MILIEU€¦ · van mens en milieu. Zodra het gemeenschappelijk standpunt tijdens een volgende...
Transcript of MILIEU€¦ · van mens en milieu. Zodra het gemeenschappelijk standpunt tijdens een volgende...
Internet: http://ue.eu.int/Newsroom
E-mail: [email protected]
9420/00 (Presse 219 - G) 1
NL
9420/00 (Presse 219)
(OR. en)
2278e zitting van de Raad
- MILIEU -
Luxemburg, 22 juni 2000
Voorzitter: de heer José SOCRATES
Minister van Milieubeheer en Ruimtelijke Ordening van de Portugese Republiek
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 2
NL
INHOUD
DEELNEMERS.................................................................................................................................. 3
BESPROKEN PUNTEN
GROTE STOOKINSTALLATIES ...................................................................................................... 4
NATIONALE EMISSIEMAXIMA VOOR BEPAALDE LUCHTVERONTREINIGENDE
STOFFEN ............................................................................................................................................ 7
COMMUNAUTAIRE STRATEGIE INZAKE KLIMAATVERANDERING - conclusies van
de Raad................................................................................................................................................. 9
DUURZAME ONTWIKKELING IN HET STEDELIJK MILIEU .................................................. 13
LIJST VAN PRIORITEITSTOFFEN OP HET GEBIED VAN HET WATERBELEID ................. 14
COMMUNAUTAIRE STRATEGIE INZAKE CHEMISCHE STOFFEN ...................................... 15
RICHTSNOEREN INZAKE STAATSSTEUN VOOR MILIEUBESCHERMING ........................ 16
DIVERSEN
− Gebromeerde brandvertragers .................................................................................................. 17 − Richtlijn betreffende het afval van elektronische en elektrische apparatuur............................ 17 − Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en milieubescherming....................... 17 − Richtlijn betreffende de bevordering van hernieuwbare energiebronnen ................................ 18 − Deelneming van milieuorganisaties aan de normalisatiewerkzaamheden ............................... 19 − Richtlijn inzake batterijen en accu's ......................................................................................... 19 − Organische tinverbindingen in luiers........................................................................................ 19 − Communautaire besluiten die via de medebeslissingsprocedure zijn aangenomen ................. 20
ZONDER DEBAT GOEDGEKEURDE PUNTEN
EXTERNE BETREKKINGEN
− Goederen voor tweeërlei gebruik ............................................................................................................................. I
− Betrekkingen met de geassocieerde LMOE - Letland ........................................................................................... III
_________________
Voor meer informatie: tel. 02/285.62.19 of 02/285.68.08
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 3
NL
DEELNEMERS
De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:
België : mevrouw Magda AELVOET minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
Denemarken : de heer Svend AUKEN minister van Milieubeheer en Energie
Duitsland: : de heer Jürgen TRITTIN
minister van Milieubeheer, Natuurbehoud en Reactorveiligheid
de heer Leo LARSEN
staatssecretaris van Milieubeheer en energie
Griekenland : de heer Ilias EFTHYMIOPOULOS staatssecretaris van Milieubeheer, Ruimtelijke Ordening en Open-
bare Werken Spanje : de heer Jaume MATAS i PALOU minister van Milieubeheer
Frankrijk mevrouw Dominique VOYNET minister van Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Ierland : de heer Noel DEMPSEY minister van Milieubeheer en Plaatselijke Bestuur
Italië : de heer Willer BORDON minister van Milieubeheer
Luxemburg : de heer Charles GOERENS de heer Eugène BERGER
minister van Milieubeheer staatssecretaris van Milieubeheer
Nederland : de heer Jan PRONK minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu-
beheer Oostenrijk : de heer Wilhelm MOLTERER minister van Land- en Bosbouw, Milieubeheer en Waterhuis-
houding Portugal : de heer José SÓCRATES de heer Pedro da SILVA PEREIRA
minister van Milieubeheer en Ruimtelijke Ordening staatssecretaris van Ruimtelijke Ordening en Natuurbehoud
Finland : mevrouw Satu HASSI
minister van Milieu
Zweden : de heer Kjell LARSSON minister van Milieubeheer
Verenigd Koninkrijk : de heer Michael MEACHER minister van Milieubeheer
mevrouw Sarah BOYACK minister van Vervoer en Milieubeheer (Schotse Regering)
* * *
Commissie :
mevrouw Margot WALLSTRÖM lid
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 4
NL
GROTE STOOKINSTALLATIES
De Raad heeft met eenparigheid van stemmen een politiek akkoord bereikt op basis van een
compromis van het voorzitterschap, met het oog op een gemeenschappelijk standpunt over de
herziening van Richtlijn 88/609/EEG inzake beperking van de emissies van bepaalde
verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties, tegelijk met een akkoord over een
gemeenschappelijk standpunt met betrekking tot de voorgestelde richtlijn inzake nationale
emissiemaxima (zie volgend punt). De voorzitter beschreef het akkoord over beide
gemeenschappelijke standpunten als een belangrijke stap in de inspanningen van de Gemeenschap
ter bestrijding van luchtverontreiniging en ter verbetering van de bescherming van de gezondheid
van mens en milieu.
Zodra het gemeenschappelijk standpunt tijdens een volgende Raadszitting is aangenomen, wordt het
voor een tweede lezing volgens de medebeslissingsprocedure aan het Europees Parlement
toegezonden.
De ontwerp-richtlijn wijzigt de elf jaar oude bestaande richtlijn voor grote stookinstallaties - de
resterende tekst van de oorspronkelijke richtlijn en de nieuwe bepalingen zijn in één tekst
geconsolideerd. Zij heeft tot doel de communautaire beperking van de luchtverontreiniging door
nieuwe stookinstallaties aan te scherpen, overeenkomstig de aanzienlijke technische vooruitgang
die in deze sector is geboekt. De voorgestelde emissiegrenswaarden voor SO2 (zwaveldioxide), NOx
(stikstofoxiden) en stof zijn twee keer zo streng als de huidige waarden.
De ontwerp-richtlijn moedigt ook warmtekrachtkoppeling aan en stelt specifieke emissie-
grenswaarden vast voor het gebruik van biomassa als brandstof. Bovendien wordt beoogd om de
werking van de richtlijn uit te breiden tot gasturbines, waarvan het gebruik voor de opwekking van
elektriciteit snel toeneemt, en de NOx-emissies van dergelijke turbines te regelen. De voorgestelde
waarden zijn minimumwaarden en het staat de lidstaten vrij strengere waarden vast te stellen.
