Langs Gladde Beken en Zure Beemden - Glabbeek · Info wandeling : Langs Gladde Wegen en Zure...
Transcript of Langs Gladde Beken en Zure Beemden - Glabbeek · Info wandeling : Langs Gladde Wegen en Zure...
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
1
Langs Gladde Beken en Zure Beemden
Een wandeling doorheen Glabbeek, van Wever naar Zuurbemde
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
2
Glabbeek
Hart van’t Hageland
Begin lente,
Bloesem en bomen
Wit en roze.
Landelijk grazen tegaar
De koe, het paard, het schaap.
Onder de gouden zon
Rijpen slanke korenhalmen.
Langs deinende velden
Meandert de velperivier,
Waar de biet
Weelderig gedijt.
Spitse kerktorens,
En menig huis gesierd
Met een lieve-Vrouwkapel,
Benadrukken devotie en geloof.
Hart van’t Hageland,
Glabbeek
Mijn innige gouw
Waar ik zo van hou.
Bethy Robeyns
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
3
Inhoud : blz.
Glabbeek, hart van’t Hageland (gedicht) 2
Algemene info 4
Kaart 4A
Overzicht stops/bezienswaardigheden 4B
Een kennismaking met Glabbeek 5
De wandeling 6
Wat is een sacramentstoren ? 28
Wie was Cornelis Floris II ? 29
De Stichting Cornelis Floris 31
Wie was Edmond-Charles de la Coste ? 32
Wat is een ijskelder ? 34
Bibliografie en bronnen 35
Dankwoord 36
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
4
Info wandeling : Langs Gladde Wegen en Zure Beemden
Thema, verhaallijn: Groene wandeling met oog voor de huidige en verdwenen industriële en
agrarische omgeving.
Motivatie:
Glabbeek-Zuurbemde is de kleinste gemeente van het Hageland en ligt heel centraal. Lokaal
toerisme staat er nog in de kinderschoenen. Vooral omdat ze onbekend is en vaak verwisseld
wordt met Opglabbeek (Limburg), wil ik mijn geboortedorp promoten.
Aanpak: lijnwandeling van 6km (2,5 u) langs veldwegen dwars door de gemeente, met oog voor
verschillende gebouwen/teelten.
Allerlei:
Geen moeilijke wandeling, geen hoogteverschillen (enkel begin wandeling stijging van 50 > 70 m
hoogte).
Vooral landwegen (al dan niet met kasseien) en af en toe de openbare straat.
Waterdichte schoenen nodig (na hevige waterval: eventueel laarzen) < drassige Velpevallei.
Doelgroepen: wandelaars met of zonder gids, volwassenen (met of zonder kinderen,
wandelwagens niet mogelijk ! ).
Communicatie:
Wandeling met gids: flyer met wandelroute en bondige uitleg (gratis).
Wandeling zonder gids: brochure met uitgebreide info (betaalbaar).
Eventueel pakket met streekprodukten mogelijk.
Opties uitbreidingen:
Voor stevige wandelaars kan een luswandeling voorzien worden, om langs een ander
traject weer te keren tot aan het startpunt. Het tweede gedeelte zou dan vooral
genieten van de natuur zijn en geen bezienswaardigheden meer bevatten.
Deze wandeling kan ook opgevat worden als eerste wandeling in een reeks. Er zijn nog
andere lijn-/luswandelingen mogelijk tussen de deelgemeenten. Ik zou die wandelingen
laten samen komen in het hart van Glabbeek (gemeentehuis), zodat er een ster gevormd
wordt en wandelen in alle richtingen mogelijk wordt.
Kadering in toeristische plannen provincie/regio/gemeente:
Hageland promoten als wandelland, stilte en groen belangrijk, verloren erfgoed terug kenbaar
maken. De gemeente Glabbeek staat open voor nieuwe wandelpaden.
Parcours:
Start Taverne de Wever – Butschovestraat te Wever/Glabbeek.
Einde Huize Arcadia = kasteel de la Coste – Zuurbemde.
Terug tot beginpunt met aangepast vervoer : huifkar of tractor.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
5
Een kennismaking met Glabbeek
Glabbeek is een dorpje (26.78 km² - ruim 5000 inwoners) in de provincie Vlaams-Brabant, in het
arrondissement Leuven, tussen de steden Tienen en Diest.
Het dorpje ligt aan de Uerdinger linie (ich/dich-lijn), in het uiterste westen van het gebied waar
deze klankverschuiving hoorbaar is.
Geografisch ligt Glabbeek in het Hageland en is dus landschappelijk te interpreteren als bebost.
Het hoogste punt van de gemeente ligt op 85 m hoogte nabij de Kwadeplasstraat te Attenrode.
Waar de Velpe-beek de gemeente verlaat in Zuurbemde, ligt het laagste punt op 32.5 m.
Boomkundig ligt het in het overgangsgebied tussen de zandstreek in het Noorden en de
leemstreek in het Zuiden. Er komen zowel planten en dieren voor uit beide streken.
Toponymie:
Glabbeek: verwijzing naar “glada”, het Germaans voor “glad” of “stromend” en “baki”, Germaans
voor “beek”. Glabbeek is dus een “heldere of effenstromende beek”.
Zuurbemde: de naam verwijst naar de “zure weidegronden” langs de Velpe.
Historiek:
De eerste vermeldingen van Glabbeek duiken op in de 10de eeuw, als dorp van het graafschap
Brunengeruz. In 1105 behoorde het gebied aan de graaf van Leuven toe.
Kerkelijk behoorde het gebied tot in 1559 toe aan het bisdom Luik, tot het overging naar het
bisdom Mechelen.
Tijdens het Franse bewind werden de dorpen ondergebracht bij het “département de la Dyle”.
Er werden scholen opgericht en het kanton Glabbeek kreeg een vredegerecht.
Onder Hollands bewind (1825) werden de dubbelgemeentes gevormd (Attenrode- Wever en
Glabbeek-Zuurbemde).
Op 1 januari 1977 werd één fusiegemeente Glabbeek gevormd met de dorpen Attenrode-Wever,
(een gedeelte van) Bunsbeek, Glabbeek-Zuurbemde en Kapellen.
Heraldiek:
Het zegel van de huidige fusiegemeente is het oude zegel van baron Jan van
Houthem, kanselier van Brabant. Het werd hem toegekend op 9 april 1490.
Het zegel bevat blauwe en zilveren klokjes in 4 rijen. In de linkerbovenhoek is
een vierkant met goud met daarin drie hellende klophamers in het geelrood.
Deze symboliseren vlijt, sterkte en onbuigzaamheid.
Allerlei:
De gemeentelijke school is een unicum in Vlaanderen: het was de eerste school die bestond uit
een fusie van scholen uit drie verschillende onderwijsnetten: gemeenschaps-, katholieke en
gemeenteschool.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
6
De wandeling : Langs Gladde Wegen en Zure Beemden
De wandeling start aan de taverne De Wever, Butschovestraat nr 1 te (Attenrode)-Wever.
We volgen de Butschovestraat in de richting van de kerktoren (links als we met de rug naar de
parking staan) tot op het einde van de straat.
Rechts voor ons zien we de toren van de kerk van Wever (Sint-Antonius). Deze kerk werd
gebouwd in 1857. Lang zei men “men kent uur noch tijd” omdat in de toren een uurwerkcirkel
werd uitgespaard, maar er geen uurwerk instond. Dat kwam er pas in het voorjaar van 2008.
Aan de T-splitsing, gaan we naar links en volgen de Torenstraat. Opgepast: er is geen voetpad.
Na de bocht (negeer de straat rechts), steken we de straat over en gaan de voetweg in naast het
huis met nummer 33.
Het wegje brengt ons tot een hoogte van 70 m. Links zien we de relais-toren die voornamelijk
gebruikt werd om militaire berichten door te zenden.
We volgen het wandelpaadje rechtdoor en komen uit aan de kapel van de Heinkensberg.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
7
De Kapel van de Heinkensberg
De kapel van de Heinkensberg is eigenlijk de kapel van Onze-Lieve-Vrouw Troosteres der
Bedrukten. Tot in het jaar 2000 werd ook wel de naam Heintjensberg gebruikt. De naam
processieweg wordt nog gebruikt door de oudere generaties.
Er bestaan documenten dat in 1698, dit de kapel van Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuw op de
Hendric(k)sberg genoemd werd. Na het bezoek aan de kapel op het feest van de allerheiligste
Moeder Maria-ter-Sneeuw, werd een aflaat toegekend van 40 dagen.
In deze streek woedde in de 16e eeuw de godsdienstoorlogen. In 1572 hadden schermutselingen
plaats tussen de “geuzen” en Spaanse troepen onder leiding van generaal Dionisius Vicca. Deze
legde een belofte af dat hij een kapel zou oprichten als hij zou overwinnen. Hij kwam zijn
belofte na en schonk ook een Mariabeeld aan de kapel.
De kapel werd al vlug een bedevaartsoord en is dat tot op heden
gebleven.
Het gebouw onderging in de loop der tijden een reeks
transformaties (de laatste in 1964)
Het is een zogenaamde Portionculakapel, dat wil zeggen dat er
binnenin de kapel nog een kleinere kapel staat.
Ieder jaar op 15 augustus wordt het beeldje van Onze Lieve Vrouw
in een plechtige processie van de kerk van Wever naar de kapel
gedragen. Vandaar de reeds genoemde oude naam van Processieweg.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
8
Aan de kapel hebben we een mooi uitzicht op het Hagelandse landschap en op de valleien van de
Broekbeek en de Velpe.
Met de rug naar de kapel, zien we in de verte een getuigenheuvel, een restant van een strook zandbanken, afgezet door de Diestiaanzee meer dan 5 miljoen jaren geleden. De zanden bevatten een mineraal, glauconiet, dat in contact met de lucht ging roesten. Een nieuw mineraal, limoniet, ging samenklitten met zand en vormde ijzerzandsteen. Erosie had weinig invloed op de Diestiaanse heuvels en zijn het landschap gaan bepalen in de Hagelandse heuvels (de Vlaamse Ardennen, Heuvelland, …). De relatieve isolering en de niet zo vruchtbare grond hadden tot gevolg dat het Hageland lang een sociale en economische achterstand had. De bevolking was wel inventief op het gebied van inkomen en overlevingsstrategieën. Zij richtten zich vooral op huis- en seizoensarbeid, verzamelden brandhout, plakten papieren zakken, maakten schoenen, bezems en textielprodukten, gingen in de bietvelden in Wallonië werken en in de Limburgse koolmijnen. Maar vermits we ons hier in het zuiden van het Hageland bevinden is dit een overgangsgebied. De mix van lemige en zanderige ondergrond maken het tot een uitstekende landbouwstreek.
