KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006)....

52
KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN JONGEREN IN DE JEUGDHULP OP KWALITEIT VAN LEVEN Aantal woorden: 12574 Tina De Wolf Studentennummer: 01509197 Promotor(en): Prof. dr. Wouter Vanderplasschen Begeleider: Chris Swerts Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Orthopedagogiek Academiejaar: 2018 2019

Transcript of KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006)....

Page 1: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR

PERCEPTIES VAN JONGEREN IN DE

JEUGDHULP OP KWALITEIT VAN

LEVEN

Aantal woorden: 12574

Tina De Wolf Studentennummer: 01509197

Promotor(en): Prof. dr. Wouter Vanderplasschen

Begeleider: Chris Swerts

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Orthopedagogiek

Academiejaar: 2018 – 2019

Page 2: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen
Page 3: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

I

VOORWOORD

Een ‘goede’ kwaliteit van leven, een doel dat iedereen nastreeft en waar men al een lange tijd over nadenkt.

Ook in de loop van mijn opleiding werd er uitvoering ingegaan op dit onderwerp. Door mijn ervaringen met

betrekking tot het werken in organisaties voor bijzondere jeugdzorg, vroeg ik mij oprecht af hoe het zat met

het onderzoek bij deze doelgroep rond dit thema.

Een masterproef schrijven doe je niet alleen, hierbij kreeg ik hulp van meerdere personen. Daarom wil ik graag

een aantal personen bedanken voor hun steun, motivatie en engagement:

De jongeren die deelnamen aan de interviews, wouden antwoorden op al mijn moeilijke vragen en een inkijk

wouden geven in wat zij belangrijk vinden in hun leven.

De organisaties die ik contacteerde en enthousiast reageerden op mijn onderzoek. De contactpersonen die

hiervoor de jongeren wouden bevragen of ze interesse hadden om deel te nemen, de begeleiders die mij

steeds warm ontvingen. Bedankt voor de tijdsinvestering.

Mijn promotor, Prof. Dr. Wouter Vanderplasschen, alsook mijn begeleider, Chris Swerts, voor hun

professionele steun en kennis. Bedankt om mij altijd te voorzien van constructieve feedback.

Mijn ouders, vriend, vrienden en collega’s om mij onvoorwaardelijk te steunen, mijn gezaag te aanhoren en

mij steeds opnieuw te motiveren om door te gaan. Daarnaast bedankt aan iedereen die mij een duwtje in

de rug gaf.

Page 4: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

II

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord ....................................................................................................................................................... I

Inhoudsopgave ................................................................................................................................................ II

Inleiding ........................................................................................................................................................... 1

1 Literatuurstudie ....................................................................................................................................... 4

1.1 Integrale Jeugdhulpverlening Vlaanderen ...................................................................................... 4

1.1.1 Rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp ................................................... 4

1.1.2 Ondersteuning vanuit de Integrale Jeugdhulpverlening Vlaanderen ..................................... 5

1.1.3 Het modulair kader ................................................................................................................. 5

1.1.4 Organisaties voor Bijzondere Jeugdzorg ................................................................................. 6

1.2 Kwaliteit van Leven ......................................................................................................................... 7

1.2.1 Historiek .................................................................................................................................. 7

1.2.2 Definitie en operationalisering ................................................................................................ 8

1.2.3 Kwaliteit van leven en jongeren in de jeugdzorg .................................................................. 10

1.2.4 Meten van kwaliteit van leven bij jongeren .......................................................................... 11

2 Methodologie ........................................................................................................................................ 13

2.1 Onderzoeksdesign ......................................................................................................................... 13

2.1.1 Kwalitatief of kwantitatief onderzoek ................................................................................... 13

2.1.2 Participanten en setting ........................................................................................................ 13

2.1.3 Demografische gegevens ...................................................................................................... 14

2.1.4 Geïnformeerde toestemming ................................................................................................ 15

2.2 Onderzoeksmethode ..................................................................................................................... 15

2.2.1 Keuze voor interviews ........................................................................................................... 15

2.2.2 Inhoud en structuur interviews ............................................................................................. 16

2.3 Onderzoeksprocedure ................................................................................................................... 17

2.3.1 Dataverzameling .................................................................................................................... 17

2.3.2 Data-analyse .......................................................................................................................... 18

2.4 Kwaliteitscriteria kwalitatief onderzoek ....................................................................................... 19

2.4.1 Betrouwbaarheid................................................................................................................... 19

2.4.2 Validiteit ................................................................................................................................ 20

3 Resultaten ............................................................................................................................................. 21

3.1 Materieel welbevinden ................................................................................................................. 21

Page 5: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

III

3.1.1 Geld ....................................................................................................................................... 21

3.1.2 Bezittingen ............................................................................................................................. 21

3.2 Interpersoonlijke relaties .............................................................................................................. 22

3.2.1 Familie ................................................................................................................................... 22

3.2.2 Vrienden ................................................................................................................................ 22

3.2.3 Hulpverleners ........................................................................................................................ 22

3.3 Emotioneel welbevinden............................................................................................................... 23

3.3.1 Omgaan met gevoelens ......................................................................................................... 23

3.3.2 Veiligheid en voorspelbaarheid ............................................................................................. 24

3.3.3 Zelfbeeld ................................................................................................................................ 24

3.4 Persoonlijke ontwikkeling ............................................................................................................. 24

3.4.1 Sociale vaardigheden ............................................................................................................ 24

3.4.2 Schoolse vaardigheden.......................................................................................................... 25

3.4.3 Sterktes en interesses ........................................................................................................... 25

3.5 Zelfbepaling ................................................................................................................................... 26

3.5.1 Keuzes maken, eigen doelstellingen en wensen nastreven .................................................. 26

3.5.2 Zelfstandigheid ...................................................................................................................... 26

3.6 Sociale inclusie .............................................................................................................................. 26

3.6.1 Aanvaarding........................................................................................................................... 26

3.6.2 Rollen ..................................................................................................................................... 27

3.6.3 Maatschappelijke activiteiten ............................................................................................... 27

3.7 Rechten ......................................................................................................................................... 27

3.7.1 Privacy ................................................................................................................................... 27

3.7.2 Rechtvaardigheid ................................................................................................................... 28

3.8 Fysiek welbevinden ....................................................................................................................... 28

3.8.1 Gezondheid ........................................................................................................................... 28

3.8.2 Fysieke beperkingen .............................................................................................................. 29

4 Discussie en conclusies .......................................................................................................................... 30

4.1 Discussie ........................................................................................................................................ 30

4.2 Implicaties voor de praktijk ........................................................................................................... 33

4.3 Beperkingen van dit onderzoek .................................................................................................... 33

4.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek ......................................................................................... 35

Referenties .................................................................................................................................................... 36

Page 6: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

IV

Bijlagen .......................................................................................................................................................... 43

Bijlage 1: Factoren, domeinen en indicatoren van kwaliteit van leven .................................................... 43

Bijlage 2: Geïnformeerde toestemming .................................................................................................... 44

Bijlage 3: Leidraad interview ..................................................................................................................... 46

Page 7: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

1

INLEIDING

Bij de invoering van de Integrale Jeugdhulp (IJH) in Vlaanderen werd de garantie van de basisrechten centraal

gezet door onder andere provisie, protectie en participatie te integreren (Swerts, Vanderplasschen, Van

Damme, & Lesseliers, 2017). Daarbij staat participatie voor de deelname aan het maatschappelijk leven

(Kosher, Ben-Arieh, & Hendelsman, 2016), maar ook voor het recht om zelf bepaalde handelingen uit te

voeren, zoals het recht op een eigen mening (Swerts et al., 2019). Jongeren moeten de kans krijgen hun

mening naar buiten te brengen en aan te geven wat voor hen belangrijk is (Kinderrechtencommissariaat,

2018), zodat dit mee kan worden genomen bij het maken van beslissingen (Ben-Arieh, 2008; Decuypere,

Ruyver, & Vander Laenen, 2010; Kinderrechtencommissariaat, 2018). Om hun situatie goed te begrijpen, is

het noodzakelijk dat de jongeren zelf deze informatie geven (Ben-Arieh, 2005).

Jongeren worden binnen de IJH centraal geplaatst, wat sinds de opmaak van het internationaal verdrag van

de rechten van het kind als steeds belangrijker werd gezien (Ben-Arieh, 2008; Decuypere et al., 2010;

Kinderrechtencommissariaat, 2018; Kosher et al., 2016). Daarnaast hebben recente evoluties ervoor gezorgd

dat jeugdzorginterventies hun legitimiteit verwerven en behouden wanneer er wetenschappelijk bewijs

bestaat dat deze weldegelijk positieve resultaten behalen (Knorth, 2005). In een tijd waarin men meer en

meer besparingen moet opleggen, is het steeds belangrijker dat het geld op een goede manier geïnvesteerd

wordt en dat de praktijken kosten-efficiënt zijn (Ben-Arieh, 2000). Bij het bekijken van het resultaat van de

interventies kan het concept kwaliteit van leven interessant zijn, aangezien dit zowel objectieve als subjectieve

kenmerken mee in rekening neemt. Zo kan het dienen als overkoepelende graadmeter voor te behalen

resultaten in onder andere de jeugdzorg (Knorth, 2005). Het concept wordt bekeken als evaluatief begrip dat

aangeeft of er een optimale integratie van de burger in de samenleving plaatsvindt, samen met een optimaal

gevoel van welbevinden van de persoon (Sorée, 2010). Zo is het instrument handig om te bekijken of een

bepaalde ingreep of beleid ook werkelijk invloed heeft op het verbeteren van de kwaliteit van iemands leven

en om voorstellen te doen aan het beleid over hoe dit nog beter kan. De informatie rond kwaliteit van leven

kan hiermee kracht geven om beslissingen te maken (Ben-Arieh, 2000; Eiser, Mohar, & Morse, 2001) om de

hulp beter aan te passen aan wat voor een bepaalde doelgroep het beste werkt (De Zutter & Vandevelde,

2012; Wallander, Schmitt, & Koot., 2001).

Zo werd het concept kwaliteit van leven doorheen de jaren zeer breed en uitvoerig onderzocht overheen

verschillende domeinen. Ondanks dat is er nog steeds geen consensus over de precieze definiëring van het

concept (De Kroon & Hodiamont, 2008; De Maeyer, Vanderplasschen, & Broekaert, 2009; Eiser et al., 2001;

Page 8: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

2

Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om

te werken met de acht domeinen vooropgesteld door Schalock (2010). En hoewel het onderzoek naar

kwaliteit van leven bij jongeren nog in zijn kinderschoenen staat (Casas, 2011; De Kroon & Hodiamont, 2008),

wordt het concept ook bij deze groep steeds bekender (Ben-Arieh, 2005; Eiser & Jenner, 2007; Wallander et

al., 2001). Adolescentie wordt namelijk gezien als een periode van overgang, waarbij de focus niet ligt op het

hier en nu, maar op de jongeren als ‘toekomstige volwassenen’ (Slot & van Aken, 2013). Kijken naar de

toekomst is noodzakelijk, maar het bekijken van het huidige welzijn van deze jongeren is even noodzakelijk.

Zo kunnen we jongeren bekijken als leden van de maatschappij, in plaats van hen enkel te zien als ‘toekomstig

potentieel’ (Ben-Arieh, 2005). Onderzoek rond kwaliteit van leven bij jongeren wordt zowel kwantitatief als

kwalitatief uitgevoerd, maar geven onderzoekers aan dat er een tekort is aan kwalitatief onderzoek (Casas,

2016). Zo wordt er bij bestaand onderzoek in mindere mate bevraagd wat het concept concreet voor jongeren

persoonlijk inhoudt, wat belangrijk is aangezien de relatieve waarde en mate van belangrijkheid individueel

en cultureel verschilt (Van Hecke et al., 2018). Het is daarnaast nuttig om samen met jongeren te bekijken

waar zich hiaten bevinden tussen hun noden en de huidige situatie, rekening houdend met hun eigen sterktes

en zwaktes. Dit is zeer waardevol om op verder te werken met zicht op toekomstige ondersteuning op maat

van jongeren (Van Hove, 2012). Daarom is het van groot belang om de jongere als actieve participant te

betrekken in onderzoek, waardoor hun eigen visie meegenomen wordt (Ben-Arieh, 2005; Casas, 2011; Eiser

et al., 2001; Sorée, 2010).

Bovenstaande toont de waarde aan van onderzoek naar de percepties op het concept kwaliteit van leven van

jongeren tussen 12 en 18 jaar in begeleiding binnen een Organisatie voor Bijzondere Jeugdzorg (OVBJ).

Volgende onderzoeksvragen komen hierbij naar voor:

Wat houdt het concept ‘kwaliteit van leven’ in volgens jongeren tussen de 12 en 18 jaar in begeleiding bij

een OBVJ? Welke invulling geven deze jongeren aan de domeinen van Schalock?

Om op deze onderzoekvragen een antwoord te kunnen bieden, bevat deze masterproef vier hoofdstukken.

Het eerste hoofdstuk omvat de literatuurstudie. Hierin worden de concepten Integrale Jeugdhulpverlening in

Vlaanderen en Kwaliteit van Leven uitvoerig besproken.

In hoofdstuk twee wordt dieper ingegaan op de methodologie van dit onderzoek. In dit deel worden de

participanten en de setting van het onderzoek besproken en de inclusie- en exclusiecriteria duidelijk

benoemd en beargumenteerd. Dit werd ook gedaan met het gekozen instrument en de gevolgde procedure,

waaronder de dataverzameling en data-analyse aan bod komen. Tenslotte worden de kwaliteitscriteria

betrouwbaarheid en validiteit besproken.

Page 9: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

3

Het derde hoofdstuk omvat de resultaten van het onderzoek, die besproken worden volgens de acht

domeinen van kwaliteit van leven volgens Schalock. De resultaten worden geïllustreerd aan de hand van

quotes vanuit de afgenomen interviews.

Er wordt afgesloten met het vierde hoofdstuk, waarin de discussie, implicaties voor de praktijk en beperkingen

van het onderzoek aan bod komen. Er worden bijkomend een aantal suggesties voor verder onderzoek

beschreven.

Page 10: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

4

1 LITERATUURSTUDIE

1.1 Integrale Jeugdhulpverlening Vlaanderen

De integrale jeugdhulp (IJH) zet in op preventie van en tegemoetkoming aan sociale problemen via de

opvoeding (Roose, De Vos, & Bouverne-De Bie, 2012). Met het decreet van 2013 ging de IJH een belangrijke

nieuwe fase in, waarbij een duidelijke visie werd vooropgesteld op hoe de IJH uiteindelijk gestructureerd

moet worden en hoe dit moet werken (Voets & Verhoest, 2014). Hier was het belang van minderjarigen de

belangrijkste drijfveer (De Smet & D’oosterlinck, 2016).

1.1.1 Rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp

Rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (RTJ) wordt ingeschakeld voor een jongere die een probleem

ondervindt en samen met zijn netwerk niet meteen een oplossing vindt. Deze jongere moet op dat moment

makkelijk terecht kunnen in de jeugdhulp. De eerste vorm van RTJ is hulp waarbij zowel jongeren als ouders

terecht kunnen bij de brede instap van Kind en Gezin (K&G), Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB), Centra

voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) en de Jongerenadviescentra (JAC) (De Ganck & Schouppe, z.d.;

Jongerenwelzijn, 2018d). Wanneer blijkt dat er meer hulp nodig is, wordt er beroep gedaan op het Centrum

voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG), Dienst Ondersteuningsplan (Informatie Vlaanderen, 2018) en

Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG) (Jongerenwelzijn, 2018d).

Niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (NRTJ) is te bereiken via de intersectorale toegangspoort (ITP)

(Informatie Vlaanderen, 2018; Jongerenwelzijn, 2018d; Swerts et al., 2017). Deze ITP is cruciaal voor een gelijke

en gestandaardiseerde behandeling van hulpvragen (Voets & Verhoest, 2014). Door de ITP is het mogelijk

om de werking eenvormig en transparant te maken, waarbij men hulp uit verschillende sectoren kan

combineren. Alle aanvragen voor hulpverlening passeren hier, waardoor ze een goed zicht hebben op de

vraag en het aanbod in de jeugdhulp (Jongerenwelzijn, 2018a). De ITP regelt de toegang tot langdurige,

intensieve en gespecialiseerde soorten van jeugdhulpverlening. Bij deze hulpverlening is een toelating van

een gemandateerde voorziening nodig (Informatie Vlaanderen, 2018).

Het onderscheid tussen RTJ en NRTJ is zeer belangrijk in de jeugdhulpverlening (Jongerenwelzijn, 2018d).

Deze heeft als doel een aanbodverschuiving van NRTJ naar RTJ te bereiken en om te bepalen wat het bereik

is van de ITP (Voets & Verhoest, 2014). Deze aanbodverschuiving is belangrijk omwille van de principes van

het bekrachtigen van ambulante hulp en het zo lang mogelijk uitstellen van zware, ingrijpende hulp (De

Page 11: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

5

Koster, 2007). Ze verschillen van elkaar in termen van intensiteit, duur en frequentie (De Ganck & Schouppe,

z.d.).

1.1.2 Ondersteuning vanuit de Integrale Jeugdhulpverlening Vlaanderen

Er zijn zes sectoren betrokken binnen de IJH Vlaanderen. Als eerste is er het Agentschap Jongerenwelzijn. Zij

staan in voor de erkenning, subsidiëring en aansturing van de voorzieningen die hieronder vallen (vzw

Steunpunt Jeugdhulp, 2016). Jongeren en ouders komen hierin terecht wanneer er sprake is van een ‘situatie

van verontrusting’ (VOS). Dit is een situatie waarbij de ontwikkelingskansen van de minderjarige bedreigd

worden en/of de integriteit van de minderjarige of gezinsleden wordt aangetast. Op dat moment kunnen er

interventies plaatsvinden, verantwoord vanuit een ‘maatschappelijke noodzaak’. Daarnaast komt het

Agentschap Jongerenwelzijn ook tussen bij jongeren die een ‘als misdrijf omschreven feit’ (MOF) hebben

gepleegd. Naast het Agentschap Jongerenwelzijn zijn er nog andere sectoren: Centra Algemeen Welzijnswerk

(CAW), Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG), Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB), Kind en

Gezin en het Vlaams Agentschap voor Personen met het Handicap (VAPH) (Jongerenwelzijn, 2018c).

Het hulpaanbod van de sector Agentschap Jongerenwelzijn verloopt volgens twee pijlers: de private

voorzieningen (waaronder de Organisaties voor Bijzondere Jeugdzorg) en de publieke jeugdinstellingen

(waaronder gemeenschapsinstellingen) (Swerts et al., 2017).

1.1.3 Het modulair kader

Het modulair ingericht kader houdt de uitbouw van een zorgaanbod in door jeugdhulporganisaties die,

afhankelijk van de noden van de minderjarige en diens context, flexibel uiteenlopende modules aanbieden

(Swerts et al., 2017). Door de classificering van het hulpaanbod in typemodules kan het aanbod uit

verschillende sectoren aaneengeschakeld worden tot een vraaggericht aanbod (Voets & Verhoest, 2014). Dit

ontstond vanuit het Experimenteel Modulair Kader dat vanaf 1 januari 2013 operationeel werd. Met dit kader

werd het private aanbod van de sector Agentschap Jongerenwelzijn volledig hertekend. Aangezien dit

ingrijpende wijzigingen met zich meebracht, werd het eerst ingevoerd als experiment dat grondig opgevolgd,

geëvalueerd en bijgestuurd werd. Hierdoor werd een draagvlak gecreëerd om het implementeren van het

kader op een goede en duurzame manier te volbrengen (Jongerenwelzijn, 2018b).

Dit modulair kader omvat uiteindelijk een aantal typemodules die samengevat kunnen worden in zes

groepen:

Page 12: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

6

De eerste groep is de module ‘contextbegeleiding’ (CB) (Jongerenwelzijn, 2018b; Swerts et al, 2017;

Vlaanderen, 2019). Deze typemodule moet zorgen voor een breedsporige ondersteuning van de minderjarige

en alle relevante betrokkenen uit zijn/haar gezins- en opvoedingsmilieu en andere belangrijke

levensdomeinen (Jongerenwelzijn, 2018e), steeds gekoppeld aan hulpverleningsdoelen (Vlaanderen, 2019).

Als tweede is er de module ‘contextbegeleiding in functie van autonoom wonen’. De derde module is de

module ’verblijf’, wat gezinsondersteunend of -vervangend kan ingevuld worden (Jongerenwelzijn, 2018b;

Swerts et al., 2017). Deze module moet steeds een aangepaste woon- en leefomgeving onder toezicht en

begeleiding van een hulpverlener voorzien (Jongerenwelzijn, 2018e). Als vierde is er de module ‘kortdurend

(crisis)verblijf’. De vijfde module is de module ‘dagbegeleiding in groep’ (Jongerenwelzijn, 2018b; Swerts et

al., 2017). Hierbij moet er een breedsporige ondersteuning van de minderjarigen voorzien worden tijdens een

bepaald deel van de dag in een aangepaste woonomgeving (Jongerenwelzijn, 2018e). De dagbegeleiding is

hierbij niet school-vervangend, maar steeds naschools en ondersteunend waarbij onder andere

schoolbegeleiding, training en groepswerking aan bod komen (Vlaanderen, 2019). De zesde is de module

‘ondersteunende begeleiding’, waaronder de pedagogische projectvormen, time out, ontheming en andere

(Jongerenwelzijn, 2018b; Swerts et al., 2017; Vlaanderen, 2019). Deze module voorziet breedsporige

ondersteuning gericht op specifieke problematieken waarmee de minderjarige en zijn context te maken

krijgen tijdens een lopend hulpverleningstraject (Jongerenwelzijn, 2018e). Het doel hiervan is om breuken in

dit traject te vermijden (Vlaanderen, 2019).

1.1.4 Organisaties voor Bijzondere Jeugdzorg

De OVBJ, waarin erkende typemodules aangeboden worden, vormen de onderzoeksplaats van dit onderzoek.

Elke OVBJ heeft een erkenning voor de module ‘contextbegeleiding’ en organiseert het aanbod daarnaast op

basis van één of meerdere extra typemodules. De ondersteuning die ze bieden is gericht naar kinderen en

jongeren van 0 tot 18 jaar en hun gezinnen. De ondersteuning gebeurt residentieel, ambulant of mobiel

(Vlaanderen, 2019). Het is mogelijk om verdere hulp te verlenen aan jongeren tot 20 of 21 jaar, wanneer

bepaalde voorwaarden vervuld zijn (Jeugdrecht, 2019).

De laatste cijfers over deze organisaties dateren van 2017. De totale begeleidingscapaciteit van alle OVBJ die

RTJ aanboden was 7044 kinderen en jongeren, waarvan de gemiddelde bezetting 93% was. De OVBJ

vertegenwoordigen ongeveer 55% van alle door Jongerenwelzijn erkende en vergunde organisaties.

Daarnaast zijn er ook dossiers met NRTJ, die al dan niet gecombineerd worden met RTJ. In 2017 waren er

2028 dossiers binnen de OVBJ met minstens 1 niet-rechtstreeks toegankelijke module voor 1957 kinderen en

jongeren, waarvan de meesten (64%) tussen de 12 en 17 jaar zijn bij instroom (Vlaanderen, 2019).

Page 13: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

7

1.2 Kwaliteit van Leven

Voor het concept ‘quality of life’ worden verschillende namen gebruikt, zoals kwaliteit van bestaan, kwaliteit

van leven, het goede leven, welzijn, ‘life satisfaction’ en meer. In dit onderzoek wordt de benaming ‘kwaliteit

van leven’ gebruikt. Aangezien dit een veelbesproken concept is, wordt allereerst kort de historiek ervan

behandeld. Hierna komen de definitie en operationalisering ervan aan bod, waarna er dieper wordt ingegaan

op kwaliteit van leven specifiek bij jongeren binnen de jeugdzorg en het meten van het concept bij jongeren.

1.2.1 Historiek

Doorheen de geschiedenis is er veel gediscussieerd over ‘het goede leven’. Ook over het concept kwaliteit

van leven werd al vroeg nagedacht, zoals bijvoorbeeld in de tijd van Socrates (Rapley, 2003). Sinds midden

vorige eeuw werd het concept betrokken in verschillende discussies binnen het publieke leven en de sociale

wetenschappen van de westerse maatschappij en cultuur (Jochemsens, 2006). In 1943, na de Tweede

Wereldoorlog, werd de term ‘Quality of Life’ voor het eerst gebruikt om de impact van materieel welzijn op

het leven van mensen te beschrijven, ten gevolge van de economische welvaart en verbeterde

levensstandaard. Deze materialistische benadering had geen aandacht voor het subjectief welbevinden van

een individu (Cummins, Lau, & Stokes, 2004).

In de jaren ‘60 werd de exclusieve focus op het materieel welbevinden in vraag gesteld en ontstond een

uitbreiding van de conceptualisering van het concept, waarnaar vaak gerefereerd wordt als de ‘sociale

indicatoren beweging’ (Rapley, 2003). Deze beweging wordt algemeen gezien als de oorspronkelijke

bakermat voor onderzoek naar welzijn (Ben-Arieh, 2008; Casas, 2011). Sociale indicatoren worden initieel

gedefinieerd als vormen van bewijs die het ons mogelijk maken om zicht te krijgen op waar we staan en

naartoe gaan, met respect voor onze waarden en doelstellingen, en om specifieke programma’s en hun

impact te evalueren (Casas, 2011). Ze behoren dus objectief te zijn, waar kritiek op komt (De Smet &

D’oosterlinck, 2016). Onderzoekers waren ervan overtuigd dat ze met het achterhalen van sociale indicatoren

een manier hadden gevonden om de condities van verschillende groepen in de samenleving te monitoren,

zoals ook van kinderen en families. Door deze indicatoren vaak te meten, ziet men veranderingen en trends

verschijnen en verdwijnen over tijd. De richting van deze veranderingen geven informatie over welke

beslissingen en acties er hierbij nodig kunnen zijn. Zo kunnen deze indicatoren helpen om de manier waarop

we denken over belangrijke problemen in onze persoonlijke levens en het leven in de gemeenschap te

vormen en is het een belangrijk instrument voor beleidsmakers om het welzijn van de mensen in ‘hun’

samenleving te helpen verbeteren (Ben-Arieh, 2008).

Page 14: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

8

Hierna kwam ook de ‘Child Indicators Movement’ op de voorgrond, aangezien kinderen worden gezien als

een aparte groep in de populatie die een apart beleid verdient (Ben-Arieh, 2000). Deze beweging is

voortgekomen uit drie normatieve veranderingen: de kinderrechten, de nieuwe sociologie van de kindertijd

als een fase op zichzelf en ecologische theorieën van de ontwikkeling van een kind. Hiernaast gaven ook drie

methodologische problemen bestaansrecht aan deze beweging: het grotere belang dat wordt gegeven aan

het subjectieve perspectief, het kind als onderwerp van observatie en het bredere gebruik van administratieve

data en zijn groeiende variëteit. Ze bekijken kinderen binnen hun eigen context en ontwikkeling, waarin ze

gezien worden als actieve en volwaardige participanten met een belangrijke mening (Ben-Arieh, 2008). Dit

laatste werd in het verleden vaak verwaarloosd (Vander Laenen, 2009).

Zo ook binnen de Orthopedagogiek werd het concept kwaliteit van leven doorheen de tijd steeds

belangrijker. Vanaf de jaren ’60 tot begin jaren ’90 werd de Orthopedagogiek hoofdzakelijk bepaald door het

ideeëngoed rond ‘normalisatie’, een paradigma dat twee stromingen inhoudt. De Scandinavische stroming

stelt dat iedereen het recht heeft om zijn leven zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij dat van elke andere

burger (Van Hove, 2012). De stroming uit de VS focust op het kunnen volbrengen van de cultureel

gewaardeerde rollen in een samenleving en het beperken van discriminatie (Wolfensberger, 1972). Vanaf de

jaren ’80 ontstond kritiek. Normalisatie werd gezien als een ‘ontkenning van de zijnswijze’. De gedachten van

normalisatie bleken geen wondermiddel te zijn, aangezien de maatschappij niet zomaar plaats leek te maken

voor de ‘onderdrukte’ groep mensen. In plaats van de waarden en normen van één groep op een andere

groep op te dringen, werd gewerkt naar integratie en aanvaarding. Zo sprak Van Gennep in ons taalgebied

rond de jaren ‘90 voor het eerst over ‘Kwaliteit van Bestaan’ als vervanging van ‘normalisatie’. De grootste

verandering hierbij ligt in het communicatieve aspect: de relatie met de cliënt wordt nu de centrale factor in

de begeleiding (Van Hove, 2012).

1.2.2 Definitie en operationalisering

Antaki en Rapley maakten in 1996 een overzicht van de geschreven literatuur rond het concept kwaliteit van

leven en identificeerden meer dan 2500 artikelen in de voorgaande drie jaren. De wetenschappelijke invulling

en validering gebeurt daarbij meestal los van elkaar en de disciplines verwijzen zo goed als nooit naar elkaar

(Rapley, 2003). Ook Schalock probeerde een overzicht te geven van de verschillende definities en concepten

die het concept proberen vatten (Felce & Perry, 1995). Er is dus duidelijk een discussie naar de universaliteit

van het construct aan de gang (Hogent, 2018) en er is nog steeds geen consensus bekomen over een

eenduidige definitie van het concept of over de manier waarop dit het best gemeten wordt (De Kroon &

Hodiamont, 2008; De Maeyer et al., 2009; Eiser et al., 2001; Harder, 2007; Moons et al., 2006). Toch wordt

Page 15: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

9

kwaliteit van leven in de literatuur steeds meer gebruikt als een wetenschappelijk concept voor een zeer wijde

range van doelgroepen en populaties. Ondanks de aanhoudende discussie rond de invulling, is er al een

brede gemeenschappelijke basis (Felce, 2007), aangezien het wordt gezien als een kans op het gebruik van

een gemeenschappelijke taal binnen en tussen verschillende disciplines. Daarnaast is uit onderzoek gebleken

dat de manier waarop kwaliteit van leven geconceptualiseerd en geoperationaliseerd wordt vrij gelijkaardig

is op bepaalde vlakken overheen verschillende disciplines (Van Hecke et al., 2018). De conceptuele

inconsistenties die er wel zijn, zijn gedeeltelijk het gevolg van verschillende opvattingen over ‘het goede

leven’ (Vandevelde et al., 2017).

