"Laag en dicht in Amsterdam"
-
Upload
rudy-uytenhaak-architectenbureau -
Category
Documents
-
view
212 -
download
0
description
Transcript of "Laag en dicht in Amsterdam"
Verdichting’ is de toe-komst van de Randstad,vindt het kabinet Bal-kenende I V. De vier be-staande grote steden in
het volle westen van Nederland moe-ten nóg dichter worden bebouwd, zobepaalt de Structuurvisie Randstad 2040,de kabinetsnota die een paar maan-den geleden verscheen. In de vier gro-te Randsteden moeten 200.000 wo-ningen komen van de 500.000 die tot2040 in de Randstad zullen wordengebouwd. Omdat deze steden maarweinig bouwgrond hebben, moetenze dus ‘v e r d i ch t e n ’.Bij dichte bebouwing krijgt iedereenvisioenen van wolkenkrabbers, zoalsin Hong Kong of New York. Ook mi-nister Cramer van VROM liet bij depresentatie van Structuurvisie Randstad2040 Manhattanachtige torens zienals hét toekomstbeeld voor de Rand-stad. Maar hoogbouw is zeker niet deenige vorm van intensieve bebou-wing, weet architect Rudy Uyten-haak. “Als het woord verdichtingvalt, denkt iedereen aan het stapelenvan vloeren”, zegt hij op een regen-achtige ochtend op zijn kantoor inAmsterdam. “Maar dat is een beperk-te, ‘moderne’ interpretatie. In oudesteden zie je dat dichte bebouwingbestaat uit heel diepe woningen – erwaren tenslotte nog geen liften. Veeloude woningen zijn veertien meter ofzelfs meer diep, maar hebben wel eenroyale verdiepingshoogte. Maar tij-dens de wederopbouw van Nederlandna de Tweede Wereldoorlog zijn debouwers van de massawoningbouwteruggegaan naar woningdieptes vannegen meter en werd verdichting sy-noniem met stapelen.”Met zijn boek Steden vol ruimte. Kwali-teiten van verdichting wil Uytenhaak la-ten zien dat er meer mogelijkhedenvoor verdichting zijn dan hoogbouw.Het boek is de weerslag van het on-derzoek dat Uytenhaak als praktijk-hoogleraar woningbouw aan de Tech-nische Universiteit in Delft van 2003tot 2006 heeft gedaan naar dichte be-bouwing. In deze jaren werkte hij, sa-men met enkele medewerkers en stu-denten, een dag in de week aan wathij de ‘v e r w e t e n s ch a p p e l ij k i n g ’ va n
de woning en stedenbouw noemt. Re-sultaten van het onderzoek staan ookop de website www.stedenvolruimte.nl.“Ik ben eigenlijk al mijn hele loop-baan bezig met de vraag hoe je op eenaantrekkelijke manier dicht kuntbouwen”, vertelt hij. “Daar is opmer-kelijk weinig onderzoek naar gedaan.Een stedenbouwer als Cornelis vanEesteren, van 1928 tot 1960 hoofd vande dienst Stadsontwikkeling in Am-sterdam, deed wel veel demografischen ruimtelijk onderzoek voor zijn Al-gemeen Uitbreidingsplan van Am-sterdam. Maar zijn uitgangspunt was‘licht, lucht en ruimte’. Hij en anderemodernisten als Le Corbusier zagende dichtbebouwde stad als iets ver-derfelijks waar radicaal mee gebro-ken moest worden. Zij wilden de zie-ke stad met zijn slums, smog en tbcgezond maken door de bebouwing tespreiden. Maximaal twaalf procentvan het grondoppervlak wilde Le Cor-busier bebouwen. Als je dan dezelfdedichtheid wilt als in de Amsterdamsebinnenstad, moet je torens van 18 ver-diepingen bouwen. Wil je de dicht-heid van Parijs, dan moeten ze 36 ver-diepingen krijgen.“Maar nu, een eeuw welvaartsstijging
