KONINKLIJK NEDERLANDS KORFBALVERBOND - DeetosSnel · 2014-07-18 · 3. Korfbal is sinds 1 juli 2007...
Transcript of KONINKLIJK NEDERLANDS KORFBALVERBOND - DeetosSnel · 2014-07-18 · 3. Korfbal is sinds 1 juli 2007...
1
KONINKLIJK NEDERLANDS KORFBALVERBOND
WERKGROEP SPELREGELS
Veel gestelde vragen en antwoorden
over
de spelregels
en daarmee verband houdende andere regels
Jan van Zomeren
Ericapark 3 9462 RC Gasselte
tel. 0599-637979 mail: [email protected]
2
inhoud/index nr. aanduiding
1. Definitie en inleiding
Hoofdstuk 1 Zaal, speelveld en materiaal § 1.1 Speelgebied
2. § 1.1a Speelveld
3. § 1.1b Aangrenzend gebied
4. § 1.1c Bank
5. § 1.2 Afbakening
6. § 1.3 Palen
7. § 1.4 Korven
8. § 1.5 Bal
9. § 1.6 Uitrusting van spelers en officials
9a § 1.7 schotklok Hoofdstuk 2 Personen
§ 2.1 Spelers
10. § 2.1a Aantal en indeling (incl. spelerskaarten)
11. § 2.1b Opstelling en onvoltallige ploegen
12. § 2.1c Vervanging van spelers
§ 2.2 Aanvoerder, coach, vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen
13. § 2.2a Aanvoerder
14. § 2.2b Coach
15. § 2.2c Vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen
§ 2.3 Scheidsrechter; taken De scheidsrechter heeft de leiding van het spel. Tot zijn taak behoort:
16. § 2.3a het keuren van zaal, speelveld en materiaal; het letten op veranderingen, die
tijdens het spel optreden
3
17. § 2.3b het handhaven van de regels van het spel
18. § 2.3c het gebruiken van de officiële scheidsrechtersgebaren om zijn beslissingen te
verduidelijken
19. § 2.3d het ingrijpen, wanneer onbillijke bevoordeling van één van de ploegen door
niet tot het spel behorende omstandigheden wordt teweeggebracht
20. § 2.3e het kennisgeven van het beginnen, onderbreken, hervatten en beëindigen
van het spel en het beginnen en beëindigen van een time-out door een fluitsignaal
21. § 2.3f het optreden tegen wangedrag van spelers, coaches, vervangende spelers en
andere tot de ploeg behorende personen
22. § 2.3g het optreden tegen overlast van het publiek
§ 2.4 Tijdopnemer en teller
23. § 2.4a Een tijdopnemer wordt, waar mogelijk, aangesteld
24. § 2.4b Een teller wordt, waar mogelijk, aangesteld
25. § 2.4c Wanneer het spel is onderbroken kan de tijdopnemer de scheidsrechter
d.m.v. een geluidssignaal attent maken op het feit dat één van de ploegen een time- out of vervanging heeft aangevraagd
26. § 2.5 Assistent-scheidsrechter
Hoofdstuk 3 Het spel § 3.1 Wedstrijdduur en time-out
27. § 3.1a Speeltijd en duur van de rust
28. § 3.1b Time-out
29. § 3.1c Vervanging
§ 3.2 Doelpunten
30. § 3.2a Geldige doelpunten
31. § 3.2b Voorafgaande overtreding
32. § 3.2c Ongeldige doelpunten
32a.§ 3.2d De ploeg aan wie de scheidsrechter de meeste doelpunten toekent wint de
wedstrijd
§ 3.3 Opstelling
33. § 3.3a Keuze van aanvalsvak, indeling en opstelling
34. § 3.3b Wijziging en indeling
35. § 3.4 Vak- en korfwisseling
36. § 3.5 Uitworp
37. § 3.6 Spelovertredingen (inleiding en verboden; onderscheid in overtredingen) en
verder het verbod om:
38. § 3.6a de bal met het been of de voet aan te raken
4
39. § 3.6b de bal met de vuist weg te slaan
40. § 3.6c de bal vast te pakken, te vangen of te tikken terwijl een deel van het
lichaam, behalve de voeten, de vloer raakt
41. § 3.6d met de bal te lopen
42. § 3.6e alleen te spelen
43. § 3.6f de bal aan een medespeler over te geven
44. § 3.6g het spel op te houden
45. § 3.6h een tegenstander de bal uit de hand(en) te slaan, te nemen of te lopen
46. § 3.6i een tegenstander te duwen, vast te houden of af te houden
47. § 3.6j een tegenstander te zwaar te hinderen
48. § 3.6k een tegenstander van de andere sekse bij het werpen van de bal te
hinderen
49. § 3.6l een tegenstander te hinderen die reeds door een ander gehinderd wordt
50. § 3.6m buiten het eigen vak te spelen
51. § 3.6n in verdedigde positie te schieten
52. § 3.6o te schieten na snijden langs een andere aanvaller
53. § 3.6p vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg of rechtstreeks uit een
vrije worp of spelhervatting te scoren
54. § 3.6q te schieten bij het spelen zonder directe tegenstander
55. § 3.6r een schot te beïnvloeden door de paal te bewegen
56. § 3.6s de paal beet te grijpen bij het springen, lopen of afzetten
57. § 3.6t bij het nemen van een vrije worp of strafworp de daarvoor gestelde
bepalingen te overtreden
58. § 3.6u op een gevaarlijke wijze te spelen
59. § 3.6v bij het nemen van een spelhervatting de daarvoor gestelde bepalingen te
overtreden
60. -
61. § 3.7 Uitbal
62. § 3.8 Scheidsrechtersworp
§ 3.9 Spelhervatting
5
63. § 3.9a Het toekennen van een spelhervatting
64. § 3.9b Plaats van de spelhervatting
65. § 3.9c Het nemen van de spelhervatting
§ 3.10 Vrije worp
66. § 3.10a Het toekennen van een vrije worp
67. § 3.10b Plaats van de vrije worp
68. § 3.10c Het nemen van de vrije worp
§ 3.11 Strafworp
69. § 3.11a Het toekennen van ene strafworp
70. § 3.11b Plaats van de strafworp
71. § 3.11c Het nemen van de strafworp
71a § 3.12 Verbod in de aanval de toegestane tijdslimiet overschrijden
72. ongeschreven regels
73. scheidsrechtersgebaren
74. jury bij zaalwedstrijden (niet in de spelregels geregeld)
75. spelerskaarten (niet in de spelregels geregeld)
76. rugnummers en spelersnamen (niet in de spelregels geregeld)
77. blessurebehandeling (niet in de spelregels geregeld)
78. scheidsrechter, ploeg, spelmateriaal niet of niet tijdig aanwezig
79. tot het spel behorend oponthoud en niet tot het spel behorend oponthoud
(voorbeelden die niet alle in de spelregels zijn geregeld.
80. verlenging beslissingswedstrijden (niet in de spelregels geregeld)
81. uitzonderlijke weersomstandigheden en niet opkomen bij uitzonderlijke
weersomstandigheden (niet in de spelregels geregeld)
6
82. wedstrijscommissaris (niet in de spelregels geregeld)
83. wedstrijdformulier (niet in de spelregels geregeld)
84. belangrijke bepalingen uit het RvW(dus niet in de spelregels geregeld)
85. beoordelen, begeleiden, waarnemen (niet in de spelregels geregeld)
86. scheidsrechterofficials (niet in de spelregels geregeld)
87. staken wedstrijd (niet in de spelregels geregeld, behalve als gevolg van overlast)
-----------------------------------
Hoe te zoeken? De volgorde van de spelregels (zaalkorfbal) is aangehouden.
Vóór elke spelregel staat een nummer. Dit nummer correspondeert met het nummer van
de desbetreffende spelregel, waaronder de vragen en antwoorden vermeld staan. Indien
spelregels zijn opgesplitst zijn de opsplitsingen ook genummerd. Zie hierboven bij
“inhoud/index”.
Als - bijvoorbeeld - een antwoord wordt gezocht over een vraag over een uitworp moet
nummer 36. worden opgezocht.
Opgelet De vragen zijn cursief aangegeven; de antwoorden gewoon.
Deze publicatie is ook te vinden op de site van het KNKV: www.knkv.nl:
reglementen<officiële spelregels.
Gebruikte afkortingen:
St Statuten;
HR Huishoudelijk reglement
RvW Reglement van Wedstrijden
TR Tuchtreglement
BB Bestuursbesluit
UV Uitvoeringsbesluit
BN Bestuurlijke Noodmaatregel
RvS Regels voor strafoplegging
SH spelhervatting
VW vrije worp
SW strafworp
KL Korfbal League
IKF International Korfball Federation
PRC Playing Rules Committee (spelregelcommissie) van de IKF
Met ingang van 1 juli 2012 wordt niet meer verwezen naar het Handboek voor
Scheidsrechters. Dit handboek dateert van 2003 en is sterk verouderd. Plannen
voor een geactualiseerde heruitgave zijn per 1 juli 2013 niet bekend.
Met ingang van 1 juli 2012 zijn de specifieke verwijzingen naar de KNKV-site
vervallen omdat met enige regelmaat informatie van plaats verwisselt of zelfs
verdwijnt waardoor er onjuiste doorverwijzingen ontstaan.
7
Van 2010 tot 2013 heef het KNKV de wijzigingen van de reglementen e.d. niet
bekend gemaakt en zijn toelichtingen daarop niet verstrekt; er is volstaan met
het verwerken van de wijzigingen in de teksten. Deze wijzigingen zijn daardoor
lang niet altijd te achterhalen. Daardoor is het niet mogelijk om antwoorden op
deze wijzigingen te toetsen. Dit kan betekenen dat – helaas - sommige
antwoorden niet in overeenstemming zijn met de in deze periode gewijzigde
reglementen.
8
VRAGEN EN ANTWOORDEN
1. Definitie en inleiding (en algemeen)
1. Welke spelregel is van toepassing en voor wie?
Antwoord
Er staan in het spelregelboekje (vanaf versie 2007) drie “soorten” nieuwe spelregels:
a. een spelregel, waarbij verder niets staat vermeld: deze spelregel geldt dan voor
elke korfballer;
b. een spelregel, waarbij staat dat “een wedstrijdreglement iets anders kan
bepalen”: is er niets anders bepaald of niets nader gedetailleerd, dan geldt
gewoon de spelregel. Is er wel iets anders bepaald of iets nader gedetailleerd, dan
geldt dat laatste;
c. de spelregel, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen lichte en zware
overtredingen van verdedigers.
Het KNKV is bevoegd te bepalen of en zoja, in welke speelklasse en voor welke
leeftijdsgroepen deze spelregel geldt. Het toenmalige Algemeen Bestuur van het
KNKV heeft op 19 februari 2007 bepaald dat deze spelregel voor het gehele
korfbal geldt.
2. Hoe moeten de spelregels worden toegepast bij wedstrijden in het éénvakskorfbal (E-
tjes en F-jes)?
Antwoord (vrij naar het antwoord van de OJC (Overleg Jeugd Coördinatoren) dd juli
2007).
In het éénvakskorfbal is er geen sprake van een aanvals- en een verdedigingsvak. Er zijn
kinderen, die aan het aanvallen dan wel aan het verdedigen zijn in hetzelfde vak. Deze
functies kunnen van het ene op het andere moment wijzigen en overal in het vak
plaatsvinden. Een verdediger kan bij het opbrengen van de bal in de buurt van de korf,
waarop wordt aangevallen, de bal onderscheppen en meteen in schietpositie, dus
aanvaller, zijn.
Hoe nu om te gaan met – met name – het nemen van de vrije worp in het
éénvakskorfbal?
Wedstrijden van viertallen (E-tjes en F-jes) worden in het breedtekorfbal gespeeld. Van
bewuste zware overtredingen zal dus bijna nooit sprake zijn; het spel zal dan ook
nagenoeg altijd worden hervat met een spelhervatting. De meeste kinderen op dit niveau
weten niet om te gaan met een vrije worp van 2.50 m. Zij zijn niet in staat om een
situatie neer te zetten, waarbij een nemer van een vrije worp en “een aangeef” zijn
betrokken. Bovendien kost het teveel tijd om dit te organiseren.
In het seizoen 2006-2007 werden er formeel wel vrije worpen toegekend, maar in de
praktijk zag dit er al vaak uit als wat we nu een spelhervatting zouden noemen: bij een
overtreding wordt er gefloten; de desbetreffende ploeg krijgt de bal, de andere kinderen
staan om de nemer heen (zowel aanvallers als verdedigers) en de scheidsrechter fluit om
verder te spelen.
Wanneer een kind een scoringskans wordt ontnomen ( bijvoorbeeld: het wordt bij het
schieten omvergelopen of een jongen hindert een meisje – of andersom - bij het
schieten) dient natuurlijk wel gewoon een strafworp te worden toegekend.
De conclusie moet zijn dat bij de E-tjes en de F-jes in het éénvakskorfbal er in hoofdzaak
alleen sprake zal zijn van spelhervattingen en strafworpen.
3. Korfbal is sinds 1 juli 2007 een gecontroleerde contactsport. Betekent dit dat nu elk
fysiek contact verboden is?
9
Antwoord
Het is een misverstand te veronderstellen dat er per l juli 2007 iets gewijzigd zou zijn ten
aanzien van “gecontroleerd contact”.
De IKF heeft in 1999 reeds bepaald dat korfbal een gecontroleerde contactsport is. Voor
zover dat al niet gebeurde is sedertdien gecontroleerd fysiek contact toegestaan. Het
enige wat per 1 juli 2007 nieuw is, is dat dit uitgangspunt in de spelregels – als definitie
– is opgenomen.
Het betekent dat gedurende het spel fysieke contacten tussen spelers van beide ploegen
zijn toegestaan maar dat de scheidsrechter moet fluiten wanneer dat contact er toe leidt,
dat een speler daaruit voordeel behaalt. In dat geval dient de speler, die dat voordeel
behaalt, te worden bestraft volgens de regel, die is overtreden. Zie ook de
definitie/inleiding in het spelregelboekje.
4. Volgens de spelregels kan er in bepaalde gevallen iets naders worden geregeld of iets
anders worden bepaald. Waar is dat te vinden?
Antwoord
De spelregels geven zo’n mogelijkheid ruim 30 keer aan. In een groot aantal gevallen
(was) is hiervan gebruik gemaakt.
Voor wat betreft de spelregels, die sinds 1 juli 2007 en later in werking zijn getreden,
gaat het om de volgende Bestuursbesluiten:
x BB banken, coach en vervangende spelers (gewijzigd)
De coach mag de bank tijdelijk, voor een korte periode, verlaten voor het geven van
aanwijzingen buiten het speelveld aan dezelfde zijlijn, waar de banken zijn geplaatst en
op een wijze, die niet storend is voor anderen.
x BB formele waarschuwing en wegzending (gewijzigd)
Het betreft het bepalen van het beginmoment en het eindmoment voor het kunnen tonen
van de gele en rode kaarten.
x BB bevoegdheidsniveau (assistent-)scheidrechters; vervallen per 1.7.2011 en
opgenomen het BB algemene regeling voor scheidsrechtersofficials.
Bepaald is bij welke wedstrijden een assistent-scheidsrechter verplicht is.
x BB aanvullende communicatiemiddelen voor de (assistent-)scheidsrechter; vervallen
per 1.7.2011 en opgenomen in het BB algemene regeling voor scheidsrechtersofficials.
Vastgelegd is het gebruik van de trilvlag en het mogelijk gebruik van “oortjes”.
x. BB verplichtingen ontvangende ploeg voor aanvang van de wedstrijd; nieuw
Hierbij wordt de “oude” situatie inzake het kiezen van het aanvalsvak, het indelen van de
spelers en nemen van de uitworp opnieuw vastgelegd.
x BB bijzondere verplichtingen zaalkorfbal (zuivere speeltijd en gebruik schotklok)
x BB time-out en wedstrijdduur (wedstrijdduur en duur van de rust)
5. Bestaan er afzonderlijke spelregels voor het G-korfbal?
Antwoord
Er bestaan geen afzonderlijke spelregels voor G-korfbal.
De "gewone" spelregels, alsmede de officiële afwijkingen daarop zijn van toepassing.
Gewone spelregels.
Die zijn te vinden in een spelregelboekje, te verkrijgen via de servicedesk van het KNKV
of via de KNKV-site.
Afwijkingen.
De afwijkingen staan o.a. in het BB Jeugdkorfbal, dat ook op de KNKV-site is te vinden.
Deze afwijkingen staan ook in een handzaam overzicht, de zogenaamde spelbepalingen,
ook te vinden op de KNKV-site. Daar staan ook afwijkingen tav de wedstrijden, die niet
onder "jeugdkorfbal" vallen.
Bij de invoering van de nieuwe spelregels op 1 juli 2007 is vaak de vraag gesteld hoe bij
wedstrijden voor de allerkleinsten moest worden gehandeld. Het antwoord was altijd:
10
lekker laten spelen en slechts, wanneer het echt nodig is, de spelregels formeel
hanteren. Zie de notitie op de KNKV-site: “spelregels éénvakskorfbal”.
Voor het G-korfbal zal dat niet anders zijn. Natuurlijk moet de basis aanwezig zijn en
blijven; daarnaast is er veel ruimte.
Het KNKV kent een landelijke werkgroep G-korfbal. Ongetwijfeld kan iemand van deze
werkgroep meer vertellen over de praktische invulling en toepassing van de spelregels.
6. Waar kan ik de actuele spelregels vinden.
Antwoord
De spelregels zijn opgenomen in de uitgave van 2013. Deze uitgave staat ook op de
KNKV-site.
7.Kan van de spelregels worden afgeweken
Antwoord
Ja, dat kan, maar niet zomaar. Artikel 5 van het RvW legt daarvoor de basis:
a. de uitzonderingen, als vermeld in het RvW, mits zij betrekking hebben op
bepalingen, waarvan afwijking blijken de tekst van de spelregels mogelijk is.
Indien volgens de spelregels afwijking mogelijk is voor bepaalde leeftijdsgroepen,
dan stelt het Bondsbestuur bij of krachtens het RvW vast voor welke klassen of
leeftijdsgroepen de afwijkingen van toepassing zijn;
b. Afwijking van de officiële spelregels is alleen toegestaan indien zij worden
toegepast op verzoek of met de toestemming van de IKF;
c. voor alle wedstrijden in het dameskorfbal stelt het Bondsbestuur spelregels vast.
Dit is ook gebeurd; zie de delen 3a en 3b van de spelregels;
d. het Bondsbestuur kan in richtlijnen nadere bepalingen vaststellen voor
jeugdwedstrijden, die afwijken van de “gewone” bepalingen. Dit is gebeurd; zie
het Bestuursbesluit Jeugdkorfbal.
§ 1.1. Speelgebied
2. § 1.1a Speelveld
1. Veldwedstrijd. Mag een speelveld in de pauze verlegd worden en zo ja, wie beslist?
Antwoord
In de KNKV-reglementen staat dit nergens expliciet vermeld. Wel kan het worden
afgeleid uit artikel 19-7 RvW, waarin staat dat, indien er een nabijgelegen speelveld van
gelijke aard beschikbaar is en door de scheidsrechter geschikt wordt bevonden, de
betrokkenen verenigingen verplicht zijn daarop te spelen. Het is de scheidsrechter, die
beslist. Hij doet er goed aan eerst met de aanvoerders overleg te plegen.
2. Mag een damesveldwedstrijd gespeeld worden op een veld met afmetingen van het
gemengde korfbal?
Antwoord
Neen. Voor het dameskorfbal gelden afwijkende afmetingen (50 x 25; gemengd: 60 x
30). Zie deel 3b van de spelregels.
3. Mag een fusievereniging haar thuiswedstrijden spelen op de velden van de voormalige
twee verenigingen? NB: één veld is van kunstgras, de ander gewoon gras.
Artikel 13-1a RvW bepaalt dat alle ploegen elkaar twee keer ontmoeten, één keer op het
terrein van elk der partijen.
De vraag is dan wat onder “terrein” moet worden verstaan.
In het RvW is daarvan niets te vinden.
11
Artikel 2-1c HR bepaalt dat een vereniging, die zich aanmeldt bij het KNKV onder meer
een opgave moet doen van de ligging van het speelterrein met kleedgelegenheid. Artikel
2-1d bepaalt dat zulks ook geldt bij een fusie tussen meerdere verenigingen.
Lid 2 van artikel 2 HR bepaalt dat het Bondsbestuur beslist over de toelating van
verenigingen en dat dit bestuur aan de toelating voorwaarden kan verbinden.
Bij het aanmelden van de nieuwe fusievereniging moet dus aangegeven zijn wat de
ligging van het speelterrein is. Het is vervolgens logisch dat deze melding de basis is voor
de vraag: “waar wordt gespeeld”. Als het goed is staat deze informatie vervolgens ook in
de Adreslijst. Als dat zo is mag worden aangenomen dat het AB geen gebruik heeft
gemaakt van de mogelijkheid om voorwaarden aan de toelating te verbinden.
En, zelfs als de toelatingsprocedure niet helemaal goed verlopen zou zijn, dan nog staat
de fusievereniging sterk omdat aan de vermelding in de adressenlijst enig rechtsgevolg
mag worden toegekend.
De conclusie is dan ook dat de fusievereniging beide terreinen naar eigen inzicht mag
gebruiken, ook omdat verder in de reglementen niets is te vinden; ook in de
Bestuursbesluiten niet.
Overigens: gesteld dat een vereniging zich niet houdt aan de opgave van de ligging van
het terrein, zoals vroeger een keer is gedaan, en structureel op een ander veld speelt
dan staat daar, voor zover bekend, geen bestuurlijke sanctie op. Wellicht dat de
vereniging via een tuchtzaak zou kunnen worden bestraft.
Het is overigens de vraag of het Bondsbestuur “de ligging van een terrein” als een
belangrijk (beleids)punt hanteert.
Artikel 21 RvW is niet van toepassing; dat heeft als uitgangspunt dat een vereniging één
terrein heeft; dat terrein is niet beschikbaar die dag of gedurende een korte termijn; er is
een procedure om te bevorderen dat op een ander terrein wordt gespeeld.
Als een vereniging één terrein heeft met een aangrenzend terrein dan is er een
procedure om te bevorderen dat op dat aangrenzende terrein wordt gespeeld.
Artikel 21 RvW is dus duidelijk niet bedoeld voor een casus als nu voor ligt.
4. Mag reclame op de speelvloer worden aangebracht?
Antwoord
Ja.
