dergelijke wateren (zoals de Vecht). Naar verwachting is de soort de afgelopen jaren toegenomen, door de verbeterde waterkwaliteit. De grootste bedreiging voor Winde vormt de aanwezigheid van barrières als stuwen en gemalen tussen verschillende (potentiële) leefgebieden. Kansen voor Winde zijn aanwezig door het ontstenen van de oevers van de Vecht en op de langere termijn mogelijk door het verbreden/verontdiepen van de Vecht. Daarnaast kan de aanleg van vispassages zorgen dat meer gebieden bereikbaar worden. Riviergrondel

Riviergrondel is binnen de onderzoeksperiode aangetroffen op de terreinen Agnietenberg eo, Buitenlanden Langenholte, Soeslo en Struinwaard/Maatgraven. Binnen het onderzoeksgebied is de soort op een aantal plekken aangetroffen die wat minder typisch zijn voor Riviergrondel. Zo is de soort aangetroffen in gegraven plassen (Struinwaard en Agnietenberg eo) en een rijk begroeide sloot (Buitenlanden Langenholte), terwijl Riviergrondel juist een soort is van heldere, stromende en zuurstofrijke wateren met een stevige zandbodem. De verspreiding lijkt overigens redelijk gelijk gebleven, hoewel de soort wel in meer wateren bekend is uit het verleden. Zo is de soort bekend op De Horte (Kok & van der Sluis 2011) en in de Nieuwe en Soestwetering (ATKB 2011). De grootste bedreiging voor Riviergrondel vormt de aanwezigheid van barrières als stuwen en gemalen tussen verschillende (potentiële) leefgebieden. Kansen voor Riviergrondel zijn vooral aanwezig door stuwen en gemalen passeerbaar te maken voor vissen. Snoek

Snoek is in 2012-2013 aangetroffen op vrijwel alle terreinen in het onderzoeksgebied. De soort heeft een voorkeur voor heldere, plantenrijke wateren die goed vertegenwoordigd zijn in het onderzoeksgebied. Qua verspreiding is de soort vrij stabiel te noemen en mogelijk neemt de soort zelfs licht toe door verbeterende waterkwaliteit en aanleg van natuurvriendelijke oevers. Voor Snoek vormen grootschalige baggerwerkzaamheden de grootste bedreiging. Vooral in relatief kleine, geïsoleerde wateren kan door baggerwerkzaamheden het water dermate troebel worden door omwervelend slib dat hierdoor zuurstofarme omstandigheden ontstaan. Kansen voor Snoek zijn vooral aanwezig door gefaseerd te baggeren of dieren voor aanvang van de baggerwerkzaamheden weg te vangen. Daarnaast is de aanleg van natuurvriendelijke oevers gunstig voor de soort. Zeelt

Zeelt is in 2012-2013 in vrijwel alle gebieden aangetroffen. De soort komt in allerlei wateren voor met een rijke onderwatervegetatie. Opvallend hoge dichtheden worden bereikt in geïsoleerde wateren op de golfbaan, de vijver in het Weezenlandenpark en in de kolken in de Buitenlanden Langenholte. Zeelt is op veel nieuwe plekken aangetroffen binnen het onderzoeksgebied. Deze toename is grotendeels toe te schrijven aan de toegenomen inventarisatieinspanning. Op een aantal plekken is de soort overigens ook toegenomen door verbeterde waterkwaliteit (bijvoorbeeld door baggerwerkzaamheden), de aanleg van natuurvriendelijke oevers en de aanleg van plassen (bijvoorbeeld op de golfbaan). De grootste bedreiging voor Zeelt vormt intensief onderhoud van watergangen. Kansen voor Zeelt ontstaan door gefaseerd onderhoud van wateren en oevers, waarbij jaarlijks steeds een ander deel vrijgesteld wordt van onderhoud.

Page 84: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

78

Kroeskarper

Kroeskarper is in 2012-2013 in een tweetal gebieden waargenomen: op terrein Wijthmenerplas/golfbaan en Agnietenberg eo. Kroeskarper heeft net als Zeelt een voorkeur voor (kleine) wateren met een rijke onderwatervegetatie. De soort is in staat om extreme situaties te overleven met lage zuurstofgehaltes, zoals het droogvallen van wateren en langdurige bedekking met een dikke ijslaag. In extreme milieus waar de soort als enige soort voorkomt, zijn de dichtheden hoog. Zo is de soort in het verleden veelvuldig aangetroffen in de vijvers in het Engelse werk, die zijn leeggevist voordat de baggerwerkzaamheden hier werden gestart. Overige oude waarnemingen zijn niet bekend (Crombaghs et al. 2000). Wel wordt de soort op meer plekken verwacht in het onderzoeksgebied, zoals onder andere het koelkanaal ter hoogte van de Nooterhof op terrein Almelose kanaal eo. Verwacht wordt dat de soort altijd vrij zeldzaam is geweest in het onderzoeksgebied (mondelinge mededeling Ingmar Boersma, Hengelsportvereniging Zwolle). Voor Kroeskarper vormen te intensief onderhoud van oevers van watergangen en grootschalige baggerwerkzaamheden de grootste bedreiging. Kansen voor Kroeskarper ontstaan door gefaseerd onderhoud van wateren en oevers, waarbij jaarlijks steeds een ander deel vrijgesteld wordt van onderhoud. Omdat de soort juist voorkomt in wateren die nodig gebaggerd moeten worden - en waarin weinig andere, en meestal geen beschermde soorten voorkomen - is van belang dat dergelijke wateren worden afgevist voordat de baggerwerkzaamheden starten.

Ontbrekende soorten in 2012-2013

Barbeel, Sneep, Kopvoorn en Serpeling

De stromingsminnende soorten Barbeel, Sneep, Kopvoorn en Serpeling zijn in 2012-2013 niet aangetroffen in het onderzoeksgebied. Ook oude waarnemingen zijn zover bekend niet gedaan in het onderzoeksgebied, hoewel van Kopvoorn (2007), Sneep (1997), Serpeling (1996) en Barbeel (1996) wel oude waarnemingen bekend zijn uit de Vecht bij de stroomopwaarts gelegen stuw Vechterweerd. Voor bovenstaande soorten zijn geen actuele bedreigingen die vestiging van de soort in de weg zitten. Kansen zijn wel aanwezig door voor meer dynamiek in de Vecht te zorgen. Op basis van historische kaarten blijkt de Vecht voor de kanalisatie rond 1900 veel breder te zijn geweest. Door het ontstenen van de oevers en het verbreden (en eventueel) verontdiepen van de Vecht ontstaat meer variatie, bijvoorbeeld in diepte, stroomsnelheid, bodemopbouw en tussen begroeide en onbegroeide delen. Europese meerval

Europese meerval is in 2012-2013 niet aangetoond binnen het onderzoeksgebied. Oude waarnemingen zijn bekend uit de Stadskolk op terrein Zwartewaterzone Stadshagen uit 1980 en uit de Wijde Aa in 2007 (mondelinge mededeling Gerrit Jan van Dijk, Waterschap Groot Salland en Crombaghs et al. 2000). Zover bekend is de soort hier later niet meer gevangen al wordt de soort wel regelmatig gevangen in Kolk Ruimzicht bij Stadshagen (hsoost.com). Landelijk neemt Europese meerval de laatste jaren sterk toe op de grote rivieren. De verwachting is dat de Vecht en het Zwarte Water, maar ook de aangrenzende kolken interessant leefgebied vormen voor de soort. Potentiële bedreigingen voor de soort zijn niet te verwachten. Kansen zijn wel aanwezig, vooral door te zorgen voor meer dynamiek in de Vecht. Dit is mogelijk door het ontstenen van oevers, het toestaan van bosopslag op de oever, maar ook door meer vergaande ingrepen als het verontdiepen en of het verbreden van de Vecht. Rivierprik

Rivierprik is niet aangetroffen in het onderzoeksgebied. Ook zijn geen oude waarnemingen bekend (Crombaghs et al. 2000). Binnen de gemeente Zwolle en Dalfsen zijn wel waarnemingen bekend uit de Vecht en IJssel, maar deze waarnemingen stammen vooral uit de de periode voor 2000. Het gaat hierbij echter niet om larven, maar om volwassen dieren die op trek zijn. Naar verwachting vindt dan

Page 85: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

79

ook geen voortplanting van de soort plaats in het onderzoeksgebied. Belangrijke bedreigingen voor vestiging van Rivierprik zijn niet aanwezig. Kansen voor de soort zijn er alleen wanneer drastische maatregelen worden genomen om de Vecht dynamischer te maken.

4.7 DAGVLINDERS

Aanwezige soorten in 2012-2013

Sleedoornpage

Sleedoornpage is aangetroffen op de terreinen Zandhove, Oldenelerpark, Schellerpark, Engelse werk/Spoolderbos, Almelose kanaal eo, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte water en Westerveldse Aa/Wijde Aa. In de meeste gevallen gaat het om waarnemingen van eitjes op Sleedoorns en een enkele keer om waarnemingen van volwassen Sleedoorpages (alleen aangetroffen in het Oldenelerpark). Vooral in de parkgebieden rondom Zwolle-Zuid zijn veel eitjes aangetroffen. Vindplaatsen bestaan uit singels en jonge bossen met Sleedoorns langs de randen. Vaak bevinden de eitjes zich op 30-200 cm hoogte op 1-3 jaar jonge takken/boompjes aan de zonnige zuidzijde van dergelijke boselementen. Bemoste en andere oude takken worden gemeden als eiafzetplek. Opvallend is dat voortplanting van de soort ontbreekt in het Westerveldse bos en in grote delen van terrein Wijthmenerplas/golfbaan, ondanks dat hier veel Sleedoornstruweel aanwezig is. Waarschijnlijk komt dit doordat er veel oude Sleedoornstruiken aanwezig zijn en weinig verjonging plaatsvindt. Op de overige terreinen als De Horte, Soeslo, Buitenlanden Langenholte en Sekdoorn zijn geen of nauwelijks Sleedoornstruwelen aanwezig.

Het voorkomen van Sleedoornpage in Zwolle is pas ontdekt in de jaren ’80 van de vorige eeuw. Daarna heeft de soort een behoorlijke opmars gemaakt, waarbij jaarlijks een groot aantal eitjes (> 200) worden gevonden. Een duidelijke populatietrend is lastig te bepalen. Het tellen van eitjes is hiervoor de beste methode, maar is lastiger door verschillen in waarnemers (ervaring en dergelijke). Wel neemt het aantal vindplaatsen toe, omdat de soort door waarnemers meer aandacht krijgt. Voor Sleedoornpage vormt het afwezig blijven van beheer en het ontbreken van kennis over ei-afzetlocaties van Sleedoornpage bij beheerders de grootste bedreiging. Doordat Sleedoorns niet periodiek worden gesnoeid, verouderen struiken en worden ze vrijwel ongeschikt als eiafzetplek (onder andere van toepassing in het Westerveldse bos en lokaal op de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan eo en Westerveldse Aa/Wijde Aa). Ook blijkt onwetendheid bij beheerders een probleem te zijn. Zo hebben afgelopen winter juist rigoureuze snoeiwerkzaamheden in Sleedoornstruweel plaatsgevonden, terwijl hier in de winter van 2012-2013 net een nieuw ontdekte populatie Sleedoornpages werd ontdekt.

Sleedoornbrigade van de KNNV afdeling Zwolle Sinds 2000 worden jaarlijks een - steeds groter wordend – aantal plekken binnen de gemeente Zwolle onderzocht op eitjes van Sleedoornpage door de Vlinderstichting in samenwerking met de KNNV afdeling Zwolle. Vaste zoekplekken van het eerste uur liggen langs de IJsselallee ter hoogte van Hogeschool Windesheim, de sportvelden van ZAC/Zwolse boys en langs de spoorlijn Zwolle- Deventer aan de Gouverneurlaan/Vos van Steenwijklaan alle in Zwolle Zuid.

Eitjes Sleedoornpage (Foto: Gerrit Reitsma)

Page 86: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

80

Aanplant van Sleedoornpage in zonnige zuidranden van nieuwe singels, plantsoenen en bossen en bieden goede kansen voor Sleedoornpage. Daarnaast zijn goede mogelijkheden om bestaande populaties te beschermen middels gericht onderzoek voorafgaand aan snoeiwerkzaamheden van Sleedoornstruwelen. Kleine ijsvogelvlinder

In 2013 is een onzekere waarneming van één Kleine ijsvogelvlinder gedaan in het bosgebied aan de oostzijde van de Wijthmenerplas. Oude waarnemingen zijn alleen voor 1950 bekend uit de omgeving van Dalfsen en Zwolle (vlindernet.nl). Door verdroging zijn populaties hier echter al lang geleden verdwenen. Omdat Kleine ijsvogelvlinder niet bekend staat als een zwerver, de meest dichtbij gelegen populaties op de landgoederen rond Deventer liggen en er geen bewijsplaatjes zijn verzameld, wordt de kans klein geacht dat het daadwerkelijk ging om een Kleine IJsvogelvlinder. Kansen op permanente vestiging van Kleine ijsvogelvlinder worden ook bijzonder klein geacht, vooral omdat geschikte leefgebieden (open plaatsen in vochtige bossen met Wilde kamperfoelie) binnen het onderzoeksgebied zeer schaars zijn. Groot dikkopje

Groot dikkopje is in 2012-2013 in een groot aantal gebieden aangetroffen, waaronder De Horte, Soeslo, Struinwaard/Maatgraven, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water, Westerveldse Aa/Wijde Aa, Wijthmenerplas/golfbaan eo en Zandhove. Vindplaatsen bestaan vooral uit beschut gelegen, vochtige graslanden en ruigten. Voor Groot dikkopje is een populatietrend lastig te bepalen. Wel lijken de aantallen in het Westerveldse bos de laatste jaren achteruit te zijn gegaan (mondelinge mededeling Gerrit Reitsma). Verwacht wordt dat dit in meer terreinen het geval is. De grootste bedreiging voor Groot dikkopje bestaat uit het te rigoureus maaien van graslanden op vliegplaatsen. De soort overwintert namelijk als rups aan een grasstengel. Kansen voor de soort zijn aanwezig door het toepassen van gefaseerd maaibeheer en begrazing, waarbij ook vegetatie (met rupsen) in de winter blijft overstaan. Zwartsprietdikkopje en Geelsprietdikkopje

Zwartsprietdikkopje en Geelsprietdikkopje zijn in 2012-2013 beide in het onderzoeksgebied aangetroffen. Zwartsprietdikkopje is aangetroffen op de terreinen Buitenlanden Langenholte, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water, Struinwaard/Maatgraven, Wijthmenerplas/golfbaan eo, De Horte, Soeslo en Engelse werk/Spoolderbos. In de meeste gevallen gaat het maar om enkele (max. 5) exemplaren die hoofdzakelijk zijn aangetroffen op ruige terreingedeeltes met veel nectarplanten (onder andere Akkerdistel, Boerenwormkruid en Jacobskruiskruid). De lage aantallen zijn opvallend, omdat er in Zwolle/Dalfsen lokaal plekken met zeer grote aantallen bekend zijn, zoals braakliggende percelen op bedrijventerrein Hessenpoort met ruim 150 exemplaren. Van Geelsprietdikkopje is alleen één exemplaar aangetroffen in het Spoolderbos op een open graslandstrook tussen bospercelen. Voor Zwartsprietdikkopje geldt dat de aantallen en verspreiding vermoedelijk vooruit zijn gegaan, omdat de soort tussen 1980- 1992 maar op weinig plekken voorkwam (Vlinderstichting 1992). Geelsprietdikkopje is vermoedelijk juist achteruitgegaan, aangezien de soort in het verleden van meer plekken bekend was (vlindernet.nl). Voor beide soorten vormt ongunstig maaibeheer de grootste bedreiging. Voor Geel- en Zwartsprietdikkopje is van belang dat er voldoende nectarplanten zijn in de vliegperiode (juli-augustus) en er in de winter bovendien voldoende vegetatie blijft overstaan als overwinteringsplek voor eitjes. Kansen zijn aanwezig door grasland- en bermvegetaties jaarlijks één keer te maaien na afloop van de vliegperiode (in september) en in de winter vegetatie te laten overstaan.

Page 87: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

81

Bruin zandoogje, Koevinkje en Oranje zandoogje

Bruin zandoogje, Koevinkje en Oranje zandoogje zijn in 2012-2013 alle op de onderzochte terreinen aangetroffen. Bruin zandoogje en Koevinkje zijn op vrijwel alle terreinen aangetroffen, op bepaalde percelen in behoorlijke aantallen (>20 exemplaren). Voor Koevinkje zijn Zandhove en Oldenelerpark de beste terreinen en voor Bruin zandoogje zijn de beste terreinen De Horte en Engelse Werk/Spoolderbos. Van Oranje zandoogje is slechts één exemplaar waargenomen op terrein Struinwaard/Maatgraven in een ruige slootrand. Bruin zandoogje, Koevinkje en Oranje zandoogje komen voor in allerlei ruige graslanden en ruigten met voldoende nectarplanten, waarbij Koevinkje en Oranje zandoogje de voorkeur hebben voor locaties in de nabijheid van bos of struweel.