Het ontwerp van een gemeenschappelijk standpunt, dat overeenkomstig een amendement van het
Europees Parlement verder gaat dan het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, heeft
betrekking op alle stookinstallaties met een nominaal thermisch vermogen van 50 MW of meer, met
inbegrip van installaties van vóór 1987, voordat de oude richtlijn tot stand kwam. Meer bepaald
worden in het gemeenschappelijk standpunt de volgende regels vastgesteld:
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 5
NL
1. Installaties met een na de datum van de inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn afgegeven
vergunning, de zogenaamde "nieuwe" installaties, dienen te voldoen aan de in deel B van de
in bijlage III tot en met VII van de ontwerp-richtlijn vastgestelde emissiegrenswaarden voor
S02, NOx en stof; deze grenswaarden zijn twee keer zo streng als de huidige waarden.
2. Installaties met een vergunning van na 1 juli 1987, de datum van inwerkingtreding van de
oude richtlijn, en vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn, de zogenaamde
"oude-nieuwe" installaties, dienen te voldoen aan de in deel A van de bijlagen III tot en
met VII van de ontwerp-richtlijn vastgestelde emissiegrenswaarden. Dat zijn de waarden van
Richtlijn 88/609/EEG, als gewijzigd bij Richtlijn 94/66/EG.
3. Voor installaties met een vergunning van vóór 1 juli 1987, de zogenaamde "bestaande"
installaties van vóór de oude richtlijn, die voorheen uitgesloten waren van de toepassing van
de richtlijn, mogen de lidstaten uit twee alternatieven kiezen. Uiterlijk op 10 januari 2008
moeten zij, ofwel
- passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat alle bedrijfsvergunningen voor
bestaande installaties voldoen aan de voorschriften voor installaties waarvoor tussen
1 juli 1987 en de datum van inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn een vergunning is
afgegeven;
- op nationaal niveau een emissiereductieplan opstellen en toepassen, rekening houdend
met o.a. de inachtneming van de maximumwaarden in de bijlagen I en II van de
ontwerp-richtlijn. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het nationale emissiereductie-
plan de totale jaarlijkse emissies van NOx, SO2 en stof van bestaande installaties
verlaagt tot het niveau dat bereikt zou zijn indien de in het bovenstaande streepje
bedoelde emissiegrenswaarden waren toegepast op de bestaande installaties die in het
jaar 2000 in werking zijn of die welke in 2000 worden onderworpen aan een door de
bevoegde autoriteit goedgekeurd saneringsplan, teneinde te voldoen aan de door de
nationale wetgeving voorgeschreven emissiereductie, op basis van de feitelijke
werkingsduur tijdens een jaar, de gebruikte brandstof en het thermisch vermogen,
gemiddeld over de laatste vijf exploitatiejaren, tot en met het jaar 2000. De sluiting van
een in het emissiereductieplan opgenomen installatie heeft niet tot gevolg dat de totale
jaarlijkse emissies van de resterende installaties van het plan worden verhoogd.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 6
NL
Bovendien kunnen installaties van vóór 1987 die het eind van hun levenscyclus naderen
worden vrijgesteld van de emissiegrenswaarden en opneming in het nationale emissie-
reductieplan, wanneer de nodige technische en financiële investeringen niet meer rendabel
zijn, als de exploitant zich er in een schriftelijke verklaring, die vóór 30 juni 2004 aan de
bevoegde autoriteit wordt overgelegd, toe verbindt om de installatie vanaf 1 januari 2008 niet
langer dan 20.000 uur in werking te houden. De exploitant dient elk jaar aan de bevoegde
autoriteiten een overzicht te verstrekken van de gebruikte en ongebruikte tijd voor de
resterende werkingsduur van de installatie.
Grote stookinstallaties spelen een belangrijke rol in de inspanningen van de Gemeenschap om
verzuring, eutrofiëring en ozon op leefniveau te bestrijden als deel van de algemene strategie om de
luchtverontreiniging tegen te gaan. Het algemene doel van de richtlijn is vermindering van de
emissies van verzurende en eutrofiërende verontreinigende stoffen en precursoren van ozon, die
over zeer lange afstanden worden vervoerd, de menselijke gezondheid schaden en leiden tot
ozonpieken op leefniveau en de depositie van zure regen. Grote stookinstallaties zijn goed voor
63% van de SO2-uitstoot en 21% van de NOx-emissies in de EU.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 7
NL
NATIONALE EMISSIEMAXIMA VOOR BEPAALDE LUCHTVERONTREINIGENDE
STOFFEN
De Raad heeft met eenparigheid van stemmen een politiek akkoord bereikt, op basis van het
compromisvoorstel van het voorzitterschap, met het oog op de vaststelling van een gemeen-
schappelijk standpunt over de voorgestelde richtlijn inzake nationale emissiemaxima voor bepaalde
luchtverontreinigende stoffen.
Het gemeenschappelijk standpunt zal zonder verder debat formeel worden aangenomen op een
volgende zitting van de Raad, alvorens het voor een tweede lezing aan het Europees Parlement
wordt toegezonden volgens de medebeslissingsprocedure.
Met dit richtlijnvoorstel wordt beoogd de emissies van vier verzurende en eutrofiërende
verontreinigende stoffen en ozonprecursoren - zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx),
vluchtige organische stoffen (VOS) en ammoniak (NH3) - te beperken om het milieu en de
volksgezondheid beter te beschermen, met als einddoel dat de kritische niveaus en de kritische
belasting niet worden overschreden.
Het voorstel voorziet in nationale emissiemaxima (NEM's) voor deze verontreinigende stoffen, die
na 2010 niet mogen worden overschreden. De lidstaten zouden de NEM's bereiken met de middelen
die zij in het licht van hun nationale situatie het meest geschikt achten. De voor de NEM's in het
ontwerp van een gemeenschappelijk standpunt goedgekeurde cijfers zijn in het algemeen
ambitieuzer dan de cijfers die de lidstaten in december van vorig jaar hebben goedgekeurd in het
kader van het Protocol van Göteborg ter bestrijding van verzuring, eutrofiëring, en ozon op
leefniveau onder de auspiciën van de Economische Commissie voor Europa van de VN.
Tegen 2010 te bereiken nationale emissiemaxima voor SO2, NOx, VOS en NH3:
Land SO2
kiloton
NOx
kiloton
VOS
kiloton NH3
kiloton
Oostenrijk 39 103 159 66 België 99 176 139 74 Denemarken 55 127 85 69 Finland 110 170 130 31 Frankrijk 375 810 1050 780 Duitsland 520 1051 995 550 Griekenland 523 344 261 73 Ierland 42 65 55 116 Italië 475 990 1159 419 Luxemburg 4 11 9 7 Nederland 50 260 185 128 Portugal 160 250 180 90 Spanje 746 847 662 353 Zweden 67 148 241 57 VK 585 1167 1200 297
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 8
NL
De NEM's hebben tot doel dat de Gemeenschap in haar geheel de tussentijdse milieudoelstellingen
in grote trekken haalt met betrekking tot verzuring (het ecosysteemareaal dat niet beschermd is
tegen zure neerslag moet met 50% worden verminderd), gezondheidsgerelateerde blootstelling aan
ozon (vermindering met twee derde) en vegetatiegerelateerde blootstelling aan ozon (vermindering
met een derde). Ingevolge een amendement van het Europees Parlement zijn de tussentijdse milieu-
doelstellingen van de bijlage overgeheveld naar het dispositief (artikel 5).
