minimalistisch design - Universiteit Gent
Transcript of minimalistisch design - Universiteit Gent
minimalistisch design
een onderzoek naar de omgang van de minimalistische vormgeving met het domestieke alledaagse
aan de hand van de figuren Judd, Pawson en Van Severen
afbeelding kaft Yves Klein, IKB 79, 1959.afbeelding achterflap Lucio Fontana, Concetto Spaziale, 1962.
scriptie ingediend ter behaling van de academische graad
burgerlijk ingenieur-architect aan de universiteit gent faculteit: ingenieurswetenschappen
vakgroep: architectuur & stedenbouw schooljaar 2005-2006
promotor: wouter davidts co-promotor: fredie floré
auteur: marieke van damme 20014362
minimalistisch design
een onderzoek naar de omgang van de minimalistische vormgeving met het domestieke alledaagse
aan de hand van de figuren Judd, Pawson en Van Severen
5
inleiding ethiek der eenvoud
hoofdstuk 1 minimalisme 1.1 een moeilijk te vatten ‘stijl’ 1.1.1 onduidelijkheid van het prille begin 1.1.2 ‘foutieve’ naamgeving 1.1.3 semantisch probleem
1.2 een concept met diepe wortels 1.2.1 het motief ‘eenvoud’ 1.2.2 verhouding tot het ander meubilair en het interieur
1.3 samenvatting
hoofdstuk 2 de lange weg naar de huiskamer
hoofdstuk 3 kind van de Minimal Art
3.1 oorsprong van een internationale stijl
3.2 artistiek kunstkritisch programma
3.3 het spanningsveld ‘Art-Non Art’
3.4 betekenis voor het minimalistisch design
p. 8
p. 14
p. 36
p. 48
�
p. 66
p. 110
p. 114
p. 118
hoofdstuk 4 vergelijkende studie
4.1 drie minimalisten?
4.2 de confrontatie 4.2.1 de ene minimalistische keuken is de andere niet 4.2.2 de ene minimalistische kast is de andere niet 4.2.3 de ene minimalistische zetel is de andere niet 4.2.4 samenvatting
hoofdstuk 5 besluit
hoofdstuk 6 biografie - hoofdpersonen
hoofdstuk 7 bronnen
9
De ‘ethiek der eenvoud’ die hedendaagse vormgeving en design kleurt, is
duidelijk een kind van de Minimal Art. Doordat ze kunst als een alledaagse
ervaring wil presenteren, balanceert de Amerikaanse kunstbeweging uit de
jaren ‘60 op de grens tussen ‘Art & Non-art’. De kunsthistoricus �lementDe kunsthistoricus �lement
Greenberg schrijft in 1967: “Minimal works are readable as art, as almost
anything is today – including a door, a table or a blank sheet of paper.”1 Door
de werken van Donald Judd of Robert Morris ‘Good Design’ te omschrijven,
voorspelde hij dat ze op een dag salonfähig zouden zijn. Vandaag is het
zover: de hedendaagse vormgeving - de meubels van Maarten Van Severen,
de zetels van Molteni&�, zelfs de verpakking van Marlboro Light en Apple
- zijn alle te klasseren onder de term ‘minimalistisch design’.
Maar hoe komt het dat het klassiek ogend en elegant design van de Italiaanse
firma Molteni&� over eenzelfde kam geschoren wordt als de speelse en
springerige ontwerpen van de Japanse Kuramata? En waarom krijgt Van
Severens’ ergonomische, kleurrijke Vitrastoel hetzelfde label als Sachs’
harde, houten stoelen opgebouwd uit loodrechte, elementaire vlakken? Het
minimalistisch design oogt strak, maar lijkt verder weinig gemeenschappelijk
te hebben. Door die ongrijpbaarheid ontsnapt het aan de conventionele
beoordelingscriteria. Verdieping van thema’s en kritische stellinginnamen
lijken niet te passen in de lichtvoetigheid van de hedendaagse designwereld.
“Het huidige designlandschap typeert zich door de afwezigheid van een […]
10
kritiek van het gebruiksvoorwerp en het interieur,” 2 zegt Bart Verschaffel in
het artikel Over vormgeving. Toch komt hier al een eerste belangrijke vraag
naar boven waarvoor staat het begrip ‘minimalisme’ in de vormgeving?
De term verwijst letterlijk naar zijn precedent, de Minimal Art. De vormentaal
lijkt de meest evidente overeenkomst. Een eenvoudige geometrie, gladde
oppervlakken en een gedetailleerde afwerking zijn de visuele uitkomsten
van beide disciplines. Je mag je echter niet blind staren op de simplistische
gelijkenis. De formele eenvoud van de ‘Specific Objects’, waarop verschillende
critici de kunst afrekenen, is slechts een klein onderdeel van het kunstkritische
programma. Minimal Art is de eerste kunstbeweging die buiten de grenzen
van het object treedt. De omgevende ruimte, het vloerpatroon, de temperatuur,
de lichtinval, zelfs het stof, bepalen mee de perceptie van het kunstwerk. Het
kunstwerk wordt door de minimalisten van zijn voetstuk en uit zijn kader
gehaald. Het is een symbolisch statement: kunst hoeft geen ongenaakbaar
object te zijn, maar kan een wereldlijk ding zijn. De Minimal Art zoekt zijn
weg naar het alledaagse, de buitenwereld. Ze zet de museumdeur op een kier,
maar blijft zelf binnen.
Greenberg gaf reeds de voorzet; hij duwde de objecten figuurlijk de
tentoonstellingsruimtes uit. De hedendaagse minimalistische disciplines
– vormgeving, architectuur, mode, etc. – lijken deze artistieke aanzet in
dagdagelijkse realiteit omgezet te hebben. Het minimalistisch designobject
vindt in zijn domestieke omgeving een reële tegenspeler. De witte
achtergrondscène van de kunst verandert plots in een levendig en bewegelijk
klankbord. Maar hoe gaat het strakke designobject met het gegeven van het
alledaagse om? Kan het zich wel aanpassen aan volgepropte ruimtes, aan
ouderwetse kastjes, aan opgestapelde vuile borden? Of heeft het strakke
11
decors nodig?
Aan de hand van Donald Judd, John Pawson en Maarten Van Severen
wordt in deze thesis een antwoord gezocht op de centrale vraag: hoe goed
verdraagt het minimalistisch meubel het alledaagse? Hoeveel ruimte en wat
voor ruimte heeft een minimalistisch object nodig? Omdat de drie gekozen
ontwerpers het label ‘minimalisme’ in mindere of meerdere mate afwijzen,
geef ik de lezer in het eerste hoofdstuk een duiding over de ‘stijl’. Het begrip
heeft meestal een negatieve bijklank en zijn essentie is moeilijk te vatten. Een
kleine toelichting over wat minimalisme inhoudt, is cruciaal voor de verdere
uitwerking van deze thesis. Bertoni, de criticus waarop ik mij in dit eerste
hoofdstuk richt, stelt de ‘stijl’ als heel open en verdraagzaam voor. Toch heeft
hij een strakke visie over het minimalistisch designobject: het meubel past
volgens hem niet zomaar in een doorsnee-interieur. Het eist aandacht en heeft
ademruimte nodig. Het meubel vindt volgens hem zijn optimale biotoop in
de minimalistische architecturale omgeving. Het minimalistisch meubel lijkt
een ‘speciaal’ en zelfs elitair object. Maar is dit effectief zo?
Vervolgens bied ik de lezer een historisch kader. De beweging die in de
jaren ’80 opkomt, past niet in de springerige mainstream. Opnieuw lijkt de
‘bijzondere’ status van het minimalistisch object zichzelf in de weg te staan.
Door de twijfelende meubelproducenten duurt het even voordat het meubel
zijn weg vindt naar de huiskamer.
Eenmaal daar beland, wordt het geconfronteerd met een volledig nieuwe setting,
een levendig ‘decor’. Deze staat haaks op de witte tentoonstellingsruimte van
het artistiek minimalistisch kunstobject. In het derde hoofdstuk zoom ik in
op de Minimal Art en haar kunstkritische programma. De kunst, waarvan
de formele abstractie de meest kenmerkende eigenschap is, hanteert die
12
vormentaal om in de eerste instantie andere aspecten bloot te leggen. Zo laat
het kunstobject zich vooral lezen in termen van plaats, breekt het met het
persoonlijke en het transcendente en zoekt het zijn betekenis in de ervaring.
Twee verschillende disciplines met elkaar vergelijken is geen evidentie;
beiden beantwoorden ze aan hun eigen inherente normen en wetten. Toch
probeer ik in dit derde hoofdstuk te onderzoeken in hoeverre de conceptie van
de Minimal Art overgedragen kan worden naar de designdiscipline.
Aan de hand van drie case studies toets ik in het laatste hoofdstuk de theorie
aan de praktijk. Een keuken, een kast en een zetel van Pawson, Judd en Van
Severen worden tegenover elkaar gezet in een domestieke omgeving. Enerzijds
illustreert de vergelijkende studie hoe breed minimalisme te interpreteren valt,
welke aspecten door de drie vormgevers algemeen gerespecteerd worden en
welke haaks op elkaar staan. Anderzijds wordt gekeken hoe de meubelen op
de alledaagse realiteit van het wonen reageren. Is het minimalistisch meubel
echt een ‘lastig’ object dat speciale aandacht eist?
13
Eindnoten
1 �. Greenberg, “Recentness of Sculpture”, 1967, in: Battcock �. Greenberg, “Recentness of Sculpture”, 1967, in: Battcock
(red.), Minimal art: a critical anthology, p. 183.
2 B. Verschaffel, “Over vormgeving”, in: De Witte Raaf.
hoofdstuk 1 minimalisme
it is not the detail of a particular style that matters, it’s the sensibility behind it. John Pawson
15
Wat betekent het begrip ‘minimalisme’ eigenlijk? Waar staat het voor in het
hedendaagse design? Populistische, trendy lifestyle-magazines hanteren het
begrip veelvuldig maar beperken zich meestal tot het signaleren van trends
en nieuwe producten. In algemene overzichtswerken – zoals de Dictionnaire
international des arts appliqués et du design, The Design Encyclopedia
of Design van de 20e eeuw – komt de term ‘minimalisme’ zelfs niet voor.
Professionele, gedegen artikelen, studies en boeken die de essentie van het
minimalisme behandelen, zijn een zeldzaamheid.
De term1 ‘minimalisme’ wordt in de jaren ‘60 voor het eerst gebruikt. De
vroege werken van Amerikaanse kunstenaars zoals Donald Judd, �arl Andre
en Sol Le Witt kenmerken zich door een doorgedreven abstractie. Met de
tentoonstellingen Black, White and Gray en Primary Structures in het midden
van de jaren ’60 vestigt de Minimal Art zich als belangrijke kunstbeweging.
Hun werken zijn ‘simpel’ en ‘minimaal’. De naamgeving ligt dan ook voor
de hand.
Gedurende de laatste veertig jaar is de minimalistische attitude in diverse
disciplines geïnfiltreerd. Ascetische werken uit architectuur, kunst of
design die het ‘overtollige’ radicaal schrappen en vormen tot hun essentie
terugbrengen, worden alle in de categorie samengebracht. De hedendaagse
betekenis heeft niet enkel betrekking op de plastische kunsten maar refereert
16
in het algemeen ook naar esthetische ideeën die eenvoud of vormelijke
reductie omvatten.
1.1 een moeilijk te vatten ‘stijl’
1.1.1 onduidelijkheid van het prille begin
“The term Minimalism has not always been used in a favourable sense […]
and even today it may be the cause of some confusion and ambiguity.”2
Met deze woorden begint Juan �arlos Rego Minimalism: Design Source.
De hedendaagse verwarring en ambiguïteit zijn geen recent probleem.
Bij de Minimal Art was er al geen absolute inhoud, geen beginmanifest
dat een samenhangende, duidelijke visie formuleert.3 De definitie van
de kunststroming is vanaf het begin onduidelijk geweest: gaat het over
beeldhouwkunst of schilderkunst? Beide of geen van beide? Is het een enkele
vorm of een modulaire rij? Zijn de werken helder polychroom, zoals Donald
Judd pleit, of onbuigzaam Black, White, and Gray, zoals de gelijknamige
tentoonstelling uit 1964 suggereert? Reflecteert het de ‘coole’ gevoeligheid
van een hele generatie van jongere artiesten (zoals Pop Art-artiest Andy
Warhol, die zijn toevlucht neemt tot serieproducties en wiens harde design
elke emotie mist?) Artiesten, curatoren en critici debatteren eindeloos en
komen elk tot een eigen definitie. De kunstcriticus Barbara Rose omschrijfte kunstcriticus Barbara Rose omschrijft
de nieuwe kunst als een “sensibility made manifest in a variety of media.”4
Ook James Meyer5 ziet de beweging eerder als een ‘debat rond abstractie’,
dan als een stijl.
Het theater van Robert Wilson, de muziek van Philip Glass en Michael
Nyman, de literatuur van Raymond �arver, de danschoreografieën van
17
Willian Fursythe en Lucinda �hilds, de ontwerpen van Giorgio Armani,
Issey Miyake, Yohij Yamamoto en �alvin Klein zijn allen ‘minimalistisch’.
Daarnaast duikt de term ook op in de architectuur, de cinema, de vormgeving
en de grafische vormgeving. De aanvankelijke vaagheid wordt vandaag nogDe aanvankelijke vaagheid wordt vandaag nog
meer versterkt “by the plurality of expressive phenomena that embrace this
idea, the lack of any substantial links and evident dialogue between one
sector and another, the different periods in which they were conceived and
their extraordinary geographical spread.”6 Minimalisme is dus veeleer een is dus veeleer een
strategie, een attitude. Zowel een meubelstuk van Donald Judd uit de jaren
‘70 als de metalen en glazen tafel uit de jaren ‘30 van Asnago en Vender zijn
minimalistisch. In zijn boekIn zijn boek Minimalist design stelt Bertoni dan ook dat de
term “has become such a widely used euphemism that it vulgarisation now
prescinds from a verification of its precise legitimacy.”�
1.1.2 ‘foutieve’ naamgeving
Omdat de atypische kunstbeweging zichzelf nooit gedefinieerd heeft,
ontstaat er een uitgebreid assortiment van benamingen. In een drang naar
categorisatie klasseren de critici hun werk onder de – aanvankelijk spottende
– naam ‘Minimal Art’. De kunstenaars die met de term geassocieerd worden,
keren zich openlijk van dit label af. Vooral de reductie die onlosmakelijk
met de ‘stijl’ verbonden wordt, stuit kunstenaars en designers tegen de borst.
Want zoals Sofia �heviakoff schrijft, wil “[…] deze stijl de essentie van de
dingen bereiken, en niet het niets.”8 Ook benamingen zoals ‘�ool Art’, ‘Mini
Art’, ‘Rejective Art’ en ‘Imageless Pop’9 werpen dezelfde bezwaren op. Deze
termen, stelt van Isacker, bewijzen het onbegrip tegenover de kunstbeweging.
De letterlijke referentie aan het vormelijke aspect die de naamgeving
suggereert, houdt namelijk het gevaar in “van een zinloos a postpriori
18
esthetiseren van het minimalistisch object.”10 De nadruk komt enkel op de
uiterlijke eenvoud, de vorm en de contouren te liggen.
Ondermeer Fuchs, een liefhebber en dierbare vriend van Judd, probeert
die foutieve betrachting wanhopig te ontkrachten. “De kunstkritiek is een
filosofisch debat geworden, waarvan de meeste deelnemers zelfs niet meer
lijken te kijken,”11 schrijft hij. Zo wordt het artistieke programma niet ten
volle beschouwd en kunnen de werken hun echte ‘zijn’ niet blootgeven.
Deze gereduceerde vormentaal beoogt eerst en vooral een ervaring, waarbij
ervaren en reflectie centraal staan. De minimalistische kunstobjecten krijgen
daarom in Fuchs’ teksten een uiterst nauwkeurige beschrijving. Elk ruimtelijk
en conceptueel aspect – afmetingen, lichtinval, overgangen, inplanting,
zelfs de museumvloer en de witte tentoonstellingsmuren – worden door de
criticus beschreven. En dan nog schieten woorden tekort, want slechts vanuit
de complete, lichamelijke ervaring kan een minimaal object naar behoren
beoordeeld worden.
De kunstenaar Sol Le Witt merkte ooit op dat niemand ‘minimalisme’ heeft
gedefinieerd of de grenzen ervan vastgesteld. “Therefore I conclude that it“Therefore I conclude that it
is part of a secret language that art critics use when communicating with
each other.”12 �arl Andre stelt in 1959: “Minimal Art excludes what is not
necessary”. Twintig jaar later voegt hij daar aan toe: “This is the only meaning
that ‘minimalism’ has for me.”13
Talrijke hedendaagse vormgevers schuwen eveneens het etiket ‘minimalist’.
“Maarten Van Severen and minimalism – the two are inseparably linked. His
strictly reduced forms refer to that radically abstract art of the early 1960s.
Van Severen himself firmly rejects the label. Why?”14 vraagt Bucquoye
zich in Forms of Flanders af. Volgens de ontwerper zelf heeft zijn oeuvre
19
met meer te maken dan alleen de eerste, zuiver visuele indruk. Zoals later
duidelijk zal worden bestrijken zijn meubelen diverse facetten; zoals
materiaal, functionaliteit en geur. Die hebben elk een afzonderlijk en een
gemeenschappelijk leven. In die zin beschouwt de ontwerper zijn werk
als maximalistisch. Ook de kunstenaar Richard Serra gebruikt dezelfde
term wanneer hij over het werk van Donald Judd – en de minimalistische
kunstenaars in het algemeen – spreekt. ‘Maximalisme’ is volgens hem
treffender, omdat met een minimum van materialen een maximaal bewustzijn
van de toeschouwers verkregen wordt.
1.1.3 semantisch probleem
De verschuiving van de begrippen ‘minimalisme’ en ‘minimaal’ in de loop
van de 20ste eeuw zorgden voor nog meer onduidelijkheid. De termen worden
vandaag door en naast elkaar gebruikt, maar op ideologisch en esthetisch vlak
verschillen ze enorm.
“In het interbellum staat het minimale synoniem voor de ideologie
van de eenvoud: het minimale is zakelijk, functioneel, spaarzaam en
gerationaliseerd,” stellen Bart Verschaffel en Wouter Davidts, in de tekst
Het concept van het minimale in de naoorlogse architectuur. Na de gruwel
van de Eerste Wereldoorlog, is ‘esthetiek om de esthetiek’ uit den boze. Die
nieuwe visie heeft een belangrijk aandeel in het sociaal en maatschappelijk
programma van de nieuwe zakelijkheid. Het regime van het minimale is dan
ook het resultaat van economische spaarzaamheid en standaardisering van het
productieproces. Het is echter meer dan alleen een sociaal en maatschappelijk
ideaal. Ook op esthetische vlak manifesteert het zich: “een object dat tot zijn
functionele essentie is herleid, is meteen ook ‘schoon.’” o
20
Tegenwoordig weegt de ethische factor in het minimale minder door. Het
minimale is een stijl geworden, een esthetische strategie: het ‘minimalisme’.
De soberheid van de zakelijkheid, is vervangen door een toestand van luxe en
overvloed. De eenvoud staat ‘chique’. Minimalisme is tot de ‘kunst van het
weglaten’ omgevormd.
De nieuwe visie is niet alleen luxueus, maar spitst zich toe op het niveau van
het detail. “Op een paradoxale manier schuilt in het minimalistische karakter
[…] een extreem verdichte detaillering, bijzonder gelaboreerde afwerking en
luxueus materiaalgebruik. De esthetiek van het uitgepuurde is het resultaat
van een bijzonder intensief en prijzig productieproces.”16 Deze uitspraak kan
geëxtrapoleerd worden naar andere hedendaagse, minimalistische disciplines.
Niet alleen minimalistische architectuur is paradoxaal, ook hedendaagse
vormgeving, meubeldesign, mode… behelzen deze dualiteit. Koolhaas slaat
met zijn uitspraak ‘minimum is maximum in drag’ de nagel op de kop: de
eenvoud is een decoratief element geworden.
In het werk van Pawson wordt dit duidelijk bewezen. “Eenvoud heeft een
morele dimensie, die altruïsme en spiritualiteit omvat,”17 beweert hij. Maar
de ethiek waarover hij het heeft is geenszins sociaal geïnspireerd. Zijn
vormgeving en architectuur typeren zich door dure materialen, kostelijke
verwerkingsmethodes en prijzige detaillering. Visuele eenvoud met een
prijskaartje. Ook Van Severen gaat niet vrijuit, ook zijn meubelen richten
zich op de ‘gegoede’ burger.
1.2 een concept met diepe wortels
Door de naamgeving vormt de Minimal Art de directe voorloper van het
minimalistisch design. De vormgevers uit de jaren ’80 en ’90 ontkennen
21
hun voorloper niet, maar de kunstbeweging als hun enige inspiratiebron
bestempelen, zou een té eenzijdige these zijn. Verschillende fenomenen,
gebaseerd op de idee van ‘eenvoud’ en ‘soberheid’ vormen een inspiratie
en legitimatie voor het minimalisme. De moderne bewegingen en het
modernisme, classicisme en neoclassicisme, het Westerse kloosterverleden
en het oosterse ascetisme, de Internationale Stijl, de abstractietendens van de
twintigste eeuw, specifieke onderdelen uit diverse culturen en individuen– op
verschillende niveaus en in verschillende mate – hebben alle bijgedragen tot
de vorming van een algemeen programma, dat ‘eenvoud’ vooropstelt.
In Minimum (1996), dat volgens Deyan Sudjic een ‘manifest van het
minimalisme’ is, schrijft Pawson: “de idee ‘eenvoud’ is een terugkerend ideaal,
dat gedeeld wordt door vele culturen – alle op zoek naar een levenswijze
verlost van het dode gewicht van exces. […] Eenvoud heeft ongetwijfeld
dimensies die verder gaan dan het puur esthetische: het kan gezien worden
als de reflectie van een aangeboren, innerlijke kwaliteit, of als het vervolgen
van het filosofische of letterlijke inzicht in concepten zoals harmonie, rede
en eerlijkheid.”18
1.2.1 het motief ‘eenvoud’
‘Eenvoud’ komt dus voort uit een kritiek op excessen en/of een nood aan
essentie en eerlijkheid. Abstractie is doorheen de geschiedenis dan ook
een terugkerend motief. Door de ‘stijl’ als een conceptuele beweging te
benaderen, zoals Meyer en Bertoni doen, krijgt ze een extraverte en tijdloze
dimensie. Eenvoud is zowel de basis van vijftiende-eeuws �hinees porselein
uit de Ming-dynastie als van het recentere Scandinavisch Good Design.19
Het proces van de uiterlijke reductie manifesteert zich in diverse tijden,
ruimtes en verschillende culturen. Door aan te tonen dat de ‘stijl’ stevig
22
in het verleden verankerd is, legitimeert het minimalisme zichzelf. In
Minimum bijvoorbeeld gebruikt Pawson een resem strakke beelden met een
brede geografische en periodieke spreiding, om de lezer van de sterkte van
‘simplicity’ te overtuigen. En hoewel Van Severens meubelen duidelijk van
deze tijd zijn, stammen ook zij uit de kennis van generaties lange, praktische
aanpassingen. Zijn vormgeving is geen mode, noch een trend. Ze is een
historische synthese, schrijft de journalist Meplon.20
In The Shaker world: art, life, belief plaatst de auteur John Kirk het design van
the Shakers21 in een grotere omkaderende, Amerikaanse vormgevingsattitude.