Tot vóór 1 september 2011 was een gedetailleerde regeling met randvoorwaarden van
toepassing. Die randvoorwaarden zijn vervallen. Zie het BB “reclame rond en op het
speelveld en op sportmateriaal”.
5.Mag het speelveld van veldkorfbal overkapt worden?
Antwoord
Voor zover bekend gelden hiervoor geen specifieke bepalingen. Wel wordt er bij
veldkorfbal van oudsher van uitgegaan dat overkapping niet aan de orde is. Maar een
verbod op een overkapping bestaat niet.
Het is dan ook te beredeneren dat overkapping wel mag mits aan de specifieke
kenmerken van spelen in de buitenlucht niet wordt getornd en aan alle spel- en
aanverwante regels met betrekking tot veldkorfbal wordt voldaan (dus bijvoorbeeld geen
beperking van de vrije hoogte, zoals voor zaalwedstrijden geldt en wél voldoen aan de
voorwaarde dat het veld vlak, veerkrachtig, stofvrij en niet glad moet zijn).
Op het moment dat de overkapping op een zaal gaat lijken zou de grens wel eens
kunnen worden overschreden.
6.Is bij kunstgras “zand tussen de polen” mogelijk of is het verplicht?
Antwoord
12
Volgens § 1.1a van deel 2 van de spelregels (veldkorfbal) heeft zand tussen de polen de
voorkeur. Het is niet verplicht. Het KNKV kan het via een Bestuursbesluit verplicht
stellen. Per 1 juli 2013 is een dergelijk besluit niet genomen.
7. Valt onder “kunstgras” bij veldkorfbal ook kunstgras waarin rubber is verwerkt?
Antwoord
Over kunstgras van rubber laten de spelregels zich niet uit. Als je de spelregeltekst
formeel leest en er van uitgaat dat onder kunstgras niet alleen “gewoon kunstgras”,
maar ook “kunstgras van rubber” kan worden verstaan, dan is kunstgras van rubber
toegelaten. Bij een strenge uitleg valt kunstgras van rubber er niet onder en is het dus
verboden.
Het is niet bekend of het KNKV-bestuur hierover een standpunt heeft.
8. Gelden de afmetingen voor alle wedstrijden/klassen?
Antwoord
In beginsel wel.
Uitzonderingen kunnen, volgens de toelichting, worden gemaakt voor:
x jeugdwedstrijden; zie het “Bestuursbesluit jeugdwedstrijden”.
x velden waarvoor dispensatie is verleend door het Bondsbestuur;
De verhouding: 2:1 moet altijd aanwezig zijn.
9. Als een speelveld glad is, kan er dan toch gespeeld worden?
Antwoord
Volgens de toelichting op § 1.1a dient een speelveld o.a. niet glad te zijn.
De scheidsrechter bepaalt of aan deze eis wordt voldaan. Is dat niet het geval, dan kan
hij de thuisspelende vereniging/organisatie, verantwoordelijk voor de zaalwedstrijd,
opdracht geven de gladheid te bestrijden. Geeft dit onvoldoende resultaat dan mag de
scheidsrechter de wedstrijd niet aanvangen (artikel 46-1h RvW). Het RvW kent geen
termijn waarbinnen de vloer aan de eisen moet voldoen.
10. Is het toegestaan om (hoog) boven het veld in de zaal een apparaat te hangen, dat
de stand van de wedstrijd en de nog te spelen tijd aangeeft?
Antwoord
Ja, mits – volgens § 1.1a – er een obstakelvrije hoogte is van bij voorkeur 9 en ten
minste 7 meter.
Het apparaat mag niet tegelijk schotklok zijn. Waar deze moeten staan staat in § 1.7
(achter elke achterlijn één; nabij het midden van de achterlijn en op een hoogte van 0.90
– 1.80 meter.
3. § 1.1b Aangrenzend gebied
1. Mogen voorwerpen binnen de “obstakelvrije ruimte” staan bij veldwedstrijden?
Antwoord
Neen. Volgens de spelregels dient om het speelveld een strook van ten minste 1 meter,
doch bij voorkeur 2 meter “vrij van obstakels” te zijn. Het “Bestuursbesluit afrastering”
bepaalt zelfs dat – als een afrastering verplicht is – deze op ten minste 2 meter moet
staan vanaf de zij- en achterlijnen.
De spelregels zelf geven helaas geen toelichting of voorbeelden voor wat betreft het
begrip “obstakels”.
Bij “obstakels” moet gedacht worden aan: publiek, kinderwagens, buggy’s, rolstoelen,
haspels, voetstukken voor palen, banken voor het publiek (banken voor de coach,
vervangers en andere tot de ploeg behorende personen mogen wel), sporttassen,
flessen, kratten, drinkbekers, reclameborden, attributen voor andere sporten e.d.
Het KNKV wijst er met nadruk op, dat de scheidsrechters dit voorschrift strikt moeten
toepassen, omdat obstakels binnen genoemde ruimte niet zijn toegestaan, dit tot heel
13
gevaarlijke situaties kan leiden en uiteindelijk aansprakelijkheidsproblemen op kan
leveren voor het KNKV en voor zijn vertegenwoordigers.
NB: het bovenstaande geldt natuurlijk ook voor zaalwedstrijden. Alleen: daar zullen
obstakels zich veelal beperken tot sporttassen, flessen, kratten, drinkbekers e.d.
2. Mogen reclameborden vóór de banken worden geplaatst? (een vereniging wil bij
uitwedstrijden mobiele, kleine borden meenemen en deze vóór de eigen bak plaatsen.
Mag dat?
Antwoord
Neen.
Bij zaalwedstrijden moet volgens § 1.1b van de spelregels een obstakelvrije ruimte van
ten minste 1 meter aanwezig zijn. Bij veldwedstrijden is deze eis: ten minste 1 meter
met als voorkeur 2 m. Binnen de obstakelvrije ruimte mogen dus geen obstakels aanwezig zijn. De spelregels geven helaas geen toelichting of voorbeelden voor wat betreft het begrip
"obstakels". Op de KNKV-site staan "veel gestelde vragen antwoorden" de spelregels betreffende;
www.knkv.nl. Zie hierboven, vraag/antwoord 1. Daarin worden als obstakels genoemd:
publiek, kinderwagens, buggy's, rolstoelen, haspels, voetstukken voor palen, banken
voor publiek, sporttassen, flessen, kratten, drinkbekers, reclameborden, attributen voor
andere sporten en dergelijke. Scheidsrechters dienen dit voorschrift strikt toe te passen vanwege de gevaarlijke
situaties, die tijdens het spel kunnen ontstaan en vanwege de aansprakelijkheid. In de
zogenaamde Speerpunten 2007-2008 - punt 7 - zijn de scheidsrechter hierop nog eens
gewezen. Maar zelfs als de scheidsrechter niet optreedt zal - in het kader van aansprakelijkheid -
de "veroorzaker" daarop aangesproken kunnen worden. Het BB “afrastering" bepaalt dat in bepaalde klassen bij veldwedstrijden een afrastering
moet worden aangebracht op ten minste 2 meter van de zij- en achterlijnen rondom het
gehele veld. In combinatie met § 1.1b van de spelregels wordt daarbij de noodzaak om
deze strook grond geheel vrij te houden van obstakels onderschreven en ondersteund. NB: uiteraard zijn de spelersbanken wel toegestaan. Het meenemen en plaatsen van "eigen" reclameborden kan tot problemen leiden met de
thuisspelende vereniging. Het is denkbaar dat een dergelijke actie strijdig is met het
aldaar geldende gemeente - en/of verenigingsbeleid. Tenslotte zij er op gewezen, dat het BB “Reclame rond en op het speelveld en op
spelmateriaal" met de volgende zin begint: "De toepassing van deze richtlijnen mag nooit
in strijd zijn met de officiële spelregels zoals deze door de IKF worden opgesteld".
Tot vóór 1 september 2011 golden gedetailleerde randvoorwaarden. Die zijn vervallen. 3. In welke klassen dient een afrastering te worden aangebracht?
Antwoord
Sinds 17 oktober 2011 dient een afrastering te worden aangebracht bij veldwedstrijden
in de:
X Ereklasse en res. Ereklasse;
X Hoofdklasse en res. Hoofdklasse;
X Overgangsklasse en res. Overgangsklasse;
X 1e klasse en res. 1e klasse;
X 2e klasse;
X hoofdklasse A-jeugd.
Dit alles in het gemengde korfbal.
Bij het dameskorfbal geldt de plicht alleen in de Topklasse.
14
4. § 1.1c Bank
1. Zijn banken voor alle speelklassen en leeftijdsgroepen verplicht?
Antwoord
Ja, zowel zaal als veld.
2.Mag aan elke lange lijn één bank worden geplaatst?
Antwoord
Neen; volgens § 1.1c worden twee banken geplaatst nabij één van de zijlijnen.
3.Wie bepaalt langs welke zijlijn de banken worden geplaatst en welke ploeg welke bank
krijgt toegewezen?
Antwoord
Ingevolge het BB “Banken, coach en vervangende spelers” bepaalt de thuisspelende
vereniging dit.
4. Mogen in plaats van banken ook stoelen of krukjes worden geplaatst?
Antwoord
Neen: § 1.1c spreekt nadrukkelijk over “banken”. In de praktijk wordt daarmee wel eens
de hand gelicht.
5. § 1.2. Afbakening
1. Mag een strafworppunt ook rond zijn?
Antwoord
Ja. Een strafworppunt mag rechthoekig zijn (15 x 5 cm) of rond (cirkelvlak met een
diameter van 8 tot 10 cm).
2. Is het aanbrengen van het strafworpgebied rond de paal verplicht?
Antwoord
Neen.
Het aanbrengen van het strafworpgebied, met daarin aangegeven de “vrijeworpcirkel”,
wordt wel sterk aangeraden, omdat het daardoor voor de spelers en de scheidsrechter
veel eenvoudiger is te bepalen wat de afstand bij een vrije worp vanaf het strafworppunt
tot de voeten van de spelers, is.
3. Mogen bij veldwedstrijden nog hoekvlaggen worden gebruikt?
Antwoord
Neen, die zijn sinds 1 juli 2007 niet meer toegestaan.
4. Voor welke klassen geldt dat een afrastering moet worden gebruikt bij
veldwedstrijden? Is er nog iets gewijzigd?
Antwoord
Jazeker, sinds 17 oktober 2011 is het BB “Afrastering” gewijzigd. Een afrastering is
sindsdien verplicht voor wedstrijden, die worden gespeeld in de:
gemengd
ereklasse, hoofdklasse, overgangsklasse, 1e en 2e klasse, res. ereklasse, res.
hoofdklasse, res. overgangsklasse, res. 1e klasse en hoofdklasse A-jeugd.
dames
topklasse.
Dus: in bijvoorbeeld de standaard 3e of 4e klasse (gemengd) of in de hoofdklasse dames
is het niet meer verplicht. Districten zijn niet meer bevoegd om aanvullende besluiten te
nemen.
15
5. Mag in de zaal een deel van de middenlijn vervangen worden door het logo van de
vereniging/sponsor?
Antwoord
Volgens § 1.2. van de spelregels dient het gehele speelveld met duidelijk zichtbare lijnen
van 3,0 – 5,0 cm afgebakend te zijn, “zoals aangegeven op de tekening”. De tekening
geeft een ononderbroken middenlijn aan. De scheidsrechter mag dit niet accepteren en
mag het alsnog aanbrengen van de complete middenlijn eisen. Gebeurt dit niet dan is de
scheidsrechter verplicht de wedstrijd niet aan te vangen. Hiervan dient melding te
worden gemaakt op het wedstrijdformulier waarna een tuchtzaak volgt.
6. Mogen bij veldwedstrijden strafworppunten fluorescerend geverfd zijn? (Doel:
gemakkelijk terug te vinden).
Antwoord:
Ja. Van toepassing is § 1.2 van de spelregels. In deze § is alleen iets geregeld over de
plaats, waar de strafworppunten moeten worden aangebracht, over de afmeting en over
het voorkomen van letsel. Over de bovenzijde c.q. de kleur van de bovenzijde is niets
bepaald. Dus mag het.
7. De cirkel van de vrije worp loopt vóór de paal langs. Wat doen we op velden waar de
cirkel nog door het hart van de paal loopt?
Antwoord
Er is geen spelregeltekst waarin dit letterlijk staat. Het kan wel worden afgeleid.
Op grond van de gewijzigde spelregel per 1 juli 2010 is de vrijeworpcirkel een cirkel met
een straal van 2.50 m gemeten van de rand van het strafworppunt die het verst van de
paal is. Daarnaast staat het duidelijk in het spelregelboekje (uitgave 1 juli 2013) op de
tekeningen, behorende bij het vrijeworpgebied, de vrijeworpcirkel en het
strafworpgebied.
8. Is het spelen met een strafworppunt verplicht?
Antwoord
Ja. § 1.2 van de spelregels bepaalt dat strafworppunten moeten worden aangebracht in
de lengte-as van het speelveld. De afstand vanaf de paal tot de achterzijde van het SW-
punt bedraagt 2.50 m. Het is niet toegestaan van deze verplichting af te wijken. De plicht
geldt dus voor alle klassen en alle wedstrijden. Er gelden geen bepalingen over de wijze,
waarop het SW-punt wordt aangebracht.
9.Wat is de vrijeworpcirkel?
Antwoord
De vrijeworpcirkel is een cirkel met een straal van 2.50 m gemeten van de rand van het
strafworppunt die het verst van de paal is. Dit is de letterlijke tekst van § 1.2 van de
spelregels. Zie ook de tekening van deze cirkel in het spelregelboekje bij § 1.2.
10. Wat is het vrijeworpgebied?
Antwoord
Het vrijeworpgebied is het gebied, tussen de denkbeeldige lijn door de rand van het
strafworppunt, evenwijdig aan de middenlijn, en de paal. Zie ook de tekening van deze
cirkel in het spelregelboekje bij § 1.2.
11.Wat is het strafworpgebied?
Antwoord
Het strafworpgebied is een gebied tot 2.50 m (in alle richtingen) vanaf het
strafworppunt, de paal en alle punten op de denkbeeldige lijn tussen het strafworppunt
en de paal. Zie ook de tekening van dit gebied in het spelregelboekje bij § 1.2.
6. § 1.3. Palen
16
1. Mag de kunststofkorf op een andere dan de voorgeschreven aluminium paal worden
gebruikt? Is de combinatie: kunststof korven/metalen-stalen palen toegestaan?
Antwoord
Van toepassing is het BB “Kunststofkorf met bijbehorende paal”.
Voor het topkorfbal geldt: neen, dit is niet toegestaan. Alleen de combinatie:
kunststofkorf - voorgeschreven aluminium paal is toegestaan.
Voor het wedstrijdkorfbal geldt: per 1 juli 2008 dient de kunststofkorf, in combinatie met
de aluminium paal, te worden gebruikt.
Voor het breedtekorfbal geldt dat met ingang van 1 juli 2008 de kunststofkorf verplicht
is, maar het gebruik van een aluminium paal niet.
2. Is een vereniging verplicht om reserve palen en reserve korven achter de hand te
houden? En een brancard?
Antwoord
Artikel 37-1b RvW bepaalt dat de ontvangende vereniging er voor zorg draagt dat
aanwezig zijn: twee voor gebruik gereed zijnde palen en korven, alsmede zonodig daarbij
behorende voetsteunen. Over reservemateriaal wordt niet gesproken. Toch is dat wel
vanzelfsprekend, a. omdat het logisch is en b. omdat de tekst niet spreekt over “vóór
aanvang van de wedstrijd”. Dat betekent dat tijdens de wedstrijd dit materiaal ook
aanwezig moet zijn.
Een brancard staat niet in de opsomming van artikel 37 RvW. Dus: niet verplicht.
3. Mag op kunstgras de paal op een voetstuk worden geplaatst in plaats van in de grond?
Antwoord
Het mag wel; de eisen staan vermeld in § 1.3. Deze paragraaf geeft echter wel aan dat
de voorkeur uit gaat naar het plaatsen van palen in het veld. Verder is bepaald dat het
Bondsbestuur een bestuursbesluit kan vaststellen waarin het gebruik van grondpotten
verplicht is. Per 1.7.2013 is een dergelijk besluit nog niet vastgesteld.
4. Mag er een knuffel aan de paal worden aangebracht?
Antwoord
§ 1.3 van de spelregels gaat over de palen.
In deze paragraaf vind je niets over het aanbrengen van een knuffel o.i.d aan de paal.
Enerzijds kan je zeggen: er staat niet dat het niet mag, dus mag het. Anderzijds kan je
zeggen: er is niets geregeld, dus mag het niet.
Het argument van de vraag (herkenbaarheid voor de eigen zeer jeugdige spelers) is heel
origineel en goed doordacht; dat argument is nieuw. Wat- zo nu en dan - wel gebeurt, is
dat een mascotte aan de paal wordt bevestigd. Praktijk is dat de scheidsrechter daar niet
moeilijk over doet, mits de mascotte van een beperkte omvang is en geen invloed op
spelers (een verlichte of knipperende mascotte bijvoorbeeld of een mascotte die "schrik
kan aanjagen") of op het spel (grote uitsteeksels, die van invloed kunnen zijn op de
richting, die de bal volgt na aanraking) kan hebben.
Conclusie is dat het niet bezwaarlijk is om een mascotte/knuffel te gebruiken mits aan
genoemde voorwaarden wordt voldaan. Aangeraden wordt voorafgaande aan de
wedstrijd de scheidsrechter en de leiding van de andere ploeg in te lichten.
5. Mag er reclame worden aangebracht aan de paal of aan de palen?
Antwoord
Ja.
Er gelden sinds 1 september 2011 geen specifieke voorwaarden meer. Die zijn uit het
“Bestuursbesluit reclame rond en op het speelveld en op spelmateriaal” geschrapt. Voor
korven is bepaald dat zij beide het zelfde moeten zijn. Die verplichting geldt niet voor
palen.
6. Mag op één paal reclame staan en op de ander niet?
17
Antwoord
Ja.
Alleen voor de korven geldt dat zij beide hetzelfde moeten zijn.
7. Een paal, die zoals gebruikelijk, in de vloer staat, raakt tijdens de wedstrijd kapot en
moet worden vervangen. Er is wel een reservepaal, maar die past niet in de vloer en
dient met een plaat op de vloer te worden geplaatst. Mag dat?
Antwoord
Noch in de spelregel (§ 1.3) noch in het Handboek Scheidsrechters is een
bepaling/informatie te vinden die aangeeft dat de palen identiek moeten zijn (zoals dat
voor de korven, § 1.4, wel is aangegeven) en in de vloer/grond moeten staan. Wel
suggereert de tekst dat de voorkeur uit gaat naar het plaatsen van palen in de
vloer/grond.
Overigens is, als je de tekst van § 1.3 verder goed leest, het wel de bedoeling dat de
palen identiek zijn. Echter, als een paal breekt en de vervangende paal niet in de grond
kan worden gezet maar in het bekende voetstuk, dan is dat toegestaan. Uitganspunt:
liever spelen met twee verschillende palen dan niet spelen of de wedstrijd staken.
NB: deze lezing geldt voor alle klassen.
Tenslotte wordt gewezen op Vraag en Antwoord van de “meest gestelde vragen en
antwoorden”, punt 6, vragen/antwoorden 2 (de plicht voor “de verantwoordelijke
instantie” om zorg te dragen voor twee voor gebruik gereed zijnde palen en korven,
alsmede zo nodig daarbij behorende voetsteunen; artikel 37-4 RvW).
Conclusie:
x twee verschillende palen mag; de voorkeur gaat uit naar plaatsen van palen in de
grond; het is niet afdwingbaar.
x voor zover bekend geldt die bepaling voor alle klassen.
8.In de spelregels staat dat, indien bevestiging van de paal in het speelveld (veldkorfbal)
niet mogelijk is, er een plaat mag worden gebruikt. Mag dit ook bij kunstgras?
Antwoord
Dat is mogelijk. Alleen: het KNKV-bestuur is van mening, dat zogenaamde “potten”
verplicht moeten worden gebruikt. In de spelregel is sinds 1 juli 2013 nu bepaald dat die
verplichting via een Bestuursbesluit kan worden opgelegd. Per die datum is zo’n
bestuursbesluit niet vastgesteld.
9. Mogen de palen ten opzichte van elkaar afwijkend van kleur zijn?
Antwoord
Ja. Alleen de korven dienen hetzelfde te zijn.
Palen, geschilderd in delen van de clubkleuren zijn toegestaan.
10. Als een paal tijdens een wedstrijd breekt, kan de scheidsrechter dan een
vervangende paal eisen, of dient hij dan de wedstrijd te staken?
Antwoord
Artikel 37 HR bepaalt dat bij een zaalwedstrijd de instantie, die verantwoordelijk is voor
het goede verloop in de zaal (bij een veldwedstrijd: de thuisspelende vereniging) zorgt
voor twee palen. Over reservemateriaal wordt niet gesproken. De scheidsrechter kan het
vervangen van de paal niet afdwingen. Is er geen reservepaal of wil men deze niet
“leveren”, dan rest de scheidsrechter niets anders dan de wedstrijd te staken.
11. Mogen – bij het gebruik van een schotklok – palen worden gebruikt met daarop
aangebracht (LED-)lampen, waarvan er steeds meer gaan branden naarmate de
schotkloktijd vordert (een soort “hulpmiddel”)?
Antwoord
De IKF is bezig dit te onderzoeken.
18
Het KNKV heeft, vooruitlopende op het resultaat, dit gebruik al formeel mogelijk
gemaakt. Het staat in artikel 3c van het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen
zaalkorfbal”. In de praktijk wordt er nog gene gebruik van gemaakt. Naarmate de
schotklok naar beneden loopt (van 25 naar 0 seconden) loopt het aantal brandende
lampjes op ( van 15 groene lampen tot 5 gele en 5 rode).
7. § 1.4 Korven
1. Mag reclame op de korf worden aangebracht en zoja, wat zijn dan de voorwaarden?
Antwoord
Sinds 1 juli 2010 bepaalt § 1.4 dat een wedstrijdreglement reclame op korven kan
toestaan. Dergelijke reclame dient in overeenstemming te zijn met de IKF Korf
Regulations.
