Lessenserie over topsport voor groep 7/8 Gebaseerd op de … · • PowerPoint van alle lessen, zie...

38
1 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden? Kan iedereen een topsporter worden? Lessenserie over topsport voor groep 7/8 Gebaseerd op de didactiek van onderzoekend en ontwerpend leren Bron: http://www.deondernemer.nl/deondernemer/645388/Alles-over-Londen-2012.html

Transcript of Lessenserie over topsport voor groep 7/8 Gebaseerd op de … · • PowerPoint van alle lessen, zie...

1 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Kan iedereen een topsporter worden?

Lessenserie over topsport voor groep 7/8

Gebaseerd op de didactiek van onderzoekend en ontwerpend leren

Bron: http://www.deondernemer.nl/deondernemer/645388/Alles-over-Londen-2012.html

2 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Inhoudsopgave bladzijde

Organisatie 3

Context 3

Inhoud en aanpak 3

Materialen 3

Groepsindeling 4

Lesdoelen 4

Tijdschema 6

Lesplan 6

Lesfase 1 6

Lesfase 2 8

Lesfase 3 10

Lesfase 4 12

Achtergrondinformatie 13

Natuurwetenschappelijk concept ‘Topsport’ 13

Website adressen voor de filmpjes, de timer en achtergrondinformatie 13

Werkvorm ‘Placemat’ 14

‘Hoe stel je een onderzoeksvraag op’ 15

Bijlagen

1. PowerPoint les 17

2. Werkblad: ‘Verslag van het experiment’ 19

3. Handig: tafelborden; elke vaardigheid een eigen plek 20

4. PowerPoint les 2 22

5. PowerPoint les 3 25

6. Werkblad: ‘De slagroomtaart’ 27

7. Foto’s, om de leerlingen een topsport bij te laten bedenken 28

8. PowerPoint les 4 32

9. Evaluatie‐instrument: Quizvragen – zitten of staan? 34

10. Evaluatie‐instrument: Learner report 35

11. Evaluatie‐instrument: Vragenlijst 36

12. Evaluatie‐instrumenten: Beoordelingscriteria 37

3 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Organisatie Context Bewegen en sporten is voor veel kinderen een dagelijkse vrijetijdsbesteding. Doordat kinderen veel

ervaring hebben met dagelijks bewegen en bewegen in spel hebben zij hier veel kennis over. Enkele

voorbeelden hiervan zijn: tikkertje spelen op het schoolplein, naar huis fietsen en de trap oplopen.

Kinderen zijn zich vaak nog niet bewust wat bewegen precies is en wat er tijdens bewegen gebeurt met het

lichaam. Toch is bewegen en het besef van wat beweging voor het lichaam doet erg belangrijk. Te weinig

beweging kan zorgen voor zowel psychische als lichamelijke problemen. Een aantal kinderen heeft ook

ervaring met sporten, maar ook bij deze kinderen beperkt de kennis over sporten zich echter tot ervaring in

plaats van feitelijke kennis. Het aanreiken van kennis over sport en beweging kan op verschillende

manieren gebeuren. De huidige gymlessen richten zich voornamelijk op de sportervaring.

Bewegingsspellen in de klas en op het schoolplein hebben vaak een cognitief karakter. Om de leerlingen in

de klas op een andere manier bewust te maken van sport en bewegen, wordt een leuke en uitdagende

lessenserie ontworpen in het kader van Onderzoekend en Ontwerpend leren. De onderzoeksvraag van

deze lessenserie luidt: ‘Kan iedereen een topsporter worden?’. Voor de ontwikkeling en tussentijdse

evaluatie van deze lessenserie kunt u kijken op http://wetenschappenopschool.wordpress.com

/author/gwenenyvette/. De lessenserie heet Topsport en bevat 5 blogberichten. Deze lessenserie is

ontwikkeld door Gwen van ’t Loo en Yvette Huizer; studenten van de universitaire pabo Amsterdam en is

bewerkt door Siesja Kamphuis.

Inhoud en aanpak Voorafgaand aan het ontwerpen van de lessenserie is er onderzocht welke misconcepten er bestaan bij het

onderwerp topsport. Een aantal misconcepten rondom topsport is dat niet iedereen een topsporter kan

worden, dat buitenspelen ook een sport is en dat dikke mensen geen spieren hebben. Het hoofddoel van de lessenserie is dat deze misconcepten van de leerlingen verdwijnen. Gedurende de lessenserie wordt het begrip topsport uitgebreid besproken en zal dit voor de leerlingen

steeds duidelijker worden. De onderwerpen die in deze lessenserie centraal staan zijn: • Wat is een topsport? • Welke vaardigheden heb je nodig bij verschillende sporten? • Spieren, wat zijn dat en wat doen ze precies? • Wat gebeurt er met je lichaam als je sport? • Welke sport past bij iemand? • Wat doet voeding?

De lessenserie doet de leerlingen beseffen dat iedereen een topsporter kan worden, ongeacht zijn of haar

postuur. Tijdens de lessenserie wordt de cyclus van het Onderzoekend en Ontwerpend Leren (OOL)

doorlopen. Belangrijke fasen die doorlopen worden, zijn: confrontatie, verkenning, opzetten en uitvoeren

van experimenten en het concluderen hieruit. In de lessenserie zijn deze fasen aangeduid en staan hieronder

de bijbehorende activiteiten.

Materialen In dit hoofdstuk vindt u een lijst van alle materialen die nodig zijn voor het verzorgen van de lessenserie.

Tevens is er vermeld in welke bijlage u het lesmateriaal kunt vinden. • PowerPoint van alle lessen, zie bijlage 1, 4, 5 en 8 • Digibord software om de woordspin te maken of een whiteboard

• 2x Post‐it’s – voor elke leerling 2x1

• A3 papier – voor placemat. Hoeveelheid hangt af van het aantal tafelgroepjes. zie 3.3 voor meer

informatie • Werkblad voor het uitwerken van het langdurig experiment, zie bijlage 2

4 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

• Instructie – ‘Hoe stel ik een goede onderzoeksvraag op?’ (zie 3.4 voor meer informatie)

• Tafelborden om groepjes te maken (enkel bij voldoende tijd), zie bijlage 3

• Modelarm met spieren (te leen bij sommige bibliotheken of ziekenhuizen). Anders het plaatje bij

les 2 groot op het digibord vertonen.

