Master in het N otariaat · een vlak tarief van 3% van toepassing is op de schenking van roerende...
Transcript of Master in het N otariaat · een vlak tarief van 3% van toepassing is op de schenking van roerende...
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2015-2016
HOE EIGENDOM UIT DE RECHTSPERSOON HALEN? – FISCALE IMPLICATIES
Masterproef van de opleiding
‘Master in het Notariaat’
Ingediend door
Nick De Geyter
(Studentennr. 00803077)
Promotor: Prof. Dr. Maresceau K.
Commissaris: Vandevelde I.
I
Voorwoord
Deze masterproef werd geschreven met het oog op het behalen van het diploma Master in
het Notariaat en is de bekroning van mijn opleiding aan de Universiteit Gent.
In dit voorwoord wil ik de kans benutten om enkele personen te bedanken die het voor mij
mogelijk gemaakt hebben om dit eindwerk te realiseren. Als eerste wil ik mijn promotor,
professor Maresceau, bedanken voor het aanreiken van het boeiende en actuele onderwerp
en de nodige begeleiding.
Vervolgens ben ik mijn ouders erg veel dank verschuldigd. Niet alleen dat ze me de kans
hebben aangeboden om te studeren maar ook omdat ze me, zowel op financieel als moreel
vlak, zijn blijven steunen doorheen mijn opleiding. Ook hun nauwkeurig naleeswerk was een
grote hulp om deze masterproef tot een goed einde te brengen. Daarnaast wil ik ook mijn
vriendin bedanken voor haar niet-aflatende aanmoediging en onvermoeibare steun.
Verder wil ik mijn vrienden en medestudenten bedanken voor de nodige momenten van
ontspanning en steun tijdens stressvolle periodes. Zonder hen zouden de fantastische jaren
als student niet geweest zijn wat ze waren.
II
III
Inhoudstafel
Voorwoord .................................................................................................................................. I
Inhoudstafel .............................................................................................................................. III
Afkortingen ................................................................................................................................. V
Inleiding ...................................................................................................................................... 1
Afdeling 1: In fiscalibus ............................................................................................................... 3
Hoofdstuk 1: Algemeen .......................................................................................................... 3
§1. Inleiding ......................................................................................................................... 3
§2. Het aanhouden van vastgoed ....................................................................................... 3
A. Voordelen .................................................................................................................... 3
B. Nadelen ....................................................................................................................... 4
Hoofdstuk 2: De inkomstenbelasting ..................................................................................... 9
§1. Waardering en meerwaarde ......................................................................................... 9
A. Afschrijvingen .............................................................................................................. 9
B. Meerwaarde ................................................................................................................ 9
§2. Abnormaal en goedgunstig voordeel .......................................................................... 11
§3. Voordelen van alle aard .............................................................................................. 12
§4. Dividenden .................................................................................................................. 12
§5. De antimisbruikbepaling ............................................................................................. 13
Hoofdstuk 3: Registratierechten .......................................................................................... 15
§1. Algemeen .................................................................................................................... 15
§2. Toepassingsgebied ...................................................................................................... 16
§3. Verkooprecht als principe ........................................................................................... 18
§4. Uitzondering voor personenvennootschappen .......................................................... 20
Afdeling 2: Mogelijke strategieën ............................................................................................ 23
Hoofdstuk 1: De verkoop ...................................................................................................... 23
IV
§1. Algemeen .................................................................................................................... 23
§2. Fiscale implicaties ....................................................................................................... 24
A. Inkomstenbelasting ................................................................................................... 24
B. Registratierechten ..................................................................................................... 25
C. Voorbeeld .................................................................................................................. 25
§. Beoordeling ................................................................................................................... 27
Hoofdstuk 2: De kapitaalvermindering ................................................................................ 28
§1. Algemeen .................................................................................................................... 28
§2. Fiscale implicaties ....................................................................................................... 30
A. Inkomstenbelasting ................................................................................................... 30
B. Registratierechten ..................................................................................................... 31
C. Voorbeeld .................................................................................................................. 32
§. Beoordeling ................................................................................................................... 34
Hoofdstuk 3: Ontbinding en vereffening .............................................................................. 37
§1. Algemeen .................................................................................................................... 37
§2. Fiscale implicaties ....................................................................................................... 38
A. Inkomstenbelasting ................................................................................................... 38
B. Registratierechten ..................................................................................................... 40
C. Voorbeeld .................................................................................................................. 41
§. Beoordeling ................................................................................................................... 41
Besluit ....................................................................................................................................... 43
Bibliografie ............................................................................................................................... 47
V
Afkortingen
BVBA Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid
NV Naamloze Vennootschap
VCF Vlaamse Codex Fiscaliteit
W. Reg. Wetboek der Registratierechten
W. Venn. Wetboek van Vennootschappen
WIB 92 Wetboek van de Inkomstenbelasting
Inleiding
1. Het gebruik van een vennootschap voor fiscale optimalisatie of vermogensplanning is
wijdverspreid. De laatste jaren hebben er echter enkele ingrijpende wijzigingen in het fiscale
landschap plaatsgevonden. Deze wijzigingen hebben ervoor gezorgd dat veel ondernemers
kritisch zijn beginnen denken over het feit dat hun woning of ander onroerend goed werd
aangehouden door hun vennootschap. Aangezien het fiscaal voordeel verdwijnt, verdwijnt
namelijk ook vaak het nut van deze constructie. Een logische volgende stap is dan de vraag op
welke manier het vastgoed uit de vennootschap kan worden gehaald. En dit liefst met een
fiscaal prijskaartje dat zo klein mogelijk is. Het feit dat dit een actueel onderwerp is met veel
praktische implicaties, zorgt ervoor dat dit een ideaal thema uitmaakt voor het redigeren van
een masterproef.
2. In de eerste afdeling wordt in een eerste hoofdstuk het algemeen kader geschetst van
het Belgische fiscale klimaat en hoe dit de laatste jaren geëvolueerd is. Aansluitend hierbij
worden de mogelijke voor- en nadelen van het gebruik van een vennootschap besproken.
Anderzijds komen in het tweede hoofdstuk enkele principes van de inkomstenbelasting in een
verder hoofdstuk aan bod. De besproken principes zijn zowel in de personenbelasting als in
de vennootschapsbelasting van belang en zullen een grote relevantie hebben bij de
onttrekking van onroerend goed uit de vennootschap. Als sluitstuk hiervan kan reeds melding
worden gemaakt van de beruchte antimisbruikbepaling die ook in kader van onttrekking van
eigendom uit vennootschappen een impact heeft en dus hier zeker ook een plaats verdient.
3. In een tweede afdeling worden enkele mogelijke strategieën om onroerend goed uit de
vennootschap te halen behandeld waarbij steeds een zelfde stramien zal worden gebruikt.
Vooreerst wordt de besproken techniek als rechtsfiguur onder de loep genomen. Daarna zal
de aandacht uitgaan naar de (fiscaalrechtelijke) gevolgen die het gebruik van de besproken
techniek op het eerste zicht met zich meebrengt. Vervolgens worden de besproken principes
toegepast op een praktisch voorbeeld. Als laatste zal steeds een afweging worden gemaakt
van de voor- en nadelen van elke gebruikte techniek.
2
4. Er dient vooraf opgemerkt te worden dat er talloze strategieën en technieken
voorhanden zijn om eigendom, en meer specifiek onroerend goed, uit een vennootschap te
onttrekken. Gezien de beperktere omvang van dit werkstuk is het echter niet mogelijk ze
allemaal te bespreken. In deze masterproef wordt derhalve een selectie gemaakt van de
meest voor de hand liggende mechanismen. In het eerste hoofdstuk wordt de gewone koop-
verkoop besproken. Hoewel deze strategie vrij rechtlijnig lijkt, zijn er toch enkele punten waar
rekening mee moet worden gehouden. Een tweede hoofdstuk behandelt de
kapitaalvermindering. Dit is een interessante techniek die niet altijd evenveel aandacht krijgt.
In het laatste hoofdstuk wordt de vereffening-verdeling van de vennootschap besproken als
laatste optie om vastgoed uit de vennootschap te halen. Hoewel andere technieken zoals
bijvoorbeeld vennootschapsrechtelijke herstructureringen ook zeer interessant zijn, was het
helaas niet mogelijk ze een plaats te geven in deze masterproef.
3
Afdeling 1: In fiscalibus
Hoofdstuk 1: Algemeen
§1. Inleiding
5. Naast Denemarken en Frankrijk, stond België voor 2014 nogmaals in de top 3 in de
Europese Unie wat de fiscale druk betreft, met fiscale inkomsten die 47,9% van het BBP
bedragen. Ter vergelijking, het gemiddelde voor de Europese Unie lag voor dat jaar op 40,0%1.
Het leeuwendeel van deze fiscale inkomsten van de Belgische overheid komt uit belastingen
op arbeid. Maar behalve de hoge belastingen op arbeid, is het reeds jaren bekend dat ook de
fiscale druk op inkomsten heel hoog ligt in België2.
6. Door deze hoge fiscale druk, gaan mensen in ons land vaak op zoek naar manieren om
minder belastingen te betalen. Er zijn over de jaren heen allerhande optimalisatietechnieken
uitgewerkt, van spitstechnologische constructies tot het gebruik van simpele
burgerrechtelijke principes. Ook het gebruik van een vennootschap biedt hiervoor diverse
mogelijkheden. Meer en meer belastingplichtigen opteerden dan ook voor de oprichting van
hun eigen vennootschap voor fiscale optimalisatie.
§2. Het aanhouden van vastgoed
A. Voordelen
7. Al geruime tijd worden vennootschappen niet enkel door ondernemers en vrije
beroepers gebruikt voor de uitoefening van hun professionele activiteiten. Naast de
professionele vennootschappen en managementvennootschappen zijn er in ons land ook heel
wat patrimoniumvennootschappen. Een onroerend goed via de vennootschap aankopen was
namelijk fiscaal erg aantrekkelijk aangezien de vennootschap bijna steeds alle kosten kon
inbrengen en aftrekken als beroepskosten (kosten van de aankoop zoals notariskosten en
1EUROSTAT, http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Tax_revenue_statistics#Tax_revenue-to-GDP_ratio:_Denmark.2C_Belgium_and_France_show_the_highest_ratios. 2 EUROSTAT, http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/File:Breakdown_of_tax_revenue_by_country_and_by_main_tax_categories(percentage_of_GDP)_2014.PNG.
4
registratierechten, onderhouds- en herstellingskosten, verzekeringen, elektriciteits- en
verwarmingskosten,…). De belastingplichtige-privépersoon kan daarentegen slechts
gebouwen afschrijven indien ze voor de uitoefening van het beroep worden aangekocht en
gebruikt. Ook op het vlak van successie- en registratierechten kan het gebruik van een
patrimoniumvennootschap nuttig zijn. Na de inbreng in de vennootschap worden de
eigendomsrechten op het pand immers vertegenwoordigd door aandelen en kan er gesteld
worden dat het onroerend goed een roerend karakter krijgt. Op de aan- en verkoop van
aandelen zullen dan geen registratierechten verschuldigd zijn. Ook de schenking van aandelen
zal voordeliger zijn dan het schenken van het onroerend goed zelf aangezien in Vlaanderen
een vlak tarief van 3% van toepassing is op de schenking van roerende goederen in rechte lijn
en tussen partners3. Daarboven kan in sommige gevallen een beroep worden gedaan op de
vrijstelling van schenkbelasting voor familiale ondernemingen en vennootschappen4.
8. Naast de fiscale motieven zijn er nog voordelen aan het houden van een
patrimoniumvennootschap. Het is onder andere een prima manier om het privévermogen te
beschermen. Het vermogen van de patrimoniumvennootschap is namelijk afgescheiden van
het vermogen van de privépersoon. De schuldeisers van de privépersoon zullen dus het
vermogen van de patrimoniumvennootschap niet kunnen aanspreken. Verder kan het gebruik
van een vennootschap ook het beheer van familiepatrimonium vergemakkelijken.
B. Nadelen
9. Echter, de fiscaliteit is de laatste jaren niet stil blijven staan en het fiscaal gunstige
klimaat met betrekking tot deze patrimoniumvennootschappen werd stilaan afgebouwd door
enkele gerichte overheidsmaatregelen. Tegenover de reeds opgesomde voordelen komen nu
een hoop nadelen in de plaats, waarvan de voornaamste een niet te onderschatten
prijskaartje is. Tijdens de regering Di Rupo I is in 2012 bijvoorbeeld het ‘voordeel van alle aard’
voor de kosteloze terbeschikkingstelling van een woning door een rechtspersoon sterk de
hoogte in gegaan5. Net zoals vroeger worden de anders dan in geld verkregen voordelen van
3 Art. 2.8.4.1.1., §1 t.o.v. §2 VCF. 4 Art. 2.8.6.0.3. VCF. 5 C. MOESKOPS, “Alternatieve beloning en fiscus”, Fiscale wenken, Kluwer 2015, 65-66; E. SPRUYT, “Help! Mijn villa zit in mijn vennootschap: recente ontwikkelingen omtrent onttrekking van onroerend goed uit de vennootschap”, Notariaat 2015, nr. 9, 1-2.
5
alle aard forfaitair geraamd volgens de regels van het KB/WIB926. Maar voor de gebouwen of
de gedeelten die voor privégebruik ter beschikking worden gesteld, waarvan het kadastraal
inkomen (KI) hoger is dan 745 euro, is het belastbaar voordeel voor de begunstigde verhoogd.
Daar waar het voordeel vóór het aanslagjaar 2013 berekend werd volgens de formule ‘100/60
van het geïndexeerde KI vermenigvuldigd met 2’, is, sinds het aanslagjaar 2013, deze
coëfficiënt verhoogd naar 3,87. Daarbij wordt, indien het pand reeds gemeubileerd is, nog een
extra coëfficiënt toegevoegd zodat de formule voor het belastbaar voordeel er als volgt uit
ziet: 100/60 van het geïndexeerde KI vermenigvuldigd met 3,8 verhoogd met 2/38.
Daarbovenop wordt hierbij tevens een belastbaar voordeel van alle aard aangerekend indien
verwarming en/of elektriciteit kosteloos wordt verstrekt voor andere doeleinden dan
verwarming9. De ondernemer die zijn woning inbracht in de vennootschap of aankocht via de
vennootschap en ze daarna persoonlijk betrok, wordt dus sinds het aanslagjaar 2013 zwaarder
belast in de personenbelasting via dit verhoogde voordeel van alle aard. Voor een woning met
een KI van 2.000 euro had men tot en met het aanslagjaar 2012 een belastbaar voordeel van
€.6.666 (100/60 x 2.000 x 2). Vanaf het aanslagjaar 2013 heeft men voor diezelfde bewoning
een belastbaar voordeel van €12.666 (100/60 x 2.000 x 3,8). Uiteraard vertaalt dit verhoogde
belastbaar voordeel zich in een fors bedrag dat jaarlijks extra aan personenbelasting zal
verschuldigd zijn. Een bespreking van het voordeel van alle aard volgt verder10.
10. Verder is ook de houding van de fiscus ten aanzien van kosten gemaakt door de
vennootschap voor bijvoorbeeld brandverzekering of onderhoud enorm strikt geworden.
