Monitor Intramurale Motivatie Centra Rapportage 2009 · 2014. 5. 23. · SCL-90/BSI : Symptom Check...
Transcript of Monitor Intramurale Motivatie Centra Rapportage 2009 · 2014. 5. 23. · SCL-90/BSI : Symptom Check...
-
1
MMoonniittoorr IInnttrraammuurraallee MMoottiivvaattiiee CCeennttrraa
RRaappppoorrttaaggee 22000099
Nijmegen, april 2010
Gerdien H. de Weert-van Oene
Cor Verbrugge
Cor A.J. de Jong
-
2
-
3
MMoonniittoorr IInnttrraammuurraallee MMoottiivvaattiiee CCeennttrraa
RRaappppoorrttaaggee 22000099
Nijmegen, april 2010
Gerdien H. de Weert-van Oene
Cor Verbrugge
Cor A.J. de Jong
Nijmegen Institute for Scientist Practitioners in Addiction
Radboud Universiteit Nijmegen/ACSW
NISPA
Postbus 9104
6500 HE Nijmegen
-
4
Naar dit rapport kan als volgt worden verwezen:
De Weert-van Oene GH, Verbrugge C, De Jong CAJ: IMC monitor; jaarrapportage 2009. NISPA, Nijmegen,
2010.
-
5
Inhoudsopgave:
Paginanr
I. Introductie 7
II. Respons 11
III. Kerngegevens bij opname, en ontslag 13
III.1. Sociaaldemografische gegevens 13
III.2. Problematiek bij opname 15
III.3. Opname 19
III.4. Ontslag 24
IV. Effectiviteit van de behandeling 27
V. Na ontslag 31
VI. Resultaten wat betreft motivatie 33
VI.1. RCQ 33
VI.2. MfT 39
VII. Resultaten wat betreft kwaliteit van leven 45
VIII. Resultaten wat betreft Craving 47
IX. Resultaten wat betreft Beperkingen (HONOS) 49
X. Interpersoonlijk gedrag 55
XI. Patiëntsatisfactie 57
XII. Samenvattende conclusies 59
-
6
-
7
II.. IInnttrroodduuccttiiee
Monitoring heeft als doel met valide instrumenten gestandaardiseerde gegevens te verzamelen, die teruggekoppeld
kunnen worden naar alle teams. Met de gebruikte instrumenten worden de vier velden van de uitkomstenkwadrant
'geraakt':
De doelstellingen van monitoring zijn te onderscheiden in algemene en inhoudelijke doelen:
Algemene doelen zijn:
• Het verzamelen en vergelijken van gegevens over patiënten die zijn opgenomen op een IMC, over de klinische
resultaten, kwaliteit van leven, tevredenheid over de behandeling en de kosten van de behandeling.
• Zicht krijgen op de uitkomsten van de behandeling om te komen tot verbetering van protocollen,
methodiekontwikkeling en implementatie daarvan.
• Inzicht krijgen in de invloed van verschillende interventies op de motivatie tijdens de periode van opname op een
IMC.
• Aard van uitstroom van het IMC in beeld brengen aan de hand van vier uitstroom niveaus zoals omschreven in
het handboek IMC.
Inhoudelijke doelen zijn:
• Het volgen en meten van de motivatie, om het gebruik van een of meerdere psychoactieve stoffen te stabiliseren
of te verminderen, bij patiënten met een afhankelijkheid van een of meerdere van deze stoffen.
• Het meten van motivatie, als zelfbeoordeling, met behulp van de Dutch Readiness to change questionnaire ( RCQ-
2 ) en de Motivation for Treatment Scale ( MfT)
• Veranderingen in de motivatie aangeven door teamleden met behulp van de Motivation for Treatment
Observatieschaal (MfT-O )
• Kwaliteit van leven: voormeting en nameting door de Euro Qol 5D zelfbeoordelingschaal
Uitkomstkwadrant
Kwaliteit van leven:
* EuroQol - 5 D
� SCL90
Klinische resultaten:
• Kerngegevens
• Motivatiemeting
• Registr. uitstroom
Patiënt tevredenheid:
* GGZ thermometer Kosten:
* Aantal opnamedagen
-
8
• Tevredenheidsmeting door middel van de GGZ thermometer.
• Niveau uitstroom registreren bij exit en follow-up door het 'registratie uitstroom' formulier.
• Financiële kosten in kaart brengen door registratie van aantal opnamedagen.
Meetinstrumenten
Voor deze monitoring worden, afhankelijk van de gehanteerde variant, een aantal vragenlijsten gebruikt:
Europ-ASI : Addiction Severity Index, meting ziektespecifieke indicatoren.
SCL-90/BSI : Symptom Check List/Brief Symptom Inventory. Klachtenlijst (Zelfbeoordelingschaal 90 items)
ICL-R : Interpersonal Check List (Zelfbeoordelingschaal persoonlijkheid 160 items)
RCQ : Dutch Readiness to Change Questionnaire, Nederlands herziene versie 12 - item vragenlijst; meet
precontemplatie, contemplatie en actie fase uit model van Prochaska - DiClemente.
MfT : Motivatie voor Behandeling, 24 items. Meet problemen gepaard gaand met gebruik middelen,
wens voor hulp en bereidheid behandeling te krijgen.
Mft-O : Motivatie voor Behandeling Observatieschaal, 24- items observatielijst, inschatting
doorbegeleider hoe patiënt denkt over problemen gepaard gaand met gebruik middelen, wens
voor hulp en bereidheid behandeling te krijgen van de patiënt.
HONOS : Health of the Nation Outcome Scale. Geestelijke gezondheidstoestand en sociaal functioneren. 14
items.
EuroQol-5D : Kwaliteit van Leven, 6 items zelfbeoordeling.
Craving Scale : Meet de mate van zucht op een Visual Analogue Scale per middel dat wordt gebruikt.
CIDI-sam : De diagnose afhankelijkheid van een psychoactieve stof volgens de DSM- IV-criteria.
GGZ Thermometer : Meet patiënt tevredenheid.
Kerngegevens : Ingebed registratiesysteem voor IMC's van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens. Registratie
gegevens voor intake, ontslag en voorgenomen vervolgbegeleiding tot 3 maanden na ontslag.
Registratie uitstroom:De registratie van de uitstroom gebeurt in twee fasen. Op het ontslag moment wordt een
inschatting gemaakt door de begeleider bij welk niveau van uitstroom de patiënt past.
Vervolgens wordt bij follow-up nogmaals geregistreerd op welk niveau de patiënt na drie
maanden functioneert. Uitleg van de verschillende niveaus volgt hieronder.
Registratie niveau van uitstroom:
Wil het IMC zichzelf duidelijker positioneren in de zorgketen, en met name ten opzichte van andere intramurale
zorginstellingen, dan moet de uitstroom geëxpliciteerd zijn (Schramade.M, Wildt de W. handboek IMC 2003). Er
worden vier niveaus van uitstroom omschreven in het handboek:
1. De patiënt is na de opname, dus zonder de geboden structuur, niet in staat de vooruitgang vast te houden (bijv.
het lichamelijk herstel geldt alleen gedurende de opname). Uitstroom op dit niveau kan eveneens betekenen dat de
patiënt de gezondheidsrisico's verminderd door de wijze van gebruik te veranderen. In speciale gevallen, voorziet
-
9
een IMC opname in de behoefte palliatieve / terminale zorg te bieden aan patiënten binnen de doelgroep, die deze
zorg elders niet kunnen krijgen.
2. Patiënt kan het behaalde resultaat na de opname voor een bepaalde periode aantoonbaar vasthouden.
Uitstroom op dit niveau kan ondermeer betekenen dat de patiënt na de opname excessief middelengebruik
(enigszins) verminderd of het dag- en nachtritme handhaaft.
3. Patiënt heeft een weloverwogen beslissing genomen om een vervolgtraject te ondergaan dat, in meer of
mindere mate gestructureerd gericht is op het bereiken van specifieke re-integratiedoelen ten aanzien van wonen,
werken, dagbesteding en eventueel middelengebruik. De patiënt is in staat om aan de noodzakelijke voorwaarden
voor het volgen van het traject te voldoen.
4. Patiënt heeft een weloverwogen beslissing genomen om een verslavingsbehandeling te ondergaan die gericht is
op abstinentie en / of drastische verandering van leefstijl en verslavingsgedrag. De patiënt is in staat om aan de
noodzakelijke voorwaarden voor het volgen van deze behandeling te voldoen. Daarnaast heeft de patiënt het
contact met de trajectbegeleider verbeterd, of is er een traject begeleider toegewezen. Er wordt aandacht besteed
aan de voorbereiding van de patiënt op de eisen in vervolgbehandeling.
De varianten van monitoring
Er zijn drie varianten bij IMC-monitoring mogelijk. Het verschil zit in de hoeveelheid vragenlijsten per meetmoment.
Instellingen kunnen zelf kiezen voor een minimum, medium of maximum variant.
Die varianten kunnen als volgt in schema worden weergegeven, waarbij het onderscheid in doelstellingen duidelijk
wordt:
De maximum variant
Opname Week 26: follow-up
Baseline
Europ-ASI
CIDI-SAM
Euroqol-5D Euroqol-5D
RCQ-2 RCQ-2 RCQ-2 RCQ-2
MfT/MfT-O MfT/MfT-O MfT/MfT-O MfT/MfT-O
SCL-90/BSI SCL-90/BSI
Kern opname kern ontslag kern follow-up
ICL-R ICL-R
Craving Scale Craving Scale Craving Scale Craving Scale
GGZ thermometer
HONOS HONOS
De te bereiken doelen bij de maximum variant zijn:
Klinische resultaten: ASI gegevens.
Registratie aanmelding en vervolgaanbod gegevens.
Meting motivatieproces tot veranderingsbereidheid.
Invloed van verschillende interventies op motivatieproces.
week 1 week 5 week 9 week 13
-
10
Inhoudelijke evaluatie programma aanbod.
Middelengebruik tijdens opname.
Aard van uitstroom.
Kwaliteit van leven: Meting van verandering in kwaliteit van leven.
Patiënt tevredenheid: Registratie tevredenheids gegevens m.b.t. IMC aanbod.
Kosten: Registratie aantal opnamedagen.
Follow-up registratie: Vervolgaanbod na 3 maanden.
Vanuit dezelfde structuur kan een instelling kiezen voor een minder zwaar opgetuigde (medium) variant, met een
uitgebreide voor- en nameting en tussenmetingen van de RCQ waarbij de koppeling met monitordoelen overeind
blijft. Verder kan elke instelling naar eigen wens instrumenten toevoegen. Er kan ook gekozen worden voor een
minimum variant, waarbij men zich beperkt tot verzameling van de kerngegevens, een tussenmeting van de RCQ-2,
aangevuld met een voor- en nameting middels een korte 6-item beoordelingsschaal die iets zegt over een eventuele
wijziging in de kwaliteit van leven. Eventueel zou de GGZ thermometer nog toegevoegd kunnen worden als nameting.
-
11
IIII.. RReessppoonnss Tabel II.1.1. Overzicht respons: aantallen respondenten 2009
A B C D E F G H J Totaal
2009
Totaal
2008
Totaal
2007
Aantal
patiënten in
monitor
2009
0 0 91 0 21 77 10 0 85 284 290 268
Aantal
patiënten
totaal
ontslagen in
2009 bij
IMC
Nb 122 91 Nb 139 135 24 79 85 675 707 871
Percentage
patiënten in
monitor
0 0 100 0 15,1 57,0 41,7 0 100 42,1 41,8 30,8
Nb: niet bekend.