• kladpapier – notaties bij experimenten • Digitaal document met rekenvraag, zie bijlage 9 • Stukjes chocolade – 1 blokje per leerling • A4 papier – om het stappenplan op te schrijven • Evaluatie‐instrument: Quizvragen – zitten of staan, zie bijlage 9 • Evaluatie‐instrument: Learner report, zie bijlage 10 • Evaluatie‐instrument: Vragenlijst, zie bijlage 11 • Evaluatie‐instrument: Beoordelingscriteria, zie bijlage 12 • A4 papier – voorbereiding presentaties • Potloden en stiften • Whiteboard marker – noteren van vragen en opschrijven van steekwoorden die leerlingen

aandragen

• Filmpje oefening Epke Zonderland:

http://www.youtube.com/watch?annotation_id=annotation_378335&feature=iv&src_vid=CSMQlF

NN0JI &v=e8r703ZNaDQ

• Filmpje rolstoelbasketbal:

http://www.youtube.com/watch?v=b4nT0‐4V7vE&sn

s=em • Filmpje van het voedingscentrum (helaas met wat reclame, maar een goed

filmpje): http://www.youtube.com/watch?v=zQ3_8‐R8CVc

• Filmpje van Wenlock, de mascotte van de Olympische Spelen

2012: http://www.youtube.com/watch?v=vTJqjZjWdOw • Stopwatchfunctie die u in elke les kunt gebruiken voor de werkvormen en de

experimenten

http://www.touchscreen‐digiborden.nl/wp‐content/uploads/2011/01/tt_virtual.swf

Groepsindeling De lessen vinden grotendeels plaats in de klas, waarbij alle leerlingen aan hun eigen tafel zitten. Gedurende

de klassikale en individuele activiteiten zitten de leerlingen aan hun eigen tafel. De groepjes voor het

langdurige experiment worden samengesteld naar aanleiding van de gekozen vaardigheden. De groepjes

zullen bestaan uit 3 tot 5 leerlingen. Deze groepjes blijven gedurende de hele lessenserie hetzelfde. • In de eerste les wordt de werkvorm ‘placemat’ uitgevoerd in de tafelgroepjes. De werkvorm met de

post‐ it’s wordt individueel gemaakt en de woordspin maken we klassikaal waarbij elke leerling een

beurt krijgt.

• In de tweede les moeten de leerlingen zelf tweetallen maken. Deze leerlingen gaan alle experimenten

van les twee samen uitvoeren.

• In de derde les gaan de leerlingen in de tafelgroepjes een topsport bedenken voor een bepaald

persoon. Daar waar de tafelgroepjes niet voldoende zijn, zal de docent een aantal leerlingen laten

aanschuiven bij andere groepjes.

• In de laatste les speelt u klassikaal het kennisspel (gebaseerd op ‘petje op, petje af’) en worden de

evaluatie‐instrumenten: post‐it, learner report en vragenlijst individueel gemaakt. Als laatste worden

de resultaten van het langdurig onderzoek gepresenteerd aan de klas in de samengestelde

onderzoeksgroepen van les 1.

5 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Lesdoelen Op basis van het vooronderzoek dat is uitgevoerd voorafgaand aan het ontwerpen van de lessenserie, zijn

de misconcepten van de leerlingen vastgesteld en de leerdoelen hierop afgestemd. Bij het vooronderzoek

werd onderzocht welke misconcepten betreffende het onderwerp topsport er bij de leerlingen aanwezig

waren. Dit vooronderzoek kan vergeleken worden met het vaststellen van de beginsituatie van de

leerlingen. Doordat deze lessenserie rekening houdt met de kerndoelen die zijn opgesteld door Tule

Stichting Leerplan Onderwijs, sluit de lessenserie aan bij de doelgroep 7 en 8.

Koppeling met kerndoelen Het eerste kerndoel dat in deze lessenserie van toepassing is, is kerndoel 41: Oriëntatie op jezelf en de wereld. Kerndoel 41 houdt in dat de leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm

en functie van hun onderdelen. Onderdelen die terug te vinden zijn in deze lessenserie over topsport zijn: Uitwendige vorm en bouw van ledematen – wordt summier besproken Van buitenaf waarneembare inwendige lichaamsdelen: hart, longen, spieren, botten, zintuigen

Ademhaling en bloedsomloop en hun functie – wordt summier besproken Ademhaling, bewegingsapparaat (skelet en spieren) Andere kerndoelen die in deze lessenserie van toepassing zijn, zijn de kerndoelen 1

en 12: Nederlands. Kerndoel 1 houdt in dat de leerlingen leren om informatie te verwerven uit de gesproken taal, ze leren

tevens die informatie mondeling of schriftelijk gestructureerd weer te geven. Kerndoel 12 houdt in dat de leerlingen een adequate woordenschat verwerven. Onder woordenschat vallen

ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken.

De inhoudelijke doelen

Na de lessenserie ...... Weet 90% van de leerlingen dat iedereen topsporter kan worden

Weet 80% van de leerlingen dat er voor verschillende sporten, verschillende combinaties van

vaardigheden, zoals: balvaardigheid, kracht, snelheid, lenigheid en balans, nodig zijn Weet 80% van de leerlingen dat motivatie essentieel is om topsporter te kunnen

worden Weet 80% van de leerlingen dat er een verschil bestaat tussen sport en

bewegen Weet 80% van de leerlingen dat goede voeding, een goed uithoudingsvermogen en een goede

conditie belangrijk zijn om veel aan sport te doen Weet 80% van de leerlingen dat er voor iedereen een sport bestaat waar hij/zij in kan

uitblinken Kan 80% van de leerlingen beargumenteren waarom een sport voor hun

geschikt is Weet 80% van de leerlingen wat er met het lichaam gebeurt tijdens het sporten en kan dit

benoemen Kan 80% van de leerlingen meer dan 10 sporten benoemen Weet 80% van de leerlingen dat iedereen spieren heeft Weet 80% van de leerlingen wat hartslag en ademhaling is

De onderzoeks‐ en ontwerpdoelen Na de lessenserie …

Kan 80% van de leerlingen een onderzoek ontwerpen waarbij een onderzoeksvraag en een

experiment opgezet en uitgevoerd moeten worden Kan 80% van de leerlingen schriftelijk verslag doen van onderzoeksresultaten

6 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Heeft 80% van de leerlingen inzicht in hoe ze een vraag moeten onderzoeken zodat ze hier

antwoord op krijgen Kan 80% van de leerlingen waarnemingen uit een experiment vastleggen

De taaldoelen Na de lessenserie …

Kan 80% van de leerlingen informatie verwerven uit de gesproken taal. Ze leren tevens die

informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven Kan 80% van de leerlingen mondeling vertellen wat ze hebben ontdekt tijdens een

experiment Kan 80% van de leerlingen actief deelnemen aan leergesprekken Heeft 80% van de leerlingen een adequate woordenschat verworven betreffende het begrip

topsport en kunnen deze begrippen uitleggen. Deze woorden zijn: topsport, vaardigheid,

motivatie, uithoudingsvermogen, conditie, schijf van 5, calorie, spiermassa, hijgen, zweten. Kan 80% van de leerlingen aan de hand van een opdracht schriftelijk het leerrendement benoemen

De rekendoelen die de leerlingen hebben behaald na deze lessenserie zijn: Na de lessenserie …

Kan 80% van de leerlingen rekenen met de grootheid calorie door middel van handig rekenen of

het gebruik van een verhoudingstabel Kan 80% van de leerlingen wiskundetaal gebruiken door een tabel in te vullen

Houding en inzichtelijke doelen die de leerlingen hebben behaald na deze

lessenserie zijn: Na de lessenserie: Kan 80% van de leerlingen meedenken over de lesinhoud Is 80% van de leerlingen in staat een opdracht in groepsverband uit te voeren

Weet 80% van de leerlingen dat een gemotiveerde houding noodzakelijk is om opdrachten tot een

goed eind te brengen

Tijdschema

In dit hoofdstuk wordt de tijdsplanning beschreven. Het is raadzaam om deze goed op te volgen en de

tijdsduur als minimale lestijd aan te houden. Het is raadzaam om voor deze lessenserie minimaal 3

weken uit te trekken in verband met het langlopende onderzoek dat de leerlingen uitvoeren.

