Leerlingenevaluatiegeschillen in het secundair onderwijs ......met betrekking tot deliberaties per...
Transcript of Leerlingenevaluatiegeschillen in het secundair onderwijs ......met betrekking tot deliberaties per...
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 1 van 36
Leerlingenevaluatiegeschillen in het secundair onderwijs
na de hervorming van de beroepsprocedure1
Inhoud
Inleiding ..................................................................................................................................... 1
De delibererende klassenraad ..................................................................................................... 2
Leerlingenevaluatie ................................................................................................................ 2
Uitgestelde beslissing en bijkomende proeven ...................................................................... 3
Motiveringsplicht ................................................................................................................... 5
De beroepscommissie ................................................................................................................. 9
Algemeen ............................................................................................................................... 9
Het intern beroep noodzakelijk eerst uitputten ...................................................................... 9
Voorafgaand overleg ............................................................................................................ 12
De beroepscommissie ........................................................................................................... 15
Procedure .......................................................................................................................... 15
Aard en omvang van de bevoegdheid van de beroepscommissie .................................... 19
Knelpunten ............................................................................................................................... 23
Deliberatierichtlijnen ............................................................................................................ 24
De studiehouding .................................................................................................................. 24
Een bijzonder geval: slechts één tekort ................................................................................ 25
Een tweede bijzonder geval: het oriënteringsattest B .......................................................... 28
De rechtsbescherming door de Raad van State – en haar grenzen ........................................... 31
Enkel de eindbeslissing ........................................................................................................ 31
Begeleiding ........................................................................................................................... 32
Gelijke behandeling .............................................................................................................. 34
Redelijkheidsbeginsel: streng is niet onwettig ..................................................................... 35
Inleiding
1. Een eerdere bijdrage van ondergetekende over examengeschillen in het secundair on-
derwijs, bekeken vanuit het perspectief van de rechtspraak van de Raad van State, verscheen in
2010 in het TORB-Cahier # 1. Sedertdien heeft de Codex Secundair Onderwijs het licht gezien
en staat ook de rechtspraak vijf jaar verder. Dit alleen reeds kan een actualisering van de toen-
malige tekst verantwoorden. Belangrijker nog is echter de fundamentele hervorming van de
interne beroepsprocedure tegen evaluatiebeslissingen in het secundair onderwijs met ingang
van 1 september 2014. Omdat de beroepscommissies thans het laatste woord hebben bij het al
1 Deze tekst is geschreven in persoonlijke naam en verbindt niet de instelling waarvan de auteur deel uitmaakt.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 2 van 36
dan niet slagen van een leerling en de toekenning van een overeenkomstig oriënteringsattest,
staan de schijnwerpers in deze bijdrage minder op de initiële beslissing van de delibererende
klassenraad. Dat ontneemt uiteraard niet het belang aan die beslissing: de klassenraad kent de
leerling het best en indien zijn beslissing goed gefundeerd is, is er voor de betrokken leerling
des te minder reden om nog aan procederen te denken.
De delibererende klassenraad
Leerlingenevaluatie
2. Leerlingenevaluatie, zo preciseert de decreetgever, “strekt ertoe om, rekening houdend
met het pedagogisch project van de school, na te gaan of de leerling in voldoende mate de
doelstellingen, vastgelegd door of krachtens decreet- of regelgeving, heeft bereikt of nage-
streefd, naargelang van het geval”. De leerlingenevaluatie wordt uitgevoerd door de collegiaal
delibererende klassenraad. Ze resulteert in een beslissing over het al dan niet geslaagd zijn (of
in een uitgestelde beslissing na het opleggen van bijkomende proeven). Voor de regelmatige
leerlingen leidt dit tot de studiebekrachtiging en de eventuele rechten op toelating tot het vol-
gend leerjaar.2
3. De delibererende klassenraad beslist of de leerling het leerjaar al dan niet ‘met vrucht’
heeft beëindigd.3 Het beëindigen van een leerjaar ‘met vrucht’ betekent dat de leerling “in vol-
doende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen heeft bereikt”. De leerling
die een graad afsluit en een getuigschrift of diploma krijgt, wordt “aldus bekwaam [...] geacht
zijn studies voort te zetten”.4
4. Artikel 5, § 5, van het organisatiebesluit luidt:
“De delibererende klassenraad zal zich bij zijn beslissingen laten leiden door concrete
gegevens uit het dossier van de leerling. Dit dossier bevat, in voorkomend geval:
- resultaten van proeven, toetsen of examens die door de leraars van de leerling werden
afgenomen;
- de resultaten van de geïntegreerde proef;
- de beslissingen, vaststellingen en de adviezen van de begeleidende klassenraad;
- de externe certificering.”
In opeenvolgende arresten heeft de Raad van State zijn visie gegeven op dit artikel 5, § 5, van
het organisatiebesluit. Ze komt erop neer dat bij de beraadslaging over een leerling rekening
moet houden met álle elementen van het dossier van die leerling: niet alleen met de resultaten
die onvoldoende zijn, maar ook met de resultaten voor dagelijks werk, voor de andere examens,
voor de stage, met de evolutie van deze resultaten, met eventueel tijdens het jaar opgelegde
2 Art. 115/6, § 1, Codex Secundair Onderwijs. Zie ook art. 5, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van
19 juli 2002 ‘betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs’ (hierna: het organisatiebesluit). Dit
besluit is (nog) niet aangepast aan de nieuwe beroepsprocedure, onder meer waar deze bepaling de klassenraad
nog als “enig” orgaan laat fungeren (De Vos, nr. 233.573, 21 januari 2016). 3 Art. 37, § 1, organisatiebesluit. 4 Art. 38 organisatiebesluit.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 3 van 36
remediëringsmaatregelen5, met eventuele opmerkingen van de begeleidende klassenraad tijdens
het jaar, eventueel met de inzet van de leerling, met het medisch dossier van de leerling of met
andere relevante gegevens eigen aan de betrokken leerling.
Deliberaties in het secundair onderwijs zijn bijgevolg geen louter mathematisch gebeuren. Er
wordt rekening gehouden met de zeer concrete elementen die eigen zijn aan het reeds gelopen
parcours van de leerling, gekoppeld ook aan een zogenaamde ‘prospectieve’ deliberatie over
zijn kennen en kunnen.6 Om geslaagd verklaard te worden is niet vereist dat de leerling voor
elk afzonderlijk opleidingsonderdeel geslaagd is, noch dat de klassenraad formeel elk van zijn
tekorten apart bijstelt.7 De bereidheid of de bekwaamheid van de leerling tot bijkomende in-
spanningen en, in het geval van een clausulering, zijn specifieke wensen en motivatie om een
bepaalde richting aan te vatten mogen ook mee in overweging worden genomen.
Het is eigen aan deliberaties van het secundair onderwijs dat rekening wordt gehouden met
elementen die eventuele tekorten kunnen verklaren. Het ontbreken van sommige cijfergegevens
hoeft zelfs een eindbeslissing niet in de weg te staan. Als de leerling, bijvoorbeeld wegens
ziekte, aan bepaalde examens niet heeft deelgenomen of er slechte resultaten voor heeft be-
haald, kan het totaalbeeld van de andere studieresultaten en van de in het verleden behaalde
resultaten en de inschatting van het bereikt zijn van het leerplan en van de mogelijkheden van
de leerling om zijn studies voort te zetten, de klassenraad toch vermurwen om die leerling ge-
slaagd te verklaren (zonder meer of met een vakantiewerk). Ook al ligt een niet betwist en zwak
resultaat voor dat normaal een C-attest of een clausulering kan verantwoorden, wordt van de
klassenraad dan ook verwacht te beoordelen of de ziekte van de leerling geen verklaring kan
bieden van de zwakke resultaten, voor een in andere omstandigheden goed presterende leerling.
Eventueel kunnen bijkomende proeven een middel zijn die de klassenraad in staat stelt tot een
oordeel te komen.8 Als die ziekte een nasleep heeft met een weerslag op de studieresultaten,
moet dit wel tijdig worden gesignaleerd, opdat de school er nog rekening mee kan houden of
kan remediëren.9
Uitgestelde beslissing en bijkomende proeven
5. Voor “individuele gevallen” mag de delibererende klassenraad zijn beslissing uitstellen
tot uiterlijk de eerste schooldag van het daaropvolgend schooljaar.10
5 Declercq, nr. 208.067, 12 oktober 2010. 6 Rudakov, nr. 176.333, 30 oktober 2007. 7 Het arrest Vanderschrick, nr. 220.591, 13 september 2012, preciseert dat een regeling in het schoolreglement
met betrekking tot deliberaties per vak niet onwettig toevoegt aan de geldende regelgeving, voor zover de delibe-
ratie over het geheel behouden blijft. 8 Coucke, nr. 123.581, 29 september 2003; Coucke, nr. 124.739, 28 oktober 2003; Aper, nr. 225.079, 14 oktober
2013. 9 De Brouwer, nr. 124.078, 9 oktober 2003. 10 Art. 37, § 2, organisatiebesluit. De datering van de uitgestelde beslissingen van de delibererende klassenraad
wekt soms verwarring: een instructie uit omzendbrief SO64 (Structuur en organisatie van het voltijds secundair
onderwijs, punt 8.2.5.1) en het model van oriënteringsattest dat met de ter zake relevante regelgeving in het Bel-
gisch Staatsblad is bekendgemaakt brengt mee dat steeds op 30 juni van het betrokken schooljaar wordt gedateerd
(cf. Janssens, nr. 207.720, 28 september 2010).
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 4 van 36
6. Een leerling heeft geen ‘recht’ op herexamens of bijkomende proeven.11 Het behoort
tot de autonomie van de klassenraad om te oordelen of sommige leerlingen aan een bijkomende
proef onderworpen moeten worden. Het is omdat een delibererende klassenraad door bijzon-
dere omstandigheden – ziekte, overlijden van een naaste – meent op het einde van het school-
jaar toch niet over alle nuttige gegevens te beschikken om over het al dan niet slagen van de
leerling oordeelkundig te beslissen, dat hij over de mogelijkheid beschikt om zijn beslissing uit
te stellen en om de leerling, uitzonderlijk, bijkomende proeven te laten afleggen.12 Een uitge-
stelde proef kan, zo de delibererende klassenraad daar reden toe ziet, uitwijzen of een onver-
wacht zwak resultaat mogelijk door dergelijke externe factor is veroorzaakt veeleer dan door
het inherente falen van de leerling. Het toestaan van bijkomende proeven is dan ook uitzonde-
ring en geen regel. In de regel beschikt een klassenraad integendeel over voldoende inzicht om
zich over de prestaties van een leerling te buigen en om zelfs tegenvallende resultaten te dui-
den.13
Dat een leerling eerdere studiejaren met vrucht heeft beëindigd, levert niet het bewijs
dat die leerling ook het lopende studiejaar moet slagen.14 Studieresultaten in het verleden bie-
den geen garantie voor de toekomst. In de veronderstelling echter dat de leerling voordien
steeds goede resultaten had in het secundair onderwijs kan dit voor de klassenraad wel een
knipperlicht zijn waarmee hij rekening houdt om eventueel te besluiten dat de resultaten die
thans van de leerling voorliggen geen betrouwbaar of geloofwaardig beeld geven van het ken-
nen en kunnen van de bedoelde leerling en dat er, bijgevolg, reden is om zijn beslissing over
het al dan niet slagen van de leerling uit te stellen om door middel van bijkomende proeven
aanvullende informatie in te winnen.15
Als een leerling uitzonderlijke omstandigheden inroept om een bijkomende proef te
krijgen, moet de klassenraad die vraag ernstig onderzoeken en zijn weigering in beginsel ook
verantwoorden.16 Een klassenraad mag niet bij voorbaat het toestaan van een bijkomende proef
uitsluiten, bijvoorbeeld omdat aan de leerling in kwestie het voorafgaande schooljaar een A-
attest “met waarschuwing” is gegeven, omdat de leerling suggesties van de klassenraad in de
wind sloeg of omdat een volg’contract’ niet is nageleefd. De delibererende klassenraad zal zich
11 R. VERSTEGEN, “Al of niet herexamens in het secundair onderwijs? Over de autonomie van de klassenraad
en de grenzen daarvan”, TORB 2005-06, 566-576. 12 Het arrest Beuk, nr. 197.061, 20 oktober 2009 illustreert hoe een klassenraad zich kan vastrijden door zonder
aantoonbare redenen toch uitgestelde proeven op te leggen en deze bovendien nog als ‘herexamens’ te bestempe-
len. 13 Van der Biest, nr. 149.620, 29 september 2005; De Kerpel, nr. 174.745, 20 september 2007; Manacherov, nr.
187.322, 23 oktober 2008; Sleeckx, nr. 208.068, 12 oktober 2010. Bij twijfel moet die eerder in het voordeel van
de leerling spelen, Coucke, nr. 124.739, 28 oktober 2003. Al heeft een leerling geen aanspraak op uitgestelde
proeven of een vakantiewerk, dan is het wel denkbaar dat hij een oplossing aanreikt – in casu een B-attest met
waarschuwing én vakantietaken – die in de concrete omstandigheden voldoende zinvol is zodat de klassenraad ze
in overweging moet nemen en moet motiveren wat de redenen zijn om ze eventueel af te wijzen (Rudakov, nr.
176.333, 30 oktober 2007). 14 Dawson, nr. 225.127, 17 oktober 2013 – ook ondertussen behaalde gunstige resultaten in het bisjaar bewijzen
niet dat de cijfers van het vorige jaar verkeerd waren. 15 Aper, nr. 225.079, 14 oktober 2013; Serwy, nr. 225.244, 24 oktober 2013. 16 Vanysacker, nr. 51.005, 28 december 1994; De Coster, nr. 72.906, 2 april 1998; Sleeckx, nr. 207.406, 17 sep-
tember 2010; Peeters, nr. 220.744, 25 september 2012; Philips, nr. 228.333 en nr. 228.334, 11 september 2014
(twijfel speelt in voordeel leerling).
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 5 van 36
toch steeds een oordeel moeten vormen over het werkelijk bestaan van uitzonderlijke omstan-
digheden die een uitgestelde beslissing en het opleggen van bijkomende proeven kunnen ver-
antwoorden.17
7. De vereiste om met alle relevante gegevens rekening te houden valt niet weg wanneer
een leerling bijkomende proeven moet afleggen, zij het dat in zo een geval de resultaten voor
die proeven ook een gegeven van het dossier worden.18 Het behaalde resultaat op de bijko-
mende proef betreft echter slechts één element van het dossier en een tekort op die proef ontslaat
de klassenraad er niet van over het tekort te delibereren.19 Er bestaan geen richtlijnen inzake
het verrekenen van de resultaten van de bijkomende proeven: de interpretatie van het geheel
der voorliggende cijfers behoort tot het domein van de discretionaire bevoegdheid van de deli-
bererende klassenraad.20
De uitgestelde proef is, anders dan in het hoger onderwijs, geen ‘herexamen’ waarbij
een eerder onvoldoende presteren wordt weggeveegd en waarvan de nieuwe, in de plaats geko-
men uitslag alléénbepalend is voor de beslissing over het slagen. Wel moet rekening worden
gehouden met de context en de reden waarom de bijkomende proef is opgelegd.21
8. Als een leerling bijkomende proeven moet afleggen, dan hoeft dit niet noodzakelijk voor
alle vakken (met tekorten) te gebeuren. Het is goed mogelijk dat de klassenraad slechts voor
bepaalde vakken over extra informatie wil beschikken en andere tekorten wél als representatief
beschouwt. De andere tekorten blijven dan wat ze zijn. Dat de leerling voor een tekort geen
bijkomende proef moet afleggen maakt hem voor dat vak geen geslaagde.22
Van de klassenraad die bijkomende proeven oplegt, wordt voorts verwacht dat concreet
wordt onderzocht, of de leerling welbepaald de gehele leerstof opnieuw moet verwerken als hij
voor bepaalde onderdelen van de leerstof blijk ervan heeft gegeven de doelstellingen wel te
hebben bereikt.23 De klassenraad die een bijkomende proef oplegt, doet zulks met het oog op
de ontbrekende informatie die hij over de leerling wenst in te winnen en de proef moet daartoe
dan ook relevant zijn en het behaalde resultaat heeft een belang in evenredigheid.24
Motiveringsplicht
9. Als het evaluatieresultaat inhoudt dat aan de leerling niet de beoogde studiebekrachti-
17 De Smedt, nr. 133.387, 30 juni 2004. 18 Auman, nr. 62.082, 1 oktober 1996, Geli, nr. 220.915, 9 oktober 2012. 19 Roelandt, nr. 110.936, 3 oktober 2002; Vanlook, nr. 149.871, 6 oktober 2005; Ophoff, nr. 207.683, 28 septem-
ber 2010. 20 Devriendt, nr. 224.947, 2 oktober 2013; Van Dieren, nr. 232.543, 13 oktober 2015. 21 Van Montfort, nr. 170.231, 19 april 2007; Ophoff, nr. 208.339, 21 oktober 2010. 22 Pipers, nr. 171.297, 16 mei 2007. Zie ook wel Beuk, nr. 196.290, 22 september 2009, wat de weerslag op de
formelemotiveringsplicht betreft. 23 Peeters, nr. 221.255, 2 november 2012 (verzoekster verwees in die zaak naar de Algemene Pedagogische Re-
glementering nr. 3 van het VVKSO, luidens dewelke de inhoud van de bijkomende proef afgestemd moet zijn op
de individuele noden van de leerling en alleen de onderdelen waarin de leerling gefaald heeft of de oefeningen
waarin hij nog noodzakelijke vaardigheid te verwerven heeft, het voorwerp uitmaken van de bijkomende proef). 24 Ophoff, nr. 208.339, 21 oktober 2010.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 6 van 36
ging wordt toegekend, dan is de school ertoe gehouden aan de betrokken personen een schrif-
telijke motivering te geven.25 Beslissingen van de delibererende klassenraad moeten steeds uit-
drukkelijk gemotiveerd zijn.26
10. De motivering van het al dan niet slagen van een leerling ligt in de eerste plaats besloten
in de behaalde punten, die nog steeds de meest gebruikelijke manier van beoordelen vormen in
het onderwijs en die de leerling in principe zal terugvinden op zijn rapport.27
Die punten worden geacht een representatief beeld te geven van de kennis, de vaardigheden en,
voor zover opgenomen in het leerplan, de attitudes van de leerling. Uitgaande van het vermoe-
den van deskundigheid dat tot weerlegging kleeft aan de hoedanigheid van de leerkracht im-
mers, wordt ervan uitgegaan dat de leerkrachten tijdens het schooljaar de aan de eindtermen
gerelateerde en door het leerplan vereiste leerstof – kennisinhouden, vaardigheden en attitu-
des – volledig en bekwaam hebben onderwezen, dat zij de vorderingen van de leerling correct
hebben geobserveerd en geëvalueerd tijdens het ‘dagelijks werk’ of de permanente evaluatie,
dat zij examens hebben opgesteld die niet eenzijdig zijn maar representatief voor de effectief
onderwezen leerstof naar leerinhoud zowel als moeilijkheidsgraad, dat zij die examens objectief
en vakkundig hebben verbeterd en aan de hand van een valide puntenspreiding over de leeron-
derdelen gequoteerd ten einde over de bereikte kennis en vaardigheden (en eventueel attitudes)
van de leerling te rapporteren en dat de relatieve waarde van de punten voor dagelijks werk en
de proefwerken28 – in voorkomend geval, voor de permanente evaluatie – weloverwogen het
leerproces van de leerling tijdens het jaar en zijn of haar capaciteit tot verwerking van afge-
werkte en grotere gehelen weergeeft.
