KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men...

20
CLEIDEN E. J. BRILL VAN HET KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP AMSTERDAM TWEEDE REEKS DL. LIII N°. 5 SEPTEMBER 1936 1311. 641 665 668 673 690 7 2 5 76 1 765 770 77 5 77 2 77 2 773 774 776 777 779 780 781 782 7 8 4 792 September 1936 dering van zelfwerken door scholieren bij het onderwijs de op de middelbare school. (Met 4 figuren en 3 foto's). — original maps of the East India Company. — J. N. L. B ens het Nederlandsch gedeelte der Tabula Peutingeriana. — rift. — F. Kroon emeente Diessen. Bijdrage tot een sociaal-geografische monografie. (Met 2 FITEs - ,Eériirafiek en 4 foto's). — J. H. Ringrose en A. C. de Vooys . . Lobi-Land. Ervaringen tijdens een expeditie voor bloedonderzoek langs zwarte Volta. (Ilet één schetskaartje en 16 foto's van den schrijver). — Paul Julien .tuur: ohannes Stoye, olmacht-Weltmacht. Die ráumlichen Grundlagen der Erd- Olkárnpfe. (A. N. J. den H.) 749. — Reisboek voor Nederland. (J. L.) 749. — Dr. D. Brouwer, Ameland. (A. C. DE VOOVS). 750. - Jaarver- slaa van den Topografischen Dienst in Nederlandsch Indië over 1934. (J. b C. L.) 753. — Dr. Fr. Klute, Handbuch der Geographischen Wissen- schaft. (G, M.) 755. — Nils iZberg, Vorgeschichtliche Kulturkreise in Europa. ( J. P. KLEIWEG DE ZWAAN) 756. - Prof. dr. N. Krebs, Landeskunde von Deutschland. (J. P. BAKKER) 756. - A. J. Pannekoek, Evolution du Bassin de la Tet dans les Pyrénées orientales pendant le neogène. (J. P. BAKKER) 758. - P. Staal, A Foreigner looks at India. (J. VAN HINTE) 760. - Clifford Manshardt, The Hindu-Muslim Problem in India. (j. VAN HINTE) 761. - George McCutchen McBride, Chile: Land and Society. (W. K ) icht van geologische publicaties over Nederland en Kolonién ijkskundig Nieuws: igemee n. — Pollen-analytisch onderzoek van gletscherijs Tederlan d. — De Waalbrug bij Nijmegen T ed. Indië. — Éthnologische en anthropologische onderzoekingsreis naar Timor est Indië. — Grensexpeditie Suriname—Britsch Guyana—Brazilië . ;urop a. — De Mont Blanc tunnel. — Enkele gegevens over de volks- telling in Oostenrijk z ië. — Bevolkingsproblemen van Anatolië. — Recente sociaal-geogra- fische, statistische studies over de landbouwende bevolking van China . ,frik a. — Bevolking der Italiaansche Koloniën merik a. — De immigratie in de Vereenigde Staten. — Invoering van rendierteelt op de noordkust van Canada. — Variaties van den Peru (Humboldt) stroom 'oolstreken en Oc eane n. — Lauge Koch opnieuw naar Groenland. — Het eerste vliegveld in de Poolstreken. — Topografische uitkomsten der vlucht van Ellsworth over het Zuidpoolland in 1935. — Drie kleine eilandjes in den Stillen Oceaan zullen door de V. S. gekoloniseerd worden deelingen. zoek om voorlichting betreffende den term „Extréme Orient" 31ste Indologische leergang van het Koloniaal Instituut insten der bibliotheek van het Genootschap. Boeken: Dr. J. v. HINTE grafisch Overzicht — J. N. JACOBSEN JENSEN en Drs. F. H. VAN NAERSSEN ian ontvangen boeken in dé aardrijks- Drs. H. Eggink aker . . . . H. Hettema Jr.

Transcript of KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men...

Page 1: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

CLEIDEN

E. J. BRILL

VAN HET

KONINKLIJK NEDERLANDSCH

AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP

AMSTERDAM

TWEEDE REEKS DL. LIII N°. 5

SEPTEMBER 1936

1311.

641 665 668 673

690

7 2 5

76 1 765

770

77 5

77 2 77 2

773

774 776

777

779

780 781 782

7 84 792

September 1936

dering van zelfwerken door scholieren bij het onderwijs de op de middelbare school. (Met 4 figuren en 3 foto's). — original maps of the East India Company. — J. N. L. B ens het Nederlandsch gedeelte der Tabula Peutingeriana. — rift. — F. Kroon emeente Diessen. Bijdrage tot een sociaal-geografische monografie. (Met 2 FITEs-,—Eériirafiek en 4 foto's). — J. H. Ringrose en A. C. de Vooys . . Lobi-Land. Ervaringen tijdens een expeditie voor bloedonderzoek langs zwarte Volta. (Ilet één schetskaartje en 16 foto's van den schrijver). — Paul Julien

.tuur: ohannes Stoye, olmacht-Weltmacht. Die ráumlichen Grundlagen der Erd-Olkárnpfe. (A. N. J. den H.) 749. — Reisboek voor Nederland. (J. L.) 749. — Dr. D. Brouwer, Ameland. (A. C. DE VOOVS). 750. - Jaarver-slaa van den Topografischen Dienst in Nederlandsch Indië over 1934. (J. bC. L.) 753. — Dr. Fr. Klute, Handbuch der Geographischen Wissen- schaft. (G, M.) 755. — Nils iZberg, Vorgeschichtliche Kulturkreise in Europa. ( J. P. KLEIWEG DE ZWAAN) 756. - Prof. dr. N. Krebs, Landeskunde von Deutschland. (J. P. BAKKER) 756. - A. J. Pannekoek, Evolution du Bassin de la Tet dans les Pyrénées orientales pendant le neogène. (J. P. BAKKER) 758. - P. Staal, A Foreigner looks at India. (J. VAN HINTE) 760. - Clifford Manshardt, The Hindu-Muslim Problem in India. (j. VAN HINTE) 761. - George McCutchen McBride, Chile: Land and Society. (W. K )

icht van geologische publicaties over Nederland en Kolonién ijkskundig Nieuws: igemee n. — Pollen-analytisch onderzoek van gletscherijs Tederlan d. — De Waalbrug bij Nijmegen T ed. Indië. — Éthnologische en anthropologische onderzoekingsreis naar Timor est Indië. — Grensexpeditie Suriname—Britsch Guyana—Brazilië .

;urop a. — De Mont Blanc tunnel. — Enkele gegevens over de volks-telling in Oostenrijk z ië. — Bevolkingsproblemen van Anatolië. — Recente sociaal-geogra-fische, statistische studies over de landbouwende bevolking van China .

,frik a. — Bevolking der Italiaansche Koloniën merik a. — De immigratie in de Vereenigde Staten. — Invoering van rendierteelt op de noordkust van Canada. — Variaties van den Peru (Humboldt) stroom

'oolstreken en Oc eane n. — Lauge Koch opnieuw naar Groenland. — Het eerste vliegveld in de Poolstreken. — Topografische uitkomsten der vlucht van Ellsworth over het Zuidpoolland in 1935. — Drie kleine eilandjes in den Stillen Oceaan zullen door de V. S. gekoloniseerd worden •

deelingen. zoek om voorlichting betreffende den term „Extréme Orient" 31ste Indologische leergang van het Koloniaal Instituut insten der bibliotheek van het Genootschap. Boeken: Dr. J. v. HINTE grafisch Overzicht — J. N. JACOBSEN JENSEN en Drs. F. H. VAN NAERSSEN ian ontvangen boeken

in dé aardrijks-Drs. H. Eggink aker . . . . H. Hettema Jr.

Page 2: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

691

DE GEMEENTE DIESSEN BIJDRAGE TOT EEN SOCIAAL-GEOGRAFISCHE MONOGRAFIE

DOOR

J. H. RINGROSE EN A.C.DE VOOYS (met 2 kaartjes, één grafiek en 4 foto's)

Inleiding

Het onderzoek 1 ), dat een zoo volledig mogelijke sociaal-geogra-fische schets van een typisch agrarisch, nog geen isoo inwoners tel-lend, Brabantsch dorp wenscht te geven, werd in de maand Maart 1933 onder leiding van dr. A. C. de Vooys, toenmaals assistent voor de sociale geographie aan het Geografisch Instituut te Utrecht, onderno-men. Het is een poging, om de Arnerikaansche „fieldwork"methode in eigen land toe te passen 2 ). Een uitvoerige enquételijst werd daartoe opgesteld, waarbij dankbaar gebruik werd gemaakt van de vragenlijst van prof. W. E. Boerman 3 ). Huis aan huis werd het gebied, aan de hand der lijst onderzocht en tevens werden vele andere gegevens verzameld. De feiten, op deze wijze bijeengebracht en ten deele in kaarten en tabellen verwerkt, leverden de voornaamste basis voor deze studie. De conclusies zijn dus zooveel mogelijk uit het concrete materiaal getrokken.

Geenszins mag men nu reeds tot generalisatie of concfusies voor het gemengde bedrijf op de Brabantsche zandgronden komen ; deze studie levert slechts een bijdrage voor aansluitend en vergelijkend onderzoek in andere deelen van de provincie. Bovendien blijft iedere enquète noodwendig een momentopname. Van dit standpunt uit moet men dan ook de onderstaande beschouwingen over de gemeente Diessen beoordeelen. Ondanks de kritiek, op de gevolgde werkwijze uitgeoefend, zijn wij er van overtuigd, dat voor een grondige kennis van een streek tenslotte slechts deze — het diepst in bijzonderheden afdalende methode de meest juiste is. Zeer belangrijke gegevens zijn vaak slechts door mondelinge enquête te verkrijgen 4 ).

1) Aan dit onderzoek namen voorts deel : mej. W. de Boer en de heeren H. Boissevain, J. R. Houtman, A. van Loon, H. F. Wessels en J. van Wijk, destijds studenten in de sociale geographie. Verscheidenen van hun werkten mcde aan de samenstelling van deze bijdrage.

2) Zie A. C. de Voovs: „De trek van de Plattelandsbevolking in Neder-land", diss., Utrecht, 1932.-

Tijdschrift Economische Geographie, 1927, blz. 33-35 en 363-367. 4) Hier zij een woord van hartelijken dank gebracht aan burgemecster

Voets, den gemeente-secretaris Hordijk en den veldwachter Schoemaker, die zich alle mocite getroost hebben orn ons het werk gemakkelijk te maken, aan de bevolking, die vrijwel zonder uitzondering in alle opzichten medewerkte en aan prof. L. van Vuuren, die ons van de noodige introducties voorzag.

Land .schapsbeschrijving

Wie zich langs den straatweg van Hilvarenbeek naar het dorpje Diessen begeeft, bernerkt aan niets, dat hij op een zeker oogenblik het grondgebied van een andere gemeente betreedt. Overal valt de ononderbroken afwisseling van de uiterst kleine perceeltjes grasland op, met door planten overwoekerde slooten, braamstruiken en een enkel breed stuk hakhout, dat het achterliggende land onzichtbaar . maakt. Ergens moet hier, blijkens de kaart, een beekje stroomen; en toch is men verrast, wanneer ineens een verloren stroompje zicht-baar wordt, dat in wonderlijke kronkels door het weiland zijn weg zoekt. De waterspiegel ligt zeer diep, de oevers zijn steil, zoodat men in het weiland het meanderende beekje op vijftig meter afstand bijna niet ontdekken kan.

Even verder langs den weg liggen rechts enkele stukjes bouwland, links , het bij een buitenplaats behoorende bosch. Mulle karresporen met knoestige, witgekalkte paaltjes en een rijwielpad erlangs, vormen de paar zandwegen, die naar beide zijden het land inbuigen.

Vóór ons ligt, schildvormig gewelfd, de „Esch", waarachter de boerderijen van het dorp de horizon vormen. Hoog steekt de klokke-toren boven alles uit. Eén groote bruingroene vlakte is het hier, zonder merkbare perceelgrenzen. Op den oostelijken rand van dit schild ligt het eigenlijke dorp, de kern der gemeente. In niets toont het dorp echter de kenmerken van een noemenswaardige distributie-kern ; tusschen de boerenwoningen ligt maar ecn enkele winkel. Ook het centrum, zuidwaarts, en voor de kerk gelegen, geeft een over-wegend agrarischen indruk. De niet-agrarische groep schijnt geen be-langrijk deel van de Diessensche bevolking uit te maken !

Ook aan de oostzijde wordt Diessen door een beekje begrensd en ook daar is de sterke versnippering van het gebied opvallend. Achter deze beek strekt zich een zeer vlak en uitgestrekt terrein uit, dat tot in verre verten is te overzien. Dé perceelen zijn er zeer groot; de enkele bedrijven langs den weg geven dit Brabantsche land een vreemde trek ten opzichte van het „oude" land met zijn kleine be-drij fjes en perceelen: hier liggen de ontginningen van de laatste twintig jaar. Een dertigtal verwaaide denneboompjes leiden een kommervol bestaan, in dit wijde, open land een laantje vormend, overschot van wat eens het Beersche bosch was ; enkele plukjes hei herinneren eveneens aan het verleden: de Beersche hei, die Diessen naar deze zijde bijna geheel afsloot.

Intensief heeft de mensch dezen grond niet gebruikt. Men kan dit oogenblikkelijk opmerken het land ziet er te armoedig en slecht verzorgd uit, in verhouding tot het statige uiterlijk van de boeren-„kasten”, welke erop staan. Het verschil in landschapstype is wel opmerkelijk: behalve de reeds genoemde boerenhuizen, treft ons de kaarsrechte perceelverdeeling. Typische ontginningswegen, met mulle zandige karresporen, loopen strak en lijnrecht op een kilometers ver verwijderd doel aan. Ecn groot gedeelte der oostelijke gemeentegrens

Page 3: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

BEEK

1 KERNEN 0

vERHARDE \-../E6cro

GEMEENTEGRENS.... / WiLHELMINA—

/ KANAAL

E2RENS GECULTIVEERDE

693

valt samen met de grens der ontginningen naar deze zijde. Daar-achter liggen nog bijna overal de heidevelden en bosschen van het naburige Middelbeers.