Het BB “Reclame rond en op het speelveld en op spelmateriaal” kende tot 1 september
2011 twee mogelijkheden: a. een reclame-uiting in tekstvorm en b. een reclame-uiting in
de vorm van een logo. Sinds de wijziging van dit besluit is dit per 1 september 2011
vervallen. Er zijn nu dus meer mogelijkheden denkbaar. Verder is het “Bestuursbesluit
kunststofkorf met bijbehorende paal” van toepassing: reclame-uitingen mogen aan de
buitenzijde van de korf worden geschilderd of zodanig aangebracht dat de verticale
dimensie van de korf onveranderd blijft en de dikte van de korf niet meer dan 5 mm
toeneemt. Het gebruik van popnagels of het op een andere wijze bevestigen van
reclamebordjes is niet toegestaan.
De grootte van een reclame-uiting mag ten hoogste 2/3 van de omtrek van de korf
bedragen, gemeten vanaf de paal.
Korven dienen, met of zonder reclame, identiek te zijn (§ 1.4).
2. Mag de ene korf wel en de andere geen reclame bevatten?
Antwoord
Dat mag niet. Volgens § 1.4 van de spelregels dienen de korven “beide hetzelfde te zijn”
en overigens een sterk gele kleur hebben. Dat “hetzelfde zijn” geldt voor de kleur maar
ook voor de reclame-uitingen. Eén korf met een sponsornaam en één korf met het logo
van de sponsor mag dus ook niet.
3. Mag de kleur van de kunststofkorf anders zijn dan geel?
Antwoord
§ 1.4 bepaalt sinds 1 juli 2010 dat de korven beide een sterke gele kleur moeten hebben.
Als deze kleur niet voldoende contrasteert met de achtergrond, kan het
wedstrijdreglement een andere kleur voorschrijven. Per 1 juli 2010 is er geen
wedstrijdreglement vastgesteld. Dat betekent dat alleen een sterke gele kleur is
toegestaan. Vóór 1 juli 2010 was het toegestaan om een andere kleur korf te hebben.
Dat mag nu dus niet meer. Helaas is verzuimd voor de desbetreffende verenigingen een
overgangstermijn in het leven te roepen.
De korf dient één kleur te hebben. Meer dan één kleur op een korf is niet toegestaan.
Overigens dient een kunststofkorf altijd voorzien te zijn van een IKF-goedkeuring (“IKF-
approved”).
4. Wat zijn de voorwaarden, die gelden voor reclame op de korf?
Antwoord
§ 1.4 Korven: korven moeten hetzelfde zijn en een sterke gele kleur hebben. Tot vóór 1
september 2011 golden zéér gedetailleerde voorschriften over de kleur, de maximale
hoogte en de breedte. Die zijn alle vervallen. Wel gelden nog voorschriften voor de wijze
van aanbrengen van reclames op de korf. Zie het “Bestuursbesluit kunststofkorf met
bijbehorende paal”, artikel 5: het aanzicht van de korf mag niet wijzigen; de reclame-
uiting mag worden geschilderd of zodanig worden aangebracht dat de verticale dimensie
van de korf onveranderd blijft en de dikte van de korf met niet meer dan 5 mm
toeneemt. Het gebruik van popnagels of het op een andere wijze bevestigen van
reclamebordjes is niet toegestaan.
19
5. Zijn rotankorven nog toegestaan?
Antwoord
§ 1.4 van bepaalt sinds 1 juli 2010 dat de korven gemaakt moeten zijn van door de IKF
goedgekeurd synthetisch materiaal.
In de toelichting staat dat als goedgekeurde kunststof korven niet beschikbaar zijn een
wedstrijdreglement rotan korven kan voorschrijven of toestaan. Een dergelijk
wedstrijdreglement is niet vastgesteld. Dat betekent dat rotan korven niet zijn
toegestaan. Als er geen goedgekeurde synthetische korven beschikbaar zijn kan de
wedstrijd niet gespeeld worden.
6. Als een korf tijdens een wedstrijd niet meer bruikbaar is, kan de scheidsrechter dan
een vervangende korf eisen, of dient hij dan de wedstrijd te staken?
Antwoord
Artikel 37 HR bepaalt dat bij een zaalwedstrijd de instantie, die verantwoordelijk is voor
het goede verloop in de zaal (bij een veldwedstrijd: de thuisspelende vereniging) zorgt
voor twee korven. Over reservemateriaal wordt niet gesproken. De scheidsrechter kan
het vervangen van de korf niet afdwingen. Is er geen reservekorf of wil men deze niet
“leveren”, dan rest de scheidsrechter niets anders dan de wedstrijd te staken.
7. Mag de thuisspelende vereniging bij een veldwedstrijd in de rust de korven vervangen
door andere?
Antwoord
Neen, althans, niet zonder toestemming van de scheidsrechter, immers, de
scheidsrechter heeft ingevolge § 2.3a het materiaal goedgekeurd. De scheidsrechter
moet het zonder zijn toestemming vervangen van de korven dus niet dulden. Hij kan óf
herstel van de oude situatie verlangen of (maar dat hangt van de argumenten tot het
vervangen van de korven af) goedkeuring geven aan de nieuwe korven.
Indien pas in de loop van de tweede helft blijkt dat de korven zijn vervangen wordt het
wat moeilijker, immers, er is al met de nieuwe korven gespeeld. De spelregel voorziet
hier niet in. Het ligt voor de hand dat de scheidsrechter in overleg met beide aanvoerders
nagaat of de nieuwe korven alsnog kunnen worden goedgekeurd. Is dat niet het geval,
dan moet in zelfde overleg worden bezien of alsnog met de oude korven kan worden
verder gegaan. Bij verschil van mening beslist de scheidsrechter. Het niet melden van
het vervangen van de korven kan de aanvoerder van de thuisspelende ploeg op een
formele waarschuwing (gele kaart) komen te staan.
8. Is het mogelijk verlichting aan te brengen op de korf, zodanig dat zij gaat branden als
de bal volledig door de korf is gevallen (doelpunt)?
Antwoord
formele situatie
De spelregels worden vastgesteld door de IKF.
Deze worden door het KNKV overgenomen en uit het Engels vertaald.
Dat zijn de Nederlandse spelregels; zie de laatste uitgave “Spelregels korfbal 2013”;
deze spelregels zijn op 1 juli 2013 in werking getreden.
In artikel 37-2 van het Reglement van Wedstrijden staat dat (onder andere) een korf
dient te voldoen aan de eisen van de officiële spelregels.
§ 1.3 van de spelregels, die over de korven gaat bepaalt, waaraan de korven dienen te
voldoen. Het “verlichten van de korfbalmand” wordt daarin niet genoemd.
In het “Bestuursbesluit kunststof korf met bijbehorende paal” zijn de eisen verder
uitgewerkt. Ook in dit besluit is niets te vinden over het verlichten van de mand. Echter:
wel staat er dat een korf dient te voldoen aan de IKF-regulations en dat als bewijs
daarvan op een korf het stempel “IKF-approved” dient te staan. Zonder zo’n stempel
mag de korf niet in een wedstrijd worden gebruikt.
§ 1.3 van de spelregels kan op twee manieren worden uitgelegd:
20
a. er is niets geregeld, dus het mag, omdat hetgeen er geregeld is een limitatieve
opsomming is.
b. er is niets geregeld, dus het mag niet, want anders was het wel in de spelregels
opgenomen.
Eigenlijk zijn deze interpretaties niet van belang, omdat alleen een door de IKF
goedgekeurde en van een stempel voorziene korf in een wedstrijd mag worden gebruikt.
En de IKF-regels geven niet aan dat een korf wordt verlicht als de bal volledig door de
korf is gevallen.
ontwikkelingen in de praktijk
Ontwikkelingen op het gebied van de spelregels en hun functionele toepassing worden
door de IKF nauwgezet gevolgd.
Voorbeeld: al enkele jaren worden ten behoeve van wedstrijden, waar de schotklok wordt
gebruikt, zogenaamde “verlichte palen” nader onderzocht. Naarmate de schotklok verder
loopt van 25 naar 0 seconden wordt het aantal verlichte lampen op de paal groter; wordt
de termijn van 25 seconden overschreden dan branden alle lampen. Het kan zijn, dat de
IKF na het lopende onderzoek tot de conclusie komt dat het wenselijk is deze “verlichte
palen” verplicht te stellen. Daarbij spelen natuurlijk ook de kosten, die de invoering met
zich meebrengen, een rol. In dat geval zal de IKF de spelregels aanpassen en zullen de
aangesloten bonden deze nader uitwerken. Anders gezegd: ontwikkelingen, die leiden tot
een behoefte om ze om te zetten in daden, lopen uitsluitend via de IKF. Overigens heeft
het KNKV het gebruik van dergelijke palen formeel al mogelijk gemaakt; dat staat in
artikel 3c van het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal”.
Het is niet uitgesloten, dat het verlichten van de korfbalmand op het moment dat een bal
volledig door de korf is gevallen ook door de IKF op wenselijkheid en haalbaarheid – ook
de financiële - wordt onderzocht. Het Bondsbestuur van het KNKV zou dat dan bij de IKF
moeten aankaarten als het daar, zeker als het gaat om een functionele toevoeging, iets
in ziet.
conclusie
Zonder aangepaste regelgeving is het niet mogelijk om een verlichte korfbalmand in
wedstrijden te gebruiken, ongeacht de mogelijke aanwezigheid van één of meer formele
aanknopingspunten.
8. § 1.5 Bal
1. Mag bij een veldwedstrijd nog steeds een éénkleurige bal worden gebruikt?
Antwoord
Neen. Voor zowel de zaal als het veld geldt sinds 1 juli 2011: ten minste een
tweekleurige bal.
2. Is een bal met een streep of met strepen toegestaan?
Antwoord
Neen. De toelichting op § 1.5 van de spelregels geeft aan dat onder een “tweekleurige
buitenbal” wordt verstaan een bal, waarop een patroon is aangebracht in een van de
grondkleur van de buitenbal afwijkende kleur. Dit patroon moet zodanig symmetrisch zijn
aangebracht, dat bij een draaiende beweging van de bal het visuele effect van de ronde
vorm niet verloren gaat; ballen, die bestaan uit gekleurde strepen, zijn echter niet
toegestaan; deze ballen veroorzaken bij draaien een zodanig effect dat de bal niet meer
rond lijkt.
Het gaat dus om een symmetrisch patroon op de bal. Strepen voldoen niet aan die eis.
Maar opgelet: het oordeel hierover ligt niet bij de scheidsrechter, maar bij de instantie,
die de bal moet keuren: de IKF. Is dat het geval, dan dient er op de bal “IKF-approved”
te staan. Met een door de IKF goedgekeurde bal (met het stempel “IKF-approved”
21
daarop dient altijd te worden gespeeld, ook als de scheidsrechter zou menen dat niet aan
één of meer eisen wordt voldaan.
Staat het stempel er niet op, dan mag er niet mee worden gespeeld (ook als de
scheidsrechter zou menen dat aan de eisen wordt voldaan).
Per 1 juli 2011 is de spelregel ten aanzien van de bal gewijzigd: de bal moet nu “ten
minste tweekleurig” zijn. Bovengenoemde toelichting daarop is daarmee (nog) in strijd.
Overigens gelden bovenstaande voorwaarden voor het aan te brengen patroon dan ook.
3. Is het toegestaan met een oranje/rode bal te spelen?
Antwoord
Ja.
Op grond van § 1.5 van de spelregels is de bal ten minste tweekleurig. Verder moet er
een patroon op zijn aangebracht. Zie hierboven vraag/antwoord 2.
4. Als je de bal op het speelveld laat vallen van een hoogte van 1.80 m, gemeten vanaf
de onderkant van de bal, behoort de te stuiten tot en hoogte van ten minste 1.10 en ten
hoogste 1.30 m, gemeten vanaf de bovenkant van de bal.
Als je het probeert op grasveld zal geen enkele bal aan de eis voldoen. Hoe is het
geregeld?
Antwoord
In § 1.5 van de spelregels staan de eisen. Deze spelregel geldt voor de zaal en dus voor
de zaalvloer. In de spelregels voor veldkorfbal wordt verwezen naar die voor zaalkorfbal.
Dat betekent dat de proef op een zaalvloer of op een vergelijkbare ondergrond moet
worden gedaan. Dus niet op het (kunst)gras (en bij beachkorfbal niet op het zand).
5. Mag een scheidsrechter een KL-bal weigeren?
Antwoord
Een scheidsrechter mag alleen een bal weigeren waarop het stempel “IKF-approved”
ontbreekt. Aannemende dat een dergelijk stempel op een KL-bal is vermeld mag een
scheidsrechter zo’n bal niet weigeren.
6.Wie bepaalt met welke bal er wordt gespeeld?
Antwoord
Volgens artikel 37-1 RvW zorgt bij een veldwedstrijd de ontvangen vereniging voor o.a.
de bal. Volgens het tweede lid van dit artikel moet een bal voldoen aan de in de officiële
spelregels gestelde eisen.
In de spelregels (§1.5) staan de regels met betrekking tot de bal. Een bal dient IKF-
goedgekeurd te zijn.
Volgens § 2.3a keurt de scheidsrechter de zaal, het veld, het speelveld en het materiaal.
Dus ook de bal. Als er een stempel “IKF-approved” op staat is dat voldoende. Zie ook de
vragen en antwoorden hierboven onder nrs. 2 en 5.
Dus: de ontvangende vereniging zorgt voor een bal en de scheidsrechter keurt de bal en
bepaalt of met die bal wordt gespeeld. Kan er niet mee worden gespeeld dan dient de
thuisvereniging voor een andere, goedgekeurde bal te zorgen.
7. Mag een bal reclame bevatten?
Antwoord
De spelregel bepaalt er niets over.
Het BB “reclame rond en op het speelveld en op spelmateriaal” bepaalt in artikel 3
expliciet dat reclame-uitingen op de kunststof-korf, de speelvloer en de paal zijn
toegestaan. A contrario redenerend is de conclusie dat reclame op de bal niet is
toegestaan. In de praktijk wordt er soepel mee omgegaan.
8. Mag de bal geheel oranje zijn?
Antwoord
Neen. Eén kleur is in strijd met de spelregel, die spreekt over “ten minste twee kleuren”.
Elke combinatie van kleuren is toegestaan.
22
9. Tijdens een schotpoging raakt de bal lek. De bal gaat niettemin door de korf.
Doelpunt?
Antwoord
Het is wel een doelpunt, maar geen geldig doelpunt: § 1.5 spreekt over “een bal”, en dat
is een bal die aan de eisen voldoet (één van de eisen is een bal die niet lek is).
9. Mag met een bal, die geheel van plastic is, gespeeld worden?
Antwoord
Neen. De tekst van de toelichting spreekt over “de buitenkant van de bal bestaat uit ….
Dat suggereert dat er ook een binnenkant moet zijn, Dat is bij een plastic bal niet het
geval. Een dergelijke bal zal ook geen IKF-stempel dragen. Zonder zo’n stempel mag de
bal niet worden gebruikt.
9. § 1.6 Uitrusting van spelers en officials
1. Waar staat dat het de scheidsrechter en de assistent-scheidsrechter verboden is
voorwerpen te dragen die tijdens het spel letsel kunnen veroorzaken?
Antwoord
Het staat niet expliciet in deze spelregel (“het is de spelers verboden voorwerpen te
dragen die tijdens het spel letsel kunnen veroorzaken”), maar omdat de tekst valt onder
het kopje “spelers en officials” gelden de bepalingen ook voor de (assistent-
)scheidsrechter. Dat is ook logisch, want zij zijn onderdeel van het spel. Heel formeel
mogen ze zelfs geen polshorloges dragen, maar in de Aandachtspunten 2007-2008 staat
terecht dat daarvoor een uitzondering dient te worden gemaakt: ze moeten hun taak nu
eenmaal optimaal kunnen uitvoeren.
2. Zijn aan het dragen van een kniebrace beperkingen verbonden?
Antwoord
Vanuit de spelregels is het volgende van belang: § 1.6 Van de spelregels bepaalt, dat het spelers verboden is voorwerpen te dragen die
tijdens het spel letsel kunnen veroorzaken.
Indien er aan een kniebrace "uitsteeksels" of zoiets zitten, die tijdens het spel gevaar op
kunnen leveren, is het niet toegestaan daar mee te spelen. Dan zijn er twee
mogelijkheden: de uitsteeksels wegwerken of afplakken, zodanig dat er van gevaar geen
sprake meer is, of niet spelen.
Het is de scheidsrechter, die bepaalt of de brace al dan niet gevaar op kan leveren.
Het is verstandig dat de betrokken speler steeds zelf vóór de wedstrijd contact opneemt
met de scheidsrechter, ook om te voorkomen dat er tijdens de wedstrijd "gedoe"
ontstaat.
Uit het bovenstaande blijkt dat er - vanuit de spelregels bezien - geen voorschriften zijn
ten aanzien van het gebruik van materiaal voor de brace.
Een kniebrace met uitstekende metalen onderdelen is verboden. Dergelijke braces ziet
men de laatste tijd steeds vaker. De scheidsrechter wordt aangeraden er op toe te zien
dat de brace op een zodanige manier met een bandage (of iets dergelijks) is omgeven,
dat anderen geen hinder kunnen ondervinden van de uitstekende delen.
3. Voor rugnummers en spelersnamen: zie nr. 76
4. Ploeg A draagt sportkleding in de kleur rood en ploeg B draagt sportkleding in de kleur
geel. Daarmee wordt voldaan aan de eis dat de sportkleding van beide ploegen zich
voldoende onderscheidt van elkaar. De scheidsrechter is echter kleurenblind en ziet dat
23
verschil niet. Hij eist dat de bezoekende vereniging in hesjes gaat spelen. Kan de
scheidsrechter dit eisen?
Antwoord
Van toepassing is § 1.6 van de spelregels: "uitrusting van spelers en officials". Volgens deze spelregel dienen de spelers van iedere ploeg gekleed te zijn in uniforme
sportkleding, die voldoende te onderscheiden is van die van de andere ploeg. De uniformiteit geldt overigens alleen voor het shirt en de broek/rok. Het komt voor dat twee clubs, die tegen elkaar moeten spelen, gelijke of nagenoeg
gelijke sportkleding aan hebben. De bezoekende vereniging is dan verplicht haar kleding
in voldoende mate te wijzigen (artikel 38-3 RvW). Dit artikel bepaalt verder dat de
scheidsrechter - bij verschil van mening - beslist. Op grond van de spelregels dient de scheidsrechter een groot aantal beslissingen te
nemen. Daarbij wordt er - stilzwijgend - van uit gegaan dat de scheidsrechter geen
fysieke of psychische problemen en/of handicaps heeft met waarnemen, in welke zin dan
ook. In het onderhavige geval mag van de scheidsrechter worden verwacht dat hij een
beslissing neemt op basis van "niet kleurenblind" zijn. Valt die beslissing verkeerd uit
voor de uitspelende ploeg, dan heeft die ploeg een probleem. In het uiterste geval kan
de scheidsrechter beslissen de wedstrijd niet aan te vangen. In het onderhavige geval heeft de scheidsrechter de handicap van kleurenblind zijn. Hij
zou zelfs kunnen beslissen dat twee tenues nagenoeg gelijk zijn aan elkaar terwijl dat
normaliter bepaald niet het geval is. Voor zo'n situatie is de (spel)regel niet geschreven.
Niettemin is er het probleem dat hij beide tenues als gelijk ervaart en dat hij wel is
aangewezen om de wedstrijd te leiden. Het volgende lijkt dan logisch: x. de scheidsrechter oriënteert zich geruime tijd tevoren (dat heeft hij kennelijk niet
gedaan) op de kleur van tenues en zijn letterlijke kijk daarop; x als hij meent dat de tenues min of meer gelijk zijn, dan belt hij de uitspelende
vereniging tijdig met het verzoek andere kleding mee te nemen of met het aanbod
eventueel zelf voldoende hesjes mee te nemen. Indien met dit laatste wordt ingestemd,
is men uiteraard verplicht deze ook te dragen. x dus: alles proberen op basis van uitleg en vrijwilligheid zo goed mogelijk te regelen. Nu de concrete vraag: indien in het "normale waarneemverkeer" beide tenues voldoende
van elkaar zijn te onderscheiden kan de scheidsrechter - omdat hij een handicap heeft -
niets eisen en kan hij niet dreigen met het niet aanvangen van de wedstrijd. Anderzijds:
als de wedstrijd dus gewoon door gaat en de scheidsrechter neemt door zijn handicap
steeds verkeerd waar, waardoor hij onjuiste beslissingen neemt, dan is er een groot
praktisch probleem. Het aantrekken van hesjes is dan toch een oplossing Overigens: als een wedstrijd niet aanvangt om deze reden wordt het een tuchtzaak. De
Tuchtcommissie maakt dan uit of er iemand schuldig is aan het niet kunnen aanvangen
van de wedstrijd.
5. Mag er gespeeld worden met schoenen met stalen noppen?
Antwoord
Volgens § 1.6 van de spelregels is het de spelers verboden voorwerpen te dragen die
tijdens het spel letsel kunnen veroorzaken. § 2.3a bepaalt dat de scheidsrechter er op
toe ziet dat er geen gevaarlijke uitrusting door de spelers wordt gedragen. Voorbeelden
worden niet genoemd; stalen noppen dus ook niet.
Vroeger stonden er wel voorbeelden in de toelichting op de spelregel: “schoenen met
versterkte neuzen of zware hakken, met metalen doppen of zoolbeslag, spikes of niet
goed verzongen spijkers”. In 1983 zijn deze voorbeelden verdwenen en is gekozen voor
een algemene tekst. De scheidsrechter dient er dus goed op te letten dat – in dit geval –
de schoenen geen letsel kunnen opleveren. Alles, wat gevaarlijk is, moet de
scheidsrechter weigeren. Stalen noppen moeten nog steeds als gevaarlijk worden
aangemerkt. Het eindoordeel ligt bij de scheidsrechter.
24
6. Moet de sportkleding van een vereniging voor alle ploegen hetzelfde zijn? (het komt
voor dat het eerste in geel speelt en de overige ploegen in geel-zwart.
Antwoord
Bepalend is welke sportkleding (voorheen: clubkostuum) officieel door het Bondsbestuur
is goedgekeurd.
In de KNKV-reglementen wordt gesproken over “clubkostuum”, in enkelvoud dus. Dat
impliceert dat een vereniging er geen verschillende soorten “vaste” sportkleding op na
kan en mag houden. In incidentele gevallen mag en moet de sportkleding anders zijn,
namelijk indien de sportkleding onvoldoende afwijkt van die van de thuisspelende
vereniging. In de praktijk heeft de handhaving van deze bepaling niet de hoogste
prioriteit.