Van de lidstaten wordt verlangd dat zij programma's voor een geleidelijke reductie van de nationale
emissies van deze vier verontreinigende stoffen opstellen en daarover bij de Commissie eenmaal
per jaar verslag uitbrengen. Zo nodig zullen die programma's naderhand worden herzien. Om
toezicht te houden op de vorderingen van de lidstaten worden bij de Commissie verslagen over de
nationale programma's ingediend, waarin wordt aangegeven welke maatregelen en acties er op
nationaal gebied zijn genomen om de emissiemaxima in acht te nemen.
Bovendien worden door de lidstaten nationale emissieregisters en -prognoses voor SO2, NOx, VOS
en NH3 opgesteld en geregeld bijgewerkt, waarover jaarlijks bij de Commissie verslag wordt
uitgebracht.
De Commissie brengt in 2004 en 2008 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de
voortgang bij de toepassing van de nationale emissiemaxima en de mate waarin de tussentijdse
milieudoelstellingen in 2010 naar verwachting zullen worden bereikt. Zo nodig gaan de rapporten
vergezeld van voorstellen tot wijziging van de NEM's. In dit verband heeft de Raad de Commissie
tevens verzocht om communautaire productregels op te stellen die vóór de datum van de eerste
evaluatie van de voorgestelde richtlijn, in werking zouden moeten treden en verdere verlaging van
VOS-emissies mogelijk maken.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 9
NL
COMMUNAUTAIRE STRATEGIE INZAKE KLIMAATVERANDERING - conclusies van
de Raad
Met het oog op de intensivering van de onderhandelingen in het kader van de zesde Conferentie van
de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering van 1992
(UNFCCC), heeft de Raad de volgende conclusies aangenomen:
"1. Eens temeer verzekert de Raad dat hij zich inzet voor een succesvolle uitvoering van het actieprogramma van Buenos Aires en een goede afloop van de zesde conferentie van de partijen (CoP6). Hij beklemtoont tevens dat de voorwaarden moeten worden geschapen voor de bekrachti-ging en inwerkingtreding, uiterlijk 2002, van het Protocol van Kyoto, zoals de Europese Gemeen-schap en haar lidstaten tijdens de vijfde conferentie van de partijen (CoP5) van november laatst-leden hebben verklaard. In dit verband memoreert de Raad de conclusies van de Europese Raad van 10 en 11 december 1999 en verzoekt hij de lidstaten passende maatregelen te nemen ter voorberei-ding van de bekrachtiging en dringt hij er bij de Commissie op aan om aan de Raad een voorstel voor te leggen voor de sluiting van het protocol door de Gemeenschap in maart 2001. 2. De Raad neemt nota van de vooruitgang die is geboekt tijdens de twaalfde vergadering van de hulporganen van het UNFCCC, maar benadrukt dat in de volgende vergadering van de hulporganen in september verdere wezenlijke vooruitgang moet worden geboekt ten aanzien van technische kwesties, zodat tijdens de CoP6 nog slechts een beperkt aantal hoofdkwesties hoeft te worden op-gelost. Met het oog daarop pleit de Raad voor de opstelling van onderhandelingsteksten over de belangrijkste punten tijdens de volgende vergadering van de hulporganen. 3. De Raad wijst erop hoe belangrijk het is dat tijdens de CoP6 besloten wordt tot vaststelling van een sterk en alomvattend systeem voor de nakoming van de verplichtingen, duidelijke en doel-treffende regels voor de drie mechanismen van Kyoto en de behandeling van putten die een waar-borg vormen voor reële reducties van de totale broeikasgasemissies van de landen in bijlage I en daarmee voor de integriteit en de geloofwaardigheid van het protocol uit het oogpunt van het milieu, en verdere uitwerking en toepassing van regelingen en procedures voor samenwerking met ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie in de context van het UNFCCC (Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering). 4. De Raad is van mening dat bedoeld systeem de noodzakelijke elementen moet omvatten om ervoor te zorgen dat aan de verplichtingen wordt voldaan en moet voorzien in een orgaan dat niet-nakoming kan vaststellen, maatregelen kan voorstellen om nakoming te bevorderen en strikte consequenties moet verbinden aan niet-nakoming, vooral van de doelstellingen van artikel 3, lid 1, van het protocol van Kyoto, met duidelijke economische gevolgen voor de partijen, ten einde niet-nakoming te ontmoedigen en tegelijkertijd de schade aan het milieu te compenseren. In dit verband steunt de EU een Nalevingsfonds, een Nalevings-actieplan en het verlies van de toegang tot de mechanismen van Kyoto als strikte consequenties van het niet naleven van artikel 3, lid 1, van het protocol en zal zij haar gedachten hierover verder uitwerken. Dienaangaande zal de verdere ontwik-keling van een nalevingsvoorbehoud worden bestudeerd.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 10
NL
5. De Raad erkent dat in de context van de mechanismen van Kyoto nog veel openstaande kwesties moeten worden opgelost. De Raad is van mening dat het besluit inzake de beginselen, regelingen, modaliteiten en richtsnoeren voor het gebruik van de mechanismen van Kyoto mede criteria voor de deelname aan die verschillende mechanismen, supplementariteitscriteria en criteria voor de geschiktheid van projecten moet omvatten. Hij acht het tevens van belang dat instrumenten worden ontwikkeld en uitgevoerd die het risico van niet-nakoming beperken, onder meer door het terugdringen van het risico van "overselling". De Raad memoreert dat zijn voorstel voor een concreet maximum voor het gebruik van de mechanismen van Kyoto, zoals overeengekomen in de conclusies van de Raad van 17 mei 1999, ertoe strekt dat het Protocol van Kyoto de integriteit van het milieu verzekert, verheugt zich over de steun van enkele partijen voor zijn voorstel en verzoekt de andere partijen om reacties zodat hiervoor tijdens CoP6 een oplossing kan worden bereikt. 6. De Raad is tevens van oordeel dat de CoP6 de selectiecriteria voor deelname aan de mechanismen van Kyoto moet definiëren. Er is met name een duidelijke definitie nodig van de projecten die in aan-merking komen uit hoofde van het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) om het potentieel hiervan wat betreft beperking van broeikasgasemissies en duurzame ontwikkeling in niet in bijlage I genoemde landen te verwezenlijken. Om een spoedige start van het CDM mogelijk te maken moet CoP6 een positieve lijst van veilige, milieuvriendelijke projecten vaststellen die gebaseerd zijn op hernieuw-bare energiebronnen, verbetering van energie-efficiëntie en vraagbeheersing op het gebied van energie en transport. Deze lijst dient op basis van de ervaringen met de oorspronkelijke positieve lijst te worden herzien in COP/MOP1. 