Machinekamerbrand aan boord van een chemicaliëntanker · en Transport en de International Maritime...
Transcript of Machinekamerbrand aan boord van een chemicaliëntanker · en Transport en de International Maritime...
Machinekamerbrand aan boord van een chemicaliëntanker
Dit is een uitgave van de
Inspectie Leegomgeving en Transport
Postbus 16191 | 2509 bd Den Haag www.ilent.nl | twitter: @inspectieLenT
Februari 2012
Machinekamerbrand aan boord van een chemicaliëntanker
Datum 22 februari 2012
Status Definitief
22 februari 2012
Pagina 2 van 37
Colofon
Uitgegeven door Inspectie Leefomgeving en Transport
Scheepvaart
Weena 723 Rotterdam
Contact Informatiecentrum
www.ilent.nl
T 088 489 00 00
Auteur Niek Ouwendijk
22 februari 2012
Pagina 3 van 37
Inhoud
Colofon—2 Inhoud—3 Samenvatting—5
Inleiding—7 1.1 Doel van het onderzoek—7 1.2 Het onderzoek—7
Het schip—8 2.1 Scheepsgegevens en bemanning—8 2.2 De lading—8
Machinekameruitrusting—9 3.1 Elektrische installatie—9 3.2 Hulpmotoren, brandstof- en smeerolie systeem—9 3.3 Regulateur en overspeedbeveiliging hulpmotoren—10
Brandbestrijding- en beveiligingsmiddelen—12 4.1 Mobiele brandblusmiddelen—12 4.2 Vaste aangebrachte brandblusmiddelen—12 4.3 Constructieve brandbeveiliging—12
De brand en de brandbestrijding—13
Bevindingen—14 6.1 Brand en overige schade—14 6.2 Los stangenstelsel tussen brandstofpomp en regulateur—15 6.3 Brandstofsysteem—15 6.4 Alarm log controlekamer—17 6.5 Rookontwikkeling—17 6.6 Het onderhoud van de hulpmotoren.—18 6.7 Acties van de rederij na het ongeval—18
Analyse—19 7.1 Ontstaan van de brand—19 7.2 Ontstekingsbron—19 7.3 Voeding van de brand—19 7.4 Brand bestrijding—21 7.5 Overspeedbeveiliging—22 7.6 Alarmlog machinekamer—23 7.7 Lokaal vast brandblussysteem—24
Conclusies, leringen en aanbevelingen—25 8.1 Conclusies—25 8.2 Leringen—26 8.3 Aanbevelingen—27
Bijlage—28 9.1 Relevante wetgeving en klassenbureau regels—28 9.2 Brandstofschema hulpmotoren—28
22 februari 2012
Pagina 4 van 37
9.3 Snelafsluiters op de dieseloliedagtank—28 9.4 Alarmlog machinekamer—28 9.5 Veiligheidsplan—28
22 februari 2012
Pagina 5 van 37
Samenvatting
Gemeerd in de Rotterdamse haven op 31 oktober 2010 breekt er brand uit op de
chemicaliëntanker „Dutch Mate‟. De brand ontstond rond de middag in de machine-
kamer van het schip. De oorzaak van de brand was het in overtoeren raken van
een hulpmotor. Deze hulpmotor raakte hierbij zwaar beschadigd en de verhitte mo-
toronderdelen veroorzaakten brand. De brand kon ondanks dat de bemanning er
zeer snel bij was niet meer door hen worden geblust met de mobiele middelen in de
machinekamer.
De bedrijfsbrandweer, de beroepsbrandweer en de schepen van het Havenbedrijf
waren snel ter plekke. De regionale brandweer nam na overleg de algehele leiding
over de operatie. De brandweer besloot de brand aan te vallen met schuim. Het
schuim moest geleverd worden door een incidentbestrijdingsvaartuig van het Ha-
venbedrijf. Door een storing aan boord van dit vaartuig duurde het vrij lang voor de
brand aangevallen kon worden. Met schuimtoevoer vanaf een ander vaartuig van
het Havenbedrijf was de brand snel geblust. Anderhalf uur na het ontdekken ervan
was de brand uit.
Uit het onderzoek bleek dat er van de in overtoeren geraakte hulpmotor een bout-
verbinding van de regulateur los was geraakt. Door incorrecte montage was deze
niet geborgd. De motor kon niet meer gestopt worden door de overspeedbeveiliging
omdat deze het stopmechanisme van de regulateur gebruikte. Verder was het
brandstofsysteem lek geraakt van de andere hulpmotor. Een afsluiter die in geval
van nood de brandstof af moet sluiten op de tank bleef lekken. Naar aanleiding van
de onderzoeks-resultaten adviseert de Inspectie Leefomgeving en Transport om
altijd originele of gelijkwaardige onderdelen te gebruiken. Overbrengingen van regu-
lateurs naar brandstofpompen regelmatig te controleren. En om bij vergelijkbare
uitvoeringen van overspeedbeveiligingen met een risico-analyse te bepalen of er
een extra stopmechanisme gewenst is. Verder is het een aanbeveling om periodiek
de conditie van snelafsluiters te bepalen.
De brandweer heeft de vaste CO2 blusgasinstallatie van de Dutch Mate niet ge-
bruikt. De brandweer wilde onder andere het risico uitsluiten van een explosie van
onverbrande gassen door elektrostatische oplading van het CO2 leidingwerk bij toe-
lating van CO2. De brandweer en het Havenbedrijf Rotterdam zijn van mening dat
vonken veroorzaakt door statische elektriciteit de onverbrande gassen bij een ont-
wikkelde brand in een machinekamer kunnen ontsteken. De Inspectie Leefomgeving
en Transport en de International Maritime Organisation zien dit niet als risico omdat
er geen gevallen bekent zijn waarbij de inzet van CO2 brandblusinstallaties voor het
bestrijden van machinekamerbranden aan boord van zeeschepen explosies hebben
veroorzaakt. De Inspectie Leefomgeving en Transport doet een aanbeveling aan de
brandweer en het Havenbedrijf om de inzettactieken nader te onderzoeken en te
evalueren.
22 februari 2012
Pagina 7 van 37
Inleiding
1.1 Doel van het onderzoek
De Inspectie Leefomgeving en Transport/-Scheepvaart (de inspectie) doet
onderzoek naar ongevallen en incidenten in de zeevaart. Het doel van een onderzoek is om ongevallen en incidenten te voorkomen. Het is daarvoor nodig de directe oorzaken en zoveel mogelijk de achterliggende factoren te bepalen die geleid hebben tot, of een rol hebben gespeeld bij het ongeval of incident. De conclusies, leringen en aanbevelingen die volgen uit een
onderzoek worden gebruikt voor verbetering van het toezicht en het veili-
ger maken van de zeevaart waar mogelijk.
