Leipziger Streichquartett . Hartmut Rohde Integrale ... · PDF fileCd’s Bij elk concert...
-
Upload
nguyentram -
Category
Documents
-
view
215 -
download
1
Transcript of Leipziger Streichquartett . Hartmut Rohde Integrale ... · PDF fileCd’s Bij elk concert...
Mozart
Leipziger Streichquartett . Hartmut RohdeIntegrale strijkkwintetten
woensdag 29 maart 2006
donderdag 30 maart 2006
Mozart . Seizoen 2005-2006
Quatuor Mosaïques . Patrick Cohen woensdag 19 oktober 2005
Voces Intimaezaterdag 26 november 2005
The Gaudier Ensemble donderdag 23 maart 2006
Academy of Ancient Music . Giuliano Carmignolavrijdag 24 maart 2006 Leipziger Streichquartett . Hartmut Rohdewoensdag 29 maart 2006
Leipziger Streichquartett . Hartmut Rohdedonderdag 30 maart 2006
Beethoven Academie . Hervé Niquetvrijdag 5 mei 2006
Orchestre des Champs-Elysées . Philippe Herreweghemaandag 8 mei 2006woensdag 29 maart 2006
Cd’sBij elk concert worden cd’s te koop aangeboden door’t KLAverVIER, Kasteeldreef 6, Schilde, 03 384 29 70 www.tklavervier.be
Foyer deSingelenkel open bij avondvoorstellingen in Rode en/of Blauwe Zaal open vanaf 18.40 uur kleine koude of warme gerechten te bestellen vóór 19.20 uur broodjes tot net vóór aanvang van de voorstellingen en tijdens pauzes
Hotel Corinthia (Desguinlei 94, achterzijde torengebouw ING)• Restaurant HUGO’s at Corinthia open van 18.30 tot 22.30 uur• Gozo-bar open van 10 uur tot 1 uur, uitgebreide snacks tot 23 uur deSingelaanbod: tweede drankje gratis bij afgifte van uw toegangsticket van deSingel voor diezelfde dag
begin concert 20.00 uurpauze omstreeks 21.00 uureinde omstreeks 22.00 uur
inleiding door Piet De Volder . 19.15 uur . Vergaderzaalteksten programmaboekje Piet De Voldercoördinatie programmaboekje deSingel
Gelieve uw GSM uit te schakelen!
woensdag 29 maart 2006
Leipziger Streichquartett . Hartmut Rohde altvioolAndreas Seidel, Tilman Büning vioolIvo Bauer altviool, Matthias Moosdorf cello
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)Strijkkwintet in Bes, KV174 23’• Allegro moderato• Adagio• Menuetto ma allegro• Allegro
Strijkkwintet in C, KV515 34’• Allegro• Andante• Menuetto (Allegretto)• Rondo (Allegro)
pauze
Strijkkwintet in g, KV516 36’• Allegro• Menuetto (Allegretto)• Adagio ma non troppo• Adagio
donderdag 30 maart 2006
begin concert 20.00 uurpauze omstreeks 20.55 uureinde omstreeks 21.45 uur
inleiding door Piet De Volder . 19.15 uur . Vergaderzaalteksten programmaboekje Piet De Voldercoördinatie programmaboekje deSingel
Gelieve uw GSM uit te schakelen!
Leipziger Streichquartett . Hartmut Rohde altvioolAndreas Seidel, Tilman Büning vioolIvo Bauer altviool, Matthias Moosdorf cello
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)Strijkkwintet in c, KV406 23’• Allegro• Andante• Menuetto in canone• Finale (Allegro)
Strijkkwintet in D, KV593 28’• Larghetto• Adagio• Menuetto (Allegretto)• Allegro
pauze
Strijkkwintet in Es, KV614 26’• Allegro di molto• Andante• Menuetto (Allegretto)• Allegro
Het miskende kroonjuweelDe zes strijkkwintetten van Wolfgang Amadeus Mozart
Kenners en liefhebbers zijn het erover eens: Mozarts
strijkkwintetten zijn de ‘fine fleur’ van zijn kamermuziek; zelfs
het kroonjuweel van zijn hele oeuvre.
Toch is uitgerekend dit domein in Mozarts productie
onderbelicht en weinig bestudeerd. De schaarse literatuur
over de zes strijkkwintetten staat bol van gemeenplaatsen en
‘schwärmerische’ reflecties. Vooral de twee strijkkwintetten uit
1787 (KV515 en KV516), die opvallen door hun monumentaliteit
en dramatiek, zijn het slachtoffer van taaie clichés.
Nog bij Robbins Landon lezen we over het Strijkkwintet in
g (KV516): ‘Het Kwintet in g vormt een spiegel van Mozarts
persoonlijke tragedie: het grootste muzikale genie van die tijd
werd steeds slechter begrepen en zelfs afgewezen, en raakte
bovendien steeds dieper in de schulden.’
