Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015 · 2018. 10. 29. · Kwantitatieve...

20
Kwantitatieve criminologie Basishandboek kwantitatieve methoden van criminologisch onderzoek Lieven Pauwels Universiteit Gent Vakgroep Criminologie, Strafrecht en Sociaal Recht

Transcript of Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015 · 2018. 10. 29. · Kwantitatieve...

  • Kwantitatieve criminologie

    Basishandboek

    kwantitatieve methoden

    van criminologisch onderzoek

    Lieven Pauwels

    Universiteit Gent

    Vakgroep Criminologie,

    Strafrecht en Sociaal Recht

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 3 15/09/15 13:02

  • Academia PressP. Van Duyseplein 89000 GentTel. 09 233 80 88 Fax 09 233 14 [email protected] www.academiapress.be

    Uitgeverij Academia Press maakt deel uit van Lannoo Uitgeverij, de boeken- en multimediadivisie van Uitgeverij Lannoo nv.

    Vormgeving en opmaak: Le Pur et L’Impur

    Lieven PauwelsKwantitatieve criminologie.Basishandboek kwantitatieve methoden van criminologisch onderzoekGent, Academia Press, 2015, XIII + 472 pp.

    ISBN 978 90 382 2505 0D/2015/4804/126NUR1 824U 2367

    Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of vermenigvuldigd door middel van druk, fotoko-pie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 4 15/09/15 13:02

  • V

    INHOUDSTAFEL

    VOORWOORD XI

    Hoofdstuk 1 Beschouwingen over de rol van theorie in kwantitatief criminologisch onderzoek 1

    1.1 Inleiding 31.2 Wetenschap versus “common sense kennis” 41.3 Volkswijsheid versus wetenschappelijke theorie 61.4 Theoretische begrippen in de wetenschap 81.5 Wetenschappelijke theorieën 91.6 Wat houdt een wetenschappelijke vraag in? 141.7 Ontwikkelen en testen van theorieën 151.8 Falsifieerbaarheid 181.9 Falsificatie en de inhoud van de theorie 191.10 Variabelen en operationaliseringen 201.11 Validiteit 201.12 Verborgen populaties 201.13 Dark figure, selectie en pakkans 221.14 Selectiemechanismen werkzaam op niveau van de politiestatistieken 261.15 Registratiebereidheid van politiediensten 311.16 Scheve verdeling van criminaliteit en onveiligheid 321.17 Beleidsgericht versus fundamenteel onderzoek 331.18 Conclusie 37

    Hoofdstuk 2 Kwantitatieve versus kwalitatieve denkkaders: de paradigmastrijd herbezocht 39

    2.1 De relatie tussen theorie en methodologie 422.2 De neutraliteit van analysetechnieken 432.3 Theoretisch en methodologisch pluralisme als gevolg van maatschappelijke

    complexiteit 432.4 Verantwoord kiezen voor kwalitatieve of kwantitatieve methoden 442.5 Het kritisch rationalisme: een sterk uitgewerkt methodologisch stelsels

    voor informatieve criminologische theorieën 452.6 Sociaal constructionisme 502.7 Sterk versus zwak constructionisme 522.8 Feit-constructionisme 532.9 Knelpunten van het constructionisme: Contingentie, Nominalisme,

    en Wetenschappelijke Stabiliteit 542.10 Conclusie met betrekking tot het constructionisme 572.11 Specifieke theoretische kritieken op de kwantitatieve criminologie 582.12 Specifieke methodologische kritieken op de kwantitatieve criminologie 592.13 Kritiek over te beperkte maatschappelijke betrokkenheid van de

    kwantitatieve criminologie 60

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 5 15/09/15 13:02

  • Kwantitatieve criminologie. Basishandboek kwantitatieve methoden van criminologisch onderzoek

    VI

    2.14 Samenvatting van de methodologische archetypes 622.15 De grootste methodologische verschillen op een rij 672.16 Besluit en discussie: is er nu vooruitgang in de kwantitatieve criminologie? 70

    Hoofdstuk 3 Fasen in het criminologische onderzoek 733.1 Fasen in de onderzoekscyclus 76

    3.1.1 De keuze van een onderzoeksprobleem 773.1.2 Het creëren van een concreet onderzoeksontwerp (operationalisering

    en aanpak) 783.1.3 De verzameling van ruwe data 793.1.4 De codering en analyse 803.1.5 Het interpreteren van de resultaten 813.1.6 De rapportering 82

    3.2 Criminologisch onderzoek als cyclisch proces 83

    Hoofdstuk 4 De probleemformulering en het ontwerp van een onderzoeksplan 874.1 De probleemformulering 93

    4.1.1 Probleemomschrijving en doelstelling 944.1.2 Stand van zaken: nadruk op de literatuurstudie 954.1.3 De onderzoeksvragen, de probleemstelling en hypothesen 97

    4.2 Het onderzoekstechnisch ontwerp 1054.2.1 Wat moeten we observeren 1064.2.2 De onderzoekseenheden als observatie-eenheden 1074.2.3 De afbakening in tijd en ruimte 1084.2.4 Ethische overwegingen 1084.2.5 Waarnemingsmethode 1094.2.6 De statistische verwerking van de observaties 1094.2.7 Rapportering 1104.2.8 Het bijhouden van een onderzoekstechnisch logboek 1114.2.9 Budgetten en resources 112