Aangezien het gebruik van het vastgoed meestal een deel van de verloning van de
bedrijfsleider uitmaakt, zouden deze kosten in principe toch aftrekbaar moeten zijn in de mate
dat ze niet excessief zijn11.
6 Art. 18, §1 Koninklijk besluit 27 augustus 1993 tot uitvoering van het wetboek van de inkomstenbelasting 1992. 7 Art. 2, 1° Koninklijk besluit 23 februari 2012 tot wijziging van artikel 18, § 3, KB/WIB 92 op het stuk van de forfaitaire waardering van de voordelen van alle aard voor de kosteloze beschikking over onroerende goederen en de kosteloze verstrekking van verwarming en elektriciteit, BS 28 februari 2012. 8 Art. 18, §3, 2, lid 4 KB/WIB92. 9 Art. 18, §3, 4, lid 1 KB/WIB92. 10 Infra, nr. 24-25. 11 Art. 53, 10° WIB92.
6
11. De fiscale administratie zou in dit opzicht echter een interne richtlijn hebben
afgekondigd waarbij wordt gevraagd vennootschappen die onroerend goed aanhouden extra
te controleren12. Vervolgens worden de voorgenoemde kosten en zelfs afschrijvingen, wat
betreft onroerende goederen die voor privégebruik worden aangewend, in bepaalde gevallen
geweigerd13. Dit zelfs indien reeds een correct voordeel van alle aard werd aangerekend of
een correcte en marktconforme huurprijs werd gevraagd en betaald. De fiscus vindt namelijk
dat alle kosten die worden afgetrokken voor het privégebruik van het onroerend goed of van
een gedeelte van het onroerend goed, niet in verhouding staan tot het profijt die de
vennootschap er uit haalt. Wat betreft het feit of deze kosten al dan niet aftrekbaar zijn, heeft
de fiscus in het recente verleden echter wel al bot gevangen. Het Hof van Cassatie besliste
toen, in het kader van de zogenaamde “bezoldigingstheorie”, dat kosten van een woning
integraal aftrekbaar zijn wanneer die woning als voordeel van alle aard ter beschikking wordt
gesteld van de bedrijfsleider14. De terbeschikkingstelling blijft namelijk een deel van de
bezoldiging van de bedrijfsleider voor de prestaties die hij levert voor de vennootschap. Deze
prestaties zorgen in beginsel voor inkomsten voor de vennootschap. Tegenover de
terbeschikkingstelling als bezoldiging staan dus wel degelijk tegenprestaties van de
bedrijfsleider.
12. Verder baseerde de fiscale administratie zich in het verleden ook op het feit dat de
aangegane kosten geen verband hielden met het maatschappelijk doel. Ook hier floot het Hof
van Cassatie de fiscus terug in enkele spraakmakende arresten en besliste dat
“omstandigheden dat tussen een verrichting van een vennootschap en haar maatschappelijke
activiteit of statutair doel geen verband bestaat en dat een verrichting uitsluitend werd gesteld
met het oog op een belastingvoordeel, als dusdanig niet uitsluit dat de kosten die met zulke
verrichtingen verband houden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden aangemerkt”15.
Voor de aftrek zou het dus moeten volstaan dat er een verband bestaat tussen het inkomen
van de vennootschap en de gemaakte kosten. Het loon, in de vorm van een voordeel van alle
12 R. SMET, “Fiscus verwerpt kosten van privématig aangewende onroerende goederen”, Fiscale wenken nr 2014/3, www.monkey.be. 13 C. TAGHON en P. SALENS, Aangifte vennootschapsbelasting 2014, Antwerpen, Maklu, 467; L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK (eds), Fiscaal praktijkboek 2014-2015 – Directe belastingen, Mechelen, Kluwer, 2014, 215. 14 Cass. 13 november 2014, R.A.B.G., 2015/10; S. GNEDASJ, “Kost woning als vergoeding prestaties bedrijfsleider is aftrekbaar! Cassatie slaat en zalft…”, Fisc. Act., nr. 43, 18 december 2014, 1. 15 Cass. 12 juni 2015, NjW 2016, afl. 337, 163.
7
aard, dat betaald wordt aan een bedrijfsleider, is dan uiteraard ook aftrekbaar aangezien hij
voor inkomsten zorgt. Hoewel de standpunten van de fiscale administratie met betrekking tot
deze materie volgens de beslissingen van het Hof van Cassatie te kort door de bocht zijn, is
het raadzaam om voorzichtig te blijven.
13. Niet alleen de fiscale klimaatwijziging werkt als drijfveer om onroerende goederen uit
de vennootschap te halen. Naast het verhoogde belastbare bedrag als voordeel van alle aard
zijn er namelijk nog enkele andere redenen voorhanden om een pand niet langer onder te
brengen in een vennootschap. Deze redenen zijn echter niet nieuw. Het zijn nadelen die
steeds verbonden waren aan het gebruik van de patrimoniumvennootschap. Vaak nam men
deze ongemakken er graag bij aangezien de fiscale voordelen zwaarder doorwogen.
14. Als eerste kunnen enkele burgerrechtelijke beschermingsregels worden aangehaald die
enkel gelden voor gezinswoningen. Hierbij kan gedacht worden aan artikel 215 van het
Burgerlijk Wetboek dat voorschrijft dat voor elke beslissing die de bewoning van de
gezinswoning in het gedrang kan brengen, de toestemming van beide partners vereist is. Ook
wat het wettelijk erfrecht betreft, regelt het Burgerlijk Wetboek de situatie voor de
langstlevende echtgenoot en de langstlevende wettelijk samenwonende partner met
betrekking tot de gezinswoning16. Daarnaast behoort het vruchtgebruik van de gezinswoning
tevens tot de concrete reserve van de langstlevende echtgenoot of langstlevende wettelijk
samenwonende partner17. Hij of zij zal die reserve dus niet meer kunnen inroepen tegen de
andere erfgenamen indien de woning is ondergebracht in een vennootschap.
15. Eén van de voornaamste nadelen van de situatie waarin de woning wordt aangehouden
door de vennootschap, is dat men in het Vlaamse gewest de voordelen met betrekking tot de
gezinswoning misloopt. Partners zijn er namelijk vrijgesteld van de successiebelasting voor
wat de gezinswoning betreft18. Bij de vererving van louter aandelen zal men daarentegen
echter niet van deze vrijstelling kunnen genieten. Ook is het dan niet meer mogelijk om als
16 Art. 745bis, §3 en art. 745octies, §1, eerste lid. 17 Art. 915bis, §2, eerste lid BW; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DUMONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, 328. 18 Art. 2.7.4.1.1., §2, 2e lid VCF.
8
zaakvoerder een verklaring van onbeslagbaarheid van de gezinswoning af te leggen om op die
manier de woning te beschermen tegen schuldeisers19. Verder kan, in tegenstelling tot de
eigenaar-natuurlijke persoon, de vennootschap die het onroerend goed aanhoudt geen
beroep doen op de Vlaamse geïntegreerde woonbonus20. Terloops kunnen ook de jaarlijks
terugkerende onderhoudskosten, die kunnen oplopen tot enkele duizenden euro’s per jaar
voor het beheer, vermeld worden als één van de nadelen bij het gebruik van een
vennootschap.
16. Het onttrekken van onroerend goed aan een vennootschap zal uiteraard gepaard gaan
met fiscale kosten. De elementen waar rekening mee moet worden gehouden zijn vooral te
vinden in de inkomstenbelasting en meer bepaald in de vennootschapsbelasting. Verder
zullen ook de registratierechten een vrij grote rol spelen. De materie van de registratierechten
wordt in beginsel geregeld door het Wetboek van de registratie-, hypotheek- en
griffierechten, die voor bepaalde rechten gewijzigd werd door de Gewesten. Wat het Vlaamse
Gewest betreft, worden deze rechten echter sinds 2015 geregeld door de Vlaamse Codex
Fiscaliteit. Hierin werden de bepalingen van het Wetboek over de rechten die gewestelijke
belastingen zijn geworden, overgenomen en aangepast21. In deze bijdrage zullen vooral de
Vlaamse regels onder de loep genomen worden en zal dus voornamelijk verwezen worden
naar de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF).
17. Het zou minder opportuun zijn om bij elk onttrekkingsmechanisme steeds de fiscale
principes opnieuw uiteen te zetten. Om die reden lijkt het nuttig om vooraf de relevante
principes te duiden zodat er bij de bespreking van elke techniek slechts naar verwezen hoeft
te worden.
19 Art. 72 e.v. Wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV), BS 8 mei 2007. 20 Vóór 2016 kon men voor de aankoop van een enige en eigen en woning genieten van de woonbonus, een belastingvermindering gedurende de looptijd van de lening. Voor hypothecaire leningen aangegaan vanaf 2016, werd deze Vlaamse woonbonus omgevormd naar een geïntegreerde woonbonus; Vlaamse Overheid- Departement Financiën en Begroting, Wegwijs in de Vlaamse personenbelasting voor uw vastgoed, 2016, 8-26, http://www.vlaanderen.be/nl/bouwen-wonen-en-energie/lenen/belastingvermindering-voor-de-enige-en-eigen-woning-woonbonus. 21 Decreet van 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015.
9
Hoofdstuk 2: De inkomstenbelasting
§1. Waardering en meerwaarde
A. Afschrijvingen
18. Met betrekking tot de inkomstenbelasting zal de waardering van het vastgoed een
belangrijk punt zijn. Voor de toepassing van het afschrijven, wat één van de grote voordelen
is van het houden van onroerend goed in de vennootschap, zal de oorspronkelijke waardering
van belang zijn. De fiscaal aangenomen afschrijvingen worden namelijk berekend op de
aanschaffings- of beleggingswaarde van het pand. Wat men verstaat onder de aanschaffings-
of beleggingswaarde, is te vinden in het tweede lid van artikel 61 van het Wetboek op de
Inkomstenbelasting. Het gaat hierbij over de aanschaffings-, de vervaardigingsprijs of de
inbrengwaarde22. Wat de afschrijvingspercentages betreft, aanvaardt de fiscale administratie
voor kantoorgebouwen, handelsgebouwen en ook woningen een percentage van 3%23.
Hieruit volgt dat deze gebouwen afgeschreven worden over een termijn van 33 jaar. De
overdreven afschrijvingen (ook afschrijvingsexcedenten genoemd) worden als verdoken
reserves beschouwd. Deze afschrijvingsexcedenten worden zo bij de winst gevoegd en
belastbaar gesteld in de vennootschapsbelasting24.
B. Meerwaarde
19. Het gebruik van afschrijvingen zal er echter voor zorgen dat de boekhoudkundige
waarde van het vastgoed in de vennootschap steeds daalt. Dit brengt met zich mee dat bij de
uiteindelijke verkoop van het vastgoed er zich aanzienlijke meerwaarden kunnen
manifesteren. Aangezien ze als winst worden beschouwd, worden meerwaarden in principe
steeds voor hun volledige bedrag belastbaar gesteld in de vennootschapsbelasting tegen een
tarief van 33,99% (33% +3% crisisbelasting)25. Het gaat over: “enige waardevermeerderingen
van activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en uit enige
uit die werkzaamheid volgende waardevermindering van passiva, wanneer de desbetreffende
meerwaarden of minderwaarden zijn verwezenlijkt of in de boekhouding of jaarrekening zijn
22 Com.I.B., 44/148 tot 157. 23 Com.I.B., 61/123 en 124. 24 Art. 24, lid 1, 3° en art. 215, lid 1 WIB92; P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2013-2014, Antwerpen, Intersentia, 2013, 190. 25 Art 183 en art. 24, lid 1, 2° WIB92.
10
uitgedrukt.” Hierbij kunnen we een onderscheid maken tussen verwezenlijkte meerwaarden
en vrijgestelde meerwaarden. Voor de onttrekking van vastgoed aan de vennootschap, zal
enkel de verwezenlijkte meerwaarde een rol spelen. De niet-uitgedrukte, niet-verwezenlijkte
meerwaarden en de uitgedrukte, niet-verwezenlijkte meerwaarden worden hier verder niet
besproken.
20. De verwezenlijkte meerwaarden worden in het WIB omschreven als het positieve
verschil tussen de ontvangen vergoeding of verkoopwaarde bij de vervreemding van het goed
(verminderd met de kosten van de vervreemding) en de aanschaffings- of beleggingswaarde
verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen en afschrijvingen26. De
verwezenlijking ontstaat uit een daad van beschikking zoals een verkoop, een inbreng, een
kapitaalvermindering in natura of een ruil27.
21. Principieel worden deze meerwaarden belast in het belastbaar tijdperk waarin ze
werden verwezenlijkt28. De wetgever heeft echter een gunstregime ingevoerd wat betreft de
taxatie van verwezenlijkte meerwaarden29. De vennootschap kan ervoor opteren de
belastingdruk te spreiden door gebruik te maken van het regime van de uitgespreide en
uitgestelde taxatie30. Vooraleer dit regime toepassing kan krijgen, moeten aan enkele
voorwaarden voldaan zijn. Vooreerst moet de volledige verkoopwaarde van het actief worden
herbelegd. Indien de herbelegging gebeurt voor de aankoop van een ander afschrijfbaar goed,
kan de meerwaarde die werd verwezenlijkt tijdelijk worden vrijgesteld31. De meerwaarde zal
dan gespreid worden belast a rato van de afschrijvingen op de herbelegde activa. Aangezien
de onttrekking van vastgoed aanleiding geeft tot een vrijwillig verwezenlijkte meerwaarde, zal
tevens vereist zijn dat het goed reeds sedert meer dan vijf jaar is opgenomen op de balans als
vast actief32. In principe zal de herbelegging moeten gebeuren binnen een termijn van drie
jaar vanaf de eerste dag van het belastbaar tijdperk waarin de meerwaarde werd
26 Art. 43 WIB92. 27 P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2013-2014, Antwerpen, Intersentia, 2013, 71. 28 Art. 183 c.q. 24, lid 1, 2° WIB92. 29 Art. 47 en art. 190 .WIB92. 30 Art. 47 WIB92. 31 Art. 47, §2 WIB92. 32 Art. 47, §1, 2° WIB92, P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2013-2014, Antwerpen, Intersentia, 2013, 72.
11
verwezenlijkt. Deze termijn wordt echter opgetrokken naar vijf jaar indien men herbelegt in
een gebouwd onroerend goed, een vaartuig of een vliegtuig33. Indien de
wederbeleggingstermijnen en -voorwaarden niet worden gevolgd, zal de verwezenlijkte
meerwaarde of het nog niet belaste deel ervan, als belastbare winst worden aangemerkt in
het tijdperk waarin de herbeleggingstermijn is verstreken34.
§2. Abnormaal en goedgunstig voordeel
22. Een voordeel wordt als abnormaal gezien wanneer het niet strookt met de gebruikelijke
handelspraktijken of de gevestigde gebruiken en dus niet verleend zou worden tussen
volstrekt onafhankelijke ondernemingen in dezelfde omstandigheden35. Een voordeel zal
goedgunstig zijn als het wordt verleend zonder dat hierbij een gelijkwaardige tegenprestatie
tegenover staat36. Het bepalen of er sprake is van een abnormaal of goedgunstig voordeel zal
echter steeds een feitenkwestie zijn. Dit houdt in dat de feitenrechter geval per geval zal
beoordelen of er dergelijke voordelen werden toegekend37. Deze abnormale en goedgunstige
voordelen kunnen in vele vormen verschijnen. Bijvoorbeeld de overdracht van goederen
beneden de werkelijke waarde zal zo’n voordeel uitmaken, zowel tijdens de exploitatie als bij
de vereffening van de vennootschap. Ook het kosteloos of tegen een erg lage vergoeding ter
beschikking stellen van een woning of een auto valt hier onder38.