Aan de kapel gaan we rechts (rechtdoor als je de kapel buiten komt) tot op de
Steenbergenstraat. We gaan links en bijna onmiddellijk terug een veldweg links in. Deze
veldweg volgen we tot op een splitsing. Hier nemen we de rechtse straat en zien aan onze
linkerkant de vroegere militaire domeinen.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
9
De vroegere militaire domeinen.
Het vliegveld van Goetsenhoven (bij Tienen), waar de Elementaire Vliegschool van de Belgische
Luchtmacht was, had een hulpvliegveld nodig indien het niet meer zou kunnen gebruikt worden na
eventuele bombardementen. De keuze viel o.a. op Glabbeek (-Zuurbemde). Andere
hulpvliegvelden werden ingericht in Jeneffe en Lonzée.
Eigenlijk zijn er twee domeinen :
In 1936 werd het noordelijk hulpvliegveld (tegenover het kasteel de l’Escaille) onteigend. In
1938 werd er uitgebreid en zuidelijk uitgebreid tot aan de Steenbergenstraat.
In de beboste hellingen van de Zevenhoek (mijn woonplaats !) moesten ondergrondse
schuilkelders voor vliegtuigen worden ingericht, maar het uitbreken van de vijandelijkheden
verhinderde dit.
Vanaf de eerste mobilisaties in 1939 werd het vliegveld in staat van paraatheid gebracht.
Schuttersputten werden aangelegd in de Varentstraat die toen nog een holle weg was.
Belgische soldaten werden bij omwonenden ingekwartierd. De commandopost van het vliegveld
bevond zich op het kasteel van Attenrode.
Het zuidelijk domein werd aangekocht door de gemeente Glabbeek. In 1997 was er even sprake
om er radioactief afval te stockeren maar dat idee werd afgevoerd dank zij verschillende
actiecomités. Nu huist op het domein het gebouw van het OCMW, de gemeentelijke vloot van
machines van openbare werken en het containerpark.
Het noordelijk domein werd tot verleden jaar onderhouden en bewoond door een gepensioneerde
militair, maar staat momenteel te koop.
We volgen de veldweg tot op de Steenbergenstraat en steken voorzichtig de straat over, om de
tegenoverliggende straat in te gaan (Pamelenstraat).
Het Kruisken = de kruising van de wegen Steenbergen, Pamelen en Varent (=
veldweg).
De Pamelenstraat wordt zo genoemd naar het gehucht hier: Pamelen (weiden die in
de winter vaak blank stonden < nabijheid van de Velp). Deze straat werd vroeger
ook wel Roetstraat genoemd (roet= middelnederlands voor schoorsteenroet)
In de Pamelenstraat, aan huis nr 20, zien we een beeldje van een varken.
Iedereen kweekte wel een varken voor eigen consumptie, ook niet-landbouwers. Tijdens de zomermaanden werd het varken vetgemest als een soort levensverzekering om de winter goed gevoed door te komen. Varkens hadden weinig ruimte nodig, waren vrij snel geslachtsrijp en waren geen kieskeurige eters (het voedsel werd omgezet in vlees en vet). De varkensslacht in de herfst was een feest. Op gemengde boerderijen werd de omvang van de varkensstapel bepaald door de overschotten van de granen, aardappelen en de melk. De commercialisering van de varkensteelt bleef wel heel lang beperkt en kende pas een uitbreiding na de import van goedkope granen.
Deze secundaire weg volgen we even, tot de eerste straat links : de Meenselbeekstraat. We
volgen de kronkelende geasfalteerde weg tot de eerste grote hoeve (rechterkant). In de bocht
aan de linkerkant (net na de opslag van landbouwmateriaal) slaan we een veldweg in (eerst
kasseien, nadien veldweg).
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
10
De akkerbouw werd gebruikt als basisvoedsel voor eigen gebruik en voor de markt. De graanbouw was heel belangrijk. Door het goedkope graan dat werd ingevoerd uit de VSA (rond 1880) werden de regionale voedseltekorten opgevangen en werd het basisvoedsel goedkoper. Maar voor de boer die sterk op akkerbouw en graanteelt was gericht, betekende het een stelselmatige vermindering van inkomsten. De crisis in de landbouw (en de industrie) gaf de landbouwers nauwelijks alternatieven voor een andere baan en dus bleven de meesten actief in de landbouw, wat de dalende prijzen van levensmiddelen nog aanscherpte. Een heroriëntatie was noodzakelijk en meer en meer landbouwers schakelden over naar gespecialiseerde teelten die pasten bij de specifieke bodemgesteldheid. De bemesting van de gronden werd beter, terwijl gelijktijdig de veestapel steeg en dus ook het stalmest. Met als gevolg dat er hogere rendementen gemaakt werden. De combinatieteelten verdwenen en elke boerderij specialiseerde zich in runderen, varkens of kippen, fijne landbouwproducten, fruit en groenten of bieten. Het is dus niet verwonderlijk dat de Tiense suikerrafinaderij (opgericht in 1838) een NV werd in 1894 en zijn succesverhaal begon. Na de eerste wereldoorlog stelde de landbouwsector het redelijk goed, kende men een economische groei (desondanks een mond- en klauwzeerepidemie). Arbeidsbesparende machines werden uitgevonden en nieuwe wetenschappelijke inzichten voor bemesting, zaad- en veeveredeling en rationele veevoeding deden hun intrede. Het productievolume bleef dus gelijk alhoewel vele landbouwers de boerenstiel verlieten. Gelukkig steunde de overheid met opleidingsinitiatieven. De tweede wereldoorlog bracht terug hongersnood en een schaarste aan goederen. Nadien werd het Hageland pas echt ontsloten dank zij de regionale ontwikkelingsplannen en de ontsluiting door de autosnelwegen E40 en E314. Tegenwoordig bestaat de akkerbouw in Glabbeek vooral uit tarwe, koolzaad en maïs.
We steken de Pamelenbeek over, ook wel Meenselbeek genoemd, die in Bunsbeek in de Velp
uitmond. We volgen deze veldweg dwars door de velden (bij twijfel, steeds rechts houden), tot
op de Craenenbroekstraat.
Deze straat is de verbinding van de Dries (dorpscentrum Glabbeek) en de Tiensesteenweg. De
weg is zo genoemd naar het Kranenbroek aldaar.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
11
Links zien we de toren van de Sint-Niklaaskerk van Glabbeek, gebouwd in de jaren 1894 - 1897
ter vervanging van de oude kerk die op het huidige kerkhof stond.
We volgen de Craenenbroekstraat naar rechts (voorzichtigheid is geboden !) tot aan de
gebouwen van de Belgische Fruitveiling. Nog voor de gebouwen aan de linkerkant, nemen we een
voetpad en gaan zo rond het domein van de Veiling tot op de Grote Straat.
Tot het midden van de 19e eeuw werd niet veel aandacht geschonken aan fruitteelt. Iedere boerderij had wel enkele fruitbomen om te oogsten voor eigen gebruik. Na de grote landbouwcrisis en de noodzakelijk heroriëntatie van de landbouwbedrijvigheid, duurde het nog tot tussen de 2 wereldoorlogen dat de teelt van kleinfruit toenam in Brabant. De omschakeling naar veeteelt zorgde er voor dat weiden beplant werden met hoogstam zodat het vee er nog onder kon grazen en men extra inkomsten verkreeg uit de fruitoogst. Vooral de streek van Borgloon werd de fruitstreek bij uitstek dank zij de uitstekende bodemgesteldheid en de band tussen de boerderij, locale siroopfabrieken en goede exporthandel. In Glabbeek werden de hoogstammen en vele akkers stelselmatig ingenomen door laagstamfruit.
De Belgische Fruitveiling
De eigenlijke oprichting van de veiling van Glabbeek gaat terug tot de
onderhandse akte van 27 september 1945. Zij werd ingeschreven in het
handelsregister van Leuven, als samenwerkende vennootschap.
Vroeger werd het fruit op de Tiense markt door fruithandelaars verkocht en bestond er geen
concurrentie: er werd onderling afgesproken wat men wou betalen. Maar al vlug gingen de
fruittelers denken aan het oprichten van een veiling naar Nederlands voorbeeld: “verkopen met
de klok en met dalende prijzen”.
De doelstellingen van de kersverse vennootschap hadden te maken met “de aankoop, de verkoop,
de ruiling, de verwerking, de bewaring van fruit, groenten en van alle land- en
tuinbouwproducten”. Tegelijk bood zij haar leden diensten aan in de vorm van gemeenschappelijk
gebruik van machines en vervoersfaciliteiten en nam zij de verbetering ter harte van het
economisch, maatschappelijk en beroepsstatuut van haar leden.
De eerste verkoop had plaats op 1 augustus 1945 in de Melkerijzaal van Glabbeek (zie later) en
er werd begonnen aan de bouw van de eerste
veilinggebouwen aan de Grote Straat ( aan parking Spar).
De veiling was toen nog een seizoensveiling en was enkel
open van eind mei tot november.
De jaren 1950 verliepen niet helemaal vlekkeloos wat niet
belet dat het personeelsbestand er sterk op vooruitging.
Vanaf 1954 werkte de veiling het ganse jaar door. Zo zijn
er in 1959 gemiddeld 18 arbeiders en 5 bedienden.
Tijdens het “seizoen” werden nog tijdelijk krachten bij
ingezet.
De diensten die aan de fruittelers werden aangeboden,
vielen in de smaak. Vooral de verpakkingsservice scoorde hoog (verpakt fruit garandeerde een
hogere prijs).