Tabel II.1.2. Overzicht respons: aantallen respondenten per monitorjaar
Totaal A B C D E F G H J
2003 120 0 0 59 0 0 61 0 0
2004 174 0 0 52 22 26 18 35 21
2005 260 0 0 86 42 62 32 38 0
2006 210 0 0 77 20 18 39 10 46
2007 268 26 0 83 0 17 52 12 12 66
2008 300 14 0 60 0 72 45 0 0 92
2009 284 0 0 91 0 21 77 10 0 85
Totaal 1.616 40 0 508 84 216 324 22+ 12+ 310
In 2009 zijn bij 284 patiënten monitorgegevens verzameld. Dat is in absolute aantallen iets minder dan in
2008, toen er 300 patiënten in de monitor participeerden. Het responspercentage is nagenoeg gelijk aan dat
van 2008. De registratiegegevens van instelling A zijn niet verkregen.
De representativiteit van de verkregen gegevens is getoond bij de rapportage over de afzonderlijke IMC’s.
Zie daarvoor de betreffende hoofdstukken.
-
12
� Respons opname – ontslag – follow-up. In de figuur hieronder is getoond hoeveel de respons - per instelling en totaal – in 2009 bedraagt bij ontslag
en bij follow-up als percentage van het aantal respondenten bij opname.
C (n-91) E (n=21) F (n=77) G (n=10) J (n=85) totaal (n=284)
ontslag 21 90 58 10 78 51
follow-up 41 0 4 0 0 14
0
20
40
60
80
100
ontslag
Figuur II.1.1. Respons bij ontslag en follow-up als percentage van de respons bij opname; per instelling en totaal; cijfers 2009.
Van de vijf instellingen die de kerngegevens opname hebben ingevuld, is de gemiddelde respons bij de
ontslaggegevens: 51%; bij follow-up is deze 14%.
-
13
IIIIII.. KKEERRNNGGEEGGEEVVEENNSS BBIIJJ OOPPNNAAMMEE,, OONNTTSSLLAAGG EENN FFOOLLLLOOWW--UUPP
IIIIII..11.. SSoocciiaaaallddeemmooggrraaffiisscchhee ggeeggeevveennss
C E F G J totaal 2009 totaal < 2009
man 81 59 82 100 80 79,5 79
vrouw 19 41 18 0 20 20,5 21
0
20
40
60
80
100
120
Figuur III.1.1. Deelnemers aan IMC monitor naar geslacht per instelling en totaal; 2009. Getoond zijn
percentages. (ter vergelijking zijn de percentages getoond van de monitorgegevens voor 2009).
35
36
37
38
39
40
B C E F G J totaal
2009
totaal <
2009
Kolom1 38,8 38,4 39,1 37,1 37,4 38,4 37
Figuur III.1.2. Deelnemers aan IMC monitor naar gemiddelde leeftijd per instelling en totaal 2009.
B C E F G J totaal 2009 totaal
-
14
Conclusies bij sociaaldemografische kenmerken.
� Een op de vijf patiënten is vrouw;
� Een op de vijf patiënten is allochtoon;
� De gemiddelde leeftijd van de patiënten is 38 jaar;
� De gemiddelde leeftijd van IMC patiënten is 1,4 jaar hoger dan in voorgaande jaren;
� Het percentage vrouwen bij instelling E is hoger dan dat bij de andere instellingen;
� De gemiddelde leeftijd bij instellingen G en J ligt lager dan die bij de andere instellingen;
� Het percentage allochtone patiënten ligt bij instellingen C en E hoger dan dat bij de andere instellingen.
-
15
IIIIII..22.. PPrroobblleemmaattiieekk bbiijj ooppnnaammee
Tabel III.2.1. Problematiek IMC patiënten per instelling en totaal. Gegeven zijn aantallen [en percentages tussen haakjes].
C
N=91
E
N=21
F
N=77
G
N=10
J
N=85
Totaal
2009
N=284
Totaal
2008
N=233
Totaal
2003-06
N=764
Primaire problematiek Alcohol Drugs
21 (24) 67 (76)
6 (32) 13 (68)
20 (27) 54 (73)
5 (50) 5 (50)
18 (23) 60 (77)
70 (26) 199 (74)
37 (16) 191 (84)
Patiënt gebruikt Opiaten Cocaïne Cannabis Benzodiazepinen Amfetamine Anders
58 (64) 65 (71) 39 (43) 11 (12) 6 (7) 2 (2)
9 (31)
16 (55) 4 (14) 1 (3) 2 (7)
0
34 (42) 41 (51) 24 (30) 8 (10) 9 (11) 4 (5)
4 (40) 6 (60) 3 (30) 3 (30)
0 0
40 (44) 38 (42) 10 (11) 6 (7) 3 (3) 1 (1)
145 (48) 166 (55) 80 (27) 29 (10) 20 (7) 7 (2)
77 (55) 69 (49) 19 (13)
- 7 (5) 1 (1)
Problematiek sinds
< 2 jaar
2-5 jaar
5-10 jaar
> 10 jaar
0
7 (8) 9 (11)
68 (81)
0
4 (21) 4 (21) 11 (58)
0
3 (4) 21 (28) 51 (68)
1 (11)
0 3 (33) 5 (56)
2 (3) 4 (5)
21 (27) 51 (65)
3 (1)
18 (7) 58 (22) 186 (70)
1 (1) 6 (4)
21 (15) 106 (75)
14 (2) 34 (5) 91 (13)
515 (80)
Verslavingsdiagnose As I Afhankelijkheid van
Alcohol Cocaine Opioiden Cannabis Sedativa, hypnotica Amphetamine Hallucinogenen Verschillende middelen
Anders Misbruik van
Alcohol Cocaine Opioiden Cannabis Sedativa, hypnotic Amphetamine Hallucinogenen Anders
22 (24) 37 (41) 37 (41) 19 (21) 6 (7)
0 0 0
25 (28)
2 (2) 9 (10) 2 (2) 1 (1) 1 (1)
0 0 0
10 (35) 15 (52) 10 (35) 4 (14) 2 (7) 2 (7)
0 0 0
2 (7) 3 (10) 1 (3) 1 (3)
0 1 (3)
0 0
35 (43) 37 (46) 36 (44) 22 (27) 12 (15) 6 (7)
0 4 (5) 4 (5)
18 (22) 15 (19) 7 (9)
13 (16) 8 (10) 3 (4) 2 (3) 1 (1)
4 (40) 5 (50) 4 (40)
0 1 (10)
0 0 0 0
0 2 (20)
0 2 (20) 1 (10)
0 0 0
21 (23) 26 (29) 24 (26) 18 (20) 9 (10) 3 (3)
0 1 (1) 1 (1)
3 (3) 2 (2)
0 1 (1) 1 (1) 1 (1)
0 0
92 (31) 120 (40) 111 (37) 63 (21) 30 (10) 11 (4)
0 5 (2)
30 (10)
25 (8) 31 (10) 10 (3) 18 (6) 11 (4) 5 (2) 2 (1) 1 (0)
Psychiatrische diagnose As I
Ontwikkelingsstoornis Cognitieve stoornis Psychotische stoornis Stemmingsstoornis Angststoornis Somatoforme stoornis Nagebootste stoornis Dissociatieve stoornis Eetstoornis Slaapstoornis Impulsiviteitsstoornis
9 (10) 0
4 (4) 1 (1) 3 (3)
0 0 0 0 0
2 (2)
1 (5) 1 (5)
2 (9,5) 2 (9,5) 3 (14)
0 0 0 0
2 (9,5) 1 (5)
16 (21) 1 (1) 5 (6) 5 (6) 2 (3)
0 0 0 0 0
2 (3)
1 (10) 0 0
1 (10) 1 (10)
0 0 0 0 0
1 (10)
0 0 0 0
2 (2) 0 0 0 0 0
2 (2)
27 (9,5) 2 (0,5) 11 (4) 9 (3) 11 (4)
0 0 0 0
2 (0,5) 8 (3)
Psychiatrische diagnose As II
Paranoïde ps Schizoïde ps Schizotypische ps Antisociale ps Borderline ps Theatrale ps Narcistische ps Ontwijkende ps Afhankelijke ps Obsessief-compulsieve ps Ps NAO
0 0 0
8 (8) 6 (6)
0 0
2 (2) 0 0
15 (15)
1 (5) 0 0 0
2 (9,5) 0
1 (5) 0 0 0 0
0 0 0
3 (4) 5 (6) 1 (1)
0 0
1 (1) 0
6 (8)
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 (0) 0 0
11 (4) 13 (5) 1 (0) 1 (0)
2 (0,5) 1 (0)
0 21 (7)
-
16
C
N=91
E
N=21
F
N=77
G
N=10
J
N=85
Totaal
2009
N=284
Totaal
2008
N=233
Totaal
2003-06
N=764
Geen diagnose As II Uitgestelde diagnose As II Onbekend
32 (33) 27 (29)
1 (1)
1 (5) 1 (5)
0
11 (14) 38 (49) 12 (16)
1 (10) 4 (40) 3 (30)
0 32 (38)
0
45 (16) 102 (36)
16 (6)
Somatische problematiek As III Zenuwstelsel Hart-vaatstelsel Ademhalingswegen Nieuwvormingen Endocriene ziekten Voedingsziekten Stofwisselingsziekten Spijsvertering Urogenitaalsysteem Bloed en bloedvormende organen Oog Oor, neus, keel Bewegingsstelsel Huid en subcutis Congenitale afwijkingen Complicaties zwangerschap ea Infectieziekten Overdosering Geen diagnose
0 0 2 0 0 0 0 3 0 5
0 1 0 0 0
0 0 0
78 (86)
0 0 0 0 0 1 1 1 0 0
0 0 0 0 0
0 1 0
1 (5)
1 7 8 0 0 0 1 1 2 0
0 0 1 1 0 1 2 0
56 (73)
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 1 0 0
0 0 0
6 (60)
0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 3 1
23 (27)
1 (0) 7 (2) 11 (4)
0 0
1 (0) 2 (0,5) 5 (2)
2 (0,5) 5 (2)
0
1 (0) 2 (0,5)
1 (0) 0
1 (0) 6 (2) 1 (0)
164 (58)
Psychosociale problematiek As IV
Primaire steungroep Woonproblemen Financiele problemen Politie/justitie Sociale omgang Opvoeding Werk Toegang gezondheidsdiensten Andere Geen problemen
57 (63) 64 (70) 62 (68) 37 (41) 34 (37) 13 (14) 63 (69)
6 (7)
15 (16) 1 (1)
12 (41) 15 (52) 13 (45) 9 (31) 5 (17) 1 (3)
14 (48) 0
1 (3) 0
64 (79) 58 (72) 55 (70) 34 (42) 34 (42)
2 (3) 55 (68)
7 (9)
8 (10) 0
0 5 (50) 5 (50)
0 2 (20)
0 6 (60)
0
1 (10) 1 (10)
30 (33) 23 (25) 12 (13) 23 (25) 12 (13) 2 (2)
27 (30) 0
12 (13) 1 (1)
163 (57) 165 (58) 147 (52) 103 (36) 87 (31) 18 (6)
165 (58) 13 (5)
37 (13)
3 (1)
25
35
45
55
65
C E F G J totaal 2009Kolom1 44,8 50,3 47,8 46,9 46,4 46,5
Figuur III.2.1. Gemiddelde GAF scores bij opname per instelling en totaal 2009. De range is 19-70.