23. Indien een Belgische onderneming dergelijke abnormale en goedgunstige voordelen
verleent, worden die voordelen, onverminderd de regels met betrekking tot de aftrekbaarheid
van beroepskosten van artikel 49 WIB, bij haar winst gevoegd, tenzij die voordelen in
aanmerking komen voor het bepalen van de belastbare inkomsten van de verkrijger39.
33 Art. 47, §3 en §4 WIB92. 34 Art. 47, §6 WIB92. 35 Cass 10 april 2000, TFR 2000, 877. 36 Cass. 31 oktober 1979, Bull. Bel., nr. 590, 2353; Antwerpen 10 mei 1994, AFT 1994, 292. 37 Cass 10 april 2000, TFR 2000, 877. 38 Cass. 31 oktober 1979, Bull. Bel., nr. 590, 2353. 39 Art. 26, lid 1 WIB92.
12
§3. Voordelen van alle aard
24. Anders dan bij vergoedingen die eigen zijn aan de werkgever, bestaan er ook kosten die
in feite door de verkrijger zelf moeten worden gedragen, maar die de werkgever-
vennootschap ten laste neemt. De genieter verkrijgt dus in feite een voordeel en zal hier dan
ook normaal gezien op belast worden. Deze voordelen worden “voordelen van alle aard”
genoemd. En tegenstelling tot de eerder besproken abnormaal en goedgunstige voordelen,
worden deze voordelen van alle aard belast bij de verkrijger. Zowel bij werknemers als bij
bedrijfsleiders of zaakvoerders worden deze voordelen belastbaar gesteld als bezoldiging40.
Wat betreft zelfstandigen worden deze voordelen van alle aard echter belast als winst41. Ook
het ter beschikking stellen van bepaalde goederen, middelen of diensten kan gekwalificeerd
worden als voordeel van alle aard. Bij deze anders dan in geld verkregen voordelen is de
wetgever tussengekomen en heeft hij de waardering van dergelijke voordelen op zich
genomen door forfaitair de waarde te ramen42.
25. Toegekende voordelen van alle aard zullen tevens voor de vennootschap gevolgen
meedragen. In principe zijn de kosten voor de woning waarvoor de werknemer of
bedrijfsleider wordt belast als een voordeel in natura, door de vennootschap als
beroepskosten aftrekbaar43. Hierbij moet echter rekening gehouden worden met de
verstrengde houding van de fiscus, zoals eerder reeds werd besproken44.
§4. Dividenden
26. In artikel 18 van de Wet op de Inkomstenbelasting wordt een erg ruime omschrijving
gegeven van wat fiscaal als een dividend wordt gezien. Worden onder andere gezien als
dividend: alle voordelen toegekend door de vennootschap aan aandelen en winstbewijzen
hoe ook genaamd, uit welke hoofde en op welke wijze ook verkregen. Ook gehele of
gedeeltelijke terugbetalingen van maatschappelijk kapitaal worden aanzien als dividend, met
uitzondering van de terugbetalingen van gestort kapitaal verkregen ter uitvoering van een
40 Art. 31, tweede lid, 2° en art. 32, tweede lid, 2° WIB92. 41 Art. 25 WIB92. 42 Art. 18 KB/WIB92; Supra, nr. 9. 43 C. VAN BIERVLIET, Fiscaalvriendelijk geld uit uw vennootschap halen, Mechelen, Kluwer, 2011, 133. 44 Supra, nr. 11-12.
13
regelmatige beslissing tot kapitaalvermindering. Deze laatste terugbetalingen worden
beschouwd als gewone terugbetalingen van kapitaal en worden niet gezien als dividend45.
Verder is er een gelijklopende regeling voorzien voor wat de uitkeringen van uitgiftepremies
betreft46. Verder merkt artikel 18 WIB de liquidatieboni en verkrijgingen naar aanleiding van
de verkrijging van eigen aandelen door de vennootschap ook aan als dividenden en verwijst
hierbij naar de artikels 186 en 187 WIB47. Artikel 186 stelt in dit opzicht dat wanneer de
vennootschap op enige wijze eigen aandelen verkrijgt, het positieve verschil tussen de
verkrijgingsprijs (of bij ontstentenis daarvan de waarde van de aandelen) en het gedeelte van
het gerevaloriseerde gestorte kapitaal dat de verkregen aandelen vertegenwoordigen48. Wat
de liquidatieboni betreft wordt het positieve verschil tussen de toekenningen in enige vorm
aan de belanghebbende en zijn aandeel in de gerevaloriseerde waarde van het gestorte
kapitaal als uitgekeerd dividend beschouwd49.
27. Uitgekeerde dividenden zullen wel een deel uitmaken van het fiscaal resultaat50.
Gereserveerde winsten en uitgekeerde dividenden maken dus deel uit van de belastbare
grondslag van de vennootschap51. Bij de verkrijger zal daarop tevens roerende voorheffing
verschuldigd zijn52.
§5. De antimisbruikbepaling
28. Volgens de nieuwe antimisbruikbepaling van artikel 344, §1 WIB92 kan aan de
administratie niet worden tegengeworpen: De rechtshandeling noch het geheel van
rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer de administratie door
vermoedens of andere in artikel 340 bedoelde bewijsmiddelen aantoont dat er sprake is van
fiscaal misbruik.
45 Art. 18, eerste lid, 1° en 2° WIB92; C. VAN BIERVLIET, Fiscaalvriendelijk geld uit uw vennootschap halen, Mechelen, Kluwer, 2011, 191. 46 Art. 18, eerste lid, 2°bis WIB92. 47 Art. 18, eerste lid, 2°ter WIB92. 48 Art. 186 WIB92. 49 Art. 187 WIB92. 50 Art. 74 KB WIB92. 51 P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2013-2014, Antwerpen, Intersentia, 2013, 23-24. 52 Art. 267 WIB92.
14
29. Wat wordt verstaan onder ‘fiscaal misbruik’ is te lezen in het tweede lid van het
bovengenoemde artikel. Er is sprake van fiscaal misbruik indien het gaat over een verrichting
waarmee de belastingplichtige zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van
het WIB plaatst of waarmee de belastingplichtige een belastingvoordeel beoogt te verkrijgen
en de toekenning ervan in strijd zou zijn met de doelstellingen van een bepaling van het WIB53.
Er kan hierbij een objectief en een subjectief element onderscheiden worden. Het objectief
element slaat op het stellen van de rechtshandeling zelf die de belastingplichtige in een
toestand plaatst die strijdig is met de doelstellingen van een bepaling van de wet. Het
subjectieve element handelt over het feit dat de rechtshandeling werd gekozen met als
wezenlijk doel het verkrijgen van een belastingvoordeel. Deze twee onderscheiden vormen
van fiscaal misbruik veronderstellen beide dat het doel en de strekking van de betreffende
bepaling gefrustreerd moeten zijn indien een bepaalde rechtshandeling niet belast zou
worden, of als een rechtshandeling ertoe zou leiden dat een bepaald fiscaal voordeel genoten
wordt54.
30. De fiscale administratie zal slechts het objectieve element dienen te bewijzen. Er zal dus
niet van de fiscus worden verwacht dat hij bewijst dat de keuze voor die bepaalde verrichting
enkel door fiscale motieven werd ingegeven. Hieruit volgt dat de belastingplichtige andere
niet-fiscale redenen voor de verrichting zal moeten voorleggen. Indien hij hierin faalt, dan
vloeit uit de verdeling van de bewijslast voort dat de door de belastingplichtige gestelde
rechtshandelingen uitsluitend door fiscale beweegredenen te verklaren zijn 55. Indien de fiscus
bewijst dat er sprake is van fiscaal misbruik en de belastingplichtige er niet in slaagt om
geloofwaardige niet-fiscale motieven voor te leggen, dan kan noch de rechtshandeling noch
het geheel van rechtshandelingen dat eenzelfde verrichting tot stand brengt aan de
administratie worden tegengeworpen56. De fiscale administratie zal dus kunnen overgaan tot
herkwalificatie.
53 Art. 344, §1 WIB92; Programmawet (I) van 29 maart 2012. 54 Circulaire nr. CI.RH. 81/616.207 dd. 04.05.2012. 55 Circulaire nr. CI.RH. 81/616.207 dd. 04.05.2012. 56 Art. 344, §1, vierde lid WIB92.
15
31. Samen met de invoering van het nieuwe artikel 344, §1 in het Wetboek van de
Inkomstenbelasting werd tevens §2 van artikel 18 van het Wetboek der registratierechten
gewijzigd57. Hierdoor werd de nieuwe antimisbruikbepaling van het WIB ook
geïmplementeerd voor de registratierechten. Sinds 2015 worden de registratierechten voor
Vlaanderen echter geregeld door de Vlaamse Codex Fiscaliteit. De antimisbruikbepaling van
artikel 18, §2 W. Reg. werd inhoudelijk helemaal overgenomen en is nu te vinden in artikel
2.17.0.0.2. VCF.
Hoofdstuk 3: Registratierechten
§1. Algemeen
32. Wat de registratierechten betreft, wordt de onttrekking van onroerende goederen uit
de vennootschap quasi volledig omvat door twee artikelen. Tot en met 2014 werd dit geregeld
door artikel 129 en 130 van het Wetboek Registratierechten. Echter, sinds 2015 zijn de
gewesten bevoegd voor deze materie. Voor het Vlaamse gewest werden deze bepalingen
bijna ongewijzigd overgenomen in de Vlaamse Codex Fiscaliteit onder de artikelen 2.9.1.0.4.
en 2.9.1.0.5. Aan de fiscale principes van de oorspronkelijke artikelen werd niets gewijzigd.
Wel werd artikel 129 herschikt en verduidelijkt. Ook werd de verkrijging ten gevolge van een
reële kapitaalvermindering in natura wettelijk verankerd. Dit was voorheen reeds het
voorwerp van een administratief standpunt van de fiscus maar werd met de invoering van de
Vlaamse Codex fiscaliteit nu in de wet opgenomen58.
Artikel 2.9.1.0.4. luidt als volgt:
“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, maar anders dan
bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in
België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een gewone
commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid of van een landbouwvennootschap.
57 Programmawet (I) van 29 maart 2012; Circulaire nr. CI.RH. 81/616.207 dd. 04.05.2012. 58 Beslissing 31 juli 1961, nr. E.E./76.400, Rep.RJ, R 129/06; E. SPRUYT, “Help! Mijn villa zit in mijn vennootschap: recente ontwikkelingen omtrent onttrekking van onroerend goed uit de vennootschap”, Notariaat 2015, afl. 9, 4.
16
De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat
om:
1. onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de
persoon die de inbreng gedaan heeft;
2. onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen
zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel
uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.
In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten ten
gevolge van een reële kapitaalvermindering van de vennootschap, of ten gevolge van een
vereffening van de vennootschap die beantwoordt aan de hiertoe door het Wetboek van
Vennootschappen gestelde vereisten, is, naargelang van het geval, de bij toepassing van het
eerste of het tweede lid gevestigde registratiebelasting van toepassing op de latere
toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”
Art. 2.9.1.0.5. bepaalt dat:
“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, door een of meer
vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een naamloze
vennootschap, een commanditaire vennootschap op aandelen of een coöperatieve
vennootschap.
Het eerste lid is niet van toepassing bij een verkrijging bij wijze van inbreng in een
vennootschap.”
§2. Toepassingsgebied
33. Uit deze bepalingen volgt dat het toepassingsgebied beperkt blijft tot onroerende
goederen die in België zijn gelegen. Overeenkomsten die de overdracht van in het buitenland
gelegen onroerende goederen omvatten, zijn in principe niet onderworpen aan het
verkooprecht doch enkel aan het algemeen vast recht van 50 euro59. De bovenvermelde
artikelen zijn van toepassing op elke “verkrijging, op welke wijze dan ook” door een vennoot
van in België gelegen onroerende goederen die door een vennootschap worden
59 Art. 11 W. Reg.
17
aangehouden. De “verkrijging” heeft in deze zin een ruime betekenis. Het slaat namelijk op
elke verkrijgende rechtshandeling, zonder onderscheid of de rechtshandeling volgens het
gemeen recht overdragend, aanwijzend of zelfs geen van beide is60. De verkrijging kan dus
evengoed plaatsvinden tijdens het bestaan van de vennootschap als naar aanleiding van haar
ontbinding61. Elke techniek waarbij een onroerend goed wordt onttrokken aan de
vennootschap valt dus in principe onder het toepassingsgebied van deze bepalingen. Er kan
wel opgemerkt worden dat de onttrekking van het vastgoed moet gebeuren door één of
meerdere vennoten (natuurlijke persoon of rechtspersoon) van de vennootschap. De
verkrijging van een België onroerend goed door een niet-vennoot zal aanleiding geven tot het
registratierecht dat van toepassing is op de desbetreffende handeling zelf.
34. Op het voorgaande is er echter één uitzondering. De regeling van de artikelen 2.9.1.0.4.
en 2.9.1.0.5. VCF is niet van toepassing op de inbreng in een vennootschap. Indien de
verkrijgende vennoot zelf ook een vennootschap is, waarin het onttrokken vastgoed wordt
ingebracht, zal in beginsel enkel het registratierecht van inbreng verschuldigd zijn in plaats van
het verkooprecht62. In artikel 115bis van het Wetboek Registratierechten valt namelijk te lezen
dat “inbrengen van onroerende goederen andere dan die welke gedeeltelijk of geheel voor
bewoning aangewend worden of bestemd zijn en door een natuurlijke persoon ingebracht
worden… aan het recht van 0 pct. worden onderworpen”. Hieruit volgt dat, aangezien we hier
te maken hebben met inbrengen van onroerende goederen door een vennootschap (en dus
niet door een natuurlijke persoon), de inbreng onderworpen zal zijn aan het inbrengrecht van
0%63.
60 Overdragend: bv. de verkoop door de vennootschap aan een vennoot; aanwijzend: bv. De verdeling onder de vennoten na de ontbinding van de vennootschap; noch overdragend, noch aanwijzend: bv. De ontbinding na vereniging van alle aandelen in één hand. 61 E. SPRUYT, “De onttrekking van onroerend goed aan de vennootschap”, A.F.T., 1995, 82. 62 Art. 115bis W. Reg. 63 B. PEETERS en T. WUSTENBERGHS, Kapitaalvorming van vennootschappen – registratie en BTW, in Fiscale praktijkstudies nr. 22, Ced Samsom, 279; E. SPRUYT, “De onttrekking van onroerend goed aan de vennootschap”, A.F.T., 1995, 83.
18
35. Er bestaat evenwel een afwijking op deze uitzondering. Het voorgenoemde inbrengrecht
zal niet worden geheven indien de onttrekking van het vastgoed kadert binnen de inbreng van
een universaliteit van goederen van de vennootschap (zoals bijvoorbeeld bij een fusie of
splitsing) of binnen de inbreng van één of meer van haar bedrijfstakken64. In dat geval zal
slechts het algemeen vast recht van 50 euro verschuldigd zijn65.