1.2 Het onderzoek
De aanleiding voor dit onderzoek was brand in de machinekamer van de chemicaliëntanker de Dutch Mate. De inspectie is aan boord gegaan direct na de brand in Rotterdam. Naderhand is het schip bezocht op de reparatie ligplaats voor aanvullend technisch onderzoek. De inspectie heeft voor dit onderzoek gebruik gemaakt van informatie verstrekt door de scheepsbe-
heerder, de bemanning, de brandweer en de havendienst. Een concept van dit onderzoek is voorgelegd aan de betrokken partijen en waar van toepas-sing met commentaar bewerkt.
8
22 februari 2012
Pagina 8 van 37
Het schip
2.1 Scheepsgegevens en bemanning
Scheepsnaam Dutch Mate
Scheepstype Chemicaliën tanker
Vlaggenstaat Nederland
Roepnaam PDTQ
Imo nummer 8808707
Datum kiellegging 1988
Lengte over alles 118
Gross tonnage 4297
Klassebureau Lloyds Register
ISM beheerder schip John T. Essberger B.V.
De Dutch Mate is een chemicaliëntanker, de bemanning bestond uit 14
opvarenden. De kapitein, de hoofdwerktuigkundige en twee officieren heb-
ben de Nederlandse nationaliteit. De rest van de officieren, 2 stuurlieden
en 2 werktuigkundigen, komen uit België en Polen. De kok de pompman en
de 4 matrozen zijn Fillipijnen.
2.2 De lading
De chemicaliëntanker Dutch Mate was beladen met verschillende lading te
weten propyleenglycol1, propyldichlorid2 en dowanol3.
De achterste ladingtanks tegen de machinekamer aan (tanks 10) waren
leeg. De lading het dichtst bij de brand was propyleenglycol. Die zat in de
tanks 9 en werd op de ligplaats gelost. De andere lading was geladen in de
tanks 5 en 3, deze tanks bevonden zich nog verder (voorbij het midden)
richting voorschip.
1 Propylene glycol valt onder hoofdstuk 18 van de IBC code en heeft de vervuilingscatagorie Z. 2 Propyldichlorid (1,2 Dichloropropane) valt onder hoofdstuk 17 van de IBC code en is een catagorie Y
stof. 3 Dowanol (poly(2-8)alkylene glycol monoalkyl(C1-C6) ether (n) valt ook onder hoofdstuk 17 van de
IBC code en is een catagorie Z stof.
22 februari 2012
Pagina 9 van 37
Machinekameruitrusting
3.1 Elektrische installatie
Het boordnet van het schip bestaat uit het hoofdschakelbord en het nood-
schakelbord, onderling aan elkaar gekoppeld. Onder normale omstandig-
heden voeden 1 of 2 hulpmotoren het boordnet.
hoofdschakelbord
Het hoofdschakelbord is onder andere uitgerust met een spanningsbeveili-
ging. Bij een te veel afwijkende spanning wordt dan de verantwoordelijke
generator automatisch van het hoofdschakelbord afgesloten. De tweede
hulpmotor neemt dan automatisch het vermogen op zich of wanneer deze
motor stil zou staan start hij automatisch op en wordt hij aan het hoofd-
schakelbord gekoppeld.
Bij het spanningsloos worden van het boordnet, een zogenaamde black
out, scheiden het hoofd- en noodschakelbord automatisch van elkaar.
Noodschakelbord
Het schip heeft voor de noodstroomvoorziening een dieselmotor die een
generator aandrijft die het noodschakelbord voedt. Op dit noodschakelbord
zijn onder andere de noodbrandbluspomp en de noodverlichting aangeslo-
ten. Als het noodschakelbord een bepaalde korte periode spanningsloos is
start deze noodgenerator automatisch op en voedt het noodschakelbord.
3.2 Hulpmotoren, brandstof- en smeerolie systeem
Fabrikant: Deutz MWM
Type: TBD 604
Vermogen: 375 kW
Toerental: 1200 RPM
De twee hulpmotoren drijven elk een generator aan en afhankelijk van het
gevraagde vermogen voeden zij alleen of samen het boordnet. De motoren
hebben elk een aangebouwde hogedrukbrandstofpomp en een brandstof
circulatiepompje. Beide pompen worden door de motor zelf aangedreven.
Het circulatiepompje geeft de brandstof een druk van ongeveer 3,5 bar.
De hogedrukbrandstofpomp van een hulpmotor wordt bediend door een
electronische regulateur. Via een hefboom op de brandstofregelstang van
de hogedrukbrandstofpomp wordt de brandstoftoevoer naar de cylinders
geregeld. De motoren staan vlak naast elkaar op dek E voor de controle-
kamer.
Brandstofsysteem (bijlage 9.2)
De hulpmotoren draaien op gasolie, de toevoer komt vanuit de dagtank
waar ongeveer 8500 liter in zat op het moment van de brand. Dit komt
overeen met een niveau van ongeveer 2 meter. De dagtank bevindt zich
ook op het E dek in de werkplaats.
Het door de motor aangedreven circulatiepompje perst de brandstof bij de
motor door een filter naar de hogedrukbrandstofpomp.
10
22 februari 2012
Pagina 10 van 37
Het restant gaat via een drukregelklep terug naar de dagtank. Voor de
brandstoffilters op de hulpmotoren werd gebruik gemaakt van zogenaamde
duplexfilters. Het filter bestaat uit 2 filterelementen die door middel van
een keuze afsluiter allebei of ieder afzonderlijk in bedrijf kunnen zijn. Er
bevinden zich flexibele brandstofslangen in de toevoer en de retourleiding
aan de motor.
Brandstofsnelafsluiters (bijlage 9.3)
Om van buiten de machinekamer bij calamiteiten de brandstofleidingen
nog af te kunnen sluiten bevinden zich op afstand bedienbare afsluiters
onder andere op de brandstoftanks in de machinekamer.
Een van deze snelsluitende afsluiters bevindt zich in de brandstof-
toevoerleiding naar de hulpmotoren en wel direct op de dagtank. Zo‟n af-
sluiter (quick closing valve) valt dicht door middel van een veer en voor-
komt zo de uitstroom van brandstof uit de tank in geval van nood. Het
sluitmechanisme is in geopende stand van de afsluiter geborgd. Het me-
chanisme is hier op afstand te bedienen met een hydraulische handpomp.
Door middel van een plunjer wordt de borg losgedrukt, de afsluiter valt dan
op veerdruk dicht.
Smeeroliesysteem
Op het fundatieframe van de motoren is een voorsmeerpomp bevestigd die
elk kwartier een minuut draait om de smeerolie door de te smeren delen
van de motor te pompen. Deze wordt aangedreven door een electromotor
die gevoed wordt door het hoofdbord. Deze voorsmering is voldoende om
op elk ogenblik de motor te starten zonder dat deze pomp nog eens extra
gaat draaien. Het leidingsysteem bestaat gedeeltelijk uit flexibele slangen.
