M Ter Braak - Tweede Gezicht

286
MENNO TER BRAAK In de serie FOLEMPRISE uitgegeven to 's -Gravenhage door L. J. C. Boucher zijn verschenen : HET ZIJDEN HARNAS door Jacques de Baisieux in de bewerking van E. du Perron genummerde ex. op japansch papier, fl. 10.— loo genummerde ex. op Hollandsch papier, fl. 4.50 GEDICHTEN (1907-1934) door J. Greshoff Inleiding door Mr. J. C. Bloem Bibliographie door G. H. 's -Gravesande Portret door John Buckland Wright 15 genummerde ex. op Fabriano Ciconia Handmade en gebonden in geheel marokijn, fl. 2 5 .- 600 ex. op zwaar wit velijn Allura en gebonden in buckram, fl. 4.90 HET TWEEDE GEZICHT ESSAYS Door den schqver elf verzorgde uitgave ner verzamelde essays met een biblio- graphic door G. H. 's-Gravesande. John BucVand Fright graveerde voor doze uitgave een portret in bout. Er ?. , n boo exemplaren gedrukt op zwaar wit vel in Allura, gebonden in buck- ram a fl. 4.90, en i 5 exemplaren op Valin Vidalon, gebonden in marok#n aft. 25, FOLEMPRISE V

description

Menno ter Braak

Transcript of M Ter Braak - Tweede Gezicht

  • MENNOTER BRAAK

    In de serieFOLEMPRISE

    uitgegeven to 's -Gravenhage doorL. J. C. Boucher

    zijn verschenen :HET ZIJDEN HARNAS

    doorJacques de Baisieux

    in de bewerking vanE. du Perron

    genummerde ex. opjapansch papier, fl. 10.loo genummerde ex. opHollandsch papier, fl. 4.50

    GEDICHTEN (1907-1934)door

    J. GreshoffInleiding door Mr. J. C. Bloem

    Bibliographie door G. H. 's -GravesandePortret door John Buckland Wright

    15 genummerde ex. opFabriano Ciconia Handmade

    en gebonden in geheel marokijn, fl. 2 5 .-600 ex. op zwaar wit velijn

    Allura en gebonden in buckram, fl. 4.90

    HET TWEEDEGEZICHT

    ESSAYS

    Door den schqver elf verzorgde uitgavener verzamelde essays met een biblio-

    graphic door G. H. 's-Gravesande. JohnBucVand Fright graveerde voor doze

    uitgave een portret in bout.Er ?., n boo exemplaren gedrukt opzwaar wit vel in Allura, gebonden in buck-ram a fl. 4.90, en i 5 exemplaren op ValinVidalon, gebonden in marok#n aft. 25,

    FOLEMPRISE

    V

  • HET TWEEDE GEZICHT

  • MENNO TER BRAAK

    HET TWEEDE

    GEZICHT

    Het tweede gezicht

    blfrft in de schaduw

    FOLEMPRISE' S-GRAVENHAGE MCMXXXV

  • VERZAMELDE ESSAYSBIBLIOGRAPHIE DOOR G. H. 'S-GRAVESANDE

    PORTRET GEGRAVEERD DOOR J. BUCKLAND WRIGHT

  • Aan M. van Crevelop Voensdagmiddag

  • HET T WEEDE GEZICHT

    Volgens sommige autoriteiten, Wier competentie ik geens-rins beoordeelen kan en wil, is het tweede gezicht eenmystieke gave. Dat de schrjver van deze opstellen van diegave volkomen gespeend is, zal men op bet eerste gezichtreeds widen aannemen; z07 tweede ,gezicht op de onder-werpen, waarover in dozen bundel wordt gesproken, is geenvisioen en evenmin een geinspireerd mirakel; bet tweedegezicht b4 ft in de schaduw. De titel van bet boek geeftslechts aan, dat er bier niet naar groote philosophen, grootekunstenaars, groote staatslieden, groote specialisten wordtgezocht, maar naar de wezens, die zich achter de maskersvan doze cultuurrollen hebben verborgen en er vaakzoozeermee z#n samengegroeid, dat z# het ze/f heiligschennisachten van een maskerade to spreken.Vellicht bescbouwt menigeen dit masker-complex" alseen van m?/n ongeneeslke dwanggedachten; bet z# zoo. Dedwanggedachte zou echter kunnen z#n ontstaan door eendwangvoorstelling in de cultureele kringen der maatschapp,die er belang 4 hebben, dat er over bet tweede gezicht zooweinig mogelk gesproken wordt. Daarover wordt in beteerste o_pstel, Een Studie in Schaduw, gehandeld; het is,min of meer toevallig, Oswald Spengler, Wiens tweede ge-zicht bier in de schaduw blfrft. Sedert dien hoorde ikSpengler spreken en kreeg ik bet vermoeden, dat h# eenslecht voorbeeld geweest is; zoover leek de man, dien ikvoor 124 rag, reeds op bet eerste gezicht op een fantastischenPruisischen schoolmeester.Het kan dus z#n, dat uit doze inleidende beschouwing dade-

    VI

  • lk de betrekkelRe waarde van m#n onderscheidingblkt;misschien heb ilk op dit oogenblik meer sympathie voorden pychoanalytischen epigoon Vergin, Wiens beschou-wingen over het Europeesche cultuurleven immers voor eengroot deel door de gebeurtenissen in Duitschland en ookelders worden bevestigd; maar daarmee is dan hoogstensbewezen, dat ik van bet tweede gezicht geen dogma maaken dat ilk voor de cultuurwaarden, die ik verwerp, geennieuwe onaantastbare waarden in de plaats evil stellen. AlsSpengler minder schaduw" zou blRen te hebben dan i1hem in bet bewuste opstel toe en, zou men daaruit slechtsItunnen afieiden, hoe moeilA, bet is iets te raden van bettweede gezicht der _persoonlkbeden, die bet cultuurmaskerdragen om zich een allure te geven. Vaar de allures zoozeereigendom geworden z#n van den mensch, die ze vertoont,daar wordt men gemakkelA bet spoor b#ster, omdat menbier tusschen Berl /l en oneer1Rheid, waarheid en on-waarheid, spontanelteit en bewust vertoon geen tegenstellingmeer kan maken. Het eerste gezicht der Europeesche bescha-ving is zeker een van de eerlAste maskerades ooit vertoond;want eer een artiest van zickelf gelooft, dat z0 toewOingaan de Kunst ook naar een minder cultureelen naam zouX,unnen luisteren en eer een philosoof afstand doet van dewoorden, waaraan h# z#n _prestige ontleent, moet er betrek-kelkveel gebeuren. Een wereldoorlog leert deren menschenb.v. nets; over bet feit, dat de cultuur vlakq onze grenzenreeds in concentratiekampen tot een normaal" einde wordtgebracht, troosten z# zich gaarne met de eeuwige waar-den", waaraan z# bet recht ontleenen van bun superioriteiten aMdigheid; men boort bier s.preken van de lite", dieafgezonderd moet leven van de massa (Ortega' Gasset), en

    VII

  • men zal voortgaan rich als elite" to beschouwen, tot delaatste eeuwige waarden" onder de soldatenlaarzen z01vertrapt.Tegen deze verregaande naieveteit der intellectueelen wil ditbook in de eerste plaats protest aantee/enen; en daaromheb i/ goon poging gedaan, stukken, die als commentaarop actueele gebeurtenissen z0 ontstaan, om to styleerentot y het voor/,omen zouden hebben gekregen van objectievebeschouwingen voor de eeuwigheid bestemd. Aileen heb ilkalles weggelaten, wat journalistiek" was ten opzichte vanhet tweede gezicht; het ligt voor de hand, dat er dus veel isb4ven staan, dat voor het eerste gezicht zuivere journalis-HO moot zO, en dat overwegend specialistische artikelen,die ik uit hoof van in n beroep heb geschreven, hier nietop hun plaats waren.I/ ben er /94 van bewust, dat boeken weinig invloed hebben,vooral als het boeken z0 7, die voor het beroemde grootepubliekz0 geconcipieerd; ikwil desondan/s niet beweren,dat iXt deze opstellen schreef voor de happy few". Tothet groote publiek behoort immers ook de vakgroep" derintellectueelen; en doze opstellen z0 bOa alien geschrevenvoor intellectueelen, d.w.r. tegen hen. 4 richten zich tot deintellectueelen, omdat z# handelen over menschen en dingen,die den intellectueelen be tend zO, rj het dan ookdikw#1salleen maar als thema van gesprek en aangenaam tOver-d/W; z01 vol van de genegenheid voor de aangelegenhedenvan het geestelk leven" , die ons, intellectueelen, ondanksalles verbindt en tot eon staat in den staat" maakt. Immers:alleen intellectueelen zullen kunnen begrOen, waarom eonschrOer zich zoo uitslooft om opruiming te houden onder z#ncultureelen inventaris, omdat althans het bezit daarvan

    VIII

  • met hem deelen. Kunnen begr/pen; want meerendeels zullenhet niet willen begrOen, omdat z# hun bezit als een

    superioriteitskenmerk en een assurantie-polis van eeulvigewaarden" beschouwen. Daarom richten zich doze opstellentot, maar ooi tegen de intellectueelen; tegen hun gemakke-ikon hoogmoed des geestes", tegen bun specialistischeblinddoeken, tegen hun hardnekkig vasthouden aan ver-ouderde privilegien, . . . tegen hun eerste gericht; alduskenmerken bun schr/ver eenerzeds als den typischenintellectueel in z0 jacht op klaarbeid en exacte omschqvingen anderzOs als den v#and der intellectueelen-bararchie,die meer de schaduiv zocht dan bet licht.

    IX

  • EEN STUDIE IN SCHADUW

    Fedor Vergin, Das unbewusste EuropaOswald Spengler, Der Mensch and die Technik

    ER bestaat tusschen de geschriften der beide cul-tuur-speculanten, Fedor Vergin en OswaldSpengler, een oppervlakkige overeenkomst: zijhandelen over de beschavingsperiode, waarin wij thansleven, en zij wagen zich aan de diagnose en prognosevan die beschavingsperiode. Aan deze omstandigheidhebben zij het ook waarschijnlijk te darken, dat zij meteen zekere sensationeele bereidvaardigheid door neder-landsche uitgevers in nederlandsche vertaling op deboekenmarkt zijn geworpen. Cultuur-diagnose en.-prognose is tegenwoordig sensationeeler, in vele op-zichten, dan internationale oplichting en handel inblanke slavinnen; boeken, waarin problemen onmid-dellijk aan het zoogenaamde Heden worden vastge-koppeld, Bergen een belofte, de belofte van troost engenezing; aangezien het immers voor een beschaafd"publiek vrijwel axiomatisch waar is, dat wij in eenverwarden, een chaotischen, een verscheurden, eenverleugenden tijd leven (beweringen, wier waarheids-gehalte zich niet beter laat bepalen dan door de nauw-keurige observatie van de lieden, die ze met pathosplegen rond te strooien!), zijn medicijnen tegen dieontzettende kwaal der verwardheid, verscheurdheidenzoovoorts ten zeerste in trek, terwijl van den cultuur-philosoof even axiomatisch wordt verwacht, dat hijals medicijnman-in-modern-costuum zal optreden.Het is toch oneindig gemakkelijker, naar medicijnen

  • te grijpen dan het axioma van de verwardheid enzoo-voort aan een onderzoek te onderwerpen; het is on-eindig aangenamer, met een profeet van den opgangof den ondergang (beide kategorieen naar wensch ver-krijgbaar bij den boekhandel) mee te juichen of teweenen, dan zich critisch te stollen tegenover de cul-tuur-speculatie zelve. Schrijvers als Henri Massis, alsKeyserling, als Lindsay, in bescheiden afmetingen alsDirk Coster, mogen heele of halve denkers zijn: vooralles zijn zij medicijnmannen, in wier gebaar men dentroost vindt, die de kerken niet meer kunnen verstrek-ken, omdat hun credietwaardigheid in twijfel wordtgetrokken; zij hebben het ambt van den priester over-genomen (sours, als bij Massis, gelieerd met de kerk,wier oude waarheden een pikante saus behoeven omnog smakelijk te kunnen zijn), zij weten zeer good, datmen, als medicijnman, veel kan geeselen als verward,chaotisch enzoovoort, als men er maar iets voor terug-geeft. Het behoeft niet veel te zijn; een kinderhand isgauw gevuld. Het is op zichzelf al een troost, als mende verwardheid zoo gul voorgezet krijgt; de eerie medi-cijnman heeft wat sterker purgeermiddelen dan deander, maar met de slechtheid van dozen omen" tijdwerken zij zonder uitzondering, gelijk weleer sprook-jesvertellende bakers; is het niet om van te ri pen, kin-deren, dat wij zoo verscheurd over de wereld loopen?Weest verscheurd, gij alien, accepteert toch vooral vanuw cultureele baker uw zielesmarten, uw sexueelenooden, uw verwrongen gelaatstrekken, en . . . sliktmedicijn, slikt medicijn, slikt medicijn! De kruidenzijn immers zoo goedkoop !