Dynamisch is dit landschap, dat wil zeggen voortdurend aan ver-andering onderhevig; een gebied, waar de mensch met zijn — veelal onbezonnen — ontginningsijver steeds verder in doordrong. Overal ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in het voorjaar over de akkers op!

Een breede, verharde weg voert van het dorp naar het Noorden, naar de zoogenaamde Haghorst. Ook de Haghorst is een heuvel, die — bijna cirkelvormig — ook op de kaart dadelijk in het oog valt. Van Diessen gescheiden door Laag-Haghorst, dat een overgangs-gebied vormt naar de weidestrook langs de beek, draagt Hoog Hag-horst reeds hierdoor een eigen karakter, dat door het type van haar bewoners (meest immigranten) nog versterkt wordt. Het Wilhel-minakanaal, dat de Haghorst dwars doorsnijdt, heeft geen merkbaren' invloed op het landschapsbeeld ; beide zijden van het kanaal toonen hetzelfde landschapstype: bouw- en weiland en wat woesten grond. Daalt men van de Haghorst naar het Westen af, dan eindigt de weg spoedig in een moerassigen bodem met dichte hakhout- en riet-begroeiing. Zoover het oog reikt, liggen daar de broekgronden, meer water dan grond, bruikbaar noch bereikbaar voor den mensch. In deze kom ligt stil het opgestuwde water. Ook naar deze zijde blijkt Diessen van de buitenwereld afgesloten te zijn geweest !

Aan de oostzijde van de Haghorst, daar waar eens de hei in bulten en kuilen golfde, liggen thans twee rijen, nieuwe ontginningsboer-derijen. De woeste gronden, die Diessen eveneens naar dezen kant afsloten, zijn nu tot aan den rand der gemeente teruggedrongen.

Pal zuidwaarts gaat van Diessen uit nog een verharde weg naar Baarschot. Van een kernvorming kan men in Baarschot niet spreken ; de boerderijen staan er plaatselijk wat dichter bij elkaar. Dat de be-woners van twee dezer een bijverdienste zoeken in een café-bedrijf, wordt alleen verraden door de vergunningsborden aan de gevels!

Bezuiden Baarschot ligt nog een derde heuvel : één uitgestrekte schildvormige „Esch", die alleen als akkerland wordt gebruikt. Ook hier valt de onduidelijke perceelbegrenzing op. Naar het Westen wordt deze opwelving begrensd door hetzelfde stroompje, dat oost-waarts voorbij Diessen kronkelt. De overgang in grasland is daar duidelijk afgeteekend. Op de zuidelijke glooiing ligt nog een ver-zameling boerenhuizen: Heikant. Het heeft, met het daarachter ge-legen deel van de ontginningen, door den mulle en soms bijna onbe-gaanbaren zandweg, die dwars over den heuvel naar Baarschot loopt, een verbinding van zeer matige hoedanigheid met den hoofdweg. Ook hier wijst de woeste grond op een historische grens.

Alleen naar het Westen, waar twee landgoederen liggen, ligt Diessen dus „open".

Uit dit algemeene beeld is 't duidelijk, dat Diessen uit verscheidene groepen en wijken is samengesteld, waartusschen verschillen van aller-

Page 4: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

694

lei soort moeten bestaan. Het is daarom wenschelijk, de verschillende verhoudingen in en tusschen deze groepen na te gaan. Men kan deze als volgt indeelen: de eigenlijke landbouwende, oude kern van het dorp, met de beide agrarische nevenkernen : Baarschot (met Heikant) en de Haghorst; de ontginningen ; en de niet-agrarische bevolking, die zelf weer uit groepjes bestaat. Vóór dat wij overgaan tot deze analyse, is het noodig, Diessens wording na te gaan.

De wording van het tegenwoordige Diessen

Evenals van vele andere streken van het platteland, is van de ge-schiedenis van Diessen zoo goed als niets bekend, hetgeen bij een dergelijk afgelegen stukje land ook niet te verwonderen is. Een ar-chief van de gemeente werd niet aangetrof fen. In de I9de eeuw wordt boogst zelden en dan meest met enkele regels iets over Diessen gemeld. Ook gedétailleerde oude kaarten, welke voor Hol-land van zoo groote beteekenis zijn, mist men hier noode. Daardoor is ook de ontwikkeling der ontginningen van vóór de I9de eeuw niet meer na te gaan.

Zooals bekend is, stond in de eerste helft van de I9de eeuw de veeteelt voor ecn groot deel in dienst van den landbouw. Het mest-probleem was vooral voor de Brabantsche zandgronden van groot belang, aangezien immers de beschikbare hoeveelheid mest de af-metingen bepaalde 1 ). Niet in groote perceelen, of uitgaande van groote ondernemingen werd de heide ontgonnen; maar langzaam aan werden stukjes grond aan den rand onttrokken aan de heide en ge-exploiteerd. „Geringe boeren of arbeiders; die heydevelden aan en by hare huyzen hebben, spitten jaarlyks twee of meerdere roeden om, na mate zy mest hebben ; teelen daar aardappelen, klaver en daarna koorn in", aldus meldde een rapporteur van de landbouwenquéte van 1799 2 ). Verschillende arbeiders — gaat het rapport verder — heb-ben het zoover gebracht, dat zij bij hun huisjes provisie van aard-appelen en andere groenten teelen, en ook groenvoeder voor een of twee koeien bezitten. Ook van Iterson wijst erop, dat op de Brabant-sche zandgronden, ondanks de lage loonen, niet die armoede voor-kwam als op de kleistreken 3 ). De grootere ondernemingen echter mislukten, „omdat men teveel tegelyk begon". Van Iterson herhaalt dezel fde gedachte nogmaals in het midden der vorige eeuw : „Aan weinige behoeften gewend, van de wieg af aan soberheid en arbeid gewoon, zijn zij het, die kunnen, wat kapitalisten arm maakt, namelijk woesten grond tot goed land maken zonder geld te begraven" 4 ). Dat er nog veel geld moest worden „begraven", vóór men dit inzag, hebben later de Diessensche ontginningen wederom geleerd.

1 ) W. J. Droesen: De Gemeentegronden in N. Brabant en Limburg, en hunne ontginning.

Enquéte I9 , verslag Breda, Rijksarchief. 3) W. D. van Iterson: Schets van de landhuishouding der Meyery, 1868, p. 13. 4) Idem, p. 84.

695

De zorg voor goede onderstrooiing voor het vee bepaalde mede de waarde der heidegronden. Vandaar dat vrijwel iedere in Diessen geboren boer tevens eenige perceelen woesten grond bezat.

Het weiland was een kostbaar bezit, daar het vee nog lang niet in die mate als tegenwoordig, met producten van den landbouw gevoe-derd werd. Het gebrek aan weiland maakte de moerassige broek-gronden in de gemeente zeer kostbaar. Iedere boer moest wel voor zijn bedrijf eenige stukken broekgrond bezitten, dat echter niets dan slap, weinig voedzaam gras opbracht. Toen later deze noodzakelijk-heid van het bezit van broekgronden verviel, leverde men het gras aan Holland, vanwaar het — gemengd en geperst — naar Engeland werd uitgevoerd. Thans zijn de broekgronden waardeloos 1 ) ; maar tengevolge van de vroegere toestanden, bezit bijna iedere Diessen-sche boer nu nog één of meer perceelen van dezen grond, die tegen-woordig slechts als jachtterrein eenige beteekenis hebben.

Aangezien de concrete gegevens omtrcnt het bodemgebruik in het begin der vorige eeuw ontbreken, kunnen wij hierover slechts enkele algemeene mededeelingen geven. De enquéte van 1799 vermeldt, dat iedere boer zijn eigen linnen maakte; hij verbouwde daarvoor zelf wat vlas. Evenzoo teelde hij wat koolzaad voor eigen gebruik. Voeder-knollen en klaver waren reeds vroeg ingeburgerd. Boekweit, dat nu in Diessen niet meer aan te tref fen is, werd veel uitgevoerd. Rogge was het voornaamste product. Het was dus wel ecn typisch agrarische dorpsgemeenschap!

Bij van Iterson vindt men de volgende statistiek over 1865, betref-fende de verdeeling van het bodemgebruik.

Bouwland 555 ha; weiland 393 ha ; dennenbosch 172 ha ; andere boomen 20 ha ; hakhout 105 ha ; woeste grond 1632 ha.

Volgens de uitkomsten van het kadaster was de verdeeling in 1845 2).

Bouwland 535 ha ; weiland 271 ha ; hooiland 63 ha ; dennenbosch 30 ha ; andere boomen 26 ha ; hakhout 99 ha ; moestuinen 17 ha ; woeste grond 1852 ha.

Telt men de cijfers voor hooi- en weiland van 1845 in de opgaven samen, dan ziet men, dat zoowel het bouw- als het weiland ongeveer evenredig in omvang zijn toegenomen, en wel tengevolge van ont-ginnig van woesten grond. Ook veel dennenbosch is in deze periode op de gemeentegronden aangelegd. Eerst ná 1865, en niet in het minst onder invloed van de landbouwcrisis, neemt het areaal weiland in ver-houding het sterkst toe. Gaat men de verandering van het bodem-gebruik gedurende de laatste 50 jaar na, dan toont het oude gedeelte van Diessen een opvallende geringe verandering. Slechts hier en daar is een stukje bouw- in weiland, of omgekeerd, omgezet. Men kan zeggen, dat in de verhouding tusschen grasland en bouwland in het oude gebied van Diessen, gedurende de laatste 50 jaren nagenoeg niet veranderd is. Het is de ontginning van de woeste gronden,

1) Bij een verkooping in 1933 bracht de grond nog geen f zo.— per ha op! 2) Statistiek van Brabant, 1845.

Page 5: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

696

die voor een groot deel tegemoet is gekomen aan de behoerte aan weiland voor de boeren der oude kern. Hierover zal later nog ge-sproken worden.

Het is opvallend, dat van Iterson niet in de eerste plaats wijst op de boterbereiding op de Brabantsche zandgronden. De opkomst ervan dateert dan ook eerst uit later tijd. Toch werd gedurende de geheele I9de eeuw wel boter bereid, maar eerst de col5peratieve be-weging heeft hier den nieuwen tijd ingeluid. De veestapel bedroeg in 1865 nog slechts: 404 koeien, 3 stieren, 62 ossen, 138 vaarzen en 163 kalveren. Het mesten van kalveren, dat veel zorg vereischte, stond sterk op den voorgrond 1 ). De ossen zijn nu geheel verdwenen, en de verhouding tusschen melkkoeien en overig vee, is sterk ten gunste van het melkvee veranderd.

De destijds bestaande armoede op de Brabantsche zandgronden dreef een aantal mannen naar Holland en Zeeland, wanneer aldaar tijdelijke werkkrachten noodig waren. Deze seizoentrek trof men vroeger ook in andere streken aan. Eenerzijds heeft de rationalisatie der landbouwbedrijven in genoemde provincies, anderzijds de opbloei der zandgronden daaraan een einde gemaakt. De typische structuur van Diessen, waar het keuterbedrijf nooit een grooten omvang heeft gehad, bevorderde echter dien trek in deze gemeente niet. Hoewel enkele oude Diessenaren ons mededeelden, dat er in de vorige eeuw een aantal keuterbedrijven op de Haghorst voorkwamen, verklaarden zij tevens dat in hun jeugd slechts enkele personen jaarlijks voor dit seizoenwerk wegtrokken.

Toen de industrie aan het einde der I9de eeuw sterk opbloeide, trok zij in het eerst haar arbeidskrachten uit de armste groepen van de plattelandsbevolking. Zoo trokken in Diessen de kinderen van bovengenoemde keuterbedrijfjes naar de omstreken van Tilburg, om langzaam maar zeker door de industrie te worden opgezogen. Slechts een enkele keerde weer terug. De kleine keuterbedrij fjes konden dientengevolge door grootere worden geannexeerd. Naar men ons mededeelde, is het aantal bedrijven in Haghorst in dien tijd wel tot de helft teruggeloopen. Een feit is het, dat de krotwoningen der keuterbedrijven van enkele ha grootte nu geheel verdwenen zijn. Voor de saneering van het platteland is deze opzuiging door de groote stad dus niet nadeelig geweest ; zij heeft een ontwikkeling veroorzaakt, tegengesteld aan de als vaststaand beschouwde wet, dat de bedrijven steeds meer verdeeld worden. Aldus is het tevens te verklaren, dat de bevolking in bovenbedoelde periode sterk achteruitgeloopen is (zie hoofdstuk „Demografie").

De moderne tijd voor Diessen breekt aan, zoodra de invloed der ontginningen zich doet gelden (1911). Dán eerst wordt de breede gordel van heidegronden doorbroken, welke Diessen aan drie zijden omringde en bijna geheel afsloot van de buitenwereld. In hoeverre

1 ) W. j. D. van Iterson, p. 78-80.

697

deze invloed gew,..kt heeft op het gedrag, de bestaanswijze, de positie ten opzichte van de „buitenwereld" en de mentaliteit van den eigen-lijken Diessenschen boer, zal eveneens in de volgende hoofdstukken besproken worden.

Thans zullen de tegenwoordige toestanden in Diessen nader ge-analyseerd worden en wel achtereenvolgens van de verschillende groepen, die wij in deze gemeente hebben aangetrof fen.