Van elke individuele leerkracht en van de delibererende klassenraad als geheel wordt
ook verwacht dat hij zich bij het interpreteren van de resultaten daarenboven bewust is van een
mogelijke foutenmarge en van het nut van klasgemiddelde of mediaan, of van het aftoetsen bij
vakcollega’s bij twijfelgevallen.29
Aangenomen wordt bijgevolg dat het voor elk opleidingsonderdeel toegekende jaarcij-
fer in beginsel een geldige en betrouwbare weergave is van het relatieve belang dat moet wor-
den gegeven aan procesevaluatie en aan verwerking van grotere gehelen – zowel tijdens het
dagelijks werk, tijdens een eventuele permanente evaluatie of tijdens de eventuele examenpe-
riodes – en aan de verschillende onderdelen van de leerstof die voor het betrokken vak in de
loop van het jaar aan bod zijn gekomen en dat het om die reden ook betekenisvol is om later
studiesucces te voorspellen.
En een slaagcijfer is een slaagcijfer. Daaruit volgt, in principe, dat de leerling die een
voldoende jaarresultaat behaalt, voor dat vak de leerplandoelstellingen op voldoende wijze
heeft bereikt. Om die reden overigens, wordt hij ook geslaagd verklaard.30 Van een leerling die
25 Art. 115/6, § 4, 1°, Codex Secundair Onderwijs. 26 Art. 5, § 8, organisatiebesluit. 27 Peeters, nr. 220.963, 11 oktober 2012. Een leerling moet er dan ook op kunnen vertrouwen dat de deliberatie
uitgaat van de juiste punten (Scherens, nr. 186.854, 2 oktober 2008). 28 Zie, voor een toepassing, De Vos, nr. 232.431, 5 oktober 2015 (examens bepalen het eindcijfer voor 70%). 29 Devriendt, nr. 224.947, 2 oktober 2013. 30 D’Helft, nr. 218.919, 17 april 2012; Parrez, nr. 224.772, 23 september 2013; De Vos, nr. 232.431, 5 oktober
2015. Mag het geen al te grote ambitie heten voor een leerling om met louter de helft van de punten tevreden te
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 7 van 36
volgens de beoordelingsmaatstaven van de individuele leden van de klassenraad daarenboven
voor geen enkel vak op jaarbasis tekortschiet, lijkt terecht geoordeeld te moeten worden dat hij
het schooljaar met vrucht beëindigd heeft.31
Daaruit volgt, ook weer in principe, dat de leerling die niet een voldoende jaarresultaat
behaalt, voor dat vak de leerplandoelstellingen ook niet op voldoende wijze heeft bereikt.32 Een
verwijzing naar een bij veronderstelling ordentelijk vastgelegd jaartekort volstaat dan ook in de
regel als motivering voor die vaststelling. De klassenraad (of de beroepscommissie) is niet ver-
plicht daarbovenop een opsomming te geven van alle niet behaalde eindtermen of leerplandoel-
stellingen.33
11. Deze grondstelling geldt als het een examen is over kennisvragen. De reden dat dan de
motivering van examenquoteringen besloten ligt in de punten zelf is dat bij kennisvragen de
door de examinandus gegeven antwoorden vergeleken kunnen worden met de door de exami-
nator gestelde vragen, met de opgelegde leerstof, met de verbetering en eventueel met een mo-
delantwoord. De examinandus kan de gestelde vragen en het gegeven examencijfer aan kritiek
onderwerpen en de rechter kan die kritiek beoordelen.34
In beginsel wordt aangenomen dat voor kennisvragen, die punten alleen dan niet als
motivering volstaan wanneer er gegevens zijn die kunnen doen twijfelen aan de ernst van de
toegekende punten. Om die reden en bovendien rekening houdend met het vermoeden van des-
kundigheid dat kleeft aan de hoedanigheid van examinator, wordt in principe van een verzoe-
kende partij verwacht dat zij gegevens en argumenten aanbrengt die van die aard zijn dat ze aan
de ernst van de voor de examens toegekende punten doen twijfelen.35
Dit beginsel geldt ook in geval van een mondeling examen. Wanneer echter bij een
mondeling examen geen enkel spoor van het examen overblijft behalve de gestelde vragen, is
het de leerling en vervolgens de Raad hoe dan ook onmogelijk gemaakt om die controle uit te
oefenen. Aldus ontbreekt voor de beslissing om de leerling een onvoldoende te geven voor het
mondelinge examen elke mogelijkheid voor de rechter om te beoordelen of die quotering berust
op de rechtens vereiste feitelijke grondslag. Toelaten dat ook in zulke gevallen – geen schrifte-
lijk spoor, niet de minste poging tot reconstructie van het examen of tot inhoudelijke repliek
tijdens de beroepsprocedure – het enkele vermoeden van deskundigheid volstaat, zou de rechts-
bescherming tegen werkelijke situaties van willekeur bij mondelinge examens tot een illusie
maken.36
zijn, uit juridisch oogpunt is ook 50% een slaagcijfer (Vanderschrick, nr. 220.591, 13 september 2012). 31 Terryn, nr. 207.280, 9 september 2010. 32 Mariën, nr. 219.890, 21 juni 2012; Geli, nr. 220.679, 20 september 2012; Devriendt, nr. 224.947, 2 oktober
2013; Martis, nr. 225.911, 19 december 2013; Gothi, nr. 231.198, 12 mei 2015. 33 Van de Meulebroeke, nr. 209.996, 21 december 2010; Martis, nr. 225.911, 19 december 2013; Lucas,
nr. 232.919, 17 november 2015. Al strekt het een delibererende klassenraad tot eer wanneer hij dit ten behoeve
van de leerling wel onderneemt (Scholiers, nr. 220.964, 11 oktober 2012). 34 Op voorwaarde dat de examenkopij in het dossier wordt neergelegd; De Grande, nr. 77.445, 8 december 1998. 35 Roelandt, nr. 111.840, 24 oktober 2002; Beuk, nr. 196.290, 22 september 2009; Philips, nr. 229.321, 25 novem-
ber 2014 (“tegencorrecties” door zelf ingeschakelde leerkrachten kunnen ten hoogste twijfel zaaien over de oor-
spronkelijke verbetering van de examens, maar niet die oorspronkelijke verbetering vervangen). 36 Pauwels, nr. 175.279, 2 oktober 2007.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 8 van 36
12. Hiermee wil niet gesteld zijn dat álle slaagcijfers onder álle omstandigheden een evalu-
atieproces in en door de delibererende klassenraad uitsluit.37 Een slaagcijfer voor een oplei-
dingsonderdeel kan deeltekorten verhullen, en alzo een gebrek aan welbepaalde specifieke ken-
nis of vaardigheden. Op die tekorten mag evenwel niet zonder meer worden gesteund zonder
afbreuk te doen aan het jaartotaal, waarvan in de regel aangenomen moet worden dat het repre-
sentatief is.38 Vermogen die slaagcijfers bijgevolg niet uit zichzelf een beslissing te funderen
dat een leerling het schooljaar niet met vrucht heeft beëindigd, dan kan niet bij voorbaat worden
uitgesloten – en des te minder in de mate waarin de bedoelde cijfers de ondergrens van 50%
benaderen – dat een klassenraad vaststellingen over de prestatie van de leerling bij deelaspecten
van het bedoelde vak betrekt ter ondersteuning of aanvulling van de elders vastgestelde tekor-
ten.39 Komt een klassenraad tot zulke vaststellingen, dan moet hij die wel zeer concreet onder-
bouwen en de relevantie ervan aantonen.40 Deze gedachtegang kan ook worden betrokken op
een B-attest: in dat geval is de leerling geslaagd verklaard en betreft de overgebleven delibera-
tievraag de draagwijdte van de met dat slagen gepaard gaande clausulering. Daarvoor mag de
klassenraad vanzelfsprekend, zelfs in de eerste plaats, refereren aan de aard van de jaartekorten
maar er mag niet worden uitgesloten dat de klassenraad ook vaststellingen over de prestatie van
de leerling bij deelaspecten van de bedoelde vakken betrekt ter ondersteuning van de clausule-
ring.41
13. Het principieel uitgangspunt geldt niet voor een examen dat niet uit kennisvragen be-
staat, zoals bv. de beoordeling van de artistieke of technische prestatie van een eindwerk, van
een geïntegreerde proef42 of van een stage. Het enkel vermelden van een waardecijfer maakt
het voor zulke opleidingsonderdelen niet mogelijk enig inzicht te krijgen in de wettigheid van
de motieven die tot de in dat cijfer uitgebrachte waardering hebben geleid. Dan moet de moti-
vering onder woorden worden gebracht, met een verantwoording die meer is dan een vage be-
oordeling, bijvoorbeeld door aan te geven volgens welke criteria is beoordeeld en hoe het werk
van de leerling concreet aan die criteria voldoet of tekort schiet.43 Omgekeerd geldt ook dat zo
een onder woorden gebrachte en op uitgeschreven stageverslagen gesteunde beoordeling met
conclusie gaande van ‘zeer goed’ tot ‘slecht’ mag volstaan, het is niet vereist om ze ook in
punten te waarderen.44
37 D’Helft, nr. 218.919, 17 april 2012. 38 Vanderschrick, nr. 220.591, 13 september 2012. 39 X., nr. 228.747, 14 oktober 2014. 40 De analyse van de vakken waarvoor de leerling geslaagd is, dient als het ware als tegenproef die de klassenraad
ervan kan overtuigen dat de oorzaak van de tekorten ook elders (maar in mindere mate) is terug te vinden en dat
die betere resultaten niet volstaan om de vastgestelde tekorten delibereerbaar te maken (Ophoff, nr. 208.339, 21
oktober 2010; Geli, nr. 220.679, 20 september 2012 en nr. 220.915, 9 oktober 2012). 41 Badert, nr. 230.086, 3 februari 2015. 42 Lucas, nr. 232.462, 6 oktober 2015. 43 D=Hulst, nr. 30.299, 14 juni 1988; Declercq, nr. 207.405, 17 september 2010 en nr. 208.067, 12 oktober 2010;
Wallays e.a., nr. 220.567, 11 september 2012. Waartoe het kan leiden indien de school zijn bewijsvoering niet
ernstig neemt, leze men in Cox, nr. 64.382, 5 februari 1997. In een arrest gewezen tegen een hogeschool, maar te
transponeren naar het secundair onderwijs, overwoog de Raad van State dat, gelet op de aard van de beoordeling
als een element van een administratieve beslissing, die verantwoording de louter subjectieve inschatting moet
overstijgen maar een beoordeling moet bevatten die zoals elke evaluatie in onderwijs, verband moet houden met
de door de student gekende doeleinden van dat onderwijs, en de vorderingen van de student naar die doeleinden
toe (Enckels, nr. 126.032, 4 december 2003). 44 Elst, nr. 222.333, 31 januari 2013 (evaluatie van een stage); zie ook Van De Wiele, nr. 222.335, 31 januari 2013
(stages en GIP).
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 9 van 36
De beroepscommissie
Algemeen
14. Wat staat een leerling te doen die met de beslissing van de klassenraad geen vrede kan
nemen? Sedert 199145 heeft de Vlaamse overheid aan die leerling op algemene wijze een recht
op bezwaar geboden in de school. Thans regelen de artikelen 115/6 en 123/10 tot 123/13 van
de Codex Secundair Onderwijs, zoals ingevoegd bij decreet van 4 april 201446, de verhaalmo-
gelijkheden van de leerling tegen een beslissing van de delibererende klassenraad binnen de
school, ten einde deze aan een nieuw onderzoek te doen onderwerpen.47 48
Die verhaalmogelijkheid biedt een leerling het recht om de hem betreffende beslissing te be-
twisten en vereist, in geval hij in zijn betwisting volhardt, de tussenkomst van een beroepscom-
missie.
15. Waar voorheen de beroepscommissie enkel kon adviseren aan het schoolbestuur om de
klassenraad al dan niet opnieuw samen te roepen, beslist de beroepscommissie ‘nieuwe stijl’
sinds 1 september 2014 in laatste aanleg.
16. Ongeacht de al dan niet betwisting door de leerling heeft het schoolbestuur steeds het
recht om de klassenraad opnieuw te doen samenkomen, om een door het schoolbestuur zelf
omstreden beslissing te heroverwegen.49
Het intern beroep noodzakelijk eerst uitputten
17. De bezwaarregeling is in de eerste plaats ingesteld in het belang van de leerling, en de
verschillende procedurele stappen moeten dan ook in het licht van die doelstelling worden uit-
gelegd.
45 Eerst het besluit van de Vlaamse regering van 13 maart 1991 ‘betreffende de organisatie van het voltijds secun-
dair onderwijs’, daarna de artikelen 68 en volgende van het organisatiebesluit van 19 juli 2002 en vervolgens
artikel 115/4 van de Codex Secundair Onderwijs. Het fundamentele verschil met de huidige regeling is dat thans
de beroepscommissie de eindbeslissing neemt en dat in de vroegere regelingen steeds de klassenraad het laatste
woord had. Rechtspraak van de Raad van State over die vroegere regelingen die nog steeds relevant is blijft in
deze bijdrage verwerkt. 46 Decreet van 4 april 2014 ‘houdende diverse maatregelen betreffende de rechtspositie van leerlingen in het basis-
en secundair onderwijs en betreffende de participatie op school’, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van
20 augustus 2014. Op Edulex werden deze wijzigende bepalingen in de Codex Secundair Onderwijs verkeerd
genummerd als 123/15 tot 123/18 (vgl. Abouya, nr. 230.525, 16 maart 2015, rov 10; Valle, nr. 232.328, 24 sep-
tember 2015, rov 14; Essebar, nr. 232.386, 30 september 2015, rov 11). Zie de (vergeefse) oproep van de afdeling
Wetgeving om “aan deze onbehoorlijke regelgeving zo snel mogelijk een einde te maken” in advies 57.186/1 van
1 april 2015 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het decreet van 19 juni 2015 ‘betreffende het onderwijs
XXV’ (Parl. St. Vl.Parl. 2014-15, nr. 325/1, 183). 47 Het zijn dwingende regels waarvan een schoolbestuur niet vermag af te wijken in het schoolreglement (Pierre,
nr. 217.022, 23 december 2011; Tazrouti, nr. 221.745, 13 december 2012). 48 Met ingang van 1 september 2014 is bij artikel 37/1 en volgende van het decreet van 25 februari 1997 ‘basison-
derwijs’ ook tegen de weigering om het getuigschrift basisonderwijs toe te kennen een verhaalmogelijkheid inge-
voerd, zie Miftari, nr. 228.566, 29 september 2014. 49 Art. 115/5 Codex Secundair Onderwijs.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 10 van 36
De procedure binnen de school is een ‘georganiseerd administratief beroep’. Het is een ‘admi-
nistratief’ beroep, omdat er nog geen rechter bij te pas komt. Het is een ‘georganiseerd’ beroep,
omdat in regels is vastgelegd hoe – door wie, bij wie, binnen welke termijn en eventueel vol-
gens welke vormen – het moet worden ingesteld en omdat er verplicht een uitspraak op dit
beroep moet volgen.