De behoefte om met een minimum aan middelen de essentie te vatten, vertoont
volgens hem parallellen met de Minimal Art. Naast de foto van een Shaker
kast-deur-lade-wand-geheel wordt Judds Untitled uit 1981 geplaatst. Beide
voorwerpen lijken een frivool spel van toevalligheden, repetitie en diversiteit.
Toch is niks minder waar: de Shaker kast volgt uit een pragmatische houding
die elke millimeter nuttig wil gebruiken, Untitled is een zoektocht naar
precieze ruimtelijk verhoudingen.
Het naast elkaar plaatsen is geen poging om de invloed van de Shakers
op hedendaagse kunst te demonstreren, schrijft de auteur, noch is het de
bedoeling om de gelijkenis van de simpele overeenkomst te vieren. “What“What
the Shakers and these contemporary artists have in common is a way of
conceiving and organizing objects, and they share the knowledge that limited
forms have a power to evoke an experience beyond the means employed.”22
Kirks redenering moet het echter opnemen tegen de sterke, visuele impact
van de ‘simpele’ overeenkomst. Het treffende beeldmateriaal illustreert
namelijk de iconische kracht van de rechte lijn, eerder dan de Amerikaanse,
praktische aanpak.
afbeelding 1 Shakermeubilair, �anterburry, New Hampshire,1837.afbeelding 2 Donald Judd, Untitled, 1981.
23
24
Toch bevestigt Kirk – vanuit een geschiedkundig standpunt, ‘onafhankelijk’
van het kunstkritische discours – Bertoni’s theorie. De Amerikaanse methode,
die operatief pragmatisme en vormelijke eenvoud combineert, wordt ook
door de Italiaanse criticus als argument aangebracht. Maar Bertoni trekt de
gedachte echter over geografische grenzen. Fenomenen uit verschillende
tijdperken en uit verschillende culturen vormen volgens hem de voorganger
van het minimalisme. Tadao Ando bevestigt tijdens de voordrachtTadao Ando bevestigt tijdens de voordracht The quiet
revolution (2001) de impact van de Romaanse architectuur en het artistieke,
Amerikaanse minimalisme op zijn eigen werk. Onder andere in de verfijnde
interieurs van E.W. Godwin, het delicaat vormgegeven meubilair van �.R.
Mackintosh23, het Europese modernisme en de vormgeving van de Bauhaus
zijn duidelijk sporen aanwezig van de oosterse, ascetische traditie.24 Bruno
Munari, AG Fronzoni en Enzo Mari zweren bij de fundamentele rol van het
modernisme, terwijl de Scandinavische Good Design duidelijk herkenbaar
is in het oeuvre van Hannes Wettstein en Jasper Morrison. Dit is slechts een
kleine greep uit het gamma, verschillende gelijkaardige voorbeelden kunnen
aangehaald worden.
Minimalisme bouwt dus voort op verschillende invloeden, personen en
culturen die om ethische, politieke, religieuze of esthetische redenen met de
idee ‘eenvoud’ flirten. “Only the really new can be truly traditional.”“Only the really new can be truly traditional.”25 Er kan
natuurlijk opgemerkt worden dat elke stijl of beweging beïnvloed is door alles
wat eraan vooraf gaat. In paragraaf 2.2.2 zal echter aangetoond worden dat de
minimalisten niet enkel hun inspiratie en legitimatie uit het verleden halen.
Ze eren hun voorgangers door hun ‘tijdloze’ ontwerpen in eigen werken op te
nemen. Minimalisme opent zichzelf naar het verleden en verruimt daarmee
nogmaals zijn grenzen.
25
Hoewel de sobere vormgeving doorheen de geschiedenis meermaals opduikt,
krijgt de ‘kunst van het weglaten’ slechts alzijdige herkenning in de Minimal
Art. Zoals de naamgeving reeds doet vermoeden, heeft deze internationale
stijl – zoals Juan �arlos Rego het artistieke minimalisme noemt – een veel
directere invloed op de hedendaagse minimalistische vormgeving. De stroming
wordt door voorgaande beschouwing weliswaar historisch onderbouwd.
1.2.2 verhouding tot het ander meubilair en het interieur
Het minimalisme wortelt in een rijke geschiedenis. Minimalisme probeert
het verleden niet wanhopig van zich af te schudden en tendeert geen nieuw
tijdperk aan te vangen. Integendeel, de minimalist gebruikt de vormgeving
van zijn voorgangers maar al te graag in zijn minimalistische interieurs.
Zo wordt bijvoorbeeld Donald Judd door de criticus Barbara Bloemink als één
van de eerste Amerikaanse verzamelaars van Europees design omschreven.
Zijn ateliers en huizen zijn gevuld met praktische objecten, voornamelijk
stoelen, van significante ontwerpers, zoals Gerrit Rietveld, Marcel Breuer,
Ludwig Mies van der Rohe en Alvar Aalto. Deze objecten, zoals de case
study zal tonen, vatten gewoon post naast zijn minimalistische vormgeving
en tussen zijn kunstwerken. Ook Pawson neemt meubilair van o.a. Josef
Hoffmann, AG Fronzoni en Mies van der Rohe in zijn architectuur op. De
architect koestert echter vooral een voorliefde voor Hans Wegners bekendste
stoel, de Y-chair26 uit 1950, die in de meeste van zijn ontwerptekeningen en
architecturale fotoreportages opduikt. “Ik ben niet gek op meubelen. Maar de
Y-chair is alles wat een stoel hebben moet: licht, sterk, elegant en hij heeft
een mooie lijn die perfect past bij de architectuur,”27 aldus Pawson. Een ander
vaak terugkomend meubel is Thonets meest klassieke stoel28 uit 1841. Dit
tijdloos object wordt vaak als een technisch perfect object gezien, dat zich
26
pretentieloos en los van elke modetrend presenteert. Architecten zoals AG
Fronzoni, �ampo Baeza en zelfs de ‘futuristische’ �orbusier nemen het
meubel graag in hun werken op.
Het minimalistische meubel gedraagt zich dus tolerant tegenover zijn
voorgangers. Zolang die vanuit eenzelfde eenvoud geconcipieerd worden, is
er blijkbaar geen probleem.
Maar de hedendaagse interieurs zijn volgepropt met overbodige objecten. Ze
maken de ruimte onleesbaar. Het westerse interieur is overbevolkt en in de
war, schrijft Bertoni. Het minimalistische object kan er niet in overleven.
Het heeft ademruimte nodig. In de ontblote interieurs van de minimalistische
woonarchitectuur komt het designobject het best tot zijn recht, stelt de
criticus verder. Meestal bevindt zich daar slechts het hoogst noodzakelijke, de
elementaire objecten van het leven: een bed, een stoel, een kast en een tafel.
Door die vrijgemaakte leegte krijgen de objecten een verhoogde graad van
aandacht, de belangstelling die ze verdienen. Hun positie kan bijgevolg niet
langer aan het toeval overgelaten worden. Minimalistische meubels vragen
om een duidelijke ruimtelijke plaatsing. Ze worden subarchitectuur binnen de
architectuur, als een geschaalde versie van eenzelfde nood.
Bertoni vergelijkt de minimalistische vormgeving dan ook graag met het
onbewegelijk, houten meubilair dat in de abstracte geometrische interieurs
uit de veertiende en vroege vijftiende eeuw opduikt. “In the same way that“In the same way that
minimalist architecture is deeply anchored to the ground, minimalist furniture
also aspires to become immobile.”29 Het minimalistische meubel wordt in deHet minimalistische meubel wordt in de
juiste setting een onbewegelijk deel van zijn ruimer geheel. Letterlijk door in
de muurvlakken op te gaan, figuurlijk door hun doordachte plaatsing.
28
Bertoni’s beschrijving doet minimalistisch design als een speciaal en zelfs
elitair meubel overkomen. De open benadering die hij ons voorschotelt, blijkt
slechts op te gaan in de juiste settingen met de juiste antagonisten. Van der
Laans meubilair en Pawsons uitgekiende sofa’s, stoelen en zware houten
tafels worden als voorbeeld aangehaald. Zelfs Van Severens’ Blue Bench en
Arnout Vissers Red Cross zouden aan Bertoni’s wetten gevolg geven. Deze
stelling vraagt om onderzoek. Deze thesis gaat daarom op zoek naar de
werking van het meubilair in een levendige huishoudelijke omgeving, haar
programmatorisch operatieterrein. Hoe reageert het minimalistisch meubel
wanneer het in contact komt met het alledaagse? Heeft Bertoni gelijk door te
stellen dat een strak vormgegeven object niet naast een ouwelijk kastje of een
verdwaald paar schoenen past?
1.3 samenvatting
James Meyer en Franco Bertoni, twee autoriteiten op het vlak van
minimalisme, zijn het er over eens: de term is nauwelijks gedefinieerd en
doordat de verschillende volgelingen verscheidene media bespelen, weerstaan
ze aan strikte vergelijking. “Instead of a rigid minimalist monotheism, we“Instead of a rigid minimalist monotheism, we
could talk of a more tolerant syncretism […] and of an event that only united
them a posteriori in ideal terms,” stelt Bertoni in zijn boek Minimalist design.
Slechts in enkele, geïsoleerde gevallen worden bruggen geslagen tussen de
verschillende minimalistische disciplines.30 Deze zeldzame, wederzijdse
samenwerkingsverbanden situeren zich voornamelijk in de modewereld. Het
minimalisme ontwikkelt zich echter sector per sector verder, argeloos en los
van elkaar. Zelfs binnen één sector brengt het soms verrassend verschillende
producten voort.
29
Enkel hun algemene vijand blijft dezelfde, stelt Bertoni: namelijk het exces,
de valsheid en de onechtheid. Minimalisme is – als aanvankelijk concept,
althans – een ethische uiting. Het is geen toeval dat minimalisme opduikt in
die werelddelen – met name de Verenigde Staten, Europa en Japan – die het
meest geplaagd worden door overvloed en zijn ‘ziekteverschijnselen’ zoals
valsheid, oneerlijkheid en een tekort aan transparantie. “You can only liberate
from too much, from the pointless and from excess.”31 De eenvoudige enDe eenvoudige en
sobere vormgeving van de Zen-filosfie en de ascetische houding van the
Shakers zijn beiden het resultaat van een bewuste levenshouding en een
ethiek. Ook de minimale vormgeving van de Minimal Art ontstaat vanuit
een morele opvatting. Net zoals in de Pop Art reageren de minimalisten van
het eerste uur aan de hand van ‘useless objects’, ‘throwaways’ en de ‘ready-
mades’ tegen de Amerikaanse welvaarts- en consumptiemaatschappij. Robert
Wilson ziet het artistieke minimalisme als een ethische reactie tegen ‘horror
of the supermarket’.
In een tijd van stress, prestatie en exuberantie, duikt een nieuwe vraag
naar harmonie, kalmte en authenticiteit op. Dan komt “het minimalisme
als een sereen antwoord op excessen, als een oase van rust tegenover het
bombardement van impulsen die eigen zijn aan het moderne leven,”32 schrijft
Sofia �heviakoff. Het minimalisme heeft door de ‘keuze tot verwerping’, een
ethisch en politiek karakter. De moderne maatschappij kan zich niet aansluiten
bij valse mythes en foute interesses. Het maakt zichzelf belachelijk als het
enkel nietszeggende rijkdom en stompe oppervlakkigheid najaagt. Loos’
Ornament und Verbrechen uit 1908 beëindigt hij met de woorden “Freedom
from ornament is a sign of spiritual strength.” Zijn ethische afkeer van het
30
overbodige en het ornament met zijn pompeuze effecten, zal later door
anderen bevestigd worden. “I detest everything that is superfluous, surplus,“I detest everything that is superfluous, surplus,
redundant, all forms of waste, not only of materials, labour or technology, but
moral and ethical waste,”33 zegt AG Fronzoni enkele decennia later. Ironisch
dat het minimalisme tegenwoordig verworden is tot een luxueuze en chique
stijl, waarbij materiaal noch werk gespaard wordt. Ook Bertoni laat zich hier
vangen in de romantische netten van het minimalisme. De sobere vormgeving
die oorspronkelijk een duidelijk ethische bijklank had, is in een esthetische
strategie veranderd. De soberheid is paradoxaal genoeg vervangen door een
toestand van luxe en overvloed. Daarmee wordt Bertoni’s theorie over de
algemene vijand – het exces, de valsheid en de onechtheid – onderuit gehaald.
Het hedendaagse minimalisme heeft de eens ethische esthetiek omgezet
in een ‘kunst van het weglaten’, die zich vooral in een visuele iconografie
manifesteert.
Hoe komt het dat minimalisme zo’n brede waaier van oeuvres dekt? Volgens
Bertoni is minimalisme “only left with the gaps in-between, which like clefts
from a rock face, are irregular en not always suited to the birth of any new
life form.”34 De ‘stijl’ die ontstaan is vanuit een weigering van het excessieve
leven, heeft weinig gemeenschappelijke vooropstellingen en wordt voor
een groot deel persoonlijk ingevuld. Het is eerder een filosofie die een
gigantische hoeveelheid aan oeuvres dekt, maar tegelijkertijd geen enkele
ervan determineert. Minimalisme valt door zijn overkoepelende functie niet
te definiëren in vaste, sterke beschrijvingen. De conventionele, normale
beoordelingsmodellen zijn daardoor niet toepasbaar en zorgen ervoor dat
slechts weinige critici de ‘stijl’ onder de loep durven te nemen.
Anderzijds bevrijdt die vrije visie het minimalisme uit de klauwen van
31
modetrends en behoedt het de ‘stijl’ van vergankelijkheid. Minimalisme istijl’ van vergankelijkheid. Minimalisme is
de langste vorm van ‘-ismes’ van de twintigste eeuw, gaat Bertoni verder.
Hierbij maakt hij een vergelijking met de avant-gardistische bewegingen. Zij
zweren het verleden af en plaatsen hun activiteiten in de context van een
toekomst. Minimalisme, daarentegen, claimt geen wedergeboorte en wil geen
nieuw tijdperk beginnen. Hun activiteiten bevinden zich in de realiteit van het
heden. Het is een ‘stroming’ die spontaan, flexibel, gevarieerd en uitgespreid
over tijd en ruimte.
In Minimalist Design slaagt Bertoni erin de lezer volledig te overtuigen van
zijn standpunt, maar zoals Sofia �heviakoff in Minimalismus opmerkt schuilt
in het betoog van de criticus – en in het minimalisme in het algemeen – één
grote contradictie: “De paradox is dat minimalisme tijdloosheid nastreeft,
maar gelijktijdig een voorbijgaande mode is.”35 Bertoni lijkt in zijn vurig,
romantisch en verheerlijkend pleidooi dat feit over het hoofd te hebben
gezien.
Kort samengevat, het minimalisme is eerder een concept dan een
‘stijl’. Dit verklaart waarom de stroming niet onder de conventionele
beoordelingsmodellen valt, dit verklaart ook de brede waaier aan diverse
uitkomsten en oeuvres. Het is een visie die wortelt in een rijk verleden en
zijn afkomst niet afwijst. De eenvoud is doorheen de geschiedenis meestal
het antwoord geweest op exces en overdaad, vandaag de dag is de ‘stijl’
paradoxaal genoeg een luxueuze trend geworden, een esthetische strategie.
De eenvoud staat ‘chique’. Minimalisme is tot de ‘kunst van het weglaten’
omgevormd. Zoals Bertoni het voorstelt, lijkt het minimalistisch meubel
bovendien een elitair object, dat speciale ruimtelijke eisen stelt en zich niet
zomaar aan een gewoon doorsnee-interieur aanpast.
32
Eindnoten
1 De term wordt volgens Bloemink voor het eerst in 1927 door David
Burliuk gebruikt, een schilder die ‘minimalisme’ definieert als “reducing of
the minimum ingredients for the sake of discovering the ultimate, logical
destination of painting in the process of abstraction.” Volgens Bertoni duikt
het begrip voor het eerst op in 1937 bij de kunstenaar John Graham. Vreemd
genoeg halen beide critici eenzelfde citaat aan. Het begrip krijgt in elk geval
meer status door het essay Minimal Art (1966) van de gerespecteerde criticus
Richard Wollheim.
2 J. Rego, “Introduction”, in: E. �astillo (red), J. Rego, “Introduction”, in: E. �astillo (red), Minimalism: design
source, p. 8.
3 De criticus Juan �arlos Rego merkt op dat Donald Judds essay
Specific Objects uit 1965 vaak als minimalistisch manifest benaderd en later
ook zo gelezen werd. Toch was dit nooit Judds intentie. De beweging is
het resultaat van een naderhand opgelegde naam en niet van op voorhand
uitgezette intenties.
4 B. Rose, ‘ B. Rose, ‘ABC Art’, 1965, in: J. S. Meyer, Minimalism, Themes
and movements, p. 214.
5 Wanneer het over ‘minimalisme’ gaat, vormt de historicus
Meyer een belangrijk kritisch referentiepunt. Zowel in Minimalist Design,
Minimalism:Design Source en Design Art is zijn literatuur opgenomen. Het
lijkt dan ook logisch dat ze beïnvloed worden door zijn standpunt. Vooral
Rego laat zich sterk beïnvloeden door de criticus’ mening.
6 F. Bertoni, Minimalist design, p. 6.
� Ibidem
8 L. Gomez en [E.A.], Minimalismus, p. 848.
9 Ondanks gemeenschappelijke karakteristieken met de Pop Art,
33
zoals het gebruik van ordinaire huisverf, anonieme ontwerpen en voorkeur
voor vlakke schilderkunst, schrijft Rego, wordt Minimal Art in 1966
gedefinieerd als ‘Imageless Pop’, omdat het alle vormen van commentaar,
representatie of referentie weigert.
Verder zijn de objectievere termen ‘ABC Art’ (door Barbara Rose), ‘Primary
Structures’ (door Frank Stella), ‘Literalism’ en ‘Literal Art’ in de eerste jaren
courant.
10 P. Van Isacker, Over de relatie object-ruimte in de minimal art, p.
60.
11 Vrije vertaling naar: R. Fuchs, “Donald Judd (Artist at Work)”, in: Vrije vertaling naar: R. Fuchs, “Donald Judd (Artist at Work)”, in:
N. Serota, Donald Judd, p. 23.
12 Sol Le Witt, “Paragraphs on �onceptualArt”, 1976, in B. Bloemink Sol Le Witt, “Paragraphs on �onceptual Art”, 1976, in B. Bloemink
en J. �unningham, Design art, p. 32.
13 �arl Andre, geciteerd in: F. Bertoni, Minimalist architecture, p. 8.
14 M.E. Bucquoye, “In Style”, in: L. Daenens, M. De Kooning, [e.a.],
Forms from Flanders, p. 61.
15 B. Verschaffel en W. Davidts, Het concept van het minimale in de
na-oorlogse architectuur.
16 Ibidem.
17 Vrije vertaling naar: J. Pawson, Minimum, p. 7.
18 Ibidem
19 De term Good Design, die Greenberg in zijn artikel Recentness
of Sculpture gebruikt, valt geenszins te warren met de hier aangehaalde
Scandinavische Good Design-beweging. Greenberg gebruikt het begrip om
zijn afschuw voor de Minimal Art uit te drukken. Voor hem is het namelijk
geen kunst meer, maar goed gemaakt design. De Scandinavische Good
Design is een zeer humane en sociaal geïnspireerde beweging, die voet aan
34
de grond krijgt rond de jaren ’20. Figuren zoals Klaare Kint en Hans J. Weger
zien design als een manier om een beter leven te creëren en spelen zo op de
basisnoden van de mens in.
20 Vrij naar �. Meplon, “Vluchtige opname in de tuin”, in: M. Van
Severen, Maarten Van Severen: werken , p. 185.
21 The Shakers zijn te situeren in de Nieuwe Wereld, rond het einde
van de 19de eeuw. Ze zijn een zijtak van de Religious Society of Frieds (of de
Quakers), die ontstonden in Manchester, Engeland in de vroege 18de eeuw. Net
zoals andere schismatieke sektes, promoten ze een strikte interpretatie van de
Bijbel en leven volgens strenge gedragsregels, zoals kuisheid, soberheid en
zindelijkheid. Voor verder informatie verwijs ik naar: J. T. Kirk, The Shaker
world: art, life, belief.
22 J. T. Kirk, J. T. Kirk, The Shaker world: art, life, belief, p. 249.
23 Bertoni stelt dat zelf in de springerige levendigheid van de Art
Nouveau reeds duidelijke signalen van een nieuwe vormelijke eenvoud
gevonden kunnen worden. Vooral geometrische basisvormen laten de
criticus tot dit besluit komen. Zonder de invloed van het oosters ascetisme,
is Mackintosh’ ‘afwijking’ van de statige schotse architectuur moeilijk te
begrijpen.
24 Dat de eenvoudige esthetische principes goed ingeburgerd zijn
in de oosterse maatschappij, heeft veel te maken met het feit dat het in
eerste instantie een volkse – en geen aristocratische – levensopvatting is.
Het Boeddhisme vormt de grootste beweegreden tot die sobere levensstijl.
Stelregels zoals ‘Wabi’, ‘Sabi’ en ‘Shibui’ zijn allen principes, waarbij
rijkdom en overvloed afgezworen worden. Pawson vermeldt in Minimum het
begrip ‘wabi’ (vrije vertaling: een manier van leven in armoede en beperking)
regelmatig. Wabi behelst het bereiken van vergeestelijking zonder materieel
35
bezit.
25 T.S. Eliot, geciteerd in: H. Ypma, London Minimum, p. 48.
26 Samen met de Chinese Chair uit 1943 en 1949, is de Y-chair één
van Wegners best verkopende ontwerpen. De naam is gebaseerd op de Y-
vormige constructie van de rug van de stoel. Beide stoelen zijn geïnspireerd
door het oosters ascetisme. Wederom een ontwerper die zijn inspiratie en heil
in dezelfde bewegingen der eenvoud zoekt. Ook bij Wegner staan begrippen
als abstractie en eenvoud centraal.
27 J. Pawson, geciteerd in P. Swimberghe, “De �hinese Deen”, in:
Weekend Knack, p. 144.
28 In 1841 bedenkt Michael Thonet een technisch, eenvoudig
principe: door stoom te gebruiken, kan hij beukenhouten stokken makkelijk
buigen. Hij ontwerpt een stoel van uiterst eenvoud, die geen precedenten
kent. Door de tijdloosheid en eenvoud van het object, wordt het tot op de dag
van vandaag nog steeds geproduceerd en gekopieerd.