7. De Raad herhaalt dat hij bereid is met de andere partijen de behandeling van putten in het kader van het protocol van Kyoto te verduidelijken. De Raad merkt op dat het speciale verslag van het IPCC over landgebruik, veranderingen in het landgebruik en bosbouw informatie verschaft die voor de besluitvorming relevant is. Voorts moeten per land gegevens en informatie beschikbaar zijn, zodat de partijen met kennis van zaken besluiten kunnen nemen met betrekking tot artikel 3, leden 3, 4 en 7, van het Protocol van Kyoto. De Raad herhaalt dat de opneming van activiteiten op het gebied van putten de stimulansen voor emissie-reducties en het behoud van de biologische diversiteit niet mogen onder-mijnen. De Raad is ernstig bezorgd over de omvang en de wetenschappelijke en andere onzekerheden en risico's die samenhangen met putten. De Raad stelt zich daarom op het standpunt dat een besluit over de opneming van nauwkeurig omschreven en beperkte activiteiten in verband met andere bronnen en putten (artikel 3, lid 4) niet van toepassing is in de eerste verbintenisperiode, behalve indien aan die bezorgdheid tegemoet wordt gekomen. Er moeten criteria worden vastgesteld om regelingen, voor-schriften en richtsnoeren uit te werken voor de toepassing van artikel 3, lid 4, van het Protocol van Kyoto voordat cijfermatige doelstellingen worden vastgelegd voor de tweede verbintenisperiode. Deze overwegingen gelden des te meer voor putten in het CDM, en de Raad is daarom van oordeel dat die in overeenstemming met de bepalingen van het protocol niet mogen worden opgenomen. Het speciale verslag van het IPCC over landgebruik, veranderingen in het landgebruik en bosbouw moet echter uitvoerig worden besproken. De Raad benadrukt ook dat besluiten over begripsomschrijvingen, methodieken en berekeningsvoor-schriften verenigbaar moeten zijn met een duurzaam bosbeheer, met inbegrip van het behoud van de biologische diversiteit. 8. De Raad spreekt zijn erkentelijkheid uit voor het belangrijke werk dat de lidstaten en de Europese Gemeenschap ten aanzien van ontwikkelingslanden en de landen met overgangseconomieën in de context van het Raamverdrag inzake klimaatverandering hebben verricht. Hij wijst erop dat in de samenwerking met deze landen op het gebied van klimaatverandering concrete maatregelen nodig zijn, waarin capaciteitsvergroting, overdracht van technologie en op aanpassing/inperking gerichte maat-regelen samengaan. Deze maatregelen moeten eventueel gebaseerd zijn op een sectorale aanpak en in andere met duurzame ontwikkeling verband houdende doelstellingen worden geïntegreerd.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 11
NL
9. De Raad is van mening dat het nodig is nieuwe investeringen aan te moedigen om aanvul-lende middelen te genereren, de coördinatie van de bestaande bilaterale en multilaterale maat-regelen te versterken en waar mogelijk volledig gebruik te maken van samenwerkingsregelingen met een innoverende financiering. De Raad verzoekt de Commissie om aan te geven op welke wijze communautaire begrotingen, programma's en fondsen kunnen worden toegespitst op maatregelen ter ondersteuning van de kandidaat-lidstaten bij het voldoen aan de verplichtingen van Kyoto. 10. De Raad memoreert dat in 2005 aantoonbare vorderingen gemaakt moeten zijn bij het na-komen van de verbintenissen van bijlage B uit hoofde van het protocol van Kyoto en benadrukt dat uitvoering van beleid en maatregelen op nationaal niveau noodzakelijk is om broeikasgasemissies te verminderen. Het is van belang dat tijdens de CoP6 voldoende aandacht wordt besteed aan beleid en maatregelen, vooral met betrekking tot aantoonbare vooruitgang. In dit verband is de Raad van oordeel dat het recente seminar in Kopenhagen een nuttige eerste fase vormt in het proces dat gericht is op een besluit van de Conferentie van de partijen, als Vergadering van de Partijen bij het protocol van Kyoto in haar eerste zitting bijeen, over middelen ter bevordering van de samen-werking voor de versterking van de afzonderlijke en gecombineerde doeltreffendheid van beleid en maatregelen. De Raad erkent dat uitwisseling van informatie over beleid en maatregelen een zeer doeltreffende manier is om de uitvoering van het Klimaatverdrag en het Protocol van Kyoto te bespoedigen. Tevens erkent de Raad dat richtsnoeren moeten worden gegeven voor de rapportage over beleid en maatregelen om de transparantie, vergelijkbaarheid en doeltreffendheid van de informatie-uitwisseling te verbeteren, zoals in artikel 2, lid 1, onder b), van het Protocol van Kyoto wordt geëist. 11. De Raad memoreert Besluit 18/CP.5 van de UNFCCC-conferentie van de partijen tijdens haar vijfde zitting over emissies op basis van brandstof die wordt verkocht aan schepen en vliegtuigen in het internationale vervoer, en het speciaal verslag van de IPCC over luchtvaart en de mondiale atmosfeer en neemt nota van de verslagen die de ICAO en de IMO hebben ingediend over hun recente activiteiten in het kader van SBSTA 12. De Raad dringt er bij de ICAO en de IMO op aan dat zij hun werk op dat punt afronden, zodat uiterlijk in 2001 definitieve overeenstemming kan worden bereikt over te treffen maatregelen. 12. De Raad verwelkomt de recente mededeling van de Commissie "Het beleid en de maatregelen van de EU om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen - naar een Europees programma inzake klimaatverandering (EPK)" als een nuttig middel voor de onderkenning en ontwikkeling van nieuwe elementen die nodig zijn ter uitvoering van het Protocol van Kyoto. De Raad neemt met bezorgdheid nota van de huidige tendens wat betreft de broeikasgasemissies in de Europese Unie, zoals in de mededeling van de Commissie beschreven. Hij benadrukt het belang van versterking van de nationale maatregelen ter beperking van broeikasgasemissies, aangevuld met gezamenlijke en gecoördineerde maatregelen op communautair niveau. De Raad steunt de door de Commissie gevolgde aanpak die gericht is op een zo spoedig mogelijke versterking van beleid en maatregelen op communautair niveau en op het onderzoeken van voorstellen voor de ontwikkeling van de handel in emissierechten binnen de Europese Unie.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 12
NL