Les Lesfase Tijdsduur

1 Confrontatie, verkenning, opzetten en uitvoeren experiment 60 minuten

2 Confrontatie, verkenning, opzetten en uitvoeren experiment 60 minuten en de concluderende fase

3 Confrontatie, de verkenning, concluderen, presenteren en 60 minuten verdiepen

4 Concluderen, presenteren en verdiepen 60 minuten

7 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Lesplan

Lesfase 1

Inhoud van de les

Als introductie van de lessenserie laat u het filmpje ‘oefening Epke Zonderland’ zien op Youtube. Hierbij

worden de leerlingen geconfronteerd met een Nederlandse topsporter die een topprestatie levert op de

Olympische Spelen 2012. Het filmpje wordt niet ingeleid. De leerkracht vraagt na afloop aan de leerlingen

wat zij in het filmpje gezien hebben. Daarnaast vraagt de leerkracht of de

leerlingen de sport en de sporter hebben herkend en wat zij ervan vonden.

Reacties die u kunt verwachten van de leerlingen zijn dat ze gaan

applaudisseren na afloop, dat ze zeer onder de indruk zijn en dat ze de

sporter niet herkennen. Na dit filmpje wordt eerst de post‐it uitgedeeld en

stelt de leerkracht de vraag: ‘Kan iedereen een topsporter worden?’ aan de

leerlingen. Deze moeten zij op een post‐it beantwoorden met:

Ja, omdat ....

Nee, omdat ....

Deze post‐it’s hangt u op het prikbord en zullen in de laatste les weer besproken worden. Een aantal

opmerkingen die u kunt verwachten van de leerlingen is: ‘Nee, natuurlijk niet!’ en ‘Als je dik bent kan je niet

sporten!’.

Hierna maakt u klassikaal met de leerlingen een woordspin rondom het woord topsport. Dit doet u om de

voorkennis te activeren en om te achterhalen welk beeld de leerlingen hebben bij dit onderwerp. Maak

voordat u aan de woordspin begint duidelijk dat het hier niet gaat om de sporten zelf (want dat wordt

behandeld met de werkvorm ‘Placemat’), maar om alles wat te maken heeft met topsport (fit zijn, trainen,

medailles enz.). De begrippen die hierin naar voren komen legt u klassikaal uit zodat deze voor alle

leerlingen duidelijk zijn. Vervolgens gaan de leerlingen via de werkvorm ‘placemat’ (Bijlage 3.3) verschillende sporten bedenken die

ze kennen. Mochten de leerlingen nog nooit in aanraking zijn gekomen met deze werkvorm, leg dit dan

eerst duidelijk uit en vertel erbij dat het geen wedstrijd is. Laat de leerlingen in hun eigen vak schrijven met een stift (kleur naar keuze) en laat ze de sporten in het

midden opschrijven met een gemeenschappelijke kleur die u zelf bedenkt. Op die manier is het

aantrekkelijk om de placemats in de klas op te hangen. Vraag na de werkvorm placemat aan de klas wat het begrip ‘vaardigheid’1 inhoudt, zodat dit duidelijk is als

u de vijf verschillende vaardigheden gaat bespreken. De vaardigheden zijn: snelheid, conditie,

balvaardigheid, lenigheid, kracht en balans. Na deze werkvorm bespreekt u de 5 vaardigheden en welke sporten daar bij zouden kunnen horen.

Als eindopdracht van deze les laat u de leerlingen zelf een vaardigheid kiezen waarin ze het onderzoek

willen doen. Het onderzoek loopt gedurende de lessenserie en hangt samen met het begrip motivatie. De

leerlingen moeten het onderzoek uiteindelijk buiten de lessen om in groepsverband uitvoeren. Het is de

bedoeling dat de leerlingen een vaardigheid uitkiezen waar ze graag onderzoek naar willen doen om

zichzelf uiteindelijk in deze vaardigheid te verbeteren. Als u voldoende tijd heeft kunt u het beste ‘hoeken’

in de klas maken die elk een vaardigheid representeren. Laat de leerlingen nadenken over welke

vaardigheid het meest van belang is bij de sport die ze al beoefenen of die ze graag zouden willen beoefenen

en stimuleer ze daarvoor te kiezen. Zo sluit het experiment beter aan bij de belevingswereld van de leerling.

Probeer het zo te sturen dat er voor elke vaardigheid minimaal 1 groepje is die hier een experiment voor

opzet. Als de groepjes zijn gevormd kunt u het werkblad voor de experimenten uitdelen en een korte instructie

Confrontatie

Verkenning

Opzet

experiment

8 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

geven over het maken van een goede onderzoeksvraag (zie paragraaf 3.4). Laat de leerlingen daarna in hun

groepje een onderzoeksvraag bedenken. Goede begeleiding bij het opstellen van deze onderzoeksvraag is

essentieel! Als de onderzoeksvragen zijn opgesteld, kunnen de leerlingen experimenten gaan bedenken2 hoe ze hun

onderzoeksvraag zouden kunnen beantwoorden. Bij het opstellen van de experimenten is het de bedoeling

dat de leerlingen bij hun gekozen vaardigheid een toepasselijke oefening bedenken. Door de leerkracht kan

worden gecontroleerd of het experiment ook daadwerkelijk bij de gekozen vaardigheid past. Mocht dit niet het

geval zijn, dan kan de leerkracht verschillende voorbeelden geven zodat de leerlingen meer inspiratie

hebben om een goed experiment op te zetten.