29 F. Bertoni, Minimalist design, p. 86.
30 De wederzijdse samenwerkingsverbanden zijn zeldzaam en
situeren zich voornamelijk in de modewereld. Zoals de wisselwerking
Pawson en �alvin Klein, Armani en Silvestin, Gabelini en Sander, Pawson
en Silvestrin, Miyake en Kuramata, Wilson en Glass, Gabelini en Sander…
31 F. Bertoni, Minimalist design, p. 30.
32 L. Gomez en [E.A.], Minimalismus, p. 847.
33 F. Bertoni, Minimalist design, p. 60.
34 Ibidem, p. 30.
35 L. Gomez en [E.A.], Minimalismus, p. 849.
hoofdstuk 2 de lange weg naar de huiskamer
when is the rest of the furniture coming?Doris Saatchiover mensen hun eerste reactiebij het zien van haar minimalistisch interieur
37
De weg naar de huiskamer loopt voor het minimalistisch meubel niet van
een leien dakje. De eerste strakke vormgevingsexperimenten overtuigen
de meubelproducenten niet. Zij vrezen voor onvoldoende interesse bij
de consument en weigeren bijgevolg het meubilair te produceren. Het
minimalistisch design lijkt opnieuw een ‘speciaal’ object met ‘speciale’
noden. Bertoni schijnt gelijk te krijgen. Het duurt een aantal jaren voor de
geografisch verspreide ‘experimenten’ samen komen en langzaam in een
populaire trend veranderen.
Het is niet eenvoudig om de ontwikkelingsgeschiedenis van zo’n atypische
stijl te beschrijven. Net zoals in de kunstbeweging ontbreekt hier een
duidelijk of absoluut beginpunt, geografisch of tijdsgebonden. In de meeste
overzichtswerken wordt een overzicht niet eens opgenomen. Daarom is het
belangrijk een korte duiding te geven. Volgend hoofdstuk baseert zich op
Bertoni’s boek Minimalist Design. Zoals eerder vermeld wordt het begrip
‘minimalisme’ door de criticus zeer breed geïnterpreteerd, waardoor soms
onverwachte designers in de categorie geduwd worden.1
Na de Golden Sixties, typeert ook de vormgeving van de jaren ‘70 en ‘80
zich door exuberante vormen en excessieve consumptie. Toch merk je in de
speelse, kleurrijke en pompeuze contouren van de jaren ‘80 reeds de eerste
versoberingen op. In Londen duikt een ‘protagonistische’ minimalistische
vormgevingsbeweging op, London Minimum.2 Architecten zoals Eva Jiricna,
38
Armstrong & �hipperfield, Stanton & Williams, Pawson en Silvestrin
reduceren gebruiksvoorwerpen tot een pure, eenvoudige vorm. Baden,
douches, toiletten, etc. verliezen hun traditionele ergonomische vorm en
worden omgezet tot strakke, geometrische figuren. Hun oeuvre is innovatief,
maar tegelijk sterk beïnvloed door de Minimal Art en de oosterse tradities.
Volgens de criticus Herbert Ypma vormt de opkomst van Londen Minimum
geen verbijsterende ommekeer. De minimale vormgeving is volgens hem deel
van het nationale erfgoed. De Britse ‘passion for utility’ is een terugkerend
motief: van de Londense, classicistische soberheid onder het regime van
George I-V tot de standaardisatie van de Industriële revolutie.
Ongeveer gelijktijdig duikt in Zwitserland een parallelle beweging op, die
zich Minimal Tradition laat noemen. Zij vormt één van de hoogtepunten voor
eenvoudig design. De strakke vormgeving is duidelijk geïnspireerd door het
Bauhaus en Ulm School. Terwijl de Zwitserse beweging zich door omgeving
en ecologische materialen laat inspireren, gaat haar Londense tegenspeler
extremer te werk.
De radicale minimalistische innovaties worden bij de meubelproducent
twijfelend ontvangen. De eenvoud van de ontwerpen zet namelijk een rem
op de variërende modetrends van de industrie. Zo wordt de basis van hun
bestaan ondermijnd. Producenten houden zogezegd meer van ontwerpers
zoals Philip Starck, wiens ontwerpen en vocabulaire constant evolueren en zo
de productie voeden, meent Bertoni. Bovendien vrezen de producenten door
de ‘speciale’ status van het minimalistisch meubel voor een grote afzetmarkt
en weigeren ze bijgevolg het meubilair te produceren.
Door die weigering blijft de minimalistische vormgeving de eerste jaren een
afgezonderde, gescheiden zoektocht. Het wordt – op enkele afgezonderde
39
gevallen na – uitgesloten van de industrialisatie en de massaproductie. Reeds
in 1964 ontwerpen designers zoals AG Fronzoni3 en Enzo Mari4 meesterlijk
eenvoudige voorwerpen. Maar de meubelfabrikanten weigeren echter mee te
werken aan hun radicale voorstellen en willen niet als medium optreden. De
productie wordt pas in overweging genomen, wanneer talrijke designers en
bureaus afzonderlijk van elkaar de vraag meermaals stellen.
In 1984 begint Donald Judd samen te werken met de kleine Zwitserse firma
Lehni AG uit Dübendorf. De kunstenaar, die op dat moment met metaal
experimenteert, laat een serie meubels produceren. Zijn autoriteit en de
aanwezigheid van minimalistisch design in sommige van zijn kunstwerken
prikkelen het publiek. De omgeving wordt zich langzaam bewust van
de minimalistische designtendens, maar Judd zorgt niet voor de grote
doorbraak.
Werken van andere designers, zoals Bruno Munari5, Max Bill6 en Dieter
Rams� worden door een handvol bedrijven opgevolgd. “[…] these masters“[…] these masters
of a simplicity whose roots delve back to the great European rationalist
tradition received almost the same level of attention given to a race on the
verge of extinction, a mix of apparent support and fundamental disinterest,”8
stelt Bertoni. Het rationalistische aspect van hun werk past echter niet in deHet rationalistische aspect van hun werk past echter niet in de
mainstream springerige lichtvoetigheid van de jaren ‘80. De vraag naar hun
werk daalt.
Slechts enkele bedrijven en ontwerpers zetten de minimalistische tendens
met succes door. Het Italiaanse bedrijf Driade, bijvoorbeeld, produceert sinds
het begin van de jaren ‘70 goedkoop meubilair dat elke uiterlijke complexiteit
afzweert. Ook het meer strikt-minimalistische werk van de veelzijdige,
Japanse ontwerper Shiro Kuramata9 blijft bij �appellini in productie. Vitra
41
brengt in 1987 de Tabula Rasa-tafel van de Ginbande groep succesvol op de
markt…
Deze versplinterde bewegingen zullen pas in de jaren ‘90 iets betekenen,
stelt Bertoni. Op enkele meubelbeurzen, voornamelijk in Milaan en Keulen,
komen de verschillende lijnen samen. Een nieuwe generatie designers maakt
haar debuut. Hun vormgeving typeert zich door een vereenvoudiging die zich
duidelijk afkeert van de exuberante mainstream van de voorgaande jaren.
In 1994 ontstaat onder andere Droog Design.10 De designers leggen zich
minder toe op de creatie van nieuwe objecten, maar gaan de bestaande erfenis
opnieuw interpreteren. Doordat ze niet alleen meubelstukken ontwerpen
maar ook accessoires en zelfs stoffen op de markt brengt, is het een van
de eerste groepen die er echt in slaagt om de eenvoudige ontwerpen met
succes te verkopen. Op de tentoonstelling ter ere van hun 10-jarig jubileum
simply droog, 10 + 1 years of creating, innovation and discussion tonen ze
hun oeuvre aan de hand van zes thema’s. ‘Eenvoud’ is een van die thema’s,
maar de resterende onderwerpen – ‘hergebruik’, ‘tactiliteit’, ‘ervaring’, ‘het
onvermijdelijk ornament’ en ‘vertrouwd – niet zo vertrouwd’ – tonen dat
eenvoud niet hun enige focus is. Als Droog Design minimalistisch is, stelt
de lezer zich vanzelf de vraag waar Bertoni de grens legt. Het oeuvre van
de groep wordt eerder gekenmerkt door een subtiele, ironische visie met een
surrealistische ondertoon, dan door versobering. Bepaalde ontwerpen, zoals
Red Cross (1997) van Arnout Visser, neigen naar minimale vormgeving.
Maar andere ‘klassiekers’, zoals Milkbottlelamp (1991) van Tejo Remy lijken
ver verwijderd van sobere abstractie.
Op de vraag naar eenvoudige objecten spelen ook bedrijven zoals �appellini,
42
Driade en Porro in. Deze houden de norm van het eenvoudige design hoog
door hun ontwerpen toe te wijzen aan designers zoals Jasper Morrison11 en
Hannes Wettstein12 en later ook aan pioniers zoals �laudio Silvestrin en John
Pawson.
Verschillende minimalistische vormgevingslijnen komen dus samen in
de jaren ‘90. De designers gaan samenwerken met grote commerciële
producenten, die het minimalistische voorstel zien als een manier om nieuwe
sectoren van de markt aan te boren. Het concept dat vroeger in de marge
stond, wordt plots een populaire trend. De eens twijfelende industrie ontvangt
die met open armen.
In Minimalist Design geeft de auteur drie hypotheses, die deze plotse
wending proberen te verklaren. Een eerste hypothese ziet de versobering
in de vormgeving als een reactie op de excessieve, decadente vormgeving
van de jaren ‘80. Deze gedachte is het meest aanvaard, maar zij verliest uit
het oog dat o.a. Donald Judd, AG Fronzoni, Robert Wilson en Dieter Rams
al in de jaren ‘60 en ‘70 met minimalistisch design experimenteerden. Een
tweede veronderstelling, die o.a. ook door Moniek E. Bucquoye in Forms of
Flanders13 naar voor geschoven wordt, stelt dat de bewustere levenshouding
van de jaren ‘90 ten opzichte van het milieu, comfort, flexibiliteit, hergebruik
en recyclage een belangrijke rol speelt in de opvattingen over duurzaamheid en
eenvoud. Maar tegen deze hypothese gelden dezelfde bezwaren als de eerste.
De derde stelling beschouwt minimalisme – en eenvoud in het algemeen
– als een terugkerend fenomeen, een “constant category of aesthetics, always
capable of alternating with the aesthetics of ornamentation and excess, in a
pendular movement that is also influenced by economic fluctuations.”14 DezeDeze
43
laatste stelling blijkt op de meeste sympathie te kunnen rekenen onder critici,
al valt spontaan de opmerking dat je niet mag overclassificeren.
Als we de ontwikkelingsgeschiedenis van de minimalistische vormgeving
naast die van de minimale kunst leggen, dan valt op dat het design pas echt
voet aan de grond krijgt in wat James Meyer het ‘neo-minimalisme’ noemt.
Met het kunstwerk The Maze and Snares of Minimalism uit 1993, maakt de
kunstenaar �arl Andre15 een spottende samenvatting van de minimalistische
stijl. De kunstenaar suggereert dat minimalisme niet langer een avant-garde
stijl is. Doordat de beweging door musea geadopteerd is, gaat ze de annalen
van de kunstgeschiedenis in. Net zoals andere avant-garde ontwikkelingen van
de jaren ‘60 –conceptualisme en Pop Art bijvoorbeeld – wordt minimalisme
tegenwoordig gezien als een belangrijke ontwikkeling voor de kunst van
de 20ste eeuw. Toch is het ironisch, stelt James Meyer, dat bij de vestiging
van minimalisme als historische beweging, de stijl een nieuwe adem krijgt.
De laatste decennia hebben jonge artiesten zoals Roni Horn en �harles Ray
de geometrische en de seriële woordenschat hergeïnterpreteerd. “Presented“Presented
nearly thirty years after his first show, Andre’s Maze marks the closing of one
chapter and the opening of another, the slippage of historical Minimalism into
a contemporary neo-Minimalism.”16
45
Eindnoten
1 Omdat dit de enige concrete minimalistisch
ontwikkelingsgeschiedenis is die ik heb gevonden, verdedigt dit hoofdstuk
mogelijk een eenzijdige visie.
2 Hier merk ik bij op dat de beweging London Minimum –Bertoni’s
bron is Ypma’s gelijknamig boek – geen alom gevestigde term blijkt te zijn.
Zo is de benaming bijvoorbeeld niet terug te vinden in de Dictionnaire
International des arts appliqués et du design uit 1996 of in de The Design
Encyclopedia. Ook de Minimal Tradition-beweging blijkt geen gevestigde
waarde. Hier valt niet te traceren op welke bronnen Bertoni zich baseert, noch
welke architecten deel uitmaken van deze beweging.
3 Fronzoni, AG: 1923, Pistoia, Italië – 2002, Milaan Fronzoni is in
de eerste plaats een grafisch vormgever. Naast zijn grafisch werk is Fronzoni
ook actief als designer en interieurontwerper.
4 Mari, Enzo: 1932, Novara, Italië. De Italiaanse designer is tevens
grafisch kunstenaar, dichter, communicatiewetenschapper en kunsttheoreticus.
Het object op zich is niet het doel van zijn werk, wel de kritische zoektocht en
benadering van dagdagelijkse objecten staan in zijn oeuvre centraal.
5 Munari, Bruno: 1907, Milaan, Italië – 1998, Milaan. Het oeuvre
van deze Italiaanse kunstenaar, schrijver, ontwerper, architect, grafische
vormgever, pedagoog en filosoof, hebben een belangrijke invloed op de
hedendaagse vormgeving gehad.
6 Bill, Max: 1908, Moosseedorf, Zwitserland – 1994, Berlijn,
Duitsland. De Zwitserse schilder, architect, meubelontwerper en
kunsttheoreticus Bill is een spilfiguur van de Konkreten Kunst. Zijn werken
refereren, net als bij de Minimal Art, enkel naar zichzelf en leggen geen
externe linken. Daardoor wordt zijn kunst en andere werken getypeerd door
46
een functioneel en materieel karakter.
7 Rams, Dieter: 1932, Wiesbaden, Duitsland. Vanaf 1955 ontwerpt
Rams voor het bedrijf Braun en wordt in 1961 hoofd van de afdeling design.
Zijn rationalistische visie drukt een belangrijke stempel op de ‘stijl’ van de
firma.
8 F. Bertoni, F. Bertoni, Minimalist design, p. 14.
9 Kuramata, Shiro: 1934, Tokio, Japan – 1991, Tokio. Met zijn Kuramata, Shiro: 1934, Tokio, Japan – 1991, Tokio. Met zijnMet zijn
poëtische, minimalistische concepten, meubelen en interieur ontwerp, vestigt
Shiro Kuramata de internationale aandacht op de Japanse vormgeving.
Verschillende clubs en boetieks in New York, Parijs en Tokio heeft hij ingericht
(zoals de Issey Miyake boutiek in New York in 1987). Kurmata’s invloed op
de jonge John Pawson – tijdens diens stage in 1977 – is onmiskenbaar.
10 Droog Design wordt in 1993 op de Salone di Mobile te Milaan
voor het eerst aan het grote publiek voorgesteld. De officiële oprichting vindt
plaats in 1994. Aan de oorsprong van Droog Design (of kortweg Droog)
staan kunsthistorica Renny Ramakers en ontwerper Gijs Bakker. Van de
Droog Design-groep zijn Tejo Remy, Arnout Visser en vooral Richard Hutten
klinkende namen met een opmerkelijke en sterke carrière.
11 Morrison, Jasper: 1959, Londen, Engeland. Deze Britse product-
en meubelontwerper hebben reeds voor verschillende, hedendaagse
designproducenten gewerkt, zoals Vitra, Alessi, �appellinni, Alias Design
Group, etc.
12 Wettstein, Hannes: 1958, Ascona, Zwitserland. De autodidact
Wettstein bouwt zijn professionele designcarrière uit vanaf de vroege jaren
’80. In het designpanorama van de laatste decennia, wordt zijn oeuvre vaak
over het hoofd gezien. Toch stelt Bertoni dat Wettstein één van de weinige
hedendaagse ontwerpers is die zo intensief de grenzen van eenvoud aftast.
47
13 M.E. Bucquoye, “In Style”, in L. Daenens, M. De Kooning, [e.a.],
Forms from Flanders, p. 59.
14 A. Vetesse, geciteerd in: F. Bertoni, Minimalist architecture, p.
24.
15 Andre, �arl: 1953, Quincy, Massachusetts, USA. Deze hoofdfiguur
van de Minimal Art wint in de jaren ‘60 bekendheid door zijn houten, verticale
sculpturen, die hij in 1958 samen met Frank Stella produceert. Later gaat hij
zich steeds meer toeleggen op horizontale structuren.
16 J.S. Meyer, “Survey”, in: J. S. Meyer, J.S. Meyer, “Survey”, in: J. S. Meyer, Minimalism, Themes and
movements, p. 16.
49
Het hedendaags minimalisme is duidelijk een kind van de Minimal Art.
De naamgeving is dezelfde, de esthetische overeenkomst is onmiskenbaar.
En hoewel de meeste hedendaagse minimalistische disciplines zich pas
ontwikkelden met het artistieke ‘neo-minimalisme’, bouwen zij vooral
verder op de baanbrekende erfenis van de Minimal Art. De minimalisten
maken een eind aan de transcendente ervaring en kondigen een nieuw soort
kunst aan die in de werkelijkheid staat. Deze nieuwe kunst laat zich vooral
lezen in termen van plaats en haalt zijn betekenis uit de verhouding ‘object-
ruimte-toeschouwer’. De minimalistische kunstwerken zetten het medium
op losse schroeven en kondigen het einde van de moderne kunst aan. De
minimalistische kunst opereert nog steeds binnen de abstracte, zuivere
ruimtes van de modernistische tentoonstellingsruimtes. Maar wat Michael
Fried in zijn essay Art en Objecthood (1976) angstvallig voorspelt, is slechts
een boogscheut verwijderd: de witte tentoonstellingsruimte zullen vervangen
worden door de alledaagse realiteit.
Judd draagt het minimalistische kunstwerk letterlijk de witte
tentoonstellingsruimte uit. Zich ervan bewust dat de buitenwereld een rijker
klankbord vormt dan de ‘white cube’1, werkt hij een model uit waar wonen,
leven, werken en kunst in een verrijkende confrontatie tegenover elkaar komen
te staan. Hoewel de kunstenaar in zijn essay On Furniture nadrukkelijk de
verschillen tussen kunst en design onderstreept, benadert hij ze op eenzelfde
manier. In 101 Spring Street en Marfa worden wonen, werken en kunst in
50
dezelfde ruimte gebracht. Ook zijn strakke design neemt ongegeneerd plaats
tussen de andere objecten en de levendige chaos van het leven. Het resultaat
is een verrijkende wisselwerking. Ongeforceerd, alledaags. Dit decor is ver
verwijderd van de abstracte composities van de minimalistische architectuur,
die Bertoni als de ideale omgeving voor de minimalistische vormgeving ziet.
Het ontkracht enigszins zijn sterke visie; want als de minimalistische kunst
zich moeiteloos aan een alledaagse omgeving kan aanpassen, waarom zou
het minimalistische object dan zo problematisch tegenover de huiselijke
werkelijkheid staan? Betekent dit dat het minimalistische meubel niet per se
een sober kader behoeft?
De kunst van de 20ste eeuw heeft het niet gemakkelijk. In de twee
wereldoorlogen manifesteert zich de gruwelijke kant van de mensheid.
Artiesten kunnen niet langer ‘schone’ objecten maken en het kunstwerk
doorstaat een identiteitscrisis. Kunstenaars in Europa en Amerika wijzen
de definitie van ‘Kunst’ af en veranderen hun subjecten in geometrische en
elementaire vormen. Het Amerikaanse minimalisme komt op in de jaren ’60,
veertig jaar na Duchamps baanbrekende, significante werk Fountain.
Barbara Rose schuift in het artikel ABC Art uit 1965 het Dadaïsme en het
Russisch �onstructivisme als de belangrijkste voorlopers van de Minimal
Art naar voren. Het zijn twee kunststromingen die reeds met de fragiele
grens ‘Art & Non-Art’ flirten. Anderzijds is de kunststroming een concreet
antwoord op socio-economische impulsen, stelt van Isacker. De naoorlogse
consumptiementaliteit van de jaren ‘50 en ‘60 zorgt voor een inflatie van het
waardevolle object. De kunst gaat een positie innemen tegenover het nieuwe
3.1 oorsprong van een internationale stijl
51
concept van de ‘massaproductie’. Pop Art vulgariseert het voorwerp, Minimal
Art reduceert het object en herleidt het tot zijn zuiver ‘Gestalt’. Het zijn twee
verschillende, artistieke uitkomsten over eenzelfde concept, maar beiden
maken ze duidelijk dat het ambachtelijke aspect van de kunst aftakelt.
De minimalistische kunstenaars Robert Morris2, �arl Andre, Dan
Flavin3, Donald Judd en Sol LeWitt4 zetten de industriële ‘gevoelloze’
productiestrategieën in als strategie. Hun kunst is niet langer het product
van individuele uitspraak, maar probeert de subjectiviteit van de kunstenaar
volledig te reduceren. “Ze rekenen af met de idealistische opvatting dat
kunst een medium is voor de koppeling van unieke betekenissen aan
individuele ervaringen,”5 schrijft Davidts. De Minimal Art reageert daarmee
op de waarden van het abstract-expressionisme. Door de handeling van het
schilderen te tonen, scheppen kunstenaars zoals Pollock en de Kooning
een illusionaire wereld. De abstract-expressionistische kunstbeleving is
individueel en geprivilegieerd. Het legendarische essay Specific Objects
(1965) waarin Judd voor het eerst de essentie van de Minimal Art samenvat,
staat loodrecht op die visie. De kunst moet volgens hem komen tot ‘new
work’ dat ‘single’ is, vrij van externe verbanden en betekenissen. Door zijn
pleidooi om het vlak en zijn illusionaire verwijzingen te verlaten, heeft de
kunstenaar een belangrijk aandeel in de verschuiving van de minimalistische
kunst naar de derde dimensie. Het minimalistische object vat letterlijk post
tussen de andere objecten en staat volop in de realiteit van het hier en nu. Er
valt misschien weinig te zien, maar zo wordt de toeschouwer gedwongen
om naar de omgeving te kijken. De kunst suggereert niet langer. Het subject
wordt zich bewust van zijn reële aanwezigheid in een reële ruimte.
52
3.2 artistiek kunstkritisch programma
“The work was simple and minimal. We see that, but then what?”6 Met dezeMet deze
zin drukt de criticus Fuchs zijn onvermogen om de kunst te vatten uit. De
minimalistische schilderijen en sculpturen ogen strak en abstract. Materiaal
verwijst naar zichzelf, kleur – indien aanwezig – is referentieloos. Het gebruik
van industriële materialen en productieprocessen reduceert de subjectiviteit
van de maker. Frank Stella’s� beroemde citaat “What you see is what you see”
laat de Minimal Art ‘simpel’ uitschijnen. Toch zijn de werken complexer dan
bij een eerste, vluchtige blik blijkt.
De kunst beoogt vooral de dynamische en lichamelijke ervaring en
bewustwording van de toeschouwer. Door de werken aan de muur, in een
hoek of direct op de grond te plaatsen, verworden ze tot echte installatiekunst.
“The cubic solid no longer functions as a pedestal, it has itself become
sculpture.”8 De sokkel en het kader verdwijnen, de volledige kunstgalerieDe sokkel en het kader verdwijnen, de volledige kunstgalerie
fungeert nu als drager. De ruimtelijke objecten laten zich vooral lezen in
termen van ‘plaats’. Door zijn ‘simplistische’ vormentaal onthult het werk
zijn contextuele condities en de volledige kunstervaring ontstaat pas in de
driehoeksverhouding ‘object-ruimte-toeschouwer’. In de minimalistische
kunst werken dus drie niveaus van ruimte: de letterlijke ruimte die het
werk in beslag neemt, de ruimte waarin het kunstwerk zich bevindt en de
ervaringsruimte die door de beweging van de toeschouwer ontstaat.