-
17
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Figuur 3.2.2. Scores op de ASI; totaal 2009.
In 2009 zijn 68 ASI’s verkregen (bij twee instellingen). De gemiddelde ernstscores zijn te zien in figuur 3.2.2.
De score voor drugsproblemen is het hoogst (6,63), maar ook de scores voor juridische, sociale en
psychische problemen zijn hoog met gemiddeld respectievelijk 4,38, 3,86 en 4,58.
Conclusies bij problematiek bij opname.
� Bij driekwart van de patiënten van IMC’s is de primaire problematiek gelegen in drugsgebruik;
� Bij de meesten betreft dit opiaten en/of cocaïne;
� Bij zeven van de tien patiënten is sprake van langdurig bestaande problemen: > 10 jaar;
� Bij 40% van de patiënten wordt bij opname de diagnose cocaïneafhankelijkheid gesteld; bij 37%
afhankelijkheid van opiaten en bij 31% is de diagnose alcoholafhankelijkheid;
� Diagnosen op de assen I, II en III van de DSM-IV ontbreken bij de meeste patiënten bij opname;
� Op as IV worden problemen met wonen, werk, primaire steungroep en financiën het meest vastgesteld.
� De gemiddelde GAF score bij opname is 46.5 (SD 7,2) met een spreiding van 19 tot 70. Bij instelling C
vinden we gemiddeld de laagste GAF score (44) en bij instelling E de hoogste (50). De verschillen
tussen de instellingen zijn statistisch significant, maar klein.
-
18
� CIDI-SAM
Tabel III.2.3. Resultaten CIDI-SAM; N (%)
Afhankelijkheid
van:
C
N=60
E
N=23
F
N=78
G
N=3
TOTAAL
2009
N=164
TOTAAL
2008
N=115
TOTAAL
2007
N=91
ALCOHOL 36 (60) 11 (48) 55 (71) 2 (67) 104 (63) 67 (58) 64 (70)
CANNABIS 36 (60) 12 (52) 41 (53) 2 (67) 91 (56) 49 (43) 47 (52)
STIMULANTIA 12 (20) 3 (13) 13 (17) 1 (33) 29 (18) 14 (12) 12 (13)
SEDATIVA 24 (40) 6 (26) 35 (45) 2 (67) 67 (41) 43 (38) 44 (48)
OPIATEN 39 (65) 7 (30) 36 (46) 2 (67) 84 (51) 73 (64) 66 (73)
COCAINE 49 (82) 16 (70) 43 (55) 2 (67) 110 (67) 78 (68) 65 (71)
PCP 0 2 (9) 4 (5) 1 (33) 7 (4) 1 (1) 2 (2)
PSYCHEDELICA 5 (8) 1 (4) 5 (6) 1 (33) 12 (7) 5 (4) 6 (7)
INHALANTIA 1 (2) 2 (9) 2 (3) 1 (33) 6 (4) 1 (1) 1 (1)
ANDERS 5 (8) 3 (13) 3 (4) 0 11 (7) 4 (4) 4 (4)
Conclusies bij CIDI-SAM.
� De CIDI-SAM is een instrument om de verslavingsdiagnose op de DSM-IV As I vast te stellen;
� De CIDI-SAM is ingevuld bij vier instellingen; bij instelling G slechts bij 3 patiënten;
� In de tabel zijn alleen afhankelijkheidsdiagnoses vermeld. Er was sprake van een zeer klein aantal
diagnoses misbruik van middelen: tweemaal misbruik van cannabis, eenmaal van sedativa, vijf maal van
opiaten,drie maal van cocaïne, eenmaal van psychedelica.
� De meest gestelde diagnoses betreffen afhankelijkheid van cocaïne, opiaten en alcohol.
-
19
IIIIII..33.. OOppnnaammee
Tabel III.3.1. Opnamegegevens. Getoond zijn aantallen per instelling en totaal. [en percentages tussen
haakjes].
C
N=91
E
N=21
F
N=77
G
N=10
J
N=85
Totaal
2009
N=284
Totaal
2008
N=233
Totaal
2003-06
N=764
Vrijwillige opname
• Ja • Nee • Onbekend
82 (90) 9 (10)
18 (86) 3 (14)
62 (81) 15 (19)
8 (80) 2 (20)
41 (48) 44 (52)
211 (74) 73 (26)
178 (78) 49 (22)
6
118 (17)
Cliënt in aanraking (geweest) met politie/justitie
• Ja • Nee • Onbekend
46 (56) 31 (38)
5 (6)
9 (50) 3 (17) 6 (33)
37 (60) 4 (6)
21 (34)
3 (38) 4 (50) 1 (12)
16 (39) 6 (15)
19 (46)
111 (53) 48 (23) 52 (25)
98 (42) 37 (16) 98 (42)
409 (71)
Opname met strafrechtelijke maatregel
• Ja Justitiële titel
• Artikel 43 • Artikel 80 • Bijzondere voorwaarden • TBS met voorwaarden • Einde detentie • Schorsing • Nee Ontbrekende gegevens
9
1 1 1 6
1
8 7
34
5 12 16
52
6 1 20 22
9 (14) 1 (2) 1 (2) 24 (52) 21 (44)
53 (86) N=171
Opname met BOPZ
• Ja • Nee Ontbrekende gegevens
4
1
5
N=233
Tabel III.3.2. Hulpvraag verwijzer en patiënt en formulering behandeldoel. Getoond zijn aantallen per instelling en totaal (percentages tussen haakjes).
C
N=91
E
N=21
F
N=77
G
N=10
J
N=85
Totaal
2009
N=284
Hulpvraag verwijzer
• Geen specifieke
• Diagnostiek
• Afbouw middelen
• Stabilisatie
• Terugvalmanagement
• Detoxificatie
• Doorbreken middelengebruik
• Doorbreken psychische problematiek
• Instellen vervolgbehandeling
• Instellen op medicatie
• Structureren
• Resocialisatie
• Hanteren middelengebruik
• Hanteren psychische problematiek
• Time-out
• Crisisopvang
• Motiveren
• Somatisch herstel
• Anders
22 (24)
9 (10)
20 (22)
5 (6)
19 (21)
22 (24)
7 (8)
2 (2)
5 (6)
0
4 (4)
9 (10)
1 (1)
1 (1)
6 (7)
0
31 (34)
2 (2)
10 (11)
5 (24)
1 (5)
3 (14)
6 (29)
0
1 (5)
4 (19)
2 (10
1 (5)
2 (10)
3 (14)
0
1 (5)
0
0
0
2 (10)
0
2 (10)
8 (10)
10 (13)
9 (12)
32 (42)
3 (4)
20 (26)
22 (29)
11 (14)
7 (9)
8 (10)
16 (21)
8 (10)
3 (4)
4 (5)
9 (12)
4 (5)
13 (17)
12 (16)
12 (16)
1 (10)
0
1 (10)
3 (30)
3 (30)
0
4 (40)
0
0
0
4 (40)
3 (30)
2 (20)
0
0
0
0
0
0
0
39 (46)
4 (5)
1 (1)
0
27 (32)
3 (4)
0
59 (69)
1 (1)
0
0
1 (1)
0
9 (11)
8 (9)
1 (1)
0
0
36 (13)
59 (21)
37 (13)
47 (17)
25 (9)
70 (25)
40 (14)
15 (5)
72 (25)
11 (4)
27 (10)
20 (7)
8 (3)
5 (2)
24 (9)
12 (4)
47 (17)
14 (5)
24 (9)
-
20
C
N=91
E
N=21
F
N=77
G
N=10
J
N=85
Totaal
2009
N=284
Hulpvraag patiënt
• Geen specifieke
• Diagnostiek
• Afbouw middelen
• Stabilisatie
• Terugvalmanagement
• Detoxificatie
• Doorbreken middelengebruik
• Doorbreken psychische problematiek
• Instellen vervolgbehandeling
• Instellen op medicatie
• Structureren
• Resocialisatie
• Hanteren middelengebruik
• Hanteren psychische problematiek
• Time-out
• Crisisopvang
• Motiveren
• Somatisch herstel
• Anders
14 (15)
2 (2)
25 (28)
3 (3)
25 (28)
34 (37)
9 (10)
4 (4)
6 (7)
0
4 (4)
14 (15)
1 (1)
1 (1)
6 (7)
0
31 (34)
3 (3)
9 (10)
8 (38)
1 (5)
2 (10)
3 (14)
0
0
3 (14)
0
1 (5)
3 (14)
2 (10)
0
0
2 (10)
0
0
1 (5)
0
0
14 (18)
7 (9)
12 (16)
27 (35)
2 (3)
18 (23)
17 (22)
4 (5)
8 (10)
11 (14)
16 (21)
5 (7)
4 (5)
8 (10)
5 (7)
1 (1)
10 (13)
21 (27)
12 (16)
0
0
4 (40)
0
3 (30)
0
4 (40)
1 (10)
1 (10)
0
5 (50)
1 (10)
2 (20)
1 (10)
0
0
2 (20)
0
0
12 (14)
5 (6)
3 (4)
1 (1)
0
19 (22)
17 (20)
0
27 (32)
1 (1)
0
1 (1)
1 (1)
0
8 (9)
4 (5)
0
1 (1)
3 (4)
48 (17)
15 (5)
46 (16)
34 (12)
30 (11)
71 (25)
50 (18)
9 (3)
43 (15)
15 (5)
27 (10)
21 (7)
8 (3)
12 (4)
19 (7)
5 (2)
44 (16)
25 (9)
24 (9)
Behandeldoel
• Diagnostiek
• Afbouw middelen
• Stabilisatie
• Terugvalmanagement
• Detoxificatie
• Doorbreken middelengebruik
• Doorbreken psychische problematiek
• Instellen vervolgbehandeling
• Instellen op medicatie
• Structureren
• Resocialisatie
• Hanteren middelengebruik
• Hanteren psychische problematiek
• Time-out
• Crisisopvang
• Motiveren
• Somatisch herstel
Anders
8 (9)
24 (26)
5 (6)
27 (30)
33 (36)
10 (11)
2 (2)
7 (8)
0
5 (6)
14 (15)
1 (1)
1 (1)
6 (7)
0
38 (42)
3 (3)
9 (10)
1 (5)
2 (10)
7 (33)
1 (5)
1 (5)
5 (24)
2 (10)
2 (10)
1 (5)
2 (10)
0
1 (5)
0
0
0
0
0
1 (5)
28 (36)
21 (27)
53 (69)
19 (25)
24 (31)
34 (44)
23 (30)
17 (22)
24 (31)
43 (56)
9 (12)
9 (12)
20 (26)
10 (13)
2 (3)
31 (40)
29 (38)
11 (14)
0
2 (20)
2 (20)
2 (20)
1 (10)
6 (60)
0
1 (10)
0
3 (30)
4 (40)
2 (20)
0
0
0
1 (10)
0
0
37 (44)
5 (6)
1 (1)
0
27 (32)
7 (8)
1 (1)
59 (69)
1 (1)
0
0
1 (1)
0
9 (11)
8 (9)
1 (1)
0
0
74 (26)
54 (19)
68 (24)
49 (17)
86 (30)
62 (22)
28 (10)
86 (30)
26 (9)
53 (19)
27 (10)
14 (5)
23 (8)
25 (9)
10 (4)
71 (25)
32 (11)
21 (7)
Conclusies bij opname.
