kopieerbladen Tatami - cteno.be · BEELDEN DIE IETS VERTELLEN Opdracht Strips zijn nog maar net...

81
Tatami 3 Tatami 3 Striplabo voor het middelbaar onderwijs kopieerbladen Taalvaardigheidstaken

Transcript of kopieerbladen Tatami - cteno.be · BEELDEN DIE IETS VERTELLEN Opdracht Strips zijn nog maar net...

Tata

mi 3

Tata

mi 3

Striplabo

voor het middelbaar onder wi js

kopieerbladen

Taalvaardigheidstaken

Striplabo

Kopieerbladen

Auteurs: An Lombaerts

m.m.v. Nora Bogaert

Omslagillustratie: Helga Bontinckx

Lay-out: Riet Theys

Tweede, herziene druk

© Steunpunt NT2, Leuven 2005

Het Steunpunt NT2 is sinds januari 2005 geïntegreerd in het Steunpunt GOK (Gelijke

Onderwijskansen)

ISBN: 90-75511-43-4

D/2005/6131/3

Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Steunpunt

Nederlands als Tweede Taal en van beide auteurs worden vermenigvuldigd en/of openbaar

gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, computer-software of op welke wijze dan

ook.

INHOUDSTAFEL KOPIEERBLADEN

Strip, stripper, stripst

Beelden die iets vertellen

Handenarbeid?

Teamwerk

Suske en Wiske nieuwe stijl

Een Roover bij Studio 100

De waarheid, bij Toutatis

Creëer je eigen stripfiguur.

Supergirl en Mister Bullebak.

De fotostrip

Luisteren met je ogen

Tips voor strips

De stripzoeker

Belgische striphelden

Flip Flop

Ik geloof mijn ogen niet

Iedereen leest?!

Striptop of flop?

bijlageBelgische striphelden

Stripspieker

De waarheid bij Toutatis

toetsenFishstrip

Speciale effecten

Stripmuseum

© Centrum voor Taal en Onderwijs

© Centrum voor Taal en Onderwijs

STRIP, STRIPPER, STRIPST

Opdracht

In 1896 verschenen de eerste tekstballonnen in een beeldverhaal. Voor veel stripkenners werd de strip dan

ook geboren in dat jaar. Maar in de meer dan honderd jaar die ondertussen verstreken zijn, heeft de strip vele

vormen aangenomen. Tekstballonnen zijn al lang geen voorwaarde meer om een strip een strip te noemen.

Er bestaan geen echte regels voor het definiëren van een strip.

Er worden wel verschillende categorieën strips onderscheiden. Als stripexpert moet je die natuurlijk kennen.

Zoek daarom in deze tekst de verschillende stripcategorieën. Kijk vervolgens nog eens goed naar de strips op

de tafel. Kan je voor de verschillende categorieën enkele voorbeelden vinden?

De eerste strip

Felblauwe ogen, een knalgeel en veel te lang nachtkleed, enorme

flaporen en een hoofd zonder haar. ‘The Yellow kid’ zoals hij

al snel genoemd werd, beleefde geen spannende avonturen. Hij

was allesbehalve een superheld. En toch is hij wereldberoemd

geworden. The Yellow kid wordt namelijk erkend als de allereerste

stripfiguur.

Hij verscheen voor het eerst in een Amerikaanse krant in het

jaar 1896. Zijn auteur, R.F. Outcoult, laat de Kid met de lezers

communiceren door tekst op het nachtkleed te schrijven. En heel

af en toe spreken de huisdieren met hun baasje door middel van

tekstballonnen. Aan deze tekstballonnen dankt The Yellow Kid

de eervolle vermelding van eerste stripfiguur.

Aanvankelijk was de tekstballon een essentieel kenmerk van een stripverhaal. In Amerika

verschenen in de jaren dertig de eerste ‘comics’. Deze comics waren goedkope boekjes met

stripverhalen waarin een held de hoofdrol speelde. Deze strips waren bijzonder populair. De jaren

dertig waren namelijk bijzonder moeilijk: er was veel armoede, de Tweede Wereldoorlog kwam

eraan, … De lezers hadden nood aan afleiding. Ze wilden lezen dat het allemaal weer goed zou

komen. In deze comics werden consequent tekstballonnen gebruikt.

In Amerika ontwikkelde de strips met ballonnen

zich verder. Maar in Europa, en meer bepaald in

Nederland, verscheen er ook een andere stripvorm:

de tekststrip. In tegenstelling tot de ballonstrip

verschijnt de tekst in deze strips niet in de tekening,

maar onder of boven de tekening.

Beroemde voorbeelden van de tekststrip zijn Tom

Poes van Marten Toonder en Eric de Noorman

van Hans G. Kresse. Deze auteurs gebruiken geen

tekstballonnen, maar maken toch strips.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Tekststrip of ballonstrip? Het is hoe langer hoe moeilijker om een strip te definiëren. Tegenwoordig

moeten stripverhalen zelfs geen tekst meer bevatten om toch nog een stripverhaal te zijn, er

worden wel enkele categorieën onderscheiden.

Een cartoon is een losse, meestal grappige tekening, met of zonder tekst. Een cartoon verschijnt

in kranten en tijdschriften. De tekenaar lacht met een bekende figuur of met een actueel feit. Ook

de gagstrip verschijnt in dagbladen en tijdschriften. Een gag bestaat meestal uit één strook met drie

of vier plaatjes. In deze ene strook vertelt de auteur een grap of schetst de auteur een grappige

situatie. ‘Gag’ is een Engels woord en betekent grap.

Iets langer dan een cartoon en een gag is de paginastrip. Het woord zegt het al: de auteur gebruikt

een volledige pagina om een verhaal te vertellen. Paginastrips verschijnen soms in weekbladen

maar kunnen ook gebundeld worden in een album. Een korte strip is een uitgebreide versie van

de paginastrip. Het verhaal is nog niet zo lang dat de auteur een volledig album nodig heeft om

het te vertellen. Maar één pagina is te weinig. Korte strips worden zelden los gepubliceerd. Zij

verschijnen in striptijdschriften of worden gebundeld.

Er is sprake van een stripalbum als een auteur een heel album of zelfs meerdere albums nodig

heeft om een verhaal te vertellen.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

BEELDEN DIE IETS VERTELLEN

Opdracht

Strips zijn nog maar net iets ouder dan honderd jaar. Maar ook voor het verschijnen van The Yellow Kid

werden al beelden gebruikt om verhalen te vertellen. Alleen worden deze beelden nog geen strips genoemd.

In deze tekst vind je voorbeelden van vertellende beelden, de eigenlijke voorlopers van de strips. Ga in de

bibliotheek en op het internet op zoek naar tekeningen of foto’s van deze beelden. Maak met deze foto’s een

informatieve poster om in het striplabo op te hangen. Gebruik deze tekst ook om een beetje informatie bij

de foto’s te schrijven.

Deze poster leert de bezoekers van het labo dat er eeuwen geleden al beelden gebruikt werden om verhalen

te vertellen.

Beelden die iets vertellen

Stripverhalen bestaan nog niet lang. Maar al eeuwenlang gebruikt de mens beelden om verhalen

te vertellen.

De oudste Europese Homo Sapiens Sapiens -onze rechtstreekse voorouder- leefde 40.000 jaar

geleden in Frankrijk. Hij was de eerste die probeerde het verhaal van zijn leven weer te geven door

bijvoorbeeld jachtdieren te graveren in de wanden van holen en spelonken.

Duizenden jaren zijn deze tekeningen bewaard gebleven om

uiteindelijk gevonden te worden door de moderne mens. In een

grot in Altamira, een dorp in de Spaanse Pyreneeën, werd een

rotsschildering van een bizon gevonden. Dit dier werd geschilderd

in tinten rood, bruin en zwart. Ook in de Franse Dordogne,

zoals bijvoorbeeld in de beroemde grotten van Lascaux werden

rotsschilderingen ontdekt van zwarte, gele, rode bizons, paarden en

herten.

Ook op andere continenten werden zeer oude rotstekeningen en -schilderijen gevonden, zoals

bijvoorbeeld in Australië, in de Afrikaanse woestijnen Sahara en Kalahari en in Noord-Amerika.

De Oude Egyptenaren ontwikkelden rond 3100 voor Christus een beeldschrift. Iedere tekening

was een woord. Een tekening van een vogel betekende dus ‘vogel’. Deze tekens worden hiërogliefen

genoemd. Dit ingewikkelde schrift werd pas in 1822 ontcijferd.

De fraai bewerkte Romeinse triomfbogen beeldden vooral oorlogsverhalen, veldslagen en

heldendaden uit. Bekend is vooral de uit de tweede eeuw stammende zuil van Trajanus, die van

beneden naar boven een 180 meter lang verslag doet van de heldendaden van genoemde keizer.

Op het Amerikaanse continent maakten de Maya’s gebruik van hun eigen ingewikkelde beeldschrift.

Het ontcijferen van dit beeldschrift was geen eenvoudige klus. Bij de kolonisering aan het begin van

de zestiende eeuw werden bijna alle Maya-documenten door de Spaanse overheersers vernietigd.

Er werden wel mythen, een getallenstelsel en een uitgebreide kalender bewaard.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Beeld en tekst, maar nog geen strips

Er is dus een lange traditie om enkel met beelden een

verhaal te vertellen. Maar er zijn ook beelden die begeleid

worden door tekst en die toch geen stripverhaal zijn.

Het tapijt van Bayeux is een borduurwerk van 70 meter

lang en 50 cm hoog dat in 72 scènes de geschiedenis

uitbeeldt van de Slag bij Hastings in 1066. Willem de

Veroveraar viel toen vanuit Normandië Engeland binnen

en versloeg de Angelsaksische koning Harald. Bij iedere

getekende scène staat een korte Latijnse tekst.

Tot aan de introductie van de boekdrukkunst in Europa rond 1450 werden boeken met de hand

overgeschreven. In veel van deze manuscripten verschenen prachtige tekeningen. Deze geschriften

waren echter zo duur dat enkel de rijken ze onder ogen kregen. Bovendien was slechts een klein

deel van de bevolking geletterd.

In de eeuwen daarna ontwikkelden zich prenten voor het volk. Een soort poster met tekst, voor de

gewone man. Vooral spotprenten die lachen met de machthebbers, werden bijzonder populair. De

goedkopere druktechniek, en vooral de verspreiding door de marktkramers maakten de prenten

voor iedereen bereikbaar. Ze waren overal te koop: op markten, kermissen, en in herbergen.

Pas in de negentiende eeuw ontstond de rechtstreekse voorloper van

het moderne stripverhaal: de beeldroman, een combinatie van tekst

en tekeningen. De beeldroman werd een nieuw literair genre dat een

groot succes kende. De bekendste tekenverhalen zijn ‘De reizen en

avonturen van mijnheer Prikkebeen’ geschreven en getekend door

Rodolphe Topffer en ‘Max und Moritz’ getekend en geschreven door

Wilhelm Bush. De stap van de beeldroman naar het stripverhaal is

bijzonder klein.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

HANDENARBEID?

De scenarist

Het stripproces begint natuurlijk met een idee. Net zoals bij het maken van een film wordt er eerst

een verhaal bedacht. De persoon die het idee heeft en verder uitwerkt, noemen we de scenarist.

Soms is de scenarist ook de tekenaar van de strip. Maar het gebeurt ook dat de tekenaar een leuk

idee heeft voor een strip en dat hij aan een scenarist vraagt om het idee uit te werken.

De geschiedenis van de strip toont dat er over uiteenlopende onderwerpen boeiende strips gemaakt

kunnen worden: over een redactie van een tijdschrift (Guust Flater), over een gevechtssoldaat

zonder geheugen (XIII), over de Gallische strijd tegen de Romeinen (Asterix), over een saaie

kantoorbediende (Dilbert), over de Iraanse Revolutie (Persepolis). De scenarist kan zijn inspiratie

overal vandaan halen.

Het stripproces begint dus met een idee. De scenarist schrijft zijn verhaal kort op. Een halve

pagina volstaat meestal. Deze korte versie van het uiteindelijke verhaal wordt synopsis genoemd.

De scenarist stelt zijn synopsis voor aan de uitgever en de tekenaar. Zij bespreken of het verhaal

goed genoeg is om uit te werken tot een volwaardig stripalbum.

Als de uitgever en de tekenaar hun goedkeuring gegeven hebben, moet de scenarist het verhaal

plaat per plaat uitwerken. Plaat is de stripterm voor pagina. Aan iedere pagina moet veel zorg

besteed worden, zeker als het stripverhaal per plaat in een krant gepubliceerd wordt. De lezers

moeten namelijk elke dag zin krijgen om verder te lezen. Daarom is het belangrijk dat de scenarist

elke plaat met een cliffhanger bijvoorbeeld een dreigend gevaar voor de hoofdpersoon laat

eindigen.

De scenarist schrijft niet alleen het verhaal, hij werkt eveneens de dialogen uit. Het schrijven

van deze gesprekken is niet eenvoudig. Aan de ene kant moeten ze natuurlijk klinken en aan de

andere kant mogen ze niet te veel plaats in de tekening opeisen. De dialogen mogen dus niet te

lang zijn.

Er zijn geen regels voor het schrijven van een stripscenario. Raoul Cauvin, scenarist van vijftien

humoristische stripreeksen waaronder G. Raf Zerk en Sammy, gaat gewoon uren in zijn zetel

liggen. Eens het verhaal in zijn hoofd vorm gekregen heeft, staat hij op, wandelt naar zijn bureau

en zet het hele verhaal op papier.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

HANDENARBEID?

De tekenaar

De tekenaar is de regisseur van het verhaal. Hij of zij bepaalt het decor, het uiterlijk van de

personages, hun gezichtsuitdrukkingen en kledij. Voor de tekenaar begint met het tekenen van

het verhaal, maakt hij honderden schetsen van zijn figuren. Hij moet namelijk perfect weten hoe

zijn karakters lachen, wenen, springen, vallen, eten, slapen en hij moet ze in al deze situaties op

papier kunnen zetten.

De tekenaar stelt de stripfiguren voor aan de scenarist en de uitgever. Als zij tevreden zijn, begint

de tekenaar aan de bladindeling. Hij bepaalt of hij een totaalzicht van een bepaalde actie tekent of

dat een detail voldoende is. Deze verschillen zijn belangrijk voor de leesbaarheid van het verhaal.

Stel je even voor dat je naar een actiefilm aan het kijken bent en dat je alleen maar het hoofd van

de held ziet. Op de achtergrond hoor je wel van alles ontploffen, maar je ziet eigenlijk niet wat er

precies gebeurt.