Het landbouwbedrijf in het oude gebied

Wanneer men een kaart van het bodemgebruik zou raadplegen, dan zou onmiddellijk opvallen dat de bouw- en weilanden meest in groote brokken of strooken bijeenliggen, en dat de bedrijven langs den rand der bouwlanden staan. Men zou derhalve denken, dat de bedrijven, zoowel bouw- als weiland bezittend, zeer gunstig gelegen zijn. Op de kaart is echter de zeer groote versnippering der perceelen van dit ge-bied nauwelijks waarneembaar; de verspreiding van de stukjes grond van één bedrijf over een zeer groot gebied is echter zoozeer voortge-schreden, dat bv. het bezit van een landbouwer met een bedrijf van 10 ha over 12 verschillende stukjes grond in alle deelen van deze streek verdeeld is. Vele bedrijven hebben nauwelijks eenige eigen grond bij hun boerderij liggen ! Het is dan ook een komen en een gaan over groote afstanden, wat niet het minst bij oogsten en mesten een belangrijk bezwaar oplevert voor een vlotten gang van zaken. Verschillende factoren werkten tot het ontstaan van deze toestanden samen: de langzame, maar voortdurende ontginning van heideper-ceelen, welke meestal aan den rand van de oude bebouwde kom lagen, hetgeen weer ten gevolge had, dat de perceelen in de kern steeds meer verdeeld werden en voorts het opgedeelde bezit der broekgronden. Bij de nieuwere bedrijven aan de randen is deze vergaande splitsing niet merkbaar; de last drukt dus voornamelijk op de in het dorp wonende landbouwersgroep. De invloed ervan op de vestiging yan immigranten (die weinig in de kern voorkomen) wordt verder in het hoofdstuk „De Migratie van de landbouwende groep" aangetoond.

Het oude gebied van Diessen geeft het typische beeld van het zand-bedrij f in Brabant. Echter vindt men hier niet als elders het keuter-boertje, dat eenige dagen tevens als landarbeider gaat werken ; land-arbeiders zijn in Diessen ook zeldzaam. Daartegenover ontbreken hier de grootere bedrijvcn; slechts een viertal komt even boven de 20 ha bewerkten grond uit. Deze structuur van het landbouwbedrijf is gegrond op, en wordt mogelijk gemaakt door het feit, dat alle leden van het gezin, die werken kunnen, meewerken. De gezinseenheid is hier de basis voor het bedrij f. Slechts die gezinnen, die nog zeer kleine kinderen bezitten, nemen wel eens een knecht in dienst. Deze knechten zijn geen landarbeiders, maar meestal boerenzoons, die uit gezinnen komen, waar men, in verhouding tot de bedrij fsgrootte, een teveel aan arbeidskrachten bezit.

Beschouwen wij de gegevens betreffende de bedrij fsgrootte en de bezitsverhoudingen eens wat nader:

Page 6: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

6

4 2

4

12

19

45

2

2

698

grootte 0-4 ha 5-9 ha 10-19 ha boven 19 ha

pacht

eigendom

Grootte totaal bedrijf

in ha

Aant-d bedrijven

2 3 4 5 6 7 9 1 0 II 12 1 3 1 41 1 5 6 17 18 191 20

2 5 12 7 7 1 4

2121 4 5 28 1

2 2 51

3

1. Verband tusschen bedrijfsgrootte en beschikbare hoeveelheid grond. Bovendien nog één bedrij f van 2o ha, waarvan ioha woeste

0.)

ri;

.c

aJ •17

O r. 0 >

Tabel woesten

0

2

3

4

6

7

2

3

3

3

2

2

Zooals verwacht kan worden, overheerscht het eigendom; aanzien-lijk sterker zelfs dan in geheel Brabant 1 ). Pacht komt het meest voor bij de groep van 5-9 ha; het vermoeden is gerechtvaardigd, dat dit bedrijven zijn, die meest in eigendom der Diessenaren zelf zijn.

Bijna iedere Diessensche boer is tevens ontginningsboer. Dit wil niet zeggen, dat hij zelf zijn eigen bedrijf geheel ontgonnen heeft; maar wel, dat hij zijn eigen (of een andermans) bedrijf uitgebreid heeft. Vergelijking met een topografische kaart van een vijftigtal jaren terug toont aan, dat overal stukjes heide, bosch of hakhout zijn verdwenen. Een opgave van de bedrijfsgrootte moet dan ook steeds gesplitst worden in den omvang van den gebruikten grond en van den woesten grond. De hoeveelheid woesten grond, die bij ieder be-drijf hoorde, werd bij de enquête aangeteekend. De uitkomst toont, dat van de kleinere bedrijven nagenoeg alle woeste grond reeds ont-gonnen is; slechts bij bedrijven van 7 en meer ha is die grond nog aanwezig. Hoe grooter het totaal bedrijf wordt, hoe meer woeste grond nog beschikbaar is. Speciaal de bedrijven met totaal 13-14 ha blijken nog veel uitbreidingsmogelijkheid te hebben ; dit zijn dus de bedrijven met 7 á. 8 ha in exploitatie. Ecn vijftal bedrijven bezit meer dan 10 ha woesten grond, waarvan de grootste, met 22 ha in exploitatie nog 40 ha bezit, welke zeker niet uitsluitend voor uit-breiding van het eigen bedrijf zullen kunnen dienen.

t) Het grondgebruik in Nederland in 1930. Versl. en Meded. v. d. Dir. v. d. Landb. 1935, no. 3, pag. 21.

699

grond ; één van 21 met ; één van 22 met o; één van 24 met 12 ; één van 31 met 18 en één van 62 ha met 40 ha woesten grond.

Ons oordeel over dezen toestand kan niet gunstig luiden: de klein-ste bedrijven, die de meeste behoefte aan uitbreiding hebben, be-schikken namelijk over de geringste mogelijkheid daartoe.

Uit de verspreide ligging van vele kleine perceeltjes in het oude gebied, is ook te verklaren, hoe het mogelijk is, dat de verhouding tusschen grasland en bouwland per bedrijf zoo opvallend gelijk is. Zoowel in het dorp als in de Haghorst neemt het grasland 47 in van het geheel bij bedrijven van 5-9 ha en 51 Yo bij die van io-19 ha (zie tabel 2).

Aantal

bedrijven

Groote in ha en

waar gelegen

Gebruikt voor

gras rogge haver tarwe I aardapp. mangels overige bedr.

2

3

3

0-4

Waterstriat

Haghorst .

Baarschot . . . Ontginningsbedrijven

52

59

5 8 61

15

1 4 17

13

21

1 4 s

7

4

5 to

5

4 2

Waterstraat. 41 21 24 2 4,2 5,6 12 Dorp 47 21 19 5,6 4, 8 0 ,3 19 Haghorst . 47 22 16 t,t 6,2 5,3 24 Baarschot . . . . 53 17 20 0,6 3.9 4,2

7 Ontginningsbedrijven 53 17 6 7 • 4

10-19

6 Waterstraat. 47 1 S 1S 1 ,3 5, 1 4,5 12 Dorp 5 1 17 18 1 ,5 4,4 4,5 0,1 to Haghorst 5 1 19 ,8 2 ,4 3,2 3,6 - 15 Baarschot 54 16 19 1 77 313 4,9 •

to Ontginningsbedrijven 56 17 16 3 5 ' 2

20 en meer

2 Dorp 56 to 17 6 3,5 4,7 1,2

Haghorst 75 3 12 7 2 2

1 Baarschot . . . . 59 t II 7 3,5 3 Ontginningsbedrijven 6o 11 14 3 7

Tabel 2. Bodemgebruik n % van de gebruikte oppervlakte

Wat het bodemgebruik betreft, toont dit gebied een opvallende ge-lijkmatigheid bij dezelfde bedrijfsgrootten. Hoe grooter bedrijf, hoe grooter percentage grasland wordt aangetroffen, dat wil zeggen des te minder intensief, vooral arbeidsintensief, is het bedrijf. Immers, het weiland wordt over 't algemeen slechter verzorgd en eischt aan-zienlijk minder arbeidskracht dan het bouwland. Aangezien het bedrijf

Page 7: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

700 '

in deze streek nagenoeg zonder vreemde arbeidskrachten weiitt , moe-ten de grootere bedrijven wel dezen meer extensieven vorm gaan aan-nemen. Parallel met deze toeneming van het grasland, nemen, daar-mede evenredig, de hoeveelheden der verschillende landbouwgewassen af. Dit geldt zoowel voor de granen als voor de hakvruchten. Slechts de tarwe maakt hierop een uitzondering. In tabel 2 is deze strekking duidelijk waarneembaar.

Is er in den verbouw van de verschillende produkten reeds ecn wijziging waar te nemen onder invloed van de crisis ? 1 ) Wij meenen een enkele van deze symptomen aan te kunnen wijzen. De vreemde immigranten hebben altijd .invloed gehad op den verbouw van pro-dukten. Zij leerden dieper ploegen en aardappelen verbouwen op gronden, welke door de Diessenaren daartoe absoluut ongeschikt werden verklaard. Zij hebben het gebruik van mangels bevorderd. En in den tegenwoordigen tijd, nu ook het landbouwbedrijf steeds meer naar autarkie moet streven en tracht het veevoeder zelf te verbouwen, teneinde het niet meer te behoeven aan te koopen, zijn het wederom de immigranten en vooral de Gelderschen, die de aanplant van eiwithoudende gewassen (duiveboonen en erwten) voorstaan en daardoor den invoer van soja- en ander meel doen verminderen. Al is dit proces nog in zijn allereerste begin, toch verdient deze terugslag van de wereldcrisis op het landbouwbedrijf onze aandacht.

Kan men groote deelen van de zandgronden typeeren als bedrijven met overheerschende varkensfokkerij en kippenhouderij, het ge-mengde bedrijf in Diessen is een typisch veeteeltbedrijf met de melk-productie tot doel. Men fokt dus slechts, in zooverre dat noodig is voor de aanvulling van den eigen veestapel.

Na bovenstaande beschouwingen, zal het geen verwondering wek-ken, dat de boeren zich het eerst hebben aanééngesloten om ge-zamenlijk de melk te verwerken. Nog vóór de Boerenbond werd opgericht, bestond er een klein coiiperatief met handkracht gedreven boterfabriekje (Igoo). Een typische uiting van de geestesgesteldheid in zulk een dorpsgemeenschap, is de langdurige twist tusschen Noord-en Zuid-Diessen, die aan de oprichting van dit fabriekje is vooraf-gegaan ! In kleine gemecnschappen werken persoonlijke factoren en belangen steeds zeer krachtig, zoodat de twist, voortkomende uit tegenstrijdige belangen op ieder terrein wordt overgeplant. Het Zuiden, Baarschot, hakte tenslotte den knoop door en stichtte, zonder Haghorst (het Noorden), op eigen houtje een fabriekje. Maar ook de Haghorst zag de voordeelen van een coiiperatief verwerken van de melk in, en weldra stond naatst het Baarschotsche, een Hag-horstsch fabriekje! Was het wonder, dat — waar de Diessensche bevolking bovendien verdeeld was door dezen „melkoorlog" — de concurrentie van de groote stad funest moet werken? Tilburg begon zijn invloed verder uit te strekken.

Wij herinneren er aan, dat het onderzoek in het voorjaar van 1933 werd ingesteld.

70 1

Bij iedere inwendige ruzie viel weer een deel van het platteland naar de stad af ; in hoeverre de economische faktor hierbij een rol speelde, valt moeilijk na te gaan. Waarschijnlijk was de iets hoogere prijs, die Tilburg bood, de laatste druppel, die den emmer deed over-loopen. Zoo verdween spoedig het Baarschotsche fabriekje (1926) en niet lang daarna volgde het andere (1928). Maar de echte Diesse-naren sloten zich met de boeren van Esbeek en Hilvarenbeek aanéén, die ook van de concurrentie van Tilburg te lijden hadden, en stichtten de nu nog werkende fabriek te Hilvarenbeek.

Tilburg heeft echter zijn aantrekkingsgebied aanzienlijk uitgebreid; zijn groote melkauto's rijden kilometers ver om de melk te halen; de aanvoer werd te groot voor de melkvoorziening van de stad, maar de export van boter was gunstig. Juist het feit, dat Tilburg over-heerschend de melk voor consumptie verkoopt, verklaart, dat Tilburg niet, en Hilvarenbeek wel de ondennelk aan de boeren teruggeeft. Zal met de crisis een inkrimping of stilstand van den stadsinvloed komen, nu de export sterk belemmerd wordt ?

De landbouw staat uitsluitend in dienst van eigen veeteelt. Vóór de crisis kon het nog wel eens voorkomen, dat bij gunstige prijzen, door enkele boeren wat aardappelen werden verkocht ; nu worden alle produkten aan het vee opgevoederd.

Toch zijn deze voedergewassen lang niet voldoende voor den be-staanden veestapel. De coóperatieve Boerenbond, die voor 70 7.9 het ingevoerde veevoer levert, had in 1931-1932 een omzet van

283 227 kg, hetgeen een waarde vertegenwoordigde van f 81 307. Eén van de eerste crisissymptonen zal waarschijnlijk wel bestaan in een beperking van dezen invoer.

Toen aan het einde der 19e eeuw de coóperatieve beweging in den landbouw met reuzenschreden vooruitging en de omzet met millioènen steeg, kon men niet verwachten, dat Diessen daarbij vooraanstond. Maar ook dit stukje platteland werd tenslotte, nadat eenmaal de zuivelfabriek tot stand gekomen was, meegesleept in de groote strooming, die door het platteland ging. In 1902 werd de afdeeling van den Boerenbond opgericht. Thans telt zij 156 leden, dat wil zeggen bijna alle landbouwers hebben zich aangesloten ! Hieruit blijkt, dat — ondanks de vele inwendige conflicten — de economische voor-deelen toch het zwaarst hebben gewogen.

Enkelen der ontginningsboeren, die als Protestant geen stemrecht bezitten, zijn niet aangesloten, omdat de grootte hunner bedrijven een hooge last aan contribUtie zou meebrengen (welke per ha be-rekend wordt), die niet tegen het voordeel opweegt. De boerenbond beheerscht nog vrijwel den aan- en afvoer van de produkten. Hij vervoert de eiercn naar de eiermijn en levert voor 70 het vee- voeder en voor 90 de kunstmest. In totaal bedraagt de omzet 2,5 milliocn kg met een waarde van f 115 647. De voornaamste posten vormen het veevoer (i 283 000 kg) en de meststof fen (974 218 kg).