� Ruim driekwart van de patiënten wordt vrijwillig opgenomen. Hierin zijn wel grote verschillen tussen
de instellingen: bij instelling J wordt ongeveer de helft vrijwillig opgenomen; bij de instellingen C en E
zijn deze percentages dicht tegen de 100%.
� Iets meer dan de helft van de patiënten is in het jaar voorafgaand aan de opname in aanraking geweest
met politie en/of justitie.
� De hulpvraag van de verwijzer is detoxificatie, het instellen van een vervolgbehandeling en diagnostiek.
Ook afbouw van middelen en motivatie worden vaak genoemd. Hierin zijn overigens opvallende
-
21
verschillen tussen de instellingen. Detoxificatie wordt bijvoorbeeld bij de instellingen E en G nauwelijks
genoemd. Bij de instellingen C en G is terugvalmanagement ook een vaak voorkomende hulpvraag van
de verwijzer; bij de andere instellingen niet.
� Bij instellingen C en E is er in een kwart van de gevallen geen specifieke hulpvraag van de verwijzer.
� De meest genoemde hulpvraag van de patiënt is detoxificatie gevolgd door afbouw
middelen/doorbreken middelengebruik en motivatie.
� Ook hierin enkele opvallende verschillen tussen de instellingen. Bij instelling F bijvoorbeeld is stabilisatie
de meest genoemde hulpvraag van de patiënt, gevolgd door somatisch herstel. Motiveren is een
belangrijke hulpvraag bij instelling C, maar veel minder tot helemaal niet bij de andere instellingen.
� Zeventien procent van de patiënten heeft geen specifieke hulpvraag.
� De meest genoemde behandeldoelen zijn detoxificatie en instellen van vervolgbehandeling, gevolgd
door diagnostiek, motivatie en stabilisatie.
� Bij instelling F is stabilisatie het behandeldoel bij tweederde van de patiënten; bij instelling C en J wordt
dit behandeldoel nauwelijks genoemd.
-
22
IIIIII..44.. OOnnttssllaagg
� Duur van de behandeling
C (n=91) E (n=20) F (75) G (10) J (n=85) totaal (n=281)
#REF! 1
duur in dgn 64,2 39,4 50,2 101 33,4 50,7
0
20
40
60
80
100
120
ge
m a
an
tal
dg
n
Figuur III.4.1. duur behandeling; 2009.
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 >25
BEHANDELDUUR IN WKN
BEHANDELDUUR IN WKN
Figuur III.4.2. IMC Patiënten naar duur van het verblijf: 2009.
Kijkend naar de verblijfsduur van de patiënten per week, dan blijkt dat voor de vierde behandelweek 40%
van de patiënten is vertrokken.
� Wijze van vertrek Over het geheel genomen wordt 32% van de behandelingen conform behandelingsplan beëindigd. Bij
tweederde van de patiënten is dus sprake van een ongeplande beëindiging (figuur III.4.3). Zeventien procent
van de behandelcontacten wordt door de instelling verbroken en 46% wordt door de patiënt verbroken.
Zichtbaar is in de figuur dat wat de wijze van vertrek betreft aanzienlijke verschillen bestaan tussen de
instellingen. Deze verschillen houden mede verband met het beleid van de afdeling ten aanzien van ontslag.
-
23
C E F J totaal
completer 42 11 31 35 32
dropout 37 26 36 49 40
stepout 0 16 10 3 6
pushout 21 32 19 11 17
anders 0 16 5 3 5
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100p
erc
en
tag
e
Figuur III.4.3. Wijze van vertrek naar instelling in %; 2009.
0
5
10
15
20
25
30
35
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 >
26completer dropout pushout
Figuur III.4.4. Duur verblijf naar wijze van vertrek; 2009.
Figuur III.4.4. laat zien dat de meeste patiënten vertrekken in de eerste twee maanden. Dat geldt zowel voor
completers, als voor situaties waarin het behandelcontact wordt verbroken door de patiënt of door de
instelling. Van de dropouts (de lichte lijn met de vierkante blokjes) vertrekt een derde in de eerste week en
nog eens rond een kwart binnen een maand. Bij de meeste patiënten die door de instelling worden
weggestuurd (dunne doorgetrokken lijn met sterretjes) uit de behandeling, gebeurt dit na een verblijfsduur
van vier tot zes weken.
-
24
� Diagnose bij ontslag In tabel III.3.3 is de diagnose bij ontslag getoond op de assen van de DSM-IV. De GAF score is overigens in
paragraaf IV vermeld, omdat deze meer past bij het behandeleffect. Wat de diagnosen betreft: deze zijn niet
bij alle patiënten ingevuld. Omdat echter niet te achterhalen is bij welke patiënt er niets is ingevuld, of bij
welke patiënt er geen diagnose is vastgesteld, geven we in tabel III.3.3 de diagnosen als percentage van alle
150 patiënten van wie kerngegevens ontslag zijn ingevuld. Hier kan dus sprake zijn van een onderschatting
van de werkelijke percentages. Bovendien worden alleen de totale aantallen en percentages getoond; niet
die per instelling omdat hier de aantallen bijzonder laag werden.
Tabel III.3.3. Problematiek IMC patiënten per instelling en totaal bij ontslag. Gegeven zijn aantallen [en percentages tussen haakjes].
Totaal
2009
N=150
Verslavingsdiagnose As I Afhankelijkheid van
Alcohol Cocaïne Opioiden Cannabis Sedativa, hypnotica Amfetamine Hallucinogenen Verschillende middelen
Misbruik van
Alcohol Cocaïne Opioiden Cannabis Sedativa, hypnotica Amfetamine Hallucinogenen Anders
42 (28) 47 (31) 42 (28) 26 (27) 13 (9) 5 (3)
0 12 (8)
17 (11) 15 (10) 6 (4) 5 (3) 7 (5) 5 (3) 2 (1)
0
Psychiatrische diagnose As I Ontwikkelingsstoornis Cognitieve stoornis Psychotische stoornis Stemmingsstoornis Angststoornis Somatoforme stoornis Nagebootste stoornis Dissociatieve stoornis Eetstoornis Slaapstoornis Impulsiviteitstoornis Anders
14 (9) 0
1 (1) 6 (4) 6 (4)
0 0 0
1 (1) 1 (1) 4 (3) 13 (9)
Psychiatrische diagnose As II Paranoïde ps Schizoïde ps Schizotypische ps Antisociale ps Borderline ps Theatrale ps Narcistische ps Ontwijkende ps Afhankelijke ps
0 0 0
4 (3) 8 (5) 1 (1)
0 3 (2) 1 (1)
-
25
Totaal
2009
N=150
Obsessief-compulsieve ps Ps NAO Geen diagnose As II Uitgestelde diagnose As II Onbekend
0 15 (10) 10 (7)
40 (27) 9 (6)
Somatische problematiek As III Zenuwstelsel Hart-vaatstelsel Ademhalingswegen Nieuwvormingen Endocriene ziekten Voedingsziekten Stofwisselingsziekten Spijsvertering Urogenitaalstelstel Bloed en bloedvormende organen Oog Oor, neus, keel Bewegingsstelsel Huid en subcutis Congenitale afwijkingen Complicaties zwangerschap ea Infectieziekten Overdosering Geen diagnose
3 (2) 1 (1) 6 (4)
0 0
1 (1) 3 (2)
0 0
1 (1) 0 0
3 (2) 0 0 0
3 (2) 0
56 (37)
Psychosociale problematiek As IV Primaire steungroep Woonproblemen Financiële problemen Politie/justitie Sociale omgang Opvoeding Werk Toegang gezondheidsdiensten Andere Geen problemen
76 (51) 67 (45) 54 (36) 42 (28) 41 (27)
4 (3) 65 (43)
5 (3) 14 (9) 5 (3)
Conclusies beëindiging behandeling:
� Wat betreft de behandelduur:
• De gemiddelde behandelingsduur is in 2009: 51 dagen (ruim zeven weken).
• De langste gemiddelde verblijfsduur is te zien bij instelling G (101 dagen), de kortste bij instelling J
(33 dagen).
• Na een verblijfsduur van een week is er een piek te zien in vertrekkende patiënten. Daarna neemt
het percentage vertrekkers geleidelijk aan af. Er is geen piek bij een verblijfsduur van drie maanden.
� Wat betreft de wijze van vertrek:
� Een derde van de patiënten beëindigt de behandeling conform de behandelovereenkomst.
� Er zijn tamelijk grote verschillen tussen de instellingen wat betreft het ontslagbeleid, ondermeer
blijkend uit de percentages pushouts: bij instelling E is het hoogste percentage pushouts te zien; bij
-
26
instelling J het laagste.
� Dropouts vertrekken vooral in de eerste behandelmaand, pushouts in de eerste twee
behandelmaanden.
� wat betreft de diagnose bij ontslag:
� Bij de afhankelijkheidsdiagnose wordt afhankelijkheid van cocaïne het meest gesteld.
� De diagnose misbruik wordt veel minder vaak gesteld dan afhankelijkheid.
� Overige As I diagnosen zijn niet vaak vastgesteld. Niet duidelijk is of dit komt omdat er geen sprake
is van een diagnose, of omdat deze niet is geregistreerd.
� Wat betreft somatische problematiek: bij 37% van de patiënten is geen sprake van somatische
problemen. Toch is niet voor 63% van de patiënten aangegeven wat dan wel het probleem is. Dit
ondersteunt het vermoeden dat niet bij alle patiënten een diagnose is geregistreerd in het
kerngegevens formulier.
� Bij de As IV problematiek worden vaak problemen met de primaire steungroep en woon- en
werkproblemen genoteerd.
-
27
IIVV.. EEFFFFEECCTTIIVVIITTEEIITT VVAANN DDEE BBEEHHAANNDDEELLIINNGG
De effectiviteit van de behandeling wordt in het IMC monitorproject bepaald aan de hand van de volgende
parameters:
- Het behandelproces (zijn de hulpvraag van patiënt en verwijzer beantwoord; het verloop van de
opname (middelengebruik; zo ja: hoe vaak, welke middelen); functioneren in een groep);
- GAF score;
- Inschatting van de situatie van de patiënt bij ontslag.
Deze parameters zullen in deze paragraaf achtereenvolgens worden besproken.