Het eerste ruimtelijk niveau houdt het ‘Gestalt an Sich’ in. Om het
beoogde denkproces van de toeschouwer tot stand te laten komen, mag
het minimalistische object niet te veel aandacht opeisen. “Slechts door het
voorwerp zelf extreem te minimaliseren, ontstaat de mogelijkheid om het
zwaartepunt van de aandacht te verleggen naar wat zich buiten het object
53
bevindt,”9 schrijft van Isacker. De eerste, letterlijke ruimte in de Minimal Art
bestaat uit één of meerdere gereduceerde objecten. Ze worden geordend in
doorzichtige rekenkundige reeksen en proberen daarbij elke transcendente
betekenis te vermijden. “Minimal Art is betekenisloos als wiskunde,”10
schrijf Davidts. De objecten zeggen niets, hun oppervlakken zijn glad en
betekenisloos. Ze zijn slechts hun fysische zelf. De meeste minimalistische
kunstenaars gebruiken elementaire vormen, zoals de kubus, toch is dit geen
vooropgestelde. Flavins lichtsystemen en Andres composities uit bakstenen
of tegels bewijzen dat de kunst ook gestandaardiseerde materialen inzet.
Elementaire vormen zijn niet de enige abstracte figuren, maar ze functioneren
wel het duidelijkst tegenover het figurale, schrijft van Isacker, ze hebben
namelijk het voordeel niet organisch te zijn.
Het minimalistische object staat dus in directe relatie met de reële, aanwezige
– en tevens tweede soort – ruimte. “The physical properties of the Wall:“The physical properties of the Wall:
height, length, colour, material, architectural conditions and intrusions, are
a necessary part of the Wall Drawings,”11 zegt Sol Le Witt over zijn werk.
In de Minimal Art wordt het monopolie van het beeld als betekenisbepalend
element doorbroken. De ruimte wordt gebruikt als medium. “Minimal art
initieert het onderzoek naar een vorm van sculptuur die in staat is haar ‘plaats’
– of de condities waarbinnen het verschijnen van de kunst ‘plaatsvindt’ – te
reveleren,”12 vat Davidts samen. Minimalistische kunstobjecten worden vaak
in series of als spel van open en gesloten ruimtes geconcipieerd. Daardoor
gaat het object verder dan zijn materiële grenzen. De kijker wordt gedwongen
om ook de omliggende ruimte te beschouwen. De tweede, concrete ruimte
wordt dus onlosmakelijk verbonden met het kunstwerk.
In het tweede ontwikkelingsniveau, klemt het minimalistische schoentje
54
enigszins. Omdat de object-ruimte relatie niet conceptueel vastgelegd wordt,
zijn bepaalde spanningsvelden interessanter dan andere. Een fundamentele
kritiek, schrijft van Isacker, is dat ondanks hun keuze tot confrontatie met de
ruimte, er op geen enkele manier rekening wordt gehouden met het eveneens
betekenisbepalende karakter van de ruimte als instelling. De Minimal Art
beoogt slechts één specifiek soort ruimte: de ‘white cube’, een uitgepuurde,
geïdealiseerde en geabstraheerde scène. “Ruimte is een formele conditie
en niet het (kritisch) ‘onderwerp’ van de artistieke ingreep,”13 vat Davidts
samen.
De relatie object – ruimte noemt van Isacker een boeiende metafoor voor
de zoektocht van kunstenaars die zich bewust worden dat de kunst verwordt
tot een irrelevante spielerei. De kunst uit de jaren ‘50 en ‘60 weet dat ze zal
vervreemden als ze nog langer in de marge van alle andere sociale uitingen
van de mens blijft. Daarom laat de inhoud zich niet meer louter lezen uit het
object zelf, maar palmt het ook de ruimte buiten de eigen grenzen in, schrijft
hij. Ook Darby Bannard concludeert in 1966 hetzelfde “As with Pop […],
the ‘meaning’ of a Minimal work exists outside of the work itself. It is a part
of the nature of these works to act as triggers for thought and emotion pre-
existing in the viewer.”14 De toeschouwer krijgt een actieve rol toegemeten.De toeschouwer krijgt een actieve rol toegemeten.
De betekenis van het werk speelt zich namelijk af in het ervaren van het object
in zijn relatie tot de ruimte. De toeschouwer treedt in een choreografisch
spel ten opzichte van het object. Vlakken worden strepen, kubussen worden
rechthoeken en vice versa. Soms ontwaart de toeschouwer zichzelf in een
reflectie of een schaduw. Soms moet de toeschouwer zich langs het werk
manoeuvreren of de bewuste keuze maken om er over te lopen. De Minimal
Art is een dynamische en ‘lichamelijke’ ervaring. De toeschouwer wordt
55
zichzelf bewust dat de waarneming in een concrete ruimte en tijd gebeurt en
wordt bepaald door het eigen lichaam. De toeschouwer wordt een beschouwer
en ervaart de ervaring.
Vaak worden alleen de reductie, de vormelijke kwaliteiten en de eenvoud
van het object belicht. Om Minimal Art te snappen, stellen zowel van Isacker
als Fuchs, kan je je niet enkel beperken tot het object zelf. De vormen uit de
Minimal Art worden namelijk niet uitgevonden, het zijn geen originele nieuwe
vormen. Ze krijgen slechts betekenis door de perceptie, door de ervaring van
het individuele moment. Vooral de actieve rol van de toeschouwer en de
ervaringsruimte maken het Minimal Art-voorwerp tot een reflexief object.
3.3 het spanningsveld ‘Art-Non Art’
Zoals hiervoor blijkt, breekt de Minimal Art met de traditionele noties van
de kunst en in het bijzonder de sculptuur. Het object staat voor het eerst op
zichzelf. Het weigert elke uitspraak, allusie of illusie. Door het kunstobject
als een wereldlijk ding te presenteren, kondigt de minimalistische kunstenaar
het einde van de moderne kunst aan. Door de stilzwijgende houding van deze
werken komt een eerder ongezien theoretisch en filosofisch debat op gang,
waarin de mening van de kunstenaar toeneemt. Deze belangrijke stap in de
moderne kunst manifesteert zich niet zonder slag of stoot. In het discours
van de Minimal Art vinden we twee benaderingen of typeringen van het
kunstvoorwerp terug: de minimalisten zien het object als iets ‘literal’ en
autonoom, critici als Greenberg brengen het onder in de heteronome ‘realm
of Good design’. De censoren proberen de theorie van de ‘letterlijkheid’ te
ontkrachten door de illusie van het heteronome bloot te leggen. De kunstenaars
56
daarentegen proberen duidelijk te maken dat hun kunst weldegelijk autonoom
is.
Enerzijds heb je het credo van de minimalistische kunstenaars dat o.a. door
Donald Judd vertegenwoordigd wordt.15 De criticus/artiest omschrijft 1965
het werk van een collega-kunstenaar met de woorden “… the work asserts its
own existence, form and power. It becomes an object in its own right.”It becomes an object in its own right.”16 DeDe
ruimtelijke strategieën worden hoofdelijk ingevuld: de ‘grids’ van Sol Lewitt,
de ‘series’ van �arl Andre, de ‘specific objects’ van Judd… Toch beogen ze
hetzelfde effect; door hun ‘saaie’ en eenvoudige vorm verlegt het zwaartepunt
van de perceptie zich. De toeschouwer wordt zich bewust van de context van
het kunstwerk en van zijn aanwezigheid in die ruimte. Deze ervaring smijt de
kijker in de realiteit van het hier en nu. Het kunstwerk wordt een alledaags
ding. De kern van de kunstbeweging is niet haar uiterlijke verschijningsvorm,
maar haar ruimtelijke uitbreiding. Door strategieën van o.a. de architectuur in
te zetten, vervagen de grenzen tussen de verschillende artistieke disciplines,
schrijft van Isacker.
De critici die het kunstwerk op zijn voetstuk trachten te houden, weigeren
het transdisciplinaire karakter van de minimalistische objecten te aanvaarden.
Vooral de ‘letterlijkheid’ van het minimalistische kunstwerk wordt als
tegenargument ingezet. In het artikelIn het artikel The Crux of Minimalism uit 1986, schrijft
Hal Foster: “Yet in the moralistic charge that Minimalism was reductive lay
the critical perception that it pushed art towards the quotidian, the utilitarian,
the nonartistic.”17 Vooral de criticus �lement Greenberg, wiens kritieken een
belangrijke impact op de Amerikaanse kunststroming uit de jaren ‘50 en ‘60
hebben, is niet mild voor de Minimal Art. De minimalistische kunstenaars
57
geven de kunst de status van een doordeweeks, utilitair voorwerp, stelt
hij. Het innovatieve wordt verward met het door de minimalisten gehate
‘Great Beyond’. In plaats van de essentiële kwaliteiten van kunst jagen zeIn plaats van de essentiële kwaliteiten van kunst jagen ze
irrelevante details na, stelt Greenberg. Net zoals Duchamp ridiculiseren de
minimalisten de kunst: Andre plaatst een hoop bakstenen in een museum,
Flavin een paar neonlampen, anderen presenteren witte monochrome doeken
als readymade. De dimensionaliteit, die Donald Judd zo nauw aan het hart
ligt, blijft iets arbitrair voor de criticus: “Minimal works are readable as art,
as almost anything is today – including a door, a table or a blank sheet of
paper.”18 Voor Greenberg belichaamt het minimalisme een institutionalisering
van de niet-kunst. Deze kunst die ‘closer to furniture than art’ is, ontbreekt
namelijk een vormelijke complexiteit en gevoel. Het valt volgens hem eerderHet valt volgens hem eerder
onder de noemer ‘Good Design’19: “The continuation of infiltration of Good
Design into what purports to be advanced and highbrow art now depresses
sculpture.”20 Greenberg weigert deze transdisciplinaire methode en wil deGreenberg weigert deze transdisciplinaire methode en wil de
grenzen van het medium beschermen. Hij beseft dat de Minimal Art het einde
van de moderne kunst aankondigt.
In het essay It is hard to find a good lamp daagt Donald Judd Greenbergs
statement uit. De auteur illustreert zijn standpunt met een anekdote uit de
jaren ‘60, wanneer hij gevraagd wordt om een koffietafel te ontwerpen. Zijn
plan was om een bestaand kunstwerk – een rechthoekig volume met een
verzonken oppervlak – om te vormen. Het modificatieproces bleek een flop,
dat het originele werk oneer aandeed en resulteerde in een gebrekkige tafel, die
Judd later wegsmeet. Hiermee licht Judd toe dat kunst en design verschillen
door de intenties van de ontwerper. Het heeft geen zin om een kunstwerk
om te vormen in een stuk meubilair, schrijft hij, hoe dicht de vormen ook bij
58
elkaar lijken te liggen, omdat beide vertrekken van een verschillende nood en
een verschillend doel dienen. “The art of a chair is not its resemblance to art,
but is partly its reasonableness, usefulness and scale as a chair […] A work
of art exists as itself; a chair exists as a chair itself. And the idea of a chair
isn’t a chair.”21
Judds these uit de late jaren ’60 die de inherente verschillen tussen kunst en
design probeert aan te tonen, krijgt een compleet contradictoir antwoord. Scott
Burton22 stelt dat alle kunst moet functioneren als pragmatische structuur.
Zijn ‘Furniture/Sculpture’ – zoals hij zijn werken noemt – spelen steeds met
die fragiele grens tussen kunst en design. De visie van andere tijdsgenoten
valt ergens in het continuüm tussen beide extremen.
Door de ruimtelijk expansie breekt het minimalistisch object met de formele
autonomie van kunst. Het einde van de kunst wordt openlijk aangekondigd. De
grenzen tussen de verschillende artistieke disciplines beginnen te vervagen.
Hoewel het minimalistische object nog steeds binnen de veilige muren van
de musea opereert, presenteert de kunst zich als een wereldlijk ding. Deze
radicale breuk zorgt vooral bij de modernistische kunstkritiek voor heel
wat ophef. Door de Minimal Art als ‘Non-art’ af te doen, proberen critici
als Greenberg de autonomie van het medium te beschermen. In navolging
van Greenbergs harde oordeel voorspelt de criticus Fried in zijn essay Art en
Objecthood de buitenwereld als decor voor het kunstwerk niet veraf meer is.
Enkele minimalistische kunstenaars ondernemen vanaf de jaren ’70 dan ook
effectief deze stap.
59
afbeelding 1 Donald Judd, 101 Spring Street, in gebruik, jaren ‘70.afbeelding 2 huidige situatie.
60
3.4 betekenis voor het minimalistisch design
In artikels worden ontwerpers regelmatig gevraagd naar het verschil tussen
kunst en design. De antwoorden liggen vaak in eenzelfde lijn: het designobject
moet bruikbaar en nuttig zijn. “Alle mooie meubelen, alle mooie architectuur
is ontstaan uit de juiste oplossing van een technisch probleem,”23 zegt
Fabiaan Van Severen in een interview. Design is voor de meeste ontwerpers
een specifiek antwoord op een specifieke vraag, waarbij rekening gehouden
wordt met kwaliteit, economische realiteit, ergonomie en prijs. In zijn lezing
Grote of kleine k24 beantwoordt de kunstfilosoof Francis Smets de vraag
vanuit een wijsgerig standpunt. Aan de hand van Kants filosofie trekt hij de
grens tussen het nuttige (design) en het belangloze (kunst). Design heeft als
gebruiksvoorwerp een duidelijk doel en kan dus niet belangeloos zijn.25 Smets
trekt de scherpe opdeling door. Het Schone, door Kant gedefinieerd als een
harmonieus evenwicht tussen rede en gevoel, heeft volgens hem rechtstreeks
betrekking op het design. Vormgeving moet namelijk concrete antwoorden
bieden over gebruik en nuttigheid. Doordat het designobject a priori een
idee van verzoening omhelst, wordt het met Schoonheid gelinkt. Kunst
daarentegen gaat de confrontatie tussen rede en gevoel – of het Sublieme
– opzoeken. Het hoeft namelijk niet te antwoorden, het ontreddert zelfs. Deze
hele gedachtegang lijkt rigide, maar wordt door Kants eigen theorie enigszins
ontkracht. Een object kan namelijk nooit schoon of subliem zijn, het subject
beslist daarover. Maar als de beslissing afhangt van de toeschouwer, in
hoeverre is het onderscheid dan absoluut?
Smets formuleert slechts één van de vele theorieën in het 20-eeuwse “kunst/
design”-debat.26 Twee verschillende disciplines met elkaar vergelijken is
geen gemakkelijke opgave, elk beantwoordt aan zijn eigen maatschappelijke
wetten. Het spanningsveld is daardoor resistent voor absolute definities
61
en grenzen. Toch komt er zowel bij Smets, Van Severen, Judd (infra) en
zelfs Scott Burton27 één constante terug: design is in de eerste plaats een
gebruiksvoorwerp. Design en architectuur, zoals Pawson ooit zei, zijn geen
abstractie van de kunst, maar “based on a detailed understanding of the
precise grain of reality.”28
Zoals reeds bleek is de kunstbeweging niet de enige inspiratiebron voor
het minimalisme. Toch is het de eerste stijl die zijn esthetiek internationaal
uitdraagt, stelt Rego. Het is een ietwat ‘simplistische’ visie. Zoals de vorige
paragrafen reeds duidelijk maakten, is de essentie van de Minimal Art niet haar
formele vormentaal, maar de ruimtelijke expansie die ze bewerkstelligt. De
ergonomische lijnen die we o.a. bij Maarten Van Severen, Hannes Wettstein
en Jasper Morrison terugvinden, zijn een antwoord op de specifieke noden
van het medium. De minimalistische vormgeving neemt dus eerder de ‘kunst
van het weglaten’ dan de formele eigenschappen van de Minimal Art over.
De ver doorgedreven abstractie van het kunstwerk maakt een onschuldige
en intacte waarneming van de omgeving mogelijk en stimuleert de interactie
tussen object en toeschouwer. De kunst beoogt een moment van reflectie, een
hoogst effectieve ‘standstill’ waarbij je kan ‘luisteren naar de figuren’. En
dan rijst spontaan de vraag: waarop wil de minimalistische vormgeving de
aandacht vestigen?
Het beginpunt van de thesis was Bertoni’s harde these dat het minimalistische
designobject niet zomaar in de westerse, overvolle woonkamer past. Volgens
hem kwam het designobject het meest tot zijn recht in een duidelijke
compositie ten opzichte van andere voorwerpen en elementen. In een abstracte
ruimtelijke structuur verwordt de vormgeving tot een ‘Gestalt’. Binnen de
62
minimalistische architectuur komt het meubel slechts tot zijn volle recht.
Ook de voorstellingswijze van het minimalistisch meubel bevestigt zijn
standpunt. In reclames en overzichtswerken worden de ontwerpen bijna
altijd gepresenteerd in maagdelijk witte ruimtes of tegen geleidelijk
afnemende achtergronden. Het object gaat hoogstens de confrontatie aan
met zijn eigen schaduw. Wettstein, Nouvel, Molteni&�o, Silvestrin en
AG Fronzoni presenteren hun objecten consequent in contextloze ruimtes.
Enkele uitzonderingen bieden zich aan in meer ‘alledaagse’ situaties, waarbij
andere voorwerpen of patronen ook een deel van de aandacht opeisen. Toch
blijven de composities uiterst gedetailleerd en strak. De etherische sferen
uit de reclamewereld vormen, net zoals de minimalistische architectuur, een
geabstraheerde scène.
De ‘ideale setting’ – die Bertoni in de abstracte architecturale composities
ziet – en de sobere kaders van de presentatie vormen een contradictoir
antwoord op de baanbrekende erfenis van de Minimal Art. In plaats van
een voortzetting in het alledaagse, wordt de strakke vormgeving terug in de
andere richting geduwd. De perfecte ruimte voor het minimalistisch object
lijkt een steriel vacuüm, waaruit alle leven is gezogen. De theatrale leegte van
het artistiek moment heeft deze visies meer geïnspireerd dan de werkelijke
toedracht van de Minimal Art. Judds attitude bewijst echter dat het ook anders
kan; zijn conceptie voor zijn meubilair verloopt gelijk met zijn opvatting over
zijn kunst. Zoals duidelijk wordt in de vergelijkende studie durft hij beide
tegenover het echte leven te zetten. De geabstraheerde en geïdealiseerde
‘white cube’ wordt vervangen door de schoonheid en de lelijkheid van de
domestieke realiteit. Betekent dit dat Bertoni fout zit? Dat een minimalistisch
object evengoed in een levendig interieur past?
63
Eindnoten
1 De term ‘white cube’ komt uit het legendarisch essay Inside the
White Cube van Brian O’Doherty. Het refereert naar de witte kunstgalerij,
een ‘essentiële’ ruimte die waardevrij is en los staat van de institutionele
aspecten van de maatschappij.
2 Morris, Robert: 1931, Kansas �ity, Missouri, USA. Morris is een Morris, Robert: 1931, Kansas �ity, Missouri, USA. Morris is eenMorris is een
Amerikaanse beeldhouwer, conceptuele kunstenaar en schrijver. Hij wordt
samen met Donald Judd als één van de prominentste vertegenwoordigers
en theoretici van het artistieke minimalisme. Ook tot de ontwikkeling
van performance art, land art en installation art heeft hij grote bijdragen
geleverd.
3 Flavin, Dan: 1933, New York, USA – 1996, New York. De Flavin, Dan: 1933, New York, USA – 1996, New York. DeDe
kunstenaar is een Minimal Art-icoon. Zijn oeuvre bestaat voornamelijk
uit installaties met fluorescente lampen, die in de commerciële handel te
verkrijgen zijn.
4 Le Witt, Sol:1928, Hartford, �onnecticut, USA. Le Witt is één Le Witt, Sol:1928, Hartford, �onnecticut, USA. Le Witt is éénLe Witt, Sol:1928, Hartford, �onnecticut, USA. Le Witt is éénLe Witt is één
van de hoofdpersonen van de Minimal Art. Zijn oeuvre strekt zich uit
over verschillende media; hij produceert foto’s, grafische kunstwerken,
structurele installaties, werken op papier en – meest substantieel – honderden
grootschalige ‘muurtekeningen’ voor galerijen, musea, privé collecties en
publieke ruimtes.
5 W. Davidts, Bouwen voor de kunst?, pp. 74-75.
6 R. Fuchs, “Donald Judd (Artist at Work)”, in: N. Serota, R. Fuchs, “Donald Judd (Artist at Work)”, in: N. Serota, Donald
Judd, Londen, Tate publishing, 2004, p. 19.
7 Stella, Frank Philip:1936, Malden, Massachusetts, USA. Stella is
een Amerikaanse schilder en grafisch kunstenaar. Hij is een gewichtig figuur
in de Minimal Art en de ‘post-painterly abstraction’.
64
8 J. S. Meyer, J. S. Meyer, Minimalism, Themes and movements, p. 16.
9 P. Van Isacker, Over de relatie object-ruimte , p.33.
10 W. Davidts, Bouwen voor de kunst?, pp. 74.
11 P. Van Isacker, Over de relatie object-ruimte, p. 57.
12 W. Davidts, Bouwen voor de kunst?, p. 74.
13 Ibidem, p. 94.
14 D. Bannard, geciteerd in: B. Bloemink en J. �unningham, Design
art, p. 47.
15 Donald Judd, Robert Morris en Sol Le Witt zijn de enige
minimalisten die stelselmatig hun intenties opgeschreven, schrijft van Isacker
in zijn thesis. Bij anderen zoals �arl Andre en Dan Flavin is er ook directe
informatie aanwezig, maar die is weliswaar minder methodisch.
16 Rosalind Krauss, “Allusion and Illusion in Donald Judd”, 1966, in: Rosalind Krauss, “Allusion and Illusion in Donald Judd”, 1966, in:
J. S. Meyer (red), Minimalism, p. 211.
17 H. Foster, “The �rux of Minimalism”, 1986, in: J. S. Meyer, H. Foster, “The �rux of Minimalism”, 1986, in: J. S. Meyer,
Minimalism, Themes and movements, pp. 270-271.
18 �. Greenberg, “Recentness of Sculpture”, 1967, in Battcock (red.), �. Greenberg, “Recentness of Sculpture”, 1967, in Battcock (red.),
Minimal art: a critical anthology, p. 183.
19 Zoals eerder opgemerkt valt de term Good Design, die Greenberg
in zijn artikel Recentness of Sculpture gebruikt, geenszins te warren met
de eerder aangehaalde Scandinavische Good Design-beweging. Greenberg
gebruikt het begrip om zijn afschuw voor de Minimal Art uit te drukken.
20 �. Greenberg, “Recentness of Sculpture”, 1967, in Battcock (red.), �. Greenberg, “Recentness of Sculpture”, 1967, in Battcock (red.),
Minimal art: a critical anthology, p. 186.
21 Vrije vertaling van D. Judd in: B. Bloemink en J. �unningham,
Design art, p. 38.
22 Bloemink stelt dat Burton een ietwat atypische ‘minimalist’ is.
65
Enerzijds neemt hij enkele karakteristieke eigenschappen van het minimalisme
in zijn werk over, zoals de geometrische, abstracte vormen, de geproduceerde
materialen en processen. Anderzijds onderscheidt hij zich ook van de andere
minimalisten. Burton hecht namelijk minder belang aan de kunst – an sich,
zijn werken richten zich minder op zichzelf.