    4.3 Slotbedenkingen 113

    Hoofdstuk 5 De operationalisering in kwantitatief criminologisch onderzoek 1155.1 Onderzoekseenheden operationaliseren 119

    5.1.1 Wie zijn de onderzoekseenheden 1195.1.2 Eenheden en aggregatieniveaus 1215.1.3 Veel gemaakte fouten rond aggregatieniveaus in kwantitatief

    onderzoek 1235.2 Variabelen operationaliseren 1265.3 Operationalisering en types van kenmerken 1305.4 Ongeldige besluiten en de operationalisering van kenmerken 1335.5 Operationalisering van relaties tussen kenmerken 1345.6 Effectrelaties, symmetrische relaties en netwerken van relaties 1385.7 Het interactie-effect 1435.8 Het operationaliseren van tijd 144

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 6 15/09/15 13:02

  • Inhoudstafel

    VII

    Hoofdstuk 6 Waarnemingsfouten, betrouwbaarheid en geldigheid 1456.1 Basisontwerpen voor het vaststellen van de betrouwbaarheid 150

    6.1.1 Interne consistentie 1506.1.2 Test-hertest betrouwbaarheid 1516.1.3 Paralleltest 1526.1.4 Split-half methode 1536.1.5 Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid 153

    6.2 Geldigheid van metingen 1546.2.1 Inhoudsgeldigheid 1546.2.2 Criteriumgeldigheid 1556.2.3 Constructgeldigheid 1576.2.4 Interne en externe validiteit 158

    6.3 De klassieke testtheorie 1586.4 Een didactisch voorbeeld van een betrouwbaarheidstest van een

    schaalconstruct 1616.5 De hedendaagse itemresponse theorie 1666.6 Guttmanschalen en Mokkenschalen als latent trait schalen 167

    Hoofdstuk 7 Experimentele criminologie 1697.1 Het zuiver experimentele design 1737.2 Bedreiging van de externe geldigheid 1787.3 Bedreiging van de interne geldigheid 1807.4 Quasi-experimentele designs 181

    7.4.1 Het non-equivalent control group design 1817.4.2 Het two group posttest only design 1827.4.3 Het simulated pretest posttest design 1837.4.4 Enkelvoudige tijdreeks 183

    7.5 Pre-experimentele designs 1847.5.1 Het one group posttest only design 1847.5.2 Het one group pretest posttest design 1847.5.3 Static group comparison 185

    7.6 Juridische en ethische valkuilen? 1857.7 De Maryland Scientific Methods Scale als methode voor effectevaluatie 1867.8 Bedenkingen bij de Maryland Scale 1907.9 Kosteneffectiviteitsonderzoek 1927.10 Het belang van systematische reviews in evaluatieonderzoek 1937.11 De meta-analyse 195

    Hoofdstuk 8 Longitudinale onderzoeksopzetten 1998.1 Inleiding 2018.2 Definities van longitudinale designs 2028.3 Types van longitudinale onderzoeksdesigns 2028.4 Varianten van longitudinaal onderzoek 2038.5 Criminologische voorbeelden 2058.6 Problemen bij longitudinale onderzoeksopzetten 2098.7. Discussies over longitudinaal onderzoek 213

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 7 15/09/15 13:02

  • Kwantitatieve criminologie. Basishandboek kwantitatieve methoden van criminologisch onderzoek

    VIII

    8.8 Wat hebben we geleerd uit longitudinaal onderzoek? 2158.9 Besluit: zijn longitudinale analyses altijd beter? 216

    Hoofdstuk 9 De steekproeftrekking 2219.1 De noties populatie en veralgemening 223

    9.1.1 De notie ‘populatie’ 2239.1.2 De notie ‘veralgemening’ 226

    9.2 Steekproeftrekking in de kwantitatieve criminologie 2279.3 De theorie van toevalssteekproeven 2289.4 Puntschatting en intervalschatting 2339.5 Statistische hypothesetoetsing in de praktijk 2359.6 De grootte van de steekproef in kwantitatief onderzoek 2399.7 Hoe hoog moet de respons zijn? 2439.8 Soorten steekproeven 244

    9.8.1 Enkelvoudige toevalssteekproef 2459.8.2 Systematische toevalssteekproef 2469.8.3 Clustersteekproef 2469.8.4 Gestratificeerde steekproef 2479.8.5 Getrapte steekproeven 2489.8.6 De meerfasensteekproef 250

    9.9 Non-probability sampling 2509.10 Non-observatie fouten 2529.11 Omgaan met nonrespons 2549.12 Praktische problemen 257

    Hoofdstuk 10 Types van vragen in een gestandaardiseerde vragenlijst 25910.1 Inleiding 26110.2 Feitenvragen versus opinievragen 26110.3 Open vragen versus gesloten vragen 26510.4 ‘Rating scales’ en ‘agreement scales’ 26710.5 Rangordevragen 26810.6 Filtervragen 27010.7 Bedreigende vragen 27110.8 Sociaal-demografische achtergrondvragen 27510.9 Algemene richtlijnen als uitvalsbasis 282

    Hoofdstuk 11 Onderzoek met gestandaardiseerde vragenlijsten 28911.1 Afnamemodaliteiten in onderzoek met gestandaardiseerde vragenlijsten 293

    11.1.1 Het face-to-face interview 29311.1.2 De telefonische bevraging 29611.1.3 De postenquête 29611.1.4 De klassikale afname van vragenlijsten in zelfrapportagestudies 29811.1.5 De websurvey 29811.1.6 Mixed Mode Surveys 301