Het corollarium van deze aan de leerling geboden beroepsprocedure is, dat hij ze rechtsgeldig
doorlopen moet hebben, wil hij vervolgens op ontvankelijke wijze een beroep bij de Raad van
State kunnen indienen.50 Dit betekent onder meer dat élke stap van de voorgeschreven proce-
dure tijdig moet worden uitgeput: de sanctie voor een laattijdig uitputten van het georganiseerd
beroep is de onontvankelijkheid van het annulatieberoep.51
18. Een directeur of een beroepscommissie kan in een individueel geval niet afwijken van
de termijnen die door het schoolbestuur ter uitvoering van de Codex als algemene regel in het
eigen schoolreglement zijn bepaald, zodat zelfs het feit dat de beroepscommissie zich toch nog
over het beroep heeft uitgesproken niet kan betekenen dat zij aan het argument van de laattij-
digheid heeft verzaakt en zo haar bevoegdheid heeft herwonnen.52
19. Als de school betwist dat een beroep tijdig is ingesteld, moet zij dit kunnen staven.53
Het is dan ook aangewezen de brieven die uitgaan van de school en die termijnen doen aanvan-
gen, aangetekend te verzenden.
Ook mag, opdat de verjaringstermijnen een aanvang nemen, niet uit het oog worden
verloren dat elke kennisgeving ook de beroepsmogelijkheden vermeldt conform artikel 35 van
het decreet van 26 maart 2004 ‘betreffende de openbaarheid van bestuur’. Dit artikel bepaalt
dat “[e]en beslissing of een administratieve handeling met individuele strekking, die beoogt
rechtsgevolgen te hebben voor één of meer bestuurden of voor een ander bestuur, […] slechts
geldig ter kennis [wordt] gebracht als tevens de beroepsmogelijkheden en de modaliteiten van
het beroep worden vermeld”. Het geldt voor de mededeling van evaluatiebeslissingen van de
delibererende klassenraad en voor de ingevolge de georganiseerde beroepsprocedure tussen te
komen beslissingen van de directeur en van de beroepscommissie. Mogelijke voorkennis bij de
belanghebbende van het bestaan van de beroepsmogelijkheden, bijvoorbeeld omdat die zijn
terug te vinden in de Codex of zelfs in het door hem bij aanvang van het schooljaar onderte-
kende schoolreglement, ontslaat het bestuur er niet van, om bij de individuele aanzegging van
zijn beslissingen overeenkomstig het artikel 35 de beroepsmogelijkheden kenbaar te maken.54
50 Convent, nr. 56.251, 17 november 1995; De Greef, nr. 74.321, 17 juni 1998; Van Hoe, nr. 79.293, 16 maart
1999; Verlende, nr. 126.481, 16 december 2003; Vandebosch, nr. 192.575, 23 april 2009; Tazrouti, nr. 221.305, 8
november 2012 en nr. 221.745, 13 december 2012. 51 Akkermans en Lequenne, nr. 185.704, 14 augustus 2008. 52 Voor het eerste overleg: Verlende, nr. 126.481, 16 december 2003; Pierre, nr. 217.022, 23 december 2011; voor
het beroep bij de beroepscommissie: Jacops, nr. 75.916, 25 september 1998; Ylen, nr. 211.410, 22 februari 2011;
Jordaens, nr. 219.952, 26 juni 2012. Opgelet: deze rechtspraak steunt nog op de vroegere regeling, waarbij de
termijnen uitdrukkelijk in de Codex of het organisatiebesluit waren opgenomen en niet, zoals thans, door het
schoolbestuur worden vastgelegd in het schoolreglement. 53 X, nr. 225.798, 12 december 2013. Over e-mail als uitgangspunt van de beroepstermijn, zie Pyssen, nr. 224.647,
16 september 2013, noot S. LUST, RABG 2014/20, 1392. 54 De Staelen, nr. 215.681, 11 oktober 2011; Tazrouti, nr. 221.305, 8 november 2012 en nr. 221.745, 13 december
2012; X, nr. 225.798, 12 december 2013.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 11 van 36
Een foutieve mededeling van de geldende verjaringstermijn kan, indien de leerling er
nadeel van ondervond, gelijk staan met het niet vermelden ervan en is onderworpen aan de-
zelfde sanctie.55
20. Voor het vaststellen van de aanvang van sommige termijnen heeft de decreetgever de
volgende verduidelijking gebracht in de Codex Secundair Onderwijs.
- voor de ontvangst van het rapport (art. 115/6, § 3):
De betrokken personen nemen het evaluatieresultaat in ontvangst op een in het school-
reglement vastgelegde datum en wijze. De ‘proclamatie’ was voor schoolse examenresultaten
van oudsher de gebruikelijke vorm van mededeling56 en deze decretale regeling bevestigt de
daarop gesteunde rechtspraak dat in het secundair onderwijs wordt aangenomen dat die procla-
matie, en bijgevolg de mededeling van de evaluatiebeslissing van de klassenraad, in beginsel
besloten ligt in de uitreiking van de rapporten.57
Ook bij het niet in ontvangst nemen door de betrokken personen wordt het evaluatiere-
sultaat geacht te zijn ontvangen op de voorziene ontvangstdatum. Leerlingen worden, behou-
dens gewettigde afwezigheid, geacht op school aanwezig te zijn, als de rapportuitreiking op een
officiële schooldag valt.58
Voor uitgestelde beslissingen dan weer, valt het de school toe om op een adequate wijze
de kennisgeving te organiseren.59 In voorkomend geval stelt het schoolbestuur de leerling
schriftelijk in kennis van de voorziene ontvangstdatum.
Naar gelang de omstandigheden van de zaak moet het voorgaande nog worden gerela-
tiveerd om rekening te houden met het beginsel dat een beroepstermijn slechts begint te lopen
vanaf het ogenblik dat de belanghebbende ook geacht kan worden een voldoende kennis te
hebben van de examenresultaten inclusief de examencijfers en desgevallend andere gegevens
die nuttig zijn om zijn bezwaar te formuleren.60
- voor de ontvangst van het resultaat van het overleg of van een nieuwe beslissing van de klas-
senraad (art. 115/6, § 4, tweede lid, in fine):
De betrokken personen nemen de beslissing om de klassenraad niet opnieuw te laten
samenkomen, dan wel de beslissing van de klassenraad die opnieuw is samengekomen in ont-
vangst. Het schoolbestuur moet deze personen vooraf schriftelijk informeren over deze datum
van ontvangstname.
55 Mariën, nr. 219.890, 21 juni 2012. Geen nadeel: Ylen, nr. 211.410, 22 februari 2011; Jordaens, nr. 219.952, 26
juni 2012. 56 Raman, nr. 67.222, 30 juni 1997. 57 Verlende, nr. 126.481, 16 december 2003. Gelet op artikel 35 van het decreet van 26 maart 2004 ‘betreffende
de openbaarheid van bestuur’ is het raadzaam op het rapport zelf de beroepsmogelijkheden te vermelden, zodat
over het ingaan van de beroepstermijn geen betwisting kan rijzen. 58 Deroo, nr. 225.717, 5 december 2013. 59 Troch, nr. 225.947, 23 december 2013. 60 X., nr. 225.798, 12 december 2013.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 12 van 36
Bij het niet in ontvangst nemen op de voorziene datum door de betrokken personen
wordt de beslissing geacht te zijn ontvangen.
De bewoordingen “in ontvangst nemen” wijzen erop dat de decreetgever van de school
geen kennisgeving ter post vereist, maar dat de school van de leerling mag verwachten dat hij
of zij het rapport of de beslissing komt afhalen op de door de school vooraf meegedeelde datum.
Het in ontvangst ‘nemen’ wijst er wel op, anders dan het geval is bij ‘kennisgeving’ of ‘bete-
kening’, dat een handeling vereist is van de adressaat.61 Een telefonische mededeling van het
resultaat of een bericht plaatsen op smartschool valt niet als een “in ontvangst name van de
beslissing” op te vatten.62
Uiteraard is de school ook niet ontslagen van de verplichting om in die beslissing te
wijzen op de beroepsmogelijkheden.
Voorafgaand overleg
21. Het overleg vormt de eerste stap in de beroepsprocedure. Het wordt in artikel 115/6 van
de Codex Secundair Onderwijs beschreven:
“Als het evaluatieresultaat inhoudt dat aan de leerling niet de beoogde studiebekrachti-
ging wordt toegekend, dan is de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair
onderwijs ertoe gehouden:
1° aan de betrokken personen een schriftelijke motivering te geven;
2° de betrokken personen schriftelijk te verwijzen naar de mogelijkheid tot beroep met
overeenkomstige procedure doch enkel mits voorafgaandelijk overleg, vermeld in 3°, te
hebben gepleegd;
3° met de betrokken personen te overleggen op hun vraag.
Het overleg, bedoeld in 3°, vindt plaats tussen de directeur of zijn afgevaardigde en de
betrokken personen binnen een redelijke termijn nadat die laatsten het evaluatieresultaat
in ontvangst hebben genomen. Die termijn wordt in het school- of centrumreglement be-
paald. Van het overleg wordt een schriftelijke neerslag gemaakt. Het overleg kan ertoe
leiden dat de directeur of zijn afgevaardigde beslist om de klassenraad opnieuw te laten
samenkomen. Nadat de klassenraad al dan niet aan de leerling bijkomende proeven of
opdrachten heeft opgelegd, beslist diezelfde klassenraad om het oorspronkelijk evaluatie-
resultaat te bevestigen of door een ander evaluatieresultaat te vervangen. [...]”
61 Essebbar, nr. 232.386, 30 september 2015. De Raad merkt in dit arrest voorts nog het volgende op: “Wanneer
de decreetgever de verplichting oplegt aan de schoolbesturen om in hun schoolreglement te voorzien in een be-
roepsprocedure tegen de eindbeslissingen inzake leerlingenevaluatie, moeten zij de betrokken leerling de nodige
tijd laten om op een nuttige wijze dat rechtsmiddel aan te wenden. Aan de leerling moet de gelegenheid worden
geboden om zijn beroepschrift, waarvan artikel 123/10, § 2, van de Codex Secundair Onderwijs bepaalt dat het
een ‘motivering van de ingeroepen bezwaren’ dient te bevatten, behoorlijk voor te bereiden. Daarvan hangt immers
de overtuigingskracht en dienvolgens de kans op slagen van het beroep af. De leerling moet evenzeer de moge-
lijkheid krijgen daarover met zijn raadsman te overleggen of, indien hij er nog geen heeft, er één te raadplegen.
Die mogelijkheden zouden, op het eerste gezicht, onevenredig worden ingeperkt indien ervan zou worden uitge-
gaan dat reeds de eerste aanbieding van de betwiste evaluatiebeslissing aan de woonplaats van de afwezige leerling
de beroepstermijn van drie werkdagen – die al uiterst kort is – doet ingaan.” 62 Holemans, nr. 232.580, 15 oktober 2015.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 13 van 36
22. Het initiatief om een beslissing te betwisten moet worden genomen door de betrokken
personen. Blijkens artikel 3, 9°, van de Codex zijn “de betrokken personen” die de beslissing
kunnen betwisten de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de
minderjarige leerplichtigen onder hun bewaring hebben63, en moet er de leerling zelf onder
worden verstaan als die meerderjarig is64.
23. De vroeger in de Codex opgenomen zeer korte termijn van drie dagen waarover de leer-
ling beschikte om op de resultaten te reageren door het overleg te vragen is niet behouden in de
nieuwe regeling. Het wordt nu aan elk schoolbestuur overgelaten in het eigen schoolreglement
een termijn voor overleg te bepalen, zolang dit maar een ‘redelijke’ termijn is. Die termijn is
overigens niet meer de termijn om het overleg aan te vragen, maar om het te houden.
24. Hoe de betrokken personen hun “recht op overleg” moeten doen gelden wordt door de
Codex vrij gelaten. De fase van het overleg is immers niet aan bijzondere formaliteiten onder-
worpen.65
Het overleg aanvragen kan dus in principe per brief gebeuren, maar ook telefonisch66, per e-
mail, door in persoon op school bij de directeur langs te lopen,...
De voorzitter van de beroepscommissie, beter geplaatst dan de leerling om precies te weten wat
gedaan kan worden tegen een beslissing van de delibererende klassenraad waarmee men niet
kan instemmen, moet een eventueel ongelukkig geformuleerde reactie interpreteren als een be-
twisten van de beslissing van de delibererende klassenraad en dienovereenkomstig de procedure
vastgesteld in de Codex op gang brengen.67
25. Het overleg zelf is evenmin aan vormen gebonden. Het kan dus ook schriftelijk plaats
hebben.68
63 Te noteren valt dat de organen van de onderwijsinstelling ‘derden te goeder trouw’ zijn in de zin van artikel 373
BW zodat niet noodzakelijk beide ouders formeel als wettelijke vertegenwoordigers moeten optreden (Karadogan,
nr. 196.260, 22 september 2009). Art. 376 BW heeft betrekking op de vertegenwoordiging bij proceshandelingen
in strikte zin en niet op de uitoefening van het georganiseerd administratief beroep dat geen zulke proceshandeling
is (Vandenbulcke, nr. 228.936, 27 oktober 2014). Één ouder alleen vermag bijgevolg als betrokken persoon het
recht van overleg te doen gelden of de beroepscommissie te adiëren. 64 Een meerderjarige leerling mag zich in deze fase van de betwisting wel door zijn ouder(s) laten bijstaan als
vertrouwenspersoon of hen volmacht geven om in zijn naam te spreken of hem te vertegenwoordigen. Anders dan
wat geldt in de procedure voor de Raad van State, is er in de administratieve beroepsfase geen beletsel voor de
meerderjarige “betrokken persoon” om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertrouwenspersoon.
Een mandaat dient daarenboven niet te worden geformaliseerd, als het niet wordt betwist (Troch, nr. 225.947,
23 december 2013; Cautaert, nr. 233.114, 1 december 2015). Heeft het schoolbestuur nagelaten om de overlegging
van een geschreven volmacht te eisen zodat het zich ervan kan vergewissen of de vertegenwoordiger effectief de
betwisting in naam van de leerling mocht instellen en heeft het integendeel het mandaat aanvaard door het beroep
ontvankelijk te verklaren, dan vermag het achteraf niet meer het bestaan ervan te ontkennen (Dedroog, nr. 232.246,
17 september 2015). 65 Janssens, nr. 207.720, 28 september 2010. 66 Jacobs, nr. 57.122, 20 december 1995. 67 Scheire, nr. 40.739, 13 oktober 1992; Ustboga, nr. 80.814, 10 juni 1999. In dezelfde zin met betrekking tot een
beroep ingesteld bij de (algemeen) directeur tegen een tuchtmaatregel: Muriqi, nr. 228.541, 25 september 2014. 68 Mertens, nr. 57.016, 13 december 1995.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 14 van 36
Het ligt in de rede dat de beslissing van de klassenraad in dat eerste overleg nader wordt toege-
licht door de afgevaardigde van de school. In een eerdere versie van het organisatiebesluit stond
gepreciseerd dat de school de beslissing moet toelichten “aan de hand van het dossier van de
betrokken leerling”, wat refereerde aan het dossier waarvan sprake in artikel 5, § 5, van het
organisatiebesluit. Die precisering is in de Codex weggevallen. Dit lijkt er echter niet aan in de
weg te staan dat de ouders en de leerling nog steeds inzage moeten kunnen krijgen van en uitleg
bij het volledige individuele leerlingendossier dat de basis vormt voor de beoordeling van de
delibererende klassenraad. Zij kunnen desgewenst inzage nemen van de examens. Het doel van
dit overleg is immers de betrokken personen in staat te stellen terdege te oordelen of het zin
heeft aan te dringen op een nieuwe bijeenkomst van de delibererende klassenraad, hetzij op
grond van de initieel opgegeven redenen, hetzij op grond van redenen die juist door de inzage
van het gehele dossier aan het licht zijn gekomen.69
Aangezien het overleg vooral informatief is, is niet vereist dat de leerling reeds in die fase zijn
grieven formuleert, laat staan al zijn grieven kenbaar maakt.70
Van het overleg wordt een schriftelijke neerslag gemaakt.71
26. Dit overleg kan er toe leiden dat de school de ouders en de leerling kan overtuigen dat
de beslissing verantwoord is. Aan de betwisting komt dan een einde.
Ook kan het gebeuren dat het overleg ertoe leidt dat de directeur of zijn afgevaardigde beslist
om de klassenraad opnieuw te laten samenkomen. Weggevallen in de nieuwe regeling is, dat
die nieuwe samenkomst dan “zo spoedig mogelijk” moet gebeuren, al blijft dit in het belang
van de leerling raadzaam. Dat de klassenraad opnieuw moet samenkomen noopt deze tot een
autokritische reflectie of aan alle elementen voldoende aandacht is besteed en biedt de klassen-
raad alleszins de kans om zo nodig een meer omstandige motivering uit te schrijven.