    2

  • Het arme Europa, waarvan graaf Coudenhove Kalergizoo graag een Pan-Europa zou willen maken, hetwordt onophoudelijk weer tot probleem gemaakt opde baker-achtige wijze diergenen, voor wig Napoleoneen uiterst karakteristiek scheldwoord heeft bedacht:ideologues". Men moet den werkelijkheidszin van denCorsicaan bewonderen, omdat hij met zulk een struik-roovers-verachting de idee" dorst prijsgeven aan despeculeerende theoretics van zijn tijd, die door dezeideologen" ook wel als omen" tijd zal zijn beschool-meesterd; want hij wist het al te goed, het was niet huntijd, het was de tijd van Austerlitz en desnoods van deBeresina! 0, het heerlijke woord: Tijd! Hoe verruk-kelijk is het voor de ideologen", van alle andere me-dicijn nog afgezien, om in een Tijd te Leven, te lijden,te strubbelen, om met zijn zieken en verworden Tijdsamenspraken te houden en plannen te beramen overbetere Tijden en op zijn tijd lezingen te bezoeken,waar ook de Tijd weer op het programma staat! Datalles verlost ons van ons zelf, dat narcotiseert ons, datgeeft ons het gevoel, dat wij toch ook meedoen aandien geweldigen, verleugenden, rhytmischen, beest-achtigen, gespannen enzoovoort Tijd! De beste medi-cijn tegen den tijd is, inderdaad, de Tijd als thema vandiscussie; men vergeet het probleem van den tijd doorhartstochtelijk over den tijd te fantaseeren, men voeltzich reeds half en half genezen door (met zijn tijd) ziekte zijn.Deze hausse in tijd-ziekte maakt de cultuur-speculatieuiterst verdacht. Gewoonlijk immers blijken de haus-siers aan den huiselijken haard buitengewoon keurige

    3

  • en ordentelijke menschen te zijn, met een onmisken-bare voorliefde voor keurige en ordentelijke verhou-dingen, en zonder de minste neiging om zich conse-quent schuldig te maken aan alle ziekelijkheden, waar-van zij den tijd betichten; zoo zij er zich al aan schuldigmaken, doen zij het toch per ongeluk, zonder aan denbetichten tijd te denken. De sensationeele tijd bestaatvoor hen alleen in onpersoonlijke oogenblikken; diemomenten van leegheid moeten worden opgevuldmet profetische gebaren; want, denkt men, de profe-tische gebaren maken den man", wij zijn in onze be-trekkelijke soliditeit niet verantwoord, wanneer wijons niet omgeven met een betrekkelijk onsolide sfeer,waarin de afdwalingen, die wij zelf maar half of in hetgeheel niet aandurven, optreden als gigantische mon-sters, vijanden generis humani. De onsolide tijd redtaldus den mensch van zijn eigen onzekerheid; hetdenkbeeld, dat de tijd ziek is, doet hem de voorwend-selen aan de hand, krachtens Welke hij zelf rustig eenbetrekkelijken evenwichtstoestand van zijn eigenpsyche als gezondheid" kan qualificeeren. Er is ietskalmeerends in, te weten, dat Oswald Spengler onzecultuur ijskoud tot den ondergang verdoemt, en daar-naast te weten, dat die ondergang ons in laatste instan-tie niets kan schelen, zoolang wij ons nog lekker voe-len"; men moet het succes van een boek als Der Un-tergang des Abendlandes voor een niet gering deelaan zulke laag-bij-de-grondsche contrasten toeschrij-yen. Hoe Spengler zelf al tastend tot de realiteit vanzijn fatalisme gekomen is: wat kan het den gemiddel-den belangstellenden" lezer van zijn werk interessee-

    4

  • ren! Heeft die lezer zelf de behoefte, zijn tijd stuk tedenken? Welneen immers; hij heeft zijn verscheurdentijd op verren afstand, en bij Spengler zijn altijd nog ge-noeg onjuistheden" te constateeren om niet bangvoor hem behoeven te zijn; er is altijd een contingentvakhistorici en vakphilosophen present, dat met ijveri-ge detailcritiek de situatie weet te redden. Iedereen is erdan ook heilig van overtuigd, dat Spengler's culturen-theorie onhoudbaar" is; en door instinctief het accentte leggen op dit uiterlijk aspect van zijn philosophieslaagt men er waarachtig ook nog in, den denkerSpengler in te deelen bij de Casimir's van omen"tijd! Op grond van een weinig meer dan formeeleovereenkomst (dat ook Spengler over den" tijddenkt) sleurt men hem mee met de medicijnmannen,met de ideologen", met alle suspecte verre-kijkers,die met het tijdsbeeld goede zaken doen. Maar watSpengler ook is en hoe vaak hij zich ook vergist mogehebben, een ideoloog" in den napoleontischen zin isjuist hij allerminst! Dat de ideologen hem collegiaal bijhun legioen willen inlijven, bewijst niets tegen hem;het bewijst uitsluitend, dat zij in Spengler's culturen-theorie een welkom voorwendsel ontdekt hebben, omhem als collega te beschouwen. Het zou ook wel eenwonder mogen heeten, als een Spengler zijn van Holkniet zou vinden!ZOOver hebben de tijd-enthousiasten het gebracht, datook Spengler onder de verdenking staat, ietwat half-zacht" te zijn. Z66ver, dat men aanstonds Spengler'sgenialiteit waarschijnlijk in een adem zal noemen methet boek van een handig journalist met wetenschappe-

    S

  • lijke allure, Fedor Vergin, . . . omdat zij beide overonzen" tijd schrijven.1k veroorloof mij daarom, vooraf de stelling te pollee-ren, dat Vergin en Spengler door niets anders met el-kaar verbonden zijn, dan door den afstand, die henScheidt.

    Weinig menschen verstaan de kunst, uit de gezichtenvan degenen, die zij ontmoeten, een tweede gezicht"of te Leiden; meestal ontbreekt hun daarvoor trouwensde . . . tijd en de belangstelling, om van het vereischtepsychologische talent niet eens te spreken. Dit talent isoverigens niet iets afzonderlijks; het is een gevolg vaneen voortdurende, hardnekkige belangstelling in demaskers, die men tegenkomt. Zonder die belangstel-ling is men reeds bij voorbaat veroordeeld tot talent-loosheid en tot vooze karakteristieken als zuiver kun-stenaar", scherp denker", waarachtig dichter".Slechts weinigen hebben de behoefte, achter die voor-loopige namen nog eens namen te geven; het tweedegezicht", dat banaler is dan kunst, denken en dichten,omdat het aan die onderscheidingen geen deel meerheeft, blijft voor velen, die liever gevoelig en verhevenzijn, verborgen. Die velen hebben geen lust in (enangst voor) het doortrekken der onderscheidingen; hethindert hen niet eens, een wereldje van afzonderlijkeambachten (kunstenaars, denkers, profeten en wat alniet meer), een zeer voorloopige paradox derhalve,rustig te bezitten. Dostojewski heeft dit spel uitstekenddoorzien in een brief van 18 76: Men mag een wile-keurige paradox opstellen, en als men het niet tot de

    6

  • laatste consequenties doorvoert, zal hij alien buitenge-woon fijn, geestig en comme it faut schijnen; als menechter ook het laatste woord uitspreekt en geheel open(en niet als toespeling) verklaart: Deze is de Mes-sias!", dan zal niemand u gelooven; want ge waart zoonalef, uw gedachte tot de laatste consequentie door tevoeren." Men kan deze consequentie het tweede ge-zicht", of met Dostojewski het laatste woord", ofmet Nietzsche das intellektuelle Gewissen" noemen:vast staat, dat die consequentie door een gansche kate-gorie van lang niet onverstandige en lang niet onfijn-gevoelige lieden gerangschikt wordt onder de ergsteketterijen. Dientengevolge is him consequentie, dat zijzich herhaaldelijk, wanneer het nu eens niet gaat omzuiver" artistieke of zuiver" philosophische waar-den", door onsterfelijke blunders blameeren. De groo-te mannen blijven zij via bepaalde uiterlijkhedenvreesachtig als groote mannen zien; Dostojewski viazijn epilepsie en zijn geloof, Nietzsche via zijn Anti-christ en zijn Uebermensch, Spengler via zijn fausti-sche cultuur en zijn pruisisch gedrilden ondergang.Met zulke groote mannen kan men nu eenmaal Tangsden weg der geijkte onderscheiding niet veel aanvan-gen, omdat zij zich niet laten betuttelen met de gewo-ne termen, omdat zij nu eens de kunst met de idean endan weer de ideeen met de kunst te lijf gaan. Die con-sequentie is den geregelden vakman wat al te inconse-quent; het eerste gezicht laat hem daarbij in den steek,zonder dat hij echter het tweede kan vinden.Het is een wonderlijk genot, achter een boek hettweede gezicht" van den schrijver te zoeken. Te vra-

    7

  • gen: hoe kwam deze man er toe, de pen op te nemen,te voeren en te blijven voeren? hoe kon hij zichzelf enzijn geestelijke excrementen zoozeer au serieux nemen,dat hij probeerde te schrijven, ging schrijven, schrijverwerd, hoe kon hij de energie mobiel maken, om Tangsdezen zonderlingen weg een deel van zijn Leven te le-ven? Misschien zijn dit geen vragen voor kunstcriticien partijgangers der Zuivere Rede, die in het begena-digd dialect van schoonheid en wijsheid onder elkaarafspreken, zulke vragen niet meer te stellen. De wegnaar het schrijven, de weg van het schrijven is een wegmet zooveel diepe en onredelijke schaduwen, dat dezuivere schoonheid en de Zuivere Rede andere wegenprefereeren . . . Als het tweede gezicht van den schrij-ver zichtbaar wordt (en het moet zichtbaar worden, alsmen geduldig is en achter de voorloopige namen ande-re namen wil vinden!), is het minder officieel dan heteerste; het wijkt terug voor de oude namen kunst,wijsheid, intellect, gevoel . . . in de schaduw. Het ge-hoorzaamt niet Langer aan de allures, die de schrijverzelf zijn publiek gaarne zou willen suggereeren. Zijnintelligentie wijkt terug, zijn domheid wijkt terug,zijn schoone zinnen wijken terug, zijn verpletterendeuitspraken wijken terug; al het voorloopige wijkt te-rug . . . in de schaduw. Er ontstaat tusschen het gelezenboek en den schrijver een schaduwspel van officieuzevermoedens: het tweede gezicht duikt op achter heteerste, pasklare auteursgezicht. Het is zeker iets hulpe-loozer dan het eerste, en even zeker is het veel verwan-ter; het herinnert ons aan menschen uit onze omge-ving, die nooit begeerden, een pen vast te houden.

    8

  • Plotseling ontdekken wij achter een gerenommeerdenromanschrijver, die een grooten voorraad schoone, ge-renommeerde zinnen produceerde, een arduinen bur-german, Wiens verlangen nooit wezenlijk verder gingdan het lidmaatschap van een litteraire in plaats vaneen andere sociEteit. Elders verandert een geraffmeerdedichter in een commis-voyageur. Een philosoof treedtherboren uit de schaduw, maar thans is er geen twijfelmogelijk, het is een kantoorbediende, met een acht-urigen arbeidsdag boven het kasboek der Eeuwigheid.Wat gebeurt daar, met Bien verdienstelijken essayist?Hij tracht zich nog wat achteraf te houden en interes-sante schaduwen over zijn hoog voorhoofd te latenspelen; maar wij zullen ons thans niet meer vergissen,hij is brigade-commandant bij het Heilsleger. En diekroniekschrijver, gevreesd wegens zijn onpartijdig-heid? Verandert ook hij in een kantoorbediende? Neen,zoo waar, hij brengt het tot procuratiehouder!Er resten nog eenige gezichten; veel zijn het er niet.Wij turen Haar hun tweede gezicht, maar het blijftweerbarstig in de schaduw. Een enkele maal een licht-glimp: een militair, een ambtenaar, een arts? Voorbijhet licht, een nieuwe, diepe schaduw; verkeerd gera-den. Licht, schaduw, licht, schaduw: raden, verkeerdgeraden... Dit zijn dan misschien one groote man-nen: zij, die zeer Lang in de schaduw blijven, Wier twee-de gezicht telkens meer te raden geeft, wanneer menmeent, joist geraden te hebben; zij, die ons laten ver-moeden, dat men achter het tweede gezicht nog eenderde en mogelijk een vierde zal kunnen ontdekken;zij, die door en ondanks hun consequentie aan het gril-

    9

  • lige schaduwspel der inconsequentie intiem verwantblijken te zijn.Alleen dit tweede gezicht, met zijn beloften van eenderde, een vierde, een tiende gezicht, blijft ons, verza-digd van verdienstelijke gedichten, nog verdienstelij-ker romans en onfeilbare philosophical, binden aan deontcijferingswoede, die lezen heet.