later, blijken dichtbebouwde stedenjuist aantrekkelijk. Ze bieden de na-bijheid van allerlei voorzieningen, ac-tiviteiten, gebeurtenissen en mensendie je waardevol vindt. Ze kennen ookeen grote wisselwerking tussen pu-blieke- en private domeinen. Een gro-testadsbewoner kijkt als een vogeltjeover de rand van zijn nest en weet dathij met een paar vleugelslagen overalkan komen. Maar dichte bebouwingheeft als nadeel dat kwaliteiten alslicht, lucht, privacy, uitzicht en oriën-tatie onder druk komen. Daar kun-nen architectuur en stedenbouw op-
lossingen en compensatie voor bie-den. Wetenschappelijk onderzoekmoet de kennis daarover toegankelijkmaken en verdiepen.”Volgens Uytenhaak omvat de weten-schap van de stedenbouw drie delen:“Er is een alfa-deel waarin het gaatom de manier waarop de fysiekeruimte en de culturele ruimte met el-kaar zijn verbonden. Een stad is eeningenieus ruimtelijk systeem van pri-vate en publieke ruimten, een sponsdie leven en verhalen absorbeert. Danheb je een gamma-deel dat al grijp-baarder is dan het alfa-deel, maar nogniet exact kwantificeerbaar. Het gaathier om kwaliteiten als privacy indichte bebouwing. En ten slotte is erhet bèta-deel, het weten-is-meten-deel, met verifieerbare, cijfermatigegegevens over de capaciteit en kwali-
Torens bouwen is niet de beste manier om
veel woningen op een klein oppervlak te
krijgen. Dat zegt Rudy
Uytenhaak. Bernard Hulsman
Rudy Uytenhaak ‘We moeten de stad zo genereus maken dat
mensen die dat eigenlijk willen, er blijven wonen.’
Die dommesteden
teit van verschillende wijzen van be-bouwing .”Steden vol ruimte behandelt alle driedelen van de wetenschap van de ste-denbouw, maar de nadruk ligt tochop het bèta-deel. Belangrijk onder-deel van de site www.stedenvolruim-te is bijvoorbeeld de ‘tarratelescoop’ –tarra is het verschil tussen bruto ennetto. De tarratelescoop maakt dekwantitatieve gevolgen duidelijk vanstedenbouwkundige keuzen. Wie bij-voorbeeld kiest voor grote privé tui-nen, krijgt met de tarratelescoop tezien hoeveel ruimte er dan in de om-
geving overblijft voor bijvoorbeeldopenbaar groen en water in de woon-gebieden. De telescoop laat ook zienhoe verschillende woongebieden inelkaar zitten. In Amstelveen bijvoor-beeld blijkt voor een woning van hon-derd vierkante meter, inclusief deruimte voor tuinen, straten, groen,water enzovoorts, een oppervlaktevan van 1400 vierkante meter nodig.In het Amsterdam van binnen deringweg is dat 200 vierkante meter enin het Parijs van binnen de péripheri-que 100 vierkante meter. “En we heb-ben per persoon maar 2200 vierkantemeter ter beschikking in Nederland”,zegt Uytenhaak.Het boek besluit met negen wettenvan dichtheid, begeleid door tal vancijfers en grafieken. “Bij een gelijkegevelindex hebben drie ruimtelijke
basispatronen – patio’s, stroken enbouwblokken – een gelijke dichtheid;torens bezitten de laagste dichtheid”,luidt bijvoorbeeld de derde wet vand i ch t h e i d .