Eens de bladindeling uitgewerkt is, begint de tekenaar te schetsen. Hij neemt de tijd om uit

te proberen, om te experimenteren. Uiteindelijk worden de platen -zo worden stripbladzijden

genoemd- in potlood getekend. De meeste striptekenaars tekenen de originele platen erg groot om

zonder problemen de kleinste details aan te kunnen brengen. De drukker verkleint de plaat later.

Soms roept een tekenaar de hulp in van assistenten. Meestal zijn de assistenten beginnende

striptekenaars. Zij tekenen bijvoorbeeld het decor. Sommige assistenten specialiseren zich in een

bepaald aspect van de achtergrond: auto’s, vliegtuigen of dieren.

Omdat een gedrukte potloodtekening niet duidelijk is voor de lezers moeten eerst alle lijnen met

zwarte inkt overtrokken worden. Ook de zwarte vlakken worden met deze inkt opgevuld. Het

inkten gebeurt door de tekenaar zelf of door een speciale inkter.

Hergé, de auteur van Kuifje, liet de decors inkten door zijn medewerkers, maar hij stond erop om

de personages zelf in inkt te zetten. Hij vond namelijk dat hij de enige was die Kuifje tot leven kon

wekken. Daarom verbood Hergé dat er na zijn dood nog Kuifjes zouden worden getekend.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

HANDENARBEID?

De letterschrijver

Als de tekeningen met zwarte inkt overtrokken zijn, moeten de tekstballonnen ingevuld worden.

Deze taak wordt uitgevoerd door een letterschrijver. Het is natuurlijk heel belangrijk dat de tekst

goed leesbaar is. Sommige letterschrijvers kunnen met de losse hand prachtige letters schrijven

andere moeten potloodlijntjes trekken -en later weer wegvegen - om recht te schrijven.

De stijl van de letters is meestal aangepast aan de stripreeks. Zo zijn de letters van de uitgaven van

Casterman meestal zeer netjes alsof ze met de hulp van een liniaal geschreven werden, terwijl de

letters in de humorreeksen van uitgeverij Dupuis bijna dansen in de tekstballonnen.

Sommige letterschrijvers gaan zelfs zo ver om de letters aan te passen aan het personage dat de

tekst uitspreekt. Het Franse duo Uderzo en Goscinny gaan in hun legendarische reeks Asterix en

Obelix soms wel heel ver. Wanneer de Galliërs bijvoorbeeld een Griek ontmoeten, zoals in het

album ‘Het eerste legioen’ wordt het Grieks dat hij spreekt gesuggereerd door Grieks aandoende

letters. Als ze Goten tegenkomen, spreken die in Gotisch schrift, en de Egyptenaar spreekt

uiteraard in hiëroglyfen.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

HANDENARBEID?

De inkleurder

Van een originele plaat -dit is de stripterm voor pagina- met zwarte tekeningen en ingevulde

tekstballonnen, wordt een lijndruk gemaakt, dit is een foto op een doorzichtige ondergrond.

Deze lijndruk heeft in tegenstelling tot de getekende plaat de afmeting van een pagina uit een

stripalbum.

Van deze lijndruk wordt vervolgens een blauwdruk gemaakt. Alle zwarte lijnen dus ook de letters

en de grotere vlakken worden in een speciale tint blauw gedrukt, een kleur die door de drukpersen

niet herkend wordt.

Op deze blauwdruk worden de tekeningen ingekleurd een taak die heel veel tijd in beslag neemt.

Meestal wordt deze taak dan ook uitgevoerd door gespecialiseerde inkleurders.

Bij iedere reeks past een eigen manier van inkleuren. Er zijn geen regels en er wordt veel

geëxperimenteerd met papiersoorten, gereedschap (viltstiften, plakkaatverf, pastels, balpen,

kleurpotloden, lucifers,…) en technieken (met de hand, met de computer, met een spuitbus,…)

Na het inkleuren worden de lijndruk en de blauwdruk op elkaar gelegd. Dit moet zeer precies

gebeuren. Een verschil van 1 millimeter heeft tot gevolg dat de zwarte lijnen niet overeen komen

met de grenzen van de kleurvlakken en dat het gedrukte album mislukt zal zijn.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

HANDENARBEID?

De drukker

Het werk van de anderen zit erop. Het is nu aan de drukker om van het geheel een album te

maken. De drukker gebruikt drie kleuren: blauw, rood en geel en ook zwart, maar dat wordt niet

als kleur beschouwd.

De oorspronkelijke kleuren worden met een scanner vereenvoudigd tot zwart en de drie basis-

kleuren: blauw, rood en geel. Een donkergroen grasveld wordt dus herleid tot een vlak waarop

eerst veel blauw en dan een beetje gele inkt gedrukt moet worden.

Nu kan het drukproces beginnen. Eerst gaat het witte papier langs de zwarte inkt. De zwarte

tekst en de zwarte lijnen van de tekeningen verschijnen op het blad. Vervolgens wordt op de

nog natte zwarte inkt de blauwe inkt gedrukt. De tekeningen krijgen nu al een beetje kleur en

scherpte.

Na de blauwe inkt wordt de rode inkt aangebracht. Door de combinatie van deze twee kleuren,

verschijnen er nieuwe kleuren. Daarna moet het papier door de gele inkt. De tekeningen zijn

afgewerkt en het rood, blauw, geel en zwart zijn op die manier gemengd dat de oorspronkelijke

kleuren terug verschijnen.

Na het drukken is het papier kletsnat van al die inkt. Daarom moet het even drogen in een oven

van 300 graden C°. Een stripalbum wordt natuurlijk niet pagina per pagina gedrukt. Er gaan

honderden meters wit papier door de drukpersen. Na het drukken wordt het papier gevouwen

en gesneden om een album te maken.

In een laatste fase worden de pagina’s gelijmd en komt er een kaft rond het album. Goedkope

strips krijgen een slappe kaft, duurdere strips een harde kaft. De pagina’s in de harde kaften

worden meestal niet gelijmd maar gebonden. Het album is nu klaar om verkocht te worden.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

© Centrum voor Taal en Onderwijs

TEAMWERK

Opdracht

Weet je nog hoe een strip gemaakt wordt? Als je niet meer zeker bent, spiek dan in je stripspieker. Maar de

stripwereld evolueert. De nieuwe generatie stripauteurs maakt dankbaar gebruik van nieuwe technologieën.

Als stripspecialist moet je op de hoogte zijn van de nieuwste technieken en de voordelen ervan. De makers

van Orphanimo lichten een tip van de sluier op.

Orphanimo wordt gemaakt door een driekoppig team: twee broers Luc en Michael en hun vriend

Ivan. De twee broers leerden Ivan kennen op de academie van Gent. Ze besloten samen een strip

te maken. Dat werd de reeks Oprhanimo. Ieder album wordt op dezelfde manier gemaakt.

Eerst gaan Luc en Ivan met een grote zak chips in de zetel zitten om samen na te denken over een

verhaal. Als ze hulp nodig hebben roepen ze Michael erbij. Hij zorgt voor de maffe toets door de

meest bizarre personages en situaties te bedenken.

Alle ideeën en verhaallijnen worden op steekkaarten geschreven. Er worden ook ruwe schetsen

gemaakt van acties of van één of ander vaartuig. Ivan rangschikt de steekkaarten zo dat ze een

logisch vervolg krijgen. Alle ideetjes vormen nu een verhaal.

Ivan gebruikt de steekkaarten als leidraad om 46 pagina’s lay-out of een storyboard te tekenen en

te schrijven. Een storyboard is eigenlijk een kladversie van de strip. Als het storybord getekend

is, wordt er een eerste versie van de dialogen uitgeschreven. Deze voorlopige tekst wordt in de

ballonnetjes gezet. Als alles klaar is, stuurt Ivan het storyboard naar Michaël.

Michaël tekent het storyboard netjes over op papier dat groter is

dan het uiteindelijke album. Michaël tekent niet alles. Hij tekent

enkel de personages en de auto’s. Hij schetst eerst in een speciale

tint blauw. Dat blauw wordt niet herkend door de scanner, zodat

hij veel kan knoeien. Daarna zet hij de definitieve lijnen in het

zwart. Hij laadt de tekeningen in de computer en bezorgt een papieren en een elektronische versie

aan Luc.

Op de pagina’s die Luc gekregen heeft, staan dus enkel de figuren en de auto’s. Voor het tekenen

van de achtergrond maakt Luc gebruik van een lichtbak. De pagina van Michael wordt op deze

bak gelegd. Daarop legt Luc een nieuw, blanco blad. Hij zet de lichtbak aan, het felle licht zorgt

ervoor dat hij door het lege blad heen de lijnen van de personen en de auto’s ziet. Nu tekent Luc

op zijn leeg blad de achtergronden van ieder vakje. Als hij daarmee klaar is, zijn er dus 46 pagina’s

met enkel personages en auto’s en 46 personages met enkel de achtergrond. Dit wordt allemaal in

de computer geladen.

Met de hulp van de computer worden de tekeningen met de figuren op de tekeningen met de

achtergrond geplakt zodat ze één volledige strippagina vormen.

De plaatjes worden op de computer gekleurd: eerst de figuren en dan de achtergrond. Als alles

een kleur gekregen heeft, worden de schaduwen getekend en worden speciale effecten die voor

meer sfeer zorgen, toegevoegd.

Als alles ingekleurd is, worden de teksten in de ballonnen geplaatst. Ook dit gebeurt met de

computer. Dan is het album eindelijk klaar en kan het naar de drukkerij vertrekken.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

SUSKE EN WISKE NIEUWE STIJL

Opdracht

Weet je nog hoe een strip gemaakt wordt? Als je niet meer zeker bent, spiek dan in je stripspieker. Maar de

stripwereld evolueert. De nieuwe generatie stripauteurs maakt dankbaar gebruik van nieuwe technologieën.

Als stripspecialist moet je op de hoogte zijn van de nieuwste technieken en de voordelen ervan. Enkele makers

van Suske en Wiske lichten een tip van de sluier op.

In 2003 brak een rel uit in de stripwereld. Suske en Wiske

kregen een nieuwe, hippere look. Wiske, het brave tienermeisje,

verscheen plots met een blote buik en Suske droeg plots baggy

trousers. De oude fans waren geschokt. De toenmalige tekenaar

Marc Verhaegen vond dat Suske en Wiske moesten meegaan

met hun tijd. Er werd een compromis gezocht en gevonden.

Suske mocht zijn skatebroek houden maar Wiske ruilde haar

topje toch terug in voor een wit kleedje. Maar niet alleen de figuren zijn veranderd door de jaren

heen.

De albums van Suske en Wiske worden nog steeds gemaakt in de woning van Willy Vandersteen.

De man is al jaren dood maar hij is en zal altijd de vader van Suske en Wiske blijven. Het witte

huis ligt in het bosrijke Kalmthout. Het is een oase van rust met enkel het geluid van potlood en

papier op de achtergrond.

Achter de tekentafel zit Marc Verhaegen. Hij illustreert sinds 1988 jaar de verhalen van Suske en

Wiske. Aanvankelijk onder het strenge, maar rechtvaardige oog van Willy Vandersteen. Verhaegen

vertelt: “Willy Vandersteen was een zeer aangenaam en principieel persoon. Jammer dat ik hem

niet beter heb leren kennen. Ik heb uitzonderlijk veel respect voor hem.”

“Na het overlijden van Willy Vandersteen, in 1990, nam Paul Geerts het roer definitief van hem

over. Sinds het vertrek van Paul, in mei 2002, teken ik alleen. Maar binnenkort zullen twee nieuwe

tekenaars me assisteren.”

Marc is niet enkel tekenaar. “Ik bedenk zelf de scenario’s en teken ze vervolgens uit. Het inkten

van de potloodschetsen besteed ik uit. Zelf ben ik geen computerfreak, maar Tom Wilequet, de

kleinzoon van Willy Vandersteen en mijn vaste medewerker, houdt zich bezig met de digitale kant

van het verhaal. Eens de tekening geïnkt is, scant hij ze in, maakt hij tekstballonnen op maat en

plaatst hij de teksten op de juiste plaats. Dat gebeurt sinds kort allemaal op computer.”

Tom: “De teksten die Marc schrijft, plaats ik in de tekstballonnetjes. Vroeger gebeurde dat manueel.

Maar nu doe ik het met de computer. Ik heb onlangs met de computer een eigen lettertype

gecreëerd, dat de handgeschreven tekst van Willy Vandersteen imiteert. Het totale tekstpakket

bestaat uit een standaard lettertype, de onomatopeeën en de symbolen. Vanaf het album De

Laatste Vloek worden de tekstballonnetjes digitaal gemaakt. Een enorme tijdsbesparing.”

“Voor de krantenstrips maak ik drie versies: een zwart-wit versie voor een aantal Nederlandse

kranten, een grijswaardenversie voor De Standaard en een kleurenversie voor Het Nieuwsblad en

Het Volk. Voor de zwart-witversie doe ik ook de rastering. Dat is het opvullen van de achtergrond

met grijswaarden. Ook dat doe ik met mijn computer.”

Vroeger gebeurde alles ambachtelijk. Van tekenen tot inkleuren. Vandaag moet je al gek zijn om

geen gebruik te maken van de bestaande computerprogramma’s. Je bespaart er enorm veel tijd

mee.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

EEN ROOVER BIJ STUDIO 100

Opdracht

Weet je nog hoe een strip gemaakt wordt? Als je niet meer zeker bent, spiek dan in je stripspieker. Maar de

stripwereld evolueert. De nieuwe generatie stripauteurs maakt dankbaar gebruik van nieuwe technologieën.

Als stripspecialist moet je op de hoogte zijn van de nieuwste technieken en de voordelen ervan. Bruno De

Roover, een striptekenaar bij Studio 100, licht een tip van de sluier op.

Bruno De Roover is pas 30, maar nu reeds een begrip

in het steeds zeldzamer wordende vak van striptekenaar.

Met vaste pennentrekken brengt hij verschillende Studio

100-figuurtjes tot leven. Maar ook als freelancer tovert

hij allerlei creaties uit zijn mouw. Flosj, het sympathieke

leeuwtje van het Vlaamse Parlement, wandelde bij hem

van de tekentafel.

“Ik werk nu drie jaar bij Studio 100. Hier is het voor

mij allemaal begonnen. Na mijn studies aan Sint-Lukas in Gent heb ik een jaar als webdesigner

gewerkt bij een internetbureau. Maar de passie voor het tekenen heeft het gehaald. Toen ik de kans

kreeg om bij Studio 100 aan de slag te gaan, heb ik geen seconde getwijfeld. Ik ben heel gelukkig

met mijn keuze. Samen met mijn vier collega’s leef ik me elke dag in in de wereld van Samson &

Gert, Kabouter Plop, K3, Wizzy en Woppy, Big en Betsy en Piet Piraat.”