§3. Verkooprecht als principe
36. De artikelen 2.9.1.0.4. en 2.9.1.0.5. VCF stellen als algemene regel dat het verkooprecht
wordt gevestigd op de verkrijgingen door een (of meerdere) vennoten van in België gelegen
onroerende goederen uit de vennootschap. Blijkens de bepalingen van deze artikelen zullen
alle dergelijke verkrijgingen, buiten de inbrengen, dus gelijkgesteld worden met een
overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen. Er valt tevens op de merken
dat in kader van dergelijke overdrachten geen onderscheid moet worden gemaakt naargelang
de overdracht voortkomt uit een overeenkomst, dan wel het gevolg is van een louter feit.
37. De gelijkstelling met een verkoop heeft tot gevolg dat ook het tarief, de
heffingsgrondslag, de vrijstellingen en verminderingen etc. die gelden voor de verkoop, van
toepassing zullen zijn op de beoogde verkrijgingen. Wat de tarifering betreft, zal het
mutatierecht van 10% toepasselijk zijn voor verkrijgingen in Vlaanderen66. Voor het Brussels
Hoofdstedelijk gewest en het Waals gewest is dit nog steeds 12,5%67. Krachtens artikel
2.9.3.0.1. VCF bestaat de heffingsgrondslag uit het bedrag dat werd overeengekomen als
tegenprestatie met als minimum de verkoopwaarde van de overgedragen onroerende
goederen. Hierbij kan opgemerkt worden dat men rekening houdt met de verkoopwaarde en
niet met de boekwaarde. Dus zelfs indien men het gebouw helemaal heeft afgeschreven en
de boekwaarde tot nul heeft gereduceerd, zal de minimale maatstaf van heffing voor de
registratierechten de verkoopwaarde van het goed zijn.
64 Art. 117, §1 en §2 W. Reg. 65 Art. 11 W. Reg; E. SPRUYT, “De onttrekking van onroerend goed aan de vennootschap”, A.F.T., 1995, 83. 66 Art. 2.9.4.1.1. VCF. 67 Art. 44 W. Reg.
19
38. Ook een erg lage verkoopprijs overeenkomen, zal geen mogelijkheid bieden om te
ontsnappen aan het feit dat men de volle pot aan verkooprechten zal moeten betalen. Artikel
2.9.3.0.1. bepaalt namelijk dat de verkoopwaarde geldt als minimale belastbare grondslag68.
Dit zal tevens het geval zijn indien de blote eigendom wordt verkocht en het vruchtgebruik
wordt voorbehouden aan de vennootschap69.
39. Verder zullen de verminderingen en vrijstellingen ook van toepassing zijn. Dit betekent
dat de verkrijging kan vallen onder de vrijstelling voor onttrekkingen onder het regime van de
BTW bij nieuwbouw70. De overdracht van nieuwe gebouwen en de daarbij behorende
terreinen zijn vrijgesteld van het verkooprecht aangezien zij onderworpen zijn aan het btw-
stelsel indien zij worden verkocht door een btw-plichtige of door een natuurlijke persoon die
specifiek opteert voor het btw-stelsel. Vroeger was het zo dat terreinen in België nooit met
BTW konden worden overgedragen. Dit bleek in strijd met de Europese btw-richtlijnen,
waardoor in België de wetgeving werd aangepast. De regels met betrekking tot de BTW
worden hier niet verder besproken aangezien het me te ver buiten de grenzen van dit
werkstuk zou leiden. Er kan wel nog vermeld worden dat er inzake BTW en registratierechten
steeds sprake zal zijn van een “of-of-verhaal”, ofwel betaalt men BTW ofwel
registratierechten.
40. Daarnaast kan de verkrijgende vennoot mogelijk ook gebruik maken van het verlaagd
tarief van 5% voor kleinere woningen en landgoederen indien de voorwaarden worden
voldaan71. Dit houdt in dat bij een onttrekking van een onroerend goed, dat onder de regeling
van het “klein beschrijf” valt, slechts 5% verkooprecht verschuldigd zal zijn. Verder kan de
verkrijgende vennoot tevens aanspraak maken op een teruggaaf voor drie vijfden van het
reeds geheven verkooprecht in het geval dat het onroerende goed terug wordt verkocht
binnen de twee jaar na datum van de akte van verkrijging72. Ook kan melding gemaakt worden
dat men de vermindering van het abattement kan inroepen indien het gaat over een zuivere
68 Art. 2.9.3.0.1., §2 VCF. 69 Art. 2.9.3.0.5. VCF. 70 Art. 2.9.6.0.1., eerste lid, 4° VCF. 71 Art. 2.9.4.2.1. VCF. 72 Art. 3.6.0.0.6., §2 VCF.
20
aankoop van de volle eigendom van een tot bewoning aangewend of bestemd onroerend
goed ter vestiging van de hoofdverblijfplaats73.
§4. Uitzondering voor personenvennootschappen
41. Tot hier toe hebben we de bepalingen van artikel 2.9.1.0.4. en artikel 2.9.1.0.5. VCF
steeds samen besproken aangezien ze voor het grootste deel parallel lopen. Nochtans is er
een significant verschil tussen beide artikelen. Artikel 2.9.1.0.4. zorgt namelijk voor enkele
uitzonderingen op de onderwerping aan het verkooprecht74. Deze uitzonderingen gelden
enkel voor de vennootschap onder firma, de gewone commanditaire vennootschap, de
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en de landbouwvennootschap.
42. De eerste uitzondering is de verkrijging door alle vennoten samen ten gevolge van de
afgifte van de (overblijvende) maatschappelijke goederen door de vereffenaar in kader van de
vereffening van de vennootschap die beantwoordt aan de vereisten gesteld door het Wetboek
van Vennootschappen. De vennoten verkrijgen dan in onverdeeldheid de eigendom over de
resterende goederen van de vennootschap. Deze verkrijging geniet van een voorlopige
vrijstelling zolang het vastgoed in onverdeeldheid blijft tussen de verkrijgende vennoten. Dit
impliceert uiteraard dat er meer dan 1 vennoot is. De heffing blijft dan voorlopig beperkt tot
het algemeen vast recht van 50 euro. Bij een latere verdeling van het goed door de vennoten
wordt uitgemaakt of de verkrijging wordt belast volgens het regime van het eerste lid van
artikel 2.9.1.0.4. dan wel of de uiteindelijke verkrijger van het onroerend goed zich kan
beroepen op de uitzonderingen die het tweede lid van artikel 2.9.1.0.4. voorziet75. Zoals reeds
werd vermeld, werd met de invoering van de VCF tevens een bestaand standpunt van de
fiscale administratie in de wet ingeschreven. De verkrijging ten gevolge van een reële
kapitaalvermindering in natura volgt nu ditzelfde regime.
73 Art. 2.9.3.0.2. VCF. 74 Art. 2.9.1.0.4., Lid 2 VCF. 75 E. SPRUYT, “Help! Mijn villa zit in mijn vennootschap: recente ontwikkelingen omtrent onttrekking van onroerend goed uit de vennootschap”, Notariaat 2015, afl. 9, 3.
21
43. Naast deze voorlopige vrijstelling, voorziet het tweede lid van artikel 2.9.1.0.4. een
uitzondering indien de verkrijgende vennoot destijds het onroerend goed heeft ingebracht in
ruil voor aandelen of dat hij kan aantonen dat hij vennoot was in de vennootschap op het
moment dat de vennootschap het onroerend goed heeft aangekocht mét betaling van het
verkooprecht. In verband hiermee heeft de Vlaamse fiscale administratie in januari dit jaar
een standpunt uitgebracht. De toepassing van het voorgaande werkt door indien de
vennootschap oorspronkelijk slechts een perceel grond heeft verkregen en bij de onttrekking
er reeds een gebouw heeft opgericht. Niet enkel voor de verkrijging van de grond maar ook
voor de verkrijging van de gebouwen kan men dus een beroep doen op het tweede lid van
artikel 2.9.1.0.476. In deze uitzonderingsgevallen wordt de verkrijging belast volgens haar
gemeenrechtelijke aard. Belangrijk is wel dat de toepassing van deze uitzonderingen niet
automatisch betekent dat de verkrijging in elk geval vrijgesteld zal zijn van het verkooprecht
want finaal kan de belasting volgens de gemeenrechtelijke aard toch aanleiding geven tot de
heffing van het verkooprecht77.
44. Het is te benadrukken dat deze uitzonderingen niet gelden voor de naamloze
vennootschappen, de commanditaire vennootschappen op aandelen of de coöperatieve
vennootschappen daar artikel 2.9.1.0.5. geen uitzonderingen bevat78. Hier zal bij een
onttrekking steeds het verkooprecht verschuldigd zijn.
45. Ook indien men een onroerend goed dat in onverdeeldheid wordt gehouden tussen de
vennootschap en de vennoot zou willen toebedelen aan de vennoot door middel van
uitonverdeeldheidtreding, zal toch het verkooprecht van 10% verschuldigd zijn in plaats van
het verdeelrecht van 2, 5%. Recent trad Vlabel, de Vlaamse Belastingdienst, namelijk een
eerdere beslissing van de FOD Financiën bij waarin wordt gesteld dat de verkrijging van een
onroerend goed door een vennoot als gevolg van een uitonverdeeldheidtreding onder te
76 Standpunt nr. 16002, Uitbreng van een onroerend goed uit een vennootschap zoals bedoeld in artikel 2.9.1.0.4 VCF, 11.01.2016, http://belastingen.vlaanderen.be/sp-16002-uitbreng-van-een-onroerend-goed-uit-een-vennootschap-zoals-bedoeld-in-artikel-29104-vcf. 77 E. SPRUYT, “De onttrekking van onroerend goed aan de vennootschap”, A.F.T., 1995, 84; E. SPRUYT, “Help! Mijn villa zit in mijn vennootschap: recente ontwikkelingen omtrent onttrekking van onroerend goed uit de vennootschap”, Notariaat 2015, afl. 9, 3. 78B. POUSEELE, Hoe haalt u onroerend goed uit uw vennootschap?, www.monkey.be.
22
toepassing valt van de artikelen 129 en 130 W. Reg. (nu artikelen 2.9.1.0.4. en 2.9.1.0.5 VCF)79.
Aangezien artikel 2.9.1.0.5. geen uitzonderingregeling heeft, zal in dit geval dus ook steeds het
verkooprecht van toepassing zijn. Op die manier wordt de populaire route van de aankoop in
onverdeeldheid tussen de vennootschap en een vennoot afgesloten.
46. Er kan mogelijk geopteerd worden om de vennootschapsvorm om te zetten naar die van
een personenvennootschap maar hierbij zal steeds rekening moeten worden gehouden met
de antimisbruikbepaling en het alziend oog van de fiscus. De Rulingcommissie weigerde in het
verleden reeds haar goedkeuring te geven voor een dergelijke constructie80. Het is dan ook
sterk aan te raden om bij een dergelijke fiscaal geïnspireerde omzetting heel voorzichtig te
blijven en voldoende legitieme beweegredenen voor de omzetting aan te brengen alsook
voldoende tijd te laten tussen de omzetting en de onttrekking van het vastgoed81. Men zal
namelijk al heel snel in het toepassingsgebied van artikel 3.17.0.0.2. van de Vlaamse Codex
Fiscaliteit belanden. Volgens dit artikel, het evenbeeld van de beruchte antimisbruikbepaling
van artikel 344, §1 WIB92 in de Vlaamse registratierechten, kan de verrichting niet aan de
Vlaamse administratie worden tegengeworpen indien sprake is van fiscaal misbruik. In het
geval van de omzetting van rechtsvorm gevolgd door de onttrekking zal de administratie
weinig moeilijkheden ondervinden om fiscaal misbruik aan te tonen. Zo hoeft het echter niet
steeds te lopen. Hoe meer de omzetting en de onttrekking van elkaar gespreid zijn in de tijd,
des te moeilijker het zal zijn voor de fiscus om een eenheid van opzet te bewijzen82. Daarnaast
zijn er voldoende vennootschapsrechtelijke redenen voorhanden om de omzetting te
verantwoorden83.
79 Beslissing 22 september 2014, nr. E.E./106.218, Rep.RJ, R 129/27-01; VLABEL, Voorafgaande beslissing nr. 15001, Verkrijging door een vennoot van een NV, 26.10.2015, http://belastingen.vlaanderen.be/vb-15001-verkrijging-door-een-vennoot-van-een-nv. 80 Jaarverslag DVB 2014, 122-123. 81 E. SPRUYT, Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse in Handboek estate planning – bijzonder deel 8, Brussel, Larcier, 2013, 86. 82 Hoewel er in de Voorbereidende Werken wel wordt gesteld dat de administratie toch de antimisbruikbepaling kan toepassen indien de akten over vele jaren worden gespreid, MvT bij de wet van 29 maart 2012. 83 E. SPRUYT, Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse in Handboek estate planning – bijzonder deel 8, Brussel, Larcier, 2013, 86.
23
Afdeling 2: Mogelijke strategieën
47. Tegenover de voordelen om vastgoed aan te houden in de vennootschap, staan dus ook
vrij veel nadelen. De meeste minpunten zijn bezwaarlijk nieuwigheden te noemen. Echter,
sinds ze aangevuld worden door het verhoogde voordeel van alle aard en de verstrengde
houding van de fiscus, kan het verstandig zijn om naar andere oplossingen te zoeken.
Vooraleer men alternatieve wegen kan gaan bewandelen, moet men vastgoed eerst
onttrekken aan de vennootschap. De mogelijkheden hiervoor zijn legio maar zijn tevens niet
allemaal even interessant. Hieronder worden verder enkele technieken besproken waarmee
vastgoed uit de vennootschap kan worden geëxtraheerd.
Hoofdstuk 1: De verkoop
§1. Algemeen
48. Waarschijnlijk is de verkoop van een goed de meest voor de hand liggende wijze van
onttrekking uit de vennootschap. De aandeelhouders kunnen dan simpelweg het vastgoed
naar hun privévermogen overmaken door het te kopen van de vennootschap. De verkoop is
een wederkerig contract onder bezwarende titel waarbij de ene partij zich verbindt om een
zaak te leveren en de andere partij zich verbindt om daarvoor een overeengekomen prijs te
betalen84. Hoewel de verkoop een consensuele overeenkomst is, zal de onttrekking van het
onroerend goed via de verkoop vorm moeten krijgen via een notariële authentieke akte en
worden overgeschreven op het hypotheekkantoor om tegenstelbaar te zijn aan derden. De
verkoop is dus een heel simpele manier om onroerend goed uit de vennootschap te
onttrekken en bevat dan ook weinig bijzonderheden. Wel kan voor sommige
vennootschapsvormen de belangconflictregeling voor bestuurders een rol spelen85. Dit zal het
geval zijn wanneer de verkrijgende vennoot ook zaakvoerder of bestuurder is van de
betrokken vennootschap. Het belang van de vennootschap zal een zo hoog mogelijke
verkoopprijs voorzien terwijl het daarentegen in het belang van de bestuurder is om de prijs
zo laag mogelijk te houden.
84 Art. 1582-1583 BW. 85 Voor de BVBA: Art. 259-261 W. Venn. en voor de NV: art. 523 W. Venn. De CVOA volgt de regeling van de NV: art. 657 W. Venn.