Bruin zandoogje en Koevinkje lijken qua verspreiding te zijn toegenomen, maar mogelijk is dit ook een waarnemerseffect (De Vlinderstichting 1992). Oranje zandoogje lijkt zich juist nieuw gevestigd te hebben in het onderzoeksgebied, maar mogelijk betrof het ook een zwervend exemplaar. Voor bovengenoemde soorten vormt ongunstig maaibeheer de belangrijkste bedreiging. Bermen, maar ook graslanden in natuurgebieden worden vaak in juli in één keer gemaaid, middenin de piek van de vliegtijd van Koevinkje, Bruin en Oranje zandoogje. Hierdoor blijven weinig nectarplanten over. Voor Koevinkje, Bruin en Oranje zandoogje zijn goede kansen aanwezig door graslandvegetaties later in het seizoen te maaien of door stroken met veel nectarplanten (bijvoorbeeld Kale jonker) te sparen. Kleine vuurvlinder en Icarusblauwtje

Kleine vuurvlinder en Icarusblauwtje zijn binnen het onderzoeksgebied de meest wijdverspreide en meest voorkomende kritische dagvlindersoorten. Beide soorten zijn dan ook in vrijwel alle gebieden aangetroffen met lokaal zeer hoge aantallen zoals bijvoorbeeld in het Westerveldse bos. Verwacht wordt dat beide soorten in aantal en verspreiding zijn toegenomen door de toepassing van extensief maaibeheer (zie ook kader). Kansen voor Icarusblauwtje en Kleine vuurvlinder zijn aanwezig door in meer wegbermen ecologisch bermbeheer toe te passen.

Ecologisch bermbeheer De gemeente Zwolle heeft een groot aantal bermen

binnen haar gemeentegrenzen aangemerkt als ecologische berm. Deze bermen worden twee keer per jaar gemaaid, waarbij het maaisel wordt

afgevoerd. Door dit beheer worden de bermen minder voedselrijk en bloemrijker. Het maaien vindt plaats na 1 juli (1 juli-15 juli) en na 1 september (1

september - 15 september). Vooral Icarusblauwtje en in mindere mate ook Kleine vuurvlinder profiteren van dit maaibeheer. Binnen de

belangrijkste vliegperiodes (mei-juni, half juli- augustus en voor Kleine vuurvlinder ook nog half september- eind oktober) zijn namelijk veel

nectarplanten aanwezig. Omdat Icarusblauwtje en Kleine vuurvlinder zeer laag in de vegetatie of in de strooisellaag overwinteren, is het laten overstaan

van vegetatie in de winter minder belangrijk voor deze soorten. Dit in tegenstelling tot andere graslandvlinders als Koevinkje en Bruin zandoogje.

Icarusblauwtje (Foto: Mark Zekhuis)

Page 88: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

82

Hooibeestje

Hooibeestje is in 2012-2013 aangetroffen op de terreinen De Horte, Soeslo, Wijthmenerplas/golfbaan, Struinwaard/ Maatgraven, Zandhove, Oldenelerpark, Schellerpark, Engelse werk/Spoolderbos en Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water. Opvallend is dat vrijwel alle waarnemingen afkomstig zijn uit de gebieden ten zuiden/oosten van de A28 en dat slechts één exemplaar is waargenomen in het Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water. Een duidelijke verklaring hiervoor is moeilijk te geven, omdat ook in andere gebieden ogenschijnlijk geschikte leefgebieden aanwezig zijn (bijvoorbeeld de dijk langs Buitenlanden Langenholte). Verwacht wordt dat Hooibeestje wel in aantal is achteruitgegaan en dat ook de verspreiding is achteruitgegaan (verandering verspreiding vooral in de noordelijke, onderzochte terreinen). Voor Hooibeestje vormt ongunstig maaibeheer de belangrijkste bedreiging. In regel wordt overigens wel op de juiste momenten gemaaid, zodat voor Hooibeestje veel nectarplanten aanwezig zijn in de vliegtijd (vergelijkbaar met Icarusblauwtje en Kleine Vuurvlinder). In tegenstelling tot Icarusblauwtje en Kleine Vuurvlinder overwintert de soort als rups hangend laag in vegetatie (en niet in de strooisellaag), waardoor het niet laten overstaan van vegetaties voor Hooibeestje juist zeer ongunstig is. Voor Hooibeestje zijn goede kansen aanwezig door de maaibalk hoger af te stellen en door stroken vegetaties over te laten staan. Argusvlinder

Argusvlinder is alleen aangetroffen op het terrein Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water in de jaren 2012 en 2013. In beide jaren gaat het om zeer lage aantallen (beide jaren 2 exemplaren in totaal). De soort komt voor op ruige graslanden in het Westerveldse bos en op het ruig begroeide talud van de Twistvlietbrug bij de wijk Holtenbroek. Dergelijke biotopen zijn op veel meer plekken aanwezig in het onderzoeksgebied, dus het is dan ook moeilijk te verklaren waarom de soort juist hier voorkomt. Overigens zwerft de soort ook veel. De soort is landelijk sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw behoorlijk in aantal achtergegaan: in 2003 was het aantal Argusvlinders bijvoorbeeld bijna 10% van het aantal in 1992. Ook in het onderzoeksgebied is de soort sterk achteruitgegaan. Zo was de soort tussen ook bekend van de terreinen Zwartewaterzone Stadshagen, Buitenlanden Langenholte en Soeslo (Stroo 2004 & De Vlinderstichting 1992). Voor Argusvlinder vormt het verdwijnen van rijk gestructureerde graslanden met een afwisseling van kale grond, lage vegetaties en hoge kruidenrijke ruigte een bedreiging. Kansen voor Argusvlinder zijn aanwezig door gefaseerd maaibeheer toe te passen en het toepassen van extensieve begrazing waardoor meer variatie in graslanden/bermen ontstaat.

Ontbrekende soorten in 2012-2013

Keizersmantel

Keizersmantel is gedurende de onderzoeksperiode niet in het onderzoeksgebied aangetroffen. Ook zijn geen oude waarnemingen bekend van de onderzochte terreinen (vlindernet.nl). Wel is in mei 2010 succesvolle voortplanting van Keizersmantel vastgesteld in een tuin dichtbij terrein Agnietenberg eo (zie kader). Het dichtgroeien van bosranden en open plekken/paden in bossen (en het verdwijnen van waardplanten als viooltjes) vormt de grootste bedreiging voor Keizersmantel. Kansen voor Keizersmantel zijn vooral aanwezig op de terreinen Engelse werk/Spoolderbos en Zandhove, wanneer hier extra aandacht is voor uitbreiding van het aantal viooltjes.

Page 89: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

83

De Keizersmantels van de Bergkloosterweg

In de zomer van 2008 én 2009 werd in een tuin aan de Bergkloosterweg een eiafzettend vrouwtje Keizersmantel waargenomen. Hierbij werden eitjes afgezet op bomen, maar ook op een huis en zelfs op bloempotten! In de omgeving van deze plekken staan Maarts viooltjes en Bosviooltjes, die van belang zijn als waardplant van Keizersmantel.

Keizersmantel gaat overigens als ‘nuchtere’ rups de winter door en begint pas in het voorjaar met het eten van verschillende viooltjes. In mei 2010 werd een bijna volgroeide rups aangetroffen op de viooltjes, waarmee het eerste bewijs van succesvolle voortplanting van Keizersmantel in Nederland sinds 1980 werd geleverd! Keizersmantel neemt de

laatste jaren overigens toe in Nederland en inmiddels wordt op meerdere plekken (onder andere in Zuid Limburg en in de duinen) voortplanting van Keizersmantel verwacht.

Keizersmantel (Foto: Marjan Jagers)

Grote weerschijnvlinder

Grote weerschijnvlinder is eveneens niet aangetroffen in het onderzoeksgebied in 2012-2013. Ook zijn geen oude waarnemingen bekend (waarneming.nl en Bos et al. 2006). Wel is in 2013 een waarneming gedaan van een exemplaar in de Tichelgaten bij Windesheim (mondelinge mededeling Gerben Mensink) en is in 2012 ook een waarneming gedaan in deze omgeving (onswindesheim.nl). Er bestaat dus een goede mogelijkheid dat zich hier toch een kleine populatie bevindt. Omdat de soort de laatste jaren steeds vaker wordt aangetroffen is verdere uitbreiding ook zeer goed mogelijk. Vooral locaties met wilgenstruweel in combinatie van enkele grote markante bomen zijn kansrijk. Voorbeeldlocaties zijn o.a. aanwezig langs de Westerveldse Aa, op de De Horte, het Uiterwaarden Zwarte Water/Westerveldse bos en Wijthmenerplad/golfbaan eo. Voor Grote weerschijnvlinder zijn nu nog geen concrete bedreigingen te verwachten. Kansen voor uitbreiding van potentiële leefgebieden zijn wel aanwezig. Dit is vooral mogelijk door langs randen van (vochtige) bossen geleidelijke overgangen te creëren met wilgenstruweel (bijvoorbeeld door de bosrand terug te zetten). Bruin blauwtje, Kleine parelmoervlinder en Bruine vuurvlinder

Bruin blauwtje, Kleine parelmoervlinder en Bruine vuurvlinder zijn in 2012-2013 niet aangetroffen op de onderzochte terreinen. Alleen van Bruin blauwtje is een uit 2008 stammende waarneming bekend van het onderzoeksgebied (het net ingerichte terrein Sekdoorn). Vermoedelijk betrof het destijds een zwervend exemplaar, aangezien de soort later niet meer in het gebied (en Zwolle/Dalfsen) is waargenomen. Van Kleine parelmoervlinder is het voorkomen alleen bekend van voor 1950 (Bos et al. 2006). Ook voor deze soort geldt dat vermoedelijk geen populaties aanwezig zijn geweest. Bruine vuurvlinder is in de jaren ’80 van de vorige eeuw wel waargenomen, o.a. in de gebieden Wijthmenerplas/golfbaan en Buitenlanden Langenholte, maar nadien niet meer. Vermoedelijk zijn destijds ook vaste populaties aanwezig geweest.

Page 90: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

84

Voor Bruin blauwtje en Kleine parelmoervlinder geldt dat de kans op permanente vestiging in het onderzoeksgebied bijzonder klein is, ook omdat de soorten zeer specifieke habitats vereisen (resp. schaars begroeide terreinen met Ooievaarsbek/Reigersbek en extensieve akkers met Akkerviooltje en Driekleurig viooltje) die niet of zeer beperk aanwezig zijn binnen het onderzoeksgebied. Vestiging van Bruine vuurvlinder is qua beschikbaar geschikt leefgebied (bloemrijke graslanden met Schapenzuring/Veldzuring) kansrijker, maar de meest dichtbij gelegen gebieden bevinden zich inmiddels op ruim 13 kilometer afstand (Boswachterij Staphorst). Hierdoor is de kans op vestiging van Bruine vuurvlinder ook bijzonder klein. Zilveren maan en Aardbeivlinder

Zilveren maan en Aardbeivlinder zijn in 2012-2013 niet aangetroffen in het onderzoeksgebied. Ook zekere oude waarnemingen van beide soorten zijn niet bekend in het onderzoeksgebied (Stroo 2004 & De Vlinderstichting 1992). De meest dichtbij gelegen leefgebieden bevinden zich in de Stadsgaten/Veerslootlanden tussen Hasselt en Rouveen op ruim 3 kilometer afstand van het onderzoeksgebied. Kolonisatie van beide soorten in het onderzoeksgebied is niet aannemelijk, omdat geschikte leefgebieden in de vorm van blauwgraslanden en laagveengebieden ontbreken. Bruine eikenpage en Groentje

Bruine eikenpage en Groentje zijn ondanks intensief onderzoek niet aangetroffen in het onderzochte terreinen. De meest dichtbij gelegen vindplaatsen bevinden zich op behoorlijke afstand respectievelijk in de Boswachterij Staphorst en het Rechterensche veld. Beide soorten komen vooral voor op heideterreinen met opslag van respectievelijk jonge eikjes en Sporkehout. Dergelijke gebieden zijn niet aanwezig in het onderzoeksgebied, waardoor vestiging van beide soorten ook niet te verwachten is.

4.8 LIBELLEN

Aanwezige soorten in 2012-2013

Bruine korenbout

Het voorkomen van Bruine korenbout is in 2012-2013 op nagenoeg alle terreinen aangetoond. De soort komt voor in de nabijheid van rijk begroeide oevers van grote plassen, weteringen, kanalen en rivieren. Op dergelijke plekken vindt ook voortplanting plaats. De soort lijkt de laatste jaren in aantal te zijn toegenomen, maar dit kan ook deels een waarnemerseffect zijn (in Zwolle en omgeving wordt de laatste jaren steeds beter gelet op libellen). Voor Bruine korenbout vormt te intensief beheer van oevers van voortplantingswateren de grootste bedreiging. De aanleg van natuurvriendelijke oevers langs weteringen, kanalen en andere grote wateren biedt goede kansen voor Bruine korenbout, evenals gefaseerd onderhoud van de oevers van weteringen en kanalen. Glassnijder en Vroege glazenmaker

Glassnijder en Vroege glazenmaker zijn in 2012-2013 op vrijwel alle terreinen aangetroffen. Beide soorten hebben een voorkeur voor plassen, kolken en matig voedselrijke vennen met een rijke water- en oevervegetatie. Daarnaast komen beide soorten in mindere mate ook voor langs rijk begroeide sloten en weteringen. Verwacht wordt dat Glassnijder en Vroege glazenmaker in het verleden reeds vrij algemeen voorkwamen in het onderzoeksgebied, maar dat de soort sinds begin deze eeuw wel in aantal toeneemt door onder andere de aanleg van plassen en poelen in verschillende gebieden. Dit is overeenkomstig met de landelijke trend: beide soorten zullen van de hernieuwde Rode Lijst voor libellen worden afgevoerd. Voor beide soorten vormt het bebost raken van de oevers van wateren de belangrijkste bedreiging.

Page 91: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

85

Ontwikkelingsmogelijkheden voor Glassnijder en Vroege glazenmaker zijn vooral aanwezig door de aanleg van nieuwe plassen, de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs weteringen en het verwijderen van bosopslag langs bestaande voortplantingswateren. Beekrombout

In de onderzoeksperiode is Beekrombout alleen waargenomen op terrein Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water. Vanaf 2008 zijn hier vrijwel jaarlijks 1-2 exemplaren waargenomen, maar in alle gevallen gaat het vermoedelijk om zwervende exemplaren. Ook op De Horte is in 2009 een zwervend exemplaar waargenomen (mondelinge mededeling Evert Ruiter). Beekrombout heeft een voorkeur voor grote beken en kleine rivieren met een rijke oeverbegroeiing. Verder is van belang dat ook langzaam stromende gedeelten aanwezig zijn waar slib en ander materiaal wordt afgezet. Binnen het onderzoeksgebied wordt alleen voortplanting verwacht langs de Vecht op de terreinen Buitenlanden Langenholte en Struinwaard/Maatgraven, hoewel hiervoor in 2012-2013 geen concrete aanwijzingen zijn gevonden. Alleen een oude waarneming ter hoogte van de Buitenlanden Langenholte uit de periode 1995-2004 wijst hierop (Libellenwerkgroep 2005). Vanaf begin 2002 zijn waarnemingen bekend langs de Vecht, maar de laatste jaren worden wel steeds minder waarnemingen gedaan (mondelinge mededeling Vincent Martens). Een verklaring hiervoor is moeilijk te geven, maar mogelijk heeft de recente achteruitgang te maken met het ontstenen van de Vecht op een aantal trajecten. Op langere termijn wordt echter wel een positieve trend verwacht (zie onderstaand kader). Voor Beekrombout zijn geen bedreigingen te verwachten. Kansen voor Beekrombout zijn aanwezig door op meer plaatsen oevers van de Vecht te onstenen en natuurvriendelijk in te richten, hoewel dit op korte termijn mogelijk wel negatief kan zijn voor de soort. Ontstenen van de Vecht: alleen duurzaam voor Beekrombout op de lange termijn In 2010 is ruim 3 kilometer oever langs de Vecht ter hoogte van Buitenlanden Langenholte aangepakt, waarbij alle

stenen zijn verwijderd en natuurvriendelijke, flauw oplopende oevers zijn aangelegd. In totaal zijn de afgelopen jaren al ruim 20 kilometer oevers van de Vecht ontsteend. De destijds aanwezige oevers en de ondiepe oeverzone met waterplanten als Gele plomp vormden opgroeigebied voor larven van Beekrombout. Beekrombout leeft gemiddeld drie

jaar als larven in de oeverzone/waterbodem van rivieren en grote beken. Door de werkzaamheden is dit leefgebied waarschijnlijk ongeschikt geworden/omgewoeld en zijn larven weggespoeld. Larven van Beekrombout zijn erg passief en laten zich met de stroming meedrijven als ze verstoord worden. De verwachting is dat de aantasting op de populatie van

tijdelijke aard is. De soort kan zich naar verwachting weer snel herstellen door larven/imago’s die van bovenstroomse rivierdelen in het gebied terecht komen. Daarnaast zal het biotoop aanzienlijk verbeterd worden, doordat meer dynamiek en vegetatie (en meer voedsel) ontstaat.