Striptekenen is een vak apart. In de eerste plaats blijft het een ambacht, maar ook hier speelt de

computer een steeds belangrijkere rol. “Vroeger gebeurde het striptekenen volledig met de hand.

De tekenaar bedacht de verhaallijn, maakte een schets, zette die in inkt en kleurde ze vervolgens

in. Oudere tekenaars vertellen dikwijls over hoe moeilijk en tijdrovend hun vak toen was. Elke

fout moest ook met de hand verbeterd worden. Als je een figuurtje te klein of te groot tekende,

moest je het volledige striphokje herwerken en nadien terug op de strip kleven. Met de computer

duren die verbeteringen slechts enkele seconden.

“Ik heb zelf nooit met kleurpotloden of verf ingekleurd. Ik maak deel uit van een generatie die

van het begin met de computer werkt. Ongeveer de helft van mijn werk gebeurt op computer.

Gek eigenlijk, want ik ben zeker geen computerfreak. Toen ik bij Studio 100 aanklopte, had ik

nog nooit met een Mac gewerkt, hoewel het veruit de populairste computer is in de grafische

wereld.”

“Maar laten we niet vergeten dat tekenen in hoofdzaak een ambacht blijft. Er bestaan weliswaar

strips die volledig met de computer worden getekend, maar meestal merk je dat er wel aan: ze

komen nogal koud en kil over. Tekenen zal volgens mij nooit helemaal digitaal gebeuren. Schetsen

en inkten lijken mij moeilijk realiseerbaar op een computer. Ik maak er ook een punt van dat de

tekeningen die ik met mijn Mac inkleur er nog steeds ‘ambachtelijk’ uitzien.”

“Al bij al betekent de computer een belangrijke tijdwinst voor mij. Vooral voor de afwerking

van mijn tekeningen; fouten corrigeren, figuurtjes inkleuren, teksten plaatsen, enzovoort is de

computer en vooral het programma Photoshop een zegen. Als ik snel een rekensommetje maak,

kan ik dankzij de computer dertig tot veertig procent sneller werken.”

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

© Centrum voor Taal en Onderwijs

DE WAARHEID, BIJ TOUTATIS

De albums van Asterix verplaatsen ons naar het Frankrijk van zo’n 2000 jaar geleden. Heel

Gallië, zo heette Frankrijk in die tijd, was toen bezet door het Romeinse leger, meer bepaald

door de soldaten van de veldheer Julius Caesar. Heel Gallië? Neen! Een klein dorpje bleef dapper

weerstand bieden aan de overheersers en maakte het leven van de Romeinen in de kampen rond

het dorp niet bepaald makkelijk.

De dappere krijger Asterix en zijn dikke en sterke vriend Obelix zijn de beroemdste Galliërs van

de wereld. Hun scheppers, de scenarist Goscinny en de tekenaar Uderzo, hebben in hun strips op

niet te evenaren wijze een complete schets gegeven van de wereld waarin de twee helden leefden.

Goochelend met de archeologie, de klassieke literatuur en het moderne leven, creëerden zij een

eigen oude wereld.

Maar komt deze wereld ook overeen met het echte leven in een Gallisch dorp? Aten de Galliërs

wel altijd everzwijn? Gingen de Romeinse soldaten gekleed zoals in de strip? Werd een Gallisch

stamhoofd op een schild rondgedragen? …

Kijk samen naar prenten uit de albums van de Gallische held Asterix. Wat zou historisch juist zijn

en wat hebben de auteurs zelf verzonnen?

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Opdracht

Wat denk je? Zou er enige historische waarheid schuilen in de albums van Asterix of hebben Uderzo en

Goscinny de details van het Gallische verleden zelf verzonnen?

Twee Nederlandse wetenschappers, Sunnuva Van Der Vegt en René Van Royen, hebben onderzocht welke

gegevens uit de albums van Asterix kloppen met hoe het er in de periode 58 - 50 voor Christus werkelijk aan

toeging. De resultaten waren redelijk verrassend.

Lees de resultaten en duid op de tekeningen aan welke details historisch juist zijn.

Heroix is de grote leider van het stripdorp. Hij torent boven de dorpelingen

uit als hij wordt rondgedragen op zijn schild. Zo’n schild is geen handig

vervoermiddel. Het dorpshoofd dondert dan ook regelmatig naar

beneden. Toch hebben Goscinny en Uderzo dit vervoermiddel niet

zelf verzonnen. In het boek Historiën van de Romeinse historicus

Tacitus staat een fragment over een zekere Brinno. Brinno werd

door zijn stamgenoten op een schild de lucht in gehesen en werd

vervolgens tot leider uitgeroepen. Volgens Tacitus zwaaide Brinno

alle kanten op om zichzelf in evenwicht te houden.

Heroix is steeds vrijgevig. Gulheid werd door de Galliërs erg op

prijs gesteld. De Griekse filosoof en auteur Posidonius schrijft over

Lovernius, de koning van een Gallische stam, dat hij zijn onderdanen zo’n enorme hoeveelheid

voedsel aanbood dat ze een aantal dagen lang konden genieten van de gerechten. Ook Heroix

biedt zijn dorpsgenoten na ieder avontuur een dergelijke maaltijd aan.

Leiderschap had bij de Galliërs vanzelfsprekend vooral te maken met moed. Heroix gedraagt zich

in de strijd zoals het een Gallisch leider betaamt. Hij gaat steeds voorop en toont zijn stamleden

dat hij een stoere en sterke leider is.

Heroix is dan wel de leider van het dorp, hij gedraagt zich vooral als één van de bewoners van het

stripdorp. Het was bij de Galliërs dan ook belangrijk dat de leiders zich niet beter voelden dan

de anderen. Een leider die te veel macht nastreefde, was verdacht. De strijder Vercingetorix wilde

heel graag koning worden. Toen zijn stamgenoten zijn plan achterhaald hadden, vermoordden ze

de vader van de ambitieuze strijder.

En Ambiorix, de Gallische leider die streed tegen Julius Caesar, zei over het leiderschap: “Mijn

heerschappij is zodanig dat het volk evenveel over mij te zeggen heeft, als ik over het volk.” Heroix

gedraagt zich, net als de historische Gallische leiders, als een lid van de stam.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Opdracht

Wat denk je? Zou er enige historische waarheid schuilen in de albums van Asterix of hebben Uderzo en

Goscinny de details van het Gallische verleden zelf verzonnen?

Twee Nederlandse wetenschappers, Sunnuva Van Der Vegt en René Van Royen, hebben onderzocht welke

gegevens uit de albums van Asterix kloppen met hoe het er in de periode 58 - 50 voor Christus werkelijk aan

toeging. De resultaten waren redelijk verrassend.

Lees de resultaten en duid op de tekeningen aan welke details historisch juist zijn.

Het beroep van Obelix -hij maakt menhirs- is een historische verdraaiing. Galliërs hebben nooit

menhirs gehouwen. Deze mysterieuze reuzengrote stenen, megalieten genoemd, zijn duizend

tot drieduizend jaar ouder. Het is nog steeds een raadsel hoe en waarom de

verschillende megalietenvelden ontstonden.

Over historische druïden is weinig geweten. De Romeinse historicus Plinius

schreef dat de druïden geen broeken droegen, maar een lang wit gewaad, net

zoals de druïde Panoramix. Volgens de Griekse schrijver Posidonius waren

de druïden lid van een bevoorrechte klasse en hadden ze zelfs de macht om

twee legers uit elkaar te houden. Een dergelijke macht lijkt Panoramix ook

te bezitten.

Alleen de toverdrank die Panoramix bereidt en die de dorpsbewoners

superkrachten schenkt, is een verzinsel van de stripauteurs. Toch zitten de

auteurs Goscinny en Uderzo niet zo ver van de waarheid. Druïden maakten magische brouwsels

en gebruikten daarvoor volgens Plinius de maretak, een parasiet die in eiken groeit. De druïden

sneden de maretak met een gouden snoeimes uit de bomen. Ook Panoramix bevindt zich in de

albums vaak in bomen.

In de strips kan de stevige Obelix zich verschrikkelijk opwinden als er opmerkingen gemaakt

worden over zijn figuur. Voor de historische Galliër moeten dergelijke opmerkingen ook echt

vervelend zijn geweest als we de klassieke auteur Ephorus mogen geloven. Hij schrijft: “Ze

(de Galliërs) leggen er zich op toe niet dik te zijn en geen buikje te krijgen en diegene van de

jongemannen die de maat van zijn gordel overschrijdt, wordt gestraft.”

Nochtans is de eetlust van Obelix niet verzonnen. De Galliërs

waren echte vleeseters. In het stripdorp worden er steeds weer

everzwijnen verslonden. In werkelijkheid aten de Galliërs zelf

gekweekte varkens.

De meeste Galliërs waren geen visliefhebbers. Er waren natuurlijk

uitzonderingen zoals de enkele stammen die aan de kust leefden.

Maar ook in het dorp van Asterix is de vishandel van Kostunrix niet

populair. De kritiek van de dorpelingen op de overdreven prijs van

de vis en hun twijfel over de versheid ervan zijn ook terug te vinden in

historische teksten.

� kopieerbladen �a

t

an

in

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Opdracht

Wat denk je? Zou er enige historische waarheid schuilen in de albums van Asterix of hebben Uderzo en

Goscinny de details van het Gallische verleden zelf verzonnen?

Twee Nederlandse wetenschappers, Sunnuva Van Der Vegt en René Van Royen, hebben onderzocht welke

gegevens uit de albums van Asterix kloppen met hoe het er in de periode 58 - 50 voor Christus werkelijk aan

toeging. De resultaten waren redelijk verrassend.

Lees de resultaten en duid op de tekeningen aan welke details historisch juist zijn.

Obelix is behoorlijk op z’n uiterlijk gesteld. Hij scheert zich netjes en

gebruikt zelfs een parfum. Galliërs scheerden zich inderdaad. Dat blijkt

uit de boeken van de Griekse schrijver Diodorus Siculus. In een van

zijn boeken staat: “Sommige Galliërs haalden hun baard er helemaal

af, anderen lieten hem een beetje staan. Belangrijke Galliërs scheerden

hun wangen, maar lieten hun snor groeien tot deze over de mond viel. Ze

gebruikten daarvoor scheermessen van zowel brons als ijzer.” Maar de

historische Galliërs hadden geen scheerschuim zoals Obelix.

Het kapsel van Obelix heeft de onderzoekers maanden werk gekost.

Aanvankelijk dachten ze dat de vlechtjes nergens op sloegen maar later

vonden ze toch een bewijs dat sommige Galliërs hun haar vlochten.

Een meer typisch Gallisch kapsel, is het kapsel van de stadszanger, de bard Kakafonix. De Galliërs

smeerden hun haar namelijk in met een soort gel van vet en loog, een soort kalkbrij waarmee ook

dierenhuiden werden verhard, waardoor het stijf naar achteren ging staan. Bovendien werd het

haar door deze ‘gel’ geblondeerd.

Het Gallische dorp waarin Asterix en zijn vrienden wonen, is omringd door Romeinse legerkampen

met Latijns klinkende namen als Aquarium, Adfundum en Grootmocum. Deze namen zijn

natuurlijk verzonnen door de auteurs Goscinny en Uderzo.

Maar verder komt het leven in de kampen overeen met de historische werkelijkheid. Zelfs de

slechte verhouding van de manschappen met de aanvoerder, de centurion, werd

beschreven door de Romeinse filosoof en geschiedschrijver Tacitus. Het werk

dat de soldaten in de kampen verrichten, lijkt bijna letterlijk gebaseerd op een

dienstrooster dat werd teruggevonden op een Egyptische papyrus. Een van de

taken die op dit dienstrooster vermeld staat, is het vegen van het kamp. Een taak

die de meeste soldaten in de strip met tegenzin uitvoeren.

Ook de Romeinse wapenuitrusting die Asterix en Obelix aangemeten krijgen

in het album Asterix en het eerste legioen is bijna volledig correct. Er is maar

sprake van 1 fantasietje: de rare onderbroeken die de twee helden dragen. De

meeste Romeinen droegen namelijk geen onderbroek onder hun tunica, met

uitzondering van de Romeinen in de koudere streken van het rijk.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Opdracht

Wat denk je? Zou er enige historische waarheid schuilen in de albums van Asterix of hebben Uderzo en

Goscinny de details van het Gallische verleden zelf verzonnen?

Twee Nederlandse wetenschappers, Sunnuva Van Der Vegt en René Van Royen, hebben onderzocht welke

gegevens uit de albums van Asterix kloppen met hoe het er in de periode 58 - 50 voor Christus werkelijk aan

toeging. De resultaten waren redelijk verrassend.

Lees de resultaten en duid op de tekeningen aan welke details historisch juist zijn.

De avonturen van Asterix, Obelix en hun dorpsgenoten spelen zich af tussen 58 en 50 voor

Christus. In die tijd raasden de legers van de Romeinse veldheer Julius Caesar door Gallië om er

dood en verderf te zaaien. In tegenstelling tot de knullige soldaten in de strip beschikte Caesar

over een leger van goed getrainde soldaten. De ingenieuze strategieën van Caesar zorgden ervoor

dat de Galliërs geen enkele kans maakten.

De Galliërs in de strip zijn te herkennen aan hun merkwaardige namen die eindigen op -rix of

-ix. Het achtervoegsel -rix is typisch Gallisch en betekent ‘koning’. Goscinny inspireerde zich op

de verslagen van Caesar, waarin Dumnorix, Vercingetorix en Oragetorix als Gallische aanvoerders

worden genoemd.

Ook de kledij van de striphelden stemt overeen met de werkelijkheid. De Romeinen noemden

Gallië het land van de lange haren en lange broeken, en dat zijn inderdaad de attributen van onze

dappere vrienden. Het rare streepjespatroon van Obelix’ broek is terug te vinden in bronnen

waaruit blijkt dat Galliërs kleurrijke broeken en gestreepte mantels droegen.

Maar alleen welgestelde en belangrijke Galliërs droegen mantels. Zo ook in

het dorp: de druïde Panoramix, het stamhoofd Heroix en de stadszanger, de

bard Kakafonix mogen dit statussymbool dragen. Asterix en Obelix dragen

geen mantel.

Asterix’ opvallendste kledingstuk is zijn gevleugelde helm. Dergelijke

helmen zijn nooit teruggevonden. Wellicht inspireerden de auteurs

Goscinny en Uderzo zich op het Franse nationale symbool bij uitstek,

het sigarettenmerk Gauloise, dat een gevleugelde helm als logo heeft.