Waarom moeten de steden eigenlijkdichter worden bebouwd? Dertienprocent van het Nederlands grondge-bied is bebouwd, tweederde bestaatuit landbouwgrond en acht boerenper dag houden ermee op. Ruimte ge-noeg dus voor het vrijstaande huisdat veel mensen willen.“Je vergist je, het gaat heel hard. In
1950 was nog maar 2,5 procent be-bouwd. Blijven we woningen bouwenzoals we nu doen, dan leidt dit tot eenenorm ruimtebeslag. Er is sprake vaneen sneeuwbaleffect. In de twintigsteeeuw heeft Nederland drie maal zoveel inwoners gekregen. Die wonenmet twee keer zo weinig mensen ineen woning die in de loop van deeeuw twee keer zo groot is geworden.Dat betekent dat wij in het jaar 2000twaalf maal zo veel gebouwde ruimtebewoonden als in 1900 en die wonin-gen staan dan nog eens op twee keerzo veel grond.“En de toename van het ruimtebeslagis nog niet ten einde. Het aantal be-woners per woning neemt nog af, enik verwacht dat de omvang van de wo-ningen in de toekomst verder toe-neemt. Misschien groeien ze door dekredietcrisis nu even niet, maar wo-ningen worden groter dan gemiddeld75 vierkante meter. Welvaartsgroeileidt nu eenmaal tot een groter ruim-tebeslag per persoon. Ik schat dat de‘gezinsverdunning’ en de woningver-groting samen zorgen voor een ver-dubbeling van de ruimtebehoefte in2040. In de Randstad zal het grond-oppervlak dan vrijwel geheel be-bouwd zijn. Er zit dus niets anders opdan verdichting.”
Nabijheid noemt u als een van degrote voordelen van de dichtbebouw-de stad, Maar is nabijheid nog welbelangrijk in deze tijd waarin bijnaiedereen met de auto overal naar toekan en de hele wereld via internetzijn huis kan binnenhalen?“Niet voor niets worden steden het
belangrijkste cultuurproduct ge-noemd van de mensheid. De stadbiedt de mogelijkheid om je onder tedompelen in een bad van cultuur ende ruimte te delen met andere men-
‘
In zijn architectenpraktijk is Rudy Uytenhaak aljarenlang bezig met laagbouw in hoge dichtheid.Zo was hij in de jaren negentig van de vorige eeuwbetrokken bij de eerste plannen voor Borneo-Sporenburg, de experimentele wijk in het OostelijkHavengebied van Amsterdam. Uytenhaak deedonderzoek naar de verschillende mogelijkhedenvan laagbouwwoningen op twee langgerekteschiereilanden die niettemin een vergelijkbarebebouwingsdichtheid als de AmsterdamseJordaan zouden hebben. Uytenhaaks studie washet uitgangspunt voor het uiteindelijke ontwerpvan West 8 voor Borneo-Sporenburg.De laagbouwwoningen op het nu voltooideBorneo-Sporenburg liggen rug aan rug. Tuinenhebben de meeste woningen niet, wel, zoals oudeAmsterdamse huizen, lichthoven die, een beetjeoverdreven, patio’s worden genoemd, endakterrassen. De hoge gemiddeldewoningdichtheid van 100 woningen per hectare –Vinexwijken halen gemiddeld 30 woningen perhectare – bleek op Borneo-Sporenburg alleenhaalbaar door in de zee van lage woningen driegrote appartementencomplexen neer te zetten.Bij Tuinstad de Bongerd, een wijkje inAmsterdam-Noord, verzorgde Uytenhaak zelf deuitwerking van een studie naar laagbouw in hogedichtheid. Uitgangspunt waren de tuindorpen diein de eerste helft van de twintigste eeuw op veelplekken waren gebouwd, maar dan in een hogeredichtheid en met grotere woningen. De Bongerdbestaat uit vrijstaande gebouwen met 1, 2, 3, 4 of8 woningen met ieder een tuin en een tuinkamer.De straten zijn er buitengewoon smal.
LAAG EN DICHT IN AMSTERDAM
sen. Waarom zie je anders mensenmet hun laptop in het Blauwe Thee-huis in het Vondelpark in Amsterdamzitten? Het is onze taak om er voor tezorgen dat dichtbebouwde stedenaantrekkelijk zijn en blijven. Dat be-tekent bijvoorbeeld dat we de wenstot grotere woningen moeten vereni-gen met dichte bebouwing. In We-nen, München en de VS wonen demensen veel groter dan in Nederland.Jonge mensen die op mijn bureau inAmsterdam werken, wonen allemaalvoor veel geld in kleine woningen. Zehouden van het bad dat de stad hunbiedt en accepteren daarom een durewoning van veertig vierkante meter,zelfs als ze een kind hebben. Maar alsje in de buitenwijken rondom de ste-den een veel grotere woning kuntkrijgen voor minder geld, dan komter een moment dat zelfs de verstoktegrotestadsbewoner naar suburbiaverhuist. We moeten de stad zo gene-reus maken dat mensen die dat eigen-lijk willen, er blijven wonen.”