    Op het eerste gezicht" zijn Fedor Vergin en OswaldSpengler twee theoretici, die beide het analytischescheermes in het hedendaagsche Europa hebben gezet;beide hebben zij, geschat naar ditzelfde eerste gezicht,een standpunt, dat hun dienstig is, om dit Europa enzijn cultuurverschijnselen pessimistisch te beoordeelen.Bovendien vertoont de hollandsche vertaling vanSpengler's boekje des philosophen vleeschelijke eerstegezicht over den geheelen omslag: een gesloten prui-sische kop, waaruit alles en niets valt of te Leiden. Hetportret van Vergin bezit ik niet; ik zou mij kunnenvoorstellen, dat het met naakte, onbeschaduwde albi-no-oogjes de wereld inspionneerde. In dat geval zou-den twee verschillende uiterlijken reeds wijzen in derichting van verschillende tweede gezichten; maar ikgeef mijn vermoeden aanstonds voor een beter. Con-.clusies uit portretten zijn, zelfs als men over het verge-lijkingsmateriaal beschikt, oneindig speculatiever dande gewaagdste conclusies uit geschriften.Menigeen zal met het eerste gezicht van Vergin enSpengler genoegen nemen en voetstoots beginnen, huntheorian toe te passen. Men zal dan, naar gelang vanzijn aanleg en ervaring, tot een dosis beaming en een

    I0

  • dosis ontkenning komen, men zal desnoods in beidenwel iets goeds" en veel eenzijdigheid" opsporen;men zal deze beide boeken openen, dichtslaan en weerop de boekenplank zetten, hm zeggen en naar bedgaan; sommigen zullen zij dan nog tot nadenkenstemmen; anderen zullen weer in het heerlijke ge-voel hunner Hegelische Ueberlegenheit" naar Bol-land's Collegium Logicum grijpen, dat tegen zulke psy-chologische eenzijdigen de remedie al klaar houdt.Deze leesmethode is patent, als men veel haast heeft;trouwens, men beweert, dat Is. Querido voor het be-werken van zijn bekende Boe1en der Toelichtingen eennog sneller methode heeft uitgevonden, waarbij hetniet eens strikt noodzakelijk is, de boeken te lezenMaar ter zake: op het eerste gezicht" doen en Verginen Spengler zich aan den lezer voor als cultuur-specu-lanten, met een procede; het procede van Vergin is depsycho-analyse, het procede van Spengler is dat vanzijn Untergang des Abendlandes ; het procede van Verginis onder de zon van Freud, dat van Spengler in de . . .schaduw van Nietzsche ontstaan.Men behoeft echter slechts de ondertitels van beidergeschriften te spellen, om te bevroeden, hoe opper-vlakkig de schijnbare gelijksoortigheid van eerstegezichten" ongelijksoortige tweede gezichten" com-bineert. Vergin accentueert zijn titel: Das UnbewussteEuropa door de toevoeging Psychoanalyse der euro-paischen PolitiX; Spengler verzacht zijn titel: Der Menschand die Techni/, door Beitrag u einer Philosophie desLebens . Er is dadelijk een markant verschil; de onder-titel van Vergin is een brutale diagnose, die van

    II

  • Spengler is een excuus, voor het geval zijn titel teveel diagnose mocht geven; de eerste annonceert eenwetenschappelijke therapie, de tweede bereidt eengereserveerd onderzoek voor. Het kiezen van eenondertitel is dikwijls een verraad, dat uit den titelnog minder duidelijk sprak: er komen hier tweemenschen aan het woord, die het toevallig over deeuropeesche cultuur hebben, maar die over hun eerstedefinitie reeds in conflict zouden geraken! Of zijhet thema van hun discours op Europa zouden bren-gen dan wel op bonbons, zij zouden van den be-ginne of tot het bittere einde toe tegenover elkaarstaan, zonder een syllabe van elkaars betoog te kunnenwaardeeren. Als Vergin toevallig tot de europeeschecultuur kwam, dan was het door motieven, die Speng-ler volkomen vreemd waren; waar voor Vergin hetprobleem Europa eindigt (in een snort leege sozialeVernunft" na een duchtige psycho-analytische kuur),daar begirt voor Spengler de europeesche ondergangpas interessant te worden; waar Vergin met de opper-vlakkigheid van den neuzenden veelweter de moge-lijkheid van ontsnapping ziet uit een krankzinnigenchaos, daar versmaadt Spengler iedere medicijn met detrotsche levensbeschouwing van Achilles: liever eenkort lever vol Baden en roem dan een Lang zonder in.-houd; waar Vergin met de huisapotheek der psycho-analyse komt aandragen, daar accepteert Spengler korten goed het eerlijke einde van den romeinschen sol-daat, die in Pompeii op zijn post stied: dieses ehrlicheEnde ist das einzige, das man dem Menschen nichtnehmen kann.

    12

  • In Vergin ontdekt men, achter zijn geleerde eerste ge-zicht, reeds zonder veel moeite den modernen medi-cijnman. Als elke medicijnman is hij minder gecom-pliceerd, dan zijn hokus pokus zou doen vermoeden;heeft men eenmaal zijn hobby doorzien, dan is dathokus pokus tot een betrekkelijk simpele formule teherleiden. De hobby van den medicijnman Vergin isFreud. De woorden van Freud zijn voor Vergin BindsLang geen raadselen meer, zwaar van geheimen; hijmoet eens, ergens in zijn Leven, Freud's geschriften zijntegengekomen en er spoorslags in zijn ondergedoken;toen hij weer opdook, was hij Freudiaan, en met hetfreudiaansche tooverboekje spoedde hij zich verder.En merkwaardig: er bleken plotseling geen geheimenmeer te zijn! Alles viel voor de naakte oogen van denondergedompelden heer Vergin naakt uit zijn myste-rieuze schil; hosannah, het geheim bleek afgeschaft!Kan men het beter wenschen? En zou men dan nogaarzelen, de stervende europeesche cultuur van dienstte zijn? Het zou met misdaad gelijk staan! Daaromwierp zich de ingewijde heer Vergin met zijn nieuwetooverboekje op alle machthebbers van Europa tege-lijk, op den overleden Franz Joseph, op Mussolini, opBriand, op de Sovjets; hij analyseerde hen volgens zijnsysteem, dat niet missen kon, en het mist ook nooit.Het tooverboekje met de psycho-analytische termenbewees zijn onfeilbaarheid, op keizers, dictatoren, de-mocraten en communisten; zij vielen in elementen uit-een, stukgetooverd, uiteengehekst. En hijgend moetmedicijnman Vergin na zijn analytische campagnehebben stilgestaan, toen deze hoop waardelooze ziele-

    13

  • scherven (het onbewuste Europa!) daar aan zijn voetenlag; wel even toch moet zelfs schijnt het mij toe,verbaasd zijn geweest, dat het tooverboekje zulke re-sultaten had; om daarna ijlings over te gaan tot het toe-dienen van de medicijn aan den nu bijkans wanhopigenlezer van onzen verleugenden tijd: Heroismus mussder Vernunft weichen. Idealismus muss der natur-wissenschaftlichen und psycho-analytischen Verstan-desarbeit Platz machen . . . Wenn uns die Triebkrafteund das Kraftespiel unserer Psyche ebenso bekanntsein werden wie die Geographie des Mondes, werdenwir alle politischen Kindereien unserer Tage ebensobelacheln wie die Mondgesange der alten Perser". In-derdaad, zoo lijmt men zielescherven weer aaneen . .voor goede sukkels, die een gekramde cultuur vooreen gezonde cultuur believen aan te zien!En naast dezen medicijnman met een geleende hobby,dezen propagandist van een (N.B.!) Planwirtschaftder Seele" zonder een spoor van schaduw over zijnslimme tweede gezicht, zou men klakkeloos OswaldSpengler moeten stellen, alleen, omdat ook hij overEuropa philosopheert? Spengler, voor wien zijn exem-pel Nietzsche slechts een aansporing kon zijn, omzelf-standig, tastend, vermoedend (zij het dan niet vermoe-dend als de objectieve historicus, die bang is om zichaan koud water te branden) zijn eenzamen weg tegaan? Spengler, voor wien het probleem van Europaniet ligt in het laatste, maar in het eerste woord? Spen-gler, die geen formules uit zijn hoofd leert, maar om-schrijvingen zookt?Het zou ridicuul zijn. Althans, wanneer aan zulk een

    14

  • vergelijking niet een studie in schaduw voorafging.

    Men spreekt wel van oorspronkee geesten, hoewelmen niet betwijfelen kan, dat oorspronkelijke geestennog moeten worden uitgevonden en een wereld ver-onderstellen,waarin erfelijkheid en opvoeding, geboor-te en ontwikkeling zijn uitgeschakeld. Toch: met de evi-dentie voor oogen, dat oorspronkelijkheid bij naderinzien steeds onvermijdelijk uit invloeden kan wordenafgeleid, spreekt men van oorspronkelijke geesten, enmen spreekt ook, met een zekeren afkeer, van epigo-nen. Sprekend over Vergin en Spengler, noemt menzonder aarzelen Vergin een epigoon, Spengler een oor-spronkelijke geest. Een kwestie van schaduw. Laten wijvruchtelooze debatten over absolute oorspronkelijk-heid en absoluut epigonisme vermijden, want de man,die gelijk wil hebben, zal u altijd kunnen aantoonen, datde meest slaafsche epigoon nog een procent oorspron-kelijkheid, dat de onafhankelijkste oorspronkelijke nogmeerdere procenten epigonisme in zich bergt. Alsofoorspronkelijkheid en epigonisme zouden afhangenvan de boeveelheid verwerkten invloed en niet van dewijze, waarop men zich aanhoudend van invloedenbevrijdt !Er is een stijl voor oorspronkelijke geesten, er is eenStijl voor epigonen; zij behooren tot de voornaamstekenmerken van het tweede gezicht van een schrijver.De stijl van een Spengler is organisch en gebonden,aristocratisch en ingehouden van toon; het is de toonvan iemand, die langzaam en toch meesleepend ge-dachten uit een fibers loswikkelt, het is de stijl van

    I5

  • iemand, Wiens woorden met zijn gedachtengang mee-bewegen; over dien Stijl liggen de schaduwen van hetniet-weten, waaruit alle weten zich (als een bescheidennuance van niet-weten, meer niet) ontvouwt. De stipvan een Vergin is verward en hakkelig, proletig-demo-cratisch, kinderachtig-beslist en aanmatigend-kefferig;zoo schrijft iemand, die een willekeurig aantal ver-schijnselen liefst met eenige haast wil onderbrengen bijhet stelletje onwrikbare normen, dat hij versch van denmeester heeft thuisgebracht; de waarheid ligt klaar, eris niet anders meer te doen, dan alle dingen met diemeegebrachte waarheid bang te maken. Als men jetsvan oorspronkelijkheid, epigonisme en hun contrastwil beseffen, moet men de boeken van Spengler enVergin na elkaar lezen; lezen, niet alleen bestudeeren enbetuttelen. Le style c'est l'homme is nog altijd een teweinig gewaardeerd gezegde; er zijn Been menschen,die een slechten Stijl schrijven en toch achteraf noggroote geesten blijken te zijn, of omgekeerd; de slechtestijl van groote geesten en niet minder de goede Stijlvan nullen, is een bedenksel van hen, die bij het woordStijl" nog altijd denken aan die beruchte stijl-oefe-ningen van Duyser, waaruit men de nederlandschetaal en haar grillen kan leeren. Misschien schrijft Ver-gin volgens Duyser wel een goeden stijl, ik weet hetniet; maar dit weet ik, dat hij een infamen stiji schrijft,een stijl, waarmee men zelfs het onbewuste Europa nietkan aanpakken. Het is de Stijl van den epigoon, die on-handig om zich heen strooit met de waarhedenvan anderen (in casu van Freud, die zelf honderdmaalbeter schrijft dan Vergin); en deze epigoon hakkelt,

