Mechanica van Materialen - Universiteit Gentwvpaepeg/ftp/VTK_Cursusdienst/... · 2017. 8. 20. ·...
Transcript of Mechanica van Materialen - Universiteit Gentwvpaepeg/ftp/VTK_Cursusdienst/... · 2017. 8. 20. ·...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT INGENIEURSWETENSCHAPPEN EN
ARCHITECTUUR
VAKGROEP MATERIALEN, TEXTIEL EN CHEMISCHE
PROCESKUNDE (EA11)
Mechanica
van
Materialen
Theoriecursus partim
Academiejaar 2017-2018
Verantwoordelijk lesgever en auteur: Prof. dr. ir. Wim VAN PAEPEGEM
Medelesgever: Prof. dr. ir. Wim DE WAELE
Universiteit Gent
Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur
Vakgroep Materialen, Textiel en Chemische Proceskunde (EA11)
Technologiepark-Zwijnaarde 903
9052 Zwijnaarde
Tel. : 09/331.04.32
Fax : 09/264.58.33
Voorwoord
In navolging van de Europese Sorbonne-Bologna verklaring is de ingenieursopleiding grondig
hervormd. De kandidaturen en de proeven zijn vervangen door de Bachelor en de Master.
De cursus Mechanica van Materialen is een exponent van deze hervorming. De bedoeling van
dit opleidingsonderdeel is de ingenieursstudenten een basiskennis bij te brengen over het
mechanisch gedrag van materialen. Het mechanisch gedrag kan heel algemeen gedefinieerd
worden als de respons van een materiaal op het aanbrengen van een belasting. De aard van
deze belasting kan zeer uiteenlopend zijn: statische belastingen, stootbelastingen, cyclische
belastingen, thermische belastingen,... Het is duidelijk dat de respons van het materiaal ook
afhangt van het materiaal zelf. Staal, beton, kunststoffen, keramieken,... hebben elk hun sterke
en zwakke punten en kunnen dan ook niet voor om het even welke toepassing worden ingezet.
Uiteraard zal deze cursus nog talrijke vervolgcursussen krijgen voor de studenten bouwkunde
en werktuigkunde, maar ook voor de andere toekomstige ingenieurs is het belangrijk dat zij
een overzicht hebben van de beginselen van de mechanica van materialen. Ook in hun domein
is de mechanica soms niet veraf. Zo zijn thermische spanningen in chips (Multilayer Circuit
Boards) een mechanisch probleem, net als de maximale lengte van de elektriciteitskabels
tussen twee pylonen.
De cursus bevat vijf grote hoofdstukken:
hoofdstuk 1 introduceert de basisbegrippen van de mechanica: krachten, momenten,
spanningen en rekken. Dit hoofdstuk is een van de meest theoretische en bevat de meeste
formules. Toch is dit hoofdstuk van zeer groot belang voor alles wat volgt,
hoofdstuk 2 legt de fundamenten uit van de balkentheorie. Deze theorie wordt nog steeds
heel vaak gebruikt voor de berekening en het ontwerp van balken en kolommen uit staal en
beton,
hoofdstuk 3 onderzoekt hoe een belastingsprobleem van een constructie kan worden
opgelost, hetzij langs experimentele, hetzij langs numerieke weg. De numerieke methode
die bijzondere aandacht verdient, is de eindige-elementenmethode. Aan de hand van een
aantal voorbeelden wordt duidelijk gemaakt welke de mogelijkheden (en beperkingen) zijn
van deze numerieke techniek,
hoofdstuk 4 bespreekt een aantal elastische problemen, waarbij de driedimensionale
theorie kan vereenvoudigd worden tot haar tweedimensionale variant, maar die zeer veel
toepassing vinden in de industriële praktijk,
hoofdstuk 5 bespreekt de gangbare beproevingsmethodes voor materialen en hun
belangrijkste mechanische eigenschappen. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de
belangrijkste klassen materiaalmodellen die het mechanisch gedrag van materialen
beschrijven onder uiteenlopende belastingscondities.
Achteraan elk hoofdstuk zijn een aantal referenties opgenomen die gebruikt zijn bij de
samenstelling van deze cursus. Hoewel de cursus vrij lijvig lijkt, zijn er haast evenveel
figuren als pagina’s en zijn sommige paragrafen enkel bedoeld als naslagwerk. Inspiratie voor
de opbouw werd gevonden in de cursus Elasticiteit en Sterkteleer van Prof. Verhegghe en een
aantal standaardwerken uit de internationale literatuur.
Wim Van Paepegem
Gent, september 2017
Mechanica van Materialen Inhoudstafel
i
Hoofdstuk 1
KRACHTEN, MOMENTEN, SPANNINGEN EN REKKEN ............................................. 1
1.1. STATICA EN EVENWICHT VAN CONSTRUCTIES ............................................................. 1 1.1.1. Uitwendige belastingen ...................................................................................... 1
1.1.1.a. Krachten ......................................................................................................... 1 1.1.1.b. Momenten ....................................................................................................... 3
1.1.2. Types ondersteuningen ....................................................................................... 9
1.1.3. Evenwicht van een constructie ......................................................................... 10 1.1.4. Inwendige krachtswerking ............................................................................... 11 1.1.5. Scharnierende verbindingen ............................................................................. 16
1.1.6. Besluit ............................................................................................................... 18 1.2. INTUÏTIEF BEGRIP VAN SPANNINGEN EN REKKEN ....................................................... 19 1.3. SPANNINGEN ............................................................................................................. 24
1.3.1. Definitie ............................................................................................................ 24
1.3.2. Verband tussen spanningsvector )n(
en spanningsmatrix [] ........................ 30
1.3.3. Vergelijkingen van het evenwicht .................................................................... 32
1.3.4. Transformatie van coördinaten en hoofdrichtingen ......................................... 35 1.3.5. Kromlijnige coördinaten .................................................................................. 38
1.3.5.a. Cilindercoördinaten ..................................................................................... 38
1.3.5.b. Bolcoördinaten ............................................................................................. 39 1.4. REKKEN..................................................................................................................... 41
1.4.1. Eendimensionale lengteverandering ................................................................ 41 1.4.2. Veralgemeende vervormingstoestand .............................................................. 42
1.4.3. Transformatie van coördinaten en hoofdrichtingen ......................................... 43 1.4.4. Compatibiliteitsvoorwaarden ........................................................................... 45
1.4.5. Kromlijnige coördinaten .................................................................................. 46 1.4.5.a. Cilindercoördinaten ..................................................................................... 46 1.4.5.b. Bolcoördinaten ............................................................................................. 47
1.4.6. Eindige vervormingen en rekken ..................................................................... 47
1.5. LINEAIR ELASTISCH MATERIAALGEDRAG .................................................................. 49 1.5.1. Wet van Hooke ................................................................................................. 50 1.5.2. Bijzondere belastingsgevallen .......................................................................... 54
1.5.2.a. Zuivere trek .................................................................................................. 54
1.5.2.b. Zuivere afschuiving ...................................................................................... 55 1.5.2.c. Hydrostatische belasting .............................................................................. 56 1.5.2.d. Torsie of wringing ........................................................................................ 56
1.5.3. Relaties tussen de elastische constanten ........................................................... 57
1.5.3.a. Verband tussen E, en G ............................................................................. 57 1.5.3.b. Volumeverandering en compressiemodulus ................................................. 59
1.5.4. Kromlijnige coördinaten .................................................................................. 61 1.6. OPLOSSING VAN HET LINEAIR ELASTISCH PROBLEEM ................................................ 63
1.6.1. Randvoorwaarden ............................................................................................. 64 1.6.2. Superpositieprincipe ......................................................................................... 65 1.6.3. Statisch onbepaalde systemen .......................................................................... 66
1.7. THERMISCHE SPANNINGEN ........................................................................................ 69
1.7.1. Vergelijkingen .................................................................................................. 69
1.7.2. Statisch onbepaalde problemen ........................................................................ 71
Mechanica van Materialen Inhoudstafel
ii
1.8. ARBEID EN ELASTISCHE ENERGIE .............................................................................. 73
1.8.1. Arbeid van een kracht ...................................................................................... 73 1.8.2. Arbeid van een moment ................................................................................... 75 1.8.3. Wet van behoud van mechanische energie....................................................... 76
1.9. VERALGEMEENDE WET VAN HOOKE VOOR ANISOTROPE MATERIALEN ...................... 79 1.9.1. Orthotrope materialen ...................................................................................... 80 1.9.2. Transversaal isotrope materialen ...................................................................... 83
1.10. REFERENTIES ............................................................................................................. 85
Mechanica van Materialen Inhoudstafel
iii
Hoofdstuk 2
STRUCTUREEL GEDRAG ................................................................................................. 86
2.1. INLEIDING ................................................................................................................. 86 2.2. GEOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN VAN DE DWARSDOORSNEDE .................................. 88
2.2.1. Opstellen vergelijkingen .................................................................................. 88 2.2.2. Praktische berekening ...................................................................................... 90
2.3. NORMAALKRACHT, BUIGEND MOMENT EN DWARSKRACHT ....................................... 95
2.3.1. Globaal evenwicht ............................................................................................ 95 2.3.2. Evenwicht van een deel van de balk – Snedekrachten ..................................... 96 2.3.3. Verband tussen q, V en M ................................................................................ 96
2.3.4. Enkele referentiegevallen ................................................................................. 97 2.3.4.a. Ingeklemde balk met puntlast ....................................................................... 97 2.3.4.b. Ingeklemde balk met verdeelde belasting ................................................... 100 2.3.4.c. Balk op twee steunpunten met puntlast ...................................................... 102 2.3.4.d. Balk op twee steunpunten met verdeelde belasting .................................... 106
2.4. VERBAND TUSSEN SNEDEKRACHTEN EN SPANNINGEN ............................................. 110 2.4.1. Spanningen t.g.v. normaalkracht N ................................................................ 110 2.4.2. Spanningen t.g.v. buigend moment M ........................................................... 110 2.4.3. Spanningen t.g.v. dwarskracht V ................................................................... 114
2.5. VERPLAATSINGEN ................................................................................................... 119 2.5.1. Verplaatsingen t.g.v. de normaalkracht N ...................................................... 119
2.5.2. Verplaatsingen t.g.v. het buigend moment M ................................................ 119
2.5.2.a. Ingeklemde balk met puntlast ..................................................................... 121
2.5.2.b. Ingeklemde balk met verdeelde belasting ................................................... 122 2.5.2.c. Balk op twee steunpunten met puntlast ...................................................... 122 2.5.2.d. Balk op twee steunpunten met verdeelde belasting .................................... 124
2.5.3. Verplaatsingen t.g.v. de dwarskracht V ......................................................... 124 2.6. SINGULARITEITSFUNCTIES ....................................................................................... 126
2.7. INVLOED VAN DE KEUZE VAN HET ASSENSTELSEL ................................................... 130 2.8. REFERENTIES ........................................................................................................... 132
Mechanica van Materialen Inhoudstafel
iv
Hoofdstuk 3
OPLOSSINGSMETHODES ............................................................................................... 133
3.1. INLEIDING ............................................................................................................... 133 3.2. ANALYTISCHE OPLOSSINGEN ................................................................................... 135 3.3. EXPERIMENTELE METHODES.................................................................................... 136 3.4. NUMERIEKE METHODES – EINDIGE ELEMENTEN ...................................................... 139
3.4.1. Structuur van het eindige elementenprogramma ............................................ 141
3.4.1.a. Pre-processing ........................................................................................... 141 3.4.1.b. Analyse ....................................................................................................... 144 3.4.1.c. Post-processing .......................................................................................... 145
3.4.2. Praktijkvoorbeelden ....................................................................................... 146 3.4.2.a. Plastische vervorming van een koppeling voor perslucht .......................... 146 3.4.2.b. Inlaat van een composiet drukvat ............................................................... 151 3.4.2.c. Maximale kromming van een connectorblok met optische vezels .............. 155 3.4.2.d. Thermische spanningen in een dikwandige composietbuis ........................ 156
3.5. REFERENTIES ........................................................................................................... 160
Mechanica van Materialen Inhoudstafel
v
Hoofdstuk 4
TWEEDIMENSIONALE ELASTISCHE PROBLEMEN ............................................... 161
4.1. VLAKSPANNING EN VLAKVERVORMING .................................................................. 161 4.1.1. Vlakspanning .................................................................................................. 161
4.1.1.a. Algemeen .................................................................................................... 161 4.1.1.b. Cirkel van Mohr ......................................................................................... 164 4.1.1.c. Vlakspanning met thermische effecten ....................................................... 166
4.1.2. Vlakvervorming ............................................................................................. 167 4.1.2.a. Algemeen .................................................................................................... 167 4.1.2.b. Cirkel van Mohr ......................................................................................... 169
4.1.2.c. Vlakvervorming met thermische effecten ................................................... 171 4.1.3. Hoofdrichtingen vlakspanning en vlakvervorming ........................................ 172
4.2. AXIAALSYMMETRISCHE BELASTINGSGEVALLEN ..................................................... 173 4.2.1. Basisformules voor axiaalsymmetrie ............................................................. 173 4.2.2. Opstellen algemene vergelijkingen voor radiale belastingen ......................... 176
4.2.3. Trek- of drukspanningen op de binnen- en buitenrand .................................. 177 4.2.3.a. Schijf in vlakspanning ................................................................................ 177 4.2.3.b. Schijf in vlakvervorming ............................................................................. 179 4.2.3.c. Verband vlakspanning en vlakvervorming ................................................. 181
4.2.3.d. Lange buis met vrije uiteinden ................................................................... 185 4.2.4. Radiaal temperatuurveld ................................................................................ 186
4.2.4.a. Schijf in vlakspanning ................................................................................ 186
4.2.4.b. Schijf in vlakvervorming ............................................................................. 191
4.2.4.c. Verband vlakspanning en vlakvervorming ................................................. 193 4.2.4.d. Lange buis met vrije uiteinden ................................................................... 194
4.3. SPANNINGSCONCENTRATIES IN VLAKKE PLATEN ..................................................... 197
4.4. REFERENTIES ........................................................................................................... 201
Mechanica van Materialen Inhoudstafel
vi
Hoofdstuk 5
MECHANISCHE EIGENSCHAPPEN EN MATERIAALMODELLEN ...................... 202
5.1. MECHANISCHE EIGENSCHAPPEN EN BEPROEVINGSMETHODES ................................. 203 5.1.1. Trek- en drukproeven ......................................................................................... 204
5.1.1.a. Ductiele materialen .................................................................................... 206 5.1.1.b. Brosse materialen ....................................................................................... 211
5.1.1.c. Overgangen van bros naar ductiel gedrag en vice versa ........................... 213 5.1.1.d. Mechanische eigenschappen van enkele ingenieursmaterialen ................. 214
5.1.2. Buigproeven ....................................................................................................... 215
5.1.3. Afschuifproeven ................................................................................................. 215 5.1.4. Hardheidsproeven ............................................................................................... 216
5.1.4.a. Hardheidsmeting volgens Brinell ............................................................... 217 5.1.4.b. Hardheidsmeting volgens Vickers .............................................................. 218 5.1.4.c. Hardheidsmeting volgens Rockwell ........................................................... 218
5.1.5. Kruipproeven ...................................................................................................... 219 5.1.6. Vermoeiingsproeven .......................................................................................... 221
5.1.6.a. Proeven op foutvrije, glad gepolijste proefstaven ...................................... 223 5.1.6.b. Proeven op proefstaven met boringen, doorsnedeveranderingen, ... ......... 226
5.1.6.c. Proeven op afzonderlijke of gecombineerde constructie-onderdelen ........ 227 5.1.7. Impactproeven .................................................................................................... 229
5.1.7.a. Valproeven ................................................................................................. 231
5.1.7.b. Pneumatische en mechanische impacttesten .............................................. 232
5.1.7.c. Hopkinson-proeven .................................................................................... 233 5.1.7.d. Impactproeven op volledige constructies ................................................... 235
5.1.8. Kerfslagproeven ................................................................................................. 236
5.2. CRITERIA VOOR COMPLEXE SPANNINGSTOESTANDEN .............................................. 238 5.2.1. Vloeicriteria voor ductiele materialen ................................................................ 238
5.2.1.a. Criterium van Tresca ................................................................................. 241 5.2.1.b. Criterium van von Mises ............................................................................ 241
5.2.2. Breukcriteria voor brosse materialen ................................................................. 242 5.2.2.a. Isotrope brosse materialen ......................................................................... 242
5.2.2.b. Anisotrope brosse materialen ..................................................................... 244 5.3. INSTRUMENTATIE VAN DE PROEVEN ........................................................................ 245
5.3.1. Rekstrookjes ....................................................................................................... 245 5.3.1.a. Technologie van het rekstrookje ................................................................ 245 5.3.1.b. Meervoudige rekstrookjes .......................................................................... 247
5.3.2. Moiré-technieken ............................................................................................... 251 5.3.3. Digitale beeldcorrelatie ...................................................................................... 256
5.3.4. Optische vezelsensoren ...................................................................................... 260 5.4. SCHADEMECHANISMEN ........................................................................................... 263
5.4.1. Schadetypes ........................................................................................................ 264 5.4.1.a. Metalen ....................................................................................................... 264 5.4.1.b. Gewapend beton ......................................................................................... 265
5.4.1.c. Kunststoffen ................................................................................................ 266 5.4.1.d. Composietmaterialen ................................................................................. 266
5.4.2. Schadedetectie en -diagnose ............................................................................... 270 5.4.2.a. Visuele inspectie ......................................................................................... 270
Mechanica van Materialen Inhoudstafel
vii
5.4.2.b. Ultrasoon onderzoek .................................................................................. 271
5.4.2.c. Radiografie ................................................................................................. 278 5.4.2.d. Thermografie .............................................................................................. 279
5.5. MATERIAALMODELLEN ........................................................................................... 281
5.5.1. Tijdsonafhankelijk materiaalgedrag ................................................................... 283 5.5.1.a. Elastisch materiaalgedrag ......................................................................... 283 5.5.1.b. Plastisch materiaalgedrag ......................................................................... 283
5.5.2. Tijdsafhankelijk materiaalgedrag ....................................................................... 285 5.5.3. Scheurgroei ......................................................................................................... 291
5.5.3.a. Elastische breukmechanica ........................................................................ 292 5.5.3.b. Elastisch-plastische breukmechanica ........................................................ 297
5.5.4. Degradatie .......................................................................................................... 298 5.6. BESLUIT .................................................................................................................. 303
5.7. REFERENTIES ........................................................................................................... 305
1
Hoofdstuk 1
Krachten, momenten,
spanningen en rekken
1.1. STATICA EN EVENWICHT VAN CONSTRUCTIES
In het ontwerp van een constructie of machine is het allereerst noodzakelijk met behulp van
de grondbeginselen van de statica vast te stellen, welke krachten op de verschillende
onderdelen werken. Vandaar wordt in deze paragraaf eerst ingegaan op de begrippen kracht,
moment en evenwicht.
Alle grootheden zullen voorgesteld worden in een rechtshandig cartesiaans assenstelsel
(x,y,z). Voor de meeste constructies (balken, platen, schalen, raamwerken,...) wordt daarbij
aangenomen dat de z-richting de hoogte weergeeft, terwijl de x-as de lengte weergeeft. De
ligging van de y-as volgt dan onmiddellijk uit de voorwaarde van een rechtshandig
assenstelsel.
1.1.1. Uitwendige belastingen
De uitwendige belastingen op een constructie kunnen verdeeld worden in twee grote klassen:
(i) de krachten, en (ii) de momenten.
1.1.1.a. Krachten
Opnieuw kan men onderscheid maken tussen twee types krachten: (i) de oppervlaktekrachten,
en (ii) de volumekrachten.
Oppervlaktekrachten
Zoals de naam al aangeeft, worden oppervlaktekrachten veroorzaakt door het directe contact
van een object met het oppervlak van een ander object. In alle gevallen worden deze krachten
verdeeld over de contactoppervlakte tussen de objecten (zie Figuur 1.1(a)). Met name als deze
oppervlakte klein is t.o.v. de totale oppervlakte van het object, kan de oppervlaktekracht
geïdealiseerd worden als één geconcentreerde kracht [Newton], die op een punt van het
lichaam wordt uitgeoefend (zie Figuur 1.1(a)).
Als de oppervlaktebelasting op een smal langwerpig oppervlak wordt uitgeoefend, kan de
belasting worden geïdealiseerd als een lijnbelasting, q(s). Hier wordt de belasting gemeten
per lengte-eenheid langs het oppervlak [Newton/meter] en grafisch weergegeven als een reeks
pijlen over de lijn s (zie Figuur 1.1(a)). De belasting over de lengte van een balk is een typisch
voorbeeld van een structuur waar deze idealisering vaak wordt toegepast (zie Figuur 1.1(b)).
De resulterende kracht FR van q(s) is gelijk aan de oppervlakte onder de kromme van de
verdeelde belasting en deze resultante grijpt aan in het zwaartepunt C van deze oppervlakte.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
2
Figuur 1.1 Puntbelasting, lijnbelasting en verdeelde belasting [1].
Volumekrachten
Een volumekracht treedt op wanneer een object een kracht uitoefent op een ander object
zonder dat er van direct fysiek contact tussen de objecten sprake is. Het meest directe
voorbeeld is de zwaartekracht die aangrijpt op elk object hier op aarde. Hoewel
volumekrachten alle deeltjes van het object beïnvloeden, worden deze krachten gewoonlijk
voorgesteld door één enkele geconcentreerde kracht die op het object werkt. In het geval van
de zwaartekracht wordt deze kracht het gewicht van het lichaam genoemd en grijpt ze aan in
het zwaartepunt van het lichaam. De grootte ervan is dan:
gmF (1.1)
waarbij m de massa is van het lichaam en g de valversnelling (g = 9,81 m/s2).
Als men nu een rechtshandig cartesiaans assenstelsel (x,y,z) invoert, kunnen alle types
krachten ontbonden worden in hun componenten volgens de coördinaatassen xe
, y
e
en z
e
,
zoals weergegeven in Figuur 1.2.
O
x
y
z
F > 0y
F > 0z
F > 0x
Figuur 1.2 Tekenconventies voor krachten in een rechtshandig assenstelsel (x,y,z).
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
3
1.1.1.b. Momenten
Krachten kunnen niet alleen een translatie-effect uitoefenen op een object, maar ook een
rotatie-effect. Dit laatste wordt veroorzaakt door het moment dat door de kracht op het object
wordt uitgeoefend. Het moment wordt berekend als kracht vermenigvuldigd met lastarm en
heeft dus de dimensie [Newton meter].
Figuur 1.3 geeft een voorbeeld. De drie schetsen (a), (b) en (c) tonen het bovenaanzicht van
een deur, die via een hengsel verbonden is met de muur. Als de werklijn van de kracht
doorheen het scharnier gaat, treedt er geen rotatie op (zie Figuur 1.3(a)). Treedt de kracht F op
op een zekere afstand van het scharnier, dan treedt een rotatie op van de deur (zie Figuur
1.3(b)). Het is evident dat deze rotatie zal vergroten als (i) de kracht F groter is, en/of (ii) de
afstand van F tot het scharnier groter is. In geval (c) treedt geen rotatie op, omdat de werklijn
van de kracht opnieuw door het scharnier gaat.
Figuur 1.3 Moment uitgeoefend door een kracht [2].
Een koppel is een bijzonder geval van een moment, uitgeoefend door twee even grote,
evenwijdige en tegengestelde krachten (zie Figuur 1.4).
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
4
Figuur 1.4 Voorbeeld van een krachtenkoppel [2].
Als men opnieuw een rechtshandig cartesiaans assenstelsel (x,y,z) invoert, kunnen alle
momenten ontbonden worden in hun componenten volgens de coördinaatassen xe
, y
e
en
ze
, zoals weergegeven in Figuur 1.5. De vectoren van de positieve momenten Mx, My en Mz
zijn gericht volgens de positieve zin van de respectieve assen xe
, y
e
en z
e
. Om het
onderscheid te maken met de componenten van de krachtvector, worden de componenten van
de momentvector getekend met een dubbele pijlpunt. De rotatiezin van het moment wordt
bepaald met de rechterhandregel : de duim wijst de richting van de (dubbele) pijlpunt aan en
de vingers van de rechterhand geven de draairichting aan.
O
x
y
z
M > 0y
Mx
> 0
M > 0z
M > 0x
My> 0
Mz
> 0
Figuur 1.5 Tekenconventies voor momenten in een rechtshandig assenstelsel (x,y,z).
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
5
De meest algemene wiskundige uitdrukking voor de momentvector OM (Mx, My, Mz) is:
FrM O (1.2)
In het ingevoerde assenstelsel (x, y, z) kan deze vector als volgt berekend worden:
zzyyxx
zxyyxyxzzxxyzzy
zyx
zyx
zyx
eMeMeM
eFrFreFrFreFrFr
FFF
rrr
eee
OM
(1.3)
Men bekomt dus een momentvector OM met componenten (Mx, My, Mz).
In vele praktijkgevallen zijn sommige componenten van r en/of F gelijk aan nul. Dan is het
vaak eenvoudiger om de momenten Mx, My en Mz om de respectievelijke coördinaatassen
xe
, y
e
en z
e
afzonderlijk uit te schrijven, gebruik makend van de fysische betekenis van de
momentbijdrage van de krachtcomponenten Fx, Fy en Fz om de respectievelijke
coördinaatassen xe
, y
e
en z
e
. Dit wordt duidelijk geïllustreerd door Figuur 1.6.
x
y
z
60
F = 100 N
5 m
2 m
r
Figuur 1.6 Momenten uitgeoefend op een stuk pijpleiding door de krachtvector F met grootte 100 N en in
een vlak evenwijdig met het x-z vlak.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
6
Een kracht met grootte 100 N en in een vlak evenwijdig met het x-z vlak grijpt aan op een
stuk pijpleiding. Als men de momentvector OM wil berekenen, kan men uitgaan van de
algemene definitie en schrijven:
zzyyxx
zyx
zyx
eMeMeM
eNm100eNm1002
35eNm1003
60sinN100060cosN100
025
eee
OM
(1.4)
Men kan ook de kracht F ontbinden in zijn componenten (Fx, Fy, Fz) en nakijken welke
componenten bijdragen tot het moment om een bepaalde coördinaatas.
x
y
z
5 m
2 m
60
rx
ry
Fx
Fz
F = 100 N
Figuur 1.7 Momenten uitschrijven op basis van fysische interpretatie.
Als men de afzonderlijke momenten Mx, My en Mz rechtstreeks opschrijft, kijkt men welke
krachtcomponenten bijdragen tot dat moment en berekent deze bijdragen als
{krachtcomponent} maal {loodrechte hefboomsarm tot de as i
e
}. Het teken van de
momentbijdrage wordt bepaald door de rechterhandregel rond de as i
e
, zoals aangeduid in
Figuur 1.7.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
7
yxz
xzy
yzx
rFM
rFM
rFM
(1.5)
Voor vlakke problemen is deze laatste methode nog veel meer aangewezen. Stel dat men
bovenstaand probleem vereenvoudigt tot een tweedimensionaal probleem in het x-z vlak,
zoals aangegeven in Figuur 1.8.
x
z
60
F = 100 N
y
5 m
Figuur 1.8 Tweedimensionaal probleem, waarbij de constructie en belastingen allen in één vlak liggen.
Als men het probleem beschrijft in het x-z vlak, zijn de y-component van r en F gelijk aan
nul, zodat My de enige niet-nul component is van de momentvector OM . Dan is het veel
eenvoudiger om de momentbijdrage van de twee krachtcomponenten Fx en Fz rechtstreeks op
te schrijven. Dit wordt aangetoond in Figuur 1.9.
x
z
60
F = 100 N
y
5 mFx
Fz
Figuur 1.9 Berekenen van momentbijdragen bij vlakke problemen.
De enige momentbijdrage wordt geleverd door Fz:
Nm1002
35
rFM xzy
(1.6)
Bij vlakke problemen kan men zelfs nog een derde berekeningswijze aanwenden. Het
moment kan namelijk ook berekend worden als de volledige kracht maal de loodrechte
hefboomsarm, zoals aangegeven in Figuur 1.10.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
8
x
z
60
F = 100 N
y
5 mFx
Fz
rF
rF
Figuur 1.10 Berekenen van momentbijdragen als kracht maal loodrechte hefboomsarm.