De oogsten waren zo goed dat een verspreide behandeling van het fruit moest voorzien worden
en dus frigo’s moesten gebouwd worden. In 1966 was de beschikbare plaats te klein geworden en
bouwde men nieuwe veilingsgebouwen aan de Craenenbroekstraat nr 30.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
12
Het fruit was een belangrijke factor in de streek en de veiling werd het slachtoffer van zijn
eigen succes. Steeds zwaardere investeringen leidden tot een eerste fusie met de veiling van
Berbroek. Voortaan heette veiling Hageland, “veiling Demerland”. De naam werd niet door
iedereen geaccepteerd. Ligt Glabbeek nu aan de Demer ?
In 1987 werden beide veilingen terug gescheiden en in 1990 ging de veiling van Glabbeek
samenwerken met de Sint-Truidense Fruitcentrale. De BFV, Belgische Fruitveiling ontstond.
In 1997 brandde het gebouw volledig af en in december van hetzelfde jaar
werden nieuwe gebouwen geopend.
De veiling zorgt nu voor een totaalpakket: ophaling bij producenten, bewaring in
koelruimten, sorteren, kalibreren, moderne en uniforme verpakkingen, marketing,
studie, …
Sinds de fusie van de St-Truidense Fruitcentrale met Veiling Demerland is de Belgische
Fruitveiling met een jaaromzet van 5 miljard BEF (2001) één van de meest toonaangevende
fruitveilingen binnen Europa.
Vroeger was er niet alleen “fruit” in de veiling maar werden er ook concerten in gegeven.
Ik herinner me nog levendig de jaarlijkse concerten van Will Tura die ik hier zag (als grote fan).
We steken de Grote Straat over en gaan rechtdoor, over de parking van het warenhuis “Spar”.
Merk vaag de letters “Veiling Hageland” op aan de voorkant van het gebouw, tegen de Grote
Straat.
Na de parking, op het einde van het gebouw, gaan we links, achter het gebouw door.
Hier volgen we de met canada bomen omzoomde oude route van de zwarte tram (de
paardentram). De lijn Tienen-Tielt knikte hier af langs de brouwerij en melkerij naar Kapellen,
via Meensel kaarsrecht naar Tielt (-Winge) Statie.
Zo bereiken we het Cultuurcentrum De Roos (vroegere brouwerij) en het gemeentehuis (vroegere
melkerij)
Brouwerij De Roos
De brouwerij De Roos bevond zich naast de melkerij en de zagerij, ze werden zowat gelijktijdig
gebouwd. Daar waar een melkerij in de regio enigszins een nieuw begrip was in de periode van
1900, was een brouwerij dat al veel minder want iedere gemeente beschikte destijds wel over
één of meerdere brouwerijen. Men brouwde er bruin bier, dat men in vaten en later ook in
flessen leverde. De heer Chaltin uit Wever was er directeur.
Volgens sommige personen was de waterput op de binnenkoer zodanig groot dat een paard met
kar kon rondrijden op de bodem. Dat zal ook zo wel geweest zijn want op die manier werden
grote putten uitgegraven. Bij de restauratiewerkzaamheden in 2000 werd een deel van de
gemetselde putkoepel blootgelegd.
Het gebouw was erg decoratief en versierd met fraai metselwerk. Het was ingedeeld in 4 delen:
het middendeel was de hoofdblok met de brouwketels onder een stenen gewelf. Waar nu het
podium van de cultuurzaal is, werden allicht de vaten gevuld die via de grote poort naar buiten
gerold werden. In het voorste gedeelte was heel waarschijnlijk een bureelruimte. Alles was
onderkelderd en er liep zelfs een tramrail tussen de 2 gebouwen door.
Aan de straatzijde stond een grote metalen poort.
Het gedeelte tussen het hoofdgebouw en de vatenkuiserij of de latere zagerijgebouwen, werden
begin jaren 30 dichtgebouwd, allicht bij de verbouwing van brouwerij naar feestzaal.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
13
De bierproductie, die waarschijnlijk startte rond 1905, moet toch wel winstgevend geweest zijn
(aan de grootte en het aantal vaten te zien op de foto’s). De flesjes droegen het embleem van de
brouwerij: een roos (sommige een windroos). Vele flesjes zijn weggegooid toen de brouwerij zijn
deuren sloot en zijn gebruikt om de weg tussen beide gebouwen op te hogen. Boven de glaslaag
kwam een dikke laag kolenas.
De brouwerij was geen lang leven beschoren.
Tijdens de eerste wereldoorlog namen de
Duitsers zowat alle koperen brouwketels in
de streek in beslag om er munitie van te
maken. De brouwerij kwam dit verlies niet
meer te boven.
Begin jaren 30 werd het pand overgenomen
en aangekocht door het melkerijbestuur om
een grote zaal te maken voor de
vergaderingen van aandeelhouders en
boeren/melkleveranciers.
Vele muren werden hiervoor weggehaald, getuige de zware metalen liggers in de zaal.
Aan de buitenkant veranderde er weinig. De ramen zijn zelfs onveranderd gebleven tot in 1999.
De ingang van de brouwzaal werd een nooduitgang en aan de straatzijde werd een nieuwe toegang
gemaakt met een heel brede trap in botertegeltjes. Vanaf dat moment beschikte Glabbeek over
zowat de ruimste en best uitgeruste zaal van de streek, een cultureel centrum avant la lettre
dus.
De zaal was 18 m lang en 9 m breed, wat destijds erg groot was. Het podium was 9 m op 6m. De
vorm van de zaal was erg goed voor de akoestiek: een bakvorm met een hoog houten plafond en
een houten vloer. Voor vergaderingen, toneel, voordrachten, films, prijsuitreikingen van de
school, …. werd de zaal uitgerust met een dubbele rij lange houten donkerbruine zitbanken met
ijzeren tussenbeugels en met een geschilderde nummering op de rugleuning. Het achterste van
de zaal lag 15 cm hoger dan vooraan.
Voor bals, vogeltentoonstellingen, eetfeesten van de gilde, … konden de banken deels op “den uil”
of het podium worden gezet.
Achter het podium in het bijgebouwd tussendeel, waren de kleedkamers. Met een Leuvense
stoof in het midden en twee kleedhokjes van 3 m op 2 m (één voor de dames en één voor de
heren).
Geschilderde doeken hingen aan de achterzijde van het podium en konden worden opgerold. De
toneelkring “Hageland in vreugd” en de fanfare “Nut en Vermaak” speelden er vele jaren voor
veel volk.
De zaal zelf werd verwarmd met een monumentale ijzeren ronde stoof. Later kwamen er
gasbranders langs de muren maar daar zijn regelmatig “ongelukjes” mee gebeurd
(zuurstofgebrek).
Voor toiletbezoek in die tijd waren er achteraan aan de zagerij toiletten.
Na het stopzetten van de brouwerij werden de open hallen achteraan, waar de vaten gespoeld
werden, in gebruik genomen als zagerij. Iedereen kon er bomen laten verzagen tot balken,
kepers, latten, planken, ….. Men voerde de bomen aan met “boomezels” (eutsen in het dialect) tot
op het pleintje tussen de melkerij en de woning naast de zaal. De machinekamer voor de
aandrijving van de grote zagen zat onder de kleedkamers van de zaal. Daarnaast was een ruimte
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
14
die dienst deed als repetitielokaal van de fanfare en vanaf de jaren 80 als bierkot voor de
jeugdclub “De Bunker” (zie later).
De zagerij moet rond 1970 definitief gestopt zijn.
De zaal werd verder gebruikt tot in 1975 toen hij (terecht) afgekeurd werd omwille van de
brandveiligheid en enkel nog mocht gebruikt worden met een speciale verzekering en met de
speciale toelating van het College. Een jaar later werd het verboden de gebouwen te betreden.
Een storm van protest vanuit de kelder …vanuit de Bunker volgde.
Het gebouwencomplex werd uiteindelijk aangekocht door de gemeente. Door “de Glabbeekse
politiek” duurde het evenwel nog tot begin 1999 vooraleer beslist werd om de “melkerijzaal” te
renoveren. Niet-bunker gezinde politici bleven immers het hele zaakje blokkeren, misschien wel
uit protectionisme voor de nieuw gebouwde gemeenschapszaal “Glazuur” even verderop richting
dorpskern.
Dus deed de zaal tussen 1977 en 1999 enkel dienst als speelzaal voor de Bunkerjeugd en als
opslagplaats voor materiaal voor de kampen, de jeugdwerking, de fuifen.
De gemeente gebruikte de hallen voor opslag voor openbare werken en de garage (met foss) werd
gebruikt voor de enige politiewagen die Glabbeek toen rijk was. Het was ook de periode dat de
woning tussen de twee complexen dienst deed als veldwachterslokaal (heel handig zo naast de
Bunker !).
Vele jaren stond achteraan de site een staande wip tot deze verplaatst werd naar café Celine,
recht tegenover de zaal. Daar kwamen de melkboeren hun melkflessen inruilen voor bier. Dat
was geen probleem in die tijd want de paarden kenden blindelings de weg naar huis terug.
De naam “De Roos” (en later “melkerij Ste Brigida” ) las men nog vaag op de gebouwen (van op de
Grote straat richting dorpskern) , maar is nu helaas helemaal verweerd.
Nu wordt er in de vroegere brouwerij onderdak geboden aan het gelijknamig cultuurcentrum,
waarin in de kelderverdieping ook het Jeugdhuis De Bunker gevestigd is.
Jeugdhuis De Bunker
De Bunker zag het levenslicht in de woelige jaren 60. Eerst was de ontmoetingsplaats voor de
jeugd bij café Vandeborne (het vroegere tramstation naast de melkerij), maar in 1968 kon het
jonge volk terecht in de verwaarloosde kelders van de brouwerij en de naam “de Bunker” was snel
gekozen. Vrijwilligers werkten hard om nieuwe vloer in beton aan te leggen, een gemetselde toog
te zetten, zitbanken op ijzeren kaders te installeren, electriciteit aan te leggen, … De inspiratie
en de muziek kwam uit dancing Tilt-City in Tielt. Het werd een stoere bunker met
camouflagenetten, oude karrewielen en bamboe tegen de muur (om natte plekken te
camoufleren).