Alfred Einstein is niet te beroerd om het adagio uit dit werk te
omschrijven als ‘een gebed van een verlaten ziel omringd door
slechts afgronden’. In zijn pathos sleurt hij er zelfs Gethsemane
bij! Als ‘emo-documenten’ kunnen deze getuigenissen nog tellen
- ze hebben alvast de verdienste de luisteraar (op een bepaalde
manier) te enthousiasmeren - maar als muziekhistorische kijk op
de zaken zijn ze hoogst discutabel. Robbins Landon mag dan al
een specialist zijn in Mozarts levensloop, hij bezondigt zich aan
de te makkelijke koppeling van leven en werk - hét spook van de
romantiserende musicografie.
Om nog even bij het Strijkkwintet in g te blijven - de ‘casus’ bij
uitstek - Mozart zet de liefhebbers van de tragische belijdenis
zelf een hak. Hij opent het laatste deel van zijn kwintet met een
elegie - jawel, bijzonder pakkende muziek - maar laat die dan
overgaan in een volmaakt opgeruimd en hups rondo. Einstein en
co. zijn eraan voor de moeite: alle tragiek die Mozart voorheen
had gesuggereerd wordt eensklaps van tafel geveegd. Groot
is dan ook de ontgoocheling bij verschillende commentatoren Wol
fgan
g Am
adeu
s M
ozar
t. Te
keni
ng v
an D
oris
Sto
ck, 1
789.
over zoveel plotse ‘trivialiteit’- een smet als het ware op de
onbetwistbare grandeur van het werk.
Het wordt tijd om niet alleen Mozarts strijkkwintetten maar om
zijn gehele oeuvre te ontdoen van romantische patina’s. Het ziet
er niet naar uit dat een Mozart-jaar daartoe zal bijdragen, zo
gefocust als het is op de commercialisering van de cliché-Mozart
(die uit de overigens briljante ‘Amadeus’-film van Milos Forman)
en reflectieloze consumptie (lees: de verplichte consumptie van
de opera omnia in enkele dagen tijd).
Een beluistering van de integrale strijkkwintetten moet
niettemin worden toegejuicht. Niet alleen terwille van een beter
perspectief maar terwille van de glorieuze onbekendheid van de
meeste partituren. Afgezien van de genoemde ‘toppers’ KV515
en 516 is het immers bedroevend gesteld met de kennis ervan.
Data
Mozarts zes strijkkwintetten ontstonden in welbepaalde perioden.
Op een rijtje:
KV174 in Bes (nr 1) december 1773
KV515 in C (nr 2) april 1787
KV516 in g (nr 3) mei 1787
KV406 in c (nr 4) 1787 of 1788? (bewerking van de Serenade voor
blazers, KV388)
KV593 in D (nr 5) december 1790
KV614 in Es (nr 6) april 1791
Een eerste vaststelling: Mozart waagt zich voor het eerst aan het
strijkkwintet op zijn zeventiende en wacht daarna veertien jaar
om het genre opnieuw te beoefenen.
Ten tweede: het nr 4 in de reeks is in feite een ouder werk - een
blazersserenade - die gecomponeerd werd in juli 1782. Het is nog
steeds onduidelijk of Mozart zijn transcriptie voor vijf strijkers
realiseerde voor of na de redactie van de strijkkwintetten KV515
en 516.
In de ‘Wiener Zeitung’ in april 1788 en daarna in het ‘Journal
des Luxus und der Moden’ in juni 1788 biedt Mozart drie
strijkkwintetten te koop op intekening aan. Behalve KV515 en
516 gaat het om KV406 vermits de drie strijkkwintetten die de
uitgever Artaria (Wenen) uiteindelijk publiceert de vermelde
werken zijn. De volgorde van publicatie is het ook die KV406 de
vierde plaats in de reeks bezorgt: KV515 in 1790, KV516 in 1791 en
KV406 in 1792 (postuum).
Bij studie van Mozarts catalogus blijkt dat op één werk na - een
Adagio en Rondo voor glasharmonica en vier instrumenten,
KV617 - het Strijkkwintet nr 6 Mozarts laatste realisatie is in het
domein van de kamermuziek.
Zoals reeds vermeld zijn de catalogusnummers 515 en 516 het
best gekend en ook het meest gespeeld. Het vroege en de twee
late strijkkwintetten daarentegen staan zelden op de affiche.
Twee altviolen
Mozarts eerste interesse in het strijkkwintet werd waarschijnlijk
ingegeven door twee werken in het genre van Michael Haydn
- Joseph Haydns jongere broer - die een grote invloed heeft
uitgeoefend op de vorming van Wolfgang Amadeus. In februari
en december 1773 componeerde Michael Haydn respectievelijk
Strijkkwintetten in C en in G. In hun lijvige Mozart-studie
gewagen Jean en Brigitte Massin van twee verschillende redacties
van Mozarts eersteling (KV174): één uit de lente van dat jaar en
een finale redactie uit december (door Mozart zelf genoteerd).
De beide redacties hangen samen met beïnvloeding door
Michael Haydns strijkkwintetten: de eerste twee delen vertonen
parallellen met Haydns Strijkkwintet in C terwijl de finale redactie
van KV174 inspiratie put uit het andere, in G.