    11.2 Enquêteren vanuit een Total Survey Error benadering 30511.3 Foutenbronnen in onderzoek met gestandaardiseerde vragenlijsten 30711.4 Steekproeffouten: schattingsfouten en trekkingsfouten 308

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 8 15/09/15 13:02

  • Inhoudstafel

    IX

    11.5 Meetfouten: de belangrijkste bron van waarnemingsfouten 31411.6 Vraagverwoordingseffecten: het antwoord zit in de vraag 314

    11.6.1 De overtuigingskracht van een vraag 31511.6.2 De vraagvorm beperkt het antwoord 31611.6.3 Onbedoelde informatie in de vraagtekst 31811.6.4 De context wijzigt de betekenis 318

    11.7 Meetfouten ten gevolge van respondentkenmerken 32011.7.1 Volgzaamheid 32111.7.2 Sociale wenselijkheid 32211.7.3 De neiging naar het middenalternatief 32411.7.4 Geheugeneffecten: het probleem van de telescoping 32511.7.5 Factoriële invariantie 325

    11.8 Effecten van de methode van dataverzameling 32611.9 Grondhouding van de onderzoeker 32811.10 Processing error: fouten na de dataverzameling 32911.11 Surveyresponsgedrag door een theoretische bril 33011.12 De zelfgeadministreerde vragenlijst als methode van waarneming 332

    Hoofdstuk 12 De afwerking en lay-out van de gestandaardiseerde vragenlijst 33512.1 Inleiding 33712.2 De introductiebrief 33712.3 De introductie in een gestandaardiseerde vragenlijst voor zelfadministratie 34112.4 Algemene instructies en specifieke instructies 34212.5 Geslaagd navigeren op basis van de principes van de gestaltpsychologie 34312.6 Instructies voor geslaagde navigatie van respondenten door de vragenlijst 34412.7 De vier basisinstructies van Jenkins en Dillman 345

    12.7.1 Basisprincipes voor geslaagde navigatie 34512.7.2 Basisprincipes voor de organisatie van de informatie 346

    Hoofdstuk 13 De keuze voor een gepaste analysetechniek 34913.1 Het meetniveau van variabelen 35113.2 De univariate beschrijving van gegevens 35213.3 De bivariate beschrijvende analyse van gegevens 354

    13.3.1 De analyse van kruistabellen 35413.3.2 Associatiematen op metrisch niveau: covariatie, covariantie en

    correlatie 35613.3.3 Bivariate regressieanalyse 357

    13.4 Enkele belangrijke klassieke multivariate analysetechnieken 35813.4.1 De meervoudige (multipele) regressieanalyse 35913.4.2 De variantie-analyse 36113.4.3 Logistische regressie 36313.4.4 Factoranalyse 36713.4.5 De multilevel analyse van gegevens met een geneste structuur 37113.4.6 De clusteranalyse 37313.4.7 Statistische modellen voor de analyse van censored data 37513.4.8 Complexe netwerken van relaties tussen variabelen 37713.4.9 Agent-based modelling of ABM (agent-gebaseerd modelleren) 382

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 9 15/09/15 13:02

  • Kwantitatieve criminologie. Basishandboek kwantitatieve methoden van criminologisch onderzoek

    X

    13.4.10 Het gebruik van vignetten of de factorial survey 386

    Hoofdstuk 14 Van cijfers en woorden. De wetenschappelijke rapportage van resultaten uit kwantitatieve analyses 391

    14.1 Inleiding 39314.2 Tot wie richten we ons? 39314.3 Werkwijze bij het schrijven van een wetenschappelijke paper 39414.4 De opbouw van een standaard kwantitatief artikel 395

    14.4.1 Het abstract 39614.4.2 Beschrijving van steekproef en gehanteerde methoden 39714.4.3 Beschrijving van de constructen in geoperationaliseerde vorm 39714.4.4 De beschrijving van de resultaten 39814.4.5 De conclusies 40514.4.6 De discussie van de resultaten 405

    14.5 Enkele richtlijnen voor de rapportage van uitkomsten van kwantitatieve analyses 406

    14.6 Nog enkele globale aanbevelingen 40714.7 Enkele veel gebruikte afkortingen en symbolen in het kwantitatieve

    onderzoek 409

    Hoofdstuk 15 Kwantitatief onderzoek met bestaande data 41315.1 Soorten secundaire data in kwantitatief criminologisch onderzoek 415

    15.1.1 Officiële statistieken over criminaliteit, daders en slachtoffers 41515.1.2 Administratieve gegevens 41815.1.3 Bestaande surveydata 41915.1.4 Andere secundaire data 420

    15.2 Mogelijkheden en beperkingen van secundaire data 42015.3 Grenzen aan het meten 422

    Hoofdstuk 16 Deontologische overwegingen 42516.1 Ethiek in de relatie tussen onderzoeker en onderzoekssubjecten 42916.2 Het afwegen van principes in de praktijk 43216.3 Ethiek in relatie tot opdrachtgever 43416.4 Ethiek in relatie tot professionele omgeving 43516.5 Surveyklimaat en de bezorgdheid voor privacy 438