13. De Raad vindt dat het overzicht van op Gemeenschapsniveau bij voorrang uit te voeren beleid en maatregelen, dat de Commissie in antwoord op een verzoek van de Raad van oktober 1999 heeft voorgesteld, concrete elementen bevat om een brede strategie ter uitvoering van het Protocol van Kyoto te ontwikkelen. De Raad is het met de Commissie eens, onder verwijzing naar zijn conclu-sies van 16 juni 1998, in het bijzonder de punten 11 en 12, dat inzake broeikasgasemissies met voorrang moet worden opgetreden met betrekking tot energie, vervoer en industrie, en is van mening dat beleid en maatregelen op deze gebieden bijzondere aandacht behoeven en in de passende Raadsformaties met de grootste voorrang moeten worden besproken, waarbij ook moet worden gedacht aan de lopende werkzaamheden die gericht zijn op het waarborgen van de inte-gratie van milieuaspecten in het communautaire beleid in diverse sectoren en op het ontwikkelen van een alomvattende duurzame ontwikkelingsstrategie voor de Gemeenschap. Daarnaast moet op basis van het verslag van de Raad Ecofin met verhoogde spoed worden gewerkt aan een kader voor belasting op energieproducten, opdat in dezen snel een besluit kan worden genomen. 14. De Raad verwelkomt in deze context het voorstel van de Commissie voor een Europees programma inzake klimaatverandering (EPK). De deelname van relevante betrokken partijen, met name de lidstaten, aan het voorbereidende werk voor toekomstige Commissievoorstellen kan de acceptatie van zulke voorstellen ten goede komen en aldus ertoe bijdragen dat zulke maatregelen eerder worden aangenomen. Op basis van de resultaten van het programma roept de Raad de Commissie op om zo vroeg mogelijk in 2001 met passende voorstellen te komen. De Raad verzoekt de Commissie om in zijn zitting van november 2000 verslag over de gemaakte vorderingen uit te brengen. 15. De Raad verwelkomt het Groenboek van de Commissie over de handel in broeikasgas-emissierechten binnen de Europese Unie en het raadplegingsproces dat is gestart en ziet uit naar het resultaat van dit proces. De Raad steunt een aanpak van "al doende leert men" en wijst in dit ver-band op de ontwikkelingen die zich ook in een aantal lidstaten voordoen. Emissiehandel kan een belangrijke rol spelen in de uitvoeringsstrategieën die in de Europese Unie worden ontwikkeld en een aanvulling vormen op ander relevant beleid en maatregelen, in het bijzonder wat milieuconve-nanten en heffingen betreft. Elke actie in EU-verband moet verenigbaar zijn met de op grond van het Protocol van Kyoto overeengekomen regelingen voor internationale emissiehandel. De Raad erkent dat de ontwikkeling en de praktische toepassing van emissiehandel binnen de Gemeenschap moet stroken met de communautaire regels inzake de interne markt. 16. De Raad is van oordeel dat alle relevante sectoren tot bestrijding van de klimaatverandering moeten bijdragen, maar voor de verschillende sectoren wellicht uiteenlopende instrumenten geschikt zijn. Voorts zijn nauwkeurig toezicht en rapportage, alsook adequate nakomingsbepalingen vereist. 17. De Raad erkent dat in de komende decennia veel grotere beperkings- en verminderings-inspanningen noodzakelijk zullen zijn. Derhalve benadrukt de Raad dat het nodig is verder te onderhandelen over de volgende verbintenisperioden en de deelneming uit te breiden in een proces op de langere termijn. In het licht van het derde evaluatieverslag van het IPCC, dat in 2001 zal uit-komen, moet tijdens de CoP7 een begin worden gemaakt met het debat over de vraag welke aan-vullende actie er moet worden ondernomen om te voldoen aan de fundamentele doelstelling van het Klimaatverdrag. Tevens erkent de Raad dat niet mag worden vergeten dat in andere internationale fora veel potentieel is voor debatten, gericht op bevordering van de inspanningen om de klimaat-verandering aan te pakken. De Raad is blij met de inspanningen ter beperking van de broeikasgas-emissies die reeds door ontwikkelingslanden worden geleverd en verzoekt hun hieraan meer bekendheid te geven."
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 13
NL
DUURZAME ONTWIKKELING IN HET STEDELIJK MILIEU
De Raad hoorde een mondeling voortgangsverslag van het voorzitterschap over de stand van zaken
met betrekking tot het voorstel van de Commissie voor een besluit betreffende een communautair
samenwerkingskader ter bevordering van duurzame ontwikkeling in het stedelijk milieu.
Het voorzitterschap herinnerde aan zijn conclusies van de informele bijeenkomst van de ministers
van milieu die in april in Oporto is gehouden, wees er op hoe belangrijk het is duurzame ont-
wikkeling in het stedelijk milieu te bevorderen, en was in dit verband ingenomen met het voorstel
van de Commissie. De werkzaamheden bij de Raad zijn op technisch niveau goed gevorderd en
zullen worden voortgezet in afwachting van de stemming van het Europees Parlement over het
voorstel in eerste lezing.
Het voorgestelde besluit is erop gericht om duurzaamheid en uitvoering van Europese milieuwet-
geving op lokaal niveau te bevorderen en Agenda 21 toe te passen, die in 1992 is aangenomen op de
VN-milieutop van Rio. Het voorstel voorziet in een kader voor samenwerking tussen de Commissie
en netwerken van lokale instanties op Europees niveau. Steun zal meer bepaald worden verstrekt op
de gebieden:
- sensibilisering, informatie en ontwikkeling en overdracht van goede praktijken;
- ontwikkeling tussen actoren die betrokken zijn bij duurzame ontwikkeling en de lokale
Agenda 21.
Het ontwerp-besluit zou het tijdvak 1 januari 2001 - 31 december 2004 bestrijken met een totale
begroting van 12 miljoen euro.
Ook kondigden Oostenrijk en Portugal onder dit punt aan dat zij zullen deelnemen aan het initiatief
van de "Autovrije dag" in de gehele Gemeenschap dat plaatsvindt in september.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 14
NL
LIJST VAN PRIORITEITSTOFFEN OP HET GEBIED VAN HET WATERBELEID
In afwachting van het advies van het Europees Parlement, dat in oktober wordt verwacht, nam de
Raad op basis van een voortgangsverslag akte van de stand van zaken met betrekking tot het voor-
stel voor een besluit tot vaststelling van de lijst van prioriteitstoffen op het gebied van het water-
beleid, overeenkomstig artikel 16 van het voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van een kader
voor maatregelen betreffende het waterbeleid, dat zich momenteel in de fase van bemiddeling
tussen het Europees Parlement en de Raad bevindt.