Als dichte bebouwing zo urgent is,hoe komt het dan dat stedenbouwerser zo weinig van weten?“Nederland heeft te maken met de
wet van de remmende voorsprong.Door onze beroemde Woningwet van1901 en de nadruk op sociale woning-bouw hebben we in de twintigsteeeuw een beperkt aantal woningty-pen – het rijtjeshuis, de portieketage-woning en de galerijflat – zo goed ge-maakt, dat ontwikkelaars en ontwer-pers er steeds op terugvallen. Dat isfnuikend voor de diversiteit van destad. Daarom moeten we, als eensoort scheikundigen, die bekendewoningtypes uit elkaar halen. Vervol-gens kunnen we met die basiselemen-ten nieuwe stedelijke weefsels ma-ken.“We hebben in de loop van de twin-tigste eeuw ook veel intuïtieve kennisover stedenbouw verloren. In oude,traditionele steden zijn alle facettenvan de bebouwing zeven keer tegenhet licht gehouden en verder verfijnd
wegens de noodzaak om met ruimtete woekeren. Daarom zijn oude ste-den veel sensitiever gebouwd dannieuwe. De paradox is dat, om mis-standen te voorkomen, architectennu te maken hebben met tal van re-gels van bijvoorbeeld het Bouwbe-sluit. Die regels zijn vaak zo bindenden simpel dat ze nadenken en subtieleoplossingen in de weg staan. Neemnu zoiets al lichttoetreding in de wo-ning. Daarvoor is de zogenaamde be-lemmeringshoek de maatstaf. Die be-paalt hoe ver gebouwen van elkaarmoeten staan. Maar deze parameter isniet meer dan de hoek van de lijn vande daklijst van het ene gebouw naarde voet van het gebouw er tegenover.Dat zegt wel iets over het licht op degevel, maar de lichttoetreding in dewoning op de begane grond wordtook bepaald door de verdiepings-hoogte. Daarom kennen veel oudewoningen afnemende verdiepings-hoogten. De onderste verdieping isvaak drieënhalve meter hoog of nog
hoger en bestaat grotendeels uit ra-men. Hierdoor kunnen de woningenveel dieper worden dan negen meter.Soms zijn ze, dank zij een lichthof inhet achterhuis meer dan 20 meterdiep. Hogere verdiepingen wordensteeds lager.“Je moet de belemmeringshoek com-bineren met de verdiepingshoogte,maar dat gebeurt nu niet. Een archi-tect van nu richt zich op de regels, te-kent een gebouw en vraagt de bouw-fysicus en de installateur het klimaatte regelen. Zo is de samenhang in hetbouwen verloren gegaan en makenwe nu steden die dommer in elkaarzitten dan traditionele.’’
Wat is de verrassendste wet van dedichte bebouwing?“Toch wel dat hoogbouw niet altijd
de beste manier is om te verdichten.Bij toenemende hoogte moeten to-rens wegens de belemmeringshoeksteeds verder uit elkaar worden gezet,zodat verder stapelen steeds minder
rendeert. Kwalitatief is hoog wonenook niet voor iedereen aantrekkelijk;veel mensen willen misschien niet zo-zeer een tuin, maar vooral geen bo-venburen. Verder levert het bouwenvan alleen torens geen diversiteit op.En juist verscheidenheid laat stedenbloeien en biedt compensatie voorhet hutje-mutje-gevoel. Bovendienmaken de meeste torens alleen op debegane grond contact met de publie-ke ruimte.“Als je in een stad de uitwisseling tus-sen publieke en private domeinen be-langrijk vindt, dan leiden torens toteen schrale stad. Steden vol ruimte laatzien dat verdichting ook op andere,slimmere manieren kan. Laagbouwin hoge dichtheid is de blinde vlekvan de Nederlandse stedenbouw.”.