De verdere beschouwingcn over de onderlinge verhoudingen van de Diessensche landbouwende bevolking, die gevestigd is in de oude

Page 8: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

7 0 3

kern, in de Haghorst en Baarschot, vindt men in het hoofdstu, ver „De Migratie van de landbouwende groep". Met name de verhou-ding van de Diessenaren tot de immigranten is aldaar besproken, evenals de sociale structuur dezer groepen.

Ontginningen

In de laatste twintig jaren is in deze gemeente veel ontgonnen, waarop reeds eerder werd gewezen. Van de 1450 inwoners in Diessen wonen er 197 op het ontginningsterrein, of 13,6 Dit cijfer, dat dus de bevolkingsvermeerdering tengevolge van de ontginningen weer-geef t, is nog zeer aan den lagen kant, aangezien er niet onder be-grepen is: a) de bevolkingsvermeerdering, die mogelijk gemaakt werd, doordat oude boerderijen van de kom der gemeente met stukken heide vergroot werden; b) de invloed van deze ontginningen op het aantal winkeliers, bakkers, timmerlieden en andere verzorgende be-roepen, die echter allen in de oude kern van de gemeente bleven wonen of zich vestigden.

Bij de bestudeering van de geschiedenis der ontginningen blijkt, dat men drieërlei vorm kan onderscheiden 1 ) :

i. de ontginningen, die dienen tot uitbreiding van ecn bestaand bedrij f

2, de ontginning van een groot complex woesten grond, waarop later verscheidene bedrijven verrezen ;

3. de ontginning met als doel : de stichting van een eigen zel f-standig bedrij f.

i. Onmiddellijk beoosten de kern der gemeente liggen, behalve weilanden, ook enkele stukken bosch en heide. Dit weiland, van be-trekkelijk jongen datum, maakt eigenlijk nog deel uit van deze kern. Het is namelijk ontgonnen door en behoort aan de Diessenaren zelf, zulks in tegenstelling tot de groote ontginningen, die niet door Diesse-naren tot stand zijn gebracht. In de schets van het landbouw-bedrijf in het oude gebied werd reeds op de beteekenis van deze wijze van ontginningen gewezen. Ze diende tot uitbreiding van een reeds bestaand bedrijf, in de kern zelf gevestigd. Deze ontginningen zijn dan oók versnipperd en slechts bij uitzondering is er een boer-derij op gebouwd. Ecn eigen bedrijf ontginnen, dat deed de Diesse-naar niet. De redenen, hiervoor opgegeven, zijn gebrek aan kapitaal, zooals de Diessenaar zelf zegt, of de gemeentepolitiek in Oost Brabant, die geen uitgifte van kleine perceelen woesten grond toeliet (Droesen). Daardoor is het mogelijk geworden, dat vreemden de Diessensche hei gingen ontginnen en dat het bevolkingsoverschot in het dorp niet uitgeweken is naar deze ontginningen.

2. De groote ontginning der Brabantsche woeste gronden is, mede door het bekend worden van de kunstmest, begonnen na de groote

') W. T• Droesen in „De gemeentegronden in N. Brabant en Limburg en lumne ontginning", pag. 111 e.v. maakt dezeltde onderscheidinz.

landbouwcrisis aan .et einde van de vorige eeuw. De pioniers op dit gebied vonden echter aanvankelijk nog weinig navolging. Eerst in 1913 gaan meer kleine landbouwers en arbeiders er toe over. Ver-volgens gaan boeren, geleerd door het voorbeeld en zonder de hulp van de Heide Mij meer en meer zelf ontginnen, en eerst dan ontstaan de ontginningen, onder 3 bedoeld.

In Diessen begon de ontginning op grooten schaal met de komst van een rijkgeworden oesterkweeker uit Zeeland, die emplooi zocht voor zijn kapitaal (1911). Hij kocht 225 ha woesten grond van de ge-meente en wilde op dit Brabantsche zand een groot (Zeeuwsch!) landbouwbedrijf stichten. Hij liet landarbeiders uit Zeeland over-komen (die echter na de ontginning weer naar Zeeland terugkeerden) en bezaaide de ontgonnen heide in het eerste jaar grootendeels met rogge, aardappelen en koren. Droesen schrijft over op deze wijze opgezette bedrijven het volgende: „Meestal hebben zich op zulke groote bedrijven vreemdelingen gevestigd; echter ze1den met succes. Onbekendheid met de gronden en het milieu, en meer nog .: een onderschatting van het benoodigde bedrijfskapitaal, deden de meesten struikelen. Naar gelang de streek, waaruit ze afkomstig waren, werd het bedrijf (bovendien) gewoonlijk te eenzijdig opgezet, terwij1 voor deze omgeving alleen het gemengde bedrijf gewenscht is." Ook hier verloopen de zaken slecht ; de eerste oogst mislukte reeds geheel, o.a. mede door een verkeerde bemesting en den heeten zomer in dat jaar. Het met zoovee1 cnergie opgezette bedrijf werd spoedig ver-deeld : in 1912 werd de eerste boerderij gebouwd (98 ha) ; in 1913 volgden twee andere, van 64 en 56 ha. Langzamerhand namen deze bedrijven, in oorsprong zoo totaal anders opgezet dan het normale Brabantsche gemengde bedrijf, geleerd door de ervaring en gebonden aan de mogelijkheden die het gebied bood, het beeld aan van hun omgeving. Deze overgang gaat echter geleidelijk: nog in 1922 be-droeg het percentage bouwland van de 98 en 56 ha groote bedrijven, 75 van het totale bebouwde areaal. Het feit, dat hier Zeeuwen op gevestigd waren, die vooralsnog krampachtig aan hun ouden be-drij fsvorm vasthielden, hetgeen hun ecn tijdlang gelukte door den in dezen na-oorlogstijd aangemoedigden landbouw, kan men deze langzame evolutie verklaren. In 1933 nam het bouwland nog slechts 35 van de totale bebouwde oppervlakte in.

Ook de grootte van de bedrijven zou men niet ongaarne willen verminderen, o.a. omdat het land dan veel meer rendabel te bewer-ken zou zijn. Men zit echter met de groote gebouwen en de machines! Deze bedrijven worden extensief bewerkt. Op deze bedrijven toch kan niet worden volstaan met arbeid der gezinsleden en cie loonen, welke betaald zouden moeten worden bij meer intensieve productie, zouden de exploitatiekosten aanzienlijk verhoogen. Het bedrijf van 98 ha, waarvan 65 weiland, werd slechts door drie man en een jongen bearbeid.

Dat de leiders van bovenbecloelde bedrijven met groote moeilijk-heden te kampen hebben gehad, laat zich uit het voorgaande reeds

Page 9: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

0

2

3

4

6

7 8

9 A

anta

l m

elk

koc

ien

15116 17118 i19 I I

20

704

begrijpen. Op het bedrijf van 64 ha waren van 1918 tot heden achter-eenvolgens niet minder dan zes zetboeren en één pachter gevestigd; en met de beide andere bedrijven (waarvan er één weer opgedeeld werd, en de andere — dank zij een zeer extensieve arbeidsmethode — nog in leven is) is het al evenzoo gesteld! Men kan zonder over-drijving van een droevigen, doch leerzamen lijdensweg spreken, dien dit in 1911 met zooveel energie, doch weinig inzicht opgezet Zeeuwsche ontginningsbedrijf sindsdien heeft moeten afleggen.

Ook andere grond werd ontgonnen: de Zeeuwsche landbouwmaat-schappij „de Toekomst" pachtte van de gemeente woesten grond voor 40 jaar. Hiervan was 140 ha ontgonnen, toen deze maatschappij in 1921 liquideerde. Uit deze 140 ha ontstonden een achttal boerderijen in het Zuiden der gemeente, en een groot bedrijf van 6o ha in het Noorden (waar — van 1920-1926 — weer vier pachters zijn ge-komen en gegaan).

3. Tot de derde soort van ontginningen, namelijk die, welke de stichting van eigen, niet te grodt, zelfstandig bedrijf ten doel hebben, behooren die in het noordelijk deel van de gemeente gelegen, aan weerszijden van het in 1923 gegraven Wilhelminakanaal. De ont-ginners zijn Brabanders, in tegenstelling dus tot de eerder besproken immigranten. De eerste bedrijven werden in 1923 gevestigd. Het ge-meentebestuur lokte de ontginners naar zich toe door het land op gemakkelijke voorwaarden beschikbaar te stellen. De kooper kon namelijk i00% van de waarde als hypotheek krijgen. Zeven van de 12 gezinnen hebben hier gebruik van gemaakt. De overigen namen hypotheek op bij particulieren. Toch moest men nog over eenig eigen kapitaal kunnen beschikken, daar de boerderij op eigen kosten ge-bouwd moest worden.

Deze wijze van ontginnen verschilt dus geheel van de beide vorige. De eerste was slechts bedoeld als uitbreiding van een bestaand be-drijf ; de tweede ontstond als kapitaalbelegging, bij de derde was het doel : in het bezit te komen van een flink eigen bedrijf. Dit werd nagestreefd door een krachtige persoonlijkheid, die wenschte op te komen en zelfstandig te zijn. Slechts één van hen gebruikte de hulp der Heide-Mij. voor het ploegen van de heide; drie benutten particu-liere hulp; acht boeren deden alles zelf ! Deze gezinnen hadden meest kleine kinderen, waaruit te meer hun ondernemingszin blijkt.

De groote risico's, waaraan de andere ontginners blootgesteld waren geweest, golden voor hen lang niet in die mate. Ze waren allereerst Brabanders, dus vertrouwd met de bijzondere bodemge-steldheid ; bovendien week de opzet van hun bedrijf niet af van het gewone, gemengde Brabantsche zandbedrij f. Factoren, die van groot belang zijn voor de kans op welslagen!

Hoewel deze ontginningen nog te jong zijn, om conclusies te mogen trekken, is het feit dat nog geen der ondernemers vertrokken is, veelzeggend. Door alle twaalf werd verder verzekerd, dat — indien de crisis was uitgebleven — zij zeer tevreden zouden zijn geweest met de opbrengst van hun bedrijf.

705

Nagenoeg alle woeste grond, die Diessen eens bijna geheel van de buitenwereld afsloot, is thans ontgonnen. Ook het percentage woesten grond, dat de ontginners van hun bedrijven onontgonnen hebben gelaten, is klein: 20 bedrijven zijn geheel ontgonnen; 9 bedrijven hebben nog woesten grond, varieerend van 1 tot 4 ha, terwij1 één bedrijf nog 6 ha heeft.

De tabel 2, voorzoover deze de ontginningsbedrijven betreft, in verband met de tabel 3, geeft inzicht in de economische structuur dezer bedrijven. Weiland overheerscht, hetgeen ook in het land-bouwbedrijf van de oude kern het geval bleek te zijn. De landbouw-producten dienen slechts als voer van het eigen vee. Met het oog op den tarwesteun van 1932 hadden enkele boeren ook een proef-veldje tarwe. Hoe grooter het bedrijf is, des te grooter het per-centage weiland, en hoe kleiner het percentage landbouwgewassen. Alleen de rogge-verbouw neemt met den omvang van het bedrijf iets toe. Deze verschijnselen komen in de oude kern evenzoo voor; het doel van deze bedrijven is: veeteelt voor zuivelproductie. Reeds uit deze overeenkomsten mag men aannemen, dat de structuur van deze, langs verschillende wegen ontstane bedrijven in wezen gelijk is.

Uit tabel 3 kan men lezen dat het aantal melkkoeien per bedrijf, bij bedrijven boven 13 ha bijna niet meer toeneemt. Enkele uitzonde-ringen zijn er, die op een grootere vakkennis en soms op meer energie wijzen. Uit deze tabel blijkt tevens, dat de grootere bedrijven in dezen crisistijd en deze streek extensief bewerkt worden. Dit verschijnsel zou nog duidelijker uitkomen, wanneer men het aantal kalveren en pinken per bedrijf mede in het onderzoek zou betrekken.

Bedrijfs- grootte in ha 1 1 2 ,314 5 I 6i 7 S

! • Aantal on gin ingsbedrijven

2

2

Bovendien telt één bedrijf van 21 en één van 26 ha elk 20 melkkoeien ; één van 30 ha ; één van 56 ha 40; één van 6o ha ; één van 64 geen en één van 98 ha 40 melkkoeien.

Tabel 3. Verband tusschen bedrijfsgrootte en aantal melkkoeien bij de ont-g inningen.

K. N. A. G., LIII. 45

9 10 11 12 1 13 1 4

Page 10: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

706

In verband met de extensieve exploitatie van het groote bedrijf, zij nogmaals gewezen op het zeer geringe aantal knechten, dat men op deze boerderijen aantreft. In totaal waren het er slechts 8, en wel als volgt verdeeld : op het bedrijf van 98 ha 2 knechten; op dat van 64 (60% wei) 3; op die van 6o en 56 ha één, en op het bedrijf van 19 ha slechts één knechtje.

Ook het aantal volwassen kinderen boven de twintig jaar, dat nog thuis in het bedrijf werkzaam is, is zeer gering, hetgeen mede de extensieve cultuur van het groote bedrijf in de hand werkt. Dit verschijnsel vormt een sterke tegenstelling met het groote aantal kinderen, boven 20 jaar, dat nog bij de oude bevolking thuis woont.

Van groot belang is het, te weten, uit welke deelen van het land de Diessensche ontginners komen, welke motieven tot deze migratie geleid hebben, en op welke wijze de ontginnersbevolking samen-gesteld is. Wij hebben hiervoor lijsten van de geboorteplaatsen der ontginners geraadpleegd.