Dit kan men eenvoudig aantonen als volgt:
0Fr
FrFr
Frr
FrM
F
//FF
//FF
ye
O
(1.7)
waarbij het teken van het moment nog steeds bepaald wordt door de rechterhandregel, ditmaal
rond de coördinaatas y
e
.
Het moment My wordt dan:
Nm1002
35
N10060sinm5
M y
Fr F
(1.8)
Opmerking Bij vlakke problemen staan alle momentenvectoren loodrecht op het
beschouwde vlak. Immers, alleen momentvectoren loodrecht op dat vlak geven aanleiding tot
rotaties in dat vlak. Omdat de momentvectoren in die 2-D voorstelling moeilijk te tekenen
zijn, tekent men enkel de rotatiezin die ze veroorzaken. Als men bv. een vlak probleem
bestudeert in het x-z vlak, liggen alle momentvectoren volgens de coördinaatas y
e
. De
momentvectoren worden dan voorgesteld door een kromme pijl die de rotatiezin aangeeft: in
uurwijzerzin voor een positief moment My, in tegenuurwijzerzin voor een negatief moment
My. Dit wordt schematisch weergegeven in Figuur 1.11.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
9
x
z
y
M < 0yM > 0y
Figuur 1.11 Voorstelling van momentvectoren My in het vlak x-z.
1.1.2. Types ondersteuningen
In vele gevallen zijn constructies ondersteund of bevestigd aan steunpunten. De krachten in
deze ondersteuningen of steunpunten noemt men de reacties. In Figuur 1.12 zijn de meest
voorkomende types ondersteuningen getoond voor belastingen in eenzelfde vlak.
Figuur 1.12 Meest voorkomende types ondersteuningen [1].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
10
Als de ondersteuning de translatie in een bepaalde richting verhindert, dan moet er in die
richting een reactiekracht [Newton] op het onderdeel worden uitgeoefend. Evenzo geldt dat,
wanneer rotatie wordt verhinderd, er een reactiemoment [Newton meter] op het onderdeel
wordt uitgeoefend. Zo verhindert bijvoorbeeld een roloplegging (Figuur 1.12(b)) alleen
translatie in de verticale richting. De rol oefent daardoor op het punt van contact een
reactiekracht F uit op het onderdeel. Aangezien het onderdeel vrij om de rol kan roteren, kan
er door de rol op het punt van contact geen moment op het onderdeel worden uitgeoefend.
De reacties worden gewoonlijk aangeduid met het symbool R voor reactiekrachten en RM
voor reactiemomenten.
1.1.3. Evenwicht van een constructie
Evenwicht van een object vereist zowel een evenwicht van krachten als een evenwicht van
momenten. Deze voorwaarden kunnen wiskundig worden uitgedrukt met de volgende twee
vectorvergelijkingen:
0M
0F
O
(1.9)
Hier vertegenwoordigt F de som van alle krachten die op het lichaam werken en is OM
de som van de momenten van alle krachten rond een punt O, waarbij het punt O al dan niet op
het object zelf gelegen is.
Als men het evenwicht uitschrijft van de volledige constructie, worden ook de reacties in de
ondersteuningen meegeteld als uitwendige krachten/momenten op de constructie.
Als er een rechtshandig cartesiaans assenstelsel (x,y,z) is ingesteld met de oorsprong in het
punt O, kunnen de kracht- en momentenvectoren worden ontbonden in hun componenten
langs de coördinaatassen xe
, y
e
en z
e
. De twee bovenstaande vergelijkingen (1.9) kunnen
dan in scalaire vorm worden geschreven als zes vergelijkingen:
0M0M0M
0F0F0F
zyx
zyx
(1.10)
Hierbij is het belangrijk in te zien dat de gekozen positieve rotatierichting voor het
uitschrijven van het momentenevenwicht geen belang heeft. Een omkering van de gekozen
positieve rotatierichting impliceert enkel dat de evenwichtsvergelijkingen worden
vermenigvuldigd met –1, maar dat maakt uiteraard geen enkel verschil:
0M0M0M zyx (1.11)
In vele gevallen werken alle belastingen in één vlak (onderstel het x-y vlak) en kunnen de
evenwichtsvergelijkingen gereduceerd worden tot:
0M
0F0F
z
yx
(1.12)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
11
Met behulp van deze evenwichtsvergelijkingen kunnen de reactiekrachten in de
ondersteuningen van een constructie berekend worden.
Voorbeeld 1.1
Gegeven is een vakwerk met twee steunpunten A en B. Bereken de reactiekrachten/momenten
in A en B.
1.1.4. Inwendige krachtswerking
Eén van de belangrijkste toepassingen van de statica bij het analyseren en ontwerpen van
constructies, is het kunnen bepalen van de resulterende kracht en het resulterende moment
die in een doorsnede van de constructie werken en die noodzakelijk zijn om de constructie-
onderdelen bij elkaar te houden wanneer er uitwendige krachten (en reactiekrachten) op
worden uitgeoefend.
Deze inwendige krachten noemt men ook wel “snedekrachten”, omdat deze krachten
berekend worden door een “snede” te maken in de constructie en het evenwicht uit te drukken
van een geïsoleerd deel van de constructie.
Figuur 1.13 toont het voorbeeld van een tweedimensionale constructie met een dergelijke
doorsnijding.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
12
Figuur 1.13 Doorsnijding van een constructie en bepaling van de inwendige krachtswerking [1].
Voor de berekening van de snedekrachten in
Figuur 1.13 gaat men als volgt te werk:
op de plaats waar men de snedekrachten wil kennen, snijdt men (uiteraard
denkbeeldig) de constructie volledig door. Men heeft nu twee geïsoleerde delen. Het deel
waar de buitennormale van de doorsnijding samenvalt met de positieve coördinaatas, noemt
men de positieve doorsnijding. Het andere deel, waar de positieve buitennormale tegengesteld
gericht is aan de positieve coördinaatas, noemt men de negatieve doorsnijding. In het
voorbeeld van
Figuur 1.13 is het linkerdeel de positieve doorsnijding (buitennormale volgens positieve as
xe
) en het rechterdeel de negatieve doorsnijding (buitennormale volgens negatieve as
xe
),
als men nu enkel het evenwicht van het linkerdeel van de constructie beschouwt, moet men
de krachtswerking van het weggesneden rechterdeel op het linkerdeel herstellen door de
invoering van de snedekrachten. Zoals blijkt uit vergelijking (1.12), zijn er voor een
tweedimensionale doorsnijding drie onbekende snedekrachten: Fx, Fy en Mz (merk op dat
de momentvector Mz hier opnieuw wordt voorgesteld door zijn teweeggebrachte rotatie in
het x-y vlak).
De tekenconventie voor de snedekrachten hangt af van de doorsnijding: voor een positieve
doorsnijding gelden de tekenconventies van Figuur 1.5, voor een negatieve doorsnijding
zijn de tekenconventies net omgekeerd. Dit moet zo zijn, want de krachtswerking van het
rechterdeel op het linkerdeel is gelijk en tegengesteld aan de krachtswerking van het
linkerdeel op het rechterdeel (derde wet van Newton: actie en reactie),
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
13
tenslotte schrijft men het krachten- en momentenevenwicht uit voor het linkerdeel
afzonderlijk of voor het rechterdeel afzonderlijk. Vermits alle reactiekrachten én de
uitwendige belastingen gekend zijn, kan men voor elk geïsoleerd deel van de constructie de
evenwichtsvergelijkingen (1.12) uitschrijven. Vermits de snedekrachten de krachtswerking
vertegenwoordigen van het rechterdeel van de constructie op het aangrenzende linkerdeel
van de constructie, en vice versa, moet men in beide gevallen dezelfde waarden bekomen
voor de snedekrachten Fx, Fy en Mz. De snedekrachten worden hierbij altijd gerefereerd
t.o.v. het zwaartepunt van de beschouwde dwarsdoorsnede.
De fysische betekenis van de snedekrachten kan best aangetoond worden met een voorbeeld.
Figuur 1.14 toont een links ingeklemde balk met een verdeelde belasting van 270 N/m. De
onbekende reactiekrachten en –momenten zijn Rx, Rz en RMy.
x
z
y
RzRMy
Rx
Figuur 1.14 Vlak probleem van ingeklemde balk met verdeelde belasting.
Allereerst moet men deze uitwendige reactiekrachten en –momenten bepalen voor de
volledige constructie. Uitschrijven van het horizontaal, verticaal en momentenevenwicht
levert de volgende drie vergelijkingen:
Nm3645RM
N1215R
0R
093
1
2
9m/N270RM
02
9m/N270R
0R
y
z
x
y
z
x
(1.13)
Om nu de onbekende snedekrachten in de doorsnede C te berekenen, kan men kiezen voor
een positieve doorsnijding (deel links van C isoleren) of een negatieve doorsnijding (deel
rechts van C isoleren). Figuur 1.15 toont beide opties, met de tekenconventie van de
snedekrachten voor een positieve doorsnijding (boven) en een negatieve doorsnijding (onder).
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
14
x
z
y
x
z
y
Fz
My
Fx
Fx
MyFz
RzRMy
Rx
Figuur 1.15 Equivalentie van linker- en rechterdoorsnijding van de balk.
Omdat de onbekende snedekrachten Fx, Fz en My een unieke waarde hebben in de doorsnede
C, moeten beide doorsnijdingen hetzelfde resultaat leveren.
Evenwicht van het geïsoleerde linkerdeel geeft:
Nm1080M
N540F
0F
0Mdx)x3(9
x1m/N270m3RRM
0Fdx9
x1m/N270R
0FR
y
z
x
3
0
yzy
3
0
zz
xx
(1.14)
Dit betekent dat het weggesneden rechterdeel van de constructie een neerwaartse kracht van
540 N uitoefent op het linkerdeel, alsook een buigmoment in uurwijzerzin.
Evenwicht van het geïsoleerde rechterdeel geeft:
Nm1080M
N540F
0F
063
1
2
6m/N180M
02
6m/N180F
0F
y
z
x
y
z
x
(1.15)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
15
De waarde voor de snedekrachten is inderdaad dezelfde, maar de tekenconventie voor de
snedekrachten is tegengesteld aan deze voor de positieve doorsnijding, precies omwille van
de wet van actie en reactie.
Stappenplan voor de berekening van het evenwicht van constructies en doorsnijdingen:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
16
Voorbeeld 1.2
Bepaal de resulterende inwendige belastingen die in het punt B op de dwarsdoorsnede van de
pijp werken. De pijp heeft een massa van 2 kg/m en wordt aan het uiteinde A belast door een
verticale kracht van 50 N en een koppel van 70 Nm. De pijp is bij C vast aan de muur
bevestigd.
1.1.5. Scharnierende verbindingen
De inwendige krachtswerking wordt aanzienlijk vereenvoudigd als de constructie is
samengebouwd uit scharnierende onderdelen. Dit is vaak het geval bij vakwerkbruggen en
portieken. Figuur 1.16 toont een schematisch voorbeeld van een constructie met
scharnierende verbindingen.
Figuur 1.16 Voorbeeld van constructie met scharnierende verbindingen [13].
Men kan eenvoudig aantonen dat er in deze gevallen enkel een snedekracht in de richting van
de staven bestaat. Door het bestaan van de scharnieren wordt er immers geen moment
overgedragen van de ene staaf naar de andere. Beschouwt men nu het evenwicht van een
geïsoleerde staaf, zoals weergegeven in Figuur 1.17. De overblijvende snedekrachten worden
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
17
getekend in overeenstemming met de tekenconventies voor een positieve (rechts) en negatieve
(links) doorsnijding.
Fz
Fx
Fx
Fz
L
Figuur 1.17 Evenwicht van een vakwerkstaaf tussen twee scharnieren.
Als men het momentevenwicht uitschrijft om het linkse scharnier (bv. met positieve draaizin
in de tegenuurwijzerzin):
0F0LF0M zzy (1.16)
Dit betekent dat er enkel een langskracht Fx bestaat in de staaf.
Deze conclusie is algemeen geldig voor constructies met scharnierende verbindingen als en
slechts als:
de staaf aan zijn beide uiteinden verbonden is met scharnieren,
er geen belasting aangrijpt tussen de scharnieren.
Dit betekent ook meteen dat de reactiekrachten gericht zijn volgens de richting van de staven,
als en slechts als er maar één staaf aankomt in het steunpunt (zoals het geval is in Figuur
1.16).
Voorbeeld 1.3
Alle staven in onderstaand vakwerk zijn scharnierend met elkaar verbonden. In twee knopen
grijpt een neerwaarts gerichte puntlast aan van respectievelijk 0,75 P en P. Bepaal de positie
van de staaf die de grootste kracht moet dragen.
P0,75 P
1,2 m 1,2 m
0,9 m
(Examen 1ste zittijd AJ 2002-2003. Voorziene tijd: 35 minuten)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
18
1.1.6. Besluit
Bij deze berekening van de inwendige krachtswerking wordt ondersteld dat de snedekrachten
aangrijpen in het zwaartepunt van de doorsnijding, maar het is nogal evident dat deze
snedekrachten in werkelijkheid niet geconcentreerd kunnen zijn in dat ene punt, anders
zouden alle punten van de doorsnede volledig onbelast zijn, uitgezonderd het zwaartepunt.
Deze snedekrachten stellen dus in feite het resulterend effect voor van de feitelijke
krachtenverdeling over het volledige oppervlak van de beschouwde doorsnede.
De berekening van de snedekrachten m.b.v. de vergelijkingen van het evenwicht is dan ook
maar een eerste stap naar het volledig begrip van de inwendige krachtswerking in de
constructie. De volgende stap bestaat er nu in te onderzoeken hoe de snedekrachten in
werkelijkheid worden vertaald naar een verdeelde krachtswerking over de volledige
doorsnijding. Daartoe worden twee nieuwe begrippen ingevoerd: spanning en rek. De
volgende paragraaf tracht een intuïtief begrip van deze grootheden aan te leren. Daarna volgt
een meer rigoureuze bespreking van beide begrippen.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
19
1.2. INTUÏTIEF BEGRIP VAN SPANNINGEN EN REKKEN
Om de begrippen “spanning” en “rek” te introduceren, beschouwt men een eenvoudige
trekproef op zacht staal. Een typische proefopstelling is getoond in Figuur 1.18. Het stalen
proefstuk is een prismatische staaf met cirkelvormige dwarsdoorsnede en is ingeklemd aan
het boven- en onderuiteinde. Bovenaan wordt een trekkracht F uitgeoefend door de zware
dwarsbalk. Een extensometer (aan de zijkant van het proefstuk) meet de relatieve verplaatsing
tussen twee referentiepunten.
Figuur 1.18 Experimentele opstelling voor trekproeven op metalen [5].
Bij een schematische voorstelling van deze trekproef zijn de evenwichtsvergelijkingen heel
eenvoudig : in elke cirkelvormige dwarsdoorsnede van het proefstuk werkt de kracht F in het
zwaartepunt van de doorsnede. In dat geval is het redelijk te veronderstellen dat de kracht F in
de doorsnede wordt opgenomen door een constante, gelijkmatige trekspanning , die
gelijkmatig verdeeld wordt over de oppervlakte A0 [meter2] van de dwarsdoorsnede. De
grootte van deze trekspanning is dan:
]meter/Newton[A
F 2
0
(1.17)
Het is belangrijk te onthouden dat spanningen steeds als dimensie [Newton/meter2] hebben.
Omdat spanningen echter steeds betrekking hebben op een kleine oppervlakte, worden ze
vaak uitgedrukt in MPa, waarbij:
2266 mm/N1m/N10Pa10MPa1 (1.18)
Figuur 1.19 toont de schematische verdeling van de spanningen en de bijhorende verlenging
L van de stalen staaf.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
20
Figuur 1.19 Verdeling van de spanningen en verlenging van de stalen staaf [6].
Inderdaad, het is evident dat onder invloed van de trekkracht F (en de trekspanningen ) ook
een verlenging van de staaf zal optreden. Als men deze verlenging L (zie Figuur 1.19) deelt
door de oorspronkelijke lengte L0, dan bekomt men de rek :
0L
L (1.19)
De rek is dimensieloos [-] en geeft de relatieve verlenging weer van de proefstaaf.
Als men nu voor deze trekproef de experimenteel opgemeten spanning en rek ten opzichte
van elkaar uitzet, bekomt men een typische grafiek zoals afgebeeld in Figuur 1.20.
Figuur 1.20 Typisch spanning-rek diagram voor een trekproef op zacht staal [5].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
21
In de abscis staat de rek [-] en in de ordinaat staat de spanning [GPa (= 109 N/m2)].
Vooraleer de trekproef start, ondervindt het materiaal geen enkele spanning of vervorming
( = 0 en = 0). Als de trekkracht op het proefstuk opgevoerd wordt, tekent zich eerst een
zone af waar de spanning en rek proportioneel toenemen. In deze (beperkte) zone vertoont het
materiaal een lineair elastisch gedrag.
Het gedrag wordt elastisch genoemd, omdat in deze zone geen blijvende vervorming optreedt.
Wordt de belasting weggenomen, dan verdwijnt ook de vervorming en bevindt het materiaal
zich in zijn oorspronkelijke, onbelaste toestand. De - curve wordt dan in tegengestelde zin
doorlopen en de vervorming is dus omkeerbaar.
Het gedrag is bovendien lineair omdat spanning en vervorming evenredig toenemen, en de
evenredigheidsconstante noemt men de elasticiteitsmodulus E [N/m2]:
E (1.20)
Deze betrekking tussen spanning en rek is de wet van Hooke. De elasticiteitsmodulus E is dus
een materiaaleigenschap die de stijfheid van het materiaal weergeeft.
Eens de elasticiteitsgrens 0 wordt bereikt, gedraagt het materiaal zich niet langer lineair
elastisch. Inderdaad, de spanning neemt niet langer evenredig toe met de rek en er treedt ook
permanente vervorming op. Bij het ontlasten verdwijnt de elastische rek, maar een deel van de
totale rek blijft over als permanente rek. In deze zone gedraagt het materiaal zich plastisch.
Wanneer men de kracht blijft opvoeren, bereikt men uiteindelijk de treksterkte UTS (Eng:
Ultimate Tensile Strength). Toch treedt breuk pas op bij een nog grotere vervorming, maar bij
een lagere spanning. Hoe komt dit ? De spanning wordt gedefinieerd als de kracht F,
gedeeld door de oorspronkelijke oppervlakte A0. Eens de treksterkte UTS bereikt wordt,
begint het materiaal lokaal in te snoeren (Eng: necking), zodat de werkelijke oppervlakte A
verkleint. De werkelijke spanning F/A blijft dus toenemen, hoewel de spanning F/A0 afneemt.
Een voorbeeld van insnoering is duidelijk te zien in Figuur 1.21.
Figuur 1.21 Lokale insnoering van het stalen proefstuk bij breuk [5].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
22
Deze insnoering in het plastisch gebied is met het blote oog waarneembaar, maar ook in het
elastisch gebied zal de diameter van de proefstaaf lichtjes afnemen, wanneer aan de staaf
getrokken wordt. De staaf wordt dus niet alleen langer, maar ook dunner. In het elastisch
gebied gebeurt deze vermindering van de dwarsafmetingen gelijkmatig over de volledige
lengte van de staaf, in tegenstelling tot de zeer lokale insnoering in het plastisch gebied. Deze
gelijkmatige vermindering van de dwarse afmetingen in het elastisch gebied noemt men de
dwarscontractie. Het blijkt uit experimentele metingen dat de relatieve vermindering d/d0
van de oorspronkelijke diameter d0 van de ronde proefstaaf een constante fractie is van de
relatieve lengteverandering L/L0 in het elastisch gebied:
000
0
L
L
d
dconstante
L/L
d/d
(1.21)
Het getal noemt men de dwarscontractiecoëfficiënt of de coëfficiënt van Poisson. Deze
coëfficiënt is dimensieloos en strikt positief. Het min-teken in de vergelijking (1.21) is nodig,
omdat een uitrekking van de staaf (L/L0 > 0) gepaard gaat met een vermindering van de
diameter (d/d0 < 0), terwijl een indrukking van de staaf gepaard gaat met een vermeerdering
van de diameter.
Dit verband is schematisch voorgesteld in Figuur 1.22.
Figuur 1.22 Verband tussen lengteverandering en verandering van dwarse afmetingen [2].
De maximale waarde van de coëfficiënt van Poisson is 0,5 omdat de proefstaaf anders zou
toenemen in volume als men hem indrukt. Dit volgt onmiddellijk uit de berekening van het
volume van de proefstaaf in belaste toestand. De nieuwe lengte L en diameter d zijn
respectievelijk:
ddd
LLL
0
0
(1.22)
Het volume van de belaste proefstaaf wordt dan:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
23
)21(1V
)2()21(1V
1d4
1L
L
L1d
4L
L1L
d
d1d
4L
L1L
dd4
LL
d4
LV
0
2322
0
22
00
2
0
2
0
0
0
2
0
2
0
0
0
2
00
2
(1.23)
Als de proefstaaf wordt ingedrukt ( < 0), dan zou, indien groter zou zijn dan 0,5, het
volume van de proefstaaf V in druk groter zijn dan het oorspronkelijk volume V0. Dit is
fysisch niet mogelijk. Een eenvoudig voorbeeld is een alzijdige waterdruk op een lichaam.
Indien groter zou zijn dan 0,5, zou onder deze alzijdige waterdruk het volume van het
lichaam toenemen.
Voor metalen ligt de Poisson-coëfficiënt in de buurt van 1/3. Als vuistregel onthoudt men:
gesteenten, glas: = 1/4
metalen: = 1/3
rubbers: = 1/2
Hoewel het gebied waarin het materiaal zich lineair elastisch gedraagt, zeer klein is in het
totale spanning-rek diagramma, worden bijna alle constructies zodanig ontworpen dat ze in
de gebruikstoestand een lineair elastisch materiaalgedrag vertonen. In het lineair elastisch
gebied zijn de vervormingen immers klein én omkeerbaar, wat voor de meeste constructies
(bv. bruggen voor wegverkeer, stalen liggers in gebouwen, motoren,...) wel heel wenselijk is.
Het plastisch materiaalgedrag wordt wel vaak doelbewust aangewend tijdens het
productieproces (bv. walsen, draadtrekken), zodat een nieuwe, blijvende vervorming aan het
materiaal kan worden opgelegd.
In de volgende paragrafen worden de begrippen “spanning” en “rek” uitgebreid naar een meer
algemene definitie en wordt verder ingegaan op de wet van Hooke.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
24
1.3. SPANNINGEN
1.3.1. Definitie
In Figuur 1.23 is een object voorgesteld dat belast is met een stel uitwendige krachten F1 en
F2. Ter hoogte van de doorsnijding werken een kracht FR en een moment oRM (om het
zwaartepunt O). Beide kunnen berekend worden uit de evenwichtsvergelijkingen (1.10). Deze
twee belastingen FR en oRM stellen het resulterend effect voor van de feitelijke
krachtenverdeling over het oppervlak van de doorsnede.
Figuur 1.23 Evenwicht van een deel van het object [1].
Om de verdeling van deze inwendige snedekrachten over elk punt van de doorsnede te
beschrijven, kan men het oppervlak van de doorsnijding onderverdelen in kleine
oppervlakken A, waarop een eindige, maar toch heel kleine kracht F werkt, zoals afgebeeld
in Figuur 1.24(a). Daarbij wordt ondersteld dat de krachten F zo gekozen zijn, dat hun
resulterende kracht en moment om het zwaartepunt overeenkomen met de snedekrachten FR
en oRM .
Voor de verdere bespreking wordt de kracht F ontbonden in twee componenten: (i) de
component Fn normaal op het oppervlak, en (ii) de component Ft rakend aan het oppervlak
(tangentieel), zoals aangegeven in Figuur 1.24(b).
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
25
Figuur 1.24 Verdeling van het oppervlak [1].
Als het oppervlak A naar nul nadert, doen de kracht F en zijn componenten Fn en Ft dat
ook. Het quotiënt van de kracht en de oppervlakte zal echter in het algemeen naar een eindige
grens naderen. Dit quotiënt wordt de spanningsvector )n(
genoemd en zoals aangegeven,
beschrijft het de dichtheid van de inwendige kracht op een bepaald vlak door een punt:
A
Flim
0A
)n(
(1.24)
De superscript (n) vestigt de aandacht op het feit dat de definitie van de spanningsvector )n(
onlosmakelijk verbonden is met de keuze van het doorsnijdingsoppervlak in het beschouwde
punt en dus met haar normale ne
.
De dichtheid van kracht, of kracht per oppervlakte-eenheid, die loodrecht op A werkt, wordt
gedefinieerd als de normaalspanning . Wiskundig kan deze als volgt worden uitgedrukt:
A
Flim n
0A
(1.25)
Als de normaalkracht Fn aan het oppervlakte-element A “trekt”, dan is de normaalspanning
een trekspanning, terwijl als Fn op het oppervlakte-element A “drukt”, de
normaalspanning een drukspanning is.
Op analoge manier wordt de dichtheid van kracht die rakend aan A werkt, de
schuifspanning (tau) genoemd. Deze component wordt wiskundig op de volgende manier
geformuleerd:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
26
A
Flim t
0A
(1.26)
Als men nu een rechtshandig cartesiaans assenstelsel (x,y,z) invoert, zoals aangegeven in
Figuur 1.25(a), kan men de normaalspanning en de schuifspanning gaan ontbinden
volgens de loodrecht op elkaar staande assen xe
,
ye
en z
e
, zoals aangegeven in Figuur
1.25(b).
Figuur 1.25 Invoering van een cartesiaans assenstelsel (x,y,z) [1].
In dit cartesiaans assenstelsel worden de normaal- en schuifspanningen aangeduid met een
subscript ij (i, j = x, y, z), waarbij de eerste index staat voor de richting van de
buitennormale van de beschouwde doorsnijding en de tweede index staat voor de
beschouwde richting van de spanning.
Voor het voorbeeld van Figuur 1.25(b) wordt de normaalspanning genoteerd als zz. De
buitennormale van de beschouwde doorsnijding is immers z
e
(eerste index) en de richting
van de normaalspanning is ook volgens z
e
(tweede index).
De beide schuifspanningscomponenten worden genoteerd als zx en zy. De beschouwde
doorsnijding heeft immers in beide gevallen als buitennormale z
e
(eerste index), terwijl de
ene schuifspanningscomponent volgens de xe
richting ligt en de andere volgens de y
e
richting.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
27
De spanningen zz, zx en zy hebben dus allen als eerste index z, omdat de buitennormale van
de gekozen doorsnijding volgens z
e
ligt. De spanningen zijn positief als ze respectievelijk
volgens de positieve assen z
e
, xe
en y
e
liggen.
Geheel analoog kan men nu een nieuwe doorsnijding maken volgens het x-z vlak, met
buitennormale volgens de positieve y
e
as. Gebruik makend van de evenwichtsvergelijkingen
(1.10), kunnen opnieuw de resulterende inwendige kracht en het resulterende inwendige
moment bepaald worden, en dus de inwendige kracht F op elk oppervlakje A van deze
nieuwe doorsnijding (zie Figuur 1.26(a)). De normaalspanning yy staat dan loodrecht op de
beschouwde doorsnijding, terwijl yx en yz de schuifspanningscomponenten zijn volgens de
respectieve assen xe
en z
e
(zie Figuur 1.26(b)). Opnieuw hebben de spanningen yy, yx en
yz allen als eerste index y, omdat de buitennormale van de gekozen doorsnijding volgens y
e
ligt.
Figuur 1.26 Doorsnijding volgens de positieve y
e
as [1].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
28
Tenslotte kan men een doorsnijding maken volgens het y-z vlak, met buitennormale volgens
de positieve xe
as, zoals aangeduid in Figuur 1.27(a). De normaalspanning is dan xx en de
schuifspanningen xy en xz (Figuur 1.27(b)).
Figuur 1.27 Doorsnijding volgens de positieve x
e
as [1].