Schalock en Verdugo ontwikkelden in 2002 een theoretisch model dat zich richt op een kader met

verschillende elementen: de acht domeinen die het concept kwaliteit van leven weergeven, die verder worden

uitgewerkt in indicatoren die de domeinspecifieke percepties, gedragingen of condities van het welbevinden

van een persoon weergeven (Buntinx & Schalock, 2010; De Smet & D’oosterlinck, 2016; Van Hecke et al.,

2018). Recent definieerde Schalock (2016) het concept kwaliteit van leven als ‘‘a multidimensional

phenomenon composed of core domains that constitute personal well-being. These domains are influenced

by personal characteristics and environmental factors. One’s QoL is the product of these factors and can be

impacted positively through quality enhancement strategies that encompass developing personal talents,

maximizing personal involvement, providing individualized supports, and facilitating personal growth

opportunities’’ (Schalock, Verdugo, Gomez, & Reinders, 2016, p. 4-5). Het model dat vooropgesteld wordt

door Schalock kan zo omschreven worden als een multidimensionele, ecologische, holistisch georiënteerde

person-centered benadering (Moonen & Van Hove, 2009).

Multidimensionaliteit is een centraal begrip in het model van Schalock, wat de essentiële dimensies van een

individuele levenssituatie omvat. Deze dimensies worden beïnvloed door omgevingsfactoren en persoonlijke

karakteristieken en worden gebruikt in functie van het verbeteren en evalueren van persoonlijke doelen

(Buntinx & Schalock, 2010). Kwaliteit van leven wordt daarmee gezien als een aanduiding van welzijn, breder

dan welvaart of bezit, dat ook het spirituele, relationele en esthetische omvat en zo de sociaaleconomische

én -culturele condities van het leven combineert (Jochemsens, 2006). Het wordt gezien als allesomvattend

en slaat dus op alle aspecten van het leven. Deze basisdomeinen zouden universeel gelden en gelijk zijn voor

iedereen, maar variëren individueel in relatieve waarde en belang (Van Hecke et al., 2018). De acht domeinen

uit het model van Schalock worden ingedeeld in drie factoren. De indicatoren van de domeinen zijn de

percepties, gedragingen en condities gerelateerd aan kwaliteit van leven. Hun meting resulteert uiteindelijk

Page 16: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

10

in de persoonlijke uitkomsten en zijn cultuursensitief (Schalock et al., 2016). Deze factoren, domeinen en

indicatoren worden weergegeven in bijlage 1.

De subjectiviteit van het concept komt terug in de visie van Schalock rond de bepaling van kwaliteit van leven

van een persoon door het bekijken van de aard en omvang van interacties met andere mensen. Het wordt

gezien als het resultaat van de mate waarin basale behoeften en wensen van een persoon worden

gerealiseerd en de manier waarop verantwoordelijkheden vorm worden gegeven. Hierdoor wordt het gezien

als een kwestie van individuele perceptie en evaluatie (Sorée, 2010), waarbij de focus altijd gelegd moet

worden op het individu (Casas, 2011; Eiser et al., 2001; Van Hove, 2012) en het persoonlijke welbevinden.

Deze worden onder andere bepaald door spelende waarden en normen. Het concept kwaliteit van leven

wordt zo gezien als een ‘sensitizing concept’, dit wil zeggen als geen vastliggend, maar eerder een

richtinggevend concept (Van Hove, 2012), waarbij de persoon zijn subjectieve ervaringen en gevoelens de

belangrijkste focus zijn (De Kroon & Hodiamont, 2008; De Maeyer et al., 2009; van Loon, 2006). Gezien de

nadruk op subjectiviteit gaat de voorkeur uit naar het, zoveel als mogelijk, gebruiken van de mening van de

persoon waarover het onderzoek gaat (De Kroon & Hodiamont, 2008), waardoor cliënten zelf actieve

participanten worden in hun zoektocht naar ondersteuning op maat.

Subjectiviteit wordt niet door iedereen gezien als een vaste eigenschap van het concept, zo loopt hiernaast

ook een objectieve benadering waarbij de zoektocht naar objectief meetbare omstandigheden en het

objectief meten van levenskwaliteit centraal staan (Van Hove, 2012). Deze laatste aanpak is nuttig voor het

bestuderen van het concept voor een populatie, maar minder wanneer de kwaliteit van leven van een individu

van belang is (De Maeyer et al., 2009).

1.2.3 Kwaliteit van leven en jongeren in de jeugdzorg

De studies rond kwaliteit van leven spitsen zich vooral toe op volwassenen, bij de ‘algemene’ populatie of in

de geneeskunde (Harder, 2007), maar veel minder op kinderen en jongeren (Casas, 2011; De Kroon &

Hodiamont, 2008). Toch is er een toenemende interesse voor onderzoek rond kwaliteit van leven binnen deze

groep (Ben-Arieh, 2005; Eiser & Jenner, 2007; Wallander et al., 2001). Daarnaast is het concept nog zeer weinig

gebruikt binnen de jeugdzorg (Harder, 2007). Wanneer het wel over jongeren gaat, onderzoekt men vooral

zaken over jongeren in plaats van samen met jongeren. Op dat laatste ligt de laatste jaren toch steeds meer

de focus. Dit omdat blijkt dat, vooral tijdens de adolescentie, ouders het subjectieve gevoel van hun kinderen

niet representeren. We mogen kwaliteit van leven van jongeren dus niet verwarren met de mening van

volwassenen hierop. Deze zijn beide belangrijk, maar wel twee compleet verschillende zaken (Ben-Arieh,

2005; Casas, 2011). De resultaten uit voorgaande onderzoeken naar kwaliteit van leven van jongeren in de

Page 17: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

11

jeugdzorg kunnen een initieel beeld geven over wat deze jongeren echt belangrijk vinden in hun leven,

waardoor het een voorspeller kan zijn voor de indicatoren die jongeren zouden aangeven voor het

beschrijven van hun goede kwaliteit van leven. De voorgaande onderzoeken gaan hierbij uit van bepaalde

vaststaande thema’s en indicatoren en bekijken hoe belangrijk jongeren dit vinden, maar geven weinig ruimte

aan de jongeren om zelf aan te geven hoe ze deze thema’s invullen, begrijpen of vormgeven. Ze focussen zo

enkel op een klein stukje van het geheel, waardoor belangrijke zaken vergeten worden (Ben-Arieh, 2000).

1.2.4 Meten van kwaliteit van leven bij jongeren

Kwaliteit van leven wordt steeds meer gemeten om drie redenen: monitoring en verslaggeving, verbeteren

van de kwaliteit en onderzoek (Schalock et al., 2018). We mogen bij het meten van kwaliteit van leven van

jongeren nooit hun rol als actieve participant aan de kant schuiven (Ben-Arieh, 2005). Bij het nagaan van de

kwaliteit van leven van iemand, moeten we ons bewust zijn van het feit dat we ons bewegen op een dunne

grens tussen ‘een dialoog’ en ‘een interview op basis van een checklist’ (Van Hove, 2012). Daarnaast moeten

de resultaten altijd omzichtig bekeken worden omdat een bepaalde houding van een persoon varieert in tijd

naargelang opgedane ervaringen (Allison, Locker, & Feine, 1997; Eiser & Jenny 2007; Van Hecke et al., 2018).

Het resultaat is gevormd naargelang persoonlijke eigenschappen zoals vermogen tot aanpassing, coping,

optimisme, zelfcontrole, zelfbeeld (Allison et al., 1997), bereiken van persoonlijke doelen en gemaakte

vergelijkingen met de opgelegde standaarden. Maar ook eventuele moeilijkheden in de context kunnen de

inschatting van kwaliteit van leven kleuren (Casas, 2011), zoals bijvoorbeeld de financiële situatie en

uithuisplaatsingen (Swerts, 2013).

Er is nog geen instrument ontwikkeld voor het kwantitatief meten van kwaliteit van leven van jongeren in de

jeugdhulp (Swerts, 2013). Wel zijn er instrumenten ontwikkeld voor het meten van kwaliteit van leven bij

jongeren in het algemeen, zoals onder andere de Personal Outcomes Scale for Children and adolescents, de

Child Health Questionnaire (Nederlands Jeugdinstituut, 2019a), Youth Quality of Life Instrument (Nederlands

Jeugdinstituut, 2019b), de Pediatric Quality of Life Inventory (De Kroon & Hodiamont, 2008), de KIDSCREEN

en de pilootversie van de POS-Y (Moonen & Van Hove, 2009). Deze instrumenten werden geselecteerd op

basis van de leeftijd van de doelgroep van dit onderzoek. Een aantal kenmerken zijn weergegeven in tabel 1.

De kwaliteit van deze instrumenten staat nog onvoldoende vast. De keuze voor een bepaald instrument hangt

meestal vast aan de keuze die men maakt uit de verschillende definities van het concept (De Kroon &

Hodiamont, 2008).

Page 18: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

12

Instrument Leeftijd Domeinen/subschalen

Personal Outcomes

Scale for Children and

adolescents

Tussen 6 en 18 jaar Fysiek welbevinden, emotioneel welbevinden, materieel

welbevinden, zelfbepaling, persoonlijke ontwikkeling,

sociale inclusie, interpersoonlijke relaties, rechten

Child Health

Questionnaire

5 tot en met 18 jaar Algemene gezondheid, fysiek functioneren, beperkingen

in schoolwerk en activiteiten met vrienden, gedrag,

mentale gezondheid, emotionele of tijdsimpact op de

ouder, familiecohesie, gezondheidsverandering,

lichaamspijn of ongemak, zelfvertrouwen, en beperkingen

in gezinsactiviteiten

Youth Quality of Life

Instrument

11 tot 18 jaar Hoe de jongeren over zichzelf denken, hun sociale relaties,

hun cultuur en gemeenschap, hun algemene kwaliteit van

leven

Pediatric Quality of Life

Inventory

8 tot 12 jaar en 13 tot 18

jaar

Fysiek, emotioneel, sociaal en schools functioneren

KIDSCREEN Tussen 8 en 18 jaar Psychologisch functioneren, emoties, sociale aanvaarding,

sociale ondersteuning, zelfbeeld, school, relatie met

ouders, autonomie, fysiek en financieel welbevinden

Pilootversie POS-Y 13 tot en met 21 jaar Fysiek welbevinden, emotioneel welbevinden, materieel

welbevinden, zelfbepaling, persoonlijke ontwikkeling,

sociale inclusie, interpersoonlijke relaties, rechten

Tabel 1: Kenmerken van instrumenten voor het meten van kwaliteit van leven bij jongeren

Page 19: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

13

2 METHODOLOGIE

In dit deel wordt stilgestaan bij de manier waarop dit onderzoek tot stand kwam en verliep.

Hierbij wordt gekeken naar het onderzoeksdesign, waarbij de keuze voor kwalitatief onderzoek, de

afbakening van de participanten en de setting besproken worden. Bijkomend worden de demografische

gegevens en de inhoud van de geïnformeerde toestemming toegelicht.

Daarna wordt dieper ingegaan op de onderzoeksmethode, waarbij de keuze voor interviews als

onderzoeksinstrument beargumenteerd wordt en de inhoud en structuur van deze interviews samen met de

keuze voor de het theoretische model rond kwaliteit van leven van Schalock (2010) wordt toegelicht.

Vervolgens komt de gevolgde onderzoeksprocedure aan bod. Hierbij wordt de manier van dataverzameling

overlopen. Daarna wordt ook de manier van data-analyse geschetst, waarbij de wijze van het opnemen van

de interviews en het maken van transcripties ervan besproken worden, alsook de thematische analyse volgens

de richtlijnen van Braun & Clarke (2013) met behulp van Nvivo. Tenslotte wordt de terugkoppeling van de

resultaten naar de participanten besproken.

Het laatste deel behandelt de mate waarin dit onderzoek voldoet aan kwaliteitscriteria voor kwalitatief

onderzoek.

2.1 Onderzoeksdesign

2.1.1 Kwalitatief of kwantitatief onderzoek

Voor de start van het onderzoek was de keuze tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek noodzakelijk.

Aangezien de situationele en subjectieve beleving en mening van jongeren van belang is in dit onderzoek

(De Maeyer et al., 2011), en hiervoor woorden worden gebruikt als data, komt kwalitatief onderzoek het meest

in aanmerking (Braun & Clarke, 2013). Het laat toe om binnen te komen in de natuurlijke omgeving van de

participanten, waar de onderzoeksonderwerpen te vinden zijn (De Fever, 2012), waardoor er meer zicht komt

op belangrijke onderwerpen gerelateerd aan het leven van de jongeren (Casas, 2016). Daarnaast lijken er

geen tegenargumenten te zijn voor kwalitatief onderzoek bij deze doelgroep. Zo wees onderzoek aan dat

kwalitatief onderzoek ook bij adolescenten met gedrags- en emotionele stoornissen mogelijk is (Vander

Laenen, 2009). Voorafgaand aan de start van dit kwalitatief onderzoek was een literatuurstudie noodzakelijk

om het kader rond kwaliteit van leven en de integrale jeugdhulpverlening te vatten.

2.1.2 Participanten en setting

De participanten in dit onderzoek worden samengevat onder ‘jongeren tussen 12 en 18 jaar in begeleiding

binnen een Organisatie voor Bijzondere Jeugdzorg (OVBJ)’.

Page 20: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

14

Deze leeftijdsperiode werd gekozen omdat de periode tussen 12 tot 18 jaar gezien wordt als een

transitieperiode naar volwassenheid. Daarnaast wordt de drempel van 12 jaar vanuit het Decreet

Rechtspositie Minderjarigen (DRM) naar voor geschoven als belangrijk. Artikel 4 van het DRM behandelt de

bekwaamheid van de minderjarige en stelt dat minderjarigen, ongeacht de leeftijd, bekwaam zijn om de

rechten uit het decreet zelfstandig uit te voeren. Dit met uitzondering van drie rechten waarbij de leeftijd van

12 jaar of ouder wordt vooropgesteld: het recht op instemming met buitengerechtelijke jeugdhulp, het recht

om niet gescheiden te worden van ouders en het recht op toegang tot het dossier. Deze rechten worden

vanaf 12 jaar door de jongere op zelfstandige wijze uitgevoerd als hij in staat is te oordelen wat in zijn belang

is op een redelijke manier, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit (Desmet & Put, 2011; WVG

Vlaanderen, 2018). De legale grens naar volwassenheid in het Kinderrechtenverdrag ligt op 18 jaar

(Kinderrechtencommissariaat, 2018) en ook de wettelijke meerderjarigheid sinds 1990 start op 18 jaar (UCM,

2018).

Daarnaast dienen de jongeren die betrokken worden bij dit onderzoek begeleiding te krijgen binnen een

typemodule binnen een OVBJ. Deze keuze werd gemaakt omdat er binnen jeugdzorg rond kwaliteit van leven

nog zo goed als geen onderzoek gevoerd werd (Harder, 2007).

2.1.3 Demografische gegevens

Van de deelnemende jongeren werden een aantal demografische gegevens verzameld, zoals geslacht, leeftijd

en de typemodule waarbij ze in begeleiding waren. Er namen tien jongens en tien meisjes deel aan het

onderzoek. Hiervan waren er twee jongeren 12 jaar, drie jongeren 13 jaar, zeven jongeren 14 jaar, twee

jongeren 15 jaar, drie jongeren 16 jaar, twee jongeren 17 jaar en één jongere 18 jaar. Van de twintig

geïnterviewde jongeren kregen twee jongeren begeleiding binnen de module ‘contextbegeleiding in functie

van autonoom wonen’, dertien jongeren kregen begeleiding binnen de module ‘verblijf’ in combinatie met

de module ‘contextbegeleiding’ en vijf jongeren kregen begeleiding binnen de module ‘dagbegeleiding in

groep’ in combinatie met de module ‘contextbegeleiding’. Er participeerden geen jongeren die begeleiding

kregen uit enkel de module ‘contextbegeleiding’, de module ‘kortdurend (crisis)verblijf’ of de module

‘ondersteunende begeleiding’. Bij de module ‘kortdurend (crisis)verblijf’ werd hiervoor specifiek gekozen,

aangezien het door de zodanig snelle wisseling moeilijk was om een moment voor het interview vast te

leggen.