23 “De zonen van Severen, designers”, in: Tijd-cultuur, p. 7.
24 In het najaar van 2005 organiseerde Amarant de lezingenreeks 3X3
design, waarbij design – in al zijn disciplinaire facetten – door verschillende
critici onder de loep genomen werd. De vage grens tussen kunst en design
was een regelmatig terugkerend onderwerp.
25 De hier weergegeven essentie van Smets’ voordracht is ietwat
ongenuanceerd. De kunstfilosoof brengt namelijk zelf enkele voorbeelden
aan die deze theorie tegenspreken. Deze uitzonderingen zijn hier echter
weggelaten.
26 Voor meer gedetailleerde informatie over deze discussie verwijs ik
naar het boek Design art van B. Bloemink en J. �unningham.
27 Zelfs in Scott Burtons antithese – als reactie op Judds stelling dat
kunst en vormgeving zich onderscheiden door de intentie van de ontwerper
– komt de constante terug. Burton lost het probleem van zijn ‘Furniture/
Sculpture’ op door zijn kunst sowieso als bruikbare objecten te concipiëren.
28 A. Morris, “Furniture and objects” in: A. Morris, “Furniture and objects” in: John Pawson. 199�� 200��199�� 200��, El
�roquis, p. 179.
67
Enerzijds hebben we Bertoni’s ideale omgeving, de abstracte compositie van
de minimalistische architectuur. Anderzijds hebben we Judds overtuiging
– in navolging van de baanbrekende visie van de Minimal Art – die het
minimalistische object in het alledaagse wil laten treden. Zoals we reeds
gezien hebben is minimalisme geen traditionele ‘stijl’, maar een concept.
“The common aspects are too general and too little common to define a
movement.”1 Judds uitspraak in zijn essayJudds uitspraak in zijn essay Specific Objects is evenzeer van
toepassing op de minimalistische vormgeving. De ‘kunst van het weglaten’
wordt als hoofdconcept genomen, de overige aspecten worden persoonlijk
ingevuld. De uitkomsten op eenzelfde vraag kunnen heel divers zijn. In
dit hoofdstuk worden een keuken, kast en zetel van Judd, Pawson en Van
Severen tegenover elkaar gezet. Hun uiteenlopende antwoorden vormen een
representatieve doorsnede voor het minimalistisch vormgevingslandschap.
Omdat de huiselijke context programmatorisch het dichtste bij het designobject
staat, spitst deze thesis zich enkel toe op het meubel binnen de domestieke
sfeer. Zo krijgt men twee referentiekaders: de Minimal Art in zijn witte,
modernistische tentoonstellingsruimte en het designobject in zijn huiselijke
omgeving. Opnieuw is de afwezigheid van kritiek schrijnend. Niet alleen de
critici, ook de minimalistische ontwerpers laten zelden in hun kaarten kijken.
De meeste interviews en publicaties vullen zich met mooi beeldmateriaal
en oppervlakkige woorden. Fuchs schrijft in zijn gedetailleerde analyse vanFuchs schrijft in zijn gedetailleerde analyse van
Judds Untitled 1989 “it may seem futile to go into this kind of detail, yet
68
it is essential when one wants to understand how these pieces work.”2 EenEen
poging…
4.1 drie minimalisten?
De gekozen vormgevers worden door de algemene pers in het vakje
‘minimalisme’ gedrukt, alle drie hebben ze een min of meer problematische
verhouding tot het label. En met hen is er ook minstens één criticus die het
algemene oordeel afwijst. Het minimalisme en de kunstbeweging uit de jaren
’60 zijn volgens de criticus Sudjic volledig verschillend van de ‘sensuele
restrictie’ die Pawson hanteert. Volgens Bekaert schermt de term de essentie
van Van Severens werk af. En ook Judd en Fuchs reageren als duivels in een
wijwatervat bij het horen van de term. In het interviewIn het interview New Nihilism or New
Art? zegt Judd: “I object the whole reduction idea, because it is only reduction
of those things someone doesn’t want. If my work is reductionist it’s because
it doesn’t have the elements people thought should be there.”3 KunstenaarsKunstenaars
zien hun werk niet graag verdwijnen onder algemene verzameltermen, toch
zorgt de ‘foutieve’ naamgeving hier voor dat tikkeltje meer protest.
John Pawson, die door Ypma ietwat spottend ‘Mr. Minimum’ wordt genoemd,
is een perfecte Bertoniaanse ‘minimalist’. In zijn literatuur, interviews en
vormgeving neemt hij het kluwen van connecties naar het verleden op en
bevestigt zo de openheid van de ‘stijl’. Naast zijn geliefde Y-Chair duiken
o.a. de Steltman Stoel (1963) van Gerrit Rietveld, de Superleggera Chair
van Gio Ponti (1952-57) en het secure meubilair van de AG Fronzoni op in
zijn interieurs. In zijn eigen bureau hangt een fluorescerend kunstwerk van
Dan Flavin aan de muur, dat rood licht op de witte plaaster verspreidt. In
69
het Londense Van Royen appartement symbioseren Judds kunstwerken met
de etherische ruimtes. Judd vormt voor de architect niet alleen een artistiek
uitgangspunt, maar ook een kritische referentie. Pawson, de ‘architectural
designer’, is één van de weinige vormgevers die een openlijke houding
aanneemt. Hij is zich sterk bewust van wat er rond hem heen gebeurt en
steekt die alerte houding niet onder stoelen of banken.
Ook zijn vormgeving past perfect in het plaatje dat Bertoni ophoudt. Pawsons
architectuur oogt strak en laat zich lezen in termen van leegte. Het is een
ervaring van vlakken en licht. Zijn interieurs bevatten slechts het hoogst
noodzakelijke meubilair. Er is niks dat de ruimtelijke perceptie stoort. Elk
meubel, elk object is het gevolg van weloverwogen plaatsing.
Tegenover Pawson is Van Severen een stilzwijgend mysterie. “Maarten Van
Severen zegt niet veel over zijn werk dat voor zichzelf spreekt,” schrijft
journalist Pierre Loze. De ontwerper – het woord designer verwerpt hij – is
het thema van verschillende artikels. Toch dringen slechts weinige critici tot
de essentie van zijn vormgeving door. Zijn objecten zijn gewoon zichzelf.
Ze lijken onverschillig voor wat er om hen heen gebeurt. Het is slechts een
indruk. Een foto van zijn atelier bewijst dat Van Severen een belezen man is.
Maar doordat de ontwerper ‘eigenlijk alleen dingen voor zichzelf’4 maakt,
lijkt uitleg overbodig. Van Severen spreekt zich dus niet letterlijk over de
ideale setting voor zijn objecten uit, dat wijzen ze zelf wel uit. In het essay
Hors d’Age schrijft Bekaert: “in leeggemaakte ruimten komen Van Severens
meubelen optimaal tot hun recht, maar het zou verkeerd zijn ze als hun
exclusieve of zelfs optimale biotoop te bestempelen.”5 Zoals de criticus reeds
aangeeft, gaan Van Severens objecten niet volledig akkoord met Bertoni’s
visie.
Heeft Judd dan toch gelijk? Zoals eerder vermeld is hij een van de minimalisten
70
die het kunstobject uit de abstracte, optimale modernistische ruimte haalt.
De juiste perceptie van een Minimal Art kunstwerk vraagt om ruimte en
(natuurlijk) licht. Het karakter van de omkaderende omgeving beïnvloedt
de individuele ervaring. Vanaf de jaren ‘70 wordt Judd zich steeds bewuster
van de perceptuele precondities van de geïdealiseerde modernistische
tentoonstellingsruimte. In het New Yorkse 101 Spring Street en het Texaanse
Marfa krijgt de minimalistische kunst van Judd en de zijnen een plaats in het
alledaagse leven, in de ‘echte’ wereld.
Deze verschillende benaderingen zijn slechts één van de redenen waarom
Pawson, Judd en Van Severen in deze studie tegenover elkaar geplaatst
worden. De hoeveelheid gevonden, diepgaande literatuur is een tweede.6 Maar
vooral de diverse antwoorden die de ontwerpers op eenzelfde vraag bieden,
is doorslaggevend geweest. Hun oeuvre illustreert hoe breed minimalisme
geïnterpreteerd kan worden – of hoe uiteenlopende oeuvres door critici in
dezelfde categorie gedrukt worden. Vertrekkend van Pawsons woning uit
1999 – een hoogtepunt van zijn minimalistische vormgeving – worden drie
elementaire meubelen naast vergelijkbare objecten uit het oeuvre van Judd
en Van Severen gezet.
4.2 de confrontatie
Pawsons huis�, een gewoon Londens rijhuis in een gewone Londense wijk.
Niks doet vermoeden dat achter deze typische Notting Hill-façade een
atypische woning schuilt.
De restauratie was een tabula rasa. De burgerlijke opdeling verdween, de
plaatsinnemende trappenhal moest er aan geloven. Slechts de voorgevel bleef
72
intact en vormde de matrix voor de symbolische indeling. Het volledige
originele interieur maakte plaats voor Pawsons ‘house-manifesto’. Het
resultaat is verbijsterend. Elke etage is volledig opengewerkt. Per verdieping
leeft slechts één symbolische functie. Strakke geometrie beheerst dit huis.
Aan de witte muren hangen geen kunstwerken. Nergens staan er foto’s.
Er hangen geen rolluiken of draperieën voor de ramen. Lichtschakelaars
zitten verdoken, handvaten en klinken ook. Deuren hebben geen plinten
noch deurstijlen. In de zitplaats staan geen gemakkelijke stoelen. De tafel
is niet bedekt met magazines, lege kopjes thee… Er zijn geen boeken, geen
prullaria, geen antiek, geen planten, geen stereo... De ‘horror vacuii’ slaat je
om het hart. Dit interieur is leeg.
De gelijkenis met Absalons8 oeuvre is treffend. Zijn werken – noch simpelweg
sculptuur, noch letterlijke architectuur – halen hun inspiratie uit de schrale
esthetiek van een monnikcel. Elk werk is een geraffineerd antwoord op
de persoonlijke noden en afmetingen van de kunstenaar, schrijft Philippe
Vergne in Absalon: the man without a home is a potential criminal.9 De
‘monnikencellen’ reflecteren de kunstenaars nood aan ultieme rust, veiligheid
en bescherming tegen de chaotische buitenwereld. De schaal van de cellen,
hun interieur en vorm suggereren de mogelijkheid dat er in geleefd kan
worden.
Wat bij Absalon kunst is, wordt bij Pawson werkelijkheid.
Minimalisme is voor de architect dus meer dan een stijl, het is een levensvisie,
een manier van denken. “The whole point is that this is how we live, so this
is what our house needs to be like […] Minimalism […] is but one valid
response of an aesthetically diverse society, answering the needs of particular
73
individuals and provoking debate in society at large about how we choose
to live and how we expect architecture to support these choices.”10 Pawsons
kleurenpallet bewijst reeds zijn drang naar absolute orde. Zijn voorkeur
gaat uit naar wit, dat slechts onderbroken wordt door vloeren of meubilair
in marmer of elegant hout. Wit is een tint waarop de tijd, noch ouderdom
vat heeft. Het staat voor ontoegankelijke puurheid en geeft de indruk uit het
alledaagse te stappen. Het geheel is overzichtelijk, summier en ingetogen. De
foto’s van zijn interieur zijn dus geen eenmalig tafereel, maar tonen Pawsons
dagelijkse realiteit. De architect heeft die totale duidelijkheid nodig, zegt hij
zelf, om nieuwe ideeën te kunnen laten groeien. Net zoals Absalon viseert de
architect een intellectuele en spirituele intensivering van de private ruimte,
zijn eigen private ruimte.
“Pawsons leegte,” schrijft de criticus Sudjic, “maakt je ervan bewust hoeveel
verschillende nuances wit er zijn. Het toont de implicaties van de precieze
plaatsing van een deur in de muur.”11 Ook elementaire objecten – het bed,
de sofa, stoelen en de tafel – krijgen een secure plaats in het interieur.
Hun solitaire status is een ode aan de quasi-rituele functies van het leven.
Hun precieze ruimtelijk relatie maakt ze tot microarchitectuur binnen de
architectuur.“ Emptiness in architecture – or empty space – is not empty, butEmptiness in architecture – or empty space – is not empty, but
full: yet to realize this fullness requires the most exacting standards,” mijmerde
Bruce �hatwin ooit. Pawsons interieur is vol licht en ruimte. Eenvoud wordt,
volgens Bertoni, vaak gezien als een ondergeschikt alternatief. In het beste
geval is het een stijl die geschikt is voor winkels en showrooms. Met dit huis,
schrijft de criticus, bewijst Pawson dat extreme eenvoud ook leefbaar is.
75
4.2.1 de ene minimalistische keuken is de andere niet
Pawsons gevel is een kopie van de aanpalende huizen. Misschien een tikkeltje
witter. Je gaat de vijf treden op, opent de voordeur en er komt terecht een totaal
nieuwe wereld. Rechts vang je een glimp van een kamer, voor je bevindt zich
een houten trap. Meer lijkt er niet te zijn: trap, muur en leegte. Onderaan
lonkt een witte vlek. Je komt terecht in een ruimte die naadloos overloopt
naar buiten. Een blik op Pawsons tuin. Het is een zorgvuldige compositie:
één enkele boom, een trapje dat naar de aanpalende gemeenschappelijke tuin
leidt, een rechthoekig abstract blok met een secuur ingewerkte barbecue en
een natgeregende houten tafel. Groene bladen priemen door de openingen
van de houten afscheiding, alsof ze deel willen uitmaken van deze strakke
ruimte.
Het rechthoekig blok loopt door naar binnen. Je volgt het met je oog, draait je
om. Ook hier leeft een wereld die weinig ruimte laat voor objecten, kleuren
en ideeën die niet conform zijn aan Pawsons onbewegelijke perfectie. De
keukenruimte is gevuld met licht. Het reflecteert op de verschillende nuances
wit. Links bevindt zich het geometrisch blok, een commode met ingewerkte
keuken. Rechts rijst een maagdelijk witte wandkast. In het midden van de
kamer, nauwkeurig gevangen op een omboorde, bruine, rieten mat staan vier
stoelen en een eettafel. “For Pawson, furniture forms part of the space as a“For Pawson, furniture forms part of the space as a
whole and, in addition to fulfilling primary requirements, must contribute,
on an equal footing with architecture, to exalting the fundamental values of
emptiness, calm serenity, stillness and meditation.”12 De tafel is een kopie
van het exemplaar buiten. Robuuste houten planken vormen een rudimentaire
vorm, ondanks hun harde voorkomen zijn ze uiterst geraffineerd. In sommige
foto’s wordt de huiselijke authenticiteit gegarandeerd door de uitstalling van
fruit en groenten. De leegte is een rijkdom, want net zoals in de Minimal
76
Art word je je bewust van elk detail, elk object, elk materiaal en elke
lichtweerkaatsing. De fluitketel krijgt een ongeziene aandacht en verwordt
tot een elegant object.
De rechthoekige commode is een subtiel, dominant meubel. Het horizontaal
vlak bestaat uit stevige blokken marmer, die ietwat teruggetrokken zijn van de
muur. Daaronder vervolledigt een witte sequens van vlakken de geometrische
figuur. Het gekozen materiaal is voor Pawson niet van primair belang. Ruimte,
oppervlak en volume tellen des te meer. Het werkblad leest zich in eerste
instantie niet als marmer, maar als horizontaal continuüm. Het marmeren
werkblad deinst van de muur terug, in de ontstane ruimte huizen tl-lampen.
Wanneer die oplichten, werpen ze een aangenaam, summier licht over het
meubel. De lampen zetten zo op subtiele wijze de geometrische vorm in ‘the
spotlights’. Het is een terugkerend motief doorheen Pawsons oeuvre: vlakken
versmelten niet zomaar in andere, ze worden gearticuleerd door lichtstroken
en gleuven. Ook het plafond boven het werkblad loopt niet tot aan de muur
door. Opnieuw schuilt in de gleuf een lamp. Met deze subtiele oplossing
worden visueel ‘storende’ gloeilampen en tl-buizen vermeden. Ook in de
zitkamer en badkamer komen variaties op het thema terug. Zelfs de traptreden
trekt Pawson terug van de muren. Zo krijgt elk vlak een zelfstandige status.
Het keukenblok presenteert zich niet als keuken. Slechts een verzonken
kookblad en de sculptuur van een kraan doen vermoeden dat hier gekookt kan
worden. De koelkast, de oven, microgolf, potten en pannen zijn verdwenen
– of zitten netjes opgeborgen achter de witte vlakken. De bedieningsknoppen
van de kraan en de kookplaat zijn zwarte rechthoeken, verdoken in de
schaduw van het uitkragende marmer. Ook de witte keukenkast verbergt
zijn functie door zichzelf als vlak te affirmeren. Pawsons keuken veegt elke
��
connotatie aan werk weg. Zijn vormgeving is eerder een abstractie, een ode
aan het concept keuken.
Hermann Muthesius, auteur van het invloedrijke boek Das Englische Haus
(1904-05), opperde ooit dat de Engelsen niet geïnteresseerd waren in ‘show
or comfort’ in hun keuken. In tegenstelling tot de Duitse tegenhangers was de
keuken voor Engelse burgervrouwen verboden terrein. Het burgerlijke huis
uit de eerste helft van de 20ste eeuw splitst zich op in een representatieve
voorzijde en een verborgen achterzijde, beaamt ook Verschaffel in Bad Dream
Houses. De ontoegankelijke achterzijde waar (zwaar) huishoudelijk werk
verricht werd, vormde de machinekamer van het theatrale, gelukte leven.
“De waardigheid van het burgerlijke koppel en de status van de man berusten
immers op het bezit van een huis en de mogelijkheid om de echtgenote vrij te
stellen van het werk.”13 De huidige keukencultuur heeft, volgens Sudjic, een
volledig nieuwe status: voedselvoorbereiding is van secundair belang en de
keuken wordt heropgeladen als sociale ontmoetingsplaats van het huis. Het is
de plek waar niet enkel het gezin samenkomt, maar ook vrienden en bezoekers
worden verwelkomd. Bij Pawson is niks minder waar; de overbodige eetkamer
is geschrapt, in de zitkamer staat slechts één sofa. Voor een hartig ‘face-to-
face’ gesprek biedt de keukentafel de enige mogelijkheid. Pawsons woning
schept de indruk dat het zich volledig bloot geeft, dat het over geen private
ruimtes beschikt. Het huis is de absolute tegenhanger van wat Verschaffel
het Keukenhuis noemt. “Het archaïsche huis heeft geen voor- en achterkant,
het heeft een ‘midden’.”14 De traditionele woning is gesloten en privaat, het
behoeft geen theatrale ontvangstruimtes. ‘Vreemden’ komen er niet binnen.
Het Keukenhuis staat volgens Verschaffel symbool voor het ‘pure’ leven, het
huis als een omhulsel van de arbeid en de haard als oprechte trefplaats. Als
de burgerlijke woonlogica het werk naar de ‘achterkant’ verdrukt, dan veegt
78
Pawsons woning het volledig de deur uit. Hier zijn geen sporen van arbeid, de
keuken vormt het hoogtepunt van aristocratische representatie. Pawsons huis
vormt een kunstig status- en persoonlijkheidssymbool.15
Pawsons keuken is mijlenver verwijderd van de protagonistische Frankfurter
Keuken (1924) van Margarete Schutte-Lihotsky. In het interbellum laten de
progressieve Weense politici sociale woningen bouwen. Hun architectuur is
spaarzaam en gerationaliseerd. Met diezelfde zakelijke overtuiging ontwerpt
Schutte-Lihotsky de keuken: elke centimeter van de sterk begrensde ruimte
wordt benut. Handige potten om bloem, koffie, suiker en kruiden in op te
bergen, zijn ingebouwd. Vaat droogt op de voorziene rekken. De werkbladen
zijn gemakkelijk te reinigen en de architect voorziet zelfs een geprefabriceerd
wasbekken. Schutte-Lihosky’s keuken is een functioneel georganiseerd
proces. De architecte werkt voor ‘arme’ mensen, toch manifesteert zich hier
meer dan alleen een sociaal en maatschappelijk ideaal. De ethische eenvoud
maakt de keuken mooi, het wordt een tijdloos object. “The Frankfurt model“The Frankfurt model
can be regarded as the ancestor of every fitted kitchen there ever been,”16
schrijft Sudjic. Pawsons strakke keuken is ook tot op de laatste millimeterPawsons strakke keuken is ook tot op de laatste millimeter
uitgekiend. Zijn meubel heeft geen sociaal ideaal voor ogen, maar richt zich
vooral tegen de hedendaagse, visueel chaotische ‘consumptiejungle’. Hij
weigert een ‘miele’ of een ‘braun’ in zijn huis te nemen. De vormgeving
van de keukentoestellen richt zich toch enkel op de competitie in de winkel,
meer dan op het uitzicht in een huiselijke omgeving, meent hij. Apparaten
in een keuken zijn noodzakelijk, maar Pawson laat niet toe dat ze hun
omgeving domineren. Eenvoud is volgens hem het enige juiste antwoord op
de hedendaagse chaos; alleen een strakke geometrische vormgeving overleeft
de tijd en biedt volledige psychologische bevrediging. Ook Pawsons werk
79
heeft dus een morele dimensie. Ze is niet sociaal geïnspireerd, maar vloeit
voort uit de overvloed van de hedendaagse maatschappij, als ‘een oase van
rust tegenover het bombardement van impulsen’.
Het Boxy Huis te Deurle.17 Je staat in de tuin en krijgt een blik op de rustieke
achtergevel van een oud huis. Twee strakke glazen rechthoeken ontbloten
de benedenverdieping, als reclameborden voor het stijlvol vormgegeven
interieur. Het rechtse raam toont een strakke compositie; een grote tafel, zes
keurig geschikte stoelen, een kinderzitje, een verdoken keukenblok en enkele
huishoudelijke spullen. Slechts het kader van het raam verraadt dat dit geen
tweedimensionaal prentje is.
In tegenstelling tot Pawson gaat Van Severen voor de directe confrontatie.
Het monoliet, betonnen keukenblok heeft geen geheimen. De toestellen zijn
niet weggestopt, ze worden opgenomen in het vastberaden geheel. Het blok
vormt geen ode aan de techniek en zijn functionele schoonheid, maar is “een
poging om de extase van de elementaire elementen – steen, lucht en vuur
– tastbaar te maken.”18 Het duurt even voor je beseft dat water ontbreekt. Het
kraankopje in het open gat verraadt echter dat het wasblok zich om de hoek
verschuilt. Afwassen met zicht op de tuin.
Het betonnen blok vindt zijn voorganger in de De Brock keuken uit ’92.