De hierboven beschreven doorsnijdingen waren zodanig gekozen dat de buitennormale ervan
telkens samenviel met de positieve zin van de coördinaatas xe
, y
e
of z
e
. Deze worden dan
ook positieve oppervlakken genoemd. In geval van een negatief oppervlak is de
buitennormale tegengesteld gericht aan de positieve zin van de coördinaatas xe
, y
e
of z
e
.
Dit wordt geïllustreerd door Figuur 1.28(a). In dat geval keren ook de tekenconventies voor
de spanningen om. Een spanning op een negatief oppervlak heeft een positief teken als zij
tegengesteld gericht is aan de positieve zin van de coördinaatas xe
, y
e
of z
e
. Dit wordt
geïllustreerd in Figuur 1.28(b).
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
29
Figuur 1.28 Positieve en negatieve oppervlakken en bijhorende tekenconventies [7].
Samenvattend kan men een infinitesimaal klein kubisch volume-element uitsnijden dat de
spanningen in het gekozen punt van het lichaam voorstelt. Figuur 1.29 stelt deze
spanningstoestand voor, waarbij alle spanningen getekend zijn met een positief teken.
Figuur 1.29 Volledige spanningstoestand in een punt [7].
De spanningstoestand wordt vaak geschreven in matrixvorm:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
30
zzzyzx
yzyyyx
xzxyxx
][ (1.27)
De normaalspanningen xx, yy en zz bevinden zich op de hoofddiagonaal van de matrix. De
drie rijen stellen de normaal- en schuifspanningen voor op een doorsnede met buitennormale
volgens de positieve zin van de respectieve coördinaatassen xe
, y
e
en z
e
.
Voorbeeld 1.4
De houten steun in onderstaande figuur hangt aan een stalen staaf van 10 mm diameter, die
aan de muur is bevestigd. De steun draagt een verticale belasting van 5 kN. Bereken de
gemiddelde schuifspanning in de staaf bij de muur en langs de twee gearceerde vlakken van
de steun, waarvan er één met abcd is gemarkeerd.
1.3.2. Verband tussen spanningsvector )n(
en spanningsmatrix []
Zoals reeds hoger vermeld, is de spanningsvector )n(
altijd gedefinieerd in relatie tot de
keuze van het doorsnijdingsoppervlak en haar positieve buitennormale ne
. Definieer nu
(nx, ny, nz) als de richtingscosinussen van de normale ne
, zodat geldt:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
31
)z,y,xi(een ini
(1.28)
Om het verband aan te tonen tussen de spanningsvector )n(
en de spanningsmatrix [] in een
bepaald punt P(x,y,z), beschouwt men rond dit punt P een infinitesimaal kleine tetraëder,
zoals afgebeeld in Figuur 1.30. Drie vlakken van de tetraëder zijn evenwijdig met de
respectieve coördinaatvlakken x-y, x-z en y-z en hebben respectieve oppervlakken dSxy, dSxz
en dSyz. De drie ribben van de tetraëder, evenwijdig met de coördinaatassen xe
,
ye
en z
e
,
hebben respectieve lengtes dx, dy en dz. Het vierde vlak van de tetraëder heeft een
oppervlakte dS en een positieve buitennormale ne
met richtingscosinussen (nx, ny, nz). Op dit
vierde vlak werkt de spanningsvector )n(
.
ne
yy
xx
zz
yx
yz zxzy
xy
xzP
dx
dy
dzx
y
z
)n(
Figuur 1.30 Infinitesimaal kleine tetraëder in het beschouwde punt P.
Vermits deze infinitesimaal kleine tetraëder in het beschouwde punt P in evenwicht moet zijn,
moet het krachtenevenwicht gelden in de drie richtingen xe
, y
e
en z
e
[8]. Schrijft men
bijvoorbeeld het krachtenevenwicht voor de richting xe
, dan geldt:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
32
)n(
xzzxyyxxxx
)n(
xzzxyyxxxx
)n(
xxyzxxzyxyzxx
nnn
dSndSndSndS
dSdSdSdS
(1.29)
Als men ook het krachtenevenwicht uitschrijft in de richtingen y
e
en z
e
, bekomt men
tenslotte de volgende betrekkingen tussen de spanningsvector )n(
en de spanningsmatrix []:
)n(
zzzzyyzxxz
)n(
yzzyyyyxxy
)n(
xzzxyyxxxx
nnn
nnn
nnn
(1.30)
De formules zijn gemakkelijker te onthouden in verkorte notatie:
)z,y,xj,i(n )n(
jiij (1.31)
Deze vergelijkingen gelden voor elk punt van het beschouwde lichaam en voor elke richting
van ne
, zowel in de inwendige punten als in de punten gelegen aan het oppervlak van het
lichaam.
Toegepast in een inwendig punt tonen deze vergelijkingen aan dat het volstaat de negen
componenten van de spanningsmatrix te kennen, om de spanningsvector op om het even welk
vlakje in dit punt te kunnen berekenen. De spanningsmatrix [] bepaalt dus volledig de
spanningstoestand in een punt.
Toegepast in een punt aan het buitenoppervlak met buitennormale ne
, is )n(
de uitwendige
kracht per eenheid van oppervlakte, uitgeoefend in dit punt op dit buitenoppervlak. In veel
gevallen is dit een gegeven grootheid (bv. de luchtdruk).
1.3.3. Vergelijkingen van het evenwicht
Beschouwt men opnieuw de infinitesimaal kleine kubus met lengte van de zijden dx, dy en
dz. Als het volledige lichaam in evenwicht is, dan moet ook dit kleine element in evenwicht
zijn. Figuur 1.31 toont een algemene spanningstoestand op het element.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
33
Figuur 1.31 Statisch evenwicht van een infinitesimaal klein volume-element onder een algemene
spanningstoestand [6].
Op het element werken volgende spanningen en krachten:
de lichaamskrachten per eenheid van volume Fx, Fy en Fz
op het oppervlak met buitennormale - xe
:
xzxyxx ,, (1.32)
op het oppervlak met buitennormale + xe
:
dx
x,dx
x,dx
x
xzxz
xy
xyxx
xx (1.33)
op het oppervlak met buitennormale -y
e
:
yzyxyy ,, (1.34)
op het oppervlak met buitennormale +y
e
:
dy
y,dy
y,dy
y
yz
yz
yx
yx
yy
yy (1.35)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
34
op het oppervlak met buitennormale -z
e
:
zyzxzz ,, (1.36)
op het oppervlak met buitennormale +z
e
:
dz
z,dz
z,dz
z
zy
zyzx
zxzz
zz (1.37)
Overeenkomstig (1.10) wordt het krachten- en momentenevenwicht uitgedrukt volgens de
drie coördinaatassen.
Beschouwt men eerst het krachtenevenwicht in de x-richting :
0dxdydzFdxdydxdydzz
dxdzdxdzdyy
dydzdydzdxx
xzxzx
zx
yx
yx
yxxxxx
xx
(1.38)
Vereenvoudigd wordt dit:
0Fzyx
xzxyxxx
(1.39)
Volledig analoog, door het evenwicht uit te drukken in de y-richting, komt men tot:
0Fzyx
y
zyyyxy
(1.40)
En tenslotte voor de z-richting:
0Fzyx
zzzyzxz
(1.41)
De vergelijkingen (1.39), (1.40) en (1.41) vormen samen de vergelijkingen van het
evenwicht.
Drukt men nu het momentenevenwicht uit rond de x-, y- en z-as.
Voor het resulterend moment om de z-as geldt:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
35
02
dx)dxdy(dz
z2
dy)dxdy(dz
z
dx)dydz(dxx2
dx)dxdz(dy
y
dy)dxdz(dyy2
dy)dydz(dx
x
zy
zy
zyzxzx
zx
xy
xyyy
yy
yy
yx
yxxxxx
xx
(1.42)
Als men deze uitdrukking vereenvoudigt en tweede-orde termen verwaarloost, komt men tot
de eenvoudige uitdrukking:
yxxy (1.43)
Volledig analoog vindt men voor het resulterend moment om de y-as:
zxxz (1.44)
En voor het resulterend moment om de x-as:
zyyz (1.45)
De vergelijkingen (1.43), (1.44) en (1.45) vormen samen de wet van de wederkerigheid der
schuifspanningen. Dit wil zeggen dat de spanningsmatrix [] (zie vgl. (1.27)) symmetrisch is
en dus slechts zes onafhankelijke elementen telt: 3 normaalspanningen en 3 schuifspanningen.
zzyzxz
yzyyxy
xzxyxx
][ (1.46)
Een notatie die men ook vaak terugvindt in de internationale literatuur, is de volgende:
zzyzxz
yzyyxy
xzxyxx
][ (1.47)
1.3.4. Transformatie van coördinaten en hoofdrichtingen
De spanningsmatrix in het beschouwde punt wordt bepaald t.o.v. een gekozen cartesiaans
assenstelsel (x,y,z). Als men een ander assenstelsel (x’,y’,z’) kiest, dan transformeert de
spanningsmatrix volgens de volgende wet:
T]a[][]a[]'[ (1.48)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
36
Hierbij is [] de spanningsmatrix in het oorspronkelijk assenstelsel (x,y,z), [’] de
spanningsmatrix in het nieuwe assenstelsel (x’,y’,z’) en [a] is de transformatiematrix tussen
beide assenstelsels. Hierbij geldt voor het element ark op rij r en kolom k:
z,y,xk,rmete'eakrrk
(1.49)
Elk element ark is dus de richtingscoëfficiënt van de nieuwe as 'e r
t.o.v. de oude as k
e
.
Het begrip “spanning” hangt dus niet af van de keuze van het assenstelsel. Uiteraard zullen de
componenten van de spanningsmatrix een andere waarde hebben bij keuze van een nieuw
assenstelsel, maar de fysische voorstelling van de spanning blijft dezelfde en bij de overgang
van het ene assenstelsel naar het andere, gelden de vaste transformatieregels (1.48) en (1.49)
voor de spanningsmatrix. Een matrix met deze bijzondere eigenschap noemt men een tensor.
Naargelang de complexiteit van deze transformatieregels krijgt de tensor een bepaalde orde,
in dit geval orde twee. Vandaar wordt [] voortaan altijd aangeduid als de spanningstensor
i.p.v. de spanningsmatrix.
Nu is het bekend uit de algebra dat elke matrix door een transformatie van de vorm (1.48) kan
omgezet worden in een diagonale matrix (met alle niet-diagonaalelementen nul). In dit geval
betekent dit dat er drie onderling orthogonale richtingen kunnen gevonden worden, waarin de
spanningstensor zich herleidt tot een diagonale matrix:
'00
0'0
00'
]'[
zz
yy
xx
(1.50)
De aldus bekomen diagonaalelementen noemt men de eigenwaarden van [], en de rijen van
de transformatiematrix [a] noemt men dan de eigenvectoren van []. Dit betekent hier dat er
voor elke spanningstoestand [] één (of tenminste één) assenstelsel (x’,y’,z’) kan gevonden
worden waarin de zes schuifspanningen nul zijn en dus alleen normaalspanningen bestaan.
Deze normaalspanningen, die de eigenwaarden van [] zijn, noemt men de hoofdspanningen
(Eng: principal stresses). De drie richtingen van de assen 'e x
, 'e y
en 'e z
, waarvan de
richtingscoëfficiënten eigenvectoren van [] zijn, noemt men de hoofdrichtingen.
Steunend op de cursus algebra vindt men de oplossing van dit eigenwaardenprobleem voor
een 3 x 3 matrix als volgt: de eigenwaarden zijn de oplossingen van de seculaire vergelijking:
0
s
s
s
zzyzxz
yzyyxy
xzxyxx
(1.51)
Als men deze determinant uitwerkt, vindt men volgende derde-graadsvergelijking:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
37
)2(
)(s
)(s
s0
yzxzxy
2
xyzz
2
xzyy
2
yzxxzzyyxx
2
yz
2
xz
2
xyzzyyzzxxyyxx
zzyyxx
2
3
(1.52)
Het is bekend dat, als [] symmetrisch is, deze vergelijking drie reële wortels heeft.
Bovendien veranderen deze eigenwaarden niet door een lineaire transformatie zoals (1.48),
zodat de coëfficiënten van de seculaire vergelijking (1.52) niet kunnen afhangen van het
gekozen referentiestelsel (x,y,z). De coëfficiënten van s2, s1 en s0 zijn dan ook invarianten met
betrekking tot de keuze van het assenstelsel:
][ t vandeterminan
2
][ vanenhoofdminor de vansom
][ vanomdiagonaals
yzxzxy
2
xyzz
2
xzyy
2
yzxxzzyyxx3
2
yz
2
xz
2
xyzzyyzzxxyyxx2
zzyyxx1
(1.53)
De drie wortels van de vergelijking (1.52) noteert men I, II en III, waarbij I > II > III.
Met aanname van deze conventie kan men aantonen dat I de grootste en III de kleinste
normaalspanning zijn van alle normaalspanningen in het beschouwde punt [9].
De drie bijhorende eigenvectoren zijn de oplossingen van het lineair homogeen stelsel:
III,II,Ii
0
0
0
a
a
a
3i
2i
1i
izzyzxz
yziyyxy
xzxyixx
(1.54)
Elk van de drie eigenvectoren wordt genormeerd, zodat voor elke eigenvector geldt:
III,II,Ii1aaa2
3i
2
2i
2
1i (1.55)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
38
1.3.5. Kromlijnige coördinaten
Een behandeling van de spanningstensor in willekeurige coördinaten valt buiten het bestek
van deze cursus. De bespreking wordt hier beperkt tot de twee belangrijkste gevallen voor de
praktijk: (i) de cilindercoördinaten, en (ii) de bolcoördinaten.
1.3.5.a. Cilindercoördinaten
Aangezien de cilindercoördinaten orthogonaal zijn, vormen re
,
e en z
e
een rechtshandig
referentiestelsel, waarin men de spanningstensor als volgt definieert:
zzzrz
zr
rzrrr
][ (1.56)
Een schematische voorstelling van de spanningen is getoond in Figuur 1.32.
Figuur 1.32 Cilindercoördinaten [9].
De symmetrie van de spanningstensor blijft behouden, maar de partiële differentiaal-
vergelijkingen voor het evenwicht kan men niet zomaar overnemen. Men kan aantonen dat
deze vergelijkingen in cilindercoördinaten de volgende gedaante aannemen:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
39
0Fzr
1
rr
0Fzr
1
r
2
r
0Fzr
1
rr
zzzzrzrz
zrr
rrzrrrrr
(1.57)
1.3.5.b. Bolcoördinaten
De bolcoördinaten r, en zijn eveneens orthogonaal en het stelsel van eenheidsvectoren re
,
e en
e is rechtshandig. De eenheidsvectoren zijn voorgesteld in Figuur 1.33.
Figuur 1.33 Bolcoördinaten [9].
De spanningstensor wordt dan geschreven als:
r
r
rrrr
][ (1.58)
Een schematische voorstelling van de spanningen is getoond in Figuur 1.34.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
40
Figuur 1.34 Spanningstensor in bolcoördinaten [8].
Men kan aantonen dat de vergelijkingen van het evenwicht volgende vorm aannemen:
0Fcotan23r
1
sinr
1
r
1
r
0Fcotancotan3r
1
sinr
1
r
1
r
0Fcotan2r
1
sinr
1
r
1
r
r
r
rr
rrrrrrr
(1.59)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
41
1.4. REKKEN
In paragraaf 1.2 werd het voorbeeld van de trekproef op een stalen proefstaaf gebruikt om aan
te tonen dat spanning en vervorming onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Voor dit geval
van eenvoudige geometrie en belasting werd de rek gedefinieerd als de verhouding van de
verlenging L tot de oorspronkelijke lengte L0 van de staaf (zie vgl. (1.19)). De rek wordt dus
gedefinieerd in relatie met de onvervormde en vervormde geometrie van het object.
Op dezelfde wijze als voor de spanning, wordt nu het concept van rek uitgebreid tot het
algemeen geval van een vervormbaar lichaam.
1.4.1. Eendimensionale lengteverandering
Voor de eenvoud wordt eerst een eendimensionaal geval beschouwd. Figuur 1.35 toont een
eendimensionale staaf, die aan de linkerzijde is ingeklemd en aan de rechterzijde wordt
uitgerokken.
Figuur 1.35 Definitie van de eendimensionale rek [6].
Twee punten A en B, op een infinitesimale afstand dx van elkaar, zullen bij vervorming de
nieuwe posities A’ en B’ aannemen. Meer algemeen zal de verplaatsing u(x) van elk deeltje
van deze staaf een functie zijn van zijn positie x, waarbij x gemeten wordt vanaf de
ingeklemde zijde waar de verplaatsing nul is. De verplaatsing van het punt B t.o.v. deze van
het punt A kan men definiëren m.b.v. een Taylor-reeks:
...)dx(dx
ud
!3
1)dx(
dx
ud
!2
1dx
dx
duuu 3
A
3
32
A
2
2
A
AB
(1.60)
Voor kleine vervormingen kan men de hogere-orde termen in dx verwaarlozen, zodat:
dxdx
duuu
A
AB
(1.61)
De nieuwe afstand A’B’ na vervorming wordt dus:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
42
AA
ABdx
du1dxdx
dx
dudxuudx'B'A (1.62)
Past men opnieuw de definitie (1.19) van de rek toe, rekening houdend met (1.62), dan
bekomt men:
A
A
xxdx
du
dx
dxdx
du1dx
AB
AB'B'A
(1.63)
1.4.2. Veralgemeende vervormingstoestand
De bovenstaande redenering is eenvoudig uit te breiden naar twee- en driedimensionale
vervormingstoestanden. Wel valt op te merken dat bij een algemene vervormingstoestand niet
alleen lengteveranderingen optreden, maar ook hoekveranderingen. Beschouwt men nu een
punt A(x,y,z) en vanuit A een infinitesimaal kubuselement met zijden dx, dy en dz. In Figuur
1.36 is voor de eenvoud enkel het x-y vlak getekend.
Figuur 1.36 Tweedimensionale vervormingstoestand [6].
In overeenstemming met (1.63) wordt de lengteverandering xx opnieuw gedefinieerd als:
A
AABxx
x
u
dx
dxx
u1dx
AB
ABuuAB
(1.64)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
43
Analoog wordt de lengteverandering yy gedefinieerd als:
A
AACyy
y
v
dy
dyy
v1dy
AC
ACvvAC
(1.65)
De hoekverandering xy wordt als volgt berekend:
y
u
x
v
dy
uuarctan
dx
vvarctan
22
'C'A'BBAC
ACAB
xy
(1.66)
Past men dezelfde afleidingen toe voor het x-z en het y-z vlak, dan komt men tenslotte tot de
volgende zes vergelijkingen voor het verband tussen rek en verplaatsing:
z
v
y
w
z
u
x
w
y
u
x
v
z
w
y
v
x
u
yz
xz
xy
zz
yy
xx
(1.67)
De hoekveranderingen xy, xz en yz worden ook wel de glijdingen genoemd.
1.4.3. Transformatie van coördinaten en hoofdrichtingen
Geheel analoog met paragraaf 1.3.4, kan men opnieuw de transformatieregels opstellen voor
de rekmatrix []. Opdat de rekmatrix [] eveneens een tensor van tweede orde zou zijn en zou
voldoen aan de transformatieregels:
krrk
T e'eamet]a[][]a[]'[
(1.68)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
44
moet men echter de glijdingen xy, xz en yz vervangen door xy2
1 , xz
2
1 en yz
2
1 , zodat de
rektensor [] er als volgt uitziet:
zzyzxz
yzyyxy
xzxyxx
2
1
2
12
1
2
12
1
2
1
][ (1.69)
De oorzaak van deze factor 1/2 volgt uit het feit dat de afgeleiden u/y, v/x, etc. effecten
bevatten van starre rotatie, waarmee geen vervorming gepaard gaat [10]. Historisch werd de
elasticiteitstheorie ontwikkeld op basis van eenvoudige relaties tussen spanning en
vervorming en pas later werd de tensortheorie ingevoerd.
Deze rektensor (1.69) wordt ook vaak genoteerd als:
zzyzxz
yzyyxy
xzxyxx
][ (1.70)
waarbij:
yzyz
xzxz
xyxy
2
2
2
(1.71)
In analogie met paragraaf 1.3.4 bestaat er voor de rektensor [] één (of tenminste één)
assenstelsel (x’,y’,z’) waarin alle glijdingen nul zijn. Dit betekent dat de rechte hoeken tussen
deze drie richtingen na vervorming onveranderd blijven. De relatieve verlengingen in deze
drie richtingen, die de eigenwaarden van de matrix [] zijn, noemt men de hoofdrekken. Men
noteert ze I, II en III, waarbij I > II > III. Men kan ze, geheel analoog aan (1.52),
berekenen uit de seculaire vergelijking:
)2(
)(s
)(s
s0
yzxzxy
2
xyzz
2
xzyy
2
yzxxzzyyxx
2
yz
2
xz
2
xyzzyyzzxxyyxx
zzyyxx
2
3
(1.72)
Ook zijn er opnieuw drie invarianten:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
45
][ t vandeterminan
2I
][ vanenhoofdminor de vansom
I
][ vanomdiagonaals
I
yzxzxy
2
xyzz
2
xzyy
2
yzxxzzyyxx3
2
yz
2
xz
2
xyzzyyzzxxyyxx2
zzyyxx1
(1.73)
1.4.4. Compatibiliteitsvoorwaarden
De relaties tussen rek en verplaatsing bevatten drie verplaatsingsfuncties u(x,y,z), v(x,y,z) en
w(x,y,z). Als deze functies gekend zijn, kunnen de zes onafhankelijke rekcomponenten
daaruit afgeleid worden, zoals in (1.67) is aangegeven.
In sommige gevallen heeft men echter informatie over de rekken en moet men de
verplaatsingsfuncties bepalen door integratie van de vergelijkingen in (1.67). In dat geval
heeft men zes vergelijkingen voor het bepalen van drie onbekende verplaatsingsfuncties. Het
is duidelijk dat een willekeurige set van rekken geen unieke waarde voor de onbekenden u, v
en w zal opleveren. Er zijn dus compatibiliteitsvoorwaarden nodig waaraan de rekken moeten
voldoen, opdat ze een uniek verplaatsingsveld (u,v,w) zouden opleveren. Figuur 1.37
illustreert een aantal onmogelijke vervormingstoestanden ten gevolge van een stel opgelegde
rekken dat niet aan de compatibiliteitsvoorwaarden voldoet.
Figuur 1.37 Illustratie van de noodzaak van compatibiliteitsvoorwaarden: (a) geen volledige aansluiting van
het materiaal, (b) overlappend materiaal na vervorming, (c) volledig discontinu materiaal.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
46
Deze compatibiliteitsvoorwaarden worden afgeleid uit (1.67), maar deze afleiding valt buiten
het bestek van deze cursus. Voor de volledigheid zijn de compatibiliteitsvoorwaarden
hieronder weergegeven:
2
zz
2
2
yy
2
yz
2
2
xx
2
2
zz
2
xz
2
2
yy
2
2
xx
2xy
2
xyxzyzzz
2
xzyzxyyy
2
yzxyxzxx
2
yz2
1
zy
zx2
1
zx
xy2
1
yx
zyxzyx
yxzyzx
xzyxzy
(1.74)
Deze vergelijkingen zijn niet eenvoudig en worden in de praktijk zelden gebruikt. Men zal:
ofwel de verplaatsingsfuncties u(x,y,z), v(x,y,z) en w(x,y,z) als onbekenden nemen en de
rekken daaruit afleiden. Dan is uiteraard aan de compatibiliteitsvoorwaarden voldaan,
ofwel de aansluitingsvoorwaarden op een andere wijze uitdrukken (bv. met behulp van
energiemethodes).
1.4.5. Kromlijnige coördinaten
Een behandeling van de rektensor in willekeurige coördinaten valt buiten het bestek van deze
cursus. De bespreking wordt hier beperkt tot het belangrijkste gevallen voor de praktijk: (i) de
cilindercoördinaten, en (ii) de bolcoördinaten.
1.4.5.a. Cilindercoördinaten
Aangezien de cilindercoördinaten orthogonaal zijn, vormen re
,
e en z
e
een rechtshandig
referentiestelsel, waarin men de rektensor als volgt definieert:
z
uu
r
1
z
u
2
1
r
u
z
u
2
1
u
r
1
z
u
2
1u
r
1
r
u
r
u
r
uu
r
1
2
1
r
u
z
u
2
1
r
u
r
uu
r
1
2
1
r
u
22
22
22
][
zzzr
zrr
zrrr
zzzrz
zr
rzrrr
(1.75)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
47
1.4.5.b. Bolcoördinaten
De bolcoördinaten r, en zijn eveneens orthogonaal en het stelsel van eenheidsvectoren re
,
e en
e is rechtshandig. De rektensor wordt dan geschreven als:
cotanr
u
r
uu
sinr
1cotan
r
uu
r
1u
sinr
1
2
1
r
u
r
uu
sinr
1
2
1
cotanr
uu
r
1u
sinr
1
2
1u
r
1
r
u
r
u
r
uu
r
1
2
1
r
u
r
uu
sinr
1
2
1
r
u
r
uu
r
1
2
1
r
u
22
22
22
][
rr
rr
rrr
r
r
rrrr
(1.76)
1.4.6. Eindige vervormingen en rekken
In de bovenstaande afleidingen werd telkens verondersteld dat de vervormingen zeer klein
zijn, zowel wat de lengteveranderingen betreft (zie vgl. (1.60)) als wat de hoekveranderingen
betreft (zie vgl. (1.66)). In de meeste gevallen die in de praktijk van de bouwkunde en de
werktuigkunde voorkomen, is dat ook zo. De afgeleiden zijn meestal in de grootte-orde van
10-3, zodat de tweede-orde termen reeds van de orde 10-6 zijn en zonder noemenswaardige
fout mogen verwaarloosd worden.
Er zijn echter toepassingen, zoals het elastisch gedrag van rubber, de doorbuiging van dunne
platen en schalen of het uitknikken van slanke kolommen, waar de vervormingen veel groter
zijn. In dat geval is het niet toegelaten de tweede-orde termen te verwaarlozen en rekent men
met de eindige rekken (ook rekken van Green genoemd):
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
48
z
w
y
w
z
v
y
v
z
u
y
u
z
v
y
w
z
w
x
w
z
v
x
v
z
u
x
u
z
u
x
w
y
w
x
w
y
v
x
v
y
u
x
u
y
u
x
v
z
w
z
v
z
u
2
1
z
w
y
w
y
v
y
u
2
1
y
v
x
w
x
v
x
u
2
1
x
u
yz
xz
xy
222
zz
222
yy
222
xx
(1.77)
Voor het vervolg worden echter altijd de infinitesimale rekken (1.67) gebruikt.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
49
1.5. LINEAIR ELASTISCH MATERIAALGEDRAG
In de voorgaande paragrafen werden de begrippen spanning en rek gedefinieerd,
onafhankelijk van elkaar en zonder enige veronderstelling over de aard van het materiaal. Dit
betekent dat de definities van spanning en rek geldig zijn voor elk materiaal met om het
even welke geometrie en onder elke vorm van belasting.
Zoals reeds aangegeven m.b.v. de trekproef in paragraaf 1.2, bestaat er echter wel degelijk een
verband tussen de belasting waaraan een materiaal onderworpen wordt en de teweeggebrachte
vervorming. Maar dit verband tussen spanning en rek hangt wél af van het soort materiaal en
de belastingscondities. Men noemt dit verband tussen spanning en rek vaak de constitutieve
wet van het materiaal.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het verband tussen spanning en rek in het lineair
elastisch gebied. Zoals reeds vermeld in paragraaf 1.2, is dit het gebied waar spanning en rek
recht evenredig zijn en waar bij ontlasting geen permanente vervorming overblijft.
Om dit verband op te stellen, worden twee bijkomende veronderstellingen gemaakt:
het materiaal is isotroop, d.w.z. de materiaaleigenschappen in een bepaald punt zijn
dezelfde in alle richtingen,
het materiaal is homogeen, d.w.z. de materiaaleigenschappen, gemeten in een bepaald
punt, zijn dezelfde als deze, gemeten in een ander punt van het materiaal volgens dezelfde
richting.