De Raad verzocht het Comité van permanente vertegenwoordigers de bespreking van het voorstel
voort te zetten en aan de volgende Raad Milieu verslag uit te brengen over het resultaat van zijn
werkzaamheden.
Het op 7 februari 2000 door de Commissie aangenomen voorstel bevat een eerste lijst van zoge-
naamde "prioriteitstoffen" - verontreinigende stoffen of groepen stoffen die voor of via het aqua-
tisch milieu een gevaar vertegenwoordigen. Deze lijst is door de Commissie opgesteld overeenkom-
stig artikel 16 van de voorgestelde richtlijn voor een kader betreffende het waterbeleid. Wanneer de
richtlijn is aangenomen, zou de lijst worden opgenomen in bijlage 10 daarvan. Voor de stoffen op
de lijst zullen nadien specifieke maatregelen worden genomen volgens de procedure van artikel 16.
De voorgestelde lijst bevat 32 stoffen of groepen stoffen die het meest problematisch zijn. Zij zijn
door de Commissie geselecteerd volgens de derde optie van artikel 16, namelijk de vereenvoudigde,
op wetenschappelijke grondslagen berustende risicobeoordelingsprocedure, waarbij rekening wordt
gehouden met gegevens over het intrinsieke gevaar van de stoffen en in het bijzonder hun aqua-
tische ecotoxiciteit en toxiciteit voor de mens door blootstelling via het aquatische milieu.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 15
NL
COMMUNAUTAIRE STRATEGIE INZAKE CHEMISCHE STOFFEN
De Raad is door Commissielid WALLSTRÖM op de hoogte gebracht van de vorderingen met de
herziening van de communautaire benadering van chemische stoffen. De nieuwe strategie zal
worden gebaseerd op het beginsel van de duurzame ontwikkeling, waarbij het hoofddoel erin
bestaat een hoog beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu te garanderen.
Terzelfder tijd dienen de efficiënte werking van de interne markt en het concurrentievermogen van
het bedrijfsleven behouden te blijven. Andere belangrijke beginselen die de Commissie in de ont-
wikkeling van haar nieuwe strategie nastreeft zijn de beginselen van voorzorg en substitutie,
producentenaansprakelijkheid en het beginsel dat de vervuiler betaalt.
De Commissie wil haar witboek vóór eind 2000 aannemen, zodat het in december aan de Raad
Milieu kan worden voorgelegd.
Het voorzitterschap feliciteerde de Commissie met het tot dusver verrichte werk en beklemtoonde
de ruime steun die in de Raad wordt gegeven aan de voorgestelde wijze van optreden van de
Commissie. Het punt zal ook voorrang krijgen onder het komende Franse voorzitterschap.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 16
NL
RICHTSNOEREN INZAKE STAATSSTEUN VOOR MILIEUBESCHERMING
De Raad heeft zijn voldoening uitgesproken over de presentatie door de Commissie van de stand
van zaken met betrekking tot het nieuwe kader voor richtsnoeren inzake staatssteun voor milieu-
bescherming. De Raad onderstreepte het belang van de integratie van milieuaspecten in andere
beleidslijnen en de noodzaak van het bereiken van ruime overeenstemming binnen de Commissie
en tussen de lidstaten op dit gebied. In het licht van de opmerkingen van de delegaties werd de
Commissie met klem verzocht om meer rekening te houden met milieuoverwegingen bij de voorbe-
reiding van de herziene definitieve richtsnoeren in de komende maanden.
Daar de bestaande richtsnoeren in 1994 zijn aangenomen, vindt er tussen de Commissiediensten nu
overleg plaats over een voorstel voor een gemoderniseerd kader, met het oog op toepassing daarvan
met ingang van 1 januari 2001. Volgens de Commissie wordt met het voorstel een evenwicht
gezocht tussen milieunoden en het mededingingsbeleid.
Uit de bespreking kwam naar voren dat de ontwerp-richtsnoeren van de Commissie moeten worden
beoordeeld met inachtneming van het witboek over hernieuwbare energie, de noodzaak om veront-
reinigde industrieterreinen schoon te maken en een voldoende lang tijdschema voor het verlenen
van subsidies vast te stellen.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 17
NL
DIVERSEN
− Gebromeerde brandvertragers
In aansluiting op eerdere interventies van de Deense en de Zweedse delegatie (Raadszittingen van
december 1999 en maart 2000), werd de Raad door de Commissie in kennis gesteld van de stand
van zaken. Gelet op de risico's die de meeste van deze stoffen inhouden voor de volksgezondheid en
het milieu, verzekerde Commissielid WALLSTRÖM de delegaties ervan dat op dit punt vooruit-
gang wordt geboekt. Het probleem wordt ook aangepakt in het nieuwe Commissievoorstel betref-
fende het afval van elektronische en elektrische apparatuur, waarin de vervanging van PolyBDE op
het programma staat voor 2008. Over pentaBDPE, octaBDPA en decaBDPE zijn besprekingen
gaande.
− Richtlijn betreffende het afval van elektronische en elektrische apparatuur
De Raad nam nota van de toelichting die door de Commissie werd gegeven bij het voorstel dat zij
op 13 juni 2000 heeft aangenomen en dat een prioriteit zal vormen voor het aanstaande Franse
voorzitterschap. Met de ontwerp-richtlijn wordt beoogd de snel toenemende hoeveelheid afval van
elektronische en elektrische apparatuur aan te pakken. Volgens het voorstel zullen de producenten
belast worden met de terugname en het recycleren van de elektronische en elektrische apparatuur en
dienen de lidstaten een apart inzamelingssysteem in te voeren. De consument zal zijn apparatuur
kosteloos kunnen inleveren.
− Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en milieubescherming
De Raad nam nota van de toelichting die door Commissielid WALLSTRÖM werd gegeven op twee
nieuwe voorstellen waarbij op het economisch belangrijke terrein van de overheidsopdrachten voor
het eerst een rol wordt weggelegd voor milieucriteria. Om deze reden vonden de voorstellen bij de
delegaties dan ook een zeer positief onthaal. De twee voorstellen, die betrekking hebben op de
coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten inzake leveringen,
diensten en werken, alsmede op de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten
in de sectoren water- en energievoorziening en vervoer, zijn momenteel in behandeling bij de Raad
Interne Markt, waaraan zij op 25 mei zijn voorgelegd.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 18
NL
In de richtlijnvoorstellen voor overheidsopdrachten worden concurrentie, transparantie en gelijke
behandeling van alle inschrijvers bij de aanbesteding van overheidsopdrachten verplicht gesteld,
teneinde te garanderen dat de opdracht wordt gegund aan de inschrijver wiens offerte het gunstigst
is.