    Hoofdstuk 17 Slotreflecties 44717.1 Inleiding 44917.2 Een voorlopige diagnose: vooruitgang in de kwantitatieve criminologie 44917.3 Kwantitatieve criminologie vergeleken met andere disciplines. 45017.4 Verderbouwen op de bestaande regelmatigheden (causale en andere) 45117.5 No causes in, no causes out 45317.6 Uitleiding 454

    Referenties 457

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 10 15/09/15 13:02

  • XI

    Voorwoord

    Voor u ligt een volwaardig handboek in de kwantitatieve methodenleer dat op crimi-

    nologische leest is geschoeid. De voortdurende en verregaande specialisering in zowel

    kwantitatieve als kwalitatieve methoden was voor mij een uitdaging om een volledig

    op zichzelf staand handboek kwantitatieve (criminologische) onderzoeksmethoden

    samen te stellen. Ik zet bewust het adjectief “criminologische” tussen haakjes, aange-

    zien niet de methoden op zich eigen zijn aan de criminologie, dan wel het onderwerp

    een bijzondere aanpak vereist. Bij het schrijven van dit boek kon ik beroep doen op de

    ervaring die ik opgedaan heb in het uiteenzetten van complexe ken minder complexe

    kwantitatieve methoden en technieken. Een belangrijk deel van de materie die in de

    diverse hoofstukken behandeld wordt, is reeds eerder verschenen in handboeken die

    intussen niet meer bijgedrukt worden. Als uitvalsbasis voor het schrijven van dit boek

    werd gebruik gemaakt van het methodologische handboek van Goethals en Pauwels

    (2009) “Kwantitatieve en kwalitatieve criminologische onderzoeksmethodes: een in-

    troductie”, maar ook van het eerste criminologische enquêteboekje van Pauwels en

    Pleysier (2009) getiteld: “Criminaliteit en onveiligheid meten: de gestandaardiseerde

    vragenlijst. Beide werken worden niet meer uitgegeven en veeleer dan deze oorspron-

    kelijke handboeken van een update te voorzien, heb ik besloten om een geheel nieuw

    boek te maken dat de inzichten uit de eerder vermelde werken nog steeds bevat, maar

    meer diepgaand de diverse methodologische inzichten uitlegt. Bovendien is in dit

    handboek gebruik gemaakt van voorbeelden uit eigen criminologische onderzoeks-

    projecten. Sommige teksten zijn bewerkingen van teksten die ik bij mijn vroegere col-

    leges over kwantitatieve methoden gebruikte. Andere hoofdstukken heb ik vroeger nog

    samen mijn voorganger, prof. Paul Ponsaers, geschreven maar de uitwerking is nieuw.

    Doorheen dit handboek zal de aandachtige lezer merken dat heel vaak teruggegrepen

    wordt naar de methodologische inzichten uit het onderzoek van professor emeritus

    Jaak Billiet. Sommige hoofdstukken zijn geïnspireerd door het voortreffelijke werk van

    Billiet en Waege (2003), Billiet (1997) en Billiet (1990). Dit is natuurlijk geen toeval.

    Toen ik zelf in de kandidatuurjaren van de opleiding Criminologische Wetenschappen

    zat, werd het boek ‘Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek: ontwerp en

    dataverzameling’ van Billiet (1997) gebruikt in de hoorcolleges van prof. Hillary Page.

    Tijdens mijn voortgezette opleiding in de kwantitatieve methoden (QASS: quantitative

    analysis for the social sciences) kreeg ik zelf les van Jaak Billiet. Ik deel vooral de aan-

    dacht die Billiet en Waege hebben voor het conceptueel model en de operationalise-

    ring. Toen ik het vak “kwantitatieve methoden en technieken” voor het eerst gaf, was

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 11 15/09/15 13:02

  • Kwantitatieve criminologie. Basishandboek kwantitatieve methoden van criminologisch onderzoek

    XII

    er nog geen sprake van een eigen handboek en maakte ik gebruik van het zeer degelijk

    boek van Billiet en Waege (2003). Waarom niet? Ik kende het boek door en door en

    voelde me vertrouwd met de voorbeelden. Ik heb vijf jaar college gegeven op basis

    van dat handboek. Men kan zich de vraag stellen waarom het dan nodig is een nieuw

    handboek over methoden in het criminologische onderwijs uit te geven?

    Hoewel er weliswaar meerdere gedegen kwantitatieve sociaal-wetenschappelijke me-

    thodologische handboeken op de markt zijn, leeft onder criminologiestudenten wat

    onvrede met algemene sociaal-wetenschappelijke handboeken. Dit is geen uitspraak

    die exclusief van toepassing is op het methodenonderwijs. Studenten willen onder-

    richt worden vanuit de eigen discipline. Het antwoord op de vraag ‘waarom een ei-

    gen criminologisch handboek’ is dus eenvoudig. Elke discipline heeft een voorkeur

    voor bepaalde invalshoeken, voor het gebruik van bepaalde methoden. De criminolo-

    gie, als multidisciplinaire wetenschap heeft een heel bijzondere behoefte aan diverse

    methoden. Studenten die een bachelor in de criminologische wetenschappen of een

    aanverwante opleiding maatschappelijke veiligheid volgen, kregen dus minder dan

    studenten uit andere vakgebieden de kans om vertrouwd te worden met het studie-

    domein van de criminologie. Dit motiveert studenten niet die in het kader van hun

    masterproef een eigen onderzoekje willen opzetten. Om dit hiaat op te vullen werd

    besloten om een eigen handboek te maken. Bovendien heb ik onderzoekservaring

    in heel divers kwantitatief criminologisch onderzoek, van zelfrapportagestudies tot

    victim surveys en onderzoek naar criminaliteit in buurten: ik vond dat de tijd rijp was

    om al dat eigen onderzoek een plaatsje te geven in een eigen handboek. De eigen on-

    derzoeksvoorbeelden uitleggen aan studenten is toch makkelijker dan het onderzoek

    van anderen uitleggen: het is je eigen werk en je kent het door en door. Daarmee is de

    verklaring voor het ontstaan van dit handboek gegeven.