7. Mogen dames op de voorzijde van het shirt reclame A dragen en op de achterzijde
reclame B, en de heren op de voorzijde B en op de achterzijde A? Aanleiding van de
vraag: een vereniging een heeft twee gelijkwaardige sponsors en wil die
gelijkwaardigheid zo correct mogelijk tot uiting brengen.
Antwoord
Artikel 3 van het BB “Reclame op wedstrijdkleding” bepaalt dat alle spelers dezelfde
reclame-uitingen dienen te dragen. Dezelfde reclame dient op een shirt te zijn
aangebracht. De vraag is of alle shirts identiek moeten zijn. De Reglementscommissie is
van mening dat genoemd artikel ruim mag worden geïnterpreteerd: als de reclame van
de beide sponsors maar op de shirts staat is de plaats waarop dat gebeurt secundair.
Voorwaarde is wel dat niet naar willekeur reclames aan de voor- en achterzijde worden
aangebracht. Het voorstel, zoals in de vraag verwerkt, is acceptabel.
Helaas is deze verruiming ten opzichte van het bepaalde in artikel 3 voornoemd niet in
de wijziging van het bestuursbesluit dd 1 september 2011 verwerkt.
8. Mag een scheidsrechter op zijn shirt en/of broek reclame hebben?
Antwoord
Neen. Dat staat in artikel 2-7a van het Sponsoringreglement bepaalt dat het de
scheidsrechter en de assistent-scheidsrechter verboden is reclame-uitingen op hun
wedstrijdkleding te dragen. Het gaat dus om het shirt en de broek/rok, die tijdens de
wedstrijd worden gedragen. Op en trainingspak, inloopshirt of uitloopbroek, die vóór of
na de wedstrijd worden gedragen mag dus wel reclame staan.
9. Mag een speler een pet dragen?
Antwoord
Ja, dat mag. Alleen aan de sportkleding mogen eisen gesteld. Dat zijn: shirt en
rok/broek.
Verder bepaalt § 1.6 dat het spelers verboden is voorwerpen te dragen, die tijdens het
spel letsel kunnen veroorzaken. In de toelichting worden voorbeelden genoemd als:
brillen zonder montuur, armbanden, polshorloges, gevaarlijke ringen.
10. Waar zijn de regels over reclame op wedstrijdkleding te vinden?
Antwoord
In het BB “Reclame op wedstrijdkleding”. Dit besluit is per 1 september 2011 ingrijpend
gewijzigd. Tot die datum was gedetailleerd geregeld wat wel/niet mocht. Al die
bepalingen zijn vervallen. Er is dus een grote mate van vrijheid ten aanzien van het
aanbrengen van reclame op wedstrijdkleding (shirt, rok/broek). Nog steeds geldt dat alle
spelers dezelfde reclame-uiting moetend dragen. Zie overigens vraag/antwoord 9, waarin
enige ruimte wordt geboden om daarvan af te wijken.
11. Mag één dame een broek dragen terwijl de anderen een rok dragen?
Antwoord
Volgens § 1.6 van de spelregels dienen de spelers van iedere ploeg gekleed te zijn in
uniforme sportkleding. Wat daaronder moet worden verstaan is niet geregeld. Praktijk is
25
om te verwijzen naar de informatie, die hierover in het adressenboek van het KNKV
staat: wat voor shirt en wat voor rok/broek. Daarbij wordt de suggestie gewekt dat
dames in een rok en heren in een broek spelen. Er zijn echter verenigingen, waarbij de
dames ook in een rok spelen. Dat is toegestaan. De regels geven geen antwoord op de
beschreven situatie. Uit ene oogpunt van propaganda is uniformiteit en vereiste, maar
niet afdwingbaar. Het is dus formeel niet mogelijk om tegen de betrokken dame op te
treden door te verlangen dat zij een rok aantrekt c.q. door te verbieden om mee te
spelen.
12. Mag een scheidsrechter sportschoeisel, dat naar zijn mening niet geschikt, weigeren?
Antwoord
Ja. Sinds 1 juli 2013 bepaalt § 1.6 dat een speler “geschikt sportschoeisel” moet dragen.
De spelregel kent geen toelichting op de vraag wat daaronder moet worden verstaan.
Aangenomen mag worden dat het gaat om schoeisel, dat de veiligheid van de betrokkene
en de andere spelers in gevaar kan brengen.
In sommige zalen verbiedt de eigenaar schoeisel met zwarte zolen. De scheidsrechter
dient dit verbod te respecteren. Genoemde tekst is daar dan de basis voor.
Overigens geldt de eis ook voor de scheidsrechter en diens assistent.
13. Voor welke kledingstukken geldt dat ze bij het dragen gelijk moeten zijn?
Antwoord
Dat geldt alleen voor de sportkleding. Dus: shirt, rok of broek, zoals aangegeven in de
adreslijst. Dus niet voor – bijvoorbeeld: een pet, een zonnebril ( in het midden latend of
dit een kledingstuk is), kousen, sokken, een zweetband en ( de kleur van de ) schoenen.
14. Het komt vóór dat een scheidsrechter eist dat speler hun shirt in rok of broek
stoppen. Kan hij dat afdwingen?
Antwoord
Neen, dat kan hij niet. Hij heeft, zoals dat heet, geen rechtsgrond. In de KNKV-
reglementen is hierover niets geregeld. Hij kan er dus niet tegen optreden.
15. Kan als gevolg van weersomstandigheden van shirt worden gewisseld?
Antwoord
Normaliter wordt de gehele wedstrijd in hetzelfde shirt gespeeld.
Het mag, maar – volgens artikel 38-4 RvW – alleen in de rust. De scheidsrechter moet er
op toezien dat ook deze kleding in voldoende mate afwijkt van die van de andere ploeg.
Het komt wel voor dat een speler een doorweekt shirt tijdens de wedstrijd wisselt voor
een droog shirt. Alhoewel dat eigenlijk in de rust moet gebeuren is dit niet echt
bezwaarlijk.
16. Als 21, maar nu gaat het om de volledige wedstrijdkleding, dus ook de broek/rok.
Antwoord
Als 21.
17. Volgens artikel 38-4 RvW dient met het wisselen van sportkleding worden gewacht
tot de rust. Wat te doen als het shirt of de broek/rok van een speler kapot is gegaan?
Antwoord
Dit is nergens geregeld.
Het spelen in de voorgeschreven sportkleding verondersteld dat het gaat om
kledingstukken, die niet kapot zijn.
Het is logisch dat de scheidsrechter niet wacht tot de rust om gelegenheid te geven van
sportkleding te wisselen. Er is niets op tegen om het tijdens de wedstrijd toe te laten –
bijvoorbeeld als de bal in het andere vak is – of tijdens een onderbreking van het spel.
Zo nodig telt de scheidsrechter in het laatste geval tijd bij.
18. Is de scheidsrechter verplicht toe te zien op het dragen van uniforme sportkleding en
zo ja, wanneer?
26
Antwoord
In § 1.6 is hierover niets geregeld.
Echter, § 2.3a verplicht de scheidsrechter de zaal, het speelveld en het materiaal te
keuren. De toelichting zegt dat dit vóór de wedstrijd moet gebeuren. Alhoewel
“sportkleding” formeel niet tot het begrip “materiaal” behoort ( wat dat is staat
beschreven in de genoemde toelichting) mag toch worden aangenomen dat sportkleding
er wel toe gerekend moet worden, temeer omdat de uitrusting van speler – hoewel
evenmin tot “materiaal” behorend – expliciet wordt genoemd.
19. Mag een speler een “hanenkam” dragen?
Antwoord
Ja. Een hanenkam behoort niet tot de sportkleding.
Voorwaarde is dat de hanenkam geen gevaar oplevert.
20. Als in een zaal de eigenaar niet toestaat dat met zwarte schoenzolen of zolen met
noppen wordt gespeeld, wie moet daar dan op toezien?
Antwoord
Het is primair de verantwoordelijkheid van de wedstrijdcommissaris (zaalcommissaris).
Hij dient de scheidsrechter hiervan op de hoogte te stellen. De “eigenaar” mag dit
natuurlijk ook zelf, bijvoorbeeld via de zaalbeheerder, doen.
Als de speler toch gaat speler dient de scheidsrechter, mits op de hoogte gesteld, op te
treden; hij kan hem het meespelen ontzeggen. Grondslag is dan de toelichting op § 1.6:
de eis dat een speler geschikt sportschoeisel draagt.
21.In § 1.6 wordt gesproken over “officials”. Wat zijn dit?
Antwoord
Zie nr. 86, vraag en antwoord 1.
9a. § 1.7 Schotklok
1.In welke wedstrijden wordt een schotklokapparaat gebruikt?
Antwoord
Volgens § 1.7 van de spelregels kan een wedstrijdreglement voorschrijven in welke
wedstrijden dit apparaat wordt gebruikt. Dit is het “Bestuursbesluit bijzondere
verplichtingen zaalkorfbal”. Op grond van dit besluit is sinds 1 juli 2010 de schotklok van
toepassing in de volgende klassen in de zaal:
gemengd: senioren: KL, res. KL, Hkl, res. Hkl, Ov.kl; jeugd: Hkl-A-jeugd.
dames: geen.
2.Waar moeten de schotklokken worden geplaatst en wie bedient ze?
Antwoord
Volgens de toelichting op § 1.7 van de spelregels moeten de schotklokken (dus > 1) op
een hoogte van 0.90 – 1.80 m worden geplaatst op een duidelijk zichtbare plek buiten
het speelveld en dichtbij het midden van beide achterlijnen.
De schotklokken worden volgens deze spelregel bediend vanaf de scoretafel (ook wel
genaamd jurytafel). Daarvoor worden door de thuisspelende vereniging mensen
aangewezen. Zij vallen onder de juryvoorzitter.
3. Is het toegestaan om (hoog) boven het veld in de zaal een apparaat te handen, dat de
stand van de wedstrijd en de nog te spelen tijd aangeeft?
Antwoord
Ja, mits – volgens § 1.a – er een obstakelvrije hoogte is van bij voorkeur 9 en ten minste
7 meter. Het apparaat mag niet tegelijk een schotklok zijn.
27
§ 2.1. Spelers
10. § 2.1a Aantal en indeling
1. Mag een dame voor een heer spelen of een heer voor dame?
Antwoord
Neen, § 2.1 van de spelregels bepaalt dat het spel wordt gespeeld door twee ploegen, elk
van vier spelers en vier speelsters, van wie in elk vak twee spelers en twee speelsters
worden ingedeeld.
Het BB “Jeugdkorfbal” maakt hierop echter een uitzondering. Artikel 2.1. bepaalt:
“Ploegen, die uitkomen in breedtekorfbalafdelingen voor gemengde ploegen van de A-,
B-, C-, D- en E-jeugdklassen die in twee vakken spelen, bestaan uit vier spelers en vier
speelsters. De sekseverdeling mag losgelaten worden indien er met hesjes wordt
gespeeld, zodat het twee-tegen-tweeprincipe gehandhaafd blijft. Bij de A-, B- en C-
jeugdklassen geldt als aanvullende voorwaarde dat een speler of speelster in dezelfde
wedstrijd altijd als dame of heer moet blijven spelen”.
Er is ook een afwijkende regeling getroffen voor E-ploegen, die in één vak spelen en voor
F-ploegen.
2. Mag een speler met één arm meespelen?
Antwoord
De spel- noch aanverwante regels kennen fysieke (minimum-) eisen.
Het antwoord is dus “ja”.
3. Mag een speler, bijvoorbeeld zonder benen, gezeten in een rolstoel, meespelen?
Antwoord
De spelregels en ook de overige regelingen geven daarover geen uitsluitsel. Uit de
verschillende spelregels kan worden afgeleid dat een speler geacht moet worden te
kunnen lopen (zie bijvoorbeeld het verbod om te lopen met de bal; verondersteld wordt
dat een speler kán lopen; verbod om in verdedigde positie te schieten: de voorwaarde
dat de speler dichter bij de paal staat dan de aanvaller; bij het nemen van een VW moet
“de aangeef” met beide voeten op de vloer staan).
4. Wat gebeurt er als een ploeg met te weinig spelers komt (wedstrijdkorfbal)?
Antwoord
reglementair
Uitgangspunt is dat deelname aan het wedstrijdkorfbal verplichtingen met zich
meebrengt.
Indien het er naar uit ziet dat niet aan de verplichting kan worden voldaan kan een
verzoek tot wijziging van de speeldatum worden gedaan bij het KNKV.
Hoe dat in elkaar steekt staat in het Bestuursbesluit verplaatsen van wedstrijden
(www.knkv.nl > corporate > regelgeving > bestuursbesluiten > Bestuursbesluit
verplaatsen wedstrijden.
In het algemeen is het KNKV niet onder de indruk van afwezigheid om redenen, zoals
bijvoorbeeld een verjaardag, vakantie e.d.
gevolgen bij niet opkomen; jurisprudentie tuchtrechter
Er zijn twee “soorten” van niet opkomen:
a. ter plekke- dus op het veld - blijkt dat er onvoldoende speelsters zijn;
b. als al tevoren blijkt dat er onvoldoende speelsters zijn: het KNKV, de scheids en de
andere vereniging tijdig meedelen dat men niet komt.
In beide gevallen komt de ploeg niet op. Het KNKV (genoemde competitiemedewerker)
constateert dat.
Op grond van het “Bestuursbesluit schikkingsregelingen wedstrijdkorfbal” zal het KNKV
het bestuur een schikking voorleggen. Die houdt in:
x een boete van vijf rekeneenheden;
x twee winstpunten in mindering;
x betaling van kosten, zoals zaalhuur.
28
Bij een schikking wordt voorkomen dat de reglementair voorgeschreven
onkostenvergoeding van 10 r.e. in rekening wordt gebracht.
Indien de schikking wordt aanvaard is dan de kous af.
Indien de schikking niet wordt aanvaard (bijvoorbeeld omdat er naar uw mening sprake
is van overmacht en het niet juist is om de ploeg aan te vullen uit een lagere ploeg, die
in het breedtekorfbal speelt), dan moet dat gemotiveerd worden medegedeeld. Het KNKV
doet dan aangifte bij de Tuchtcommissie wegens het niet opkomen van de ploeg. De
ervaring leert
dat de Tuchtcommissie afstandelijk zo’n aangifte afwerkt. Geconstateerd wordt dan dat
er niet is aangevuld uit een lagere ploeg. Gevolg: bovengenoemde straffen worden
opgelegd en de 10 r.e. onkostenvergoeding bent u dan ook kwijt.
Tegen een uitspraak van de Tuchtcommissie staat beroep open. Hoe dat moet staat
onder aan de uitspraak vermeld.
Nadere info is ook te vinden op www.knkv.nl > tucht > Commissie van Beroep. In de
aldaar vermelde notitie “Informatie over het instellen van beroep” staat ook de nodige
informatie.
Bij het instellen van beroep moet aan formele eisen worden voldaan en dient tijdig een
bedrag van 15 r.e. te worden betaald. Als de uitspraak luidt dat een lagere of geen straf
wordt opgelegd, dan krijgt de vereniging het geld terug.
Uit jurisprudentie blijkt dat de Commissie van Beroep elke zaak, betrekking hebbend op
niet-opkomen, genuanceerd bekijkt. Voor deze commissie is van belang of de vereniging
er alles aan heeft gedaan om de wedstrijd verzet te krijgen en of er alles aan is gedaan
om toch te spelen. Dat moet aangetoond worden door de vereniging. Voor deze
commissie geldt dat aanvulling niet verlangd kan worden als het gaat om een kleine
vereniging, waarbij één seniorenploeg in het wedstrijdkorfbal speelt en één of heel weinig
ploegen in het breedtekorfbal; bij wat grotere verenigingen kan het verschil in klassen,
waarin wordt gespeeld, een rol spelen (bijvoorbeeld: 1 speelt overgangsklasse en 2 – in
het breedtekorfbal – res. 4e klas).
Een groot aantal uitspraken is te vinden in het Jurisprudentieregister van de Commissie
van Beroep. Dit register staat ook op de site: www.knkv.nl > tucht > Commissie van
Beroep > Jurisprudentieregister > punt C6 (niet opkomen van een ploeg).
Het is natuurlijk aan betrokkene te bepalen wat men wil: toch aanvullen dan wel
proberen de wedstrijd van de lagere ploeg te verzetten, of het “er op aan laten komen”
waarbij er twee mogelijkheden zijn:
1. aanvaarden van de onvermijdelijke schikking;
2. niet aanvaarden van deze schikking en het aan laten komen op een uitspraak van de
Tuchtcommissie; zo nodig kan men in beroep tegen deze uitspraak. Als men goede
argumenten heeft (zie ook het jurisprudentieregister) en overigens aan de voorwaarden
is voldaan, dan is er kans op toewijzing van het beroep. Maar: elke zaak staat natuurlijk
op zich zelf. En bij niet-toewijzing van het beroep is men de 15 r.e. kwijt.
11. § 2.1b Opstelling en onvoltallige ploegen
1. Indien een speler bij aanvang van de wedstrijd niet is opgesteld of tijdens de wedstrijd
met een geldige reden (ongeval of onvoltalligheid van de andere ploeg) het veld heeft
moeten verlaten, wanneer mag hij dan het veld in?
Antwoord
Hij mag onmiddellijk het veld en wel in het vak waar hij behoort; de scheidsrechter hoeft
niet in kennis te worden gesteld noch toestemming te geven (het heeft wel de voorkeur
natuurlijk om de scheidsrechter via de aanvoerder te informeren). Het is een misverstand
om te veronderstellen dat gewacht moet worden tot het spel is onderbroken. Die regel
29
geldt alleen voor het vervangen van spelers. Maar in dit geval is van een vervanging
geen sprake.
12. § 2.1c Vervanging van spelers
1. Hoeveel spelers mogen zonder goedkeuring van de scheidsrechters worden
vervangen?
Antwoord
Het aantal, dat mag worden vervangen, was en is vier. Dat geldt voor:
gemengd korfbal
x senioren in het top- en wedstrijdkorfbal;
x jeugd in het top- en wedstrijdkorfbal; dat zijn:
-- de A-jeugd: topklasse, overgangsklasse, 1e klasse en 2e klasse;
-- de B-jeugd: hoofdklasse, 1e klasse en 2e klasse;
-- de C-jeugd: hoofdklasse en 1e klasse;
-- de D-jeugd: hoofdklasse.
dameskorfbal
x senioren in het wedstrijdkorfbal;
x jeugd in het wedstrijdkorfbal; dat zijn:
-- de A-jeugd: hoofdklasse en 1e klasse;
-- de B-jeugd: hoofdklasse;
-- de C-Jeugd: hoofdklasse.
Let op:
Wisselen is op het volgende niveau toegestaan:
Voor alle seniorenploegen en jeugdploegen (achttallen) in het breedtekorfbal; er mag
onbeperkt worden gewisseld, zij het dat een gewisselde speler slechts één keer terug het
veld in mag en dat de nieuwe speler op het moment van wisselen niet aan de wedstrijd
deelneemt. Bij de jeugd geldt dat dan voor:
gemengd korfbal
-- de A-jeugd: 3e klasse en lager;
-- de B-jeugd: 3e klasse en lager;
-- de C-jeugd: 2e klasse en lager;
-- de D-jeugd: lager dan de hoofklasse;
-- de E-jeugd: alle klassen.
dameskorfbal
-- de A-jeugd: lager dan 1e klasse;
-- de B-jeugd: lager dan hoofdklasse;
-- de C-jeugd: lager dan hoofdklasse;
-- de D-jeugd: alle klassen;
-- de E-jeugd: alle klassen.
Bij jeugdploegen (viertallen: de E-tjes en de F-jes, uiteraard ook breedtekorfbal, mag
onbeperkt worden gewisseld. Dit geldt zowel voor gemengde als voor damesploegen.
2. Mag een coach aan het eind van een time-out een speler vervangen (dus vóórdat het
spel wordt hervat?)
Antwoord
Ja, dat mag. Volgen de toelichting op § 2.1c (vervangen van spelers) is vervangen alleen
mogelijk tijdens een spelonderbreking. Het maakt niet uit wat de oorzaak van deze
onderbreking is. Het maakt ook niet uit welke handelingen er tijdens die onderbreking
plaatsvinden (overtreding, doelpunt, wisselen van vak, time-out, behandeling blessure
e.d.).
Opgelet: het is niet toegestaan tijdens een time-out een nieuwe time-out te krijgen. Na
de (eerste) time-out dient eerst het spel te worden hervat; zie § 3.1b, toelichting op de
time-out).
30
3. Een scheidsrechter staakt een wedstrijd nadat hij twee spelers van dezelfde ploeg, die
bij elkaar in één vak staan, heeft weggezonden (rode kaart). De Tuchtcommissie beslist
dat er ten onrechte is gestaakt, immers, de scheidsrechter had ingevolge § 2.1b van de
spelregels een andere indeling moeten gelasten.
De wedstrijd moet reglementair worden uitgespeeld. Artikel 47-7b RvW bepaalt dat de
wedstrijd wordt hervat met hetzelfde aantal spelers, dat op het moment van staken
gerechtigd was om mee te spelen, met inachtneming van de verdeling van het aantal
spelers over de vakken op het moment van staken.
Vraag: met welk aantal en in welke opstelling moet er worden begonnen?
Antwoord
Op het moment van staken waren er nog zes spelers. Het spel was onderbroken. De
weggezonden spelers mogen worden vervangen; vervanging is alleen mogelijk tijdens
een spelonderbreking.
Dit betekent dat de weggezonden spelers eerst mogen worden vervangen en dat daarna
het spel wordt hervat.
4. De scheidsrechter fluit voor het nemen van de strafworp. Vóór dat deze wordt
genomen vraagt een coach om een spelersvervanging. Mag dat?
Antwoord
Neen. Een spelersvervanging kan alleen plaatsvinden als het spel is onderbroken. In dit
geval is het spel al weer hervat.
5. Wedstrijd B-jeugd, klasse 4 (breedtekorfbal). In de rust wil de coach de volgende
wissel uitvoeren: twee dames wisselen van vak. Mag dat?
Antwoord
Neen, dat mag niet.
Volgens het BB “Jeugdkorfbal" dd 1 september 2011 - artikel 2.2 - mag er onbeperkt
worden gewisseld, waarbij het terugwisselen door dezelfde persoon maximaal één keer is
toegestaan. Daarbij geldt dat de nieuwe speler op het moment van wisselen niet aan de
wedstrijd deelneemt.
Dat betekent dat een speler of speelster uit de ploeg mag worden gehaald en door
iemand anders mag worden vervangen en dat de vervangen speler of speelster niet
meteen in het andere vak mag worden ingezet (teruggewisseld).