Van bij zijn debuut koos Mozart voor de meest gebruikelijke
bezetting van twee violen, twee altviolen en cello - een keuze
waaraan hij trouw zou blijven. Het is bekend dat Mozart zelf
graag altviool speelde in kamermuziek. Zijn bijzondere affectie
voor het instrument droeg er dan ook toe bij het een solistische
rol in het geheel te geven. In sommige gevallen, in het bijzonder
in het Strijkkwintet KV174, wordt de bezetting zelfs behandeld
als een soort begeleid duo voor eerste viool en eerste altviool.
Het is precies de keuze voor de extra strijker - de strijker die
men aan het strijkkwartet toevoegt - die de kleuring van de
instrumentale textuur bepaalt. Luigi Boccherini, die met maar
liefst 125 strijkkwintetten zowat de kampioen in het genre was,
benutte vooral de bezetting met twee celli. Zowel hijzelf als zijn
broodheer Frederik Willem II van Pruisen, waren gepassioneerde
cellisten, wat de geprivilegieerde keuze verklaart: de combinatie
van een solistische cellopartij en een echte baslijn.
Voor een strijkkwintet met twee celli schreef ook Franz Schubert
zijn monumentale partituur uit 1828 waarin de bezetting
werkelijk symfonische allures aanneemt.
Terwijl Mozart ook in zijn latere strijkkwintetten eerste viool en
eerste altviool graag in het zonnetje zet, zal hij doorheen zijn
evolutie in het genre meer en meer zelfstandigheid verlenen aan
elke strijker afzonderlijk in een doorgedreven contrapuntische
schriftuur. Ook dialogen tussen de hoge en lage strijkers met de
altviolen als scharnierpunt, worden een geliefd procédé.
De aanvang van het Strijkkwintet in g, KV516, is een mooi
voorbeeld hiervan met de voorstelling van het hoofdthema in
opeenvolgend twee violen en eerste altviool en twee altviolen en
cello.
Weg van het divertimento
Reeds in de jaren ‘70 van de achttiende eeuw behoorde het
strijkkwintet tot één van de meest geliefde kamermuziekgenres
in Wenen. In die periode was de bezetting nog zeer veranderlijk
en vaak afwijkend van de net aangehaalde formaties. Zo waren
er bijvoorbeeld kwintetten voor twee violen, twee altviolen en
contrabas en andere voor drie violen, altviool en contrabas.
Pas aan het einde van de achttiende eeuw werd de zogenaamde
‘Duitse’ bezetting, zoals Mozart die gebruikt, courant. (Het
label ‘Duits’ dient hier om een onderscheid te maken met de
aangehaalde strijkkwintetten met twee celli zoals die door
Boccherini werden beoefend.)Joha
nn M
icha
el H
aydn
. Sch
ilder
ij ve
rmoe
delij
k va
n Fr
anz
Xave
r Hor
nöck
Zoals reeds bleek is Mozarts Strijkkwintet in Bes, KV174 beïnvloed
door voorbeelden van Michael Haydn - modellen waarnaar
Wolfgang Amadé in zijn correspondentie verwijst.
Meer echter dan inspiratie door een oudere collega lijkt
een persoonlijke behoefte Mozart tot het strijkkwintet te
hebben gebracht. In de periode 1770-‘73 ontstonden de eerste
strijkkwartetten van zijn hand - de meeste in ‘73, het jaar waarin
KV174 werd gecomponeerd.
Alles wijst erop dat de jonge componist toe was aan een excursie
in een genre dat zoveel populariteit genoot op dat moment
en dat, in tegenstelling tot de gelijktijdige evolutie van het
strijkkwartet, nog in de sfeer van de verstrooiingsmuziek, van het
‘divertimento’ zat.
De grote verdienste van Mozarts jeugdwerk is juist het
openbreken van het genre in de richting van pure kamermuziek
- muziek met grotere formele en expressieve ambities.
Ook al kleurt het prille strijkkwintet netjes binnen de lijnen
van de classicistische esthetiek, Mozart bewijst zowel solide
vakmanschap in de behandeling van de bezetting - de ervaringen
met het strijkkwartet zijn niet te loochenen - als een zin voor
poëzie in het hanteren van geijkte modellen als het menuet
- een bijzonder aanstekelijk deel hier - en het serenade-achtige
langzame deel.
Dat in de ‘Mozart Companion’ (1956) Hans Keller dit werk
laconiek afdoet als “uninteresting” is tekenend voor de literatuur
over de strijkkwintetten, die de ‘echte Mozart’, ‘the real stuff’
alleen meent te moeten zoeken in de rijpe en late werken.
Na de stilte
Tussen het Strijkkwintet, KV174 en het Strijkkwintet in C,
KV515 gaapt er een grote temporele én stilistische kloof. We
zijn veertien jaar later. Mozart presenteert nu een strijkkwintet
dat door zijn grandeur en expressieve diepgang iedereen van
zijn sokken blaast. Het wordt wachten op Schuberts enige
Strijkkwintet om een evenknie te vinden van KV515 en het
daaropvolgende, al even monumentale KV516.
Naar de reden van de lange stilte tussen het jeugdwerk en de
grandioze comeback in het genre kan men alleen maar gissen.