� Proces van behandeling
Tabel IV.1. Evaluatie opname
C N=19
E N=19
F N=41
J N=59
TOTAAL N=139
Hulpvraag verwijzer beantwoord
� Ja � Gedeeltelijk � Nee
8 (42)
1 (5)
10 (53)
5 (26)
2 (11)
12 (63)
17 (42)
6 (15)
18 (44)
21 (36)
14 (24)
24 (41)
52 (37)
23 (17)
64 (46)
Hulpvraag patiënt beantwoord
� Ja � Gedeeltelijk � Nee
8 (42)
1 (5)
10 (53)
7 (37)
1 (5)
11 (58)
15 (38)
7 (17)
18 (45)
24 (41)
6 (10)
28 (48)
55 (40)
15 (11)
67 (49)
Middelengebruik tijdens opname
� Ja � Vermoeden � Nee
10 (53)
0
9 (47)
10 (59)
1 (6)
8 (35)
18 (45)
12 (30)
10 (25)
11 (20)
1 (2)
43 (78)
49 (37)
14 (11)
69 (52)
Aantal malen middelengebruik
� Een keer � Twee keer � Meerdere malen
5
4
0
8
5
2
3
3
17
9
0
0
25 (45)
12 (21)
19 (34)
Aard middelengebruik
� alcohol � heroïne � cocaïne � cannabis � anders
3
2
5
5
1
6
3
6
5
1
19
10
11
9
2
6
3
3
1
0
34 (55)
18 (29)
25 (40)
15 (24)
4 (6)
Factoren die hebben bijgedragen
aan eventueel voortijdig ontslag
� Geen � Herhaalde terugval/uitglijders � Delinquent gedrag � Disfunctioneren in groep � Niet conformeren aan regels � Niet conformeren aan afspraken behandelplan
� Structureel grensoverschrijdend gedrag
� Anders Ontbrekende gegevens
N=9
0
2
0
0
1
1
0
5
N=9
0
2
0
1
2
3
3
5
N=21
1
11
6
9
3
10
9
7
N=8
2
2
0
0
0
2
0
2
N=46
3 (6)
17 (37)
6 (13)
10 (22)
6 (13)
16 (34)
12 (26)
19 (41)
Bij de helft van de patiënten is de hulpvraag van de verwijzer, dan wel de hulpvraag van de patiënt
beantwoord of gedeeltelijk beantwoord; bij de andere helft dus niet. Nadere analyse zal moeten uitwijzen
-
28
of het gaat om patiënten die voortijdig zijn vertrokken, of anderszins. Bij ongeveer de helft van de patiënten
was sprake van middelengebruik tijdens de opname, met een gemiddelde frequentie van 2,3 keer. Bij ruim
de helft van deze patiënten ging het om alcoholgebruik en bij 40% om het gebruik van cocaïne; een kwart
gebruikte cannabis en 29% heroïne. De overigen gebruikten een ander middel.
Herhaalde uitglijders of terugval leverden voor 37% van degenen die voortijdig vertrokken een bijdrage aan
dit voortijdige vertrek. Bij 41% van de voortijdige vertrekkers waren andere factoren in het spel: een
combinatie van de genoemde factoren, blijven doorgebruiken, gebrek aan motivatie, sterke craving e.a.
� GAF score De GAF score is bekend bij opname – zie figuur III.2.1 – en bij ontslag. De gemiddelde GAF score bij ontslag
is 47,4 [sd 7,9] voor alle patiënten, met een spreiding van 0 – 70.
25
30
35
40
45
50
55
60
65
C E F G J totaalGAF opname 44,8 50,3 47,8 46,9 46,4 46,5
GAF ontslag 46,5 47,1 47,4 47,8 47,4
Figuur IV.1. gemiddelde GAF scores bij opname en bij ontslag per instelling en totaal.
Bovenstaande cijfers betreffen gemiddelden over de hele groep patiënten. Van 74 patiënten is de GAF score
bekend zowel bij opname als bij ontslag. Deze 74 patiënten hebben bij opname een gemiddelde GAF score
van 47,4 (sd 6,4); bij ontslag is de GAF score van deze patiënten gemiddeld 48,0 (sd 6,6).
� Inschatting verandering situatie van de patiënt bij ontslag Bij ontslag wordt door de hulpverlener een inschatting gemaakt van de situatie van de patiënt op drie
terreinen: de psychiatrische en/of persoonlijkheidsproblematiek, verslavingsproblematiek, sociaal-
maatschappelijke problemen. Dit wordt bij follow-up – drie maanden later – herhaald op basis van
informatie van de hulpverlener die dan bij de patiënt is betrokken. In figuur IV.1. worden de resultaten
getoond voor 156 patiënten bij ontslag. Getoond worden gemiddelde scores: bij duidelijke verbetering krijgt
de patiënt 2 punten, bij enige verbetering 1 punt. Bij een gelijkblijvende situatie worden 0 punten toegekend
en bij verslechtering is de score -1. Zo geeft de hoogte van de score de mate van verbetering weer. Het totaal
aantal punten wordt gedeeld door het aantal items per schaal. Daarmee ontstaat een scorerange van -1 tot
+2.
-
29
-1
-0,5
0
0,5
1
1,5
2
inst E inst F inst J totaal
psych.probl.
versl.probl.
soc.probl.
Figuur IV.2. objectieve vaststelling van de situatie patiënt bij ontslag.
De lijst is alleen afgenomen bij de instellingen E (n=16), F (n=41) en J (n=19). Bij alle schalen is gemiddeld
genomen sprake van een lichte verbetering, het sterkst bij de schaal problemen met betrekking tot de
verslaving.
Nadere analyse van de resultaten leert dat bij de schaal psychiatrische problematiek 33 van de 78 patiënten
(47%) een ‘0’ scoren; hun situatie is bij ontslag dus onveranderd ten opzichte van de situatie bij opname.
Vier patiënten hebben een score op deze schaal < 0; bij hen is sprake van een verslechtering ten opzichte
van opname. Zestien patiënten hebben een score van > +1. Bij hen is sprake van een flinke verbetering van
de situatie m.b.t. de psychiatrische problemen.
Bij de schaal verslavingsproblematiek vertoont een patiënt een verslechtering (score < 0) en is bij 16
patiënten (21%) sprake van een gelijkblijvende situatie. Negenendertig patiënten (50%) hebben op deze
schaal een score > +1; zij zijn dus flink verbeterd wat betreft verslavingsproblematiek.
Bi de schaal sociaal-maatschappelijke problemen tenslotte laten 3 patiënten (4%) een achteruitgang zien en
blijft bij 49 patiënten (64%) de situatie gelijk. Bij de overigen is sprake van een verbetering in de situatie; bij
9 patiënten is sprake van een flinke verbetering (score > +1).
� Niveau bij ontslag
Het uitstroomniveau bij ontslag is getoond in figuur IV.3. Over het totaal genomen stroomt 45% van de
patiënten uit in niveau 1 en nog eens 29% in niveau 2. Een kwart van de patiënten stroomt uit in niveau 3
of 4. Bij instelling J stromen meer patiënten uit in niveau 4 en minder in niveau 1 dan bij de andere
instellingen. Bij instelling C stromen meer patiënten uit in niveau 3.
-
30
0
10
20
30
40
50
60
70
inst C inst E inst F inst J totaalniveau 1 53 44 61 33 45
niveau 2 5 44 22 36 29
niveau 3 32 6 7 10 11
niveau 4 11 6 10 21 15
Figuur IV.3. Niveau bij uitstroom per instelling en totaal; 2009.
Conclusies effectiviteit behandeling:
� In de helft van de gevallen is de hulpvraag van de verwijzer niet beantwoord bij ontslag.
Datzelfde percentage geldt bij de hulpvraag van de patiënt.
� Bij de helft van de patiënten was sprake van middelengebruik tijdens de opname.
� De middelen die het meest werden gebruikt zijn alcohol en cocaïne.
� Herhaalde uitglijders zijn dan ook bij drie van de tien voortijdige vertrekkers een factor die een
rol speelt bij dit vertrek. Verder worden ook gebrek aan motivatie, sterke craving en blijvend
gebruik genoemd.
� Er is weinig verandering in de GAF score bij ontslag ten opzichte van die bij opname. De
vergelijking kan bij een beperkt aantal patiënten worden gemaakt, omdat de GAF score niet bij
alle monitorpatiënten is genoteerd.
� Kijken we naar de speciaal voor deze groep patiënten geconstrueerde vragenlijst, waarbij de
hulpverlener een objectieve inschatting maakt van de situatie bij ontslag, dan zien we gemiddeld
genomen een verbetering wat betreft de verslavingsproblematiek en een lichtere verbetering bij
de psychiatrische en sociaal-maatschappelijke problematiek.
� Bij een klein aantal patiënten is sprake van een verslechtering van de situatie bij ontslag ten
opzichte van de situatie bij opname. Verslechtering kan ook duiden op een meer apert worden
van de problematiek in de loop van de opname.
� De grootste groepen patiënten laten op alle drie de schalen een lichte verbetering zien.
� Omdat deze lijst bij een te klein aantal patiënten per instelling is ingevuld, kan geen analyse
verricht worden op dat niveau.
� Bij driekwart van de patiënten is het uitstroom niveau 1 of 2.
� Bij instelling C stromen meer patiënten uit in niveau 3 dan bij de andere instellingen.
� Bij instelling J stromen meer patiënten uit in niveau 4 dan bij de andere instellingen.
-
31
VV.. NNAA OONNTTSSLLAAGG
� Bestemming van de patiënt na ontslag
Tabel V.1. Bestemming patiënt na ontslag en advies behandeling
C
N=36
F
N=4
TOTAAL
n=40
Is patiënt momenteel in zorg
� Ja � Nee
32
4
3
1
35 (88)
5 (12)
Is patiënt gestart met de behandeling
� Ja � Nee � Onbekend
15
21
2
2
17 (43)
23 (57)
Huidige verblijfplaats patiënt
� Thuis � Dakloos � Klinische opname GGZ � Klinische opname VZ � Verblijf maatsch voorziening � In detentie � Ambulante behandeling � Onbekend
14
4
4
5
4
1
2
2
0
1
0
1
1
0
1
0
14 (35)
5 (13)
4 (10)
6 (15)
5 (13)
1 (3)
3 (8)
2 (5)
Negen van de tien patiënten van wie gegevens bij follow-up zijn achterhaald, zijn op dat moment in zorg.
Ongeveer de helft van de patiënten is na ontslag uit het IMC gestart met de geadviseerde behandeling.
Een derde van de patiënten verblijft op het moment, drie maanden na ontslag, thuis en 13% is dakloos. Een
derde verblijft in een instelling: een klinische opname in de geestelijke gezondheidszorg of in de
verslavingszorg, of in een maatschappelijke voorziening. Van twee patiënten is de verblijfplaats onbekend.
Zoals dat ook gebeurde bij ontslag, is bij follow-up weer de situatie van de patiënt vastgesteld, nu in
vergelijking met de situatie bij ontslag (n=40). Omdat de aantallen patiënten bij de afzonderlijke instellingen
te klein waren voor afzonderlijke analyses, zijn in onderstaande figuur alleen de resultaten getoond over het
totaal aantal patiënten, in vergelijking met de resultaten bij ontslag. Te zien is dat er gemiddeld genomen bij
follow-up sprake is van een voortzetting van de verbetering op alle drie de schalen. De sterkste verbetering
wordt gezien bij de schaal psychische problematiek.
Psychiatrische problematiek: bij 12 patiënten (30%) is sprake van achteruitgang in de situatie ten opzichte
van die bij ontslag. Zij hebben een score < 0 op deze schaal. Bij 9 patiënten (26%) blijft de situatie ongeveer
gelijk. Bijna de helft van de patiënten gaat dus verder vooruit, van wie bij 9 patiënten sprake is van een
forse verbetering (score > +1).
Verslavingsproblematiek: Bij 10 patiënten (25%) is sprake van een verslechtering in de situatie ten opzichte
van die bij ontslag. Bij 8 patiënten (20%) blijft de situatie gelijk. Dat betekent dat ruim de helft van de
patiënten verbeterd is bij follow-up ten opzichte van ontslag. Bij 10 patiënten is sprake van een score > +1
en daarmee van een flinke verbetering.