Rudy Uytenhaak: Steden vol ruimte.Kwaliteiten van dichtheid. Uitg. 0.10,120 blz. Prijs 29,50 euro. www.stedenvol-ruimte.nl
FO
TO
LE
O V
AN
VE
LZ
EN
NH
28-
02-0
9 ka
tern
4 p
agin
a 04
Verdichting’ is de toe-komst van de Randstad,vindt het kabinet Bal-kenende I V. De vier be-staande grote steden in
het volle westen van Nederland moe-ten nóg dichter worden bebouwd, zobepaalt de Structuurvisie Randstad 2040,de kabinetsnota die een paar maan-den geleden verscheen. In de vier gro-te Randsteden moeten 200.000 wo-ningen komen van de 500.000 die tot2040 in de Randstad zullen wordengebouwd. Omdat deze steden maarweinig bouwgrond hebben, moetenze dus ‘v e r d i ch t e n ’.Bij dichte bebouwing krijgt iedereenvisioenen van wolkenkrabbers, zoalsin Hong Kong of New York. Ook mi-nister Cramer van VROM liet bij depresentatie van Structuurvisie Randstad2040 Manhattanachtige torens zienals hét toekomstbeeld voor de Rand-stad. Maar hoogbouw is zeker niet deenige vorm van intensieve bebou-wing, weet architect Rudy Uyten-haak. “Als het woord verdichtingvalt, denkt iedereen aan het stapelenvan vloeren”, zegt hij op een regen-achtige ochtend op zijn kantoor inAmsterdam. “Maar dat is een beperk-te, ‘moderne’ interpretatie. In oudesteden zie je dat dichte bebouwingbestaat uit heel diepe woningen – erwaren tenslotte nog geen liften. Veeloude woningen zijn veertien meter ofzelfs meer diep, maar hebben wel eenroyale verdiepingshoogte. Maar tij-dens de wederopbouw van Nederlandna de Tweede Wereldoorlog zijn debouwers van de massawoningbouwteruggegaan naar woningdieptes vannegen meter en werd verdichting sy-noniem met stapelen.”Met zijn boek Steden vol ruimte. Kwali-teiten van verdichting wil Uytenhaak la-ten zien dat er meer mogelijkhedenvoor verdichting zijn dan hoogbouw.Het boek is de weerslag van het on-derzoek dat Uytenhaak als praktijk-hoogleraar woningbouw aan de Tech-nische Universiteit in Delft van 2003tot 2006 heeft gedaan naar dichte be-bouwing. In deze jaren werkte hij, sa-men met enkele medewerkers en stu-denten, een dag in de week aan wathij de ‘v e r w e t e n s ch a p p e l ij k i n g ’ va n
de woning en stedenbouw noemt. Re-sultaten van het onderzoek staan ookop de website www.stedenvolruimte.nl.“Ik ben eigenlijk al mijn hele loop-baan bezig met de vraag hoe je op eenaantrekkelijke manier dicht kuntbouwen”, vertelt hij. “Daar is opmer-kelijk weinig onderzoek naar gedaan.Een stedenbouwer als Cornelis vanEesteren, van 1928 tot 1960 hoofd vande dienst Stadsontwikkeling in Am-sterdam, deed wel veel demografischen ruimtelijk onderzoek voor zijn Al-gemeen Uitbreidingsplan van Am-sterdam. Maar zijn uitgangspunt was‘licht, lucht en ruimte’. Hij en anderemodernisten als Le Corbusier zagende dichtbebouwde stad als iets ver-derfelijks waar radicaal mee gebro-ken moest worden. Zij wilden de zie-ke stad met zijn slums, smog en tbcgezond maken door de bebouwing tespreiden. Maximaal twaalf procentvan het grondoppervlak wilde Le Cor-busier bebouwen. Als je dan dezelfdedichtheid wilt als in de Amsterdamsebinnenstad, moet je torens van 18 ver-diepingen bouwen. Wil je de dicht-heid van Parijs, dan moeten ze 36 ver-diepingen krijgen.“Maar nu, een eeuw welvaartsstijging
later, blijken dichtbebouwde stedenjuist aantrekkelijk. Ze bieden de na-bijheid van allerlei voorzieningen, ac-tiviteiten, gebeurtenissen en mensendie je waardevol vindt. Ze kennen ookeen grote wisselwerking tussen pu-blieke- en private domeinen. Een gro-testadsbewoner kijkt als een vogeltjeover de rand van zijn nest en weet dathij met een paar vleugelslagen overalkan komen. Maar dichte bebouwingheeft als nadeel dat kwaliteiten alslicht, lucht, privacy, uitzicht en oriën-tatie onder druk komen. Daar kun-nen architectuur en stedenbouw op-