Einsteins hypothese dat Mozart zijn beide, rijpe strijkkwintetten
schreef met de koning van Pruisen in zijn achterhoofd, heeft
steeds weinig aanhangers gekend.
In 1786 was Luigi Boccherini aangesteld als hofcomponist van de
reeds vermelde Frederik Willem II, de opvolger van Frederik de
Grote. Mozart, die zich maar al te graag in de gunst werkte van
gekroonde hoofden, kon dus volgens deze theorie competitie
met Boccherini in het domein van het strijkkwintet overwogen
hebben. Niet met het strijkkwintet echter zou Mozart de vorst
van Pruisen eren maar met drie strijkkwartetten die, vrij evident,
de geschiedenis zijn ingegaan als de ‘Pruisische Kwartetten’,
geschreven in de jaren 1789-‘90.
Gezien Frederik Willems passie voor de cello had men ook kunnen
veronderstellen dat Mozart, zo hij voor het hof van Pruisen
schreef, geopteerd zou hebben voor het strijkkwintet met twee
diepe strijkers.
De hernieuwde interesse in de bezetting uit KV174 heeft wellicht
andere, prozaïscher achtergronden. Mozart, die nu zoveel verder
stond in zijn compositorische evolutie, had dringend nood aan
nieuwe inkomsten. Tegelijk moet hij zich meer gewapend gevoeld
hebben om met het strijkkwintet te scoren: het grootste deel van
zijn strijkkwartetten was reeds geschreven en ook in symfonie
en pianoconcerto had Mozart al aardig zijn sporen verdiend. Zijn
ervaring met strijkers was kortom zoveel groter.
Maar het succes bij het Weense publiek, dat in 1783 nog zo groot
was geweest, taant.
De promotie van de strijkkwintetten KV515, 516 en 406 toont dit
aan.
Tijdens zijn werk aan ‘Don Giovanni’ (april 1788) biedt Mozart
de kwintetten ‘mooi en correct geschreven op subscriptie’ aan
via Michael Puchberg, een Weense koopman die zich gedurende
Mozarts laatste levensjaren zou ontpoppen tot zijn voornaamste
geldschieter.
Maar niemand koopt de partituren. Ook een verlenging van
de intekentermijn tot 1789 haalt niets uit. Niet alleen het grote
publiek maar ook de critici volgen Mozart niet langer in zijn
instrumentale werken. Men verwijt hem “een hang naar het
zware en ongewone”. De zes strijkkwartetten die hij aan Haydn
opdroeg (gepubliceerd door Artaria in 1785) worden dan weer
“te sterk gekruid” bevonden.
Een theatraal spel met stijlen
Robbins Landon omschrijft de Strijkkwintetten KV515 en 516 als
“zeldzaam verontrustend”. De beide monumentale composities
- KV515 is het langste vierdelige werk van Mozarts hand - mogen
dan al sterk de emotionele gevoeligheid van de luisteraar
aanspreken; het is zeer gevaarlijk om de tragische of dramatische
accenten van beide werken rechtstreeks te relateren met
Mozarts levensomstandigheden: de perioden van tegenspoed en
geldnood die zijn laatste levensjaren tekenden.
In de literatuur verwijst men ook graag naar Mozarts laatste brief
aan zijn vader Leopold van 4 april 1787. Leopold was in maart
van dat jaar ernstig ziek geworden. Mozart noemt de dood in
deze brief “het werkelijke einddoel van ons leven” en de “beste,
ware vriend van de mensen”.
Deze getuigenis wordt als symptomatisch beschouwd voor zowel
de doodsgedachte in Mozarts denken als voor de invloed van
de vrijmetselarij hierop. (De componist was in 1784 toegetreden
tot een vrijmetselaarsloge.) Wolfgang Hildesheimer heeft echter
de grootste reserves bij deze brief waarvan het origineel reeds
lang onvindbaar is. Hij omschrijft de formulering ervan als zeer
“onmozartiaans” en gewaagt zelfs van manipulatie.
Het lijkt erop dat het grasduinen in Mozarts biografie een
gevaarlijke onderneming is om achter de motivatie te komen
voor de grote expressieve reikwijdte van de rijpe kwintetten
- een reikwijdte die ook andere werken kenmerkt uit deze
periode zoals de befaamde ‘Jupiter’-symfonie (Symfonie nr 41)
en zijn onmiddellijke voorganger, de KV550 (nr 40) met zijn
befaamde dramatische aanhef. Merken we trouwens op dat de
respectievelijke toonaarden van Mozarts laatste twee symfonieën
dezelfde zijn als die van de Strijkkwintetten KV515 en 516:
respectievelijk C en g.
Veel zinvoller dan biografische speculaties lijkt ons een terugkeer
naar de achttiende-eeuwse, esthetische standaarden waarmee
kamermuziek werd beoordeeld.
H.C. Koch, een achttiende-eeuwse musicograaf merkt op dat
in tegenstelling tot de symfonie de sonate (zijn term voor alle
werken voor een kleine bezetting) “elk karakter kan aannemen,
elke soort expressie waartoe muziek in staat is: ... gepassioneerd,
stormachtig, of in tegenstelling daarmee, licht, delicaat, vloeiend
en meeslepend.”