    In Gent, maar ook daarbuiten, kon ik bij de voorbereiding van dit handboek op een

    schare van collega’s en onderzoekers rekenen die op verscheidene wijzen dit werk ten

    goede hebben beïnvloed. Een aantal wil ik niet onvermeld laten. Ik denk aan prof.

    dr. Wim Hardyns , prof. dr. Paul Ponsaers, met wie ik veertien jaar lang heb samen-

    gewerkt. Verder denk ik aan Prof. dr. Stefaan Pleysier (LINC-KUL), met wie ik veel

    methodologisch onderzoek verricht heb op de Veiligheidsmonitor.

    Het handboek is er in de eerste plaats om gebruikt te worden in het kader van het

    opleidingsonderdeel “kwantitatieve criminologische methoden en technieken”, gedo-

    ceerd in de tweede bachelor van de opleiding Criminologische Wetenschappen aan

    de UGent. Dit wil niet zeggen dat het boek niet door anderen zou kunnen gebruikt

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 12 15/09/15 13:02

  • XIII

    Voorwoord

    worden. Beginnende onderzoekers kunnen zich laten inspireren doorheen de stappen

    van het onderzoeksproces dat zij zelf meemaken.

    In de hoorcolleges wordt de essentie van dit boek behandeld en geïllustreerd aan de

    hand van bijkomende voorbeelden. Een taak dient de abstracte materie uit dit boek

    levendiger te maken. Om voor dit vak te slagen is het aangewezen zich als student het

    kwantitatieve jargon aan te leren en dit vak in te studeren aan de hand van crimino-

    logische voorbeelden. We wensen de studenten een geslaagde kennismaking met de

    wereld van het kwantitatief criminologisch onderzoek en veel succes bij het instuderen

    van dit handboek.

    Lieven Pauwels

    Gent, 7 augustus 2013

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 13 15/09/15 13:02

  • Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 14 15/09/15 13:02

  • Hoofdstuk 1

    Beschouwingen over de rol van

    theorie in kwantitatief

    criminologisch onderzoek

    1

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 1 15/09/15 13:02

  • Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 2 15/09/15 13:02

  • 3

    1.1 Inleiding

    De meeste onderzoekers binnen de criminologie beschouwen hun onderzoek als on-

    derdeel van de gedragswetenschappen of sociale wetenschappen. Het begrip weten-

    schap kan verschillende connotaties hebben, maar als je aan onderzoekers zou vragen

    waarmee zij het woord wetenschap associëren, is de kans groot dat zij eerder denken

    aan (criminele) feiten dan aan attitudes en meningen (over criminaliteit en veilig-

    heid), en eerder denken aan de beschrijving van sociale relaties (criminaliteit hangt sa-

    men met stedelijkheid) eerder dan overtuigingen over hoe iemand zich zou gedragen.

    Ook zou een groot deel van de onderzoekers spontaan of onbewust eerst denken aan

    exacte absolute aantallen, en het uitdrukken van resultaten in kwantiteit eerder dan in

    kwaliteit. Verklaring en voorspelling zijn eveneens connotaties die de meeste mensen

    spontaan maken bij het horen van het woord “wetenschap”. Het woord theorie valt

    echter niet altijd onmiddellijk.

    De centrale stellingname in dit inleidende hoofdstuk is dat van al de hierboven opge-

    somde zaken, enkel theorie een échte wetenschap kan onderscheiden van volkswijs-

    heden of beschreven regelmatigheden. Inderdaad, een aantal van de andere hierbo-

    ven genoemde aspecten zijn noodzakelijk of wenselijk in onderzoek, maar ongeacht

    meetprecisie, kwantificering of de kracht van analytische tools, is er geen sprake van

    wetenschap zolang niet expliciet een of ander theoretisch raamwerk wordt betrokken.

    We argumenteren dan ook dat er niet zoiets bestaat als een puur descriptief weten-

    schappelijk onderzoek. Dit is niet echt nuttig want het ziet er uit als een ongeleid

    projectiel. Interessante bevindingen worden nauwelijks gedaan worden zonder een

    expliciete theorie erbij te betrekken. Misschien ben je het hier niet mee eens. Dat kan.

    Maar wees niet voorbarig. Volg de redenering die hier gemaakt wordt. Stel dat we cij-

    fermateriaal verzamelen over het aantal dagvaardingen voor het rijden onder invloed,

    georganiseerd per gerechtelijk arrondissement en deze data relateren aan het aantal

    verkeersdoden. Dit kan verbazingwekkende resultaten opleveren, dus wat maakt het

    uit of er hier een theorie bij betrokken werd? Het wordt moeilijk om de resultaten te

    interpreteren zonder theorie. Waarom theorie net wel uitmaakt, bekijken we al even in

    dit inleidende hoofdstuk. Later zien we uit welke elementen theorieën bestaan en hoe

    we die toetsen in de kwantitatieve criminologie.