    16

  • omdat hij niets uit zichzelf te ontwikkelen heeft. Overzijn stijl krijscht een schel, protserig licht, met de on-aangename pretentie van naakte schaduwloosheid .. .Deze twee stijlen symboliseeren oorspronkelijkheid enepigonisme, symboliseeren ook de verhouding vanden oorspronkelijke en den epigoon tot hun voor-bead". Spengler heeft zich organisch ontwikkeld uitNietzsche; hij heeft dat zelf in zijn Untergang desAbendlandes ruiterlijk erkend. Deze man zou zonderNietzsche ondenkbaar zijn, zijn opvatting van denmensch als das erfinderische Raubtier" is het onmid-dellijke vervolg op Nietzsche's Umwertung allerWerte; zijn gezond pessimisme stamt van Nietzsche'slevensbeaming, die eigenlijk het pessimisme der gees-telijke gezondheid zou kunnen heeten; zijn aristocra-tische verachting van den kuddemensch met zijn stedenen zijn civilisatie is gebaseerd op Nietzsche's Genea-logic der Moral. Maar Spengler ziet men uit Nietz-sche opgroeien; men ziet hem, dankbaar voor dien in-vloed, verder gaan, zijn richting vinden, afsnijden, watonbruikbaar is, voortzetten, wat voor hem, Spengler,mogelijkheden heeft; men volgt hem naar zijn onder-gangsphilosophie en zijn culturentheorie, men volgthem, jaren later, over nog geen honderd bladzijden, vanzin tot zin, nu hij zijn levensleer organisch verder denkt ;men leeft het proces mee, omdat het in den stiji nogvoortleeft. Deze man kon een beslissenden invloedondergaan, zonder afhankelijk en slaafsch te worden,hij kon, beinvloed, oorspronkelijk blijven . . . EnVergin? Volgt men hem, van etappe tot etappe? Mijnhemel, zoo iemand is niet te volgen i Hij behoeft ook niet

  • gevolgd te worden! Na tien bladzijden van Das Un-bewusste Europa gelezen te hebben, weet men, dat hetfreudiaansche sleuteltje, in welks bezit de epigoon Ver-gin zich vermeit, op alle deuren van alle probleemka-mers past; na vijftig bladzijden vergaat u de lust, denbeer Vergin zelfs nog maar tegen te spreken; na honderdbladzijden kent men zelf het patentmiddel ook, waar-mee Vergin Europa analyseert en men leest alleen ver-veeld tot het erode door om te ervaren, Welke medicijnhij zal verstrekken (want dat er medicijn los moetkomen, voelt men aan den genezers-stijl, het recepten-idioom, de ziekentroosters-superioriteit). Fedor Ver-gin heeft zich aan Freud opgehangen, verslingerd, ver-knocht, verkocht, weggegooid, al wat men maar wil;maar uit hem ontwikkeld heeft hij zich niet, nergens.Met alle wraakzucht van den kleinen man heeft hij eenleer, een dogma, aangegrepen en woedend toegepastop alle schijn-voorname dingen, die hem eens, toen hijzijn hokus pokus nog niet gevonden had, schrikkelijkimponeerden. Zich bedrinkend aan het magisch genotvan de psycho-analytische termen, dat toover-jargon,dat regenmakers-patois, heeft hij zich vijftig, honderdmaal voor een object geplaatst en gesproken: Sesam,open u!"; en vijftig, honderdmaal heeft Sesam zichgeopend en een angstneurose of een Oedipuscomplexvertoond in zijn binnenste binnenste! Gelukkige medi-cijnman! Maar neem het den toeschouwer niet kwa-lijk, dat hij het de honderd-en-eerste maal al Lang ge-looft!ZOO kan men invloed ondergaan: als Spengler, dearistocratische pessimist, voor Wien invloed" het ac-

    18

  • tiveeren van latente mogelijkheden heeft beteekend;als Vergin, de nijvere meelooper van de psycho-analy-tische Fortschrittspartei", die door een invloed"tot scribent werd bevorderd. Het is een kwestie vanschaduw.

    Laten wij de antithese nog eenmaal scherp stellen:Spengler's Der Mensch and die Technic is een gedachten-gang, waarmee men zich van het eerste tot het laatstewoord moet meten. Vergin's Unbewusste Europa iseen soms scherpzinnige, soms gezochte toepassing vaneen dwanggedachte op de hedendaagsche cultuur; eengedachtengang is het nergens.Spengler's philosophie eindigt in een fatalistisch pessi-misme, dat men kan aanvaarden of verwerpen, maarniet voorbijgaan; het is de onsentimenteele consequen-tie van een onsentimenteele grondgedachte: de menschis een roofdier. Vergin's psycho-analyse culmineert ineen banaal optimisme, een uit de lucht gegrepen so-ziale Vernunftreligion", die den mensch op miracu-leuze wijze van zijn barbarie moet verlossen.Spengler's analyse is onbarmhartig, maar het is de on-barmhartigheid van den scepdcus, die weet, dat hij inde schaduw der onwetendheid philosopheert. Ver-gin's analyse pronkt met de naieve en schoolmeester-achtige pretentie, dat haar toevallige conclusies den.vooruitgang" helpen bevorderen; de psycho-analyti-cus Vergin leeft van de oer-primitieve, magische illu-sie, dat zijn mechanisch vereenvoudigings-procede methet fabrieksmerk Freud de waarheid" omtrent demenschenziel naderbijbrengt.

    19

  • Het tweede gezicht van Vergin is, na dit eene boek,overduidelijk; het is het gezicht van den kleinen bur-ger, die met de termen der psycho-analyse wrack wilnemen op zijn domme meerderen, die zijn angst voorde komende vernietiging van het oude Europa wil on-derdrukken door dit superioriteitsgebaar van welinge-lichten medicijnman.Het tweede gezicht van Spengler blijft, ook na ditnieuwe boek, . . . in de schaduw. Het belooft een der-de, een vierde gezicht. Vergeefs zullen de ideologen"hem aan de uiterlijkheden van zijn laatste theorieEntrachten te binden, hem probeeren in te lijven bij demedicijnmannen; zijn tweede gezicht blijft in de scha-duw, omdat het aan de schaduw verwant is.

    1932

    20

  • HET SCHRIJVERSP ALET

    VAN kindsbeen of heb ik een instinctievenweerzin gehad tegen beschrijvingen in boeken.Wanneer het eenigszins doenlijk was, sloeg ikze over om te spoediger tot de feiten te komen, waarhet om ging. Beschrijven maakte reeds vroeg op mijden indruk van opzettelijk remmen, dat nu eenmaalbij de meeste boeken scheen te behooren en daaromeerbiedig moest worden overgeslagen. fic zeg: eerbie-dig; want nauwelijks was ik onder den invloed van hetlitteratuuronderwijs gekomen, of de beschrijving werdiets op een hooger plan", iets waartoe alleen begena-digden in staat waren en waarvoor dus een zekerereverentie wel gepast was. Gedurende vele jaren heb ikeen onbegrensd respect gekoesterd voor Arij Prins, be-halve Groot-Beschrijver en Zin-Verwringer o.m. ookschrijver van De Dood van Jaap Oliehoek, omdat hij eringeslaagd was zinnen te maken als de volgende: Omhet donker tafelvlak in het door Licht-begrensde fel-donker leefden-op de bont-omkleede lijven; het roodvan een schaproen was somber-frisch met purger-duisterin de plooijen; een overkleed, dat blauw, had groeneschimmering, maar paars kreeg wisseling van bleek naarheftig violet en geel vervaalde zeer of naderde oranje."De gedachte kwam niet in mij op, dat deze man zijntijd eigenlijk wel eens verknoeid kon hebben; was dezeallerindividueelste expressie van de allerindividueelsteemotie niet de groote waarheid van Tachtig? . . . Thansmoet ik tot mijn schande bekennen, dat ik De Heilige

    21

  • Tocht van Arij Prins wel geeerbiedigd, maar nooit gele-zen heb; ik heb ook nimmer de noodzaak gevoeld zulkeen boek te lezen, mits het maar geEerbiedigd werd.Een onzer critici heeft ons onlangs een middel aan dehand gedaan, om het proza van Querido te lezen (watdoor velen al sedert jaren als een onmogelijkheid werdbeschouwd); men moet, zei hij, den heer Querido bijteugen" lezen. Dit is inderdaad een geniale oplossing;onleesbare auteurs leest men voortaan niet meer, maarmen drinkt ze met slokjes, kleine, voorzichtige slokjes.Vermoedelijk was dit vroeger ook mijn methode, omhet proza van Arij Prins te drinken; maar de teugjesmoeten uitermate bescheiden geweest zijn, als mijnverbeelding mij niet bedriegt.Immers er is hier toch iets niet in den hack. Wanneermen zijn toevlucht moet nemen tot drinken-van-let-ters, dan heeft de te drinken auteur toch op eenigerleiwijze een kleine zonde begaan tegen een goede ge-woonte: n.l., dat men schrijft om gelezen en niet omgedronken te worden. Er zijn schrijvers, die men metalle zintuigen kan genieten, maar alleen per se niet ge-woon lezen kan; zij streelen het gezicht met visioenen,het gehoor met onbeschrijflijk geklater van taal, even-tueel den reek door te vermoeden geuren, den tastzindoor bijzondere rillingen en de tong door de al ver-melde teugjes drank, maar voor het begrip laten zijniets of althans zoo weinig mogelijk over. Om b.v. dewerken van Is. Querido of Arij Prins te kunnen genie-ten heeft men aan een uiterst middelmatig verstandmeer dan genoeg; ja, het is zelfs wenschelijk, dat menniet te veel verstand heeft, omdat men anders van het

    22

  • drinken dier werken snel afkeerig wordt. Men moetzich onder het drinken dan ook niet afvragen, of menzijn tijd niet beter zou kunnen gebruiken door eenschilderijententoonstelling te bezoeken; daar wordtimmers datgene, wat de heeren Querido en Prins metzooveel uithoudingsvermogen in taal trachten te kijkte stellen, in veel eenvoudiger toebereiding en directvoor het oog aangeboden; terwiji de heeren Queridoen Prins zich hartstochtelijk uitsloven, om Tangs eenzonderlingen omweg visioenen op te dienen, kan mendie visioenen op zijn gemak en veel completer waar-nemen aan de Turner's van de Tate Gallery of inhet filmtheather De Uitkijk . . . Maar vragen naar denzin van het beschrijven in de litteratuur geldt bijna alsheiligschennis; men is liever dankbaar voor het zooovervloedig gebodene en, als het te erg wordt, drinktmen met kleine teugjes.Dies Jahrhundert", zegt Nietzsche, die een fijne neushad voor zulke dingen), maar daarom nog niet van an-deren vergde, dat zij hem alleen maar snoven, diesJahrhundert, wo die Kiinste begreifen, dass die einesuch Wirkungen der anderen hervorbringen kann,ruiniert vielleicht die Kiinste! Z.B. mit Poesie zu ma-len (Victor Hugo, Balzac, Walter Scott), mit Musikpoetische Gefuhle erregen (Wagner), mit Malerei poe-tische Gefiihle, ja philosophische Ahnungen zu erregen(Cornelius), mit Romanen Anatomie and Irrenheil-kunde treiben ." Zijn opmerking (uit het nagelatenwerk) is niet verouderd; als in de negentiende eeuwbestelen de kunsten elkaar, om toch vooral niet opzichzelf aangewezen te zijn. Het zou een schande zijn,

    23

  • als men een roman aan zijn uitgever afleverde zonderde noodige vellen beschrijving", schilderkunst enmelodie in woorden! Voor sommigen zijn schrijven"en beschrijven" zelfs vrijwel synonieme begrippengeworden; men acht een schrijver niet meer, als hij ookniet een beschrijver is, die vooral geen detail te radenoverlaat ! De petits faits" van het naturalisme hebbeneen anderen naam gekregen, zij worden tegenwoordigbij de nieuwe zakelijkheid" ondergebracht; er zijnallerlei hoogst belangrijke verschillen" tusschenZola's uitvoerige Freude am Sunken" (het woord isweer van Nietzsche) en Dalin's simultanisme";maar de petits faits" paradeeren, de beschrijving tiertwelig en de illusie eener schilderkunstige veelheidmaakt den mensch blind voor een schrijfstijl, die nietvan leeningen leeft. Want hoe zonderling het ookmoge schijnen in een tijd, die het procede van eenFeuchtwanger en zelfs het grove cliche van een Ehren-burg (met de daarbij behoorende domheid incluis) alsmeesterlijk pleegt te beschouwen: er is een schrijfstijl,die geen domheid noodig heeft om te kunnen be-staan, er is een snort schrijvers, dat de beschrijving nogaltijd met den instinctieven weerzin van het kind beje-gent en die beschrijving pas aanvaardt, wanneer zijstrikt noodzakelijk is en dus zin heeft.Stendhal heeft zijn afkeer van het beschrijvingswerkronduit en herhaaldelijk bekend in zijn Souvenirs d'Ego-tisme; volgens hem is een groot deel van het succes vanWalter Scott te darken aan de landschapsbeschrijvin-gen, die zijn secretaris hem leverde. Ecrire autrechose que l'analyse du Coeur humain m'ennuie. Si le