De club kende in zijn beginjaren weinig erkenning in eigen en omliggende gemeenten. Niet
iedereen was blij met het “doenker kot zonder vinsters”. Toch werd de Bunker stilaan bekender
en beruchter. Het hele dorp kwam zelfs in actie toen in 1976 een handtekeningenpetitie opgezet
werd tegen de verkoop van de gebouwen, vóór het behoud van de Bunkerlokalen.
Veel gepalaver, veel verhitte discussies en een protestmars gingen onderhandelingen tussen het
gemeentebestuur en de directie van Lilac vooraf. Het gebouwencomplex werd door de gemeente
aangekocht …. Een nieuw leven voor alle gebouwen begon.
Ondertussen zette de Bunker zijn activiteiten verder en werden de beruchte Bunkerkampen een
begrip. In 1979 werd het jaarlijkse Bunkpop-feest opgevolgd door “de Strandfuif” waarbij
tonnen zand, palmbomen, een coctailbar, en luchtige kledij telkens weer voor zwoele
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
15
temperaturen zorgden. Deze Strandfuif is bekend tot ver over de grenzen en is in 2009 aan zijn
30ste editie toe. Vele bekende groepen traden er al op (zelfs Status Quo !).
In de jaren 90 kreeg de Strandfuif er een al even populair broertje bij: “Bunktek”.
De lokalen werden meermaals verbouwd. De eerste verbouwing kwam er in 1982, de zwaarste in
1992, de laatste in 1999.
Het jeugdhuis telt zo’n 450 leden en heeft voor elk wat wils: jeugdwerking, jeugdclub,
optredens, fuiven, …. Door kaas en wijn avonden “kom op tegen kanker” en spagettisoirees 11-11-
11 worden goede doelen gesteund.
Melkerij St Brigida
Tot diep in de 20e eeuw diende het houden van een koe vooral voor de bemesting van het land,
voor vlees, melk en boter voor eigen gebruik.
De zuivelproduktie was een bijzaak en de melk en boter werd verkocht in de steden en was een
dankbare aanvulling van het inkomen. Maar de verwerking van de melk was wel tijdrovend.
Enkele uitvindingen zorgden vanaf 1860 voor een verbetering van de productie: het Swartzvat en
de Alfa-laval ontromer zorgden voor het snellere ontromen van melk. De mechanische
drijfkracht was het efficientst en dus werd de produktie verplaatst van de boerderij naar de
fabriek : stoommelkerijen werden opgericht.
Ook werd er meer aandacht besteed aan de opvang van de verhoogde vraag naar vlees. Niet
alleen de commerciële runderveeteelt werd belangrijk, maar ook de aandacht voor dieren die
zowel vlees als melk gaven: de dubbeldoelkoeien.
In 1890 telde België 300 melkerijen, tussen 1895 en 1907 ging hun aantal tot 544.
Ongeveer 2/3 van de melkerijen vóór de eerste wereldoorlog waren georganiseerd volgens de
coöperatieve principes. Maar het was amper een kwart van de totale melkopbrengst die naar de
melkerij ging, vooral voor de productie van boter.
De stoommelkerij Sint-Brigida werd opgericht begin 1901. Ze had als doel de misbruiken in te
dijken en de melkboeren een eerlijke prijs te geven door gezamelijke verkoop.
Mr. Vinckenbosch uit Bunsbeek werd voorzitter en pastoor Ponsaerts van Glabbeek werd
ondervoorzitter. Ze gingen op zoek naar klanten, boeren die melk wilden leveren. Binnen de
maand werden 300 koeien ingeschreven, ruim voldoende om zonder verlies te kunnen starten.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
16
Het stuk grond om de melkerij op te bouwen werd goed bevonden. Er moest immers genoeg en
goed water aanwezig zijn. Abbé Boulanger, een Frans priester die op het kasteel van Kruishoutem
verbleef wees de beste plaats aan voor een put. Hij raadde af om een put te boren maar wel om
een put met een grotere diameter te metsen. Die put leverde overvloedig helder water.
Toen de melkerij begon te werken op 1 april 1902 telde ze 134 leden. In 1904 telde ze al 268
leden.
Albert Elens uit Kersbeek was de eerste directeur. De melk werd met paard en kar opgehaald in
de omliggende dorpen (Bunsbeek, Glabbeek-Zuurbemde, Kersbeek-Miskom, Attenrode-Wever,
Waanrode, …). De schilden van deze gemeenten werden aangebracht op een hoek aan de
oostzijde van de nieuwe melkerijgebouwen.
Er werd vooral boter gemaakt. ’s Zaterdags produceerde men ook platte kaas, vooral voor de
werknemers. De afgeroomde melk (“klein melk“) en karnemelk ( “botermelk“) werden meestal aan
de boeren teruggeleverd als veevoer.
Ongeveer 2/3 van de melkerijen vóór de eerste wereldoorlog waren georganiseerd volgens de
coöperatieve principes. Maar het was amper een kwart van de totale melkopbrengst die naar de
melkerij ging, vooral voor de productie van boter.
De oprichting van nieuwe coöperatieve melkerijen (door de Boerenbond) was voor de boeren een
goede zaak: ze bleven baas, de prijsverhogende tussenhandel viel weg en de boerin kreeg meer
tijd voor andere taken (zoals moeder en huisvrouw).
Deze professionalisering en schaalvergroting werd ook gestimuleerd door de overheid.
Tijdens de economische crisis in de 30er jaren was boter en melk veel te duur en werd margarine
populair als vervanger.
Tijdens de tweede wereldoorlog werd de basis gelegd voor een grondige herstructurering en
rationalisering van de zuivelindustrie. De Duitse bezetter legde verregaande maatregelen op : de
melkpasteurisatie werd verplicht. Dit bracht zware investeringen met zich mee en technisch
verouderde en/of kleine melkerijen moesten sluiten. Er bestond een leveringsplicht voor alle
melkveehouders (zodat de melkerijen verzekerd waren van een continue aanvoer). De nadruk
werd gelegd op productinnovatie en –differentiatie en de consumptieprodukten werden aangevuld
met kaas, melkpoeder en gecondenseerde melk.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
17
De commercialisering van de consumptiemelk had succes en kreeg de steun van de Nationale
Zuiveldienst. Vooral de hygiëne en de kwaliteit werden heel belangrijk.
In 1952 waren er nog 31 melkboeren in Glabbeek.
In 1968 werd de melkerij overgenomen door de N.V. Lilac uit Zonhoven, die sindsdien de melk bij
de boeren afhaalde met tankwagens. De melkfabriek bleef produceren tot in 1976.
De gebouwen werden gesloten maar het was de heetste zomer aller tijden en er was zo weinig
water dat alle boeren van de streek, ‘s avonds water kwamen halen uit de diepste put van de
regio, van de melkerij dus. De stroomtoevoer was echter toen al afgesloten en de pompen
konden enkel draaien met de zegen van De Bunker. Daar tankten de boeren zelf bij met Leopold-
bier en Horse Ale (“pjereke”) vooraleer (half)zat naar huis te rijden.
Het einde van een melkerij periode maar de start van een glorietijd voor De Bunker.
Rond 1980 werden de gebouwen door de gemeente gekocht om er een nieuw gemeentehuis van te
maken. Het administratief centrum werd officieel ingewijd op 15 augustus 1987.
Binnen kunnen we nog duidelijk de
niveauverschillen zien die vroeger de
administratieve ruimtes scheidden van de
productieruimtes.
Op de voorgevel van de
vroegere melkerij staat het beeld van Sint-Brigida, afgebeeld met boek,
abdisstaf, aureool, paternoster en een rund aan haar voeten. Het beeld
is van de hand van Alfons Stels uit Bunsbeek. Sint-Brigida was
afkomstig uit Ierland en van adellijke afkomst. Ze werkte op de
boerderij waar ze volgens de legende “een dag alle boter en melk aan de armen schonk“. Ze bad na het werk en spontaan kwam er terug een
overvloed van boter en melk.
Brigida werd abdis van Kildare en men noemt ze de “Maria van Ierland “.
Ze overleed in 524. Ze is patrones van de boerenmeiden en wordt
aanroepen tegen veeziekten, voor hulp aan noodlijdenden, ter
bescherming van barende en zogende moeders, en voor het behoud van
een goede naam.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
18
Aan de voorkant van het gemeentehuis gaan we even naar rechts (parking tegen de Grote Straat)
om aan de ingang naar het huis met nr 37, rechts een paadje in te slaan. Kijk even naar links en
bemerk de heuvel, Venusberg genoemd. Dit paadje komt uit op de Kasseiweg die we links volgen
tot op de Tiensesteenweg.
Venusberg.
Deze heuvel ligt op 82.5 m boven de zeespiegel. Ten tijde van de Romeinen zou er een tempel
voor Venus, de godin van de liefde, opgericht geweest zijn.
Steenweg Diest-Tienen
De provinciale weg van Tienen naar Diest, over Bekkevoort en Assent, werd aangelegd tussen
1837 en 1843. De vroegere hoopdorpen groeiden zo uit tot straatdorpen. Het centrum van
Glabbeek-dorp en Bunsbeek –dorp werden door het toenemend verkeer verschoven naar het
beter ontsloten deel aan de ”steenweg”.
Hier steken we de Tiensesteenweg over en gaan schuin
tegenover links, terug een veldweg (kasseien) in die we
geruime tijd volgen tot deze weg afbuigt naar links (met even
verder rechts bomen met een zitbank). NIET links afbuigen,
maar de weg vervolgen tot na de volgende paardenwei.
Onderweg hebben we weinig runderen gezien.