Zodra de leerlingen in groepjes zelf een experiment bedacht hebben, is het de bedoeling dat zij dit op

individuele basis uit gaan voeren. Dit moet herhaaldelijk gebeuren, bij voorkeur elke dag. Ook eenzelfde

meting moet herhaald worden. Op deze manier wordt in de laatste les duidelijk hoe belangrijk motivatie is

om beter te worden in de gekozen vaardigheid. Om de leerlingen juiste onderzoeksvaardigheden aan te

leren wordt de leerlingen een duidelijke structuur aangeboden met het werkblad dat u heeft uitgedeeld. Het laatste onderdeel van deze les is het bespreken van een voormeting en een nameting3. Zonder

voormeting kan er niet geconcludeerd worden of er verbetering heeft plaatsgevonden. Laat leerlingen

tijdens het bespreken ook steeds benoemen wat de voor‐ en nameting was zodat dit inzichtelijk wordt. Maak de leerlingen duidelijk dat u aan het einde

van elke les terugkomt op de vorderingen van het

experiment. 1 Een vaardigheid is het vermogen om een

handeling bekwaam uit te voeren of een probleem op te lossen. Vaardigheid wordt veelal vergaard door

ervaring. Een vaardigheid wordt in een lesdoelstelling omschreven onder de vorm ʺkunnenʺ

2 Voorbeelden experimenten voor de docent: Balans ‐ op 1 been staan / Lenigheid ‐ split oefenen / Kracht ‐

planken of een andere krachtoefening / Snelheid ‐ Hoe snel ben je aan de andere kant van het schoolplein –

Balvaardigheid ‐ raakschieten

3 Wat kan ik nu al? En wat kan ik na het uitvoeren van het experiment (het oefenen)?

Uitvoeren

experiment

9 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Lesfase 2

Inhoud les

Ter introductie van de les vraagt u aan elk groepje hoe het gaat met het langdurige experiment. De vragen die u

hierbij kunt stellen zijn: ‘Wie heeft het experiment al geoefend?’, ‘Heb je ook een voormeting gedaan?’, ‘Zie je al

verbetering?’ en ‘Heb je de resultaten opgeschreven op je blaadje?’. Alle groepjes mogen kort vertellen hoe vaak

zij al geoefend en gemeten hebben. Ook kunt u aan sommige groepjes vragen of zij al een tussenconclusie hebben

en of zij al beter zijn geworden in de gekozen vaardigheid. Door hiermee te starten kunt u er tijdens deze les op

terugkomen.

Zet midden in de klas een namaakarm neer waarin de spieren en hun werking zichtbaar zijn. De leerlingen

zullen zich afvragen wat dit voor voorwerp is. Zij mogen om de beurt even kijken en voelen. Hierna stelt u

klassikaal de vraag: Wat zien we in deze arm? Op deze manier worden de leerlingen geconfronteerd met het

lesonderdeel spieren. De leerlingen worden door het zien en voelen van de namaakarm geconfronteerd met

spieren.

De onderwerpen die in deze les naar voren komen zijn de

spieren, de hartslag en de ademhaling. U kunt hierbij de

PowerPoint van les 2 gebruiken ter ondersteuning. U laat de

leerlingen eerst zelf uitzoeken wat spieren zijn en hoe ze deze bij

zichzelf kunnen ontdekken. Het inhoudelijke deel dat u de

leerlingen vertelt over spieren, is globaal en gaat over wat

spieren zijn en wat spieren doen. Daarnaast bespreekt u wat er

gebeurt als je spieren traint. Spieren zorgen ervoor dat je kunt

bewegen. Zonder spieren zou je in elkaar zakken. Spieren zijn

vergelijkbaar met elastieken. Je kunt ze uitrekken en weer terug

laten keren in hun normale vorm. (voor meer informatie over

spieren: nl.wikipedia.org/wiki/Spier_(anatomie) De leerlingen gaan daarna aan hun eigen spieren voelen. U wijst op de namaakarm de biceps aan.

Vervolgens vertelt u de leerlingen dat ze deze spier bij zichzelf mogen gaan voelen. Dit doet u ook met de

spieren in de hand. De leerlingen gaan nu gericht hun eigen spieren voelen. Wijs ze telkens aan in de

namaakarm. Laat de leerlingen hun eigen spieren verkennen. Wijs de leerlingen erop dat de spieren beter

voelbaar zijn wanneer deze aangespannen worden. De vragen die u aan de groep kunt stellen zijn: Wie traint zijn spieren al? Hoe kan je spieren trainen? Op deze

manier wordt de koppeling gemaakt naar de sport. Na de verkenning gaat u een experiment met de leerlingen opzetten met de vraag: “Wat gebeurt er als je je

lichaam traint?”. Hierna vraagt u aan de leerlingen hoe zij dit kunnen onderzoeken. Met eventuele sturing

van u komen de leerlingen op ideeën als: rennen, touwtje springen, voetballen en dansen om zo te kijken wat

er met het lichaam gebeurt1. Als leerkracht ga je akkoord met het idee om buiten te gaan rennen, springen of

andere activiteiten waar geen materialen voor nodig zijn. De leerlingen nemen waar wat er tijdens het

bewegen verandert met het lichaam. Dit onthouden zij om in de nabespreking te vertellen. Als de leerlingen

hebben bedacht hoe ze het experiment uit gaan voeren, dan laat u ze tweetallen maken.

De tweetallen gaan om de beurt de bedachte oefening doen terwijl de ander observeert. Na 5 minuten laat u

de leerlingen hun observaties noteren en vertellen wat ze voor lichaamsveranderingen hebben ervaren en

welke ze hebben geobserveerd. Laat de leerlingen zelf proberen te bedenken waarom deze

lichaamsveranderingen plaatsvinden. Dit experiment bespreekt u uitgebreid na2.

Uitvoeren

experiment

Confrontatie

Verkenning

Opzetten

experiment

Uitvoeren

experiment

10 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Hierna legt u kort en globaal het hijgen in relatie tot zuurstof, het warm krijgen en de hartslag uit.

Richtvragen hiervoor zijn: Wat is hijgen? (Zwaar ademhalen ten gevolge van een lichamelijke inspanning)

Waarom krijg je het warm? (Omdat er in je spieren veel verbranding plaatsvindt. Je huid wordt

roder en warmer omdat er meer bloed door je aderen stroomt, die worden wijder en komen dan

meer naar de oppervlakte)

Wat hebben de spieren nodig om te werken? (Spieren hebben voeding en zuurstof nodig om te

werken)

Hierna laat u de leerlingen weer hands‐on aan de slag via een ademhalingsoefening: “We merken dat je

sneller gaat ademen, maar hoe kunnen we dit nou meten?” Het antwoord hierop probeert u uit de leerlingen

te laten komen3. U laat de leerlingen in tweetallen een experiment bedenken. Nadat de leerlingen het experiment hebben bedacht en opgezet, gaan ze het ook uitvoeren in dezelfde

tweetallen als het eerste experiment. Zij mogen dan na afloop inventariseren welke methode het beste was.

Laat de leerlingen hun bevindingen noteren en vertel er duidelijk bij dat experimenten altijd serieus

uitgevoerd moeten worden omdat anders de resultaten niet betrouwbaar zijn.