Uit deze lijsten is gebleken dat ongeveer 72 der immigranten uit het zandgebied der provincie Noord Brabant komt. De richting van deze migratie komt overeen met hetgeen hierna over de migratie wordt medegedeeld, namelijk dat de immigranten vooral uit het Noord-westen en het Noorden komen. De aard van deze migratie verschilt echter in verschillende opzichten met dien van de landbouwende bevolking in de kern van het dorp en met dien van de niet-agrarische bevolkingsgroepen. De migratie van de ontginningsgroep is onregel-matiger en strekt zich over grootere afstanden uit (zoowel van mannen als van vrouwen) in tegenstelling met de typische migratie over korte afstanden der beide andere groepen; zij is voorts een kennelijke plattelandstrek: uit de steden komen de immigranten slechts sporadisch! Het laatste geldt niet voor de niet-agrarische groep, waarvoor het feit, dat vaak man èn vrouw samen migreeren, mede typeerend is. Reeds uit een aandachtige beschouwing van deze typen van migratie, kan met het een en ander vermoeden over den aard en de verschillen der verschillende bevolkingsgroepen in de gemeente Diessen.

29 van de ontginners is niet uit de provincie afkomstig, maar uit Gelderland, Utrecht, Noord- en Zuid Holland. Van deze 17 immi-granten komen 13 uit een klei- of laagveengebied, 4 van het zand. De zware overgang van klei naar zand komt dus meermalen voor (ook dank zij de genoemde Zeeuwsche pogingen).

De antwoorden, die men kreeg naar aanleiding van de motieven voor vertrek uit de oude woonplaats en vestiging op het Diessensche ontginningsterrein, laten zich als volgt groepeeren :

opzegging pacht (6) ; kinderen mogen niet naar de fabriek (3); grond bestond uit zeer ver uit elkaar gelegen stukken (i) ; ont-ginnen is winstgevend, oude bedrijf verkocht (4) ; huwelijk en grond-gebrek (5) ; door een ontginnings Mij. in Diessen gekomen (2) ; kon van landarbeider zetboer worden (i) ; was reeds bedrijfsleider in Diessen (i) ; land werd in Oosterhout te droog door aanleg Wilhel-

707

minakanaal (i) ; was tuinder, wilde boer worden, doch grondge-brek (i) ; was caféhouder, wilde boer worden, doch grondgebrek (i) ; pachtverhooging (i).

Deze antwoorden bezitten natuurlijk geen absolute waarde, al geven zij vaak wel den belangrijksten prikkel aan, die tot migratie geleid heeft. Zij geven een niet geheel duidelijk beeld van het karakter van deze groep, al valt er ontegenzeggelijk wel op uit te maken, dat bet hier een bevolking betreft, die vooruit wil komen. Gaat men na of de ontginningsbedrijven voornamelijk gepacht zijn of eigen bezit, dan krijgt men onderstaand beeld.

grooter dan 20 ha

pacht

eigendom

Zooals men kon verwachten, zijn de meeste bedrijven in eigendom. Dit is mede een gevolg van het reeds genoemde principe van het ge-meentebestuur om geen grond te verhuren. Vergelijkt men verder de grootte der bedrijven van de ontginners vóór en na hun vestiging in Diessen, dan kan men een sterke toeneming van het bedrijf waar-

Grootte vorig bedrijf in ha 1 -4 5-9 10-14 15-19 20-24 25-29

135 en 30-341 Ineer

Aantal der tegenwoordige ootginningsbedrijven

.- ez

1-4

e; 5-9 3 1

•- 1 10-14 3

15-19 1

> -c 20 —24 3 2

ed) 6-1 2 5 -29 1

3o-34 2

0 o meer dan

35 2

Tabel 4. Verband tusschen grootte van vorig en van ontginningsbedrij

nemen. Is deze vooruitgang er echter ook een ten opzichte van het vorig geslacht, dus van den vader van den ontginner? Volgens tabel 5 kan men niet van een achteruitgang spreken, evenniin van een uitgesproken vooruitgang; wij komen tot de conclusie, dat deze groep in geen geval is gedaald op de maatschappelijke ladder 1 ).

De kinderen van ontginners gaan ook veelvuldig over tot andere

Tot eenzelfde uitkomst komt ook dr. A. C. de Vooys in zijn dissertatie, p. 124, wanneer hij de ontginning van de Peel behandelt.

2

3

2

4

8

0-4 ha 5-9 ha 10-19 ha

3

6

Page 11: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

708

5-9

Aantal ontginningsbedrijven van zonen

1-4

5-9

10-19

20-29

30-39

meer dan

40 5. Verband tusschen grootte bedrijf van den vader en ontginningbedrijf

van den zoon

beroepen. Uit de grootere bedrijven schijnen echter minder niet-agra-rische beroepen voort te komen, dan uit de kleinere, waar men minder kieskeurig moet zijn bij de beroepskeuze. De enkele land- en fabrieks-arbeiders komen ook in hoofdzaak uit de niet-groote bedrijven. Het aantal zelfstandige beroepen is vrij groot.

Men moet hier van een jonge, krachtige groep spreken, die door middel van de ontginning wilde stijgen op den maatschappelijken ladder, en die tevens de mogelijkheid zocht, zich uit te breiden. Dat dit laatste streven ook aanwezig is, valt niet te verwonderen, wanneer men let op het groote aantal kinderen, dat deze groep bezit. De ver-deeling van de leeftijdsklassen geeft nog eens duidelijk het karakter van deze groep weer:

Verdeeling van de bevolking der ontginningen naar leeftijds-klassen :

Geb. jaar klasse aantal Geb. jaar klasse aantal'

vóór 1881 1 4 1908-1917 III 26 1882-19o7 II 56 1918-1932 IV 86

709

is belangrijk beter. Waar dit verschil uit voortspruit, valt niet on-middellijk met zekerheid vast te stellen 1 ).

Demographie

Aan de hand der bijgaande grafieken zal een overzicht gegeven worden van het verloop der Diessensche bevolking sinds 1880 2 ). Bij de volkstelling in 188o bleek de bevolking der gemeente Diessen met ongeveer ioo zielen te zijn verminderd. Uit den aard der zaak is deze vermindering de uitkomst van verscheidene jaren en zij moet op rekening gesteld worden van de slechte economische omstandigheden op landbouwgebied in die jaren. Emigratie was de oorzaak van deze daling, maar het geringe geboorte-overschot, dat slechts 3 bedroeg, werkte mede. Weliswaar steeg dit in de eerstvolgende jaren, maar slechts door daling van de sterfte-frekwentie.

Ecn minder sterke, doch toenemende daling van de geboorte-fre-kwentie, die voor deze streek laag was te noemen, deed er het hare toe bij.

Barendscn 3 ) wijt een dergelijk laag geboortecijfer aan verschil-lende redenen : de slechte economische omstandigheden veroorzaken in de eerste plaats bij de ouders het streven, het tijdstip van huwen hunner kinderen zoo lang mogelijk uit te stellen, want een nieuw bedrijfskapitaal was niet of schaars aanwezig, terwij1 eigen krachten in het gezinsbedrijf op de zandgronden, vooral in slechte tijden, nood-zakelijk waren. Zoo kwam het, dat pas op latere leeftijd (of in het ge-heel niet) gehuwd werd. Het getal, aangevend het aantal huwe-Iiiken per xo 000 loopt in die tijden dan ook sterk terug:

1870-1875 : 73 1875-188o: 70 88o— 885 : 64

1885-1890: 61 189o-1895 : 64 1893-1900 : •67 „Ook een gebrek aan boerderijen", meent Laurent Deckers 4 ),

„heeft tengevolge, dat jonggehuwden bij de ouders blijven inwonen, of dat aan verkeeren noch trouwen gedacht wordt. Er zijn tal van boerderijen, die door volwassen broers en zusters tezamen bestierd worden... Het is de droeve waarheid, dat menige jongeman een-

Grootte bedrijf van vader in ha —4

3

2

2

3

2

2

10-19 20-29 30-39 40 en meer

De immigranten bestaan dus hoofdzakelijk uit jonge ouders (leef-tijdsklasse.II), met veel kinderen (leeftijdsklasse IV).

Als samenvatting van de antwoorden, die men gaf op de vraag, hoe de verhouding van de ontginningsboeren tot de echte Diessenaren was, kan het volgende medegedeeld worden : de immigranten, „de vreem-den van de hei", zooals de Diessenaar hen noemt, nemen ecn vrij afzonderlijke positie in. Een „vreemde" wordt eensgezind door de Diessenaren uit het bestuur van den RK. boerenbond geweerd ; de verhouding tusschen de Diessenaren en de ontginners is gespannen. De Diessensche groep houdt zich tegenover de immigranten ge-sloten ;„men komt er niet in", was dan ook het algemeene oordeel van de laatsten. De verhouding van de geboren Diessenaren tot de immigranten van het landbouwende gebied buiten de ontginningen

1) Ter bekorting van het artikel zijn de niet-agrarische berocpen niet be-handeld. Deze groep neemt in Diessen slechts een ondergeschikte plaats in, vooral doordat de meeste boeren zelf meel malen, brood bakken, vee slachten, kippen houden en een moestuin beplanten. Het aantal personen dat tot de groep behoort, is dan ook te klein om veel vergelijkingsmateriaal op te leveren.

2) Een oplettend beschouwer dezer grafieken zal het opvallen, dat de sommen van geboorte- en vestigingsoverschot, in de jaren 188o en 1899 niet gelijk zijn aan de bevolkingstocnemingen in die jaren. Waarschijnlijk is dit een gevolg van correcties (respectievelijk 66 en 40!) op grond van volkstellingen; deze verschillen behooren over de voorgaande jaren verdeeld te worden. Zoo kan men gevoegelijk den top van vertrek in 1899, groot 192, afvlakken tot 152.

3) P. A. Barendsen, Het gezinsleven in het Oosten van N. Brabant. Mensch en Maatschappij, 1926.

4) Laurent Deckers, De landbouwers van den noordbrabantschen zandgrond, blz. 37. Eindhoven. Verhoort, 1912.

Page 12: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

711

e 8 ao )1? .50 #9.100 1.9 10 io 20 13 3o GEMEENTE 1 1 1 1 1 I 1 II I 1 II I 1 [ 1 1 1 1 1 1

„I — DIESSEN 1k0o 11./00

.. , LOOP DER.

BEYOLKING

13.0 ,

,•-•''

. 130a

1200

.-./ /

.

1200

I 1100 1100

I .E

BE

EU

0 L

P

■ 1 E

ilD

ST

ER

I 1000 10o0

500 ......, ..."» .

...•-•,....•••••••••._ .., ... .

5 o 0

i

_ 1 1 1 H 1111 im . IIII 1111 1 _ 3

35 • ,*

' .4' •"•••

,.... , ‘,•-•

35

3. —

.1

,-• ry,

•,•

vw

III

la w •

25

....... ,

‘. -4

.' :•• '...

" s.s.' ...

. ........

25

2. -..

,. ..

• ..

„. .

2.

i5 IS I 2001

1 111 1111 1111 1111 ! IL,..

: 200

4 4

iso

. , I

150

-2 ea —

i00 . i

i

100 ;-•

So' '' ,, .■ ...

\--- So

o i I 1 I 1 1111 1 1 1 1- - 1 -1- -1 1 1 1 1 o te .40 18 30 15 oo 5 10 13 20 3 30

voudig niet huwen kán, omdat hij zich geen behoorlijk bestaan kan verzekeren. De Brabantsche boer trouwt in den regel tusschen 28 en 40 jaar, op een gemiddelde leeftijd van 32 jaar. Op sommige dorpjes nochtans is het later. Een kapelaan vertelde ons eens, dat zijn dorps-genoten hem vrij kwalijk hadden genomen, dat zijn broer zonder ver-zet zijnerzijds, op 35-jarigen leeftijd getrouwd was. De gemiddelde trouwleeftijd was er 40 jaar! Daar was men met den noodtoestand zóó vertrouwd geraakt, dat men een afwijking van den regel voor iets verkeerds hield. Gelukkig zijn dit (deze afwijkingen) uitzonde-ringen. De Brabantsche boerenzoon zou graag genoeg omstreeks den vijfentwintigjarigen leeftijd trouwen, als hij slechts kon".

Dit citaat stemt wat inhoud betreft geheel en al overeen met de mededeelingen, die wij ontvingen betref fende tientallen boerenkin-deren, boven de 40 jaar, die allen nog thuis en ongehuwd waren en die later, onder meer gunstige omstandigheden nog meerendeels in het huwelijk getreden zijn.

Dat dit late of in het geheel niet huwen, niet zonder invloed bleef op het geboortecijfer, is duidelijk. Verder valt tot ongeveer 1915, een onmiskenbare evenwijdigheid van geboorte- en sterftekurve te kon-stateeren. Oorzaak hiervan kan zeker zijn, wat Barendsen aanduidt als „mishandeling" gedurende het eerste levensjaar, met het gevolg: groote zuigelingensterfte. Immers, ook al neemt het aantal geboorten toe, dan stijgt daarmede evenredig de kans op een grootere zuige-lingensterfte, zoolang de omstandigheden dezel fde blijven.

Een opmerkelijk vestigingsoverschot in de jaren 1890 tot i9oo heeft er toe medegewerkt dat het totaal aantal zielen met ongeveer 150 toenam. Een hooger, doch alweer afnemend geboorte-overschot, was mede van invloed op de stijging van het inwonertal. Een even merk-waardig vertreksaldo valt in 1899 te konstateeren. In zijn geheel kan dit niet verklaard worden uit de correctie, welke de Volkstelling aanbrengt in de opgave van de bevolkingssterkte volgens den Bur-gelijken Stand; naar men ons mededeelde hee ft in die jaren inder-daad een sterke emigratie plaats gehad, waarvan men oorzaak en richting elders vermeldt vindt (zie blz. 696). Een klein aantal mis-lukten schijnt in 1902 weer te zijn teruggekeerd. Wellicht is door dit verdwijnen van een teveel, een ekonomische opluchting ontstaan, is een bestaansmogelijkheid normaler bereikbaar geworden en zoo-doende de mogelijkheid om tot een huwelijk te geraken grooter, want de geboortefrekwentie loopt nu snel omhoog! Het sterftecijfer echter even vlug (door de zuigelingensterfte?), zoodat het geboorte-over-schot het vertreksaldo ongeveer in evenwicht houdt. Het aantal zielen blij ft in dezen tijd, 1905 tot 1910, ongeveer gelijk.