Archeologen hebben wel helmen opgegraven die precies lijken op de

gepunte helm van Heroix en de gladde helm van Obelix.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Opdracht

Wat denk je? Zou er enige historische waarheid schuilen in de albums van Asterix of hebben Uderzo en

Goscinny de details van het Gallische verleden zelf verzonnen?

Twee Nederlandse wetenschappers, Sunnuva Van Der Vegt en René Van Royen, hebben onderzocht welke

gegevens uit de albums van Asterix kloppen met hoe het er in de periode 58 - 50 voor Christus werkelijk aan

toeging. De resultaten waren redelijk verrassend.

Lees de resultaten en duid op de tekeningen aan welke details historisch juist zijn.

De vrouwen in het Gallische dorpje beantwoorden op het eerste gezicht aan het

stereotype beeld van de goede echtgenote. Maar dat is slechts schijn. Zo is het

duidelijk dat Bellefleur de baas is ten huize van Heroix. In de strip komen de

vrouwen uit het dorp vaak dapper en strijdvaardig uit de hoek en zo was het

tweeduizend jaar geleden ook.

De auteur Ammianus Marcellinus schrijft dat de Gallische vrouwen nog beter

konden schoppen en slaan dan hun mannen en dat een groep vreemdelingen

er niet in slaagde een Galliër te verslaan … als die er zijn vrouw bijhaalde.

Gallische vrouwen waren niet zo ondergeschikt aan hun mannen als meestal gedacht. In teksten

van de Griekse auteur Plutarchus staat geschreven dat Gallische vrouwen op het hoogste politieke

niveau een beslissende rol konden spelen. En zelfs de bezittingen waren gelijk verdeeld tussen

man en vrouw. Ook in de strip is Forentientje, de vrouw van Kostunrix, voor de helft eigenaar

van de viszaak.

En dan is er natuurlijk Caesar zelf. De veldheer die kost wat kost heel Gallië wil overheersen.

Hij wordt door Uderzo en Goscinny verbazingwekkend goed geportretteerd. Hij is enerzijds een

ambitieus man -in werkelijkheid vergeleek hij zichzelf met Alexander de Grote- maar komt ook

als een eerbaar veldheer naar voren. Zo aarzelt hij niet om op te treden tegen

de corrupte provinciegouverneurs die met overdreven belastingen

hun decadente feestjes organiseren. Caesar schreef daar zelf over:

“Ze verzonnen de meest uiteenlopende belastingen om hun hebzucht

te bevredigen. Het aantal kinderen dat iemand had, werd belast, het

aantal zuilen, het aantal deuren”

Caesar was niet alleen een ambitieuze man en een eervolle veldheer,

hij was ook bijzonder ijdel. Zo schrijft Suetonius dat de Romeinse

veldheer het verschrikkelijk vond dat hij kaal werd. Om zijn beginnende

kaalheid te camoufleren kamde hij zijn haar steeds naar voren en zette hij voortdurend een

lauwerkrans op zijn hoofd. De makers van de stripreeks waren op de hoogte van Caesars ijdelheid

want hij wordt steeds afgebeeld met zijn haar naar voren.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

CREËER JE EIGEN STRIPFIGUUR.

Opdracht

Strips tekenen? Oké, het is onmogelijk om in enkele dagen tijd de nieuwe Hergé,

Franquin of Art Spiegelman te worden. Toch is het creëren van een stripfiguur niet

zo moeilijk. Het hoeft in ieder geval niet ingewikkeld te zijn. De bekende Franse

stripauteur Lewis Trondheim heeft een album gemaakt over Mister O. Mister O is

een rondje met twee strepen als armpjes en twee strepen als beentjes.

Je zal met je eerste stripfiguren misschien niet onmiddellijk de eerste prijs op een stripfestival winnen. Maar

als je onderstaande richtlijnen volgt, zou je toch een leuk figuurtje moeten kunnen maken.

Je kan mensen en zelfs dieren tekenen door ze te herleiden tot enkele eenvoudige figuren. Kijk

eens goed naar het gezicht van je buurman of buurvrouw. Een hoofd is niet meer dan een cirkel

of een ovaal. Sommige hoofden zijn zelfs vierkant of rechthoekig, denk maar aan Jean-Claude

Van Damme. Ogen zijn cirkels of zelf streepjes. Je kan zelfs met kruisjes overtuigende ogen

tekenen. Ook neuzen en monden zijn in essentie eenvoudige geometrische figuren: een vierkant,

een rechthoek, een cirkel, een rechte of een combinatie van deze figuren.

Voor de onderstaande striphoofden werden enkel eenvoudige figuren getekend.

Nu is het jouw beurt om een stripfiguur te creëren. Kijk goed naar de striphoofden die in het

kader staan. Je mag ze niet zomaar overtekenen maar je moet wel goed kijken welke lijnen en

figuren gebruikt werden. Creëer vervolgens zelf één of meerdere stripfiguurtjes.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Gefeliciteerd! Je hebt net je eigen stripfiguur ontwikkeld. Nu kan je beginnen spelen met je figuur.

Wist je dat de kracht van de meeste stripfiguren enkel en alleen in hun gelaatsuitdrukkingen ligt?

De basisprincipes van de gezichtsuitdrukkingen zijn echter zo simpel dat iedereen ze kan tekenen.

Je moet maar eens kijken naar de figuren Suske en Wiske. Hun gezichten zijn werkelijk heel

eenvoudig getekend en toch kan je bijna altijd zien hoe ze zich voelen.

Kijk ook eens naar de onderstaande tekeningen. Hoe voelt elk van de varkens zich? Is er een groot

verschil tussen de verschillende varkens? Wat verandert er eigenlijk in de tekeningen?

Teken nu een boze, verdrietige, gelukkige, onverschillige, ... versie van de figuur die je eerder in

de les ontwikkelde.

En nu kan je beginnen variëren. In plaats van een jongen, teken je een meisje. In plaats van een

kind teken je een oma. In plaats van een rond hoofd, teken je een vierkant hoofd. Op die manier

kan je een hele stripfamilie creëren. Maak gebruik van je fantasie en blijf vooral veel oefenen.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

SUPERGIRL EN MISTER BULLEBAK.

Opdracht

Strips tekenen? Denk niet te snel dat je het niet kan. In de vorige activiteit hebben jullie het gezicht van

een stripfiguurtje gecreëerd. Hieronder vind je een aantal eenvoudige aanwijzingen om Supergirl en Mister

Bullebak te tekenen. Probeer de instructies uit. Wie zou er winnen als je ze tegen elkaar laat vechten?

De tekeningen en aanwijzingen komen uit het boek Zo teken je cartoons van Paul Davies, Kevin Farber,

Terry Longhurst, David Pattison en Amanda O’ Neill, uitgeverij Parragon. In het boek worden nog veel meer

tekentips gegeven. Het is een aanrader voor beginnende striptekenaars

Supergirl

De tijd dat alleen mannen superhelden waren, ligt al lang achter ons. Hoog tijd om je eigen

supergirl te leren tekenen. Begin in potlood zodat je straks de hulplijnen kan weggommen en je

alleen de heldin overhoudt.

� kopieerbladen �

Het hoofd is geen cirkel maar een ovaal.

Een lange rechthoek is de basis

voor het uitgestrekte lichaam.

Teken er korte lijntjes in om het

begin van de lichaamsvorm aan

te duiden.

Voeg hier een gestrekte arm aan toe.

De wapperende bos haar is dik en bijna even

lang als het lichaam.

Begin haar

lichaam en

benen vorm

te geven.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

Wolken laten zien dat ze vliegt. Teken haar grote ogen net boven de middel-

lijn van haar gezicht.

Voeg het kraagje van haar superpak toe en

teken een gebogen arm.

Teken verder aan het gezicht.

De grote ogen en volle mond

nemen bijna alle plaats in. Voltooi haar benen met

een paar mooie laarsjes.

Kuiltjes naast haar mondhoe-

ken tonen geven de indruk dat

ze lacht.Met enkele lijntjes wordt

het pak getekend.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Trek de goede potloodlijnen in inkt over en gom de hulplijnen weg.

� kopieerbladen �

Supergirl to the rescue!!!

De handen zijn gebalde vuisten

die een gat in de lucht slaan.

Een paar korte lijntjes wij-

zen op de snelheid waar-

mee ze vliegt.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Mister Bullebak

Een man wiens spieren meer ontwikkeld zijn dan het verstand, hij bestaat. Hoog tijd om kennis

te maken met Mister Bullebak. Begin in potlood zodat je straks de hulplijnen kan weggommen en

je alleen het jochie overhoudt.

� kopieerbladen �

Begin met een groot ei

voor het hoofd.

De nadruk in deze

tekening ligt op het

hoofd. Het lichaam

wordt veel kleiner

getekend. Teken een

vierkantje onder het

hoofd.

De oren hebben een

normale vorm maar

ze steken veel verder

uit dan normaal.

Deze kromme

lijn staat op de

plaats van de

stuurs vertrok-

ken wenkbrau-

wen.

Houd de armen

kort. Schets de

handen als vier-

kantjes, het zijn

samengebalde

vuisten. Teken anderhalf

been, dat halve

been is alles wat

je ziet omdat hij

rent.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

Geef hem stekeltjes.

Gemene, kleine oogjes, een

varkensneus en naar bene-

den getrokken mond vor-

men zijn gezicht.

De eerste sport-

schoen neemt

bijna de helft van

het hele been in

beslag; de andere

zit gedeeltelijk

achter de broeks-

pijp verstopt.

Korte, gebogen lijntjes

langs armen en benen

wekken de indruk dat

hij vooruit loopt.

Teken aan de

zijkant van

zijn broek een

paar vouwen.

Het rennen in

de richting van

de kijker ziet

er dreigend uit,

zeker in combi-

natie met zo’n

boze uitdruk-

king.

Trek de goede potloodlijnen in inkt over en gom de hulplijnen weg.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

© Centrum voor Taal en Onderwijs

DE FOTOSTRIP

Opdracht

Misschien heb je echt geen greintje tekentalent. Hangt je blad vol vlekken nog voor je een eerste figuurtje

getekend hebt. Dat kan! Maar zelfs als je geen tekentalent hebt, of je hebt geen zin om te tekenen, kan je nog

steeds strips maken.

Wat denk je van een fotostrip? In plaats van figuren en decors te tekenen, maak je gewoon foto’s met echte

mensen in echte decors. Je moet alleen nadenken over een leuk verhaaltje, de juiste acteurs zoeken en een

geschikte werkwijze zoeken. In de tekst hieronder staan verschillende manieren om een fotostrip te maken.

Lees de tekst en maak vervolgens zelf een fotostrip.

© Hanco Kolk en Peter Dewit

De methode kartonEen methode die toch wel voor een grappig resultaat zorgt. Je verzamelt grote stukken karton.

Op het karton teken je een tekstballon. In de tekstballon schrijf je de tekst. Vervolgens knip je de

ballon uit. Als je poseert voor de foto, houd je de ballon boven of naast je hoofd. Je kan ook aan

een assistent vragen of hij/zij de ballon omhoog wil houden. Als je niet voldoende karton kan

verzamelen, bedenk dan dat je op twee kanten van een ballon kan schrijven. Of gebruik dezelfde

tekst zoals: ‘Aaah’, ‘Oh nee’ in verschillende foto’s.

De methode krijtEen methode die voor een kunstig resultaat kan zorgen. Situeer de actie voor een witte muur.

Laat je acteurs de houding aannemen die nodig is voor het verhaal. Teken vervolgens met krijt de

tekstballonnen op de muur. Schrijf de tekst in de ballonnen en neem de foto. Veeg dan het krijt

weg en maak alles gereed voor de volgende foto. Het is natuurlijk ook leuk als je decors op de

muur tekent. Gebruik je creativiteit.

De methode stickerDit is een redelijk eenvoudige methode. Neem eerst de foto’s die je nodig hebt. Denk goed na

voor je trekt. Er moet op de foto namelijk plaats zijn om achteraf de tekstballon toe te voegen.

Laat de foto’s ontwikkelen door een fotograaf. Ga op zoek naar witte etiketten die gebruikt

worden om op omslagen te plakken. Misschien hebben ze er op het secretariaat van je school wel

een pakje etiketten te veel. Teken de tekstballonnen op de witte stickers en schrijf de tekst erin.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Knip de tekstballonnen uit en plak ze op de foto. Je kan de verschillende ballonnen links, rechts,

boven of onder plakken. Gebruik je creativiteit.

De methode DigikidEen methode voor computerfreaks en gadgetdolls. Je hebt een digitale camera en een computer

met een beeldbewerkingsprogramma zoals bijvoorbeeld Photoshop nodig. Neem je foto’s met

een digitale camera. Net zoals bij de methode sticker moet je op voorhand goed nadenken over je

foto. Je gaat de ballonnen nadien toevoegen. Vergeet op je foto dus niet wat ruimte te laten voor

de tekst. Laad je foto’s in de computer. Met de hulp van het programma Photoshop voeg je de

ballonnen toe. Werken met dit programma is niet erg eenvoudig, maar eens je het onder de knie

hebt, kan je wel de gekste dingen maken.

Dit zijn natuurlijk maar enkele ideeën voor het maken van een fotostrip. Misschien kan je zelf ook

een methode verzinnen. Onthoud dat niks moet en alles mag. Veel plezier.

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

LUISTEREN MET JE OGEN

Opdracht

Strips zijn stil. Het omslaan van de bladzijden veroorzaakt een zacht geritsel, maar daar houdt het dan ook

mee op. Tegelijkertijd bevatten strips veel geluid, denk maar aan de gesprekken. De dialogen worden vaak in

ballonnen geplaatst. Strips kunnen zelfs zeer lawaaierig zijn: crashende auto’s, stampende laarzen, fluitende

kogels, noem maar op. Maar hoe worden die geluiden weergegeven?

Lees in de tekst hoe stripmakers op papier geluiden kunnen uitdrukken. Doe vervolgens zelf een poging om

de opgesomde geluiden aan lezers te laten horen. Vergeet niet de lijst verder aan te vullen met mooie, bizarre,

alledaagse geluiden.

In stripverhalen wordt veel gebruik gemaakt van onomatopeeën: klanknabootsende woorden

zoals PAF, PLOENK en TINGELING. Die onomatopeeën kunnen in wolkjes staan, maar ze

staan ook vaak gewoon ergens in een tekening. De toepassing ervan is lang niet altijd even creatief.