Sociaal-maatschappelijke problemen: bij deze schaal zien we een achteruitgang bij 7 patiënten (18%) en een
gelijkblijvende situatie bij 15 patiënten (36%). Bij ongeveer de helft van de patiënten is sprake van een
verbetering. Vier patiënten hebben een score > +1 op deze schaal.
-
32
psych.probl versl.probl soc.maatsch probl
TOTAAL 0,11 0,18 0,07
-1
0
1
2sc
ore
Figuur V.1. objectieve vaststelling van de situatie patiënt bij follow-up.
Conclusies follow-up:
• Negen van de tien patiënten zijn op het moment van follow-up meting in zorg. Dit is echter
waarschijnlijk een vertekening van de werkelijkheid. Over patiënten die niet in zorg zijn, is het immers
moeilijker follow-up gegevens te verkrijgen.
• Ditzelfde geldt voor het gegeven of de patiënt gestart is met de geadviseerde behandeling na ontslag.
• Een derde van de patiënten gaat na ontslag naar huis, met of zonder begeleiding.
• Dertien procent van de patiënten is dakloos bij follow-up meting.
• Er is sprake van een lichte verbetering bij de patiënten bij follow-up, vergeleken met de situatie bij
ontslag.
-
33
VVII.. RReessuullttaatteenn wwaatt bbeettrreefftt mmoottiivvaattiiee
VI-1. Readiness to Change.
De readiness to change, de bereidheid tot verandering, is vastgesteld met de RCQ. Met dit instrument van 12
items wordt per middel vastgesteld in welke mate de patiënt bereid is het gebruik hiervan te veranderen. De
12 items vormen drie schalen: Precontemplatie, Contemplatie en Actie. Voor alle drie de schalen geldt: hoe
hoger de score, hoe meer de patiënt in deze fase van het veranderingsproces zit. Verder geldt dat de hoogste
score bepaalt in welke fase de patiënt zich bevindt.
De volgende aantallen RCQ’s zijn in 2009 verkregen:
Week 1 Week 5 Week 9 Week 13
Alcohol 112 53 19 13
Nicotine 165 86 46 24
Benzodiazepinen 79 34 20 11
Cannabis 86 45 24 14
Methadon 82 35 24 12
Heroïne 84 43 29 12
Cocaïne 122 71 37 17
Amfetamine 22 7 3 3
XTC 10 4 2 1
Gokken 5 3 0 1
In totaal zijn 353 RCQ’s ingevuld bij de volgende instellingen:
Centrum Maliebaan n=10
Iriszorg n=170
Novadic-Kentron Breda n=24
Novadic-Kentron Vught n=130
Tactus Enschede n=18
Gezien deze aantallen rapporteren we hier niet over amfetamine, XTC en gokken.
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
week1 week5 week9 week13precontemplatie contemplatie actie
Figuur V1-1.1A. Scores op schalen RCQ voor alcohol.
-
34
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
week1 week5 week9 week13precontemplatie contemplatie actie
Figuur V!-1.1B. Scores op schalen RCQ voor nicotine.
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
week1 week5 week9 week13precontemplatie contemplatie actie
Figuur V1-1.1C. Scores op schalen RCQ voor benzodiazepinen.
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
week1 week5 week9 week13precontemplatie contemplatie actie
Figuur V1-1.1D. Scores op schalen RCQ voor cannabis.
-
35
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
week1 week5 week9 week13precontemplatie contemplatie actie
Figuur V1-1.1E. Scores op schalen RCQ voor methadon.
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
week1 week5 week9 week13precontemplatie contemplatie actie
Figuur V1-1.1F. Scores op schalen RCQ voor heroïne.
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
week1 week5 week9 week13precontemplatie contemplatie actie
Figuur V1-1.1G. Scores op schalen RCQ voor cocaïne.
-
36
0
20
40
60
80
100
precontemplatie contemplatie actie
week 1
week 5
week 9
week 13
Figuur VI-1.2A. Percentage respondenten naar stage en meetweek; alcohol.
0
10
20
30
40
50
60
precontemplatie contemplatie actie
week 1
week 5
week 9
week 13
Figuur VI-1.2B. Percentage respondenten naar stage en meetweek; nicotine.
0
20
40
60
80
precontemplatie contemplatie actie
week 1
week 5
week 9
week 13
Figuur VI-1.2C. Percentage respondenten naar stage en meetweek; benzodiazepinen.
-
37
0
20
40
60
80
100
precontemplatie contemplatie actie
week 1
week 5
week 9
week 13
Figuur VI-1.2D. Percentage respondenten naar stage en meetweek; cannabis.
0
20
40
60
80
precontemplatie contemplatie actie
week 1
week 5
week 9
week 13
Figuur VI-1.2E. Percentage respondenten naar stage en meetweek; methadon.
0
20
40
60
80
100
precontemplatie contemplatie actie
week 1
week 5
week 9
week 13
Figuur VI-1.2F. Percentage respondenten naar stage en meetweek; heroïne.
-
38
0
20
40
60
80
100
precontemplatie contemplatie actie
week 1
week 5
week 9
week 13
Figuur VI-1.2G. Percentage respondenten naar stage en meetweek; cocaïne
Conclusies over bereidheid tot verandering:
� Alcohol: patiënten zijn vanaf week 1 in de actiefase en blijven dit gedurende de vier meetmomenten. De
scores voor (pre)contemplatie zijn ongeveer gelijk en blijven constant gedurende de opname.
� Nicotine: patiënten zijn in de precontemplatiefase en dit blijft zo gedurende de opname. De scores van
de drie schalen stijgen licht.
� Benzodiazepinen: patiënten zijn in de actiefase gedurende de opname. De actie-scores stijgen gering van
week 9 tot week 13. De scores voor (pre)contemplatie blijven nagenoeg gelijk.
� Cannabis: patiënten zijn duidelijk in de actiefase op alle vier de meetmomenten. De scores voor actie
nemen toe naarmate de behandeling vordert. De score voor contemplatie stijgt eveneens in geringe
mate.
� Methadon: patiënten zijn aanvankelijk in de precontemplatiefase, maar in de loop van de behandeling
komen zij in de actiefase. De scores voor (pre)contemplatie en actie verschillen overigens niet sterk.
� Heroïne: vanaf het begin van de opname zijn patiënten in de actiefase. De scores voor de drie schalen
zijn hoog. De scores stijgen in de laatste fase van de behandeling.
� Cocaïne: patiënten zijn vanaf het begin van de opname in de actiefase. Ook hier zijn hoge scores te zien,
met name voor actie. De scores stijgen in de laatste fase van de behandeling.
� Voor de overige middelen waren de aantallen op de verschillende meetmomenten te klein om aparte
analyses mee te doen.
-
39
VI-2. Motivation for Treatment, MfT. Anders dan de RCQ, is de MfT – naast ook een toepasbaarheid in het individuele contact tussen hulpverlener
en patiënt - wel geschikt voor analyses op groepsniveau. Wij presenteren daarom in dit hoofdstuk wel de
resultaten voor de MfT en de MfT/O voor de totale groep respondenten.
In 2009 zijn de volgende aantallen MFT’s en MFT-O’s verkregen:
Week 1 Week 5 Week 9 Week 13
MFT 242 101 51 30
MFT-O 184 95 47 36
In totaal zijn 424 MFT’s en 363 MFT-O’s ingevuld door de volgende instellingen:
MFT MFT-O
Centrum Maliebaan 12 11
Iriszorg 186 171
Novadic-Kentron Breda 37 26
Novadic-Kentron Vught 135 151
Tactus Enschede 54 4
Bij de presentatie van de gegevens stellen we ons drie vragen:
1. Welke zijn de doelen van behandeling, in de ogen van patiënten en van hulpverleners, op de vier
tijdstippen.
2. Hoe zijn de gemiddelde scores van de patiënten bij binnenkomst in het programma en bij vertrek;
we onderscheiden hierbij de score van de hulpverlener (MfT/O) en die van de patiënt (MfT).
3. Hoe is het verloop van de gemiddelde scores (weer: zowel van MfT als van MfT/O) over de vier
tijdstippen (week 1, week 5, week 9 en week 13).
-
40
� Doel behandeling
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90
afkicken
niet meer gebruiken
clean blijven
minder gebruiken
andere midd gebruiken
omgaan met gebruik
lichamelijk herstel
niet ernstig ziek
geen psych problemen
omgaan met psych probl
partner
kinderen
werk
politie/justitie
anderen geen pijn doen
niet gek worden
anders
patient hulpverlener
Figuur VI.2.1. Doelen van behandeling; percentages van genoemde doelen volgens patiënt en hulpverlener in week 1.
Patiënten noemen veel doelen aan het begin van de behandeling: gemiddeld 6,5 (sd: 3,3) doelen. In
week 13 zijn dat nog gemiddeld 6,8 (sd 3,6) doelen. Veel genoemde doelen zijn in week 1 doelen met
betrekking tot het gebruik, lichamelijke en psychische gezondheid, het voorkomen van problemen met
politie en/of justitie, anderen geen pijn (meer) willen doen. Ook andere doelen worden nog vaak
toegevoegd. Hierbij wordt vaak genoemd proberen weer een toekomst op te bouwen, maar ook worden
hierbij doelen genoemd die ook ondergebracht hadden kunnen worden bij de al genoemde doelen.
In week 13 zijn de meest genoemde doelen clean blijven, niet meer gebruiken, voorkomen dat ik gek
word, en voorkomen dat ik problemen krijg met politie/justitie. De doelen met betrekking tot lichamelijke
en psychische gezondheid worden dan veel minder vaak genoemd.
Patiënten vinden vooral afkicken en clean blijven de belangrijkste doelen voor hun behandeling bij het
IMC in week 1. In week 13 is clean blijven het belangrijkste doel.
In week 1 noemen hulpverleners gemiddeld 3,6 doelen per patiënt (sd 1,9) en in week 13: 3,4 (sd: 1,8)
doelen. Dat zijn in aantal veel minder doelen dan de patiënt noemt. Ook qua inhoud zijn er verschillen.
-
41
In week 1 zijn, naast clean blijven en niet meer gebruiken, lichamelijk herstel en leren omgaan met
psychische problemen ook belangrijke doelen en die worden weer iets minder vaak genoemd door
patiënten. Over het algemeen kan gesteld worden dat hulpverleners alle doelen minder vaak noemen
dan patiënten.
In week 13 noemen hulpverleners het voorkomen van problemen met politie/justitie het vaakst als
behandeldoel.
Als belangrijkste doel zien hulpverleners in week 1, net als de patiënten zelf, afkicken, clean blijven, niet
meer gebruiken. In week 13 kan niet goed worden vastgesteld wat de hulpverleners als belangrijkste
behandeldoel zien voor de patiënt.
� Gemiddelde scores bij binnenkomst en bij vertrek
0
1
2
3
4
PR1 PR2 DH TRpatient hulpverlener
0
1
2
3
4
PR1 PR2 DH TRpatient hulpverlener
Week 1 Week 5
2,2
2,4
2,6
2,8
3
3,2
PR1 PR2 DH TRpatient hulpverlener
0
1
2
3
4
PR1 PR2 DH TR
patient hulpverlener
Week 9 Week 13
Figuur VI.2.2. motivatie voor behandeling: scores op de vier schalen van de MfT per meetmoment.
Steeds zijn de scores van patiënten hoger dan die van de hulpverlener. Hiermee geven patiënten een hogere
motivatie aan – op alle schalen van de MFT en op de vier tijdstippen – dan hulpverleners. Vooral de
Bereidheid tot Behandeling (Treatment Readiness; TR) wordt door hulpverleners lager ingeschat.