3.3 Regulateur en overspeedbeveiliging hulpmotoren
Regulateur
Fabrikant: Barber Colman
Type: electronisch
De brandstoftoevoer wordt geregeld door electronische regulateurs die de
motoren op constant toerental houden bij vermogenswisselingen. Een op-
nemer (pick up) die het toerental meet, geeft dan een signaal door aan
electronica in een controlbox die de brandstofpomp bedient via een rege-
laar (actuator) en een mechanische overbrenging.
De actuator bestaat uit een spoel, kern en veer. Het bedienende asje is de
kern van de spoel. Wanneer de actuator spanningsloos wordt, trekt de veer
het asje terug in de stopstand van de brandstofpomp.
Het systeem is zo uitgevoerd dat wanneer er bijvoorbeeld een draad breuk
op zou treden in de toerental opneming, de actuator spanningsloos ge-
maakt wordt door de controlbox en de motor stopt. Ook de normale stop-
functie via de stopknop werkt op deze manier.
22 februari 2012
Pagina 11 van 37
Overspeedbeveiliging
De hulpmotoren hebben verschillende beveiligingen waaronder een over-
speedbeveiliging. Deze beveiliging tegen het in overtoeren geraken van
een motor was hier electrisch uitgevoerd. Deze overtoerenbeveiliging heeft
een aparte opnemer voor de toerenmeting en wordt geactiveerd door een
lokaal paneel op de motor. Dit systeem geeft, wanneer het geactiveerd
wordt door een te hoog toerental, een signaal naar de controlbox van de
regulateur die de spoel van de actuator spanningsloos maakt en zo op
veerdruk de brandstofpomp in stopstand trekt.
12
22 februari 2012
Pagina 12 van 37
Brandbestrijding- en beveiligingsmiddelen
4.1 Mobiele brandblusmiddelen
Het schip is uitgerust met poederblussers, CO2 blussers en een schuimlans
(foam applicator). Van de genoemde middelen bevinden zich op het dek
waar de brand uitbrak vier 12 kg poederblussers, een 50kg verrijdbare
poederblusser en de draagbare schuimlans. De schuimlans moet met
schuimvormend middel aangesloten worden op een brandslang.
(bijlage 9.5)
4.2 Vaste aangebrachte brandblusmiddelen
Gas
De machinekamer is met een vast CO2 brandblussysteem uitgevoerd. Via
een batterij CO2 voorraadflessen in een aparte kamer kan er CO2 toegela-
ten worden via leidingen en blaasmonden in de machinekamer.
CO2 is een verstikkend gas wat het vuur dooft door verdrijven van zuur-
stof, het heeft een zeer geringe koelende werking en het is dodelijk voor
mensen die zich in de ruimte bevinden die geblust wordt met CO2.
Het systeem is geheel onafhankelijk van de stroomvoorziening aan boord.
Water
Over het gehele schip bevinden zich brandkranen op aftakkingen van de
hoofdbrandblusleiding. Hierop kunnen brandblusslangen met spuitstukken
worden aangesloten. Het schip kan de hoofdbrandblusleiding met 2 hoofd-
brandbluspompen en 1 noodbrandbluspomp van buitenboordwater onder
druk voorzien. Alleen de noodbrandbluspomp was aangesloten op het
noodschakelbord.
Schuim
Aan dek bevinden zich schuimkanonnen om daar branden te kunnen be-
strijden in het ladinggedeelte, op dit systeem kunnen ook slangen aange-
sloten worden. Het schuim wordt verkregen door met een brandbluspomp
en een schuimpomp buitenboordwater te mengen met een schuimvormen-
de vloeistof. De pompen zijn aangesloten op het hoofdschakelbord.
4.3 Constructieve brandbeveiliging
De machinekamer dekken, schotten en deuren die aan de accommodatie
grenzen zijn geïsoleerd tegen hitte overdracht en zijn rookdicht. Dit voor-
komt of vertraagt uitbreiding van een brand naar aangrenzende ruimtes.
Verder zijn alle ventilatieopeningen van de machinekamer en accommoda-
tie sluitbaar d.m.v. brandkleppen om zo een brand te kunnen smoren of in
ieder geval zuurstoftoevoer te belemmeren.
(bijlage 9.5)
22 februari 2012
Pagina 13 van 37
De brand en de brandbestrijding
De Dutch Mate maakte een reis van Stade in Duitsland naar Rotterdam en
was op 31 oktober s‟ nachts aangekomen bij de Shell in de 1ste petroleum-
haven om een lading monopropyleneglycol te lossen.
Om 13:25 werd de bemanning gealarmeerd, de hoofdstroomvoorziening
aan boord was uitgevallen. De verlichting ging uit en men hoorde gebonk
en lawaai in de machinekamer en vlak daarna het brandalarm. De meeste
bemanningsleden zaten te eten in de messroom, anderen waren aan dek
bezig en sommigen lagen te slapen.
Het brandalarm ging vrijwel direct af en de werktuigkundigen zagen veel
rook in de machinekamer en vlammen bij de stuurboord hulpmotor. Daar-
op hebben de werktuigkundigen de brandstofsnelafsluiters gesloten en
noodstoppen van pompen en ventilatoren bediend. Ondertussen was de
noodgenerator gestart, deze zorgde voor de noodstroomvoorziening. De
brandkleppen van de ventilatieopeningen van de accommodatie en machi-
nekamer werden gesloten en brandslangen werden klaargemaakt.
Al snel zag men dat de brand niet met eenvoudige middelen te blussen was
en werd de machinekamer verlaten. Er was een telling van de bemanning
en er werden brandblusteams gevormd. Men was klaar voor het toelaten
van CO2 in de machinekamer. De terminal en de hulpdiensten waren al
geïnformeerd, aan dek werd de losoperatie gestopt en het manifold geslo-
ten, later werd ook de laadarm losgekoppeld van het schip.
De bedrijfsbrandweer van Shell kwam ter plaatse bij de steiger, later kwa-
men er incidentbestrijdingsvaartuigen van het havenbedrijf Rotterdam bij
het schip en arriveerde de gezamelijke brandweer.
Na overleg nam de regionale brandweer de algehele leiding over de opera-
tie en daarbij verleende de kapitein en een gedeelte van de bemanning
assistentie. De dekken en romp werden van buitenaf gekoeld met water.
Om 13:48 gaat de brandweer met de hoofdwerktuigkundige de machine-
kamer in. De kapitein geeft de order dat naast hijzelf alleen de 1ste - en 2de
stuurman, de hoofdwerktuigkundige, de pompman en een matroos aan
boord blijven, de rest van de bemanning gaat de wal op.
Er blijft brandstof lekken bij de hulpmotoren, de snelafsluiter bediening
wordt gecontroleerd. Later worden de afsluiters nog met de hand aange-
zet.
Het aanvalsteam in de machinekamer kan om 14:11 in eerste instantie
niet van schuim worden voorzien vanwege een defect aan boord van het
vaartuig RPA12. Deze taak wordt overgenomen door de RPA13.