Het is belangrijk te vermelden dat deze definities gelden op een voldoend grote schaal. Figuur
1.38 toont een microscopische opname van zuiver roestvast staal. De kristalstructuur van het
staal en de korrelgrenzen zijn duidelijk zichtbaar. Op dit microscopisch niveau (kristallen van
0,1 mm) is het materiaal uiteraard niet homogeen en isotroop, maar deze schaal is
verwaarloosbaar klein t.o.v. de schaal waarop constructies, kolommen en balken uit staal
worden vervaardigd. De kristalgrootte in technische metalen varieert tussen 10 m en 1000
m [11].
Figuur 1.38 Lichtmicroscopische opname van zuiver roestvast staal type 302 (190 vergroting) [12].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
50
Deze opmerking geldt ook voor de definitie van de spanning. Aangezien men staal beschouwt
als een isotroop en homogeen materiaal, wordt met “de spanning in het staal” dan ook de
gemiddelde spanning over een voldoend groot oppervlak bedoeld. Zoals aangegeven in
Figuur 1.39, kan de lokale spanning in de kristallen immers aanzienlijk afwijken van de
gemiddelde spanning.
Figuur 1.39 De spanning in een polykristallijn metaal varieert van kristal tot kristal [11].
1.5.1. Wet van Hooke
Beschouwt men nu zo’n homogeen en isotroop materiaal, belast met een constante spanning
xx, zoals aangeduid in Figuur 1.40(i).
Figuur 1.40 Rekken in een tweedimensionale spanningstoestand [13].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
51
Zoals reeds aangegeven bij de bespreking van de trekproef in paragraaf 1.2 (zie vergelijking
(1.20)), is de bijhorende vervorming xx in de richting xe
evenredig met de aangelegde
spanning xx en bedraagt:
E
xxxx
(1.78)
De evenredigheidsconstante E is de elasticiteitsmodulus [N/m2] (of Young’s modulus).
Net zoals bij de stalen proefstaaf in de besproken trekproef (zie vergelijking (1.21)), stelt men
vast dat het materiaal tegelijk krimpt in de dwarse richtingen y
e
en z
e
. Wegens het isotroop
karakter van het materiaal is deze dwarscontractie bovendien dezelfde in de richtingen y
e
en
ze
. Het verband tussen deze dwarse rekken yy en zz en de aangelegde spanning xx is:
E
E
xxxxzz
xxxxyy
(1.79)
De constante is de coëfficiënt van Poisson en is dimensieloos [-].
Tenslotte stelt men vast dat de rechte hoek tussen de ribben behouden blijft, zodat alle
glijdingen nul zijn.
Beschouwt men nu het geval van Figuur 1.40(ii), waarbij een spanning yy wordt aangelegd,
dan treden de volgende vervormingen op:
E
E
E
yy
yyzz
yy
yyxx
yy
yy
(1.80)
Beschouwt men tenslotte het geval van een aangelegde spanning zz, dan zijn de bijhorende
vervormingen:
E
E
E
zzzzyy
zzzzxx
zzzz
(1.81)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
52
Legt men de normaalspanningen xx, yy en zz simultaan aan, dan bekomt men door
superpositie de volgende vervormingen:
yyxxzzzz
zzxxyyyy
zzyyxxxx
E
1
E
1
E
1
(1.82)
Legt men tenslotte een schuifspanning xy aan, zoals weergegeven op Figuur 1.41, dan neemt
men geen lengteveranderingen waar, maar enkel een hoekverandering xy.
Figuur 1.41 Schuifspanning xy en bijhorende vervorming [13].
Het verband tussen de aangelegde schuifspanning xy en de bijhorende glijding xy is als volgt:
G
xy
xy
(1.83)
De evenredigheidsconstante G is de glijdingsmodulus [N/m2].
Voor de andere richtingen vindt men analoog:
G
G
yz
yz
xzxz
(1.84)
Voor een willekeurige spanningstoestand vindt men dan volgende betrekkingen tussen
spanning en rek:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
53
G
G
G
E
1E
1E
1
yz
yz
xzxz
xy
xy
yyxxzzzz
zzxxyyyy
zzyyxxxx
(1.85)*
Deze betrekkingen vormen de wet van Hooke voor een homogeen en isotroop materiaal in het
lineair elastisch gebied. Voor numerieke bewerkingen worden de vergelijkingen vaak in
matrixvorm genoteerd:
yz
xz
xy
zz
yy
xx
yz
xz
xy
zz
yy
xx
G
100000
0G
10000
00G
1000
000E
1
EE
000EE
1
E
000EEE
1
(1.86)
Men kan narekenen dat de inverse relaties zijn:
* De formules, die met een kader errond zijn gemarkeerd, dient men van buiten te kennen. Deze afspraak geldt
voor de volledige cursus.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
54
yzyz
xzxz
xyxy
yyxxzzzz
zzxxyyyy
zzyyxxxx
G
G
G
)1()21)(1(
E
)1()21)(1(
E
)1()21)(1(
E
(1.87)
Het is zeer belangrijk te vermelden dat in geval van lineair elastisch materiaalgedrag de
hoofdrichtingen voor spanning en rek samenvallen. Dit volgt direct uit de wet van Hooke:
als de schuifspanningen allemaal nul zijn (hoofdrichtingen van de spanningen), dan zijn ook
de glijdingen allemaal nul (hoofdrichtingen van de rekken).
Voorbeeld 1.5
Een koperen staaf ondervindt een constante druk langs de randen, zoals aangegeven in
onderstaande figuur. Als de staaf een lengte a = 300 mm, breedte b = 50 mm en dikte t = 20
mm heeft vóórdat de belasting wordt aangebracht, bepaal dan de nieuwe lengte, breedte en
dikte bij belasting. Neem Ecu = 120 GPa en cu = 0,34.
1.5.2. Bijzondere belastingsgevallen
In deze paragraaf worden kort een aantal bijzondere belastingsgevallen besproken, waarbij de
spanningstensor een zeer eenvoudige gedaante aanneemt. De voor de praktijk interessante
belastingsgevallen zijn: (i) zuivere trek, (ii) zuivere afschuiving, (iii) hydrostatische belasting
en (iv) torsie of wringing.
1.5.2.a. Zuivere trek
Het geval van zuivere trek werd in feite reeds besproken in paragraaf 1.2. In Figuur 1.42
wordt een schematische voorstelling gegeven van zuivere trek.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
55
Figuur 1.42 Staaf belast op zuivere trek [1].
In de spanningstensor is slechts één spanningscomponent verschillend van nul, namelijk xx
(als de x-as volgens de trekrichting wordt gekozen):
000
000
00
][
xx
(1.88)
Het is belangrijk te onthouden dat, hoewel er enkel een spanningscomponent xx wordt
aangelegd, er vervormingen zijn in de drie richtingen: xx, yy en zz.
1.5.2.b. Zuivere afschuiving
In geval van zuivere afschuiving zijn alle normaalspanningen nul en treedt er slechts één
schuifspanningscomponent op. Een typisch voorbeeld is de afschuifkracht in de steel van een
boutverbinding tussen twee platen, zoals geïllustreerd door Figuur 1.43.
Figuur 1.43 Zuivere afschuiving in een dwarsdoorsnede van de bout [1].
Als men de x-as kiest in de richting van de trekkracht op de platen en de z-as volgens de
hoogte van de bout, dan wordt de spanningstensor:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
56
00
000
00
][
xz
xz
(1.89)
1.5.2.c. Hydrostatische belasting
Het is bekend dat de hydrostatische waterdruk een alzijdige druk is die in het beschouwde
punt dezelfde waarde heeft in alle richtingen. Figuur 1.44 stelt de bijhorende
spanningstoestand op een infinitesimaal klein volume-element voor.
Figuur 1.44 Alzijdige hydrostatische druk op een infinitesimaal klein volume-element [1].
De bijhorende spanningstensor is:
p00
0p0
00p
00
00
00
][
zz
yy
xx
(1.90)
waarbij p de waterdruk is. Aangezien de waterdruk een drukkracht is, zijn de
spanningscomponenten xx, yy en zz strikt negatief.
1.5.2.d. Torsie of wringing
Torsie of wringing is een vaak voorkomend probleem in de werktuigkunde, waar assen van
motoren en turbines belast worden met een wringmoment. Bij wringing worden de
opeenvolgende dwarsdoorsnedes t.o.v. elkaar verdraaid. Er treden geen lengteveranderingen
op, enkel hoekverdraaiingen. Elke dwarsdoorsnede wordt dus belast met zuivere
schuifspanningen. Figuur 1.45 toont een schematische voorstelling van de spanningstoestand.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
57
Figuur 1.45 Wringing van een cirkelvormige as en aanduiding van de spanningstoestand [13].
Als men de x-as kiest volgens de langsrichting van de staaf, is de spanningstensor in elke
dwarsdoorsnede van de staaf:
00
00
0
][
xz
xy
xzxy
(1.91)
De spanningstoestand in elke dwarsdoorsnede van de as kan men ook noteren in polaire
coördinaten. De enige bestaande spanning is dan de schuifspanning z:
00
00
000
][
z
z (1.92)
1.5.3. Relaties tussen de elastische constanten
1.5.3.a. Verband tussen E, en G
In de wet van Hooke komen drie elastische constanten voor: (i) de elasticiteitsmodulus of
Young’s modulus E, (ii) de Poisson-coëfficiënt , en (iii) de glijdingsmodulus G. Deze drie
constanten zijn verschillend voor elk materiaal en worden bepaald uit experimentele proeven.
Van deze drie elasticiteitsconstanten E, en G zijn er echter slechts twee onafhankelijk. De
derde kan altijd berekend worden uit de betrekking:
)1(2
EG
(1.93)
Een manier om dit verband af te leiden, is een element van het materiaal te beschouwen dat
wordt belast op zuivere afschuiving xy (alle andere spanningscomponenten gelijk aan nul),
zoals afgebeeld in Figuur 1.46.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
58
Figuur 1.46 Element belast op zuivere afschuiving [1].
Als men de vergelijking (1.52) toepast om de hoofdspanningen te verkrijgen, vindt men dat
I = +xy, II = 0 en III = -xy. De drie onderling loodrechte hoofdrichtingen vindt men door
toepassing van vergelijking (1.54). De bijhorende (genormeerde) eigenvectoren, die samen de
drie onderling loodrechte hoofdrichtingen vormen, zijn respectievelijk:
0
2
2
2
2
en
1
0
0
,
0
2
2
2
2
(1.94)
Deze hoofdspanningen en hun richting en zin zijn afgebeeld in Figuur 1.47. Het is belangrijk
te vermelden dat de spanningstoestand nog steeds wordt beschouwd in hetzelfde punt. Alleen
werd in dat punt een bijzonder stel vlakjes geselecteerd waarop enkel de hoofdspanningen
I = +xy en III = -xy werken en alle schuifspanningen nul zijn.
Figuur 1.47 Hoofdspanningen en hoofdrichtingen van het element belast op zuivere afschuiving [1].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
59
De bijhorende hoofdrek I is volgens (1.85):
xyxyxyIIIIIIIE
1
E
1
E
1
(1.95)
Anderzijds kan de hoofdrek I berekend worden door de rotatie van de rektensor [] over 45
m.b.v. de vergelijking (1.68):
000
02
0
002
000
0cossin2cos2
02cos2
cossin
100
0cossin
0sincos
000
002
02
0
100
0cossin
0sincos
00
00
00
xy
xy
45
xy
xy
xy
xy
xy
xy
III
II
I
(1.96)
Uit de gelijkstelling van (1.95) en (1.96) voor de hoofdrek I volgt:
)1(2
EG
G22E
1 xyxy
xyI
(1.97)
1.5.3.b. Volumeverandering en compressiemodulus
Een andere betrekking die men uit de wet van Hooke kan afleiden, bekomt men rechtstreeks
door de eerste drie vergelijkingen van de wet van Hooke (1.85) lid aan lid op te tellen:
zzyyxxzzyyxxE
21
(1.98)
Het is belangrijk op te merken dat de vergelijking (1.98) geldig is in elk assenstelsel, omdat
zowel de som van de rekken als de som van de spanningen een invariant is en dus geldt in elk
assenstelsel (zie (1.53) en (1.73)).
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
60
Men kan eenvoudig aantonen dat de eerste term van de vergelijking (1.98) de relatieve
volumeverandering weergeeft van het materiaal. Beschouwt men daartoe een volume-element
met zijden dx, dy en dz, onderworpen aan de normaalspanningen xx, yy en zz, zoals
afgebeeld in Figuur 1.48.
Figuur 1.48 Volumeverandering van een elastisch materiaal [1].
De volumeverandering van het element is daardoor, met verwaarlozing van de tweede-orde
termen:
dxdydz)(
dxdydzdxdydz)1)(1)(1(V
zzyyxx
zzyyxx
(1.99)
De volumeverandering per volume-eenheid wordt de volumerek of dilatatie vol genoemd en
kan geschreven worden als:
zzyyxxvoldV
V
(1.100)
Onderstel nu dat ditzelfde volume-element wordt onderworpen aan een uniforme druk p, die
in alle richtingen gelijk is en altijd loodrecht werkt op elk oppervlak. Deze toestand van
hydrostatische belasting vereist dat de normaalspanningen in alle mogelijke richtingen gelijk
zijn en dat alle schuifspanningen nul zijn. Het volume-element wordt dus belast door de
hoofdspanningen xx = yy = zz = p , zoals afgebeeld in Figuur 1.49.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
61
Figuur 1.49 Hydrostatische spanning op een volume-element [1].
De som van de normaalspanningen is dus p3 , zodat de vergelijking (1.98) kan
herschreven worden als:
213
E
dV
V
pKp3
E
21
dV
Vvol (1.101)
De constante K noemt men de compressiemodulus of volume-elasticiteitsmodulus [N/m2].
Zij drukt de verhouding uit tussen de hydrostatische spanning en de relatieve
volumeverandering.
Hieruit kan men ook onmiddellijk een bovengrens afleiden voor de coëfficiënt van Poisson.
Bij samendrukking (som spanningen < 0) moet ook het volume afnemen (som rekken < 0),
zodat de term (1-2) altijd strikt positief moet zijn, en dus:
2
1 (1.102)
Dit resultaat was reeds op een meer intuïtieve manier afgeleid bij de bespreking van de
trekproef op de stalen proefstaaf in paragraaf 1.2.
1.5.4. Kromlijnige coördinaten
De wet van Hooke, in de verschillende gedaanten waarin hij beschreven werd, geldt ook voor
de spanningen en in een kromlijnig referentiestelstel, als deze en dezelfde
fysische betekenis hebben als ij en ij in een cartesiaans assenstelsel waarvan de
eenheidsvectoren ie
samenvallen met e
in het beschouwde punt. Zo kunnen de formules in
cartesiaanse coördinaten eenvoudig toegepast worden in cilindercoördinaten en
bolcoördinaten. Bijvoorbeeld wordt (1.85) in cilindercoördinaten:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
62
G
G
G
E
1
E
1
E
1
zz
rzrz
rr
rrzzzz
zzrr
zzrrrr
(1.103)
Voor bepaalde geometrieën (axiaalsymmetrische buizen, bolvormige drukvaten) is het heel
wat eenvoudiger om de wet van Hooke uit te drukken in cilindercoördinaten of
bolcoördinaten dan in cartesische coördinaten.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
63
1.6. OPLOSSING VAN HET LINEAIR ELASTISCH PROBLEEM
In de voorgaande paragrafen zijn in feite alle definities aangereikt om elke lineair elastische
belastingstoestand van een materiaal te berekenen:
de spanningstensor [] definieert de belastingstoestand in elk punt van het lichaam,
de rektensor [] definieert de vervormingstoestand in elk punt van het lichaam,
spanning en rek zijn niet onafhankelijk, maar verbonden door de wet van Hooke. In deze
wet van Hooke komen drie elastische constanten E, en G voor die het isotroop en
homogeen materiaal karakteriseren.
In deze paragraaf wordt algemeen besproken hoe men bovenstaande kennis kan aanwenden
om een lineair elastisch probleem op te lossen.
Voor een algemene belastingstoestand van een lichaam telt men 15 onbekenden in elk punt
van het materiaal:
3 verplaatsingen wvu
6 spanningscomponenten yzxzxyzzyyxx
6 rekcomponenten yzxzxyzzyyxx
Anderzijds beschikt men voor elk punt van het lichaam over 15 vergelijkingen:
3 partiële differentiaalvergelijkingen van het evenwicht:
0Fzyx
0Fzyx
0Fzyx
zzzyzxz
y
zyyyxy
xzxyxxx
(1.104)
6 vergelijkingen voor het verband tussen rek en verplaatsing:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
64
z
v
y
w
z
u
x
w
y
u
x
v
z
w
y
v
x
u
yz
xz
xy
zz
yy
xx
(1.105)
6 vergelijkingen voor het verband tussen rek en spanning (wet van Hooke):
G
G
G
E
1E
1E
1
yz
yz
xzxz
xy
xy
yyxxzzzz
zzxxyyyy
zzyyxxxx
(1.106)
Men heeft precies evenveel vergelijkingen als onbekenden en het lineair elastisch probleem is
dus oplosbaar. Aan deze oplossing worden uiteraard een aantal randvoorwaarden opgelegd,
die in de volgende paragraaf besproken worden.
1.6.1. Randvoorwaarden
De oplossing van een stelsel partiële differentiaalvergelijkingen is slechts bepaald indien men
een gepast aantal randvoorwaarden (Eng: boundary conditions) invoert. Men beperkt zich
meestal tot de volgende twee soorten:
op een deel SU van het oppervlak S van het lichaam is de verplaatsing (u,v,w) gegeven,
op een deel ST van het oppervlak S van het lichaam is de spanningsvector )n(
gegeven,
waarbij SSS TU .
In vele gevallen is een exacte beschrijving van de randvoorwaarden haast onmogelijk (bv. de
klemkracht of het koppel van een tang, zie Figuur 1.50).
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
65
Figuur 1.50 Randvoorwaarden van het lineair elastisch probleem [14].
Vaak neemt men dan ook zijn toevlucht tot een vereenvoudigde beschrijving van de
randvoorwaarden en past dan het principe van Barré de Saint-Venant toe. Dit principe stelt:
“Wanneer men op een behoorlijk klein deel S0 van het oppervlak van een lichaam de
uitwendige belasting )n(
vervangt door een andere, die over S0 dezelfde resultante en
hetzelfde resulterend moment heeft, dan zijn de spanningen voor deze twee belastingsgevallen
nagenoeg gelijk in alle punten die voldoende ver van S0 liggen”.
Hoewel dit principe vaak wordt toegepast, is enige omzichtigheid geboden. De twee
oplossingen verschillen immers niet noemenswaardig van elkaar, behalve in de nabijheid van
de zones waar men )n(
heeft aangepast. Dit is een voordeel omdat men aldus een oplossing
kan vinden die voor 80 % of 90 % van het volume van het lichaam goed is, maar dit voordeel
wordt sterk gerelativeerd door de overweging dat de hoogste spanningen meestal in de
overige 20 % of 10 % van het volume te vinden zijn. Men weet aldus veel over de
ongevaarlijke spanningen, maar bitter weinig over de gevaarlijke.
1.6.2. Superpositieprincipe
Een zeer belangrijk principe bij het oplossen van lineair elastische problemen is het principe
van superpositie. Dit principe stelt dat de resulterende spanning in een lichaam met een
gecompliceerde belasting kan worden berekend door eerst de spanning te vinden die door elke
belastingscomponent afzonderlijk wordt veroorzaakt. Daarna kan de resulterende spanning
worden bepaald door de bijdragen van alle afzonderlijke componenten vectorieel bij elkaar op
te tellen.
Voor toepassing van het superpositieprincipe moeten twee voorwaarden voldaan zijn:
de belasting moet lineair gerelateerd zijn aan de spanning die moet worden bepaald. Zo
betekent de vergelijking A
F dat er inderdaad een lineair verband bestaat tussen kracht
en spanning,
de belasting mag geen belangrijke veranderingen aanbrengen in de oorspronkelijke
geometrie of gedaante van de constructie. Als er bv. belangrijke doorbuigingen optreden
t.g.v. de belasting, dan veranderen de richting, de plaats en de hefboomsarm van de
uitgeoefende krachten en geldt het superpositiebeginsel niet langer.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
66
Beschouwt men bijvoorbeeld de dunne staaf in Figuur 1.51(a), waarop de belasting P
wordt uitgeoefend. In Figuur 1.51(b) wordt P vervangen door twee van zijn componenten:
P = P1 + P2. Als P ervoor zorgt dat de staaf aanzienlijk doorbuigt, zoals afgebeeld in Figuur
1.51(a), is het moment van de belasting t.o.v. de ondersteuning, Pd, niet gelijk aan de som
van de momenten P1d1 en P2d2, omdat d d1 d2.
Figuur 1.51 Illustratie van de ongeldigheid van het superpositieprincipe [1].
In de lineair elastische theorie is het superpositieprincipe haast altijd geldig, omdat de
vervormingen klein zijn.
1.6.3. Statisch onbepaalde systemen
Een systeem heet statisch onbepaald als de vergelijkingen van het evenwicht niet volstaan
om de reacties te bepalen. In dat geval moet men bijkomende aansluitingsvoorwaarden of
compatibiliteitsvoorwaarden uitdrukken.
Figuur 1.52 toont het eenvoudige voorbeeld van een staaf die aan beide zijden is ingeklemd
en ter hoogte van het punt C is belast met een axiale kracht P.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
67
Figuur 1.52 Voorbeeld van een statisch onbepaald systeem [1].
Er zijn twee onbekende reactiekrachten FA en FB, maar er is maar één vergelijking voor het
evenwicht:
0PFF AB (1.107)
Voor de oplossing moet een extra vergelijking worden opgesteld, en daarvoor is het nodig de
vervorming te bekijken. Een vergelijking die de voorwaarden voor verplaatsing omschrijft,
wordt een compatibiliteitsvoorwaarde genoemd. Een geschikte compatibiliteitseis in dit geval
is dat de verplaatsing van het ene uiteinde van de balk t.o.v. het andere uiteinde gelijk is aan
nul, omdat de balk aan beide zijden is ingeklemd:
0uAB (1.108)
Deze vergelijking kan worden weergegeven in termen van de aangebrachte belastingen door
een kracht-verplaatsing-relatie te gebruiken die afhankelijk is van het materiaalgedrag.
Bepaling van de snedekrachten leert dat in segment AC van de balk de inwendige kracht +FA
heerst, en in het segment CB de inwendige kracht –FB. Als men lineair elastisch
materiaalgedrag onderstelt, wordt vergelijking (1.108) herschreven als:
0EA
LF
EA
LF CBBACA
(1.109)
met A de oppervlakte van de dwarsdoorsnede van de staaf en E de elasticiteitsmodulus van de
staaf.
Combinatie van vergelijking (1.107) en (1.109) leidt tot de oplossing:
L
LPF
L
LPF
ACB
CBA
(1.110)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
68
Voorbeeld 1.6
Een betonnen kolom met een vierkante dwarsdoorsnede van 50 cm bij 50 cm, is gewapend
met vier stalen staven, elk met een diameter van 2,5 cm. De staven zijn ingebetonneerd bij de
vier hoeken van de kolom. Als de E-modulus van staal 200 GPa bedraagt en deze van beton
14 GPa, bereken dan de drukspanningen in het staal en het beton als de totale drukkracht op
de kolom 1 MN bedraagt.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
69
1.7. THERMISCHE SPANNINGEN
1.7.1. Vergelijkingen
Naast de spanningen die ontstaan t.g.v. mechanische belasting, bestaan er ook spanningen die
ontstaan t.g.v. thermische belasting. Deze laatste noemt men de thermische spanningen.
Wanneer een homogeen en isotroop lichaam dat vrij kan vervormen, een gelijkmatige
temperatuursverandering ondergaat van 0 C tot T C, dan is de thermische uitzetting
gelijkmatig:
0
0
0
T
T
T
yz
xz
xy
zz
yy
xx
(1.111)
waarbij [m/(mC)] de thermische uitzettingscoëfficiënt van het materiaal voorstelt.
Hierbij treedt er in het lichaam geen enkele spanning op !
Aangezien de compatibiliteitsvoorwaarden of aansluitingsvoorwaarden (1.74) moeten voldaan
zijn voor elke vervormingstoestand, moeten deze ook gelden voor de thermische uitzettingen
(1.111). Uit deze voorwaarden kan men de volgende beperking afleiden voor het
temperatuurveld T(x,y,z):
zayaxaa)z,y,x(T 3210 (1.112)
met a0, a1, a2 en a3 constanten. Dit wil zeggen dat het temperatuurveld een lineaire functie
moet zijn van x, y en z, opdat de thermische rekken zouden voldoen aan de
compatibiliteitsvoorwaarden. Is dit niet het geval, dan zullen bijkomende rekken (én dus
spanningen) ontstaan, zodat de totale rekken opnieuw voldoen aan de
compatibiliteitsvoorwaarden. De totale rekken zijn dan de som van de geïnduceerde rekken en
de thermische rekken:
G
G
G
TE
1
TE
1
TE
1
yz
yz
xzxz
xy
xy
yyxxzzzz
zzxxyyyy
zzyyxxxx
(1.113)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
70
De thermische spanningen die op die manier geïnduceerd worden, voldoen aan de volgende
vergelijkingen:
yzyz
xzxz
xyxy
yyxxzzzz
zzxxyyyy
zzyyxxxx
G
G
G
T21
E)1(
)21)(1(
E
T21
E)1(
)21)(1(
E
T21
E)1(
)21)(1(
E
(1.114)
Thermische spanningen kunnen aanzienlijke waarden bereiken en zelfs tot schade leiden. Zo
kan een stuk glas, dat ongelijkmatig wordt opgewarmd, gaan barsten. In ruimtetuigen treden
thermische spanningen op door de ongelijkmatige zonnestraling op één kant van het tuig, en
ook door de wrijving met de atmosfeer, wanneer het tuig terugkeert naar de aarde.
Ook als het temperatuurveld T(x,y,z) wel voldoet aan de voorwaarde (1.112), kunnen
thermische spanningen optreden als het lichaam niet vrij kan vervormen. Dit kan men
gemakkelijk inzien aan de hand van de vergelijkingen (1.114). Als de vervorming totaal
belemmerd wordt (totale rekken = 0), dan zijn de thermische spanningen:
T21
Ezzyyxx
(1.115)
Vaak worden ook spanningen geïnduceerd door het productieproces. Bij lassen bv. worden
vaak hoge en ongelijkmatige temperaturen bereikt. Tijdens de afkoeling zal het materiaal van
de las meer krimpen dan het materiaal dat verder van de las verwijderd ligt. Door de
ongelijkmatige en belemmerde vervorming ontstaan bijkomende rekken en spanningen. Ook
bij de uitharding van dikwandige buizen zal het materiaal aan de binnen- en buitenwand
sneller afkoelen dan het materiaal binnenin. Aldus ontstaat een ongelijkmatige vervorming en
treden bijkomende spanningen op in het materiaal, die ook na de uitharding blijven bestaan.
Deze resulterende spanningen en rekken kan men niet beschouwen als “thermische”
spanningen, omdat zij blijven bestaan in een homogeen materiaal bij een homogene
temperatuur. Zij zijn echter wel vaak het gevolg van thermische behandelingen.
Dergelijke spanningen, die bestaan zonder dat er enige uitwendige (mechanische of
thermische) belasting op het lichaam aangrijpt, noemt men eigenspanningen (Eng: residual
stresses, initial stresses).
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
71
1.7.2. Statisch onbepaalde problemen
Zoals besproken in paragraaf 1.6.3, is een probleem statisch onbepaald als de
evenwichtsvergelijkingen niet volstaan om de reactiekrachten te bepalen. Ook in geval van
thermische problemen dient men vaak bijkomende compatibiliteitsvoorwaarden te formuleren
voor statisch onbepaalde systemen.
Figuur 1.53 toont dezelfde ingeklemde staaf als in Figuur 1.52, maar ditmaal belast met een
temperatuurstijging T, i.p.v. een axiale kracht P. Ten gevolge van de temperatuurstijging wil
de staaf uitzetten, maar deze uitzetting wordt belemmerd door de inklemming.
Figuur 1.53 Voorbeeld van een statisch onbepaald systeem met thermische belasting [1].
De evenwichtsvoorwaarde levert dat de twee reactiekrachten even groot zijn, en gelijk aan F.