Bij het opnemen van de demografische gegevens van de jongeren werd de optie aangereikt om na afloop

van het onderzoek de resultaten naar hen terug te koppelen, gepland in juni 2019. Vijftien van de twintig

Page 21: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

15

deelnemende jongeren gaven aan de resultaten van het onderzoek te willen ontvangen, samen met drie van

de zes deelnemende OVBJ. Daarnaast vroeg een OVBJ naar de mogelijkheid tot het delen van de resultaten

zonder deelname van jongeren, aangezien zij reageerden nadat er twintig participanten gevonden werden.

2.1.4 Geïnformeerde toestemming

Voor de aanvang van de dataverzameling werd een geïnformeerde toestemming (zie bijlage 2) voorgelegd

die de deelnemers op voorhand voorzag van relevante onderzoeksinformatie en op basis daarvan

toestemming vroeg voor hun deelname (Baarda et al., 2013). Deze bevatte het doel van de studie, de garantie

op anonimiteit, de gegevens van de onderzoeker, de vermelding dat participatie volledig vrijwillig en zonder

enige vergoeding is en dat de deelname op elk moment kan stoppen. De anonimiteit is een belangrijke

voorwaarde bij kwalitatief onderzoek met een kwetsbare doelgroep (Vander Laenen, 2009). Wegens de

minderjarigheid van de participanten was ook ouderlijke toestemming een randvoorwaarde voor een

deelname (Van Hove, 2014), wat bij niet alle jongeren in begeleiding binnen de module ‘verblijf’ mogelijk

was. Een oplossing werd geboden door de toestemming te laten ondertekenen door een belangrijke

vertrouwenspersoon uit de nabije context van de jongere, zoals hun individuele begeleider, hun

contextbegeleider of andere persoon uit hun netwerk. Het was hierbij zeer belangrijk dat de jongeren zelf

actief toestemming gaven en op de hoogte waren van hun rechten. Om hieraan tegenmoet te komen, werd

de geïnformeerde toestemming nogmaals duidelijk met de jongere overlopen vlak voor het interview, zodat

deze nog persoonlijk vragen kon stellen aan de onderzoeker.

2.2 Onderzoeksmethode

2.2.1 Keuze voor interviews

Bij dit onderzoek werd er gekozen voor het afnemen van interviews voor het verzamelen van de nodige data,

aangezien dit instrument gaat om het begrijpen en invoelen van anderen (de Lange, Schuman, & Montesano

Montessori, 2011).

Het gebruik van interviews werd als primair gekozen boven het organiseren van focusgroepen. Bij een

focusgroep bestaat het risico dat men zich laat beïnvloeden door anderen en zo zaken verzwijgt of net

meegaat in zaken waar men eigenlijk niet akkoord mee is (Baarda et al., 2013; Liamputtong, 2011). Dit risico

blijkt bij adolescenten nog groter te zijn. Focusgroepen gaan vaak over gevoelige onderwerpen waarover

adolescenten het soms moeilijk hebben om over te praten en waarbij de nood aan de goedkeuring van peers

mogelijks de info die adolescenten willen delen tijdens deze gesprekken beïnvloedt (Norris, Aroian, Warren,

Page 22: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

16

& Wirth, 2012). Daarbij werd ook de praktische kant meegenomen. Interviews organiseren over verschillende

voorzieningen heen is makkelijker te organiseren, maar zijn wel meer tijds- & arbeidsintensief (Baarda et al.,

2013; de Lange et al., 2011) waarbij de haalbaarheid van het onderzoek voorop staat.

Bij het afnemen van interviews moet men opletten voor het interviewer-effect. Dit houdt in dat de

onderzoeker van invloed is op de inhoud en het verloop van het gesprek en het onderzoek. Mensen stellen

zich daarbij gemakkelijker open naar iemand waarvan ze vinden dat die op hen lijkt. De kunst is om de

geïnterviewde naar bepaalde thema’s te leiden, maar niet naar bepaalde opvattingen over deze thema’s (de

Lange et al., 2011). De onderzoeker moet vermijden om zijn persoonlijke mening te delen of op een

oordelende manier over te komen (Van Hove, 2014).

2.2.2 Inhoud en structuur interviews

Interviews hebben steeds een duidelijke structuur en doel. Het zijn door de onderzoeker geleide conversaties,

(de Lange et al., 2011) waarbij deze actief moet luisteren, moet letten op details, de stilte efficiënt moet

gebruiken... (Van Hove, 2014).

Een interview kan op verschillende manieren opgesteld worden naar inhoud en structuur: theory driven of

via een open gesprek. Dit onderzoek combineerde beide (zie leidraad interview bijlage 3). Het interview

begon met een open vraag: ‘Wat is belangrijk in jouw leven?’ Op die manier zijn de participanten volledig vrij

om aan te geven wat voor hen echt belangrijk is, zonder externe sturing. Op de onderwerpen die zij spontaan

aangaven werd dieper ingegaan, zodat het gesprek eerder onbewust draaide rond hun kwaliteit van leven.

Baarda en anderen (2013) geven aan dat dit mogelijk is wanneer je vooral geïnteresseerd bent in spontane

en onverwachte reacties. Op die manier kregen de participanten de keuze over de manier waarop ze

participeren, door zelf te bepalen wat ze zouden zeggen of niet en zo het gesprek te sturen binnen het thema

van het interview (Ben-Arieh, 2005). Hierbij werd de vraag gesteld naar wie, wat en welke omstandigheden

ze nodig hebben om over deze belangrijke zaken te beschikken. Daarnaast werd bekeken hoe deze zaken

evolueerden in tijd. Daarna werd een wondervraag gesteld (Larock & van der Heijden, z.d.): ‘Stel dat er deze

nacht een wonder gebeurt en alles wordt voor jou ideaal, wat zou er dan veranderen en wat blijft hetzelfde?’

Wanneer bovenstaande inhoud overlopen was, kwam het volgende, eerder gestructureerde en ‘theory driven’

deel van het interview. Er werd een bepaalde structuur van het gesprek ingeprent op basis van een bestaande

theorie: de vragen werden bij dit onderzoek gelinkt aan de acht domeinen van kwaliteit van leven volgens

Schalock. Deze domeinen fungeerden als topiclijst met onderwerpen die besproken konden worden (Baarda

et al., 2013). Elk domein stond in het groot op papier. Deze konden de jongeren vervolgens rangschikken

Page 23: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

17

volgens belangrijkheid of ze konden er domeinen uit selecteren die zij belangrijk achtten. Hierna werden de

domeinen besproken indien deze tijdens het eerste deel van het gesprek nog niet aan bod kwamen.

Door de grote verscheidenheid aan definities en theoretische modellen rond het concept kwaliteit van leven,

was het noodzakelijk om een keuze te maken. Zoals hierboven vermeld, werd het theoretisch model rond

kwaliteit van leven door Schalock (2010) vooropgesteld. Het is één van de meest gebruikte kaders rond

kwaliteit van leven in de literatuur, wordt alsmaar meer gebruikt in verschillende onderzoeksgebieden en

wordt vaak gebruikt binnen sociale en menselijke hulpverlening (Swerts et al., 2019). Het model is

verscheidene keren empirisch onderzocht en blijkt het beste model te zijn volgens zijn hiërarchische structuur.

Dit model past binnen het idee van holisme en integratie van paradigma’s (Van Hecke et al., 2018), zoals ook

vooropgesteld wordt binnen de vakgroep Orthopedagogiek aan de UGent. Daarnaast houdt de visie van

Schalock rekening met het individu en diens context, waardoor het past binnen de contextuele

uitgangspunten (Moonen & Van Hove, 2009).

2.3 Onderzoeksprocedure

2.3.1 Dataverzameling

Begin september 2018 werden een groot aantal OVBJ verspreid over Vlaanderen gemaild. De

contactgegevens van deze voorzieningen zijn terug te vinden op de website van het Agentschap

Jongerenwelzijn (2019). De mail was geadresseerd aan de personen die formeel toestemming moeten geven

voor het uitvoeren van een onderzoek. In deze mail stond info over het onderzoek (verloop, info en doel) en

de vraag om de jongeren die in aanmerking kwamen voor deelname te bevragen of zij hiervoor gemotiveerd

zijn. In bijlage van deze mail stak de geïnformeerde toestemming, met bijkomend extra info, gericht aan de

jongeren (zie bijlage 2). Vele mails bleven onbeantwoord, voor een aantal voorzieningen bleek een deelname

praktisch niet haalbaar. Uiteindelijk werden twintig jongeren geselecteerd, verspreid over zes OVBJ. Er werd

gekozen om te stoppen bij het aantal van twintig participanten met oog op de praktische haalbaarheid van

het onderzoek. Een aantal tussen vijftien en dertig interviews blijkt algemeen aanvaard te zijn binnen

kwalitatief onderzoek (Braun & Clarke, 2013).

De interviews gingen door in de OVBJ waarbij de jongere in begeleiding was, met uitzondering bij één jongere

in begeleiding binnen de typemodule ‘contextbegeleiding in functie van autonoom wonen’, waarbij het

interview doorging bij de jongere thuis. Dit was het gemakkelijkste voor de jongeren, aangezien zij zich niet

moesten verplaatsen (de Lange et al., 2011). De interviews gebeurden tussen begin oktober en midden

november 2018.

Page 24: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

18

2.3.2 Data-analyse

Van de twintig interviews werden opnames gemaakt met behulp van een recordertje voor het bekomen van

transcripties, noodzakelijk voor de data-analyse (Baarda et al., 2013; Van Hove, 2014). Opname via een

recorder heeft het nadeel dat de non-verbale gedragingen verloren gaan, maar participanten zijn sneller

gewend aan een recorder dan aan een camera (Maso & Smaling, 1998). Hiervoor werd de toestemming van

de participanten gevraagd via de geïnformeerde toestemming.

De opnames werden omgezet in transcripties van begin december 2018 tot eind maart 2019. Dit is het proces

waarin geluidsopnames omgezet worden in geschreven tekst, wat tijdrovend is. Hierbij is het belangrijk

waakzaam te zijn dat er geen belangrijke info verloren gaat door de manier waarop zaken gezegd werden

(intonatie, luid of stil, lachen…) ook weer te geven (Van Hove, 2014). Deze info werd specifiek benoemd in de

transcripties en meegenomen in de analyse. Daarnaast werden de gesprekken letterlijk uitgetypt (de Lange

et al., 2011).

Hierna volgde de thematische analyse, waarbij gezocht wordt naar de dominante thema’s die de data zo

goed als mogelijk samenvatten. Er werd voor thematische analyse volgens de zes stappen van Braun en Clarke

(2006) gekozen, aangezien die het best beschikbaar is voor onderzoekers met weinig kennis rond kwalitatieve

onderzoeksmethoden. Deze stappen zijn geen lineair proces, maar kunnen overlappen of er kan een stap

teruggezet worden (Van Hove, 2014). De tekstanalyse werd digitaal uitgevoerd via het programma Nvivo, wat

hielp bij het coderen van de teksten en het samenbrengen van codes (de Lange et al., 2011).

De eerste stap was het bekend worden met de data (exploratiefase). Hierbij gaat de onderzoeker in detail de

data verkennen. Dit nam plaats tijdens het afnemen, uitschrijven en doorlezen van de interviews, wat allemaal

door de onderzoeker uitgevoerd werd.

De tweede stap omvatte de eerste codering. Hierbij werd de data zin na zin bekeken en zo speculatief

mogelijk gecodeerd, zonder bredere thema’s te selecteren (Van Hove, 2014). Dit kan op twee manieren

gebeuren: geleid door al bestaande theorie of geleid door de verzamelde data (Baarda et al., 2013; Braun &

Clarke, 2006; Van Hove, 2014), al is het onderscheid soms moeilijk te maken.

De derde stap omvatte het zoeken naar thema’s, structuur of patronen gebaseerd op de eerste codering

(specificatiefase). Deze fase kan onmogelijk volledig gescheiden worden van de vorige stap. De thema’s

kunnen gezien worden als het resultaat van het categoriseren van de codes in betekenisvolle groepen. Deze

thema’s zijn meestal gerelateerd aan elkaar. Binnen dit onderzoek werden de interviews gecodeerd binnen

Page 25: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

19

de acht universele domeinen van Schalock (2010). Binnen deze domeinen werd de data verder gecodeerd in

specifiekere thema’s (de latere indicatoren).

Stap vier omvatte het beoordelen of nakijken van de specifiekere thema’s. Al het bewijs dat verzameld is om

een bepaald thema te selecteren, werd in deze fase verzameld.

Stap vijf omvatte de definiëring en het labelen van de thema’s (indicatoren), waarbij nauwkeurigheid en

precisie centraal staan. Hierbij was het nuttig om de doorlopen analyse te overlopen met de promotor en

begeleider van dit onderzoek, om problemen bij het identificeren van bepaalde thema’s aan te pakken.

De laatste stap omvatte het schrijven van de resultaten (rapporteren), waarop dieper wordt ingegaan in het

volgende deel van dit onderzoeksverslag (Van Hove, 2014).

2.4 Kwaliteitscriteria kwalitatief onderzoek

2.4.1 Betrouwbaarheid

Betrouwbaarheid van onderzoek betekent dat onderzoek herhaalbaar moet zijn, een andere onderzoeker kan

op dezelfde manier het onderzoek uitvoeren en moet tot vergelijkbare resultaten komen. Dit stelt voorop dat

een onderzoeker objectief en onafhankelijk moet zijn (Verhoeven, 2007). Wanneer objectiviteit in de enge

betekenis van het woord begrepen wordt, kan kwalitatief onderzoek nauwelijks objectief zijn. In dit onderzoek

nemen we in deze objectiviteit ook de subjectiviteit van de onderzoeker mee, wat niet enkel onvermijdelijk

maar ook nodig is. De onderzoeker moet in staat zijn tot ‘role taking’, het zich verplaatsen in de positie en

het perspectief van een ander. Daarnaast moet de onderzoeker open zijn en beschikken tot zelfinzicht (Maso

& Smaling, 1998). Daarbij wordt binnen de opleiding aan de UGent vooropgesteld om een disability studies

perspectief in onderzoek binnen te brengen. Hiervoor is het belangrijk om als onderzoeker af te stappen van

een expertpositie, maar zichzelf in te brengen waardoor het onderzoek een dialogisch proces wordt (Van de

Putte & De Schauwer, 2016).

Een exacte herhaling is uitgesloten door de grote afhankelijkheid van de situatie, het moment, de context en

de interactie (de Lang et al., 2011). Daarom wordt betrouwbaarheid binnen kwalitatief onderzoek ook

bekeken als herhaalbaarheid van de tussen- en eindresultaten van een onderzoek. Hieraan werd

tegemoetgekomen door de analyses van de resultaten tussentijds te bespreken met een externe begeleider

om de interpretaties van de onderzoeker in vraag te stellen. Daarnaast vergroot het gebruik van

computerprogramma’s de betrouwbaarheid van een onderzoek (Maso & Smaling, 1998). Binnen dit

onderzoek werd gekozen voor Nvivo.