Beekrombout (Foto: Gerrit Reitsma)

Page 92: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

86

Plasrombout

Plasrombout is binnen het onderzoeksgebied in 2012-2013 alleen vastgesteld op terrein Sekdoorn. Hier is in 2012 een exemplaar waargenomen langs de Soestwetering. De soort heeft een voorkeur voor zuurstofrijke, grote plassen met een spaarzame vegetatie (bijvoorbeeld zandafgravingen). Vermoedelijk plant de soort zich dan ook niet voort in het onderzoeksgebied, maar in de aangrenzende zandafgraving Sekdoorn. Ook Plasrombout die in 2007 is waargenomen in het Oldenelerpark (waarneming Leo Winter) is vermoedelijk afkomstig van een dergelijke zandafgraving. Omdat Plasrombout niet van het onderzoeksgebied afhankelijk is voor de voortplanting, zijn binnen het onderzoeksgebied geen reële bedreigingen denkbaar. Ook zijn er geen goede (realistische) kansen voor de soort in het onderzoeksgebied. Koraaljuffer

Koraaljuffer is in 2012-2013 vastgesteld op de terreinen De Horte, Struinwaard/Maatgraven, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water en Agnietenberg eo. De soort heeft een voorkeur voor enigszins zure, voedselarme heide- en bosvennen en wateren in hoogveengebieden met een rijke waterbegroeiing, vaak met veenmossen. Vooral de waarneming van een Koraaljuffer op terrein Maatgraven in een in 2000 gegraven plas met veenmosontwikkeling (in 2011 nog 5 exemplaren) bevestigt dit beeld. Opvallend is dat de soort in het onderzoeksgebied ook op afwijkende plekken voorkomt. Zo is de soort (maxima van 12 exemplaren in 2011) in het Westerveldse bos aangetroffen langs een heldere, enigszins zure, matig voedselrijke sloot met rijke waterbegroeiing. Verder is langs de Emmertochtsloot ook een waarneming bekend en zijn in oostelijke richting langs andere weteringen ook waarnemingen bekend (mondelinge mededeling Erwin Goutbeek). Het biotoop bestaat hier uit stromende, heldere, kwelgevoede wateren met een rijke waterbegroeiing. De soort is pas vanaf 2011 bekend in het onderzoeksgebied (waarneming.nl), maar komt tot op heden nergens algemeen voor. Verwacht wordt dat de soort in de toekomst verder zal toenemen, doordat een aantal plasjes meer begroeid raakt (bijvoorbeeld op De Horte en de golfbaan). Een bedreiging voor de soort is vooral de ontwikkeling van bosopslag op de oevers van de geschikte wateren, die zorgt voor beschaduwing en ongewenste bladinval. De aanleg van nieuwe plassen (met name op zandgrond) en bestrijding van opslag op oevers van geschikte wateren zorgt voor goede ontwikkelingsmogelijkheden voor Koraaljuffer. Vuurlibel

Het voorkomen van Vuurlibel is in 2012-2013 aangetoond in de gebieden Zwartewaterzone Stadshagen, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water en Wijthmenerplas/golfbaan. In het Westerveldse bos wordt ook voortplanting verwacht, omdat hier zowel (net uitgeslopen) mannetjes en vrouwtjes zijn waargenomen in de nabijheid van een relatief beschut gelegen, kwelgevoede, rijk begroeide kolk. Ook wordt voortplanting van Vuurlibel verwacht in een plas op de golfbaan, waarbij vergelijkbare omstandigheden aanwezig zijn. De waarnemingen in Stadshagen betreffen vermoedelijk zwervers. Oude waarnemingen zijn vanaf 2007 bekend van het Almelose kanaal eo en het Schellerpark (waarneming.nl). Op de laatstgenoemde plek zijn in 2010 zelfs 8 exemplaren waargenomen, waaronder vier territoriale mannetjes en een eileggend vrouwtje. Het is onduidelijk waarom de soort hier niet meer voorkomt, maar mogelijk speelt predatie door vissen/te intensief onderhoud van de oevers een rol. Verwacht wordt dat Vuurlibel de komende jaren verder toeneemt gelijk aan de landelijke trend en daardoor in staat is om meer wateren (o.a. kolken en plassen) te koloniseren. Voor Vuurlibel vormt sterke beschaduwing door opslag van wateren de grootste bedreiging. Kansen voor Vuurlibel zijn aanwezig door bestrijding van bosopslag van beschut gelegen wateren en de aanleg van nieuwe plassen en poelen in de nabijheid van bossen/boselementen.

Page 93: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

87

Geelvlekheidelibel

In het onderzoeksgebied is Geelvlekheidelibel gedurende de onderzoeksperiode alleen waargenomen op terrein Wijthmenerplas/golfbaan. Zowel in 2012 als in 2013 is hier één imago waargenomen. De waarneming van 2013 betreft zelfs een net uitgeslopen exemplaar wat wijst op voortplanting van de soort in de directe omgeving. De soort kan bij vrijwel elk type stilstaand water worden aangetroffen en is weinig kritisch qua biotoopkeuze (zie ook kader). Waargenomen aantallen zijn voor een belangrijk deel afhankelijk van massale influxen vanuit het oosten (met name door oostenwind in juli/augustus). In goede jaren kunnen daarom in allerlei gebieden Geelvlekheidelibellen worden waargenomen, zoals in het verleden ook het geval is geweest op onder andere De Horte (2009) en het Westerveldse bos (2008 en 2009: waarneming.nl). Verwacht wordt dat de soort in het verleden onregelmatig voorkwam in het onderzoeksgebied. Voor Geelvlekheidelibel zijn geen bedreigingen te verwachten. De aanleg van plassen en poelen en de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs wateren kan gunstig zijn voor de Geelvlekheidelibel.

Bandheidelibel

Bandheidelibel is op een groot aantal terreinen in het onderzoeksgebied waargenomen. Vooral op terreinen met kwelgevoede weteringen en plassen in het gebied (onder andere op de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan, De Horte en Sekdoorn) is de soort aangetoond. Omdat de soort behoorlijk zwerflustig is, wordt de soort ook regelmatig ver buiten de bekende leefgebieden aangetroffen. De soort is vanaf 2002 bekend in het onderzoeksgebied (Zekhuis 2003b). Destijds was De Horte (en specifiek het gebied langs de Emmertochtsloot) pas de vijfde populatie in Nederland! Inmiddels is de soort sterk toegenomen en wordt de soort in de toekomst op veel meer plekken verwacht, bijvoorbeeld in het Oldenelerpark, Buitenlanden Langenholte en Almelose kanaal eo. Voor Bandheidelibel vormt intensief onderhoud van oevers van weteringen de grootste bedreiging. De aanleg van plassen en poelen en de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs wateren is zeer gunstig voor Bandheidelibel. Weidebeekjuffer

Weidebeekjuffer is in 2012-2013 op vrijwel alle terreinen aangetroffen (met uitzondering van Zandhove en het Oldenelerpark), maar is nergens zeer algemeen. De soort plant zich voort langs stromende rivieren (Vecht, Zwarte Water) en weteringen met een rijke oeverbegroeiing in het onderzoeksgebied. Daarbuiten kunnen wel zwervers worden waargenomen zoals bijvoorbeeld het geval was in het Engelse werk en het Schellerpark. De soort is de laatste jaren sterk in opmars door

De voortplantingsstrategie van Geelvlekheidelibel Geelvlekheidelibellen en andere heidelibellen zetten doorgaans hun eitjes af op zompige of droge plekken - bijvoorbeeld op drooggevallen oevers en modder - vaak in lage halfopen vegetatie. Vaak staat wel water op deze plekken gedurende de winterperiode, waarbij de wateren afhankelijk van de hoeveelheid neerslag weer (bijna) droogvallen in de zomerperiode. Omdat de eitjes zijn omgeven door een niet in water opzwellende gelei vormt uitdroging van de wateren/oevers/drassige graslanden geen grote bedreiging voor succesvolle reproductie. De larven komen in het voorjaar uit het eitje als er nog water staat en ontwikkelen zich vervolgens in twee maanden tijd tot imago.

Geelvlekheidelibel (Foto: Gerrit Reitsma)

Page 94: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

88

verbetering van de waterkwaliteit. Ook binnen het onderzoeksgebied is een dergelijke toename te verwachten door het ontstenen van de Vecht ter hoogte van Buitenlanden Langenholte en natuurvriendelijke oevers die recent op diverse plekken langs weteringen zijn aangelegd. Voor Weidebeekjuffer vormen vooral intensief beheer van oevers van weteringen/rivieren een bedreiging. Kansen voor Weidebeekjuffer zijn vooral te creëren door het aanleg van natuurvriendelijke oevers langs weteringen en door maaibeheer van weteringen gefaseerd uit te voeren. Noordse winterjuffer

Noordse winterjuffer is in 2012-2013 alleen waargenomen in het Westerveldse bos op twee graslandjes. Het gaat hierbij om waarnemingen van maximaal twee individuen in de nazomer (augustus tot begin oktober). In 2011 is de soort hier voor het eerst waargenomen: oudere waarnemingen zijn hier en in de rest van het onderzoeksgebied niet bekend (libellennet.nl). De soort plant zich naar verwachting niet voort in het onderzoeksgebied, omdat waarnemingen van Noordse winterjuffer op het moment van voortplanting (april-mei) ontbreken. Vermoedelijk gaat het hier om uitzwervende dieren vanuit de populatie in de Wieden/Weerribben die hier al dan niet tijdelijk verblijven (zie onderstaand kader). De mysterieuze Noordse winterjuffer

De bronpopulatie van de Noordse winterjuffer bevindt zich in De Weerribben/Wieden. Buiten de Kuinderplas waar zich ook een behoorlijke populatie bevindt, is dit zover bekend de enige populatie van Nederland en de grootste van Noordwest-Europa. De Noordse winterjuffer heeft een bijzondere levenswijze, omdat het in Nederland samen met

Bruine winterjuffer de enige soorten zijn die als imago overwinteren. Overwintering vindt plaats op allerlei beschutte plaatsen bijvoorbeeld op pijpestropollen, struikheide en takken van bomen. In de nazomer en herfst zwerft een groot deel van deze populatie uit in noordelijke, oostelijke en oostelijke richting om te overwinteren. De juffers verschijnen

dan op hoger gelegen heideterreinen in Friesland, Drenthe en Overijssel (b.v. Dellebuursterheide, Uffelter Binnenveld en de Woldberg). Er worden enorme afstanden (tientallen kilometers) overbrugd en Zwolle en Dalfsen vormen de meest zuidelijke locaties waar Noordse winterjuffers tot nu toe zijn waargenomen. Overigens overwintert ook een deel van de

populatie in de Wieden/Weerribben. Het is onduidelijk of in het Westerveldse bos ook daadwerkelijk overwintering plaatsvindt van Noordse winterjuffer of

dat het gebied alleen maar als tussenstop dient en dieren begin oktober verder zuidelijk vliegen. Verder is nog ongewis of dieren in het vroege voorjaar weer terugvliegen naar hun voortplantingsplaatsen.

Noordse winterjuffer (Foto: Gerrit Reitsma)

Page 95: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

89

Voor Noordse winterjuffer vormt ongunstig maaibeheer de grootste bedreiging. Door het niet laten overstaan van vegetatie in de winter - vooral in beschutte zonbeschenen bosranden - verdwijnen geschikte overwinteringsplekken. Kansen voor Noordse winterjuffer zijn vooral aanwezig door het toepassen van gefaseerd maaibeheer, waarbij ’s winters ruigte blijft overstaan in bosranden in het Westerveldse bos. Bruine winterjuffer

Bruine winterjuffer heeft een ruimere verspreiding dan familielid Noordse winterjuffer en is aangetroffen op de terreinen Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water, Zwartewaterzone Stadshagen, Schellerpark, Engelse Werk/Spoolderbos en Wijthmenerplas/golfbaan. Hoewel Bruine winterjuffer ook veel zwerft, wordt wel verwacht dat de soort zich voortplant in het onderzoeksgebied. Zo zijn meerdere waarnemingen bij potentiële voortplantingswateren gedaan, vroeg in het voorjaar. Vooral heldere, matig voedselrijke wateren met een rijke oevervegetaties (onder andere bestaand uit lisdodden) zijn voor Bruine winterjuffer geschikt. De soort is pas rond 2008 voor het eerst ontdekt in Zwolle en omgeving en neemt de laatste jaren steeds verder toe. Verwacht wordt dat Bruine winterjuffer zich de komende jaren nog verder uitbreidt, waarbij vooral de terreinen De Horte, Wijthmenerplas/golfbaan en Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water veel potentie hebben. Voor Bruine winterjuffer vormt het achterstallig onderhoud/dichtgroeien van potentiële voortplantingswateren de grootste bedreiging. Voor Bruine winterjuffer zijn goede mogelijkheden om leefgebied uit te breiden door de aanleg van nieuwe plassen en poelen en het zorgvuldig beheer van poelen en plassen. Tengere pantserjuffer

Tengere pantserjuffer is in de jaren 2012 en 2013 alleen waargenomen op de terreinen De Horte, Wijthmenerplas/golfbaan en Maatgraven/Struinwaard. De soort heeft een voorkeur voor enigszins zure wateren met een rijke oeverbegroeiing, wat ook blijkt uit de waarnemingen. De soort is namelijk aangetroffen nabij recent - na 2000 - gegraven wateren op zandgrond die een zuur karakter hebben. De soort is pas vanaf 2002 bekend uit het onderzoeksgebied (Zekhuis 2002a en waarneming.nl). Voor Tengere pantserjuffer vormt bosopslag op de oevers van geschikte wateren de grootste bedreiging. Kansen voor Tengere pantserjuffer zijn aanwezig door de aanleg van nieuwe grote poelen/plassen op de zandgronden en bestrijding van opslag op oevers van geschikte wateren (vooral op de golfbaan).

Ontbrekende soorten in 2012-2013

Kempense heidelibel

Kempense heidelibel is in 2012-2013 niet aangetroffen op de onderzochte terreinen. Ook zijn geen oude waarnemingen bekend van de onderzochte terreinen (vlindernet.nl). Wel is in augustus 2011 een waarneming gedaan van een mannetje Kempense heidelibel in het waterbergingsgebied bij Oosterenk, dichtbij terrein Wijthmenerplas/golfbaan. Destijds was dit landelijk nieuws, omdat de meest dichtbij gelegen populatie aanwezig is dichtbij de grens met België op ruim 125 kilometer afstand. Inmiddels is gebleken dat de situatie toch net even anders is en dat het dier vermoedelijk een zwerver is die afkomstig is van de Wieden/Weerribben (zie kader). Vestiging van Kempense heidelibel is goed mogelijk door de aanleg van ondiepe plasjes in natuurvriendelijke oevers. Omdat voor de meeste watergangen een omgekeerd peilbeheer geldt (laag in de winterperiode en hoog in de zomerperiode) biedt dit goede vestigingsmogelijkheden.

Page 96: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

90

Kempense heidelibel: een nieuwe soort voor Overijssel?

Op 7 september 2013 werden middenin de Weerribben vijf Kempense heidelibellen ontdekt door een groepje libellenliefhebbers. De weken daarna werden steeds meer vliegplaatsen van Kempense Heidelibel ontdekt in de Weerribben en aangrenzende Wieden met maxima van 15 exemplaren. De soort heeft hier een voorkeur voor snel

opwarmende, recent gegraven petgaven die nog weinig begroeid zijn (mondelinge mededeling Gert Veurink). Voor de ontwikkelen van de eieren is het daarnaast belangrijk dat de waterstand ’s winters laag blijft en zelfs droogvallen is gunstig.