In de albums over Michel Vaillant, de onoverwinnelijke machocoureur, heeft de Belgische tekenaar

Jean Graton meer dan dertig jaar lang een eindeloze hoeveelheid pagina’s gevuld met woorden als

VROAR, VROAP, en VROAW, die het gebrul van racewagens weergeven. En als de auto’s een

scherpe bocht maken, produceren hun banden een langgerekt lint van IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

IIIIII’s. Het zijn conventies, en daardoor zijn ze nogal monotoon. Een beetje autoliefhebber weet

dat een Porsche 911 een heel ander geluid voortbrengt dan een Renault Alpine, maar in de boeken

van Graton klinken alle wagens hetzelfde.

Dat je onomatopeeën ook anders kunt gebruiken, bewijst de Nederlander Hanco Kolk in zijn

boek Schlager, dat zich afspeelt in het denkbeeldige land Meccano. Het boek begint met het woord

BOUM - het geluid van een explosie. De letters hebben de kleur van bloed en bevatten beelden

van een bomaanslag in een nachtclub. De lezer wordt onmiddellijk wakker geschud.

Sommige tekenaars gaan erg ver in het zoeken naar een geschikte klanknabootsing van alledaagse

geluiden. In de strip Eefje Wentelteefje van de Nederlander Jeroen de Leijer verschijnt de

onomatopee KAZWIERP. KAZWIERP is volgens de Leijer het geluid van het bonnetje dat uit

de statiegeldmachine te voorschijn komt.

Ook het Franse duo Dupuy en Berberian, de auteurs van Monsieur Jean zijn meesters in het

vinden van originele klanknabootsingen. Het doortrekken van een toilet klinkt bij hen als

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

PSCHHHRRRLLOOO. En een koffiezetapparaat doet FLEUBLEUBLLF-PSCHHH of RRO-

RORO-RRR-R.

De Amerikaan Don Martin is één van de weinig stripauteurs die echt bekend werd om zijn

onomatopeeën. Zijn strips worden zelfs luidruchtig genoemd. SKLIK-SKLUSH-SHKLAKLE-

SPLAK-FIP-THWAT-FAT-SIT-THUMP-KKCHK-CRACKLE-CRUNCH is het geluid van een

man die een strook behangpapier tegen de muur probeert te lijmen.

Japanse striptekenaars kunnen heel ver gaan in het gebruik van klanknabootsingen. Volgens de

specialist van Japanse strips Frederick L. Schodt, hebben Japanners zelfs onomatopeeën voor

blozen en voor het dwarrelen van een herfstblad.

Vrij naar Joost Pollman: luisteren met je oren in Onze Taal

een ontvangen sms

een fietsbel

een remmende fiets

een oude deur die geopend wordt

op zand lopen

een warm koekje eten

fris water drinken

hete thee drinken

door een boek bladeren

een startende Mazda van twintig jaar

oud

een startende Volvo

een startende Porsche

een startende vrachtwagen

een konijn

een voetbal die door een ruit vliegt

krijt op het schoolbord

het openen van je boekentas/rug-

zak

op je vingers fluiten

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

wandelen langs een drukke baan

een voorbijrijdende wagen

een geweerschot

een klap geven

tegen de deur lopen

op de grond vallen

gorgelen

een blikje cola openen

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

© Centrum voor Taal en Onderwijs

TIPS VOOR STRIPS

Opdracht

Je weet nu al heel wat van strips. De bezoekers van het striplabo zullen onder de indruk zijn van je kennis. Is

het niet interessant om een deel van de stripkennis te delen met de bezoekers zodat ze niet alles moeten vra-

gen? Wat denk je van een poster met tips voor beginnende striptekenaars? Welke tips zou jij - met de kennis

die je nu reeds hebt - aan een jonge stripmaker willen geven?

Luister naar het interview met een ervaren striptekenaar. In het gesprek geeft hij voortdurend advies. Vul je

lijst tips voor beginnende striptekenaars aan met de raad van deze tekenaar.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

DE STRIPZOEKER

Opdracht

Hoog tijd om de stripbibliotheek in te richten. Maar hoe begin je aan het ordenen van al die strips? Plaats je

de strips alfabetisch op titel? Alfabetisch op reeks? Of plaats je de strips met een rode kaft samen en de strips

met een zwarte kaft samen?

Deze tekst biedt een mogelijk antwoord op deze vraag. Onderzoek de voor- en de nadelen van dit ordenings-

systeem. Denk zelf goed na waarom je dit systeem al dan niet zou kiezen voor de stripbib. Bereid je goed

voor want straks moet je met de klas een keuze maken en de bibliotheek inrichten.

Alfabetisch ordenen per reeks

Strips alfabetisch klasseren per reeks is

een redelijk eenvoudige wijze om een

stripbibliotheek op te bouwen. Orden de

strips alfabetisch per reeks. De reeksnaam

is meestal de naam van de hoofdfiguur

of hoofdfiguren. In ieder geval wordt de

reeksnaam vermeld op de kaft van het

album. Als je de strips alfabetisch op naam

van de reeks ordent, negeer je de lidwoorden

en de uitdrukkingen: ‘een avontuur van …’

of ‘de avonturen van …’

Je start dus met de reeks Asterix, gevolgd door Betelgeuze, dan De Chninkel, enzovoort tot aan de

reeks Zwartkijken. Per reeks orden je de albums in volgorde van verschijnen: Asterix 1: de Galliër,

Asterix 2: Asterix en het IJzeren schild, Asterix 3: de Kampioen, …

Als je weet in welke reeks een album verschenen is, vind je het snel terug. Het wordt natuurlijk wel

moeilijker om al het werk van één bepaalde tekenaar of scenarist terug te vinden.

Argumenten voor Argumenten tegen

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Opdracht

Hoog tijd om de stripbibliotheek in te richten. Maar hoe begin je aan het ordenen van al die strips? Plaats je

de strips alfabetisch op titel? Alfabetisch op reeks? Of plaats je de strips met een rode kaft samen en de strips

met een zwarte kaft samen?

Deze tekst biedt een mogelijk antwoord op deze vraag. Onderzoek de voor- en de nadelen van dit ordenings-

systeem. Denk zelf goed na waarom je dit systeem al dan niet zou kiezen voor de stripbib. Bereid je goed

voor want straks moet je met de klas een keuze maken en de bibliotheek inrichten.

Alfabetisch ordenen per tekenaar

Stripalbums kunnen alfabetisch geklasseerd

worden per tekenaar. Als je een album snel

wilt terugvinden, moet je natuurlijk wel weten

wie de strip getekend heeft. De collectie begint

dan met alle albums van de Joegoslavische

Enki Bilal die gevolgd worden door de albums

van de Amerikaan Robert Crumb, enzovoort.

Als je alfabetisch op naam van de tekenaar

klasseert, plaats je een stripreeks bij de tekenaar

die de reeks begonnen is of, als er meerdere tekenaars zijn, bij de belangrijkste tekenaar. Robbedoes

hoort dan niet thuis bij Robvel maar bij Franquin. Maar om je bibliotheek op deze manier te

ordenen, heb je wel veel kennis over de albums nodig. Je moet van iedere reeks opzoeken wie de

belangrijkste tekenaar is.

Het grote voordeel is dat je bij een alfabetisch klasseren op naam van de tekenaar in de bibliotheek

snel kan zien wat een bepaalde tekenaar allemaal heeft gemaakt. Het is interessant om al het werk

van Dick Matena naast elkaar te zien.

Argumenten voor Argumenten tegen

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

Opdracht

Hoog tijd om de stripbibliotheek in te richten. Maar hoe begin je aan het ordenen van al die strips? Plaats je

de strips alfabetisch op titel? Alfabetisch op reeks? Of plaats je de strips met een rode kaft samen en de strips

met een zwarte kaft samen?

Deze tekst biedt een mogelijk antwoord op deze vraag. Onderzoek de voor- en de nadelen van dit ordenings-

systeem. Denk zelf goed na waarom je dit systeem al dan niet zou kiezen voor de stripbib. Bereid je goed

voor want straks moet je met de klas een keuze maken en de bibliotheek inrichten.

Alfabetisch ordenen per scenarist

Stripalbums kunnen alfabetisch geklasseerd worden

per scenarist. Als je een album snel wilt terugvinden,

moet je natuurlijk wel weten wie het verhaal

geschreven heeft. De collectie begint dan met alle

albums van Goscinny, die onder andere de verhalen

van Asterix en Lucky Luke schreef en kan eindigen

met de albums van Jean Van Hamme, schrijver van

onder andere XIII, Thorgal, Largo Winch.

Als je alfabetisch op naam van de scenarist klasseert,

plaats je een stripreeks bij de naam van de schrijver die de reeks begonnen is of, als er meerdere

schrijvers zijn, bij de belangrijkste scenarist. De reeks Suske en Wiske hoort dan niet bij Paul

Geerts maar bij Willy Vandersteen. Maar om je bibliotheek op deze manier te ordenen, heb je

wel veel kennis over de albums nodig. Je moet van iedere reeks opzoeken wie de belangrijkste

scenarist is.

Het grote voordeel is dat je bij een alfabetisch klasseren op naam van de scenarist in de bibliotheek

snel kan zien wat een bepaalde schrijver allemaal heeft gemaakt. Het is interessant om al het werk

van bijvoorbeeld Raoul Cauvin naast elkaar te zien.

Argumenten voor Argumenten tegen

� kopieerbladen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

BELGISCHE STRIPHELDEN

Opdracht

België was jarenlang de draaischijf van het Europese beeldverhaal. Vandaag de dag is Frankrijk het stripland

bij uitstek, maar België was eerst. Vooral het Franstalig gedeelte van het land dan. Want terwijl de Waalse

auteurs wereldwijd miljoenen albums verkochten, zijn slechts een klein aantal Vlaamse auteurs erin geslaagd

internationaal door te breken.

Kuifje en de Smurfen hebben de hele wereld veroverd. Maar ken je nog andere Belgische stripreeksen, auteurs,

scenaristen en helden? In de stripspieker worden enkele Belgische stripfiguren op een rijtje gezet. Vul de naam

van de reeks, de tekenaar en de scenarist in. Geef ook een hele korte omschrijving van de stripreeks.

Blake en Mortimer

In de geschiedenis van de Belgische strip spelen de weekbladen een bijzondere rol. In 1939

verschijnt het blad Spirou/Robbedoes voor de eerste keer, een stripblad dat vooral humor zal

brengen. In 1946 wordt er een magazine opgestart rond de populaire Kuifje. Het blad heet

Tintin/Kuifje en dit blad richt zich op de avonturenstrips.

Het is in Tintin/Kuifje dat Blake en Mortimer voor de eerste keer verschijnen. Francis Blake is

een voornaam man afkomstig uit een vooraanstaande familie. Als officier bij de Britse geheime

dienst MI5 wil hij vooral aangesproken worden met zijn rang, namelijk Kapitein. Professor

Philip Mortimer is een Britse gentleman. Hij straalt klasse en verfijning uit. Zijn kracht,

intelligentie, impulsiviteit en roekeloosheid brengen hem ook dikwijs in moeilijke situaties.

De geestelijke vader van Blake en Mortimer, Edgar Pierre Jacobs, is een langzame tekenaar

met zin voor detail. Hij steekt zoveel tijd in zijn research dat in zevenentwintig jaar slechts elf

albums verschijnen. Het bekendste album uit de reeks is ‘Het gele teken’.

Edgar P. Jacobs sterft op 20 februari 1987. De schrijver heeft, in tegenstelling tot zijn oude

baas Hergé er niets op tegen dat zijn stripfiguren nieuwe avonturen beleven.

De Blauwbloezen

De Blauwbloezen verschijnen voor het eerst in 1968. Tekenaar Louis Salverius droomde er

reeds lang van om een humoristische strip te maken die zich afspeelde in het Wilde Westen

tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865). Het is uitgeverij Dupuis die hem de kans

biedt om zijn droom te realiseren. Samen met scenarist Raoul Cauvin begint hij met de reeks

de Blauwbloezen. De reeks is genoemd naar het blauwe uniform van de hoofdfiguren.

In het begin vormen de Blauwbloezen een groep, een patrouille van vrienden die samen de

dolste avonturen beleven. Maar als snel richt de verhaallijn zich op twee personages: sergeant

Chesterfield, het prototype van soldaat die niet nadenkt en die het een hele eer vindt dat hij

in het leger zit, en korporaal Butch, een denker die eigenlijk een hekel heeft aan het leger en

niets liever wil dan vluchten. Deze twee tegenstrijdige figuren hebben dan ook een sterke haat-

liefde verhouding.

Na het overlijden van Louis Salverius neemt tekenaar Lambil de reeks over.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

Guust Flater

De tekenaar van Guust Flater, André Franquin, is één van de belangrijkste humoristen van de

20ste eeuw. De sullige kantoorklerk/uitvinder Guust is te lui om een held te zijn. Hij is dan

ook de voorloper van alle antihelden.

Vanaf 1957 verschijnen de eerste avonturen in het tijdschrift Spirou/Robbedoes. Guust

Flater heeft een hekel aan werken, hij houdt enorm van slapen en als hij al wakker op kantoor

rondloopt, knutselt hij aan een of andere nutteloze uitvinding zoals de grootste paperclip ter

wereld.

André Franquin verwerkt in zijn strip heel wat maatschappijkritiek. Hij heeft het over

vervuiling, over de walvisjacht, … Aan het einde van de pagina lacht de lezer, maar hij voelt op

hetzelfde moment dat het een ernstig onderwerp betreft. Franquin creëert zijn eigen vrolijke,

elegante, zwierige tekenstijl die heel wat striptekenaars zal inspireren.

Jommeke

In 2005 vierde auteur Jef Nys de vijftigste verjaardag van zijn stripzoon, Jommeke. Deze trekt

dus al vijftig jaar op avontuur. Soms neemt hij zijn ouders mee, maar meestal wordt Jommeke

vergezeld door zijn beste vriend Filiberke en de blonde tweeling Annemieke en Rozemieke,

kortweg de Miekes. Deze avonturiers worden ook steeds gevolgd door hun huisdieren: Flip,

de intelligente papegaai van Jommeke, Pekkie, de hond van Filiberke en Choco, de aap van de

Miekes.

Jommeke en zijn vrienden worden steeds geholpen door professor Gobelijn, de slimste mens

ter wereld. Jammer genoeg is hij ook de meest verstrooide mens en stuurt hij veel in de war.

De belevenissen van Jommeke verschijnen voor het eerst op 6 november 1955 in het

parochieblad ‘Kerk en Leven’. Dit blad wordt uitgegeven door de Katholieke kerk in België

en heeft bijzonder veel lezers. De eerste drie jaar is Jommeke een gagstrip. Later stapt Jef Nys

over naar het dagblad ‘het Volk’ en in deze krant verschijnt Jommeke als een vervolgverhaal.