De ideeën voor die keuken lijken Van Severen niet meer los te laten. In het
Boxy House en in OMA’s villa in Floriac krijgen ze hun uitwerking in andere
materialen zoals beton en polyester. De geometrische vorm is een voorbeeld
van extreme vormgeving, maar met een stabiele en dagelijkse toets. Het lost
de problemen van onze verhouding tot de dingen niet op, maar formuleert
ze in alle felheid. Een object om ‘tegen’ te leven. “Wie moderne cultuur
maakt, vertrekt van het besef dat de ‘domus’ voorbij is: de moderne kunst
82
en architectuur zijn […] getekend door hun begin of door vroeger,”19 schrijft
Verschaffel in Mon Lieu Commun. Van Severen lijkt dat hier maar al goed
begrepen te hebben. De haard vormt een knipoog naar het archaïsche centrum
van het huis, maar laadt tegelijkertijd de plek opnieuw op. De openheid naar
de eettafel, het blootgeven van de dagelijkse gebruiken, de kleuren en geuren
van de keuken vrij laten zweven, maken de keuken tot een nieuw ‘ouderwets’
centrum.
Over de minimalistische kunstobjecten schreef Fuchs: “you have to allow a
piece to project and define its place.”20 Van Severens keukenblok grijpt je bijVan Severens keukenblok grijpt je bij
de keel: het is indrukwekkend in zijn eenvoud, intrigerend in zijn evidentie
en fascinerend door zijn alledaagsheid. Vuile borden en tassen, kruimels
brood, een verloren snijplank met restjes groenten onteren dit meubel niet.
Integendeel, ze verrijken het, laden het op door hun banale eerlijkheid. Van
Severens object gaat verder dan zijn materiële grenzen. Door de alledaagse
realiteit te omarmen, laadt het meubel zich met extra betekenis op. “In elk
geval is deze keuken het tegendeel van wat het keukendesign de laatste
decennia heeft geproduceerd,” schrijft Bekaert, “zelfs het tegendeel van
het romantische en theatrale minimalisme à la Pawson. Een vergelijking
met dit soort minimalisme […] maakt de nuchterheid en directheid van Van
Severens aanpak duidelijk, maar ook zijn beslistheid om niet toe te geven
aan simplistische beeldvorming.”21 Ook Ernest �laes lijkt Pawsons woning
te schetsen met de woorden: “de mensen hebben geen verleden meer, alleen
nog een toekomst, en zo zijn ze veel armer. De band is gebroken met het
oude.”22
Een meubel ontwerpen met een directe, complexe en functionele rol is geen
eenvoudige opgave. Judds keuken in het New Yorkse 101 Spring Street23
83
mag dan wel niet minimalistisch zijn, ze maakt wel een duidelijk statement.
Naast Pawsons minutieuze vormgeving is Judds ‘ontwerp’ een mismakend
samenraapsel. Een oude afwasbak, ontbloot in al zijn functionaliteit en op
wankele oneffen poten, een simpel, zelfgemaakt bijzettafeltje, een potig
Amerikaans fornuis, een tweedehandse rustieke werktafel en een witte,
lelijke keukenkast. De tabasco, het afdruiprek, de potten en pannen, de
snijmachine en de fruitmandvormen een chaotische compositie. Alles is even
open en bloot. Het is een eigenzinnige ode aan het onvervalste, huiselijke
leven. Aan de muur hangt een uiterst gedetailleerde, zelfontworpen kast. Ze is
opgebouwd uit verschillende houten vlakken. De kastdeuren zijn weggelaten,
hier worden geen geheime ruimtes gecreëerd. Net zoals in zijn kunst biedt
dit object je de kans om de omgeving mee in ogenschouw te nemen. De
achterliggende muur, de gestapelde borden en de vlakken zijn alle even
belangrijk in de waarneming. En zo is de ganse verdieping geconcipieerd:
tien meter van de levendige keukencompositie hangt een strak werk van
Stella boven Judds zelfontworpen, strakke eettafel. Eén stoel staat slordig
achteruit geschoven en creëert een dynamisch spanning met de naburige
netjes uitgelijnde stoelen. De persoon die er het laatst op zat, heeft zich niet
de moeite genomen het meubel terug te schuiven. Nog tien meter verder staan
3 verloren Thonetstoelen, losjes door elkaar. Ze zijn niet ‘onbewegelijk’ aan
de grond vastgegroeid zoals Bertoni elk minimalistisch meubel omschrijft.
101 Spring Street is een statement: leven, werken, minimalisme en verleden
hoeven niet contradictorisch te zijn. Integendeel, ze kunnen elkaar verrijken,
voeden, vernieuwde betekenis geven. De gespannen lijnen van de keukenkast
verliezen hun ernst door de alledaagse chaos. Het minimalistische interieur
vindt in de authentieke architectuur van de oude stoffenfabriek een boeiende
tegenspeler. De kunstwerken putten uit hun levendige omgeving. En is
85
dat niet het ultieme doel van de Minimal Art? “To live is to leave traces,”
schreef Walter Benjamin ooit, mediterend over huiselijkheid. ‘Traces’
die de minimalistische kunstwerken voeden en de meubelen opladen met
betekenis.
Opnieuw vindt Pawson een tegenspeler. Zijn verstilde huis stapt uit het
wereldse, ontsnapt aan de tijd. “Zijn minimalisme is kouder en bevroren,
bijna calvinistisch. Het toont geen tolerantie voor de kleinste verandering van
zijn precieze en vastberaden initieel project,”24 vat Bertoni samen.
4.2.2 de ene minimalistische kast is de andere niet
Keer in gedachten terug naar Pawsons keuken.
De lege kamer gevuld met licht en ruimte, opgebouwd uit heldere vlakken.
Het meest dominante meubel is tevens het minst aanwezige. Links de
‘commode’, rechts een wandmeubel dat versmelt met de zijmuur. Beide
kasten onderscheiden zich slechts van hun witte omgeving door hun intenser
reflecterende oppervlak. Loos’ theorie als absoluut uitgangspunt.25
De kamerhoge panelen zijn maagdelijk glad. Noch uitwendige handvaten
noch visueel storende scharnieren verraden de achtergelegen opbergruimte.
De randen raken de omliggende vlakken niet, lijken zo te zweven. De
omhullende schaduwlijn accentueert de contouren van de vlakken. De
‘wand’ volgt een ritmische cadens van maagdelijke rechthoeken, waarop het
natuurlijk licht doorheen de dag verschuift. De doorlopende lampenstrook
in het plafond beantwoordt de verborgen tl-buizen van de commode. Het
accentueert de continuïteit van het geheel en werpt ‘s nachts een nieuw licht
op de zaak.
Slechts de onthechte naden doen vermoeden dat de 600mm brede vlakken
86
beweegbaar zijn. In de gleuven liggen de handvaten, van buitenaf onmerkbare,
subtiele inkepingen. De kopse kant van het wandmeubel verraadt het geheim
van de scharnieren: ze zitten ingewerkt in de plaat. “To achieve simplicity“To achieve simplicity
paradoxally requires an enormous amount of effort,”26 schrijft de architect.
De maagdelijkheid van de kasten weerspiegelt hun doel: de grote meubels
bieden de mogelijkheid om het leven op te bergen. De visuele lelijkheid
van het alledaagse, de chaos en wanorde die het huishoudelijk leven met
zich meebrengt, worden zo aan het oog onttrokken. Door hun onleesbare
vormentaal lijkt de architect zich enigszins voor de banale opbergruimtes
te schamen. De wandmeubelen zullen nooit een inkijk bieden. Ze vormen
een tweede, onzichtbare wereld, die aan het oog van de toeschouwer
wordt onttrokken. Pawsons uitkomst mag de vormelijke tweeling van de
kunstbeweging lijken, toch staat ze haaks op hun principes. De Minimal Art
die niks verbergt, niet alludeert noch illusies creëert, de kunst die je aandacht
op de opdwarrelende stofdeeltjes, de patronen van de museumvloer en je
eigen schaduw vestigt, heeft geen verborgen kamers of afgesloten ruimtes.
Denk aan LeWitts kunstobjecten; zijn geraamtes zijn opgebouwd uit strakke
kubussen. Door hun letterlijke openheid zorgt de kunstenaar ervoor dat
de omgeving mee in je perceptie sluipt. Pawson daarentegen verhult. Zijn
kast is een ondoordringbare wand. Zijn strakke composities verdragen geen
prullaria, zoals een Mondriaan geen ouwelijk kastje verdraagt. In die zin lijkt
Pawson eerder een abstract vormgever dan een minimalist. Bovendien is
zijn visuele eenvoud niet altijd even oprecht. Het grondplan van de keuken
toont duidelijk aan achter de eerste vijf vlakken slechts 150mm opbergruimte
schuilt, terwijl zich achter de andere panelen bruikbare bergruimte bevindt. De
architect gebruikt dit ‘trucje’, zodat het wandmeubel een visueel continuüm
zou vormen.
87
Met Van Severens K93 krijgen Pawsons maagdelijke kasten een speelse
antagonist. De beide kasten vervullen dezelfde noden, toch komt K93 veel
darteler naar je toe gehuppeld. Het meubel van 2.000 x 1.520 x 400mm
is een veulen: een indrukwekkend lijf op dunne, breekbare benen en even
beweeglijk. Het lijkt niet gebonden, kan even goed tegen een muur als in
het midden van een kamer staan. De vier ronde pootjes ondersteunen het
langwerpig, rechthoekige volume, een verzameling van drie slanke vakken
die met elkaar hun wanden uitwisselen. De holle vorm loopt naadloos in de
horizontale onderverdeling over. Geen vijzen, geen steunen. De liggende
dragers zijn even aanwezig en grijpbaar als de omgevende figuur. K93, een
solide, geëxtrudeerd silhouet van aluminium.
Boven en onderaan zijn sleuven uitgegraven. De schuifdeur vervolledigt
het omschrijvend volume, zorgt ervoor dat de wand zich als vlak affirmeert.
De status van de vaste en bewegelijke delen staan hier duidelijk los van
elkaar. Ook bij Pawson leeft dit onderscheid – weliswaar veel subtieler: de
maagdelijke kastdeur zweeft los van de achterliggende, onbewegelijke muur.
De vier kleine bouten zijn bij Van Severen een symbool voor de schuifdeur
zijn zelfstandige status.
Net zoals in de keuken, sluipt de poëzie wederom Van Severens object binnen.
De interne vakken definiëren elk hun eigen ruimte. Ze zitten vol ruimtelijke
potentiaal, ruimte die volgestapeld kan worden, ruimte die leeg kan blijven,
ruimte die opdeelbaar is. In de vakken ontstaan eigen werelden, aan elkaar
gelijk en toch door hun onderlinge betrekking verschillend. De schuifdeuren
kunnen slechts een deel van het vaste deel afsluiten. De alledaagse chaos,
die Pawson onverbiddelijk in zijn maagdelijke kasten opsluit, doen hier een
bewegelijk, interessant spel ontstaan. Dezelfde kast krijgt zo oneindig veel
89
gezichten. Die ruimtelijke spanning is een speelse constante in Van Severens
kasten. Het doorschijnende polycarbonaat van de Copyright Boekenkast
(1994) biedt een diffuus vervormde inkijk. Kasten, zoals K88, weigeren
deuren en geven zo zichzelf bloot.
De drie lege ruimtes van de kast bieden ruimte, ordenen zonder te
rangschikken. Een scala van oneindig invulbare mogelijkheden. “Dat een
koele kast zo ontroerend kan zijn,” schrijft Bekaert over een soortgelijke kast,
“is een ontdekking. Maar nog groter is de ontdekking dat deze ontroering in
simpele dagelijkse dingen schuilt.”27 Het meubel leeft in het spanningsveld
tussen de eisen van functioneel gebruik en de wetten van het eigenzinnige
object dat naar een autonome vorm streeft.
Door het innerlijke geheim van zijn kast bloot te geven, omarmt Van Severen
het alledaagse, in al zijn schoonheid, in al zijn lelijkheid. Boeken, een stapel
borden, planten, speelgoed… bespelen zowel hun praktische banaliteit als
hun poëtische kracht. K93 is tegelijkertijd kunst en meubel. De kast “is
afgestemd op menselijke aanwezigheid en daar helemaal van doordrenkt.”28
Pawsons kasten zijn onmenselijk en sacraal. Ze slokken elk spoor van leven
op. Eens dicht veranderen ze in een ondoordringbare wand. De kunst heeft
zich hier alvast in de minimalistische vormgeving genesteld: Pawson huis
stelt het wonen tentoon; Van Severen legt de artistieke dimensie van het
alledaagse bloot.
Vanaf het midden van de jaren ‘70 ogen Judds sculpturen als abstracte kasten.
De ruimtelijke lichamen resulteren uit een spel van open- en geslotenheid,
van volledigheid en gedeeltelijkheid. Het functionele archetype weerspiegelt
zich aanvankelijk in horizontale series en verticale stapelingen. Later verdeelt
de kunstenaar het interieur van het kunstwerk met loodrechte of diagonale
90
schappen. Deze nieuwe ‘trend’, die zich vanaf 1974 manifesteert, ontwikkelt
zich volgens de criticus Volker Rattemeyer gelijktijdig met Judds nieuw
studiegebied, de architectuur en uit zich later in zijn vormgeving.
Zet Van Severens K93 en Judds Untitled 1989-2 naast elkaar. Het ‘veulen’
is weliswaar zijn elegante benen kwijt en ligt immobiel op zijn rug, toch
is de visuele overeenkomst proefbaar. De solide boord vormt een 2.000mm
lange, vierkanten doos.29 De 1.000mm hoge, hermetische buitenwand omsluit
een gewichtloos, bijna onwerkelijke inwendige ruimte. Op de bodem liggen
een zwart en een oranje plexiglazen vlak. Twee parallelle schappen delen de
ruimte op: het ene halfhoge vlak nestelt zich perfect in het midden, het andere
lijkt te zweven in de bovenste helft. De verschoven liggers zorgen voor een
interne dynamiek.
De formele overeenkomst tussen de Minimal Art toont zich hier duidelijk.
Untitled 1989-2, een omgevallen kast. Of is het omgekeerd? Van Severens
kast als een visuele kopie van het kunstwerk. Eén ding is duidelijk, ze zijn
niet hetzelfde. Ze groeien elk uit hun eigen noden, vertrekken van hun eigen
inerte intenties. Judds kunstobject smeekt om benadering. Het leeft in een
wereld van gedachten en woorden. Om te existeren moet het gezien en
overdacht worden. Het minimalistisch kunstobject krijgt pas zijn betekenis
in een reflexieve ervaring. Dat hoeft bij vormgeving niet, of althans niet per
se. “Om te bestaan hebben ze geen aandacht nodig. Als anonieme dingen
verblijven ze in zichzelf, en juist daardoor blijken ze [Van Severens kasten,
tafels en stoelen m.n.] intrigerend genoeg om er niet aan voorbij te gaan.”30 Is
dit een eventuele verklaring waarom de Minimal Art een flink literair debat
behoeft, terwijl de vormgeving stilletjes kan blijven staan?
Judds geanodiseerde aluminium doos is naadloos afgewerkt. De juiste
91
lichtinval op de matte zilveren materie creëert magische effecten, waardoor
de doos van binnenuit lijkt op te lichten. Stockebrands indruk vat ze samen
in de woorden: “a Rembrandt effect transposed into modernity.”31 Reflecties
zijn zachte vlekken. Harde schaduwen worden geschuwd, slechts tedere
overgangen kleuren de vlakken. Het interieur is, zoals Pawsons huis, een
subtiel lichtspel. De gekleurde vlakken vormen vaste referentiepunten, hun
reflecties nevelige patronen. Waar het oranje en het zwart elkaar raken, tekent
zich een scherpe scheidingslijn af. De potentiaal van licht wordt door Judd
afgetast in kleur en materialiteit, bij Pawson in verschillende tinten wit.
Het dynamische interieur van Untitled 1989-2 zuigt de omringende leegte
mee; moleculen duiken speels onder de eerste regel, springen over de tweede,
verwijlen in het grotere bassin om dan weer de omgevende ruimte in te vliegen.
Vanuit elk standpunt biedt het kunstwerk een nieuwe impressie: de schappen
lijken soms lijnen en verschijnen dan weer als vlakken. De gekleurde vlekken
vormen steeds nieuwe patronen. De naderende toeschouwer kan zichzelf in
de matte spiegel ontwaren.
“Een sublieme expressie van technische perfectie,”32 schrijft Stockebrand
verder. De ‘ongenaakbare’ schoonheid en de geraffineerde detaillering van
Judds werken fascineren ook de Nederlandse criticus Fuchs. Volmaaktheid
wordt slechts duidelijk indien alles ‘geslaagd’ is, stelt hij. Vorm, materiaalkeuze,
ritme en interval zijn allen uiterst delicate aspecten, waarmee een kunstwerk
staat of valt. “Their surface was blank: they carried no history.”“Their surface was blank: they carried no history.”33 Eén krasEén kras
vernietigt, volgens Fuchs, de integriteit en visuele consistentie van het
kunstwerk. Ook Pawsons sacrale vormgeving geeft diezelfde indruk: krassen
en imperfecties passen niet in zijn overzichtelijke, gedetailleerde design.
De materie blijft bij Van Severen levendig, het moet gevoeld worden en
93
laten voelen. De menselijke signatuur en de patina van de tijd kunnen het
object alleen maar verrijken met een ziel. Zijn eerste, tafels T88W en T88A
zijn onbeschermd, ze moeten één kunnen worden met de kaasplank en het
omgestoten glas wijn. Sporen van het alledaagse maken het object tot een
individu. “Je mag uit de dingen nooit het leven stelen,”34 zegt de ontwerper
in een interview. Noch in materialiteit, kleur of in zijn alledaagse nuttigheid.
Van Severens kast is een dense samenvatting van die overtuiging. “Voor
een ascetische estheet die enkel op zuiver schoonheid uit is, kunnen deze
objecten wellicht een genoegen zijn,” schrijft Bekaert, “maar een esthetische
interpretatie beantwoordt de vraag naar hun pakkende karakter en hun
aangrijpende kracht niet. En precies daardoor onderscheiden ze zich, door
die schone schil van zich af te werpen en zich aan de wereld en het leven
bloot te stellen.”35
Eén ding maken zowel Pawson, Judd als Van Severen duidelijk: visuele
eenvoud is slechts mogelijk indien de detaillering uiterst verfijnd is. Alle drie
zijn het perfectionisten zonder weerga.
4.2.3 de ene minimalistische zetel is de andere niet
Keer terug, ga de trap op. Aanschouw het subtiele lichtspel dat ontstaat
door de vereniging van het zachte hout en de witte zijdes. De treden raken
de muren niet, creëren zo de impressie te zweven. ‘Ordinaire’, alledaagse
aspecten verkrijgen hier hun eigen begrijpelijke status. De smalle verticale
ruimte maakt een visueel storende leuning overbodig.
“Elegance is the key to these details,”36 schrijft Ypma.
Ga voorbij de scheidende kastwand, laat de zachte, summiere kleuren van
de zitkamer tot je doordringen. Links bevinden zich kamerhoge maagdelijke
kasten, rechts verwijlt een rechthoekig, kamerlang vlak. Een abstract meubel
94
met interpreteerbare functies; zitbank of platform. In de rechtermuur is een
rechthoekige opening waarin een haard schuilt. Minuscule roetstrepen boven
de opening bewijzen dat die ook echt gebruikt wordt, dat dit niet enkel een
conceptueel huiselijk motief is. Op de grond ligt evenwijdig met de muren
een muisgrijze rieten mat, die zacht overvloeit in de tint van de vloer. In het
midden van de kamer, afgekeerd van de binnentredende bezoeker, een secuur
geplaatste sofa. Slechts een ruiker bloemen zorgt voor de natuurlijke toets.
Ondanks de herkenbare herhaalde principes uit de keuken ademt de zitkamer
een andere, zwoelere atmosfeer uit. Door het kleurgebruik, de gereduceerde
opening naar de buitenruimte, de zachte overgang van het tapijt en de haard
wordt de ruimte intiemer.
De houten sofa37 staat als een centrale ‘Gestalt’ in de ruimte. Door zijn positie
en onderscheidende materiaal, een ode aan de rituele opdeling van het huis.
Het meubel oogt strak, de lijnen lopen uiterst parallel met zijn omringende
ruimte. Slechts de kreukels in de kussens als sporen van een menselijke
afdruk. De zetel duikt – weliswaar met variërend concept – op in verschillende
werken van Pawson. Het principe is redelijk eenvoudig: drie opwaartse
vlakken vormen een schelp van 2.400 x 1.500 x 900mm. De bovenkant wordt
afgewerkt met uitstekende vlakken. Op 200mm boven de grond bevindt zich
een horizontaal vlak, waarop een maagdelijk wit kussen steunt. Daaronder
ondersteunt een ietwat teruggetrokken vierde wand het stelsel. De 900mm
diepe zitbank wordt afgewerkt met een doorlopende wollen ruggensteun en
twee decoratieve kussentjes. In het latere Driade-model strijkt Pawson de
plooien weg: de wollen kussens worden opgevuld met poly-urethaan voor
een strakker en ‘minimalistischer’ uitzicht. Het 600 mm brede vlak, waarmee
de rug van het meubel is afgewerkt, voegt een extra dimensie aan het object
96
toe. Zijn ideale hoogte verhult een geïntegreerd werkblad. De Japanse
designer Kenji Ekuan omschrijft dit oosterse concept als ‘furoshikibility’.38
Het multifunctioneel meubel reduceert het nodige en laat Pawsons typische
leegte verder expanderen.
De warmte van de kleur en de rijkdom van textuur van de eiken schelp brengen
leven in het interieur. Hout is volgens Bertoni een typisch minimalistisch
materiaal: het peilt in een tijdloze diepte en valt niet in te plaatsen in
tijdspecifieke interieurs. Toch voldoet ook de houttextuur aan een ritmerende
orde. De 200mm brede planken liggen voegloos naast elkaar en vormen een
repetitief motief. De sofa-werktafel werd reeds tijdens het ontwerpproces
overdacht en secuur in de ruimte geplaatst. Door de sofa’s directe confrontatie
met de witte buitenmuur bakent zich een subtiele, tweede ruimte af. Deze
intieme ‘oase van rust’ is een terugkerend motief in Pawsons werk, dat ook
in Tilty Hill Barn en in de lounges van de Hong Kongse luchthaven toegepast
wordt.
Op dezelfde manier waarop Pawson een muur in zijn ontwerp plaatst,
plaatst hij zijn meubilair. ‘Als een geschaalde versie van eenzelfde nood’.
De gedetailleerde weergave van Wegners Y-chair en Cow horn Chair, zijn
zelfontworpen Driade-meubelen, zelfs de knoppen van de kookplaat en de
naden van de keukentafel worden reeds in zijn grondplannen opgenomen.
Het toont Pawson als de ultieme perfectionist, die geen enkel detail aan het
toeval wil overlaten. In zijn eigen huis is elk vlak en elke lijn overdacht.
Hij keert als het ware de strategie van de Minimal Art om. De ‘simpele’
kunstobjecten laten weinig zien en vestigen zo de aandacht op de realiteit van
de omringende omgeving. Hun geïdealiseerde witte tentoonstellingsruimte
is slechts een tussenstap naar de reële buitenwereld. Pawson daarentegen
97
‘determineert’ de ruimte. Zijn witte abstracte vlakken vormen een ideaal en
geabstraheerde scène. Zo kan de aandacht verschuiven naar elk object dat in
de ruimte aanwezig is. De vormgeving wordt sculptuur en Pawson stelt het
wonen tentoon.
Toch maken zowel het minimalistische kunstobject als Pawsons werk ruimte
voor reflectie. Beide veroorzaken een bewustwording van zaken die anders
aan je aandacht ontsnappen. Bij de kunst is dat zijn context, bij Pawson
is dat de ‘Gestalt’ van zijn vormgeving. In die zin heeft Bertoni gelijk: in
leeggemaakte ruimten komen minimalistische meubelen optimaal tot hun
recht.