lossingen en compensatie voor bie-den. Wetenschappelijk onderzoekmoet de kennis daarover toegankelijkmaken en verdiepen.”Volgens Uytenhaak omvat de weten-schap van de stedenbouw drie delen:“Er is een alfa-deel waarin het gaatom de manier waarop de fysiekeruimte en de culturele ruimte met el-kaar zijn verbonden. Een stad is eeningenieus ruimtelijk systeem van pri-vate en publieke ruimten, een sponsdie leven en verhalen absorbeert. Danheb je een gamma-deel dat al grijp-baarder is dan het alfa-deel, maar nogniet exact kwantificeerbaar. Het gaathier om kwaliteiten als privacy indichte bebouwing. En ten slotte is erhet bèta-deel, het weten-is-meten-deel, met verifieerbare, cijfermatigegegevens over de capaciteit en kwali-
Torens bouwen is niet de beste manier om
veel woningen op een klein oppervlak te
krijgen. Dat zegt Rudy
Uytenhaak. Bernard Hulsman
Rudy Uytenhaak ‘We moeten de stad zo genereus maken dat
mensen die dat eigenlijk willen, er blijven wonen.’
Die dommesteden
teit van verschillende wijzen van be-bouwing .”Steden vol ruimte behandelt alle driedelen van de wetenschap van de ste-denbouw, maar de nadruk ligt tochop het bèta-deel. Belangrijk onder-deel van de site www.stedenvolruim-te is bijvoorbeeld de ‘tarratelescoop’ –tarra is het verschil tussen bruto ennetto. De tarratelescoop maakt dekwantitatieve gevolgen duidelijk vanstedenbouwkundige keuzen. Wie bij-voorbeeld kiest voor grote privé tui-nen, krijgt met de tarratelescoop tezien hoeveel ruimte er dan in de om-
geving overblijft voor bijvoorbeeldopenbaar groen en water in de woon-gebieden. De telescoop laat ook zienhoe verschillende woongebieden inelkaar zitten. In Amstelveen bijvoor-beeld blijkt voor een woning van hon-derd vierkante meter, inclusief deruimte voor tuinen, straten, groen,water enzovoorts, een oppervlaktevan van 1400 vierkante meter nodig.In het Amsterdam van binnen deringweg is dat 200 vierkante meter enin het Parijs van binnen de péripheri-que 100 vierkante meter. “En we heb-ben per persoon maar 2200 vierkantemeter ter beschikking in Nederland”,zegt Uytenhaak.Het boek besluit met negen wettenvan dichtheid, begeleid door tal vancijfers en grafieken. “Bij een gelijkegevelindex hebben drie ruimtelijke
basispatronen – patio’s, stroken enbouwblokken – een gelijke dichtheid;torens bezitten de laagste dichtheid”,luidt bijvoorbeeld de derde wet vand i ch t h e i d .
Waarom moeten de steden eigenlijkdichter worden bebouwd? Dertienprocent van het Nederlands grondge-bied is bebouwd, tweederde bestaatuit landbouwgrond en acht boerenper dag houden ermee op. Ruimte ge-noeg dus voor het vrijstaande huisdat veel mensen willen.“Je vergist je, het gaat heel hard. In
1950 was nog maar 2,5 procent be-bouwd. Blijven we woningen bouwenzoals we nu doen, dan leidt dit tot eenenorm ruimtebeslag. Er is sprake vaneen sneeuwbaleffect. In de twintigsteeeuw heeft Nederland drie maal zoveel inwoners gekregen. Die wonenmet twee keer zo weinig mensen ineen woning die in de loop van deeeuw twee keer zo groot is geworden.Dat betekent dat wij in het jaar 2000twaalf maal zo veel gebouwde ruimtebewoonden als in 1900 en die wonin-gen staan dan nog eens op twee keerzo veel grond.“En de toename van het ruimtebeslagis nog niet ten einde. Het aantal be-woners per woning neemt nog af, enik verwacht dat de omvang van de wo-ningen in de toekomst verder toe-neemt. Misschien groeien ze door dekredietcrisis nu even niet, maar wo-ningen worden groter dan gemiddeld75 vierkante meter. Welvaartsgroeileidt nu eenmaal tot een groter ruim-tebeslag per persoon. Ik schat dat de‘gezinsverdunning’ en de woningver-groting samen zorgen voor een ver-dubbeling van de ruimtebehoefte in2040. In de Randstad zal het grond-oppervlak dan vrijwel geheel be-bouwd zijn. Er zit dus niets anders opdan verdichting.”