Page 26: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

20

2.4.2 Validiteit

Aan interne validiteit wordt voldaan wanneer men uit de resultaten causale besluiten kan nemen. Binnen het

kwalitatief onderzoek zijn vooral de deugdelijkheid van de argumenten en de redeneringen van belang (Maso

& Smaling, 1998). Een manier om hieraan tegemoet te komen is het uitvoeren van een ‘members check’.

Aangezien dit niet is toegepast, met zicht op de haalbaarheid van het onderzoek, wordt dit opgenomen in

de beperkingen.

Externe validiteit is het veralgemenen van de conclusies binnen het onderzoek naar andere situaties,

personen, fenomenen of tijdstippen (Maso & Smaling, 1998). Binnen dit onderzoek kan er niet gesproken

worden van generaliseerbaarheid, wat als beperking van dit onderzoek wordt gezien.

Page 27: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

21

3 RESULTATEN

Zoals eerder beschreven onder het deel methodologie, werd tijdens de interviews gestart met een

‘ongestuurd’ deel, waarbij de participanten praten over wat zij op dat moment in hun leven belangrijk vonden.

Het viel hierbij op dat de jongeren tijdens dit deel hoofdzakelijk praten over de domeinen interpersoonlijke

relaties en materieel welbevinden. Hierna werd het gesprek verder gestructureerd aan de hand van de

domeinen van kwaliteit van leven. Wanneer het ongestructureerde en gestructureerde deel samen in

beschouwing worden genomen, werd het domein interpersoonlijke relaties het meest besproken. De reden

hiervoor is onduidelijk en is geen reden om dit domein belangrijker in te schatten dan andere domeinen. Wel

is het een opvallende bevinding.

Op basis van de afgenomen interviews zijn er onder elk domein van kwaliteit van leven specifiekere

indicatoren onderscheiden en benoemd. Deze indicatoren trachten een zo accuraat mogelijk beeld te geven

van wat de jongeren vertelden. Hierbij wordt per indicator vernoemd of deze werd besproken door de

jongeren binnen het ‘ongestuurde’ deel of niet. De domeinen en indicatoren worden binnen dit deel verder

besproken, waarbij de volgorde ervan volledig willekeurig werd gekozen.

3.1 Materieel welbevinden

3.1.1 Geld

Geld blijkt een belangrijk thema te zijn voor de participanten, waarbij dit uitvoerig besproken werd binnen

het ‘ongestuurde’ deel van de interviews. De meeste jongeren geven aan dat geld hebben een belangrijke

voorwaarde is om hun kwaliteit van leven te garanderen. Ze willen later zelf geld verdienen om een ‘goed

leven’ te leiden (rekeningen betalen, een eigen huis kopen…). Daarnaast geven de meeste jongeren aan dat

geld niet het belangrijkste is in hun leven. Geld maakt hen niet gelukkiger, maar het maakt hun leven wel

gemakkelijker. Ze geven aan dat ze vooral een noodzakelijke basis nodig hebben, maar niet rijk willen zijn.

“Ja, voor mij moet dat niet per se veel geld zijn, want ik ben ook met weinig geld opgegroeid. Dus ik moet

niet veel geld hebben. En ja… want dat maakt mij eigenlijk niet gelukkig.” (Meisje, 14 jaar)

3.1.2 Bezittingen

Bezittingen zijn door de jongeren benoemd als belangrijk (een fiets, kleren en schoenen, een gsm, een

brommer of auto, een tv, een PlayStation…). Bepaalde bezittingen hebben ook een sociale functie voor de

jongeren, zoals een gsm om in contact te staan met hun vrienden. Twee jongeren vermelden bezittingen met

Page 28: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

22

een grote emotionele waarde, zoals spullen met herinneringen aan een persoon die er niet meer is. Deze

bezittingen kwamen niet spontaan bij de jongeren naar boven, maar kwamen doorgaans pas ter sprake

tijdens het gestructureerde deel van het interview.

3.2 Interpersoonlijke relaties

3.2.1 Familie

Alle twintig jongeren vermelden familieleden als belangrijke personen in hun leven tijdens het eerste

‘spontane’ deel van de interviews. Familieleden worden gezien als personen die steun, hulp en bescherming

bieden en waarmee ze plezier maken, waarbij ze zich ‘thuis’ voelen en zichzelf kunnen zijn. Ze worden

beschouwd als onvoorwaardelijk, personen die er steeds zullen zijn en die hen graag zien, omdat ze familie

zijn. Zo gebruiken ze vaak de woorden ‘altijd, nooit, steeds, alles…’ wanneer ze over familie praten. Daarnaast

geven vier jongeren zelf ook aan bezorgd te zijn over bepaalde familieleden en voor hen te willen of moeten

zorgen. Zes jongeren vermelden dat ze weinig familieleden hebben om op te steunen en dat ze dit jammer

vinden. Dit om verschillende redenen, zoals familie die in het buitenland woont, die gestorven is of waarmee

het contact verbroken is.

3.2.2 Vrienden

Achttien van de twintig geïnterviewde jongeren vermelden vrienden en leeftijdsgenoten als belangrijk in hun

leven. Deze groep van leeftijdsgenoten werd uitvoerig besproken tijdens het ‘ongestuurde’ gedeelte van de

interviews. Vrienden betekenen een grote steun, hulp en bescherming en worden beschreven als personen

die luisteren naar elkaar, voor elkaar klaarstaan en elkaar verdedigen. Daarnaast beleven jongeren ook plezier

met vrienden (samen praten en rondhangen, gamen, sporten, uitgaan…), waardoor ze zich minder vervelen.

“Die zijn er ook wel altijd voor mij als ik een moeilijk moment heb in de les ofzo. Bijvoorbeeld met thuis, er is

iets erg gebeurd, die zijn er altijd voor mij als ik iets nodig heb ofzo. Ik kan hen dat altijd vragen.” (Jongen,

14 jaar)

3.2.3 Hulpverleners

Vijftien van de participanten zeggen dat hulpverleners belangrijke personen in hun leven zijn, waaronder

begeleiders (individuele begeleider, contextbegeleider…), consulenten, psychologen, vertrouwenspersonen…

Het is opvallend dat deze personen pas vernoemd worden bij het tweede gestructureerde deel van het

interview. Ze worden steeds gelinkt aan een ‘nut’ van hun aanwezigheid, voor het verkrijgen hulp en steun.

Zo wordt verteld dat hulpverleners hen opvangen wanneer het thuis moeilijk gaat, goed luisteren, met hen

Page 29: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

23

praten, hen leren omgaan met emoties, hun familie helpen... Vertrouwen hebben in de begeleiding wordt

hiervoor als voorwaarde vermeld, maar de onvoorwaardelijkheid die bij familieleden naar voor kwam valt bij

het praten over hulpverleners volledig weg. Zo worden hulpverleners gezien als personen die aanwezig zijn

om een bepaalde leegte te vullen of een probleem op te lossen en daarna weer zullen verdwijnen uit hun

leven. Een aantal jongeren vermelden dat ze het leuk vinden wanneer de begeleiding samen met hen plezier

maakt. Daarnaast wordt ook de vele wissels van begeleiders vermeld als iets wat de jongeren als moeilijk

ervaren.

“Ja, dat ik het nu durf te zeggen tegen mensen. Bijvoorbeeld als er thuis iets is, bijvoorbeeld ja mijn mama

heeft drankproblemen, zo dat ik kan zeggen als mijn mama weer gedronken heeft of als ze weer begint te

drinken van, kijk [naam] en de consulente, [naam], mijn moeder drinkt weer effectief. En dan gaan ze een

oplossing zoeken van hoe gaan we dat aanpakken zodat je toch nog naar huis kan gaan.” (Meisje, 15 jaar)

3.3 Emotioneel welbevinden

3.3.1 Omgaan met gevoelens

De participanten geven omgaan met hun emoties aan als belangrijk. Dit thema kwam vooral naar voor tijdens

het ‘gestuurde’ deel van de interviews, wanneer het interview al een tijdje aan de gang was. Hierbij worden

de emoties boosheid, verdriet en blijheid het meest besproken. De jongeren geven aan dat personen zoals

begeleiders, psychologen of familie hen hierbij helpen.

Drie van de twintig jongeren geven aan dat ze soms willen ontsnappen uit de wereld, als manier om met de

emotionele geladenheid van de realiteit om te gaan. Dit ontsnappen lukt hen door te lezen of te gamen.

Naast omgaan met emoties, blijkt ook stress een gevoel te zijn waarmee jongeren vaak te kampen hebben.

Ze benoemen volgende stressoren: een naderend vertrek uit de voorziening, omstandigheden op school,

onwetendheid over de thuissituatie, onvoorspelbaarheid, verandering van begeleiding, ruzie… Jongeren zijn

op zoek naar en vinden copingstrategieën die hun stress verminderen (sporten, roken, lezen, muziek luisteren,

gamen, tekenen…).

“Van als je u niet goed voelt, begeleiding ziet dat wel, maar ze weten niet over wat het is. En begeleiding

komt soms zo vragen waarvoor. Ik vind dat belangrijk om u emotioneel, er zo over te praten.” (Meisje, 18

jaar)

Page 30: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

24

3.3.2 Veiligheid en voorspelbaarheid

Jongeren benoemen, doorheen de volledige interviews, bepaalde zaken, plaatsen en personen die hen helpen

om zich veilig te voelen. Zo zien de jongeren hun vrienden en familieleden als personen die hen altijd zullen

beschermen en helpen wanneer nodig. De participanten vermelden dat ze zich vooral thuis veilig voelen.

Toch vinden een aantal jongeren (vooral binnen de typemodule ‘verblijf’) de hulpverlening belangrijk om op

terug te vallen wanneer het thuis moeilijk loopt. Daarnaast creëert een dreigende plaatsing voor bepaalde

participanten een onveilig gevoel.

3.3.3 Zelfbeeld

Informatie over het zelfbeeld van jongeren kwam vooral naar boven tijdens het tweede, gestuurde deel van

de interviews. De jongeren benoemen een aantal helpende zaken om op een positieve manier naar zichzelf

te kijken. Ze geven aan dit belangrijk te vinden en vertellen dat een positief zelfbeeld een motiverende invloed

heeft op hun energie doorheen de dag, het omgaan met anderen, hun emotioneel welbevinden, opkomen

voor zichzelf… Daarbij valt het op dat meerdere jongeren worstelen met een negatief zelfbeeld.

“Ik heb totaal geen zelfvertrouwen. Euhm, en ja ik voel mij ook niet goed in mijn vel daardoor en ja… […]

Want ik denk altijd zo: iedereen is perfecter dan mij en ik ben zo niet perfect, maar ja.” (Meisje, 14 jaar)

3.4 Persoonlijke ontwikkeling

3.4.1 Sociale vaardigheden

Meerdere sociale vaardigheden werden door de jongeren aangegeven als belangrijke voorwaarde voor een

‘goed leven’. Deze kwamen doorheen beide delen van het interview naar boven, ook tijdens het bespreken

van andere domeinen.

Een aantal van de participerende jongeren zeggen dat ze vaak discussies hebben met volwassenen uit hun

leefwereld (ouders, leerkrachten of begeleiders). Bepaalde jongeren geven aan dat het moeilijk is om zich

steeds aan de regels te houden, maar dat ze dit wel graag willen kunnen. Daarnaast benoemen het merendeel

van de participanten dat ze op regelmatige basis moeten opkomen voor zichzelf en dit zeer belangrijk, maar

soms ook moeilijk vinden. Ze benoemen dat dit nodig is wanneer ze onrechtvaardig behandeld worden, het

oneens zijn met de gang van zaken of met anderen, of wanneer ze gepest worden. Een aantal jongeren

vermelden dat ze het niet gemakkelijk vinden om voor zichzelf op te komen, door onder meer een gebrek

aan zelfvertrouwen.

“Ja zo, als ik iets niet rechtvaardig vind, dan zeg ik dat wel. Ik ga dat niet verzwijgen ofzo.” (Meisje, 14 jaar)

Page 31: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

25

Participanten geven aan dat vrienden maken en goed overeenkomen met leeftijdsgenoten belangrijk is. Deze

vrienden maken ze op verschillende plekken en manieren. De school is de belangrijkste plaats om contact te

onderhouden met vrienden, maar ook gamen, op kamp gaan, een hobby in groep uitoefenen en andere

mogelijkheden worden beschreven. Meerdere jongeren vertellen dat ze begeleiding helpend waren bij het

ontwikkelen van hun sociale vaardigheden, bijvoorbeeld om contacten te leggen met leeftijdsgenoten, om

hun mening op een goede manier te uiten of om voor zichzelf op te komen.

“Als ik bij [organisatie] was, mijn sociale vaardigheid was doodslecht. En ja, ik heb geleerd om mijn sociale

vaardigheid beter op te trekken ga ik zeggen en nu gaat het veel beter.” (Jongen, 16 jaar)

3.4.2 Schoolse vaardigheden

Participanten geven aan dat ze streven naar het behalen van goede punten op school omdat ze een diploma

zien als voorwaarde voor een goede toekomst. Weinig participanten vinden bijleren op school leuk en

benoemen school als iets saai, behalve wanneer het vak hen interesseert. Een aantal van de jongeren geven

daarnaast aan dat ze gemotiveerd zijn om zaken te leren in hun vrije tijd waarover ze interesse hebben.

Bijkomend beschrijven ze dat ze een aantal zaken onder de knie willen krijgen om zelfstandigheid te bereiken,

zoals het behalen van hun rijbewijs en koken. Al deze zaken werden voornamelijk benoemd tijdens het

‘gestuurde’ deel van de interviews.

“Maar ik vind het [een diploma] wel belangrijk dat je dat later nodig hebt en dat je daar later veel mee zijt.

Maar nu verveel ik mij echt wel op school, dat is echt saai.” (Meisje, 14 jaar)

3.4.3 Sterktes en interesses

In de loop van de interviews, kon elke jongere één of meerdere zaken benoemen waarin hij/zij goed is. Ze

geven aan dat ze het leuk vinden om dit samen met anderen te doen (in een club of vereniging) of om

verveling tegen te gaan. De jongeren geven aan dat ze graag bijleren over hun interesses, op school of

hierbuiten.

“Ja, ik vind dat [turnen] gewoon tof. Omdat ik ging zeggen, omdat ik veel bijleer, maar ik kan al zoveel dat ik

bijna niets meer bijleer. Mij moeten ze dan andere oefeningen geven, omdat ik ze al kan.” (Meisje, 13 jaar)

Page 32: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

26

3.5 Zelfbepaling

3.5.1 Keuzes maken, eigen doelstellingen en wensen nastreven

Meerdere participanten vertellen, vooral tijdens het ‘ongestuurde’ deel van de interviews, dat volwassenen

veel zaken voor hen beslissen. Een aantal van deze jongeren geven aan dit te begrijpen en dit in zekere mate

nodig te vinden, zolang ze voldoende vrijheid krijgen om tot op een bepaalde hoogte hun eigen keuzes te

maken. Zaken waarover jongeren graag zelf beslissen zijn onder andere hun kledij, het menu, hun school en

studierichting, wanneer en hoelang ze vrienden zien, wanneer ze hun gsm in hun bezit hebben… Opvallend

bij de jongeren die in begeleiding zijn binnen de module ‘verblijf’, is dat zeven van de dertien jongeren

aangeven dat ze liever thuis willen zijn of alleen willen wonen in plaats van in de voorziening te verblijven.