De grote vraag is of de Kempense heidelibellen hier altijd al voorkwamen en door de late vliegtijd altijd over het hoofd zijn gezien of dat het gaat om een nieuwe vestiging. Wel wordt verwacht dat de soort zich de komende jaren verder zal

uitbreiden/op meer plekken ontdekt zal worden. Terreinbeheerders Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer hebben namelijk onlangs een subsidie ontvangen om nog meer dichtgegroeide/verboste petgaten open te trekken, wat kan zorgen voor uitbreiding van leefgebied in de Wieden en Weerribben.

Kempense heidelibel (Foto: Gert Veurink)

Kanaaljuffer

Kanaaljuffer is in het onderzoeksgebied niet aangetroffen binnen de onderzoeksperiode en er zijn eveneens geen oude waarnemingen bekend van de soort (libellennet.nl). Wel zijn op relatief korte afstand van het onderzoeksgebied waarnemingen bekend van Kanaaljuffer langs het Overijssels kanaal tussen Heino en Hoonhorst. Omdat Kanaaljuffer de laatste jaren sterk toeneemt en inmiddels al voorkomt langs wateren die in verbinding staan met de wateren in het onderzoeksgebied - onder andere de Nieuwe wetering en de Soestwetering - wordt verwacht dat vestiging van de soort een kwestie van tijd is. Voor de soort zijn weinig bedreigingen te verwachten al kan te intensief onderhoud van brede wateren ongunstig zijn voor Kanaaljuffer. Kansen voor Kanaaljuffer zijn aanwezig door de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs weteringen en andere brede wateren en het pleksgewijs toestaan van watervegetatie. Gevlekte witsnuitlibel en Sierlijke witsnuitlibel

Gevlekte witsnuitlibel en Sierlijke witsnuitlibel zijn binnen de onderzoeksperiode niet aangetroffen op de onderzochte terreinen. Sierlijke witsnuitlibel is ook niet eerder waargenomen in het onderzoeksgebied (libellennet.nl). De soort wordt op basis van de habitateisen en het geringe verbreidingsvermogen ook niet verwacht op de onderzochte terreinen.

Page 97: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

91

Uit 2008 en 2009 zijn wel waarnemingen bekend van Gevlekte witsnuitlibel uit het Westerveldse bos (waarneming.nl). Vermoedelijk betreft het zwervers vanuit bekende populaties uit de Wieden. Binnen het onderzoeksgebied zijn wel mogelijkheden voor Gevlekte witsnuitlibel aanwezig, vooral rondom de golfbaan waar een aantal gegraven wateren ligt met het karakter van een heideven. Belangrijkste bedreiging voor Gevlekte witsnuitlibel vormt bosopslag op de oevers van de geschikte wateren, die zorgt voor beschaduwing en ongewenste bladinval. Kansen voor Gevlekte witsnuitlibel zijn aanwezig door de aanleg van nieuwe grote plassen (met name op zandgrond) en bestrijding van opslag op oevers en bevordering van verlandingsvegetaties van bestaande plassen. Groene glazenmaker

Groene glazenmaker is in 2012-2013 niet aangetroffen in het onderzoeksgebied. Ook zijn geen oude waarnemingen bekend van (voortplanting van) de soort in het onderzoeksgebied (libellennet). Groene glazenmaker is afhankelijk van Krabbenscheervegetaties en dergelijke vegetaties zijn slechts mondjesmaat binnen het onderzoeksgebied aanwezig. Alleen in een slootje ten noorden van de Wijde Aa en in een slootje net ten noorden van Holtenbroek (terrein Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water) zijn enkele tientallen planten aanwezig. De oppervlakte met Krabbenscheer is nog (veel) te klein om een populatie Groene glazenmakers te herbergen. Voor Groene glazenmaker vormt het huidige te intensieve slootbeheer de grootste beperking voor nieuwe kolonisatie. Kansen voor Krabbenscheer (en Groene glazenmaker) zijn aanwezig door planten te sparen met het schonen van sloten en uitbreiding van het aantal planten toe te staan op bepaalde trajecten. Maanwaterjuffer, Venglazenmaker, Noordse witsnuitlibel en Venwitsnuitlibel

Maanwaterjuffer, Venglazenmaker, Venwitsnuitlibel en Noordse witsnuitlibel zijn typische soorten van hoogveen/zure vennen en zijn in 2012-2013 niet aangetroffen binnen het onderzoeksgebied. Oude waarnemingen van Maanwaterjuffer, Venglazenmaker, Venwitsnuitlibel ontbreken overigens ook in het onderzoeksgebied (libellennet.nl). Van Noordse witsnuitlibel zijn daarentegen wel waarnemingen bekend, uit de periode 2008-2011 (waarneming.nl). Het gaat hierbij om waarnemingen van zowel vrouwtjes als mannetjes (max. 2 dieren tegelijkertijd) op de terreinen Schellerpark, Engelse werk/Spoolderbos en Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte water. Het is onduidelijk of de soort daadwerkelijk is verdwenen of dat de soort door de lage aantallen over het hoofd is gezien in 2012-2013. Voor Maanwaterjuffer, Venglazenmaker, Noordse witsnuitlibel en Venwitsnuitlibel zijn wel verschillende geschikte voortplantingswateren aanwezig binnen het onderzoeksgebied, met name rondom de golfbaan en op De Horte. Het betreft vrij nieuwe, rond 2000 gegraven wateren met een vrij zuur karakter. Zo is in het gebied Maatgraven direct ten noorden van de golfbaan zelfs een plasje aanwezig met veenmosvorming. Belangrijkste bedreiging voor deze soorten vormt de ontwikkeling van bosopslag op de oevers van de geschikte wateren, die zorgt voor beschaduwing en ongewenste bladinval. Kansen voor Maanwaterjuffer, Venglazenmaker, Venwitsnuitlibel en Noordse witsnuitlibel zijn aanwezig door de aanleg van nieuwe plassen met beperkte grondwaterinvloed (met name op zandgrond) en bestrijding van opslag op oevers van geschikte wateren. Beekoeverlibel en Zuidelijke oeverlibel

Ook van Beekoeverlibel en Zuidelijke oeverlibel zijn geen waarnemingen bekend in het onderzoeksgebied in 2012-2013 en oude waarnemingen ontbreken eveneens. Beide soorten nemen de laatste jaren in aantal toe, waarbij vooral tussen Holten en Deventer steeds meer waarnemingen worden gedaan. Geschikte wateren zijn over het algemeen kwelgevoed, ondiep (warmen daardoor snel op) en zijn schaars begroeid. Dergelijke biotopen zijn onder andere aanwezig langs weteringen en waterschapssloten (al of niet met natuurvriendelijke oevers). Voor beide soorten zijn geen bedreigingen die een eventuele kolonisatie in de weg zouden staan.

Page 98: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

92

Voor beide soorten zijn goede kansen aanwezig door de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs waterschapsleidingen en de aanleg van plasjes in kwelgebieden. Rivierrombout

Rivierrombout is binnen de onderzoeksperiode eveneens niet aangetroffen. Wel zijn in 2012 waarnemingen bekend van Rivierrombout langs de IJssel ter hoogte van het Engelse werk (waarneming.nl). In het onderzoeksgebied wordt Rivierrombout echter niet voortplantend verwacht. Het leefgebied van Rivierrombout bestaat namelijk uit grote stromende rivieren met zandbodem en veel dynamiek. Bij grote rivieren in het onderzoeksgebied als de Vecht en het Zwarte Water ontbreekt voldoende dynamiek en stroming om geschikt te zijn als voortplantingsgebied van Rivierrombout. Kolonisatie van Rivierrombout wordt dan ook niet aannemelijk geacht, zonder ingrijpende ingrepen aan de Vecht (en Zwarte water).

4.9 SPRINKHANEN EN KREKELS

Aanwezige soorten in 2012-2013

Moerassprinkhaan

In het onderzoeksgebied is Moerassprinkhaan de meest voorkomende sprinkhaan van de Rode Lijst. In vrijwel alle gebieden met een behoorlijk aandeel aan vochtige, bloemrijke graslanden is de soort aangetroffen. Zo is de soort waargenomen op de terreinen Zwartezone Stadshagen, Buitenlanden Langenholte, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte water, Westerveldse Aa-Wijde Aa, Wijthmenerplas/golfbaan en De Horte. De grootste populaties bevinden zich in het Westerveldse bos (Parnassia-weitje) en rond de Stadskolk, elk met meer dan 100 dieren. Op de overige locaties gaat het in de meeste gevallen om kleine populaties van maximaal 20 dieren. Op basis van oude verspreidingsgegevens lijkt Moerassprinkhaan sterk vooruit te zijn gegaan, aangezien de soort op vrij wel alle vindplaatsen niet eerder is aangetroffen. Verwacht wordt echter dat de soort in het verleden over het hoofd is gezien en de ‘toename’ vooral te wijten is aan de toegenomen inspanning van waarnemers. Voor Moerassprinkhaan vormt voornamelijk te intensief maaibeheer van graslanden een bedreiging. Populaties Moerassprinkhaan kunnen worden versterkt/behouden worden door het laten staan van randen van graslandpercelen en later in het seizoen (in september) te maaien. Zompsprinkhaan

In 2013 is een kleine populatie aangetroffen van Zompsprinkhaan in de Buitenlanden Langenholte, in de nabijheid van de Agnietenplas. Zover bekend gaat het om de eerste waarneming van de soort ooit in het onderzoeksgebied (en de gemeente Zwolle). In totaal zijn vier exemplaren aangetroffen. Vermoedelijk betreft de waarneming geen nieuwe vestiging, maar gaat het om een populatie die tot nu toe over het hoofd is gezien. Mogelijk komt de soort op meer plekken in de Buitenlanden Langenholte voor. Voor Zompsprinkhaan vormt voornamelijk te intensief maaibeheer van graslanden (en specifiek op de vliegplaats) een bedreiging. Kansen voor Zompsprinkhaan zijn vooral aanwezig door bij het maaien vegetatie in randen van graslandpercelen te laten staan en door later (en maar één keer) te maaien in het seizoen. Sikkelsprinkhaan

Ook Sikkelsprinkhaan is gedurende de onderzoeksperiode voor het eerst waargenomen in het onderzoeksgebied. Zowel in 2012 als 2013 is maximaal één exemplaar waargenomen. Omdat in twee opeenvolgende jaren een waarneming is gedaan - in de winter sterven volwassen imago’s – wordt

Page 99: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

93

vermoed dat wel een kleine populatie binnen de gemeentegrenzen aanwezig is, mogelijk zelfs in het Westerveldse bos. Verwacht wordt dat Sikkelsprinkhaan de komende jaren in aantal/verspreiding zal toenemen en op meer plekken binnen het onderzoeksgebied opduikt (zie ook kader). Vooral intensief beheer van overgangen tussen bos en ruigte vormt een bedreiging voor de soort. Kansen voor Sikkelsprinkhaa n zijn op alle terreinen aanwezig door het creëren van mantel- en zoomvegetaties en waar mogelijk terreintjes/wegbermen minder vaak te maaien. De IJssel en Vecht als katalysator voor de soortenrijkdom van sprinkhanen

De laatste jaren worden in Zwolle en omgeving steeds vaker nieuwe sprinkhaansoorten waargenomen. In 2004 werd een Zuidelijke boomsprinkhaan ontdekt in de Kamperpoort (waarneming.nl) en in 2011 werd Bramensprinkhaan ontdekt bij de oude spoorbrug bij het Engelse werk (eigen waarneming). In 2012 werd Sikkelsprinkhaan ontdekt door Gerrit

Reitsma in het Westerveldse bos en in 2013 was het de beurt aan Gert Veurink met de ontdekking van het Zuidelijk Spitskopje bij Herfte. De vestiging van deze soorten heeft te maken met een aantal factoren. Door de klimaatverandering en warmere zomers is de leefomgeving in Zwolle sterk verbetert, vooral omdat sprinkhanen extreem

warmteminnende soorten zijn. Maar ook is sprake van sterk uitbreidende populaties in zuidelijke en oostelijke richting en toenemende aandacht voor sprinkhanen onder natuurliefhebbers. De (uiterwaarden van de) IJssel en de Vecht vormen daarin een belangrijke rol. Door watertransport van bijvoorbeeld de IJssel en Vecht kunnen afgezette eitjes op

stukjes schors en plantenmateriaal worden meegevoerd en op grote afstand van bekende populaties terechtkomen/uitkomen. Een soort als Sikkelsprinkhaan is bovendien een goede vlieger en kan op deze wijze ook grote afstanden afleggen.

Verwacht wordt dat de komende jaren meer nieuwe sprinkhanensoorten zullen worden ontdekt. Zo komt een soort als Boomkrekel nu al vrij algemeen voor langs de grote rivieren rond Nijmegen en Arnhem.

Sikkelsprinkhaan (Foto: Gerrit Reitsma)

Ontbrekende soorten in 2012-2013

Locomotiefje en Gouden sprinkhaan

Locomotiefje en Gouden sprinkhaan zijn ondanks intensief onderzoek niet aangetroffen in 2012-2013. Ook zijn geen oude waarnemingen van beide soorten bekend in het onderzoeksgebied (waarneming.nl). Van Locomotiefje zijn uit 1993 waarnemingen bekend in de Buitenlanden Langenholte (waarneming.nl). Bij deze waarnemingen zijn sterke twijfels, omdat het huidige biotoop hier sterk

Page 100: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

94

afwijkt van de huidige vliegplaatsen rondom Zwolle. Uit het recente verleden zijn waarnemingen van Locomotiefje vooral bekend langs de spoorlijn Zwolle-Kampen en de Vreugdenrijkerwaard (waarneming.nl). Ook in 2013 zijn Locomotiefjes waargenomen in de Vreugdenrijkerwaard, maar ook in de berm langs de Voorsterweg (bij het Zwarte Water). Het laatstgenoemde gebied ligt hemelsbreed op 1,5 kilometer afstand van het onderzoeksgebied. Op de taluds van de Twistvlietbrug bij Stadshagen zijn grazige, droge ruigtevegetaties aanwezig, die geschikt leefgebied vormen voor de soort. Over het vlieg- en verbreidingsvermogen is echter weinig bekend, waardoor het onduidelijk is of de soort ook gebieden kan koloniseren binnen het onderzoeksgebied. Voor Locomotiefje en Gouden Sprinkhaan zijn geen belangrijke bedreigingen te benoemen die een eventuele vestiging in het onderzoeksgebied in de weg staan. Kansen voor Gouden sprinkhaan zijn ook niet aanwezig. Met het beheer van wegbermen binnen het onderzoeksgebied kan voor Locomotiefje wel meer rekening gehouden worden door de tweede maaibeurt uit te stellen tot in september en - met name langs bosranden - ruigtestroken te laten staan.

Page 101: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

95

5 Advies beheer en inrichting

5.1 ALGEMEEN

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van maatregelen die genomen kunnen worden om de leefomstandigheden voor fauna te verbeteren. Daarbij zijn enkele algemene verbeterpunten beschreven voor de gebiedstypen water, bos en voor de lagere vegetaties zoals akkers en graslanden.

5.2 WATEREN

Inleiding

In waterbiotopen zijn zonlicht en een gevarieerd water- en oevermilieu belangrijke vestigingsvoorwaarden voor bijzondere fauna. Voor de waterbiotopen binnen het plangebied zijn vooral belemmering van zoninval, het ontbreken van een gevarieerde oever- en watervegetatie en gebrek aan dynamiek in de rivier de Vecht de belangrijkste knelpunten. In de onderstaande tekst worden de verbeterpunten weergegeven, die voor een belangrijk deel zijn ingebracht door de deelnemende vrijwilligers.

Beheer van plassen/poelen

Voor kleine plassen en poelen is van belang dat bosopslag en ontwikkeling van Riet tot een minimum beperkt blijft. Bladinval in combinatie met beschaduwing geeft zuurstofarme condities door het achterwege blijven van plantengroei en doordat de giftige sliblaag op de bodem niet goed afgebroken wordt. Voor veel in het water levende dieren (o.a. larven van amfibieën en libellen) is lichtinval en zuurstof essentieel voor de ontwikkeling en groei. Daarnaast vormt verlanding (dichtgroeien) van wateren een probleem, omdat hierdoor de waterkolom vermindert in de loop van tijd (jaren). Het is vooral van belang om weer meer lichtinval te creëren. Aangeraden wordt om in een ruime zone (vuistregel is 1,5 maal de hoogte van de omringende bomen) aan de zuidzijde van de wateren alle bomen te verwijderen. Ook bomen aan de oost-, west- en noordzijde van de wateren dienen verwijderd te worden als de kroonprojectie van de bomen boven de (oeverzone van de) wateren uitsteekt. Op een aantal locaties is de afgelopen jaren al bos rondom wateren weggekapt (o.a. op Soeslo en op de golfbaan), maar van belang is om dit goed in de gaten te houden en tijdig in te grijpen als bosopslag/Riet weer de overhand dreigt te krijgen. Verder dient het geheel dichtgroeien voorkomen te worden door tijdig poelen en plassen op de schonen. Hiervoor is de periode september-oktober het meest gunstig, omdat dit buiten de voortplantings- en overwinteringsperiode valt van amfibieën en het broedseizoen van vogels. Een zekere mate van verlanding is overigens wel gunstig, omdat de in het water groeiende vegetatie veel schuilgelegenheid voor libellenlarven en eiafzetmogelijkheden voor amfibieën biedt. In relatief kleine, geïsoleerde wateren kan door baggerwerkzaamheden het water dermate troebel worden door omwervelend slib dat hierdoor zuurstofarme omstandigheden ontstaan die ongunstig is

Page 102: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

96

voor vis. Ook blijft na het baggeren vaak maar weinig leefgebied (watervegetatie en dergelijke) over, waardoor vis in het gebaggerde water uiterst kwetsbaar is voor predatoren. Door voor aanvang van de baggerwerkzaamheden alle vis weg te vangen in samenwerking met de lokale hengelsportvereniging kunnen vissen zo goed mogelijk worden ontzien.