6. Mag een scheidsrechter zich tijdens de wedstrijd laten vervangen en zelf gaan spelen?
Het betreft breedtekorfbal waarbij de vereniging van de thuisspelende ploeg voor de
scheidsrechter zorgt.
Antwoord
Ja, dat mag. Aan het stoppen van iemand, die als scheidsrechter optreedt, zijn geen
voorwaarden verbonden. Hij kan dit dus doen, zeker als hij weet dat er een vervanger
voor hem is. Deze gewezen scheidsrechter mag aan het spel deelnemen. Er is geen
bepaling, die het hem verbiedt. Hij heeft weliswaar niet als vervangende speler op de
bank gezeten en daardoor niet tot de ploeg behoord, maar dat is ook geen voorwaarde;
iemand, die op de tribune zit en van daar uit invalt mag dat ook.
7.Is een vervanging verplicht?
Antwoord
Neen; het is geen verplichting, maar een recht. Er “mag” volgens de toelichting op de
spelregel worden vervangen. De coach heeft dus het recht (nog) niet te vervangen. De
scheidsrechter kan – bij aanwezigheid van een vervanger op de bank – niet eisen dat die
vervanger gaat spelen.
Indien niet wordt vervangen is § 3.6q van toepassing (het verbod te schieten bij het
spelen zonder directe tegenstander).
8. Een speler wordt zonder medeweten van de scheidsrechter vervangen. Wat moet de
scheidsrechter doen?
31
Antwoord
De coach is verplicht een spelersvervanging aan te vragen (§ 2.2b). Doet hij dat niet en
wordt een speler zonder toestemming van de scheidsrechter het veld ingestuurd, dan is
dat wangedrag van de coach (§ 2.3f, toelichting: “het niet informeren van de
scheidsrechter bij een spelersvervanging). NB: Formeel zou de tekst moeten luiden: “het
niet vragen van toestemming aan de scheidsrechter voor een spelersvervanging”.
Aan de vervanging valt niets meer te doen. Het is niet mogelijk om de klok terug te
draaien en de vervanging vervolgens officieel te regelen. Het niet informeren van de
scheidsrechter is echter wel strafbaar. Dit is wangedrag en moet worden bestraft met
een formele waarschuwing (gele kaart). Volgens § 2.2b is de coach verantwoordelijk voor
een spelersvervanging. Dus moet de gele kaart naar de coach gaan. Is er geen coach,
dan is de aanvoerder verantwoordelijk.
Het is dus onjuist als de scheidsrechter verlangt de situatie van vóór de vervanging terug
te draaien.
9. Door wegzendingen is een vak incompleet geworden. Er zijn (nog) geen vervangers.
Wat moet er gebeuren? En wat moet er gebeuren als de vervangers later wel komen?
Antwoord
Er moet iemand uit het andere vak komen. Zie § 2.1b. Mocht later de uitgevallen speler
terug komen of mocht een vervanger zich later melden, dan is het zaak eerst de oude
situatie te herstellen en pas daarna de gereedstaande speler toe te laten. Dit is logisch
omdat anders tactische maatregelen mogelijk zouden zijn.
10. Is bij het invallen in een ploeg om deze compleet te maken of bij terugkeer na
tijdelijk uitvallen toestemming van de scheidsrechter vereist?
Antwoord
Neen. Dat is alleen vereist bij vervangingen. Zie de toelichting op § 2.1b: de ploeg heeft
te allen tijde het recht de speler in het veld te doen komen in het vak waar hij behoort.
Dat kan dus gewoon tijdens het spel; er hoeft dus niet gewacht te worden op een
spelonderbreking. Het is overigens wel verstandig de scheidsrechter even te
waarschuwen.
11. Hoe snel moet een vervanging plaatsvinden?
Antwoord
In de spelregels (en overige regelingen) staat hierover niets vermeld.
Wel staat in de toelichting op de spelregel dat het vervangen van een speler snel dient te
gebeuren en dat langzaam vervangen als het ophouden van het spel (dus een
overtreding) kan worden beschouwd. De scheidsrechter bepaalt dat.
12. Kan een uitgevallen en vervangen geblesseerde speler, die weer is opgelapt, zijn
laats weer opeisen in het veld?
Antwoord
Als een speler is vervangen kan heen niet meer in het veld terugkeren.
NB: bij “lagere wedstrijden” is dit wel toegestaan. Zie vraag/antwoord 1.
13. Kan de behoefte tot vervanging een reden zijn het spel te onderbreken?
Antwoord
Neen. Vervanging kan pas plaats vinden als het spel is onderbroken.
14. Een coach heeft een spelersvervanging aangevraagd. De scheidsrechter stemt er
mee in. De vervanger is nog niet gereed om in te vallen: hij heeft zijn trainingspak nog
aan. Moet de scheidsrechter wachten tot de vervanger gereed is?
Antwoord
De toelichting op § 2.1c bepaalt dat vervanging alleen mogelijk is tijdens een
spelonderbreking en dat een vervanging snel dient te gebeuren. Volgens artikel 5 van het
“bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers dient de speler in de
voorgeschreven sportkleding gereed te staan bij de lijn nabij de spelersbank. Is dit
32
laatste niet het geval dan honoreert de scheidsrechter het verzoek van de coach om
vervanging niet en hervat hij het spel. Het is aan de coach of hij de te vervangen speler
laat staan of toch al uit het veld haalt; dat moet tijdens de onderbreking van het spel
gebeuren, niet nadat het spel is hervat. De coach kan de tijd, die verloren gaat met “het
gedoe” omtrent de vervanging bijtellen; tevens kan hij het opvatten als ophouden van
het spel met als gevolg: een SH voor de andere ploeg. Dit laatste heeft alleen zin als die
andere ploeg anders niet in het bezit van de bal zou zijn gekomen. Eventueel kan de
scheidsrechter dat gedoe opvatten als wangedrag.
15. Mag een speler, die als wissel het veld verlaat, meteen in het andere vak worden
ingezet?
Antwoord
Volgens artikel 29-3 RvW mogen in het breedtekorfbal onbeperkt spelerswisselingen
plaatsvinden; gewisselde spelers mogen opnieuw aan het spel deelnemen, met dien
verstande dat alle spelers maximaal maximaal één keer opnieuw aan het spel mogen
deelnemen. Daarbij geldt dat de nieuwe speler op het moment van wisselen niet aan de
wedstrijd deeltneemt.
§ 2.2. Aanvoerder, coach, vervangende speler en andere tot de ploeg behorende
personen
13. § 2.2a Aanvoerder
1. Het maakt nu niet meer uit om welke arm de aanvoerder de aanvoerdersband draagt.
Mag het ook tape zijn? En mag de band ook op een andere plaats dan de arm worden
gedragen?
Antwoord
Dee aanvoerder draagt, volgens § 2.2a, een duidelijk zichtbare band of een stuk tape in
een kleur, die in contrast is met het shirt. Hij draagt de band of de tape om de bovenarm
of – bij mouwloze shirts – bovenop een schouder.
Voor alle duidelijkheid: de aanvoerdersband mag uitsluitend om de bovenarm of op het
shirt boven op de schouder worden gedragen. Dus niet op de rok/broek, het been of welk
ander lichaamsdeel dan ook.
2. Gelden er eisen ten aanzien van de kleur van de aanvoerdersband?
Antwoord
Ja. § 2.2a bepaalt dat de kleur van de band of de tape moet contrasteren met de kleur
van het shirt. Bedoeling: een goede zichtbaarheid van de band. Dus bij een wit shirt geen
witte band of tape.
De scheidsrechter bepaalt of aan de voorwaarde wordt voldaan.
3. Mag een tape (als aanvoerdersband) op de rok of broek worden aangebracht?
Antwoord
Neen. Volgens de spelregel draagt de aanvoerder de aanvoerdersband/tape om de
bovenarm of – bij mouwloze shirts – bovenop een schouder.
4. Mag een aanvoerder tijdens de wedstrijd het aanvoerderschap overdragen aan een
andere speler?
Antwoord
Volgens de toelichting op § 2.2a is hij aanvoerder gedurende de hele wedstrijd. Hij kan
het aanvoerderschap dus alleen overdragen als hij niet meer aan het spel deelneemt.
5. Zijn taken van de aanvoerder overdraagbaar, bijvoorbeeld aan de coach?
Antwoord
De coach heeft een groot aantal taken, dat in de spelregels en in het RvW zijn
beschreven. Deze zijn niet overdraagbaar.
33
Daarnaast kan de aanvoerder taken hebben in het geval er geen coach is. Als dit het
geval is zijn deze taken ook niet overdraagbaar.
6. Als er geen coach is, welke taken gaan dan over op de aanvoerder?
Antwoord
aanvragen en gebruik maken van een time-out (§ 3.1b);
aanvragen van een spelersvervanging (§ 2.1c);
aanbrengen van een noodzakelijke wijziging in zijn ploeg (§ 2.1b);
meedelen aan de scheidsrechter en de coach van de andere ploeg welke aanvaller
als de niet-schietende speler wordt beschouw (§ 3.6q).
7. Wie bepaalt de speelrichting?
Antwoord
Volgens § 3.3a bepaalt een wedstrijdreglement welke ploeg het vak kiest waar zij de
eerste helft zal aanvallen.
Dit is het “Bestuursbesluit verplichtingen ontvangende ploeg voor aanvang van de
wedstrijd”. In artikel 1 staat dat het de ontvangende ploeg is. De vertegenwoordiger van
de ploeg is de aanvoerder, dus hij bepaalt het.
8. Volgens § 2.2a heeft de aanvoerder het recht de scheidsrechter te wijzen op alles, wat
hem in het belang van een goede voortgang van de wedstrijd wenselijk voor komt.
op welke manier en hoe vaak mag een aanvoerder dit doen?
Antwoord
In de bijzondere toelichting op de spelregel staat:
op een redelijke wijze;
op een correcte wijze;
met een goede intentie;
niet te vaak.
Deze toelichting laat veel ruimte. Corrigerend optreden van de scheidsrechter zal vooral
van de sfeer van de wedstrijd en het gedrag van de aanvoerder afhangen.
9. Mag een aanvoerder ook vragen stellen aan de scheidsrechter? En zo ja, heeft hij
recht op antwoord?
Antwoord
Het recht van de aanvoerder om de scheidsrechter “te wijzen op alles…..” houdt zeker
ook het recht in om vragen te stellen. Alleen: hij heeft geen recht op antwoord. Dat
bepaalt de scheidsrechter. NB: dit is een vaak voorkomend misverstand: aanvoerders
menen, als zij een vraag hebben gesteld, recht op antwoord te hebben. Dat is volstrekt
onjuist. Indien de aanvoerder daarop door gaat wordt het al gauw “commentaar op de
leiding”, waartegen de scheidsrechter streng, ook uit een oogpunt van preventie, moet
optreden.
10. Mag een aanvoerder zich tot de assistent-scheidsrechter, de tijdopnemer of de jury
wenden?
Antwoord
Neen. De aanvoerder dient zich uitsluitend met de scheidsrechter te verstaan. Doet een
aanvoerder dat toch, dan moet de scheidsrechter dit niet toelaten en onmiddellijk
corrigerend optreden.
11. Mag een coach zich tijdens de wedstrijd tot de scheidsrechter wenden?
Antwoord
Neen, alleen de aanvoerder.
Veel coaches behouden zich dit recht voor en passen het ook toe. De scheidsrechter mag
en moet dit niet toestaan. De scheidsrechter heeft alleen contact met de aanvoerder (en
met de coach als hij één van zijn vier taken (§ 2.2b) uitoefent.
34
12. Beide ploegen zijn bij aanvang van de wedstrijd onvolledig. Hoe moet dit qua
opstelling worden opgelost.
Antwoord
Zo mogelijk in goed overleg tussen de aanvoerders en de scheidsrechter.
Indien dit niet lukt, dan de aanvoerder van de uitspelende ploeg zijn opstelling zo te
regelen dat het aantal spelers, dat zonder directe tegenstander speelt, niet groter is dan
strikt noodzakelijk (§ 3.3a, toelichting).
13. Tijdens de wedstrijd wordt een speler, die tevens aanvoerder is, vervangen door een
andere speler. Moet die andere speler dan aanvoerder worden?
Antwoord
Het mag, maar het moet niet. De aanvoerder, die vertrekt, bepaalt wie de nieuwe
aanvoerder is. De nieuwe aanvoerder is uiteraard verplicht de aanvoerdersband te
dragen.
14. Wie handelt na afloop van de wedstrijd administratieve verplichtingen af? De oude of
de nieuwe aanvoerder?
Antwoord
De nieuwe aanvoerder; immers, hij is de formele vertegenwoordiger van zijn ploeg.
Het betreft dus niet alleen het ondertekenen van het wedstrijdformulier, maar –
bijvoorbeeld – ook het uitreiken of het indienen van een strafverklaring als aanvoerder.
15. Kan een coach, die een speler vervangt – waardoor hij zijn rechten/plichten als
coach verliest – de aanvoerdersrol opeisen?
Antwoord
Neen, dat kan niet. Immers, de aanvoerder blijft in functie zolang hij aan het spel
deelneemt.
De coach wordt dus “gewoon” speler.
15. Wie van de ploeg mag zich tot de scheidsrechter wenden?
Antwoord
De aanvoerder vertegenwoordigt zijn ploeg. Hij heeft het recht op een redelijke en
correcte wijze zich tot de scheidsrechter wenden en hem te wijzen op alles wat hem in
het belang van een goede voortgang van de wedstrijd wenselijk voorkomt.
De coach mag zich alleen tot de scheidsrechter wenden voor het uitoefenen van een
viertal taken: het aanvragen en gebruik maken van een time-out; het aanvragen van een
spelersvervanging; het aanbrengen van een noodzakelijke spelersvervanging in zijn
ploeg; meedelen welke aanvaller als niet-schietende speler moet worden beschouwd.
Elke ander contact met de scheidsrechter is niet toegestaan en is wangedrag, zeker als
het met opzet gebeurt.
Ieder andere persoon, die tot de ploeg behoort, is niet gerechtigd zich tot de
scheidsrechter te wenden.
Indien de aanvoerder, de coach of iemand anders van de ploeg genoemde voorschriften
overtreedt is dat wangedrag.
Niemand mag zich tot de assistent-scheidsrechter wenden. Zodra dit gebeurt dient de
assistent-scheidsrechter dat aan scheidsrechter te melden, die hiertegen op dient te
treden.
In de “Aanwijzingen” van v/h de Technische Commissie van augustus 1998 wordt
uitvoerig hierbij stilgestaan. Advies: commentaar op de leiding, van wie van de ploeg dan
ook, niet dulden en terstond optreden. En als een informele waarschuwing niet helpt, dan
een formele waarschuwing (geel) geven.
14. § 2.2b Coach
1. In de spelregels staat nu dat de coach voor het geven van aanwijzingen niet meer van
de bank af mag. Klopt dat?
Antwoord
35
Dat klopt wel en niet.
In de spelregels staat dat wel, maar er staat bij dat in een wedstrijdreglement anders
kan worden bepaald. Dat is gebeurd: het toenmalige Algemeen Bestuur heeft op 19
februari 2007 het BB “Banken, coach en vervangende spelers” zodanig gewijzigd, dat de
situatie van vóór 1 juli 2007 gewoon gehandhaafd blijft. De coach mag dus aanwijzingen
geven op een wijze, die niet storend is voor anderen; het is hem daarbij toegestaan zijn
plaats op de bank tijdelijk, voor een korte periode, te verlaten om van een andere plaats
aan dezelfde zijlijn, waar de banken staan, van buiten het speelveld, aanwijzingen te
geven. In de praktijk verandert er dus niets.
2. Mag een gestrafte (uitgesloten) coach toch coachende activiteiten verrichten?
Antwoord
Neen, dat mag hij niet.
Uiteraard mag hij niet meer op de bank en niet in het speelgebied zijn. Hij dient te
verblijven op of in de voor publiek bestemde ruimte. Verricht hij toch coachende
activiteiten (langs de lijn, meegaan met de ploeg in de rust, zich bemoeien met de time-
out e.d., coachende activiteiten verrichten vanuit “het publiek”e.d.) dan is hij in
overtreding. Daartegen dient dan aangifte te worden gedaan bij de Tuchtcommissie,
bijvoorbeeld door de scheidsrechter en/of door de beoordelaar; natuurlijk moeten zij dan
wel van de uitsluiting van die coach op de hoogte zijn.
3. Een coach, die langs de lijn staat, staat met het publiek te praten. De scheidsrechter
stuurt hem terug naar de bank “omdat hij daar last van heeft”.
Is dat correct?
Antwoord
De scheidsrechter heeft formeel gelijk.
Het is de coach toegestaan zijn plaats op de bank tijdelijk, voor een korte periode, te
verlaten om - van een andere plaats - aan dezelfde zijlijn waar de banken zijn geplaatst,
van buiten het speelveld aanwijzingen te geven. Het geven van die aanwijzingen mag
niet storend zijn voor anderen.
Dus: de coach mag alleen langs de zijlijn staan voor het geven van aanwijzingen; en dat
mag dan niet storend zijn voor anderen. Het verrichten van andere activiteiten – behalve
die zijn genoemd in § 2.2b (aanvragen time-out, aanvragen spelersvervanging,
aanbrengen van een noodzakelijke wijziging in zijn ploeg en meedelen wie als niet-
schietende aanvaller optreedt) - langs de zijlijn, is dus niet toegestaan.
Het is overigens de coach niet verboden om met het publiek te praten, maar alleen vanaf
de bank. De regels zeggen in dat geval niets over "storend zijn voor anderen". Anders
gezegd: het wordt pas storend als er sprake is van wangedrag van de zijde van de
bankzitter.
Deze regel staat in het BB “Banken, coach en vervangende spelers", artikel 4a.
Dit is de formele uitleg van de regel.
In de praktijk wordt met dit soort zaken ook wel minder formeel omgegaan.
4. Mag een coach, die om privé-redenen voortijdig weg moet, door iemand anders
worden vervangen?
Antwoord
Uitganspunt is dat er één coach is die niet mag worden vervangen. Wanneer een coach
weggaat (hij valt in als speler, hij wordt weggezonden, hij gaat op eigen initiatief weg)
dan kan hij niet worden vervangen. Er is maar één coach, en dat is de coach die zich
vóór aanvang van de wedstrijd als zodanig kenbaar heeft gemaakt. Indien er geen coach
(meer) is, gaan volgens § 2.2. zijn taken over op de aanvoerder.
Echter: sinds 1 juli 2013 is het wél mogelijk om een coach te vervangen door een op de
bank aanwezige assistent-coach, mits dat in een Bestuursbesluit is geregeld. Zo’n
bestuursbesluit is er per 1 juli 2013 niet. Vervanging is dus (nog) niet mogelijk.
5. Mogen bij( jeugd)wedstrijden twee coaches aanwezig zijn?
Antwoord
36
Neen. § 7b van de spelregels bepaalt dat er maar één coach is. Ee “hulpcoach” bestaat
formeel dus niet. Natuurlijk mag er wel een “hulpcoach” zijn, maar die heeft niet de
rechten van de coach. De “hulpcoach” heeft maar één plicht: op de bank blijven zitten,
ook als het spel is onderbroken, bijvoorbeeld tijdens een time-out).
Scheidsrechters passen in het algemeen deze regel onjuist toe, hetgeen vervolgens voor
veel verwarring zorgt als een volgende scheidsrechter de regel correct hanteert. Ook bij
Kampioenschappen van Nederland zijn er vaak veel problemen, mede als gevolg hiervan.
6. Een coach, die zich volgens de regels vóór de wedstrijd heeft gemeld bij de
scheidsrechter, gaat niet op de bank zitten maar achter de afrastering staan
(veldwedstrijd). Mag dat?
Antwoord
Neen, dat mag niet. Volgens § 2.2b van de spelregels behoort de coach te zitten op de
bank, die aan zijn ploeg is toegewezen. Als de coach dat niet doet overtreedt hij deze
regel. De scheidsrechter dient de coach op deze plicht te wijzen c.q. een waarschuwing te
geven. Voldoet hij daar niet aan, dan wordt de gele kaart getoond en bij
weigerachtigheid nogmaals, dus dan ook de rode kaart. Opgelet: alleen het daar staan
maakt al dat de coach in overtreding is. Maakt hij zich daarnaast ook nog aan wangedrag
schuldig (commentaar op de leiding bijvoorbeeld) dan dient de scheidsrechter
onmiddellijk de gele kaart te tonen
Coaches doen dit wel meer in de veronderstelling dat zij, als zij achter de afrastering
gaan staan, alles mogen doen wat een coach op de bank niet mag. Dat is dus een
misverstand.
7. Wat moet een scheidsrechter doen tegen iemand, die zich tussen het publiek bevindt,
zich gedraagt als coach en overlast pleegt?
Antwoord
Betrokkene zit niet op de bank en behoort dus niet tot de ploeg.
Betrokkene heeft zich niet op de voorgeschreven wijze gemeld - vóór de wedstrijd – bij
de scheidsrechter. NB: was dat wél het geval geweest, dan zou hij verplicht zijn om op
de bank te zitten.
Daadwerkelijk coachen vanuit het publiek is toegestaan zolang er maar geen sprake is
van overlast (commentaar op de leiding, belediging e.d.). Uiteraard mogen geen officiële
coachende taken worden verricht, zoals het aanvragen van een vervanging of een time-
out. Zodra dat gebeurt moet de scheidsrechter optreden.
Dat geldt ook voor het geval er sprake is van overlast. Par. 2.3g van de spelregels biedt
daarvoor het handvat: de aanvoerder opdragen betrokkene te waarschuwen. Helpt dat
niet dan kan de scheidsrechter over gaan tot schorsen en of staken van de wedstrijd.
8. De coach wordt tijdens de wedstrijd weggezonden. Mag de begeleider van de ploeg
diens taak overnemen?
Antwoord
Volgens de spelregels is er maar één coach: dat is de coach die zich vóór de wedstrijd
bekend heeft gemaakt en zich heeft gelegitimeerd. Zie § 2.2b van de spelregels en
artikel 36-6 RvW.