Dan, ineens, komt in 1910 de reeds vermelde stijging in de kurve, welke den loop der bevolking aangeeft. De oorzaak behoeft men niet lang te zoeken. Een tot heden met eenige onderbreking voort-durend vestigingssaldo verraadt, dat in deze jaren de woeste gronden ontgonnen werden.

De hygiënische toestanden blijken echter na dien tijd in zooverre

Page 13: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

71 2

verbeterd te zijn, dat de evenwijdigheid van geboorte- en sterfte-frekwentie eindigt. Niet alleen de zuigelingensterfte zal afgenomen zijn, ook het aantal sterfgevallen in zijn geheel en relatief is verminderd: het cij fer loopt in de nu volgende jaren vrij snel omlaag. De geboortefrekwentie blij ft echter stijgen tot 1920. In dit jaar gaat ze deelnemen, zij het slechts tijdelijk, aan de algemeene daling, zooals deze voor dien tijd reeds in het nagenoeg geheele land te konstateeren valt. Dat omstreeks 1915 de geboortefrekwentie zich weer in stijgende lijn bevond, had waarschijnlijk tot oorzaak, dat door den grooten toe-vloed naar de ontginningen het aantal vruchtbare huwelijken aanzien-lijk toenam. Merkwaardig is de lijn van de geboorte-frekwentie, als men die in, zijn geheel beschouwt. Ziet men over dezelfde jaren over het ge-heele land een daling, hier ziet men door bovengenoemde faktoren precies het omgekeerde, een stijging.

Ook op het hooge geboorte-overschot gedurende de laatste jaren dient hier nogmaals de nadruk te worden gelegd.

Een overzicht betref fende het aantal nog in leven zijnde kinderen per vrouw behoort in drieën gesplitst te worden, namelijk :

a. een tabel van de oude landbouwende groep (dus alle land-bouwers verminderd met de ontginningsgroep) ;

b. de ontginningsgroep; c. de niet-agrarische groep. In onderstaande tabel is voor eerstgenoemde groep het kindertal

gesplitst naar de leef tijd der moeder:

Leeftijd der vrouw

20-30 30-40 40-50 50-6o 6o-7o 70-80

Aantal gezinnen

0

1

7

5

2

3

2

2 3 5 2 3

3 3 2 5 5

4 1 4 2 7

5 5 7 4 2

6 2 2 6 3

7 4 3 3

2 2 2 3

9 en meer 2

Tabel 6. Aantal gezinnen met de aangegeven aantallen levende kinderen van de landbouwende groep

Terwille van de overzichtelijkheid is hieronder nogmaals dezel fde tabel samengevat, echter thans zóó, dat de aantallen gesplitst zijn naar de rubrieken „3 kinderen of minder" en „4 kinderen of méér", terwijl ter vergelijking de onder b en c genoemde groepen zijn vermeld.

7 1 3

Leeftijd der vrouw 20-30 30-40 40-50 50-60 60-70 i 70-80

Groep a 3 of minder kinderen 18 1 4 8 ro 9 —

4 of meer „ r 18 18 23 12 4

Groep b

3 of minder kinderen

4 of meer 71

Groep c 3 of minder kinderen I

4 of meer „ I

3 of minder In geen van de groepen wordt het aantal 12 overschreden; twaalf

kinderen komt respectievelijk 4, 1 en o keer voor. Nemen wij 8 kinderen per vrouw als grens dan zijn er respectievelijk 6, 5 en 2 ge-vallen van 9 kinderen of meer per vrouw. Wederom blijkt, dat bij de landbouwende groepen de neiging naar een groot aantal kinderen sterker is dan bij de niet-landbouwers. Onweerlegbaar het gunstigst staat de ontginningsgroep er voor : de neiging om een groot aantal kinderen te bezitten is daar het sterkst aanwezig. Eigen werk-krachten zullen op deze grootere bedrijven in de naaste toekomst een meer loonender en dankbaarder gezinsexploitatie mogelijk maken ! Dat vele gezinnen hier reeds kinderrijk gekomen zijn, wettigt het vermoeden, dat de trek naar deze bedrijven, welke nog een splitsings-mogelijkheid in ekonomisch loonende kleinere bedrijven bezitten, juist geschied is met de bedoeling den kinderen een zeker bestaan als land-bouwer te verschaf fen, inplaats van hen overkompleet te zien af-vloeien naar de industrie of een ander beroep.

Ook wat het kindertal van 3 of minder betreft, valt het bij de oude landbouwgroep op, dat het aantal met drie kinderen het grootst is. Onze gegevens vermelden: 13 gevallen van geen kinderen per vrouw ; II van 1; 14 van 2 en 21 van 3 kinderen per vrouw.

Hetzelfde kunnen we bij de ontginningsgroep, hoewel in mindere mate opmerken. Beschouwen we echter de niet-agrarische groep ook

Aan

tal k

inde

ren

6

2

3

5

7

6

7

9

3

6

2

1 0

6

3

De verschillen springen nu dadelijk in het oog. De ontginnings-groep toont met de oude landbouwersgroep een veel gunstiger beeld dan de middenstandsgroep: de neiging naar een grooter kindertal heerscht veel sterker. Zeer duidelijk komt dit bv. tot uiting in de leeftijdsgroep 50 6o jaar. Het aantal gevallen van 4 of meer kin-deren overtreft in a en b verreweg het aantal van 3 of minder ; ter-wijI in tabel c het omgekeerde het geval is. In de andere leeftijcls-klassen (behalve die van 20-30 jaar natuurlijk) is de breuk 4 of meer grooter in de tabellen a en b dan in tabel c.

Page 14: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

De geboorteplaatsen van de agrarische groep. • is het signatuur voor man. • is het signatuur voor vrouw.

g2de gemeente Diessen. liet aantal signaturen geeft aan: de, in de betrok-ken gemeenten geborenen, die zich in Diessen hebben gevestigd.

715

Immigranten geboren

binnen 18 km van

Mannen Vrouwen Immigranten geboren

in :

Mannen Vrouwen

Diessen en er bezuiden 4 6 overig Brabant 2

beoosten 13 17 Zeeland 3 3 ben, en bewesten 32 27 Gelderland

overig Nederland 3 3

2

Ook voor de migratie der niet-agrarische bevolking en van de ont-ginnersgroep gelden overeenkomstige invloeden.

Bovenstaand tabelletje toont verder, dat behalve de enkele in overig Brabant geboren immigranten, er nog eenigen uit Zeeland en Gelder-land komen. Deze typische migratie uit betrekkelijk ver afgelegen streken hangt samen met de exploitatie en de structuur der ont-ginningen. De Zeeuwsche landbouwers komen van de kleigronden, terwijl alle Geldersche boeren hun bodemsoort trouw gebleven zijn: zij komen van de zandgronden. Over de motieven voor de immigratie zal nader worden gesproken.

7 1 4

op deze wijze, dan geeft dit onderstaand resultaat : 7, gevallen van geen kinderen per vrouw ; 6 van ; 8 van 2 en 7 van 3 kinderen per vrouw.

Migratie 1 ) Vóór tot de eigenlijke behandeling der migratie van de land-

bouwersgroep overgegaan wordt, is het noodzakelijk de ligging van Diessen ten opzichte van de omliggende gemeenten te beschouwen, aangezien deze ligging een duidelijke invloed zal blijken te hebben op de verschillende bevolkingsbewegingen.

De gemeente Diessen vormt een vrijwel zuivere sociaal geografische eenheid, dat wil zeggen de gemeentegrens valt ongeveer samen met de grens, die een sociaal geograaf om dit gebied zou trekken. In het Noorden, Oosten en Zuiden liggen (lagen) breede strooken moeras of heide, die tot afgeslotenheid leidden. Alleen naar het Westen ligt de gemeente open. De sociaal geografische grens is hier niet nauwkeurig te trekken. Ook de gegevens omtrent de kerkbezoekers en de distributie bevestigen dit. Door deze „opening" is Diessen meer op het Westen, op Hilvarenbeek, georiënteerd, dat weer opge-nomen is in het rayon van Tilburg en omstreken.

Om het karakter van de migratie te kennen, is het noodig lijsten te raadplegen van de geboorteplaatsen der inwonenden en van vertrek en vestiging 2 ).

De geboorteplaats geeft de sterkte van de immigratie, niet die van de emigratie aan. De lijst wijst uit, dat van 73 mannen en 67 vrouwen Diessen de geboorteplaats is ; 6o mannen en 6o vrouwen zijn elders geboren.

Ongeveer de hel ft van de landbouwende bevolking is dus niet in Diessen geboren ; dit wijst op een groote immigratie. Waar komen deze migranten vandaan? Beziet men nevengaand kaartje en denkt men aan de hierboven aangegeven ligging van Diessen ten opzichte van de omliggende gemeenten, dan zal opvallen, dat weliswaar velen uit de vlakbij, oostelijk gelegen gemeente Beers afkomstig zijn, maar veel meer uit Hilvarenbeek, bewesten Diessen. De politieke grens met België blijkt ook voor de migratie te gelden : Diessen telt onder haar bewoners geen cnkelen Belg. Voorts valt het op, dat het migratiege-bied vrijwel cirkelvormig is, doch met een uitstulping naar het Noord-Westen. Juist naar dat gedeelte, waarmee Diessen, mèt Hil-varenbeek zoowel geografisch als economisch verbonden is. Deze invloed op de richting van dcn trek der bevolking blijkt nog duide-lijker, wanneer men de geboorteplaatsen van de mannen en vrouwen splitst volgens de richtingen tot 18 km Oost, Zuid en Noordwest van Diessen gelegen. Ter vergelijking is tevens opgegeven uit welke streken de overigen afkomstig zijn.

Het in dit hoof dstuk behandelde heeft slechts betrekking op de land-bouwende groep buiten de ontginningen.

'-') Wij verwijzen hiervoor naar hetgeen dr. A. C. de Vooys in „De trek van de Plattelandsbevolking in Nederland", Diss. 1932 Utrecht, op blz. 8i in de tweede alinea zegt. Dezelfde maatstaven worden ook hier gebezigd.

Page 15: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

716

Uit de lijsten van vertrek en vestiging 1 ) is de richting van den trek af te leiden. Een onderzoek dezer lijsten doet eveneens uit-komen, dat de migratie hoofdzakelijk van en naar dichtbij gelegen gemeenten (tot op een afstand van ± 18 km) plaats heeft en voorts vooral in de richting van Tilburg. Deze laatste trek wordt geprikkeld door den aldaar gevestigde industrieën en het grootere verkeer met Hilvarenbeek, van oudsher bestaande, tengevolge der vroeger aan-wezige westelijke opening.

Om de oorzaken van deze sterke immigratie te kennen, werd naar de motieven voor de vestiging in deze gemeente gevraagd. De be-antwoording is uiteraard van vrij betrekkelijke waarde; dikwijIs be-staat er geen bepaalde reden, die tot emigreeren noopt. De volgende antwoorden zullen nochthans zeker de belangrijkste prikkels daartoe aangeven. Voor de vrouw is vestiging altijd, zonder uitzondering, het gevolg van huwen of meetrekken met den immigrant. Voor den man kunnen de redenen aldus worden onderverdeeld: door huwen een eigen bedrijf noodig, grond goedkoop (14) ; door inhuwen (10) ; grond goedkoop (6); Vader trok naar Diessen (4); via pachtbedrijf wil hij zelfstandig werken (5) ; om vooruit te komen (3) ; op aan-raden van kennissen (2) ; vrouw kan niet aarden in de stad (i) ; wilde eigen verdienste zoeken (i) ; fabrieksarbeid was niet loonend genoeg (t); ging rentenieren (2).

Het inhuwen komt veel voor, doch de reden „ik ben getrouwd en heb een eigen bedrijf noodig" treedt het meest op den voorgrond. Daarbij wàs de grond in dit gebied goedkoop! Door die motieven worden de wilskrachtigen aangetrokken; die vooruit willen komen; die zich niet tevreden stellen met het pachtbedrijf, doch zelfstandig wenschen te arbeiden. Tot hen behooren twee of drie Zeeuwsche boeren, die — na aanvankelijk o.a. door den al te zwaren overgang van klei- op zandbedrijf, en niet geheel oordeelkundige opzet, mislukt te zijn op de ontginningen — nu hier en met succes, ploeteren! Deze wilskrachtigen zijn het vaak, die den Diessenaren nieuwe methoden en nieuwe wegen leerden. Zij zijn het meest vooruitstrevende deel van de bevolking.

Waar vestigden zich deze immigranten vooral ? Diessen valt uiteen in verschillende deden, zooals reeds in de inleiding werd vermeld. De volgende getallen geven weer het aantal van de aldaar gevestigde ge-boren-Diessenaren en de vreemdelingen:

Man Vrouw Baarschot: in Diessen geboren 29 29

elders geboren 22 21 Dorp : in Diessen geboren 30 26

elders geboren 19 22 Haghorst: in Diessen geboren 14 12

elders geboren ' 19 17

1 ) Dr A. C. de Vooys wijst in zijn dissertatie, blz. 83, op bonden aan het trekken van conclusies uit deze lijsten. Zij gebieden aan, waarmce de streek in sociale of economische

717

Weliswaar vestigen zich ook vreemdelingen in het dorp, doch meer vrouwen dan mannen. Dit verschijnsel is te verklaren uit het feit, dat een Diessenaar niet zelden met een vrouw buiten Diessen ge-boren huwt. Buiten het dorp is het aantal immigranten echter grooter ; in Baarschot nadert de verhouding van het aantal immigranten tot dat van de in Diessen geborenen het evenwicht ; in de Haghorst over-treft het aantal vreemdelingen dat der geboren Diessenaren. De ver-klaring hiervan zou als volgt kunnen luiden : in de oude kern komt de vreemdeling niet, tenzij door inhuwen. Deze kern wenscht geen vreemde indringers; hier heeft de mentaliteit den meesten invloed. Daarnaast is de grond er te zeer opgedeeld om nog veel gelegenheid tot het stichten van nieuwe bedrijven op te leveren. De immigrant moet zich elders zien te vestigen en wel daar, waar nog plaats is en waar niet te veel Diessenaren zitten: de Haghorst. Typisch is voor dit gedeelte, dat hier als hoofdmotief voor vestiging vooral werd ge-geven : „door huwen had ik een eigen bedrijf noodig", of „van huurder wil ik zelfstandig boer worden"; het inhuwen is daarentegen in de Haghorst een zelden voorkomend verschijnsel, in tegenstelling tot Baarschot en de kern. In de Haghorst komt verder de migratie van verre het veelvuldigst voor, het geen in dit verband teekenend is voor het karakter van deze groep. Zij bezit een sterk zelfbewustzijn, groote energie en een uitgesproken gevoel van zelfstandigheid. Geen wonder dan ook, dat juist hier het streven is ontstaan naar een eigen school ; zelfs naar een eigen, onafhankelijke gemeente Haghorst. Reeds uit bovenstaande opmerkingen kan blijken, dat de migranten cen bijzondere, belangrijke positie innemen; zij brengen in meer dan één opzicht „leven in de brouwerij"!