Als de leerlingen het experiment hebben uitgevoerd,

dan bespreekt u de resultaten. De vraag die u hierbij

stelt is: ‘Hoe vaak haalde je adem voor het experiment

en hoe vaak was dit na het experiment?’ Elk tweetal

mag zijn bevindingen noemen of beamen dat zij tot

dezelfde conclusie zijn gekomen dan het tweetal dat

net zijn bevindingen heeft opgenoemd4. Omdat

leerlingen het belangrijk vinden om te weten waarvoor

ze een experiment hebben gedaan is het van belang

om de experimenten voldoende na te bespreken.

Houdt hier dan ook rekening mee qua planning. Als laatste legt u klassikaal uit waarom de ademhaling

toeneemt tijdens het sporten. (de ademhaling neemt

toe omdat de hartslag omhoog gaat en je lichaam meer

zuurstof nodig heeft. Om die extra hoeveelheid zuurstof binnen te krijgen ga je sneller ademhalen) 1 Als voorbeeld kunt u noemen: wat gebeurt er met het lichaam tijdens het rennen? Tip: Gaat u de experimenten buiten uitvoeren? Bespreek vooraf nog even de regels en let op de tijd!

2 Richtlijnen: Wat hebben jullie aan het gezicht gezien? Zie je de ademhaling? Voel je de ademhaling? Zijn de wangen warm? Zweet de persoon? Voel je het hart kloppen? Slotvraag: waarom zou dit komen?

3Het beoogde experiment is: Hoe vaak haal je adem in 30 seconden? En hoe vaak na een

bewegingsoefening? Wat is je hartslag normaal en wat is je hartslag na de oefening?

4 Conclusie experiment: de ademhaling is toegenomen na het uitvoeren van de hurkoefeningen. Wanneer twee of meer groepjes tot een verkeerde conclusie zijn gekomen, kunt u het experiment klassikaal herhalen.

Opzetten

experiment

Uitvoeren

experiment

Concluderen

de fase

11 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Lesfase 3

Inhoud les De les wordt gestart met een terugkoppeling naar de vorige lessen. Aan de leerlingen vraagt u wat ze

allemaal al hebben gedaan tot nu toe, welke experimenten we gedaan hebben en welke conclusies we toen

hebben getrokken. De belangrijkste vraag voor de leerlingen is wat zij tot nu toe hebben geleerd over

topsport. Na deze activering van de voorkennis laat u het filmpje zien van het rolstoelbasketbal. Deze dient

als introductie voor de eerste lesactiviteit.

Als confrontatie‐activiteit geeft u elk groepje 1 foto van een persoon (zie bijlage 7). De leerlingen worden bij

deze Confrontatie werkvorm geconfronteerd met hun misconcept dat dikke mensen niet kunnen sporten. De

leerlingen krijgen de tijd om voor deze persoon een sport te bedenken. Dit moeten zij beredeneren op basis

van wat ze zien op de foto. Op een van de foto’s staat bijvoorbeeld een dikke jongen afgebeeld. Deze jongen zou judo als topsport

kunnen doen.. Reacties die u van de leerlingen kunt verwachten zijn: ‘Hoe kan dat nou, een lenige oma?

Misschien was zij vroeger een topsporter!’

De activiteit is erg leuk om klassikaal na te bespreken. Laat tijdens deze bespreking de foto’s op het

digibord zien, zodat de hele klas mee kan kijken. Probeer na afloop van de activiteit bij de leerlingen een

conclusie los te maken. Zij moeten langzaamaan beseffen dat er voor iedereen een topsport bestaat Op

deze manier verkennen de leerlingen de benodigde voorwaarden en lichaamskenmerken om een

topsporter te worden.

U introduceert het nieuwe onderwerp met een filmpje over gezond eten en sporten. Via dit filmpje zal

verteld worden over wat gezonde voeding is en wat de schijf van vijf inhoudt. Het filmpje is gemaakt door

het voedingscentrum en vertelt over de schijf van vijf. Als docent bespreekt u met de klas wat gezond eten

nu eigenlijk is. Laat de leerlingen zelf een gezonde maaltijd samenstellen en schrijf deze op het bord. Na deze introductie over gezonde voeding laat u de leerlingen een som over calorieën oplossen. U vertelt de

leerlingen dat u gister een hele slagroomtaart hebt opgegeten. Nu bent u benieuwd hoelang u moet wandelen

om al deze calorieën weer te verbranden. De vraag staat in de bijbehorende les PowerPoint. De leerlingen

gaan zelfstandig aan de slag om deze vraag op te lossen. Als docent vertelt u de leerlingen wat calorieën zijn

en dat deze door beweging verbrand kunnen worden. Rekenopdracht, deel het werkblad van bijlage 6 uit: Ik eet een slagroomtaart van 3250 kilocalorieën, met wandelen verbrand ik 250 kilocalorieën per uur.

Hoelang moet ik wandelen voordat de slagroomtaart verbrand is? Antwoord: 13 uur. Na deze activiteit geeft u alle leerlingen een stukje chocolade en vertelt u dat dit 125 kilocalorieën bevat. U

laat de leerlingen eerst uitrekenen hoe lang zij moeten wandelen om het stukje chocolade te verbranden.

Het antwoord is: 125/250=0,5 uur, dus 30 minuten. De leerlingen

mogen het stukje chocolade opeten, maar moeten die middag

natuurlijk wel zorgen dat ze het weer verbranden door iets aan sport

en beweging te doen.

Om aan te sluiten bij de doelen van het OOL, laat u de leerlingen zelf

een stappenplan maken om topsporter te worden. Dit doen zij op

individuele basis. In dit stappenplan concluderen zij welke

voorwaarden er nodig zijn om topsporter te kunnen worden. Hierbij

benadrukt u dat de leerlingen alles wat ze in de voorgaande lessen

en deze les geleerd hebben, kunnen toepassen in deze opdracht.

Hiervoor deelt u het stappenplan blad uit, wat de leerlingen houvast

Introductie

Confrontatie

Verkenning

Verdieping

Concluderen

de fase

12 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

biedt bij het maken van het stappenplan. Punten die in het stappenplan zouden moeten staan zijn: ‐ Training ‐ Motivatie ‐ Gezonde voeding ‐ Beschikken over vaardigheden

‐ Spiermassa

‐ Conditie

U laat twee leerlingen hun stappenplan presenteren, bij voorkeur 2 leerlingen die normaal niet veel zeggen. Zij

lezen hun stappenplan voor aan de klas en beantwoorden vragen die de leerlingen hierover stellen. U kunt van

sommige leerlingen verwachten dat zij niks hebben opgeschreven. Vraag aan deze leerlingen mondeling wat

hun stappenplan zou zijn. Selecteer een aantal leerlingen met een goed stappenplan en laat deze presenteren.