Nabijheid noemt u als een van degrote voordelen van de dichtbebouw-de stad, Maar is nabijheid nog welbelangrijk in deze tijd waarin bijnaiedereen met de auto overal naar toekan en de hele wereld via internetzijn huis kan binnenhalen?“Niet voor niets worden steden het
belangrijkste cultuurproduct ge-noemd van de mensheid. De stadbiedt de mogelijkheid om je onder tedompelen in een bad van cultuur ende ruimte te delen met andere men-
‘
In zijn architectenpraktijk is Rudy Uytenhaak aljarenlang bezig met laagbouw in hoge dichtheid.Zo was hij in de jaren negentig van de vorige eeuwbetrokken bij de eerste plannen voor Borneo-Sporenburg, de experimentele wijk in het OostelijkHavengebied van Amsterdam. Uytenhaak deedonderzoek naar de verschillende mogelijkhedenvan laagbouwwoningen op twee langgerekteschiereilanden die niettemin een vergelijkbarebebouwingsdichtheid als de AmsterdamseJordaan zouden hebben. Uytenhaaks studie washet uitgangspunt voor het uiteindelijke ontwerpvan West 8 voor Borneo-Sporenburg.De laagbouwwoningen op het nu voltooideBorneo-Sporenburg liggen rug aan rug. Tuinenhebben de meeste woningen niet, wel, zoals oudeAmsterdamse huizen, lichthoven die, een beetjeoverdreven, patio’s worden genoemd, endakterrassen. De hoge gemiddeldewoningdichtheid van 100 woningen per hectare –Vinexwijken halen gemiddeld 30 woningen perhectare – bleek op Borneo-Sporenburg alleenhaalbaar door in de zee van lage woningen driegrote appartementencomplexen neer te zetten.Bij Tuinstad de Bongerd, een wijkje inAmsterdam-Noord, verzorgde Uytenhaak zelf deuitwerking van een studie naar laagbouw in hogedichtheid. Uitgangspunt waren de tuindorpen diein de eerste helft van de twintigste eeuw op veelplekken waren gebouwd, maar dan in een hogeredichtheid en met grotere woningen. De Bongerdbestaat uit vrijstaande gebouwen met 1, 2, 3, 4 of8 woningen met ieder een tuin en een tuinkamer.De straten zijn er buitengewoon smal.
LAAG EN DICHT IN AMSTERDAM
sen. Waarom zie je anders mensenmet hun laptop in het Blauwe Thee-huis in het Vondelpark in Amsterdamzitten? Het is onze taak om er voor tezorgen dat dichtbebouwde stedenaantrekkelijk zijn en blijven. Dat be-tekent bijvoorbeeld dat we de wenstot grotere woningen moeten vereni-gen met dichte bebouwing. In We-nen, München en de VS wonen demensen veel groter dan in Nederland.Jonge mensen die op mijn bureau inAmsterdam werken, wonen allemaalvoor veel geld in kleine woningen. Zehouden van het bad dat de stad hunbiedt en accepteren daarom een durewoning van veertig vierkante meter,zelfs als ze een kind hebben. Maar alsje in de buitenwijken rondom de ste-den een veel grotere woning kuntkrijgen voor minder geld, dan komter een moment dat zelfs de verstoktegrotestadsbewoner naar suburbiaverhuist. We moeten de stad zo gene-reus maken dat mensen die dat eigen-lijk willen, er blijven wonen.”