Ten slotte is het mogelijk dat ook na het overleg een betwisting over de (eventueel tweede)
beslissing van de klassenraad blijft bestaan.72
27. De Codex onderwerpt de kennisgeving van het resultaat van het overleg aan de vorm-
vereiste dat de leerling ze “in ontvangst” neemt (cf supra).73
Al valt niet uit te sluiten dat de meningen reeds tijdens het overleg worden gevormd,
dan kan tegen de leerling geen verjaring worden aangevoerd indien geen duidelijke kennisge-
ving is gebeurd.74
Bij het meedelen van het resultaat van het overleg valt aan te bevelen de leerling er
nogmaals attent op te maken wat de volgende procedurestap is.
69 De Witte, nr. 80.971, 15 juni 1999; De Wolf, nr. 91.396, 6 december 2000; Chanet en Amant, nr. 103.244, 5
februari 2002. 70 Badert, nr. 224.809, 25 september 2013. 71 Art. 115/6, § 4, tweede lid, Codex Secundair Onderwijs. 72 Vandebosch, nr. 192.575, 23 april 2009. 73 Zo de aanzegging toch op een andere wijze is gebeurd, moet het bestuur dat ze heeft verricht bewijzen wanneer
de termijn is ingegaan (El Ouahabi, nr. 167.269, 30 januari 2007). 74 Vandebosch, nr. 192.575, 23 april 2009.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 15 van 36
28. Eénmaal overleg plegen volstaat overigens, ook indien de klassenraad na het overleg
opnieuw is samengeroepen en de nieuwe beslissing nog steeds onbevredigend is voor de leer-
ling.75
29. In de beide gevallen waarbij de betwisting blijft bestaan – praktisch: de niet overtui-
gende beslissing om de klassenraad niet opnieuw te laten samenkomen, dan wel de niet over-
tuigende beslissing van de klassenraad die opnieuw is samengekomen maar bij zijn oorspron-
kelijke beslissing blijft – kan de leerling vervolgens overeenkomstig artikel 123/10 van de Co-
dex beroep instellen bij de beroepscommissie.
30. Als tijdens het overleg niet alle noodzakelijk geachte informatie op tafel is gebracht,
moet men dit onmiddellijk voor de beroepscommissie aanklagen en niet pas voor het eerst in
de procedure voor de Raad van State.76
31. Indien de school weigert het overleg te organiseren, dan moet onmiddellijk beroep wor-
den ingesteld bij de beroepscommissie.77
De beroepscommissie
Procedure
32. De leerling stelt het beroep in bij het schoolbestuur door middel van een gedateerd en
ondertekend verzoekschrift, dat ten minste het voorwerp van het beroep met feitelijke omschrij-
ving en motivering van de ingeroepen bezwaren vermeldt. Bij deze omschrijving kunnen over-
tuigingsstukken worden gevoegd.78
De beroepsprocedure – inzonderheid de termijn om beroep in te stellen – wordt nader
geregeld in het schoolreglement.79
Het beroep instellen bij de voorzitter van de beroepscommissie op zijn privé-adres in
plaats van via de school is “misschien ongebruikelijk en niet-wenselijk”, het maakt het beroep
daarom nog niet onontvankelijk.80
Het bezwaar bij de beroepscommissie moet worden gemotiveerd. Van die motivering
hangt vanzelfsprekend het succes en de overtuigingskracht af van het bezwaar.81 In de eerste
75 Impliciet uit Van Tricht, nr. 176.334, 30 oktober 2007. 76 De Wolf, nr. 91.396, 6 december 2000. 77 Van Hoe, nr. 79.293, 16 maart 1999. 78 Art. 123/10, § 2, Codex Secundair Onderwijs. 79 Art. 123/10, § 1, Codex Secundair Onderwijs. 80 Van Tricht, nr. 176.334, 30 oktober 2007; in die zaak zag de Raad van State geen andere regel die tot dat besluit
moest nopen, het antwoord zou dus anders kunnen zijn indien bijvoorbeeld een schoolbestuur op grond van zijn
bevoegdheid om de werking van de beroepscommissie te bepalen, in het schoolreglement uitdrukkelijk andere
bepalingen opneemt. 81 Grieven van een leerling in deze fase verdienen slechts een antwoord, indien ze met de nodige ernst worden
geformuleerd en door minstens een begin van bewijs aannemelijk worden gemaakt (Meftah, nr. 212.714, 26 april
2011).
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 16 van 36
fase – het overleg – ging het er in de eerste plaats nog om, verdere uitleg te krijgen over de
beslissing.
33. De samenstelling van de beroepscommissie en haar werkwijze wordt ten dele geregeld
door de decreetgever en ten dele overgelaten aan het schoolreglement, zo blijkt uit artikel
123/12, §§ 1 en 2, van de Codex:
Ҥ 1. In het secundair onderwijs wordt een beroepscommissie ingesteld door een school-
of centrumbestuur.
[…]
§ 2. In het secundair onderwijs bepaalt het school- of centrumbestuur de samenstelling
van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen:
1° de samenstelling kan per te behandelen dossier verschillen, doch kan binnen het te
behandelen dossier niet wijzigen;
2° de samenstelling is als volgt: enerzijds ‘interne leden’, zijnde leden van de klassenraad,
waaronder alleszins de voorzitter van de klassenraad, die de betwiste evaluatiebeslissing
heeft genomen, en eventueel een lid van het school- of centrumbestuur; anderzijds ‘ex-
terne leden’, zijnde personen die extern zijn aan het school- of centrumbestuur en aan de
school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betwiste evalu-
atiebeslissing is genomen.
In voorkomend geval en voor de toepassing van deze bepalingen:
a) wordt onder een lid van het school- of centrumbestuur een lid verstaan van het orgaan
dat de verantwoordelijkheid voor het georganiseerde onderwijs draagt;
b) wordt een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel een intern lid als een extern
lid is, geacht een intern lid te zijn;
c) wordt een lid van de ouderraad, de leerlingenraad of, met uitzondering van het perso-
neel, de schoolraad van de school of het centrum waar de betwiste evaluatiebeslissing is
genomen, geacht een extern lid te zijn, tenzij de bepaling vermeld in punt b) van toepas-
sing is;
3° de voorzitter wordt door het school- of centrumbestuur onder de externe personen aan-
geduid.
In het secundair onderwijs bepaalt het school- of centrumbestuur de werking, met inbe-
grip van de stemprocedure, van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende
bepalingen:
1° elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, met dien verstande
dat bij stemming het aantal stemgerechtigde interne leden van de beroepscommissie en
het aantal stemgerechtigde externe leden van de beroepscommissie gelijk moet zijn; bij
staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
2° elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;
3° een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;
4° een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een
gefundeerde beslissing te komen; onder ‘stappen’ kan onder meer worden verstaan:
a) het horen van een of meer stemgerechtigde leden van de klassenraad, voor zover niet
opgenomen in het eerste lid, 2°, hiervoor, die de betwiste evaluatiebeslissing, heeft geno-
men;
b) het horen van een of meer raadgevende leden van de klassenraad die de betwiste eva-
luatiebeslissing heeft genomen;
c) het, in voorkomend geval, organiseren van de bijkomende proeven of opdrachten van
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 17 van 36
de leerling;
5° de werking van een beroepscommissie kan geen afbreuk doen aan de statutaire rechten
van individuele personeelsleden van het onderwijs;
6° een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstem-
ming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het school- of
centrumreglement.”
34. De Codex Secundair Onderwijs laat het schoolbestuur in zoverre vrij om de beroeps-
commissie samen te stellen, dat de samenstelling ervan voor elk dossier mag verschillen. Dit
stelt het schoolbestuur in staat, om bij die samenstelling reeds rekening te houden met de aard
van de aangevoerde grieven en ervoor te zorgen dat de deskundigheid om erop te antwoorden
in de commissie aanwezig is, zodat de nood aan externe advisering minder prangt. Indien een
schoolbestuur evenwel verkiest om in het schoolreglement regels of richtlijnen op te nemen
over de samenstelling van de beroepscommissie en tenzij die regels of richtlijnen zouden strij-
den met de bepalingen in de Codex, dan mag een leerling erop vertrouwen dat die regeling in
particuliere gevallen ook worde toegepast, minstens in geval van een richtlijn dat een afwijking
ervan deugdelijke verantwoording krijgt.82
35. Om ‘extern’ lid te kunnen zijn, staat er niet aan in de weg dat de betrokkene een gewezen
directeur is van de school die verbonden is aan het VKSO83, of een voormalig, thans gepensio-
neerd personeelslid84.
36. Niet elk personeelslid van de school kan ‘intern’ lid zijn, maar enkel de voorzitter en even-
tueel andere leden van de betrokken klassenraad.85 Vanzelfsprekend mogen deze andere per-
soneelsleden evenmin ‘extern’ lid zijn.
37. Naast de leden van de klassenraad, kan ook eventueel een lid van het schoolbestuur fungeren
als intern lid.
38. Niet bij het horen en de beraadslaging, enkel “bij stemming” is pariteit tussen de ‘ex-
terne’ en de ‘interne’ leden vereist.
39. De leerling oefent het recht om zijn standpunt nuttig naar voren te brengen uit volgens
de regels van de Codex, namelijk bij het overleg, vervolgens door middel van het geschreven
en gemotiveerde bezwaarschrift bij de beroepscommissie en ten slotte door het horen in persoon
door de beroepscommissie.86
82 De Bruycker, nr. 232.403, 1 oktober 2015. 83 Baeyens, nr. 228.906, 23 oktober 2014. 84 De Bruycker, nr. 232.403, 1 oktober 2015. 85 Valle, nr. 232.328, 24 september 2015. 86 De hoorplicht als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur vindt geen toepassing, wanneer de betrokken regel-
geving de rechten van de bestuurde expliciet regelt. Dat is wat de decreetgever heeft gedaan, door een verhaalmo-
gelijkheid te waarborgen aan een leerling die het oneens is met een over hem genomen beslissing. De Codex
Secundair Onderwijs regelt aldus de wijze waarop het hoorrecht specifiek wordt uitgeoefend in het kader van dit
georganiseerd administratief beroep (Van Loon, nr. 221.744, 13 december 2012; Heyman, nr. 224.879, 30 sep-
tember 2013; Dawson, nr. 225.127, 17 oktober 2013). Het ‘horen’ door de beroepscommissie verleent de bezwaar-
indieners de gelegenheid om hun argumenten nogmaals mondeling naar voor te brengen, maar dit vereist niet dat
de leden van zo een beroepscommissie daarover vervolgens in dialoog gaan met de bezwaarindieners (Baeyens,
nr. 228.906, 23 oktober 2014).
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 18 van 36
40. De noodzaak om het beroep uit te putten vertoont ook een inhoudelijk aspect. Wie nalaat
zijn rechten te doen gelden in de loop van de administratieve procedure en de schoolinstanties
die voor een te nemen beslissing staan eerst in de waan laat dat er over een welbepaald aspect
van de beslissing géén wettigheidsbezwaren bestaan, vermag bezwaarlijk naderhand een schen-
ding van die rechten aan te klagen voor de Raad van State.87 Aldus bepaalt de inhoud van het
gemotiveerde bezwaar bij de beroepscommissie al grotendeels de grenzen van een eventuele
latere vordering bij de Raad van State.88 Wil en mag een leerling van de door hem gevoerde
beroepsprocedure verwachten dat zijn bezwaren ernstig worden onderzocht en in overweging
genomen, dan moet hij er eerst zelf toe zijn gekomen de bezwaren waarop hij een antwoord wil
krijgen ook daadwerkelijk in de loop van de beroepsprocedure in te brengen. Wat niet aan de
beroepscommissie is voorgelegd en waarop de leerling dus in de loop van de interne beroeps-
procedure geen antwoord gevraagd heeft, kan in principe niet op ontvankelijke wijze voor de
Raad van State worden aangevoerd.89
41. Zolang de beroepsprocedure lopende is, heeft de leerling het recht om in de school waar
of waarvoor de betwiste evaluatiebeslissing is genomen, verder onderwijs te volgen alsof er
geen nadelige beslissing was genomen.90
42. Het resultaat van het beroep wordt aan de betrokken personen uiterlijk op 15 september
schriftelijk ter kennis gebracht.91 Die bepaling is een termijn van orde die er niet toe kan strek-
ken een beroepscommissie na die datum onbevoegd te maken om de beslissingen te nemen die
zij als beroepsorgaan moet nemen, namelijk de beslissing over het al dan niet geslaagd zijn van
de leerling.92 Het laten verstrijken van die datum is mogelijk strijdig met de redelijke termijn
of met het zorgvuldigheidsbeginsel, maar een leerling heeft geen belang er bij dat als grief aan
te voeren aangezien het hem niet tot een geslaagde leerling kan maken.93 Die vaststellingen
mogen vanzelfsprekend niet worden opgevat als een aanmoediging om die datum niet te res-
pecteren.
Feitelijk kennis geven van de nieuwe beslissing volstaat niet om te voldoen aan artikel
123/10, § 4, van de Codex. Voorts moet niet enkel het resultaat van de beraadslaging maar ook
de motivering ervan schriftelijk aan de leerling worden aangezegd.94
Deze kennisgeving van het resultaat van het administratief beroep is niet dezelfde als
de ‘proclamatie’ van de oorspronkelijke resultaten. Ze valt onder de eis gesteld in artikel 19,
87 De Kerpel, nr. 174.745, 20 september 2007, dat al dadelijk een voorbeeld is hoe afgaande op de concrete om-
standigheden van de zaak op dit beginsel uitzonderingen mogelijk zijn; Hanssens, nr. 196.176, 18 september 2009; Meftah, nr. 212.714, 26 april 2011. 88 Sleeckx, nr. 208.068, 12 oktober 2010. 89 Vandeputte, nr. 224.734, 19 september 2013; Oreel, nr. 224.735, 19 september 2013. 90 Art. 123/13 Codex Secundair Onderwijs. 91 Art. 123/10, § 4, Codex Secundair Onderwijs. 92 Vgl. Verfaillie, nr. 123.773, 2 oktober 2003; Meftah, nr. 212.714, 26 april 2011. 93 Vagenende, nr. 56.200, 13 november 1995; Mees, nr. 224.551, 4 september 2013; Baeyens, nr. 228.906, 23
oktober 2014; Thomas, nr. 228.990, 30 oktober 2014. Een eindbeslissing vóór 15 september schendt de redelijke
termijn niet: Van der Meijs, nr. 232.473, 6 oktober 2015. Het laten verstrijken van een opgelegde termijn aanvoe-
ren als vernietigingsgrond “brengt verzoeker geen plancklengte nader tot zijn doel”, nl. een gunstiger beoordeling
van zijn studieresultaten (Badert, nr. 232.593, 19 oktober 2015). 94 Vgl. Manacherov, nr. 186.614, 30 september 2008.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 19 van 36
tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, om de beroepsmogelijkheden,
alsmede de in acht te nemen vormvoorschriften en termijnen, uitdrukkelijk te vermelden.95
43. Is de beslissing voor de leerling gunstig, dan kent het schoolbestuur het van rechtswege
geldende studiebewijs toe ter uitvoering van de beslissing van de beroepscommissie.96
Aard en omvang van de bevoegdheid van de beroepscommissie
44. De beroepscommissie behandelt het beroep en “oordeelt of de genomen beslissing al-
leszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met
het school- of centrumreglement”.97 Dit leidt tot:
“1° hetzij de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van onontvankelijkheid als:
a) de termijn voor indiening van het beroep, opgenomen in het school- of centrumregle-
ment, is overschreden;
b) het beroep niet voldoet aan de vormvereisten opgenomen in het school- of centrumre-
glement;
2° hetzij, nadat de beroepscommissie al dan niet aan de leerling bijkomende proeven of
opdrachten heeft opgelegd, de bevestiging van het oorspronkelijk evaluatieresultaat of de
vervanging door een ander evaluatieresultaat. Het school- of centrumbestuur aanvaardt
de verantwoordelijkheid voor de beslissing van de beroepscommissie.”98
45. De beroepscommissie, zoals die in de Codex Secundair Onderwijs door de decreetgever
is geconcipieerd99, “heeft volheid van bevoegdheid, i.c. het evaluatieresultaat wordt bevestigd
of door een ander vervangen op grond van inhoudelijke of procedurele aspecten”.100 Zoals in
elke administratieve beroepsprocedure waarbij het beroepsorgaan de volle hervormingsbe-
voegdheid wordt opgedragen om in laatste aanleg te beslissen, betekent deze zogenaamde de-
volutieve werking dat de beroepen beslissing uit het rechtsverkeer verdwijnt en dat een nieuwe
beslissing in de plaats ervan komt, op grond van een autonome, eigen beoordeling van de zaak
door het beroepsorgaan.101
Dat beroepsorgaan heeft beslissingsmacht over de zaak zelf, op dezelfde wijze als de
delibererende klassenraad.102 Het moet de zaak onderzoeken op grond van al de feitelijke ge-
gevens die hem zijn voorgelegd. Al wordt in artikel 5, § 5, van het organisatiebesluit enkel
95 De Greef, nr. 74.321, 17 juni 1998; impliciet ook in Taeymans, nr. 184.355, 19 juni 2008. Sanctie hiervan is
dat de kennisgeving de verjaringstermijn van het annulatieberoep niet dadelijk doet aanvangen; de verjaringster-
mijn neemt dan pas een aanvang vier maanden nadat de betrokkene in kennis werd gesteld van de beslissing. 96 Art. 115/6, § 5, Codex Secundair Onderwijs. 97 Art. 123/12, § 2, derde lid, 6°, Codex Secundair Onderwijs. 98 Art. 123/10, § 3, Codex Secundair Onderwijs. 99 Namelijk als “een – naar samenstelling en bevoegdheden – opgewaardeerde beroepscommissie” (Parl. St.