Alle andere personen, die op de bank zitten zijn dus geen coach en kunnen dat ook niet
worden. Voor wat betreft dit laatste: zie de toelichting op § 2.2b: "Indien er geen coach
(meer) aanwezig is, gaan de genoemde taken over op de aanvoerder". Die taken
betreffen dan de taken, die expliciet in § 3.2b zijn beschreven:
x voor een korte periode de bank verlaten voor het geven van aanwijzingen;
x de bank tijdelijk verlaten voor:
xx vragen en gebruik maken van een time-out;
xx vragen van een spelersvervanging;
xx aanbrengen van een noodzakelijke wijziging van de ploeg;
xx meedelen wie als niet-schietende speler is aangewezen.
Verder mag de coach niets.
37
De andere personen, die op de bank zitten mogen deze rechten van de coach niet
vervullen c.q. overnemen, dus ook niet als er geen coach meer is (coach is weggezonden
of gaan spelen). Uitzondering: de op de bank aanwezige assistent-coach mag de coach
wel vervangen, mits die coach helemaal weg is; echter: dit dient in een bestuursbesluit
nader te worden geregeld en dat is per 1.7.2013 nog niet gebeurd. Als er geen coach
meer is neemt de aanvoerder diens taken op zich. (Toelichting § 2.2b).
De andere personen, die op de bank zitten, zijn verplicht daar ook te blijven. Ze mogen
dus niet van de bank af, behalve de vervangende speler voor de warming up en de
verzorger voor het onderzoeken of behandelen van een geblesseerde speler (en dan
alleen na toestemming van de scheidsrechter).
Indien een coach is weggezonden en "iemand" van de tribune meldt zich bij de
scheidsrechter, dan mag hij geen coach zijn en mag hij dus ook niet op de bank plaats
nemen, ook niet als genoemde uitzondering én een Bestuursbesluit van toepassing zijn.
9. In hoeverre is het toegestaan dat vanaf de bank spelers op het veld worden gecoacht?
Antwoord
a. Volgens de spelregels is er maar één coach. Zie § 2.2b van de spelregels en artikel 36-2
RvW. Wie de coach is weet de scheidsrechter: de coach meldt zich na het fluitsignaal,
aangevende dat de wedstrijd gaat beginnen en is verplicht zich te legitimeren (top- en
wedstrijdkorfbal); artikel 36-6 RvW; artikel 3a BB “Banken, coach en vervangende
spelers). Alle andere personen, die op de bank zitten zijn dus geen coach. b. De coach heeft rechten en plichten. Wat hij mag staat in § 2.2b van de spelregels:
voor een korte periode de bank verlaten voor het geven van aanwijzingen; de bank tijdelijk verlaten voor:
x aanvragen en gebruik maken van een time-out; x aanvragen van een spelersvervanging; x aanbrengen van een noodzakelijke wijziging van de ploeg; x meedelen wie als niet-schietende speler is aangewezen. Verder mag de coach niets. De andere personen, die op de bank zitten mogen deze rechten van de coach niet
vervullen c.q. overnemen.
c. De "vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen", die op de bank
zitten, mogen wel vanaf de bank aanwijzingen geven en zelfs coachende activiteiten
verrichten. Ze mogen dus niet van de bank af (Dit staat in de toelichting op §
2.2c). Tenzij: x vervangende spelers mogen de bank verlaten voor een warming up (zie toelichting op
§ 2.2c). Dus alleen een warming up. Tegen een vervangende, zich warm lopende speler,
die ook aanwijzingen e.d. geeft dient onmiddellijk door de scheidsrechter te worden
opgetreden (terugsturen; waarschuwen; geel; rood - in oplopende volgorde). NB: dit
komt nogal eens voor! x een verzorger mag alleen van de bank voor het onderzoeken en/of behandelen van een
geblesseerde speler (zie toelichting op § 2.2c). Hij mag dat alleen met toestemming van
de scheidsrechter. Indien een verzorger zonder toestemming de bank verlaat dient te
worden opgetreden; sancties: zie boven. Indien een verzorger met toestemming de bank
verlaat maar zich niet beperkt tot het uitvoeren van zijn taak dient te worden
opgetreden. Sancties: zie boven. NB: de overige personen op de bank mogen er dus nimmer van af.
38
10. Waar staat dat de coach verplicht is zich te melden bij de scheidsrechter als vijf
minuten vóór aanvang de veldwedstrijd wordt gefloten?
Antwoord In de spelregels staat daar niets over. Tot voor kort stond dit in een artikel van het RvW;
dat is niet meer het geval. De vindplaats is: artikel 3a van het “Bestuursbesluit banken,
coach en vervangende spelers”.
Wel staat in de toelichting op § 2.2b dat een coach zich vóór de wedstrijd als zodanig
kenbaar dient te maken.
11. Een speler wordt zonder medeweten van de scheidsrechter vervangen door de coach.
Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
De coach is verplicht een spelersvervanging aan te vragen (§ 2.2b). Doet hij dat niet en
wordt een speler zonder toestemming van de scheidsrechter het veld ingestuurd, dan is
dat wangedrag van de coach (§ 2.3f, toelichting: “het niet informeren van de
scheidsrechter bij een spelersvervanging). NB: Formeel zou de tekst moeten luiden: “het
niet vragen van toestemming aan de scheidsrechter voor een spelersvervanging”.
Aan de vervanging valt niets meer te doen. Het is niet mogelijk om de klok terug te
draaien en de vervanging vervolgens officieel te regelen. Het niet informeren van de
scheidsrechter is echter wel strafbaar. Dit is wangedrag en moet worden bestraft met
een formele waarschuwing (gele kaart). Volgens § 2.2b is de coach verantwoordelijk voor
een spelersvervanging. Dus moet de gele kaart naar de coach gaan. Is er geen coach,
dan is de aanvoerder verantwoordelijk.
Het is dus onjuist als de scheidsrechter verlangt de situatie van vóór de vervanging terug
te draaien.
12. Als er een Bestuursbesluit is mag een assistent-coach de coach vervangen. Wat zijn
de randvoorwaarden?
Moet zo’n assistent-coach zich voorafgaande aan de wedstrijd (na het influiten, 5
minuten voor aanvang van de wedstrijd) melden bij de scheidsrechter?
Antwoord
De randvoorwaarden zijn:
1. de assistent-coach dient al aanwezig te zijn op de bank en moet dus deel uit te maken
van de ploeg. Het is dus niet mogelijk om iemand anders, die niet op de bank zit, (uit het
publiek bijvoorbeeld) als coach aan te wijzen
2. de assistent-coach mag de taak van coach alleen vervullen als de coach er niet meer is
en dus ook niet meer terug komt; hoofdregel is en blijft dat er maar één coach is;
3. de coach dient er dus niet meer te zijn en kan ook niet meer terug komen.
Zolang de coach aanwezig is mag de op de bank zittende assistent-coach geen
coachende taken van de coach uitoefenen; hij mag de bank ook niet verlaten, ook niet bij
een time-out.
NB: zie de vraagstelling: dit kan alleen als er een bestuursbesluit dit regelt. Per 1.7.2013
is zo’n besluit er (nog) niet.
De assistent-coach hoeft zich niet vóór de wedstrijd bij de scheidsrechter te melden. Die
reglementaire plicht geldt alleen voor de coach. Als de coach wordt vervangen door de
assistent-coach doet de coach er goed aan daarvan melding te maken bij de
scheidsrechter. Het is overigens verstandig die mogelijkheid vóór de wedstrijd al aan te
geven.
13. Bij aanvang van de wedstrijd heeft een ploeg geen coach. Die komt pas 10 minuten
na aanvang. Mag deze persoon coach zijn (en alle rechten en plichten van de coach
vervullen?
Antwoord
Neen.
De coach dient zich na vóór aanvang van de wedstrijd te kenbaar te maken. Als er dan
geen coach is gaan de taken van de coach automatisch over op die van de aanvoerder.
De taken van de aanvoerder zijn niet overdraagbaar.
39
De “coach” die zich meldt nadat de scheidsrechter 5 minuten vóór aanvang van de
wedstrijd heeft gefloten (artikel 34-4 RvW), kan en mag de taken van een coach niet
vervullen. Hij mag wel op de bank zitten, maar in een andere functie.
14. Mag een coach zich tijdens de wedstrijd tot de scheidsrechter wenden?
Antwoord
Neen, alleen de aanvoerder.
Veel coaches behouden zich dit recht voor en passen het ook toe. De scheidsrechter mag
en moet dit niet toestaan. De scheidsrechter heeft alleen contact met de aanvoerder (en
met de coach als hij één van zijn vier taken (§ 2.2b) uitoefent.
15. Moet een coach zich, net als de spelers, legitimeren?
Antwoord
Ingevolge artikel 6 en 7 van het RvW moeten coaches bij wedstrijden in het top- en
wedstrijdkorfbal zich via een spelers- of een begeleiderskaart van de vereniging, waarvan
zij lid zijn of een wettelijk legitimatiebewijs, te legitimeren. Alle personen op de bank
dienen lid van het KNKV te zijn; de coach dus ook.
Volgens de toelichting op § 2.2b dient de coach zich vóór de wedstrijd als zodanig
kenbaar te maken. Dat staat ook in artikel 3a van het “Bestuursbesluit banken, coach en
vervangende spelers”. Alhoewel niet voorgeschreven dient hij zich dan ook op dat
moment te legitimeren.
In het breedtekorfbal geldt de legitimatieplicht niet (wel de plicht om lid van het KNKV te
zijn).
16. Welke gegevens van coach moeten op het wedstrijdformulier worden vermeld?
Antwoord
Volgens artikel 3b van het “Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers” zij
dat:
naam
relatiecode
(indien hij geen lid is van de vereniging waarvoor hij als coach optreedt) de naam
van de vereniging, waarvan hij lid is; als hij onafhankelijk lid is wordt daarvan
melding gemaakt.
NB: een coach moet dus lid zijn van het KNKV.
17. Mag een coach naast de bank staan (in plaats van er op zitten).
Antwoord
Neen. De regel is duidelijk: een coach zit op de bank. Naast of achter de bank staan mag
dus niet. Langs de lijn alsmaar heen en weer lopen mag ook niet. Wat hij wel maag: zie
vraag/antwoord 1.
18. Mag een coach zonder toestemming van de scheidsrechter het veld betreden?
Antwoord
De tekst van § 2.2b is daar duidelijk in: het mag niet. Ook niet eventjes over de lijn gaan
staan, ook niet bij een blessuregeval onmiddellijk aan komen snellen, ook niet een vak
inlopen als de bal in het andere vak is. Scheidsrechters zijn in het algemeen veel te
coulant. Zij beseffen niet dat spelers en coaches de ruimte pakken, die een
scheidsrechter geeft. Aan een incident met een coach in het veld is de scheidsrechter
vaak medeschuldig omdat hij niet eerder alert is geweest.
Indien een coach voor de eerste keer op hinderlijke wijze binnen de lijnen komt zonder
toestemming van de scheidsrechter is dat geel (code 2a2; gebeurt het een tweede keer
dan is direct rood (code 2a4).
19.Een coach maakt een vervelende opmerking over het niet-optreden van de
scheidsrechter. De scheidsrechter spreekt de coach daarop aan. Zijn verweer: : ik had
het tegen een speler van mij”. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
40
Als de scheidsrechter meent dat de opmerking voor hem is bedoeld, dan moet hij op
basis daarvan optreden. Het verweer van de coach is niet relevant en overigens –
meestal – een poging om de scheidrechter op het verkeerde been te zetten.
20. Mag een coach aanwijzingen geven via “apparatuur” (geluidsversterkend middel, een
“microfoon-oortje” of iets dergelijks)?
Antwoord
Artikel 2c van het “Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers” bepaalt dat
het personen die gerechtigd zijn op de bank te zitten verboden is gebruik te maken van
geluidsversterkende middelen. Dit kan een toeter zijn, een megafoon, maar ook een
microfoon. Genoemd besluit zegt niets over middelen, die het geluid niet versterken
maar waarmee je wel in contact kunt komen met een speler, zoals radiografische
apparatuur, een videobril of contact via internet.
21. Kan een coach, die een speler vervangt – waardoor hij zijn rechten/plichten als
coach verliest – de aanvoerdersrol opeisen?
Antwoord
Neen, dat kan niet. Immers, de aanvoerder blijft in functie zolang hij aan het spel
deelneemt.
De coach wordt dus “gewoon” speler.
22. Als 21, maar nu vervangt hij een speler, die tevens aanvoerder is.
Antwoord
Als de (gewezen) coach aanvoerder wordt, dan gaan diens rechten en plichten op hem
over. En aangezien er geen coach meer is neemt de aanvoerder diens taken waar.
23. Mag een scheidsrechter een coach bij wijze van straf verbieden de bank voor de rest
van de wedstrijd of een deel ervan te verlaten?
Antwoord
Ja; dat staat met zoveel woorden in artikel 2.b2 van het Bestuursbesluit banken, coach
en vervangende spelers. De scheidsrechter kan een coach een dergelijk verbod opleggen
voor de rest van de wedstrijd of voor een bepaalde tijd, die korter is dan de rest van de
wedstrijd.
Sinds 1 juli 2007 staat het ook in de tekst van § 2.3f, zij het dat hierin alleen “de rest
van de wedstrijd wordt genoemd”. Eigenlijk is de tekst van het bestuursbesluit “of een
deel ervan” in strijd met § 2.3f.
De praktijk leert dat scheidsrechters bijna nooit van dit (straf-)instrument gebruik
maken.
24. Een coach wordt door de scheidsrechter bij herhaling tot de orde geroepen. Een gele
of rode kaart hangt in de lucht. Mag de coach dan de bank verlaten en op de tribune
plaatsnemen?
Antwoord
De coach heeft zich vóór de wedstrijd gemeld bij de scheidsrechter. Hij is dan formeel
coach, met alle rechten en plichten. Eén van die plichten is dat hij op de bank dient te
zitten en daar alleen (even) van af mag voor het uitvoeren van enkele taken. Als de
coach dus de bank verlaat en naar de tribune gaat overtreedt hij genoemde regel. Dat
betekent dan een gele kaart. Blijft de coach op de tribune, dan toont de scheidsrechter
hem nogmaals de gele en daarna de rode kaart. Dat betekent: wegzending van het
speelgebied. De coach mag dan op de tribune blijven zitten, maar zich op geen enkele
wijze meer met de coaching bezig houden.
25. Een coach is tijdens de wedstrijd tegen een gele kaart opgelopen. Mag hij een speler
vervangen tijdens diezelfde wedstrijd?
Antwoord
41
Dat geldt voor een vervangende speler, en ook voor de coach. Men neemt die gele kaart
echter wel mee. Krijgt de betrokkene een tweede gele kaart getoond, ook al is dat in een
andere functie, dan dient de scheidsrechter hem met de rode kaart weg te zenden.
26.Bij wie moet de coach een time-out of een vervanging aanvragen?
Antwoord
aanvragen vervanging.
§ 2.2b, die over de coach gaat, geeft niet aan bij wie de aanvraag wordt gedaan.
Het is gebruik dat de coach de aanvraag om een vervanging doet bij de
scheidsrechter. Een tijdopnemer kan de scheidsrechter door middel van een signaal
wijzen op een verzoek om vervanging.
aanvraag time-out.
§ 3.1b bepaalt dat de coach de aanvraag om een time-out bij de scheidsrechter doet.
Een tijdopnemer kan de scheidsrechter door middel van een signaal wijzen op een
verzoek om een time-out.
Praktijk is dat, als een assistent-scheidsrechter aanwezig is, hij een verzoek om
vervanging of een time-out doorspeelt aan de scheidsrechter. Dit gebeurt dan op grond
van de toelichting op § 2.5 (Assistent-scheidsrechter). Veelal zijn daar zelfs signalen over
afgesproken tussen hen.
27. Mag een coach zich rechtsreeks tot de scheidsrechter wenden?
Antwoord
Neen, alleen de aanvoerder.
Veel coaches behouden zich dit recht voor en passen het ook toe. De scheidsrechter mag
en moet dit niet toestaan. De scheidsrechter heeft alleen contact met de aanvoerder (en
met de coach als hij één van zijn vier taken (§ 2.2b) uitoefent.
27. Wie van de ploeg mag zich tot de scheidsrechter wenden?
Antwoord
De aanvoerder vertegenwoordigt zijn ploeg. Hij heeft het recht op een redelijke en
correcte wijze zich tot de scheidsrechter wenden en hem te wijzen op alles wat hem in
het belang van een goede voortgang van de wedstrijd wenselijk voorkomt.
De coach mag zich alleen tot de scheidsrechter wenden voor het uitoefenen van een
viertal taken: het aanvragen en gebruik maken van een time-out; het aanvragen van een
spelersvervanging; het aanbrengen van een noodzakelijke spelersvervanging in zijn
ploeg; meedelen welke aanvaller als niet-schietende speler moet worden beschouwd.
Elke ander contact met de scheidsrechter is niet toegestaan en is wangedrag, zeker als
het met opzet gebeurt.
Ieder andere persoon, die tot de ploeg behoort, is niet gerechtigd zich tot de
scheidsrechter te wenden.
Indien de aanvoerder, de coach of iemand anders van de ploeg genoemde voorschriften
overtreedt is dat wangedrag.
Niemand mag zich tot de assistent-scheidsrechter wenden. Zodra dit gebeurt dient de
assistent-scheidsrechter dat aan scheidsrechter te melden, die hiertegen op dient te
treden.
In de “Aanwijzingen” van v/h de Technische Commissie van augustus 1998 wordt
uitvoerig hierbij stilgestaan. Advies: commentaar op de leiding, van wie van de ploeg dan
ook, niet dulden en terstond optreden. En als een informele waarschuwing niet helpt, dan
een formele waarschuwing (geel) geven.
15. § 2.2c Vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen
1. Mag een verzorger bij een blessure de bank verlaten?
Antwoord
42
Een lid van de medische staf mag de bank verlaten om een geblesseerde speler te
onderzoeken en/of te behandelen. Hij mag alleen na toestemming van de scheidsrechter
het speelveld betreden.
2. Mogen vervangende spelers, die op de bank zitten, geluidsversterkende middelen –
zoals een megafoon – gebruiken?
Antwoord
Volgens artikel 2c van het BB “Banken, coach en vervangende spelers” is dat verboden.
Je mag zo’n megafoon wel bij je hebben, maar niet gebruiken. Zie ook vraag/antwoord
14, nr. 20.
3. Een vervangende speler loopt warm langs de lijn en roept ondertussen opbeurende
woorden (“kom op”; “goed gespeeld”) naar spelers in het veld. De scheidsrechter
waarschuwt de betrokkene dat niet te doen; meteen daarna gebeurt het weer; de
scheidsrechter toont geel. Is dit correct?
Antwoord
Dat is correct. Een vervangende speler mag de bank alleen verlaten voor een warming
up. Elke andere actie is verboden, zoals het aanreiken van een fles drinken, het
aanmoedigen van spelers, een praatje gaan maken met publiek of met andere
vervangende spelers e.d. Een bij het andere vak gaan zitten en aanwijzingen geven is
natuurlijke helemaal uit den boze.
De scheidsrechter doet er goed aan dit soort acties in de gaten te houden. Zo nodig
kan/moet hij de betrokkene terugsturen naar de bank omdat van “alleen maar een
warming up” geen sprake is. Gaat de betrokkene toch door dan is het gewoon wangedrag
(gele kaart), waarbij de code 3a3 dan de voor de hand liggende is.
4. Een verzorger behoort volgens § 2.2c tot de ploeg. Hem kan, als de scheidsrechter
daar aanleiding toe ziet, de gele of de rode kaart worden getoond. Dan wordt het een
tuchtzaak. Het tuchtrecht geldt alleen voor leden van het KNKV. Nu is de onderhavige
verzorger geen lid van het KNKV. Wat gebeurt er dan met die gele of rode kaart?
Antwoord
Volgens artikel 10-2 van de Statuten vallen alleen leden van het KNKV onder het
tuchtrecht. Bankzitters behoren tot de ploeg en vallen dus onder het wangedragregime,
inclusief de gele en de rode kaart. Indien deze persoon wangedrag pleegt dient de
scheidsrechter hem ook geel of rood te tonen. Sinds 1 juli 2009 dienen alle personen, die
zich op de bank bevinden, lid van het KNKV te zijn. Iemand, die geen KNKV-lid is mag
dus niet op de bank. Alleen: omdat betrokkene geen lid van het KNKV is, kan dit formeel
geen gevolgen hebben voor hem, wel echter voor het verenigingsbestuur: op grond van
artikel 12-2b kan een vereniging verantwoordelijk worden gesteld voor gedragingen van
niet-leden. Elk lid van het KNKV en ook het Bondsbestuur kunnen aangifte doen bij de
Tuchtcommissie.
5. Voor hoeveel vervangingen is tijdens de wedstrijd de goedkeuring van de
scheidsrechter nodig?
Antwoord
Vier; zie § 2.1c.
6. Mag een vervangen speler weer aan de wedstrijd deelnemen?
Antwoord
Volgens de spelregel mag een vervangen speler niet meer aan het spel deelnemen.
Echter: de toelichting zegt dat een wedstrijdreglement kan bepalen dat het aantal
spelers, dat mag worden vervangen zonder toestemming van de scheidsrechter, anders
is dan vier. Dat heeft geleid tot bepalingen in het RvW en het “Bestuursbesluit
jeugdkorfbal” ,die hieraan een ruime uitleg geven. Voor een overzicht: zie
vraag/antwoord 1.
7. Hoeveel vervangende spelers mogen er op de bank zitten?
43
Antwoord
Zie de bijzondere toelichting bij § 2.2c: maximaal 8.
8. Hoeveel “andere tot de ploeg behorende personen”, dus niet de vervangende spelers
en de coach) mogen op de bank zitten?
Antwoord
Zie de bijzondere toelichting op § 2.2c: vier. Zij dienen een begeleidingstaak te hebben,
zoals: verzorger, hulpcoach, iemand die de stand bij houdt, een teammanager, een
trainer e.d.
9. Mogen ook andere personen dan de coach, vervangende spelers en andere tot de
ploeg behorende personen, op de bank zitten.
Antwoord
Volgens de toelichting op § 2.2c is dat niet het geval. Dus personen zonder functie
mogen niet op de bank. Dus, als zij geen functie hebben, geen geblesseerde spelers, de
materiaalman, een familielid, de voorzitter van de vereniging of – zelfs – de pupil van de
week. Overigens: aangeraden wordt om flexibel te zijn als er een pupil van de week is op
de bank zit. Overigens: een speler of een coach, die is weggezonden tijdens de wedstrijd
mag ook niet op de bank zitten gedurende de rest van de wedstrijd. Dat geldt ook voor
spelers, coaches en anderen, die tot de ploeg behoren, die door de tuchtrechter zijn
uitgesloten/geschorst. In het algemeen mogen deze personen wel in een andere functie
op de bank. In “tuchtrechtland” wordt hierover echter verschillend gedacht.