    • Theorie speelt een belangrijke rol in dit voorbeeld omdat we in feite werken

    rond een impliciete, onbepaalde theorie die rijden onder invloed relateert aan

    verkeersdoden – hoe kunnen we anders kiezen om net deze variabelen te bestu-

    deren en niet een van de honderd mogelijke anderen?

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 3 15/09/15 13:02

  • Kwantitatieve criminologie. Basishandboek kwantitatieve methoden van criminologisch onderzoek

    4

    • Theorie speelt een belangrijke rol omdat een te impliciete aanwezigheid van een

    theorie kan leiden tot onnauwkeurig onderzoek, tot misleidende of betekenis-

    loze conclusies, bijvoorbeeld door de nalatigheid om een cruciaal theoretisch

    kenmerk op te nemen.

    • Theorie speelt een belangrijke rol omdat onze kennis over het probleem van

    rijden onder invloed nooit verder zal reiken dan een zwakke empirische be-

    schrijving tenzij we een adequaat conceptueel raamwerk ontwikkelen, toetsen,

    verfijnen en hertoetsen via de empirische onderzoekscyclus die we later bespre-

    ken.

    Een expliciete theorie, ook al is deze nog zo rudimentair, is noodzakelijk om (a) een

    bepaalde vraag als een wetenschappelijke onderzoeksvraag adequaat en precies te om-

    schrijven, (b) een onderzoeksvraag betekenis te geven volgens de algemene regels van

    het wetenschappelijk onderzoek, (c) te motiveren waarom bepaalde kenmerken die

    variëren (karakteristieken of variabelen) en operationaliseringen gekozen werden en

    andere niet, en (d) een zinvolle interpretatie van resultaten mogelijk te maken. Wat

    we hierboven beweren, mag niet gezien worden als een pleidooi voor een te strikte,

    op formules gebaseerde benadering van kwantitatief criminologisch onderzoek. On-

    danks alles is zelfs kwantitatief criminologisch onderzoek in zekere zin ook een kunst

    en intuïtie (dit uit zich bijvoorbeeld bij het opstellen van vragenlijsten) en beperkt

    zich het kwantitatieve onderzoek niet enkel het zorgvuldig formuleren van stellingen

    en toetsbare hypotheses. Het hebben van een expliciet vooraf bepaalde theoretische

    insteek waaruit hypotheses voortvloeien, is noodzakelijk. Waarom dit zo is, zullen we

    hieronder verder beargumenteren.

    1.2 Wetenschap versus “common sense kennis”

    Onder common sense kennis verstaan we volkswijsheden. Laten we eens het verschil

    tussen volkswijsheden en wetenschap bekijken. We doen dit door een denkbeeldige

    dialoog weer te geven tussen een professor en enkele van diens studenten in een me-

    thodologisch seminarie. De professor gaf aan diens studenten de opdracht de pro-

    bleemstelling voor de bachelorproef voor te bereiden. “Jullie hebben de ganse weekend

    gehad om een probleemstelling voor te bereiden. Jan, vertel op hoe jij het aangepakt hebt?”

    Met deze zin wordt de cursus ‘Kwantitatieve onderzoeksmethoden’ van Prof. Bruinsma

    geopend, en Jan is momenteel bezig met het schetsen van de probleemstelling die hij

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 4 15/09/15 13:02

  • Hoofdstuk 1 Beschouwingen over de rol van theorie in kwantitatief criminologisch onderzoek

    5

    gekozen heeft voor zijn bachelorproef.1

    “Um, wel, ik heb eigenlijk niet zo concreet een idee… Ik heb er lang over nagedacht en ik

    weet dat ik iets wil doen rond de relatie tussen het zelfbeeld en criminaliteit..” Jan kijkt even

    vluchtig naar Prof. Bruinsma en gaat verder.

    “We weten dat vele gedetineerden een laag zelfbeeld hebben en ik las laatst een artikel over

    de gevolgen van een laag zelfbeeld…Daarom dacht ik dat het interessant kon zijn om eens de

    samenhang tussen zelfbeeld en criminaliteit bij studenten te bestuderen.”

    “Interessant,” knikte prof Bruinsma, “maar wat is het mechanisme dat schuilgaat achter de

    veronderstelling? Waarom zou het zelfbeeld gerelateerd zijn aan criminaliteit?”

    “Tja, dat is moeilijk te zeggen, ik las daar iets over en ik wou het even verder bestuderen .... “

    “Akkoord, dat heb je zopas gezegd, Jan, maar dat is mijn punt niet. Ik verwacht dat je een

    wetenschappelijke redenering uitbouwt om deze onderzoeksvraag te onderbouwen. Je moet

    kunnen aannemelijk maken waarom iets zou samenhangen, wat je verwacht en wat je niet

    verwacht”. Na bijkomende verduidelijking en discussie is Kurt aan de beurt. En Kurt

    heeft alles mooi klaargelegd voor de professor. In feite is hij redelijk overtuigd dat hij

    klaar is om te starten met zijn onderzoekje. We laten Kurt even aan het woord.