Vl.Parl. 2013-2014, nr. 2421/6, 5), 100 Parl.St. Vl.Parl. 2013-2014, nr. 2421/1, 27. 101 X, nr. 228.747, 14 oktober 2014; Holemans, nr. 232.580, 15 oktober 2015; De Vos, nr. 233.573, 21 januari
2016. 102 Zo is het ook gesteld met de ‘conseil de recours’ in de Franse Gemeenschap blijkens art. 98, § 3, van het decreet
van 24 juli 1997 ‘définissant les missions prioritaires de l’enseignement fondamental et de l’enseignement secon-
dare et organisant les structures propres à les atteindre’ (zie bv. Leveau, nr. 229.053, 4 november 2014; D’Aniello,
nr. 223.391, 27 november 2014).
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 20 van 36
gewag gemaakt van de delibererende klassenraad en ontbreekt formeel een overeenstemmende
bepaling voor de beroepscommissie, dan toch kan moeilijk van de beroepscommissie worden
geaccepteerd dat zij een beslissing zou nemen zónder minstens ook te steunen op het in voor-
meld artikel 5, § 5, bedoelde dossier van de leerling. De materiëlemotiveringsplicht vereist im-
mers dat de commissie een beslissing neemt die op deugdelijke gronden steunt, wat onder meer
vereist dat ze tot stand komt na een zorgvuldig onderzoek van al de relevante feitelijke gege-
vens.103
De beroepscommissie beschikt daarenboven over eigen, ruime bijkomende onderzoeks-
mogelijkheden om dit leerlingdossier zo nodig aan te vullen, waarbij de Codex Secundair On-
derwijs als zulke “stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen” uit-
drukkelijk maar niet limitatief het horen van leden van de klassenraad en het opleggen van
bijkomende proeven of opdrachten vermeldt.104
46. Een beroepscommissie die de vraag van een leerling voor bijkomende proeven afwijst
omdat er “geen wettelijke basis” voor zou zijn of die meent te mogen verwijzen naar de klas-
senraadbeslissing, zonder die vraag zelf te onderzoeken en zich een eigen oordeel te vormen,
vergist zich dan ook schromelijk.105
Een leerling mag verwachten dat, wanneer hij uitzonderlijke omstandigheden aanvoert
om een bijkomende proef te krijgen, het over hem oordelend bestuursorgaan die vraag ernstig
onderzoekt en zijn weigering verantwoordt.106
47. Aangezien de beroepscommissie als orgaan van actief bestuur verplicht is om haar oor-
deel te steunen op alle haar bekende feitelijke gegevens, valt niet uit te sluiten dat zij daarbij
nieuwe gegevens moet betrekken die aan de klassenraad nog niet bekend waren, en in voorko-
mend geval moet uitleggen waarom die nieuwe gegevens niet relevant zouden zijn.107
48. Anderzijds kan een beroepscommissie niet kwalijk worden genomen dat zij nalaat re-
kening te houden met aanvullende informatie die de leerling zelf nalaat te gepasten tijde aan de
commissie voor te leggen.108
49. Wat voorafgaat impliceert dat grieven die louter zijn gericht tegen de beslissing van de
klassenraad niet ontvankelijk zijn, bij gebrek aan belang. Opdat de leerling wél belang bij zo
een grief zou hebben, moet hij aantonen dat het bedoelde falen afkleurt op de eindbeslissing,
omdat de beroepscommissie het nog onmogelijk zou kunnen rechtzetten, minstens het met haar
103 De Vos, nr. 233.573, 21 januari 2016. 104 X, nr. 228.747, 14 oktober 2014; Baeyens, nr. 228.906, 23 oktober 2014. 105 Bouziane, nr. 232.242, 17 september 2015. 106 Holemans, nr. 232.403, 1 oktober 2015. 107 Baeyens, nr. 228.906, 23 oktober 2014; Baeyens, nr. 229.253, 20 november 2014 (Er zijn “geen indicaties dat
de decreetgever voor de beroepscommissie in de Codex Secundair Onderwijs heeft willen afwijken van wat eigen
is aan een beroepsorgaan met hervormingsbevoegdheid, namelijk dat het heeft te beslissen aan de hand van ál de
gegevens in feite en in rechte die op het ogenblik van háár beslissing in hun totaliteit relevant zijn”). Dit is wellicht
een van de meer ingrijpende gevolgen van de hervorming; zie bv. voorheen Mariën, nr. 219.890, 21 juni 2012).
Art. 99 van het decreet ‘missions’ van 24 juli 1997 leidt tot een andere lezing van de omvang van de bevoegdheid
van de ‘conseil de recours’ in de Franse Gemeenschap (D’Aniello, nr. 229.391, 27 november 2014). 108 Vandenbulcke, nr. 228.936, 27 oktober 2014.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 21 van 36
beslissing niet heeft rechtgezet.109
50. De aard van de hervormingsbevoegdheid van de beroepscommissie houdt in dat zij over
een eigen, autonome discretionaire bevoegdheid beschikt die haar niet ertoe verplicht de opvat-
tingen van de klassenraad te calqueren, zelfs niet als zij het oorspronkelijke evaluatieresultaat
bevestigt.
De beroepscommissie mag ook besluiten tot een ander evaluatieresultaat, indien zij meent an-
ders te moeten staan tegenover de nuttige elementen in het dossier. Dit “ander evaluatieresul-
taat” kan in principe voor de leerling zowel gunstiger, als ongunstiger uitvallen.110 De Codex
Secundair Onderwijs verbiedt niet aan de beroepscommissie handelend binnen de grenzen van
haar beoordelingsvrijheid, om grotere toegeeflijkheid of grotere gestrengheid te tonen dan de
klassenraad vóór haar. Door de devolutieve werking van het beroep heeft de beroepscommissie
de beslissingsmacht over de zaak in haar geheel verworven. Zij oefent die uit op dezelfde wijze
als de klassenraad – als ware zij zelf een klassenraad – en is overigens niet beperkt tot het
hanteren van louter wettigheidsargumenten.111 Als administratief beroepsorgaan – orgaan van
actief bestuur dus, en geen rechtscollege – mag de beroepscommissie zowel de wettigheid als
de opportuniteit van de beslissing onderzoeken.
51. Het is vanzelfsprekend in het geval een leerling gebruik maakt van de verhaalmogelijk-
heid en aldus een samenkomst van de beroepscommissie uitlokt, dat de motiveringsplicht ten
volle betekenis krijgt en dat de beroepscommissie kennis moet nemen van de grieven van de
leerling, ze moet beoordelen en ze beantwoorden.112
52. Noch het algemeen rechtsbeginsel luidens welk een overheidsbeslissing op objectief
aanneembare redenen gegrond moet zijn die hetzij uit de beslissing zelf, hetzij uit het admini-
stratief dossier moeten blijken, noch de uitdrukkelijkemotiveringswet of de formelemotive-
ringsplicht vermeld in artikel 123/10, § 3, van de Codex leggen aan de overheid de verplichting
op alle grieven of middelen van verdediging opgeworpen door de betrokkene afzonderlijk te
beantwoorden. Het volstaat daarentegen indien in de beslissing zelf de motieven opgenomen
worden die de beslissing kunnen dragen.113
Waar de regelgeving in een administratieve beroepsprocedure heeft voorzien, moet de indiener
van het beroep er wel op kunnen rekenen dat zijn beroepschrift door de beroepsinstantie zorg-
vuldig wordt onderzocht en dat zij, ingeval zij meent tot hetzelfde oordeel te moeten komen als
in de beslissing waarvan beroep, voor de verwerping van de aangevoerde beroepsargumenten
goede redenen heeft. In sommige gevallen, meer bepaald als het gaat om een specifieke, ge-
wichtige grief van de beroepsindiener, zullen die redenen zelfs uitdrukkelijk in de beroepsbe-
slissing dienen te worden weergegeven. In beginsel immers mag van een zorgvuldig handelende
109 X, nr. 228.747, 14 oktober 2014; Baeyens, nr. 228.906, 23 oktober 2014. 110 Dedroog, nr. 232.246, 17 september 2015. 111 X, nr. 228.747, 14 oktober 2014 (het argument dat de beroepscommissie niet meer tot een C-attest mag beslui-
ten wanneer de bijkomende proeven dezelfde of betere resultaten opleveren enkel maar omdat de delibererende
klassenraad in juni besloot geen C-attest toe te kennen, steunt op de verkeerde premisse dat de beroepscommissie
gebonden zou zijn door de bevindingen, overwegingen en beweegredenen van de oorspronkelijk delibererende
klassenraad); Baeyens, nr. 228.906, 23 oktober 2014. 112 Holemans, nr. 232.580, 15 oktober 2015. 113 Chanet en Amant, nr. 103.244, 5 februari 2002.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 22 van 36
beroepsinstantie worden verwacht dat zij in haar beslissing formeel aandacht besteedt aan de
wezenlijke en fundamentele grieven van de beroepsindiener en dat zij hem aldus de antwoorden
geeft die laten verstaan waarom zijn beroep wordt verworpen.
Ook met betrekking tot de nieuwe verhaalmogelijkheid bij de beroepscommissie geldt met an-
dere woorden de vroegere rechtspraak114 dat het bestaan en de zin van een beroepsprocedure
vereist dat de motivering er blijk van geeft dat de bezwaren van de leerling daadwerkelijk in
overweging zijn genomen en in de nieuwe beoordeling zijn betrokken, dat de leerling begrijpt
waarom die argumenten de beroepscommissie niet konden overtuigen en dat ten minste een
uitdrukkelijke repliek volgt op de vragen die voor de leerling blijkens zijn beroepsschrift van
wezenlijk belang zijn en die, mochten ze terecht zijn gesteld, mogelijk tot een voor de leerling
gunstiger resultaat leiden.115
53. De opgelegde motiveringsplicht vereist dan weer niet dat in alle omstandigheden álle
gegevens uitdrukkelijk in de beslissing worden opgesomd:
- Soms kunnen de bezwarende elementen voldoende overtuigend zijn – het aantal, de aard en
de impact van de tekorten – dat het weer van een té groot formalisme zou getuigen als dan van
de beroepscommissie zou worden geëist dat zij nog een keer uitdrukkelijk de voor de leerling
gunstige elementen onder woorden zou brengen. De motieven die in zulk een geval volstaan
om een C-attest te verantwoorden, worden niet onregelmatig louter omdat de beroepscommissie
“focust op de tekorten”, niet het volledige rapport reproduceert en dus de vakken waarvoor de
leerling wél voldoende punten haalt onvermeld laat. Dan valt het aan de leerling te beurt om
aan te geven welke andere concrete gegevens van zijn dossier niet of onvoldoende in ogen-
schouw zijn genomen en die een zodanig tegengewicht vormen voor de vastgestelde en onbe-
twiste tekorten, dat ze een anders luidende beslissing mogelijk maken.116
- Een leerling kan mogelijk terecht detailkritiek geven op sommige cijfers of het ontbreken van
een antwoord in de motivering op sommige bezwaren aan de kaak stellen, maar heeft geen
belang daarbij indien die kritiek overtollige motieven betreft en ze, indien gegrond, toch niet
kan bijdragen tot een gunstiger beoordeling of in het nagestreefde gunstiger eindresultaat kan
resulteren.117
- Van de beroepscommissie wordt niet verwacht dat zij ook afzonderlijk op argumenten, die
114 Vaste rechtspraak, zie bvb. Parmentier, nr. 162.923, 28 september 2006; Villani, nr. 175.501, 9 oktober 2007;
Van Gorp, nr. 186.522, 25 september 2008; Buysse, nr. 192.583, 23 april 2009; Haesendonck, nr. 196.611, 1 ok-
tober 2009; Peeters, nr. 220.744, 25 september 2012; Parrez, nr. 224.772, 23 september 2013. 115 X, nr. 228.747, 14 oktober 2014; Van Styvoort, nr. 228.779, 16 oktober 2014; Baeyens, nr. 228.906, 23 oktober
2014; Valle, nr. 232.328, 24 september 2015; Holemans, nr. 232.580, 15 oktober 2015; Lucas, nr. 232.462, 6 ok-
tober 2015; Lucas, nr. 232.919, 17 november 2015. 116 Bijvoorbeeld een C-attest op grond van vijf onvoldoendes op twaalf afgelegde toetsen en de vastgestelde ne-
gatieve evolutie van de leerling tijdens het schooljaar, Labaere, nr. 103.155, 5 februari 2002. Zie voor andere
toepassingen Van der Biest, nr. 149.620, 29 september 2005; De Kerpel, nr. 175.911, 18 oktober 2007; Hofmans,
nr. 185.143, 3 juli 2008; Holvoet, nr. 186.906, 7 oktober 2008; Manacherov, nr. 187.322, 23 oktober 2008; Jans-
sens, nr. 207.720, 28 september 2010; Declercq, nr. 213.345, 19 mei 2011; Bouziane, nr. 232.242, 17 september
2015; Van Dieren, nr. 232.543, 13 oktober 2015. 117 Janssens, nr. 207.720, 28 september 2010; Meftah, nr. 212.714, 26 april 2011; Mariën, nr. 219.890, 21 juni
2012; Geli, nr. 220.915, 9 oktober 2012.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 23 van 36
een leerling op het vlak van de resultaten geen onmiddellijk voordeel opleveren, antwoordt. 118
54. Zo een beroepscommissie wordt samengeroepen, dan moet deze het gehele dossier van
de leerling herbekijken en daarbij ook rekening houden met hetgeen tijdens de overleg- en be-
zwaarprocedure aan het dossier is toegevoegd.
De beroepscommissie vormt zich als beroepsorgaan een eigen oordeel. Het resultaat
daarvan, zo zij de grieven van de leerling niet inwilligt, dient niet beperkt te zijn tot het beves-
tigen van de oorspronkelijke argumenten van de klassenraad. Zij vermag ook die argumenten
bij te stellen, aan te passen, te verduidelijken, uit te breiden of te vervangen. Veeleer dan het te
verbieden, verplicht dan de formelemotiveringsplicht om die motieven te veruitwendigen in de
definitieve beslissing. De vraag is dus niet of de beroepscommissie nieuwe argumenten aan-
haalt, maar wel of haar argumenten deugdelijk zijn, met andere woorden of de bestreden be-
slissing geschraagd is door zowel in feite als in rechte aanvaardbare motieven.119
55. Ingevolge de hervormingsbevoegdheid waarover de beroepscommissie beschikt mag op
grond van de formelemotiveringsplicht niet van haar verwacht worden dat zij expliciteert om
welke redenen zij het eventueel anders ziet dan de oorspronkelijk oordelende klassenraad. Het
volstaat dat zij als delibererend orgaan in hoger beroep motiveert hoe zij het zelf ziet en wat
háár ertoe brengt op grond van de voorliggende gegevens de uiteindelijk toegekende evaluatie-
beslissing te nemen.120
Omgekeerd mag een louter bijvallen van de motivering van de beroepen beslissing van de klas-
senraad niet volstaan, als het precies die motivering is die in beroep wordt betwist.121
56. De vereiste ‘formele motivering’ is geen ‘formaliteit’. Zeker stijlformules, zoals “dat er
geen nieuwe elementen werden aangedragen” en dat “de beslissing naar vorm en inhoud correct
is”, zijn uit den boze. De ‘motivering’ dat de bezwaren geuit door de leerling, “niet overtuigend
[zijn] en geen afbreuk doen aan het oordeel van de onafhankelijke en onpartijdige examencom-
missie” houdt geen concreet antwoord in op zijn bezwaren. Dergelijke ‘motivering’ is een
passe-partout in de ware zin van het woord. Die zinsnede kan ieder bestuur in elk beroep han-
teren, maar het levert de bestuurde in zijn concrete geval geen inzicht waarom die argumentatie
dan niet overtuigend was en niet tot een ander oordeel kon leiden.122 Het gebruik van een voor-
gedrukt formulier door de beroepscommissie is op zich genomen niet onwettig, maar werkt het
risico in de hand dat de commissie niet overtuigt of zij het bezwaar wel op zijn concrete merites
heeft onderzocht.123
Knelpunten
118 Aper, nr. 225.079, 14 oktober 2013. 119 Vgl. reeds zo onder de oude regeling voor de klassenraad, Hofmans, nr. 185.143, 3 juli 2008. 120 X., nr. 228.747, 14 oktober 2014; Van Styvoort, nr. 228.779, 16 oktober 2014; Baeyens, nr. 228.906, 23 okto-
ber 2014; Lucas, nr. 232.462, 6 oktober 2015; Lucas, nr. 232.919, 17 november 2015. 121 Valle, nr. 232.328, 24 september 2015. 122 Buysse, nr. 192.583, 23 april 2009. 123 Vgl. m.m. Wuyts, nr. 162.922, 28 september 2006. Zie ook Ophoff, nr. 207.683, 28 september 2010 en Van de
Meulebroeke, nr. 209.996, 21 december 2010 (onzorgvuldig gebruik van een voorgedrukt formulier door de klas-
senraad).