In welke bedrijven komen zij ? Vooral in de Haghorst komen de • vreemdelingen op de grootere bedrijven; eens te meer verraadt dit hun vooruitstrevendheid. Van de 6o immigranten zijn er slechts 9, die op een klein bedrijfje tusschen 1 en 4 ha zitten. Velen (30) be-stieren een 5-9 ha groot bedrijf, waarvan ongeveer de hel ft precies 9 ha bezit ; 21 zijn in het bezit van een bedrijf, grooter dan 10 ha. Bij deze groep heerschen de meest gezonde bezitsverhoudingen ; ook dit typeert het feit, dat de migranten in de Diessensche samenleving een niet onbelangrijke positie en functie hebben.

De oorspronkelijke bevolking schijnt het belang daarvan begrepen te hebben; „door die vreemden hebben wij veel geleerd", hoorden wij dikwijls zeggen. Wel was het soms wat eigenaardig voor ecn Diessen-schen boer, wanneer hij zoo'n vreemden boer met een vreemde machine zag werken. En eerst moest hij wel een paar jaartjes op zijn dooie ge-mak de bekende kat uit den boom kijken, om ervan overtuigd te zijn, dat die werktuigen en methoden werkelijk vrucht afdroegen. Maar daarna richtten de beter gesitueerde (en dat zijn er niet zóóveel) Diessenaren zich toch naar deze nieuwe methoden. Zelfs de enkele Protestanten, die in deze gemeente zijn binnengedrongen, genicten in het algemeen een goede reputatie ; zij worden meest geheel als gelijke behandeld, echter met één nitzondering; in den R.K. Boeren-

de gevaren, ver-gcven slechts dic verbinding staat.

Page 16: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

718

bond mogen zij wèl zitting nemen, maar geen stem uitbrengen. De geheele verhouding tusschen Diessenaar en immigrant is dus goed te noemen, wanneer de laatste zich tenminste niet afsluit. Dat er des-ondanks in zeker opzicht een diepgaand verschil blij ft bestaan, blijkt uit de volgende, meer dan eens geuite verzuchting van de zijde der „vreemden": „Het gaat best hier; de menschen zijn vriendelijk, maar in de eigenlijke Diessensche aangelegenheden worden wij vaak buitengesloten".

Vervolgens moet de emigratie behandeld worden. Ook daarbij zullen slechts de agrarische groepen van het oude Diessen, van Baar-schot en van de Haghorst besproken worden.

Welke motieven zijn voor een emigratie aan te voeren? Eén van de grondoorzaken ligt vaak in het geboorte-overschot ; we herinneren slechts aan het groote kindertal, in het gedeelte „demografie" be-sproken. Zeer vele gezinnen tellen 6, 7 en 8 kinderen. Sporadisch worden ook in Diessen de bedrijven nog gesplitst, doch de mogelijk-heden daartoe zijn nog slechts zeer beperkt. Onwillekeurig rijst de vraag, waarheen dit hooge geboorte-overschot nu moet afvloeien. De emigratie uit Diessen wordt echter geremd. En wel allereerst door het merkwaardig groote aantal kinderen boven 20 jaar, dat in het bedrijf van den vader helpt en dus niet wegtrekt. De gezinsband is in deze gemeente buitengewoon sterk! Een afdoende oplossing van het vraagstuk is dit op den duur echter niet. Zij kan bovendien dik-wijls minder gunstige gevolgcn voor de welvaart van den boer heb-ben, waar deze blijkbaar uit een soort noodzaak op zijn toch al kleine bedrijf vele van zijn kinderen thuis móet houden, die niet genegen zijn.in de industrie of als landarbeiders elders te gaan werken. Onder-staande statistiek geeft aan: de kinderen van 20 101 25 en boven 25 jaar, die bij de in Diessen geboren nog thuis zijn en de grootten van het bedrijf hunner vaders :

20-25 jaar

zoon dochter

boven 25 jaar

ZOOD dochter

5 -9 ha

10-19 ha 1 4 16

6 1 0

13 24

5 18

Hoe grooter het bedrijf, hoe eerder men dus de kinderen thuis houdt. Men deelt de bedrijven bijna niet meer op. Droevig is het, dat ook de boeren met bedrijven van 4-9 ha nog zooveel kinderen thuishouden, die toch onmogelijk allen op een dergelijk kleinbedrijf productieven arbeid kunnen verrichten. Dit verschijnsel wijst op niet bepaald rooskleurige toestanden. Het late huwen van den boer is cen algemeen bekend feit; hierdoor blijven zeker vele kinderen thuis.

Bij de ontginnersgroep is het percentage kinderen boven de 20 jaar, die nog thuis zijn, veel geringer, en dat met een minstens even

7 1 9

groot geboortecijfer! Deze groep is blijkbaar veel minder honkvast dan de echte Diessensche.

Naast deze belangrijke rem op de emigratie, wordt deze blijkbaar nog door andere invloeden belemmerd. Immers, in de jaren 1929—

1932 vertrokken 222, en vestigden zich 267 personen. Van een af-strooming naar de stad en de daar gevestigde industrie is derhalve nog geen sprake. Blijkbaar biedt Diessen op de een of andere manier voorloopig toch nog een bestaan aan een grooter aantal rnenschen! Later zal aangestipt worden, hoe dit mogelijk is.

Voordat tot de verdere analyse overgegaan zal worden, zij nog vermeld, dat de geboren Diessenaar bijna niet emigreert naar de dichtbij en in de gemeente liggende ontginningen (slechts 3 gevallen). Voor een belangrijk deel zal deze zeer geringe trek toe te schrijven zijn aan de Diessensche mentaliteit ten opzichte van deze immigran-ten, waarvoor sommigen een groote minachting voelen: „Ach, die ménschen van de hei!"

Teneinde te onderzoeken, waar al de in Diessen geboren kinderen blijven: in welke plaatsen en in welke beroepen en om daarna na te gaan, of Diessen nog mogelijkheden in zich gesloten houdt of niet is het noodig de woonplaats der kinderen te kennen, en de beroepen, waarin zij zijn opgenomen.

Voor dit doel is een nauwkeurige enquéte ingesteld, waarvan de resultaten hieronder volgen. Enkele gebruikte termen moeten nog nader verklaard worden. Een moeilijkheid bij de enquéte bleek namelijk gelegen te zijn in de vraag: wie moet uit het standpunt van den sociaal-geograaf tot de vaders en wie tot de kinderen ge-rekend worden, en waar moet de grens tusschen hen gelegd worden? Is bijvoorbeeld een jonggetrouwde boer met een eigen boerderij en enkele jonge, nog thuis zijnde kinderen te beschouwen als vader, óf als zoon van zijn vader? Wanneer moct gevraagd worden naar het beroep van de broers en zusters van een geënquéteerde en wanneer naar dat van zijn kinderen? Zonder bepaalde regels aan te nemen, loopt men gevaar in een verwarring van drie generaties te geraken. De volgende, meest voor de hand liggende oplossing is gekozen: vraag, wanneer álle kinderen nog bij de ouders inwonen (ook al zijn ze volwassen, en bv. 40 jaar) naar het beroep van het hoofd van het gezin en zijn broers en zusters (respectievelijk zwagers). De in-wonenden zijn dan als „kind" te beschouwen. En vraag naar het beroep van de kinderen van het gezinshoofd, als tenminste één van deze een eigen, beroep, buiten het ouderlijk huis, uitoefent. In dat geval werd deze persoon als „vader" in de statistiek vermeld, en werd niet naar het beroep van zijn broers en zusters (zwagers) ge-vraagd.

Zonder uitzondering was de vader van elk dezer „kinderen" boer. Verder werden de kinderen gesplitst naar het geslacht, en naar de bedrijfsgrootte van hun vader.

Over het geheel genomen was het beroep van de zoons: in 88 gevallen landbouwer, in 29 gevallen niet-landbouwer. De dochters

Page 17: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

720

huwden in 51 gevallen met een landbouwer, in 33 gevallen met een niet-landbouwer. — Van de zoons woonden er voorts 90 in Diessen, 27 buiten Diessen ; van de dochters 42 in Diessen, en 40 buiten Diessen. Over het algemeen genomen blijken, zoowel de zoons als de dochters nogal erg „honkvast" en ook „beroepsvast" te zijn. Van het totale aantal, 201 kinderen, bleven er liefst 132 in Diessen, dit is 66%; voor de zoons bedraagt dit percentage zelfs 73! In het alge-meen zijn dit ook de kinderen, die boer blijven, doch hierover straks meer.

Ook de beroepscontinuiteit is opvallend groot. Van de 201 kin-deren blijken 139 (of 67%) 1:5f boer (')f nauw verbonden met het boerenbedrijf te zijn (dat wil zeggen de vrouw gehuwd met een boer). Aanstonds valt de gelijkheid op van het aantal kinderen, dat in Diessen bleef (132) met het aantal kinderen, dat landbouwer bleef (139). Van deze 201 kinderen zijn 139 in het agrarisch bedrijf werk-zaam ; en van deze 139 bleken er, volgens de ingewonnen informaties, 124 in Diessen gebleven te zijn. De landbouwers blijven in Diessen. Hieruit moeten wij de conclusie trekken, dat er werkelijk nog gelegen-heid bestaat nieuwe bedrijven op te richten. Na enkele jaren bij den een of anderen boer binnen of buiten Diessen gewerkt te hebben (en vaak langs dezen weg contact te hebben verkregen met een boeren-meisje: vele vrouwen immigreeren !) vestigt de boer zich meestal bij zijn trouwen weer in Diessen op een eigen boerderij. Door deze ge-woonte, buiten Diessen dienst te nemen, ontstaat ook de mogelijk-heid tot elders inhuwen en dus emigreeren.

Het is opvallend, dat de mannen (blijkens de cijfers) minder snel tot emigreeren geneigd zijn dan de vrouwen, die vooral door huwen wegtrekken. Het aantal vrouwen, dat met een niet-landbouwer ge-huwd is, of niets meer met het agrarisch bedrijf te maken heeft, is ook grooter dan het aantal mannen, dat een niet-agrarisch beroep ging uitoefenen. De algemeene conclusie van bovengegeven beschou-wingen mag aldus luiden Diessen neemt zelf het grootste deel van het geboorte-overschot op en vermindert op deze wijze de te ver-wachten emigratie aanzienlijk. Blijkbaar zijn in dit woongebied nog voldoende mogelijkheden aanwezig, tengevolge van een voldoende hoeveelheid niet te duren grond ; bovendien worden deze mogelijkheden bevorderd door een sterke eensgezindheid, die de kinderen op het be-drij f laat meewerken. Uit het onderzoek bij de niet-agrarische groep blijkt verder, dat deze groep voor een deel uit het agrarische milieu afkomstig is. Dat de nabijzijnde steden en industrieën hun invloed nog zoo zwak konden doen gelden, zal mede zijn oorzaak vinden in het sterke saamhoorigheidsgevoel van de echte Diessenaren, die een afkeer hebben van de fabriek en de stad, en hun hard, maar vrij leven op het land verkiezen boven de hoogere loonen in de stad. Of deze weerstand lang behouden zal blijven, staat nog te bezien, aangezien de economische toestand van deze landbouwende groep niet rooskleurig is.

Zij, die emigreeren, vervullen in hoofdzaak andere beroepen.

721

Na deze algemeene uiteenzettingen moet een meer gedétailleerde beschouwing gegeven worden over het karakter van de sociale mobiliteit. Daarvoor zijn bij het onderzoek de kinderen gesplitst naar de grootte van •het bedrij f van den vader, met het doel om zoo mogelijk eenig verband op te sporen tusschen de bedrijfs-grootte en den omvang en het karakter der migratie. Daar de be-drijven, variëerend tusschen 5-9 ha en 10-19 ha verreweg het meest voorkomen, zullen vooral vergelijkingen getrokken worden tusschen deze beide bedrijfsgrootten. Uit de gedetailleerde gegevens, welke hier niet opgenomen zijn, blijkt dat de beroepen van hen, die niet in den landbouw een bestaan vonden, veelsoortig zijn, zonder dat een bepaald beroep de sterkste aantrekkingskracht heeft uitge-oefend. Onder de zoons zijn zeer weinig fabrieksarbeiders en land-arbeiders aan te wijzen. De meeste kinderen vervullen een zelfstandig handwerkersberoep ; zeer enkelen hebben zich hooger opgewerkt. Men mag aannemen, dat de emigreerenden — over het algemeen gesproken — niet afdalen op de sociale ladder. De kinderen, komend van de 10-19 ha groote bedrijven, blijken minder in het landbouwbedrijf en meer in verschillende beroepen terecht te komen, dan zij, die van een 5-9 ha groot bedrijf afkomstig zijn. Deze cijfers zijn respectievelijk 53 en 18 voor de bedrijven van I0-19 ha, en respectievelijk 29 en 6 voor de bedrijven van 5-9 ha. Wellicht zou men de stelling kunnen opzetten hoe grooter een bedrij f, hoe grooter dif férentiatie in de beroepen van zijn emigranten. Wegens onvol-doende materiaal, en vooral vergelijkend materiaal, is zij echter (nog) niet te verdedigen.