Beheer sloten Buitenlanden Langenholte

De sloten in de Buitenlanden Langenholte groeien de laatste jaren steeds verder dicht, bijvoorbeeld door Riet en Smalle waterpest. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat de sloten niet meer jaarlijks geschoond worden. Vooral Riet is ongunstig: door de schaduwwerking ontbreekt vaak een rijk waterleven op trajecten met Riet. Ook bijzondere soorten van de Buitenlanden Langenholte als Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper (en Waterspitsmuis) komen naar verwachting niet of nauwelijks voor op plekken met Riet. Daarnaast wordt verwacht dat eendensoorten als Zomertaling, Slobeend en Kuifeend ook mede ontbreken door het dichtgroeien van de sloten. Voor een beperkt aantal diersoorten is geen/weinig onderhoud juist wel gunstig zoals Bosrietzanger en Rietgors. Geadviseerd wordt om de met Riet begroeide delen van de sloten intensief aan te pakken en jaarlijks geheel te schonen met een maaikorf in september-oktober. Overige delen kunnen jaarlijks met een baggerpomp of eenzijdig (jaarlijks dezelfde kant) met een maaikorf geschoond worden in dezelfde periode. Door jaarlijks dezelfde kant te schonen kan zich aan de andere zijde een kraggevegetatie ontwikkelen die te allen tijde een geschikte schuilmogelijkheid biedt voor vissen, in het bijzonder voor Grote modderkruiper. Het uitgehaalde slootmateriaal kan dan vervolgens aan één zijde worden gedeponeerd, op één locatie centraal worden opgeslagen of worden afgevoerd. Hierdoor ontstaat slechts aan één zijde een ruigtevegetatie (ook weer gunstig voor Bosrietzanger en Rietgors). Wanneer gewerkt wordt met een maaikorf is aan te bevelen om achter de kraan aan te lopen en op de kant gebrachte vissen weer terug te zetten. Ook voor de overige sloten in het onderzoeksgebied (onder andere op terreinen Sekdoorn, Wijthmenerplas/golfbaan en Zwartewaterzone Stadshagen) kan deze werkwijze aangehouden worden.

Aanleg natuurvriendelijk oevers langs watergangen

De aanleg van natuurvriendelijke oevers langs watergangen is over het algemeen een redelijk eenvoudige manier om verschillende (natuur)gebieden met elkaar te verbinden. Juist de combinatie land en water biedt voor veel soorten migratiemogelijkheden. Daarnaast liggen de watergangen als een aaneengesloten, langgerekt traject van dezelfde eigenaar in het landschap. Het Waterschap heeft dan ook een belangrijke rol in het tot stand komen van ecologische verbindingszones tussen natuurgebieden. Vooral tussen De Horte, Soeslo en Wijthmenerplas/golfbaan ligt een belangrijke opgave met het oog op Kamsalamander en Ringslang die in deze gebieden nog voorkomen. De aanleg van natuurvriendelijke oevers kan ook de natuurwaarden ter plekke enorm stimuleren. Zo blijkt uit het voorliggend onderzoek dat vissen als Kleine modderkruiper sterk profiteren van de aanleg van natuurvriendelijke oevers, maar verwacht wordt dat ook Waterspitsmuis en verschillende water- en rietvogels kunnen profiteren. Afhankelijk van de breedte van de oeverzone (hierbij geldt: des te breder de natuurvriendelijke oever, des te meer soorten kunnen hiervan profiteren), kunnen daarnaast bijzondere vogelsoorten als Waterral, Zomertaling, Blauwborst en Kuifeend voorkomen. Vooral langs de brede weteringen aan de zuidkant van Zwolle liggen hiervoor nog veel mogelijkheden.

Herinrichting Vecht

De Vecht is rond 1900 gekanaliseerd, waarbij rivierbochten werden afgesneden, stuwen werden aangelegd, de capaciteit van de rivier werd vergroot (verbreed en of verdiept) en oevers werden versterkt (met stortsteen). Hierdoor kan ’s winters sneller water worden afgevoerd, maar ook ’s zomers wordt het water dan sneller afgevoerd. Dit veroorzaakt een zeer onregelmatige stroomsnelheid van de Vecht die vooral in de zomer (met weinig wateraanvoer) erg laag kan zijn. Ook zorgt de aanwezige oeververdediging voor weinig ruimte voor een natuurlijke rivierdynamiek.

Page 103: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

97

De afgelopen jaren is een begin gemaakt om de Vecht om te vormen naar een halfnatuurlijke rivier. Zo zijn op een aantal plekken de oevers met stortsteen verwijderd (onder andere 3 kilometer ter hoogte van de Buitenlanden Langenholte). Dergelijke plannen zijn er ook voor de Vecht langs terrein Maatgraven (mondelinge mededeling Lieuwe Dijkstra, gemeente Zwolle). Om echt meer dynamiek terug te krijgen is van belang om de loop te verbreden (of juist te versmallen zoals onlangs bij de Regge is gedaan) en de rivierbodem op te hogen. Hierdoor ontstaat vooral in bochten meer variatie in diepte, stroomsnelheid en begroeide/onbegroeide delen. Hierdoor zullen de leefomstandigheden voor typische riviervissen als Winde, Serpeling, Sneep, Barbeel en Kopvoorn en libellen als Beekrombout sterk verbeteren. Ongeacht of de meer ingrijpende herinrichting van de Vecht mogelijk is, kan op de ontsteende oevers nu ook al meerwaarde gecreëerd worden voor fauna. Dit is mogelijk door op de oever meer ruigte en bosopslag toe te staan, die schuil- en broedgelegenheid biedt aan Otter en allerlei broedvogels als Blauwborst, Rietgors, Bosrietzanger, Roodborsttapuit en Grasmus.

Gefaseerd onderhoud watergangen

Langs relatief veel wateren in het onderzoeksgebied zijn inmiddels natuurvriendelijke oevers aangelegd. Hierdoor zijn de leefomstandigheden voor fauna sterk verbeterd. Op deze plekken vindt aanmerkelijk minder onderhoud plaats: jaarlijks maximaal één keer maaien/weghalen van bosopslag/struweel, maar alleen als het noodzakelijk is voor de waterafvoerende functie. Voor zowel watergangen met natuurvriendelijke oevers als watergangen met gangbare oevers is van belang dat bij het onderhoud te allen tijde voldoende vegetatie blijft overstaan. Voor libellen en vissen biedt dit plekken voor ei-afzet en schuilgelegenheid voor jonge visbroed/larven. Ook voor vogels bieden ruige slootranden uitstekende broed- en foerageermogelijkheden. Het laten staan van vegetatie biedt soorten de gelegenheid om zich permanent te kunnen vestigen op de verschillende terreinen, maar helpt ook om de overleving/het voortplantingssucces te vergroten.

5.3 BOSSEN

Inleiding

Bossen, bosranden en andere boselementen zijn van grote waarde voor diverse zoogdieren, broedvogels, dagvlinders en reptielen. Belangrijke knelpunten zijn het gebrek aan variatie. Dit uit zich in het ontbreken van open zonnige plekken, soortenarme bossen, weinig dood staand hout en abrupte overgangen van boselementen naar lage vegetaties.

Creëren van mantel- en zoomvegetaties

Op veel terreinen is de overgang tussen bosgebieden en grazige vegetaties (gazons en graslanden) of wandelpaden behoorlijk abrupt. Dit is een gemiste kans, omdat juist op deze overgangen veel soorten dagvlinders, broedvogels en zoogdieren kunnen voorkomen. Mantel- en zoomvegetaties hebben doorgaans een breedte van 5-25 meter, maar ook smallere zones (1-3 meter) kunnen al veel meerwaarde opleveren voor fauna. Mantel- en zoomvegetaties hebben de meeste potentie aan de zonnige zuidzijde van bosjes en kunnen op twee verschillende manieren worden ontwikkeld: door de bosrand terug te zetten of door juist op de lage vegetatie spontane bos- en ruigteontwikkeling op gang te laten komen. De bosrand terugzetten is vooral te adviseren bij de grotere bossen, waarbij de bomen gekapt of geringd worden. Struikvormers kunnen daarbij bevoordeeld worden of zelfs nieuw worden aangeplant. In onderstaande opsomming zijn de meest waardevolle struikvormers genoemd:

Sporkehout (belangrijke nectarplant voor vlinders en als waardplant voor Groentje);

Page 104: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

98

Gewone braam (zeer belangrijk als nectarplant voor verschillende vlinders);

Zomereik (vooral jonge bomen zijn van belang als waardplant voor Bruine eikenpage);

Grauwe en Boswilg (van belang als waardplant voor Grote weerschijnvlinder) ;

Sleedoorn (zeer belangrijk als waardplant voor Sleedoornpage en broedgebied voor diverse vogels als Braamsluiper en Grasmus);

Meidoorn (van belang als broedlocatie voor diverse broedvogels); Ook kunnen grazige vegetaties ontwikkeld worden tot mantel- en zoomvegetaties. Dit is mogelijk door bijvoorbeeld in parken een 1-5 meter brede zone langs bosjes niet meer te maaien (en alleen 1 keer in de 5 jaar bosopslag uit te dunnen) of gefaseerd te maaien, waarbij altijd (ook in de winter) een deel van de vegetatie blijft overstaan. In natuurgebieden is dit ook mogelijk door de afrastering enkele meters terug in graslanden te zetten (zie figuur 5.1).

Figuur 5.1 Terugzetten afrastering zorgt voor geleidelijke overgang tussen graslanden en bosranden.

Hout dat vrijkomt bij de ontwikkeling van de mantel- en zoomvegetaties kan als takkenrillen teruggeplaatst worden.

Onderhoud lanen en oude vrijstaande bomen

De lanen en oude bomen op de terreinen Engelse Werk/Spoolderbos, Zandhove, Soeslo en De Horte zijn van groot belang als verblijfplaats, foerageergebied en vliegroute voor vleermuizen (Rosse vleermuis, Watervleermuis en mogelijk ook Grootoorvleermuis). Lanen worden meestal in één keer geplant om fraaie rijen van bomen met dezelfde leeftijd te krijgen. Dit betekent ook dat de bomen min of meer gelijktijdig doodgaan. Als de gehele laan dan in één keer gerooid en opnieuw ingeplant wordt, verdwijnen verblijfplaatsen voor vleermuizen. Voor vleermuizen is juist het eindstadium van belang, omdat aftakelende bomen vol gaten en spleten zitten (SVB 2003). Ten gunste van vleermuizen is sterk aan te raden om de ‘omlooptijd’ van de lanen te

Page 105: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

99

verlengen: door het rooien uit te stellen of zeer geleidelijk te laten plaatsvinden. Door het rooien uit te stellen verlengt de periode die vleermuizen in de bomen kunnen verblijven. Door kap en nieuwe aanplant geleidelijk (en gefaseerd) te laten plaatsvinden vermindert de waarde van de laan voor vleermuizen geleidelijk, waardoor de dieren meer tijd krijgen om te verhuizen. Ook kun je er zo voor zorgen dat jonge aanplant lang genoeg kans krijgt om te groeien. Als de laatste oude laanboom wordt gekapt, heeft de jonge aanplant al bijna een geschikte leeftijd bereikt (ongeveer 75 jaar)! Van belang is dat voorafgaand aan de kap goed in beeld is welke bomen/boomholten een functie hebben als verblijfplaats voor vleermuizen. Dit is mogelijk door onderzoek naar vleermuizen uit te voeren met een batdetector in verschillende perioden van het jaar. Bomen die van belang zijn als verblijfplaats voor vleermuizen dienen zo lang mogelijk gespaard te blijven. Als bomen met een slechte conditie gevaar opleveren voor de veiligheid kan ook gekozen worden om de boom te kandelaberen (ontdoen van takken).

Dunning bospercelen

In de grotere bosgebieden in het onderzoeksgebied zoals De Horte, Westerveldse bos, Zandhove, Engelse Werk/Spoolderbos kan door dunning van bospercelen veel leefgebied van bijzondere broedvogels en vleermuizen verloren gaan als niet bekend is waar de soorten voorkomen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om broedplekken van Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Grauwe vliegenvanger, Gekraagde roodstaart, Kleine bonte specht, Middelste bonte specht en Groene specht en verblijfplaatsen van Rosse vleermuis en Watervleermuis. Geadviseerd wordt om meer natuurlijk bosbeheer uit te voeren, waarbij alleen kleine oppervlaktes bos gekapt worden en waardevolle bomen worden gespaard. Hiervoor kan de methode Mozaïekbeheer van Henk Koop gebruikt worden (zie onderstaand kader). Mozaïekbeheer In het verleden werden bospercelen vaak in één keer gekapt en vervolgens weer herbeplant. Momenteel is het

bosbeheer is er meer op gericht om in een bos zowel natuur, bosbeleving als houtproductie tot hun recht te laten komen. De beheermaatregelen sluiten zoveel mogelijk aan op spontane processen en zijn bedoeld om de functies van het bos in zijn geheel te verbeteren of daarin een beter evenwicht te brengen. Door een actief beheer ontstaat een aantrekkelijk en

een naar soorten en leeftijden gemengd bos. Het bos krijgt een aanzienlijk deel inheemse boomsoorten, kwaliteitstammen, dode bomen en een gevarieerde bosstructuur. Mozaïekbeheer gaat uit van toekomstbomen, die beoordeeld worden op grond van hun (verwachte) functie voor natuur,

houtproductie of beleving. Deze beoordeling wordt gemaakt om bij dunningen de keuze voor de te kappen bomen te vergemakkelijken, maar geeft ook richting aan de ontwikkeling van het bos. Toekomstbomen worden bij de dunning vrijgesteld, waardoor deze bomen zich beter kunnen ontwikkelen.

Vanuit het oogpunt van fauna kan de volgende lijst met (potentiële) toekomstbomen worden opgesteld: • Alle nestbomen van roofvogels; • Alle nestbomen van spechten;

• Dode bomen (ook te creëren door bomen te ringen); • Eiken en Beuken als (toekomstige) nest- en verblijfplaats van broedvogels, vleermuizen en Boommarter; • Bomen waar grote takken zijn uitgebroken of dreigen uit te breken (zgn. plakoksels);

• Naaldbomen met holten als nest- en verblijfplaats van broedvogels, vleermuizen en Boommarter; • Bomen die zijn overwoekerd door Wilde kamperfoelie (waardplant van Kleine ijsvogelvlinder); • Goed ontwikkelde naaldbomen, meestal sparren (broedgebied voor Vuurgoudhaan).

Onderhoud singels en houtwallen

Het uitdunnen van singels en houtwallen dient niet te rigoureus te gebeuren. Het is van belang dat een aaneengesloten rij bomen/heesters gehandhaafd blijft. Voor veel vleermuissoorten is belangrijk dat geen onderbrekingen ontstaan die groter zijn dan 20-30 meter tussen de kroonprojectie van de verschillende bomen.

Page 106: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

100

5.4 GRASLANDEN EN AKKERS

Inleiding

Graslanden en akkers zijn vooral voor broedvogels, sprinkhanen en dagvlinders van grote waarde. Momenteel is het beheer op dergelijke percelen vooral gericht op flora en maar weinig op fauna. In de onderstaande tekst worden de verbeterpunten weergegeven.