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 24 van 36
Deliberatierichtlijnen
57. Sommige schoolreglementen bevatten regels met betrekking tot het al dan niet toestaan
van bijkomende proeven, of stellen in het vooruitzicht dat het niet slagen in de bijkomende
proeven, in de stage of in de geïntegreerde proef automatisch leidt tot een C-attest. Soms be-
staan dergelijke richtlijnen, zonder dat ze geformaliseerd werden in een schoolreglement of er
externe bekendheid aan is gegeven.
Een delibererende klassenraad mag zich bij zijn taak niet blind houden aan dergelijke
deliberatierichtlijnen. De beroepscommissie evenmin.124
Deliberatieaanbevelingen kunnen als gedragslijn weliswaar bijdragen tot een eenvor-
mige toepassing van de ruime discretionaire bevoegdheid waarover de delibererende klassen-
raad beschikt. Ze mogen evenwel niet het karakter aannemen van een strakke en absoluut bin-
dende regel waardoor de uitkomst van de te nemen particuliere deliberatiebeslissing in wezen
reeds van tevoren vastligt, meer bepaald reeds vóór het onderzoek en de beoordeling van de
eigen merites – álle merites – van elke concrete zaak afzonderlijk. Dit geldt nog des te meer nu
de deliberatierichtlijnen in vele gevallen niet eigen lijken te zijn aan de delibererende klassen-
raad maar van het – niet voor deliberatiebeslissingen bevoegde – schoolbestuur uitgaan.125
Er anders over oordelen, zou betekenen dat de essentie van het delibereren – beraadsla-
gen, overleggen, overdenken – volkomen verloren gaat. Delibereren zou – in die zin geïnter-
preteerd – verworden tot een louter mathematische benadering van de resultaten van verzoeker.
Delibereren – in de werkelijke zin van het woord – zou gewoonweg niet meer aan de orde zijn:
een leerling die voor alle onderdelen geslaagd is, is meteen voor het geheel geslaagd; een leer-
ling die niet voor alle onderdelen geslaagd is, is meteen ook voor het geheel van de proef niet
geslaagd. Door blinde toepassing van de richtlijn, zou de delibererende klassenraad derhalve de
hem opgedragen bevoegdheid miskennen, namelijk oordelen of een leerling geslaagd of niet
geslaagd is door afweging van – alle – concrete gegevens van het dossier van de leerling.126
58. Er kan niet worden meegegaan met een delibererende klassenraad die opmerkt dat “om-
wille van de rechtszekerheid en niet-discriminatie” in het geheel geen rekening gehouden zou
kunnen worden met “persoonlijke en private redenen” of die een “oriënteringsattest op maat
van de leerling” afwijst omdat dit de werking van een klassenraad “die zich dient te houden aan
deliberatierichtlijnen” totaal onmogelijk zou maken. In het secundair onderwijs is immers een
gerichte beraadslaging over de individuele leerling die rekening houdt met diens specifieke
kennis, kunde en mogelijkheden precies wél datgene wat overeenkomstig artikel 5, § 5, van het
organisatiebesluit van een zorgvuldig delibererende klassenraad wordt verwacht.127
De studiehouding
124 Cautaerts, nr. 232.330, 24 september 2015. 125 Toepassingen: Eyckmans, nr. 176.307, 29 oktober 2007; in verband met een richtlijn over uitgestelde proeven:
Roelandt, nr. 110.936, 3 oktober 2002; De Smedt, nr. 133.387, 30 juni 2004; Sleeckx, nr. 207.406, 17 september
2010; stage: Elst, nr. 222.333, 31 januari 2013; Cautaerts, nr. 232.330, 24 september 2015. 126 Buysse, nr. 192.583, 23 april 2009. 127 Schildermans, nr. 175.202, 2 oktober 2007.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 25 van 36
59. In hoeverre mag naast het cijfermatig resultaat rekening worden gehouden met de be-
toonde inzet en motivatie van de leerling? Alleszins rijst geen probleem als dit gebeurt op een
voor de leerling gunstige wijze: de resultaten vallen wat tegen, maar de leerling kan dit volgend
jaar ophalen. Kan een gebrek aan studie-ijver ook als negatief element in rekening worden ge-
bracht? Vanzelfsprekend, gelet op de globale beoordeling die van die leerling vereist is.
Een studiehouding houdt geen verband met de tucht, maar wel degelijk met de kwali-
teiten van een leerling op vlak van kennisverwerving en vaardigheden.128 Een klassenraad mag,
bij een leerling waarbij drie jaartekorten zijn vastgesteld, waaronder een hoofdvak, en waarbij
dus ernstige vragen rijzen over zijn kennis en kunde, de studiehouding in zijn beslissing laten
meewegen om te overwegen of de leerling bekwaam is om een volgend jaar met enige kans op
succes voort te zetten. Het enkele feit dat mede met de studiehouding van de leerling rekening
wordt gehouden, is dan ook niet onwettig. Als de concreet beschreven studiehouding van de
leerling uit het leerlingendossier blijkt mag deze door de delibererende klassenraad/beroeps-
commissie rechtens in de beoordeling worden betrokken.129
Als de leden van de klassenraad het evenwel te veel schrijfwerk vinden om in de loop
van het schooljaar melding te maken van de veelvuldige tekortkomingen van een leerling, moe-
ten zij die tekortkomingen ook niet bij de beraadslaging over het slagen van de leerling te voor-
schijn toveren.130
60. Uitsluitend steunen op de loutere studiehouding is wél onvoldoende om een beslissing
over het niet slagen van een leerling te ondersteunen. Een leerling mag immers verwachten voor
zijn negatieve studiehouding gesanctioneerd te worden, inzonderheid in de punten voor dage-
lijks werk of permanente evaluatie. Een zwakke studiehouding wordt dan ook verdisconteerd
in lage punten. Geen regel verbiedt de delibererende klassenraad om zich op die elementen te
steunen en daar wat de studiehouding van de leerling betreft zekere gevolgtrekkingen uit te
maken. Voor zover de studiehouding daarnaast en daarenboven ook in aanmerking wordt ge-
nomen voor de eindbeoordeling, kan dit als element niet doorslaggevend of uitsluitend als be-
weegreden dienen, maar enkel om andere motieven aan te vullen of te versterken.131
Een bijzonder geval: slechts één tekort
61. Geen enkele normatieve tekst legt nog als slaagnorm op dat een leerling voor alle of
welbepaalde vakken geslaagd moet zijn, of een minimaal percentage voor het geheel van de
vakken behaald moet hebben om ‘met vrucht’ geslaagd te worden verklaard.132
Het opleggen van een slaagnorm van 70%, zelfs al wordt dit alleen opgelegd om een
tekort te compenseren, overschrijdt ruim de autonomie van de delibererende klassenraad.133
128 Over examenfraude, zie J. DERIDDER, “Delibereren na examenfraude: miserie of abondance?”, TORB 2014-
2015/05, 74-80 en de daar vermelde rechtspraak en rechtsleer. 129 Manacherov, nr. 187.322, 23 oktober 2008; Vandenbulcke, nr. 228.936, 27 oktober 2014. 130 Rammant, nr. 25.491, 18 juni 1985. 131 Vanlook, nr. 151.060, 8 november 2005; Holvoet, nr. 186.906, 7 oktober 20082008; Beuk, nr. 197.061, 20
oktober 2009; De Vos, nr. 232.835, 9 november 2015. 132 Meulenijzer, nr. 132.028, 3 juni 2004; Vanlook, 149.871, 6 oktober 2005. 133 Van Montfort, nr. 170.231, 19 april 2007.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 26 van 36
62. Er is zelfs meer: artikel 57 van het organisatiebesluit leert dat, onverminderd artikel 56
dat later ter sprake zal komen, “het met vrucht beëindigen van leerjaren van het voltijds secun-
dair onderwijs niet noodzakelijk gebonden [is] aan het slagen voor afzonderlijke toetsen, exa-
mens of proeven over een deel of het geheel van de vorming”.134
Uit deze bepaling en uit artikel 5, § 5, van het organisatiebesluit dat de klassenraad tot
een globale appreciatie verplicht, leidt de Raad van State twee zaken af:
• De delibererende klassenraad beschikt op grond van zijn opdracht en werking
over een autonome en ruime discretionaire bevoegdheid bij de beoordeling van de leerling;
• De delibererende klassenraad moet zich wel steunen op álle relevante concrete
gegevens van het dossier waarbij, onder meer, de volledige resultaten van alle proeven, toetsen
of examens en de evolutie zoals die door alle leerkrachten als begeleidende klassenraad gedu-
rende een volledig schooljaar is ervaren.
63. Het oordeel over het al dan niet slagen van een leerling is geen louter mathematische
optelling van cijfers per vak, maar vereist een globale appreciatie over de vraag of de leerling
de leerplandoelstellingen in hun geheel genomen en op voldoende mate heeft bereikt.
Dit betekent dat een tekort voor één vak, zelfs al is het tekort ondermaats en zelfs al
betreft het een ‘hoofdvak’, slechts één element is van een dossier. Het ontslaat niet van de ver-
plichting om bij de beraadslaging de andere concrete gegevens van het dossier en van de leer-
ling af te wegen tegenover dit ene tekort. Het gaat dan in het bijzonder over studieresultaten
voor de andere proeven, toetsen of examens of de globale jaarresultaten van de leerling. De
resultaten behaald voor andere vakken mogen dus niet buiten beschouwing blijven.135
Het is niet de bedoeling de indruk te geven dat een leerling een vrijgeleide heeft om in
zijn laatste jaar een diploma te behalen met eender welke onvoldoende voor een vak naar keuze.
Toch moeten er wel zeer specifieke redenen zijn om een (laatstejaars-) leerling die voor slechts
één vak cijfermatig onderdoet, en zeker als het niet gaat om een profielbepalend vak, niet ge-
slaagd te verklaren en een C-attest te geven, met andere woorden het diploma secundair onder-
wijs te weigeren. De delibererende klassenraad die zich in dergelijke situatie bevindt, moet de
hem toevertrouwde en in zijn naam besloten opdracht in zijn volle omvang en met de grootste
zorgvuldigheid uitoefenen. De deliberatie – of beraadslaging – van de klassenraad vereist dat
hij nagaat of uit de andere gegevens van de leerling die voor één vak niet voldoet aan de gestelde
normen, blijkt of die leerling niettemin voldoet aan het geheel van de vorming van het betref-
fende leerjaar en bekwaam wordt geacht zijn studies verder te zetten in het volgende leerjaar of
in het hoger onderwijs.136
134 Om de onderverdeling vrachtwagenchauffeur bso met vrucht te beëindigen, is het in elk geval vereist dat het
bewijs wordt geleverd dat de leerling is geslaagd voor de proeven tot het behalen van het rijbewijs CE en de
basiskwalificatie vakbekwaamheid groep C, als vorm van externe certificering. Het in voorkomend geval niet-
slagen voor de voormelde proeven geldt als motivatie voor de beslissing voor het niet-slagen voor de onderverde-
ling (art. 57, tweede lid, van het organisatiebesluit). 135 Meulenijzer, nr. 132.028, 3 juni 2004; Vanlook, nr. 149.871, 6 oktober 2005; Eisenberg, nr. 215.828, 18 okto-
ber 2011; Geli, nr. 220.679, 20 september 2012; Van Styvoort, nr. 228.406, 18 september 2014. 136 Van Montfort, nr. 170.231, 19 april 2007; Herpol, nr. 187.247, 21 oktober 2008; Troch, nr. 225.947, 23 de-
cember 2013.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 27 van 36
64. Het niet slagen voor één vak of op een bijkomende proef is dan ook niet zonder meer
voldoende als motief om een C-attest af te geven. De motivering “niet geslaagd in 1 van beide
herexamens” geeft integendeel de indruk een blinde toepassing te maken van een regel waarbij
het niet slagen in een uitgestelde proef ipso facto moet leiden tot een beslissing tot niet slagen.
Een delibererende klassenraad die zich beperkt tot de loutere vaststelling van die onvoldoende,
heeft verzaakt aan zijn taak om autonoom te beraadslagen over het geheel van de relevante
gegevens.137
Een verschillend gewicht in lesuren in het secundair onderwijs kan het profiel van de
gekozen studierichting bepalen en kan in verhouding staan tot de omvang van de leerstof en de
te leveren leerinspanningen. In die zin is het niet nodig de resultaten voor alle vakken gelijk te
laten doorwegen om te antwoorden op de vraag of een leerling een schooljaar met vrucht be-
ëindigt. Maar ook een alleenstaand tekort voor “het meest gegeven vak” sluit het bereiken van
de finaliteit van de algemene vorming van het secundair onderwijs niet noodzakelijk uit. De
delibererende klassenraad – of de beroepscommissie – moet een concrete afweging maken.
Ook al mag rekening worden gehouden met de in een voorafgaand schooljaar uitgesp-
roken ‘waarschuwing’ voor een vak, dan ontslaat dit er niet van álle elementen van het leerlin-
gendossier in aanmerking te nemen en het ene, onbetwiste tekort af te wegen tegenover de
andere behaalde resultaten.138
65. Eén enkel tekort kán wel degelijk reden zijn om een leerling niet geslaagd te verklaren
of een B-attest te geven. Daarvoor moeten dan wel specifieke redenen voorhanden zijn en die
redenen moeten afdoende uiteengezet zijn in de evaluatiebeslissing, in overeenstemming met
de versterkte motiveringsplicht die in zo een geval geldt.139
Een reden kan te vinden zijn in de aard van het vak zelf, bij voorbeeld wegens zijn
aandeel in de totale studie, omwille van zijn belang voor de gekozen richting of omwille van
de specifieke kunde die het bedoelde opleidingsonderdeel wil en moet uittesten. Men kan bij
wijze van voorbeeld denken aan opleidingsonderdelen zoals een stage, een thesis of voor de
opleiding noodzakelijke praktische vaardigheden.140
Aannemen dat een evaluatiebeslissing negatief mag uitvallen zelfs bij één enkel tekort
mits dit extra zorgvuldig en specifiek wordt gemotiveerd, sluit in dat die motivering niet altijd
eigen moet zijn aan de aard van het bedoelde vak, maar mogelijk mede gezocht wordt bij de
prestaties voor andere, bij definitie met slaagcijfers bekroonde vakken.141
137 Van Montfort, nr. 167.732, 13 februari 2007. 138 Troch, nr. 225.947, 23 december 2013. 139 Vergelijk bv. de arresten Geli, nr. 220.679, 20 september 2012 en nr. 220.915, 9 oktober 2012. 140 Vanlook, nr. 153.126, 22 december 2005; Callebaut, nr. 180.985, 13 maart 2008; Van Styvoort, nr. 228.406,
18 september 2014 en nr. 228.779, 16 oktober 2014. 141 Van Styvoort, nr. 228.779, 16 oktober 2014 (in die zaak heeft verzoeker 37% voor wiskunde, wat moeilijk
anders dan een omvangrijk en continu tekort genoemd kan worden, gaat het om één van de richtingbepalende
vakken en heeft de beroepscommissie uiteengezet, gesteund op specifieke en objectieve gegevens, welke betekenis
het vak heeft, evenals de geconstateerde tekortkomingen, voor de in het erop volgende jaar te onderwijzen vakken);
De Vos, nr. 232.835, 9 november 2015.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 28 van 36
Als een B-attest wordt uitgereikt is dan wel vereist dat “met grote omzichtigheid, om-
standig en precies, aan de hand van eindtermen en leerplannen gerelateerd aan de concreet be-
haalde (deel)resultaten”, uiteengezet moet worden waarom de voorhanden zijnde – voldoende
– resultaten toch de kansen determineren voor het verwerven van de volgend jaar in een te
clausuleren richting vereiste kennis en kunde voor die vakken. De toekenning van het B-attest
betekent immers dat de leerling de leerplandoelen in voldoende mate heeft bereikt. Dan mag
die leerling verwachten dat precies wordt aangegeven in welke mate het volgende jaar van het
voorgaande verschilt waardoor hij in dat komende jaar geen kans op slagen heeft.142
66. Wie zeker in de gevarenzone van het C-attest komt, is de leerling die een tekort heeft
op de geïntegreerde proef (GIP)143 “Het resultaat van de [geïntegreerde] proef […] zal een
belangrijk element betekenen in de beslissing van de delibererende klassenraad”, aldus artikel
56, § 2, derde lid, van het organisatiebesluit.
Artikel 56 van het organisatiebesluit kwalificeert het resultaat voor de GIP als “een be-
langrijk element” en artikel 57 van hetzelfde besluit geldt “onverminderd de bepalingen van
artikel 56”. Dit spreekt alleszins niet tegen dat aan de resultaten voor de GIP een zodanig belang
wordt gegeven dat het in grote mate het eindresultaat van de leerling bepaalt.