Nochtans zorgde de veestapel in het Hageland ooit voor vlees- en zuivelproductie, trekkracht voor de grondbewerking en mest voor de akkers. Runderen en koeien vertegenwoordigden het kapitaal van de boerderij. De koeien zorgden immers voor melk, kaas en boter; de runderen zorgden voor het bemesten en vruchtbaar maken van de akkers en weiden. Het vetmesten van kalveren en runderen gebeurde dan ook nabij de grote comsumptiecentra (de steden) en het slachten gebeurde in stedelijke slachthuizen (in onze regio: Tienen) Tot het einde van de 19de eeuw kende men in de streek nog flagrante veewoeker: keuterboeren huurden koeien aan intresten die konden oplopen van 20 tot over de 100%. Maar de buurtspoorwegen maakten vanaf 1885 het pendelen gemakkelijker zodat seizoensarbeid een aanvulling op het gezinsinkomen werd. Tijdens de eerste wereldoorlog kende men opeisingen en verplichte inleveringen van oogsten, trekpaarden, groot- en kleinvee en gereedschappen. Dit leidde tot een schaarste en prijsstijgingen. Vele boeren gingen de zwarte markt op om te overleven. Eigenlijk is dit een paradox: de boeren waren het slachtoffer van de oorlog maar hadden ook voordeel van de abnormale hoge prijzen op de zwarte markt. Tussen de wereldoorlogen haalde het platteland een beetje achterstand op de stad in: electriciteit, waterleidingen en rioleringen werden aangelegd, huisvesting en het huishoudelijk comfort werden beter. De stijgende koopkracht en de verhoogde vraag naar voedingswaren waren enkel mogelijk door mechanisering, schaalvergroting en technologische innovaties. Vele familiale bedrijven konden de investeringen niet aan. In Glabbeek kennen we enkele gespecialiseerde boerderijen (stieren, koeien) maar in het dagelijkse beeld zijn de weiden met runderen schaars .
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
19
Achter de paardenwei kan een klein paadje rechts genomen worden (oriënteer je op de
kerktoren) dat tussen twee huizen doorgaat en uitkomt op de straat “Zuurbemde”, het centrum.
De straat steken we over en gaan het kleine poortje in langs het ommuurde kerkhof.
De dorpskern van Zuurbemde is een beschermd dorpsgezicht.
Een eerste kerkje, in hout en leem, bedekt met stro werd in de jaren elfhonderd vervangen door
een grotere kapel in Tiense kassei of ijzersteen van Diest. De éénbeukige St Catharinakerk is
opgetrokken in de 16e eeuw in laatgotische stijl. Alleen het koor en de kruisbeuk bleven bewaard
(aan de buitenkant goed te zien aan de speklagen) en in 1863/64 werd het schip en de
westertoren bijgebouwd in neogotische stijl.
De kerk is toegewijd aan St Katrien (huidaandoeningen) en St. Sulpitius (mond- en klauwzeer).
De kerk hing af van het kapittel van de Onze Lieve Vrouw kerk van Tongeren.
De kerk bevat een sacramentstoren
Het is een kunstwerk van Cornelis Floris de Vriendt die ook de sacramentstoren van Zoutleeuw
maakte. De toren is 7,15m hoog, 2,70m breed en max. 0,70m diep. Hij is gemaakt uit warmgrijze
kalksteen van Avesnes, een dorp net over de huidige Franse grens bij Doornik. Deze steen is
makkelijk te bewerken tot fijn beeldhouwwerk.
De sacramentstoren staat zoals gewoonlijk tegen de noordwand van de kerk.
Het monument bestaat uit meer dan 100 architecturale onderdelen en kan ingedeeld worden in 5
stukken:
1. Op de basis, het voetstuk van de toren, zitten twee geknielde
beelden. Zij zijn niet geïdentificeerd (zie de lege cartouches
onderaan) en dragen de klederdracht van de zestiende eeuw. Op
altaarstukken zijn meestal de schenkers afgebeeld maar hier
wordt een tekst weergegeven die spreekt over de kerkmeesters
die de sacramentstoren bestelden: “Anno MDLV (1555) doen
wert dit werck bestede door Heyndrick Van Halle (burgemeester
van Tienen) ende Steven Jordens die doen Kerckmeesters ware
van dese kercke”. De eigenlijke relatie van Tienen met
Zuurbemde is onbekend.
Misschien stond de sacramentstoren eerst in een Tiense kerk en werd hij later naar Zuurbemde
overgebracht. De verhuis zou kunnen verklaard worden door de bezetting van de Fransen die op
het einde van de 19e eeuw alle kerken sloten en alle uiterlijke tekenen van godsdiensten liet
verwijderen.
De tekst spreekt dus van twee mannen terwijl hier een man en een vrouw uitgebeeld worden. Dit
mysterie is tot op heden nog niet opgelost (moest het Stefanie inplaats van Steven zijn ? ).
Soms worden de knielende beelden als Aelbrecht en Isabella aangewezen, maar dit moet
uitgesloten worden want in de tijd van de sacramentstoren waren zij nog niet in de Nederlanden.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
20
In het midden, boven het brede voetstuk, tussen Dorische zuilen en pijlers,
staat een jonge vrouw die zich over drie kinderen ontfermt: liefde en
liefdadigheid (uitbeelding van caritas).
2. Boven een basreliëf met een ongebruikelijke voorstelling van het
laatste avondmaal staat het tabernakel, geflankeerd door vier
kariatiden, die de hoop (spes, met anker), het geloof (fides, met
stenen tafelen en het kruis), de sterkte (fortituda, met gebroken zuil)
en de voorzichtigheid (prudentia, met slang en verdwenen spiegel)
voorstellen.
Normaal gezien zijn er zeven christelijke deugden en dus ontbreken op de sacramentstoren twee
deugden : rechtvaardigheid (justitia) en matigheid (temperanta). Men weet niet of de twee
knielende figuren voor deze deugden staan (de rechtvaardige heer en de gematigde dame ?).
Waarom is dit een ongebruikelijke
voorstelling van het laatste
Avondmaal ?
Judas is herkenbaar aan de
geldbuidel maar zijn stoel is anders
en ondersteund door een griffioen
(symbool voor de duivel). Johannes
vleit met zijn hoofd in de schoot van
Jezus in plaats van zoals
gebruikelijk tegen zijn borst of
schouder.
Een bewerkte ijzeren deur sluit het tabernakel af. Deze deur zijn twee over elkaar liggende
ijzeren panelen. Het eerste paneel is verguld en opengewerkt. Het tweede paneel is de
achtergrond en rood geschilderd. Binnenin het tabernakel wordt het jaar 1557 vermeld, het
jaar dat de toren werd voltooid.
Typisch voor Cornelis Floris zijn de zwevende rolwerkkorfjes (zie onderaan de voetstukken van
de kariatiden). Dit zijn geen versieringen maar de oplossing voor een praktisch probleem. Om de
constructie hogerop te kunnen verbreden, moet je niet enkel bovenaan verbreden maar ook
onderaan. De zuiltjes moeten ergens op rusten want anders lijken ze te zweven.
3. Hogerop staat de triomferende Christus (Christus Salvator) met het kruis ( het teken van
verlossing) in een tempelvormige nis.
4 Hierboven staat een opengewerkte zuilenronde die een vruchtenmand torst.
5. Bovenaan is het nest van de pelikaan gebouwd. De pelikaan was het symbool voor de
eucharistie/de gepersonifieerde liefde. Men geloofde namelijk dat de pelikaan zijn jongen
voedde met zijn eigen bloed, net zoals Christus zijn leerlingen zijn eigen bloed had aangeboden.
In de realiteit hoest de pelikaan zijn eten op. De jonge pelikaantjes wachten vaak niet zolang en
prikken de moeder-pelikaan, tot bloedens toe, in de hals.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
21
Het is opmerkelijk dat de hele opbouw van de toren (en ook het tabernakel) volgens de
verhouding van de gulden snede gemaakt is, dus in 8/5 verhoudingen.
Alle ornamenten zijn typisch voor het werk van Cornelis Floris en het geheel geeft geen
overladen indruk doordat alle vlakken en structuren in de juiste dosering gebruikt werden.
Zoutleeuw versus Zuurbemde
Het valt op dat de sacramentstoren van Zoutleeuw veel heiligen en bijbelse figuren bevat terwijl
die van Zuurbemde (op de apostelen in de avondmaalscène na) geen enkele heilige bevat.
De sacramentstoren van Zoutleeuw is een gotisch type met renaissancedetails, terwijl die in
Zuurbemde een zuiver renaissance-type is maar dan wel in een on-italiaanse, noordeuropese
versie.
De sacramentstoren van Zuurbemde vormde waarschijnlijk het prototype van de verdwenen
sacramentstoren uit het voormalige Celestijnenklooster te Heverlee, een werk waarvan
belangrijke fragmenten bewaard worden in het Stedelijk Museum van Leuven.
detail tabernakel en kariatiden
Reeds in 1882 vermeldde een verslag van M. Van Even dat de toren zich in een zorgwekkende
conditie bevond, door de vochtinfiltratie in de steunmuur waartegen aan de buitenzijde een
grafmonument werd aangebouwd. De toestand werd toen behandeld en de toren werd ontdaan
van de kalkwitsellaag die hem tot dan toe had beschermd. De achterwand werd voorzien van een
bepleistering waarbij de zwarte contourschildering verdween. Bij het vooronderzoek van de
latere restauratie kwamen restanten aan het licht van deze contourschildering en merkte men
eveneens op dat de toren aangevuld was met gietstukken in gips.
In de loop der jaren verdwenen kleine ornamenten en uitsteeksels, door verfwerken en
ondeskundige schoonmaakbeurten (met een hogedrukreiniger !).
De restauratie van de sacramentstoren liet lang op zich wachten. De restauratie- en
conservatiewerkzaamheden werden in december 2004, na maanden van intensieve arbeid,
beëindigd. De werken hebben 61.298 euro gekost en werden bekostigd door de Vlaamse
Overheid, de provincie Vlaams-Brabant, de Stichting Cornelis Floris, het gemeentebestuur van
Glabbeek en de kerkfabriek Sint-Catharina.
Bethy Robeyns was meer dan 12 jaar lang de trekker van het project binnen de kerkfabriek van
de parochie.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
22
Bij de restauratie werd de benedenverdieping gestabiliseerd, werden nieuwe verankeringen aan
de muur aangebracht, werd een peeling aan het monument gegeven, werd lijm in de barsten
geïnjecteerd en werd één verflaag aangebracht.
Op 26 februari 2005 werd de gerestaureerde sacramentstoren officieel ingehuldigd.
Enkele vragen
1. Waarom staat de toren op die plaats in de kerk ? Hij kan slechts volledig bewonderd worden
vanuit de rechter kruisbeuk en is slecht zichtbaar voor de kerkgangers.