Ondanks hun verschillende benadering is de verwantschap tussen Judds
dennenhouten Sofa-Bed39 (circa 1977) en Pawsons sofa onmiskenbaar. In de
versie van Judd ontbreken weliswaar de uitkragende vlakken en liggen de
naden horizontaal, toch creëren beide een strakke houten schelp. In Marfa
bevindt zich één van Judds eerste exemplaren. Het is een zelfgemaakt model,
opgetrokken in grove en lichtjes krommende dennenhouten platen. Net zoals
zijn andere, eerste meubelen is de vormgeving van het Sofa-Bed rudimentair.
De structuur wordt bepaald door de proporties van de in Marfa voorhanden
zijnde houten planken. Pas op het einde van de jaren ‘80 geeft Judd de
productie van het meubilair uit handen. Het Sofa-Bed verliest zijn rustieke
charme en strakke dennenhouten planken vervangen de kromme exemplaren.
Ook op het concept wordt gevarieerd; zo worden ook een tweepersoonsbed
en een hoger opgetrokken versie geproduceerd.
Geheel origineel is het idee Sofa-Bed niet: een soortgelijk meubel vinden we
in het Silvestrins Bartos Huis in de Provence uit 1992. In 1975 ontwerpt ook
Piero De Martini de ietwat onelegante variant La Barca.
99
Onder het Greenbergiaans regime probeert Judd wanhopig zijn
designexperiment te legitimeren. Zijn initiatief komt zogezegd voort uit een
gebrek aan goed meubilair in Marfa en omstreken. “There was no furniture“There was no furniture
and none to be bought, either old […] or new, since the few stores sold only
fake antiques or tubular kitchen furniture with plastic surfaces printed with
inane geometric patterns or flowers.”40 Zijn interieurs vullen zich echter metZijn interieurs vullen zich echter met
stoelen van o.a. Rietveld, Breuer en Mies van der Rohe en ontbloten zo zijn
leugen. Toch verschillen kunst en design door de intenties van de ontwerper,
meent Judd. Hij laadt zijn designobjecten wanhopig met externe betekenis op,
terwijl ze zo gelijklopend zijn met zijn kunst. Beide media hanteren dezelfde
principes: hun gereduceerde vormentaal, de inwendige verdeling, het spel
met de rechthoekige vlakken, de materiaalkeuze en zelfs het kleurenpallet
zijn identiek. De ietwat ruwe afwerking van o.a. het Sofa-Bed staat in ruw
contrast met de verfijnde detaillering van Judds kunstobjecten. Maar wanneer
het meubilair uiteindelijk industrieel vervaardigd wordt, verliest ook dat
argument alle draagkracht. Zijn stoelen, banken, tafels en sofa’s worden
alle geconstrueerd met rechte hoeken en loodrechte vlakken. Daarbij gaat
er slechts weinig aandacht naar de ergonomie uit. Het ‘ongemakkelijke
meubilair’ wordt in het beste geval comfortabeler door het toevoegen van
kussens. De schelp van Judd verkrijgt zijn strakke vormgeving ten koste van
de ergonomie.
Vergelijk de houten schelp met Van Severens Blue Bench (1997). Het
object is volgens Bekaert het ‘hoogtepunt’ uit de ontwerper zijn oeuvre.
Het intrigerend blok schuim van 2.000 x 1.250 mm steunt op zes lage
aluminiumpootjes. De blauwe ‘wolk’ uit polyurethaan zweeft. Van details
lijkt er helemaal geen sprake meer te zijn. Een object dat materie gebleven is,
100
schrijft Bekaert. In tegenstelling tot het Sofa-Bed is kleur hier een dominant
gegeven. Aanvankelijk alleen in een helblauw, wordt de bank nu ook in
het wit, zwart en fosforgroen geproduceerd. Deze laatste versie heeft de
bijkomende bedoeling in het donker op te kunnen lichten, zodat je er niet
over struikelt.
In verschillende fotografische composities raakt de bovenste balk van de
strenge geometrische vorm de naad tussen muur en vloer. Het vormt een
knipoog naar de strakke lijn van het minimalistisch design. Gepresenteerd
onder de ergonomische vormgeving van de Chaise Longue 199�� ontbloot de
sofa pas zijn echte aard: de bovenste, verplaatsbare blauwe balk schikt zich naar
persoonlijke wensen en het polyurethaan laat tijdelijk, lokale vervormingen
toe. Toch herstelt de materie zich steeds in zijn oorspronkelijke vorm. De
blauwe ‘wolk’ vat het polyurethaan in een blijvende silhouet, zonder het ooit
dood te kneden. Opnieuw tovert Van Severen de artistieke minimalistische
vormentaal om in persoonlijke poëzie. De subtiele, humoristische links geven
de vormgeving diepte, waardoor ze, zoals Dubois schrijft, in de ‘trendloze
dimensie van tijd’ terechtkomen.
In Richard Huttens41 Poef-pouff uit 1994 vindt Van Severens sofa qua concept
zijn voorganger, toch slaagt de ontwerper erin de stoel over de grenzen van de
leesbare constructie te trekken en een flirterige relatie met de zwaartekracht
aan te gaan.
De houten schelp – zonder de kussens – kan enigszins geplaatst worden
naast Judds reeks Untitled 1989. Het designobject speelt ook met verschoven
vlakken binnen een duidelijk gedefinieerde ruimte. Zet een houten kubus
met afmetingen 2400 x 1500 x 900mm, neem het bovenvlak weg, breng
het ondervlak 200mm omhoog, schuif een verkleind langs vlak een tiental
101
centimeter naar binnen en je verkrijgt – in essentie – de basisstructuur
van de houten schelp. De artistieke minimalistische iconografie werkt in
dit voorbeeld direct bij Judd en Pawson. “Of course if a person is at once“Of course if a person is at once
making art and building furniture […] there will be similarities. The various
interests in form will be consistent. If you like simple forms in art you will
not make complicated ones in design,”42 schreef Judd ooit. Toch bewijst VanToch bewijst Van
Severen met de Blue Bench dat de ‘straight line of the minimalist design’ niet
contradictoir hoeft te zijn aan ‘zitbaar’ en ergonomisch meubilair.
De voorgaande case study illustreert Bertoni’s stelling: minimalisme
kan overlappen en tegenspreken, visies gaan uit elkaar en komen later
weer samen. Van Severens eigenzinnige interpretatie tegenover Judds en
Pawsons verbijsterend identieke concept bewijzen hoe breed minimalisme
geïnterpreteerd kan worden, of beter, hoe compleet verschillende werken het
label opgekleefd krijgen.
4.2.4 samenvatting
Pawson en Van Severen zijn het er over eens: “de benaming minimalisme
baseert zich op de puur visuele eenvoud.”43 ‘Minimalistische’ vormgeving
is meer dan alleen vorm. De case studies illustreren dat meerdere facetten
bespeeld worden: materiaal, functionaliteit, kleur en geur. De meubelen
hebben hun eigen verhaal en bevatten verdoken links. Vertrekkend vanuit de
Minimal Art, geworteld in een rijke traditie, spat de ‘stroming’ alle richtingen
uit. Niet alleen de diverse disciplines, maar ook de vormgevingsscène zelf
bestaat uit verschillende, overlappende minimalismes. Soms komen visies
samen, vaak kijken ze volledig de andere kant op. Net zoals in de kunst
bestaat een hoofdelijke invulling per ontwerper. ‘De kunst van het weglaten’
is een strategie, maar laat veel ruimte voor persoonlijke beslissingen.
102
Het minimalisme wijst het verleden niet af, stelt Bertoni. De drie aangehaalde
vormgevers hebben allen een bewuste houding tegenover hun voorgangers
en de hedendaagse realiteit. Judd en Pawson bewijzen het in hun geschriften
en hun interieurs. Ook Van Severens vormgeving, duidelijk een kind van de
hedendaagse technologieën en technieken, is het resultaat van een historische
synthese. Zijn perceptie over het verleden verwerkt hij op subtiele wijze in
zijn objecten. Denk maar aan de haard in zijn keukenblok. Het verwijst naar
het ‘hart’ van het traditionele keukenhuis en demonstreert zo het heropladen
van de keuken als sociaal centrum.
Hun werken ogen strak, zijn uiterst gedetailleerd en geraffineerd. Hun
meubelen zoeken naar de primaire principes van hun meubel-zijn. “If I am“If I am
designing a chair, I do not think about what other people have produced […]
Instead I start from first principles – what is the essence of a chair?”44 HunHun
eindresultaat mag eenvoudig ogen, meestal is de vormgeving het resultaat
van een lange zoektocht en van een complexe – en luxueuze – detaillering.
Ondanks die enkele gemeenschappelijke eigenschappen gaan de ontwerpers
op hun eigen wijze hun voorgangers en het begrip ‘minimalisme’
interpreteren. Het dilemma ‘Art-Non Art’ ligt Judd nauw aan het hart. Zijn
meubilair is zogezegd een statement tegen de kunst en de kunstenaar belaadt
het met externe betekenis. Zijn vormgeving is een aftasten, een rudimentaire
voorganger van de hedendaagse vormgeving. Het lijkt de essentie van een
zetel, een tafel en een stoel wel te vatten, maar het blijft in de tirannie van
de vorm steken. Zijn artistieke opvatting staat in de weg. De kunstenaar/
designer is weldegelijk, zoals Ypma en Bertoni stellen, een voorloper van het
contemporaine minimalistische design. De secure gedetailleerde industriële
103
uitvoering van zijn kunst heeft een iconische functie, maar de echte toedracht
situeert zich vooral in zijn conceptie over het alledaagse. Hij toont dat strakke
vormgeving geen sober, abstract kader behoeft. Minimalistisch design hoeft
geen simplistische beeldvorming in te houden. De banale chaos van het leven
kan een verrijking zijn.
“Als ze [vormgeving m.n.] ernstig worden genomen, zal de kunst vanzelf
komen, zelfs kunst die dicht bij de kunst zelf staat,”45 schrijft Judd in On
Furniture. Het citaat lijkt letterlijk toepasbaar op Van Severen. Voor hem
bestaat het dilemma ‘Art-Non Art’ eigenlijk niet. De functionaliteit van
het meubel staat voorop en het object wijst zich zelf wel uit. Juist door die
pragmatische houding kruipt de kunst en de poëzie in Van Severens kasten,
zetels en stoelen. Bekaert omschrijft zijn ‘minimalisme’ dan ook als levendig,
spontaan, onvoorspelbaar en sensueel.
Het is duidelijk dat de formele vormgeving van de Minimal Art aan Van
Severen appelleert, hij neemt de strakke, gedetailleerde vormgeving dan
ook over. Maar de overeenkomst gaat dieper: de ontwerper heeft de ware
toedracht van de kunst begrepen. Door objecten tot hun essentie te brengen,
kan het zwaartepunt van de perceptie verschuiven naar in de marge gebleven
dimensies. Zijn oeuvre is een exploratie van verschillende facetten zoals geur,
kleur en materialiteit. Waar de meeste ‘minimalisten’ verstillen, omarmt Van
Severen het leven en het alledaagse. Zijn meubelen verdragen de realiteit van
het leven, het verrijkt zijn vormgeving. Zijn objecten overwinnen bovendien
de tirannie van de vorm. Het kent “de wegen om deze tirannie tegen haarzelf
te keren en voor eigen doeleinden te misbruiken. Het gaat langs of door de
vormelijkheid heen om naar iets anders verwijzen.”46
104
Pawsons minimalisme heeft een volledig andere bijklank. Het is een
levensvisie, een strikte en strenge overtuiging. Zijn vormgeving veegt
de chaos weg, ze veegt het leven weg, ze veegt de arbeid weg. Het is een
smetloos, bijna calvinistisch minimalisme. “Pawson has managed to transcend“Pawson has managed to transcend
the boundaries between art and architecture, between fashion, design and
photography. His work is part of a long tradition of simplicity in architecture,
and it is longevity which is its strength.”47 Pawson ontkent de morele dimensiePawson ontkent de morele dimensie
van zijn werk niet. Eenvoud en een sobere vormgeving zijn volgens hem de
juiste antwoorden op de flitsende realiteit van het heden. Nieuwigheden en
snufjes zijn overschatte waarden. Een eenvoudige esthetiek is het enige dat
ons volledig kan bevredigen – fysiek, visueel en psychologisch. “Perhaps I“Perhaps I
am an evangelist after all.”48
105
Eindnoten
1 Donald Judd, “ Donald Judd, “Specific Objects”, 1965 in: J. S. Meyer, Minimalism,
Themes and movements, p. 207.
2 R. Fuchs, “Donald Judd (Artist at Work)”, in: N. Serota, R. Fuchs, “Donald Judd (Artist at Work)”, in: N. Serota, Donald
Judd, p. 23.
3 Donald Judd, geciteerd uit Donald Judd, geciteerd uit New Nihilism or New Art?, interview
door Bruce Glaser met Donald Judd, Dan Flavin en Frank Stella, New York,
15 februari 1964, opgenomen in J. S. Meyer, Minimalism, Themes and
movements, p. 200.
4 Maarten Van Severen, vrij aangehaald in: “De zonen van Severen,
designers”, in: Tijd-cultuur, p. 7.
5 G. Bekaert, Maarten Van Severen, p. 105.
6 Zoals eerder vermeld is diepgaande literatuur over ‘minimalistische
vormgeving’ schaars. Van alle minimalisten die Bertoni in zijn boek aanhaalt,
vormen Van Severen en Pawson degene waarover ik het meeste gedegen
informatie vond. Over Judds kunstwerken is heel wat literatuur te vinden,
grondige lectuur over zijn vormgeving – die enigszins secundair was in zijn
oeuvre – is dan weer zeldzamer.
7 Het project uit 1999 is een restauratie. Na een serie van kleine
projecten voor een cultureel avant-garde cliënteel – zoals de Van Royen
appartementen in Londen (1981, 1986, 1991), het �hatwin appartement
(1982), de Audi appartementen in Londen (1984) en Amsterdam (1993),
het Saatchi huis in Londen (1987), Miro house in Londen (1988) – koopt
de architect in de befaamde Londense wijk Notting Hill een vervallen huis.
Het eindresultaat is een symbolisch werk, dat Pawsons levensvisie perfect
reflecteert. Zijn internationale positie wordt er enorm door opgekrikt. Beelden
van het interieur duiken wereldwijd op in gespecialiseerde magazines en
106
komen zelfs voor in meer algemene publicaties. De grote hoeveelheid
architectonische oplossingen en zijn specifieke wooninrichting, waarmee hij
reeds experimenteerde in verschillende voorgaande projecten, bereiken hier
een summum.
8 Absalon (Meir, Eshel):1964, Ashod, Israël – 1993, Parijs,
Frankrijk.
Het oeuvre van de Israëlische Absalon, dat meestal kunst, architectuur en
video verenigt, toont duidelijk de kunstaars verlangen voor een betere, ideale
wereld en zijn vurige hoop voor verandering.
9 http://thegalleriesatmoore.org/publications/absalonpv.shtml.
10 J. Pawson, “The Simple Expression of �omplex Thought”, in: J. Pawson, “The Simple Expression of �omplex Thought”, in: El
Croquis, p. 7.
11 Vrije vertaling naar: D. Sudjic, John Pawson works, p. 8.
12 F. Bertoni, Minimalist design, p. 154.
13 B. Verschaffel, “Bad Dream Houses: de impasse in de
woningarchitectuur”, in: De Witte Raaf.
14 Ibidem.
15 In John Pawson works is Sudjic er van overtuigd dat Pawsons
huis geen uithangbord is, zoals bij andere architecten vaak het geval is. Dit
project is volgens de criticus in eerste instantie een woning en veel meer
dan een financiële of professionele investering. Toch valt de gelijklopende
vormentaal met latere projecten niet te ontkennen, denk maar aan The Walsh
House in �olorado (2001) of de Japanse kopie het Tetsuka Huis (2005).
16 D. Sudjic, D. Sudjic, John Pawson works, p. 17.
17 Het Boxy House te Deurle is een renovatie van een oud familiehuis
uit 2000. Daarbij wordt niet alleen een nieuwe keuken ontworpen, ook de
leefruimte, de ramen, de slaapkamers, de showroom, bibliotheek en het concept
107
voor de badkamer worden door Van Severen en zijn team ontworpen.
18 G. Bekaert, Maarten Van Severen, p. 102.
19 B. Verschaffel, “Mon lieu commun. Over de betekenis van het B. Verschaffel, “Mon lieu commun. Over de betekenis van hetOver de betekenis van het
‘werk’ in het moderne», in: De Witte Raaf.
20 R. Fuchs, ‘Donald Judd (Artist at work)’, in: N. Serota, R. Fuchs, ‘Donald Judd (Artist at work)’, in: N. Serota, Donald
Judd, p. 16
21 G. Bekaert, Maarten Van Severen, Gent-Amsterdam, 2000, p.
102.
22 Ernest �laes, geciteerd in: B. Verschaffel, “Bad Dream Houses: de
impasse in de woningarchitectuur”, in: De Witte Raaf.
23 In 1968 koopt Judd een leegstaande stoffenfabriek in het gietijzeren
district van New York. Het gebouw heeft een sprekende façade met een enorme
glasoppervlakte en een karakteristieke brandtrap. De restauratie vangt aan in
1969, een renovatie waarbij de originele integriteit van het gebouw bewaard
blijft. Het gebouw blijft slechts gedurende drie jaar de nieuwe thuis van de
Judds.
24 Vrij vertaling naar: F. Bertoni, Minimalist design, p. 154.
25 Met de woorden “Freedom from ornament is a sign of spiritual
strength” beëindigt de Oostenrijkse architect zijn Ornament and Crime uit
1908. Zijn collectie kritische werken bevat ook The elimination of furniture
uit 1924, waarin Loos zichzelf afvraagt waaraan een echte moderne architect
moet beantwoorden. Het antwoord: “he must build houses in which everyHet antwoord: “he must build houses in which every
item of furniture that cannot be moved, must be concealed inside the walls.”
26 J. Pawson, J. Pawson, Minimum, p. 19.
27 G. Bekaert, Maarten Van Severen, p. 99.
28 Ibidem, p. 95.
29 Untitled 1989 –11 is onderdeel van een ‘reeks’ van 12 individuele
108
werken die Judd voor de Duitse Staatliche Kunsthalle Baden-Baden ontwierp.
De omgevende kubus van alle twaalf dozen hebben dezelfde afmetingen
en een verwijderd bovenvlak. De werken vormen geen serie, maar twaalf
individuele werken die slechts een greep zijn uit een veel grotere hoeveelheid
mogelijkheden. Binnen het aluminium volume gaat Judd spelen met twee
componenten. De eerste component zijn 500mm hoge verdelers, die het
volume overlangs in halveren. De schappen worden perfect op ¼ of ½ van de
lengte ingebracht, waardoor ze het object ook verticaal verdelen. De tweede
component, kleur, wordt in het object ingebracht door zwart, blauw of oranje
plexiglas op de bodem te leggen of geanodiseerde, blauwe of zwarte schappen
te gebruiken. Elk object is het resultaat van een individuele combinatie van
die beide aspecten.
30 G. Bekaert, Maarten Van Severen, p. 95.
31 M. Stockebrand, “�atalogue”, in: N. Serota (red), M. Stockebrand, “�atalogue”, in: N. Serota (red), Donald Judd, p.
225.
32 Ibidem, vrije vertaling, p. 226.
33 R. Fuchs, “Decent Beauty”, in: R. Petzinger en H. Dannenberger
(red), Kunst + Design, p. 84.
34 A. Luyten, “De man op de 7de heuvel” in: M. Van Severen, Maarten
Van Severen: werken, p. 76
35 G. Bekaert, Maarten Van Severen, p. 95.
36 H. Ypma, London Minimum, p. 138.
37 De karakteristieke Pawsonzetel duikt voor het eerst op in Tilty
Hill Barn (1996). In 1998 wordt Pawson door het Italiaanse bedrijf Driade
benaderd, dat hem vraagt om een meubelcollectie te ontwerpen. Drie jaar later
worden vier stukken – een bed, een tafel, een bank en een sofa – geproduceerd.
De sofa, door Driade in Amerikaans Kersenhout geproduceerd, is een weinig
109
variërend model op het ‘prototype’ in Tilty Hill Barn.
38 De term ‘furoshikibility’ is een verzelfstandiging van het Japanese
voorwerp ‘furoshiki’. Dit is een eenvoudig, rieten voorwerp dat gebruikt
wordt om verscheidene dingen in te wikkelen: van bankbriefjes, boeken tot
groenten. Na gebruik kan het voorwerp eenvoudig opgerold en meegenomen
worden. De Japanse designer Kenji Ekuan (°1929) neemt de ‘furoshiki’ als
het ultieme voorbeeld van het oosters multifunctionele denken.
In: M. Dietz en M. Mönninger, Japanese design, p. 11.
39 Het precieze jaartal waarin Donald Judd zijn Sofa-bed ontwerpt,
heb ik niet kunnen achterhalen. Maar gelijkaardige ontwerpen in dezelfde
materialen, zoals Children’s Double Platform Bed en de Child’s Desk, situeren
zich rond 1977.
40 D. Judd, geciteerd in B. Bloemink en J. �unningham, Design art,
p. 43.
41 Hutten, Richard: 1967, Zwollerkerspel, Nederland.Deze
internationaal succesvolle Nederlandse designer is een van de sleutelfiguren
van Droog Design.
42 D. Judd, geciteerd in: Design art, p. 38.
43 Vrije vertaling naar: J. Pawson, Minimum, p. 18.
44 J. Pawson, “Preferencial treatments: John Pawson recommends J. Pawson, “Preferencial treatments: John Pawson recommends
the work of AG Fronzoni and Maarten Van Severen”, p. 44.
45 Vrije vertaling naar: D. Judd, “On Furniture”, 1986 in: Donald
Judd: Architektur, p. 138.
46 G. Bekaert, Maarten Van Severen, p. 95.
47 D. Sudjic, D. Sudjic, John Pawson works, p. 17.
48 J. Pawson, “The simple expression of complex thoughts”, in: J. Pawson, “The simple expression of complex thoughts”, in: El
Croquis, p. 7.
111
Het minimalistisch design heeft ademruimte nodig. Zijn optimale omgeving
is de abstracte compositie van de minimalistische architectuur. Vanuit
Franco Bertoni’s visie is de thesis op zoek gegaan naar de omgang van de
minimalistische vormgeving met de domestieke realiteit. Als er iets duidelijk
geworden is doorheen deze studie, is het dat Bertoni’s stelling niet zomaar op
elk minimalistisch object van toepassing is.
In leeggemaakte ruimten komt de vormgeving weliswaar ten volle tot zijn
recht. Dit wordt zowel bewezen in de voorstellingswijze van reclames en
overzichtswerken, als in de lege interieurs van o.a. Pawson. Zij bieden het
object een geabstraheerde, ideale scène. Het meubel wordt een sculptuur, het
vestigt zich als een ‘Gestalt-an-sich’. Net zoals in de Minimal Art zorgt de
eenvoudige vormentaal voor een verschuiving van het zwaartepunt van de
perceptie. De toeschouwer wordt zich ten volle bewust van elk detail, elke
verhouding, de materialiteit en de compositie. Het object wordt subarchitectuur
binnen de architectuur en krijgt betekenis vanuit zijn ruimtelijke positie.