Om 14:16 is de brand opgeschaald naar “zeer grote brand” vanwege een
verhoogde temperatuursmeting op de scheepshuid. De brandweer besluit
geen gebruik te maken van de CO2 installatie van het schip maar te wach-
ten op schuim. Uiteindelijk is er schuimaanvoer om 14:34 om de brand te
blussen. Om 15:00 is de brand uit.
14
22 februari 2012
Pagina 14 van 37
Bevindingen
6.1 Brand en overige schade
De hulpmotoren werden met onherstelbare schade aangetroffen. Van de
bakboordhulpmotor is een drijfstang door het motorblok naar buiten ge-
komen. Een lagerkap werd naar buiten geslingerd en de stuurboordkant
van de motor was gedeeltelijk verbrand.
De stuurboordhulpmotor is geheel uitgebrand. Verder hebben er hulpsys-
temen die in de buurt van de hulpmotoren stonden brandschade opgelopen
zoals compressoren en bedieningsapparatuur voor afsluiters.
Figuur 1: Links de drijfstang en het gat in de bakboordhulpmotor,
rechts de lagerkap van de drijfstang.
Door de hitte van de brand waren de lichtmetalen onderdelen van de mo-
toren gesmolten. De brandstof- en smeerolieslangen werden verbrand
aangetroffen. Er is een gat ontstaan in het brandstoffilter van de stuur-
boordhulpmotor en op die motor is een opening ontstaan in de brand-
stofretourleiding.
De ruimte op het bovengelegen dek had geen brandschade opgelopen. Het
stalen dek zelf en de verstevigingsdelen waren vervormd door de hitte.
Figuur 2: De hulpmotoren na de brand (naar voorschip gezien)
22 februari 2012
Pagina 15 van 37
6.2 Los stangenstelsel tussen brandstofpomp en regulateur
De regelstang van de brandstofpomp van de bakboordhulpmotor werd be-
diend door een elektronische regulateur via een hefboom en een stang. Het
moertje van het (borst)boutje wat de stang met de hefboom verbond was
weg, de stang hing los, het boutje was eruit.
Onderzoek op de stuurboordmotor leerde dat het draadeinde van het
borstboutje, te kort was waardoor het zelfborgende moertje er niet geheel
opgedraaid kon worden. De laatste draadgangen van zo‟n moertje zijn
voorzien van een kunststof ring die voor de borgende werking zorgt.
Figuur 3: Losse verbinding tussen regulateur en brandstofpomp van
de bakboordhulpmotor
Figuur 4: Te kort borstboutje in de verbinding van de regulateur
met de brandstofpomp van de stuurboordhulpmotor
6.3 Brandstofsysteem
Snelafsluiters en leidingsysteem
De op afstand bedienbare snelafsluiters in het brandstofsysteem van de
hulpmotoren werden gesloten aangetroffen. De loop van de brandstoflei-
ding was vanaf de snelafsluiter op de dagtank in de werkplaats direct naar
beneden door het dek en onderlangs naar de hulpmotor waar de leiding
weer bovendeks kwam. De lengte van de leiding (diameter ongeveer 25
mm) was 15 á 20 meter.
16
22 februari 2012
Pagina 16 van 37
Opengebarsten brandstoffilter
Het filterhuis van het duplexfilter op de stuurboordhulpmotor was bescha-
digd. Het filterhuis van het achterste element was opengebarsten en er zat
een gat in. De kraan van het duplexfilter stond in de middenstand (beide
filters in gebruik). Het gedeelte van het filter onder en rond het gat was
niet zwart geblakerd of verbrand, dit duidt op lekkage uit het filter tijdens
de brand.
Er was een drukregelklep geplaatst in de brandstofretourleiding. Deze lei-
ding heeft vrije doorgang terug naar de dag tank.
Figuur 5: Brandstof duplex filter van de verbrande stuurboordhulp-
motor
Figuur 6: Detail van de beschadiging van het brandstoffilter van de
stuurboordhulpmotor
22 februari 2012
Pagina 17 van 37
Opening in de brandstofretourleiding
Op de stuurboordhulpmotor werd een opening in de retourleiding gevon-
den. Het betrof een T-stuk met daaraan een bochtstukje met een open
eind. Bij nader onderzoek op de andere hulpmotor, blijkt hier een koperen
leiding in gesoldeerd te zijn met daaraan een afgeblind kogelafsluitertje.
Het missende onderdeel (kogelkraan met stukje koperen leiding) is onder
de motor teruggevonden.
Figuur 7: Links het bochtstuk met open eind op de stuurboord-
hulpmotor, rechts het nog intacte leidingwerk met kogelkraan op de
bakboordhulpmotor
6.4 Alarm log controlekamer
De alarmgeschiedenis en of de machinekamer bemand of onbemand was
werd uitgeprint, men kan de tijd en datum en de omschrijving van het
alarm terugvinden.
Op het alarm log van 31/10/10 is te zien dat om 12:45:28 het machine-
kameralarmsysteem op onbemand gezet werd.
Na dit moment is de eerste informatie die te zien is in het log “ps over-
speed” zonder tijdsaanduiding. Dan om 14:23:24 komen er verschillende
alarmen tegelijkertijd. (bijlage 9.4)
6.5 Rookontwikkeling
De rookontwikkeling was zo hevig dat de werktuigkundigen die als eerste
de machinekamer inkwamen al niet veel meer zagen. Door het raampje in
de deur van controlekamer die zich vlak voor de hulpmotoren bevond zag
de hoofdmachinist vlammen aan de onderkant van de stuurboord hulpmo-
tor. Al snel was er niets meer te zien door de hevige rookontwikkeling on-
danks de brandende noodverlichting. De mobiele brandbestrijdingsmidde-
len in de machinekamer konden niet meer bereikt worden. Dat de deuren
die de afzonderlijke ruimtes van de brand af moesten sluiten dicht waren
tijdens de brand kon men zien aan de zwart geblakerde kant aan de
brandzijde.
18
22 februari 2012
Pagina 18 van 37
6.6 Het onderhoud van de hulpmotoren.
In de geschiedenis van het onderhoudsprogramma van het schip is het
gepleegde onderhoud terug te vinden.
Het laatste grote onderhoud aan de bakboord hulpmotor is uitgevoerd op
31 mei 2009. De hulpmotor is toen compleet overhaalt in eigen beheer
door de werktuigkundigen en de technische dienst van de rederij.
Er is toen ook onderhoud gepleegd aan de regulateur en overbrenging naar
de brandstofpomp. Er wordt omschreven in het onderhoudslog dat de slag
van de regelstang van de brandstofpomp gecontroleerd en versteld is en
verder is er een potmeter voor de toerenverstelling vernieuwd. Beide
actuators van de regulateurs zijn toen overhaalt en afgeregeld door een
externe expert.
De periodieke controle van de regulateur staat als volgt in het
onderhoudssysteem: Aandrijving regulateur en overbrenging naar
brandstofpompen controleren. Deze controle wordt om de 5000 draaiuren
uitgevoerd.