Sommigen beweren dat hij een grafmonument zou kunnen zijn door de la Coste’s die er hun
grafkelder hebben. Deze theorie werd nooit bewezen.
2. Hoe komt een sacramentstoren terecht in zo’n klein dorpje ?
De omliggende gronden mochten dan wel in handen zijn van de abdijen van Heylissem en
Vrouwenpark, maar de abdij van Heylissem bekommerde zich nauwelijks om de kerk.
Vrouwenpark was vertegenwoordigd met een hoeve maar ook haar interesse in de kerk was
miniem.
Ik vermeldde reeds de theorie dat de sacramentstoren eerst in Tienen zou gestaan hebben
omdat de burgemeester van Tienen vermeld wordt (Heyndrick van Halle).
Een andere piste is een mogelijke band met de families Hamal en de Croy. Baron Willem van
Hamal, ridder van Elderen, had een verblijf in Zuurbemde en gebruikte de kerk als hofkerk.
Mogelijk is er een familieband met de weduwe van Guillaume de Croy, die ook Hamal noemde.
En dan gaat er nog het verhaal dat Cornelis Floris in 1561, samen met de Antwerpse landmeter
Peter Frans naar Glabbeek kwam om er steen voor de bouw van het nieuwe Antwerpse stadhuis te
bestellen. Maar Glabbeek heeft geen steengroeve en dus is er waarschijnlijk verwarring met
Clabbeek/Clabecq waar wel steengroeves zijn.
Nog in de kerk:
De neogotische gebrandschilderde ramen werden rond 1925 geschonken door de familie de la
Coste.
Het linkse glasraam stelt voor : Edmundus (Edmond de la Coste) en zijn echtgenote Maria
(Festraets). Het rechtse glasraam vermeldt Paul(us) de la Coste en een Theresia. Toevallig (?)
zijn dit de namen van de laatst gestorven kinderen van Edmond de la Coste (1892 en 1899), maar
enige relatie werd nooit bewezen. De tekst die onderaan is aangebracht, duidt Paul de la Costa
aan als schenker. De tekst vangt aan op het linker glasraam en loopt door op het
rechterglasraam: “HANC FENESTRAM NO(BI)S (DEDIT) PRAENOBILIS DOMINUS PAULUS
DE COSTA” (de edele heer Paul de Costa heeft ons dit venster geschonken). Het wapen van de
la Coste bevindt zich onder de figuur van Sint Paulus, de patroonheilige van Paul de la Costa.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
23
Het middenste glasraam dateert van 1899 en werd gemaakt door G. Vosch, fec. Bruxelles.
Toeval of niet: 1899 is het sterftejaar van Theresia, het langst levende kind van Edmond.
Het glasraam vermeldt een tekst, en vertaalt, luidt die als volgt:
“Ik ben de stad van de Heer;
De beschermster der bedrukten;
De troosteres der treurenden;
De bescherming tegen de vijanden”.
Vroeger bevatte de kerk ook muurschilderingen, maar in 1599 vond een bezoekende deken de
afbeeldingen wegens hun naaktheden (er werden naakte engeltjes afgebeeld) onwelvoeglijk.
Eerst wou de koster de afbeeldingen niet wegdoen maar uiteindelijk zijn ze toch moeten
verdwijnen.
Dus in de loop der jaren verdwenen de fresco’s en het rijkelijk kerkinterieur.
In de kerk staan enkele opmerkelijke beelden:
Sint-Katharina van Alexandrië werd aanroepen tegen het zogenaamde katrinewiel (of rad van
Sinte Katrien), een kringvormige huidziekte (wondroos). Haar feestdag is op 25 november. Op
deze dag baden meisjes boven de 25 jaar om een vrijer. Het gebruik was vooral in Brussel
bekend. Het beeld is uit het begin van de 18de eeuw.
Sint-Rochus, feestdag op 16 augustus, werd aanroepen tegen de pest, puisten, voetpijn en
zweren. Zijn beeld wordt in 1688 vermeld als meester Mues 4 gulden en 16 stuivers krijgt om
het beeld te herschilderen. Later volgde nog een restant zodat het totaal bedrag voor het
herschilderen op 5 gulden en 14 stuivers kwam.
Het schilderij dat St. Sulpitius voorstelt, werd in 1791 vervaardigd door Pieter Jozef Verhaegen.
De biechtstoel achteraan in de kerk dateert van 1651.
De doopfont zou dateren van 1619. De oorpronkelijke doopfont zou uit kalksteen van Hoei
gemaakt geweest zijn en is waarschijnlijk in puin gevallen bij het verplaatsen, toen het kerkschip
wederopgebouwd werd.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
24
Buiten de kerk
Tegen de zuidgevel aan de buitenkant van de kerk herinnert een grafschrift aan de eerste
pastoor van Zuurbemde: D.O.M. Hier is begraven / den eerw. Heer pastoor / J(oanens)
L(ambertus) Cerulis / alhier geboren in het jaar / 1807 (nl op 18 februari) / priester gewijd in
1835 / eersten pastoor van / Suurbempde in 1846 / aldaar gestorven den 3 mey 1878 / Bid
vrienden voor zijne zielerust / R.I.P.
Een tweede grafsteen even verder herinnert aan een andere pastoor: Joseph Veulemans (°1795-+
1884).
Op het kerkhof treffen we eveneens een gedenksteen aan voor de gesneuvelden in de eerste
wereldoorlog en het graf van een dorpsgenoot die om het leven kwam tijdens onlusten in Congo
(jaren 60).
Tegen het koor werd een grafmonument gebouwd voor de famile de la Coste . Op de diep
verweerde steen kon men deze tekst lezen : D.O.M. – SEPULCRUM FAMILIAE DE COSTA – EX
NOBILI LANANIAE PROSAPIA – ET DUCIBUS GENUENSUM ADORNIS – 1855 O.P.I.
De La Costes stammen af van het geslacht van Lavagna en van de dogen van Genua met de namen
Adorno.
Pastoors en pastories
Lange tijd was er geen pastorie in Zuurbemde en de pastoor woonde bij een landbouwer. Een
aanvraag in 1791 om een pastorie te bouwen, werd afgewezen. Pas in 1846-1847 werd een
pastorie gebouwd op 150 meter van de kerk (huis nr 68).
De pastoor van Zuurbemde had een klein inkomen met de verkoop van fruit op het kerkhof.
.
De kerk was niet altijd een vredige omgeving. Op 10 september 1742 werd een inwoner van
Kersbeek (Jan Clemens) met “eenen redlijcken diccken stock” doodgeslagen voor de kerk.
Vermits de dorpen heel klein waren kende iedereen elkaar en al spoedig werd een inwoner van
Hoeleden (Jan Pans) als dader ontmaskerd.
Op het plein voor de kerk (nu de parking achter de kerk), tegenover het Pachthof van
Liesenborghs stond de dingbank (1541), een rechtbank of plaats waar de gerechtszitting werd
gehouden.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
25
Sacramentstoren
Zuurbemde 1557
Bouwmeesters tekenden,
Handen houwden
Schoonheid van steen.
Mensen geknield
De schepper ter ere.
Toren, wolkenwijzend naar
Gods verheerlijking,
Triomf over de dood.
Hooglied van steenkunst.
Bethy Robeyns
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
26
Na het verlaten van de kerk (rug naar de ingang), links gaan (naar parking achter kerk) en de
veldweg naast de boerderij (bron! ) ingaan.
Bronstraat, vroeger Kerkstraat.
Deze veldweg liep vroeger door naar de Dorenbroek en verder naar Hoeleden.
Nu wordt de weg echter genoemd naar de St Sulpitiusbron.
De Sint-Sulpitiusbron bevond zich net tegenover de kerk waar bedevaarders de relikwie van
Sint-Katharina aanbaden. Het water van de bron was niet enkel drinkwater voor de omwonenden
maar werd ook gebruikt om mond- en klauwzeer te bestrijden. Met het aanleggen van het
leidingwaternet en het uitsterven van bedevaarten, raakte de bron in onbruik. Ze werd
onzichtbaar door onkruid en struikgewas. Nu is de bron terug zichtbaar. In de muur is een nis
met een Sint-Sulpitiusbeeld. Maar de bejaarde inwoner van de hoeve heeft er nooit een beeld
gezien.
Het kapelletje en de bron zijn privé-bezit. Restauratie is geen prioriteit voor de hoevebewoners.
Het Bronpad was ooit de voetweg tussen het kasteel Arcadia en de kerk.
Dit stukje volksgeloof werd in eer hersteld dankzij enkele Glabbeekse verenigingen, en het pad
werd feestelijk geopend op 15/09/07.
Op het einde van deze weg heeft men geen andere keuze dan naar rechts te gaan, het domein van
De La Coste in. Een wegwijzer geeft de richting aan van de ijskelder.
Huize de la Coste
Pierre van Ranst (burgemeester van
Tienen 1672-1681, bouwheer van de
Van Ransthuizen aldaar) verkocht de
heerlijke rechten van Zuurbemde in
1758 aan Louis Festraets.
Een afstammelinge, Paula-Marie-
Ghislaine Festraets, bezat een hoeve
met goederen waar nu het rusthuis
Arcadia is gevestigd. Op 14 april 1815
huwde ze met Edmond Charles de la
Coste. Deze familie stamde uit Genua
(Italië). Afstammelingen van de la
Costes werden sinds de 15e eeuw in de omgeving van Brugge gesignaleerd.
De vroegere (Festraets)hoeve werd in 1820-1825 omgebouwd tot een kasteel in
neoclassicistische stijl. In 1850 bouwde de la Coste aan het centrale deel de twee zijvleugels in
hoefijzervorm, telkens eindigend op een vierkant paviljoen. Vroeger vertrok uit de as van het
hoefijzer een dreef of koetsweg van 1.5 km lang, die uitgaf op de provinciale weg Tienen-Diest.
Van deze dreef is enkel nog een stuk van 350 m bewaard gebleven.
Na de la Coste’s verbleven er nog andere adellijke families : van Lettenhove en Serclaes. Maar
sedert 1965 dient het kasteel als rusthuis.