Als dichte bebouwing zo urgent is,hoe komt het dan dat stedenbouwerser zo weinig van weten?“Nederland heeft te maken met de
wet van de remmende voorsprong.Door onze beroemde Woningwet van1901 en de nadruk op sociale woning-bouw hebben we in de twintigsteeeuw een beperkt aantal woningty-pen – het rijtjeshuis, de portieketage-woning en de galerijflat – zo goed ge-maakt, dat ontwikkelaars en ontwer-pers er steeds op terugvallen. Dat isfnuikend voor de diversiteit van destad. Daarom moeten we, als eensoort scheikundigen, die bekendewoningtypes uit elkaar halen. Vervol-gens kunnen we met die basiselemen-ten nieuwe stedelijke weefsels ma-ken.“We hebben in de loop van de twin-tigste eeuw ook veel intuïtieve kennisover stedenbouw verloren. In oude,traditionele steden zijn alle facettenvan de bebouwing zeven keer tegenhet licht gehouden en verder verfijnd
wegens de noodzaak om met ruimtete woekeren. Daarom zijn oude ste-den veel sensitiever gebouwd dannieuwe. De paradox is dat, om mis-standen te voorkomen, architectennu te maken hebben met tal van re-gels van bijvoorbeeld het Bouwbe-sluit. Die regels zijn vaak zo bindenden simpel dat ze nadenken en subtieleoplossingen in de weg staan. Neemnu zoiets al lichttoetreding in de wo-ning. Daarvoor is de zogenaamde be-lemmeringshoek de maatstaf. Die be-paalt hoe ver gebouwen van elkaarmoeten staan. Maar deze parameter isniet meer dan de hoek van de lijn vande daklijst van het ene gebouw naarde voet van het gebouw er tegenover.Dat zegt wel iets over het licht op degevel, maar de lichttoetreding in dewoning op de begane grond wordtook bepaald door de verdiepings-hoogte. Daarom kennen veel oudewoningen afnemende verdiepings-hoogten. De onderste verdieping isvaak drieënhalve meter hoog of nog
hoger en bestaat grotendeels uit ra-men. Hierdoor kunnen de woningenveel dieper worden dan negen meter.Soms zijn ze, dank zij een lichthof inhet achterhuis meer dan 20 meterdiep. Hogere verdiepingen wordensteeds lager.“Je moet de belemmeringshoek com-bineren met de verdiepingshoogte,maar dat gebeurt nu niet. Een archi-tect van nu richt zich op de regels, te-kent een gebouw en vraagt de bouw-fysicus en de installateur het klimaatte regelen. Zo is de samenhang in hetbouwen verloren gegaan en makenwe nu steden die dommer in elkaarzitten dan traditionele.’’
Wat is de verrassendste wet van dedichte bebouwing?“Toch wel dat hoogbouw niet altijd
de beste manier is om te verdichten.Bij toenemende hoogte moeten to-rens wegens de belemmeringshoeksteeds verder uit elkaar worden gezet,zodat verder stapelen steeds minder
rendeert. Kwalitatief is hoog wonenook niet voor iedereen aantrekkelijk;veel mensen willen misschien niet zo-zeer een tuin, maar vooral geen bo-venburen. Verder levert het bouwenvan alleen torens geen diversiteit op.En juist verscheidenheid laat stedenbloeien en biedt compensatie voorhet hutje-mutje-gevoel. Bovendienmaken de meeste torens alleen op debegane grond contact met de publie-ke ruimte.“Als je in een stad de uitwisseling tus-sen publieke en private domeinen be-langrijk vindt, dan leiden torens toteen schrale stad. Steden vol ruimte laatzien dat verdichting ook op andere,slimmere manieren kan. Laagbouwin hoge dichtheid is de blinde vlekvan de Nederlandse stedenbouw.”.
Rudy Uytenhaak: Steden vol ruimte.Kwaliteiten van dichtheid. Uitg. 0.10,120 blz. Prijs 29,50 euro. www.stedenvol-ruimte.nl
FO
TO
LE
O V
AN
VE
LZ
EN
NH
28-
02-0
9 ka
tern
4 p
agin
a 04