De bijkomende compatibiliteitsvoorwaarde is opnieuw dat de totale lengteverandering moet
nul zijn:
0uuu FTAB (1.116)
waarbij uT de verplaatsing is t.g.v. de opgelegde temperatuurstijging en uF de verplaatsing
t.g.v. de reactiekrachten. Uitwerking van de vergelijking levert dan:
0EA
LFLT
(1.117)
waarbij [m/mC] de thermische uitzettingscoëfficiënt is, E de elasticiteitsmodulus en A de
oppervlakte van de dwarsdoorsnede van de staaf.
Compatibiliteitsvoorwaarden zijn ook vaak vereist bij de thermische opwarming (of
afkoeling) van heterogene lichamen. Figuur 1.54 toont het voorbeeld van de gelijkmatige
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
72
opwarming van een stuk dat bestaat uit twee materialen met verschillende thermische
uitzettingscoëfficiënt (1 > 2). Wanneer de twee delen, los van elkaar, vrij zouden kunnen
uitzetten, dan zouden deze delen niet meer in elkaar passen. In de werkelijkheid blijft de
samenhang van het geheel uiteraard behouden, hetgeen vergt dat de twee delen op elkaar
krachten uitoefenen. Die krachten veroorzaken een bijkomende vervorming zodat de som van
de thermische uitzetting en de bijkomende rek voldoet aan de compatibiliteitsvoorwaarden.
Figuur 1.54 Thermische spanningen in heterogene lichamen [9].
Voorbeeld 1.7
Een starre, onvervormbare balk is bevestigd op de bovenzijde van drie kolommen. De
middelste kolom bestaat uit aluminium (Ealu = 70 GPa, alu = 2310-6 m/mC), de twee
buitenste kolommen uit staal (Est = 200 GPa, st = 1210-6 m/mC). De kolommen hebben elk
een onbelaste lengte van 250 mm en de temperatuur is T1 = 20 C. Bepaal de kracht in elke
kolom als de balk wordt onderworpen aan een constant verdeelde belasting van 150 kN/m en
de temperatuur tot T2 = 80 C wordt verhoogd.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
73
1.8. ARBEID EN ELASTISCHE ENERGIE
1.8.1. Arbeid van een kracht
Volgens de mechanica verricht een kracht arbeid wanneer deze kracht een verplaatsing dx
veroorzaakt in dezelfde richting als de kracht. De verrichte arbeid is een scalaire grootheid,
gedefinieerd als:
]mN[dxFdUuitw (1.118)
Als de totale verplaatsing x bedraagt, wordt de arbeid:
x
0
uitw dx)x(FU (1.119)
Het is belangrijk op te merken dat de kracht F niet constant is, maar afhangt van x. Immers,
als men de verplaatsing wil doen toenemen van nul naar x, dan moet ook de kracht F
toenemen.
Als toepassingsvoorbeeld wordt de arbeid berekend, uitgeoefend door een axiale trekkracht P
op een stalen staaf, zoals afgebeeld in Figuur 1.55.
Figuur 1.55 Axiale belasting van een stalen staaf [1].
De trekkracht F wordt daarbij geleidelijk opgevoerd van nul naar de eindwaarde P. Bij deze
eindwaarde P wordt de uiteindelijke verplaatsing van het uiteinde van de staaf bereikt. Als
het materiaal zich lineair elastisch gedraagt, is de kracht evenredig met de verlenging x, zodat:
Px
)x(F
(1.120)
M.b.v. vergelijking (1.119) wordt de totale uitwendige arbeid:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
74
P2
1dxP
xdx)x(FU
00
uitw (1.121)
Onderstel nu dat P al op de staaf was aangebracht en dat nu een andere, bijkomende kracht P’
wordt uitgeoefend. zodanig dat het uiteinde van de staaf over een bijkomende afstand ’
verder verplaatst wordt. Dit is afgebeeld in Figuur 1.56.
Figuur 1.56 Axiale belasting van een stalen staaf met bijkomende kracht P’ [1].
De arbeid, verricht door de axiale kracht P (niet door P’), is:
'P'U P,uitw (1.122)
De kracht P blijft immers gewoon op de staaf aanwezig en is dus constant. De bijdrage van P’
is dan:
''P2
1'U 'P,uitw (1.123)
De totale arbeid van beide krachten P en P’ voor de totale verlenging +’ is grafisch
weergegeven in Figuur 1.57.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
75
Figuur 1.57 Arbeid verricht door axiale belasting van een stalen staaf [1].
De kleine driehoek met hoekpunt in de oorsprong stelt de arbeid P2
1 voor van de kracht P
bij de eerste verlenging van de staaf. De rechthoek stelt de verrichte arbeid 'P voor van
P bij de verlenging ’ en de kleine driehoek erboven de arbeid ''P2
1 van de kracht P’ bij de
verlenging ’.
1.8.2. Arbeid van een moment
Volledig analoog met de arbeid van een kracht, verricht een moment M arbeid wanneer het
een hoekverdraaiing d veroorzaakt langs zijn werklijn. De verrichte arbeid is dan:
]mN[dMdUuitw (1.124)
Als de totale hoekverdraaiing radialen bedraagt, wordt de arbeid:
0
uitw d)(MU (1.125)
Als men opnieuw onderstelt dat het materiaal zich lineair elastisch gedraagt, en dus de
hoekverdraaiing evenredig toeneemt met het aangelegde moment, dan is de arbeid:
M2
1Uuitw (1.126)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
76
Is het moment M echter al op het lichaam aangebracht en draait een bijkomend moment M’
het lichaam verder over een hoek ’, dan is de arbeid verricht door M:
'M'U uitw (1.127)
1.8.3. Wet van behoud van mechanische energie
De arbeid, verricht door een axiale kracht P of een moment M, kan niet zomaar verloren gaan
bij het aanbrengen op de constructie. Wegens de wet van behoud van mechanische energie
moet de energie dus opgeslagen worden in de constructie:
inwuitw UU (1.128)
De uitwendige arbeid, verricht door de uitwendige belastingen op de constructie, wordt dus in
het lichaam omgezet naar een inwendige energie Uinw. Deze energie noemt men de elastische
energie of vormveranderingsenergie. Wanneer de belastingen worden weggenomen, herstelt
de elastische energie het lichaam in zijn oorspronkelijke onvervormde toestand, aangenomen
dat de elasticiteitsgrens van het lichaam niet overschreden werd.
Aangezien deze elastische energie in het lichaam wordt opgeslagen, moet het ook mogelijk
zijn deze energie uit te drukken in functie van de inwendige spanningen en rekken in het
lichaam. Deze uitdrukking wordt hierna afgeleid.
Onderstel een infinitesimaal klein volume-element met zijden dx, dy en dz, belast met een
normaalspanning zz, die werkt op de boven- en onderzijde van het volume-element, zoals
afgebeeld in Figuur 1.58.
Figuur 1.58 Volume-element belast met een normaalspanning zz [1].
Als nu op dit volume-element de normaalspanning zz werkt, dan is de totale kracht die op de
boven- en onderzijde wordt uitgeoefend:
dydxdAdF zzzzz (1.129)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
77
Als deze kracht dFz geleidelijk op het volume-element wordt aangebracht, net als de eerder
besproken kracht P, neemt zijn grootte toe van nul tot dFz. De bijhorende verplaatsing neemt
dan toe van nul tot de eindwaarde dz, die gelijk is aan:
dzd zzz (1.130)
De door dFz verrichte arbeid dUinw is dan:
dV2
1dzdydx
2
1ddF
2
1dU zzzzzzzzzzinw (1.131)
Het is belangrijk op te merken dat deze elastische energie of vormveranderingsenergie dUinw
altijd positief is, want zz en zz hebben altijd hetzelfde teken.
Ook wanneer schuifspanningen werken, kan een vergelijkbare uitdrukking voor de elastische
energie of vormveranderingsenergie worden opgesteld. Beschouw opnieuw het infinitesimaal
volume-element dat is afgebeeld in Figuur 1.59.
Figuur 1.59 Volume-element belast met een schuifspanning [1].
Ditmaal is het volume-element belast met een schuifspanning . De schuifkracht dF is:
dydxdF (1.132)
Deze kracht verricht enkel arbeid in een verplaatsing die dezelfde richting heeft als de
werkingslijn van de kracht. De verplaatsing van het bovenvlak t.o.v. het ondervlak is:
dzd (1.133)
De verrichte arbeid door de schuifkracht wordt dan:
dV2
1dzdydx
2
1ddF
2
1dUinw (1.134)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
78
De bovenstaande uiteenzetting kan makkelijk worden uitgebreid om de
vormveranderingsenergie te bepalen in een lichaam wanneer dit verkeert in een algemene
spanningstoestand, zoals afgebeeld in Figuur 1.60.
Figuur 1.60 Volume-element belast met een algemene spanningstoestand [1].
Omdat de elastische energie een scalaire grootheid is, mogen de bijdragen van elke normaal-
en schuifspanning worden opgeteld, zodat de totale elastische energie voor het hele lichaam
wordt:
Vyzyzxzxzxyxyzzzzyyyyxxxxinw dV
2
1
2
1
2
1
2
1
2
1
2
1U (1.135)
M.b.v. de wet van Hooke kan men de elastische energie ook herschrijven, enkel in functie van
de spanningen:
V
2
zzyyxx
2
yz
2
xz
2
xy
2
zz
2
yy
2
xxinw dVE2
2E2
1U (1.136)
Of enkel in functie van de vervormingen:
V
2
zzyyxx
2
yz
2
xz
2
xy
2
zz
2
yy
2
xxinw dV212
1
)1(2
EU (1.137)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
79
1.9. VERALGEMEENDE WET VAN HOOKE VOOR ANISOTROPE
MATERIALEN
In alle voorgaande paragrafen werd de discussie beperkt tot homogene en isotrope materialen,
met een elasticiteitsmodulus E, een glijdingsmodulus G en een Poisson-coëfficiënt . Deze
mechanische eigenschappen (E, G, ) zijn dezelfde in elk punt van het materiaal (homogeen)
en zijn in elk punt dezelfde in alle richtingen (isotroop).
Staal wordt vaak gebruikt als het prototype van deze klasse van homogene en isotrope
materialen, maar er zijn ook heel wat materialen die niet homogeen en isotroop zijn en toch
frequent gebruikt worden in de bouwkunde en werktuigkunde. Voor deze laatste materialen
kan men de veralgemeende wet van Hooke voor anisotrope materialen toepassen, op
voorwaarde dat het niet-homogeen karakter speelt op een voldoend kleine schaal. Daarmee
wordt bedoeld dat een voldoend groot volume van dit heterogeen materiaal zich toch als een
homogene massa moet gedragen. Men spreekt dan van een gehomogeniseerd materiaal.
Gewapend beton kan men niet catalogeren onder de gehomogeniseerde materialen, omdat het
heterogeen karakter (door de versterking met wapeningsstaal) zich manifesteert op een te
grote schaal. De veralgemeende wet van Hooke is dan ook niet van toepassing.
Vezelversterkte composieten (Eng: fibre-reinforced composites) zijn daarentegen wel een
goed voorbeeld van gehomogeniseerde materialen en worden in vele domeinen van de
bouwkunde en werktuigkunde toegepast. Hierbij worden versterkingsvezels (van glas,
koolstof, staal, aramide,...) ingebed in een ander materiaal (veelal kunststoffen, maar ook
metaal, keramiek, cement,...). Het materiaal waarin de vezels worden ingebed, noemt men de
matrix. Hoewel het in wezen ook heterogene materialen zijn, speelt de heterogeniteit op
microniveau: de matrix wordt versterkt met vezelbundels van 10 tot 100 m diameter. Voor
mechanische toepassingen gedraagt het composietmateriaal zich dus voldoende homogeen.
De bedoeling van deze kunstmatig vervaardigde composieten is veelal het bekomen van
verbeterde mechanische eigenschappen. In het bijzonder de zeer hoge verhouding tussen
sterkte en stijfheid enerzijds en soortelijk gewicht anderzijds speelt in het voordeel van deze
materialen, zoals geïllustreerd door Figuur 1.61.
Figuur 1.61 Chronologische vooruitgang in de sterkte/dichtheid verhouding van materialen [5].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
80
Samenvattend kan men volgende indeling maken voor de toepassing van (i) de (klassieke)
wet van Hooke voor homogene en isotrope materialen, en (ii) de veralgemeende wet van
Hooke voor anisotrope materialen:
homogene materialen gehomogeniseerde materialen
isotroop
anisotroop
isotroop
anisotroop
wet van Hooke
veralgemeende wet van Hooke
(bv. staal, aluminium,...)
(bv. gewalst staal,...) (bv. composieten)
(bv. kunststoffen met random verdeelde verkapte vezeltjes)
Figuur 1.62 Classificatie van homogene en gehomogeniseerde materialen.
Voor een compleet anisotroop materiaal, waarbij de eigenschappen in alle richtingen
verschillend zijn, geldt de veralgemeende wet van Hooke:
xy
xz
yz
zz
yy
xx
665646362616
565545352515
464544342414
363534332313
262524232212
161514131211
xy
xz
yz
zz
yy
xx
CCCCCC
CCCCCC
CCCCCC
CCCCCC
CCCCCC
CCCCCC
(1.138)
De matrix [C] wordt de stijfheidsmatrix genoemd, naar analogie met het eendimensionaal
verband = E, waarbij E de stijfheid van het materiaal voorstelt. De stijfheidsmatrix [C] telt
21 onafhankelijke constanten, vermits de matrix symmetrisch is.
In vele gevallen zijn er echter één of meerdere symmetrievlakken in de materiaalstructuur,
zodat het aantal elastische constanten kan teruggebracht worden. De belangrijkste gevallen
zijn (i) orthotrope materialen, en (ii) transversaal isotrope materialen. De bespreking wordt
hier beperkt tot vezelversterkte kunststoffen, omdat deze technische composieten veruit de
belangrijkste klasse vormen binnen de anisotrope materialen in de ingenieurswereld.
1.9.1. Orthotrope materialen
Orthotrope materialen zijn materialen waar men drie onderling loodrechte symmetrievlakken
kan vinden in de materiaalstructuur. Naargelang de structuur van de matrix en de
vezelversterking kan men verschillende symmetrievlakken in de structuur van het
composietmateriaal onderscheiden, en wanneer dus drie orthogonale symmetrievlakken
bestaan, noemt men het materiaal orthotroop. Een typisch voorbeeld is getoond in Figuur
1.63. Dit weefsel wordt als vezelversterking gebruikt in het composiet en telt drie onderling
loodrechte symmetrievlakken.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
81
Figuur 1.63 Eenheidscel van een weefsel als vezelversterking [16].
De elastische eigenschappen zijn niet langer dezelfde in alle richtingen, maar verschillen
naargelang men beproeft in de richting van de langsvezels, de inslagvezels of in de
dikterichting van de vezels. Om deze verschillende elastische eigenschappen te
onderscheiden, heeft men een nieuw referentie-assenstelsel ingevoerd: de hoofdrichtingen
van orthotropie. Dit is een rechtshandig cartesiaans assenstelsel (1
e
, 2
e
, 3
e
), waarbij 1
e
de
richting van de langsvezel aanduidt, 2
e
de richting van de inslagvezel en 3
e
de dikterichting.
Het is belangrijk op te merken dat de hoofdrichtingen van orthotropie niet verward mogen
worden met de hoofdrichtingen van de spanningstensor (het assenstelsel waarin alle
schuifspanningen nul zijn), noch met de hoofdrichtingen van de vervormingstensor (het
assenstelsel waarin alle glijdingen nul zijn). De hoofdrichtingen van orthotropie zijn immers
gebonden aan de geometrische opbouw van het composietmateriaal, maar hebben niets te
maken met de werkelijke spanningstoestand van het composiet die in elk belastingsgeval
anders kan zijn. De hoofdrichtingen van orthotropie worden vaak aangeduid als (1
e
, 2
e
, 3
e
)
i.p.v. ( xe
, y
e
, z
e
). Het assenstelsel (1
e
, 2
e
, 3
e
) noemt men het lokaal assenstelsel, terwijl
de notatie ( xe
, y
e
, z
e
) geldt voor het globaal of structureel assenstelsel.
Als men het verband tussen spanning en rek uitdrukt in dit lokaal assenstelsel, dan bekomt
men:
12
13
23
33
22
11
66
55
44
332313
232212
131211
12
13
23
33
22
11
C00000
0C0000
00C000
000CCC
000CCC
000CCC
(1.139)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
82
De coëfficiënten Cij worden geschreven in functie van de 9 onafhankelijke elastische
constanten van het orthotroop materiaal: 6 stijfheden E11, E22, E33, G12, G13 en G23 en
3 Poisson-coëfficiënten 12, 13 en 23. De betekenis van de 6 verschillende stijfheden is
weergegeven in Figuur 1.64.
Figuur 1.64 Schematische voorstelling van de stijfheidseigenschappen voor een orthotroop materiaal [16].
Men kan aantonen dat het verband tussen spanning en rek als volgt geschreven wordt:
133221133132232112
12
13
23
33
22
11
12
13
23
211233
31123222
32213111
31123222
311322
23312111
32213111
23312111
322311
12
13
23
33
22
11
21met
G00000
0G0000
00G000
0001
EEE
000E1
EE
000EE1
E
(1.140)
Omdat het invers verband tussen rek en spanning in het lokaal assenstelsel (1
e
, 2
e
, 3
e
) een
veel eenvoudiger gedaante aanneemt, zal men in de literatuur de veralgemeende wet van
Hooke voor orthotrope materialen nagenoeg altijd terugvinden in deze vorm:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
83
12
13
23
33
22
11
12
13
23
3333
32
33
31
22
23
2222
21
11
13
11
12
11
12
13
23
33
22
11
G
100000
0G
10000
00G
1000
000E
1
EE
000EE
1
E
000EEE
1
(1.141)
Deze 66 matrix noemt men de compliantiematrix [S].
1.9.2. Transversaal isotrope materialen
Een bijzondere klasse van orthotrope materialen zijn deze waarbij in één symmetrievlak de
materiaaleigenschappen dezelfde zijn in alle richtingen. Een voorbeeld is getoond in Figuur
1.65.
Figuur 1.65 Transversale isotropie in een unidirectioneel vezelversterkt composiet [17]:
(a) definitie van de assen 1
e
,2
e
en 3
e
,
(b) micrografische opname van de pakking van koolstofvezels in een koolstof/epoxy composiet
(vergroting 400 ).
Dit composiet is versterkt met lange vezels die allemaal in dezelfde richting liggen. De
typische diameter van dergelijke versterkingsvezels is 3 tot 20 m, terwijl de laagdikte van
een dergelijk composiet varieert van 0.1 mm tot 0.3 mm. Het aantal vezels binnen zo’n laag is
dus heel groot en de eigenschappen in een vlak loodrecht op de vezels, kunnen dan ook
dezelfde verondersteld worden in alle richtingen.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, momenten, spanningen en rekken
84
Er blijven slechts vijf onafhankelijke elasticiteitsconstanten over: E11, E22, 12, 23 en G12,
want voor transversaal isotrope materialen zijn de subscripts 2 en 3 (corresponderend met de
richtingen 2
e
en 3
e
) onderling verwisselbaar, en dus:
)1(2
EG
GG
EE
23
2223
3223
1312
1312
3322
(1.142)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 1: Krachten, spanningen en rekken
85
1.10. REFERENTIES
[1] Hibbeler, R.C. (1997). Mechanics of materials. New Jersey, Prentice Hall
International, Inc., 855 pp.
[2] Megson, T.H.G. (1996). Structural and stress analysis. London, Arnold Publishers,
641 pp.
[3] Sierakowski, R.L. and Chaturvedi,S.K. (1997). Dynamic loading and characterization
of fiber-reinforced composites. New York, John Wiley & Sons, 252 pp.
[4] Verheest, F. (1993). Theoretische mechanica. Gent, Universiteit Gent, Vakgroep
wiskundige natuurkunde en sterrenkunde, 295 pp.
[5] Ohring, M. (1995). Engineering materials science. San Diego, Academic Press, 827
pp.
[6] Ragab, A.-R. and Bayoumi, S.E. (1999). Engineering solid mechanics. Fundamentals
and applications. Boca Raton, CRC Press, 921 pp.
[7] Baxter Brown, J. McD. (1973). Introductory solid mechanics. London, John Wiley &
Sons Ltd, 434 pp.
[8] Karasudhi, P. (1991). Foundations of solid mechanics. Dordrecht, Kluwer Academic
Publishers, 493 pp.
[9] Verhegghe, B. (2001). Elasticiteit en Sterkteleer. Cursus academiejaar 2001-2002.
Gent, Universiteit Gent.
[10] Ford, H. (1963). Advanced mechanics of materials. London, Longman Group Ltd.,
672 pp.
[11] Zaat, J.H. (1974). Technische metaalkunde. Deel 2: Algemene metaalkunde.
Amsterdam, Elsevier, 272 pp.
[12] Zaat, J.H. (1975). Technische metaalkunde. Deel 3: Staal en gietijzer. Amsterdam,
Elsevier, 226 pp.
[13] Case, J., Chilver, L. and Ross, C.T.F. (1999). Strength of materials and structures.
London, Arnold Publishers, 706 pp.
[14] Filonenko-Borodich, M. (1963). Theory of elasticity. Moscow, Peace Publishers, 394
pp.
[15] Boresi, A.P. and Sidebottom, O.M. (1985). Advanced mechanics of materials. Fourth
edition. New York, John Wiley & Sons, 763 pp.
[16] Mallick, P.K. (1997). Composites Engineering Handbook. New York, Marcel Dekker
Inc.
[17] Degrieck, J. (1997). Mechanica van met vezels versterkte materialen. Cursus, Gent,
Faculteit Toegepaste Wetenschappen, 157 p.
86
Hoofdstuk 2
Structureel gedrag
2.1. INLEIDING
In het vorige hoofdstuk werd het materiaalgedrag bestudeerd als een afzonderlijk gegeven. De
relatie tussen spanning en rek in één enkel punt van het materiaal werd opgesteld voor het
lineair elastisch gedrag van een materiaal. Wanneer men datzelfde materiaal gebruikt voor het
ontwerp van een constructie, blijft het natuurlijk zeer belangrijk om te begrijpen hoe het
materiaal zich gedraagt. Toch zijn bijkomende analysemethodes nodig om het gedrag van de
volledige constructie te berekenen. Deze analysemethodes zijn het voorwerp van dit
hoofdstuk.
In dit hoofdstuk wordt de structurele analyse van materialen vooral beperkt tot de
balkentheorie. Dit is in feite een heel vereenvoudigde eendimensionale theorie die toepasbaar
is in het gebied van lineair elastisch materiaalgedrag met kleine vervormingen.
Bij de studie van de balkentheorie gebruikt men, in overeenstemming met de internationale
conventie, het rechtshandig assenstelsel in Figuur 2.1:
O
x
y
z
F > 0y
M > 0y
Mx
> 0
M > 0z
M > 0x
F > 0z
F > 0x
My> 0
Mz
> 0
Figuur 2.1 Rechtshandig assenstelsel met positieve krachten en momenten.
De z-as duidt de verticale richting aan en ligt volgens de hoogte van de balk. Verder wordt
aangenomen dat de lengte-as van de bestudeerde balk volgens de x-as ligt. Meestal kiest men
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
87
de oorsprong van de x-as aan het linkeruiteinde van de balk. Het structureel assenstelsel voor
de balkentheorie ziet er dan uit als in Figuur 2.2.
O
z
xx y
z
Figuur 2.2 Structureel assenstelsel voor balkentheorie.
Omdat heel wat formules in de balkentheorie gebruik maken van de geometrische
eigenschappen van de dwarsdoorsnede van de balk, zullen deze eigenschappen eerst
besproken worden.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
88
2.2. GEOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN VAN DE DWARSDOORSNEDE
2.2.1. Opstellen vergelijkingen
Beschouwt men een vlakke dwarsdoorsnede, gerefereerd t.o.v. het willekeurig gelegen
assenstelsel (y’,z’). Het is nu de bedoeling op zoek te gaan naar de ligging van het
zwaartepunt en het daarbijhorende assenstelsel (y,z), zoals aangegeven in Figuur 2.3.
Figuur 2.3 Ligging van het zwaartepunt van een vlakke doorsnede [1].
De oppervlakte A van de dwarsdoorsnede wordt gegeven door:
'dz'dyA (2.1)
Het statisch moment Sy’ om de y’-as [meter3] definieert men als:
'dz'dy'zS 'y (2.2)
Het statisch moment om de y’-as omvat dus voor elk infinitesimaal oppervlak dy’dz’ het
product van het oppervlak dy’dz’ met zijn loodrechte afstand tot de y’-as.
Analoog definieert men het statisch moment Sz’ om de z’-as als:
'dz'dy'yS 'z (2.3)
Het statisch moment om de z’-as [meter3] omvat dus voor elk infinitesimaal oppervlak dy’dz’
het product van het oppervlak dy’dz’ met zijn loodrechte afstand tot de z’-as. De afstand tot
de y'- of z'-as wordt ingevoerd met het teken, dat wil zeggen dat het statisch moment zowel
positief als negatief kan zijn ! De ligging van het zwaartepunt met coördinaten (y0’, z0’) wordt berekend als volgt:
A
S'z
A
S'y
'y
0
'z0
(2.4)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
89
Eens de ligging van het zwaartepunt en dus van het assenstelsel (y,z) gekend, berekent men
alle geometrische grootheden in dat assenstelsel. Bemerk dat de statische momenten Sy en Sz
nul zijn, als de assen y en z door het zwaartepunt gaan.
Voor een groot aantal dwarsdoorsneden die in de ingenieurspraktijk worden gebruikt, kan
men de ligging van het zwaartepunt vaak onmiddellijk bepalen. Wanneer de dwarsdoorsnede
een symmetrie-as heeft, ligt het zwaartepunt immers zeker op die symmetrie-as, omdat het
statisch moment van de dwarsdoorsnede om haar symmetrie-as altijd nul is. In gevallen
waarin een oppervlak twee symmetrie-assen heeft, volgt daaruit dat het zwaartepunt op het
snijpunt van deze assen ligt.
De traagheidsmomenten Iyy, Izz en Iyz van de doorsnede t.o.v. het assenstelsel (y,z) door het
zwaartepunt worden als volgt gedefinieerd:
dzdyzyI
dzdyyI
dzdyzI
yz
2
zz
2
yy
(2.5)
Het traagheidsmoment Iyy [meter4] is het traagheidsmoment om de y-as, het
traagheidsmoment Izz [meter4] is het traagheidsmoment om de z-as en Iyz [meter4] noemt men
het traagheidsproduct. Deze traagheidsmomenten van een doorsnede mag men niet verwarren
met de traagheidsmomenten van een star lichaam.
Als men het traagheidsmoment wil berekenen om een evenwijdige as die niet door het
zwaartepunt gaat, dan gebruikt men de stelling van Steiner:
00yz'z'y
2
0zz'z'z
2
0yy'y'y
zyAII
yAII
zAII
(2.6)
Als geen van beide assenstelsels (y’,z’) en (y,z) door het zwaartepunt gaat, mag men de
stelling van Steiner niet rechtstreeks toepassen. Men moet dan de stelling twee maal
toepassen, met een tussenstap via een evenwijdig assenstelsel door het zwaartepunt.
Beschouwt men nu het geval waarbij een assenstelsel (y’,z’) over een hoek is verdraaid
t.o.v. het assenstelsel (y,z) door het zwaartepunt O, zoals weergegeven in Figuur 2.4.
Overeenkomstig de rechterhandregel om de x-as, is de hoek van (y,z) naar (y’,z’) positief in
tegenuurwijzerzin.
Figuur 2.4 Rotatie van het assenstelsel van een vlakke doorsnede [1].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
90
Dan transformeren de traagheidsmomenten zoals de componenten van een symmetrische
tensor van tweede orde:
yz
22
zzyy'z'y
yzzz
2
yy
2
'z'z
yzzz
2
yy
2
'y'y
IsincosIcossinIcossinI
Icossin2IcosIsinI
Icossin2IsinIcosI
(2.7)
Volledig analoog met de bepaling van de hoofdrichtingen voor spanningen en rekken bij
vlakspanning en vlakvervorming, kan men de hoek zoeken waarvoor Iy’z’ = 0:
zzyy
yz
II
I22tan
(2.8)
Als men de waarde van de hoek invult in de twee eerste vergelijkingen van (2.7), dan
bekomt men de bijhorende traagheidsmomenten IYY en IZZ. Deze noemt men de
hoofdtraagheidsmomenten. De bijhorende richtingen van de Y- en Z-as noemt men de
hoofdtraagheidsassen van de dwarsdoorsnede.