Deze zienswijze die ook door andere tijdgenoten wordt
onderschreven staat haaks op onze hedendaagse connotaties
van kamermuziek, in het bijzonder voor strijkers: die van het
abstracte muziekgenre par excellence, bestemd voor een
intellectuele elite, formeel streng en vergeestelijkt naar
sfeer. In de laat-achttiende-eeuwse optiek was het spel met
contrasterende expressieve registers zeer gegeerd: kamermuziek
kon op die manier een hoge graad van theatraliteit bereiken; een
genre dat door zijn emotionele variatie en plasticiteit de harten
werkelijk sneller kon doen kloppen en daarmee een spannende
aangelegenheid was.
Kochs verwijzing naar een confrontatie tussen verschillende
‘karakters’ binnen één en hetzelfde werk is perfect te illustreren
met passages uit de Strijkkwintetten KV515 en 516. Zoals in vele
andere instrumentale werken uit deze periode speelt Mozart
stijlen, die in de achttiende eeuw opgang maken, tegen elkaar
uit: de ‘geleerde stijl’ met zijn contrapunt - voortbouwend op
de erfenis van J.S. Bach -, de ‘galante stijl’ met zijn melodische
lichtheid en behaagzucht, de tragische felheid van ‘Sturm
und Drang’ en de verinnerlijkte, subjectieve toon van de
‘Empfindsamer Stil’.
Het kantelen van tragisch of elegisch naar opgewekt en
uitgelaten is in die zin te vergelijken met de contrasten tussen
opera seria- en opera buffa-personages en de dramatische
situaties waarin we ze afwisselend vinden. De panoplie aan
stemmingen en de stijlenvermenging die we in Mozarts rijpe en
late strijkkwintetten aantreffen zijn zeer vergelijkbaar met de
dramatische veelzijdigheid van pakweg ‘Le Nozze di Figaro’ en
‘Don Giovanni’.
Mozart hanteert zijn eclectisme, zoals voornamelijk ingegeven
door de opera buffa, zowel in de zin van oppositie van stijlfiguren
als in de zin van plotse transformatie ervan. We illustreren dit
even aan de hand van passages uit de respectievelijke kwintetten
KV515 en 516.
Het begin van het Strijkkwintet KV515 maakt ons onmiddellijk
duidelijk dat we als toehoorders een hele reis gaan ondernemen.
We moeten wachten tot ongeveer Beethovens Negende Symfonie
om nog een expositie van thematisch materiaal te vinden die
even omvangrijk is. Tegen pulsaties in de middenstemmen krijgen
we de oppositie van een energiek stijgend laddertje in de cello en
een sentimentele, ‘empfindsame’ figuur in de eerste viool. Zowel
energie als sentiment spreken uit deze eerste maten. Na een
stiltemaat wordt dit proces herhaald maar het opgewekte C groot
is verlaten voor het elegische c klein. De opgeruimde ‘drive’ is in
een fractie omgetoverd tot een dramatisch gebaar, zeer ‘Sturm
und Drang’ waarbij het materiaal van respectievelijk eerste
viool en cello is omgewisseld. Na een contrapuntisch spel met de
oorspronkelijke vioolfiguur - een snuif ‘geleerde stijl’- belanden
we in een soort van pastorale sfeer met zeer galante melodische
wendingen die niettemin ook aan een contrapuntische lezing
worden onderworpen. Zoals Wendy Allenbrook - één van
de huidige Mozart-autoriteiten - terecht opmerkt, zijn het
contrapunt (met voortdurende imitaties van hetzelfde materiaal
door de afzonderlijke instrumenten) en de plotse overgang naar
mineur hier elementen van destabilisatie. Mozart beperkt zich
met andere woorden niet tot het voorstellen van gevarieerd
materiaal - een beetje ‘bits and bites’ van verschillende stijlen
- maar hij linkt het meteen aan een dramatische dynamiek. We
zijn niet alleen geboeid door de waaier van contrasterende
muzikale gebaren, we kijken ook uit naar het verhaal dat zich zal
ontwikkelen. De operascène is dichtbij.
Dat Mozart op een buitengewoon inventieve manier
contrasterende gebaren in mekaar kan laten overgaan wordt
ook bewezen door het adagio uit het Strijkkwintet KV516 - het
deel waarvoor Einstein zijn meest plastische bewoordingen
reserveerde.
Net zoals in het langzame deel uit Mozarts eersteling, KV174,
(dat trouwens in dezelfde toonaard staat) spelen alle strijkers in
sourdine. We krijgen een omfloerste, nocturne-achtige sfeer. Het
adagio zet in met een zeer serene melodie, ‘empfindsam’, die
Haydniaans aandoet. Je vermoedt een moment van ontspanning,
een ingetogen ‘moment musical’. Even relax, denk je. De gevulde,
continue textuur van de vijf strijkers valt echter vlug uiteen in
een verbrokkelde, fragmentarische schriftuur die het contrapunt
op een expressieve manier hanteert, vol dramatische stilten.
Grote sprongen en vlugge loopjes in de eerste viool zorgen voor
tragische accenten in een sfeer die moedeloos, desolaat aandoet.