Eén jongere vertelt ervoor te kiezen om zijn keuzes en handelen te baseren op de waarden van zijn geloof

en normen die deze godsdienst voorschrijft. Participanten geven ook aan liever niet naar school te gaan,

maar dat ze ervoor kiezen toch te gaan omdat ze een diploma zien als een garantie voor een goede toekomst.

“Ik vind dat belangrijk voor de toekomst, maar ja… School interessant enzo, dat vind ik niet. Als ik zou kiezen

dat mijn toekomst later zonder school ook goed zou zijn, dan zou ik daarvoor kiezen, maarja… Nu wil ik een

goeie toekomst en dan ga ik naar school he.” (Meisje, 14 jaar)

3.5.2 Zelfstandigheid

Een aantal jongeren geven aan zelfstandig bepaalde handelingen te mogen en willen uitvoeren, bijvoorbeeld

alleen naar school gaan. Hierbij blijkt ‘vrijheid’ een belangrijk thema te zijn, waarbij de meeste jongeren

doorheen het bespreken van andere thema’s vaak aangeven meer vrijheid te willen.

“Want nu moeten ze mij altijd brengen. En een meisje die in de middelbare school gaat zitten, dan mag je

normaal steeds meer dingen van uw ouders, en bij mij is dat niet zo, bij mij is dat altijd minder.” (Meisje, 12

jaar)

3.6 Sociale inclusie

3.6.1 Aanvaarding

De meeste jongeren geven aan dat ze aanvaard worden, graag gezien worden, begrepen en gerespecteerd

worden door leeftijdgenoten en anderen zeer belangrijk vinden. Dit thema werd voornamelijk besproken

binnen het ‘gestuurde’ deel van de interviews. Daarnaast geven ze aan dat ze ervan overtuigd zijn niet te

moeten veranderen voor anderen, maar dat iedereen zichzelf moet kunnen zijn en aanvaard moet worden

ondanks de verschillen in mening, uiterlijk, aanwezigheid van een ontwikkelingsstoornis (bijvoorbeeld ADHD,

Page 33: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

27

autismespectrumstoornis) of beperking. Een aantal jongeren vermelden daarbij dat ze eerder aansluiting

vinden bij leeftijdsgenoten waarmee ze zichzelf kunnen identificeren.

“Iedereen moet je respect voor hebben. Je zijt wie dat je zijt, respecteert dat, iedereen is anders, niemand is

perfect dus.” (Jongen, 16 jaar)

3.6.2 Rollen

Een aantal jongeren geven, doorheen het bespreken van andere thema’s, aan er graag te zijn voor anderen

en te willen helpen wanneer nodig. Daarnaast vinden jongeren het ook leuk om anderen iets aan te leren wat

ze zelf goed kunnen. De jongeren nemen overtuigend specifieke rollen op zich, zoals een goede vriend zijn

voor leeftijdsgenoten, een goede zoon/dochter zijn…

“Die kleine dingetjes [participeren aan dit onderzoek] maken zo een groot verschil op het einde of op het

resultaat. Als jij uw diploma behaalt, dit klein ding heeft er mee voor gezorgd dat jij dat krijgt.” (Jongen, 16

jaar)

3.6.3 Maatschappelijke activiteiten

De meeste participanten geven aan later te willen werken en geld te verdienen. Daarnaast zijn er enkele

geïnterviewde jongeren die actief zijn binnen een vereniging/club of steeds meegaan op kamp met een

bepaalde organisatie. Ze vertellen dat ze hier vooral aan participeren omwille van het contact met de andere

leden, om verveling tegen te gaan of om iets voor anderen te kunnen betekenen. Dit vermelden ze pas

wanneer hier in het ‘gestuurde’ deel specifiek naar wordt gevraagd.

“Ik ben nu bij het A-team. Dat is anti pesten, ze hebben mij verkozen. En dan zit ik ook bij de kinderraad, dat

is ook al lang. […] Gewoon, ik vind dat leuk om kinderen te helpen. En ook beslissingen voor kinderen te

nemen.” (Meisje, 12 jaar)

3.7 Rechten

3.7.1 Privacy

Alle jongeren geven aan belang te hechten aan privacy op verschillende vlakken. Hun gsm, hun slaapkamer,

hun lichaam, de badkamer, persoonlijke informatie… zijn zaken die ze vernoemen waarvan ze het belangrijk

vinden om dit voor zichzelf te houden. Bij bepaalde zaken laten zij specifieke personen wel toe, maar de

jongeren vertellen dat enkel zij mogen beslissen wie waartoe toegang krijgt. Ook dit thema werd vooral

toegelicht tijdens het ‘gestuurde’ deel van de interviews.

Page 34: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

28

“Maar ik vind zo van, nee, ze moeten daar niet komen. Alleen vrienden mogen daar binnenkomen. […] Dat is

mijn eigen plek dat is…” (Jongen, 14 jaar)

3.7.2 Rechtvaardigheid

Meerdere participanten uiten, tijdens het volledige verloop van de interviews, een gevoel van onrecht. De

jongeren geven aan dat ze hun situatie in de jeugdhulp soms oneerlijk vinden: waarom ik wel en iemand

anders niet? Daarbij uiten ze de wens om te zijn ‘zoals andere kinderen’.

Daarnaast vinden jongeren het belangrijk dat iedereen goed behandeld wordt. Eerlijkheid, respect, gelijkheid

en acceptatie van individuele ongelijkheden, staan bij hen voorop. Wanneer ze anders behandeld worden,

ervaren ze dit meestal als onrechtvaardig, zowel op materieel vlak als op vlak van behandeling (krijgen van

straf, uiten van liefde…). Jongeren geven hierbij aan dat ze door iedereen goed en eerlijk behandeld willen

worden en dat volwassenen voor hen moeten bewaken dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.

“Het is gelijk met zo jongeren dat die hier niet komen en die krijgen geen straf. En andere jongeren die komen

hier op tijd en die komen één dag te laat en die krijgen wel straf. En dat vind ik erg en dat is mijn mening. […]

Van we zijn allemaal hetzelfde. Misschien niet met dezelfde mening, maar we zijn hetzelfde.” (Meisje, 18 jaar)

3.8 Fysiek welbevinden

3.8.1 Gezondheid

Het thema gezondheid werd vooral besproken tijdens het ‘gestuurde’ deel van het interview, wanneer dit

letterlijk vernoemd wordt in een vraag. De participanten geven aan dat ze het belangrijk vinden om hun

conditie op peil te houden en fit te zijn. Dat houdt in: niet dik zijn, goed kunnen sporten en spieren hebben.

Om dit te bekomen, ondernemen ze verschillende acties, zoals goed en gezond eten, sporten, hun hygiëne

verzorgen… Een aantal jongeren benoemen hierbij ook hun wens om oud te worden en te genieten van het

leven zolang het kan. Zich gezond voelen is hierbij een belangrijke voorwaarde. Hiernaast zijn er ook andere

participanten die aangeven dit minder belangrijk te vinden en minder gezond eten, eventueel iets zwaarder

zijn of roken. Daarnaast vermelden twee jongeren voldoende slaap als een belangrijke voorwaarde om zich

fit te voelen en energie te hebben doorheen de dag.

“Euhm, slapen maar, ja ik hou van slapen want ja als je slaapt dan word je wakker en dan zeker als het weekend

is dan voel je u goed klaar om de dag te starten. Zelfs als het geen school is.” (Jongen, 16 jaar)

Page 35: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

29

3.8.2 Fysieke beperkingen

Een aantal jongeren benoemen een lichamelijke beperking die hen belemmert om bepaalde zaken uit te

voeren, zoals sporten, een hobby, naar school gaan... Ze geven aan dat deze belemmering een grote invloed

heeft op de manier waarop ze zich voelen en de mogelijkheid om te participeren aan activiteiten.

“Ik ben moeten stoppen [met voetballen]. […] Ik was keeper, maar ik kon dat niet meer doen, omdat ik kreeg

een verzwakking van mijn gewrichten, omdat, je hebt mijn armen al gezien he?” (Jongen, 14 jaar)

Page 36: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

30

4 DISCUSSIE EN CONCLUSIES

In dit discussiegedeelte worden de resultaten van het onderzoek bekeken in het licht van eerder onderzoek.

Daarnaast wordt er dieper ingegaan op de implicaties van dit onderzoek voor de praktijk en de aanbevelingen

voor verder onderzoek rond dit thema bij deze doelgroep. Tenslotte worden de beperkingen van het

onderzoek verder toegelicht.

4.1 Discussie

Opvallend bij het bekijken van de resultaten van dit onderzoek in het licht van eerder onderzoek, zijn de grote

gelijkenissen met het onderzoek van Swerts en anderen (2019) rond de perspectieven van jongeren tussen

13 en 17 jaar met gedrags- en emotionele stoornissen op kwaliteit van leven. De perspectieven werden

verzameld aan de hand van focusgroepen met 25 adolescenten die verbleven in een grootschalige

residentiële organisatie. Beide onderzoeken zijn kwalitatief, maar gebruiken een andere methode. Daarnaast

kennen de doelgroepen een grote overlap. Het is daarom eerder logisch dat de meeste resultaten uit beide

onderzoeken gelijkenissen vertonen, waarbij ook de geconstrueerde indicatoren van beide onderzoeken

sterke overlap vertonen.

De resultaten tonen aan dat de meeste participanten een goede basis wensen op materieel vlak, wat ook

eerder onderzoek bevestigt (Fattore, Manson, & Watson, 2009). Hierbij geven enkele participanten aan dat

ze zelf met weinig geld opgegroeid zijn en geen nood hebben aan grote rijkdom. Armoedesituaties worden

maatschappelijk gezien als onwenselijk voor kinderen om in op te groeien, waarvoor soms een tussenkomst

van de jeugdzorg als oplossing wordt gezien en mensen in armoede kwetsbaar voor interventies van de

jeugdzorg (niettemin is er geen lineair verband aangetoond). De ervaring van deze gezinnen is dat de

jeugdzorg te actief en interventionistisch is, wat ook de jongeren uit dit onderzoek aangeven wanneer ze

zichzelf vergelijken met leeftijdsgenoten en zich afvragen waarom zij wel begeleiding moeten krijgen.

Jeugdzorg geeft daarop aan dat ze niet ingrijpen vanwege de armoede, maar voor het verzekeren van de

ontwikkelingsmogelijkheden van de kinderen (Roose et al., 2012).

Uit de resultaten blijkt dat alle jongeren veel belang hechten aan familieleden. Hierbij vermelden meeste

jongeren dat hun gezin niet de ‘typische’ samenstelling heeft, wat een bevestiging is van eerder onderzoek

waaruit blijkt dat opgroeien in een ‘atypisch’ gezin leidt tot een significante hogere kans op begeleiding

binnen de jeugdhulp (Roose et al., 2012). Daarnaast komt ook het belang van sociale contacten naar voor

binnen de resultaten van dit onderzoek, gelijklopend met resultaten van ander onderzoek (Swerts et al., 2019;

Van Hoecke, 2008; Vermeulen, 2008). De onvoorwaardelijkheid die naar voor wordt geschoven bij de

Page 37: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

31

participanten is opvallend in dit onderzoek en werd ook opgemerkt binnen het onderzoek van Swerts en

anderen (2019). Wanneer specifiek naar hulpverlening gekeken wordt, blijkt uit de resultaten dat een focus

op bereikbaarheid en betrokkenheid van begeleiders helpend is, zoals ook eerder onderzoek aantoonde

(Soenen, D’Oosterlinck, & Broekaert, 2013).

Bij het domein emotioneel welbevinden werd aangetoond dat meerdere participanten het belangrijk vinden

om hun emoties te bespreken op verschillende momenten en rond verschillende gebeurtenissen, eventueel

met behulp van hulpverlening, vrienden of familie. Het onderzoek van Willaert (2008) toonde aan dat

jongeren hier vooral specifiek rond de plaatsing in residentiële voorzieningen nood aan hadden. Hiermee

werd de nood aan uitbreiding van psychologische hulp om meer geïndividualiseerde hulp te kunnen

aanbieden aangetoond. Deze resultaten zijn ook gedeeltelijk gelijklopend met de resultaten van het

onderzoek van Swerts en anderen (2019), waarbij vooral eigen copingstrategieën voor het omgaan met

emoties werden benoemd en minder de hulp van derden. Daarnaast werd in dit onderzoek ook het belang

van omgaan met stress benoemd.

Daarnaast blijkt uit de resultaten dat de participanten belang hechten aan een positief zelfbeeld en hier soms

mee worstelen. Dit werd ook in eerder onderzoek bevestigd (Fattore et al., 2009).

Resultaten wijzen aan dat veiligheid en voorspelbaarheid belangrijke voorwaarden zijn voor een goede

kwaliteit van leven van de jongeren. Verscheidene personen uit hun context kunnen hierbij helpen. Ook

binnen eerder onderzoek van Fattore en anderen (2009) kwamen ouders naar voor als personen die instaan

voor bescherming.

Onder het domein persoonlijke ontwikkeling komt naar voor dat de jongeren zaken die hen interesseren

graag doen onder andere omwille van het persoonlijk contact met anderen. Ook eerder onderzoek gaf aan

dat het relationele aspect van activiteiten belangrijk is (Fattore et al., 2009).

Onder het domein zelfbepaling werd binnen dit onderzoek de indicator zelfstandigheid geconstrueerd. De

nood aan zelfstandigheid van jongeren kan gekoppeld worden aan onderzoeken die het individualiseren als

belangrijk aspect van de adolescentie belichten. De context biedt hiervoor helpende factoren aan, naast

factoren die het voor de jongere bemoeilijken (Slot & van Aken, 2013). Door deze behoefte aan het

ontwikkelen van autonomie en zelfstandigheid, doen zich vaker conflicten voor tussen opvoedingsfiguren en

jongeren. Zo vermelden meerdere participanten regelmatige discussies met volwassenen uit hun leefwereld.

Een verstoorde relatie tussen de jongere en opvoedingsfiguren heeft hierdoor gevolgen op lange termijn,

waarbij loyaliteit centraal staat. Gedurende deze periode is er sprake van een losmaking van de ouders en

Page 38: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

32

een vermindering van de kwaliteit aan gehechtheid. Wanneer jongeren op dat moment geen warme relatie

onderhouden met hun opvoedingsfiguren, voelen ze zich minder goed en zouden ze meer probleemgedrag

kunnen stellen of is dit probleemgedrag ernstiger en frequenter (Slot & van Aken, 2013).

Onze samenleving is geëvolueerd naar een plek waarin veel keuzes gemaakt kunnen en moeten worden,

waardoor er veel verantwoordelijkheid en druk op de schouders van jongeren komt te liggen (du Bois-

Reymond, Te Poel, & Ravesloot, 1998). Dit kan eventueel zorgen voor stress, wat hun kwaliteit van leven sterk

beïnvloedt (Petito & Cummins, 2000). De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat jongeren tot op een

bepaalde hoogte en op bepaalde vlakken wel keuzes wensen te maken, maar de ondersteuning van

opvoedingsfiguren nodig hebben. Het belang van keuzes maken werd teruggevonden binnen eerder

onderzoek (Fattore et al., 2009; Swerts et al., 2019).