6.7 Acties van de rederij na het ongeval
De rederij heeft het ongeval onderzocht en hiervan een rapport opge-
maakt, de bevindingen zijn besproken met het klassen-bureau Lloyds Re-
gister. Met dit klassen-bureau is een external audit aan boord uitgevoerd.
De oorzaak van de ramp is volgens de rederij menselijk falen in combina-
tie met het ontwerp van de installatie. Het losgetrilde moertje van de ver-
binding tussen de regulateur en de brandstofpomp was de onderliggende
oorzaak. Men achtte het erg moeilijk om te zien of de zelfborgende moer
goed geïnstalleerd was door de plaats op de motor. Men heeft alle schepen
opgedragen om de borging van de overbrenging te controleren. De rederij
gaat hun bestaande schepen die hetzelfde zijn uitgerust aanpassen met
een extra stopspoel op de brandstofpomp.
De koperen gesoldeerde leidingstukjes ook aangetroffen op een zusterschip
zijn vervangen door staal leidingwerk met stalen koppelingen. De kogel-
kranen met teflon afdichtingsringen zijn vervangen door geheel stalen af-
sluiters. De snelafsluiter van de dieselolie dagtank is geïnspecteerd en ver-
vangen, deze vertoonde een beschadiging op de klepzitting.
De rederij van een reeds verkocht zusterschip is door Essberger ingelicht
over het ongeval en de bevindingen zijn met deze scheepsbeheerder ge-
deeld.
22 februari 2012
Pagina 19 van 37
Analyse
7.1 Ontstaan van de brand
Het losraken van de brandstofregelstang van de bakboordhulpmotor, is
veroorzaakt door lostrillen van het niet geborgde moertje.
De losgetrilde verbinding van de regulateur zorgde ervoor dat de hulpmo-
tor niet meer op de gewenste toeren gehouden kon worden doordat de
brandstoftoevoer niet meer geregeld werd. Op een gegeven moment is de
generator van het hoofdschakelbord afgesloten door de spanningsbeveili-
ging.
Het schip had een black out, toen dit gebeurde was plotseling de belasting
van de hulpmotor weg. De brandstofregelstang van de hogedrukbrandstof-
pomp was in dezelfde stand blijven staan, de onbelaste motor kreeg veel
te veel brandstof en het toerental nam enorm toe. De overspeedbeveiliging
kon de motor niet stoppen omdat deze via dezelfde losgetrilde stang de
brandstofpomp in de stop stand moest zetten. De krachten van de massa‟s
van de draaiende delen werden de motor te veel en deze richtten grote
schade aan. Het drijfwerk van de bakboordhulpmotor werd zo heet dat de
smeerolie en smeeroliedamp waarschijnlijk is gaan branden toen de onder-
delen door het motorblok sloegen.
Op het moment dat de bakboordgenerator van het hoofdschakelbord afge-
sloten werd, startte de „stand by‟ staande stuurboordhulpmotor en deze
heeft kort het hoofdbord gevoed. Het brandstofsysteem van deze motor is
gaan lekken door de ontstane brand in de bakboord hulpmotor.
Aan de schade van het achterste brandstoffilter is te zien dat deze is open-
gebarsten (door de hitte van de brand). Verder is een opening in de retour-
leiding gevonden door een in de brand losgelaten verbinding van een lei-
dingstuk.
7.2 Ontstekingsbron
In eerste instantie waren de ontstekingsbronnen dus de zeer heet gewor-
den draaiende delen van de bakboordshulpmotor en de smeerolie zelf. De
normale hete delen van de hulpmotoren zoals de uitlaten en turbo‟s waren
goed geiïsoleerd.
7.3 Voeding van de brand
De brand werd gevoed door de smeerolie van de bakboordshulpmotor, de
brandstof van de stuurboordhulpmotor en brandbare onderdelen van de
motoren en bekabeling. Of er brandbare stoffen in de lekbak onder de mo-
tor lagen is niet bekend, de overige lekbakken in de machinekamer waren
schoon.
De opstartende stuurboordhulpmotor is na de black-out blijven draaien,
wanneer deze motor is gestopt is niet bekend. De motor kan onder andere
gestopt zijn door het afsluiten van de brandstoftoevoerleiding met de snel-
afsluiter.
20
22 februari 2012
Pagina 20 van 37
Brandstoffilter
De werktuigkundigen verklaarden dat het gebruikelijk was om één filter in
bedrijf te hebben en de andere schoon en klaar voor gebruik te houden.
Het filter wat niet in bedrijf is, is geheel afgesloten.
Een openbarstend filter is als volgt te verklaren:
Het dichtstaande achterste filter werd heet in de brand en het materiaal
verzwakte, de druk in het filter liep op en het barstte open. Dat het open
gebarsten filter is blijven lekken terwijl deze dicht stond kan te wijten zijn
aan inwendige lekkage via afdichtingsringen (dit kan door de brand veroor-
zaakt zijn).
De kraan op het duplexfilter werd echter in de middenstand aangetroffen,
het filter kan zijn druk in de retourleiding kwijt via de regelklep na de ho-
gedrukbrandstofpomp, deze opent pas bij 3,5 bar. (zie bijlage 1) Het door
de brand verzwakte materiaal van het filter is door deze druk opengebar-
sten.
Brandstofleidingsysteem
De loop van de brandstoftoevoerleiding van de hulpmotoren ging na de
snelafsluiter onderaan de dagtank direct door het dek naar beneden. De
gehele leiding bevond zich onder het dek van de hulpmotoren en was to-
taal ongeveer 15 á 20 meter lang. De toevoer leiding kwam pas bij de
hulpmotoren weer bovendeks en was daar aangesloten op het brandstof-
systeem van de hulpmotoren. Er zou dus geen statische brandstofdruk
van de toevoerleiding op zich op de lekopeningen van de hulpmotor zijn
gekomen wanneer de snelafsluiter op de tank goed af zou sluiten (bevind
zich onderaan de tank). Dit is ook geconstateerd door de inspectie, bij een
goed afsluitende afsluiter op de tank lekte er geen brandstof uit de bij de
motor losgehaalde toevoer leiding.
Voor de loop van de retourleiding geldt hetzelfde met dit verschil dat deze
bovenin de dagtank uitkomt. Wanneer de toevoer dicht staat en het brand-
stofsysteem bij de motor lekt, loopt van de retourleiding wel een gedeelte
leeg. De inspectie heeft vastgesteld dat na het loshalen van de retour lei-
ding (na circulatie van de brandstof door het leidingsysteem) aan de motor
er ongeveer 3 liter brandstof uitloopt en dan stopt met lekken.
Brandstofsnelafsluiter
Na de brand was er volgens verklaringen geringe brandstoflekkage op de
stuurboordhulpmotor. Door de inspectie is met het testen van de snelaf-
sluiter naderhand vastgesteld dat deze niet altijd goed afdichtte op de
veerdruk alleen. Bij de eerste keer van een serie van drie testen bleef de
afsluiter behoorlijk lekken. Het is dus mogelijk dat de afsluiter gelekt heeft
tijdens de brand.