    24

  • hasard m'avait donne un secretaire, j'aurais ete uneautre espece d'auteur . En inderdaad, vraagt menzich bier af, waarom zou men den ijverigen Feucht-wanger geen secretaris gunnen, die hem wat werk uithanden kan nemen, wat beschrijvingen op touw kanzetten en en passant het onvermijdelijk volgende ge-luidsfilm-manuscript voorbereiden! Zou het iemandschokken, als men hoorde, dat Brie-vierde van Erfolgdoor Feuchtwanger's generalen staf in het bijkantoorwas vervaardigd? In ieder geval is het niet strikt flood-zakelk, dat men zulk een lijvig boek alleen maakt; ermoet natuurlijk supervisie zijn, maar voor het kleinewerk kan men toch best een paar hulpjes nemen, dieonder toezicht vlijtig aan de beschrijvingen arbeiden.Aldus krijgen wij een architectonisch, hyper-collec-tief, russisch roman-ideaal, met een regisseur, camera-mannen en beschrijvingstechnici; het schrijven nadertde geluidsfilm en de depersonalisatie van de litteratuuris weer een stap verder voortgeschreden. Hoe arm-zalig is Stendhal, vergeleken bij dit romanatelier: zon-der secretaris en met niets anders dan de kennis van hetcceur humain", . . . zij het dan deze ook ietwat diep-gaander dan die van den regisseur Lion Feuchtwanger.Hoe weinig industrieel klinkt zijn afkeer van de be-schrijving (occupe du moral, la description du physi-que m'ennuie"), hoe weinig begrip heeft hij ervan,wat het publiek graag leest, hoe weinig fut zit er inzoo'n slappeling, vergeleken zelfs bij de onverdrotengrachtenbeschrijvingen van Theun de Vries! Werke-lijk, wij zullen ons populair maken door de collectivis-tische leuze: weg met de secretaris-looze romanciers,

    25

  • plaats voor het personeel met het collectieve arbeids-contract, medezeggenschap ook in dit bedrijf!Helaas, ik zelf ben volkomen ongeschikt voor dit ide-aal; vroegtijdig door intellectualistische bespiegelingenvan het Amsterdamsche grachtenwater weggelokt,ben ik afgestorven voor de woordkunst, die zijn kleu-ren en geuren voor den lezer doet herleven. Onder hetschrijven van een roman heb ik een bijna physieke af-keer van het zelfstandige beschrijven; het oproepenvan weelderige details, zelfs het noemen van straatna-men bezorgt mij een rifling, alsofik mij met onkuischegedachten bezig hield. Mijn roman Hampton Courtspeelt grootendeels in Amsterdam, maar ik heb hetniet over mijn hart kunnen verkrijgen het LeidschePlein en het Vondelpark met hun goeden Amsterdam-schen naam aan te duiden; gelukkig heeft Nijhoff inDe Gids het Vondelpark als zoodanig toch herkend enik blijf hem dankbaar voor dit compliment. Het noe-men van een straatnaam beteekent in dit geval blijk-baar voor mij een ongemotiveerd opdrijven van eenreEele, bestaande straat tegenover de fictie van het comrhumain", waarmee ik op dat oogenblik bezig ben; hetnoemen alleen al bewijst te veel eer aan een factor, waar-mee ik in de gegeven omstandigheden geen rekeningwensch te houden. Er zijn in een roman van het cceurhumain" altijd eer te veel dan te weinig afleidende fac-toren; alleen het comr humain" zelf doet ter take enaangezien men het slechts kent door uiterlijke details,is de soberheid dier details een eerste vereischte; menmoet zijn belangstelling richten en van descriptieveterzijde's" afstand doen. Ik geef aanstonds toe, dat

    26

  • deze afkeer van het noemen van straten een particuliervooroordeel is; het is een van 19/0 manieren om terichten, die ik een ander niet wil overdoen; maar hetis ook slechts een voorbeeld van de soberheid, die iktegenover de beschrijvingswoede der Feuchtwangersstel. Het rustig-den-tijd-hebben en diis eens gaan uit-pakken": dit parvenu-instinct hindert mij zoowel inFeuchtwanger's Erfolg als in Dublin's Berlin Alexander-platz; het hindert mij zelfs in een zoo oneindig belang-rijker werk als Der Zauberberg, waarin Thomas Mannde genoegens van een encyclopaedischen fijnproevermet die van den langzamen bourgeois heeft vereenigd.Hoe aristocratisch van zelfbeperking is tegenover dezeduitsche bonzen Valery Larbaud's jeugdroman Fer-mina Marque, waarin geen enkele beschrijving te ge-rekt of overbodig is; hoe zeldzaam sympathiek duet AFarewell to Arms aan, dat er de duidelijke sporen vandraagt, dat Hemingway zich bij zijn beschrijvingengeneert, terwijl hij zich in zijn dialogen (aangelegen-heden van het cceur humain") vulgairweg laat gaan.Terwiji de dialogen van Mann, ondanks hun belang-rijken inhoud, kunsttoeren blijven en als zoodanigeigenlijk beschrijvingen van gesprekken", zijn dievan Hemingway niet anders dan noodzakelijke pro-ducten van het comr humain" en in hun vulgariteitsums heel wat welsprekender dan de discussies van.Settembrini en Naphta; men denkt vaak niet aan litte-ratuur, men verwijt den auteur geen trues en geen tegroote behaaglijkheid, men geeft hem eenvoudig dentijd, omdat hij zijn tijd goed gebruikt.Een auteur, die uitgaat om te beschrijven, wantrouw

    27

  • ik bij voorbaat; een auteur, die, onderweg in zijnide&nwereld, een beschrijving tegenkomt en haar,volkomen in de lijn van zijn wandeling, opneemt inzijn programma, beschrijft eigenlijk niet meer, maarschrijft, en men merkt het aan hem, doordat men hemniet van beschrijven verdenkt. Maar o jammer, als deauteur, van de beschrijvende kategorie een idee tegen-komt! dan . . . men leze het essayistisch proza van Is.Querido! Of, om een minder afschuwelijk voorbeeldte kiezen: hoeveel ideeEn, waard idean genoemd teworden, vindt men in het gansche critische werk vanTachtig, inclusief de zoo beroemde eerste stukken vanKloos en van Deyssel? Hoe meer ik over de bewegingvan Tachtig nadenk, hoe meer ik tot de conclusiekom, dat zij, door de sluizen der woordkunst wijdopen te zetten, Holland in de beschrijving heeft latenverdrinken inplaats van het hoog op te stooten in denvaart der volken. Want afgezien nog van de totaalonnoodige demagogisch-nationalistische tendenz de-zer trotsche woorden: daarvoor zou meer nuchterheiden minder litteraire gepreoccupeerdheid noodig zijngeweest! De grootste dienst, die Tachtig aan Neder-land bewezen heeft, is, dat het een aantal taal-taboe'sheeft opgeheven; maar het heeft dan ook met bekwa-men spoed daarvoor een aantal aesthetische taboe's inde plaats gesteld, waaronder het taboe der Woord-kunst en der Beschrijving niet het minst noodlottig is.

    Het is natuurlijk gemakkelijk genoeg om aan te geven,waarom de beschrijvingsmanie van Arij Prins en Is.Querido zoo hinderlijk is; men heeft waarlijk niet

    28

  • overmatig veel opmerkingsgave noodig om in te zien,dat het zich onvermoeibaar wijden aan het kunstig na-vertellen van bepaalde situaties een zekeren graad vandomheid veronderstelt. Nu kan dat dezen schrijversniets schelen; zij zijn te zeer gebonden aan de dwang-voorstelling van het Genie en de Kunst als hoogstetoppen van den menschelijken geest (een voorstelling,die men bij Schopenhauer als philosophisch ideaal enbij den gemiddelden Bildungsphilister" als axiomaaantreft), om zich ook maar in de geringste mate aandomheid te ergeren. Geniale domheid: dat ideaalspringt ons tegemoet uit de vele meesterwerken van.Querido, en het komt in de practijk neer op een dom-men man, met de pose van het genie. Maar niet iedereenbezit de beschrijvings-stupiditeit zoo overdadig alsQuerido; waarom is dan het beschrijven in het alge-meen een bijna onfeilbaar bewijs van een gebrek aanintelligentie? Dit is tenslotte een fundamenteele vraag,bij Welker beantwoording de heer Querido ons welals afschrikwekkend model, maar niet als gemiddeldekan dienen.Iedere beschrijving wil een taboe in ons opheffen; debeschrijving van Querido, maar ook de beschrijvingvan Feuchtwanger, zelfs de beschrijving, die de auteurvan het cceur humain" niet missen kan om zijn doelte bereiken; de methoden echter verschillen aanmerke-lijk. Querido tracht ronduit de schilders de loef of testeken door zijn lezers anders te laten lien. Feuchtwangermet zijn onuitstaanbare dubbele en driedubbele adjec-tieven (ik sla maar een willekeurige pagina uit Erfolgop: das schwere, dumpfe Gesicht", der flaumige,

    29

  • schwarze Vollbart", kurze, hOrbare, gespannte Atem-stOsse", der heisse, menschenvolle Saal" . . .) beproeftde volledigheid der natuur concurrentie aan te doendoor zijn panorama's uit te putten en droog te mange -len. Querido's methode is ongetwijfeld de naiefste ende domste ; het schilderen met woorden", ruim-schoots in de hand gewerkt door het maken" vannieuwe woorden", die de klodders der impressio-nistische schilders opzijde moeten streven, beteekentper definitionem al een vrijwillig prijsgeven van despeciale privileges, die het schrijven biedt; de potsier-lijke neiging, om de expressiviteit van de taal in eenpeu pres van woordklodders te zoeken, symboliseerteen zoo onsterfelijk heimwee naar het los van alle in-telligentie", dat de leuze van 90% der schilders schijntte zijn, dat men er kort mee kan afrekenen: schilderenmet woorden" is een picturaal minderwaardigheids-complex. De schilder met woorden" heeft het echtepalet niet kunnen vinden, maar hij is wel zooveel schil-der geworden, dat hij vrijstelling van intelligentie alssine qua non der kunst begeert; hij wenscht taboe's inons op te heffen door barokke woordenpasteien, die deechte" schilder opheft met het natuurlijk gebaar vaniemand, die zijn grenzen kent... De methode vanFeuchtwanger is minder naief; zij speculeert op de be-wondering voor volledigheid, die het groote publiek eigenis. Men kan immers met woorden ontzaglijk veel ver-tellen, tallooze dingen opsommen, die anderen nog nietweten. En van hoeveel menschen, die het publiek nieteens kent, kan men niet vertellen, hoeveel bijzonder-heden over allerlei interessante lieden kan men niet

    30

  • meedeelen! Er is geen einde aan, en aan Erfolg komtdan ook maar geen einde. Maar als men Feuchtwangereenmaal op zijn onzekere adjectieven betrapt heeft, dienooit op den man afgaan, maar altijd aarzelen of stak-kerig bisseeren, dan laat men zich al evenmin meerwijsmaken, dat deze methode van schrijven werkelijkschrOen is; men acht zich zelfs al heel spoedig belee-digd door de domheid, die Feuchtwanger bij zijn lezerveronderstelt, als hij die adjectievenmanie botviert;want heeft men zoo to aarzelen, als men zich eenscherp intellect als lezer denkt? Het is duidelijk, datFeuchtwanger niet op intelligente lezers rekent, dat hijgeen taboe's in de sfeer der intelligentie wil opheffen;zijn ideale lezer is de man, die zijn kennissenkring wiluitbreiden, als het moet ook door de litteratuur, en op-heffen van taboe's komt dus voor dezen auteur neer opgeuren met een kennissenkring, die zijn lezer niet be-zit. Vandaar dat Feuchtwanger's ideale lezer zich nietbeleedigd voelt door een geluidsfilm met steeds nieu-we shots; hij wandelt buigend met den cameramenmee en maakt telkens weer geinteresseerd kennis meteen nieuwen acteur, heimelijk geimponeerd door denchiquen kennissenkring van dien mijnheer LionFeuchtwanger.Het blijkt tenslotte wel duidelijk, dat het snort schrij-vers, varieerend van Querido tot Feuchtwanger, lijdtaan een halstarrige onderschatting van het woord enzijn mogelijkheden op kosten van de schilderkunst ende film; de een wil met alle geweld kleuren mengen,de ander ensceneeren, terwijl zij blijkbaar niet over degelegenheid of de capaciteit beschikken, hun neigingen