Vanaf 1970 werd het Tehuis Levensvreugd genoemd, in 1993 : rustoord Home Levensvreugd en
daarna in 2000: rusthuis Arcadia.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
27
Op het domein: de ijskelder
Achter het kasteel ligt een verwilderde Engelse tuin met twee vijvers. Toch staan er nog steeds
een groot aantal erg waardevolle bomen met stamomtrekken tussen 2 en 3 meter.
Op 75 m NO van het kasteel staat een vier meter diepe ijskelder met koepelgewelf. Dit was
vroeger de koelkast van het kasteel. Tijdens de winter werden door de werklieden grote
ijsblokken (meestal 1 m x 20 cm x 20 cm) uit de vijver gehakt en in deze kelder ondergebracht.
Dit ijs moest het vlees, dat aan haken hing, helpen bewaren tijdens de warme periode, tot de
slachttijd in de herfst of winter. Dit ijs werd ook gebruikt voor de koeling van de melk in de
melkerij.
Een ijskelder stak gedeeltelijk in de grond en was nog flink met aarde en gras bedekt als
natuurlijke isolatie. De toegang van een ijskelder was meestal naar het Noorden gericht.
Tegenwoordig worden ijskelders vaak als overwinteringsplaats gebruikt door vleermuizen die er
hun winterslaap houden.
Deze ijskelder werd in september 2007 (naar aanleiding van de opening van het Bronpad) terug
opgeknapt.
Na de ijskelder gaan we over het grasveld naar de ingang van “het kasteeltje”, waar we
opgewacht worden (met een drankje ?).
De terugweg naar Wever wordt afgelegd per paardenkoets.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
28
Wat is een sacramentstoren ?
Een sacramentstoren is een heel groot tabernakel of sacramentshuis, een plaats waar de gewijde
hosties en kelken bewaard worden.
Tabernakels bestonden eerst als een afsluitbare muurnis die in de loop der tijden steeds meer
versierd werden. Zij evolueerden naar een uitspringende kast die later dan weer vrij van de
muur kwam te staan. Sommige tabernakels werden steeds hoger uitgebouwd tot
sacramentstorens.
De gewijde hosties werden na de eucharistieviering door gelovigen en priesters thuis bewaard in
kostbare doosjes. Sedert het begin van de negende eeuw werd de hostie soms ook in de kerk
bewaard, bij voorkeur op het altaar en in een pyxis, een ronde of veelzijdige metalen bus.
Het concilie in 1215 bepaalde echter dat er permanent geconsacreerde hosties in elke kerk
beschikbaar moesten zijn zodat aan elke stervende communie kon gegeven worden. Omdat de
hosties niet in verkeerde handen mochten terechtkomen (zij mochten enkel door gewijde handen
worden aangeraakt) moesten ze achter slot en grendel bewaard worden.
De evolutie van muurnis naar een vrijstaande sacramentstoren, had ook praktische redenen.
De gotische kerk had in het koor geen wanden meer maar enkel zuilen. Een wandnis kon niet
worden voorzien en een vrijstaand meubel was noodzakelijk.
De vloeroppervlakte in het koor was beperkt zodat in de hoogte gewerkt moest worden.
Het koor was meestal afgesloten met een hek of doksaal en het tabernakel moest hoog zijn om
door de gelovigen boven de koorafsluiting gezien te kunnen worden.
Door het concilie van Trente (1545-1563) werd bepaald dat de hostie voortaan bewaard moest
worden in een kastje op het altaar. Hierdoor werd de sacramentstoren afgeschaft alhoewel op
veel plaatsen weerstand geboden werd tegen de afbraak van kostbare sacramentstorens.
In het Hageland zijn drie sacramentstorens bewaard: Zoutleeuw, Diest en Zuurbemde. In
Zichem is nog een stenen voetstuk bewaard waarop waarschijnlijk ooit een sacramentstoren
stond.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
29
Wie was Cornelis Floris II ?
Cornelis Floris II kwam uit een familie van metsers en steenhouwers, die tussen 1438 en 1453
van Brussel naar Antwerpen was uitgeweken. De emigratie kan verklaard worden door het feit
dat in de groeiende handelsmetropool meerdere grote en interessante bouwwerken liepen (o.a. de
O-L-Vrouwekerk en het Elisabethgasthuis). Hij werd geboren in 1514 als oudste van vier zonen.
Heel waarschijnlijk deed hij zijn eerste ervaringen als steenkapper op in het ouderlijke atelier.
Cornelis Floris werkte heel waarschijnlijk samen met zijn oom Claudius Floris die onderdelen
leverde voor de sacramentstoren van de abdij van Tongerlo.
Door verschillende contacten werd hij aangetrokken door Italië, de bakermat van vernieuwing
van waaruit de renaissancebeeldhouwkunst de Nederlanden bereikte. Tijdens zijn verblijf in
Rome heeft hij alvast kennis gemaakt met meesterwerken in rennaissancestijl van Italiaanse
grootmeesters, waaronder Michelangelo die op dat moment aan het werk was in de Sixtijnse
kapel.
Einde 1538 keerde hij terug naar Antwerpen naar aanleiding van het overlijden van zijn vader.
Een jaar later werd hij lid van de Sint-Lucasgilde, een vereniging van schilders, beeldhouwers en
andere kunstenaars.
Hij brengt de volgende werken voort:
1543: tekening van een fantasierijke fries;
1548: 20 bladen met modellen voor fantasierijk luxevaatwerk;
1552: 4 friezen met triomfwagens;
1554: reeks groteske cartouches;
1555: 15 bladen met maskers;
1556: set Veelderlij veranderinghe;
1557: 15 niewe inuentien;
1546: Cornelis Floris gaat als beeldsnijder aan de slag en maakt een lessenaar (niet bewaard)
voor de kapel van het Onze-Lieve-Vrouwelof in de O-L-Vrouwekerk te Antwerpen;
1549: grafmonument voor Dorothea, echtgenote van hertog Albrecht van Pruisen, bestemd voor
de Dom van Königsberg.
Waarschijnlijk had Cornelis Floris een omvangrijk atelier om zo’n opdrachten uit te voeren en
meer bestellingen volgen:
1151: Grafmonument voor Frederik I van Denemarken;
1568: Wandgraf voor hertog Albrecht zelf;
1553: Grafmonument voor Jan van Merode en Anna van Gistel (St. Dimfnakerk te Geel);
1549 :Sacramentstoren te Zoutleeuw;
1555: Sacramentstoren te Zuurbemde;
1568: Ontwerp sacramentstoren van Oudenaarde.
Maar ondertussen werd hij ook ontwerper van gebouwen:
1558: ontwerptekening portaal van het Keulse stadhuis;
1561 tot 1562: bouwmeester van het Antwerpse stadhuis.
Ook was hij bouwmeester voor het Oosters- of hanzehuis en voor het doksaal van de kathedraal
in Doornik.
Zijn opdrachten voor de Deense koningen maakten hem verdacht van protestantse sympathieën.
Zo valt het op dat de sacramentstoren van Zoutleeuw veel heiligen en bijbelse figuren bevat,
terwijl die van Zuurbemde geen enkel heilige bevat.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
30
Cornelis II Floris overleed op 20/10/1575 en werd begraven in de O-L-Vrouwekerk van
Antwerpen.
Interessant is dat bij de aanvang van zijn carrière de renaissance aarzelend in de Nederlanden
doordrong en dat de stijl bij zijn overlijden een feit was. De noordelijke renaissance was, in
tegenstelling met wat sommige van Floris’ tijdgenoten hadden aangekondigd, geen kopie van de
Italiaanse renaissance. De noordelijke renaissance had een eigen gezicht gekregen en daaraan
had Cornelis Floris een grote verdienste. Terecht wordt er dan ook van een “Florisstijl”
gesproken.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
31
De Stichting Cornelis Floris
OP 22/10/1969 werd de stichting Cornelis Floris opgericht door graaf Daniël Le Grelle.
De stichting is een vzw voor de bescherming van het cultureel en historisch patrimonium.
Paal en perk stellen aan de afbraakwoede in de steden en het aanzetten tot de restauratie van
historische gebouwen, behoren tot de prioriteiten van de vereniging.
Zij organiseren eveneens culturele activiteiten en geven themapublicaties uit.
Om het publiek te sensibiliseren voor de waarde en het belang van de oude gebouwen publiceerde
de Stichting een tiental mappen met tekeningen van historische gevels, binnenplaatsen, kerken,
kapellen en monumenten in Antwerpen. Dat leidde tot heel wat resultaten in de vorm van de
restauratie van een aantal gebouwen. Het ging zowel om individuele gebouwen zoals een
patriciërswoning of een kapel, of om interieurs (de historische kloosterkeuken van het Sint-
Elisabethgasthuis te Antwerpen) en soms om kunstwerken (schilderijen, beelden).
De Stichting ontving in 1994 de eerste prijs van de Koninklijke Vereniging voor Historische
Woonsteden. Zij is gevestigd in een door haar zorgen gerestaureerde gebouw, de Kapel van het
Godshuis Cornelis Landschot te Antwerpen. Sedert een aantal jaren heeft de Stichting haar
activiteit over heel Vlaanderen uitgebreid en vervult zo een belangrijke signaalfunctie naar het
publiek en de overheid toe.
In 1997 werden de 10 beelden van de humanisten in de tuin aan de Kleine Zavel, gerestaureerd
door de Stichting. In 2004 werd een gedeelte van de restauratiekosten door hen gedragen.
Contactgegevens:
Vereniging Cornelis Floris vzw
Kleine Pieter Potstraat 21 te 2000 Antwerpen
Voorzitter: Graaf Daniel Le Grelle
Secretaris: Jan Van Damme – Vleminckveld 72 -2000 Antwerpen ([email protected])
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
32
Wie was Edmond-Charles de la Coste ?
Het adelijke geslacht de la Coste was afkomstig uit het hertogdom Genua in Italië, maar sinds de
15de eeuw woonde een zijtak in Brugge.
Edmond Charles Guillaume, jonkheer de la Coste werd geboren in Mechelen op 24 februari 1788
als tweede zoon van Alexandre-Augustin de la Coste, ridder en eerste heer van Ter Straeten en
van burggravin Marie-Isabelle van de Fosse.