U vraagt aan de leerlingen hoe het nu gaat met het langdurige experiment. U vraagt weer aan elk groepje

hoe vaak per week zij oefenen en of ze al vooruitgang hebben waargenomen.

Presentatie

Afsluiting

13 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Lesfase 4 Inhoud les U start de evaluatie‐les met het spel: zitten of staan? Dit is een spel in quiz‐vorm waarbij alle vragen zullen

gaan over het onderwerp topsport en alle onderwerpen die in de voorgaande lessen behandeld zijn.

Wanneer de leerlingen denken dat de stelling waar is dan gaan zij staan, denken zij dat de stelling onjuist is

dan gaan zij zitten.

Tenslotte laat u alle onderzoeksgroepjes uit de eerste les die een langdurig onderzoek hebben opgezet en

uitgevoerd, een presentatie voorbereiden. In deze presentaties benoemen zij hun onderzoeksvraag en

uitgevoerde experiment. Daarnaast vertellen zij de resultaten van de metingen die zij hebben verricht en de

conclusie die ze daaruit hebben getrokken. Daarna krijgt de klas de gelegenheid om vragen te stellen over

het uitgevoerde onderzoek. Ook leveren de leerlingen hun onderzoeksblad in die u volgens de

voorgeschreven criteria nakijkt (zie bijlage 12).

Na de presentaties stelt u nogmaals de

hoofdvraag: ‘Kan iedereen een

topsporter worden?’ U benoemt hierbij de post‐it’s op het

prikbord van de eerste les. U stelt de

vraag welke leerlingen er allemaal van

mening zijn veranderd. De

belangrijkste vraag is de

conclusievraag: Waarom ben je van

mening veranderd? Als tweede onderdeel laat u de

leerlingen de vragenlijst maken. Deze

dient als evaluatie voor de

inhoudelijke doelen van de les, de

taaldoelen en de rekendoelen. Als laatste evaluatie onderdeel laat u de leerlingen individueel een learner

report schrijven over welke sport zij zouden kiezen om topsporter in te worden en waarom. Bij dit verslag

geeft u hen een opstapje doordat de opdracht voorschrijft welke begrippen in het verslag voor moeten

komen. Op deze manier beïnvloedt u de inhoud van het learner‐report. De leerling wordt zo gestimuleerd

om alle opgedane kennis in dit verslag te verwerken. Het learner report dient tevens als evaluatie‐

instrument om te kijken of bepaalde taal‐ en inhoudelijke doelen zijn behaald. Na deze les kunt u de

evaluatie‐ instrumenten nakijken met behulp van de beoordelingscriteria (zie bijlage 12).

U geeft de leerlingen mogelijkheid tot vragen stellen. De vragen die naar voren komen noteert u op het

bord. U stimuleert de leerlingen om zelf te onderzoeken wat de antwoorden zijn op deze vragen. Samen met

de leerlingen bedenkt u een aantal methoden om deze antwoorden mee te kunnen achterhalen.

Voorbeelden: het gebruik van Wikipedia, informatieve boeken uit de bibliotheek en zelf onderzoek doen. U

sluit de les af met een ondersteunende PowerPoint waarin staat wat we elke les hebben gedaan. Dit

benoemt en bespreekt u allemaal nog kort aan de hand van de PowerPoint.

Introductie

Presentatie

Conclusie

Afsluiting

14 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Achtergrondinformatie Natuurwetenschappelijk concept ʹTopsportʹ Uit het interview met de wetenschapper J.H. Ravensloot is naar voren gekomen dat er voor

verschillende sporten, verschillende vaardigheden van belang zijn. De verschillende vaardigheden die van belang zijn:

• kracht, • snelheid, • lenigheid, • balvaardigheid, • balans.

Naast bepaalde vaardigheden spelen genetische aanleg, motivatie en de contextuele factoren een zeer grote rol

om topsporter te kunnen worden. Contextuele factoren hierin zijn:

• beschikbaar materiaal, • coaching en begeleiding, • financiën, • betrokkenheid vanuit de omgeving, • aanwezigheid van scouts, • voeding en verzorging.

Deze factoren zijn bepalend om een sport op topsportniveau te kunnen bereiken. Het NOC‐NSF hanteert de volgende definitie voor topsport: Je bent een topsporter als je internationaal op het hoogste seniorenniveau (EK, WK en Olympische

Spelen) meedoet binnen een erkend topsportprogramma. Website adressen voor de filmpjes, de timer en achtergrondinformatie

Les 1:

Filmpje oefening Epke Zonderland:

http://www.youtube.com/watch?annotation_id=annotation_378335&feature=iv&src_vid=CSMQlFNN0JI&

v=e8r7 03ZNaDQ

Les 2:

nl.wikipedia.org/wiki/Spier_(anatomie) http://nl.wikipedia.org/wiki/Spieren

Les 3:

Filmpje rolstoelbasketbal:

http://www.youtube.com/watch?v=b4nT0‐4V7vE&sns=em

Filmpje van het voedingscentrum (helaas met wat reclame, maar een goed filmpje):

http://www.youtube.com/watch?v=zQ3_8‐R8CVc

Achtergrondinformatie over de schijf van vijf:

http://nl.wikipedia.org/wiki/Schijf_van_vijf

Les 4:

Filmpje van Wenlock, de mascotte van de Olympische Spelen 2012:

http://www.youtube.com/watch?v=vTJqjZjWdOw

Afbeeldingen van http://wetenschappenopschool.wordpress.com/author/gwenenyvette/

Stopwatchfunctie die u in elke les kunt gebruiken voor de werkvormen en de experimenten

http://www.touchscreen‐digiborden.nl/wp‐content/uploads/2011/01/tt_virtual.swf

15 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Werkvorm ‘Placemat’ Placemat: voor 2‐8 personen Duur: tussen de 5 en 15 minuten Opdracht: individueel antwoorden opschrijven, samen een antwoord maken

Stappen: 1. Iedere groep van vier leerlingen krijgt een vel papier. In het midden van het vel tekent een leerling een

rechthoek. Dit is de gemeenschappelijke rechthoek. Vervolgens trekt een leerling vanuit de hoeken van de

rechthoek lijnen naar de hoeken van het vel papier. De leerkracht kan er ook voor kiezen om vooraf zelf

deze indeling te maken. 2. De leerkracht geeft een opdracht: Schrijf alle sporten op die je kent. De groepsleden schrijven gedurende

enkele minuten individueel hun ideeën op in een hoek van het vel. 3. Na de individuele bedenktijd, proberen de groepsleden tot een gezamenlijk antwoord te komen. De leerlingen

beargumenteren hun keuze maar staan open voor de inbreng van de andere groepsleden. Het overleg moet

resulteren in een gemeenschappelijk antwoord met alle sporten waarvan de leerlingen denken dat dit ook echt

een sport is. 4. De leerkracht vraagt kort enkele groepjes om een reactie. Wat staat er bij hun in de rechthoek en hoe ging

de samenwerking? Willekeurig wijst hij een woordvoerder aan.