Een beoordelaar of een journalist mogen evenmin op de bank, zij het dat bij ruimtenood
een beoordelaar een plaats op een bank mag claimen via de (instructie van de)
wedstrijdcommissaris.
10. Mag een vervangende speler de bank verlaten om warm te lopen?
Antwoord
Ja, mits het een warming up is die redelijkerwijze leidt tot een spelersvervanging; zie de
toelichting op § 2.2c. De scheidsrechter moet niet toestaan dat een vervangende speler
de bank verlaat om warm te lopen met als doel: niet op de bank verblijven of –
bijvoorbeeld – aanwijzingen te gaan geven langs de lijn(en). De scheidsrechter moet in
dat geval onmiddellijk optreden, immers, alleen de coach heeft die bevoegdheid.
11. Mag een verzorger de bank verlaten?
Antwoord
Zie de toelichting op § 2.2c: hij mag de bank alleen verlaten:
om een geblesseerde speler te onderzoeken en/of te behandelen. Daarbij gaat het
uitsluitend om personen, die zich buiten de lijnen, dus buiten het speelveld
bevinden;
om zijn taak uit te oefenen binnen de lijnen, dus op het speelveld, zij het na
verkregen toestemming van de scheidsrechter.
Houdt de verzorger zich niet aan deze voorschriften, dan dient de scheidsrechter
corrigerend op te treden (informele waarschuwing, formele waarschuwing dus geel, code
3a2). Het is denkbaar dat – bij een zeer ernstige blessure – een verzorger meteen het
veld in rent. Formeel mag dit niet, maar enige tolerantie mag van de scheidsrechter
worden verwacht als er sprake is van oprechte bezorgdheid. “Bijbedoelingen” mag de
scheidsrechter niet toestaan.
12. Mag de scheidsrechter een vervangende speler verbieden de bank te verlaten,
anders dan om in te vallen?
Antwoord
Volgens artikel 2b van het “Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers” kan
en mag de scheidsrechter dit –bij wijze van straf – doen. Een vervangende speler mag
wel van de bank om in te vallen, maar hij mag zich niet (meer) warm lopen.
44
13. Mag een vervangende speler, aan wie de rode kaart is getoond, en die dus de bank
heeft moeten verlaten, toch nog aan de wedstrijd deelnemen?
Antwoord
Neen; de toelichting op § 2.3f zegt dat zij na het tonen van de rode kaart niet meer aan
het spel mogen deelnemen, niet meer op de bank mogen zitten en het speelgebied
moeten verlaten.
§ 2.3 Scheidsrechter
De scheidsrechter heeft de leiding van het spel. Tot zijn taak behoort:
16. § 2.3a het keuren van zaal, speelveld en materiaal; het letten op
veranderingen, die tijdens het spel optreden
1.De vloer van de zaal is zeer glad; de scheidsrechter vindt het onverantwoord om te
spelen. De wedstrijdcommissaris en de zaalbeheerder vinden dat er wel gespeeld kan
worden. Zij sommeren de scheidsrechter de wedstrijd aan te vangen. Wat nu?
Antwoord
De scheidsrechter heeft de leiding van het spel. Hij bepaalt of de gladheid van de vloer
aanleiding is om niet te spelen. Met de wedstrijdcommissaris en/of de beheerder heeft hij
niets te maken. Mocht er een “bevel” komen van de politie of de brandweer, dan dient hij
dat bevel wel te volgen.
Overigens moet de scheidsrechter altijd eerst nagaan of het probleem verholpen kan
worden.
Als tijdens de wedstrijd een zeer glad speelveld ontstaat en de gladheid niet kan worden
vestreden zit er voor de scheidsrechter niets anders op dan de wedstrijd te staken.
2.Kan de reden voor afkeuring een andere zijn dan de in de bijzondere toelichting op §
2.3a genoemde redenen (zeer glad speelveld; water op het speelveld; gevaarlijke
obstakels in de zaal)?
Antwoord
Ja. In deze toelichting staat dat zij redenen van afkeuring kunnen zijn. Andere redenen
zijn dus mogelijk. De scheidsrechter bepaalt dat.
3.Wat moet de scheidsrechter doen als het tijdens de veldwedstrijd gaat onweren?
Antwoord
Het “Uitvoeringsbesluit onderbreken wedstrijden bij onweer” bepaalt dat de
scheidsrechter verplicht is de wedstrijd te onderbreken als het onweer zich op een
afstand van 3 km of minder bevindt. Deze afstand kan globaal worden gemeten door de
tijd vast te stellen tussen het zien van de bliksemflits en het horen van de donder. Indien
dit minder dan tien seconden bedraagt is het onweer binnen 3 km afstand.
Er is geen bepaling die een maximum-onderbrekingstijd aangeeft.
Artikel 46-2h RvW bepaalt dat (uitsluitend) de scheidsrechter een wedstrijd kan staken
bij veranderde weers- en terreinomstandigheden. “Onweer” valt hier ook onder.
Uitganspunt is dat de wedstrijd na het onweer weer wordt voortgezet.
De wedstrijd wordt voortgezet als aan genoemde afstandsvoorwaarde wordt voldaan, het
veld bespeelbaar en er nog voldoende tijd is.
NB: de scheidsrechter dient zeer alert te zijn als het gaat onweren. Niemand zal het hem
kwalijk nemen als hij eerder de wedstrijd onderbreekt; wel doet hij er goed aan hierover
met de aanvoerders te overleggen.
4.Is er een regel die aangeeft hoe lang een blessurebehandeling op het speelveld mag
duren?
Antwoord
Er is geen reglementaire bepaling die dat regelt.
Het hangt dus van de omstandigheden af.
45
Als een blessurebehandeling alleen op het speelveld kan plaatsvinden zullen de
scheidsrechter en de spelers moeten wachten. Indien de behandeling buiten het
speelgebied kan plaatsvinden kan de scheidsrechter dat gelasten alleen, dan ontstaat er
een 4-3-situatie, hetgeen als onbillijk kan worden aangemerkt, temeer omdat het tijdelijk
inzetten van een andere speler niet mogelijk is.
In het uiterste geval zal de scheidsrechter de wedstrijd moeten staken, bijvoorbeeld als
de behandeling wel heel lang duurt en de volgende wedstrijd op tijd moet beginnen of als
de blessure zo ernstig is dat niemand meer behoefte heeft aan voortzetting van de
wedstrijd. Alleen de scheidsrechter beslist, echter in het laatste geval doet hij er goed
aan overleg met de aanvoerders te plegen.
Een echte oplossing is er dus niet.
5.Indien materiaal niet aan de eisen voldoet (bijvoorbeeld: de bal heeft geen IKF-
stempel, de palen zijn vierkant, de korven hebben niet de juiste kleur, het strafworppunt
ontbreekt) wat moet de scheidsrechter dan doen?
Antwoord
De scheidsrechter moet de aanvoerder van de thuisspelende vereniging gelasten het
probleem te verhelpen. Lukt dit niet, dan mag de wedstrijd niet aanvangen. De
scheidsrechter vermeldt dit op het wedstrijdformulier. Overigens is het denkbaar dat
spelen met incorrect materiaal, mist het geen invloed heeft op de wedstrijd
(bijvoorbeeld: verkeerde kleur van de korven of het ontbreken van de strafworppunten),
toch mogelijk is. In dat geval doet de scheidsrechter er goed aan overleg met beide
aanvoerders te plegen. Wordt er toch gespeeld, dan wordt de incorrectie vermeld op het
wedstrijdformulier.
6.Wanneer mag een scheidsrechter een veld (veldwedstrijd) afgelasten?
Antwoord
Volgens artikel 34-3 RvW mag een scheidsrechter niet eerder dan een kwartier vóór
aanvang van de wedstrijd tot afgelasting besluiten.
Hij mag dat niet vanuit de kantine doen: volgens genoemd artikel dient hij dat besluit
“ter plaatse” te nemen, dus nadat hij veld zelf heeft gecontroleerd.
7. Hoe lang moet een scheidsrechter na afloop van de wedstrijd aanwezig zijn op in de
hal of op het veld (kantine)?
Antwoord
Volgens artikel 34-7 RvW dient de scheidsrechter tot 15 minuten na afloop van de
wedstrijd in de zaalaccommodatie of het terrein aanwezig te zijn. Hij mag dus wel gaan
douchen c.q. zich verkleden, als hij maar “onder handbereik” is.
8.Tijdens de wedstrijd raakt een speler ernstig geblesseerd en moet naar het ziekenhuis.
De ploeg van de speler is ernstig ontdaan en heeft weinig behoefte om verder te spelen.
De andere ploeg staat er op dat er wel wordt gespeeld. Wat moet de scheidsrechter
doen?
Antwoord
Op grond van § 2.3 van de spelregels heeft de scheidsrechter de leiding van het spel.
Alleen hij, niemand anders. Als hij aangeeft dat de wedstrijd wordt hervat, dan dient dat
te gebeuren; als hij aangeeft dat hij de wedstrijd niet voortzet, dan gebeurt dat ook niet.
Hij bepaalt wat er moet gebeuren, niet een ploeg.
Als hij van mening is dat de wedstrijd weer kan worden hervat, dan dienen beide ploegen
zich daarnaar te richten.
Doet een ploeg dat niet, dan houdt het op natuurlijk. De wedstrijd moet dan worden
gestaakt (artikel 46-2b van het Reglement van Wedstrijden zegt dat een wedstrijd als
gestaakt moet worden beschouwd als een ploeg vóór het einde van de wedstrijd het
speelveld verlaat). De scheidsrechter is verplicht hiervan melding te maken op het
wedstrijdformulier én een verklaring in te zenden naar het Bondsbureau. Deze verklaring
moet daar binnen twee werkdagen na het speelweekend zijn. Het wordt dan een
46
tuchtzaak; de tuchtcommissie maakt uit of een straf moet worden opgelegd en zo ja,
welke. In dit laatste geval is het meestal: een boete én 2 winstpunten in mindering.
In de praktijk gaat het meestal iets anders.
Bij een “ongeval” als dit raken mensen vaak heel erg van slag. Dan is de vraag of je als
scheidsrechter mag verlangen om de wedstrijd toch voort te zetten. Immers, de andere
ploeg wordt dan wel heel erg bevoordeeld omdat de tegenstander helemaal van slag is.
De scheidsrechter doet er goed aan beide aanvoerders (alleen de aanvoerders, niet de
coaches) te raadplegen.
Vervolgens dient hij zijn afweging te maken.
Indien de scheidsrechter van mening is dat onder genoemde omstandigheden niet
gespeeld kan of mag worden, dan heeft hij het recht de wedstrijd niet voort te zetten/te
staken, ook als enkele mensen of een hele ploeg vinden dat de wedstrijd hervat moet
worden.
Dus ook hier ontleent de scheidsrechter het recht om te staken uit § 2.3: de
scheidsrechter heeft de leiding van het spel.
In de praktijk komt het meer voor dat een scheidsrechter onder dergelijke
omstandigheden de wedstrijd niet voortzet en komt het minder voor dat hij de wedstrijd
hervat met een aangeslagen ploeg en volstrekt veranderde omstandigheden. Als de
scheidsrechter besluit de wedstrijd te hervatten moet hij ook goed beseffen dat tussen
beide ploegen spanningen kunnen optreden, met alle mogelijke gevolgen van dien tijdens
het restant van de wedstrijd.
Voor alle duidelijkheid: er is dus geen specifieke regel die zegt hoe een scheidsrechter
verplicht is te handelen bij dit soort bijzondere omstandigheden.
17. § 2.3b het handhaven van de regels van het spel
1. Mag een scheidsrechter een overtreding, die gemaakt wordt terwijl het spel is
onderbroken, bestraffen?
Antwoord
Ja.
Als bijvoorbeeld tijdens een blessurebehandeling een speler elders een overtreding
maakt tegen zijn tegenstander (bijvoorbeeld: wegduwen bij de paal om alvast een
gunstige afvangpositie in te nemen), dan is de scheidsrechter sinds 1 juli 2007 bevoegd
daartegen op te treden. Hij doet er in dat geval goed aan dit de spelers in woord en/of
gebaar duidelijk te maken; hij kan in formele zin geen fluitsignaal geven, want het spel is
al onderbroken. Wel kan hij de fluit gebruiken om aandacht te trekken of de situatie
duidelijk te maken.
Bij een overtreding van een aanvaller volgt een spelhervatting.
Bij een overtreding van een verdediger moet de scheidsrechter bepalen of deze met of
zonder opzet geschiedt. Is het zonder opzet (een lichte overtreding), dan volgt een
spelhervatting voor de aanvaller; de scheidsrechter dient echter zoveel mogelijk de
voordeelregel toe te passen. Is het met opzet (een zware overtreding), dan volgt een
vrije worp op het strafworppunt. Het is zelfs denkbaar dat een strafworp volgt wegens
“herhaalde overtreding”.
Een ander voorbeeld: er wordt geduwd bij de paal nadat de scheidsrechter heeft gefloten
voor een vrije worp maar zijn arm nog niet omhoog heeft gestoken, ten teken dat hij
over uiterlijk vier seconden zal fluiten voor het nemen van de vrije worp. Vóór 1 juli 2007
kon de scheidsrechter geen vrije worp toekennen, sedertdien kan hij wel optreden.
Bij een overtreding van een aanvaller volgt een spelhervatting.
47
Bij een overtreding van een verdediger moet de scheidsrechter bepalen of deze met of
zonder opzet geschiedt. Is het zonder opzet (een lichte overtreding), dan ligt het voor de
hand dat de scheidsrechter de oorspronkelijke vrije worp gewoon handhaaft. Is het met
opzet ( een zware overtreding), dan is en blijft het een vrije worp. De scheidsrechter
doet er goed aan de speler dit mede te delen. In beide gevallen “telt de gemaakte
overtreding wel mee” voor de desbetreffende speler.
2. Bij lichte overtredingen zal de scheidsrechter zoveel mogelijk de voordeelregel
toepassen. Geldt dat voor zware overtredingen ook?
Antwoord
Neen. De scheidsrechter heeft al sinds 1999 de ruimte en het recht om de voordeelregel
niet toe te passen, ook als daar op zich zelf aanleiding toe zou bestaan. Uitgangspunt is
eigenlijk: bij een zware overtreding fluiten. In § 3.10a staat niet voor niets: “wordt door
de scheidsrechter een VW toegekend”, een opdracht dus, geen keuze. Niet toepassen
van de voordeelregel zal met name om preventieve redenen gebeuren. Ook de sfeer van
de wedstrijd zal een belangrijke rol spelen. Overigens is het toepassen van de
voordeelregel nagenoeg altijd een nadeel voor de niet in overtreding zijnde ploeg, omdat
de kans op een doelpunt uit een VW groter is dan de kans, die (wellicht) ontstaat bij
toepassing van de voordeelregel.
3. Moet bij een SH en bij een VW altijd de voordeelregel worden toegepast?
Antwoord
Het is de bedoeling dat een lichte overtreding qua tijd zo weinig mogelijk gevolgen heeft.
Dat betekent: als het even kan de voordeelregel toepassen; maar als dat niet kan, dan
fluiten voor een SH. De bedoeling is om de vaart zoveel mogelijk in het spel te houden.
Bij een zware overtreding is het uitgangspunt echter: fluiten voor de overtreding. In §
3.10a staat niet voor niets: “wordt door de scheidsrechter een VW toegekend”, een
opdracht dus, geen keuze Natuurlijk is de scheidsrechter bevoegd niet te fluiten als de
bal in het bezit blijft van de niet-overtredende ploeg (voordeelregel). Maar als er sprake
is van bijvoorbeeld een (gespannen) sfeer in de wedstrijd, veel fysiek gedoe, koppels, die
voortdurend de grenzen (dreigen te) overschrijden, respectloos gedrag, dan zal de
scheidsrechter ( ook uit preventie-overwegingen) zeker optreden, dus: fluiten voor een
VW, ook als de bal in bezit blijft van de niet-overtredende ploeg. Zie ook de IKF-
Nieuwsbrief van november 2006 en de Aandachtspunten 2007-2008. Zie ook
vraag/antwoord 2.
4. Mag een scheidsrechter een foutieve beslissing terugdraaien?
Antwoord
In de spelregels staat alleen over de spelregel, die over de assistent-scheidsrechter gaat
(§ 2.5), dat een scheidsrechter op advies van diens assistent een eenmaal genomen
beslissing kan herroepen, mits het spel nog niet is hervat.
Indien er geen assistent aanwezig is, is er niets geregeld. Dat wil niet zeggen dat een
scheidsrechter zijn foutieve beslissing niet kan herroepen:
a. het vloeit voort uit de tekst van § 2.3b: “hij handhaaft de regels van het spel”;
b. het is al jaren bestaand gewoonterecht, dat bepaalt dat een scheidsrechter zijn
foutieve beslissing moet herroepen en vervangen door een juiste beslissing zolang het
spel nog niet is hervat.
Zie ook nr. 21, vraag/antwoord 28 en nr. 72, vraag/antwoord 3.
Voorbeelden: de scheidsrechter:
kent een doelpunt toe dat geen doelpunt is; bijvoorbeeld: de bal is niet door korf
gevallen maar gewoon “naast gegaan”;
fluit een aantal te vroeg voor de rust of voor het einde van de wedstrijd;
ziet een overtreding waarbij een scoringskans verloren gaat; hij kent een SW toe;
dan past beseft hij dat een mede-aanvaller de overtreding heeft gemaakt; NB: de
mogelijkheid tot herroepen geldt voor allerlei spelsituaties; dit is slechts een
voorbeeld;
48
vergist zich in de naam van de ploeg aan wie hij een SH of VW toekent of aan wie
hij de bal toewijst;
meent dat er in strijd met de spelregel is gehandeld maar de beide aanvoerders
geven aan dat dit niet het geval is;
staakt de wedstrijd maar neemt via beide aanvoerders) waar dat er toch nog
gespeeld kan worden. NB: indien één van de of beide aanvoerders tegen dat
voornemen bezwaar maken is herroepen van de beslissing tot staken onmogelijk.
NB: het terugdraaien van een foutieve beslissing kan alleen als het gaat om een
“technische beslissing”. Een tuchtrechtelijke beslissing (gele kaart, rode kaart) kan
nimmer worden teruggedraaid.
5. Tijdens een wedstrijd in de Hoofdklasse (zaal) wordt bij het onderbreken van het spel
bijvoorbeeld (na een doelpunt; na een vakwissel; bij een time-out; bij een
blessurebehandeling) luidsprekermuziek gedraaid. Deze muziek stopt pas zo’n seconde of
10-15 na het hervatten van het spel door een fluitsignaal. Is dat toegestaan?
Antwoord
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen: gewoon geluid (aanmoedigingen e.d. en
andere verbale uitingen) en mechanisch versterkt geluid, dus via een luidspreker of
zoiets. Voor wat dit laatste betreft gaat het dan om luidsprekerlawaai, afkomstig van: a. de bank en b. het publiek. ad a. Ruim een jaar geleden is in het BB “Banken, coach en vervangende spelers” een bepaling
opgenomen die het personen op de bank verbiedt gebruik te maken van
geluidsversterkende middelen. ad b Voor "het publiek" gelden geen regels tav luidsprekerlawaai. Dat is op zich ook wel
logisch, want waar ligt de grens: aanmoedigen, gezang, herrie, muziek, oorverdovend
lawaai enz. Zowel tijdens het spel als vóór en na de wedstrijd, in de pauze en - sinds kort - tijdens
spelonderbrekingen mag het publiek, op wat voor wijze dan ook,
luidsprekerlawaai maken. Het is altijd gebruik geweest dat er tijdens het spel via de luidspreker geen muziek,
aanmoedigingen via de verenigingsomroeper, opzwepende woorden, ophitsingen e.d.
plaats vonden en vinden. Het is ook al lange tijd gebruik om vóór en na de wedstrijd en in de pauze mededelingen
om te roepen en muziek te laten klinken. Het KNKV doet dat zelf ook (Ahoy, Challenge
e.d.). Zo’n “speaker” mag op grond van het "Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen
zaalkorfbal” achter de jurytafel zitten; omdat hij geen deel uit maakt van de jury blijft hij
formeel onder “het publiek” vallen. Wat nieuw is, en kennelijk afgekeken van enkele zaalsporten en voetbal, is dat na een
doelpunt en/of andere spelonderbrekingen (bijvoorbeeld time-out, blessure) een
oorverdovend muzieklawaai uit de luidsprekers komt. Dat lawaai stopt als de
scheidsrechter weer influit. Een ongeschreven regel dus. Kennelijk is er nu een trend, dat het muzieklawaai nog enige tijd na het fluitsignaal
aanhoudt. En de vraag is nu of aan deze trend wat te doen is.
Soms wil een speaker zich ook nog wel eens van zijn opzwepende kant laten horen. Op grond van de spelregels heeft een scheidsrechter alleen te maken met: 1. "de ploeg": spelers, coach, vervangende spelers en anderen die tot de ploeg behoren.