Randenbeheer graslanden

Veel hooilanden en bermen worden nu vrij rigoureus gemaaid na 15 juni (hooilanden) of na 1 juli (bermen). Alleen als in het betreffende jaar bijzondere soorten als Kwartelkoning worden gesignaleerd wordt het maaibeheer uitgesteld tot na 1 augustus en in het geval van de bermen met bijzondere planten als Veldsalie worden deze bermdelen pas na 1 september gemaaid. Hierdoor zijn in de hoofdvliegtijd van veel graslandvlinders als Hooibeestje, Bruin zandoogje, Koevinkje en Oranje zandoogje (juli) bijzonder weinig nectarplanten te vinden. Ook voor Moeras- en Zompsprinkhaan blijft maar weinig geschikt leefgebied over. In alle graslandtypen (ook gazons en bermen) is het waardevol om stroken langs de randen van percelen/bermen te laten staan ten gunste van dagvlinders, sprinkhanen en broedvogels. Als richtlijn kan hiervoor circa 10% van het totale oppervlakte grasland of berm genomen worden (afhankelijk van de grootte van het oppervlak een rand van 1-10 meter of in het geval van een berm een rand van pluksgewijs 50 meter lange stroken van 0,5-1 meter breed). Vooral bosranden, oevers van plassen of sloten zijn gunstige plekken om randen te laten staan, maar ook plekken met veel nectarplanten (o.a. Kale jonker). Op deze wijze kunnen dergelijke stroken ook als migratieroute fungeren. Ook rond boomspiegels is aan te bevelen om de vegetatie niet/of minder te maaien. Delen die blijven staan, kunnen het daaropvolgende jaar weer mee gemaaid worden, waarbij dan weer een ander stuk blijft overstaan. Van belang is dat deze stroken ook in de winter blijven overstaan om zo ook in deze periode veilige plek te zijn voor eitjes van sprinkhanen en rupsen/poppen van dagvlinders. Ook bieden dergelijke stroken goede foerageermogelijkheden voor vogels.

Zompsprinkhaan (Foto: Wiene Bakker)

Weidevogels vs. insecten

Weidevogels hebben het in het onderzoeksgebied steeds moeilijker gekregen en zijn in een aantal gebieden zelfs verdwenen door aanleg van een woonwijk, een golfbaan, maar

ook door een combinatie van onder andere verschralingsbeheer en het ontbreken van bemesting/beweiding in de Buitenlanden Langenholte. Maar ook het enige gebied waar nu nog Grutto’s

voorkomen (Maatgraven) staat onder druk door het verschralingsbeheer dat hier ten gunste van Vochtig hooiland met als belangrijkste soort de Wilde kievitsbloem wordt

gevoerd. Geadviseerd wordt om een keuze te maken tussen

weidevogelbeheer of insectenbeheer (en Wilde Kievitsbloemen) in de Buitenlanden Langenholte en Maatgraven. Op dit moment wordt ingestoken op weidevogelbeheer, maar specifiek

weidevogelbeheer is niet of zeer moeilijk verenigbaar met de strenge Natura 2000-doestellingen die de aanwezigheid van de Kievitsbloemhooilanden aan beide gebieden geven. Hierdoor is

bijvoorbeeld voor weidevogels gunstige voorbeweiding en gevarieerd maaibeheer - waarbij ook delen vroeg in het jaar gemaaid wordt - geen optie. Kansrijker is het dan ook om voor

insectenbeheer te gaan. De Buitenlanden Langenholte herbergt nu al bijzondere soorten als Moeras- en Zompsprinkhaan en voor deze soorten en diverse dagvlindersoorten kan het gebied

veel belangrijker worden als het beheer zich hier meer op richt.

Page 107: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

101

Beheer akkers

Akkers zijn binnen het onderzoeksgebied beperkt aanwezig (alleen op De Horte en Soeslo), maar kunnen wel van grote waarden zijn als broed- en foerageergebied van vogels. Van belang is dat er granen (en geen maïs) worden verbouwd op de akkers. Verder is belangrijk dat akkerranden van huidige én toekomstige graanakkers zo beperkt mogelijk bemest worden. Hierdoor ontwikkelt zich - vooral langs randen van de akkers - een gevarieerde vegetatie met akkeronkruiden, die belangrijk is voor broedvogels en dagvlinders. Vooral zonnige noordranden van akkers zijn geschikt om waardevolle akkerranden te ontwikkelen. Drieslag stelsel voor akkers

Door invoering van een zogeheten drieslagstelsel kan meer afwisseling gecreëerd worden door afwisselend braakligging en het inzaaien van zomer- en wintergranen (zie onderstaand kader). Het voordeel van Gerst en Tarwe is dat deze granen pas in het voorjaar ingezaaid behoeven te worden, waarbij de akker in de winter ‘braak’ kan liggen. De gehele winter

kunnen de akkers dan fungeren als foerageergebied van zaadetende vogelsoorten als Huismus, Ringmus, Geelgors en Patrijs. Ook trekken de akkers veel muizensoorten aan die een belangrijke voedselbron voor uilen zijn.

Voorbeeldproject: Drieslagstelsel Met de toepassing van het drieslagstelsel wordt de akker in drie stroken verdeeld. Deze stroken worden afwisselend gebruikt voor de teelt van winter- en zomergraan en braaklegging. De stroken worden gescheiden door smalle stroken

van enkele meters, die niet ingezaaid en bemest worden. In het onderstaande schema worden de mogelijke teeltrotaties vergeleken. Zomergraan is aangeduid in geel, wintergraan in groen en braaklegging in blauw. Maanden waarin graan beschikbaar is, zijn aangeduid met een graanaartje.

De teeltrotatie bereikt zijn optimum voor de akkervogels als de volgorde wintergraan > zomergraan > braak (WZB) wordt aangehouden. In 2 van de 3 winters blijft er graan op de akker staan.

5.5 OVERIGE MAATREGELEN

Inleiding

In verschillende gebieden zijn goede mogelijkheden aanwezig om de leefomstandigheden van bepaalde soorten te verbeteren door (eenvoudige) inrichtingsmaatregelen. In de onderstaande tekst zijn deze soortgerichte maatregelen weergegeven.

Aanleg waterrijke groengebieden

Het Rietpark in de Zwartewatezone in Stadshagen is een goed (succesvol) voorbeeld hoe recreatie goed kan samengaan met natuur. In het gebied komen/kwamen al veel bijzondere broedvogels tot broeden als Kuifeend, Tafeleend, Waterral en Rietzanger. Bij het Rietpark is vooral de ontwikkeling van brede riet- en moeraszones, maar ook de aanwezigheid van moeilijk toegankelijke moeras- en ruigteoevers een succes gebleken.

Page 108: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

102

Binnen het onderzoeksgebied is de aanleg van vergelijkbare gebieden wellicht op het terrein Almelose kanaal eo ter hoogte van Gerenvonder mogelijk. Bij de aanleg van nieuwe woongebieden of bedrijventerreinen is deze maatregel ook een goede optie.

Aanleg plassen en poelen

Op de terreinen De Horte, Struinwaard/Maatgraven en Wijthmenerplas/golfbaan zijn in het verleden veel plassen/poelen gegraven. De meest waardevolle poelen/plassen in het onderzoeksgebied liggen op (de overgang naar) zandgronden, waardoor de plassen door kwel en vooral regenwater gevoed worden. Een goed voorbeeld ligt op terrein Maatgraven waar op zandgrond een poel gegraven is in een waterbergingsgebied waarin zich een veenmosvegetatie heeft ontwikkeld waar bijzondere soorten als Dodaars, Tengere pantserjuffer en Koraaljuffer voorkomen. Vooral op terreinen met bijzondere amfibieën als Kamsalamander en Knoflookpad (in de nabijheid) of terreinen met zand in de ondergrond is de aanleg van plassen sterk aan te bevelen, bijvoorbeeld op de terreinen Wijthmenerplas/golfbaan, Agnietenberg eo, Soeslo en De Horte.

Figuur 5.2 Voorkeurslocaties poelen De Horte en Soeslo.

Creëren broedplekken IJsvogel

Op dit moment zijn steile randen (broedgebied voor IJsvogel) op maar een paar plekken aanwezig, met name in vochtige loofbossen in de buurt van water. In dergelijke bossen - bijvoorbeeld op de terreinen Oldenelerpark, Westerveldse bos/Uiterwaarden Zwarte Water, Zwartewaterzone Stadshagen en Almelose kanaal eo) - kunnen op zeer rustige plekken bomen worden omgetrokken. In de wortelkluit kunnen vervolgens IJsvogels gaan broeden. Ook in (nieuw aan te leggen) natuurvriendelijke oevers kunnen wellicht broedplekken voor IJsvogel gecreëerd worden. De makkelijkste manier is het aanbrengen van een steilrand langs het water, maar dit heeft regelmatig onderhoud nodig (opnieuw afsteken van de wand). Wellicht is een betere optie om een wortelkluit te integreren in een natuurvriendelijke oever. Dit is mogelijk door een kluit met de wortels richting het water te plaatsen en vervolgens te bedekken met leem/klei.

Page 109: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

103

Aanbrengen nestgelegenheid Huismus, Huiszwaluw en Boerenzwaluw

Vooral op kinderboerderijen kunnen voorzieningen getroffen voor Huismus, Huiszwaluw en Boerenzwaluw. Dit is mogelijk door het ophangen van nestkasten, nestkommen en neststeunen op geschikte plekken. Voor Huiszwaluw is het daarnaast mogelijk om een Huiszwaluwtil te plaatsen, waaraan de soort nesten kan bouwen. Ook kunnen voor Boerenzwaluw neststeunen worden geplaatst onder bruggen. Voor verder uitgewerkte voorbeelden wordt verwezen naar Bijlage 10, 11 en 12.

Ophangen vleermuiskasten in potentiële winterverblijven

Momenteel wordt het kruitmagazijn in het Engelse Werk niet meer gebruikt als winterverblijfplaats door vleermuizen, terwijl hier in het verleden zelfs Franjestaarten overwinterden. Waarschijnlijk zijn overwinterende vleermuizen hier definitief verdwenen door de renovatie van het gebouw in eind jaren ’90 van de vorige eeuw. Daarbij zijn de wanden glad afgewerkt waardoor nog nauwelijks geschikte hangplekken aanwezig zijn. Door binnen het gebouw speciale vleermuiskasten aan te brengen met verschillende compartimenten (zie figuur 5.3) kan het kruitmagazijn toch weer op een eenvoudige manier geschikt worden gemaakt voor vleermuizen. Met deze aanpak zijn op Landgoed Twickel in Twente erg goede resultaten behaald. Hier zaten na de renovatie van de hier aanwezige ijskelder nog nauwelijks overwinterende vleermuizen. Door het ophangen van de kasten werden binnen een paar jaar opzienbare aantallen en soorten vleermuizen aangetroffen, waaronder zelfs een Vale vleermuis.

Figuur 5.3: Vleermuiskast voor in winterverblijven van vleermuizen

Aanleg vleermuisbunkers

Indien grond vrijkomt bij de aanleg van nieuwe natuur (o.a. plassen, poelen, schraalgraslanden en natuurvriendelijke oevers) kan deze gebruikt worden voor de aanleg van een winterverblijfplaats van vleermuizen. Als winterverblijfplaats gebruiken vleermuizen ruimten met vochtige omstandigheden en een constante temperatuur van rond de 5 Co. Daarnaast is het van belang dat in de ruimten gaten, spleten en holten aanwezig zijn waar ze zich in kunnen terugtrekken. In de zomermaanden zijn de gebieden Zandhove, Soeslo en De Horte van grote waarde voor vleermuizen. In de winterperiode kunnen vleermuizen als Watervleermuis en Gewone grootoorvleermuis (maar ook Franjestaart en Meervleermuis) echter niet in de gebieden terecht door het ontbreken van geschikte winterverblijfplaatsen. Met de aanleg van een vleermuisbunker kan de waarde voor vleermuizen nog verder vergroot worden. Er lijken goede combinaties met cultuurhistorisch herstel mogelijk door bijvoorbeeld oude aardappelkelders of ijskelders te restaureren/opnieuw aan te leggen en deze tevens geschikt te maken voor overwinterende vleermuizen. Voor meer informatie verwijzen we naar de ‘Leidraad bij de bouw, de inrichting en het beheer van vleermuiswinterverblijven’ (Twisk & Aelberts 2008).

Page 110: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

104

Voorkoming betreding kwetsbare gebieden

Het Rietpark - onderdeel van terrein Zwartewaterzone Stadshagen - heeft veel potentie voor bijzondere eendensoorten en in 2012-2013 zijn hier al Zomertaling, Kuifeend en Tafeleend (broedend) vastgesteld. Langs het fietspad is aan de westkant een eiland - met een ondiepe, smalle sloot tussen het fietspad en het eiland - en aan de oostkant is een schiereiland aanwezig. Om verstoring tot een minimum te beperken wordt geadviseerd om aan weerszijden van het fietspad een diepe, brede sloot (>3 meter) te realiseren die het minder aantrekkelijk maakt voor wandelaars, spelende kinderen en loslopende honden om beide gebieden te betreden.

Aanleg faunapassages

In Zwolle en omgeving vallen onder zoogdieren als Eekhoorn, Das, Otter, Steenmarter, Boommarter, Hermelijn en Wezel geregeld verkeersslachtoffers. Met name waar wegen ‘natuurlijke’ migratieroutes kruisen zoals bijvoorbeeld watergangen, dijken, bosranden en boselementen vallen verkeerslachtoffers. Binnen het onderzoeksgebied vormen vooral wegen die tussen verschillende natuur- en groengebieden liggen belangrijke knelpunten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de A-28/Kranenburgweg (tussen deelgebieden van Agnietenberg eo), Heinose weg (tussen Wijthmenerplas/golfbaan en terreinen Almelose kanaal eo en Soeslo) en Wijhese weg (tussen Sekdoorn en Zandhove). Door aanleg van faunapassages onder deze wegen worden de wegen veilig passeerbaar voor fauna. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden zoals looprichels onder bruggen (voor wegen die watergangen kruisen), dassentunnels en amfibieën-/reptielentunnels. Ook is van belang dat de wegen goed uitgerasterd worden met geleidende afrastering om de dieren veilig naar de faunapassages te leiden.

Aanleg vispassages

Tussen een aantal watergangen zijn moeilijk neembare barrières voor vissen aanwezig zoals gemalen en stuwen die een vrije uitwisseling van populaties onmogelijk maken. Vooral voor soorten als Paling, Winde en Riviergrondel is de van belang om deze barrières passeerbaar te maken. De beste manier om de barrières op te heffen is door onder andere de aanleg van De Wit-passages (zie figuur 5.4) of bekkenpassages zoals ook in de Emmertochtsloot ter hoogte van De Horte zijn aangelegd.

Figuur 5.4 De Wit-passage (het water stroomt via - voor vissen te passeren - openingen door de compartimenten en overbrugt zo geleidelijk het peilverschil)

Page 111: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

105

Meer onderzoek naar Meervleermuis en Laatvlieger

Voor minder algemene gebouwbewonende vleermuizen als Laatvlieger en Meervleermuis vormt het onderzoeksgebied een belangrijk onderdeel van het leefgebied in de vorm van foerageergebied en vliegroutes, maar verblijfplaatsen (belangrijkste onderdeel leefgebied) bevinden zich veelal in bebouwd gebied. Over verblijfplaatsen is tot nu toe echter weinig bekend. Zo zijn veel kolonies van Laatvlieger de afgelopen jaren verdwenen in Zwolle en is in 2013 pas de eerste Meervleermuiskolonie ontdekt. Het ontbreken van informatie over plekken met kolonies van Laatvlieger en Meervleermuis leidt tot grote kwetsbaarheid voor beide soorten. Als niet bekend is waar deze kolonies zich bevinden kunnen ze verdwijnen door kleine ingrepen aan woningen zoals naïsolatie van spouwmuren, waarvoor geen onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet wordt vereist. Voor de bescherming van Laatvlieger en Meervleermuis kan vooral de gemeente Zwolle (eventueel in samenwerking met woningbouwcoöperaties) een belangrijke rol spelen. Geadviseerd wordt om onderzoek op te zetten naar Meervleermuis en Laatvlieger in Zwolle. Als bekend is waar zich kolonies bevinden, kunnen ze met goede voorlichting worden veiliggesteld. Ook kunnen dan beter passende compenserende maatregelen worden afgedwongen als onverhoopt toch een renovatie of sloop gepland is.

Communicatie vrijwilligers en Waterschap Groot Salland (broedvogels)

Veel broedvogels waaronder ook bijzondere soorten als Roodborsttapuit, Gele kwikstaart, Kuifeend en Patrijs maken gebruik van oevers van watergangen om te broeden. Omdat aantallen en locaties van broedende vogels van jaar tot jaar kunnen wisselen, is het voor het Waterschap lastig om bij het onderhoud van watergangen steeds goed in te spelen op de steeds veranderende situatie ten aanzien van broedvogels. Bij vrijwilligers is informatie over broedlocaties van bijzondere soorten echter wel vaak goed bekend. Geadviseerd wordt om de lijntjes tussen vrijwilligers en terreineigenaren (beheerders/ecologen) zo kort mogelijk te houden om op deze manier broedlocaties van bijzondere soorten te beschermen. Dit is voor vrijwilligers mogelijk door een mailtje te sturen met de broedlocatie(s) naar de juiste persoon (Gerrit Jan van Dijk ([email protected]). Ook het organiseren van een avond/middag door het Waterschap - kort voorafgaand aan de geplande maaiwerkzaamheden - kan een optie zijn.