Welke doelen bevorder ik tijdens deze activiteit:

• Actualiseren van de voorkennis, oriëntatie op en introductie van een onderwerp. • Informatie verzamelen. • Begripsvorming, inductief en deductief redeneren en creatief denken. • Directe en gelijktijdige interactie, gelijkwaardige deelname. • Sociale vaardigheden, overleggen, actief luisteren, meedenken en ‐doen. • Creëren van een positieve wederzijdse afhankelijkheid en betrokkenheid.

Tips en adviezen:

• In deze werkvorm komt de individuele verantwoordelijkheid en positieve wederzijdse

afhankelijkheid duidelijk naar voren. De leerlingen moeten wel kunnen overleggen om de inhoud van

de gemeenschappelijke rechthoek te bepalen. Een advies is om hier vooraf aandacht aan te besteden.

• Voor de werkvorm placemat zijn vragen of opgaven met meerdere antwoordmogelijkheden een

vereiste. De top drie (of vier) komt in de gemeenschappelijke rechthoek. De leerkracht kan de

leerlingen nog een rangordering aan laten geven.

• Voor jonge kinderen is een lege placemat een hulpmiddel om duidelijk te maken dat ze samen iets

maken. Ieder kind werkt eerst voor zichzelf. Het zoekt plaatjes of maakt kleine tekeningetjes. Ieder

legt wat hij gevonden heeft in zijn eigen deel van de placemat. Daarna voegen de leerlingen alles bij

elkaar in het midden van de placemat en maken daar een groepswerkstuk van. Dit kan een boekje zijn

of een collage. De placemat wordt niet ingevuld, maar is alleen een hulpmiddel.

(Förrer, 2000)

16 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

‘Hoe stel je een goede onderzoeksvraag op’

Wat is een goede onderzoeksvraag?

• Op zoek naar antwoord

Het zijn vragen waar naar je op zoek gaat naar een antwoord.

• Concrete uitwerkingen

De vragen zijn concrete uitwerkingen van het centrale thema. Ze passen binnen de centrale

vraagstelling.

• Kernachtig en scherpe verwoording Een onderzoeksvraag is de kernachtige en scherpe verwoording van een kennisbehoefte.

De onderzoeksvraag geeft aan welke kennis men belangrijk vindt om bepaalde stappen in het

handelingsproces meer verantwoord te kunnen zetten.

• Neutraal geformuleerd Onderzoeksvragen dienen neutraal geformuleerd te zijn en geen verhulde suggesties te bevatten.

• Onderzoekbaar Een onderzoeksvraag is onderzoekbaar. Zijn ze helder, scherp en neutraal geformuleerd?

• Waarneembare gegevens

De onderzoekvragen dienen via waarneembare gegevens beantwoord te kunnen worden.

Deelvragen Deelvragen zorgen er voor dat de onderzoeksvragen makkelijker onderzoekbaar zijn. Ga na of de deelvragen een

goede uitwerking van de onderzoeksvragen zijn.

Drie soorten onderzoeksvragen:

• Beschrijvende vragen (hoe, wat, wanneer, waar, hoeveel, hoe vaak is iets)

• Explorerende vragen (waarom gebeurt iets, wat kan met een bepaald verschijnsel te maken hebben, is er

een verband)

• Toetsende vragen/hypothese (is het omdat … ? Leidt x tot y?)

(De OGO opleidingsschool:

https://www.askoscholen.nl/innovatie/opleidenindeschool/formats/onderzoekbegeleiders/Documents/Wat‐is‐een‐goede‐

onderzoeksvraag.pdf)

Drie voorbeelden gericht op Topsport: • Beschrijvende vraag: Hoe vaak moet je oefenen voordat je beter wordt? Hoeveel kan mijn

vaardigheid verbeteren in twee weken? De nulmeting is voor de vergelijking erg belangrijk.

• Explorerende vraag: Is er een verband tussen trainen en het verbeteren van een vaardigheid? Is er een

verband tussen motivatie en het verbeteren van een vaardigheid? Heeft het dagelijks trainen invloed op

een verbetering van mijn conditie?

• Toetsende vraag/hypothese: Als ik dagelijks train, word ik daar beter van?

17 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Bijlage 1

18 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

19 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Bijlage 2

Werkblad: ‘Verslag van het experiment’

Namen leerlingen

1. ……………………….. 3. ……………………..

2. ……………………….. 4. ……………………..

Onderzoeksvraag:

Hoe gaan wij dit onderzoeken? Naam leerling Datum Resultaat

Conclusie met toelichting: ......................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................

20 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Bijlage 3 Handig: tafelborden; elke vaardigheid een eigen plek

BALANS

LENIGHEID

KRACHT

21 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

SNELHEID

BALVAAR-

DIGHEID

22 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Bijlage 4

23 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

24 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

25 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Bijlage 5

26 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

27 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Bijlage 6

Werkblad: De slagroomtaart

Vraag 1: Jan is jarig. Hij heeft een grote slagroomtaart gemaakt voor zichzelf. Hij

eet deze slagroomtaart helemaal alleen op.

In deze slagroomtaart zitten 3250 kilocalorieën. Je moet een uur wandelen om

250 kilocalorieën te verbranden.

Hoe lang moet Jan wandelen voordat hij alle calorieën van de slagroomtaart weer

verbrand heeft?

Uur

Vraag 2:

Jullie hebben allemaal een stukje chocolade gekregen. In dit stukje chocolade

zitten 125 kilocalorieën.

Hoe lang moet jij wandelen om dit stukje chocolade te verbranden? Met wandelen

verbrand je 250 kilocalorieën per uur.

Uur

28 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Bijlage 7 Handig: Foto’s om de leerlingen een topsport bij te laten bedenken

29 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

30 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

31 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

32 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Bijlage 8

33 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

34 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Bijlage 9 Evaluatie‐instrument: Quizvragen – zitten of staan?

Tip: Geef de leerlingen een post‐it of klein blaadje en laat ze een pen pakken. Bij elk fout antwoord kunnen ze dan een streepje

zetten op dit blaadje. Praktischer zou zijn om de leerlingen een streepje op hun hand te laten zetten want dan hoeft er niet per se

een tafel in de buurt te staan waar het blaadje op moet liggen. Op deze manier is het redelijk controleerbaar.