De resultaten van dit onderzoek binnen het domein rechten kennen een overlap met de resultaten van het

onderzoek van Swerts en anderen (2019). Bij beide onderzoeken werd privacy als indicator geconstrueerd,

maar de invulling van deze indicator toont wel verschillen. Bij dit onderzoek vullen de jongeren privacy breder

in, waarbij ze niet alleen de privacy in hun slaapkamer benoemen, maar ook de badkamer, hun eigen lichaam,

de inhoud van hun GSM en meer. Het belang van een plek voor zichzelf werd ook in eerder onderzoek

aangetoond (Soenen et al., 2013).

Onder het domein fysiek welbevinden tonen de resultaten van dit onderzoek aan dat jongeren belang

hechten aan hun gezondheid. Dit houdt voor hen in dat ze zich fit voelen, zich gezond voelen en genoeg

slapen. Ook het onderzoek van Fattore en anderen (2009) benoemt fysiek welbevinden als iets wat jongeren

belangrijk vinden, al houdt dit bij hen vooral aangepaste zorg, gezond eten en fysieke activiteit in.

Als laatste kunnen we in dit onderzoek besluiten dat de meningen van de jongeren steeds sterk individueel

variëren en niet zomaar vervat kunnen worden in een algemeen beeld. Elke jongere legt verschillende

accenten binnen de acht domeinen, beïnvloed door hun unieke levensloop. Dit loopt parallel met eerdere

onderzoeken waarbij de mening van jongeren werd gevraagd, zoals bij het onderzoek van Swerts (2013) en

Vermeulen (2008). Het is een argument om de begeleiding van jongeren steeds sterk te individualiseren en

hierbij uit te gaan van hun eigen persoonlijke mening op de inhoud van hun kwaliteit van leven.

Page 39: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

33

4.2 Implicaties voor de praktijk

Vanuit de resultaten van dit onderzoek kunnen een aantal helpende elementen afgeleid die helpend kunnen

zijn voor de praktijk binnen een Organisatie voor Bijzondere Jeugdzorg en om de kwaliteit van leven van

jongeren te waarborgen.

Zo wordt een holistische kijk naar de aanpak van deze jongeren vooropgesteld, waarbij alle domeinen van

kwaliteit van leven meegenomen worden. Daarbij zal de invulling van de kwaliteit van leven van jongeren

individueel verschillen en moet de eigen mening van de jongere steeds meegenomen worden bij het

opstellen van een persoonsgerichte ondersteuningsplanning. De bevraging van individuele behoeften moet

op regelmatige basis gebeuren, aangezien deze veranderen doorheen de tijd. Hierbij kan het concept

kwaliteit van leven helpend en richtinggevend zijn.

Daarnaast is bereikbaarheid en betrokkenheid van begeleiders belangrijk voor verschillende redenen, zoals

een positief effect op het gevoel van veiligheid van de jongeren, het leren omgaan met hun emoties en meer.

Daarvoor is er nood aan uitbreiding van psychologische hulp om meer geïndividualiseerde hulp te kunnen

aanbieden.

Een ander helpend element is het waarborgen van en aandacht hebben voor hun privacy op verschillende

uiteenlopende vlakken.

De resultaten van dit onderzoek ondersteunen een beleid en praktijk die zich inzetten op het ontwikkelen

van een betere aansluiting en samenwerking tussen hulpverlening aan minderjarigen en meerderjarigen met

hierbij een focus op zorgcontinuïteit en de mening van deze jongeren. Uit de resultaten blijkt dat dit de

deelnemende jongeren veel stress zou besparen en hun gevoel van veiligheid en voorspelbaarheid zou

versterken.

4.3 Beperkingen van dit onderzoek

Kinderen en jongeren betrekken in het interpreteren van de data is een grote meerwaarde om ethische

problemen en ongelijke machtsrelaties te verminderen. Dit kan bekomen worden op verschillende manieren,

waaronder het terugkomen bij de participant na het afnemen van het interview. Hierdoor kunnen ze nakijken

en specifiëren wat ze juist bedoelden (Ben-Arieh, 2005). Deze ‘members check’ werd binnen dit onderzoek

niet uitgevoerd, wat als beperking van dit onderzoek geldt. De uitvoering van een ‘members check’ was

praktisch niet haalbaar binnen de periode waarin dit onderzoek werd uitgevoerd.

Page 40: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

34

Het feit dat de onderzoeker sommige deelnemende jongeren persoonlijk kende, kan mogelijk gezorgd

hebben voor ‘over-rapport’, wat betekent dat de betrokkenheid tussen de onderzoeker en de onderzochte

de methodologische kwaliteit van het onderzoek benadeelt (Maso & Smaling, 1998), aangezien de jongeren

zich zouden kunnen inhouden bij het delen van bepaalde informatie. De onderzoeker kende namelijk

sommige jongeren en hun begeleiders persoonlijk, waardoor de onderzoeker geen onafhankelijke status had

en wat voor de jongeren een risico kan inhouden dat de onderzoeker bepaalde info deelt met hun

begeleiders. De grootste ethische uitdaging bij onderzoek met jongeren is namelijk de ongelijkheid van

macht en status tussen de jongeren en de onderzoeker (Ben-Arieh, 2005).

Daarbij is het opvallend dat vanuit de voorzieningen waar de onderzoeker bekend is, er meer jongeren waren

die bereid waren te participeren aan het onderzoek, dan vanuit voorzieningen waar de onderzoeker geen

bekende was. Dit zou kunnen wijzen op de aanwezigheid van een vertrouwensrelatie tussen de onderzoeker

en de jongeren, wat geldt als een kracht. Uit onderzoek blijkt namelijk dat bij het voeren van kwalitatief

onderzoek met adolescenten het aangewezen is om een vertrouwensrelatie op te bouwen, wat bijdraagt aan

het succesvol verloop van de studie (Vander Laenen, 2009).

Binnen dit onderzoek is ‘saturatie van data’ niet bereikt. Dit wil zeggen dat er gestopt is met de verzameling

van data terwijl nieuwe data bijkomende informatie nuttig voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen

zou kunnen opleveren (Braun & Clarke, 2013). Er werd voor gekozen om de dataverzameling te stoppen na

het afnemen van twintig interviews met oog op de haalbaarheid van het onderzoek.

Omwille van de vele literatuur die aanwezig is rond het concept kwaliteit van leven, was het binnen het bestek

van dit onderzoek niet mogelijk om alle onderzoeken te betrekken. Er werd daarom een selectie gemaakt van

de belangrijkste informatie uit onderzoeken die aansloot bij de onderzoeksvragen.

Als laatste beperking van dit onderzoek is het belangrijk om te vermelden dat de resultaten niet

generaliseerbaar zijn overheen de doelgroep, ook al is dit aannemelijk. Dit omwille van het feit dat er maar

twintig interviews afgenomen werden bij jongeren uit vijf verschillende organisaties en hierbij twee

typemodules die aangeboden worden binnen een OVBJ niet betrokken zijn. Daarnaast is kwaliteit van leven

sterk individueel bepaald en kreeg het subjectieve perspectief van de participanten een centrale positie.

Page 41: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

35

4.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek

Zoals eerder vermeld zijn er weinig publicaties en onderzoeken aanwezig over kwaliteit van leven bij jongeren

in de jeugdzorg. Om nog meer zicht te krijgen op de mening, beleving en perspectieven van deze jongeren,

is het aangewezen om verder kwalitatief onderzoek te voeren bij deze doelgroep.

Daarnaast kan het nuttig zijn om het onderzoek op grotere schaal uit te voeren in functie van

generaliseerbaarheid, waarbij meer dan twintig jongeren betrokken worden verspreid overheen heel

Vlaanderen.

Bij toekomstig onderzoek is het aangewezen om meer te focussen op diversiteit bij de selectie van de

deelnemers (geslacht, leeftijd, aanwezigheid van beperkingen…).

Page 42: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

36

REFERENTIES

Allison, P.J., Locker, D., Feine, J.S. (1997). Quality of life: A dynamic construct. Social Science & Medicine,

45(2), 221-230. doi: 10.1016/S0277-9536(96)00339-5

Baarda, B., Bakker, E., Fischer, T., Julsing, M., Peters, V., van der Velden, T., & de Goede, M. (2013). Basisboek

Kwalitatief onderzoek – Handboek voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek.

Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers

Ben-Arieh, A. (2000). Beyond Welfare: Measuring and Monitoring the State of Children – New Trends and

Domains. Social Indicator Research, 52(3), 235-257. doi: 10.1023/A:1007009414348

Ben-Arieh, A. (2005). Where are the children? Children’s role in measuring and monitoring their well-being.

Social Indicators Research, 74(3), 573-596.

Ben-Arieh, A. (2008). The Child Indicators Movement: Past, Present, and Future. Child Indicators Research,

1(1), 3-16. doi: 10.1007/s12187-007-9003-1

Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative research in psychology,

3(2), 77-101.

Braun, V., & Clarke, V. (2013). Successful qualitative research: A practical guide for beginners. sage.

Buntinx, Wil H. E., Schalock, Robert L. (2010). Models of Disability, Quality of Life, and Individualized

Supports: Implications for Professional Practice in Intellectual Disability. Geraadpleegd op 4 maart 2018, van

http://www.buntinx.org/yahoo_site_admin/assets/docs/Models_of_Disability_-

_Buntinx__Schalock_2010_JPPID.144132950.pdf

Casas, F. (2016). Children, adolescents and quality of life: The social sciences perspective over two decades.

In A life devoted to quality of life (pp. 3-21). Springer, Cham.

Casas, F. (2011). Subjective Social Indicators and Child and Adolescent Well-being. Child Indicators

Research, 4(4), 555-575. doi: 10.1007/s12187-010-9093-z

Cummins, R. A., Lau, A. L., & Stokes, M. (2004). HRQOL and subjective well-being: Noncomplementary forms

of outcome measurement. Expert review of pharmacoeconomics & outcomes research, 4(4), 413-420.

Page 43: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

37

Decuypere, H., De Ruyver, B., & Vander Laenen, F. (2010). De rechtspositie van de minderjarige in de

integrale jeugdhulp.

De Fever, F. (2012). Orthopedagogisch onderzoek. In Broekaert, E., De Fever, F., Schoorl, P., Van Hove, G., &

Wuyts, B., Orthopedagogiek en maatschappij (pp. 145-161). Antwerpen: Garant

De Ganck, J., Schouppe, N. (z.d.). Onderzoek naar de kwaliteit van A-documenten (rapport). Brussel:

Kwaliteitscentrum voor Diagnostiek vzw

De Koster, K. (2007). De jeugdzorg van tegenwoordig: het hervormingsproces naar een integrale

jeugdhulpverlening. Gent: Academia Press.

De Kroon, M. M. J., & Hodiamont, P. P. G. (2008). Kwaliteit van leven, gemeten in de kinderpsychiatrie.

Tijdschrift voor Psychiatrie, 50(11), 725-734.

de Lange, R., Schuman, H., Montesano Montessori, N. (2011). Praktijkgericht onderzoek voor reflectieve

professionals. Antwerpen: Garant

De Maeyer, J., Vanderplasschen, W., & Broekaert, E. (2009). Exploratory Study on Drug Users’ Perspectives

on Quality of Life: More than Health-Related Quality of Life? Social Indicators Research, 90, 107–126.

De Maeyer, J., Vanderplasschen, W., Camfield, L., Vanheule, S., Sabbe, B., & Broekaert, E. (2011). A good

quality of life under the influence of methadone: A qualitative study among opiate-dependent individuals.

International Journal of Nursing Studies, 48(10), 1244–1257.

Desmet, E., & Put, J. (2011). Het Decreet Rechtspositie Minderjarigen: een internationaalrechtelijke toetsing.

Tijdschrift voor Jeugdrecht en Kinderrechten, 12(2), 103- 120.

De Zutter, M., & Vandevelde, S. (2012). Quality of Life bij kinderen en jongeren met een verstandelijke

beperking. Een onderzoek naar de ontwikkeling van de POS-CA.

du Bois-Reymond, M., Te Poel, Y., & Ravesloot, J. (1998). Jongeren en hun keuzes. Bussum: Coutinho

Eiser, C., & Jenney, M. (2007). Measuring quality of life. Archives of Disease in Childhood, 92,348-350.

Eiser, C., Mohar, H., & Morse, R. (2001). The measurement of quality of life in young children. Child: care,

health and development, 26(5), 401-414. doi: https://doi-org.odisee.ezproxy.kuleuven.be/10.1046/j.1365-

2214.2000.00154.x

Page 44: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

38

Fattore, T., Mason, J., & Watson, E. (2009). When children are asked about their well-being: Towards a

framework for guiding policy. Child Indicators Research, 2(1), 57–77

Felce, D. (2007). Defining and applying the concept of quality of life. Journal of Intellectual Disability

Research, 41(2), 126-135. doi: https://doi.org/10.1111/j.1365-2788.1997.tb00689.x

Felce, D & Perry, J. (1995). Quality of Life: its definition and measurement. Research in Developmental

Disabilities, 16 (Issue 1), 51-74.

Harder, A. (2007). Boekbesprekingen. Dennis Bastiaansen, Quality of life in children with psychiatric

disorders. Pedagogiek, 26(3), 329-332.

HoGent. (2018). Theorievorming. Geraadpleegd op 18 maart 2018, van https://www.hogent.be/over-

hogent/vakgroepen/orthopedagogiek/e-qual/ons-onderzoek/theorievorming/

Informatie Vlaanderen. (2018). Integrale Jeugdhulpverlening. Geraadpleegd op 4 maart 2018, van

https://www.vlaanderen.be/nl/gezin-welzijn-en-gezondheid/kinderen/integrale-jeugdhulpverlening

Jeugdrecht. (2019). Bijzondere Jeugdzorg. Geraadpleegd op 2 april 2019, van

https://www.kennisplein.be/sites/Jeugdrecht/Pages/Bijzondere-Jeugdzorg.aspx

Jochemsens, H. (2006). Kwaliteit van Leven. Wat bedoelen we met dit begrip? Pallium, 8(5), 168-170. DOI

10.1007/BF03061169

Jongerenwelzijn. (2018a). Afdeling Continuïteit en toegang. Geraadpleegd op 14 juni 2018 van

https://www.jongerenwelzijn.be/jeugdhulp/intersectorale-toegangspoort/

Jongerenwelzijn. (2018b). Het Experimenteel Modulair Kader. Evaluatierapport 1 januari 2013 – 1 maart

2014. Geraadpleegd op 14 juni 2018 van

https://www.jongerenwelzijn.be/professionelen/assets/docs/private-voorzieningen/emk/evaluatierapport-

EMK.pdf

Jongerenwelzijn. (2018c). Jeugdhulp in Vlaanderen. Geraadpleegd op 4 maart 2018, van

https://jongerenwelzijn.be/jeugdhulp/jeugdhulp-in-vlaanderen/

Jongerenwelzijn. (2018d). Jeugdhulplandschap. Geraadpleegd op 4 maart 2018, van

https://jongerenwelzijn.be/jeugdhulp/jeugdhulplandschap/

Page 45: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

39

Jongerenwelzijn. (2018e). Legende Organisaties voor Bijzondere Jeugdzorg, Centra voor Integrale

Gezinszorg, Onthaal-, Oriëntatie en Observatiecentra in een Modulair Kader en Diensten voor Pleegzorg.

Geraadpleegd op 14 juni 2018 van https://jongerenwelzijn.be/assets/docs/contact/voorzieningen/legende-

OVBJ-OOOC-CIG-pleegzorg.pdf

Jongerenwelzijn. (2019). Contactgegevens voorzieningen. Geraadpleegd op 18 maart 2019 van

https://jongerenwelzijn.be/contact/voorzieningen/

Kinderrechtencommissariaat. (2018). Verdrag inzake de Rechten van het Kind Aangenomen door de

Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 20 november 1989 – Officiële Nederlandse vertaling.