    “Ik ga een comparatief onderzoek doen in twee buurten die identiek zijn naar sociaal-demo-

    grafische compositie, maar toch verschillen in termen van klachten van buurtbewoners over

    geweld: een buurt met een lage incidentie van klachten van de bewoners over excessief geweld

    en een met een hoge incidentie van klachten over excessief geweld. Mijn theorie is dat subcul-

    turele verschillen tussen buurten over de goedkeuring van geweld zullen in staat zijn om de

    verschillen in incidentie van klachten te gaan verklaren. Ik plan hiervoor een combinatie van

    een bevolkingsbevraging in de beide buurten waar ik vragen stel over het gebruik van geweld,

    de mate van goedkeuren van geweld en de mate waarin men slachtoffer is geworden van

    geweld door de politie, uiteraard gecontroleerd voor de hoedanigheid van de persoon (dader,

    slachtoffer, getuige van een misdrijf). Tot slot wil ik natuurlijk ook nog eens controleren voor

    leeftijd en geslacht, status en immigratieachtergrond”.

    “Waarom zou je dat laatste doen?” vroeg prof. Bruinsma ietwat sceptisch.

    1 Elke verwijzing naar bestaande personen is toevallig, wel zijn de vragen archetypische vragen die steeds terugkeren. Het is op basis van deze vragen dat deze denkbeeldige discussie geschreven werd.

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 5 15/09/15 13:02

  • Kwantitatieve criminologie. Basishandboek kwantitatieve methoden van criminologisch onderzoek

    6

    “Wat bedoel je, professor? Waarom deze variabelen en geen andere? Je kan toch niet voor alles

    controleren, dus maakte ik een selectie. Dat wordt wel meer gedaan.”

    “Neen, inderdaad, dat is juist, maar dat bedoel ik niet. Misschien moet ik de vraag anders

    formuleren. Op basis van welke studies en of theorieën kies je voor deze variabelen en niet

    voor andere? En bovendien, waarom zijn de controlevariabelen noodzakelijk? Waarom zijn ze

    gerelateerd aan de afhankelijke variabele? Heb je er wel eens over nagedacht dat een controle-

    variabele, die niks te maken heeft met de te verklaren afhankelijke variabele je resultaten wel

    eens zou kunnen beïnvloeden?”

    Hierna werd het behoorlijk stil. Het bleek natuurlijk wel dat Kurt een zeer degelijke

    voorbereiding had gemaakt, maar toch, zoals nog te vaak gebeurt, een aantal dingen

    “klakkeloos” had overgenomen zonder zich er verder vragen bij te stellen. Studenten en

    beginnende onderzoekers nemen soms wel eens impliciet “volkswijsheden” en andere

    common sense kennis klakkeloos over. Maar mag dat wel? Ik wil jullie alvast overtuigen

    van het feit dat niet te doen. De slogan van de UGent is “durf denken”. Durf dat dan

    ook te doen bij de formulering van onderzoeksvragen. Zelfs al zit je redenering fout, uit

    een denkoefening haal je altijd informatie. Je leert waarom iets juist of fout is. Je leert je

    redenering aanscherpen. Niemand is doodgevallen van een grondige denkoefening bij

    het maken van de probleemstelling of formulering van de onderzoeksvragen.

    1.3 Volkswijsheid versus wetenschappelijke theorie

    Deze korte denkbeeldige scenario’s geven een aantal typische benaderingen weer van

    studenten die het niet gewoon zijn om een onderzoeksproject vorm te geven en voor

    het eerst gevraagd worden om onderzoeksvragen te stellen. Wat is nu problematisch?

    • Meestal fixeren studenten zich eerst op een methode die hen aanspreekt en een reeks

    variabelen, veeleer dan op een theoretisch raamwerk.

    • De motivering van zowel de methode als de selectie van variabelen is eerder impliciet,

    vaak maar half gevormd, en analoog afgeleid van een bestaand onderzoek, zonder dat

    men zich vragen stelt bij dat onderzoek. Het is niet omdat je iets overneemt uit onder-

    zoek dat het daaro goed is. Er is een groot verschil tussen een kort onderzoekje met een

    looptijd van zes maanden en een doctoraat, waar je vier jaar lang kan aan werken.

    • De onderliggende diepere motivatie, wanneer er naar gepeild wordt, is vaak verwoord

    in de zin van “wat iedereen weet,” dit wil zeggen in termen van “volkswijsheid” in

    tegenstelling tot wetenschappelijke theorie.

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 6 15/09/15 13:02

  • Hoofdstuk 1 Beschouwingen over de rol van theorie in kwantitatief criminologisch onderzoek

    7

    Het belangrijkste kenmerk van een volkswijsheid -in tegenstelling tot een wetenschap-

    pelijke theorie- is dat een volkswijsheid niet eens expliciet wordt getoetst, maar berust

    op losse aannames, mondelinge overleveringen, soms zelfs stereotyperingen. Ze wor-

    den voor waar aangenomen zonder meer. Er zijn verschillende goede redenen waar-

    om onderzoekers voldoende tijd zouden moeten nemen om de theorieën die aan de

    grondslag liggen van hun onderzoek vast te leggen.

    • Ten eerste zijn een aantal vaak ingeroepen volkswijsheden gewoonweg onjuist.

    Bijvoorbeeld, een gebruikelijke volkstheorie is dat armoede de dominante fac-

    tor is die criminaliteit veroorzaakt, maar het tegenbewijs is vrij sterk. Sommige

    theorieën zijn nooit toetsbaar. Wees hiervoor op je hoede.