De ‘Sturm und Drang’ die we ook hoorden in het vorige
voorbeeld, bepaalt daaropvolgend het klimaat: weerom pulsaties
maar gekoppeld aan dalende, chromatisch gekleurde lijnen,
weerom in de eerste viool. De tweede altviool zorgt voor bitse
accenten in het geheel. Dit klankbeeld dat een soort uitzichtloze
tragiek suggereert, wordt als bij wonder getransformeerd in een
bitterzoete, engelachtige cantilene, nog steeds voor de eerste
viool. De pulsatie van daarnet lijkt inzake affect vertaald in zijn
negatief: een soort hoempa-achtige begeleiding vol syncopen.
De eerste altviool vervoegt op werkelijk aandoenlijke manier
de eerste viool in een contrapuntische uitwisseling van de
cantilene. ‘Empfindsamkeit’ op zijn best - misschien één van de
ontroerendste momenten uit Mozarts integrale kwintetoeuvre.
De gestrengheid van KV406
Het catalogusnummer van Köchel (Köchelverzeichnis), KV406,
voor Mozarts transcriptie van de Blazersserenade, KV388, is
Zich
t op
de K
ohlm
arkt
in W
enen
met
rech
ts d
e w
inke
l van
uitg
ever
ij Ar
taria
& C
o. D
etai
l van
een
gra
vure
van
Car
l Sch
ütz,
178
6.
‘Lieto fine’
Mozarts laatste twee strijkkwintetten, KV593 en KV614, baden
in licht en gratie. Het zijn de collega’s van ‘Così fan tutte’ en ‘Die
Zauberflöte’.
Alles wijst erop dat deze werken geschreven werden in opdracht
van de violist Johann Tost, een logebroeder van Mozart, aan wie
Joseph Haydn eerder twaalf strijkkwartetten (op. 54, 55 en 64)
had opgedragen. (Tost was ook een tijdlang aanvoerder van de
tweede violen in het orkest in Esterházá, waar Haydn de functie
van Kapellmeister waarnam.)
Mozart blijft de verworvenheden van zijn vorige strijkkwintetten
trouw - het spel met stijlfiguren, het doorgedreven contrapunt,
de minutieus uitgewerkte schriftuur voor elke strijker apart
- maar hij aarzelt niet om soms heel eenvoudige, ‘basic’ thema’s
aan te wenden. Adjectieven als ‘naïef’, ‘frivool’ of zelfs ‘banaal’
komen bij beluistering voor de geest. In de behandeling van
dat materiaal blijft de componist niettemin zijn fantasie en
onberispelijk vakmanschap demonstreren. Onder de ‘frivole’
oppervlakte zit zoveel meer - het is de dubbelheid van ‘Così’.
Om twee sprekende voorbeelden te noemen: de finale uit
het Vijfde Strijkkwintet (KV593) en het andante uit het Zesde
(KV614).
In het eerstgenoemde geval opent het deel met een vlug,
chromatisch dalend laddertje dat gestalte geeft aan een
tarantella-achtig thema. Mogelijks vonden tijdgenoten
dit laddertje ‘te goedkoop’ want in editie leefde lange
tijd een andere gedaante van het thema, in zigzag-profiel
- een zogenaamde correctie van Mozarts manuscript. De
onbekommerde galanterie van deze opener kent een
tegengewicht in het fugatische tweede thema - de respons
van de ‘geleerde stijl’. Naar het einde van het deel worden de
beide thema’s gesuperponeerd. Tegenover de eenvoud van
zijn materiaal plaatst Mozart complexiteit en raffinement in
verwerking.
Eenzelfde bedrieglijkheid beheerst het andante uit het laatste
strijkkwintet. Zijn thema is mogelijks een hommage aan het
wellicht fout. Zoals reeds vermeld moet de transcriptie ontstaan
zijn kort voor of na de redactie van de Strijkkwintetten KV515 en
516.
Het was immers het ‘nummer drie’ in de reeks strijkkwintetten
die de componist te koop aanbood (zie hierboven). (Het
aanbieden van werken in reeksen van drie of zes aan kopers of
uitgevers was een algemene geplogenheid in die dagen).
De Serenade, KV388 werd oorspronkelijk gecomponeerd in
juli 1782, in hectische tijden. Het was de periode van de creatie
van ‘Die Entführung aus dem Serail’ en de compositie van de
‘Haffner’-symfonie. In augustus van datzelfde jaar huwde Mozart
Konstanze Weber.
Het werk moet tijdgenoten werkelijk als avant-garde in de
oren hebben geklonken. Serenades voor harmoniebezetting
waren meestal bestemd voor openluchtconcerten. Het ging
daarbij voornamelijk om sfeer- of verstrooiingsmuziek. De
Blazersserenade KV388 heeft echter niets behaaglijks; het is
muziek met een groot sérieux, in een voor openluchtmuziek
weinig gebruikelijke toonaard van c (klein), vol chromatiek en
met een streng canonisch uitgewerkt menuet! ‘Te sterk gekruid’
zal weerom de opinie zijn geweest van de gemiddelde luisteraar.