Verbeteren samenwerking vrijwilligers/beheerders (Sleedoornpage)

Een juist beheer van Sleedoornstruiken is van groot belang voor Sleedoornpage, waarvoor de Zwolse terreinen zowel nationaal als regionaal een belangrijke functie hebben. Op dit moment gaat door onwetendheid vaak onbedoeld veel mis in het beheer, omdat voor beheerders niet altijd duidelijk is of en waar Sleedoornpage voorkomt. Het uitgevoerde onderzoek levert dan ook al een belangrijke bijdrage aan de kennis over de verspreidingslocaties van Sleedoornpage. Er is echter meer nodig om Sleedoornpage voor Zwolle te behouden. Een belangrijk verbeterpunt is dat er een samenwerking tot stand zou moeten komen tussen vrijwilligers van de KNNV die eitjes tellen en beheerders (vooral gemeente Zwolle). Door samen te werken kunnen de bestaande populaties van Sleedoornpage beter beschermd worden. Geadviseerd wordt om vrijwilligers jaarlijks ruim voorafgaand aan de werkzaamheden door te geven welke (Sleedoorn)struwelen gesnoeid worden. De vrijwilligers kunnen vervolgens eitjes van Sleedoornpage zo goed en nauwkeurig mogelijk in beeld brengen op de snoeilocaties (en eventueel markeren) en de locaties met eitjes doorgeven aan de beheerders. Op deze manier kunnen de Sleedoornstruwelen met veel eitjes of weinig eitjes op enigszins geïsoleerde plekken gespaard blijven.

Page 112: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

106

Aanleg houtsingels en houtwallen

Vooral aan de noordzijde van De Horte (Marshoek/Brunink) zijn goede mogelijkheden om nieuwe singels of houtwallen aan te planten met inheems plantmateriaal van bureau Bronnen. Hier waren van oorsprong ook veel houtwallen/singels aanwezig (watwaswaar.nl). Soorten als Sleedoorn, Meidoorn, Zomereik, Sporkehout en Wilgen zijn hiervoor aanbevelingswaardig in verband met dagvlinders (o.a. Sleedoornpage, Groentje en Grote weerschijnvlinder) en broedgebied van struweelvogels als Grauwe klauwier, Geelgors, Grasmus en Kneu. Ook is het wellicht een idee om bij wijze van experiment een houtwal/singel aan te leggen met alleen maar struikvormers. Op dergelijke plekken kunnen boomvormers zich spontaan ontwikkelen doordat zaden in de houtwal/singels terecht komen door dieren/wind.

Aanleg broeihopen Ringslang

De Horte is van de onderzochte terreinen het enige terrein waar op dit moment voortplanting van Ringslang plaatsvindt, zij het in beperkte mate. Het terrein vormt daarnaast de meest westelijke voorpoort van Ringslang in de landgoederengordel aan de zuidzijde van de Vecht. Veel terreinen aan de zuid- en oostzijde van het onderzoeksgebied als Soeslo en vooral Wijthmenerplas/golfbaan hebben potentie als leefgebied voor Ringslang, maar de soort komt hier niet (meer) voor. Om de populatie Ringslangen uit te laten breiden is op korte termijn actie nodig, vooral door de aanleg van broeihopen. Geadviseerd wordt om rond het landhuis op verschillende plekken broeihopen voor Ringslang aan te leggen, die ook jaarlijks omgezet worden. Omdat de aanleg van nieuwe broeihopen tot op heden weinig resultaat heeft opgeleverd (mondelinge mededeling Mark Zekhuis), wordt geadviseerd om de kunst goed af te kijken bij de Ringslangenwerkgroep Houten of de Ringslangenwerkgroep Amsterdam door daar op bezoek te gaan of een expert uit te nodigen. Van belang is dat de broeihopen voldoende luchtig zijn, zodat ook daadwerkelijk broei kan plaatsvinden en dat de hopen in de juiste periode worden aangelegd/omgezet. Opbouw broeihoop Ringslang

Het aanleggen van een broeihoop dient voor mei/juni te gebeuren, omdat vrouwelijke dieren in deze periode geschikte broedplekken zoeken. De verschillende materialen worden gemengd tot een broeihoop. De paardenmest dient goed in het midden van de hoop te worden gebracht, om een goede broei te verkrijgen. Raadzaam is om een bodem van

bladeren van enkele decimeters neer te leggen, vervolgens de mest en takken op te brengen en als laatste weer een dikke laag bladeren. Indien bladeren niet (voldoende) voorhanden zijn, kan worden volstaan met andere composterende materialen, zoals compost, gras, riet, schors en houtsnipper. Van groot belang is dat het materiaal voldoende los is, zodat

een ringslangvrouwtje er gemakkelijk in (en uit) kan kruipen. De temperatuur in de hoop dient constant rond de 25 tot 30°C te zijn en de hoop moet voldoende vochtig zijn. Om de

broei goed op gang te brengen kunnen een paar emmers water op de broeihoop worden gebracht. Ook in droge perioden kunnen enkele emmers voldoende zijn om de broei op gang te houden.

De broeihopen liggen altijd in de buurt van water (2 meter) en in of naast struweel of ruigte (1 meter). Zo zijn de

broeihopen goed bereikbaar voor ringslangen en kunnen ze eenvoudig en snel het water in schieten. Bovendien kunnen

Page 113: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

107

jonge slangetjes beschutting zoeken in de ruigte. De hoop is na het omzetten ongeveer 2 bij 3 meter breed en 1 tot 2

meter hoog, maar slinkt snel in de loop van het jaar. Het omzetten van de broeihopen gebeurt bij voorkeur in het vroege voorjaar (eind maart- begin april). De broeihopen

worden voorzichtig afgegraven, waarbij goed gezocht wordt naar eischalen (eidoppen). De eitjes worden meestal op een diepte tussen 20 en 60 cm diep afgezet. Indien mogelijk wordt hierbij ook het aantal eiklompen vastgesteld (dit is een nauwkeurigere maat voor het aantal vrouwtjes dat eieren heeft gelegd). Daarna wordt de nieuwe hoop opgebouwd met

de takken uit de oude hoop, het oude hoopmateriaal, het nieuw aangevoerde bladmateriaal en paardenmest, zoals hierboven beschreven.

Bron: www.buwa.nl

Vooral de aanleg van een broeihoop op het terreintje aan de overzijde van de Poppenallee langs de Emmertochtsloot wordt erg belangrijk geacht (hier is in 2012 ook nog een Ringslang waargenomen), omdat deze plek kan dienen als voorpoort naar de terrein Wijthmenerplas/golfbaan. Als de aanleg van broeihopen succes blijkt te hebben op De Horte kan ook gedacht worden aan uitbreiding in de richting van de Wijthmenerplas/golfbaan door de aanleg van meer broeihopen langs de recent heringerichte Emmertochtsloot.

Page 114: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

108

Page 115: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

109

6 Geraadpleegde bronnen

Literatuur

Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff (2001). Handboek

Natuurdoeltypen. Expertisecentrum LNV, Wageningen.

Bode, A.D., A.J. Dijkstra, B. Hoekstra, R. Hoeve & R. Zollinger (1999). De Zoogdieren van Overijssel. Voorkomen,

verspreiding en ecologie van de in het wild levende zoogdieren.

Bos, F., M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay & I. Wynhoff, De Vlinderstichting (2006). De dagvlinders van

Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hesperioidea, Papilionoidea) – Nederlandse

Fauna 7. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS Nederland, Leiden.

Brandhof, P. van den & M. van der Sluis (2012a). Inventarisatiehandleiding Broedvogels. Gemeente Zwolle, Zwolle.

Brandhof, P. van den & M. van der Sluis (2012b). Inventarisatiehandleiding Zoogdieren. Gemeente Zwolle, Zwolle.

Brandhof, P. van den & M. van der Sluis (2012c). Inventarisatiehandleiding Amfibieën. Gemeente Zwolle, Zwolle.

Brandhof, P. van den & M. van der Sluis (2012d). Inventarisatiehandleiding Dagvlinders. Gemeente Zwolle, Zwolle.

Brandhof, P. van den & M. van der Sluis (2012e). Inventarisatiehandleiding Libellen, Sprinkhanen & Krekels.

Gemeente Zwolle, Zwolle.

Brandhof, P. van den & M. van der Sluis (2012f). Inventarisatiehandleiding Reptielen. Gemeente Zwolle, Zwolle.

Bruggeman, A.G. (1915). Rapport der afdeeling Zwolle e.o. van de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging

betreffende den vogelstand in ‘t Engelsche Werk. Uitgave in eigen beheer.

Creemers, M., R. Krekels & R. Hoeve (1991). Dassen in Overijssel. Voorstellen voor de bescherming van de das

(meles meles) en zijn leefomgeving in Overijssel. Directie Natuur, Bos. Landschap en Fauna.

Consulentschap Overijssel, Zwolle.

Creemer, R.C.M. en J.J.C.W. van Delft (RAVON) (2009). De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse

fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey – Nederland,

Leiden.

De Vlinderstichting (1992). Analyse van de vlinderwaarnemingen in de gemeente Zwolle. De Vlinderstiichting,

Wageningen.

Dijkstra A.J. , M.A. Heinen & J. Brouwer (1991). Flora, vegetatie en weidevogels in de deelgebieden Stadshagen

e.o. en Herfte. Notitie Milieu-inventarisatie 9103. Provincie Overijssel, Zwolle.

Heinen, M.A., P. Bremer, J. Brouwer & A.J. Dijkstra (1993). Flora en fauna van het Vechtdal. De huidige situatie en

ontwikkelingen tussen 1976 – 1989/90. Basisrapport Milieu-inventarisatie. Provincie Overijssel, Zwolle.

Heinen, M.A. (2013). ‘Het Provinciaal Weidevogelmeetnet in Overijssel’. De resultaten van 2013. Rapport 13-047.

EcoGroen Advies, Zwolle.

Page 116: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

110

Horsthuis, M.A.P. (2007). Soeslo. Evaluatie en beheervisie 2079. Landschap Overijssel, Dalfsen.

Horsthuis, M.A.P. (2009). De Horte en Maatgraven. Evaluatie en beheervisie 2009. Landschap Overijssel, Dalfsen.

Kaales, M.W. (2002). Vogelonderzoek Stadshagen II te Zwolle. Expertisecentrum Gemeente Zwolle, Zwolle.

Kleman, M. R. Beringen, H. Hazelhorst, P. Bremer, K. van der Veen & C. Knotters (1996). Flora en fauna van Zuid-

en Midden Salland. Basisrapport Milieu-inventarisatie. Provincie Overijssel, Zwolle.

Kleukers, R.M.C.J., E.J. van Nieukerken, B. Odé, L.P.M. Willemse & W.K.R.E. van Wingerden (1997). De sprinkhanen

en krekels van Nederland (Orthoptera).-Nederlandse Fauna I. Nationaal Historisch Museum, KNNV

Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden.

Kloppenburg. J. (1997). Broedvogelinventarisatie Soeslo. Landschap Overijssel, Dalfsen.

Knigge, M. (1986). Beheerplan voor het natuurreservaat “Buitenlanden Langenholte” 1986-1993. Landschap

Overijssel, Dalfsen.

Kok, G. en M. van der Sluis (2011). Monitoring vispassages Emmertochtsloot. Beoordeling functionaliteit van 2

vispassages in de Emmertochtsloot. Rapport 11-103. EcoGroen Advies BV, Zwolle.

Laan, H.H. van der (1990). Over enige natuurwaarden van Herfte-Wijthmen. Enige aantekeningne bij de

voorgenomen inrichting van een golfbaan in Herfte-Wijthmen en de startnotitie MER van de gemeente

Zwolle.

Lammertsma, D.R., H.A.H. Jansman & A.T. Kuiters (2001). Advies over mitigerende maatregelen voor de otter in

Friesland. Alterra, Wageningen.

Libellenwerkgroep Overijssel (2005). Libellen in Overijssel. Voorlopige verspreidingskaarten (1995-2003). Uitgave

in eigen beheer: Libellenwerkgroep Overijssel, Zwolle.

Lugt van der G., B. Prudon, B. Crombaghs (2000). De Knoflookpad langs de Vecht, Regge en Dinkel in Overijssel.

Natuurbalans/Limes Divergens & RAVON, Nijmegen.

Ministerie van LNV (2004). Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit TRCJZ/2004/5727,

houdende vaststelling van rode lijsten flora en fauna.

Ministerie van LNV (2009). Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus

2009, 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna.

Martens, V & K. Moster (1990). Vleermuizen van het herinrichtingsgebied Stadsrand Zwolle in 1990. Natuur, Milieu

en Faunabeheer, Provincie Overijssel, Zwolle.

Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie (2002). De Nederlandse libellen (Odonata) – Nederlandse Fauna 4.

Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden.

Nijhuis, J. (1990). Muizen in de groengebieden van de stad Zwolle. Uitgave in eigen beheer.

Nijland, G. (1979). Buitenlanden Langenholte. Inventarisatie van flora en fauna. Het Overijssels Landschap,

Dalfsen).

Prudon, B. (2002). De Knoflookpad in Overijssel, 2002. RAVON, Nijmegen.

Reemer, M. & R.F.M. Krekels, 2006. Beschermingsplan moerassprinkhaan &zompsprinkhaan in Gelderland. EIS-

Nederland, Leiden & Bureau Natuurbalans - Limes Divergens BV, Nijmegen.

SB4 (2001). Historisch overzicht van het Engelse Werk/Spoolderbos te Zwolle. SB4, Wageningen.

Page 117: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

111

SB4 (2003). Beheervisie 2003-2013 Engelse Werk/Spoolderbos te Zwolle. SB4, Wageningen.

Schouten, L. (2010). Oriënterende vleermuizeninventarisatie gemeente Zwolle. Vleermuizeninventarisaties ten

behoeve van drie zoeklocaties Structuurplan Zwolle. Tauw bv, Zwolle.

Sluis, M. van der (2006). ‘Faunaonderzoek Reestdal 2005’. Fauna-inventarisatie ten behoeve van een beheerplan

voor de terreinen van Landschap Overijssel. EcoGroen Advies, Zwolle.

Sluis, M. van der (2008). ‘Faunaonderzoek Twente 2007’. Fauna-inventarisatie ten behoeve van een beheerplan

voor de terreinen van Landschap Overijssel. KSB Repro, Zwolle.

Sluis, M. van der (2010). ‘Faunaonderzoek Zuidoost-Twente 2008-2009’. Fauna-inventarisatie ten behoeve van

beheerplannen de terreinen van Landschap Overijssel. Drukkerij Assendorp, Zwolle.

SOVON Vogelonderzoek Nederland (2002). Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998 tot 2000. Nederlandse

Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en European Invertebrate

Survey-Nederland, Leiden.

Stroo, A. (2004). Ongewervelden in terreinen van het Overijssels Landschap. Een overzicht van de gegevens in

databanken van EIS en de Vlinderstichting. Stichting European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.

Stichting Vleermuisbureau (2003). Vleermuizen, bomen en bos. De betekenis van bomen en bos voor vleermuizen.

Drukkerij Salland De Lange BV, Deventer.

Tax, M.H. (1989). Atlas van de Nederlandse dagvlinders. Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in

Nederland & Vlinderstichting.

Twisk, P. & F. Aelberts (2008). Winterslaapplaatsen van vleermuizen. Leidraad bij de bouw, de inrichting en het

beheer van vleermuiswinterverblijven. Vleermuiswerkgroep Noord-Brabant.

Verbree, O. & I. Veeman (2003). Natuurtoets Golfbaan ’t Gagel. Projectnummer 103200. Grontmij Advies &

Techniek BV, Zwolle.

Vilsteren, H. van (2012). Broedvogelmonitoring in de Buitenlanden Langenholte 1977-2012. Uitgave in eigen

beheer.

Vries, E. de (2007). Peilbesluit Haerst-Genne; Resultaten natuurwaardenonderzoek 2007. Rapport 07-082.

EcoGroen Advies, Zwolle.

Wallis de Vries, M.F. (2008) . Evaluatie beschermingsplan Gentiaanblauwtje 2003-2007: van soort naar leefgebied.

Rapport VS2008.032, De Vlinderstichting, Wageningen.

Zekhuis, M. (2002a). Fauna Monitoring Emmertochtsloot 2000 – 2005. Landschap Overijssel, Dalfsen.