De balkentheorie wordt opgesteld in de veronderstelling dat de dwarsdoorsnede gerefereerd
wordt aan haar hoofdtraagheidsassenstelsel door het zwaartepunt. Het is dus zeer belangrijk
voor elk type dwarsdoorsnede de ligging van het zwaartepunt en van de hoofdtraagheidsassen
te kennen. Net zoals voor de ligging van het zwaartepunt, kan men voor de ligging van de
hoofdtraagheidsassen gebruik maken van de eventuele symmetrie in de dwarsdoorsnede. Het
traagheidsproduct Iyz is immers altijd nul als óf de y-as óf de z-as een symmetrie-as is voor
het oppervlak.
2.2.2. Praktische berekening
Voor de praktische berekening van oppervlakte, statisch moment en traagheidsmoment kan
men op een van de volgende manieren te werk gaan:
voor een aantal eenvoudige figuren zijn er kant-en-klare formules om A, Si en Iij te
berekenen. Enkele van deze formules vindt men in onderstaande Tabel 2.1.
Tabel 2.1 Geometrische kenmerken van eenvoudige doorsneden [1].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
91
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
92
voor een aantal producten, waarvan de afmetingen genormaliseerd zijn, zijn er tabellen
gepubliceerd. Dit is het geval voor I-profielen, hoekprofielen, T-profielen, kanaalprofielen,
rechthoekige kokers,... Tabel 2.2 is een voorbeeld hiervan. De weerstandsmomenten Wy en
Wz in deze tabel zijn gedefinieerd als:
b
I2W
h
I2W
zzz
yy
y
(2.9)
Tabel 2.2 Kenmerken van warmgewalste IPE-profielen (Euronorm 19-57) [1].
veel andere profielen kunnen berekend worden door de doorsnede op te delen in
eenvoudige figuren waarvan de grootheden bekend zijn, en gebruik te maken van de
stelling van Steiner,
voor dunwandige profielen kan men de massa geconcentreerd denken op de hartlijn van de
doorsnede. De oppervlakte-integralen herleiden zich dan tot lijnintegralen langs de hartlijn.
Men noemt dit vaak het draadmodel. Wanneer de lengte/dikte-verhoudingen van de
onderdelen van de doorsnede zowat 10 (of meer) bedragen, is het verschil met de juiste
oplossing onbelangrijk klein,
voor de echt moeilijke gevallen kan men een benadering berekenen met numerieke
integratie.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
93
Stappenplan voor de bepaling van de geometrische kenmerken van de dwarsdoorsnede:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
94
Voorbeeld 2.1
Bepaal de hoofdtraagheidsassen voor het volgend profiel:
Bereken de traagheidsmomenten opnieuw m.b.v. het draadmodel:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
95
2.3. NORMAALKRACHT, BUIGEND MOMENT EN DWARSKRACHT
In paragraaf 1.1.3 werden de vergelijkingen van het evenwicht opgesteld voor een willekeurig
lichaam. Het evenwicht van het lichaam is voldaan als zowel het krachtenevenwicht als het
momentenevenwicht voldaan zijn:
0M
0F
O
(2.10)
De x-as is gelegen volgens de lengterichting van de balk en gaat door het zwaartepunt van
elke dwarsdoorsnede. Het assenstelsel (x,y,z) vormt een rechtshandig assenstelsel. In de
balkentheorie wordt vaak ondersteld dat alle belastingen werken in één vlak (onderstel het x-z
vlak, zie Figuur 2.2). Zoals reeds aangetoond in paragraaf 1.1.3, kunnen de
evenwichtsvergelijkingen dan gereduceerd worden tot:
0M
0F0F
y
zx
(2.11)
Deze evenwichtsvergelijkingen blijven dus onverminderd geldig in de balkentheorie. Daarbij
maakt men wel het onderscheid tussen (i) het globaal evenwicht van de balk, en (ii) het
evenwicht van een deel van de balk. Deze evenwichten worden in de volgende paragrafen
besproken.
2.3.1. Globaal evenwicht
Uit het globaal evenwicht van de balk in zijn geheel berekent men de reacties. Aangezien er in
het x-z vlak slechts drie onafhankelijke evenwichtsvergelijkingen kunnen geschreven worden
(zie vgl. (2.11)), kan men ook maar drie onafhankelijke reactiecomponenten bepalen.
De reactiekrachten en –momenten worden in de balkentheorie als volgt benoemd: de
(horizontale) reactiecomponent volgens de x-as duidt men aan met RH of RX. De (verticale)
reactiecomponent volgens de z-as noteert men als R. Het reactiemoment tenslotte wordt
genoteerd als RM. Vaak voegt men een subscript toe die verwijst naar het punt waar men de
reacties beschouwt (bv. RA, RB, RMC). Reacties moet men beschouwen als uitwendige
krachtswerkingen op de balk. Ze zijn dan ook steeds positief te rekenen in overeenstemming
met het gekozen assenstelsel (x,y,z). Figuur 2.5 toont de positieve richting en zin van de
verticale reactie R, de horizontale reactie RH en het reactiemoment RM voor een ingeklemde
balk, belast met de uitwendige krachten qz(x), Qz en Qx.
xy
zq (x)z
Qz
Qx
RM R
RH
Figuur 2.5 Positieve reactiecomponenten R, RH en RM.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
96
2.3.2. Evenwicht van een deel van de balk – Snedekrachten
Uit het evenwicht van een moot van de balk kan men de spanningsresultanten of
snedekrachten in die doorsnede bepalen. Volgens de evenwichtsvergelijkingen (2.11) zijn er
opnieuw drie onafhankelijke snedekrachten Fx, Fz en My. In de balkentheorie krijgen deze
snedekrachten echter ook een andere notatie. De kracht Fx, werkend in de langsrichting van de
balk, noemt men de normaalkracht N. De kracht Fz, werkend in de dwarsdoorsnede van de
balk, noemt men de dwarskracht V. Het moment My tenslotte duidt men aan als het buigend
moment M.
Figuur 2.6 toont de positieve richting en zin van de snedekrachten voor een positieve
dwarsdoorsnede (buitennormale volgens de positieve x-as) en een negatieve dwarsdoorsnede
(buitennormale volgens de negatieve x-as), alsook de positieve richting en zin van de
verdeelde belasting qz(x) en de puntkracht Qz.
xy
z
V (=F )z
M (=M )y
N (=F )x
V
N
M
q (x)z
Qz
Figuur 2.6 Positieve snedekrachten N, M en V.
Als men nu een moot van de balk beschouwt, begrepen tussen één van beide uiteinden van de
balk en de dwarsdoorsnede met abscis x, dan kan men de waarde van de normaalkracht N(x),
de dwarskracht V(x) en het buigend moment M(x) bepalen aan de hand van de vergelijkingen
voor het horizontaal evenwicht, het verticaal evenwicht en het momentenevenwicht. Hierna
worden een aantal eenvoudige gevallen behandeld, die niettemin zeer vaak voorkomen in de
praktijk.
2.3.3. Verband tussen q, V en M
Tussen de verdeelde belasting q(x), de dwarskracht V en het buigend moment M bestaat er
bovendien een eenvoudig verband. Om dit verband af te leiden, beschouwt men het evenwicht
van een heel klein mootje van de balk, begrepen tussen de dwarsdoorsneden met abscis x en
abscis x + dx, zoals aangeduid in Figuur 2.7.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
97
V + dV
M + dM
V
M
q(x)
xy
z
dx
Figuur 2.7 Evenwichtsvergelijkingen voor een balkmootje begrepen tussen x en x + dx.
De vergelijkingen voor het verticaal evenwicht en momentenevenwicht leiden respectievelijk
tot:
0dxVMdMM
0dx)x(qVdVV
(2.12)
waaruit volgt:
2
2
dx
Mdq
dx
dMV
dx
dVq
(2.13)
2.3.4. Enkele referentiegevallen
2.3.4.a. Ingeklemde balk met puntlast
Het eerste geval is dat van een ingeklemde balk, belast met een puntlast. Zoals weergegeven
in Figuur 2.8(a), bevindt de oorsprong van het assenstelsel zich aan de ingeklemde zijde,
terwijl aan het vrije uiteinde een puntlast F aangrijpt. De totale lengte van de balk is L.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
98
xy
z F
RMA RA
A B
C
RMA
RA
F
V
M
BA
CB
x
MV
L
(a)
(b)
(c)
Figuur 2.8 Ingeklemde balk met puntlast.
De tot nog toe onbekende reactiekracht RA en het reactiemoment RMA zijn in Figuur 2.8(a)
aangegeven met hun positieve richting en zin. Door het uitschrijven van het globaal krachten-
en momentenevenwicht voor de volledige balk, kan men nu eerst de onbekende reactiekracht
RA en het onbekende reactiemoment RMA berekenen:
LFRM
FR
0LFRM
0FR
A
A
A
A
(2.14)
Om de dwarskracht V en het moment M in elke doorsnede met abscis x te bepalen, kan men
het evenwicht uitdrukken van het linkerdeel AB van de balk (Figuur 2.8(b)) of van het
rechterdeel BC van de balk (Figuur 2.8(c)).
Het lijkt het eenvoudigst om het evenwicht uit te drukken van het rechterdeel BC van de balk
(Figuur 2.8(c)), zodat volgende vergelijkingen gelden:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
99
xLFM
FV
0xLFM
0FV
(2.15)
Op die manier kan men het evenwicht uitdrukken voor elke dwarsdoorsnede en zo de
dwarskracht V(x) en het buigend moment M(x) bepalen voor elke waarde van de abscis x.
Men kan dan de dwarskrachtenlijn en momentenlijn tekenen in functie van de abscis x, zoals
afgebeeld in respectievelijk Figuur 2.9(b) en Figuur 2.9(c).
xy
z F
RMA RA
CBA
x
L
(a)
(b)
(c)
x
V
L
x
M
L
V = F
M = -F (L-x)
Figuur 2.9 Dwarskracht- en momentenlijn voor een ingeklemde balk met puntlast.
Uit Figuur 2.9(b) blijkt dat V(x=0) = -RA en uit Figuur 2.9(c) dat M(x=0) = -RMA. Dit is geen
toeval, maar een belangrijke controle op de berekeningen. Inderdaad, beschouwt men het
evenwicht van een infinitesimaal klein deeltje van de balk aan het linkeruiteinde, zoals
aangegeven in Figuur 2.10.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
100
A
RMA
RA
M(x=0)
V(x=0)
Figuur 2.10 Verband tussen uitwendige reacties en snedekrachten.
Daaruit volgt onmiddellijk dat:
A
A
RM)0x(M
R)0x(V
(2.16)
2.3.4.b. Ingeklemde balk met verdeelde belasting
Het tweede geval is dat van een ingeklemde balk, belast met een verdeelde belasting q(x).
Hoewel de verdeelde belasting q(x) best een functie kan zijn van x, heeft ze in dit geval een
constante waarde: q(x) = q. Zoals weergegeven in Figuur 2.11(a), bevindt de oorsprong van
het assenstelsel zich opnieuw aan de ingeklemde zijde, terwijl de balk over zijn volledige
lengte belast is met een gelijkmatig verdeelde belasting q(x). De totale lengte van de balk is L.
xy
z
RMA RA
A B
C
RMARA
V
M
BA
CB
x
MV
L
(a)
(b)
(c)
q(x)
q(x)
q(x)
Figuur 2.11 Ingeklemde balk met verdeelde belasting.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
101
De tot nog toe onbekende reactiekracht RA en het reactiemoment RMA zijn in Figuur 2.11(a)
aangegeven met hun positieve richting en zin. Door het uitschrijven van het globaal krachten-
en momentenevenwicht voor de volledige balk, kan men opnieuw de onbekende reactiekracht
RA en het onbekende reactiemoment RMA berekenen:
2
LqRM
LqR
0xdx)x(qRM
0dx)x(qR2
A
A
L
0
A
L
0
A
(2.17)
Om de dwarskracht V en het moment M in elke doorsnede met abscis x te bepalen, kan men
het evenwicht uitdrukken van het linkerdeel AB van de balk (Figuur 2.11(b)) of van het
rechterdeel BC van de balk (Figuur 2.11(c)).
Het lijkt het eenvoudigst om het evenwicht uit te drukken van het rechterdeel BC van de balk
(Figuur 2.11(c)), zodat volgende vergelijkingen gelden:
2
xLqM
xLqV
0'dxx'x)'x(qM
0'dx)'x(qV2
L
x
L
x
(2.18)
Op die manier kan men het evenwicht uitdrukken voor elke dwarsdoorsnede en zo de
dwarskracht V(x) en het buigend moment M(x) bepalen voor elke waarde van de abscis x.
Men kan dan de dwarskrachtenlijn en momentenlijn tekenen in functie van de abscis x, zoals
afgebeeld in respectievelijk Figuur 2.12(b) en Figuur 2.12(c).
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
102
xy
z
RMARA
CBA
x
L
(a)
(b)
(c)
q(x)
x
V
L
x
M
L
-q (L-x)2
2M =
V = q (L-x)
Figuur 2.12 Dwarskracht- en momentenlijn voor een ingeklemde balk met verdeelde belasting q(x).
2.3.4.c. Balk op twee steunpunten met puntlast
Het derde geval is dat van een balk op twee steunpunten, belast met een puntlast F. Zoals
weergegeven in Figuur 2.13(a), bevindt de oorsprong van het assenstelsel zich opnieuw aan
het linkeruiteinde van de balk. De puntlast F bevindt zich op een afstand a van het
linkeruiteinde van de balk. Het linkeruiteinde van de balk is opgelegd op een vast steunpunt,
terwijl het rechteruiteinde van de balk is opgelegd op een roloplegging. Beide opleggingen
nemen enkel een verticale reactie op.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
103
xy
z F
RA
A B
C
F
V
M
BA
CB
x
MV
L
(a)
(b)
(c)
a
D
RD
RA
D
RD
Figuur 2.13 Balk op twee steunpunten met puntlast.
Voor de berekening van de onbekende verticale reacties RA en RD drukt men het verticaal
evenwicht en het momentenevenwicht uit van de volledige balk:
L
aFR
L
aLFR
0aFLR
0FRR
D
A
D
DA
(2.19)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
104
Om de dwarskracht V en het moment M in elke doorsnede met abscis x te bepalen, kan men
het evenwicht uitdrukken van het linkerdeel van de balk (Figuur 2.13b) of van het rechterdeel
van de balk (Figuur 2.13c).
Het lijkt het eenvoudigst om het evenwicht uit te drukken van het linkerdeel AB van de balk
(Figuur 2.13b), zodat volgende vergelijkingen gelden:
L
aLxFM
L
aLFV
0xL
aLFM
0L
aLFV
(2.20)
Het is belangrijk op te merken dat de evenwichtsvergelijkingen (2.20) voor de moot AB enkel
gelden voor x < a. Voor x > a moet ook de puntlast F in rekening worden gebracht, zoals
aangeduid in Figuur 2.14(b).
xy
z F
RA
A B
C BA
x
M
V
L
(a)
(b)
a
D
RD
RA
F
C
x
z
y
Figuur 2.14 Evenwicht van moot AB voor x > a voor een balk op twee steunpunten met puntlast.
De evenwichtsvergelijkingen voor het linkerdeel AB van de balk worden dan voor x > a:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
105
L
xLaFM
L
aFV
0)ax(FxL
aLFM
0FL
aLFV
(2.21)
Op die manier kan men het evenwicht uitdrukken voor elke dwarsdoorsnede en zo de
dwarskracht V(x) en het buigend moment M(x) bepalen voor elke waarde van de abscis x.
Uiteraard was het in dit geval ook mogelijk (en eenvoudiger) voor x > a het evenwicht uit te
drukken van het rechterdeel van de balk.
Men kan dan de dwarskrachtenlijn en momentenlijn tekenen in functie van de abscis x, zoals
afgebeeld in respectievelijk Figuur 2.15(b) en Figuur 2.15(c).
xy
z F
RA
CBA
x
L
(a)
(b)
(c)
a
D
RD
x
V
L
x
M
L
V =
V =
M =
L-aL
F
aL
-F
x (L-a)
LF
M =a (L-x)
LF
Figuur 2.15 Dwarskracht- en momentenlijn voor een balk op twee steunpunten met puntlast.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
106
2.3.4.d. Balk op twee steunpunten met verdeelde belasting
Het vierde geval is dat van een balk op twee steunpunten, belast met een verdeelde belasting
q(x). Zoals weergegeven in Figuur 2.16(a), bevindt de oorsprong van het assenstelsel zich
opnieuw aan het linkeruiteinde van de balk. Het linkeruiteinde van de balk is opgelegd op een
vast steunpunt, terwijl het rechteruiteinde van de balk is opgelegd op een roloplegging. Beide
opleggingen nemen enkel een verticale reactie op.
xy
z
RA
A B
VM
BA
B
x
M
V
L
(a)
(b)
(c)
C
RC
RA
C
RC
q(x)
q(x)
q(x)
Figuur 2.16 Balk op twee steunpunten met verdeelde belasting.
De tot nog toe onbekende reactiekrachten RA en RC zijn in Figuur 2.16(a) aangegeven met
hun positieve richting en zin. Door het uitschrijven van het globaal krachten- en
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
107
momentenevenwicht voor de volledige balk, kan men opnieuw de onbekende reactiekrachten
berekenen:
2
LqR
2
LqR
0dxx)x(qLR
0dx)x(qRR
C
A
L
0
C
L
0
CA
(2.22)
Dit resultaat kan men ook gemakkelijk inzien zonder berekeningen. De resultante van de
verdeelde belasting q(x) bedraagt qL en grijpt aan in het midden van de balk. Omwille van
symmetrie moeten beide steunpunten elk de helft van deze resultante opnemen, zodat de
waarde van elke reactie gelijk is aan (-qL)/2.
Om de dwarskracht V en het moment M in elke doorsnede met abscis x te bepalen, kan men
het evenwicht uitdrukken van het linkerdeel AB van de balk (Figuur 2.16(b)) of van het
rechterdeel BC van de balk (Figuur 2.16(c)).
In dit geval maakt het niet uit of men het linker- of rechterdeel van de balk bekijkt.
Beschouwt men bijvoorbeeld het evenwicht van het linkerdeel AB van de balk (Figuur
2.16(b)), dan gelden volgende vergelijkingen:
2
xLxqM
x2
LqV
0x2
Lq'dx'xx)'x(qM
0'dx)'x(q2
LqV
x
0
x
0
(2.23)
Op die manier kan men het evenwicht uitdrukken voor elke dwarsdoorsnede en zo de
dwarskracht V(x) en het buigend moment M(x) bepalen voor elke waarde van de abscis x.
Men kan dan de dwarskrachtenlijn en momentenlijn tekenen in functie van de abscis x, zoals
afgebeeld in respectievelijk Figuur 2.17(b) en Figuur 2.17(c).
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
108
xy
z
RA
BA
x
L
(a)
(b)
(c)
C
RC
q(x)
x
V
L
x
M
L
x
2
LqV
q x (L-x)
2M =
Figuur 2.17 Dwarskracht- en momentenlijn voor een balk op twee steunpunten met verdeelde belasting q(x).
Voorbeeld 2.2
Gegeven is de volgende balk:
x
y
z
BA
10 kN15 kN/m
1 m 1 m 1 m 1 m 1 m
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
109
Op x = 2 m bevindt zich een neerwaarste puntlast van 10 kN, en tussen x = 4 m en x = 5 m
bevindt zich een gelijkmatig verdeelde belasting van 15 kN/meter. Teken de dwarskracht- en
momentenlijn.
(Examen 1ste zittijd AJ 2002-2003. Voorziene tijd: 35 minuten)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
110
2.4. VERBAND TUSSEN SNEDEKRACHTEN EN SPANNINGEN
Met de kennis van de voorgaande paragraaf kan men in elke doorsnede van de balk de
normaalkracht N, het buigend moment M en de dwarskracht V bepalen. Deze snedekrachten
zijn elk de resultante van een bepaalde spanningsverdeling in de dwarsdoorsnede. In deze
paragraaf wordt nagegaan welke spanningen en welke spanningsverdeling overeenkomen met
elk van deze snedekrachten N, M en V.
2.4.1. Spanningen t.g.v. normaalkracht N
De normaalkracht N, die aangrijpt op een dwarsdoorsnede van de balk, wordt door deze
dwarsdoorsnede opgenomen in de vorm van een normaalspanning xx, waarbij:
A
Nxx (2.24)
N is de normaalkracht, A is de oppervlakte van de dwarsdoorsnede en xx is de
normaalspanning. Overeenkomstig de definities van hoofdstuk 1, is xx een spanning die
werkt in de x-richting op een oppervlak met buitennormale + xe
. Deze normaalspanning is
constant over de volledige dwarsdoorsnede.
De normaalkracht N is dan de resultante van deze normaalspanningen:
AdAN xxxx (2.25)
De bijhorende rek van de dwarsdoorsnede is dan:
AE
N
E
xxxx
(2.26)
2.4.2. Spanningen t.g.v. buigend moment M
Om de spanningen in een balk, belast met een buigend moment M, te berekenen, worden eerst
een aantal aannames gedaan i.v.m. de vervorming van de balk. Figuur 2.18 toont een balk
voor en na vervorming t.g.v. een buigend moment M.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
111
Figuur 2.18 Balk belast met buigend moment M [2].
Op de balk met vierkante dwarsdoorsnede zijn rasterlijnen aangebracht in de lengte- en
dwarsrichting. Wanneer een buigend moment M wordt aangebracht, vervormen deze lijnen
tot het patroon dat in Figuur 2.18(b) is afgebeeld. Daar is te zien dat de langslijnen gebogen
worden en de verticale lijnen recht blijven, maar wel een rotatie ondergaan.
Ten gevolge van het buigend moment wordt het materiaal in het onderste deel van de balk dus
getrokken, terwijl het materiaal in het bovenste gedeelte van de balk wordt gedrukt.
Natuurlijk moet er tussen deze twee gebieden een vlak zijn, het neutrale vlak genoemd,
waarin het materiaal geen lengteverandering ondergaat.
Op basis van deze waarnemingen worden drie veronderstellingen gemaakt:
de x-as ligt in het neutrale vlak van de balk en ondervindt geen lengte-verandering. Ten
gevolge van het buigend moment M neemt de x-as de vorm aan van een cirkelboog met
constante kromtestraal R,
alle dwarsdoorsneden van de balk blijven tijdens de vervorming (i) vlak, en (ii) loodrecht
op de x-as. Deze hypothese noemt men de hypothese van Bernoulli,
elke vervorming van de dwarsdoorsnede in haar eigen vlak wordt verwaarloosd.
Om nu de vervorming van de balk te berekenen, wordt een segment dx van de balk
geïsoleerd, zoals aangeduid in Figuur 2.19.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
112
xy
R d
dx
z
z
z h1
h2
A
A’
B
B’
M (< 0)
Figuur 2.19 Vervorming van een balk onder invloed van een buigend moment M [1].
Beschouwt men nu de vezel AB van de onvervormde balk, parallel met de onvervormde x-as
en op een hoogte z t.o.v. deze x-as. In onvervormde toestand heeft de vezel een lengte dx.
Onder invloed van het buigend moment verkort de vezel AB tot de vezel A’B’, waarbij de
nieuwe lengte is:
R
dxzRdzR'B'A (2.27)
De rek van deze vezel is niets anders dan zijn relatieve lengteverandering, dus de uitdrukking
voor xx wordt:
R
z
dx
dxR
dxzR
AB
AB'B'Axx
(2.28)
Volgens de wet van Hooke volgt daar onmiddellijk uit:
R
zEE xxxx
(2.29)
Vermits de elasticiteitsmodulus E en de kromtestraal R constant zijn, vertonen de
normaalspanningen xx een lineair verloop over de hoogte, recht evenredig met de z-
coördinaat.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
113
Anderzijds moet het buigend moment M precies de resultante zijn van de spanningsverdeling
xx over de dwarsdoorsnede:
yy
2
xx IR
EdAz
R
EdAz
R
zEdAzM
(2.30)
Voor de laatste overgang in vergelijking (2.30) werd gebruik gemaakt van de definitie van het
traagheidsmoment, zoals gedefinieerd in paragraaf 2.2.1.
Vergelijking (2.30) wordt vaak herschreven in volgende vorm:
yyIE
M
R
1
(2.31)
Deze vergelijking geeft het verband weer tussen kromming en buigend moment. Het product
van de elasticiteitsmodulus E en het traagheidsmoment Iyy noemt men de buigstijfheid EIyy.
Door eliminatie van de kromtestraal R uit de vergelijkingen (2.29) en (2.31) bekomt men een
rechtstreeks verband tussen het buigend moment M en de normaalspanning xx:
yy
xxI
zM (2.32)
Daarbij is 'z' de afstand (met teken) tot de hoofdtraagheidsas door het zwaartepunt. Dus
deze formule geldt ook weer alleen maar in het hoofdtraagheidsassenstelsel van de
doorsnede, en Iyy is het hoofdtraagheidsmoment om de y-as door het zwaartepunt.
Het spanningsverloop is schematisch voorgesteld in Figuur 2.20.
xy
z
xx
M M
y
z
xx
x
(a) (b)
dx
h2
-h2
-b2
b2
M h2 Iyy
+M h2 Iyy
+
M h2 Iyy
- M h2 Iyy
-
Figuur 2.20 Verdeling van de spanningen over de hoogte van de dwarsdoorsnede [3].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
114
In het geval dat er enkel een buigend moment M aangrijpt, hebben de normaalspanningen xx
geen resulterende normaalkracht N, dus:
0SdAz0dAR
zEdAN yxx (2.33)
Uit de noodzakelijke voorwaarde dat de resulterende normaalkracht N moet nul zijn, volgt dat
het statisch moment Sy (zoals gedefinieerd in paragraaf 2.2.1) moet nul zijn. Dit is enkel het
geval als de oorsprong van het assenstelsel door het zwaartepunt van de doorsnede gaat.
Vandaar dat de betrekking (2.32) enkel geldig is als de oorsprong van het assenstelsel (x,y,z)
samenvalt met het zwaartepunt van de dwarsdoorsnede van de balk.
Voorbeeld 2.3
Een balk heeft het volgende trapeziumvormig profiel in het y-z vlak:
80 mm
30 mm
110 mm
y
z
Als deze doorsnede belast wordt met een moment M = 22,5 kNm, bereken dan de plaats en de
waarde van de maximale normaalspanning.
(Examen 1ste zittijd AJ 2002-2003. Voorziene tijd: 15 minuten)
2.4.3. Spanningen t.g.v. dwarskracht V
De dwarskracht werkt evenwijdig met de dwarsdoorsnede en zal dan ook door de
dwarsdoorsnede worden opgenomen in de vorm van schuifspanningen. Deze
schuifspanningen noteert men als xz, omdat zij werken in de z-richting op een vlak met
buitennormale xe
. Wegens de wederkerigheid der schuifspanningen werkt op een
horizontale doorsnede van de balk dan de schuifspanning zx, in de x-richting op een vlak met
buitennormale ze
.
Dat deze schuifspanningen inderdaad aanwezig zijn in de balk, kan men ook eenvoudig als
volgt inzien. Beschouwt men een balk die opgelegd is op twee steunpunten en in het midden
belast is met een puntlast P, zoals weergegeven in Figuur 2.21.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
115
Figuur 2.21 Aantonen van het bestaan van schuifspanningen [2].
Onderstelt men nu dat de balk zou opgebouwd zijn uit drie planken. Als het boven- en
ondervlak van elk van de planken glad is en de planken niet verlijmd zijn, zal de puntlast P de
planken ten opzichte van elkaar doen verschuiven, zoals afgebeeld in Figuur 2.21(a). Zijn de
planken daarentegen wel verlijmd (Figuur 2.21(b)), dan treden schuifspanningen zx op die
voorkomen dat de planken onderling verschuiven en ervoor zorgen dat de balk zich als één
geheel gedraagt. Wegens de wederkerigheid van schuifspanningen bestaan er dan ook
schuifspanningen xz in elke verticale dwarsdoorsnede.