24
§2. Fiscale implicaties
A. Inkomstenbelasting
49. Vennootschappen worden geacht opgericht te zijn om winst na te streven en zich bezig
te houden met verrichtingen van winstgevende aard. Hieruit volgt dat alle activa van de
vennootschap een beroepskarakter hebben86. Alle opbrengsten van de vennootschap worden
in principe dan ook aangemerkt als belastbare winst87. Dit is tevens het geval indien de
vennootschap een onroerend goed verkoopt88. De verkoop van een onroerend goed door de
vennootschap zal, wat de vennootschapsbelasting betreft, dus steeds beschouwd worden als
een belastbare transactie.
50. Naar aanleiding van de verkoop van het onroerend goed, kan een meerwaarde
gerealiseerd worden. Deze meerwaarde is gelijk aan de verkoopprijs van het gebouw min de
boekwaarde en vormt een belastbaar inkomen. Het omgekeerde is ook mogelijk. Er kan een
minderwaarde ontstaan indien het onroerend goed verkocht wordt tegen een prijs die lager
is dan de boekwaarde. Dit is dan een kost voor de vennootschap. In kader van de verkoop van
een onroerend goed zal het eerder waarschijnlijk zijn dat er meerwaarden worden
gerealiseerd aangezien de woning of het gebouw vaak reeds jaren werd afgeschreven en de
boekwaarde dus erg gedaald zal zijn. Er kan hierbij opgemerkt worden dat deze meerwaarden
gespreid getaxeerd kunnen worden indien aan de voorwaarden wordt voldaan89.
51. Men moet ook steeds in het achterhoofd houden dat de verkoop aan een te lage prijs
aanleiding kan geven tot een kwalificatie als een abnormaal goedgunstig voordeel90. Dit
abnormaal goedgunstig voordeel wordt dan bij de winst van de vennootschap gevoegd en
belastbaar gesteld. Het is dus niet mogelijk om door middel van een lagere verkoopprijs de
realisatie van een meerwaarde te vermijden en de belasting te reduceren.
86 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2012, 22-23. 87 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2012, 29. 88 Art. 24 WIB92. 89 Supra, nr. 21. 90 Com.IB.92, 26/16, http://ccff02.minfin.fgov.be/KMWeb/document.do?method=view&id=c93e3e71-6e1e-4e52-ab34-ae1f894bf952&documentLanguage=NL#IV.C; Supra, nr. 22-23.
25
52. Van de koper wordt verwacht dat hij de prijs voor het gebouw betaalt. Dit hoeft echter
niet onmiddellijk te gebeuren en men kan opteren slechts een gedeelte van de schuld te
betalen indien de vennootschap akkoord gaat met een uitgestelde betaling. Noteer wel dat
die schuld ooit moet terugbetaald worden. Zolang de vennoot-verkrijger schuldenaar is van
de vennootschap, zal hij jaarlijks belast worden op een voordeel van alle aard aangezien dit
beschouwd kan worden als een gratis lening91. Hier kan men echter aan ontsnappen indien
men een markconforme interest betaalt92.
B. Registratierechten
53. Aangezien de verkoop van een onroerend goed een overdracht ten bezwarende titel is,
zal in principe het algemeen verkooprecht van toepassing zijn. Dit is 10% in Vlaanderen (of
12,5% in Wallonië en Brussel). Dit tarief wordt toegepast op de overeengekomen waarde,
zonder dat de belastbare grondslag minder kan zijn dan de eigenlijke verkoopwaarde van het
overgedragen onroerende goed93. Dit zal tevens het geval zijn indien de blote eigendom wordt
verkocht en het vruchtgebruik wordt voorbehouden aan de vennootschap94.
54. Hoewel hier tevens de uitzondering van het tweede lid van artikel 2.9.1.0.4. VCF
toegepast kan worden, zal dit geen gevolgen effectueren95. De uitzondering bepaalt namelijk
dat de verkrijging belast wordt volgens haar gemeenrechtelijke aard. Aangezien de aard van
de onttrekking hier net een verkoop is, blijft het verkooprecht uiteraard van toepassing. Het
is wel mogelijk dat men minder betaalt indien bepaalde gunstmaatregelen van kracht zijn
zoals het klein beschrijf of het abattement96.
C. Voorbeeld
55. Stel: U heeft een BVBA en u heeft er destijds voor gekozen om uw woning aan te kopen
via de vennootschap. U heeft nu lucht gekregen van het wijzigende fiscale klimaat en acht het
tijd om de woning privé te maken en dus uit de vennootschap te extraheren. De woning werd
91 Supra, nr. 24. 92 E. SRUYT, Vastgoed uit uw vennootschap halen, 2012, 1-2, http://www.berquinnotarissen.be/public/pdf/nl/Vastgoed_uit_uw_vennootschap_halen_ES.pdf. 93 Art. 2.9.3.0.1. VCF; Supra, nr. 32. 94 Art. 2.9.3.0.5. VCF. 95 Indien het gaat over een vennootschap die onder het toepassingsgebied van dit artikel valt 96 Supra, nr 34.
26
in 1981 aangekocht voor 300.000 euro en is nu reeds volledig afgeschreven. De boekwaarde
is dus nul daar waar de verkoopwaarde 360.000 euro bedraagt.
56. Bij de verkoop van de woning zal dus een meerwaarde worden gerealiseerd van 360.000
euro. Dit wordt gezien als winst van de vennootschap en zij zal daarop dan ook 33,99%
vennootschapsbelasting moeten betalen, d.i. 122.364 euro. Zoals reeds vermeld, zal de
verkoop aan een te lage prijs beschouwd worden als een abnormaal goedgunstig voordeel en
zal op die manier toch weer bij de belastbare winst van de vennootschap terechtkomen.
Daarnaast zal u uiteraard de prijs van de woning dienen op te hoesten. Dit hoeft niet
onmiddellijk en een uitstel van betaling door de vennootschap is een optie. Hierbij moet wel
rekening worden gehouden dat u ofwel hiervoor een marktconforme interest dient te betalen
ofwel dat u belast zal worden op een verkregen voordeel van alle aard.
57. U zal tevens registratierechten dienen te betalen. Indien geen gunstmaatregelen gelden,
zal het tarief van het verkooprecht 10% zijn van de verkoopwaarde, d.i. 36.000. Dit maakt een
totaal kostenplaatje van 158.364 euro, wat een aanzienlijk bedrag is. Daarnaast zullen
uiteraard nog andere kosten de kop opsteken zoals bijvoorbeeld die van de notaris en mogelijk
een accountant.
58. Een mogelijkheid om de verkoopprijs toch op regelmatige wijze lager te krijgen, is dat u
slechts de blote eigendom van de woning aankoopt terwijl het vruchtgebruik in de
vennootschap blijft. Privé zal u dan minder moeten betalen mits u enkel de blote eigendom
koopt. De vennootschap zal dus een kleiner bedrag ontvangen en dus ook minder belastingen
verschuldigd zijn. Wat de registratierechten betreft zal u wel de volle pot dienen te betalen
aangezien deze berekend worden op de verkoopwaarde van de volle eigendom. Zolang het
vruchtgebruik bij de vennootschap ligt, zal de verkrijger mogelijk wel belast worden op een
voordeel van alle aard indien men het goed privématig gebruikt. Na verloop van tijd zal, indien
het vruchtgebruik tot een einde komt, het vruchtgebruik kosteloos aanwassen bij de blote
eigendom ingevolge het recht van natrekking.
27
§. Beoordeling
59. Er zijn verschillende voordelen aan deze makkelijke techniek verbonden. De gevolgen
voor de vennootschap blijven beperkt tot deze in fiscalibus en de vennootschap houdt
uiteraard niet op te bestaan. De verkoop hoeft niet per se aan een vennoot te gebeuren. Men
heeft dus een vrije keuze wat de koper betreft. Indien de koper een vennootschap is, zal deze
een nieuwe afschrijfbasis voor het goed verkrijgen op basis van de verkoopwaarde. Daarnaast
zal in dat geval de financieringslast tevens aftrekbaar zijn. Hoewel de verwezenlijkte
meerwaarde principieel belastbaar is, kan de intentie tot herbelegging een gespreide taxatie
mogelijk maken. Ook zal een verlieslatende vennootschap de meerwaarde kunnen
compenseren met het bedrijfsverlies. Verder kan opgemerkt worden dat de gerealiseerde
meerwaarde eerder beperkt zal zijn voor recent aangekochte goederen.
60. Hiertegenover staat wel dat de koper een aanzienlijk bedrag aan financiële middelen
nodig heeft om de betaling te voldoen. De prijsbepaling zal hierbij erg belangrijk zijn aangezien
hierop de meerwaarde wordt berekend. Ook zal bij een te lage verkoopprijs of het uitblijven
van de betaling een abnormaal goedgunstig voordeel of een voordeel van alle aard
aangerekend worden op basis van de verkoopprijs.
61. Technisch gezien is de verkoop aan de aandeelhouder door de vennootschap een heel
simpele manier om vastgoed uit de vennootschap te extraheren. Het mag dan wel een
klassieke en makkelijke techniek zijn, het is tevens een erg dure oplossing. Privé zal men de
waarde van de woning moeten betalen en daarboven zal ook nog het verkooprecht opgehoest
dienen te worden. Verder zal de vennootschap nog belastingen dienen te betalen op de
gerealiseerde meerwaarde op het onroerend goed.
28
Hoofdstuk 2: De kapitaalvermindering
§1. Algemeen
62. Een minder vanzelfsprekende methode om vastgoed uit de vennootschap te onttrekken
is de uitkering van het goed door middel van een kapitaalvermindering in natura, ook de
‘uitbreng’ genoemd. Hoewel de meeste kapitaalverminderingen geschieden door een
uitbetaling van cash geld, is het niet noodzakelijk dat het steeds zo gebeurt. Het is dus ook
mogelijk goederen van de vennootschap in natura aan de aandeelhouders toe te bedelen97.
Er moet wel rekening gehouden worden met het feit dat de vennootschap steeds minimaal
het wettelijke vereiste minimumkapitaal moet aanhouden. Er zal voor de extractie van een
woning dus een voldoende groot maatschappelijk kapitaal voorhanden moeten zijn.
Vennootschappen die actief zijn met of rond het minimumkapitaal (voor de BVBA: 18.550 en
voor de NV: 61.500 euro) zullen dus weinig boodschap hebben aan dit hoofdstuk.
63. Daar het kapitaal van de vennootschap vermindert, brengt dit een statutenwijziging met
zich mee. Het is de algemene vergadering die de beslissing tot kapitaalvermindering dient te
nemen en dient daarbij de regels die nodig zijn voor een statutenwijziging in acht te nemen98.
Concreet moet tenminste de helft van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigd en
aanwezig zijn. De beslissing zal enkel aangenomen zijn indien zij drie vierde van de stemmen
heeft verkregen99. De oproeping voor de vergadering moet uitdrukkelijk het doel van de
vermindering en de te volgen werkwijze vermelden100.
64. Aangezien het gaat om een reële kapitaalvermindering, zullen ook de bepalingen met
betrekking tot de bescherming van schuldeisers gevolgd moeten worden. Dit houdt in dat de
kapitaalvermindering opgeschort wordt gedurende minstens 2 maanden na publicatie in de
Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad. Schuldeisers wiens vordering ontstaan is vóór de
bekendmaking van het besluit kunnen dan een zekerheid eisen dat hun niet vervallen
schuldenvorderingen voldaan zullen worden. De schuldeisers kunnen de kapitaalvermindering
97 E. SPRUYT, “De onttrekking van onroerend goed aan de vennootschap”, A.F.T., 1995, 77-78; E. SRUYT, Vastgoed uit uw vennootschap halen, 2012, 2, http://www.berquinnotarissen.be/public/pdf/nl/Vastgoed_uit_uw_vennootschap_halen_ES.pdf. 98 Art. 316 W. Venn. voor de BVBA en art. 612 W. Venn. voor de NV. 99 Art. 286 W. Venn. voor de BVBA en art. 558 W. Venn voor de NV. 100 Art. 316, tweede lid W. Venn. voor de BVBA en art. 612, tweede lid W. Venn. voor de NV.
29
uitstellen tot zij voldoening hebben gekregen door verkrijging van een zekerheid of betaling
van hun schuldvordering, of tot wanneer de rechter hun vraag tot waarborg heeft afgewezen.
Ze zullen echter niet kunnen verhinderen dat de kapitaalvermindering (uiteindelijk) doorgang
vindt101.
65. Een belangrijk gegeven is dat in kader van de kapitaalvermindering, de aandeelhouders
die zich in gelijke omstandigheden bevinden, ook steeds gelijk behandeld worden102. Echter,
indien alle vennoten aanwezig of vertegenwoordigd waren op de algemene vergadering waar
werd besloten tot kapitaalvermindering en zij er geen graten in zien om vrijwillig aan dit recht
te verzaken, lijkt het geoorloofd een onroerend goed uit te keren ten voordele van één enkele
vennoot103.
66. Verder kan ook vermeld worden dat de beslissing tot kapitaalvermindering moet
worden vastgesteld bij authentieke akte en dit op straffe van nietigheid van het besluit104. In
beginsel zouden voor een reële kapitaalvermindering met uitkering van onroerend goed dus
twee authentieke aktes nodig zijn, namelijk eerst de akte van kapitaalvermindering en na de
wachttermijn van twee maanden de uiteindelijke realisatie van de uitbreng van het onroerend
goed. Het Informatiecentrum voor het bedrijfsrevisoraat is echter van oordeel dat de hele
operatie in één notariële akte kan plaatsvinden op voorwaarde dat er binnen deze akte een
opschortende termijn wordt gestipuleerd teneinde te kunnen voldoen aan de vereiste inzake
zekerheidsstelling zoals bepaald in artikel 613 van het Wetboek van Vennootschappen105.
101 Art. 317 W. Venn. voor de BVBA en art. 613 W. Venn voor de NV; E. SPRUYT, “De onttrekking van onroerend goed aan de vennootschap”, A.F.T., 1995, 78; C. VAN BIERVLIET, Fiscaalvriendelijk geld uit uw vennootschap halen, Mechelen, Kluwer, 2011, 224-225. 102 C. VAN BIERVLIET, Fiscaalvriendelijk geld uit uw vennootschap halen, Mechelen, Kluwer, 2011, 224. 103 E. SPRUYT, “De onttrekking van onroerend goed aan de vennootschap”, A.F.T., 1995, 78. 104 Art. 66, derde lid W. Venn. 105 ICCI, “Uitbreng” van een onroerend goed in een NV via een reële kapitaalsvermindering, http://www.icci.be/nl/adviezen/Pages/uitbreng-onroerend-goed-nv-reele-kapitaalsvermindering.aspx; B. POUSEELE, “Uitbreng” van een onroerend goed via een reële kapitaalvermindering, www.monkey.be.
30
§2. Fiscale implicaties
A. Inkomstenbelasting
67. Vooreerst kunnen er, fiscaal gezien, twee types kapitaalverminderingen onderscheiden
worden. Dit volgt uit de bewoordingen van artikel 18 van het Wetboek van de
Inkomstenbelasting. Daar wordt een onderscheid gemaakt tussen regelmatige en
onregelmatige kapitaalverminderingen. Artikel 18, eerste lid, 2° stelt namelijk dat dividenden
onder andere omvatten:
“Gehele of gedeeltelijke terugbetalingen van maatschappelijk kapitaal, met uitzondering van
gestort kapitaal verkregen ter uitvoering van een regelmatige beslissing tot vermindering van
het maatschappelijk kapitaal overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van
Vennootschappen”106.