Zekhuis, M. (2002b). Tussentijds verslag faunamonitoring Emmertochtsloot 2000 – 2005. Landschap Overijssel,

Dalfsen.

Internet

www.libellennet.nl ww.sovon.nl www.vlindernet.nl www.waarneming.nl www.zwolle.waarneming.nl ww.zwolle.nl

Page 118: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

ecogroen advies

F

aun

aon

de

rzo

ek

Zwo

lle e

n D

e H

ort

e 2

01

2-2

01

3

112

Page 119: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlagen

Page 120: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 121: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlage 1: Selectiecriteria geïnventariseerde soorten

Beleid Het eerste criterium stelt dat de soort wordt genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, bijlage I van de Vogelrichtlijn, op één van de Nederlandse Rode lijsten is vermeld of meetsoort is voor de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL). Het beleid van Landschap Overijssel, Waterschap Groot Salland en Gemeente Zwolle is er op gericht om soorten van de Habitat- en Vogelrichtlijn en Rode lijstsoorten extra aandacht te geven. Daarnaast zijn de meetsoorten van de Subsidieregeling Natuur en Landschap van belang, omdat de subsidieverstrekking van de overheid op deze soorten is gebaseerd. Beheervisie Landschap Overijssel, Waterschap Groot Salland en Gemeente Zwolle Bij het tweede criterium wordt gesteld dat de soort behoort tot één van de soortgroepen; zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, vissen, dagvlinders, libellen of sprinkhanen & krekels. Landschap Overijssel, Waterschap Groot Salland en Gemeente Zwolle hebben aangegeven dat het beheer op haar terreinen zich uitsluitend op bovengenoemde faunagroepen zal richten. Voortplanting binnen Nederland Het derde criterium stelt dat de soort zich in de afgelopen tien jaar minimaal één keer binnen Nederland heeft voortgeplant. Met dit criteria worden dwaalgasten, doortrekkers en wintergasten uitgesloten, waarop het beheer van de terreinen zich niet zal richten. Habitateisen Het laatste criterium stelt dat op basis van de habitateisen van de soort, het voorkomen van de soort niet is uit te sluiten. Het is wenselijk dat het onderzoek zich uitsluitend richt op soorten die op basis van habitatkenmerken daadwerkelijk in het onderzoeksgebied aangetroffen kunnen worden. Het voorkomen van een soort is hierbij afhankelijk van een groot aantal factoren. Het is niet eenvoudig om vooraf te voorspellen welke diersoorten kunnen voorkomen. Door de habitateisen van een soort te vergelijken met de aanwezige terreinkenmerken, is een inschatting gemaakt of een soort kan voorkomen. Bij twijfel is een soort op de lijst met te inventariseren soorten geplaatst om te voorkomen dat soorten tijdens het onderzoek ten onrechte niet worden meegenomen.

Page 122: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 123: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlage 2: Soortenlijst Faunaonderzoek Zwolle en De Horte

Broedvogels

Aalscholver Koekoek Zwarte roodstaart

Appelvink Kolgans Zwarte specht

Baardman Krakeend Zwarte stern

Bergeend Kruisbek Zwarte zwaan

Blauwborst Kuifeend

Blauwe reiger Kwartel

Boerenzwaluw Kwartelkoning

Boompieper Mandarijneend

Boomvalk Matkop

Bosrietzanger Middelste bonte specht

Bosuil Nachtegaal

Braamsluiper Nijlgans

Brandgans Oeverzwaluw

Bruine kiekendief Ooievaar

Buidelmees Paapje

Buizerd Patrijs

Canadese gans Pijlstaart

Dodaars Porseleinhoen

Fluiter Putter

Fuut Raaf

Geelgors Ransuil

Gele kwikstaart Rietgors

Gekraagde roodstaart Rietzanger

Gierzwaluw Ringmus

Geoorde fuut Roek

Goudvink Roerdomp

Grasmus Roodborsttapuit

Graspieper Scholekster

Grauwe gans Slobeend

Grauwe klauwier Smient

Grauwe vliegenvanger Snor

Groene specht Sperwer

Grote bonte specht Spotvogel

Grote gele kwikstaart Sprinkhaanzanger

Grote karekiet Steenuil

Grutto Tafeleend

Halsbandparkiet Toendrarietgans

Havik Torenvalk

Houtsnip Tureluur

Huismus Turkse tortel

Huiszwaluw Veldleeuwerik

IJsvogel Vuurgoudhaan

Indische gans Waterral

Kerkuil Watersnip

Kievit Wespendief

Kleine bonte specht Wielewaal

Kleine plevier Wintertaling

Kluut Wulp

Kneu Zomertaling

Knobbelzwaan Zomertortel

Page 124: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 125: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Zoogdieren

Vissen

Bechsteins vleermuis

Alver

Kleine vuurvlinder

Bever Barbeel Koevinkje

Boommarter Bermpje Oranje zandoogje

Bosvleermuis Beekprik Sleedoornpage

Brandts vleermuis Bittervoorn Zilveren maan

Das Grote modderkruiper Zwartsprietdikkopje

Dwergmuis Kleine modderkruiper

Eekhoorn

Kopvoorn

Libellen

Gewone baardvleermuis

Kroeskarper

Bandheidelibel

Franjestaart Kwabaal Beekoeverlibel

Gewone dwergvleermuis Meerval Beekrombout

Gewone grootoorvleermuis Paling Bruine korenbout

Hermelijn Ruisvoorn Bruine winterjuffer

Laatvlieger Riviergrondel Geelvlekheidelibel

Meervleermuis Rivierdonderpad Gevlekte witsnuitlibel

Otter Rivierprik Glassnijder

Rosse vleermuis Serpeling Groene glazenmaker

Ruige dwergvleermuis Sneep Kanaaljuffer

Steenmarter Snoek Kempense heidelibel

Tweekleurige vleermuis Vetje Koraaljuffer

Vale vleermuis Winde Maanwaterjuffer

Waterspitsmuis Zeelt Noordse winterjuffer

Watervleermuis

Noordse witsnuitlibel

Wezel

Dagvlinders

Plasrombout

Aardbeivlinder

Rivierrombout

Amfibieën

Argusvlinder

Sierlijke witsnuitlibel

Alpenwatersalamander

Bruin blauwtje

Tengere pantserjuffer

Heikikker Bruine eikenpage Venglazenmaker

Kamsalamander Bruine vuurvlinder Venwitsnuitlibel

Knoflookpad Bruin zandoogje Vroege glazenmaker

Poelkikker Geelsprietdikkopje Vuurlibel

Rugstreeppad Groentje Weidebeekjuffer

Groot dikkopje

Zuidelijke oeverlibel

Reptielen

Grote weerschijnvlinder

Hazelworm

Hooibeestje

Sprinkhanen & krekels

Levendbarende hagedis Icarusblauwtje Gouden sprinkhaan

Ringslang Keizersmantel Locomotiefje

Kleine ijsvogelvlinder Moerassprinkhaan

Kleine parelmoervlinder Sikkelsprinkhaan

Zompsprinkhaan

Page 126: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 127: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlage 3: Verspreidingskaarten zoogdieren

1 Das

2 Dwergmuis

3 Eekhoorn

4 Gewone dwergvleermuis

5 Gewone grootoorvleermuis

6 Hermelijn

7 Laatvlieger

8 Meervleermuis

9 Otter

10 Rosse vleermuis

11 Ruige dwergvleermuis

12 Steenmarter

13 Waterspitsmuis

14 Watervleermuis

15 Wezel

Page 128: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 129: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlage 4: Verspreidingskaarten broedvogels

1 Appelvink 36 Knobbelzwaan

2 Bergeend 37 Koekoek

3 Blauwborst 38 Krakeend

4 Blauwe reiger 39 Kuifeend

5 Boerenzwaluw 40 Kwartel

6 Boompieper 41 Kwartelkoning

7 Boomvalk 42 Matkop

8 Bosrietzanger 43 Middelste bonte specht

9 Bosuil 44 Nachtegaal

10 Braamsluiper 45 Nijlgans

11 Buizerd 46 Oeverzwaluw

12 Dodaars 47 Ooievaar

13 Fluiter 48 Patrijs

14 Fuut 49 Putter

15 Geelgors 50 Ransuil

16 Gekraagde roodstaart 51 Rietgors

17 Gele kwikstaart 52 Rietzanger

18 Gierzwaluw 53 Ringmus

19 Goudvink 54 Roek

20 Grasmus 55 Roodborsttapuit

21 Grauwe gans 56 Scholekster

22 Grauwe vliegenvanger 57 Snor

23 Groene specht 58 Sperwer

24 Grote bonte specht 59 Spotvogel

25 Grote Canadese gans 60 Sprinkhaanzanger

26 Grutto 61 Tafeleend

27 Havik 62 Torenvalk

28 Huismus 63 Tureluur

29 Huiszwaluw 64 Turkse tortel

30 IJsvogel 65 Vuurgoudhaan

31 Kerkuil 66 Waterral

32 Kievit 67 Wielewaal

33 Kleine bonte specht 68 Wulp

34 Kleine plevier 69 Zomertaling

35 Kneu 70 Zwarte roodstaart

Page 130: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 131: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlage 5: Verspreidingskaarten amfibieën en reptielen

1 Kamsalamander

2 Knoflookpad

3 Poelkikker

4 Ringslang

Page 132: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 133: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlage 6: Verspreidingskaarten vissen

1 Alver

2 Bermpje

3 Bittervoorn

4 Grote modderkruiper

5 Kleine modderkruiper

6 Kroeskarper

7 Kwabaal

8 Paling

9 Ruisvoorn

10 Riviergrondel

11 Rivierdonderpad

12 Snoek

13 Vetje

14 Winde

15 Zeelt

Page 134: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 135: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlage 7: Verspreidingskaarten dagvlinders

1 Argusvlinder

2 Bruin zandoogje

3 Geelsprietdikkopje

4 Groot dikkopje

5 Hooibeestje

6 Icarusblauwtje

7 Kleine ijsvogelvlinder

8 Kleine vuurvlinder

9 Koevinkje

10 Oranje zandoogje

11 Sleedoornpage

12 Zwartsprietdikkopje

Page 136: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 137: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlage 8: Verspreidingskaarten libellen

1 Bandheidelibel

2 Beekrombout

3 Bruine korenbout

4 Bruine winterjuffer

5 Geelvlekheidelibel

6 Glassnijder

7 Koraaljuffer

8 Noordse winterjuffer

9 Plasrombout

10 Tengere pantserjuffer

11 Vroege glazenmaker

12 Vuurlibel

13 Weidebeekjuffer

Page 138: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 139: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlage 9: Verspreidingskaarten sprinkhanen

1 Moerassprinkhaan

2 Sikkelsprinkhaan

3 Zompsprinkhaan

Page 140: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 141: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlage 10: Nestgelegenheid Huismus De Huismus is de afgelopen decennia sterk in aantal achteruit gegaan; sinds 5 november 2004 is de soort op de Rode Lijst van bedreigde vogelsoorten opgenomen. Vergeleken met 1960 is de populatie gehalveerd. Eén van de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang is het verdwijnen van nestgelegenheid en openbaar groen. Hieronder zijn de drie belangrijkste mogelijkheden beschreven om vervangende nestgelegenheid voor Huismus te creëren. Tevens is een beschrijving gegeven voor het stimuleren van de voedselvoorziening van Huismus. Huismussenpannen Het bedrijf Waveka verkoopt speciale Huismussendakpannen en grote dakpanfabrikanten als Lafarge en Koramic kunnen door hen gemaakte dakpantypen op verzoek uitvoeren in een nestpan-variant voor Huismussen (ronde opening), hoewel dit niet voor alle typen kan. Figuur 1: Mussendakpan

(waveka.nl)

Vogelvide De Vogelvide biedt Huismussen een veilige nestelplek onder dakpannen. Het product kan worden aangebracht bij de onderste rij pannen op het dak, ter hoogte van de dakvoet. Simpel gezegd is het een prefab nestkast die over de gehele breedte van het dak kan worden aangebracht. De Vogelvide voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit. De Vogelvide kent een aantal geïntegreerde functies zoals: past onder vrijwel alle soorten pannen en alle soorten pannendaken; waarborgt een goede ventilatie van het dak; voorkomt dat vogels verder onder de pannen kruipen, zodat vervuiling wordt

tegengegaan; duurzaam en eenvoudig, zowel in de professionele bouwwereld als door

particulieren toe te passen. De Vogelvide is de afgelopen jaren met goed resultaat getest in Noordwijk, Amsterdam, Alkmaar en Hardenberg. Voor meer informatie wordt verwezen naar de website van de Vogelbescherming (www.vogelbescherming.nl) en Monier (www.monier.nl).

Figuur 2: Vogelvide (vogelbescherming.nl)

Mussenkasten en mussenflats Deze houten of betonplex nestkasten zijn kant en klaar te koop, maar zijn ook eenvoudig zelf te (laten) maken. Ze zijn erg geschikt om onder oversteken en dakgoten te plaatsen. Ondanks het gebruik van duurzame materialen hebben deze kasten een beperkte levensduur en daarom verdient de vogelvide de voorkeur. Wel zijn deze kasten geschikt als tijdelijke maatregel, bijvoorbeeld als de vervangende nieuwbouw op zich laat wachten. In zo’n geval kunnen bestaande panden in de buurt met zulke kasten worden uitgerust. Nestkasten worden onder andere geleverd door Vivara. Ze zijn in alle kleuren te verven. Adressen voor nadere informatie: www.waveka.nl www.vivara.nl http://www.haagsevogels.nl/cms/index.php?page=mussenflat-bouwen Figuur 3: Mussenkast (vivara.nl) Stimuleren voedselvoorziening Huismus Om ervoor te zorgen dat de omgeving een zo goed mogelijke voedselopbrengst voor Huismussen oplevert wordt geadviseerd om een zo soortenrijk mogelijke vegetatie te ontwikkelen. Elke plantensoort heeft een beperkte bloeitijd en trekt dan allerlei insecten. Als er gedurende langere tijd (Huismus kan jongen hebben tussen begin april en half september) verschillende planten in bloei zijn zullen ook langere tijd allerlei insecten beschikbaar zijn. Daarnaast zijn struiken, heggen en klimop van belang om jaarrond beschutting te bieden.

Page 142: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 143: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlage 11: Nestgelegenheid Boerenzwaluw

Bron: Bieshaar & Jonkers (2011); Vogelwerkgroep ’t Gooi en omstreken (www.vwggooi.nl)

Page 144: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies
Page 145: Natuurtoets xxx EGA rapport 13-xxx Concept februari 2013...faunaonderzoek uit te voeren op verschillende terreinen rondom Zwolle. Vanwege de omvang van het onderzoek is EcoGroen Advies

Bijlage 12: Nestgelegenheid Huiszwaluw Voor het huisvesten van Huiszwaluw zijn meerdere opties:

Plaatsen houtbetonnen huiszwaluwnesten nieuwe en bestaande bebouwing

Het plaatsen van houtbetonnen Huiszwaluwnesten is een eenvoudige maatregel om het verlies aan broedgelegenheid te compenseren.

De van houtbeton vervaardigde Zwaluwnesten bestaan uit 75% uit hout, hebben een lange levensduur en zijn bovendien weersbestendig

en temperatuurregulerend.

Figuur 4 en 5: Modellen Huiszwaluwnesten (het model rechts kan onder een overstek bevestigd worden, het model links kan ook ‘vrij’

hangen)

Realiseren geschikte nestlocaties Huiszwaluw (optie 1)

Indien de architectuur van de te realiseren bebouwing afgestemd wordt op de eisen van

Huiszwaluw, kan de nieuwe bebouwing ook geschikt worden als broedlocatie voor Huiszwaluw.

Huiszwaluw maakt gebruik van overstekken in een lichte kleur; donkere overstekken worden

gemeden. Elementen (b.v. gordingen) onder de overstek bieden extra houvast aan de nesten.

Figuur 6: Woningbouw in Zwolle (Stadshagen) van ca. 15 jaar oud. Deze gebouwen zijn –

waarschijnlijk onbewust – onder ‘Huiszwaluwvriendelijke’ architectuur gebouwd.

Realiseren geschikte nestlocaties Huiszwaluw (optie 2)

In Duitsland zijn goede ervaringen opgedaan met het plaatsen van zogenaamde Huiszwaluwtillen als

vervangende broedgelegenheid voor Huiszwaluwen bij onder andere renovaties van woonwijken. Inmiddels

zijn er in Nederland ook op diverse plekken van dergelijke Huiszwaluwtillen geplaatst (o.a. in Biddinghuizen,

Soest en Hindeloopen).

Figuur 7: Huiszwaluwtil in Biddinghuizen.