1. Als je veel sport, worden je spieren kleiner (onjuist) 2. Als je gaat rennen, wordt je lichaam warmer (juist) 3. Als je een spier laat werken, wordt deze voelbaar harder (juist) 4. Als je gaat sporten, ga je langzamer adem halen (onjuist) 5. Een goede conditie betekent hetzelfde als een goed uithoudingsvermogen (juist) 6. Tijdens het sporten gaat je hart sneller kloppen (juist) 7. Door te bewegen verbrand ik geen calorieën (onjuist) 8. Om een hele slagroomtaart te verbranden, moet ik ongeveer 13 uur wandelen (juist) 9. Als je een topsporter bent, moet je goed op je voeding letten (juist) 10. Topsporters moeten veel patat eten voor sterkte spieren (onjuist) 11. Om te sporten, hebben je spieren meer zuurstof nodig (juist) 12. Door sneller te gaan ademen, komt er minder zuurstof in je lichaam (onjuist) 13. Snelheid, balvaardigheid en kracht zijn belangrijke vaardigheden voor voetbal (juist) 14. Door te zweten, koelt het lichaam af (juist) 15. Elke sport heeft andere vaardigheden die belangrijk zijn om deze sport als topsport te kunnen

beoefenen (juist) 16. Motivatie is voor elke topsport nodig (juist) 17. Hoe gemotiveerder je bent, hoe kleiner de kans om topsporter te worden (onjuist) 18. Om gezond te eten, moet je uit elk deel van de schijf van vijf eten (juist) 19. Als ik elke dag een kwartier lang touwtje spring, dan wordt mijn conditie slechter (onjuist) 20. Iedereen kan een topsporter worden (juist)

35 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Bijlage 10 Evaluatie‐instrument: Learner report

Learner report

'In welke sport zou jij een topsporter kunnen worden en leg uit waarom'

Gebruik minimaal 6 van volgende woorden in jouw verhaal:

motivatie - uithoudingsvermogen - lichaamsbouw – voeding – spieren –

spierkracht - balvaardigheid – lenigheid – balans - kracht - snelheid.

………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………...

36 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Bijlage 11 Evaluatie‐instrument ‘Vragenlijst’ LET OP: De goede antwoorden zijn groen gekleurd. Vergeet niet om voordat u dit gaat printen voor uw leerlingen alle tekst weer zwart te maken

Vragenlijst

1. Over welke vaardigheden moet je beschikken om voetbal als topsport te kunnen gaan

doen? Kies wat volgens jou het beste antwoord is.

a. Balvaardigheid en lenigheid b. Kracht, lenigheid en snelheid c. Kracht en balans d. Balans, balvaardigheid, snelheid en kracht

2. Over welke vaardigheden moet je beschikken om een vechtsport als topsport te

kunnen gaan doen? Kies wat volgens jou het beste antwoord is.

a. Kracht en snelheid b. Snelheid en balvaardigheid c. Balans, lenigheid en kracht d. Balvaardigheid en kracht

3. Wat gebeurt er met je lichaam als je aan het sporten bent? Kruis 3 goede antwoorden

aan. o Gaat hijgen o Je gaat zweten o Hartslag daalt o Je lichaam koelt af o Je gaat sneller ademen

4. Als je veel sport dan ... (lees de vraag goed!) a. ... worden je spieren kleiner b. ... krijgen je spieren meer massa c. ... worden je spieren langer d. ... groeien je spieren vast aan je botten

5. Wat is volgens jou een volledige en complete gezonde maaltijd als je de Schijf van

Vijf in je achterhoofd hebt?

a. Thee, bruine boterham met boter en kaas, banaan b. Cola, boterham met boter en tonijnsalade, belegd met

komkommer en tomaat

c. Glas water, chocoladecroissant en een appel d. Limonade, witte boterham met boter en gebakken ei,

bosvruchtensultana

6. Hoelang moet je ongeveer rennen (400 kcal p.u.) om een hele pizza a 2200 kcal te

verbranden?

.............................. Uur

37 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Bijlage 12 Evaluatie‐instrument: Beoordelingscriteria

Quizvragen – zitten of

staan Goed of Fout Bij 14 of meer goed (70%) heeft de leerling alle informatie uit de lessenserie goed meegekregen

Learner report Maximum van 10 punten

2 punten Als de leerlingen een sport benoemd hebben waarin ze topsporter zouden kunnen worden ½ punt Per gebruikt begrip = maximaal 3 punten ½ punt Als het begrip goed is toegepast in de tekst = maximaal 3 punten 2 punten Als het een goedlopend verhaal is, geen opsomming en het taalgebruik correct is

Bij leerlingen die minder dan 6 punten hebben kunt u kijken of u het deel dat onvoldoende was nogmaals met de

leerling bespreekt. Bij 6 of hoger heeft de leerling alle informatie uit de lessenserie voldoende meegekregen

Bij 8 of hoger heeft de leerling alle informatie uit de lessenserie goed meegekregen

Vragenlijst Maximum van 10 punten

Vraag 1 1,5

Vraag 2 1,5

Vraag 3 ½ punt per goed gekozen antwoord = maximaal 1,5 punt

Vraag 4 2

Vraag 5 2

Vraag 6 1,5 Weging – Vraag 1 en 2 gaan over hetzelfde onderwerp en zijn samen 3 punten waard omdat het begrip

vaardigheden een belangrijk onderdeel is van de lessenserie Vraag 4 was het hoofdpunt van les 2 en vraag 5 was het hoofdpunt van les 3. Hierdoor wegen deze vragen

zwaarder dan vraag 3 en 6. Vraag 3 omdat dit experimenten waren en een nevenonderdeel van les 2 en vraag 6

omdat dit een klein onderdeel was uit les 3. Bij leerlingen die minder dan 6 punten hebben kunt u kijken of u het deel dat onvoldoende was nogmaals met de

leerling bespreekt. Bij 6 of hoger heeft de leerling alle informatie uit de lessenserie voldoende meegekregen

Bij 8 of hoger heeft de leerling alle informatie uit de lessenserie goed meegekregen

38 Lessenserie: Kan iedereen een topsporter worden?

Evaluatie‐instrument: Beoordelingsmodel van ‘verslag van het experiment’

Namen leerlingen:

1. ……………………….. 3. ……………………..

2. ……………………….. 4. ……………………..

Omcirkel wat van toepassing is

Onderzoeksvraag correct geformuleerd, dit Ja Deels: Er is wel een vraag opgesteld, maar deze Nee mag een open of gesloten vraag zijn: staat los van het onderzoek

Staat er een beschrijving hoe het onderzoek Ja Deels: Er staat een beschrijving, maar geeft het Nee is opgezet en uitgevoerd? onderzoek niet goed weer.

Staan de data correct ingevuld? op Ja Deels: De data staan correct ingevuld maar niet Nee

chronologische volgorde op chronologische volgorde

Staan de namen van de uitvoerders erin? Ja Nee

Staan de meetresultaten er in? Ja Deels: Bij meer dan de helft van gedane Nee experimenten

Is er een antwoord op de onderzoeksvraag Ja Ja, maar er is geen toelichting gegeven Nee

geformuleerd?

Totaal aantal punten

Aantal punten per Totaal van Totaal aantal

item dit item punten

Ja 3 punten

Deels 1 punt

Nee 0 punten

Totaal