Na al die jaren zijn er meer dan vijftig miljoen albums verkocht. Een trotse Jef Nys heeft het

ooit berekend: ‘alle vijftig miljoen verkochte Jommekes op mekaar geeft een stapel die 555

maal de hoogte van de Eiffeltoren is, met een gewicht van zeveneneenhalf miljoen kilo; met

alle albums na elkaar kun je de afstand tussen Brussel en Tokio overbruggen.’

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

De Kleine Robbe

Vóór hij opgroeide tot de volwassen verslaggever/avonturier was Robbedoes een kind. Hij

werd Robbe genoemd en zijn leven was één grote grap. Zijn favoriete bezigheden waren

de pastoor plagen, wraak nemen op de turnleraar en de douches van de meisjes onveilig

maken. De kleine Robbe is dus een typische bengel. Hij leeft maar voor één enkel doel en

dat is kattenkwaad. School is niets voor hem, het avontuur des te meer. Robbe heeft een

boezemvriend Vermiljoen en een verloofde, de blonde Suzanne. Maar ook de juffrouw

rekenen geeft hem wel eens vlinders in de buik.

Net zoals Robbedoes draagt de kleine Robbe het kostuum van een hotelbediende, een piccolo.

Maar ook Robbes mama en grootvader verschijnen in het rode uniform, of toch een afgeleide

ervan.

De auteurs van de Kleine Robbe, Tome en Janry, hadden enkele jaren eerder het krankzinnige

idee om de reeks Robbedoes en Kwabbernoot nieuw leven in te blazen. Zij amuseerden zich

kostelijk en op een zotte namiddag bedachten ze de kleine Robbe. Het brutale jongetje was

onmiddellijk populair. Er worden tegenwoordig zelfs meer albums verkocht van de Kleine

Robbe, dan van Robbedoes en Kwabbernoot.

Kiekeboe

Kiekeboe is een Vlaamse familiestrip in de lijn van de traditionele Vlaamse dagbladstrip.

Auteur Merho leerde het vak bij grootmeester Willy Vandersteen, de auteur van Suske en

Wiske. Net als Vandersteen, is Merho een boeiend verteller. Hij slaagt erin om regelmatig een

actueel feit om te werken tot een gezellig, grappig en spannend stripverhaal.

De herkenbaarheid van de strip is groot. De familie Kiekeboe is een doorsnee gezin: vader

Marcel Kiekeboe, moeder Charlotte, dochter Fanny en zoon Konstantinopel. Ze zijn niet

rijk maar ook niet arm. De familie wordt wel omringd door karikaturen: een onbeholpen

buurman, een vretende politiecommissaris, een onhandige dief …

Kiekeboe is een traditionele strip met spannende momenten op elke pagina, eenvoudige gags

en simplistisch getekende karakters. De auteur staat vooral bekend om zijn woordspelletjes die

terug te vinden zijn op reclamepanelen en in de eigennamen, zoals de buurman Van der Neffe

(dialect voor van hiernaast).

Merho ziet zijn stripreeks als een soort sitcom, een getekende soap. Het Vlaams publiek

vindt de serie geweldig en Kiekeboe wordt snel één van de drie best verkochte stripreeksen in

Vlaanderen. Maar pogingen om Kiekeboe in het buitenland verkocht te krijgen, lukken niet.

Kiekeboe blijkt net zoals Jommeke en Suske en Wiske vooral de Vlamingen aan te spreken.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

Largo Winch

Largo Winch verschijnt voor het eerst in 1977. Het is dan nog geen stripverhaal maar een serie

romans geschreven door Jean van Hamme. Pas in 1989 beslist de schrijver om de verhalen

om te zetten naar een serie stripverhalen. Van Hamme vraagt Philippe Francq om de reeks te

tekenen. In 1990 verschijnt het eerste album, De erfgenaam, bij uitgeverij Dupuis.

Dit album vertelt het verhaal van Largo Winch. Twintig jaar geleden werd het jonge weeskind

Largo Winczlav uit het voormalig Joegoslavië geadopteerd door zijn rijke Amerikaanse oom

Nerio Winch. Nerio staat aan het hoofd van groep W, de grootste groep bedrijven die door

één en dezelfde man beheerd wordt. Hij heeft zelf geen kinderen en hij ziet in Largo de

geschikte opvolger. Nerio verafschuwt de gedachte dat zijn imperium na zijn dood uit elkaar

zal vallen.

Largo wordt naar de beste kostscholen gestuurd en krijgt een strenge opvoeding. Nerio

verplicht hem om economie te studeren maar Largo reist liever de wereld rond dan dat hij

achter een bureau zit.

Als Nerio sterft, wordt Largo Winch in één klap de rijkste man ter wereld en moet hij Groep

W leiden. Samen met zijn beste vriend en vrouwengek Simon Ovrannaz bevecht hij de

mannen in maatpak die niets liever wensen dan dat Groep W uiteen spat.

De stripreeks is een schot in de roos. Er worden niet alleen honderdduizenden exemplaren van

verkocht, in 2001 kwam de strip tot leven in een Amerikaanse tv-serie.

Lucky Luke

Lucky Luke is samen met Kuifje, Asterix en Guust Flater een van de meest bekende Belgische

stripreeksen. Van Lucky Luke zijn er wereldwijd al meer dan 250 miljoen albums verkocht.

Luke verschijnt voor het eerst in 1946 in het beroemde striptijdschrift Spirou/Robbedoes. Het

verhaal wordt onmiddellijk een succes en in 1949 verschijnt het eerste album ‘Dick Diggers

goudmijn’ bij uitgeverij Dupuis.

Lucky Luke is a poor lonesome cowboy die aan het eind van de negentiende eeuw op zijn

paard Jolly Jumper door het Wilde Westen van de Verenigde Staten zwerft. Hij schiet sneller

dan zijn schaduw en hij verdraagt geen onrecht.

De eerste albums maakt Morris, de geestelijke vader van Lucky Luke, helemaal zelf: de

scenario’s uitschrijven, de tekeningen maken, inkleuren. Pas in 1957 vraagt hij aan de scenarist

van de reeks Asterix en Obelix, Rene Goscinny, om de verhalen te schrijven.

Goscinny begint met geestdrift aan deze opdracht en verzint prompt enkele nieuwe karakters

zoals de domme waakhond Rataplan en de gebroeders Dalton die in het hele Wilde Westen

bekend staan voor hun overvallen, geweld, schrikbewind en domheid.

Lucky Luke is na zestig jaar meer dan een stripfiguur, hij is een begrip geworden. Hij speelt

mee in zijn eigen tekenfilmreeks en hij heeft de hoofdrol in een langspeelfilm.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

Natasja

Natasja is een van de eerste vrouwelijke striphelden in België. Net als vele andere figuren

verschijnt ook Natasja voor de eerste keer in het stripblad Spirou/Robbedoes. Maar door

allerlei omstandigheden verdwijnt de charmante stewardess naar de kelders van de uitgeverij

Dupuis. Drie jaar later, in 1970, maakt ze haar comeback. Ze komt terug in stijl en siert

onmiddellijk de cover van het striptijdschrift.

De beeldschone stewardess wordt nog steeds getekend door François Walthéry die zijn

carrière begon als assistent van Peyo, auteur van de Smurfen en Steven Sterk. Maar Walthéry

heeft uitzonderlijk veel talent voor het tekenen van vrouwen.

Hij creëert de Natasja op basis van een idee van scenarist Gos. Samen beginnen ze de reeks

over een blonde stewardess die lange benen heeft en een korte rok draagt. De hoofdrolspeelster

is koppig en heeft een sterke wil, maar staat altijd klaar om de zwakkeren te helpen. In haar

avonturen wordt ze bijgestaan door haar collega Walter die smoorverliefd op haar is en voor

haar door het vuur zou gaan.

Scenarist Gos werkt enkel aan de eerste twee albums mee. Later wordt Walthéry bijgestaan

door vele andere schrijvers. Dat is dan ook de reden waarom er zo veel variatie zit in de

verhalen van Natasja.

Nero

Nero is een complex personage, een vat vol tegenstrijdigheden. Hij is tegelijk conservatief en

progressief, heeft zowel goede als slechte eigenschappen, is het ene moment een optimist en

het andere een zwartkijkende pessimist. Liefst van al wil hij de hele dag lui in de zetel liggen,

maar eens hij daar ligt, verveelt hij zich bijna dood. Hij reageert impulsief op onrecht. Zijn ego

is snel gekwetst omdat hij ondanks zijn grote mond erg twijfelt aan zichzelf.

Nero verschijnt voor de eerste keer in 1947 als nevenpersonage in de Avonturen van Detectieve

van Zwam. Maar al snel beslist de auteur Marc Sleen om een reeks rond Nero te maken. De

reeks wordt bevolkt door tal van kleurrijke personages zoals de bazige Madam Pheip, de

knettergekke Abraham Tuizentfloot, de sterke baas van een frietkot Jan Spier, het duo Petoetje

en Patatje en vooral de geniale zoon van Nero, Adhemar. De stripreeks is snel erg populair in

Vlaanderen. In het buitenland kent Nero echter weinig succes.

Marc Sleen heeft bijna heel de reeks alleen gemaakt: scenario’s schrijven, decors en personages

tekenen, letters schrijven. Hij werkt zo snel en vooral zo veel dat er verschillende albums per

jaar verschijnen. De productie is zo groot dat Marc Sleen vermeld wordt in het Guiness Book

of Records.

Voor de laatste albums kreeg Sleen de hulp van een assistent. Maar als deze vertrekt naar een

andere studio, besluit Marc Sleen om de reeks stop te zetten. In 2003 verschijnt het laatste

Nero-album: Zilveren tranen.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

Robbedoes en Kwabbernoot

In 1937 vraagt de grote uitgever Paul Dupuis aan Rob-Vel om een personage te creëren voor

een nieuw striptijdschrift: Spirou/Robbedoes. De naam werd door Dupuis zelf bedacht.

Spirou is het Waalse woord voor eekhoorn en wordt ook wel gebruikt om een actieve jonge

kerel aan te duiden.

In 1943 geeft Rob-Vel het personage terug aan de uitgeverij Dupuis. Robbedoes wordt een

tijdje getekend door Jijé en de andere talenten die op de redactie van het tijdschrift Spirou/

Robbedoes werken zoals Franquin en Morris. Franquin wordt al snel de nieuwe auteur van

Robbedoes. Hij zal 22 jaar lang aan de albums werken.

Robbedoes begon als een liftjongen in een hotel. Voor deze job moest hij een rood uniform

met gouden knopen dragen. Later werd Robbedoes reporter maar zijn rood pakje is hij altijd

blijven dragen. Nog later mag hij beginnen werken op de redactie van het tijdschrift Spirou/

Robbedoes. De redactie maakt zichzelf dus onderwerp van een van haar stripreeksen.

Robbedoes wordt door de hoofdredacteur van het tijdschrift naar alle plekken van de wereld

gestuurd waar hij de meest fantastische avonturen beleeft.

Aanvankelijk reist Robbedoes alleen met zijn luie maar grappige eekhoorn Spip. Een dier dat

niets liever doet dan slapen en nootjes eten. Als reporter wordt Robbedoes vergezeld door zijn

beste vriend/fotograaf Kwabbernoot.

De Rode Ridder

De geestelijke vader van Suske en Wiske, Willy Vandersteen, heeft steeds belangstelling gehad

voor het avontuur. Ook de ridders van de middeleeuwen vond hij een interessant onderwerp

voor een stripreeks. De middeleeuwen zijn een ideaal tijdkader voor spannende avonturen en

geven ook de gelegenheid om morele waarden als het bestrijden van het kwaad en het helpen

van de armen, te benadrukken.

Vandersteen maakt in zijn beginjaren vooral humoristische strips en korte gags. Zijn eerste

pogingen om een ridderstrip te maken, lopen verkeerd af. Ridder Lancelot wordt al na een jaar

afgevoerd en ook Ridder Gloriant heeft geen succes bij de lezers.

In de jaren vijftig erft Vandersteen het personage de Rode Ridder. Zijn eerste Rode Ridder

album ‘Het gebroken zwaard’ verschijnt in 1959. Willy Vandersteen krijgt het al snel te druk

met zijn andere stripreeksen en in 1966 neemt Karel Biddeloo de reeks over. Onder zijn leiding

wordt de Rode Ridder een topserie van de studio Vandersteen.

Johan de Rode Ridder is één van de ridders die aan de ronde tafel van koning Arthur zit. Hij

is de volmaakte held. Samen met ridder Lancelot gebruikt hij zijn zwaard enkel om het kwade

te bevechten. Zij worden in hun taak bijgestaan door Merlijn de tovenaar. Bovendien wordt

Johan beschermd door Galaxa, de fee van het licht. De reeks start als een historisch verhaal

maar gaandeweg worden elementen uit de science fiction en fantasy geïntegreerd.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

Suske en Wiske

Als jonge auteur droomt Willy Vandersteen van een vervolgstrip die elke dag in de krant zou

verschijnen. Een vriend helpt hem aan een afspraak bij de krant ‘De Nieuwe Standaard’. Op

30 maart 1945 verschijnt de eerste strook van Rikki en Wiske in het dagblad. In dit verhaal

trekken Tante Sidonie, Wiske en haar grote broer Rikki op avontuur naar Chokowakije. De

avonturen van Rikki en Wiske worden een jaar later in albumvorm uitgegeven.

In het tweede album wordt Rikki, de broer van Wiske, vervangen door Suske. Ze zijn geen

familie van elkaar, maar worden samen opgevoed door de lange Tante Sidonia die niet hun

echte tante is.

De reeks heeft onmiddellijk succes. En dat succes wordt nog groter als Lambik geïntroduceerd

wordt. De rare, bijna kale kwibus met het moeilijke karakter en het gouden hart wordt het

populairste personage uit de reeks.

De albums krijgen een heel herkenbare rode kaft waarop in witte letters de titel geschreven

staat. Dit concept is in 50 jaar nog niet veranderd. Willy Vandersteen brengt nog enkele vaste

personages tot leven: de intelligente uitvinder professor Barabas, de niet echt slimme maar wel

eerlijke en sterke Jerom en de eeuwige vijand Krimson.

Er verschenen al meer dan 250 albums van het duo. Maar net als andere Vlaamse strips is de

enorme populariteit beperkt tot Vlaanderen. Al moet gezegd worden dat de laatste albums

beter verkopen in Nederland dan in Vlaanderen.