Dit geldt des te meer wanneer het tekort op de GIP allesbehalve marginaal is.144
Anderzijds gaat het te ver om het moéten slagen voor het GIP of, meer nog, het moeten
slagen in elk onderdeel van het GIP als een absolute en vooraf gestelde en algemeen geldende
voorwaarde voor een gunstig eindresultaat op te voeren. Dit vindt immers geen steun in de
regelgeving die steeds uitgaat van een concrete beoordeling door de delibererende klassenraad
van elke leerling en het geheel van zijn prestaties op basis van zijn individueel dossier.145
Daarom moet men aannemen dat een school zo een ‘voorwaarde’ hoe dan maar kan opleggen
in de vorm van een niet-bindende richtlijn.146
Een tweede bijzonder geval: het oriënteringsattest B
67. Een oriënteringsattest B betekent “dat de leerling het leerjaar met vrucht beëindigd heeft
in de betrokken school en derhalve tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten, behalve in
bepaalde onderwijsvormen en/of onderverdelingen”.147 Een leerling beëindigt met vrucht een
leerjaar “indien hij in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen heeft
bereikt”148 en aldus – naar het geval – bekwaam wordt geacht zijn studies voort te zetten in het
volgend leerjaar of in het hoger onderwijs.
142 De Vos, nr. 232.835, 9 november 2015; De Vos, nr. 233.135, 3 december 2015; De Vos, nr 233.573 van 21 ja-
nuari 2016. 143 Een GIP wordt ingericht in bepaalde jaren van het technisch, het kunst- en het beroepssecundair onderwijs en
slaat op vakken van het fundamenteel gedeelte van de optie, dat de gekozen studierichting bepaalt , en eventueel
op vakken van de basisvorming of van het complementaire gedeelte als die vakken ondersteunend zijn voor de
GIP (art. 56 organisatiebesluit). 144 Villani, nr. 175.501, 9 oktober 2007. 145 Lucas, nr. 232.462, 6 oktober 2015. 146 Buysse, nr. 192.583, 23 april; Declercq, nr. 208.067, 12 oktober 2010. 147 Art. 39 organisatiebesluit. 148 Art. 38 organisatiebesluit.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 29 van 36
Deze definitie van een B-attest doet aannemen dat de eventuele tekorten die de leerling
heeft behaald géén reden waren om hem te beschouwen als niet geslaagd voor het desbetref-
fende jaar. In dat geval zou de leerling immers een C-attest gekregen hebben.149 Het doet ook
aannemen dat de motivering van een B-attest de redenen kenbaar moet maken waarom de leer-
ling die het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en die bekwaam wordt geacht zijn studies verder
te zetten in een volgend leerjaar, toch de toegang tot welbepaalde richtingen moet worden ont-
zegd.150
Het toekennen van een B-attest vereist een ‘prospectief’ onderzoek, dit wil zeggen: een
vooruitziend en de toekomst verkennend onderzoek. De leerling is immers geslaagd, heeft de
leerplandoelstellingen globaal ‘in voldoende mate’ bereikt en wordt geacht zijn studies te kun-
nen voortzetten. Toch oordeelt de delibererende klassenraad – casu quo de beroepscommissie
– dat de betrokken leerling in het volgende schooljaar bepaalde studierichtingen niet aankan.
Met dit oordeel stelt de klassenraad van het ene leerjaar zich als het ware in de plaats van de
delibererende klassenraad van het volgende schooljaar, tot wiens autonomie het immers behoort
om over het al dan niet slagen voor dat schooljaar te oordelen. De clausulering beperkt ook de
principiële vrijheid van studiekeuze van de leerling (of van zijn ouders). Een klassenraad kan
op basis van de zwakke studieresultaten een onderbouwd advies geven om een richting te ont-
raden, of zelfs een formele waarschuwing, maar de uiteindelijke verantwoordelijkheid laten bij
de leerling die, het weze herhaald, geslaagd is verklaard. De klassenraad die een B-attest toe-
kent, verkiest echter in de plaats van die leerling de studiekeuze gedeeltelijk te bepalen.151
De aard van de prospectieve deliberatie moet een klassenraad bij het uitreiken van een
B-attest tot grotere omzichtigheid in de motivering nopen. Een inschatting van de toekomstige
studies van een leerling is geen nattevingerwerk. Een delibererende klassenraad moet zijn ‘pro-
spectieve’ beslissing om een B-attest uit te reiken des te meer steunen op de concrete en objec-
tieve gegevens van het individuele dossier van de betrokken leerling. De vooruitblik van de
delibererende klassenraad is noodzakelijk ook deels subjectief. Daarom moet de delibererende
klassenraad deze deels subjectieve vooruitblik over het gebrek aan redelijke slaagkansen van
een leerling in een volgend jaar koppelen aan de beschikbare objectieve gegevens van het dos-
sier en in het bijzonder aan de bagage waarover de leerling nu beschikt. Kan de delibererende
klassenraad dat niet, dan zou hij de grenzen van zijn discretionaire bevoegdheid overschrij-
den.152
149 Rudakov, nr. 176.333, 30 oktober 2007. 150 Dackus, nr. 79.628, 31 maart 1999; Dackus, nr. 80.644, 3 juni 1999; Jacobs, nr. 126.192, 9 december 2003;
Bergen, nr. 162.921, 28 september 2006; Verpoest, nr. 186.067, 4 september 2008; Manacherov, nr. 186.614, 30
september 2008; Baeyens, nr. 228.906, 23 oktober 2014. Wat het ‘retrospectieve’ element betreft, heeft de delibe-
ratievraag haar beslag gekregen in de toekenning van het B-attest: de leerling in kwestie is voor het voorbije
schooljaar geslaagd verklaard en hij heeft zijn jaar met vrucht beëindigd (Baeyens, nr. 229.253, 20 november
2014). Aangezien bij een B-attest de leerling geslaagd is verklaard betreft de overgebleven deliberatievraag de
draagwijdte van de met dat slagen gepaard gaande clausulering. Daarvoor mag de klassenraad vanzelfsprekend,
zelfs in de eerste plaats, refereren aan de aard van de jaartekorten maar er mag niet worden uitgesloten dat de
klassenraad ook vaststellingen over de prestatie van de leerling bij deelaspecten van de bedoelde vakken betrekt
ter ondersteuning van de clausulering (Badert, nr. 230.086, 3 februari 2015). 151 D’Helft, nr. 218.919, 17 april 2012; Holemans, nr. 232.403, 1 oktober 2015. 152 Rudakov, nr. 176.333, 30 oktober 2007; Van Hoof, nr. 208.289, 21 oktober 2010; De Wit, nr. 209.650, 9 de-
cember 2010; Terryn, nr. 207.280, 9 september 2010; D’Helft, nr. 218.919, 17 april 2012; De Vos, nr. 232.431, 5
oktober 2015.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 30 van 36
Samengevat: van een beroepscommissie die beslist een oriënteringsattest B toe te kennen, mag
een sterk doorgedreven motivering worden verwacht, zowel vanuit formeel oogpunt – de uit-
drukkelijke en afdoende vermelding van de motieven in de deliberatiebeslissing – als vanuit
materieel oogpunt – de aanwezigheid van een deugdelijke grondslag van die beslissing in het
dossier. De beroepscommissie zal met zeer overtuigende motieven moeten aantonen dat de kan-
sen van de betrokken leerling om te slagen voor het volgende leerjaar van dezelfde studierich-
ting zo miniem zijn, dat hem/haar zelfs niet de mogelijkheid mag worden geboden dat volgende
leerjaar in die studierichting aan te vatten.153
68. Het aanvechten van het B-attest binnen het raam van de administratieve beroepsproce-
dure verplicht ook de beroepscommissie ertoe om in de veruitwendigde motieven de afwijzing
van een (welbepaald) B-attest zorgvuldig te verantwoorden.154 Indien de leerling tijdens de be-
roepsprocedure uitdrukkelijk om minder verregaande maatregelen, zoals een vakantietaak of
remediëringsinitiatieven tijdens het volgende schooljaar heeft gevraagd, dan moet de weigering
om hierop in te gaan eveneens worden toegelicht in de definitieve beslissing.155
69. Het is onredelijk om een B-attest te geven aan een leerling die voor geen enkel vak, alle
dagelijks werk en proefwerken samen genomen, een jaartekort heeft en een algemeen jaarge-
middelde heeft van 57,9%, waarbij de klassenraad zich steunde op de resultaten voor dagelijks
werk – die waren opgehaald – en op een gedragsproblematiek waarvan de leerling aantoonde
dat ze medisch begeleid kon worden. Een leerling in het secundair onderwijs die voor elk vak
apart – en dus ook voor het totaal – geslaagd is, is geslaagd. De Raad van State kent geen regel
die aan zo een leerling voor doorstroming naar een hoger leerjaar nog hogere eisen stelt, zoals
een minimumpercentage van 60% voor het geheel of voor een welbepaald vak. De inschatting
van de delibererende klassenraad om die leerling niettemin alle kansen te ontzeggen op een
succesvolle voortzetting van zijn studies in de geclausuleerde ASO-richtingen, is volgens de
Raad van State een beslissing “waarvan gewoon niet te begrijpen valt hoe ze zelfs binnen die
ruim geachte discretionaire bevoegdheid tot stand is kunnen komen: waarvan met andere woor-
den niet denkbaar is dat enige zorgvuldig handelende klassenraad ze zou kunnen nemen”.156
70. Een lineaire, algemene clausulering is in principe dus uit den boze.157 Een klassen-
raad/beroepscommissie die meent hiervoor goede redenen te hebben, zal in staat moeten zijn
met grote omzichtigheid, omstandig en precies, aan de hand van eindtermen en leerplannen
gerelateerd aan de concreet behaalde (deel)resultaten, uiteen te zetten waarom de behaalde
– voldoende – resultaten toch de kansen van de leerling determineren voor het verwerven van
de volgend jaar vereiste kennis en kunde voor die vakken in een te clausuleren richting of on-
derwijsvorm. Om een inperking van een vrijheid – de vrije studiekeuze van de leerling – te
verantwoorden, is ook vereist dat de clausulering proportioneel is tot het doel en die vrijheid
niet méér inperkt dan strikt nodig. Met betrekking tot het verlenen van een B-attest, betekent
153 De Vos, nr. 233.135, 3 december 2015. 154 Walscharts, nr. 186.081, 5 september 2008. 155 Holemans, nr. 232.403, 1 oktober 2015. 156 Walscharts, nr. 186.081, 5 september 2008, het betreft een uitzonderlijke keer waarbij de schending van het
redelijkheidsbeginsel aangenomen is geworden. Zie ook Terryn, nr. 207.280, 9 september 2010. 157 Zie voor een toepassing van een te algemene clausulering voor alle TSO-richtingen het arrest Verpoest,
nr. 186.067, 4 september 2007.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 31 van 36
dit dat de klassenraad/beroepscommissie minstens voor zichzelf stilstaat bij de mogelijkheid en
effectiviteit van minder verregaande maatregelen, zoals remediëringsinitiatieven tijdens het
volgende schooljaar of een vakantietaak. Indien de leerling tijdens de beroepsprocedure er uit-
drukkelijk om heeft gevraagd, moet de weigering om hierop in te gaan eveneens worden toe-
gelicht in de definitieve beslissing.158
71. Zeker een clausulering voor alle richtingen ASO-TSO-KSO lijkt dan te verregaand. Dit
is echter niet noodzakelijk zo. Een klassenraad/beroepscommissie kan op goede grond oordelen
dat een leerling die voor ongeveer een derde van de vakken geen 50 % haalt, niet kan overgaan
naar de derde graad ASO-KSO-TSO en dat een B-attest in die omstandigheden (enkel) gegeven
wordt om een leerling die schoolmoe is de kans te geven niet te moeten overzitten. Een leerling
kan tegen zo een motief terecht aanvoeren dat het attest in feite op een C-attest neerkomt. De
Raad van State ziet echter niet dadelijk welk belang die leerling er bij heeft om dit te horen
vaststellen, want het zou betekenen dat de delibererende klassenraad/beroepscommissie on-
zorgvuldig heeft gehandeld door hem toch geslaagd te verklaren voor het afgelopen jaar.159
72. Beschouwingen van de leerling omtrent zijn mogelijkheden om een volgend schooljaar
aan te kunnen en daarom een B-attest te krijgen zijn niet ter zake als de klassenraad/beroeps-
commissie al met reden tot de vaststelling komt – op grond onder meer van vijf onvoldoendes –
dat de leerling het huidige jaar niet met vrucht heeft beëindigd. De beweerd onbeantwoord ge-
bleven vragen over een eventuele clausulering konden niet tot een ander antwoord leiden.160
Een klassenraad/beroepscommissie die een C-attest deugdelijk onderbouwt, heeft minstens im-
pliciet aangegeven waarom een B-attest (of een A-attest) geweigerd wordt.161
De rechtsbescherming door de Raad van State – en haar grenzen
73. Wanneer de leerling na de interne beroepsprocedure doorlopen te hebben zich nog
steeds niet kan verzoenen met de beslissing, rest hem nog deze aan te vechten bij de rechter.
Die rechter is de Raad van State.162
Enkel de eindbeslissing
74. Bij de Raad van State kan enkel de “in laatste aanleg” genomen beslissing worden bestre-
den, dat is de beslissing waarmee de desbetreffende beroepsprocedure wordt afgesloten. Dat
kan voortaan nog enkel een beslissing zijn van de beroepscommissie, namelijk ofwel (1) de
gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van onontvankelijkheid, dan wel, nadat de
158 D’Helft, nr. 218.919, 17 april 2012; Baeyens, nr. 228.906, 23 oktober 2014; De Vos, nr. 232.431, 5 oktober
2015. Zie ook de arresten Badert nr. 225.288 van 30 oktober 2013 en nr. 225.569 van 21 november 2013. 159 Schildermans, nr. 175.202, 2 oktober 2007; Brouns, nr. 196.549, 1 oktober 2009; Ristuccia, nr. 222.898,
19 maart 2013. 160 Trappers en Ooms, nr. 186.311, 16 september 2008. 161 Beneens, nr. 135.581, 30 september 2004; Van de Meulebroeke, nr. 209.996, 21 december 2010; Lansbergen,
nr. 220.469, 17 augustus 2012; Scholiers, nr. 220.964, 11 oktober 2012. 162 Zie hierover ook nog steeds G. VAN HAEGENDOREN, “De examengeschillen in het secundair onderwijs”,
TORB-Cahiers 1 - Meester wie heeft gelijk?, Brugge, die Keure, 2010, (9) 45-55, met dien verstande dat de schor-
singsprocedure bij de Raad sedertdien is hervormd.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 32 van 36
beroepscommissie al dan niet aan de leerling bijkomende proeven of opdrachten heeft opge-
legd, (2) de bevestiging van het oorspronkelijk evaluatieresultaat of (3) de vervanging door een
ander evaluatieresultaat (artikel 123/10, § 3, Codex).163
Zulks betekent dat een beroep niet ontvankelijk is voor zover het is gericht tegen eerdere be-
slissingen van de klassenraad.164 165
De onwettigheden die een verzoeker aan de beslissing van de delibererende klassenraad aan-
wrijft kunnen ingevolge de devolutieve werking van het beroep niet in aanmerking worden
genomen voor de beoordeling van de wettigheid van de beslissing van de beroepscommissie.
Het heeft met andere woorden geen zin om voor de Raad van State een motiveringsgebrek aan
te klagen dat uit de oorspronkelijke beslissing van de klassenraad moet blijken, wanneer dit niet
meer is terug te vinden in de latere beslissing, waarin de beroepscommissie rekening heeft po-
gen te houden met de bezwaren van de leerling, tenzij de beroepscommissie dit motief is bijge-
vallen en het zich heeft eigen gemaakt. Het motiveringsgebrek kleeft dan echter aan de eindbe-
slissing, niet aan de initiële beslissing.
Begeleiding
75. Onvoldoende begeleiding op school is bij een procedure voor de Raad van State in prin-
cipe geen dienstig argument.
Vaak klagen leerlingen/ouders erover dat de school heeft gefaald in de nodige begeleiding, of
dat de school niet tijdig ervoor heeft gewaarschuwd dat het dreigt mis te lopen met de studies.
De begeleidende klassenraad heeft zijn rol als knipperlichtorgaan niet gespeeld of is zelfs nooit
samengebracht, op oudercontacten is niets opgemerkt, in de agenda staan geen waarschuwin-
gen, de leerling was slachtoffer van pesterijen of van een verziekte klassfeer waar de school
passief tegenover bleef,...
76. Hierop antwoordt de Raad van State dat, daargelaten de vraag of het argument in feite
juist is, het “in rechte faalt”. Wat ter staving ervan door de verzoeker wordt aangewend, kan
mogelijk aantonen dat de school mede aansprakelijk is voor het minder gunstig resultaat, maar
vermag niet aan te tonen dat dit resultaat ten onrechte als minder gunstig werd beschouwd.
Immers, één zaak is of een examinandus bewezen heeft de van hem verlangde kennis en kunde
te bezitten, een andere, als hij die kennis en kunde niet blijkt te bezitten, wie daarvoor de schuld
draagt. Deze laatste kan diegene zijn die hem op het examen heeft voorbereid door bij die voor-
bereiding in gebreke te blijven. Zulks betekent dat, indien een leerling de school terecht verwijt
geen opmerkingen op de onvoldoende resultaten in de loop van het schooljaar te hebben ge-
maakt en geen passende begeleidingsmaatregelen te hebben voorgesteld, dat op zijn hoogst kan
163 Vaste rechtspraak, bv. De Cuyper, nr. 228.423, 22 september 2014; De Belie, nr. 228.538, 25 september 2014;
Van der Meijs, nr. 232.473, 6 oktober 2015. 164 Er is geen reden daarover anders te oordelen voor wat de in artikel 2, § 2/1, van de Codex Secundair Onderwijs
bedoelde opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs betreft (de Séjournet de Rameignies,
nr. 230.088, 3 februari 2015). 165 De Raad is wel bereid de eindbeslissing als voorwerp van het beroep op te vatten, indien uit het verzoekschrift
ondubbelzinnig valt af te leiden dat dit de bedoeling is van de verzoekende partij (Devriendt, nr. 224.947, 2 oktober
2013; Carrion Sablich, nr. 232.266, 21 september 2015).