Op 14 april 1815 huwde hij met zijn nicht Pauline-Marie-Ghislaine de Festraets, dochter van
Louis-Jean de Festraets, heer van Suerbempte en van burggravin Josephine-Dieudonné van de
Fosse.
Hun moeders waren zusters en hun gemeenschappelijke grootouders waren Jean-Baptist van de
Fosse en Hyacinthe, gravin de Respasi.
Zijn echtgenote stierf in 1832 bij de geboorte van hun negende kind.
Hijzelf overleed te Brussel op 30 maart 1870, op 82-jarige leeftijd.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
33
Edmond de la Coste studeerde rechten te Brussel maar hij behaalde geen licenciaatsdiploma. Hij
volgde het voorbeeld van zijn vader op en koos voor een militaire carrière bij de Nationale Garde.
Hij ging echter over naar een meer administratieve loopbaan.
Onder Napoleon (1811) was Edmond-Charles de la Coste “sous-prefect” te Groningen en te Aken,
nadat hij auditeur geweest was bij de “Raad van Staten”. Na de val van Napoleon ging hij opnieuw
studeren en werd licenciaat in de rechten. Hij werd referendaris Binnenlandse Zaken in het
Departement van Minister De Coninck. In 1821 werd hij lid van de Staatsraad en in 1828
gouverneur van de provincie Antwerpen. Einde december 1829 volgde hij Van Gobbelschroy op
als Minister van Binnenlandse Zaken. In oktober 1830, na het uitbreken van de Belgische
Omwenteling werd hij samen met Van Gobbelsschroy, Minister van Eredienst, gelast de Prins van
Oranje naar Antwerpen te vergezellen en in België een afzonderlijke regering voor de zuidelijke
provincies op te richten. Dit opzet is natuurlijk mislukt. Beiden gaven aanstonds hun ontslag als
ministers.
De la Coste was senator voor Brussel in 1842 en tot 1846 volksvertegenwoordiger voor het
arrondissement Leuven. Van 1846 tot 1848 was hij gouverneur van Luik. Tenslotte was hij vanaf
1859 tot 1863 senator.
In zijn vrije tijd schreef hij historische en heraldische werken :
“Le Pas-d’armes de Villers-sur-Lesse” in 1840 en « Anselme Adorne » in 1855.
Edmond de la Coste behoorde tot de lage adel maar had wel bindingen met de hoge adel. Niet
alleen zijn grondbezit maar ook de belasting die hij betaalde en het feit dat hij verkiesbaar was
voor de senaat, wijzen erop dat hij financieel tot de hoogste klasse van het land behoorde. Hij
was evenwel een goede verdediger van de belangen in zijn arrondissement. Hij vroeg o.a. geld
voor het onderhoud van de rivieren om de jaarlijkse overstromingen tegen te gaan. Ook de
aanleg van nieuwe spoorwegen vond hij belangrijk en hij vroeg de aanleg aan van de spoorweg
Leuven-Namen en Brussel-Leuven. In 1845 verdedigde hij de aanleg van de spoorweg
Diest-St Truiden –Hasselt om de distillerijen van Diest in leven te kunnen houden met goede
handelsverbindingen.
Ook de rechtbanken en de universiteit interesseerden hem. In 1845 vroeg hij om meer aandacht
te besteden aan de faculteit geneeskunde, vooral dan op financieel gebied.
In 1846 eiste hij meer personeel voor de rechtbanken van Leuven omdat de burgerlijke zaken
toegenomen waren.
In het algemeen interesseerde de la Coste zich dus vooral voor problemen in verband met
justitie, leger, handel en spoorwegen. Hij was voorstander van een verdedigende handelspolitiek,
niet zozeer ten voordele van de industrie maar wel van de landbouw. Hij meende dat de
gerstprijzen moesten beschermd worden. Zijn houding kan begrepen worden als men ermee
rekening houdt dat hij grootgrondbezitter was. Hij handelde dus vaak uit eigenbelang (het
stijgen van de landbouwprijzen zouden een verhoging van zijn pachtprijzen betekenen).
Enkele glasramen in de kerk van Zuurbemde uit ca 1925 zijn een schenking van en herinneren nog
aan de familie de la Coste.
Tegen de noordzijde van het koor van de kerk van Zuurbemde is een grote eenvoudige grafkelder
van de familie aangebouwd. Momenteel zijn er 9 grafnissen in gebruik. Volgens de laatste
eigenares van het kasteel zou de laatste bijzetting in de grafkelder dateren van 1925. De naam
van de afgestorvene kon ze zich evenwel niet herinneren.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
34
Wat is een ijskelder ?
Een ijskelder was een losstaande (meestal) tonvormige ruimte, gebouwd in de nabijheid van
vijvers. Ijskelders werden vooral door rijke burgers en instellingen aangelegd met het doel ijs
tot lang in de zomer te bewaren. Omwille van de diepte is deze ruimte goed geïsoleerd. Omdat
koude daalt, is het mogelijk deze ruimte voldoende koel te houden om – indien er voldoende ijs
opgeslagen ligt – het jaar door een hoeveelheid ijs te hebben.
Ijskelders zaten tamelijk diep in de grond en wat er boven uitstak werd bij wijze van isolatie
afgedekt met een heuveltje van grond (leem, klei).
Voor schaduw werden er bomen omheen geplant. In de winter werden er grote brokken ijs,
gehakt uit de (speciaal aangelegde) vijver, opgeborgen. In warmere periodes was het dan
mogelijk uit deze kelders ijs op te halen en te gebruiken. De toegang was meestal door een sluis
met twee deuren, die naar het noorden gericht waren.
In de ijskelder zelf werd het ijs meestal zodanig op elkaar geplaatst dat er één compacte
superbrok ijs ontstond, door er water of pekel overheen te gieten. Het ijs werd ’s zomers los
gehakt en naar de keuken gebracht, waar het in een koelvat werd geplaatst.
Ijs was heel lang een luxe product met als voornaamste doel dranken te koelen of room- of
waterijs te maken.
Eigenaars van ijskelders waren altijd verplicht om gratis een zak ijs te leveren aan een dokter
ter medicatie van bijvoorbeeld blindedarmontstekingen of insectenbeten.
Nu worden ijskelders vaak als overwinteringsplaats gebruikt door vleermuizen die er hun
winterslaap houden.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
35
Bibliografie:
Kennismaking met Het Hageland: Glabbeek, IGO Leuven, nov 1999
Een nieuw wandelpad in Zuurbemde: het Bronpad (brochure), sept. 2007
Glabbeek-Zuurbemde, een geschiedkundige en toponymische studie door Dr. P. Kempeneers,
uitgegeven door het Gemeentebestuur van Glabbeek 2008
De sacramentstoren van Zuurbemde, scriptie voor het behalen van het diploma van toerische gids
voor het Hageland; Luc Philippe; 2005
Cornelis Floris, 1514- 1575, beeldhouwer, architect, ontwerper; Antoinette Huysmans, Jan Van
Damme, Carl Van de Velde, Christine Van Mulders; Gemeentekrediet 1996; ISBN 90-5066-176-6
Edmond de la Coste, door dr. Henri Vannoppen ; uittreksel uit een licentieverhandeling uit 1973
met als titel “De volksvertegenwoordigers van het arrondissement Leuven (1830 -1850), sociaal
en politiek milieu. Scriptie bestemd voor de afdeling moderne geschiedenis aan de KU Leuven.
Drie dozijn Hagelandse fruitverhalen en recepten, door Eddie Niesten , uitgave van het CAG
(Centrum Agrarische Geschiedenis)
Uitgaven van de Heemkundige Kring van Glabbeek ( met jaartal jaarboek) :
Historiek en beschrijving van de kerk van Zuurbemde – p.72 – 1995;
Wapenschilden in de kerk van Zuurbemde – p. 93 – 1995;
De Romaanse doopvont van Zuurbemde – p.59 – 2006
Onze-Lieve-Vrouw Ter Sneeuw op de Heinkesberg – p. 41- 2007
Het hulpvliegveld van Glabbeek – p.20 -1995
Gids voor Vlaanderen, toeristische en culturele gids voor alle steden en dorpen in Vlaanderen.
Gezamelijke uitgave van Lannoo en VTB-VAB, 2007
Leven van het Land, Boeren in België 1750 – 2000
Yves Segers, Leen Van Molle; Davidsfonds; 2004
Geuren en Kleuren, een sociale en economische geschiedenis van Vlaams-Brabant in de 19e en 20e
eeuw; onder redactie van Jan De Maeyer en Peter Heyrman; uitgeverij Peeters Leuven; 2001
Lekker Dier !?, Dierijke productie en consumptie in de 19de en 20ste eeuw; door Eddie Nietsen,
Jan Raymaekers en Yves Segers; CAG Cahier. Leuven 2003
Vrijwaar u van namaaksels !, De Belgische zuivel in de voorbije twee eeuwen; door Eddie Nietsen,
Jan Raymaekers en Yves Segers; CAG Cahier 2 . Leuven 2002
www.glabbeek.be; de officiële website van de gemeente Glabbeek.
Linda Vangilbergen
CVO Diest -2008-2009 / Gids Hageland
36
Met dank aan :
Johan Boulanger, redder in nood; een collega student van de opleiding voor “reisleider” en een
krak op computergebied. Hij toverde 35 bladzijden werk terug te voorschijn uit een gecrashte
USB-stick.
Herman Debecker voor zijn uitgebreide documentatie over de voormalige brouwerij de Roos en
de voormalige melkerij St Brigida.
Joris Gisèle, dienst marketing Belgische Fruit Veiling.
Gert Janssens, Federatiecoördinator sector Glabbeek: Parochies Attenrode, Bunsbeek,
Glabbeek, Kapellen, Kersbeek, Wever en Zuurbemde. Gert zorgde dat ik steeds toegang had tot
de kerk van Zuurbemde zodat ik de sacramentstoren van nabij kon bestuderen.
Jan Raymaekers, coach en specialist agrarische geschiedenis ;-)
Bethy Robeyns, bezieler achter de restauratie van de sacramentstoren van de kerk van
Zuurbemde; dichteres en persoonlijke vriendin.
Rita Vangilbergen, zus en revisor