-
42
Verloop van de motivatiescores op de vier tijdstippen
week
1
week
5
week
9
week
13
PATIENT 2,9 3,1 3 3,2
HV 2,6 2,8 2,8 2,9
1
1,5
2
2,5
3
3,5
week
1
week
5
week
9
week
13
PATIENT 2,5 2,6 2,8 3
HV 2,3 2,5 2,6 2,7
1
1,5
2
2,5
3
3,5
Probleemherkenning algemeen Probleemherkenning specifiek
week 1 week 5 week 9 week 13
PATIENT 3,1 3,1 3,1 3,1
HV 2,7 2,8 2,9 2,8
1
1,5
2
2,5
3
3,5
week 1 week 5 week 9 week 13
PATIENT 2,8 2,8 2,8 2,9
HV 2,4 2,5 2,6 2,6
1
1,5
2
2,5
3
3,5
Behoefte aan hulp Bereidheid tot behandeling
Figuur VI.2.3. Verloop van de scores op de vier meetmomenten per subschaal van de MfT. Gegeven zijn
de resultaten van gepaarde toetsen.
Bij de scores van patiënten is te zien dat deze voor de probleem-herkenningsschalen toenemen van het eerste
naar het vierde meetmoment. De scores liggen tussen 2,0 en 3,5. Vooral voor de schalen Behoefte aan hulp
en Bereidheid tot behandeling blijven de scores die patiënten geven vrijwel constant op ongeveer 3,0.
De scores van de hulpverleners zijn, vooral voor deze laatste twee schalen, lager en blijven op de vier
meetmomenten vrijwel constant.
De scores voor de beide probleemherkenningsschalen liggen voor patiënten en hulpverleners dichter bij
elkaar, vooral in de weken 5 en 9.
Conclusies motivatie:
� Wat betreft de behandeldoelen:
• De behandeldoelen zoals ze worden gezien door patiënten en door hulpverleners lopen nogal uiteen,
zowel in aantal als qua inhoud;
• Patiënten zien veel meer behandeldoelen dan hulpverleners. Dat geldt zowel in week 1 als in week 13;
• Voor patiënten zijn in week 1 doelen gerelateerd aan gebruik, lichamelijke en psychische gezondheid,
voorkomen dat ze anderen pijn doen en voorkomen dat ze gek worden, veel genoemde doelen;
• Voor hulpverleners zijn het vooral de gebruiksgerelateerde doelen en lichamelijk herstel die het meest
worden genoemd in week 1;
• In week 13 vinden patiënten vooral gebruiksgerelateerde doelen belangrijk, maar ook voorkomen van
problemen met politie/justitie;
-
43
• Hulpverleners noemen in week 13 vooral het voorkomen van problemen met politie/justitie.
� Wat betreft de mate van motivatie:
• Patiënten dichten zichzelf een hogere motivatie toe dan hulpverleners doen;
• Zowel bij patiënten als bij hulpverleners is nauwelijks sprake van een toename in de mate van motivatie,
naarmate de behandeling vordert;
• Vooral bij de schalen Behoefte aan hulp en Bereidheid tot behandeling zijn de verschillen tussen
patiënten en hulpverleners tamelijk groot;
• Patiënten en hulpverleners komen in de loop van de behandeling niet nader tot elkaar als het gaat om
het beoordelen van de mate van motivatie tot behandeling.
-
44
-
45
VVIIII.. RReessuullttaatteenn wwaatt bbeettrreefftt kkwwaalliitteeiitt vvaann lleevveenn
In 2009 zijn de volgende aantallen EQ5D’s verkregen:
Week 1 Week 5 Week 9 Week 13
EQ5D 251 32 13 29
In totaal zijn 325 EQ5D’s ingevuld door de volgende instellingen:
MFT
Centrum Maliebaan 7
Iriszorg 92
Novadic-Kentron Breda 27
Novadic-Kentron Vught 133
Tactus Enschede 13
VNN Eelde 53
0
10
20
30
40
50
60
mobiliteit zelfzorg bezigheden pijn stemming
week 1 week 13
Figuur VII.1. Kwaliteit van leven; week 1 en week 13. Percentages van patiënten met matige of ernstige
problemen op vijf terreinen.
De EQ-5D index score op basis van de genoemde individuele items in week 1 en week 13 is getoond in
figuur VII.2. Hierbij zijn gepaarde resultaten getoond van 44 patiënten van wie de EQ5D zowel aan het
begin als aan het einde van hun behandeling is afgenomen.
-
46
0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
totaalweek 1 0,74
week 13 0,81
Figuur VII.2. EQ-5D index scores bij patiënten totaal; week 1 en week 13. N=44.
De gemiddelde EQ-5D index score is 0,74 in week 1 en 0,81 in week 13. Er is hierbij dus sprake van een
vooruitgang. Deze is echter niet statistisch significant.
De VAS scores in week 1 en week 13 zijn getoond in figuur VII.3.
0
20
40
60
80
100
totaalweek 1 61,8
week 13 70,3
Figuur VII.3. EQ-5D VAS scores bij patiënten totaal; week 1 en week 13; n=44.
Ook bij de VAS score is gemiddeld genomen een verbetering te zien bij de patiënten in ervaren kwaliteit van
leven. Deze verbetering is wel significant (p
-
47
VVIIIIII.. CCrraavviinngg
Voor de meting van de zucht naar middelen maken we gebruik van een VAS schaal. Per middel geeft de
patiënt aan hoeveel dagen geleden het is dat hij of zij het middel gebruikte en hoeveel trek hij/zij op dat
moment in het middel heeft. De VAS wordt om de vier weken ingevuld. Op de VAS zelf – een 10-
puntsschaal met bij 0 ‘geen trek’ en 10 ‘heel veel trek’ – zet de patiënt een kruisje zoals dat voor hem van
toepassing is. Voor elk middel wordt een dergelijk kruisje geplaatst.
In 2009 zijn de volgende aantallen Craving-lijsten verkregen:
Week 1 Week 5 Week 9 Week 13
Alcohol 145 59 29 20
Benzodiazepinen 104 44 27 17
Cannabis 119 53 31 18
Methadon 101 47 30 15
Heroïne 119 49 30 18
Cocaïne 152 63 36 17
Amfetamine 66 28 21 15
XYC 58 28 22 13
De volgende instellingen leverden Craving lijsten aan:
Centrum Maliebaan n=3 Novadic-Kentron Vught n=136
Iriszorg n=177 Tactus Enschede n=20
Novadic-Kentron Breda n=37 VNN Eelde n=53
0
1
2
3
4
week1 week5 week9 week13
alcohol benzo's cannabis
0
50
100
150
200
week1 week5 week9 week13
alcohol benzo's cannabis
Figuur VIII.1. Trek in alcohol, benzodiazepinen of Figuur VIII.2. Aantal dagen middel niet gebruikt cannabis per meetmoment. per meetmoment.
0
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
week1 week5 week9 week13
methadon heroine cocaine
0
50
100
150
200
250
300
350
week1 week5 week9 week13
methadon heroine cocaine
Figuur VIII.3. Trek in methadon, heroïne of Figuur VIII.4. Aantal dagen middel niet gebruikt cocaïne per meetmoment. per meetmoment.
-
48
0
0,5
1
1,5
2
week1 week5 week9 week13
amfetamine XTC
0
500
1000
1500
2000
2500
week1 week5 week9 week13
amfetamine XTC
Figuur VIII.5. Trek in Amfetamines of XTC per Figuur VIII.6. Aantal dagen middel niet gebruikt
meetmoment. per meetmoment.
Alcohol: de trek in het middel neemt gemiddeld genomen af. Het aantal dagen dat het middel niet wordt
gebruikt, blijft gedurende de drie opnamemaanden gemiddeld genomen constant.
Benzodiazepinen: de trek in het middel neemt gestaag af in de loop van de opname. Het aantal dagen dat
het middel niet wordt gebruikt, neemt vooral in de laatste fase van het verblijf toe.
Cannabis: Bij dit middel is eveneens sprake van een dalende trek in de drie maanden opname. Het aantal
dagen waarop de patiënten geen cannabis gebruikten, vertoont in week 5 een piek. Voor de andere drie
meetmomenten is dit aantal dagen gemiddeld genomen rond de 80 dagen.
Methadon: de trek in methadon neemt af naarmate de opname vordert. In week 13 is de zucht naar
methadon het minst van alle besproken middelen. Methadon wordt veel voorgeschreven aan patiënten in
de IMC’s, zoals ook blijkt uit het beperkte aantal dagen waarop methadon niet werd gebruikt. Dit aantal
dagen vertoont echter een merkwaardige piek in week 9.
Heroïne: de trek in heroïne is aan het begin van de behandeling sterk, maar neemt in de loop van de
behandeling sterk af. Het aantal dagen waarop heroïne niet werd gebruikt ligt ongeveer stabiel rond de 100.
Cocaïne: de zucht naar cocaïne blijft aanvankelijk hoog op de eerste drie meetmomenten. Pas in week 13
neemt deze trek gemiddeld genomen af. Het aantal dagen waarop cocaïne niet werd gebruikt neemt licht
toe gedurende de opname.
Amfetamine: de zucht naar amfetamine is niet erg sterk, gemiddeld genomen, maar blijft vrijwel
onveranderd bestaan op de vier meetmomenten. Het aantal dagen waarop dit middel niet werk gebruikt,
varieert van 166 in week 13 tot ruim 1000 in week 9.
XTC: de zucht naar XTC is evenmin erg sterk, maar net als bij amfetamine blijft deze wel bestaan. Het aantal
dagen waarop geen XTC werd gebruikt neemt toe van 307 in week 5 naar ruim 2000 in week 13.
Conclusie bij craving:
� Alcohol: de trek is middelmatig hoog in week 1 en neemt gestaag af gedurende de opname.
� Benzodiazepinen: relatief veel zucht in week 1 en ook hier gestage afname tot een laag niveau in week
13.
� Cannabis: eenzelfde beeld als bij alcohol en benzo’s: gemiddeld hoog niveau in week 1 en gestage
afname van de zucht tot een laag niveau in week 13.
� Methadon: ook bij methadon is een sterke afname te zien van de trek. Hierbij moet worden opgemerkt
dat veel patiënten methadon ontvangen tijdens hun verblijf bij het IMC.
-
49
� Heroïne: een gestage afname van de zucht van een gemiddeld niveau in week 1 tot een laag niveau in
week 13.
� Cocaïne: hierbij is sprake van een constant blijven van de trek in de eerste fase van de opname. Pas in
de laatste fase, van week 9 tot week 13, daalt de zucht enigszins.
� Amfetaminen: de trek is niet erg groot vergeleken met de andere middelen, maar de daling in de loop
van de opname is evenmin groot.
� XTC: wat betreft de trek in XTC: deze blijft constant gedurende de opname, overigens op een laag
niveau.
-
50
-
51
IIXX.. BBeeppeerrkkiinnggeenn
Met de Health of the Nation Outcome Scales (HONOS) is gemeten welke beperkingen de patiënt ervaart in
zijn dagelijks leven. De HONOS kent 12 items die worden aangevuld met drie optionele items. De 12 items
worden onderverdeeld in vier schalen: gedragsproblemen, beperkingen, symptomatologie en sociaal
functioneren. Bij alle schalen geldt: hoe hoger de score, hoe groter de problemen.