Het zal dus van belang zijn dat de beslissing tot kapitaalvermindering conform de
vennootschapswetgeving werd genomen. Zo niet, loopt men het risico dat de terugbetalingen
fiscaal als dividenduitkeringen worden beschouwd.
68. Daarnaast luidt artikel 18 ook dat het moet gaan over gestort kapitaal om de kwalificatie
als dividend te vermijden. Dit is het werkelijk gestort maatschappelijk kapitaal zoals het geldt
in het kader van de vennootschapsbelasting107. Verder in het Wetboek van de
Inkomstenbelasting wordt deze omschrijving echter aangevuld als volgt: “Het gestorte
kapitaal is het statutaire kapitaal voor zover dat gevormd wordt door werkelijk gestorte
inbrengen en voor zover er geen vermindering heeft plaatsgevonden…”.
In bepaalde gevallen zullen uitgiftepremies tevens onder de noemer van het gestorte kapitaal
vallen108.
69. Het fiscaal regime dat van toepassing is op de kapitaalvermindering zal dus ook
afhankelijk zijn van de samenstelling van het kapitaal. Men zal op voorhand moeten nagaan
op welke bestanddelen van het kapitaal de kapitaalvermindering aangerekend zal worden.
106 Art. 18, eerste lid, 2° WIB92. 107 Art. 2, §1, 6° WIB92. 108 Art. 184, tweede lid WIB92.
31
Het is namelijk van belang dat de algemene vergadering in de akte tot kapitaalvermindering
expliciet verduidelijkt welke gedeelten van het kapitaal terugbetaald zullen worden109. De
taxatie is dus afhankelijk van de aanrekening op een bepaald type kapitaal. In het geval waarin
de kapitaalvermindering betrekking heeft op louter gestort kapitaal zal dit fiscaal geen gevolg
krijgen, er zal geen vennootschapsbelasting of roerende voorheffing verschuldigd zijn. Indien
echter de kapitaalvermindering geheel of gedeeltelijk met geïncorporeerde reserves wordt
uitgekeerd, zal dit fiscaal beschouwd worden als een dividenduitkering. Als de aanrekening
gebeurt op belastbare geïncorporeerde reserves, dan zal de vennootschap wel roerende
voorheffing moeten inhouden. Wanneer men de kapitaalvermindering aanrekent op
vrijgestelde en dus belastingvrije reserves, dan zal daarbovenop nog vennootschapsbelasting
verschuldigd zijn110. In het geval waarin niet expliciet in de notariële akte werd verduidelijkt
op welk deel van het maatschappelijk kapitaal de kapitaalvermindering toepassing zal hebben,
wordt een proportionele aanrekening op de verschillende bestanddelen van het kapitaal
toegepast.
70. Wat de taxatie bij de verkrijger betreft zal in de hierboven besproken gevallen de
verkrijger belast worden zoals op de ontvangst van een dividend. Hij zal derhalve een aangifte
moeten doen in de personenbelasting tenzij er reeds bevrijdende roerende voorheffing werd
betaald. De vennootschap houdt deze roerende voorheffing van 27% in bij de betaling van het
dividend111. Indien het gaat over fiscaal gestort kapitaal, wordt de verkrijging niet
gekwalificeerd als dividend maar als een loutere terugbetaling en zal hierop dus geen belasting
verschuldigd zijn.
B. Registratierechten
71. Wat de registratierechten betreft, is, sinds de invoering van de Vlaamse Codex
Fiscaliteit, de ‘uitbreng’ van een onroerend goed naar aanleiding van een
kapitaalvermindering in natura tevens onderworpen aan de artikelen 2.9.1.0.4. en 2.9.1.0.5.
VCF. Dit betekent dat, in principe, het verkooprecht ook verschuldigd zal zijn bij de verkrijging
109 B. POUSEELE, Kapitaalvermindering door terugbetaling aan de aandeelhouders, www.monkey.be; B. POUSEELE, Aandachtspunten bij terugbetaling van maatschappelijk kapitaal, www.monkey.be. 110 Com.IB.92, 18/30; C. VAN BIERVLIET, Fiscaalvriendelijk geld uit uw vennootschap halen, Mechelen, Kluwer, 2011, 227; B. POUSEELE, Aandachtspunten bij terugbetaling van maatschappelijk kapitaal, www.monkey.be. 111 Art. 313 WIB92.
32
van vastgoed door middel van een kapitaalvermindering. Zoals reeds besproken, maakt de
Vlaamse Codex Fiscaliteit echter een onderscheid tussen personenvennootschappen en
kapitaalvennootschappen. Voor de laatste categorie zal steeds het verkooprecht geheven
worden112. Voor de eerste categorie daarentegen kunnen de eerder besproken
uitzonderingen voor de BVBA, Comm.V., V.O.F. en de landbouwvennootschap wel spelen113.
Indien men onder het toepassingsgebied van de uitzonderingsregels valt, zal men dus slechts
het verdeelrecht van 2,5% dienen te betalen. Indien men, zoals bij een EBVBA, de enige
vennoot is of als enige het goed uitgekeerd krijgt, zal slechts het algemeen vast recht van 50
euro verschuldigd zijn114.
72. Op basis hiervan lijkt het fiscaal erg interessant om een NV om te zetten in een BVBA
alvorens het onroerend goed uit te keren. Zoals reeds vermeld, zal de fiscus deze combinatie
van omzetting en onttrekking echter erg wantrouwig bekijken. Aangezien men om louter
fiscale redenen tot de omzetting van de vennootschapsvorm beslist, is er veel kans dat men
onder het toepassingsgebied van artikel 3.17.0.0.2. VCF valt en dat de fiscale administratie tot
herkwalificatie zal kunnen overgaan115.
C. Voorbeeld
Hypothese 1
73. Uw BVBA heeft een kapitaal van 500.000 euro dat uit de volgende componenten
bestaat: een destijds door u ingebrachte woning van 300.000 euro, een inbreng in geld van
100.000 euro en 100.000 euro reserves die geïncorporeerd werden. De verkoopwaarde van
de woning is nu 360.000 euro. U wenst het onroerend goed uit de vennootschap te onttrekken
en wenst hiertoe over te gaan tot een kapitaalvermindering in natura. We gaan er van uit dat
de beslissing tot kapitaalvermindering vennootschapsrechtelijk correct is genomen. In de
notariële akte wordt expliciet vermeld dat de kapitaalvermindering moet aangerekend
worden op het werkelijk gestort kapitaal. In dit geval zal de kapitaalvermindering geen
aanleiding geven tot roerende voorheffing aangezien het fiscaal gestort kapitaal 400.000 euro
112 Art. 2.9.1.0.5. VCF. 113 Art. 2.9.1.0.4., tweede lid VCF; Supra, nr. 36-38. 114 Beslissing van 8 juli 2002, Rep.RJ, R129/24.01. 115 Supra, nr. 40 en nr.28-31; E. SPRUYT, Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse in Handboek estate planning – bijzonder deel 8, Brussel, Larcier, 2013, 83-85.
33
bedraagt en de kapitaalvermindering slechts wordt aangerekend voor de werkelijke waarde
van de woning, zijnde 360.000 euro.
74. Indien echter niets werd gespecificeerd in de akte, zal de vermindering proportioneel
worden aangerekend op het maatschappelijk kapitaal. In dit voorbeeld zal de
kapitaalvermindering in natura voor 288.000 euro worden aangerekend op fiscaal gestort
kapitaal en voor 72.000 euro op belastbare reserves in kapitaal. Er zal dus roerende
voorheffing verschuldigd zijn op 72.000 euro of uitgerekend 19.440 euro (72.000 x 27%)116.
75. In het geval waarin het fiscaal gestort kapitaal niet toereikend is en de
kapitaalvermindering aangerekend wordt op reserves, zal de uitbreng die het gestort kapitaal
te boven gaat, beschouwd worden als een dividenduitkering en belast worden als winst van
de vennootschap. Indien bijvoorbeeld het maatschappelijk kapitaal slechts uit 20.000 gestort
kapitaal en 480.000 euro geïncorporeerde reserves bestaat, zal de uitkering voor 340.000 euro
als dividend worden beschouwd. In dat geval zal er 91.800 euro aan roerende voorheffing
moeten worden ingehouden.
76. Verder moet men nog rekening houden met het gegeven dat er vennootschapsbelasting
van in principe 33,99% verschuldigd is op mogelijk verwezenlijkte meerwaarden. De uitkering
in natura van het onroerend goed kan namelijk leiden tot de vaststelling van voorheen latente
meerwaarden117. Net zoals bij de verkoop kunnen deze meerwaarden aanzienlijk zijn indien
het goed volledig werd afgeschreven en geeft het in dit voorbeeld tevens een bedrag van
122.364 euro vennootschapsbelasting dat verschuldigd zal zijn indien het goed helemaal werd
afgeschreven.
77. Deze belasting kan wel verlaagd worden door slechts de blote eigendom van de woning
uit te keren terwijl het vruchtgebruik in de vennootschap blijft. De vennootschap zal in dat
geval heel wat minder vennootschapsbelasting dienen te betalen. Wat de registratierechten
betreft, verandert er echter niets aangezien deze berekend worden op de verkoopwaarde van
de volle eigendom van het goed. Zolang het vruchtgebruik bij de vennootschap ligt, zal de
116 Wet van 26 december 2015 houdende maatregelen inzake versterking van jobcreatie en koopkracht. 117 117 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2012, 231.
34
verkrijger mogelijk wel belast worden op een voordeel van alle aard indien men het goed
privématig gebruikt. Na verloop van tijd zal, indien het vruchtgebruik tot een einde komt, het
vruchtgebruik kosteloos aanwassen bij de blote eigendom ingevolge het recht van natrekking.
78. Wat de registratierechten betreft, zal in deze hypothese de uitbreng op een
fiscaalvriendelijke manier kunnen gebeuren. Daar het gaat over een BVBA en u de woning
destijds zelf heeft ingebracht, valt u onder uitzonderingsregel van artikel 2.9.1.0.4. VCF. De
registratierechten blijven in dit geval beperkt tot het algemeen vast recht van 50 euro indien
u de enige vennoot bent. Indien meerdere vennoten het goed verkrijgen zullen er
verdeelrechten verschuldigd zijn van 9000 euro (de huidige verkoopwaarde van het goed d.i.
360.000 euro x 2,5%).
In het ideale scenario betaalt de vennootschap slechts 122.364 euro vennootschapsbelasting
op de gerealiseerde meerwaarde en kost de uitbreng u privé 50 euro vast recht aan
registratierechten.
Hypothese 2
79. We hernemen hetzelfde voorbeeld als in de eerste hypothese maar ditmaal gaat het
over een naamloze vennootschap. Wat de inkomstenbelasting betreft, zal dit geen verschil
uitmaken. De registratierechten daarentegen, liggen in dit geval veel hoger. De uitbreng wordt
aanzien als een verkoop met als gevolg dat het verkooprecht van 10% verschuldigd is op de
verkoopwaarde van het goed.
In deze hypothese resulteert het ideale scenario in 122.364 euro vennootschapsbelasting op
de gerealiseerde meerwaarde en 36.000 euro registratierechten (10% op de verkoopwaarde
van de woning).
§. Beoordeling
80. Hoewel de kapitaalvermindering een ingreep is die aan veel formaliteiten onderworpen
wordt, blijkt dat het in bepaalde gevallen wel een interessante onttrekkingstechniek uitmaakt.
Wel moet opgemerkt worden dat uiteraard het kapitaal en dus het eigen vermogen zal dalen.
Voor de vennootschappen die het wettelijk minimum aan kapitaal aanhouden, zal de
35
kapitaalvermindering in principe veel minder aantrekkelijk zijn. De vennootschap zal namelijk
over voldoende maatschappelijk kapitaal moeten beschikken. Dit zal niet altijd even
eenvoudig zijn aangezien de meeste onroerende goederen een hoge waarde hebben en men
na de operatie in beginsel nog steeds het wettelijk minimumkapitaal moet overhouden.
81. Net zoals bij de verkoop heeft de kapitaalvermindering in natura als voordeel dat de
vennootschap blijft voortbestaan. Het grootste voordeel aan deze onttrekkingstechniek blijft
wel gebonden aan de voorwaarde dat het gaat over een personenvennootschap. In dat geval
kunnen de registratierechten beperkt blijven tot het verdeelrecht van 2,5% of zelfs het
algemeen vast recht van 50 euro indien de voorwaarden voor de uitzonderingsregels voldaan
zijn. Bij kapitaalvennootschappen zal voor de uitbreng in natura echter steeds het
verkooprecht van 10% verschuldigd zijn.
82. Wat de inkomstenbelasting betreft zal de kapitaalvermindering in natura hetzelfde
stramien volgen als de verkoop. De gerealiseerde meerwaarden zullen in principe belastbaar
worden gesteld in de vennootschapsbelasting. Ook ditmaal kan de vennootschap onder
voorwaarden genieten van een gespreide taxatie en kunnen de meerwaarden lager worden
gehouden door enkel de blote eigendom uit te keren.
83. Als we de kapitaalvermindering in natura vergelijken met de verkoop dan kunnen we
concluderen dat de verkoop aan de vennoot heel wat duurder zal zijn voor de vennoot zelf.
Hij zal namelijk de verkoopprijs moeten ophoesten. In het geval van de uitbreng zal de
privékost daarentegen beperkt blijven tot de verschuldigde belasting en dus heel wat lager
zijn. Wat de belastingen betreft zal er echter veel afhangen van de samenstelling van het
maatschappelijk kapitaal. In het ideale scenario zal de uitbreng in natura fiscaal minder kosten
dan de verkoop. Dit scenario zal echter niet altijd even haalbaar zijn. Gezien de waarde van de
meeste onroerende goederen, zal de vennootschap over een aanzienlijk fiscaal gestort
kapitaal moeten beschikken. Indien dit gestort kapitaal niet voldoende is, zal het deel dat
aangerekend wordt op reserves aanzien worden als een dividenduitkering, aanleiding geven
tot roerende voorheffing of desgevallend vennootschapsbelasting en dus resulteren in een
hoger fiscaal prijskaartje.
36
84. Indien men slechts de blote eigendom uitbrengt naar het privévermogen van de vennoot
kan dit, net zoals bij de verkoop, de verschuldigde belastingen verminderen. De
registratierechten zullen echter ongewijzigd blijven aangezien deze berekend worden op de
verkoopwaarde van het onroerend goed. Wel kan dit ervoor zorgen dat de vennootschap toch
over voldoende kapitaal beschikt om tot de uitbreng over te gaan aangezien slechts een
percentage van de waarde van de volle eigendom in aanmerking wordt genomen.
37
Hoofdstuk 3: Ontbinding en vereffening
§1. Algemeen
85. Hoewel vennootschappen nuttige vehikels zijn, wil dit niet zeggen dat zij voor altijd
blijven voortbestaan. Vroeg of laat worden ze wel eens geherstructureerd, gaan ze op in
andere ondernemingen of worden ze zelfs ontbonden en vereffend. Ofschoon dit ingrijpende
maatregelen lijken, kunnen ze een praktisch oplossing aanreiken om vastgoed uit de
vennootschap te halen.