− Richtlijn betreffende de bevordering van hernieuwbare energiebronnen
Het door Commissielid WALLSTRÖM gepresenteerde voorstel voor een richtlijn tot instelling van
een kader voor de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen werd door de Raad
gunstig onthaald. In het voorstel wordt inzonderheid rekening gehouden met de — in Kyoto uitge-
werkte en vastgestelde — verbintenissen die de EU op het stuk van de klimaatverandering is aange-
gaan. Het voorstel is gebaseerd op het Witboek inzake duurzame energiebronnen van 1997, waarin
wordt gewezen op de fundamentele rol die deze alternatieve energiebronnen spelen op het gebied
van de voorzieningszekerheid en de instandhouding van het milieu.
Het Commissievoorstel spoort met de algemene indicatieve doelstelling die in bovengenoemd
Witboek werd neergelegd en door de Raad Energie in mei 1998 werd goedgekeurd, te weten een
verdubbeling van het aandeel van hernieuwbare energie in het totale energiegebruik van de Unie
(van de huidige 6% naar 12% in 2010).
Hieronder volgen de vier kernpunten van de voorgestelde strategie ter bevordering van elektriciteit
uit duurzame energiebronnen:
- de lidstaten stellen nationale doelstellingen voor het toekomstige gebruik van elektriciteit uit
duurzame energiebronnen vast en zorgen dat die doelstellingen worden gehaald;
- zij voeren een stelsel in voor het certificeren van de oorsprong van elektriciteit uit duurzame
energiebronnen;
- er worden, met inachtneming van de mededingingsregels, flankerende maatregelen genomen
om de toegang tot de interne elektriciteitsmarkt voor elektriciteit uit duurzame energiebronnen
te vergemakkelijken;
- tenslotte wordt de Commissie verzocht om toezicht te houden op de toepassing van steun-
regelingen voor de producenten van elektriciteit uit duurzame bronnen en dient zij binnen vijf
jaar een verslag uit te brengen op basis waarvan een geharmoniseerde steunregeling kan
worden ingevoerd op communautair niveau.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 19
NL
− Deelneming van milieuorganisaties aan de normalisatiewerkzaamheden
Naar aanleiding van de door de Deense delegatie gevraagde aandacht voor het feit dat het Europees
Milieubureau (EEB) zijn deelneming aan de officiële standaardiseringswerkzaamheden van de EU
wegens geldgebrek heeft opgeschort, werd de Raad er door Commissielid WALLSTRÖM van in
kennis gesteld dat er voor 12 juli 2000 een vergadering met het EEB is gepland. De vrees van de
Deense delegatie dat het EU-standaardiseringsproces, met name wat de milieuproblematiek betreft,
wellicht plaatsvindt zonder dat daaraan door niet-gouvernementele milieuorganisaties wordt
deelgenomen, werd door verschillende delegaties gedeeld. Zij verzochten de Commissie om uit te
zien naar adequate financiële middelen.
− Richtlijn inzake batterijen en accu's
Op verzoek van de Deense delegatie werd de Raad door Commissielid WALLSTRÖM geïnfor-
meerd over de lopende herziening van de richtlijn inzake batterijen en accu's, waaraan vermoedelijk
tegen juli 2000 de laatste hand zal worden gelegd. Volgens de Commissie blijft de vervanging van
nikkel-cadmiumbatterijen een belangrijk punt, terwijl de industrie voorstander is van minder
restrictieve maatregelen en aanbiedt om als tegenprestatie vrijwillige verbintenissen aan te gaan om
de inzameling van gebruikte nikkel-cadmiumbatterijen op te voeren.
− Organische tinverbindingen in luiers
De Raad nam nota van een verklaring waarin de Oostenrijkse delegatie haar bezorgdheid uitspreekt
over de resultaten van recente studies waaruit is gebleken dat er sporen van organische tinverbin-
dingen, met name tributyltin (TBT), in luiers aanwezig zijn, en waarin genoemde delegatie verzoekt
deze stof te verbieden in producten die al dan niet rechtstreeks in aanraking komen met de mens.
TBT is zelfs in uiterst lage concentraties giftig en tast de hormoonhuishouding en het immuun-
systeem aan. Commissielid WALLSTRÖM wees op de mogelijkheid deze kwestie in het kader van
de nieuwe strategie voor chemische producten te behandelen.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) 20
NL
− Communautaire besluiten die via de medebeslissingsprocedure zijn aangenomen
De Raad werd door het voorzitterschap geïnformeerd over het aantal dossiers dat tijdens het
Portugese voorzitterschap via de medebeslissingsprocedure is afgerond. Het voorzitterschap wees
de Raad op het toenemende belang van de rol die de medebeslissingsprocedure bij de werkzaam-
heden van het voorzitterschap speelt.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) I
NL
ZONDER DEBAT GOEDGEKEURDE PUNTEN
(Besluiten ten aanzien waarvan verklaringen voor de Raadsnotulen beschikbaar zijn voor het publiek, zijn aangegeven met een asterisk; de tekst van de verklaringen is verkrijgbaar bij de Persdienst.)
EXTERNE BETREKKINGEN
Goederen voor tweeërlei gebruik
De Raad heeft drie met elkaar samenhangende besluiten inzake goederen voor tweeërlei gebruik aangenomen. 1. De Raad heeft een verordening aangenomen tot instelling van een communautaire regeling
voor controle op de uitvoer van goederen en technologie voor tweeërlei gebruik.
Er zij gememoreerd dat de Raad in 1994 een regeling voor controle op de export van goe-deren voor tweeërlei gebruik heeft vastgesteld. Deze regeling steunde op twee pijlers, name-lijk Verordening (EG) nr. 3381/94 van de Raad en Besluit 94/942/GBVB van de Raad. De twee belangrijkste elementen van de regeling waren, enerzijds, een gemeenschappelijke lijst van producten en, anderzijds, het beginsel van de wederzijdse erkenning van uitvoer-vergunningen. Bij de aanneming werd de regeling geacht een tijdelijk karakter te dragen.
De thans aangenomen verordening strekt ertoe de regeling te vereenvoudigen en te versterken teneinde het bonafide handelsverkeer te vergemakkelijken en de beschikbare middelen vooral aan te wenden voor het toezicht op gevoelige uitvoer en fraudebestrijding. De belangrijkste wijzigingen volgen hieronder:
- de gemeenschappelijke lijst van aan controle onderworpen goederen voor tweeërlei
gebruik is nu opgenomen in bijlage I van de verordening en maakt niet langer het voor-werp uit van een GBVB-besluit
Deze lijst, die is opgesteld met volledige inachtneming van de verplichtingen en verbintenissen die
iedere lidstaat als partij bij de terzake bestaande internationale non-proliferatie- en exportcontrole-regelingen dan wel door ratificatie van desbetreffende internationale verdragen heeft aanvaard, zal worden aangepast aan de evolutie van de betrokken regelingen en internationale verdragen.