Opening in de brandstofretourleiding
Een gesoldeerde verbinding in de brandstofretour van de stuurboordhulp-
motor is door de brand losgekomen. De hierdoor ontstane opening bevond
zich op dezelfde hoogte als het gat in het filter. Het is mogelijk dat er met
een lekkende snelafsluiter op de tank via deze opening brandstof heeft
gelekt.
22 februari 2012
Pagina 21 van 37
Het onderzoeksrapport van de rederij bevestigt dat het hier ging om een
met tin gesoldeerde verbinding.
Voorsmeerpomp
De voorsmeerpomp draait niet wanneer de motor draait, bij een black-out
draait de pomp zeker niet (gevoed door hoofdbord). Tijdens de brand heeft
de pomp dus niet gedraaid en zo de brand niet gevoed.
Flexibele slangen
De reserveslangen van de hulpmotoren waren van een origineel type gele-
verd door de vertegenwoordiger van de motorfabrikant. Volgens de rederij
bevonden zich dezelfde slangen op de motoren.
7.4 Brand bestrijding
De bemanning
De brand en de rookontwikkeling was bij de ontdekking ervan al te groot
om nog met de aanwezige mobiele brandblusmiddelen de brand te bestrij-
den volgens de bemanning. De bemanning neemt dan maatregelen die
verdere uitbreiding van de brand voorkomen, en maakt zich klaar om CO2
toe te laten.
De hulpdiensten
Als de brandweer aan boord komt neemt deze na overleg het commando
over. Er wordt besloten om de brand aan te vallen met schuim. In eerste
instantie was het een kleine brand die hiermee snel te blussen zou zijn. De
incidentbestrijdingsvaartuigen van het Havenbedrijf die bij het schip waren
zouden direct schuim moeten kunnen leveren aan de brandweer. Vanwege
een defect aan boord van één van de vaartuigen vergde het meer tijd
voordat er schuim beschikbaar was.
De vaste brandblusinstallatie van de machinekamer van het schip (met
blusgas CO2) was klaar voor gebruik. Er werd echter bewust geen gebruik
van gemaakt door de brandweer. De brandweer laat, als er alternatieve
blusmiddelen voorhanden zijn, bij een ontwikkelde brand bij voorkeur geen
CO2 toe4. Een ontwikkelde brand is volgens hen een brand waarbij er al
een dikke rooklaag aanwezig is.
De voornaamste reden om geen CO2 toe te laten is voor de brandweer het
risico van een explosie. De explosie kan volgens de brandweer ontstaan als
bij een gevorderde brand CO2 wordt toegelaten in een ruimte waar zich
onverbrande brandbare gassen (veroorzaakt door onvolkomen verbran-
ding) bevinden zoals koolmonoxide (CO). De blaasmonden van het vaste
leidingwerk van de CO2 blusinstallatie bevinden zich tegen het onderdeks,
daar waar ook de brandbare gassen zich verzamelen. Het toelaten van
CO2 kan statische elektriciteit opwekken wat gepaard kan gaan met von-
ken. Deze vonken kunnen volgens de brandweer een explosie van de
brandbare gassen veroorzaken.
Het bovenstaande is de visie van de brandweer en van het Havenbedrijf,
de onderbouwing is theoretisch, het komt niet voor in hun les of leerstof.
4 Wat verder meespeelde is de ervaring van de brandweer dat de brandwerendheid en gasdichtheid van
compartimenten vaak niet in orde is in gebouwen en schepen. En dat het meer tijd kost om een brand
te blussen met CO2 omdat men lang moet wachten totdat de temperatuur voldoende is gedaald alvo-
rens een ruimte weer te betreden.
22
22 februari 2012
Pagina 22 van 37
CO2 en statische electriciteit
Het is bij de IMO (International Maritime Organisation) bekend dat er stati-
sche electriciteit ontstaat bij het toelaten van CO2 via een vaste brandblus-
installatie. Het wordt niet als een risico gezien bij brandbestrijding in ma-
chineruimtes. Er zijn bij de inspectie geen gevallen bekend waarbij het
toelaten van CO2 via een vaste installatie bij een machinekamerbrand tot
een explosie heeft geleid. Wel wordt in paragraaf 9.1.1.2 van regulation 10
van de SOLAS een tekstplaat verplicht gesteld op de bedieningskast van de
vaste CO2 brandblusinstallatie van ladingpompkamers. De installatie mag
namelijk alleen gebruikt worden om branden te blussen en niet om een
pompkamer te inerten vanwege het elektrostatisch ontstekingsgevaar.
Schuimsysteem dek
Tijdens de brand had men voor de stroomvoorziening alleen een noodge-
nerator ter beschikking. Er was geen mogelijkheid om met de eigen schui-
minstallatie van dek, met behulp van een slang de machinekamer in, de
brand te blussen. De schuiminstallatie wordt gevoed door een schuimpomp
en een hoofdbrandbluspomp, die samen een schuimvormig mengsel onder
druk produceren. Deze pompen worden niet door het noodbord gevoed. De
installatie is bedoeld om aan dek in de ladingzone een eventuele brand te
kunnen bestrijden.
7.5 Overspeedbeveiliging
Een overspeedbeveiliging is verplicht gesteld om in te grijpen als de regu-
lateur het gewenste toerental te veel gaat overschrijden door een storing
en de machine laat stoppen voordat er schade ontstaat.
Regels klassenbureau
Volgens de regels van klassenbureau Lloyds Register dient een overspeed-
beveiliging van een verbrandingsmotor onafhankelijk te zijn van een regu-
lateur. De beveiliging was hier onafhankelijk, echter werd wel het stop
mechanisme van de regulateur gebruikt dat bestond uit een veer en een as
die de brandstofpomp in stop stand moesten trekken zodra de regulateur
spanningsloos werd.
Het systeem voldoet volgens Lloyds Register aan de eisen. Wanneer cor-
rect gemonteerd en regelmatig geïnspecteerd is het risico van een dergelij-
ke uitvoering zeer laag.
Extra stopmechanisme
Er zijn ook uitvoeringen van dezelfde installaties waarbij er een extra stop-
spoel op dezelfde brandstofregelstang is geplaatst aan de andere kant van
de brandstofpomp. Hierbij is het systeem dubbel uitgevoerd, het over-
speedsignaal activeert de stopspoel én maakt de actuator van de regula-
teur spanningsloos. Zie figuur 8, dit zijn foto‟s van een zusterschip van de
Dutch Mate met dezelfde hulpmotoren waarbij er wel een extra stopmoge-
lijkheid aanwezig is.
22 februari 2012
Pagina 23 van 37
Figuur 8 Zusterschip: links de regulateur en op de rechter foto is de
extra stopspoel aan de andere kant van de brandstofpomp te zien.