    31

  • met gepaster middelen den vrijen teugel te laten. Menkan alleen maar zeggen, dat het een zonderlinge men-schensoort is, dat langs dezen weg schilder of cineasttracht te worden ! Immers den schilder en den cineaststaan de beperkingen, waaraan de heeren Querido enFeuchtwanger zich wat al te gewillig onderwerpen,vrij, zonder dat iemand zich tekort gedaan acht; hunmateriaal dwingt hen zelfs tot die beperkingen. Rede-lijk domme schilders en cineasten zijn daarom vol-strekt niet ergerlijk; ik heb bijna bezwaren tegen al teintelligente schilders, omdat ik hen dan kwalijk neem,dat zij zich niet uitsluitend met schrijven bezighoudenen hun liefhebberij in verf laten schieten. Neem eenschilder als Pijke Koch, ongetwijfeld een der intelli-gentste van ons land; gaat men hem beoordeelen naarzijn intelligentie of zijn problemen? Het zou tegenovereen goed schilder minstens onbillijk zijn; men zou hemmoeten toeroepen: Uw ecrste gebrek aan intelligen-tie is, dat gij u zoo hardnekkig occupeert met iets, datslechts als spel waarde heeft, uw tweede, dat gij zulksniet kunt inzien zonder op te houden met schilderen,uw derde, dat gij niet met schilderen kunt ophoudenzonder dadelijk opnieuw te beginnen!" De intelligen-tie, die ik in de schilderijen van Koch waardeer, gaatniet verder dan de keuze van zijn onderwerpen; er zijnimmers ook schilders, die in de keuze hunner onder-werpen een zekere verachting toonen voor al wat in-telligentie mag heeten; maar voor de rest interesseertmij Koch als schilder en niet als intelligent mensch.Zijn kennis van het cceur humain", zooals die uitBertha van Antwerpen tot den beschouwer spreekt, kan

    32

  • mij maar een bitter beetje schelen, als ik de picturale qua-liteiten van dit doek onderga; ik weet maar al te goed,dat het gestolde moment tragedie van het portret denschrijver achteraf aanleiding kan geven tot het ont-plooien van een reeks intelligente divagaties, maar dathet voor den schilder nooit anders dan aanleiding was .. .tot schilderen. Is het noodig, dat Hans Holbein, mis-schien de intelligentste portrettist sinds de Renaissance,intelligent is geweest? Behoeft men zich voor te stel-len, dat hij een diepe kennis bezat van het cceur hu-main" zijner slachtoffers? II( geloof het niet, of liever:ik weet, dat het niet zoo is, omdat de werkelijke intel-ligentie zich altijd tegen de verfkeert, de kunst als eenspel beschouwt, den kunstenaar van zijn vakmansernstweghaalt. De intelligentie wil tenslotte conclusies trek-ken en niet eeuwig portretteeren; de intelligentiekomt, langs welken wonderlijken weg ook, altijd vande kunst terug; en als Holbein intelligent is geweest,dan bewijzen zijn portretten dat niet. Het portret in deschilderskunst is een merkwaardig voorbeeld van eenintelligentie, die volstrekt niet op intelligentie behoeftte wijzen; men kan zich heel gemakkelijk een zeer in.-telligenten schilder denken, die buitengewoon onintel-ligente portretten schildert, juist omdat hij dien schijnvan picturale intelligentie met zijn naleveteit heeft ver-loren. En is het geen onfeilbaar teeken, dat iedere schil-der uit zijn humeur raakt, wanneer men hem litte-rair" (d.i. zonder de vooroordeelen van zijn bedrijf endus mogelijk intelligent) critiseert? Met het instinctvan den vakman zoekt hij onmiddellijk het litterairvooroordeel uit een intelligente opmerking naar voren

  • te halen, om zich aldus zijn picturale vooroordeel veiligte garandeeren!Het lijkt mij geen al te gewaagde gevolgtrekking, alsik het schilderen als zoodanig een onintelligente bezig-heid noem; geen schilder zal zich daar trouwens belee-digd door voelen, want het is een litterair vooroordeel,dat den blinden ijver van St. Lucas in geen enkel op-zicht zal schaden. Ilc ontken niet, dat schilders intelli-gente menschen kunnen zijn; maar ik ontken, dat meerdan 2% intelligent is en voorts (waar het op aankomt), dat het schilderen dier 2% hun intelligentiespeciaal zou verraden. Aan den litterairen Rembrandtvan Theun de Vries, die trouwens niet intelligent is (deRembrandt, bedoel ik), kan ik met den besten wil vande wereld niet gelooven. En er is ook niemand, die,wanneer hij eerlijk is, van een schilder intelligentieeischt; men eischt van hem Of zuiver coloristisch enplastisch genot, Of (en dit is al weer bijna een litterairvooroordeel) den schildersblik op een onderwerp.Men wil door den schilder van picturale taboe's ver-lost worden, men wil aan hem het genot beleven, datmen de wereld ook anders mag zien, dan het taboe derconventioneele blikken permitteert; de samenhangmet de intelligentie blijft altijd zoo zwak, dat zelfsschilders met schildersqualiteiten en gewichtig-idioteonderwerpen, die voor interessant moeten doorgaan,mij volkomen voldoen, alleen omdat zij goede schil-ders zijn. Zoo is het ook met de filmkunstenaars,van wie men alleen in zooverre intelligentie eischt,dat zij hun materiaal van menschen en conflictenzonder vooropgezette domheid behandelen; ook van

    34

  • hen zal niemand vragen, dat zij de charmes der be-schrijving achterafschuiven, omdat ook niemand vanhen vraagt, dat zij voor blinden films maken. Bij hetschilderen en filmen is intelligentie nog meer eenkwestie van goeden smaak dan van . . . intelligentie!Een paradox, die men niet beter kan verdedigen dandoor een selecte show van schilder- en filmkunstigemeesterwerken, waarin de ontegenzeggelijk aanwezi-ge oer-domheid (hetgeen iets anders is dan oerdom-heid) iedereen bekoort: Eisenstein .. .Revenons a nos moutons, de heeren Querido enFeuchtwanger, de beschrijvers in de litteratuur; waar-om gaan zij ons, na eenigen tijd door hun omvang ge-imponeerd te hebben, per se ergeren? Omdat zij schil-derkunstige en filmische taboe's trachten op te heffenmet ergerlijke middelen. En waarom zijn die middelenergerlijk? Omdat zij ons voortdurend herinneren aande picturale of filmische middelen eenerzijds en aan demogelijkheden van het woord, die zij ongebruikt la-ten, anderzijds; omdat zij, met andere woorden, aan-houdend tusschen geoorloofde en ongeoorloofde dom-heid heen en weer zweven. Van een schilder verdraagtmen alle mogelijke domheden, omdat zij voor zijnwerk tenslotte weinig of niets ter zake doen; van eenQuerido verdraagt men ze niet, omdat hij op slink-sche wijze woorden tot verf wil denatureeren. Zijnwoorden zijn even onverteerbaar als de verbeeldeidean van Toorop, en alleen ergerlijker, omdat hemhet geringste idee van goeden smaak ontbreekt. En desmaak van Lion Feuchtwanger? Er ging im Zimmerauf and ab, sich anziehend. Die Mode jener Jahre war

    35

  • umstandlich und tOricht. Die Manner knOpften sichsteifleinene Kragen urn die Halse, enge, uberflussige,unschOne Kleidungstucke, und umwanden sie mitmiihsam zu schlingenden, zwecklosen Binden, soge-nannten Krawatten." Dit is de manier, waarop onzegeniale auteur aan het nageslacht wenscht mee te dee-len, dat men in zijn tijd boordjes en dassen droeg:sogenannte Krawatten", u hoort het toch wel, nage-slacht? En deze boordjes waren niet alleen nauw, maarook . . . overbodig en bovendien (culminatiepunt)onschoon; de dassen echter waren moeilijk te strikken,nageslacht, en geheel doelloos (neen, men behoeft niette denken, dat sommige menschen uit dien tijd er b.v.hun tramkaartjes in bewaarden, neen, deze dassen wa-ren volkomen doelloos!). Dwaze mode, nietwaar do-mine? wij in 1980 hebben houten dassen, geheel zon-der adjectieven, waardoor wij ons veel sneller kunnenaankleeden dan Lion Feuchtwanger .. .

    Maar ik weet het: domheid is in de litteratuur geenschande, en dikwijls zelfs een aanbeveling. De philoso-phie maakt het den menschen toch al zoo zwaar doorop intellect te rekenen; laten wij in godsnaam in delitteratuur toch niet critisch worden en liever poetischblijven! Er is zooveel, dat anders zou wegvallen, ter-wijl wij het nu met een goed geweten mogen genie-ten; de litteratuur is een bedrijf op zichzelf, met eigenbedrijfshuishoudkunde, en er is een beetje domheidvoor noodig, om zich daar geheel en degelijk in tewerken; laten wij dus geen spelbrekers worden doorvan intelligentie te gaan praten, waar dit woord taboe

    36

  • is, althans in koerswaarde verre beneden pazie,scheppend vermogen, zuivere menschelijkheid,waarachtige fantasie" en hervonden werkman-schap" blijft. Aileen dit kleine bezwaar: waren dezebeschrijvers nu ook maar openhartig dom, openhartigschilders! Maar zij hebben t6ch weer hun theorietjesen hun probleempjes en op hun manier hun ethiek enhun hierarchieen, die op niets anders berusten dan opgecondenseerde domheid van ijverige specialisten, dieop een te warmen zomerdag eens aan het denkenzijn geslagen, met verachting van de philosophie na-tuurlijk; Tangs dezen slinkschen weg trachten zij zichdan nog een recht op intelligentie te verschaffen. 1kben volstrekt geen bewonderaar van vak-philosophen,die al evenzeer specialisten zijn; maar zij bemoeienzich dan tenminste meestal in de practijk niet met delitteratuur, waar zij op hun beurt weer een heiligenangst (gemaskerd als minachting) voor hebben. Iederemin of meer gereusseerde romanschrijver of dichterechter moet echter ook kunnen essayeeren; hij moetbeschouwingen kunnen schrijven over zijn confratersen heeft daarvoor nu eenmaal een zeker houvast noo-dig. Aangezien hij dit houvast met de voor zijn bedrijfvereischte domheid dient te combineeren, werpt hijzich uitgevast op die domheid, die hem het meestehouvast geeft; hij kleineert de droog-wetenschappelij-ke bezwaren tegen zijn theorie door suggestieve woor-den (op dit onderdeel verstaat zich de beschrijver wel!)en geeft dus een roerende beschrijving van zijn eigendomheid. Het sterkste voorbeeld van een intelligentdichter, die onmiddellijk suggestief gaat staren, wan-

    37

  • neer zijn houvast in gevaar komt, levert mij M.Nijhoff; hij blijft, aangezien hij een uitstekendensmack heeft, natuurlijk steeds subtiel en verfijnd, maarzijn door niets ooit gemotiveerde domheid, dat de poe-zie een goddelijk specialistenbedrijf is, blijft daarom nietminder dom. Er zijn onder de verzen van Nijhoff spe-cimina van intelligentie, die ik even hoog stel als deintelligentie van Holbein; er is misschien geen tweedeonder de thans levende nederlandsche dichters, die zooprecies weet, hoe men de grenzen der poetische be-schrijving moet bewaken tegen poetische stupiditeit,hoe men descriptief en evocatief den intelligentstenlezer kan boeien; maar dat deze Ahnung" van intel-ligentie ook intelligente luciditeit zou waarborgen iseen artisten-vooroordeel, dat reeds afdoend wordtontmaskerd door Nijhoff's beroemde artikel over hetVilbelmus. Dit Withelmus is, volgens Nijhoff, eentreffend voorbeeld van de kracht van z.g. poesiepure" "; iets, dat ik voorloopig gaarne aanneem,maar dan volgt de domheid pas:,,... en zelfs, al zoude laatste zin der woorden verdwenen raken . . . zelfsdan zou dit lied, tegen alle omwerking, tegen elk in-dringen van een kunstloos Wien Neerlandsch Bloed"in, zich als ons eenig en eeuwig volkslied weten tehandhaven." Hetgeen verderop nog eens dik beves-tigd wordt: hier is niets dan pazie, niets anders dandat welks werking sterk bleef in de 35o jaar dat wij hetonbewust zingen." Tegen de bezwering van Nijhoffin hoop ik van harte, dat het yolk zoo snugger zal zijn,in de toekomst het volkomen zinneloos geworden liedcan de kinderen over te doen, om te gebruiken bij het