- invoering van een algemene communautaire vergunning voor bepaalde uitvoer-
transacties De verordening voorziet in consolidatie van de feitelijk reeds aanzienlijke convergentie van het
vergunningenbeleid van de lidstaten ten aanzien van Australië, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zwitserland en de Verenigde Staten, alsmede ten aanzien van de Midden- en Oost-Europese kandidaat-lidstaten waarmee op 31 maart 1998 toetredingsonderhandelingen zijn geopend en die ook zeer vergevorderd zijn wat wetgeving inzake effectieve expertcontrole en deelneming aan de desbetreffende internationale non-proliferatieregelingen betreft: Tsjechië, Hongarije en Polen. Deze feitelijke convergentie heeft concreet vorm gekregen in een geharmoni-seerde communautaire vergunning. De onderhavige aanpak beoogt de bestaande regeling minder complex te maken en is van toepassing op een aanzienlijk gedeelte van het handelsverkeer, name-lijk naar schatting 70% van de uitvoer van de betrokken goederen uit de Gemeenschap. Deze algemene vergunning geldt evenwel niet voor de meest gevoelige goederen voor tweeërlei gebruik.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) II
NL
- rechtsgrondslag
Het Europese Hof van Justitie heeft in twee uitspraken van 17 oktober 1995 (C-70/94 en C-83/94) duidelijk het standpunt ingenomen dat de Gemeenschap exclusief bevoegd is voor de exportcontrole op goederen voor tweeërlei gebruik. Het Hof heeft uitdrukkelijk verklaard dat noch het bijzondere karakter van deze goederen, noch het feit dat de controlemaatregelen om redenen in verband met het buitenlands beleid of de veiligheid worden genomen, in de weg staan aan de toepassing van artikel 133. Het Hof heeft even-wel ook bepaald dat artikel 133 geen beletsel vormt voor de toepassing van nationale maatregelen in verband met uitvoercontroles, op voorwaarde dat dit geschiedt door dele-gatie van bevoegdheden door de EG en mits de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2603/69 in acht worden genomen.
In de verordening is derhalve een juist evenwicht gevonden tussen het beginsel van de communautaire bevoegdheid en de legitieme belangen van de lidstaten die bevoegd willen blijven voor zaken in verband met hun nationale veiligheid.
- uitbreiding van de omnivalente clausule tot alle voor militaire doeleinden bestemde
goederen die worden geëxporteerd naar landen waarop een EU-, OVSE- of VN-wapen-embargo van toepassing is
De verordening voorziet in een uitbreiding van de omnivalente clausule tot alle voor militaire doeleinden bestemde producten die worden verzonden naar een land waarop een EU-, OVSE- of VN-wapenembargo van toepassing is.
- overdracht van technologie met PC, fax en telefoon
De tekortkoming in de huidige wetgeving, op grond waarvan voor deze communicatie-middelen geen vergunning is vereist, wordt bij de nieuwe verordening ondervangen.
- betere administratieve samenwerking.
2. De Raad heeft een besluit aangenomen tot intrekking van Besluit 94/942/GBVB betreffende
het gemeenschappelijk optreden ten aanzien van de controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik. De vigerende regeling betreffende goederen voor tweeërlei gebruik steunt op twee pijlers. De voorschriften betreffende de harmonisatie van de nationale regeling voor uitvoervergunningen staan in een op artikel 133 gebaseerde verordening; het daaraan gekoppelde gemeen-schappelijk optreden (Besluit 94/942/GBVB van de Raad) beoogt de bescherming van de fundamentele veiligheidsbelangen van de lidstaten en de nakoming van hun internationale verbintenissen. In de bijlagen bij het gemeenschappelijk optreden staan de goederen die aan controle onderworpen zijn, alsmede de landen waarvoor vereenvoudigde formaliteiten gelden. Deze twee teksten zijn op 19 december 1994 aangenomen.
Nu de verordening tot instelling van de herziene communautaire regeling is aangenomen (zie boven), dient Besluit 94/942/GBVB te worden ingetrokken. De intrekking moet ingaan op dezelfde dag als die waarop de nieuwe verordening van toepassing wordt.
22.VI.2000
9420/00 (Presse 219 - G) III
NL
3. De Raad heeft een gemeenschappelijk optreden aangenomen inzake de controle op technische bijstand in verband met bepaalde vormen van militair eindgebruik. *
Bij de aanneming van Verordening (EG) nr. 3381/94 van 19 december 1994 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik hebben de Raad en de Commissie toegezegd dat zij een onderzoek zouden instellen naar de mogelijkheid en de wenselijkheid om de controles op diensten in samenhang met goederen voor tweeërlei gebruik te harmoniseren. Doordat de controles zullen worden toegepast op technische bijstand in verband met massavernietigingswapens, is deze tekst een eerste stap. Artikel 3 houdt een tweede stap in: er is controle mogelijk op technische bijstand die in verband met conventionele vormen van militair eindgebruik wordt verleend in landen waarvoor wapenembargo's van de Europese Unie, de OVSE of de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties gelden.
Betrekkingen met de geassocieerde LMOE - Letland
De Raad hechtte zijn goedkeuring aan een besluit betreffende het standpunt van de Gemeenschap in de Associatieraad inzake de deelname van Letland aan het meerjarenprogramma ter bevordering van de energie-efficiëntie in de Gemeenschap (SAVE II). Gememoreerd zij dat in Besluit 96/737/EG van de Raad van 16 december 1996 betreffende een meerjarenprogramma ter bevordering van de energie-efficiëntie in de Gemeenschap, met name in artikel 10, is bepaald dat dit programma wordt opengesteld voor deelname door de geassocieerde landen in Midden-Europa, volgens de in de Europa-overeenkomsten opgenomen voorwaarden voor deelname aan programma's van de Gemeenschap. De Raad heeft ook zijn goedkeuring gehecht aan een besluit betreffende het standpunt van de Gemeenschap in de Associatieraad inzake de deelneming van Letland aan het communautaire programma voor het midden- en kleinbedrijf. In Besluit 97/15/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende een derde meerjarenprogramma voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) in de Europese Unie (1997-2000), inzonderheid in artikel 7, lid 1, is bepaald dat dit programma wordt opengesteld voor deelname van de geassocieerde landen in Midden-Europa, volgens de in de Aanvullende Protocollen bij de Europa-overeenkomsten opgenomen voorwaarden voor deelname aan programma's van de Gemeenschap.
_______________