XIII

Een man met een zware schotwonde spoelt aan op de oever van een meer. Gelukkig wordt hij

gevonden door een dokter die zijn hoofdwonde verzorgt. De man geneest maar zijn geheugen

is volledig verdwenen. Hij weet niet meer wie hij is of waarom men heeft geprobeerd hem

te vermoorden. Hij gaat op zoek naar zichzelf, met daarbij slechts één aanknopingspunt: het

Romeinse cijfer XIII dat op zijn rechter sleutelbeen getatoeëerd staat.

Met de hulp van de mooie majoor Jones en generaal Carrington gaat XIII op zoek naar zijn

verleden. Maar die zoektocht is niet gemakkelijk. XIII weet niet wie hij kan vertrouwen en wat

hij moet geloven.

Met XIII hebben tekenaar Vance en scenarioschrijver Jean Van Hamme een echte cultserie

ontwikkeld. Moord, geweld, mysterie, leugens en bizarre ontwikkelingen volgen elkaar in

een hels tempo op. De verhaallijn is redelijk complex en sommige albums moeten zelfs door

de grootste fans meerdere keren gelezen worden. Maar de reeks is bijzonder spannend en

heeft veel weg van een actiefilm. Er worden van ieder album dan ook bijna een half miljoen

exemplaren verkocht.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

Yoko Tsuno

Sommige strippersonages ontstaan geheel toevallig. Yoko Tsuno wordt op kerstavond 1968

geboren. Roger Leloup krabbelt wat op papier en ziet plots het gezicht van een aardig

Aziatisch meisje.

Twee jaar later debuteert Yoko in het striptijdschrift Spirou/Robbedoes. Zij is een intelligente

elektronisch ingenieur. Haar kompanen zijn de knappe Ben Beeld die tot over zijn oren

verliefd is op Yoko, en de roodharige grappenmaker en cameraman Paul Pola.

De verhalen van Yoko houden het midden tussen fantasie en science fiction. Leloup besteedt

veel aandacht aan details in decors. Hij bedenkt ook steeds nieuwe futuristische technologieën

en voertuigen.

De reeks Yoko Tsuno is een typisch produkt van de jaren zeventig. De Japanse technologie

werd op de Europese markt geïntroduceerd en veel mensen raakten onder de indruk van die

nieuwe snufjes. Het was ook de tijd van het feminisme, vrouwen eisten gelijke rechten en

toonden aan dat zij zich best redden zonder man. De eerste strips met vrouwelijke heldinnen

zagen het licht. Zowel Natasja als Yoko Tsuno zijn vrijgevochten vrouwen die zonder

mannelijke hulp hun plan trekken.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

FLIP FLOP

De Folioscoop

Opdracht

Kan je tekeningen laten bewegen? Zeker en vast! Lees hier de instructies voor het maken van een folioscoop.

Met deze folioscoop zal je zelf in staat zijn om tekeningen te laten bewegen.

Maak de folioscoop en vertel vervolgens aan je partner hoe je te werk bent gegaan.

Een folioscoop is een klein boekje. Op iedere pagina van het boekje

staat een tekening. De tekeningen verschillen allemaal een heel klein

beetje van elkaar.

Als je de bladzijden van de folioscoop met de hulp van je duim snel

voorbij laat schieten, dan beweegt de tekening. Op die manier kan je

zelf een kleine tekenfilm maken.

Instructies

Eerst en vooral verzamel je een twintigtal papiertjes van dezelfde grootte. Deze papiertjes zijn bij

voorkeur 5 cm lang en 5 cm breed. Je kiest best voor een dikkere papiersoort.

Denk goed na wat je gaat tekenen. Als dit je eerste folioscoop is, begin je best met eenvoudige

tekeningen: bijvoorbeeld een bal die op en neer stuitert een zon die opkomt boven de zee, … Zelfs

met eenvoudige lijnen krijg je een geweldig effect.

Neem de papiertjes en maak de tekeningen op de rechterhelft van de bladzijden. Zorg er voor dat

iedere tekening enkele millimeters verschilt van de vorige. Om van de tekeningen een vloeiende

bewegingte maken, mogen de verschillen tussen de tekeningen niet te groot zijn.

Als je alle tekeningen gemaakt hebt, leg je de papiertjes op elkaar. De eerste tekening van je

flipboekje moet je bovenaan leggen en de laatste tekening leg je onderaan. Niet de bladzijden

samen en plaats daarbij het nietje of de nietjes aan de linkerkant van je folioscoop.

Je folioscoop is nu klaar voor gebruik. Je neemt het boekje in je ene hand en je plaatst de duim

van je andere hand in de rechterbenedenhoek. Laat de tekeningen nu één voor één van onder je

duim schieten.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� kopieerbladen �

De Thaumatroop

Opdracht

Kan je tekeningen laten bewegen? Zeker en vast! Lees hier de instructies voor het maken van een thauma-

troop. Met deze thaumatroop zal je zelf in staat zijn om tekeningen te laten bewegen.

Maak de thaumatroop en vertel vervolgens aan je partner hoe je te werk bent gegaan.

Een thaumatroop is een rond schijfje. Aan iedere kant van het

schijfje staat een deel van een tekening.

Aan ieder uiteinde van het schijfje zit een elastiekje. Als je het

schuifje razendsnel laat rondtollen smelten de twee tekeningen

tot één tekening samen.

Instructies

Neem een stuk stevig karton. Teken er een cirkel met een diameter van ongeveer 7 centimeter op

en knip die uit.

Op iedere kant van de thaumatroop moet nu een tekening komen. De twee tekeningen moeten

samen een geheel vormen. Je kan op de ene kant een vis tekenen en op de andere kant een

aquarium. Of je tekent aan de ene kant een stukje taart en aan de andere kant teken je kaarsjes.

Je moet wel goed opletten. De tekening aan de ene kant van de thaumatroop moet op zijn

kop staan. Dus als je aan de ene kant een vis tekent moet je het aquarium aan de andere kant

ondersteboven tekenen.

Denk goed na wat je gaat tekenen. Als dit je eerste thaumatroop is, begin je best met eenvoudige

tekeningen. Later kan je meer ingewikkelde figuren tekenen.

Je maakt nu aan ieder uiteinde van het schijfje een gaatje met een perforator en bindt er het

elastiekje aan vast. Je thaumatroop is nu klaar voor gebruik.

Laat het schijfje rondtollen door het elastiekje op te winden en weer los te laten.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

IK GELOOF MIJN OGEN NIET

Opdracht

Met een folioscoop kan je beelden tot leven wekken. Een thaumatroop laat twee plaatjes samensmelten tot

één afbeelding. Hoe kan dat allemaal? En wat hebben folioscopen en thaumatropen met een animatiefilm

gemeen?

Lees de tekst en ga op zoek naar de theorie achter bewegende beelden. Wat heb je nodig om van je stripverhaal

een tekenfilm te maken? Hoe kan je dat verklaren?

Folioscopen en thaumatropen creëren een optische illusie: het lijkt alsof er een beweging of

een versmelting is, maar in werkelijkheid is dat niet zo. De tekeningen blijven gewoon zoals ze

waren.

De term animatiefilm komt van het Latijnse woord anima dat ziel of ook levensadem betekent. In

een tekenfilm lijkt het alsof de maker leven geeft aan de tekeningen. Het lijkt alsof de verschillende

plaatjes een ziel krijgen.

Animatiefilms creëren de idee van beweging. Tekenfilms worden gemaakt door duizenden

tekeningen - die allemaal een millimeter van elkaar verschillen - razendsnel na elkaar te

projecteren.

Voor één seconde animatiefilm zijn er twaalf tekeningen nodig. Voor 1 minuut animatiefilm

zijn er dus 720 tekeningen nodig die allemaal een beetje van elkaar verschillen. Voor iedere

aflevering van The Simpsons, die 22 minuten duurt, moeten dus 15840 tekeningen gemaakt

worden. Eerlijkheidshalve moet gezegd worden dat The Simpsons tegenwoordig met de computer

getekend worden.

Hoe kan dat nu?

Kijk je met je ogen? Je zou denken van wel. Maar eigenlijk is dat niet zo. Je ogen vangen de signalen

op. Deze signalen worden naar de hersenen gestuurd. Je hersenen vertalen de informatie en zorgen

ervoor dat je ziet wat je ziet. Dus eigenlijk kijk je niet met je ogen maar met je hersenen.

Het duurt een fractie van een seconde eer die signalen je hersenen bereikt hebben en beelden

vormen. Je ogen zijn dus te traag. Maar de beelden blijven ook iets langer op je netvlies hangen.

Dit fenomeen noemen wetenschappers gezichtstraagheid of de persistentie van het licht.

Een kleine test

Je kan zelf testen hoe traag je ogen zijn. Kijk in een lichtbron. Je mag nooit rechtstreeks in de zon

kijken, kijk dus in een lamp. Knijp vervolgens snel je ogen dicht. Merk je dat de lichtvlek nog even

op je netvlies blijft hangen? Hoe sterker het licht, hoe langer het beeld blijft hangen.

Joseph Plateau

De Belg Joseph Plateau ontdekte het fenomeen van de gezichtstraagheid, het fysisch verschijnsel

waarbij een beeld nog gedurende een zeer korte tijd op het netvlies blijft hangen.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

Plateau begon met beelden te experimenteren. In 1831 ontdekte hij dat er een vloeiende beweging

ontstaat tussen opeenvolgende tekeningen als er minstens 10 tekeningen per seconde aan het oog

voorbij komen.

Dat wil dus zeggen dat een beeld ongeveer ongeveer één tiende van een

seconde op het netvlies blijft hangen. Dus als de beelden elkaar snel

genoeg opvolgen, lijkt het alsof ze bewegen.

Plateau vond ook de Phenakistiscoop uit. Phenakis is een Grieks woord

dat ‘vals beeld’ of ‘gezichtsbedrog’ betekent. Dit instrument was het

eerste toestel waarmee een serie tekeningen in beweging kon worden

gebracht. Met dit instrument legde Joseph Plateau de basis voor de

latere ontdekking van de cinematograaf en de film. De tekenfilm en

ook de film werden dus in België geboren.

vrij naar www.vivafilm.be

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

IEDEREEN LEEST?!

Opdracht

De stripbib is ingericht. Je bent ondertussen ook een echte stripkenner geworden. Maar lezen de jongeren

nog wel, en belangrijker: lezen ze wel strips? In onderstaande tekst lees je de resultaten van een enquête die

in opdracht van de Vlaamse overheid werd uitgevoerd.

Ondervraag de leerlingen van je school over hun leesgedrag. Probeer zo veel mogelijk antwoorden te verza-

melen. Verwerk de resultaten en vergelijk ze met de resultaten van de Vlaamse enquête. Lezen de leerlingen

op jouw school meer of minder?

Deze enquête is ook een goede manier om de stripbib bekend te maken. Je kan bijvoorbeeld kaartjes met de

openingsuren maken en die aan iedere ondervraagde leerling geven. Je kan jezelf voorstellen als X die bij het

nieuwe striplabo werkt. Je kan de resultaten van de enquête in de schoolkrant publiceren.

Leesgedrag

Steeds meer jongeren verliezen hun interesse voor het lezen van boeken

zodra ze dertien geworden zijn. Vooral websites (voor jongens) en

weekbladen (voor meisjes) nemen de plaats van boeken in. Dat blijkt uit

een enquête die Canon, de cultuurcel van het departement Onderwijs in

2002 uitvoerde.

De resultaten verrassen niet, ze bevestigen eerder een indruk die reeds

velen hadden. Meisjes tussen twaalf en vijftien lezen meer dan jongens:

een op drie leest elke week een boek. Jongens tussen twaalf en vijftien

zijn meer bezig met strips, de populairste tekstdrager bij jongeren. Maar

het elektronische lezen wint aan populariteit: cd-rom’s en websites

scoren haast even hoog als strips. Meisjes lezen behalve strips vooral

jeugdboeken. Ze zijn meer geïnteresseerd in kranten en vooral weekbladen dan jongens.

De resultaten sluiten aan bij de cijfers van eerdere onderzoeken. In 1994 voerde Dimarso een

onderzoek uit voor het ministerie van Cultuur. Daaruit bleek onder meer dat 45 procent van

de kinderen tot veertien jaar een boek per week leest. In het onderzoek van Canon is dat nog

gemiddeld 25 procent. Maar ook in 1994 werd al geconcludeerd dat het lezen afneemt naarmate

de leeftijd oploopt.

Kranten spelen geen grote rol in het onderzoek. Zowel jongens als meisjes lezen ze, en de lectuur

ervan zakt in absolute cijfers mee met de andere leesgewoontes. Procentueel gezien komen ze bij

een vijftienjarige na weekbladen, websites, strips en jeugdboeken.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

Enquête leesgedrag

Geslacht: m jongen m meisje

Leeftijd : m jonger dan 12

m tussen 12 en 14

m tussen 14 en 16

m ouder dan 16

Leeshoeveelheid: m iedere dag

m iedere week

m iedere maand

m ieder jaar

m nooit

Leesvoer: m websites

m iedere dag

m iedere week

m iedere maand

m ieder jaar

m nooit

m cd-roms

m iedere dag

m iedere week

m iedere maand

m ieder jaar

m nooit

m tijdschriften

m iedere dag

m iedere week

m iedere maand

m ieder jaar

m nooit

m boeken

m iedere dag

m iedere week

m iedere maand

m ieder jaar

m nooit

m strips

m iedere dag

m iedere week

m iedere maand

m ieder jaar

m nooit

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

STRIPTOP OF FLOP?

Opdracht

De stripbib is ingericht. Je bent een echte stripkenner geworden. Je bent dus de ideale persoon om strips te

bespreken. Kies met een klasgenoot een strip die jullie beide graag willen lezen uit de bib. Schrijf elk een korte

recensie. De kijkwijzer kan je daarbij helpen. Vergelijk vervolgens de recensies. Jullie hebben dezelfde strip

gelezen maar hebben jullie ook dezelfde recensie geschreven?

Een recensie publiceren in de schoolkrant is een goede manier om bezoekers naar de stripbib te lokken. De

klas kan iedere week of maand de nieuwe strips bespreken en de lezers van de schoolkrant uitnodigen om de

strips te ontlenen.

Inhoud

Het verhaal

Wie zijn de hoofdpersonages? Beschrijf ze kort! Beschrijf hun uiterlijk maar ook hun

karakter.

Waar vindt het verhaal plaats? Bestaat die plek echt of is ze fictief ?

In welke tijd vindt het verhaal plaats: in het verleden, het heden of de toekomst?

Vat het verhaal in enkele zinnen samen.

Visueel

Kleur

Zijn de tekeningen zwart-wit

of

Zijn de tekeningen in kleur?

Lijnen

Zijn de verschillende kleurvlakken duidelijk onderscheiden met klare, zwarte lijnen?

of

Zijn de tekeningen meer schilderachtig en vloeien de kleuren in elkaar over zonder

duidelijke scheidingslijnen?