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 33 van 36
betekenen dat de school schuld of mede schuld draagt aan het minder gunstige eindresultaat
van de leerling, maar niet dat dat resultaat gunstiger wordt. De Raad van State ziet met andere
woorden niet dadelijk hoe een eventuele tekortkoming in de begeleiding tijdens het schooljaar
er toe moet leiden het uiteindelijke resultaat als beter te evalueren dan wat er is geleverd, laat
staan dat van de weeromstuit aan de leerling, ook al heeft hij het schooljaar niet met vrucht
beëindigd, ter genoegdoening maar een diploma of A-attest verleend moet worden.166
Ook een bij veronderstelling door een klassenraad onoordeelkundig gegeven (en eventueel door
de leerling opgevolgd) advies over de te volgen studierichting kan niet ertoe leiden de resultaten
in gunstige zin bij te stellen.167
Tegen een beweerd gebrekkige begeleiding lijkt voorts tijdig gereageerd te moeten worden, en
dat is niet nadat de prestatie is geleverd.168
Het is denkbaar dat het tekortschieten van de school wél als een zinvol argument wordt voor-
gesteld, bijvoorbeeld om bijkomende proeven af te dwingen of om een school te doen erkennen
dat de leerling met meer gepaste begeleiding een volgend schooljaar wel zou aankunnen.169
Om uitzondering te genieten op het beginsel dat falende begeleiding inroepen geen nuttig
rechtsmiddel is omdat dit hoogstens een (mede)schuldige aanwijst maar niet vermag de punten
beter te maken dan ze uiteindelijk zijn, verwacht de Raad van State dat de verzoekende partij
in staat is om, met de nodige precisie, aan te tonen dat de school tekortgeschoten is in welbe-
paalde vooraf individueel gemaakte afspraken (bv. in een individueel begeleidingsplan), waar-
bij dat feilen daarenboven door de aard van die afspraken in een rechtstreeks oorzakelijk ver-
band gebracht kunnen worden met de wettigheid van de door haar bestreden beslissing.170 Ver-
zoekers die de Raad pogen te overtuigen in dit verhaal mee te stappen, slagen er meestal echter
niet in het vermeende falen van de school in een aantoonbaar rechtstreeks verband te brengen
166 Roelandt, nr. 65.343, 19 maart 1997; Hofmans, nr. 111.088, 8 oktober 2002; De Brouwer, nr. 124.078, 9 ok-
tober 2003; Verfaillie, nr. 124.427, 21 oktober 2003; Roelandt, nr. 154.152, 26 januari 2006; Van Tricht,
nr. 176.334, 30 oktober 2007; Janssens, nr. 207.720, 28 september 2010; Basile, nr. 210.446, 18 januari 2011; Meftah, nr. 212.714, 26 april 2011; Heyman, nr. 224.879, 30 september 2013; Devriendt, nr. 224.947, 2 oktober
2013; Van Styvoort, nr. 228.406, 18 september 2014; de Séjournet de Rameignies, nr. 230.088, 3 februari 2015;
Yilmaz, nr. 230.383, 3 maart 2015; Boukhari, nr. 232.199, 15 september 2015. Het volstaat bijgevolg niet om een
‘fout’ van de verwerende partij aan te tonen, die voorts in oorzakelijk verband staat met de bestreden beslissing in
de mate dat “de punten beter waren geweest”, “ware deze ‘fout’ niet gebeurd” (Badert, nr. 225.288, 30 oktober
2013). 167 Devriendt, nr. 224.947, 2 oktober 2013; X., nr. 228.747, 14 oktober 2014; Van Styvoort, nr. 228.779, 16 okto-
ber 2014. 168 Van Gorp, nr. 186.522, 25 september 2008; Janssens, nr. 207.720, 28 september 2010. 169 Mariën, nr. 219.890 van 21 juni 2012; Peeters, nr. 220.963, 11 oktober 2012; Badert, nr. 225.288, 30 oktober
2013. In die richting ook reeds het arrest Walscharts, nr. 186.081, 5 september 2008, waarin werd vastgesteld dat
een medische behandeling die pas tegen het einde van het jaar was opgestart voor verbetering van de resultaten
zorgde, zodat de klassenraad daar rekening mee diende te houden. 170 Vandenbulcke, nr. 228.936, 27 oktober 2014.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 34 van 36
met de onwettigheid van de bestreden beslissing.171 Een algemene klacht dat het begeleidings-
plan niet is nageleefd volstaat alleszins niet.172
Een gebrek aan goede studiehouding of inzet valt niet uit de lucht. Als een klassenraad/beroeps-
commissie mede hierop steunt, moet hij ter voldoening van de materiëlemotiveringsplicht wel
over ondersteunende elementen in het dossier beschikken, zoals verslagen van de begeleidende
klassenraad, opmerkingen in agenda en rapporten of brieven aan ouders. In zoverre is dus wél
indirect de aangeboden begeleiding van belang.
Gelijke behandeling
77. Een ook vaak voorkomende grief is het gevoel niet op dezelfde manier te zijn behandeld
als een medeleerling, hetzij door een leraar, hetzij door de klassenraad.
Wie als enige leerling van een klas bepaalde kansen is onthouden mag zich met succes op de
schending van het gelijkheidsbeginsel steunen.173
Studenten van eenzelfde klas verhouden zich tegenover elkaar echter niet als de concurrenten
voor een voordeel dat alleen aan een of aan enkelen onder hen kan worden toegekend, zoals
wel het geval is bij een benoeming of de gunning van een overheidsopdracht zodat ten opzichte
van die leerlingen geen “vergelijking van titels en verdiensten” vereist is.174
Het feit dat een examinator die ter zake over discretionaire bevoegdheid beschikt, andere stu-
denten zonder aanwijsbare reden gunstiger heeft beoordeeld, kan een aanwijzing leveren dat
die examinator ten aanzien van een examinandus zijn discretionaire bevoegdheid niet naar be-
horen heeft uitgeoefend. De deskundigheid van een examinator wordt echter verondersteld. Die
deskundigheid biedt in beginsel de nodige waarborgen tegen onredelijke beoordelingen. De
bewijslast om met een minimum aan concrete gegevens dit vermoeden met goed gevolg te doen
wankelen ligt in principe bij de verzoeker.175 Zeker valt het niet aan de Raad van State of aan
171 Bijvoorbeeld: Ophoff, nr. 208.339, 21 oktober 2010; Mariën, nr. 219.890, 21 juni 2012; Parrez, nr. 224.772,
23 september 2013; Badert, nr. 224.809, 25 september 2013; Heyman, nr. 224.879, 30 september 2013; Dawson,
nr. 225.127, 17 oktober 2013; Serwy, nr. 225.244, 24 oktober 2013; Van der Meijs, nr. 232.473, 6 oktober 2015;
Thomas, nr. 228.990, 30 oktober 2014. Zie wel Peeters, nr. 221.147 van 23 oktober 2012, waarin de Raad over-
woog dat “net die maatregelen, waartoe de school zich zelf heeft verbonden, onmiddellijk verband houden met de
puntentoekenning” en dat “de school met verzoekster – een leerling met leerstoornissen in een eerste jaar van de
derde graad – een concreet begeleidingsplan heeft gesloten, verzoekster zeer punctuele vragen heeft bij de naleving
ervan en zij ditmaal het falen van de school prima facie in een aantoonbaar rechtstreeks verband brengt met de
onwettigheid van de bestreden beslissing” en Van Styvoort, nr. 228.406, 18 september 2014 en nr. 228.779 van
16 oktober 2014, waar het concrete en beweerd niet nageleefde afspraken betrof over het af te leggen examen. 172 Van der Meijs, nr. 232.473, 6 oktober 2015. 173 Vervaeren en Vervaeren, nr. 58.431, 28 februari 1996. 174 Versnick, nr. 61.826, 18 september 1996: “dat de enige vraag is of verzoekster terecht [...] het aantal punten
heeft gekregen dat zij heeft gekregen; dat zo dit terecht is gebeurd, het terecht blijft gebeurd wanneer aan een
andere leerling ten onrechte meer punten werden toegekend; [...] dat in geval van twijfel over de rechtmatigheid
van de beoordeling van een leerling, die twijfel mee kan worden opgeheven door na te gaan hoe andere leerlingen
in soortgelijke omstandigheden beoordeeld werden”. 175 Meftah, nr. 212.714, 26 april 2011; Mees, nr. 224.551, 4 september 2013; X., nr. 228.747, 14 oktober 2014
(“Het komt er voor verzoekster op aan om aan de Raad van State voor te leggen om welke leerlingen het gaat,
aannemelijk te maken dat die leerlingen in een voldoende vergelijkbare situatie zouden geplaatst zijn als verzoek-
ster en minimale aanwijzingen te verschaffen dat zij aan een andere beoordelingsmaatstaf is onderworpen dan de
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 35 van 36
het met het onderzoek van de zaak belast lid van het auditoraat toe om voor en in de plaats van
verzoeker dit onderzoek aan te vangen, door bij voorbeeld examenkopijen van andere studenten
op te vragen.176 Indien een leerling tijdens de bezwaarprocedure evenwel voldoende concrete
grieven aan de beroepscommissie voorlegt, mag hij ten minste verwachten dat hierop een ant-
woord komt (maar dat is dan meer nog kwestie van motiveringsplicht dan van gelijkheidsbe-
ginsel).177
De omstandigheden van proefwerken die in een verschillende examenperiode worden afgelegd
zijn in beginsel niet vergelijkbaar, noch tussen leerlingen onderling, noch beschouwd voor één
leerling die aan beide examenperiodes deelneemt. Het valt de verzoeker toe aan te tonen
waarom het in zijn geval anders moet zijn.178
Precies omdat over elke leerling een deliberatie is vereist met inachtneming van de concrete
elementen van zijn individuele dossier, valt het bij examenbetwistingen voor leerlingen vaak
moeilijk om een schending van het gelijkheidsbeginsel aannemelijk te maken, bij voorbeeld als
het er over gaat waarom de ene leerling wel een bijkomende proef krijgt en de andere met
mathematisch eenzelfde tekort voor datzelfde vak, niet.179
Indien een klassenraad echter aantoonbaar een beoordelingsmaatstaf hanteert, mag die niet zon-
der deugdelijke verantwoording op verschillende wijze worden toegepast op leerlingen die zich
in gelijke omstandigheden bevinden.180
Redelijkheidsbeginsel: streng is niet onwettig
78. Ten slotte moet de leerling die een annulatieberoep instelt zich er goed van bewust zijn
dat de Raad van State als wettigheidsrechter zich niet als beroepsinstantie in de plaats van de
beroepscommissie mag stellen. Hij mag noch de verbetering van de examens overdoen noch,
op zicht van de behaalde goede en minder goede resultaten, zich een eigen oordeel vormen over
de examenresultaten en de geschiktheid van de leerling om het volgende jaar aan te vatten. Het
valt alleen aan de klassenraad en vervolgens aan de beroepscommissie in graad van administra-
tief beroep toe om die keuze te maken. Aan zo een indeplaatsstelling zou de Raad van State
andere leerlingen zonder dat daarvoor een deugdelijke verantwoording bestaat”); Holemans, nr. 232.580, 15 ok-
tober 2015. 176 Over het gelijkheidsbeginsel in examenbetwistingen, ook in arresten hoger onderwijs, zie Rammant, nr. 25.491
18 juni 1985; Duymelinck en Hacquart, nr. 27.512, 10 februari 1987; De Witte, nr. 80.971, 15 juni 1999; Noben,
nr. 108.443, 26 juni 2003. 177 Ophoff, nr. 207.683, 28 september 2010. 178 Verfaillie, nr. 124.427, 21 oktober 2003. 179 Bergen, nr. 164.373, 7 november 2006; Pauwels, nr. 177.028, 22 november 2007; Lansbergen, nr. 220.469,
17 augustus 2012. Basile, nr. 210.446, 18 januari 2011: “Daarenboven zijn deliberatiesituaties die aan de opper-
vlakte als gelijk verschijnen, dat bij nader inzien niet omdat in de beoordeling van het al dan niet slagen van een
leerling niet enkel met het zuivere cijferresultaat rekening moet worden gehouden, maar met de individuele context
van elke leerling afzonderlijk. Dat de ene leerling wél gedelibereerd wordt voor een tekort en de andere een bijko-
mende proef wordt toegestaan, bewijst dus niet ipso facto een ongeoorloofde ongelijke behandeling. Het komt er
voor verzoekster dus op aan om aan de Raad van State aanwijzingen te verschaffen dat zij aan een andere beoor-
delingsmaatstaf is onderworpen dan andere leerlingen én zonder dat daarvoor een deugdelijke verantwoording
bestaat” (idem Mariën, nr. 219.890, 21 juni 2012). 180 De Smedt, nr. 99.801, 16 oktober 2001; zie ook De Smedt, nr. 133.387, 30 juni 2004.
Examengeschillen secundair onderwijs Pagina 36 van 36
zich schuldig maken wanneer zijn toezicht er in wezen op zou neerkomen de bestreden beslis-
sing van de beroepscommissie over de geschiktheid van een leerling af te meten aan zijn eigen
opvatting wat hij als de meest passende beoordeling van de kennis en kunde van de betrokken
leerling beschouwt en ze te censureren naargelang ze daarvan afwijkt.
Of de beslissing naar redelijkheid verantwoord is, hangt af van de beleids- en beoorde-
lingsruimte waarover de overheid beschikt. De delibererende klassenraad en na hem de be-
roepscommissie beschikt, om hun hier bedoelde opdracht te vervullen, over een – ruime – dis-
cretionaire bevoegdheid. Het is eigen aan de uitoefening van discretionaire bevoegdheid, wat
haar onderscheidt van de gebonden bevoegdheid, dat uiteenlopende beslissingen denkbaar zijn
die nochtans elk in die beoordelingsruimte te situeren zijn en dus niet van willekeur en onrede-
lijkheid getuigen en elk de toets aan het redelijkheidsbeginsel doorstaan. Appreciatievrijheid
houdt nu eenmaal de mogelijkheid in van verschillende zienswijzen die elk niet onredelijk zijn.
De Raad van State kan als wettigheidsrechter een leerling derhalve niet beschermen tegen
strenge beslissingen, alleen tegen onwettige beslissingen. Een strenge beslissing kan door de
betrokken leerling allicht als onredelijk of onbillijk ervaren worden. Het is ook niet uitgesloten
dat een ándere beroepscommissie, op zicht van dezelfde gegevens en op grond van de haar
toekomende beoordelingsbevoegdheid, evengoed binnen de grenzen van de wettelijkheid tot
een ánder oordeel zou komen en een leerling in een vergelijkbare situatie een A-attest, al dan
niet met vakantiewerk of waarschuwing, zou toekennen.
Discretionaire bevoegdheid rijmt evenwel niet met willekeur. Een beoordeling door de
beroepscommissie mag door de Raad van State voor onwettig worden gehouden indien blijkt
dat die beslissing niet gedragen kan worden, in rechte of in feite, door de er voor ingeroepen
motieven of indien het om een beslissing gaat die dermate afwijkt van het normale beslissings-
patroon van een naar kennis en kunde redelijk bekwaam en naar feitelijk optreden redelijk han-
delend bestuur, dat gewoon niet te begrijpen valt hoe ze zelfs binnen die ruim geachte discreti-
onaire bevoegdheid tot stand is kunnen komen: waarvan met andere woorden categorisch uit-
gesloten is dat ook maar één zorgvuldig handelende klassenraad of beroepscommissie ze zou
kunnen nemen.181
Er kan in die zin slechts sprake zijn van de schending van het redelijkheidsbeginsel en van het
evenredigheidsbeginsel wanneer een beslissing, waarvan vastgesteld wordt dat ze op deugde-
lijke grondslagen berust, inhoudelijk dermate van het normale beslissingspatroon afwijkt dat
het ondenkbaar is dat enige andere overheid in dezelfde omstandigheden die beslissing zou
nemen.
Geert van Haegendoren
181 Vaste rechtspraak, m.m. bv. Roelandt, nr. 111.840, 24 oktober 2002; Schildermans, nr. 175.202, 2 oktober
2007; Rudakov, nr. 176.333, 30 oktober 2007; Holvoet, nr. 186.906, 7 oktober 2008; Coppens, nr. 215.465, 29 sep-
tember 2011; Mariën, nr. 219.890, 21 juni 2012; Geli, nr. 220.915, 9 oktober 2012; Van De Wiele, nr. 222.335,
31 januari 2013. Die zienswijze heeft de Raad van State ook toegepast op het bijzondere geval van een spiekende
leerling (Vanlook, nr. 151.060, 8 november 2008).