In welke bedrijved komen deze kinderen, die op een landbouwbedrijf zich vestigden, in kleiner of grooter bedrijven dan die van hun vader ?„ Voorzoover dit kon worden nagegaan (enkele hoogbejaarde land-bouwers konden zich het bedrijf van hun vader nauwelijks herinneren) is het vastgelegd in onderstaande statistiek :

Grootte bedrijven van de zonen in ha 0-4 5-9 50-19 119 en meer

Aantallen zonen, af komstig van bedrijf der grootte als links vermeld, die een

bedrijf hebben van de grootte als boven vermeld

*r..;

- c

0-4

5-9 3 I I 7

c 10-19 2 1 4

en meer 2 , 5 4

Het betreft hier alleen de kinderen van de in Diessen geborenen, die landbouwer werden en wier vader ook landbouwer was, of nog is. Voor het grootste gedeelte vangen de kinderen aan met een be- K. N. A. G., LIII. 46

Page 18: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

722

drijfje, liggend tusschen 5 en 9 ha. Velen echter begonnen ook met een 10-19 ha groot bedrijf, dat zij meestal erfden. Het was — jammer genoeg niet doenlijk, de aanvangsgrootte van het bedrijf van den vader te weten te komen. Over de geheele linie valt op te merken, dat de kinderen op een kleiner bedrijf gevestigd zijn als hun ouders. Wij weten natuurlijk niet in hoeverre deze, veelal nog jonge groep, er in zal slagen hun bedrijf nog uit te breiden. Hier ligt o.a. de groote beteekenis der ontginningen. Waar de mogelijkheid tot ont-ginnen niet meer bestaat, wordt, mede door de sterke bevolkings-aanwas, een vergrooting der bedrijven zeer bemoeilijkt.

Op de groote beroepscontinuiteit werd eerder gewezen. Een nauw-keurige beschouwing van de door de emigranten vervulde beroepen, zou tot de conclusie kunnen leiden, dat (bij de mannen) zij, die van een 20-19 ha groot bedrijf kwamen, meestal een meer zelfstandige positie innarnen, dan zij, die afkomstig zijn van een 5-9 ha groot bedrijf. In de laatstgenoemde groep komen ook twee landarbeiders voor. Ook bij de vrouwen kon men een soortgelijk verschijnsel waar-nemen. Het is nochtans voorbarig, op dit onvolledige feitenmateriaal een algemeen geldende conclusie te gronden. De neiging om gees-telijke of non te worden is groot.

De richting van den trek leert weinig nieuws; zij bevestigt, wat elders reeds uit andere gegevens werd opgemaakt: het overgroote deel blijft in Diessen; de belangrijkste „trek"plaatsen zijn Hilvaren-beek en Tilburg.

Voor de vrouw geldt meestal hetzelfde als wat voor den man werd aangetoond. Doch deze migratie is iets meer gedifferentieerd. Zeer velen huwen met Diessensche boeren ; maar een niet zoo gering aantal trekt weg, en wel weer volgens de meermalen genoemde lijnen. Enkelen huwen een landbouwer, velen een handwerker of winkelier, terwijl enkelen in Tilburg als dienstmeisje dienen, of in een klooster gaan. Weer vertoonen de kinderen, afkomstig van be-drijven van 10-19 ha meer verscheidenheid dan die der bedrijven van 5-9 ha, maar ook nu mogen geen te snelle conclusies getrokken worden. De verhoudingsgetallen tusschen de dochters, die met ecn landbouwer gehuwd zijn, en haar, die met een niet-landbouwer ge-huwd zijn, luiden voor de meisjes, afkomstig van bedrijven van 5-9 ha, respectievelijk 12 en 16; en voor die, afkomstig van bedrijven van 10-19 ha, 34 en 25. De verhoudingen liggen hier dus anders dan bij de zoons. Bij de grootere bedrijven huwen de vrouwen veel meer, en ook over grootere afstanden. De invloed van den rijken boer zal hieraan niet geheel vreemd zijn! In het algemeen verplaatst de vrouw zich meer dan de man; ook de beroepscontinuiteit is hier veel minder duidelijk.

In dit verband is het tevens van belang te weten, waarheen de migratie zich vooral richt, naar de stad of naar het platteland? De steden zijn in onderstaande cijfers natuurlijk in het bijzonder Tilburg en Hilvarenbeek. Naar de steden vertrokken 13 mannen en 21 vrou-wen ; naar het platteland 14 mannen en 21 vrouwen.

723

Deze cijfers verduidelijken nogmaals vele van de hierboven be-sproken verschijnselen. Zoo blijkt nu bv. ook, dat de vrouw er eerder toe geneigd is, naar de stad te trekken dan de man! De migratie van Diessen naar de stad neemt ongeveer de helft in van de totale emigratie. De trek naar het platteland zelf is dus niet geheel zonder belang.

Als algemeene slotsom kan het volgende gezegd worden: èn om-vang van den trek èn de verscheidenheid der plaatsen van vestiging en keuze van beroep blijken bij de Io-19 ha groote bedrijven grooter te zijn dan bij de 5-9 ha groote bedrijven, zoowel bij de vergelijking van de mannen onderling, als bij de vrouwen onderling van beide groepen. Bij elk der groepen afzonderlijk blijken de dochters een groo-tere differentiatie te vertoonen dan de zoons. Dit alles geldt dus nog steeds voor de in Diessen geborenen, die tot emigratie zijn overgegaan.

Over de groep, voortkomend uit de bedrijven boven 20 ha kan niet yeel gezegd worden, gezien het te geringe aantal gevallen. De kinderen zijn vooral weer landbouwer en vestigden zich ook meest in Diessen; terwijl de vrouwen veelal met Diessenaren gehuwd zijn, en wel met boeren ; doch eveneens over grooter afstanden migreeren dan de mannen.

Vervolgens zij nog een en ander vermeld over de elders geborenen, die tot migratie zijn overgegaan.

Ook bij deze groep stellen wij een belangrijke beroepscontinuïteit vast. Van de 31 mannen, afkomstig van bedrijven van 10-19 ha, blijven 16 landbouwer, 15 niet. Van de 21 zoons, afkomstig van be-drijvcn van 5-9 ha, luiden deze cijfers respectievelijk 13 en 8. Typisch is het, dat ook hier bij de grootere bedrijven verhoudingsge-wijs blijkbaar minder kinderen in het landbouwbedrijf blijven dan bij de kleinere. Ook de beroepen door deze niet-landbouwers ingenomen, zijn voor eerstgenoemde groep weer veel meer gedifferentieerd dan bij de van kleine bedrijvcn komenden. Ook hierbij treft men in - de eerste groep meer zelfstandige handwerkers aan. Bij de dochters valt zelfs een grootere beroepscontinuïtiet op dan bij die der geboren Diessenaren. Het aantal landarbeiders is ook bij deze groep zeer gering, totaal 2. Deze vergelijking van beide grootten van bedrijven geeft dus vrijwel dezelfde uitkomsten als bij de geboren Diessenaren.

Wij zullen thans nog een vergelijking trachten te trekken tusschen de in Diessen geboren kinderen en die der immigranten. Voor de duidelijkheid voegen wij alle hiertoe noodige cijfers in de twee vol-crende statistieken tezamen.

Vergeleken met de geboren Diessenaren vertoonden de elders ge-

elders geboren

landb. nict-landb.

man 52 17

vrouw 24 25

G rootte bedrijf vader 10-19 ha

geboren in Diessen elders geboren

landb. niet-landb.

16 15

II 6

landb.

man 27

vrouw 12

Grootte bedrijf vader 5-9 ha

geboren in Diessen

niet-landb.

6

landb. nict-landb.

13

4

Page 19: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

No, 1. Centrum van het dorp Diessen.

724

borenen een veel geringere beroepscontinuïteit. Dit zal hoogstwaar-schijnlijk o.a. toegeschreven moeten worden aan het feit, dat een elders geborene nu eenmaal zoon van een emigrant is. In boven-genoemde verhoudingen spiegelt zich verder de verschillende men-taliteit af. De echte Diessenaar is nog in hart en nieren een boer, vastgeklonken aan zijn stukje grond, met zooveel inspanning vaak veroverd en bewerkt. Hij voelt een sterken band met de andere dorpsgenooten en niet gemakkelijk zal hij dezen band willen ver-breken, zelfs niet in hooge nood. In traditie en afgeslotenheid opge-groeid, blij ft hij over het algemeen conservatief ; hij is het statische element in Diessen, maar tevens : de hechte basis van deze dorps-gemeenschap. De immigrant wil vooruit, kent meer behoeften dan de Diessensche landbouwer en wenscht deze behoeften te bevredigen. Hij

, is veel vooruitstrevender, experimenteert sneller en meer, is ook energieker. En wanneer in het bedrijf geen plaats voor hem is, trekt hij veel sneller weg, zich niet in die mate gebonden voelend aan traditie en sociale banden als de Diessenaar. Hij is het dynamische element in deze samenleving; hij heeft in het algemeen een veel wijdere, maar ook een veel onrustiger blik op het leven. Ten op-zichte van de Diessensche samenleving zijn het vooral deze immigran-ten, die de opstuwende en vernieuwende kracht vertegenwoordigen.

De zeer kleine groep der landarbeiders zal tenslotte, zij het schema-tisch, behandeld worden. Het agrarische Diessen telt slechts vier landarbeiders! Dit geringe getal is te verklaren uit de structuur en het karakter van het agrarische bedrijf in Diessen, zooals hiervoor reeds in „het landbouwbedrijf in het oude gebied" is beschreven. De Diessenaar ploetert liever op een zeer klein bedrijfje, dan zich te verlagen tot landarbeider. Veel kans op een bestaan hebben deze landarbeiders ook daarom niet, omdat in Diessen het geheele gezin in het bedrijf meehelpt. Onder de geëmigreerde geboren Diessenaren zijn ook slechts twee landarbeiders!

De redenen waarom deze vier menschen landarbeider werden zul-len niet verder aan een bespreking onderworpen worden. Slechts rest ons te vermelden, dat zij het vrij armoedig hebben. Dit eene voor-beeld diene ter illustratie: één der landarbeiders tracht zijn inkomsten te verhoogen door èn tweemaal in de week bij den pastoor te tuinieren èn een enkele maal eens te barbieren ; hij verheugt zich in een tal-rijke kinderschaar: liefst 7 van de 8 spruiten wonen nog bij vader thuis, waaronder ecn zoon van 35 jaar, ecn dochter van 24 en nog een zoon van 19 jaar! Slechts één van hen verdient wel eens wat als hulpje bij een sigarenmaker in Rielh.

De landarbeiders zijn in het algemeen zij, die de minste energie aan den dag hebben gelegd. Zij behooren tot de allerarmsten in Diessen. Gelukkig, dat hun aantal, ook bij de ontginningsgroep (nog?) niet groot is, want juist in een gebied als Diessen met zoo'n groot geboorte-overschot, zoovele kinderen veelal thuis en een vrij sterke versnippering van den bodem, is er voor landarbeiders zeer weinig plaats.

No. 2. Een der oudste boerdcrijen van Diessen.

Page 20: KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP De Vooys artikel... · 2013-10-23 · ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren. Wit stuift de kunstmest in

No. 3. Baarschot.

No. 4. Ontginningsboerderijen benoorden het Wilhelminakanaal.

DOOR LOBI-LAND

ERVARINGEN TIJDENS EEN EXPEDITIE VOOR BLOED- ONDERZOEK LANGS DE ZWARTE VOLTA

DOOR

Dr. PAUL JULIEN (Met een schetskaartje en i6 foto's van den schrijver)

Het is laat in den avond. De tuinen van den gouvernementspost Bobo Dioulasso liggen al lang in het troebele duister van een drei-trenden avondrecren. Windstil is het en drukkend warm. De lucht is zwaar van het stof van een heeten dag, van de beklemmende be-nauwenis van niet doomekomen regens en van de traag opstijgende geuren van den tuin. SOms tracht een ij1 windje op te steken en suizelt even door de mannga's. Vuurvliegen strijken telkens, fel op-lichtend over het gazon. De cycaden razen door de avondstilte en overstemmen het gegons van groote kevers, die zich haasten van struik tot struik.

Binnen vertoont de gouvernementspost het gewone Afrikaansche schouwspel. Op de binnengalerij suist een petroleumgaslamp ; met geruischlooze slagen trekken vleermuizen heen en weer, overal de insecten wegsnappend die binnen den lichtkring van de lampen ge-raakt zijn en de administrateur, commandant de cercle, en ik zitten in avondrust aan een whisky.

„Wat is uw voorgenomen route, dokter ?" „Het eenvoudigst leek me om van hier uit per automobiel naar

Diebougou en van daar naar Gaoua te gaan, voorzoover de paden in den regentijd berijdbaar zijn. In Gaoua tref ik de nadere voor-bereidingen. Vermoedelijk zal ik dan trachten Galgouli te bereiken en van hier uit met mijn dragers in zuidwestelijke richting de savanne in te gaan.

„En dan blij ft Galgouli uw basis?" „Inderdaad, het ligt gunstig voor de Lobi, zoowel als voor de Biri-

for en de Lorhon." In een naburig vertrek gaat een schorre bel over. „Ik heb van-

middag voor u geïnformeerd te Diébougou," zegt de commandant. „Ik vermoed dat men inlichtingen heeft over den toestand van het

pad." „Qu'il y a trois ponts coupés en route" hoor ik hem kort daarop

door het toestel zeggen. „U hoort het" zegt de commandant even later „drie bruggen zijn

weggeslagen en op verschillende plaatsen staat het water een paar voet hoog op het pad. De commandant van Diébougou heeft onmid-