Om de verdeling van deze schuifspanningen te berekenen, wordt het horizontaal evenwicht
van een deel van de balk uitgedrukt. Beschouwt men een balk met rechthoekige doorsnede,
belast met een aantal krachten q(x) en F, zoals afgebeeld in Figuur 2.22.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
116
xy
z q(x)F
zx
xx
M M+dM
x y
z
xx+dxx
xzxz
z = z0
y (z)2y (z)1
x
(a) (b)
dx
A’
Figuur 2.22 Bepaling van de schuifspanningen in een balk.
Uit deze balk wordt een infinitesimaal klein mootje geïsoleerd met breedte dx (zie Figuur
2.22(a)). Het verhaal indachtig van de balk met losse en verlijmde planken, werken er dus op
elk horizontaal vlak van dit mootje schuifspanningen zx, en t.g.v. de wederkerigheid van de
schuifspanningen, ook schuifspanningen xz op beide verticale eindvlakken van het mootje.
Verder weet men volgende zaken:
aangezien ondersteld werd dat er schuifspanningen zx en xz bestaan, en dus ook een
resulterende dwarskracht V, kan het buigend moment M niet constant zijn. Immers, uit
vergelijking (2.13) is gebleken dat V = dM/dx, zodat dM/dx verschillend van nul is.
Onderstel daarom op het linker-eindvlak van het mootje een buigend moment M en op het
rechter-eindvlak van het mootje een buigend moment M + dM. Wanneer de momenten M
en M + dM positief worden getekend, is ook de normaalspanningsverdeling over de hoogte
gekend,
op het bovenvlak van het mootje is de schuifspanning zx nul, vermits er geen uitwendige
schuifspanning werkt op de balk. Wegens de wederkerigheid der schuifspanningen moet
xz dus op beide verticale eindvlakken van de moot nul worden aan de bovenzijde. Op de
horizontale doorsnijding onderaan werkt de schuifspanning zx positief naar links, omdat
de buitennormale van de horizontale doorsnijding gericht is volgens - ze
. Verder wordt
ondersteld dat deze schuifspanning zx constant is over de breedte van de balk,
zoals te zien is op Figuur 2.22(b), is het grijs gekleurde deel van de moot begrepen tussen
de coördinaten z = z0 en z = +h/2. De breedte van de balk is in dit geval constant, maar in
geval van veranderlijke breedte van de balk kan deze meer algemeen geschreven worden
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
117
als y2(z) – y1(z). De oppervlakte van de dwarsdoorsnede, begrepen tussen z = z0 en het
bovenvlak van de moot, is A’.
Drukt men nu het horizontaal evenwicht uit van het grijs gekleurde deel van de balk, dan
vindt men:
)z(y)z(y
dAz
I
V)z(
)z(y)z(yI
dAz
dx
dM)z(
0dx)z(y)z(y)z(dAzI
dM
0dx)z(y)z(y)z(dAI
zdMMdA
I
zM
0dx)z(y)z(y)z(dAddA
0102
'A
yy
0zx
0102yy
'A
0zx
01020zx'A
yy
01020zx'A
yy'A
yy
01020zx'A
xxxx'A
xx
(2.34)
De integraal in de teller van het rechterlid stelt niets anders voor dan het statisch moment van
de dwarsdoorsnede A’, begrepen tussen z = z0 en het bovenvlak van de moot, om de y-as. Dit
statisch moment wordt genoteerd als Sy(z0) en kan voluit geschreven worden als volgt:
2
h
z
12'A
0y
0
dz)z(y)z(yzdAz)z(S (2.35)
Het is zeer belangrijk op te merken dat het statisch moment Sy(z0) het statisch moment
voorstelt van de oppervlakte A’, en niet van de volledige dwarsdoorsnede A, terwijl Iyy het
traagheidsmoment voorstelt van de volledige dwarsdoorsnede A om de y-as.
Door z0 te vervangen door z en de wederkerigheid der schuifspanningen toe te passen, kan de
verdeling van de schuifspanning xz over de hoogte van de dwarsdoorsnede berekend worden:
)z(y)z(y
)z(S
I
V)z(
12
y
yy
xz
(2.36)
Deze formule noemt men de formule van Jourawski en zij berekent de verdeling van de
schuifspanning xz over de hoogte van de balk.
De formule van Jourawski dient met de nodige voorzichtigheid gebruikt, want zij is slechts
geldig voor massieve doorsneden, waarbij de breedte voldoende klein is t.o.v. de hoogte.
Voor platte profielen met een veel grotere breedte dan hoogte en voor dunwandige I-
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
118
profielen, T-profielen, U-profielen, ... is de formule niet geldig. De voornaamste oorzaak is de
hierboven gemaakte onderstelling dat de schuifspanning zx in een horizontale doorsnijding
constant is over de breedte van de balk. Bij zeer brede doorsnedes is dit niet langer het geval.
Een uitgebreide bespreking van de berekening van schuifspanningen in deze profielen valt
echter buiten het bestek van deze cursus.
Het is belangrijk te onthouden dat een dwarskracht V aanleiding geeft tot schuifspanningen
xz over de hoogte van de balk, en dat deze in geval van massieve doorsneden met kleine
breedte/hoogte-verhouding kunnen berekend worden met de formule van Jourawski.
Voorbeeld 2.4
Bepaal de verdeling van de schuifspanningen xz in het rechthoekig profiel:
x y
z
h
b
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
119
2.5. VERPLAATSINGEN
Uiteraard veroorzaken de snedekrachten N, M en V niet alleen spanningen in de balk, maar
ook vervormingen en dus verplaatsingen. In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op de aard
van de verplaatsingen die een balk kan ondergaan.
2.5.1. Verplaatsingen t.g.v. de normaalkracht N
De normaalkracht N veroorzaakt een rek xx van de dwarsdoorsnede. Geïntegreerd over de
volledige lengte van de balk vindt men dan de totale verlenging L:
dxEA
NdxL
L
0
L
0
xx (2.37)
2.5.2. Verplaatsingen t.g.v. het buigend moment M
In vergelijking (2.31) werd reeds een verband afgeleid tussen de kromming 1/R en het
buigend moment M. Om nu de verplaatsingen van een verbogen balk te berekenen, wordt een
bijkomend verband gezocht tussen de kromming 1/R en de verticale verplaatsing u(x) van de
balk. Uit beide vergelijkingen kan dan een verband worden afgeleid tussen de verticale
verplaatsing u(x) en het buigend moment M.
De tekenconventie voor de hellingshoek van de vervormde balk hangt opnieuw samen met
de rechterhandregel voor het gekozen assenstelsel. De tekenconventie wordt weergegeven in
Figuur 2.23 voor het voorbeeld van een balk belast met een puntlast in het midden van zijn
overspanning.
xy
z
F
0
0
0
Figuur 2.23 Tekenconventie voor de helling van een doorgebogen balk.
In Figuur 2.24 wordt de verplaatsingslijn van een doorgebogen balk getekend, waarbij u(x) de
verticale verplaatsing voorstelt van elke positie x van de balk. De x-as valt samen met de
onvervormde aslijn van de balk. Beschouwt men nu het gekromde segment A’B’. Het
verband tussen de booglengte ds, de kromtestraal R en de openingshoek van het segment
A’B’ is als volgt:
dRds (2.38)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
120
xy
+ dR
u u + du
d
x
x + dx
ds
z
A’
B’
Figuur 2.24 Verband tussen kromming en doorbuiging [4].
Verder zijn de verticale verplaatsingen en hellingen van balken in de praktijk altijd heel klein,
zodat volgende benaderingen gelden:
tandx
du
dscosdsdx
(2.39)
De kromming 1/R kan dan als volgt worden geschreven:
2
2
dx
ud
dx
du
dx
d
ds
d
R
1
(2.40)
Dit verband kan ook rechtstreeks afgeleid worden als volgt: uit de cursus Analyse weet men
dat het verband tussen kromming 1/R en verticale verplaatsing u(x) de volgende is:
2
32
2
2
dx
du1
dx
ud
R
1
(2.41)
Gezien de geringe verticale verplaatsingen van de balken in de praktijk, is de helling du/dx
meestal kleiner dan 0,01 zodat de noemer van de breuk nagenoeg één wordt.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
121
Gebruik makend van de vergelijkingen (2.31) en (2.40), komt men dan eenvoudig tot de
betrekking tussen buigend moment M en verticale verplaatsing u(x):
yy
2
2
IE
M
dx
ud
(2.42)
Opgelet: M is in bovenstaande formule geen constante, maar het verloop van het
buigend moment M(x) langs de lengte van de balk ! De doorbuiging in een punt x0 mag
dus ook niet geëvalueerd worden door het invullen van het buigend moment M(x=x0) in
vergelijking (2.42). Eerst moet M(x) ingevuld worden in vergelijking (2.42), deze
vergelijking wordt dan tweemaal geïntegreerd (met integratieconstanten !) en pas op het
einde wordt deze functie u(x) ge geëvalueerd in het punt x=x0.
De helling van de balk was gedefinieerd door de hoek , waarbij = – du/dx. Gebruik
makend van de vergelijkingen (2.13), komt men tenslotte tot de volgende formules:
4
4
yy3
3
yy2
2
dx
udEI
dx
dEI
dx
Md
dx
dVq
(2.43)
Nu kan men terug de vier basisgevallen beschouwen van een ingeklemde en opgelegde balk
met een puntlast F of een verdeelde belasting q(x), en voor deze vier gevallen de verticale
verplaatsingen u(x) berekenen.
2.5.2.a. Ingeklemde balk met puntlast
Het buigend moment M(x) voor een balk, ingeklemd aan het linkereinde en belast met een
puntlast F aan het rechtereinde, was:
xLFM (2.44)
M.b.v. vergelijking (2.43) volgt hieruit:
21
32
yy
1
2
yy
CxC6
x
2
xLF)x(uIE
C2
xxLF)x(IE
(2.45)
De randvoorwaarden voor de ingeklemde balk zijn:
0C0)0x(uIE
0C0)0x(IE
2yy
1yy
(2.46)
Daaruit volgt de verplaatsingslijn u(x) van de ingeklemde balk:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
122
6
x
2
xL
IE
F)x(u
32
yy
(2.47)
2.5.2.b. Ingeklemde balk met verdeelde belasting
Het buigend moment M(x) voor een balk, ingeklemd aan het linkereinde en belast met een
verdeelde belasting q(x), was:
2
xLqM
2
(2.48)
M.b.v. vergelijking (2.43) volgt hieruit:
21
4
yy
1
3
yy
CxC24
xLq)x(uIE
C6
xLq)x(IE
(2.49)
De randvoorwaarden voor de ingeklemde balk zijn:
24
LqC0)0x(uIE
6
LqC0)0x(IE
4
2yy
3
1yy
(2.50)
Daaruit volgt de verplaatsingslijn u(x) van de ingeklemde balk:
24
Lx
6
L
24
xL
IE
q)x(u
434
yy
(2.51)
2.5.2.c. Balk op twee steunpunten met puntlast
Het buigend moment M(x) voor een balk, opgelegd op twee steunpunten en belast met een
puntlast F in x = a, was:
axals
L
xLaFM
axalsL
aLxFM
(2.52)
Vermits de momentenlijn M(x) een knik vertoont ter hoogte van de puntlast F, moet men de
integratie opsplitsen voor x < a en voor x > a.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
123
x < a
M.b.v. vergelijking (2.43) wordt de momentenlijn M(x) voor x < a geïntegreerd:
21
3
yy
1
2
yy
CxC6
x
L
aLF)x(uIE
C2
x
L
aLF)x(IE
(2.53)
x > a
M.b.v. vergelijking (2.43) wordt de momentenlijn M(x) voor x > a geïntegreerd:
43
3
yy
3
2
yy
CxCL6
xLaF)x(uIE
CL2
xLaF)x(IE
(2.54)
Om de vier integratieconstanten C1, C2, C3 en C4 te bepalen, beschikt men over twee
randvoorwaarden en twee aansluitingsvoorwaarden:
de verplaatsing u(x) moet nul zijn op de twee steunpunten, dus voor x = 0 en voor x = L,
hoewel de momentenlijn een knik vertoont ter hoogte van de puntlast, zal de balk
vervormen als een continu lichaam en dus kan er maar één waarde zijn voor de helling
en de verticale verplaatsing u in het punt x = a.
De vier voorwaarden voor de balk zijn dan:
6
)aL()aL(aFC
L6
)aL()aL(aFC
0C
L6
)aL2()aL(aFC
)ax(uIE)ax(uIE
)ax(IE)ax(IE
0)Lx(uIE
0)0x(uIE
4
3
2
1
yyyy
yyyy
yy
yy
(2.55)
Daaruit volgt de verplaatsingslijn u(x) van de opgelegde balk:
axals
6
)aL()aL(ax
L6
)aL()aL(a
L6
xLa
IE
F)x(u
axalsxL6
)aL2()aL(a
6
x
L
aL
IE
F)x(u
3
yy
3
yy
(2.56)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
124
2.5.2.d. Balk op twee steunpunten met verdeelde belasting
Het buigend moment M(x) voor een balk, opgelegd op twee steunpunten en belast met een
verdeelde belasting q(x), was:
2
xLxqM
(2.57)
M.b.v. vergelijking (2.43) volgt hieruit:
21
34
yy
1
23
yy
CxC12
xLq
24
xq)x(uIE
C4
xLq
6
xq)x(IE
(2.58)
De randvoorwaarden voor de opgelegde balk zijn:
24
LqC0)Lx(uIE
0C0)0x(uIE
3
1yy
2yy
(2.59)
Daaruit volgt de verplaatsingslijn u(x) van de opgelegde balk:
x
24
Lx
12
Lx
24
1
IE
q)x(u
334
yy
(2.60)
2.5.3. Verplaatsingen t.g.v. de dwarskracht V
Als de dwarskracht V aanzienlijk is, kunnen ook de schuifspanningen xz over de hoogte van
de dwarsdoorsnede een bijkomende verticale verplaatsing veroorzaken. De berekening van
deze verplaatsingen valt echter buiten het bestek van deze cursus.
Anderzijds is het zo dat in vele gevallen de doorbuiging t.g.v. de dwarskracht V
verwaarloosbaar is t.o.v. de verplaatsing t.g.v. het buigend moment M.
Voorbeeld 2.5
Een balk is onderaan ingeklemd en op de twee dwarsbalken grijpt links een kracht 2F aan, en
rechts een kracht F. De richting en zin van de krachten is zoals getekend op de figuur. De
dwarsdoorsnede van de balk is een regelmatige zeshoek en is in elke sectie van de verticale en
horizontale balken constant:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
125
F
2F
C
L
2a
x
yz
y100 mm
z of x
Als volgende waarden gegeven zijn:
F = 1 kN
L = 1 m
a = 30 cm
E = 200 GPa
bereken dan de totale verticale en horizontale verplaatsing van het punt C.
(Examen 1ste zittijd AJ 2002-2003. Voorziene tijd: 50 minuten)
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
126
2.6. SINGULARITEITSFUNCTIES
In paragraaf 2.5.2.c werd de doorbuigingslijn berekend voor een balk op twee steunpunten
met een puntlast F in x = a. Daaruit bleek dat de integratie al snel bewerkelijk wordt als de
momentenlijn geen continue functie is, met invoering van randvoorwaarden en
aansluitingsvoorwaarden tot gevolg.
In deze paragraaf wordt de methode van de singulariteitsfuncties besproken, die de
doorbuigingslijn van een meervoudig belaste balk afleidt uit één enkele vergelijking. Deze
methode leent zich uitstekend tot implementatie in numerieke codes. De basisidee is om
zowel verdeelde belastingen q(x) als puntkrachten F en buigende momenten M te schrijven
als een soort continue belastingen, zodat alle belastingen tesamen kunnen geïntegreerd
worden.
Voor de verdeelde belastingen q(x) is deze transformatie zeer eenvoudig. Deze functies
kunnen worden geschreven in de algemene vorm:
n ℕ: axalsax
axals0ax n
n
(2.61)
Zoals weergegeven in Figuur 2.25, vertegenwoordigt x de coördinaatpositie van een punt
langs de balk en is a de plaats op de balk waar de discontinuïteit optreedt, namelijk het punt
waar een verdeelde belasting begint.
Figuur 2.25 Verdeelde belastingen met verschillende exponent n 0.
Dit type beschrijving kan natuurlijk worden uitgebreid naar verdeelde belastingen met een
andere vorm (trapezium, parabool,...) door superpositie van deze basisvormen.
De rekenregels zijn uiteraard zeer eenvoudig:
n ℕ:
C1n
axdxax
axnaxdx
d
1n
n
1nn
(2.62)
Voor de beschrijving van geconcentreerde krachten of koppels die op de balk werken,
gebruikt men de singulariteitsfuncties.
Zo kan men een geconcentreerde puntlast F in het punt x = a beschouwen als een verdeelde
belasting q die alleen in het interval 2/a,2/ax verschilt van nul. De dichtheid van
de belasting is dan q = F/ en de breedte , waarbij 0 . Dit wordt geïllustreerd door Figuur
2.26.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
127
Figuur 2.26 Voorstelling van een geconcentreerde puntlast F als een verdeelde belasting [2].
De wiskundige uitdrukking wordt dan:
axvoorF
axvoor0axFq
1
(2.63)
Op analoge manier kan men een uitwendig koppel K definiëren als de limiet van twee
verdeelde belastingen, op een afstand van elkaar, zoals weergegeven in Figuur 2.27.
Figuur 2.27 Voorstelling van een positief moment K als een verdeelde belasting [2].
De wiskundige uitdrukking hiervan is:
axvoorK
axvoor0axKq
2
(2.64)
De rekenregels voor afleiding en integratie van deze singulariteitsfuncties zijn verschillend.
Men kan aantonen dat geldt:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
128
n ℕ: 1nn
1nn
axdxax
axaxdx
d
(2.65)
Met behulp van voorgaande functies kan men de belasting op een meervoudig belaste balk
schrijven in één verdeelde belasting q(x).
Figuur 2.28 toont het voorbeeld van een balk op twee steunpunten, belast met een puntkracht
F, een uitwendig koppel K en een verdeelde belasting q0.
Figuur 2.28 Balk met meervoudige belasting [2].
Men kan de totale belasting onmiddellijk schrijven als volgt (met inachtneming van de
tekenconventies voor positieve krachten en momenten):
0
0
211
A cxqbxKaxF0xRq
(2.66)
Tweemaal integreren volgens de formule (2.43) levert de momentenlijn M(x):
20011
A2
2
cx2
qbxKaxF0xR)x(M
dx
Mdq
(2.67)
Men kan dan nog tweemaal integreren om de doorbuigingslijn te bepalen.
Bij de eerste twee integraties van q(x) naar V(x) en van V(x) naar M(x) worden geen
integratieconstanten ingevoerd. Dat komt omdat de reactiekrachten en
reactiemomenten in deze cursus reeds als uitwendige belastingen worden meegenomen
in de uitdrukking voor q(x). De reactiekrachten zijn immers een soort
integratieconstanten voor V(x), en de reactiemomenten een soort integratieconstanten
voor M(x).
Bij de laatste twee integraties van M(x) naar (x) en van (x) naar u(x) dient men wel
rekening te houden met de randvoorwaarden voor hellingen en verplaatsingen, en daar
worden dus wel integratieconstanten ingevoerd bij het integreren.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
129
Voorbeeld 2.6
Bepaal de helling en de doorbuiging van de as bij elk van de poelies C, D en E. De as is
gemaakt van staal en heeft een diameter van 30 mm. De lagers bij A en B oefenen slechts
verticale reacties op de as uit. Est = 200 GPa.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
130
2.7. INVLOED VAN DE KEUZE VAN HET ASSENSTELSEL
Een belangrijke opmerking betreft de keuze van het assenstelsel. In deze cursus werd de
lengte-richting van de balk volgens de x-as geplaatst en werd de z-as volgens de hoogte van
de balk gelegd.
Helaas is dit niet het enige assenstelsel dat gangbaar is voor de beschrijving van de
balkentheorie. Men kan een ander rechtshandig assenstelsel kiezen met de y-as naar boven en
de z-as naar links. Deze keuze heeft zeer belangrijke implicaties voor de positieve richting en
zin van de momenten en de betrekkingen tussen q, V en M. Dit is samengevat in onderstaande
Figuur 2.29.
Keuze in deze cursus Alternatieve keuze
O
z
xx y
z
O
y
zxx
y
xy
z
V (=F )z
M (=M )y
N (=F )x
V
NM
q (x)zQz
x
y
z
V (=F )y
M (=M )z
N (=F )x
V
NM
q (x)yQy
V + dV
M + dM
V
M
q(x)
xy
z
dx
V + dV
M + dM
V
M
q(x)
x
y
z
dx
2
2
dx
Mdq
dx
dMV
dx
dVq
2
2
dx
Mdq
dx
dMV
dx
dVq
Positief koppel K: 2
axKq
Positief koppel K: 2
axKq
Figuur 2.29 Vergelijking tussen twee verschillende rechtshandige assenstelsels voor de balkentheorie.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
131
Ook internationaal is er geen algemeen aanvaarde conventie voor de keuze van het structureel
assenstelsel. In de bouwkunde wordt het assenstelsel met de y-as als verticale as nog vaak
gebruikt. In de werktuigkunde en de mechanica van starre lichamen kiest men daarentegen de
z-as steeds als de verticale as. Ook in numerieke rekenpakketten stelt de z-as doorgaans de
verticale richting voor.
Sommige auteurs gaan zelfs verder en koppelen de tekenconventie voor buigende momenten
los van de keuze van het structureel assenstelsel. Zij definiëren een positief buigend moment
als een moment dat positieve (trek)spanningen veroorzaakt in dat deel van de balk dat een
positieve verticale coördinaat heeft.
Ook al zal men elders andere conventies terugvinden, het is steeds zo dat het fysisch gedrag
van een constructie onafhankelijk is van de keuze van het structureel assenstelsel. Als men
een balk op twee steunpunten in het midden belast met een neerwaarts gerichte puntkracht,
dan zal de doorbuiging u(x) steeds naar beneden zijn, ongeacht of men nu de z-as, dan wel de
y-as als verticale as kiest. Zelfs de positieve zin van de verticale as mag het resultaat niet
beïnvloeden. Dit lijkt triviaal, maar toch wordt vaak gezondigd tegen deze evidentie.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 2: Structureel gedrag
132
2.8. REFERENTIES
[1] Verhegghe, B. (2001). Elasticiteit en Sterkteleer. Cursus academiejaar 2001-2002.
Gent, Universiteit Gent.
[2] Hibbeler, R.C. (1997). Mechanics of materials. New Jersey, Prentice Hall
International, Inc., 855 pp.
[3] Case, J., Chilver, L. and Ross, C.T.F. (1999). Strength of materials and structures.
London, Arnold Publishers, 706 pp.
[4] Baxter Brown, J. McD. (1973). Introductory solid mechanics. London, John Wiley &
Sons Ltd, 434 pp.
133
Hoofdstuk 3
Oplossingsmethodes
3.1. INLEIDING
Zoals besproken in paragraaf 1.6, telt de algemene lineair elastische belastingstoestand van
een lichaam 15 onbekenden in elk punt van dat lichaam:
3 verplaatsingen wvu
6 spanningscomponenten yzxzxyzzyyxx
6 rekcomponenten yzxzxyzzyyxx
Anderzijds beschikt men over 15 vergelijkingen:
3 partiële differentiaalvergelijkingen voor het evenwicht:
0Fzyx
0Fzyx
0Fzyx
zzzyzxz
y
zyyyxy
xzxyxxx
(3.1)
6 vergelijkingen voor het verband tussen rek en verplaatsing:
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
134
z
v
y
w
z
u
x
w
y
u
x
v
z
w
y
v
x
u
yz
xz
xy
zz
yy
xx
(3.2)
6 vergelijkingen voor het verband tussen rek en spanning (wet van Hooke):
G
G
G
E
1E
1E
1
yz
yz
xzxz
xy
xy
yyxxzzzz
zzxxyyyy
zzyyxxxx
(3.3)
Voor het oplossen van lineair elastische problemen kan men in feite drie wegen bewandelen:
analytische oplossingen, die een gesloten uitdrukking verschaffen voor het probleem en
nog van heel veel nut zijn voor de praktijk,
experimentele methodes, die het lineair elastisch probleem trachten op te lossen m.b.v.
experimenten,
numerieke methodes, die voor complexe belastingstoestanden en geometrieën van het
lichaam een zeer belangrijk instrument vormen.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
135
3.2. ANALYTISCHE OPLOSSINGEN
In hoofdstuk 1 werd het lineair elastisch probleem analytisch opgelost voor een aantal
vereenvoudigde belastingsgevallen (bv. vlakspanning, vlakvervorming).
Dankzij de belangstelling van een groot aantal bekwame wiskundigen en natuurkundigen,
bestaan er heel wat analytische oplossingen voor lineair elastische problemen. Uiteraard zijn
dit problemen waarvan de geometrie en de randvoorwaarden wiskundig handelbaar zijn:
oneindig of half oneindig uitgestrekte gebieden, of gebieden begrensd door rechten,
cirkelbogen of kegelsneden, belast met één kracht, gelijkmatig verdeelde krachten, enz.
Alhoewel het heel moeilijk zou zijn om met deze methodes de spanningen in het onderstel
van een treinwagon of in een turbineschoep exact te berekenen, zijn deze analytische
oplossingen daarom niet waardeloos. Zij bieden ten opzichte van experimentele en numerieke
methodes het voordeel de oplossing in de gedaante van een analytische uitdrukking te
verschaffen, geldig voor alle waarden van de parameters die erin voorkomen. Zij worden
trouwens nog veelvuldig gebruikt als standaard om de nauwkeurigheid van numerieke
methodes te testen.
Tot slot bestaan er heel wat praktische problemen die qua geometrie en randvoorwaarden
weinig afwijken van deze analytische oplossingen, zodat zij als goede benadering voor het
praktische geval kunnen doorgaan.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
136
3.3. EXPERIMENTELE METHODES
In paragraaf 5.2 over instrumentatie van de beproevingsmethodes en paragraaf 5.3 over
schadedetectie en –diagnose worden een aantal experimentele methodes besproken die de
vervorming van een constructie kunnen opvolgen: (i) rekstrookjes, (ii) moiré-technieken en
(iii) optische vezelsensoren. Deze technieken meten de vervormingen van de constructie, en
de spanningen worden via de wet van Hooke uit de rekken berekend.
Een experimentele methode die rechtstreekse informatie geeft over de spanningen, is de foto-
elastische methode. Deze methode heeft een grote bloei gekend in het begin van de twintigste
eeuw, maar wordt nu nog maar zelden gebruikt. Ze is in de eerste plaats geschikt voor
onderzoek van vlakspanningstoestanden, omdat de methode steunt op de vaststelling dat
bepaalde doorschijnende materialen onder invloed van spanningen optisch dubbel brekend
worden. De hoofdrichtingen van deze dubbele breking vallen samen met de hoofdrichtingen
van de spanningstensor en de faseverschuiving is evenredig met het verschil I – II tussen de
hoofdspanningen.
De belangrijkste foto-elastische materialen zijn kunstharsen (Columbia hars, epoxyharsen),
polyurethaan en polymethylmetacrylaat (plexiglas). Zij worden gegoten en bewerkt in
dezelfde vorm als de werkelijke constructie. Nadien worden gelijkaardige belastingen
aangebracht en wordt het onder spanning staande foto-elastische materiaal belicht met
gepolariseerd licht. Door het effect van dubbele breking krijgt men twee types krommen:
(i) isoclinen, en (ii) isochromaten. De isoclinen zijn de meetkundige plaats der punten
waarvoor de hoofdrichtingen een constante helling hebben t.o.v. een referentierichting. De
isochromaten zijn de meetkundige plaats der punten waarvoor het verschil tussen de twee
hoofdspanningen een constante waarde bedraagt.