Instructies van de fabrikant
In huidige instructies van de fabrikant beveelt deze aan om een onafhan-
kelijke stopbeveiliging tegen overtoeren te plaatsten, een z.g.n.
„overspeed shutdown device‟.
Figuur 9 Barber Colman safety instruktie
7.6 Alarmlog machinekamer
De printer van de machinekameralarmering in de controlekamer was aan-
gesloten op een stopcontact dat gevoed werd door 220 volt van het hoofd-
schakelbord.
De regel „ps overspeed‟ op de uitgeprinte pagina van het alarmlog zal dui-
den op de bakboordhulpmotor, er is geen tijdsaanduiding bij.
Volgens verklaringen had men al direct te maken met een black-out op het
hoofdbord na het in overspeed raken van de bakboordhulpmotor. De door
de black-out veroorzaakte alarmen zijn te zien om 14:23:24 op de alarm-
print (de boordtijd is dan een uur vroeger). Voorafgaand aan het „ps over-
speed‟ alarm is geen enkel ander alarm van de bakboordhulpmotor, de
generator of van het hoofdschakelbord te zien; het blijkt erg snel gegaan
te zijn. (bijlage 9.4)
24
22 februari 2012
Pagina 24 van 37
7.7 Lokaal vast brandblussysteem
Hoewel het schip niet uitgerust was met een lokaal vast brandblussysteem,
en ook niet verplicht was zo‟n systeem te hebben geeft dit onderzoek aan-
leiding om het onder de aandacht te brengen.
Een watermistsysteem is een lokaal aangebracht vast brandblussysteem in
machineruimtes waar verbrandingsmotoren, ketels of brandstofreinigers
die met verhitte brandstof werken zich bevinden.
Bij onbemande machinekamers moet het systeem zowel automatisch (ge-
activeerd door rook- en vlamsensoren) als met de hand te bedienen zijn.
Bij bemande machinekamers kan volstaan worden met handbediening
De machines in de ruimtes met een geactiveerd watermist systeem moeten
in bedrijf kunnen blijven. Het personeel moet aanwezig kunnen blijven in
de ruimtes met een geactiveerd systeem.
Bij activeren van het systeem wordt water of een vergelijkbaar medium
onder hoge druk door verstuivers geperst. Er ontstaat met een geringe
hoeveelheid water een nevel die een verstikkende en koelende werking
heeft, bovendien slaat de nevel de rook neer. Met een geactiveerd systeem
boven bijvoorbeeld een brandende hulpmotor heeft men meer kans de
brand onder controle te houden of te blussen.
22 februari 2012
Pagina 25 van 37
Conclusies, leringen en aanbevelingen
8.1 Conclusies
Hulpmotor in overspeed
De overspeedbeveiliging voldeed aan de wetgeving en regels van het klas-
senbureau. Echter doordat de montage van de regulateur overbrenging
naar de brandstofpomp niet correct is uitgevoerd kon de hulpmotor in
overspeed geraken. De monteur of de werktuigkundigen hebben niet op-
gemerkt dat het borstboutje van de overbrenging te kort was waardoor de
bijbehorende moer niet zelfborgend was. Als het systeem uitgerust zou zijn
met een extra stopspoel zoals op een zusterschip het geval was, dan had
de overspeedbeveiliging de motor nog kunnen stoppen.
Brandstofsysteem hulpmotoren
Er is op ondeugdelijke wijze een stukje leiding gemonteerd in het brand-
stofsysteem van de hulpmotoren. De functie5 ervan en de monteerdatum
zijn onbekend bij de bemanning en de scheepsbeheerder. Het leidinkje is
losgesmolten in de brand en heeft mogelijk brandstof gelekt. De snelafslui-
ter van de brandstof naar de hulpmotoren werd op afstand gesloten maar
bleef lekken.
Noodmaatregelen van de bemanning
De brand en rookontwikkeling was meteen al te hevig om nog met de mo-
biele middelen in de machinekamer de brand te bestrijden.
Daarop heeft de bemanning van de Dutch Mate adequaat gehandeld door
de noodstoppen te activeren en de machinekamer af te sluiten. Hierdoor is
uitbreiding van de brand voorkomen.
De hulpdiensten
De hulpdiensten waren zeer snel ter plaatse, echter doordat er lange tijd
geen schuim beschikbaar was door een storing aan boord van een inci-
dentbestrijdingsvaartuig en men er bewust voor koos geen CO2 toe te
laten en daardoor moest wachten op schuim, heeft het langer geduurd
voordat de brand meester was. Toen er eenmaal schuimaanvoer was, had
de brandweer de brand snel geblust.
CO2 toelaten bij een machinekamerbrand
Er zijn bij de inspectie geen gevallen bekend van explosies veroorzaakt
door het toelaten van CO2 bij machinekamerbranden. Dat er statische
electriciteit kan ontstaan is bekend bij de International Maritime Organisa-
tion. Dit wordt niet als risico gezien als de installatie gebruikt wordt voor
brandbestrijding.
5 Tijdens de bespreking van het concept rapport heeft de rederij verklaard dat het om een aftap gaat die
gebruikt wordt bij onderhoudswerkzaamheden.
26
22 februari 2012
Pagina 26 van 37
Brandwerende isolatie
De isolatie van het ongekoelde dek boven de hulpmotoren heeft ondanks
de brandtijd van ongeveer anderhalf uur voorkomen dat de brand over-
sloeg naar de accommodatie. De 60 minuten brandwerendheid van de iso-
latie was dus al ruim overschreden door het wachten op schuim.
Lokaal vast aangebracht brandblussysteem
De IMO (International Maritime Organisation) heeft, schepen die gebouwd
zijn vanaf 2002, verplicht om een watermist of hi-fog systeem te hebben in
de machinekamer. Zo‟n systeem dient ervoor een brand en de rookontwik-
keling onder controle houden. In een zeer vroeg stadium van een brand
kan het systeem al (automatisch) geactiveerd worden. De bemanning heeft
dan een grotere kans om de brand te blussen met de beschikbare middelen
of meer tijd om andere maatregelen te nemen. De Dutch Mate was niet
met zo‟n systeem uitgerust en was hier ook niet toe verplicht omdat de kiel
van het schip in 1988 gelegd is.
(Zie bijlage 3)
8.2 Leringen
Borging van onderdelen
De borging van cruciale overbrengingen zoals bouten en moeren van een
hefboom van een regulateur moet zeer zorgvuldig aangebracht en frequent
gecontroleerd worden. Gebruik hiervoor originele of gelijkwaardige onder-
delen.
Brandstofsnelafsluiter
Het periodiek testen van een brandstofsnelafsluiter door de afstandbedie-
ning te activeren garandeert nog geen goed sluitende afsluiter.
Verbindingen van brandstofleidingen
De soldeerverbinding in de lagedrukbrandstofleiding is niet toegestaan en
is een zwak punt gebleken.