Geraadpleegd op 24 mei 2018, van

https://www.kinderrechtencommissariaat.be/sites/default/files/bestanden/kinderrechtenverdra

g_officiele_nederlandse_vertaling.pdf

Knorth, E. (2005). Wat maakt het verschil? Over intendieve orthopedagogische zorg voor jeugdigen met

probleemgedrag. Kind en adolescent, 26(4), 150-160.

Kosher, H., Ben-Arieh, A., Hendelsman, Y. (2016). Children’s Rights and Social Work. doi: 10.1007/978-3-319-

43920-4

Larock, Y., & van der Heijden, F. (z.d.). Oplossingsgericht coachen van schoolteams. Geraadpleegd op 16

maart 2019 van https://www.schoolmakers.be/wp-content/uploads/2017/10/Impuls-jg-47-1_04-

Oplossingsgericht-coachen-van-schoolteams.pdf

Liamputtong, P. (2011). Focus Group Methodology. Principles and Practice. Londen: Sage Publications

Maso, I., & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom

Moonen, L., & Van Hove, G. (2009). Quality of life bij kinderen, Pilootversie van een meetinstrument

ontwikkeld via focusgroepen met ouders in Vlaanderen en Nederland.

Moons, P., Budts, W. & De Geest, S. (2006). Critique on the conceptualisation of quality of life: A review

evaluation of different conceptual approaches. International Journal of Nursing Studies, 43(7), 891-901. doi:

10.1016/j.ijnurstu.2006.03.015

Page 46: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

40

Nederlands Jeugdinstituut. (2019a). Child Health Questionnaire (CHQ). Geraadpleegd op 11 mei 2019 van

https://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Instrumenten/Zoek-een-instrument/Child-Health-Questionnaire-

(CHQ)

Nederlands Jeugdinstituut. (2019b). Youth Quality of Life Instrument (YQOL). Geraadpleegd op 11 mei 2019

van ), https://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Instrumenten/Zoek-een-instrument/Youth-Quality-of-Life-

Instrument-(YQOL)

Norris, A., Aroian, K., Warren, S., & Wirth, J. (2012). Interactive performance and focus groups with

adolescents: The power of play. Research in Nursing & Health, 35(6), 671-679. doi: 0.1002/nur.21509

Petito, F., & Cummins, R. A. (2000). Quality of life in adolescence: The role of perceived control, parenting

style, and social support. Behaviour Change, 17(3), 196-207.

Rapley, M. (2003). Quality of Life Research: A Critical Introduction. Londen: Sage Publications

Roose, R., De Vos, K., & De Bie, M. (2012). De zoektocht naar de pedagogiek van de integrale jeugdhulp. In

Jeugdwerk en sociale uitsluiting: handvatten voor emanciperend jeugdbeleid (pp. 73-86). Acco.

Schalock, R., Baker, A., Claes, C., Gonzalez, J., Malatest, R., van Loon, J., Verdugo, M. A., et al. (2018). The use

of quality of life scores for monitoring and reporting, quality improvement, and research. Journal of policy

and practice in intellectual disabilities, 15(3), 176–182.

Schalock, R. L., Verdugo, M. A., Gomez, L. E., & Reinders, H. S. (2016). Moving us toward a theory of

individual quality of life. American Journal on Intellectual and Developmental Disabilities, 121(1), 1-12.

Slot, W., van Aken, M. (2013). Psychologie van de adolescentie. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff

Soenen, Bram, D’oosterlinck, F., & Broekaert, E. (2013). The voice of troubled youth: children’s and

adolescents' ideas on helpful elements of care. Children and youth services review, 35(9), 1297–1304.

Sorée, V. (2010). Het verdrag van de verenigde naties inzake de rechten van personen met een handicap als

sleutel tot meer kwaliteit van bestaan. Ethiek & Maatschappij, 13(4), 141-161.

Swerts, C., De Maeyer, J., Lombardi, M., Waterschoot, I., Vanderplasschen, W., & Claes, C. (2019). “You

shouldn”t look at us strangely’: an exploratory study on personal perspectives on quality of life of

Page 47: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

41

adolescents with emotional and behavioral disorders in residential youth care. Applied research in quality of

life, 1–23.

Swerts, C., Vanderplasschen, W., Van Damme, L., & Lesseliers, J. (2017). Ondersteuning en plaatsing van

kinderen en jongeren in situaties van verontrusting. In W. Vanderplasschen, S. Vandevelde, L. Van Damme,

C. Claes, & De Pauw, S. (Eds.), Orthopedagogische werkvelden in beweging: recente evoluties en

veranderingen in Vlaanderen (pp. 45–104). Antwerpen-Apeldoorn: Garant.

Swerts, C. (2013). Quality of Life binnen de Bijzondere Jeugdzorg - Een onderzoek naar de Quality of Life

van jongeren toevertrouwd aan een CANO-organisatie (Masterproef). UGent

UCM. (2018). Meerderjarig en geïnformeerd. Hoofdstuk 5: Uw rechten en plichten als 18- jarige.

Geraadpleegd op 13 juni 2018 van

https://www.ucm.be/content/download/15171/240466/file/Meerderjarig-en-geinformeerd-hoofdstuk-5-

uw-rechten-en-plichten-als-18-jarig.pdf

Van de Putte, I., De Schauwer, E. (2016). Ik breng mezelf in als onderzoeker. Van participatief naar

participerend onderzoek. In Van Hove, G., Schippers, A., Cardol, M., De Schauwer, E., Red. (2016). Disability

Studies in de Lage Landen (pp. 277-295). Antwerpen: Garant

Vander Laenen, F. (2009). “I don’t trust you, you are going to tell’, adolescents with emotional and

behavioural disorders participating in qualitative research. Child care health and development, 35(3), 323–

329.

Vandevelde, Stijn, Naert, J., De Schauwer, E., Meulewaeter, F., Van Hove, G., De Clercq, L., &

Vanderplasschen, W. (2017). De integratief-holistische orthopedagogiek van Professor Eric Broekaert (Vol.

34). Antwerpen: Garant Uitgevers.

Van Hecke, N., Claes, C., Vanderplasschen, W., De Maeyer, J., De Witte, N., & Vandevelde, S. (2018).

Conceptualisation and measurement of quality of life based on Schalock & Verdugo’s model: a cross-

disciplinary review of the literature. Social indicators research, 137(1), 335–351.

Van Hoecke, C. (2008). Residentiele opvang van minderjarigen: hoe beleven jongeren zelf hun verblijf in een

instelling bijzonder jeugdzorg? (Bachelorproef). UGent

Page 48: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

42

Van Hove, G. (2012). Over orthopedagogiek als wetenschap en de inherente ‘paradigma-wissels’:

normalisatie is dood, leve ‘Quality of life’. In Broekaert, E., De Fever, F., Schoorl, P., Van Hove, G., & Wuyts, B.,

Orthopedagogiek en maatschappij (pp. 145-161). Antwerpen: Garant

Van Hove, G. (2014). Qualitative research for educational sciences. UK: Pearson

van Loon, J. (2006). Arduin. Van zorg naar ondersteuning. Kiezen voor kwaliteit leidt tot ontmanteling van

de instituutszorg (Arduin-serie, nr. 7) (No. 7). Garant.

Verhoeven, N. (2007). Wat is onderzoek. Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger. Amsterdam:

Boom uitgevers

Vermeulen, S. (2008). Jongeren geplaatst in de Residentiële Bijzondere Jeugdzorg: een belevingsonderzoek.

(Masterproef). UGent

Vlaanderen. (2019). Jaarverslag Jeugdhulp 2017. Geraadpleegd op 13 januari 2019 van

http://www.jaarverslagjeugdhulp.be/2017/probleemgebonden-hulp-nrtj

Voets, J., & Verhoest, K. (2014). Van integrale jeugdhulp 1.0 naar 2.0: een kritische reflectie. Tijdschrift voor

jeugd en kinderrechten, 15(1), 73–79.

vzw Steunpunt Jeugdhulp. (2016). Over de Bijzondere Jeugdzorg. Geraadpleegd op 14 juni 2018 van

http://2013.steunpuntjeugdhulp.be/?action=onderdeel&onderdeel=32&titel=Over+de+Bijzond

ere+Jeugdzorg

Wallander, J. L., Schmitt, M., & Koot, H. M. (2001). Quality of life measurement in children and adolescents:

issues, instruments, and applications. Journal of clinical psychology, 57(4), 571-585.

Willaert, T. (2008). Een belevingsonderzoek inzake plaatsing en opvoeding bij ouders en meisjes in een

gesloten gemeenschapsinstelling. (Scriptie). UGent

Wolfensberger, W. (1972). The principle of normalization in human services. Toronto: National Institute on

Mental Retardation

WVG Vlaanderen. (2018). Werkmap Fiche Bekwaamheid. Geraadpleegd op 13 juni 2018 van

http://wvg.vlaanderen.be/rechtspositie/05-publicaties/werkmap-fiche-bekwaamheid.pdf

Page 49: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

43

BIJLAGEN

Bijlage 1: Factoren, domeinen en indicatoren van kwaliteit van leven

Volgens Schalock:

Factoren Domeinen Voorbeeld indicatoren

Onafhankelijkheid Persoonlijke ontwikkeling Opleiding, persoonlijke vaardigheden en

competentie, adaptief gedrag, vooruitgang

Zelf-determinatie/zelfbepaling Keuzes/beslissingen, autonomie, persoonlijke

controle, persoonlijke doelen, zelfsturing

Sociale participatie Interpersoonlijke relaties Sociaal netwerk, vriendschappen, sociale

activiteiten, interacties, relaties, intimiteit,

ondersteuning

Sociale inclusie Integratie/participatie in de gemeenschap,

gemeenschapsrollen, ondersteuning,

aanvaarding, rollen

Rechten Stemrecht, privacy, toegang, burgerrechten

Welbevinden Emotioneel welbevinden Veiligheid, positieve ervaringen, tevredenheid,

zelfbeeld, geen stress

Fysiek welbevinden Gezondheids- en voedingsstatus,

huisvestingsstatus, bezittingen

Materiaal welbevinden Financiële status, tewerkstelling,

huisvestingsstatus, bezittingen

(Buntinx & Schalock, 2010)

Page 50: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

44

Bijlage 2: Geïnformeerde toestemming

Tina De Wolf

Studente Universiteit Gent

Geïnformeerde toestemming

Beste jongere (en ouders/begeleiders),

Mijn naam is Tina De Wolf en ik ben een laatstejaarsstudente aan de Universiteit Gent (opleiding

Orthopedagogiek). Voor mijn eindwerk doe ik onderzoek rond ‘kwaliteit van leven’ bij jongeren tussen 12

en 18 jaar die hulp en ondersteuning krijgen in hun leven.

De bedoeling van dit onderzoek is dat ik jongeren aan het woord laat over wat zij wel of niet belangrijk

vinden in het leven en wat zij denken over vrienden, vrije tijd, familie, geld, ontspanning, school en nog veel

meer andere dingen.

Dit wil ik doen door individuele gesprekken te voeren met verschillende jongeren. Ik wil graag ook jou voor

een gesprek uitnodigen.

Het gesprek wil ik laten doorgaan in de periode van september tot en met eind december. Het gesprek zal

niet langer dan één uur duren, met genoeg pauze en zal, mits jouw toestemming, worden opgenomen. Als

je wil meewerken, moet je ook maar aan één gesprek meedoen. Het kan wel zijn dat het niet lukt om alles

te bespreken wat je wil zeggen, waardoor we steeds nog een ander gesprek kunnen plannen.

Het is ook belangrijk om te weten dat, als je graag wilt meewerken, je je niet moet verplaatsen. Via je

begeleider kan je zelf aangeven waar en op welk moment je graag het gesprek wilt laten doorgaan. Dit

mag ook in het weekend zijn, je kiest wat voor jou het beste past.

Daarnaast wordt je anonimiteit gegarandeerd, wat wilt zeggen dat je naam en gegevens nergens vermeld

zullen worden en dat niemand jou op basis van de resultaten zal kunnen identificeren. De verkregen

gegevens zijn enkel toegankelijk voor mij en deze zullen alleen voor mijn masterproef gebruikt worden.

Alles wat je gaat zeggen wordt niet doorverteld aan andere zoals begeleiders of je ouders. Niemand zal

dus ooit weten wat jij hebt gezegd tijdens het gesprek.

Voor dit gesprek heb ik je vrijwillige medewerking nodig, waarmee ik bedoel dat je zelf mag kiezen of je

mee wil doen of niet. Als je tijdens het gesprek besluit dat je niet meer wilt mee werken, dan mag je ook

steeds stoppen. Stoppen of niet willen meedoen heeft geen gevolgen voor de begeleiding die je krijgt.

Als er nog vragen zijn of je wilt meer informatie over het onderzoek, mag je ze altijd aan je begeleider

meegeven of kan je mij contacteren op het nummer 0492/40.01.99 of op het

e-mailadres: [email protected].

Page 51: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

45

Omdat je minderjarig bent, moet ook (een van) je ouder(s) of je voogd toestemming geven en het

document ondertekenen.

Graag wil ik vragen om hieronder aan te duiden of je wil meewerken of niet. Als je niet wilt, kan je ook

schrijven waarom niet. Maar, dit moet niet.

Ik wil niet meewerken. Reden: ………………………………………………………..

Ik begrijp de inhoud van deze brief, wil graag vrijwillig meewerken aan het onderzoek en ben ervan

op de hoogte dat (a) ik op ieder moment mag stoppen met mijn deelname zonder hiervoor een

reden op de tegen, (b) de gesprekken worden opgenomen, anoniem verwerkt en opnames worden

verwijderd, (c) ik het recht heb de informatie van het gesprek in te kijken, en (d) ik de gegevens

van de studente niet doorspeel naar anderen.

Voor akkoord,

Plaats en datum Naam + handtekening van de jongere

………………………………………..…………………………………………………………….

Plaats en datum Naam + handtekening van de ouder/begeleider

………………………………………...…………………………………………………………….

Plaats en datum Naam + handtekening van de onderzoeker

……………………………………………………………………………………………………….

Alvast bedankt!

Page 52: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR PERCEPTIES VAN ......2 Harder, 2007; Moons, Budts, & De Geest, 2006). Binnen dit onderzoek werd daarom de keuze gemaakt om te werken met de acht domeinen

46

Bijlage 3: Leidraad interview

Leidraad interview Begin

- Mezelf introduceren

- Uitleg geven over doel interview

- Tijd specifiëren: ongeveer 1 uur

- Ethische basis: geïnformeerde toestemming overlopen

o Op elk moment mogen stoppen

o Wat gebeurt er met resultaten + terugkoppeling naar participant

- Kans geven om vragen te stellen

- Methodologische gegevens verzamelen

Midden

- Open vraag: Wat is voor jou belangrijk in je leven?

- Wat heb jij nodig om over deze zaken te beschikken? Wie kan je daarbij helpen? Evolutie

doorheen de tijd?

- Wondervraag

- Structuur kwaliteit van leven

Rangschikken naar belangrijkheid, belangrijke domeinen selecteren

- Zorgen voor verduidelijking!

Einde

- Terugkijken op verloop

- Nog zaken die de participant wil zeggen/vragen?

- DANK

- Feedback over het interview?