Niet alleen geld- en tijdnood moeten Mozart genoopt hebben
om aan de Kwintetten KV515 en 516 een extra kwintet toe
te voegen. Wellicht begreep hij ook dat het eigenzinnige
en dramatische karakter van zijn serenade beter paste bij
kamermuziek.
Wie de versie voor blazers niet kent, kan zelfs nauwelijks
vermoeden dat het hier om een transcriptie gaat, zo geëigend
klinkt dit werk voor vijf strijkers.
In vergelijking met zijn ‘voorgangers’ (of ‘nakomelingen’) is
het Strijkkwintet KV406 bondiger en directer van stijl. Ook hier
zijn expressieve en stilistische contrasten legio maar zonder de
doorgedreven individualisering van elke strijker apart die de beide
rijpe strijkkwintetten kenmerken. Er is minder plaats voor ‘demi-
teintes’ en intrigerende overgangen. Niettemin gaat het in alle
opzichten om een zeer geïnspireerde en persoonlijke partituur.
onmiskenbaar: de grootse adem van ‘Don Giovanni’ in de rijpe
strijkkwintetten versus de naïeve eenvoud van ‘Die Zauberflöte’
in zijn laatste grote kamermuziekwerk.
Geen pathos voor dit afscheid - een afscheid waarvan de
componist op dat moment geen weet had - maar een einde in
lichtheid, een ‘lieto fine’ in de beste traditie van de opera buffa.
De vreugde die uit de finale van KV614 spreekt is die om de
muziek zelf, het plezier eraan.
Verzoening met het leven krijgt bij Mozart vaak het laatste
woord.
grote voorbeeld Haydn: het ademt de gezapigheid en mildheid
die de (late) volbloed classicistische Haydn kenmerkt. Trouwens
heeft het opvallend veel gelijkenissen met dat van de ‘Romanze’
uit Haydns Symfonie nr 85, ‘La Reine’ - een thema dat in Haydns
geval op een Frans volkslied is gebaseerd. Puur muzikaal dient
Mozarts materiaal zich een beetje aan als ‘classicisme zoals te
voorzien en te verwachten is’. Maar weerom worden we op het
verkeerde been gezet.
Door een sterk uitgewerkt contrapunt - Mozart omspeelt zijn
thema zeer ingenieus met een veelvoud aan kleine figuren - en
allerhande harmonische finesses overstijgt het verloop van dit
deel ruimschoots zijn stilistisch model.
Terwijl we in de Strijkkwintetten KV515 en 516 monumentaliteit
en de dramatiek van ‘Sturm und Drang’ vinden, bewandelen de
laatste, kortere strijkkwintetten eerder de wegen van een mild
classicisme dat niettemin tal van verrassingen in petto heeft.
Verwijzen we bijvoorbeeld nog naar het eerste deel van KV593
waarin een allegro vol grappige gebaren - soms een beetje
commedia dell’ arte - ingebed is in een meditatief en etherisch
larghetto. Weerom de illusie van een theatraal gebeuren met op-
en neergaand doek als het ware.
Haydns toets is vooral voelbaar in het laatste strijkkwintet
dat behalve het aangehaalde andante nog twee andere, zeer
Haydniaanse passages kent: het eerste deel met zijn ‘hoornroep’
in de twee altviolen en het Ländler-achtige trio van het menuet
dat je je bijna op een draailier kan voorstellen - rurale accenten
die we bij Mozart zelden aantreffen.
Het begin en het einde van Mozarts kwintetoeuvre is, aldus
beschouwd, getekend door invloeden van de twee broers Haydn
- componisten die Wolfgang Amadeus zo hoog achtte en die hem
in aanzienlijke wijze de weg hebben gewezen.
Monumentaal, dramatisch, galant, geleerd, frivool, naïef...