22 februari 2012
Pagina 27 van 37
8.3 Aanbevelingen
Aan alle schepen
Bestaande vergelijkbare uitvoeringen van overspeedbeveiligingen mee-
nemen in de risicoanalyse.
Het verdient de aanbeveling om periodiek de conditie te bepalen van een
snelafsluiter.
Aan de rederij en bemanning
De frequentie van de periodieke controle van de overbrenging tussen de
regulateur en de brandstofpomp verkorten.
Een aanpassing aan een brandstofsysteem toetsen aan de wetgeving en
regels van klassenbureaus, een aantekening in de onderhoudsgeschiedenis
maken waarom en hoe dit gedaan is en het leidingschema aan passen.
Aan de inspectie
Het onder de aandacht brengen van de leringen en aanbevelingen van
dit rapport bij zeevarenden door publicatie
Aan het klassebureau en inspectie
Het meenemen van de bevindingen en leringen uit dit rapport in de
surveys en inspecties aan boord.
Aan de brandweer en het Havenbedrijf
Het incident evalueren en nader onderzoek te verrichten naar inzettac-
tieken en de consequenties daarvan6.
6 Bij de bespreking van het rapport werd duidelijk dat de brandweer maatregelen neemt om bij een
dergelijk incident direct een dubbele schuimaanvoer aan te leggen.
28
22 februari 2012
Pagina 28 van 37
Bijlage
9.1 Relevante wetgeving en klassenbureau regels
9.2 Brandstofschema hulpmotoren
9.3 Snelafsluiters op de dieseloliedagtank
9.4 Alarmlog machinekamer
9.5 Veiligheidsplan
22 februari 2012
Pagina 29 van 37
9.1 Relevante wetgeving en klasse regels
Overspeedbeveiliging
SOLAS Chapter II-1 regulation 27.1 Machinery
Where risk from overspeeding of machinery exists, means shall be pro-
vided to ensure that the safe speed is not exceeded.
Dit betekent dat daar waar een risico bestaat dat machines in overtoeren
kunnen raken daar maatregelen getroffen moeten worden zodat het veilige
toerental niet overschreden wordt.
Regels klassenbureau
Lloyds Register geeft in hun regels aan dat hulpmotoren van 220 KW of
meer een overspeedbeveiliging moeten hebben. Over deze beveiliging
wordt dan gezegd dat deze inclusief de aandrijving daarvan onafhankelijk
van de regulateur moet zijn. (Section safety arrangement for engines)
“The overspeed protective device, including it‟s driving mechanism, is to be
independent of the governer”.
Brandstofleidingen
SOLAS Chapter II-2 Regulation 4 par 2.2.5.1
Brandstofleidingen en afsluiters moeten volgens de Solas gemaakt zijn van
staal of ander goedgekeurd materiaal. Het toepassen van flexibele leidin-
gen zoals slangen moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Wanneer
deze wel toegepast worden moeten deze van brandbestendige materialen
en van voldoenden sterkte zijn (ISO15540).
MSC 1321 part 2 hoofdstuk 1 regel 6.1 design
Deze circulaire zegt in deze regel dat koperen leidingen waar toegestaan
“brazed” moeten zijn. Dit betekent hard-gesoldeerd met een goedgekeurde
koper- of zilverlegering.
MSC 1321 part 2 hoofdstuk 1 regel 1.3.5
Hierin wordt het gebruik van koperen en aluminium leidingen afgeraden.
Klassenbureau-regels voor brandstofleidingen
Brandstofleidingen moeten van staal of gelijkwaardig goedgekeurd materi-
aal zijn met gelaste of geflensde verbindingen.
Lage druk brandstofleidingen, moeten geschikt zijn voor een druk van niet
minder dan 6,9 bar. Als de boring van deze leidingen minder dan 25 milli-
meter is, mogen deze van naadloos getrokken koper of koperlegering zijn.
Flexibele slangen zijn toegestaan om trillingen tussen motoren en vaste
brandstofleidingen op te vangen, mits van een goedgekeurd type.
30
22 februari 2012
Pagina 30 van 37
Brandwerende isolatie
SOLAS Chapter II-2 Regulation 3.2
A60 geiïsoleerd betekent: een afscheiding van ruimtes geiïsoleerd met niet
brandbare goedgekeurde materialen waarvan de niet aan de brand bloot-
gestelde zijde van het stalen verstevigde dek of schot niet meer dan 140
graden boven de oorspronkelijke temperatuur uitkomt na een tijd van 60
minuten. Bovendien mag binnen de 60 minuten de temperatuur op geen
enkel punt, inclusief elke verbinding, meer dan 180 graden boven de oor-
spronkelijke temperatuur uitkomen.
Snelafsluiter
Snelafsluiters moeten worden aangebracht volgens de SOLAS Chapter II-2
regulation 4 par 2.2.3.4. Brandstofleidingen die wanneer beschadigd kun-
nen gaan lekken uit een opslagtank, dag- of bezinktank van 500 liter of
meer moeten voorzien zijn van een afsluiter direkt op de tank. Deze afslui-
ter moet op afstand te bedienen zijn vanaf een veilige plek buiten deze
ruimte.
Schuiminstallatie dek
SOLAS Chapter II-2 regulation 10 par 8.1
De schuiminstallatie aan dek is verplicht voor alle tankers en is bedoeld om
branden te bestrijden in de lading zone. Het is ook volgens de regelgeving
geen vereiste om de pompen van het systeem gevoed te hebben via het
noodbord.
Lokaal vast brandblussysteem
SOLAS Chapter II-2 Regulation 10.5.6
Vrachtschepen gebouwd op of na 1 juli 2002 met een gross tonnage van
2000 ton of meer moeten in machinekamers van 500m3 of meer als aan-
vulling op de vaste brandblusinstallatie zoals b.v. een CO2 systeem be-
schermd zijn met een watermist of hi-fog systeem. De ruimtes waar hoofd-
of hulpmotoren, ketels, incinerators of brandstofseparatoren die met ver-
hitte brandstof werken staan moeten met zo‟n systeem beschermd worden.
22 februari 2012
Pagina 31 van 37
9.2 Brandstofschema hulpmotoren
32
22 februari 2012
Pagina 32 van 37
9.3 Snelafsluiters op de dieseloliedagtank
22 februari 2012
Pagina 33 van 37
9.4 Alarmlog machinekamer
34
22 februari 2012
Pagina 34 van 37
9.5 Veiligheidsplan
Het E-dek met aan bakboord de hulpmotoren en aan de stuurboord de
grote poederblusser en de foamapplicator.
Het D-dek het geïsoleerde dek boven de hulpmotoren is gearceerd.
22 februari 2012
Pagina 35 van 37
Pagina 37 van 37
22 februari 2012
Dodelijk ongeval aan boord van een Nederlandse vrieshektrawler 7 september 2011
Dit is een uitgave van de
Inspectie Leefomgeving en Transport
Postbus 16191 | 2509 bd Den Haag www.ilent.nl | twitter: @inspectieLenT
Februari 2012