Deze medaille heeft echter een keerzijde; ze lijkt het ‘pure’ leven nauwelijks
te verdragen. Daarom verhult Pawson de alledaagse prullaria. Elke visuele,
complexe obstructie wordt verwijderd of geweerd. In zijn filosofie past een
oubollige lamp niet naast een strakke sofa en hoort vuile vaat zich niet op
te stapelen naast de wasbekkens. In deze omgeving lijkt het minimalistisch
meubel een ‘speciaal’ object met ‘speciale’ noden.
112
Maar zoals Judd en Van Severen bewijzen, is het verkeerd om de abstracte
ruimtes van de minimalistische architectuur als exclusieve of zelfs optimale
biotoop te bestempelen. Hun meubelen vatten moeiteloos plaats in minder
radicale ruimtes. Hier storen een verloren paar schoenen of een rommelige
tafel niet, integendeel: de minimalistische objecten worden vanuit hun
levendige omgeving opgeladen met betekenis. Bij Judd is die ingreep
heel direct; zijn design staat letterlijk temidden van zijn interieur. Van
Severen gaat verfijnder te werk; zijn objecten zijn volledig afgestemd op
menselijke aanwezigheid en daar helemaal van doordrenkt. De alledaagsheid
manifesteert zich op verschillende, subtiele wijzen: zijn keukens verbergen
hun functionele apparaten niet, maar tonen ze in alle felheid; zijn kasten
stoeien met hun banale inhoud; zijn tafels nemen de patina van de tijd en
hun persoonlijke behandeling op. De koele, sobere vormgeving tegenover
de alledaagse banaliteit ontroert. In Van Severens’ objecten heeft de poëzie
zich teruggetrokken, geduldig en sprakeloos wachten op het moment van de
herkenning en de aanvaarding, schrijft Bekaert. Door het alledaagse niet uit
de weg te gaan, krijgt het minimalistische object een additionele, zeer rijke
dimensie.
De formele vormentaal van de Minimal Art ligt aan de basis van de hedendaagse
‘ethiek der eenvoud’. Door objecten tot hun ‘bare irreducible minimum’ terug
te brengen, kan het zwaartepunt van de perceptie zich verleggen naar in de
marge gebleven condities. Het minimalistisch kunstwerk vestigt de aandacht
op de realiteit van het museum, het minimalistisch designobject legt facetten
als detaillering, materiaal, geur en kleur bloot. Maar zoals eerder bewezen
situeert de echte toedracht van de kunstbeweging zich vooral in zijn conceptie
over het alledaagse. Door post te vatten op de grond, weg van zijn voetstuk en
113
uit zijn kader, werpt het de traditionele waarden van de autonome kunst omver.
Het zet strategieën van andere disciplines in. Het minimalistisch kunstwerk is
de baanbrekende tussenstap van de kunst op weg naar de werkelijke wereld.
Judd en Van Severen zetten de tendens verder. Door te opereren in ‘doorsnee’
interieurs putten zij uit het dynamisch decor van het leven. Pawsons setting
daarentegen keert de conceptie van de Minimal Art als het ware om. In plaats
van een voortzetting naar het alledaagse, wordt de strakke vormgeving terug
de musearuimtes in geduwd. Door het leven te verhullen, inspireert deze
vormgeving zich eerder op de theatrale leegte van het artistieke moment, dan
op de domestieke realiteit. Pawsons huis stelt het wonen tentoon.
Het vormgevingsminimalisme demonstreert zijn open, interpreteerbare
houding.
115
Judd, Donald
1928, Missouri, USA – 1994, Manhattan.
Op 3 juli 1928 wordt in Missouri één van Amerika’s belangrijkste artiesten
geboren. Donald Judd beslist na zijn militaire dienst in Korea om kunstenaar
te worden. Hij studeert filosofie en kunstgeschiedenis aan �olombia
University. Van 1959 tot 1965 woont hij in New York en verdient zijn geld als
een kunstcriticus bij Art News, Arts Magazine en Art International. Redelijk
vroeg breekt hij met traditionele schilderkunst en zijn schilderijen veranderen
in driedimensionale objecten. Judd herkent parallelle ontwikkelingen in het
werk van Lee Bontecou, John �hamberlain, Dan Flavin, Yves Klein, Robert
Morris, Frank Stella. Samen met Morris, Flavin, Sol LeWitt en �arl Andre
vormt hij tijdens het ‘hoog-minimalisme’ een kritische autoriteit.
Zijn eerste designexperimenten gebeuren in 1986, wanneer Donald Judd het
gebouw in de 101 Spring Street in New York koopt en het renoveert. Drie
jaar later trekt Judd naar Marfa in Texas, waar hij verschillende ongebruikte
gebouwen opkoopt. Gedurende jaren ‘70 en ‘80 realiseert Judd zijn droom
door ‘ideale musea’ te creëren. Hij schept aangename ruimtes, waar artiesten
voor langere tijd hun eigen werk tentoon kunnen stellen. Tot zijn dood in 1994
leeft en werkt hij afwisselend op zijn ranch in Ayala de �hinati, ten zuidwesten
van Marfa in Texas en in Eichholteren bij Küssnacht in Zwitserland.
116
Pawson, John
1949, Halifax, Engeland.
In 1949 wordt John Pawson geboren in Halifax, in het noorden van Engeland.
Hij groeit op in de boomloze heidelandschappen van Yorkshire. Zijn ouders,
aanhangers van het methodisme, voeden hem op met waarden zoals soberheid
en bescheidenheid. Na zijn middelbare school reist hij een jaar door het
Middenoosten, India en Australië. Op zijn terugweg bezoekt hij New York.
Eenmaal terug in Engeland komt het onafwendbare: Pawson moet in het
textiel- en kledingsbedrijf van de familie aan de slag. Vijf jaar lang blijft hij
voor zijn vader werken.
In 1973 krijgt Pawson opnieuw reiskriebels. Hij vliegt naar Japan, waar hij
Engels onderwijst aan de business universiteit van Nagoya. Het vierde jaar
brengt hij door in Tokyo. Daar werkt hij enige tijd in het atelier van de designer
Shiro Kuramata. Ondanks het feit dat hij nooit als officiële leerjongen wordt
aangenomen, observeert Pawson Kuramata aandachtig. Hij leert dat het
mogelijk is om te experimenteren met materialen en technologieën zonder
de ‘spirit of simplicity’ op te offeren. Voornamelijk Kuramata draagt ertoe
bij dat de 30-jarige Pawson zich in 1979, een jaar na zijn terugkeer naar
Engeland, inschrijft in de Architectural Assosiation in Londen. Die verlaat hij
twee jaar later. Pawson start samen met �laudio Silvestrin een eigen praktijk
in het Londen van de jaren ‘80, waar de minimalistische tendens zich begint
te ontwikkelen. Het vruchtbare koppel Silvestrin-Pawson krijgt internationale
erkenning voor hun minimalistische architectuur, maar gaat na enkele jaren
uit elkaar. Hun verschillende visies over eenvoud drijven hen uit elkaar. John
Pawson start zijn eigen bureau. Zowel in zijn architectonische projecten als in
zijn design, staan geometrische, eenvoudige figuren centraal.
117
Van Severen, Maarten
1956, Antwerpen, België – 2005, Gent.
Maarten Van Severen wordt in 1956 geboren, als zoon van de abstracte
schilder Dan Van Severen. Opgroeiend in een artistiek milieu kiest de
ontwerper er voor om architectuur te studeren aan het Gentse Sint-Lucas. Na
drie jaar gooit hij de kap over de haag, een beslissing die hij later niet betreurt.
Na zijn werk bij verschillende interieur- en designbureaus, begint hij in 1986
zijn eigen meubels te produceren. Het atelier vervaardigt de eerste jaren alle
meubelen ambachtelijk. Zijn eerste stuk, een lange, dunne tafel in staal, is
sindsdien herwerkt en geproduceerd in aluminium. In 1989 maakt hij zijn
eerste houten tafel die even precies gedetailleerd en gevormd is als zijn eerste
werkstuk. Vanaf 1990 ontwerpt Van Severen ook zitmeubelen. Ondertussen
gaat hij succesvolle ‘pacten’ aan met architecten zoals Rem Koolhaas en
Xaveer De Geyter. Ook de productie van het atelier wordt overgegeven aan
internationaal, gerenommeerde meubelproducenten. Zo brengt Vitra in 1998
met Chair .03 voor het eerst een industrieel vervaardigde Van Severen op de
markt. Later werkt de ontwerper samen met bedrijven zoals Target Lighting
(lamp), Obumex (keuken), Edra (sofa), Bulo (tafel) en Top Mouton (tafel,
stoel, etc.) samen. In 2005 overlijdt de ontwerper vroegtijdig aan de gevolgen
van kanker.
119
Boeken - M. Aav (red), Finnish modern design: utopian ideals and everyday
realities, 1930 - 1997, New Haven, Yale university press, 1998.
- A. A. Alessi, De droomfabriek: Alessi vanaf 1921, Keulen, Könemann,
1998.
- A. Barré-Despond, Dictionnaire international des arts appliqués et du
design, Paris, Éditions du Regard, 1996.
- G. Battcock, Minimal art : a critical anthology, in de reeks: Berkeley
(�alif.), University of �alifornia Press, 1995.
- G. Bekaert, Maarten Van Severen, Gent-Amsterdam, 2000.
- F. Bertoni, Minimalist architecture, Basel, Birkhäuser, 2002.
- F. Bertoni, Minimalist design, Basel, Birkhäuser, 2004.
- B. Bloemink en J. �unningham (red), Design art: functional objects
from Donald Judd to Rachel Whiteread, Londen, Merell, 2004.
- G. Breuer (red), Vormgeving in Vlaanderen 1980-199��: 1ste triënnale
voor vormgeving in Vlaanderen, Brussel, Gemeentekrediet, 1995.
- M. Byars, The Design Encyclopedia, Londen, King, 2004.
- J. �apella, Tiny architecture designs by the twentieth-century architect,
Barcelona, Universitat politèchnica de �atalunya, 2001.
- E. �astillo (red), Minimalism: design source, New York, Harper Design,
2004.
- V. �autereels, F. Floré, [e.a.], [IM]perfect by design : 4de triënnale voor
120
vormgeving, Brussel, Koninklijke musea voor kunst en geschiedenis,
2004.
- F. �olpitt, Minimal art : the critical perspective, Seattle, University of
Washington Press, 1993.
- L. Daenens (red), 2e triënnale voor vormgeving in Vlaanderen: een blik
op industriële vormgeving, Brussel, VIZO, 1998.
- L. Daenens (red), Forms from Flanders: from Henry van de Velde to
Maarten Van Severen 1900-2000, Gent, Ludion, 2001.
- W. Davidts, Bouwen voor de kunst? Museumarchitectuur van Centre
Pompidou tot Tate Modern, Gent, A&S/books, 2006.
- M. Dietz en M. Mönninger, Japanese design, Keulen, Taschen, 1994.
- P. Dormer (red), Design since 194��, New York, NY, Thames and Hudson,
1993.
- K.-N. Elno en L. Peire, Vormen van heden, tentoonstellingscatalogus,
1957.
- P. Fiell en �. Fiell Design van de 20e eeuw, Keulen, Taschen, 2000.
- E. Gaynor, Finland, living design, New York, Rizzoli, 1984.
- L. Gomez (red), Minimalismus, Minimalist: Einführung: Design und
Möbel, Architektur, Intérieurs; Minimalisme, minimalist: introductie:
ontwerp en meubelen, architectuur, intérieurs; Minimalisme,
minimaliste: introduction: design et meubles, architecture, intérieurs,
Berlijn, Feierabend Verlag, 2003.
- �. Greenberg, “Recentness of Sculpture (1967)”, in: Battcock (red.),
Minimal art : a critical anthology, Berkeley (�alif.), University of
�alifornia Press, 1995, pp. 180 - 186.
- W. Halén en K. Wickman, Scandinavian design beyond the myth: fifty
years of design from the Nordic countries, Stockholm, Arvinius, 2003.
121
- B. Haskell (red), Donald Judd, New York, Whitney museum of American
art, 1988.
- H. Heynen (red), Wonen tussen gemeenplaats en poëzie: opstellen over
stad en architectuur, Rotterdam, 010, 1993.
- K. B. Hiesinger, G. H. Marcus, [e.a.], Design since 194��, in de reeks:
Philadelphia, Philadelphia Museum of Art, 1983.
- D. Judd, Complete writings 19��9-19��7: gallery reviews, book reviews,
articles, letters to the editor, reports statements, complaints, Halifax,
Press of Nova Scotia �ollege of art and design, 2005.
- D. Judd, Complete Writings 19��9-197��, Eindhoven, Lecturis bv, 1987.
- D. Judd, Donald Judd: Architektur, Münster, Westfälischer Kunstverein,
1989.
- B. Kalthoff en D. Judd, Donald Judd: Architektur, Münster, Westfälischer
Kunstverein, 1989.
- J. T. Kirk, The Shaker world: art, life, belief, New York, Abrams, 1997.
- R. E. Krauss, “Overcoming the Limits of Matter. On Revising
Minimalism”, in: Elderfield (red.), American Art of the 1960’s, New
York, The Museum of Modern Art / Harry N. Abrams, Inc., 1991, pp.
123 -141.
- J. S. Meyer (red), Minimalism, London, Phaidon, 2000.
- J. S. Meyer (red), Minimalism : art and polemics in the sixties, New
Haven, Yale University Press, 2001.
- A. Mostaedi, The home office, in de reeks: Architecture Showcase,
Barcelona, �arles Broto i �omerma, 1999.
- N. Oda, Danish chairs, San Francisco, �hronicle books, 1999.
- J. Pawson, Minimum, London, Phaidon Press Limited, 1996.
- R. Petzinger en H. Dannenberger (red), Kunst + Design: Donald Judd.
122
Räume, Stuttgart, �antz, 1993.
- N. Serota (red), Donald Judd, Londen, Tate publishing, 2004.
- P. Sparke, Industriële vormgeving en cultuur in de twintigste eeuw, de
Bilt, �antecleer bv, 1989.
- P. Sparke, Japanese vormgeving in de twintigste eeuw, De Bilt,
�antecleer bv, 1988.
- �. Stoullig, Art minimal: Carl André, Dan Flavin, Donald Judd, Sol
Le Witt, Robert Morris, Tony Smith, in de reeks: Artstudio 6, Parijs,
Artstudio, 1987.
- D. Sudjic, John Pawson works, Londen, Phaidon Press, 2001.
- M. Van Severen, Maarten Van Severen: werken = Maarten Van Severen:
works, Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2004.
- �. Van Winkel, Moderne leegte : over kunst en openbaarheid, Nijmegen,
SUN, 1999.
- A. Von Vegesack (red), 100 masterpieces for the Vitra design museum
collection, Weil am Rhein, Vitra Design Museum, 1996-7.
- J. A. Walker en J. Attfield (red), Design History and the History of
Design, Londen/�oncord, Pluto Press, 1989.
- J. M. Woodham, Twentieth century design, in de reeks: Oxford history of
art, Oxford/New York, Oxford University Press, 1997.
- H. Ypma, London Minimum, Londen, Thames and Hudson, 1996.
- P. Lemmens, Minimal Art: een onderzoek naar de abstracte
beeldhouwkunst in Amerika, Katholieke Universiteit Leuven, 1986.
- W. Van Acker, Per Kirkeby: onderzoek naar de architecturale sculptuur
Thesissen
123
in relatie tot de minimal art, Universiteit Gent, 2004.
- A. Van Hauwe, Minimalisme en Architectuur. Onderzoek naar de
verhouding van de publieke en de private ruimte bij minimalistische
woonarchitectuur aan de hand van de minimal art en de figuur van dan
graham, Universiteit Gent, 2006.
- P. Van Isacker, Over de relatie object-ruimte in de minimal art,
Universiteit Gent, 1987.
- P. Vlaminck, Minimal Art en haar invloed op het modern denken in
Architectuur, Universiteit Gent, 1996.
- John Pawson. 199�� 200��, El �roquis, Madrid, nr. 127/2005.
- “De zonen van Severen, designers”, in: Tijd-cultuur, 9/12/1998, p. 7.
- K.-N. Elno, “De vorm der dingen. Beschouwingen over industriële en
ambachtelijke vormgeving”, in: Vlaamse Pockets, Hasselt, p. 136.
- K.-N. Elno, “Design: strijdig met het elite-idee. Iedereen heeft recht op
goede meubelen”, in: De Nieuwe, 24/12/1965.
- K.-N. Elno, “Het Konflict”, in: De Standaard der Letteren, 24-
25/09/1960.
- K.-N. Elno, “Schouw, gebeurtenissen waar wij belang stellen”, in:
Ruimte pp. 5-9.
- P. Loze, “Maarten van Severen en Fabiaan van Severen”, in: A+
architectuur, pp. 54-58.
- “John Pawson. Tetsuka House”, in: GA Houses nr. 88 / pp. 32 - 41.
- “Plain Pawson: house, London”, in: Architectural Review nr. 207 / mei,
pp. 93-95.
Tijdschriftartikels
124
- A.-�. �have, “Minimalism and the Rhetoric of Power”, in: Arts
Magazine 64, nr. 51 / januari, pp. 44-63.
- W. Davidts, “Messy Minimalism. Voorbij de White �ube”, in: De Witte
Raaf nr. 93 / september 2001, http://www.dewitteraaf.be.
- M. Dubois, “Meubels in een benzinestation”, in: de Architect interieur
nr. 5 / mei, pp. 56.
- F. Floré, “Sociaal Modernisme. De designkritiek van K.-N. Elno (1920-De designkritiek van K.-N. Elno (1920-
1993)», in: De Witte Raaf, januari-februari 2001, pp. 7-8.
- R. Gregory, “Eternal life: monastery, Novy Dvur, �zech Republic”, in:
Architectural Review nr. 215 / april 2004, pp. 69-75.
- A. Koch, “Droog Design”, in: De Witte Raaf, januari-februari 2005,
http://www.dewitteraaf.be.
- A. Morris, “Furniture and Objects”, in: El Croquis nr. 127 / 2005, pp.
179-189.
- J. Pawson, “Preferencial treatments: John Pawson recommends the work
of AG Fronzoni and Maarten Van Severen”, in: Architectural Design nr.
72 (4) / pp. 42-45.
- S. Jacobs, “A fatality of misinterpretation. Over de kunsttheorie vanOver de kunsttheorie van
�lement Greenberg”, in: De Witte Raaf, januari-februari 1997, http://
www.dewitteraaf.be.
- S. Lütticken, “Het schilderij en de afvalbak”, in: De Witte Raaf, januari-
febrauri 2001, pp. 11-13.
- S. Lütticken, “Minimal”, in: De Witte Raaf, maart-april 2002, http://
www.dewitteraaf.be.
- �. Slessor, “Boxing clever: house, Tokyo”, in: Architectural Review nr.
218 / september 2005, pp. 86-89.
- D. Sudjic, “John Pawson: casa unifamiliare, Londra = One-family house,
125
London”, in: Domus nr. 821 / December, pp. 22-29.
- D. Sudjic, “Una casa in Germania: l’architettura di John Pawson
fotografata per “Domus” da Todd Eberle”, in: Domus nr. 865 / december
2003, pp. 28-45.
- P. Swimberghe, “De �hinese Deen”, in: Weekend Knack nr. 11 / 15-
21/03/06, pp. 139-144.
- P. Swinnen, “Merging versus troubleshooting: het werk van Maarten
van Severen”, in: Archis nr. 1 / pp. 54-57.
- B. Verschaffel, “Bad Dream Houses: de impasse in de woningarchitectuur”,
in: De Witte Raaf, juli-augustus 2005, http://www.dewitteraaf.be.
- B. Verschaffel, “Mon lieu commun. Over de betekenis van het ‘werk’Over de betekenis van het ‘werk’
in het moderne», in: De Witte Raaf, januari - februari 2000, http://www.
dewitteraaf.be.
- B. Verschaffel, “The meanings of domesticity”, in: The Journal of
Architecture nr. 7 (3) / pp. 287 - 296.
- B. Verschaffel, “Over vormgeving”, in: De Witte Raaf, januari-februari
2001, http://www.dewitteraaf.be.
- �. Veugen, “Liever iets minder dan iets meer: Dan, Maarten en Fabiaan
Van Severen”, in: Kunstbeeld 25, nr. 10 / pp. 30-31.
- A.B., “Een referentiepunt voor kunst in Vlaanderen”, in: de Morgen,
22/5/1998, pp. 35.
- L. De Keyzer, “Al dat gekakel. een triogesprek met Dan, Maarten en
Fabiaan Van Severen”, in: de Standaard der Letteren, 13 oktober 2000,
pp. 10-13.
Krantenartikels
126
- L. De Keyzer, “Maarten van Severen, de eeuwige zoektocht naar de tafel
zonder poten”, in: De Standaard Magazine, 3/4/1998, pp. 3-6.
- A. Goyvaerts, “De nieuwe stoelen van de minister-president”, in: De
Morgen, 23/5/1998, p. 10.
- L. Lambrechts, “Funktionele meubelen om naar te kijken”, in: De
Morgen, 6/5/1994, p. 6.
- P. Van Dyck, “Het gevoel opnieuw te beginnen. Boek en expo over
ontwerper Maarten Van Severen”, in: De standaard Weekend, 29-
30/1/2000, pp. 22-26.
- K. Vlerick, “Twijfelen is mijn hobby”, in: De Financieel-Economische
Tijd, 8 juni 2002, pp. 12-13.
- B. Verschaffel, Archaïsche denken: de notie van het sacrale
(manuscript).
- B. Verschaffel en W. Davidts, Het concept van het minimale in de na-
oorlogse architectuur. De ‘Nieuwe Eenvoud’: van sociaal imperatief tot
esthetische strategie (essay).
- �. Van Winkel, Leven met Kunst (essay).
- “Industrieel ontwerpen in de hedendaagse maatschappij”, sprekers:
Wieki Somers, Fabiaan Van Severen, in de lezingenreeks: Designkritiek.
Ontwerpen in de hedendaagse maatschappij, TOR, Hasselt, 7/10/05.
- “�ross-over tussen design en kunst”, sprekers: Lut Pil, Francis Smets,
Onuitgegeven publicaties
Lezingen
127
Weyner&Borms, in de lezingenreeks: 3x3 Design, Amarant, Brussel,
19/11/05.
- http://www.dewitteraaf.be
(magazine De Witte Raaf)
- http://www.claudiosilvestrin.com
(homepage Silvestrin)
- http://www.jaspermorrison.com
(homepage Morrison)
- http://www.johnpawson.com
(homepage Pawson)
- http://www.molteni.it
(homepage Molteni)
- http///www.obumex.be
(homepage Obumex)
- http://thegalleriesatmoore.org/publications/absalonpv.html
(Absalon)(Absalon)
- http://vincentvanduysen.com
(homepage Van Duysen)
- http://www.vitra.com
(homepage Vitra)
- http://www.wikepedia.org
(online encyclopedie)
Websites
met dank aan:
wouter davidts fredie floré
stevenmijn ouders en zusje
anneliesdorith, sarah, celine en jan
alle vriendjes en vriendinnetjes