86. De ontbinding van een vennootschap is de beëindiging van de
vennootschapsovereenkomst. Ze kan van rechtswege, gerechtelijk of vrijwillig gebeuren. Na
de ontbinding wordt de vennootschap geacht voort te bestaan voor de behoeften van haar
vereffening118. De vennootschap in vereffening blijft dan ook eigenaar van het
maatschappelijk vermogen. Aangezien dit werkstuk handelt over hoe men bewust vastgoed
uit de vennootschap haalt, zal uiteraard enkel de vrijwillige ontbinding besproken worden.
87. Tot de vrijwillige ontbinding moet worden besloten door de algemene vergadering van
de vennootschap volgens de voorwaarden en formaliteiten die gelden voor een
statutenwijziging. Voorafgaand aan deze beslissing moeten enkele formaliteiten worden
opgevolgd. Vooreerst moet een voorstel tot ontbinding worden toegelicht in een verslag dat
door het bestuursorgaan werd opgemaakt. Dit moet worden vermeld in de agenda van de
algemene vergadering die zich moet uitspreken over de ontbinding119. Daarbij moet een staat
van activa en passiva worden gevoegd die niet ouder mag zijn dan drie maanden en die werd
opgemaakt in niet-continuïteit120. Daarnaast zal de commissaris of, bij ontstentenis daarvan,
een bedrijfsrevisor of accountant over deze staat verslag moeten uitbrengen. Deze verslagen
worden dan toegestuurd aan de vennoten samen met de oproeping voor de algemene
vergadering. De voorgenoemde stukken zijn erg belangrijk aangezien een beslissing die werd
genomen terwijl deze verslagen ontbreken nietig zal zijn121. Verder zal de beslissing tot
118 Art. 183, §1 W. Venn. 119 Art. 181, §1, eerste lid W. Venn. 120 Art. 181, §1, tweede lid W. Venn. 121 Art. 181, §3 W. Venn.
38
ontbinding en de aanwijzing van de vereffenaar bekrachtigd moeten worden door een notaris
en gepubliceerd in de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad.
88. De vereffenaar zal pas in functie treden nadat de bevoegde rechtbank van koophandel
zijn aanstelling bevestigd heeft. De taken en bevoegdheden van de bestuurders of
zaakvoerders nemen dan een einde en worden vervolgens uitgeoefend door de vereffenaar.
De vereffenaar heeft in principe de taak activa van de vennootschap te gelde te maken zodat
haar schulden voldaan kunnen worden. Indien er een saldo overblijft, verdeelt de vereffenaar
dit overschot tussen de aandeelhouders122. De vereffenaar heeft op basis van artikel 181 W.
Venn. de mogelijkheid om het te onttrekken onroerend goed ongemoeid te laten en dus bij
de sluiting van de vereffening te overhandigen aan de vennoten123. Zij verkrijgen het goed dan
in onverdeeldheid en zullen onderling besluiten hoe het zal worden toegewezen.
De sluiting van de vereffening met toewijzing van het vastgoed zal authentiek moeten worden
opgesteld zodat dit kan worden overgeschreven op het hypotheekkantoor.
§2. Fiscale implicaties
A. Inkomstenbelasting
89. Wat de fiscale gevolgen van de vereffening betreft, kan eerst worden verwezen naar
artikel 208 WIB waarin wordt gesteld dat vennootschappen in vereffening aan de
vennootschapsbelasting onderworpen blijven volgens de bepalingen van de artikelen 183 tot
207. Dit heeft tot gevolg dat eventuele meerwaarden die worden vastgesteld of verwezenlijkt
door de verdeling tevens als winst van de vennootschap worden aanzien en belastbaar
worden gesteld. In het geval van de vereffening zullen de meerwaarden echter niet gespreid
getaxeerd kunnen worden aangezien aan de voorwaarde van herbelegging onmogelijk
voldaan kan worden na de sluiting van de vereffening124. De toekenning in natura zal dienen
te gebeuren op basis van de werkelijke waarde.
122 Art. 190, §2 W. Venn. 123 E. SPRUYT, “De onttrekking van onroerend goed aan de vennootschap”, A.F.T., 1995, 79. 124 Art. 190 WIB92; Supra, nr. 19-21.
39
90. Daarnaast worden de uitkeringen van het maatschappelijk vermogen aan de vennoten
in het kader van de vereffening als uitgekeerd dividend aangemerkt voor zover ze een positief
verschil uitmaken tussen de uitkeringen (in geld, effecten of in enige andere vorm) en de
gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal125. De aanrekening van de uitkeringen
wordt bepaald door het tweede lid van artikel 209 WIB. Dit stelt dat de uitkeringen geacht
worden achtereenvolgens voort te komen:
- eerst uit de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal;
- vervolgens uit de liquidatiereserve bedoeld in artikel 184quater;
- vervolgens uit de voorheen gereserveerde winst die reeds aan de
vennootschapsbelasting is onderworpen (hierbij worden meerwaarden verwezenlijkt
naar aanleiding van de verdeling van het vermogen inbegrepen);
- ten slotte uit de voorheen vrijgestelde winst.
91. Zoals bij de kapitaalvermindering zal de taxatie dus afhankelijk zijn van de samenstelling
van het uitgekeerde maatschappelijk kapitaal en zal de uitkering van louter fiscaal gestort
kapitaal dus geen fiscale gevolgen teweegbrengen126. Alle uitkeringen die het
gerevaloriseerde gestort kapitaal overstijgen worden echter gezien als liquidatieboni en zullen
aanleiding geven tot roerende voorheffing.
92. De verkrijger van de liquidatieboni zal belast worden als op de verkrijging van een
dividend. Hierbij zal een roerende voorheffing verschuldigd zijn van 27%127. Indien de
vennootschap deze reeds heeft betaald, zal dit bevrijdend werken en zal er geen aangifte in
de personenbelasting dienen te gebeuren128.
125 Art. 209, eerste lid WIB92. 126 Supra, nr. 69. 127 Wet van 26 december 2015 houdende maatregelen inzake versterking van jobcreatie en koopkracht. 128 Art. 313 WIB92; C. VAN BIERVLIET, Fiscaalvriendelijk geld uit uw vennootschap halen, Mechelen, Kluwer, 2011, 523.
40
B. Registratierechten
93. Inzake het regime van de registratierechten van toepassing op de vereffening-verdeling
kunnen we kort zijn. De bepalingen van de artikelen 2.9.1.0.4. en 2.9.1.0.5. VCF gelden
namelijk ook voor de verdeling naar aanleiding van de vereffening. Dit betekent dat de
uitkering naar aanleiding van een kapitaalvermindering en de uitkering naar aanleiding van de
vereffening, wat de registratierechten betreft, op dezelfde manier behandeld worden129.
94. In principe zal dus ook het verkooprecht verschuldigd zijn. Ook hier speelt echter een
onderscheid tussen personenvennootschappen en kapitaalvennootschappen. Voor de laatste
categorie zal steeds het verkooprecht geheven worden130. Voor de eerste categorie
daarentegen kunnen de eerder besproken uitzonderingen voor de BVBA, Comm.V., V.O.F. en
de landbouwvennootschap wel spelen131. Indien men onder het toepassingsgebied van de
uitzonderingsregels valt, zal men bij de toewijzing naar aanleiding van de vereffening-
verdeling slechts het algemeen vast recht verschuldigd zijn. Bij de sluiting van de vereffening
verkrijgen de vennoten namelijk samen het recht van eigendom van het onroerend goed in
onverdeeldheid. Deze verkrijging heeft geen overdragend noch een aanwijzend karakter en is
slechts de uitkomst van een wettelijk mechanisme132. Dit is dan ook de reden waarom de
wetgever in het laatste lid van artikel 2.9.1.0.4. de fictie heeft voorzien dat artikel 2.9.1.0.4.
slechts van toepassing is bij de latere toebedeling aan de vennoten133.
95. Pas wanneer de aandeelhouders uit onverdeeldheid treden en het onroerend goed aan
één of meerdere van hen toewijzen, zal men desgevallend het verkooprecht van 10% of het
verdeelrecht van 2,5% dienen te betalen134. Indien men, zoals bij een EBVBA, de enige vennoot
is of als enige het goed uitgekeerd krijgt, zal slechts het algemeen vast recht van 50 euro
verschuldigd zijn135.
129 Supra, nr. 71-72. 130 Art. 2.9.1.0.5. VCF. 131 Art. 2.9.1.0.4., tweede lid VCF; Supra, nr. 36-38. 132 E. SPRUYT, “De onttrekking van onroerend goed aan de vennootschap”, A.F.T., 1995, 84. 133 Art. 2.9.1.0.4., derde lid VCF; Supra, nr. 42. 134 E. SPRUYT, “De onttrekking van onroerend goed aan de vennootschap”, A.F.T., 1995, 84. 135 Beslissing van 8 juli 2002, Rep.RJ, R129/24.01.
41
96. Ook hier zou men, met het doel van fiscale optimalisatie voor ogen, kunnen opteren om
de naamloze vennootschap om te vormen naar een besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid. De omzetting van de vennootschap gevolgd door haar vereffening zal wel
niet zomaar aanvaard worden door de fiscale administratie. De kans lijkt in dat geval vrij groot
dat fiscaal misbruik aangetoond kan worden en dat de fiscus tot herkwalificatie zal kunnen
overgaan136. Hoewel het spreiden van beide verrichtingen in de tijd in beginsel de werking van
artikel 3.17.0.0.2. VCF niet kan ondermijnen, zal de bewijslast voor de fiscale administratie wel
zwaarder worden naarmate de tijd verstrijkt. Verder zal het essentieel zijn dat voldoende
economische en dus niet-fiscale motieven voor beide verrichtingen worden verstrekt.
C. Voorbeeld
97. Voor een voorbeeldscenario bij de onttrekking van onroerend goed door de vereffening-
verdeling kunnen we verwijzen naar de hypotheses onder de kapitaalvermindering137. Voor
de registratierechten zal namelijk hetzelfde regime van toepassing zijn. Hoewel voor de
andere fiscale gevolgen in principe niet steeds dezelfde regels gelden, zullen de gevolgen in
feite gelijklopend zijn.
§. Beoordeling
98. Daar waar de verkoop en de kapitaalvermindering in natura als voordeel hebben dat de
vennootschap blijft voortbestaan, zal dit uiteraard niet het geval zijn bij de vereffening-
verdeling. Na de sluiting van de vereffening zal de vennootschap namelijk ophouden te
bestaan. Ook kan melding gemaakt worden van de vereffeningsprocedures die de verdeling
voorafgaat. Dit zijn procedures die aan veel formaliteiten zijn gebonden en vrij lang kunnen
aanslepen. Een ander nadeel dat de kop opsteekt, zijn de verwezenlijkte of uitgedrukte
meerwaarden. Deze zullen belastbaar gesteld worden in hoofde van de vennootschap. In het
geval van de vereffening zal er echter geen gebruik kunnen maken van het gunstregime van
de gespreide taxatie aangezien er geen herbelegging meer mogelijk zal zijn. Net zoals bij de
verkoop of de uitbreng, kunnen deze meerwaarden echter wel beperkt blijven indien het gaat
om recent aangekochte gebouwen die slechts voor een deel werden afgeschreven.
136 Supra, nr. 40 en nr.28-31; E. SPRUYT, Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse in Handboek estate planning – bijzonder deel 8, Brussel, Larcier, 2013, 83-85. 137 Supra, nr 73-79.
42
99. Indien de verdwijning van de vennootschap uit het rechtsverkeer geen issue is, zal de
vereffening-verdeling tevens een bruikbare techniek zijn om een onroerend goed privé te
maken. Het grootste voordeel zal, in tegenstelling tot de verkoop, liggen in het feit dat er geen
aanzienlijke financiële middelen vereist zijn in hoofde van de vennoot-verkrijger. Hij verkrijgt
slechts terug wat hij oorspronkelijk in de vennootschap heeft ingebracht en mogelijk wat de
vennootschap tijdens haar bestaan verder heeft uitgebouwd. Op de verkrijging van dit laatste
zal hij echter wel belast worden. Net zoals bij de kapitaalvermindering kunnen de fiscale
gevolgen in bepaalde omstandigheden beperkt blijven. Indien slechts het fiscaal gestort
kapitaal wordt terugbetaald, zal dit geen aanleiding geven tot kwalificatie als dividend. Wat
de reserves betreft, zal men echter wel belast worden op de uitgekeerde liquidatieboni. Inzake
de registratierechten kan ook bij de vereffening-verdeling de toepassing van de gunstige
uitzonderingsregels voor personenvennootschappen uit artikel 2.9.1.0.4. onder voorwaarden
aanleiding geven tot betaling van slechts het verdeelrecht of zelfs het algemeen vast recht.
Voor de kapitaalvennootschappen zal wel steeds het verkooprecht verschuldigd zijn.
43
Besluit
100. Het is reeds jaren een feit dat de hoge fiscale druk in België veel Belgische
belastingplichtigen tot fiscale optimalisatie drijft. In hun pogingen om de belastingdruk te
verlagen werden al vele technieken uitgeprobeerd. In dit verband was en is de vennootschap
nog steeds een nuttig vehikel. Ook het aankopen van onroerend goed via de vennootschap
was een fiscaal aantrekkelijke route aangezien de vennootschap dan allerhande kosten
voortvloeiend uit het onroerend goed kon inbrengen en aftrekken als beroepskosten.
Daarnaast zijn er nog tal van voordelen verbonden aan het aanhouden van de woning in de
vennootschap zoals op het vlak van de successie- en registratierechten of de bescherming en
het beheer van het privépatrimonium.
101. Tegenover alle voordelen staan uiteraard ook nadelen. Men zal namelijk de
burgerrechtelijke beschermingsregels voor de gezinswoning verliezen waardoor bijvoorbeeld
de reserve van de langstlevende partner met betrekking tot de gezinswoning niet langer
toepasselijk zal zijn. Ook zal men geen beroep meer kunnen doen op de Vlaamse vrijstelling
van successierechten tussen partners wat de gezinswoning betreft. Verder zullen de jaarlijks
terugkerende ‘onderhoudskosten’ die gepaard gaan met het houden van een vennootschap
al snel oplopen tot enkele duizenden euro’s per jaar. Daarnaast blijft ook de fiscaliteit niet stil
staan. De fiscale administratie verstrengde de laatste jaren haar visie wat betreft de aftrek van
kosten voor privématig gebruikte onroerende goederen en hoewel de rechtspraak de fiscus
enkele malen heeft teruggefloten blijft het aan te raden om voorzichtig te zijn. Als laatste heeft
de fiscale wetgever onder de regering Di Rupo I in 2012 het voordeel van alle aard voor de
kosteloze terbeschikkingstelling van een woning door de vennootschap erg de hoogte in
getrokken. De coëfficiënt die gebruikt wordt om het belastbaar voordeel van alle aard te
berekenen werd namelijk bijna verdubbeld. Dit heeft uiteraard een verhoogde
personenbelasting tot gevolg.
102. Deze nadelen hebben ervoor gezorgd dat de vraag naar de onttrekking van een
onroerend goed uit de vennootschap de laatste jaren meer en meer de kop opsteekt.