    • Ten tweede, veel volkswijsheden zijn niet noodzakelijk verkeerd, maar wanneer

    ze gespecifieerd en getest worden als een wetenschappelijke theorie, blijken ze

    zo complex te zijn dat het onduidelijk is of ze nu waar of onwaar zijn. Talrijke

    voorbeelden kunnen genoemd worden: het idee dat als we criminelen stren-

    ger straffen criminaliteit in de samenleving zal dalen; de overtuiging dat arme

    mensen meer criminaliteit plegen dan rijke individuen; en de overtuiging dat

    er relatief weinig “chronische criminelen” zijn die voor het merendeel van de

    ernstige vormen van criminaliteit verantwoordelijk zijn. Niks van wat hierboven

    beweerd is, is zwart op wit correct, er zijn zo veel bijkomende condities waaron-

    der deze bevindingen soms opgaan, dat je beter goed gewapend bent met een

    grondige literatuurstudie voor je zo een bewering overneemt.

    • Tenslottezijneropz’nminstenkelevolkswijshedendieinherentonwetenschap-

    pelijke concepten bevatten in de zin dat ze empirisch niet operationaliseerbaar

    zijn. In de 19de eeuw geloofden veel mensen dat criminaliteit veroorzaakt werd

    door biologische inferioriteit. Er was toen echter geen onafhankelijke manier

    om het concept “biologische inferioriteit” (het Lombrosiaanse concept “dege-

    neratie”) te specifiëren waardoor het onmogelijk was om de relatie tussen de-

    generatie en criminaliteit te bestuderen. Maar men dacht dat het wel zo moest

    zijn, afgaande op schedelmetingen, abnormaliteiten inzake de lichaamsbouw,

    enz. En pas op: die variabelen correleerden allemaal nog wel op de een of an-

    dere manier met recidive (in de betekenis van heropsluiting) of met het aantal

    veroordelingen dat men had opgelopen. Vandaag de dag weten we beter. Maar

    toen werd er wel eens te snel tot conclusies gekomen. Nu nog denken sommi-

    gen dat het crimineel worden aan “het ras” ligt, of “de cultuur” of “de buurt”…

    Volkswijsheden hebben een grote intuïtieve grondslag aangezien zij gebaseerd zijn op

    “wat iedereen weet of denkt te weten.” Tenzij ze expliciet worden uitgedrukt, komen hun

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 7 15/09/15 13:02

  • Kwantitatieve criminologie. Basishandboek kwantitatieve methoden van criminologisch onderzoek

    8

    valkuilen nooit tevoorschijn, en onderzoek dat erop gebaseerd is, is verloren moeite.

    Dus, onderzoek gevoerd zonder een expliciete theoretische redenering is onderhevig

    aan alle bovenvermelde problemen. We pleiten er daarom ook voor wetenschappelijk

    onderzoek te beginnen met het expliciet bepalen van de theorie waarop het gebaseerd

    is. Andere elementen, zoals de methodologie en selectie van variabelen, komen pas na

    het bepalen van de theorie.

    1.4 Theoretische begrippen in de wetenschap

    In functie van deze inleidende discussie definiëren we een feit als iets dat waarneem-

    baar is. Bijvoorbeeld, het dragen van een vuurwapen is een feit; blond haar is een

    feit. Een wetenschappelijk concept is een abstractie gebaseerd op verschillende direct

    waarneembare dingen. Socio-economische status, afwijkend gedrag en cultuur zijn

    concepten. Inderdaad, een concept zoals cultuur is een concept van hogere orde, dat

    gedefinieerd wordt door een groep van concepten van een lagere orde. Concepten

    kunnen niet altijd direct geobserveerd worden. We komen daar later op terug, wanneer

    we het hebben over de operationalisering, i.e. de overbrugging van de logische afstand

    tussen theorie en onderzoek.

    Afwijkend gedrag en criminaliteit verschijnen in kwantitatief criminologisch onder-

    zoek als concepten, niet als feiten, en kunnen dus niet direct waargenomen worden.

    Onderzoekers zijn er nooit bij wanneer een reeks overvallen wordt gepleegd en kun-

    nen dus niet aan de daders hun criminologische waarom-vragen stellen. Er is altijd

    een kloof tussen waarnemingen en concepten, deze kloof kan groot of klein zijn. Em-

    pirisch georiënteerde onderzoekers formuleren soms concepten die vrij dicht liggen

    bij observeerbare data, dan is de kloof eerder klein. Theorieën gebaseerd op dergelijke

    concepten zijn zeer goed te testen, maar zijn misschien minder aantrekkelijk omdat ze

    in zekere zin enkel bestaande data samenvatten. Aan de andere kant van dit spectrum

    stellen theoretici soms concepten voor die heel intuïtief en aanlokkelijk zijn maar

    mijlenver verwijderd zijn van observeerbare data. De aantrekkingskracht van derge-

    lijke theorieën is groot omdat ze wijdgekende volkstheorieën over criminaliteit en

    criminelen reflecteren. Deze theorieën kunnen nuttig zijn omdat ze als bron kunnen

    dienen voor een hele reeks van inzichten en voorspellingen. Het probleem waar crimi-

    nologische onderzoekers mee worstelen, is de moeilijkheid om concepten voldoende

    te specifiëren zodat de theorie echt getest kan worden. Of de kloof nu groot of klein

    is, de kloof tussen concepten en waarnemingen is in elke theorie terug te vinden. Dit

    Kwantitatieve methouden voor de criminologie 17x24 2015.indd 8 15/09/15 13:02