    38

  • aftellen als olkebolkeribesolkeolkebolkekn61"; wantzulk een volkomen onbegrijpelijk eenig en eeuwigvolkslied zou op ontstellende wijze voor de stupiditeitder natie pleiten, die tOch in het buitenland al niethoog staat aangeschreven, dank zij de vertaalde romansvan mevr. van Ammers-Kiiller. Niets dan pozie"?. . . ik protesteer, niets dan tot galm verworden be-schrijving, ergo domheid zou het van generatie tot ge-neratie voortgebalkte Vilhelmus symboliseeren!Het is waar: in de poezie is de intelligentie al zeerimpopulair, omdat alles zich daar laat zingen" (350jaar onbewust, als het moet). Maar ook in den romanmag men haar niet; eer verslijt men het declamatori-sche en melo-dramatische Salammbd voor een meester-werk, dan dat men Huxley of Gide hun soberheid ver-geeft (populair kan Gide alleen worden, als men hemwenscht to zien via de schoone descripties van LesNourritures Terrestres!). Soberheid, inzonderheid operotisch gebied, is een onvergeeflijke zonde geworden,sedert Freud de eerlijkheid" in de erotiek tot modeheeft gemaakt; de eerlijke" erotiek is zelfs de bijzon-dere specialiteit van den roman geworden, nu D. H.Lawrence in Lady Chatterley's Lover bepaalde dingenmet bepaalde namen heeft aangeduid. Men kan zeg-gen, dat daarvoor durf noodig was, omdat het bierhet trotseeren van een zoo preutsch publiek als hetengelsche gold; men kan ook zeggen, dat, afgezien vanden engelschen censor morum en zijn gewillige kudde,die durf weinig intelligent geplaatst is, omdat hetpubliek zich niets met meer gretigheid laat afnemendan taboe's op sexueel gebied. Naar mijn smaak is

    39

  • Huxley's Point Counter Point, waarin geen onvertogenwoord voorkomt, aanmerkelijk immoreeler, want in-telligenter dan Lady Chatterley's Lover; het is dan ookaanmerkelijk minder populair. Zelfs met zijn naaktewoorden idealiseert Lawrence dingen, die men als menwerkelijk een onfeilbaar sexueel instinct bezit, niet be-hoeft te idealiseeren, omdat men ze cl6et; en om depeople without minds" (waarvan Lawernce zelfzegt, dat zij don 't matter") te choqueeren, behoeftmen andere middelen dan naakte woorden over ero-tische dingen! Wordt deze roman niet verzwolgen? Enwordt de wereld er oprechter van? En: hadden depeople with minds" deze nauwkeurige boedelbe-schrijving noodig, om oprechter te worden? . . . Dekern van de zaak is, dat Lawrence, belust op heroischeprimitiviteit en extra verbitterd door de eunuchoideeilanders-hypocrisie om hem, die zijn ontwikkelinghad geremd, naar wraak heeft gezocht; daarom heefthij datgene geidealiseerd, wat de angelsaksische film-productie verzwijgt of insinueerend veronderstelt.Men kan niet beter idealiseeren dan door te beschrij-ven. Dat bewijst de erotische situatie in den roman inhet algemeen, dat bewijst Lawrence's beschrijving vanspeciale erotische situaties in het bijzonder. MadameBovary, voormalig exempel van z.g. objectieve" be-schrijving, lokte eens de justitie uit haar tent; LadyChatterley' s Lover, modern exempel van z.g. porno-grafische" beschrijving, tempteert nu den engelschencensor; waaruit men kan concludeeren, dat wat in delitteratuurhistorie objectier genoemd wordt, in denmond van tijdgenooten-juristen een veel onaangenamer

    40

  • praedicaat to dragen heeft! Alles, wat eens aanstoot gaf,wordt objectief, d.w.z. onschadelijk; zoo zal het onge-twij feld ook gaan met het boek van Lawrence, dat stellig(volgens zijn wensch) de lectuur van zeventienjarigemeisjes zal zijn, als zij op achtjarigen leeftijd FerdinandHujic , en op elfjarigen Armoede van mevr. Boudier-Bakker verwerkt hebben. En of zij dan ideale erotischepartnerinnen zullen zijn en hun echtgenooten bij bij-zondere gelegenheden met vergeetmijnietjes zullentooien, blijfik, met alle waardeering voor Lawrence'saanmoedigende beschrijving, sterk in twijfel trekken.Er is een verzwijgen uit angst voor het taboe; er is ookeen verzwijgen uit intelligentie; uit angst, als men wil,voor het domme schilderij, dat elke beschrijving on-vermijdelijk achterlaat. Een intelligent mensch ziet nueenmaal niet den tegen de moraal worstelenden Law-rence, omdat hij dit worstelen als vanzelfsprekend ver-onderstelt; hij ziet, onmiddellijk, den geidealiseerdencoitus, die tenslotte even zondagschoolachtig is alswelk ideaal ook; het verschil met de zondagschool is,ook hier, een leeftijdsquxstie en het wordt mogelijkin een russisch program voor sexueele voorlichting opscholen al aardig overbrugd. Even if we can't actsexually to our complete satisfaction, let us at leastthink sexually, complete and clear" . . . het zou een zinuit een themaboekje kunnen zijn, met weglating vanhet woord sexually"; en in dien worm zou de senten-tie bovendien tienmaal intelligenter worden! Zij zou(men vergeve mij de stoutmoedigheid) van Huxleykunnen zijn!Het schilderen" leidt of van de intelligentie en kan,

    41

  • bij excessen, zelfs regelrecht Leiden tot domheid. Hetheeft Nijhoff gebracht tot een verheerlijking van eenzinneloos geworden Wilhelmus, het heeft Lawrencegebracht tot de verheerlijking van den met bloemengetooiden phallus; Nijhoff's zingen" is een dichterlijksymbool voor wat ik hier schilderen" genoemd heb,Lawrence's voorliefde voor de schokkende woorden"is het moralistische schilderij zelf. Het blijkt wel: menbehoeft nog geen Querido of Feuchtwanger te zijn,om door de beschrijving in zonderlinge banen te ge-raken. De beschrijving is, overal en altijd, de vijandinder intelligentie geweest en haar verlokkingen hebbenscherpzinnige en fijngevoelige geesten tijdelijk ofvoorgoed onder hypnose gebracht. En laten wij nietvergeten: hypnotische seances ziet het publiek graag !

    Ik moet tot een conclusie komen, want de bezorgdelitteratuur-historicus roept mij toe: Quo vadis? wiltgij, mijnheer, ons yak, waarin wij al jaren zoo naarstigploeteren, tot de vaalt veroordeelen? waar blijft Pot-.gieter, uitmuntend in beschrijving en domheid, waarblijft onze heerlijke zeventiende eeuw met zijn taal-virtuoozen Vondel, Hooft en Huygens, waar blijft Ikhood van het proza van Lodewijk van Deyssel en de restvan Tachtig, en hoe staat het, zelfs, met Ilias en Odys-see? . . . Het is duidelijk: de litteratuur zou in gevaarkomen, wanneer men mij zou gelooven; maar ik wilnog duidelijker zijn: in laatste instantie is de litteratuurvoor mij geen he' 'g huisje, omdat ik nu toevallig eeni-ge semesters in de branche litteratuur" heb doorge-bracht. Het zou misschien uitermate nuttig zijn om de

    42

  • letterkunde eens van een ander standpunt te bekijkendan dat der letterkundige handboeken. Het zou ver-rassend zijn, b.v. de nederlandsche letterkunde eens tebekijken onder dit aspect: de genial]. Erasmus met zijnLof der Zotheid en Multatuli met zijn Mean elkaar doorde leegte der tijden toeroepend als tijdgenooten, onge-stoord door het moedwillige lawaai der dwergen daar-tusschen (om het beeld van Schopenhauer's genialen-republiek nog eens te gebruiken). fic weet wel, dat hetgewoonte is, om Erasmus als een handigen humanisten Multatuli als een onderwijzersafgod te beschouwen,en ik weet ook wel, dat de kemachtige taal" vanHooft, de pittigheid" van Huygens, mitsgaders de adinfinitum te bejubelen Muze van Vondel daarmee inhet gedrang zouden komen; maar dit alles schijnt mijnog niet tegen het nieuwe aspect te pleiten. Alleen ditpleit er misschien tegen, dat de litteratuur onder hetaspect der intelligentie zoo ongezellig wordt, zoo ma-ger aan gestalten" en zoo rijk aan betere middelmati-gen; dock ook daaraan zou men kunnen wennen, alsmen of wilde zien van het ongemotiveerde vooroor-deel fart pour rare', als men de litteratuur wilde aan-vaarden als het domein, waarin de middelmatigheiddoor den schoonen schijn der beschrijving tenminstefatsoenlijk zijn stand kan ophouden. Dit laatste is zeerbelangrijk. Per slot van rekening kan toch niet iedereende kunst van het beschrijven leeren, omdat men er ietsvoor weten en iets voor voelen moet, benevens be-hoorlijk onderricht moet hebben ontvangen in demoedertaal; daarmee kan de middelmatige beschrijverzich steeds troosten, en de menigte der ongeletterden

    43

  • blijft, ook onder het nieuwe aspect, toch zijn mindere.Zoo kan b.v. Albert Heiman, Wiens S tide P lantage bene-den een intelligent gemiddelde blijft, zich beroemen opeen oerwoudbeschrijving, die er mag zijn, ook al komthet voorbeeld van Andre Malraux' Voie Royale hem eraan herinneren, dat men en superieur oerwouden kanbeschrijven en bovendien zeer intelligent zijn; zoo heeftzelfs Arij Prins nog wel een schare bewonderaars onderhet lezende publiek kunnen vinden, Touter en alleen,omdat hij de kunst verstond van verwrongen te zijn.Men behoeft niet aan het voortbestaan der beschrij-vingskunst te wanhopen; zij voorziet in een behoefte,de behoefte van den middelmatigen cultuurmenschaan navertelde zichtbaarheid; die zichtbaarheid derschoone oppervlakte behoedt hem voor het intelligen-te probleem, hij zou haar niet kunnen missen zonder dediepte als een constante bedreiging te beseffen. De on-helderheid van Arij Prins heeft dan bovendien nog ditvoor, dat zij een voorstelling van diepzinnigheid ver-oorlooft, die aan onschadelijken kolder grenst; en hoezou men zich de diepzinnigheid pleizieriger kunnenvoorstellen!Ik herhaal: van mijn nieuwe aspect loopt de beschrij-vingskunst geen enkel gevaar, omdat zij een constantmiddelmatigheids-instinct bevredigt; in dit opzicht iszij volkomen de gelijke van de doorsnee-geschied-schrijving, waarmee zij in de vie romancee" danook zeer vertrouwelijk samengaat. Zij, die tot geenprijs in de gevaarlijke perspectieven van het woordverstrikt willen worden, verlangen het woord als schil-derkunst en film, als lyrische of epische functie dus; zij

    44

  • stellen zich tevreden met poezie en verhaal, zonderooit de betrekkelijke domheid van hun specialisatie tebevroeden. Voor hen bestaat de letterkunde als zelf-standig conglomeraat (uiterste consequentie: Jan teWinkel), voor hen is Homerus het non plus ultra vanverhevenheid; zich afvragen, hoe dit begrip letter-kunde" ontstaan is, aan Welke banaliteiten het tennauwste is verwant, doen zij allang niet meer; hoezouden zij dan ooit aan intelligentie in de letterkundehechten?Het aspect der intelligentie in de litteratuur bestaat al-leen voor hen, die reeds bereid zijn, vrijwillig van hetvakbegrip litteratuur" afstand te doen, die derhalveook reeds gewend zijn aan het wegvallen van veel litte-raire grootheid voor den intelligenten speurzin. Deintelligentie maakt geen halt voor de litteratuur; zijkleineert alles, wat zich op een voetstuk dringt, zijdoorziet Bien bekenden drang" evengoed als opdrin-gerigheid als Welk dringen ook, zij scheurt ook deschoonste beschrijving stuk, wanneer de domheid erdoor verheerlijkt wordt. De intelligentie in de littera-tuur is het onbedrieglijk teeken, dat de litteratuur zich-zelf begirt te doorzien . . . en dus zichzelf als vak be-gint te ironiseeren. Voor den intelligenten schrijver isdaarom de beschrijving een noodzakelijkheid, die hemeen speelsch genoegen bezorgt (ik mag ook nogschilderen!") en hem tegelijkertijd tot aristocratischezelfcontrOle noopt, zO6zeer vaak zelfs, dat het aanvan-kelijk speelsch genoegen er door bedorven wordt (zieStendhal; hij moest meer in zijn romans schilderen, danhem aanstond!). Zoodra men de beschrijvingen van

    45

  • anderen als truc gaat doorzien, verliest men ook hetvolledig en ernstig genoegen in die truc, dat vele eer-zame letterkundigen tot aan het graf met zich meedra-gen; zoodra men bovendien ontdekt heeft, dat deschildersinstincten zich krachtiger, directer en onschul-diger realiseeren in Pieter Breughel dan in Israel Queri-do, verliest men den eerbied voor een snort schrijvers,die de schilderkunst haar onschuld misgunnen en daar-om de litteratuur onveilig maken met hun corruptpalet.