Voor de HONOS zijn referentiescores bekend bij een groep van klinisch opgenomen psychiatrische patiënten
(N=73). De resultaten van de IMC patiënten zullen met deze populatie worden vergeleken.
In 2009 zijn 157 ingevulde HONOS (hoewel niet alle volledig ingevuld) verkregen bij de volgende IMC’s:
Iriszorg : n=1
Novadic-Kentron Breda: n=27
Novadic-Kentron Vught: n=129
De ingevulde HONOS zijn als volgt verdeeld over de vier meetmomenten:
Week 1 Week 5 Week 9 Week 13
Aantal lijsten 113 18 5 15
0
1
2
3
4
5
6
7
8
gedragsprobl. beperkingen symptomen sociaal
week1
week5
week9
week13
Figuur X.1. Resultaten op de schalen van de HONOS in week 1, 5, 9 en 13.
Figuur X.1 laat de resultaten zien op de schalen van de HONOS in de vier meetweken. Let op: de aantallen
in week 5, 9 en 13 zijn klein.
Figuur X.2 toont de resultaten van de gepaarde metingen bij 30 patiënten. Bij deze 30 patiënten is sprake
van een eerste meting en een vervolgmeting, of in week 5, of in week 9, of in week 13.
-
52
Figuur X.2. Vergelijking t1 en t2 (n=30) voor schalen van de HONOS.
In figuur X.2 is te zien dat er slechts kleine verschillen zijn bij de tweede meting, in vergelijking met de eerste
meting. De verschillen zijn ook nergens statistisch significant. Klinisch gezien zijn ze ook te gering om er
waarde aan te kunnen hechten. Dit houdt waarschijnlijk mede verband met het feit dat bij een aantal
patiënten slechts een maand verliep tussen eerste en tweede meting.
Figuur X.3. Scores op individuele items HONOS in week 1; referentiepopulatie is ter vergelijking gegeven.
Figuur X.3 toont de scores in week 1 op de individuele items van de HONOS. Vooral de scores op de items
alcohol/drugs/ medicatie, sociale contacten, woonomstandigheden en beroep/dagbesteding zijn hoog. Bij
deze items scoort de IMC-populatie ook hoger dan de klinische GGZ populatie (referentiepopulatie), met
uitzondering van het item beroep/dagbesteding waar de scores even hoog zijn.
Bij de typisch psychiatrische items scoort de referentiepopulatie duidelijk hoger.
-
53
Conclusies bij HONOS:
� De gemiddelde scores op twee van de vier HONOS-schalen nemen iets af bij voor- en nameting: bij de
schaal Gedragsproblemen en bij de schaal Sociale problemen. Ook over de totale HONOS gemeten is er
sprake van een lichte daling van de score.
� Voor twee schalen is er sprake van een geringe toename van de score: bij Beperkingen en bij
Symptomen.
� Vergeleken met een referentiepopulatie van klinische GGZ patiënten hebben IMC-patiënten hogere
scores op lichamelijke problemen, sociale contacten en woonomstandigheden.
� Bij items die gerelateerd zijn aan psychiatrische problematiek zijn de scores van de referentiepopulatie
hoger.
-
54
-
55
X. Interpersoonlijk gedrag
Het interpersoonlijk gedrag wordt gemeten met de Interpersonal Check List (ICL). Deze omvat 160 items die
alle met ja of nee kunnen worden beantwoord. Er zijn tien schalen, elk gevormd door 16 items, die elk een
vorm van interpersoonlijk gedrag beschrijven.
De resulterende interpersoonlijke stijlen worden in een cirkel rond twee assen gerangschikt. De ene as is de
Controle-as (van dominantie tot onderdanigheid) en de andere de Affiliatie-as (van vijandigheid tot
vriendelijkheid).
In 2009 zijn de volgende aantallen ICL’s verkregen verdeeld over de vier meetmomenten:
Week 1 Week 5 Week 9 Week 13
Aantal lijsten 181 33 13 15
Instelling A 7 0 0 0
Instelling C 32 0 1 2
Instelling E 14 0 0 0
Instelling F 75 33 12 13
Instelling J 53 0 0 0
Dit overzicht laat zien dat op meetmomenten na week 1 – behalve bij instelling F – nauwelijks ICL’s zijn
ingevuld. In dit hoofdstuk worden dan ook alleen de resultaten voor week 1 getoond.
Figuur XI.1. ICL scores voor de totale IMC populatie in week 1 (n=181).
-
56
In onderstaande figuren worden de resultaten getoond voor de instellingen A, C, E, F en J in week 1.
Figuur XI.2. ICL scores instelling A (n=7). Figuur XI.3. ICL scores instelling C (n=32).
Figuur XI.4. ICL scores instelling F(n=75). Figuur XI.5. ICL scores instelling J (n=53).
Voor alle instellingen scoren de patiënten in week 1 in het rechter bovenkwadrant. Bij instelling A gaan deze
scores meer richting dominantie-as.
-
57
XI. Patiëntsatisfactie
De patiëntsatisfactie wordt gemeten met de GGZ thermometer. Deze lijst omvat 16 items aangevuld met een
rapportcijfer voor de zorg als geheel. Er zijn vier schalen: informatieverstrekking, inspraak, uitkomst van de
behandeling, respectvolle bejegening.
In 2009 zijn 155 GGZ thermometers ingevuld van de volgende instellingen:
Centrum Maliebaan n=13
Iriszorg n=17
Novadic-Kentron Breda n=15
Novadic-Kentron Vught n=110
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1
informatie inspraak hulpverlener uitkomst
inst A inst C inst E inst F
Figuur XII.1. Scores op de schalen van de GGZ thermometer voor vier instellingen.
Figuur XII.2. Gemiddelde rapportcijfers voor vier instellingen
-
58
Conclusies bij GGZ thermometer:
� Instelling A heeft lagere scores op de schalen Informatieverstrekking en Inspraak, dan de drie andere
instellingen;
� Instelling C heeft de hoogste scores voor de schalen Informatieverstrekking en Behandeluitkomst.
� De vier instellingen scoren alle hoog op de schaal Waardering Hulpverlener.
� Het gemiddelde rapportcijfer is 6,92 (sd 1,5) voor de totale populatie;
� Voor de afzonderlijke instellingen varieert het rapportcijfer van 6,75 (instellingen A en F) tot 7,67
(instelling E).
-
59
XXIIII.. SSaammeennvvaatttteennddee ccoonncclluussiieess
In dit hoofdstuk worden eerst alle conclusies die in de voorgaande hoofdstukken per onderdeel zijn
getoond, nogmaals gepresenteerd. Dit betreft meer gedetailleerde conclusies en deze vormen zo een
samenvatting van het voorgaande.
Conclusies bij sociaaldemografische kenmerken.
� Een op de vijf patiënten is vrouw;
� Een op de vijf patiënten is allochtoon;
� De gemiddelde leeftijd van de patiënten is 38 jaar;
� De gemiddelde leeftijd van IMC patiënten is 1,4 jaar hoger dan in voorgaande jaren;
� Het percentage vrouwen bij instelling E is hoger dan dat bij de andere instellingen;
� De gemiddelde leeftijd bij instellingen G en J ligt lager dan die bij de andere instellingen;
� Het percentage allochtone patiënten ligt bij instellingen C en E hoger dan dat bij de andere instellingen.
Conclusies bij problematiek bij opname.
� Bij driekwart van de patiënten van IMC’s is de primaire problematiek gelegen in drugsgebruik;
� Bij de meesten betreft dit opiaten en/of cocaïne;
� Bij zeven van de tien patiënten is sprake van langdurig bestaande problemen: > 10 jaar;
� Bij 40% van de patiënten wordt bij opname de diagnose cocaïneafhankelijkheid gesteld; bij 37%
afhankelijkheid van opiaten en bij 31% is de diagnose alcoholafhankelijkheid;
� Diagnosen op de assen I, II en III van de DSM-IV ontbreken bij de meeste patiënten bij opname;
� Op as IV worden problemen met wonen, werk, primaire steungroep en financiën het meest vastgesteld.
De gemiddelde GAF score bij opname is 46.5 (SD 7,2) met een spreiding van 19 tot 70. Bij instelling C
vinden we gemiddeld de laagste GAF score (44) en bij instelling E de hoogste (50). De verschillen tussen de
instellingen zijn statistisch significant, maar klein.
Conclusies bij CIDI-SAM.
� De CIDI-SAM is een instrument om de verslavingsdiagnose op de DSM-IV As I vast te stellen;
� De CIDI-SAM is ingevuld bij vier instellingen; bij instelling G slechts bij 3 patiënten;
� In de tabel zijn alleen afhankelijkheidsdiagnoses vermeld. Er was sprake van een zeer klein aantal
diagnoses misbruik van middelen: tweemaal misbruik van cannabis, eenmaal van sedativa, vijf maal van
opiaten,drie maal van cocaïne, eenmaal van psychedelica.
De meest gestelde diagnoses betreffen afhankelijkheid van cocaïne, opiaten en alcohol.
Conclusies bij opname.
� Ruim driekwart van de patiënten wordt vrijwillig opgenomen. Hierin zijn wel grote verschillen tussen
de instellingen: bij instelling J wordt ongeveer de helft vrijwillig opgenomen; bij de instellingen C en E
zijn deze percentages dicht tegen de 100%.
� Iets meer dan de helft van de patiënten is in het jaar voorafgaand aan de opname in aanraking geweest
met politie en/of justitie.
� De hulpvraag van de verwijzer is detoxificatie, het instellen van een vervolgbehandeling en diagnostiek.
Ook afbouw van middelen en motivatie worden vaak genoemd. Hierin zijn overigens opvallende
verschillen tussen de instellingen. Detoxificatie wordt bijvoorbeeld bij de instellingen E en G nauwelijks
-
60
genoemd. Bij de instellingen C en G is terugvalmanagement ook een vaak voorkomende hulpvraag van
de verwijzer; bij de andere instellingen niet.
� Bij instellingen C en E is er in een kwart van de gevallen geen specifieke hulpvraag van de verwijzer.
� De meest genoemde hulpvraag van de patiënt is detoxificatie gevolgd door afbouw
middelen/doorbreken middelengebruik en motivatie.
� Ook hierin enkele opvallende verschillen tussen de instellingen. Bij instelling F bijvoorbeeld is stabilisatie
de meest genoemde hulpvraag van de patiënt, gevolgd door somatisch herstel. Motiveren is een
belangrijke hulpvraag bij instelling C, maar veel minder tot helemaal niet bij de andere instellingen.
� Zeventien procent van de patiënten heeft geen specifieke hulpvraag.
� De meest genoemde behandeldoelen zijn detoxificatie en instellen van vervolgbehandeling, gevolgd
door diagnostiek, motivatie en stabilisatie.
Bij instelling F is stabilisatie het behandeldoel bij tweederde van de patiënten; bij instelling C en J wordt dit
behandeldoel nauwelijks genoemd.
Conclusies beëindiging behandeling:
� Wat betreft de behandelduur:
• De gemiddelde behandelingsduur is in 2009: 51 dagen (ruim zeven weken).
• De langste gemiddelde verblijfsduur is te zien bij instelling G (101 dagen), de kortste bij instelling J (33
dagen).
• Na een verblijfsduur van een week is er een piek te zien in vertrekkende patië