Aangezien de onttrekking uiteraard ook gepaard zal gaan met kosten, is de volgende vraag
meestal hoe het onroerend goed zo fiscaalvriendelijk mogelijk uit de vennootschap kan
44
worden gehaald. Er zal namelijk rekening moeten worden gehouden met verschillende fiscale
principes zoals de verwezenlijking van meerwaarden, de toekenning van abnormaal en
goedgunstige voordelen, het voordeel van alle aard, de kwalificatie als uitgekeerde dividenden
en de mogelijkheid tot herkwalificatie door de fiscus door de toepassing van de
antimisbruikbepaling.
103. Ook de registratierechten zullen een belangrijke rol spelen in het verhaal van de
onttrekking. Sinds 2014 zijn de registratierechten een gewestelijke bevoegdheid geworden
zodat ze voor Vlaanderen nu geregeld worden door de Vlaamse Codex Fiscaliteit. Inhoudelijk
zijn de bepalingen van het oorspronkelijke Wetboek van Registratierechten omtrent de
onttrekking van onroerend goed echter niet gewijzigd. De relevante artikelen bepalen dat op
elke verkrijging, op welke wijze dan ook behalve de inbreng, door een vennoot van
onroerende goederen die voortkomen uit een vennootschap onderworpen worden aan het
verkooprecht, dat in beginsel 10% is in Vlaanderen. Ook de regels met betrekking tot de
heffingsgrondslag, de vrijstellingen en de verminderingen die gelden voor de verkoop zullen
van toepassing zijn.
104. Voor de personenvennootschappen, dit zijn de BVBA, V.O.F., Comm.V. en de
landbouwvennootschap, gelden wel enkele uitzonderingen op de regel dat het verkooprecht
steeds van toepassing is op elke verkrijging. Voor de kapitaalvennootschappen (de NV,
Comm.V.A. en de coöperatieve vennootschap) is echter geen uitzonderingsregime voorzien.
Dus bij verkrijgingen die voortkomen uit deze vennootschappen zal wel steeds het
verkooprecht geheven worden.
105. De omzetting van de kapitaalvennootschap naar een personenvennootschap kan een
oplossing zijn om hoge registratierechten te vermijden maar men moet er rekening mee
houden dat de fiscale administratie dit niet zomaar zal aanvaarden. Aangezien de omzetting
gebeurt met louter fiscale motieven, zal de fiscus de omzetting gevolgd door de onttrekking
kunnen herkwalificeren op grond van de antimisbruikbepaling van de Vlaamse Codex
Fiscaliteit. Om dit te vermijden kan men de bewijslast voor de fiscale administratie wat
verzwaren door de twee verrichtingen te spreiden in de tijd. Verder zal het vooral belangrijk
zijn om voldoende niet-fiscale (economische) beweegredenen aan te brengen als tegenbewijs.
45
106. Er zijn verscheidene opties om onroerend goed uit de vennootschap te onttrekken, maar
van al deze mogelijke technieken zal de verkoop door de vennootschap aan de vennoot de
makkelijkste oplossing zijn. De enige vormvereiste is een authentieke akte om de
overschrijving op het hypotheekkantoor te realiseren. Tegenover de simpliciteit van de
verrichting staat wel dat het een prijzige optie is. De verkrijgende vennoot zal namelijk de
verkoopprijs dienen te betalen aan de vennootschap. Indien de vennootschap de woning
heeft afgeschreven, zal de verkoop aanleiding geven tot de realisatie van meerwaarden
waarop de vennootschap belast zal worden. Een lagere prijs overeenkomen om deze
meerwaarden te drukken zal geen uitweg bieden. Indien de prijs niet markconform is, zal dit
namelijk aanleiding geven tot de kwalificatie als een abnormaal en goedgunstig voordeel
waardoor bij een te lage prijs dit voordeel toch belast zal worden in de
vennootschapsbelasting.
107. Verder is ook de kapitaalvermindering met uitkering van het vastgoed of de ‘uitbreng’
een bruikbare methode om een woning naar de privé-eigendom te verplaatsen. In
tegenstelling tot de verkoop, zal hier wel voldaan moeten worden aan enkele formaliteiten.
Aangezien de verrichting een statutenwijziging uitmaakt, zal de algemene vergadering hiertoe
moeten beslissen met het vereiste quorum en een meerderheid van drie vierde. Daarnaast zal
men tevens regels met betrekking tot de bescherming van de schuldeisers moeten
respecteren. Het grote voordeel van deze methode is dat de verkrijgende venno(o)t(en), in
tegenstelling tot de verkoop, geen financiële middelen moet(en) aandragen voor het
verkrijgen van het goed. De kosten zullen dus beperkt blijven tot de belastingen. Deze kunnen
echter aanzienlijk zijn in bepaalde gevallen. Veel hangt af van de samenstelling van het
kapitaal van de vennootschap. Enkel de uitkering van fiscaal gestort kapitaal zal namelijk
belastingvrij kunnen gebeuren. Daarnaast zal de vennootschap voldoende kapitaal moeten
aanhouden om de uitbreng van een onroerend goed te kunnen dragen. Ook de
vennootschapsvorm zal van belang zijn, maar dan voor de vaststelling van de
registratierechten. Voor de personenvennootschappen werd namelijk een gunstregime
voorzien onder bepaalde voorwaarden. Verder zullen ook de meerwaarden die gerealiseerd
worden door de uitbreng, zoals bij de verkoop, wel belast worden bij de vennootschap. Deze
kunnen aanzienlijk zijn indien het goed helemaal werd afgeschreven maar genieten onder
voorwaarden wel mogelijk van een gespreide taxatie.
46
108. Als laatste geldt de vereffening-verdeling als meest ingrijpende techniek om een
onroerend goed uit de vennootschap te halen daar de vennootschap na de sluiting van de
vereffening in principe ophoudt te bestaan en uit het rechtsverkeer verdwijnt. Net zoals bij de
kapitaalvermindering zal de vereffening aan heel wat formaliteiten gebonden zijn. Naast de
vereiste verslagen en vormvoorwaarden voor de algemene vergadering die moet beslissen
over de ontbinding, kan de vereffeningsprocedure die daarop volgt voor ongemakken zorgen.
Ook hier zal de vennootschap belast worden op gerealiseerde meerwaarden maar in
tegenstelling tot de verkoop en de uitbreng zal er hier echter geen gespreide taxatie mogelijk
zijn. Het fiscaal regime van de vereffening-verdeling volgt de facto die van de uitbreng. Beide
laten toe dat de vennoot belastingvrij terugneemt wat hij oorspronkelijk in de vennootschap
heeft ingebracht. Alles daarboven wordt wel getaxeerd als zijnde een uitkering van winst. Wat
betreft de registratierechten zijn dezelfde regels van toepassing. Hieruit volgt dat de uitkering
bij personenvennootschappen in bepaalde gevallen slechts belast wordt met het gunstige
verdeelrecht of zelfs het algemeen vast recht.
109. In deze masterproef werden maar drie mechanismen besproken die het mogelijk maken
om vastgoed uit de vennootschap te halen. Het spreekt vanzelf dat er uiteraard nog heel wat
meer zijn zoals bijvoorbeeld de verschillende herstructureringen van de vennootschap (fusie,
splitsing, partiële splitsing). Wat ze echter allemaal gemeen hebben, is dat geen enkele
techniek er met kop en schouders bovenuit steekt. En hoewel fiscale optimalisatie mogelijk is,
zal geen enkel mechanisme toelaten om geheel belastingvrij het onroerend goed te
onttrekken van de vennootschap en toe te kennen aan de vennoot. Men zal in het achterhoofd
dienen te houden dat bij het gebruik van bepaalde constructies, zoals de omzetting van de
vennootschapsvorm, met louter fiscale motieven, de fiscale administratie deze niet zomaar
zal aanvaarden. Als algemene conclusie kan gesteld worden dat er veel afhangt van de
feitelijke situatie waarin de vennootschap, het onroerend goed en de verkrijgende
venno(o)t(en) zich bevinden. Men zal dus steeds een grondige inschatting moeten maken van
de omstandigheden vooraleer besloten kan worden een welbepaalde techniek te hanteren.
47
Bibliografie
Wetgeving
10 april 1992 – Wetboek van de Inkomstenbelasting
7 mei 1999 – Wetboek van Vennootschappen
25 april 2007 - Wet houdende diverse bepalingen (IV)
26 december 2015 – Wet houdende maatregelen inzake versterking van jobcreatie en
koopkracht.
27 augustus 1993 - Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de
Inkomstenbelasting 1992
23 februari 2012 - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 18, § 3, KB/WIB 92 op het stuk
van de forfaitaire waardering van de voordelen van alle aard voor de kosteloze beschikking
over onroerende goederen en de kosteloze verstrekking van verwarming en elektriciteit
Commentaren, standpunten en voorafgaande beslissingen
Circulaire nr. CI.RH. 81/616.207 dd. 04.05.2012
Commentaar van artikel 26, WIB92, 26/16,
http://ccff02.minfin.fgov.be/KMWeb/document.do?method=view&id=c93e3e71-6e1e-4e52-
ab34-ae1f894bf952&documentLanguage=NL#IV.C
Commentaar van artikel 18, WIB92, 18/30,
http://ccff02.minfin.fgov.be/KMWeb/document.do?method=view&id=76a1eb29-d509-
4280-8d8b-1891ba623bdb&documentLanguage=NL#IV.B
Beslissing 31 juli 1961, nr. E.E./76.400, Rep.RJ, R 129/06.
Beslissing van 8 juli 2002, Rep.RJ, R129/24.01.
Beslissing 22 september 2014, nr. E.E./106.218, Rep.RJ, R 129/27-01.
48
VLABEL, Standpunt nr. 15177, Uitbreng van een onroerend goed uit een
personenvennootschap - Hoedanigheid van de verkrijgende vennoot, 21.12.2015,
http://belastingen.vlaanderen.be/sp-15177-uitbreng-van-een-onroerend-goed-uit-een-
personenvennootschap
VLABEL, Standpunt nr. 16002, Uitbreng van een onroerend goed uit een vennootschap zoals
bedoeld in artikel 2.9.1.0.4 VCF, 11.01.2016, http://belastingen.vlaanderen.be/sp-16002-
uitbreng-van-een-onroerend-goed-uit-een-vennootschap-zoals-bedoeld-in-artikel-29104-vcf
ICCI, “Uitbreng” van een onroerend goed in een NV via een reële kapitaalsvermindering,
http://www.icci.be/nl/adviezen/Pages/uitbreng-onroerend-goed-nv-reele-
kapitaalsvermindering.aspx
Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken, Jaarverslag 2014, 122-123
VLABEL, Voorafgaande beslissing nr. 15001, Verkrijging door een vennoot van een NV,
26.10.2015, http://belastingen.vlaanderen.be/vb-15001-verkrijging-door-een-vennoot-van-
een-nv
Rechtspraak
Cass. 31 oktober 1979, Bull. Bel., nr. 590, p.2353.
Cass 10 april 2000, TFR 2000, 877.
Cass. 13 november 2014, R.A.B.G., 2015/10.
Cass. 12 juni 2015, NJW 2016, afl. 337, 163.
Antwerpen 10 mei 1994, AFT 1994, 292.
49
Rechtsleer
BEGHIN, P. en VAN DE WOESTEYNE, I., Handboek vennootschapsbelasting 2013-2014, Antwerpen,
Intersentia, 2013, 473 p.
VAN CROMBRUGGE, S., Beginselen van de vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2012, 250
p.
VAN GILS, N. en JONET, E., “Fiscaalvriendelijk activabestanddelen of divisies afsplitsen/afstoten.
Fiscaal neutrale inbreng of (partiële) splitsing, een veel voorkomend praktisch vraagstuk”,
AFT 2013, afl. 10, 18-36.
HELLEMANS, F., “Herstructurering van vennootschappen in de praktijk. Een analyse in
hoofdlijnen van de rulings inzake fiscaalvriendelijk activa en passiva afsplitsen”,
Registratierechten 2015, afl. 3, 14-37.
DIERCKX, F., Onroerend goed als beleggingsinstrument – juridische en fiscale aspecten, Gent,
Larcier 2003, 387 p.
DILLEN, L., WUSTENBERGHS, T., Het registratierecht op de overgang van onroerend goed in geval
van een met een fusie door overneming gelijkgestelde verrichting, Not.Fisc.M. 2003, afl. 2-3,
81-91.
GABRIELS, A., Overdracht van een onderneming met inbegrip van onroerende goederen, in X.,
Het onroerend goed in de praktijk, september 2014, Mechelen, Kluwer, 63.
GNEDASJ, S., “Kost woning als vergoeding prestaties bedrijfsleider is aftrekbaar! Cassatie slaat
en zalft…”, Fisc. Act., nr. 43, 18 december 2014.
GIELIS, M., “De aankoop van een vennootschap die onroerend goed bezit of de aankoop door
een vennootschap - fiscale en andere aandachtspunten”, OGP, Afl. 264, 5 mei 2014, 691-
1137.
L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK (eds), Fiscaal praktijkboek 2014-2015 – Directe
belastingen, Mechelen, Kluwer, 2014, 215.
50
MOESKOPS, C., Fiscale wenken - Alternatieve beloning en fiscus, Antwerpen, Kluwer 2015, 297
p.
PEETERS, B. en WUSTENBERGHS, T., Kapitaalvorming van vennootschappen – registratie en BTW,
in Fiscale praktijkstudies nr. 22, Ced Samsom, 2001, 389 p.
PINTENS, W., VANWINCKELEN, K. en DUMONGH, J., Schets van het familiaal vermogensrecht,
Antwerpen, Intersentia, 2006, 328
POUSEELE, B., Aandachtspunten bij terugbetaling van maatschappelijk kapitaal,
www.monkey.be
POUSEELE, B., Kapitaalvermindering door terugbetaling aan de aandeelhouders,
www.monkey.be
POUSEELE, B., Hoe haalt u onroerend goed uit uw vennootschap?, www.monkey.be.
POUSEELE, B., “Uitbreng” van een onroerend goed via een reële kapitaalvermindering,
www.monkey.be
SMET, R., “Fiscus verwerpt kosten van privématig aangewende onroerende goederen”, Fiscale
Wenken nr. 2014/3, www.monkey.be.
SPRUYT, E., “De onttrekking van onroerend goed aan de vennootschap”, A.F.T., 1995, 74-101.
SPRUYT, E., Vastgoed uit uw vennootschap halen, 2012, 3,
http://www.berquinnotarissen.be/public/pdf/nl/Vastgoed_uit_uw_vennootschap_halen_ES.
SPRUYT, E., Anti-misbruik in registratie- en successierechten. Een kritische analyse in
Handboek estate planning – bijzonder deel 8, Brussel, Larcier, 2013, 148 p.
SPRUYT, E., “Help! Mijn villa zit in mijn vennootschap: recente ontwikkelingen omtrent
onttrekking van onroerend goed uit de vennootschap”, Notariaat 2015, afl. 9, 1-9.
TAGHON, C. en SALENS, P., Aangifte vennootschapsbelasting 2014, Antwerpen, Maklu, 467.
51
VAN BIERVLIET, C., Fiscaalvriendelijk geld uit uw vennootschap halen, Mechelen, Kluwer, 2011,
536 p.
Varia
EUROSTAT, http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-
explained/index.php/Tax_revenue_statistics#Tax_revenue-to-
GDP_ratio:_Denmark.2C_Belgium_and_France_show_the_highest_ratios