Door een gepaste keuze van de polarisatie van het licht en de experimentele opstelling, kan
men de isoclinen en isochromaten afzonderlijk bestuderen.
Figuur 3.1 toont de isochromaten in een balk op twee steunpunten. De witte franje op halve
hoogte is de neutrale lijn waar I – II = 0. Daarboven en daaronder neemt het verschil toe,
min of meer in overeenkomst met de resultaten van de balkentheorie. Men bemerkt echter
sterke concentraties van franjes nabij de aangrijpingspunten van de kracht en van de reacties.
Dit wijst op spanningsconcentraties die niet in de balkentheorie worden meegerekend.
Figuur 3.1 Isochromaten voor een balk op twee steunpunten [1].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
137
Figuur 3.2 toont de isochromaten in een dunne vlakke plaat met een ronde opening, belast met
een gelijkmatig verdeelde trekspanning op voldoende afstand van de ronde opening. Opnieuw
wordt bevestigd dat er spanningsconcentraties optreden rond de opening in de plaat.
Figuur 3.2 Isochromaten in een dunne plaat met een ronde opening [1].
Meer in het algemeen, zoals besproken in paragraaf 1.11, treden spanningsconcentraties altijd
op aan doorsnedeveranderingen en plotse veranderingen van geometrie. Dit wordt bevestigd
door Figuur 3.3 die de isochromaten toont aan een sectieverandering, die belast wordt met
twee tegengestelde koppels.
Figuur 3.3 Spanningsconcentratie bij een doorsnedeverandering [1].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
138
Figuur 3.4 geeft een laatste voorbeeld van een balk met twee uitsparingen, die met twee
tegengestelde koppels wordt belast (boven). Een detail van de isochromaten rond de
uitsparingen (onder) toont duidelijk dat het lineair spanningsverloop uit de balkentheorie sterk
wordt verstoord door de aanwezigheid van de uitsparingen.
Figuur 3.4 Isochromaten in een balk met twee uitsparingen [1].
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
139
3.4. NUMERIEKE METHODES – EINDIGE ELEMENTEN
In de tweede helft van de twintigste eeuw heeft de computer een reeks mogelijkheden
gecreëerd, die in de toepassing van de elasticiteitsleer, zoals in vele andere wetenschappen en
technieken, een ware revolutie hebben toegelaten. De meest gebruikte numerieke techniek is
tegenwoordig deze van de eindige elementen. Men kan de eindige elementenmethode
eenvoudig definiëren als een numerieke techniek die de complexe geometrie van de te
berekenen constructie opdeelt in een groot aantal eenvoudige bouwstenen (bv. driehoeken,
rechthoeken, kubussen,...), eindige elementen genaamd (Eng: finite elements). Figuur 3.5
toont bijvoorbeeld het eindige elementenmodel van een stalen as. Het volume van de as is
opgedeeld in honderden kleine elementen.
Figuur 3.5 Eindige elementenmodel van een stalen as.
De hoekpunten van elk van deze eindige elementen noemt men knopen (Eng: nodes). Aan
elke knoop kent men een aantal vrijheidsgraden toe, bv. de onbekende verplaatsingen (u,v,w)
in x-, y- en z-richting. De belasting wordt eveneens aangebracht in de knopen. De hele
constructie wordt in feite gediscretiseerd in een netwerk van knopen, zoals afgebeeld in
Figuur 3.6.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
140
Figuur 3.6 Knopennet van de stalen as.
Door het uitdrukken van het evenwicht van de constructie en het opleggen van een groot
aantal aansluitingsvoorwaarden tussen alle knopen, wordt het lineair elastisch probleem
herleid tot het oplossen van een zeer groot stelsel lineair algebraïsche vergelijkingen.
Met de elementenmethode kan er voor bijna elk probleem van de elasticiteitsleer een
voldoend nauwkeurige oplossing gevonden worden. De programma’s voor de eindige
elementenmethode zijn echter uitgebreid, vergen veel geheugen en soms een lange rekentijd.
Hun toepassing was daarom lange tijd beperkt tot het ontwerp van belangrijke, dure en
technologisch geavanceerde producten (bv. kernreactoren, vliegtuigen, raketten). De
algemene doorbraak van zeer performante werkstations en zelfs PC’s heeft de laatste jaren
geleid tot een ruime verspreiding van de eindige elementenmethode. In alle grote
ontwerpbureaus is de elementenmethode nu een bijna alledaagse rekentechniek geworden.
Zoals elke numerieke methode geeft de eindige elementenmethode het resultaat in numerieke
vorm: men geeft de maten en geometrie op, de materiaaleigenschappen en de
randvoorwaarden, en krijgt getalwaarden voor spanningen, verplaatsingen,... terug.
Bovendien is de toepassing van de eindige elementenmethode niet beperkt tot lineair
elastische problemen. Ze wordt evenzeer aangewend voor niet-lineaire elasticiteit, plasticiteit,
warmtegeleiding, stromingsleer, trillingen en golven, elektromagnetisme,...
Niettegenstaande de grote kracht van deze eindige elementenpakketten, is een degelijke
kennis van elasticiteit en sterkteleer voor de ingenieur nog steeds een noodzaak. De nadruk
wordt echter verlegd: de ingenieur moet een goed inzicht hebben in de kenmerken van de
oplossing die hij verwacht en in de benaderingen en veronderstellingen die zij bevat. Zoniet
kan hij de programma’s niet efficiënt gebruiken en de resultaten niet rationeel beoordelen.
De eigenlijke behandeling van de eindige elementenmethode valt buiten het bestek van deze
cursus. In deze paragraaf wordt de globale structuur van een eindige elementenpakket
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
141
uiteengezet en worden een aantal berekeningsvoorbeelden uit de praktijk besproken, zodat
men enige voeling krijgt met de sterktes (en zwaktes) van de eindige elementenmethode.
3.4.1. Structuur van het eindige elementenprogramma
Zoals reeds hoger vermeld, is de eindige elementenmethode toepasbaar op een zeer groot
aantal problemen, van lineaire elasticiteit over plasticiteit tot elektromagnetisme. Er zijn in de
loop der jaren dan ook heel wat commerciële eindige elementenpakketten ontwikkeld, elk met
hun eigen sterktes en zwaktes. Voor berekeningen in de klassieke mechanica worden
ABAQUS, Ansys, Nastran, Dyna en SAMCEF heel veel gebruikt.
Ondanks deze verscheidenheid kan men toch in alle commercieel en academisch ontwikkelde
eindige elementenpakketten drie grote delen onderscheiden:
pre-processing: invoer van het eindige elementenmodel
analyse: berekening van de spanningen en rekken in het model
post-processing: verwerking en visualisering van de resultaten
Elk van deze delen wordt nu meer in detail besproken. Het eindige elementenmodel van een
stalen drijfstang wordt gebruikt als leidraad voor de drie delen.
3.4.1.a. Pre-processing
De belangrijkste taak van de pre-processor is het “vertalen” van de reële constructie (inclusief
haar belasting, randvoorwaarden en materiaalkarakteristieken) naar een eindige elementen-
model. Deze “vertaling” gebeurt meestal in twee stappen:
opstellen van het geometrisch model,
opstellen van het daarmee overeenstemmend eindige elementenmodel.
Voor het opstellen van het geometrisch model beschikt de pre-processor over een aantal
typische tekenfuncties: het tekenen van punten, lijnen, oppervlakken, cirkelbogen,... Sommige
eindige elementenpakketten bieden ook de mogelijkheid om geometrische modellen te
importeren uit klassieke tekenpakketten zoals AutoCAD en SolidWorks.
Figuur 3.7 toont het geometrisch model voor een stalen drijfstang van een
vermoeiingsmachine [2]. In de grootste holte (links boven) komt een grote as, die heen en
weer beweegt en d.m.v. de drijfstang dezelfde verplaatsing oplegt aan een tweede, kleinere as.
Omdat de drijfstang in vermoeiing belast wordt, moet de maximale spanning in de drijfstang
voldoende ver beneden de vloeigrens blijven. Het is dan ook de bedoeling de
spanningstoestand in de volledige drijfstang te berekenen voor de meest nadelige belasting
door de twee doorgaande assen in de openingen.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
142
Figuur 4-37 3D- beeld van de drijfstang
Figuur 3.7 Geometrisch model van een stalen drijfstang.
Voor het voorbeeld van Figuur 3.7 kan men het geometrisch model eerst nog vereenvoudigen,
aangezien er twee onderling loodrechte symmetrievlakken zijn. Het volstaat dus slechts een
kwart van het geometrisch model om te zetten naar eindige elementen (nadien zal men de
correcte randvoorwaarden aanbrengen op de symmetrievlakken).
In een tweede stap wordt dit geometrisch model omgezet naar het eindige elementenmodel.
Dit proces noemt men “meshing” en gebeurt door de “mesher”. Doorgaans begint de mesher
met een verdeling te maken van de rand(en) van het geometrisch model. Dat gebeurt door
hetzij het aantal verdelingen, hetzij de (gemiddelde) afmeting van de elementen op te geven.
Op basis van de door de gebruiker opgegeven randverdelingen kan de mesher dan een
elementennet opbouwen m.b.v. eenvoudige bouwstenen (kubussen, tetraëders). Het volledige
volume van het model wordt gediscretiseerd in honderden of duizenden van deze eindige
elementen. Het resultaat na meshing is weergegeven in Figuur 3.8.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
143
Figuur 3.8 Eindige elementennet voor de stalen drijfstang.
Tot dusver werd geen enkele veronderstelling gemaakt over de materiaalkarakteristieken,
belastingen en randvoorwaarden. De opgave van deze gegevens vormt dan ook de laatste stap
naar het voltooide eindige elementenmodel.
In dit voorbeeld is het materiaal staal en gedraagt het materiaal zich lineair elastisch. De
benodigde gegevens voor het eindige elementenmodel zijn dan de elasticiteitsmodulus E en
de Poisson-coëfficiënt van het staal.
De meest nadelige belasting voor de drijfstang is deze, waarbij de doorgaande assen in de
twee openingen een tegengestelde trekkracht uitoefenen op de drijfstang. Deze belasting
wordt gemodelleerd door een radiale druk op de binnenste cilinderwand van beide
asopeningen (zie Figuur 3.9).
Figuur 4-29 opgelegde belasting voor de drijfstang
60°
Z
Y
60° 12.5 KN 12.5 KN
p1 p2
Figuur 3.9 Schematische voorstelling van de belasting op de drijfstang.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
144
Figuur 3.10 toont de belastingsoppervlakken zoals ze in het eindige elementenpakket werden
aangebracht. Hoewel de belasting hier wordt aangebracht op de oppervlakte van de eindige
elementen, zal de pre-processor deze verdeelde belastingen toch omrekenen naar discrete
belastingen in de knopen. Het is echter nogal omslachtig om de gebruiker zelf deze
discretisatie te laten uitvoeren, vandaar dat de gebruiker de belasting ook als een verdeelde
belasting mag ingeven.
Figuur 4-30 opgelegde belasting op de drijfstang in Samcef
Figuur 3.10 Aanbrengen van de belastingen op de twee binnenste cilinderwanden van de drijfstang.
Tenslotte moeten de randvoorwaarden gedefinieerd worden. Wegens de onderstelling van
dubbele symmetrie moet men dus bijkomende randvoorwaarden opleggen aan de
symmetrievlakken, zodat de verplaatsingen daar voldoen aan de aansluitingsvoorwaarden.
3.4.1.b. Analyse
Het tweede deel van het eindige elementenprogramma omvat het eigenlijke rekenwerk. In dit
gedeelte worden voor alle knopen de onbekende verplaatsingen en de (eventuele)
knooppuntskrachten uitgeschreven. Nadien worden de evenwichtsvergelijkingen voor de hele
constructie en de aansluitingsvoorwaarden voor alle knopen opgesteld. Men kan aantonen dat
men uiteindelijk een reusachtig stelsel bekomt van lineaire algebraïsche vergelijkingen,
waaruit men de onbekende verplaatsingen in elke knoop kan oplossen.
Naast analyse-modules voor lineaire elasticiteit bestaan er ook tal van andere analyse-modules
voor plasticiteit, thermische berekeningen, elektromagnetisme, stromingsleer,... Niet alleen
moeten dus tientallen verschillende materiaalmodellen geïmplementeerd worden in de
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
145
analyse-modules, maar ook zuiver numeriek stellen zich heel wat problemen. Sommige
stelsels bevatten miljoenen vergelijkingen, convergeren traag en moeilijk naar een oplossing
of moeten iteratief opgelost worden. Er zijn dan ook heel wat gespecialiseerde algoritmes
ontwikkeld voor de oplossing van deze stelsels vergelijkingen.
Eens men in elke knoop de verplaatsingen kent, kan men door afleiding de rekken berekenen.
M.b.v. de wet van Hooke kan men tenslotte de spanningen berekenen. Deze oplossing is
natuurlijk, net als het knopennet zelf, discreet en is enkel bekend voor de knopen zelf. Door
middel van een gepaste interpolatie kan men dan de verplaatsingen, rekken en spanningen
berekenen in alle tussenliggende punten.
De voorstelling van deze resultaten gebeurt in de derde stap, de post-processing.
3.4.1.c. Post-processing
De post-processor helpt de gebruiker bij de visualisatie en interpretatie van de bekomen
resultaten. De grootheden die men kan visualiseren, zijn van verschillende aard:
scalairen: temperatuur, energiedichtheid, von Mises spanning
vectoren: verplaatsing
tensoren: spanningen en vervormingen
Door hun geavanceerde grafische mogelijkheden bieden de hedendaagse post-processors heel
wat voordelen t.o.v. hun voorgangers die zich vaak beperkten tot het afdrukken van ellenlange
lijsten met resultaten.
Figuur 3.11 toont een plot van de berekende von Mises spanning in de stalen drijfstang. De
kleuren in de linkerbalk geven het bereik aan van de waarde van de von Mises spanning. De
laagste waarde is 0,86 MPa, terwijl de hoogste waarde 69,94 MPa bedraagt. Vergeleken met
een typische vloeigrens van 210 MPa voor staal, zijn de spanningen dus voldoende laag om
geen problemen in vermoeiing te veroorzaken.
Het is ook interessant te vermelden dat alle veranderingen in doorsnede en geometrie van
deze drijfstang zo geleidelijk mogelijk zijn uitgevoerd, met grote kromtestralen en
overgangsbogen, en dit om de spanningsconcentraties zo laag mogelijk te houden. In
vermoeiing zijn deze spanningsconcentraties immers net de plaatsen waar
vermoeiingsscheurtjes ontstaan.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
146
Figuur 3.11 von Mises spanning in de drijfstang.
In de volgende paragraaf worden nog een aantal praktijkvoorbeelden besproken, waarbij het
vooral de bedoeling is de mogelijkheden en beperkingen van de eindige elementenmethode
weer te geven.
3.4.2. Praktijkvoorbeelden
3.4.2.a. Plastische vervorming van een koppeling voor perslucht
Het betreft een schadegeval van een koppeling voor een persluchtleiding bij 320 bar. Een
dwarsdoorsnede van de koppeling is afgebeeld in Figuur 3.12. Het linkergedeelte bevat de
moer waarmee de koppeling op een andere leiding wordt geschroefd. Het rechtergedeelte
bevat de persluchtleiding, waarvan de rubberen dichting ingeregen is met stalen
versterkingsvezels om de grote drukken te weerstaan.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
147
Figuur 3.12 Dwarsdoorsnede van de persluchtkoppeling.
Er moest via numerieke simulaties aangetoond worden dat het hoekje, waartegen de moer
wordt aangetrokken, te klein was. Daardoor zou de bovenrand van de moer plastisch
vervormen bij het aanhalen van de moer en zou de persleiding gaan lekken. Dit kon inderdaad
experimenteel worden vastgesteld, zoals getoond in Figuur 3.13. De bovenrand van de moer
(links) is helemaal plastisch vervormd.
Figuur 3.13 Plastische vervorming van de rand van de moer.
Het eerste probleem bij de numerieke simulatie betreft altijd de vertaling van de werkelijke
geometrie en belastingstoestand naar een fysisch model. Het is duidelijk dat de modellering
van de volledige schroefdraad van de moer en het aandraaiproces van de moer te complex is.
Daarom werd de werkelijke situatie vereenvoudigd tot het model in Figuur 3.14.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
148
moer
contactvlakken
interne druk
schuifkracht
Figuur 3.14 Tekening van de koppeling van de persluchtleiding.
Het verbindingsstuk onderaan waar de moer wordt opgeschroefd, wordt ingeklemd
verondersteld, zodat dit stuk geen verplaatsing ondergaat. De schroefdraad van de moer is
vervangen door een plat vlak en het aanschroeven van de moer wordt gemodelleerd door een
schuifkracht die de moer naar beneden trekt langs het vaste verbindingsstuk. Verder worden
nog een aantal bijkomende veronderstellingen gemaakt:
het probleem is axiaal-symmetrisch. Het volstaat dus één helft van de dwarsdoorsnede te
modelleren,
gezien het mogelijk optreden van plastische vervorming, werd een materiaalmodel voor
plasticiteit opgelegd met versteviging in de plastische fase,
langs de contactvlakken kan het materiaal glijden zonder wrijving,
de druk op de einddoorsnede bovenaan wordt vervangen door een langskracht op de rand
van de buis.
Figuur 3.15 toont een detail van het definitieve eindige elementenmodel in de zone van de
koppeling.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
149
Figuur 3.15 Modellering van het aandraaien van de moer en krachtswerking op de koppeling.
Figuur 3.16 toont de vervormingen van de koppeling na het aandraaien van de moer.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
150
Figuur 3.16 Verplaatsingen na aandraaien van de moer.
Zoals blijkt uit Figuur 3.17, is er een grote zone van plastische vervorming in de koppeling.
De von Mises spanning ligt ver boven de vloeigrens van 210 MPa.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
151
Figuur 3.17 von Mises spanning in de zone van de koppeling.
3.4.2.b. Inlaat van een composiet drukvat
Het tweede praktijkgeval betreft een gewikkeld drukvat uit glasvezelversterkt epoxyhars.
Figuur 3.18 toont een voorbeeld van een dergelijk drukvat in kleine uitvoering. Bij een
grotere uitvoering van het drukvat werden problemen vastgesteld aan de inlaat van het
drukvat. Dergelijke drukvaten worden cyclisch belast tussen 0 en 10 bar en na een aantal
belastingscycli ontstond telkens een scheur aan de inlaat van het drukvat. De bedoeling van de
numerieke simulatie was na te gaan waar de hoogste spanningen optreden in het drukvat en
eventueel de geometrie van de inlaat te wijzigen.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
152
Figuur 3.18 Gewikkeld drukvat uit glas/epoxy composiet.
Figuur 3.19 toont een dwarsdoorsnede van het bovenste gedeelte van het composiet drukvat.
polyethyleen inlaatafdichting
interne druk
glasvezelversterkt epoxy
polyethyleenbeschermingslaag
Figuur 3.19 Dwarsdoorsnede van het bovengedeelte van het composiet drukvat.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
153
Binnenin het drukvat is een polyethyleen beschermingslaag aangebracht (tegen aantasting van
het composiet door afvalwater of chemische stoffen in het drukvat). De inlaat is gemaakt van
polyethyleen met 30 % verkapte glasvezels.
De polyethyleen beschermingslaag wordt gemodelleerd als een isotroop materiaal met
E = 0,7 GPa. De polyethyleen inlaat wordt ook gemodelleerd als isotroop, aangezien de
verkapte glasvezeltjes random verdeeld zijn in het materiaal, maar door de
glasvezelversterking bedraagt de elasticiteitsmodulus 4,8 GPa i.p.v. 0,7 GPa.
Het glas/epoxy-materiaal van het drukvat zelf is orthotroop en heeft verschillende
elasticiteitsmoduli volgens de vezels (44 GPa) en loodrecht op de vezels (5 GPa). Bovendien
is de hellingshoek van de vezels op elke hoogte verschillend t.g.v. het wikkelprocédé.
Opnieuw worden een aantal bijkomende veronderstellingen gemaakt voor de modellering van
het eindige elementennet:
het probleem is axiaal-symmetrisch. Het volstaat dus één helft van de dwarsdoorsnede te
modelleren,
de druk op het afdichtingsdeksel wordt vervangen door een stel opwaartse krachten op de
vertanding van de polyethyleen inlaat, zoals afgebeeld in Figuur 3.20. De opsplitsing in
een stel kleine krachtjes op elk van de tanden is noodzakelijk om een gelijkmatige
verdeling van de belasting te krijgen. Als men de totale kracht zou aanbrengen op één
enkele tand, zou men een zeer grote spanningsconcentratie introduceren in het materiaal.
Figuur 3.20 Detail van de verdeling van de belasting over de vertanding van de polyethyleen inlaat.
Tenslotte ziet het eindige elementennet eruit zoals afgebeeld in Figuur 3.21.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
154
Figuur 3.21 Volledig eindige elementennet voor het composiet drukvat.
Aangezien de polyethyleen inlaat isotroop werd verondersteld, kan de von Mises spanning
berekend worden voor dit materiaal. Een detail is afgebeeld in Figuur 3.22.
Figuur 3.22 Spanningen in de isotroop veronderstelde polyethyleen inlaat.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
155
De von Mises spanning bedraagt 21,76 MPa voor de zeer dunne rechterrand van de inlaat en
deze spanning bleek te hoog, zeker onder cyclische belasting van het drukvat.
3.4.2.c. Maximale kromming van een connectorblok met optische vezels
Het derde praktijkgeval stamt uit het domein van de elektronica. Twee connectorblokken zijn
met elkaar verbonden door een datalijn van acht optische vezels met een diameter van 125
m. De lengte van de optische vezels is 16 mm en de tussenafstand tussen de hartlijn van de
optische vezels is 250 m. Een schematische figuur is getoond in Figuur 3.23. De onderlinge
verhoudingen op de figuur zijn uiteraard niet correct.
= 125 m
d = 250 m
L = 2 mm
verplaatsing ?
(a) (b)
Figuur 3.23 Schematische voorstelling van de connectorblokken.
Deze connectorblokken en hun datalijn moesten ingebouwd worden in een sturing en mochten
zo weinig mogelijk ruimte innemen. Wel moest de ene connector over 90 gedraaid worden
t.o.v. de andere (zie Figuur 3.23(b)). Gevraagd werd de meest compacte configuratie te
bepalen, zonder dat de optische vezels elkaar gaan overlappen of gaan breken door een te
sterke kromming.
Dit is een zeer sterk niet-lineair probleem omdat de verplaatsingen reusachtig zijn in
vergelijking met de afmetingen van het object. Bovendien is de buigstijfheid EIyy van een
dergelijke optische vezel bijzonder klein. Inderdaad de E-modulus van glas is ongeveer 3 GPa
en het traagheidsmoment Iyy van een cirkelvormige doorsnede is 4r4
. De buigstijfheid
bedraagt dus 0,036 Nmm2 (ter vergelijking: een stalen staaf met diameter 20 mm heeft een
buigstijfheid van 1,03108 Nmm2). Dergelijke miniscule waarden zorgen voor een bijzonder
moeilijke convergentie van het numeriek probleem.
De optische vezel werd gemodelleerd als een balk. Het linkeruiteinde werd vastgehouden
terwijl aan het rechteruiteinde een grote verplaatsing naar links en naar beneden werd
opgelegd, om de verplaatsing van het tweede connectorblok te simuleren. De vervorming van
de optische vezel, zoals die werd berekend na de opgelegde verplaatsing, is getoond in Figuur
3.24.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
156
Figuur 3.24 Berekende vervorming van de optische vezel na verplaatsing.
De modellering van alle acht optische vezels tegelijk bleek te ingewikkeld, omdat het
probleem tweedimensionaal werd opgevat. Bij de verplaatsing van de acht vezels zou het
eindige elementenpakket een mogelijk contact tussen twee optische vezels moeten controleren
en een glijding toelaten van de ene vezel t.o.v. de andere. Dit vraagt de introductie van
speciale eindige elementen (nl. contactelementen) en bemoeilijkt de convergentie nog meer.
Daarom werd de positie voor één enkele vezel berekend en werd iteratief naar een optimale
oplossing gezocht.
3.4.2.d. Thermische spanningen in een dikwandige composietbuis
Bij de productie van gewikkelde composietbuizen worden de vezels door een harsbad
getrokken en nadien gewikkeld op een matrijs. Dit gebeurt bij verhoogde temperatuur om het
hars voldoende vloeibaar te maken. Nadien gebeurt de uitharding bij kamertemperatuur.
Daarbij koelt de buis in haar geheel af van ongeveer 100 C tot 20 C.
De composietbuis in dit voorbeeld wordt gebruikt voor afvalwaterzuivering. Daarbij wordt
het afvalwater onder hoge druk door een aantal filters gepompt. De composietbuis moet dan
ook bestand zijn tegen drukken van 80 bar en is dus zeer dikwandig.
Figuur 3.25 toont een typisch voorbeeld van een dergelijke composietbuis uit
glasvezelversterkt epoxyhars.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
157
Figuur 3.25 Dikwandige glas/epoxy composietbuis voor afvalwaterzuivering.
De stapeling van de buiswand bestaat uit 26 lagen van 54 en twee buitenste lagen onder
90. Figuur 3.26 toont een gepolijste dwarsdoorsnede van de buiswand (dikte 16,55 mm).
Figuur 3.26 Gepolijste dwarsdoorsnede van de wand: 26 lagen van 54 en twee buitenste lagen onder 90.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
158
Het is duidelijk dat de thermische uitzettingscoëfficiënt [m/(mC)] van dit orthotroop
materiaal zeker niet dezelfde is in alle richtingen. Uit experimenten werd bepaald dat de
thermische uitzettingscoëfficiënten volgens de richtingen van orthotropie zijn:
]Cm/m[
102,23
102,23
108,5
6
6
6
33
22
11
(3.4)
Hieruit blijkt duidelijk dat de thermische uitzetting in de richtingen dwars op de
versterkingsvezels veel groter is dan in de vezelrichting.
De eindige elementensimulatie bestaat er nu in een thermische afkoeling van 100 C naar
20 C te simuleren. Hoewel de buis tijdens de uitharding volledig vrij kan uitzetten, zullen
toch thermische spanningen ontstaan, en wel om twee redenen:
het materiaal is niet isotroop en de thermische krimp is dus niet dezelfde in alle richtingen,
de buis is zeer dikwandig en de individuele lagen belemmeren elkaar in hun vrije krimp.
Omwille van de symmetrie volstaat het opnieuw de helft van de buis te simuleren. Bovendien
wordt de randvoorwaarde opgelegd dat de buis in de langsrichting vrij kan uitzetten. Figuur
3.27 toont het gebruikte eindige elementennet. Links is de globale mesh getoond, terwijl
rechts een detail van de volledige wanddikte is getoond. Alle lagen van de composietbuis
worden dus afzonderlijk gemodelleerd.
Figuur 3.27 Globale eindige-elementenmesh (links) en detail van de elementennet in de dwarsdoorsnede
(rechts).
Uit de simulaties blijkt dat de spanningen 11 in de vezelrichting zeer klein zijn (de
thermische uitzettingscoëfficiënt is ook kleiner in de vezelrichting). De spanningen 33
blijken bijna onbestaande te zijn. De spanningen 22 loodrecht op de vezelrichting blijken
echter veel groter dan verwacht. Figuur 3.28 toont een detail van de thermische spanningen
22 in elke laag doorheen de buiswand.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
159
Figuur 3.28 Thermische spanningen loodrecht op de vezelrichting in elke individuele laag.
De hoogste spanningen 22 bedragen 20,14 MPa en deze zijn zeer hoog vergeleken met de
treksterkte YT loodrecht op de vezelrichting die 35,0 MPa bedraagt. Op dat moment is er
immers nog geen enkele gebruiksbelasting op de buis aangebracht.
Mechanica van Materialen Hoofdstuk 3: Oplossingsmethodes
160
3.5. REFERENTIES
[1] Verhegghe, B. (2001). Elasticiteit en Sterkteleer. Cursus academiejaar 2001-2002.
Gent, Universiteit Gent.
[2] Berthels, K. and Van Peteghem, J. (2000). Design of an advanced fatigue testing
device for fibre-reinforced composites. Graduate Thesis (in Dutch). Ghent, Ghent
University, 119 pp.