    1932

    46

  • ANTHONIE DONKER, ADMINISTRATEUR

    ANTHONIE Donker is een essayist, die met veelintelligentie over pazie schrijft; hij is datzelfs gebleven, toen hij de verantwoordelijkepositie van redacteur van het Critisch Bulletin aan-vaardde. Deze betrekking immers was riskant; zij konDonker lijnrecht naar de administratie der neder-landsche letteren drijven. Het ambt van administra-teur der letterkunde is voor velen, wanneer de eerstebevliegingen der jongelingsjaren achter den rug zijn,een aanlokkelijke functie. Men overziet dan alles,wat er op letterkundig gebied bij ouderen en jongeren,voorvalt; men kan hier eens wat aanmoedigen, daareens wat remmen, en geregeld het groote kasboekbijhouden; van tijd tot tijd wordt de balans opge-maakt, een nieuwe reclamecampagne verzonnen, eenprijsvraag uitgeschreven. Er is dan ook maar een be-zwaar tegen het aanvaarden van dit ambt: dat mengeleidelijk aan gaat vergeten, dat schrijven niet be-langrijker of onbelangrijker is dan het bloeien vanplanten of het ruien van kippen. De administrateurder letteren krijgt bijna altijd neiging tot geestelijkecorpulentie, tot het opstellen van litteraire welvaarts-hypothesen. Hij gaat de letteren gewoonlijk zien alseen bedrijf met vele nooden en zorgen, maar ook metheugelijke geboortedata en familiefeestjes. Als hijgeheel ingewerkt" is, kan hij zich meestal niet meerboven zijn positie uitwerken: hij is dan zoozeer be-ambte en familievader geworden, dat zijn dichterlijke

    47

  • haren gaan uitvallen en zijn inspiratiebronnen metbekwamen spoed opdrogen. Op zichzelf ook al weerniet erg, maar een jammerlijk schouwspel blijft hetvoor hen, die den administrateur als vrij man hebbengekend.Nu geeft het nederlandsche volkskarakter aanleidingtot het groeien van dit litteraire administratietype;want dit type veronderstelt een vroege ouderdoms-moraal, een afschudden van onafhankelijkheid nogvoor het praeseniele stadium; het veronderstelt eenmate van algemeen-ontwikkelde, maar nooit cho-queerende deftigheid, die onze bloedmenging schijntte bevorderen. Potgieter is het curieuze voorbeeld vanzulk een bloedmenging, Albert Verwey heeft er ookveel van weg. Men merkt aan zulke schrijvers, dat zijallang niet meer over de afgronden van Leven en doodphilosopheeren; zij hebben zich tot het yak beperkt,waarin zij het ver gebracht hebben. De plantaardigeonbelangrijkheid van het schrijven kwelt hen nietmeer; zij staan aan het hoofd van een bedrijf, dat be-hoort te floreeren en wijden daaraan hun bestaan. Zijsignaleeren, zij vermanen. Groote schokken zullen zijniet meer veroorzaken; maar wel zullen zij als nijvereseismographen alle groote schokken opteekenen. Menkan er over disputeeren, of het ambt van administra-teur der letterkunde nut heeft. Mi. heeft het voor-zeker zijn nut, te weten voor hen, die een nuttigeletterkunde begeeren, die willen weten, wat er dage-lijks aan de hand is, wat men moet lezen, wat menmoet koopen, waar men op verdacht moet zijn. Maarin ieder geval zijn er schrijvers, die voor het ambt als

    48

  • geknipt zijn; en het is nog zekerder, dat in onze mo-derne letteren die geknipten talrijk zijn. AnthonieDonker behoort, ondanks zijn meer dan gewoneintelligentie, tot dezulken; en daarom is het wellichtaangebracht, hem namens de minder administratief-gezinden eens te wijzen op de corpulentie, die nu een-maal tot de verplichtingen van iedere deftige betrek-king gaat behooren, vroeger of later.Donker had de intelligentie, die hem had kunnen waar-schuwen voor het nuttige ambt, dat ik zooeven om-schreef; dat bewijst alleen al het feit, dat hij na eenigejaren administratie Critisch Bulletin, gepaard aan hetvervaardigen van kronieken links en rechts, soursnog, zij het in gematigden vorm, waarheden konzeggen, die levende waarheden zijn. Dat is an Bich aleen testimonium van beteekenis. Men zie slechts zijnmedesollicitanten naar het ambt: Greshoff zal nooitkans maken, ook al werpt hij zich op als protectorvan verwaarloosde auteurs, want hij zal nooit ophou-den lyrische vergissingen te begaan, die in een nettedubbele boekhouding niet passen; Roel Houwink,een aartsboekhouder, is onder het administreeren zoostiff geworden van domineesrheumatiek, dat alle in-zicht op genezing voorgoed kan worden afgeschre-yen. Maar hierin schuilt voor Donker ook een ge-vaar. Ieder weldenkende ziet, dat Greshoff voor hetyak te levend en te beweeglijk, dat Houwink er tedood en te jichtig voor is; vandaar, dat de nog be-weeglijke, maar niet al te beweeglijke candidaat Don-ker steeds meer favoriet werd! De publieke opinie,die hem nu langzamerhand uit het Critisch Bulletin

  • kent als nijver, speurend, neuzend, verdeelend, be-deelend, oordeelend, die zijn intelligentie daarbij opden koop toe neemt, jaagt hem naar de vacante be-trekking toe! En het komt mij voor, dat het vleeschvan Anthonie Donker in dezen zwak is, dat hij maaral te geneigd is, om van de letteren een gewichtig vakte maken en er de heilige plantaardigheid, de micros-copische futiliteit van te vergeten.Uit al zijn critieken van den laatsten tijd, uit de eenmeer, uit de ander minder, maar uit vrijwel alle,spreekt een zekere door niets gemotiveerde welwil-lendheid voor het schrijven als zoodanig, en in hetbijzonder voor de nederlandsche letterkunde alsbranche van het schrijfvak. Men versta mij wel: ikverwijt Anthonie Donker geen welwillendheid tegen-over jets of iemand in de letteren, maar ik verwijt hemeen teveel aan tevredenheid over het bestaan eener zoofatsoenlijke nederlandsche letterkunde, aan het gelukvan dit gezin, want hij geeft zich zooveel moeite voorhet familiestamboek, dat daarvoor een geheime redenmoet zijn. Men geeft zich geen moeite voor iets, wan-neer men niet van de essentieele belangrijkheid daar-van overtuigd is. Men discussieert niet zoo druk overde mazelen van Pietje en de maagbezwaren van Ina,als men niet een zeker pleizier heeft in al die processen,een zeker medeplichtig pleizier. Daarbij kan men nogheel goed intelligent en ruim blijven; het gevaar is indezen niet de domheid en de bekrompenheid, maarhet geleidelijk aan opgaan in die processen, zoodatmen er niet meer bovenuit kan kijken. Op zichzelfis het al een eenigszins hachelijk teeken, dat iemand als

    50

  • Donker met dezelfde intelligentie en ruimheid kanschrijven over Bierens de Haan, Houwink, Boudier-Bakker, Slauerhoff; ik zeg, met dezelfde intelligentie,met dezelfde onpartijdigheid en vriendelijkheid dus,alsof hij door deze verschillende phaenomenen alleenmaar vriendelijk geboeid en niet hartstochtelijk ge-intrigeerd ware. Donker wijst wel af, maar zijn af-wijzing is zelden onhartelijk; hij trapt Marceline vanHouwink niet de deur uit, maar schenkt Naar de galan-te kans van de voorstudie". Deze beschaafde maniervan doen bracht Donker vanzelf in den pas bij hetpubliek; men concludeerde vol vreugde, dat hij niet totdie volstrekten en harteloozen behoort, wier voorop-gezette neigingen alle genoegen van het objectieveknikkerspel bederven, men proclameerde hem, ook inde letterkundige kroniek der N.R..C., tot den eer-biedwaardigen grijsaard der hollandsche heete-melk-en-kouwe-jan-traditie; men huldigde hem bij voor-baat reeds als den komenden administrateur, den ge-lauwerden dichter-in-ruste, Wiens levenswerk voort-aan zal zijn objectief te wannen, te zeven en te fil-treeren van 's morgens vroeg tot 's avonds laat.En het yolk gelooft van hem er sei das Mund-stuck der GOtter" (Nietzsche), het gelooft van hem,dat hij gerechtigd is tot het laatste oordeel in delitteratuur.Als ik een essay van Anthonie Donker lees, zooals b.v.dat in een Lang verleden nummer van De Stem over dekansen" der protestantsche pazie, bekruipt mij on-weerstaanbaar de lust, om het schrijven als een bal-dadige sport te gaan beoefenen, zonder ernstige con-

    51

  • sequenties, zooals een ander op een jazz-klavier ha-mert, of biljart, of tennist. Het interesseert mij niet inhet minst, of de jonge protestanten in een nabije ofverre toekomst goede verzen zullen gaan schrijven;ik weet alleen, dat ik verzen van jonge protestantenalt0 in laatste instantie slecht zal vinden, omdat ikmet jonge protestanten Been vrede kan sluiten. Don-ker, die ijverig nagaat, waar deze heeren teekenen vaneenig oorspronkelijk leven vertoonen, vergeet eending: dat men, als men tenminste zelf een standpuntinneemt, beginnen moet, den jongen protestantenvoor te houden, dat zij ten onrechte protestant zijn.Heeft eenmaal een jonge protestant een gedicht ge-schreven, dat men als niet-protestant kan bewonde-ren, dan is het altijd nog vroeg genoeg, om den jongenprotestant daarvan in kennis te stellen. Donker echterschijnt te meenen, dat de criticus zooveel mogelijkkleurige stroomingen in de litteratuur moet bevorde-ren, om op die wijze een rijk gevarieerd beeld te krij-gen, als exempel voor het buitenland b.v. Ik zou daar-entegen een zoo eng mogelijk begrensde, maar zoointens mogelijk eenzijdige litteratuur willen aanmoe-digen (als ik uberhaupt jets zou willen aanmoedigen)waarvoor ik ronduit en volop in geestdrift zou kun-nen geraken. De halve, slap-aesthetische bewonderingvoor versjes van Martin Leopold geefik daarvoor metalle liefde cadeau, ook al beweert Donker duizend-maal van dezen heer, dat er talent en dus eenkans op poezie is." Als gemelde Leopold, in zijn po-ging om positief religieuse waarden te benaderen",schrijft:

    52

  • I1 meende, ik droomde dieper en veel verder,Moeder, maar waart langs reeds b# den Herder.

    dan wil ik, voor ik dit, in welk opzicht ook, hoopvolbewonder, aanstoot nemen aan dien Herder" meteen hoofdletter, niet om Leopold dwars te zitten, maaromdat ik eenvoudig niet geloof, dat een tijdgenoot,die zich van dergelijke zoete symbolen bedient, ooitiets zou kunnen schrijven, dat mij werkelijk aan zougrijpen; overal immers, waar voor mij het Leven en dekunst gevaarlijk, tragisch, dus waardevol worden,zal de heer Leopold zijn Herder presenteeren, als goedJong protestant. Waarom zwijgt Anthonie Donkersteeds over deze dingen, die toch primair zijn? Is hetniet zijn gevaarlijke neiging tot het administrateur-schap der nederlandsche letteren, die hem partenspeelt, wanneer hij omtrent de speelsch-teederestem" van Gabriel Smit verklaart, dat het eeuwigjammer zou zijn als die niet onder de invloeden uit-kwam"? Vanwaar die vaderlijke bezorgdheid vooronze jonge geloovigen? De litteratuur noch de we-reld zal er onder lijden, als Gabriel Smit eeuwig"door zijn invloeden bevangen blijft zoodat hij ernimmer onderuitkomt! Overigens, hoe het metSmit's talent gaat: daarvoor moet, dunkt mij, Smitzelf maar borg staan! Men stelle zich even een Nietz-sche, een Multatuli voor, die onder protectie vanDonker als gestoofde couveusekindertjes hun carrierezouden beginnen!Het is te verwachten en te hopen, dat deze stem zichdoor de jaren nog verdiepen of vooral bestendigen

    53

  • zal" zegt Donker in ditzelfde opstel van een vers vanHouwink. Ik kan de verwachting niet, maar zekerniet de Hoop, het paulinische artikel, deelen. Ilc zouwillen wet