Details

Gebruikt de tekenaar veel details om het verhaal te vertellen.

of

Gebruikt de tekenaar weinig details om het verhaal te vertellen?

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

Achtergrond

Heeft de tekenaar een achtergrond getekend?

of

Heeft de tekenaar geen achtergrond getekend?

Verhoudingen

Zijn de verhoudingen realistisch, zoals ze in werkelijkheid zijn?

of

Zijn de verhoudingen onrealistisch, bijvoorbeeld enorme hoofden op kleine lichamen?

Strippagina

Wordt de strippagina op iedere pagina ingedeeld in hetzelfde aantal stroken en plaatjes

of

Experimenteert de tekenaar met de indeling van de strippagina’s? Gebruikt hij verschillende

formaten van stroken en platen?

Tekst

Vertelt de tekenaar het verhaal met tekst?

of

Vertelt de tekenaar het verhaal zonder tekst?

Tekstballonnen

Gebruikt de tekenaar tekstballonnen?

of

Wordt de tekst boven of onder de tekening geplaatst?

Onomatopeeën

Maakt de tekenaar gebruik van onomatopeeën?

of

Maakt de tekenaar geen gebruik van onomatopeeën?

Opinie

Beschrijf kort wat je van het verhaal vindt en waarom je dat vindt.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

BIJLAGE: BELGISCHE STRIPHELDEN

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

TIT

EL

:

TE

KE

NA

AR

:

SCE

NA

RIS

T:

KO

RT

E O

MSC

HR

IJV

ING

:

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

BIJLAGE: STRIPSPIEKER

W

at i

s ee

n p

agin

astr

ip e

n k

an j

e en

kel

e voorb

eeld

en g

even

?W

at i

s ee

n s

trip

album

en k

an j

e en

kel

e voorb

eeld

en g

even

?

Wat

is

een g

ag e

n k

an j

e en

kel

e voorb

eeld

en g

even

?W

at i

s ee

n k

ort

e st

rip e

n k

an j

e en

kel

e voorb

eeld

en g

even

?

13

24

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

Wat

is

een c

arto

on e

n k

an j

e en

kel

e voorb

eeld

en g

even

? W

elke

taken

word

en d

oor

som

mig

e st

ripm

aker

s m

et d

e co

mpute

r

uit

gev

oer

d?

Wie

wer

ken

er

mee

aan

het

mak

en v

an e

en s

trip

album

en w

at d

oen

al

dez

e m

ense

n?

Wat

zij

n d

e voord

elen

van

het

wer

ken

met

de

com

pute

r?

57

68

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

Hoe

creë

er j

e ee

n e

envoudig

str

ipfi

guurt

je?

Hoe

maa

k j

e ee

n t

hau

mat

roop?

Hoe

maa

k j

e ee

n f

oto

stri

p?

Hoe

maa

k j

e ee

n f

oli

osc

oop?

911

1012

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

Hoe

kan

je

van

een

str

ip e

en t

eken

fi lm

mak

en?

1315

1416

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

BIJLAGE: DE WAARHEID BIJ TOUTATIS

© Les Editions Albert René

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

© Les Editions Albert René

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

© Les Editions Albert René

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� bijlagen �

© Les Editions Albert René

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� toetsen �

TOETS: FISHSTRIP

Opdracht

Strips tekenen? Er bestaan heel wat boeken die je daarbij helpen zoals ‘Zo teken je cartoons’ van Paul Davies,

Kevin Farber, Terry Longhurst, David Pattison en Amanda O’ Neill, uitgeverij Parragon.

In het stripatelier moet jij instructies geven aan de beginnende stripmakers. Je vindt hier de verschillende stap-

pen die je moet nemen om een ronde, vrolijke vis te tekenen. Kijk goed naar de tekeningen en schrijf er de

verschillende instructies naast. Je begint met het lichaam en dan teken je de vinnen en voeg je de schubben

toe.

Vissen kunnen allerlei vormen hebben, lang en dun zoals palingen of kort en rond. Maar

vissenlichamen zijn altijd gestroomlijnd. Door de natuurlijke vormen te overdrijven kan je een vis

lekker dik maken en een brede glimlach geven.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� toetsen �

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� toetsen �

TOETS: SPECIALE EFFECTEN

Wat maakt strips zo leuk en uniek? In strips kan het onzichtbare zichtbaar gemaakt worden. Wat

je in het echte leven nooit kan waarnemen, wordt in strips gewoon getekend. Door de jaren heen

hebben striptekenaars een heel aantal manieren gevonden om de emoties en gevoelens van hun

personages te verbeelden. Met name de speciale effecten zijn van bijzonder grote waarde.

De meest bekende van deze speciale effecten zijn natuurlijk de tekstballonnen. Met tekstballonnen

laten de tekenaars de woorden en gedachten van hun personages zien. Maar er zijn nog een aantal

populaire speciale effecten die door iedereen begrepen worden.

Deze hulpmiddelen hebben dus het vermogen om informatie direct en efficiënt over te brengen

aan alle lezers. Vreemd genoeg hebben de meeste van deze effecten geen officiële naam. Maar

in het begin van de jaren tachtig heeft de Amerikaanse striptekenaar Mort Walker voor de lol

een boek samengesteld over deze effecten. Hij heeft ieder effect een naam gegegeven en hoewel

deze namen niet echt wetenschappelijk verantwoord waren, werden ze al snel overgenomen door

andere striptekenaars.

Tegenwoordig worden de effecten en hun bizarre namen nog steeds gebruikt. Maar net zoals met

alle regels van het striptekenen, zijn deze effecten maar een mogelijkheid. Je hebt als stripmaker

de volledige vrijheid om te doen en te laten wat je zelf wilt.

Het is natuurlijk wel goed dat je de meest voorkomende speciale effecten kent.

EmanataEen van de meest voorkomende effecten is een aantal rechte lijntjes, verspreid vanaf het hoofd,

om een schok of verrassing aan te geven. Het lijkt alsof het hoofd straalt.

PlewdsEen variatie op de rechte lijntjes zijn de zweetdruppels die in een cirkel rond het hoofd getekend

worden. Deze plewds tonen aan dat iemand hard aan het werken is of erg zenuwachtig is en zich

niet helemaal op zijn gemak voelt.

Great idea Een gloeilamp boven het hoofd van een personage toont aan dat hij of zij een geweldig idee heeft.

De lamp kan in een tekstballon getekend worden maar kan ook gewoon boven het hoofd gezet

worden.

SqueansSqueans lijken, net zoals de plewds op emanata. Maar in plaats van rechte streepjes worden er

bolletjes en sterretjes gebruikt. Een hoofd dat omringd wordt door squeans behoort toe aan een

erg dronken stripfiguur. Als je figuren dus te veel alcohol gedronken hebben, zien ze sterretjes en

bolletjes.

Bad dayEen donderwolkje boven het hoofd van een personage toont aan dat hij of zij in een slecht

humeur is, dat al vele zaken zijn misgelopen of dat hij of zij bijzonder boos is. De donderwolk

zegt nog meer als er een bliksemschicht en regen bij getekend zijn.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� toetsen �

Opdracht

In strips kan je tonen wat in het echte leven ongezegd blijft. In het echte leven kan je niet altijd zien wanneer

iemand slecht gezind is. Maar in een strip teken je een donderwolk boven het hoofd en al de lezers begrijpen

dat het personage niet vrolijk is.

In de tekst heb je gelezen met welke effecten stripmakers op papier gevoelens kunnen uitdrukken. Vul bij elk

van de onderstaande tekeningen de naam van het gebruikte effect in.

Welk effect wordt er gebruikt?

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� toetsen �

TOETS: STRIPMUSEUM

Opdracht

De stripbib is ingericht. Je bent een echte stripkenner geworden. maar je weet nog niet alles. Geen paniek,

België heeft een fantastisch stripmuseum: het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal. In deze tekst kan je

lezen wat er allemaal te beleven is.

Het is niet slecht om in het striplabo een briefje omhoog te hangen met het adres en de openingsuren van het

Centrum. Er komen ook steeds meer briefjes van leerlingen en leerkrachten die willen weten of het stripmu-

seum voor hen interessant is. Kan jij de vragen beantwoorden?

Het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal

Op 10 oktober 1989 werd het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal

plechtig ingehuldigd door koning Boudewijn en koningin Fabiola. Al snel

groeide het Centrum uit tot één van de Brusselse trekpleisters. Ieder jaar

bezoeken meer dan een kwart miljoen mensen het prachtige gebouw in

de Zandstraat 20. Het is natuurlijk handig dat het Centrum slechts op vijf

minuten wandelen van het Brusselse Centraal Station ligt.

Het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal wil het beeldverhaal

promoten, maar wil eveneens aantonen dat het beeldverhaal een

belangrijke plaats in de Belgische cultuur heeft. Het Stripmuseum omvat

een tentoonstellingsruimte, een winkel met strips, posters en prullaria, een

leeszaal, een studiecentrum en een geweldig museumcafé.

Naast de tijdelijke tentoonstellingen die om de zoveel maanden veranderen,

is er ook een permanente tentoonstelling waarin verschillende aspecten van

het Belgische stripverhaal een plaats krijgen. In het deel ‘het uitstalraam

van de verbeelding’ staan de eerste grote Belgische stripauteurs centraal.

Deze zestien pioniers waaronder Hergé, Edgar Pierre Jacobs en Paul

Cuvelier hebben elk een eigen ruimte gekregen waarin hun universum tot

leven wordt gebracht.

In het volgende luik ‘het museum van de moderne strip’ wordt een

beeld geschetst van de ontwikkeling van de Belgische strip. Nieuwe

tijdschriften, stijlen, thema’s, verhaalstructuren en de evolutie van de rol

van de hoofdfiguur staan centraal en worden geïllustreerd aan de hand

van originele stripplaten.

In het deel ‘bij de wieg van de strip’ wordt het hele stripproces van het eerste idee tot afgewerkt

stripalbum getoond. Elk productiestadium van het stripverhaal komt aan bod en wordt geïllustreerd

door platen die door de grootste stripauteurs speciaal gemaakt werden.

In het luik ‘de strip in beweging’ wordt getoond hoe striphelden tot leven komen. Alle stappen

van het maken van een tekenfilm worden aan de hand van authentieke documenten, tekeningen

en schaalmodellen gedemonstreerd.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� toetsen �

Gasten die na hun bezoek zin hebben om een strip te lezen, kunnen terecht in de leeszaal waar

meer dan vierduizend strips verzameld zijn. Of ze kunnen strips kopen in de museumshop waar

eveneens posters, T-shirts, postzegels en postkaarten verkocht worden.

Bezoekers die na hun tocht door het museum nog meer informatie wensen, kunnen die vinden in

het documentatiecentrum, het eerste Europese studiecentrum gespecialiseerd in strips.

De tijdelijke en permanente tentoonstellingen, het café en de

shop kunnen iedere dag behalve maandag, bezocht worden van

10 tot 18 uur. De leeszaal en het documentatiecentrum zijn

van dinsdag tot donderdag open tussen 12 en 17 uur, vrijdag

van 12 tot 18 uur en zaterdag van 10 tot 18 uur. Opgelet

bezoekers die in het documentatiecentrum op zoek willen gaan

naar stripinformatie moeten ouder zijn dan 16 jaar. Op zondag is

het documentatiecentrum gesloten maar de leeszaal is open van 12

tot 18 uur.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� toetsen �

Vraag 1

Maak het briefje dat je in het striplabo zal hangen. Op het briefje staan het adres en de openingsuren

van de verschillende afdelingen van het Belgisch Centrum voor het Beeldverhaal.

Belgisch Centrum Beeldverhaal - Stripmuseum

Adres: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Openingsuren:

tentoonstellingen: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

café: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

shop: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

leeszaal: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

documentatiecentrum: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

(opgelet alleen personen ouder dan 16 jaar zijn toegelaten)

Vraag 2

Vertel de schrijvers van onderstaande briefjes of het voor hen interessant is om een bezoek te

brengen aan het stripmuseum.

Dag striplaborant

Ik ben erg blij dat er een striplabo is. Ik heb al veel nieuwe dingen geleerd. Ik wil graag nog meer

te weten komen over het maken van een tekenfilm. Kan jij me vertellen of ik in het Belgisch

stripmuseum meer kan leren over hoe van een stripverhaal een animatiefilm gemaakt wordt?

m Jij moet zeker een bezoek brengen aan het stripmuseum.

m Jij zal een bezoek aan het stripmuseum niet zo interessant vinden.

© Centrum voor Taal en Onderwijs

� toetsen �

Lieve leerling van het striplabo

Ik geef les in het zesde leerjaar van de school. Ik wil mijn leerlingen graag iets vertellen over hoe

een strip gemaakt wordt, wie er allemaal aan het maken van een strip meewerkt. Het zou ook

leuk zijn als mijn leerlingen dat zelf kunnen zien. Weten jullie of het stripproces in het Belgisch

Centrum van het Beeldverhaal getoond wordt?

m Jij moet zeker een bezoek brengen aan het stripmuseum.

m Jij zal een bezoek aan het stripmuseum niet zo interessant vinden.

Joe

Ik ben een fan van Amerikaanse strips, fantastisch vind ik die. De Belgische strip vind ik

boring!!!!. Daar is nu eens niks grappig of boeiend aan. Maar mijn vraag, is er in het Belgisch

stripmuseum ook iets te zien of te leren over de Amerikaanse strip of enkel iets over die debiele

Jommekes en Suskes en Wiskes?

m Jij moet zeker een bezoek brengen aan het stripmuseum.

m Jij zal een bezoek aan het stripmuseum niet zo interessant vinden.

Hallo

Ik ben een echte stripfan geworden. Ik heb al de strips in jullie bibliotheek gelezen. Maar ik wil

zo graag nog meer stripalbums lezen. Weten jullie misschien of ik in het Belgisch centrum voor

het beeldverhaal strips kan gaan lezen? Hebben ze daar stripalbums?

m Jij moet zeker een bezoek brengen aan het stripmuseum.

m Jij zal een bezoek aan het stripmuseum niet zo interessant vinden.

Beste

Dankzij jullie ben ik gestart met het maken van strips. Ik vind het erg leuk. Ik kan al heel wat

figuren tekenen. Toch zou ik graag nog beter worden en andere stijlen en technieken leren.

Weten jullie of ik in het Belgisch Centrum van het beeldverhaal een cursus striptekenen kan

volgen?

m Jij moet zeker een bezoek brengen aan het stripmuseum.

m Jij zal een bezoek aan het stripmuseum niet zo interessant vinden.

© Centrum voor Taal en Onderwijs