Mozart tovert in zijn zes strijkkwintetten een veelheid aan
affecten en stijlen tevoorschijn. Invloeden van het theater zijn
Leipziger StreichquartettAndreas Seidel, Tilman Büning vioolIvo Bauer altviool . Matthias Moosdorf cello
School uit. Daar gaven ze ook de Duitse première van Schnittkes ‘Zu dritt’ voor strijktrio en orkest. Recentelijk hield het ensemble ook werk ten doop van Beat Furrer, Claus Steffen Mahnkopf, Wolfgang Rihm, Steffen Schleiermacher, Christian Ofenbauer, Siegfried Thiele, Viktor Ullmann, Jörg Widman, Rainer Rihn, Ulrich Leyendecker, Bernd Franke, …
Bij de oprichting in 1988 waren drie van de leden van het kwartet nog werkzaam als aanvoerder in het wereldberoemde Gewandhausorchester, dat ze in 1993 verlieten om zich geheel aan de kamermuziek te kunnen wijden. Studies bij Gerhard Bosse, het Amadeus Kwartet, Hatto Beyerle en Walter Levin gingen hieraan vooraf. Het Leipziger Streichquartett ontving al snel prijzen en onderscheidingen, waaronder de tweede prijs op de ARD Wettbewerb München, de Brüder-Busch-Preis en de Siemens Musikpreis. Sinds november 1991 heeft het kwartet zijn eigen concertserie ‘Pro Quatuor’. Als lid van het Leipziger ‘Ensemble Avantgarde’ zet het kwartet zich ook in voor hedendaagse muziek. Met deze groep begonnen zij in het Gewandhaus in 1993 de serie ‘musica nova’, waarvoor ze de Schneider-Schott-Preis van de stad Mainz ontvingen. Het Leipziger Streichquartett maakte concerttournees naar meer dan vijfenveertig landen op alle continenten. Vele prominente festivals en eigen thematische cycli (o.a. Schubert, Bach, Mozart, Mendelssohn) staan regelmatig op hun concertagenda. In 2002 was het ensemble in residentie bij het Auditorio Nacional in Madrid. Het repertoire van hun zestig cd-opnamen reikt van Mozart tot Cage en van Haubenstock-Ramati tot Beethoven en omvat de complete werken voor strijkkwartet van Mozart, Schubert, Mendelssohn, Brahms, Berg, Schoenberg, Webern, Ives, Dessau, Adorno, Eisler en Kaminski. De hoge waardering van de muziekpers komt tot uitdrukking in de talrijke onderscheidingen die hun cd’s telkens weer ontvangen: Preis der Deutschen Schallplattenkritik, Diapason d’Or, Premois CD-Compact, de Duitse Echo onderscheidingen in 1999, 2000 en 2003, de Amerikaanse Indie Awards 1999 en 2000. Hun cd met werken van Richard Strauss ontving de Echo 2003. Een negen cd’s omvattende volledige registratie van de kwartetten van Schubert gold in de ogen van vele kenners als de belangrijkste release ter gelegenheid van het Schubert-jaar in 1997. De voltallige opnamen van de Tweede Weense School kregen in 2000 hun beslag. Sinds enige jaren is het kwartet exclusief verbonden met het label Dabringhaus und Grimm. Muzikale partners van het Leipziger Streichquartett als Karl Leister, Michael Sanderling, Alfred Brendel, Christian Zacharias, Andreas Staier, Christiane Oelze, Isabelle van Keulen, Olaf Bär en ‘King of Klezmer’ Giora Feidman verrijken met vele anderen het uitgebreide repertoire, dat meer dan tweehonderd zestig werken van zestig componisten omvat. Tussen 1993 en 2000 voerde het kwartet in een meerjarige cyclus in het Gewandhaus in Leipzig alle belangrijke strijkkwartetten van de Eerste en de Tweede Weense
Hartmut Rohde
Hartmut Rohde werd in 1966 in Hildesheim geboren en kreeg in 1975 zijn eerste viool- en altvioollessen in Celle. Na zijn humaniora studeerde hij in 1985 bij Hatto Beyerle in Wenen en van 1986 tot 1993 bij dezelfde leraar aan de Musikhochschule in Hannover. Verdere lessen kreeg hij van Walter Levin, Kim Kashkashian, Gérard Caussé en Pinkas Zukerman. In 1990 richtte Harmut Rohde het Kandinsky Streichtrio op. Zeven jaar later werd hij lid van het Mozart Piano Quartet. Als internationaal gevraagd artiest brachten zijn tournees hem sedert 1990 regelmatig naar de Verenigde Staten, Canada, Australië, de Sovjet-Unie en doorheen heel Duitsland. Onderscheidingen bij wedstrijden (onder meer de Preis des Deutschen Musikwettbewerbs, Bundesauswahl Konzert junger Künstler 1990 en de Naumburg Wettbewerb New York 1991) vormden de start voor de intensieve internationale concertcarrière van Hartmut Rohde. In kamermuziekverband speelde hij samen met Heinrich Schiff, Itamar Golan, David Geringas, Lars Vogt, Janine Jansen, Pascal Devoyon, Thomas Brandis, Frans Helmerson, Michel Lethiec, Nobuko Imai, Antje Weithaas en Ulf Hoelscher, Trio Fontenay, Talich Quartett, Vogler Quartett, Vermeer Kwartet, Leipziger Streichquartett en Petersen Quartett. Zijn inzet voor hedendaagse muziek leidde tot projecten met componisten als Aribert Reimann, Wolfgang Rihm, Kristof Maratka en Wilhelm Killmayer. Rohde werkte onder leiding van dirigenten als Kent Nagano, Georg Alexander Albrecht, Paavo Järvi, Massimo Zanetti, Christoph Prick en Michael Sanderling. Hij concerteerde op festivals als Berliner Festspiele, Salzburger Festspiele, Ravinia-Festival in Chicago, Oleg-Kagan Festival, Braunschweiger Kammermusikpodium, Concert du Louvre in Parijs, Mahler Festspiele Toblach en Festival Pablo Casal. Talrijke cd-opnamen kwamen tot stand bij EMI classics, Decca, Arte Nova, Musikproduktion Dabringhaus + Grimm, Naxos en tevens Freiburger Musikforum. In 2003 verkreeg Harmut Rohde de begeerde Echo-Klassik-Preis en in 2004 de Supersonic Award. Sedert 1993 geeft hij les aan de Universität der Künste in Berlijn. Daarnaast is hij sedert 2001 gastdocent altviool en kamermuziek aan de Royal Academy in Londen.