Dus: spelers en bankzitters; 2. de wedstrijdcommissaris;
3. de jury; ( de jury bestaat uit de juryvoorzitter, de scheidsrechter en diens assistent);
49
4. het publiek. Omdat een DJ/muziekveroorzaker of speaker niet tot de ploeg behoort en ook niet als
zaalcommissaris optreedt (neem ik aan) behoort hij dus tot het publiek, ook als hij op
een aparte plek verblijft, zelfs als dat in de zaal is. In de KNKV-reglementen staat niets over luidsprekerlawaai; ook niet over de duur
van het weergeven. Er is dus geen expliciet verbod. Indien bovenvermelde ongeschreven regel met voeten wordt getreden heeft het KNKV
(de scheidsrechter) geen formeel handvat om op te treden, immers, daar is het een
ongeschreven regel voor. Het is dus typisch zo'n voorbeeld waarbij de bestaande regelgeving niet toereikend is en
- op termijn, als de ontwikkelingen zich doorzetten - zeker toereikend gemaakt moet
worden. In de overgangstijd is dan de vraag: is er - al dan niet toevallig - een regel, op grond
waarvan toch kan worden opgetreden? Antwoord: wel degelijk. 1. § 2.3a van de spelregels bepaalt: "De scheidsrechter heeft de leiding van het spel". a. daartoe moet hij dan wel in de gelegenheid worden gesteld; indien de herrie vanuit
het publiek zodanig wordt dat hij geen leiding meer kan geven - bijvoorbeeld: de
spelers/bankzitters kunnen de fluitsignalen niet meer horen - dan kan hij optreden; b. deze regel is ook een soort "kapstokartikel"; Als de scheidsrechter vindt dat hij niet
meer in staat is zijn taak uit te oefenen en de regels hebben daar geen basis voor, dan is
deze § de basis. 2. § 2.3g van de spelregels (door de scheidsrechter optreden tegen overlast van het
publiek) is dan de regel, op grond waarvan tot actie door de scheidsrechter kan worden
overgegaan. De scheidsrechter dient dus voor zichzelf uit te maken of er sprake is van overlast als
gevolg van het luidsprekerlawaai. Normale aanmoedigingen e.d., zelfs een kolkend Ahoy,
vallen daar dus niet onder. Het moet om specifiek afwijkend gedrag gaan (dus in dit
geval muziek via de luidspreker of een omroeper, die de boel opzweept) met als doel iets
anders te bereiken dat het ondersteunen van de eigen ploeg of het niet ondersteunen
van de andere ploeg. Vindt de scheidsrechter, dat er van een dergelijk gedrag sprake is, dan draagt hij -
volgens de toelichting op § 2.3g - de aanvoerder op "het publiek", in dit geval de
muziekmaker/veroorzaker, te waarschuwen. Die aanvoerder zal in deze
casus ongetwijfeld de aanvoerder van de thuisspelende vereniging zijn. De waarschuwing
houdt in: geen luidsprekerlawaai/-muziek als het spel wordt gespeeld. Indien de
muziekmaker/veroorzaker deze waarschuwing niet opvolgt kan de scheidsrechter de
wedstrijd: a. schorsen (enige tijd stilleggen; bijvoorbeeld voor overleg als uitvloeisel van de
gegeven waarschuwing); b. staken (voortijdig beëindigen), al naar gelang de omstandigheden dit vereisen. NB-1: voor de wedstrijdcommissaris is er in dezen formeel geen taak, tenzij de eigenaar
van de hal via de huurvoorwaarden iets heeft bepaald. Dit staat in de Richtlijnen voor
wedstrijdcommissarissen. De scheidsrechter dient zich dus niet tot hem/haar te wenden of opdracht tot beëindiging
van het lawaai te verstrekken. NB-2: de scheidsrechter kan uiteraard genoemde persoon geen gele en/of rode kaart
tonen. Dat is alleen voorbehouden aan personen, die tot de ploeg behoren. Wel kan hij,
bij de toepassing van § 2.3g, bijvoorbeeld na het schorsen van de wedstrijd, de
betreffende persoon opdracht geven zich uit de zaal of zelfs van de tribune te
verwijderen. Ook is het mogelijk om tegen deze persoon afzonderlijk aangifte te doen bij de
Tuchtcommissie. Dat heeft overigens alleen zin als betrokkene KNKV-lid is.
50
Mocht de aanvoerder de opdracht van de scheidsrechter niet of onvoldoende uitvoeren,
dan is dat obstructie, dus een formele waarschuwing (gele kaart), code 1c4. Conclusie: 1. er is geen regelgeving ten aanzien van lawaai vanuit het publiek in het algemeen. Dat
is op zich ook logisch: publiek moet zich kunnen uiten. Indien er sprake is van
daadwerkelijke overlast van het publiek, dan is § 2.3g van toepassing; daar moet
terughoudend mee worden omgegaan. In het algemeen zal het betrekking hebben op
specifiek wangedrag (beledigingen e.d.). 2.er is een ongeschreven regel die zegt dat muzieklawaai via de luidspreker is toegestaan
vóór en na de wedstrijd, in de pauze en tijdens dode spelmomenten; er zijn geen regels
die dat begrenzen; 3. indien de ongeschreven regel ad 2. wordt overtreden, kan niet op basis van een
specifieke regel worden opgetreden, maar wel, als afgeleide, op basis van § 2.3a en 2.3g
van de spelregels.
6.Wat te doen tegen een schotklokbediener, die de wedstrijd beïnvloedt?
Antwoord
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de regels, die betrekking hebben op het
spelen van wedstrijden en het tuchtrecht.
Voor wat betreft de regels, die betrekking hebben op het spelen van wedstrijden kan als
volgt worden onderscheiden:
A. de spelregels;
B andere regels.
Ad A: spelregels
Volgens § 2.3 heeft de scheidsrechter de leiding van het spel. Hij, en niemand anders.
En verder: § 3.2d: "De ploeg aan wie de scheidsrechter de meeste doelpunten toekent
wint de wedstrijd".
Ad B andere regels
Artikel 18 HR rekent de bediener van de schotklok tot een "scheidsrechtersofficial". De
bediener is dus een KNKV-functionaris. Hij maakt geen deel uit van de jury.
Volgens de "cursusmap juryvoorzitter" en het "Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen
zaalkorfbal" ondersteunt de juryvoorzitter het arbitrale duo; hij is verder
verantwoordelijk voor de activiteiten van de leden van de jurytafel, waaronder de
bediener van de schotklok.
De conclusie is dat:
X de bediener van de schotklok via de juryvoorzitter onder de scheidsrechter valt;
X de scheidsrechter "de baas" is;
X aan door de scheidsrechter c.q. diens medewerkers genomen beslissingen niets kan
worden gedaan.
NB: een groot aantal jaren geleden hadden we het "protestrecht". Dit recht gaf iemand
de mogelijkheid om een door de scheidsrechter genomen beslissing gewijzigd te krijgen,
met eventuele gevolgen voor de uitslag van de wedstrijd.
Zoiets is dus niet meer mogelijk.
Een beslissing van de scheidsrechter, en daardoor een beslissing van anderen, die "onder
hem" vallen en die niet door de scheidsrechter is/wordt herzien, is onherroepelijk.
Voor wat betreft het "Tuchtrecht" het volgende.
Ingevolge artikel 9 TR is de TC bevoegd kennis te nemen van o.a. overtredingen van
statuten, reglementen, wedstrijdbepalingen, besluiten van organen e.d.
Dat betekent dat tegen een KNKV-functionaris, die zich niet aan "de wet houdt", aangifte
kan worden gedaan bij de TC door elk belanghebbend KNKV-lid. Volgens artikel 12 TR is
voor het strafbaar zijn opzet, schuld, nalatigheid of onzorgvuldigheid vereist. Dit zal door
51
degene, die aangifte doet, aangetoond moeten worden. De TC zal zich zeker zeer
terughoudend opstellen.
Dit betekent dat een door een scheidsrechter of een andere official gemaakte fout
nomaliter niet strafbaar zal zijn. Pas als het om opzet e.d. gaat kan strafbaarheid aan de
orde zijn.
Indien er wel sprake is van strafbaarheid en de TC de overtuiging heeft dat betrokkene
de overtreding heeft gepleegd zal een straf worden opgelegd. Dat zal altijd een op de
persoon gerichte straf zijn. Anders gezegd: de uitslag van de wedstrijd staat niet ter
discussie. Dat staat ook in artikel 4 TR: er kan nooit aanspraak worden gemaakt op over-
of uitspelen van één of meer wedstrijden.
7. Is een levende mascotte, die in de zaal het publiek “bespeelt” toegestaan?
Antwoord
De vraag is: waar bevindt de mascotte zich?
Dat kan zijn:
a. op de bank;
b. op het speelveld;
c. in het aangrenzende gebied;
d. in de voor het publiek bestemde ruimte.
ad a op de bank
Dit is een mogelijkheid.
Op de bank mogen volgens § 2.2b/c zitten: de coach, vervangende spelers en andere tot
de ploeg behorende personen. Het gaat om deze laatste categorie. Artikel 36-7 RvW
heeft het ten aanzien van de laatste categorie over personen, met een begeleidingstaak
belast. Dit is een andere tekst tov die van de spelregel; deze (beperkende) tekst is dan
ook formeel onjuist.
Indien de mascotte op de bank tevens de stand bij houdt of zoiets is dat niet verboden.
Personen, die op de bank zitten behoren tot "de ploeg". Bij wangedrag is het gele en
rode kaartensysteem van toepassing.
ad b op het speelveld
Het speelveld is het gebied waar daadwerkelijk wordt gespeeld. Op het speelveld mogen
alleen aanwezig zijn: de spelers/sters en de scheidsrechter. Een mascotte dus niet.
ad c in het aangrenzend gebied
Om het gehele speelveld is volgens § 1.1b een obstakelvrije ruimte van ten minste 1 m.
In dit gebied mogen geen obstakels, dus ook geen mascottes aanwezig zijn. In de
praktijk wordt vwb de zaal meestal de gehele zaalvloer als aangrenzend gebied
aangemerkt. Begrijpelijk, maar formeel niet helemaal juist.
In deze ruimte mogen vervangende spelers en spelers voor de volgende wedstrijd zich
warm lopen. De eerste categorie valt óók onder ad a, de bankzitters. De tweede
categorie valt daar niet onder: deze personen zijn dus gewoon publiek en kunnen dus
ook geen kaart getoond krijgen.
ad d in de voor het publiek bestemde ruimte
In deze ruimte mag iedereen zich bevinden.
Dat is niet alleen de tribune, maar ook de ruimte, die begint na het aangrenzend gebied;
zie ad c.
Indien een scheidsrechter last heeft van een mascotte, die zich in deze ruimte bevindt,
moet onderscheid worden gemaakt tussen:
a. last, omdat de scheidsrechter zijn taak - het leiden van een wedstrijd - niet meer uit
kan voeren. Als de scheidsrechter dat vindt, dan heeft hij het recht om betrokkene te
manen zijn activiteiten te veranderen of te stoppen; zo nodig kan hij betrokkene
wegzenden. Dit is geen formele regel, maar één, die voortvloeit uit § 2.3 "de
scheidsrechter heeft de leiding van het spel".
52
b. overlast, als bedoeld in § 2.3g van de spelregels: de scheidsrechter treedt op tegen
overlast van het publiek. De scheidsrechter kan in dat kader de betrokkene laten
waarschuwen of verwijderen (via de aanvoerder van de desbetreffende ploeg). Heeft dat
geen succes dan kan hij de wedstrijd schorsen of staken.
8. Moeten juryvoorzitters en schotklokbedieners leden zijn van de vereniging en dus
aangemeld zijn bij het KNKV als bondslid? Of mogen deze vrijwilligers ook buitengewoon
leden of andersoortige relaties met de vereniging hebben?
Antwoord
Het antwoord is te vinden in artikel 18-2 van het Huishoudelijk Reglement: de
juryvoorzitter (die in lid 1 wordt genoemd en naar wie in lid 2 wordt verwezen) en de
klok- en schotklokbediener vallen onder het begrip "arbitrage-official". Expliciet is
bepaald dat een zo’n official lid moet zijn van het KNKV.
Ingevolge artikel 7 van de Statuten kent het KNKV de volgende leden:
1. korfbalverenigingen;
2. verenigingsleden, die zich voor het lidmaatschap van een vereniging hebben
aangemeld;
3. onafhankelijke leden, die rechtstreeks lid zijn van het KNKV (dus niet
verenigingsgebonden).
9. De bal is uit, maar komt in handen van de niet in overtreding zijnde ploeg. Mag de
scheidsrechter de voordeelregel toepassen?
Antwoord
Neen, dat mag hij niet. Sinds 1.7.2011 staat dit expliciet vermeld in de toelichting op §
2.3b. De scheidsrechter is dus verplicht af te fluiten en een uitbal toe te kennen aan die
andere ploeg. NB: Vóór 1 juli 2011 mocht het ook niet op basis van interpretatie; nu is
het geregeld. “Uit is uit”. Overigens staat dit sinds 1 juli 2011 ook expliciet in de
toelichting op § 3.7.
10. De bal blijft na een overtreding in bezit van de niet in overtreding zijnde ploeg.
Meteen daarna komt de bal toch bij de andere ploeg terecht. Mag de scheidsrechter dan
alsnog fluiten voor de overtreding?
Antwoord
In de spelregel (§ 2.3b) en de toelichting daarop staat niets vermeld.
Het is een ongeschreven regel dat de voordeelregel alleen kan worden toegepast tijdens
de na de overtreding plaats vindende actie of handeling. Zodra er een nieuwe actie of
handeling volgt kan het dus niet meer.
11.Een verdediger maakt een overtreding, waardoor een scoringskans verloren gaat. De
bal komt bij een andere vrijstaande aanvaller. Doorspelen of SW?
Antwoord
De scheidsrechter is verplicht te fluiten voor een SW. De spelregelmaker ziet een SW als
de ultieme vorm van het toepassen van de voordeelregel, immers, bij een SW is
zekerheid ten aanzien van een scoringskans op 2.50 m en bij het laten doorspelen is die
zekerheid er niet.
Dus niet de voordeelregel toepassen (want dat kan nadeel opleveren, maar een SW
toekennen.
12.Twee tegenstanders vangen de bal; zij menen beiden de bal het eerst te hebben
gevangen. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
Er zijn twee mogelijkheden:
a. de scheidsrechter heeft waargenomen dat één van de spelers als eerste de bal
had. Dat kan hij verbaal of met een gebaar aangeven tijdens het spel. Het is
echter verstandig om te fluiten, de beslissing mee te delen en het spel weer te
hervatten. Dat voorkomt onbegrip, verwarring en wellicht wangedrag.
53
b. de scheidsrechter heeft niet waargenomen wie de bal het eerst had. In dat geval
fluit hij en kent hij een scheidsrechtersworp toe.
13. Een speler kan de bal bij de zijlijn bemachtigen. Het lukt niet omdat een toeschouwer
de bal voor zijn neus weg tikt. Wat nu?
Antwoord
Volgens de toelichting op § 2.3b kent de scheidsrechter de bal toe aan die speler als het
hem duidelijk is dat die speler de bal anders zou hebben bemachtigd. De scheidsrechter
doet er goed aan te fluiten, de bal aan de speler toe te kennen en het spel te hervatten.
Indien niet zeker is of de speler de bal zou hebben bemachtigd kent de scheidsrechter,
afhankelijk van de situatie, een uitbal toe aan de ploeg, die daar recht op heeft dan wel:
geeft hij een scheidsrechtersworp in het geval een tegenstander ook de bal had kunnen
bemachtigen. Dit staat in de toelichting van § 3.9 (Uitbal).
14. Gedurende de periode, dat een VW wordt genomen bevindt een verdediger zich
binnen de voorgeschreven afstand van 2.50 m en staan tegelijkertijd twee mede-
aanvaller onderling binnen 2.50 m van elkaar. Dit zijn twee overtredingen die tegelijk
plaatsvinden. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
Volgens de toelichting op § 2.3b bestraft de scheidrechter de belangrijkste overtreding.
De toelichting geeft aan dat de overtreding van de verdediger als de belangrijkste moet
worden aangemerkt. Deze overtreding wordt dus bestraft.
15. Als 14, maar nu bevinden spelers van beide ploegen zich tegelijkertijd binnen de
voorgeschreven afstand van 2.50 m. Wat nu?
Antwoord
De overtreding van de speler van de aanvallende ploeg wordt als de belangrijkste
aangemerkt. Deze overtreding wordt bestraft.
NB-1: wanneer spelers van beide ploegen zich niet tegelijkertijd binnen de
voorgeschreven afstand van 2.50 m bevinden, dan bestraft de scheidsrechter de speler,
die het dichtst bij de nemer van de VW staat; dit staat in § 3.10c-B.
NB-2: wanneer spelers van beide ploegen zich niet tegelijkertijd op dezelfde onjuiste
afstand binnen de voorgeschreven afstand van 2.50 m bevinden, dan bestraft de
scheidsrechter de speler van de aanvallende ploeg; dit staat in § 3.10c-B.
16. Bij het nemen van een VW staan ter weerszijden van de paal twee koppels.
Tegelijkertijd geeft een aanvaller van koppel 1 en een verdediger van koppel 2 een duw
aan diens tegenstander. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
De toelichting op § 2.3b zegt dat de scheidsrechter de belangrijkste overtreding bestraft
als twee overtredingen tegelijk plaatsvinden.
Hier is sprake van twee overtredingen, die ook nog eens tegelijk plaats vinden.
De spelregels geven in een situatie als deze niet aan wat de belangrijkste overtreding is.
Zij voorzien er dus niet in.
De scheidsrechter doet er dus goed aan precies na te gaan of één overtreding toch niet
(iets) eerder was dan de andere. Mocht zijn conclusie toch zijn dat ze tegelijk hebben
plaatsgevonden, dan kan hij wellicht de heftigheid van de duw mee laten spelen in zijn
oordeel.
17. Heeft het zin om een fluitsignaal lang aan te houden (het zogenaamde
“dóórfluiten”)?
Antwoord
Formeel heeft doorfluiten geen betekenis, immers, het begin van het fluitsignaal is
bepalend; op dat moment wordt het spel onderbroken. Indien bij het begin van het
fluitsignaal de bal echter al onderweg is naar de korf en buiten bereik van een verdediger
is kan de scheidsrechter een doelpunt alsnog toekennen. In dat geval is het praktijk om
door te fluiten; daarmee geeft de scheidsrechter aan de overtreding en alles wat daarna
54
gebeurde gezien te hebben. Het doorfluiten heeft slechts psychologische betekenis;
noodzakelijk is het niet omdat de spelregel aangeeft dat het toch een doelpunt is.
18.Tijdens de wedstrijd ontstaat er een ernstige blessure bij een speler; de behandeling
kost veel tijd; het wachten is op de ambulance. Beide ploegen hebben niet veel zin meer
om de wedstrijd te hervatten. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
Op grond van § 2.3 van de spelregels heeft de scheidsrechter de leiding van het spel.
Alleen hij, niemand anders. Als hij aangeeft dat de wedstrijd wordt hervat, dan dient dat
te gebeuren; als hij aangeeft dat hij de wedstrijd niet voortzet, dan gebeurt dat ook niet.
Hij bepaalt wat er moet gebeuren, niet een ploeg.
Als hij van mening is dat de wedstrijd weer kan worden hervat, dan dienen beide ploegen
zich daarnaar te richten.
Doet een ploeg dat niet, dan houdt het op natuurlijk. De wedstrijd moet dan worden
gestaakt (artikel 46-2b van het Reglement van Wedstrijden zegt dat een wedstrijd als
gestaakt moet worden beschouwd als een ploeg vóór het einde van de wedstrijd het
speelveld verlaat). De scheidsrechter is verplicht hiervan melding te maken op het
wedstrijdformulier én een verklaring in te zenden naar het Bondsbureau. Deze verklaring
moet daar binnen twee werkdagen na het speelweekend zijn. Het wordt dan een
tuchtzaak; de tuchtcommissie maakt uit of een straf moet worden opgelegd en zo ja,
welke. In dit laatste geval is het meestal: een boete én 2 winstpunten in mindering.
In de praktijk gaat het meestal iets anders.
Bij een “ongeval” als dit raken mensen vaak heel erg van slag. Dan is de vraag of je als
scheidsrechter mag verlangen om de wedstrijd toch voort te zetten. Immers, de andere
ploeg wordt dan wel heel erg bevoordeeld omdat de tegenstander helemaal van slag is.
De scheidsrechter doet er goed aan beide aanvoerders (alleen de aanvoerders, niet de
coaches) te raadplegen.
Vervolgens dient hij zijn afweging te maken.
Indien de scheidsrechter van mening is dat onder genoemde omstandigheden niet
gespeeld kan of mag worden, dan heeft hij het recht de wedstrijd niet voort te zetten/te
staken, ook als enkele mensen of een hele ploeg vinden dat de wedstrijd hervat moet
worden.
Dus ook hier ontleent de scheidsrechter het recht om te staken uit § 2.3: de
scheidsrechter heeft de leiding van het spel.
In de praktijk komt het meer voor dat een scheidsrechter onder dergelijke
omstandigheden de wedstrijd niet voortzet en komt het minder voor dat hij de wedstrijd
hervat met een aangeslagen ploeg en volstrekt veranderde omstandigheden. Als de
scheidsrechter besluit de wedstrijd te hervatten moet hij ook goed beseffen dat tussen
beide ploegen spanningen kunnen optreden, met alle mogelijke gevolgen van dien tijdens
het restant van de wedstrijd.
Voor alle duidelijkheid: er is dus geen specifieke regel die zegt hoe een scheidsrechter
verplicht is te handelen bij dit soort bijzondere omstandigheden.
18. § 2.3c het gebruiken van de officiële scheidsrechtersgebaren om zijn
beslissingen te verduidelijken
1. Wat is de volgorde van gebaren bij een SH en een VW?
Antwoord
Bij een SH volgt eerst het gebaar, dat bij de SH hoort en vervolgens het gebaar voor
welke ploeg de SH geldt.
Bij een VW is de volgorde als volgt:
1. het gebaar, behorende bij de toekenning van de vrije worp;
2. het gebaar, behorende bij de overtreding;
55
3. het gebaar, inhoudende dat na uiterlijk vier seconden het spel zal worden hervat
met een fluitsignaal.
2. Hoe lang duurt een scheidsrechtersgebaar?
Antwoord
Er staat nergens beschreven hoe lang een scheidsrechtersgebaar in stand moet worden
gehouden. Dat is ook logisch, want alleen het woord “gebaar” houdt al in dat het om “een korte tijd
gaat”. Overigens: in de bijlage van de spelregels (de scheidsrechtersgebaren) wordt de actie
van de scheidsrechter steeds in de tegenwoordige tijd geschreven: “de scheidsrechter
wijst, brengt, maakt” e.d. Ook deze teksten suggereren dat het om een actie gaat en niet
om het in stand houden van de actie.
De scheidsrechter bepaalt hoe lang. Hij kan en mag dat af laten hangen van de vraag of
het doel van het gebaar: het verduidelijken van de beslissing (§ 2.3c van de spelregels)
wordt gehaald. Soms kan dat in een halve seconde, soms heb je er wat meer tijd voor
nodig. Bij het toekennen van een VW zie je overigens wel dat het wat langer duurt. Het
“waarom” is ook logisch: alle spelers moeten kunnen waarnemen wat de scheidsrechter
heeft beslist (en ook waarom: want de scheidsrechter moet na dat gebaar het gebaar
van de overtreding maken. Het kan dus niet zo zijn dat het gebaar van het toekennen
van een VW over loopt in het gebaar van binnen 4 seconden fluiten. Dat moeten twee los
staande gebaren zijn. Sterker nog: als het goed is zijn het drie: a. gebaar toekennen VW; b. gebaar, behorende bij de overtreding, die een VW tot gevolg heeft; c. gebaar dat de scheidsrechter na uiterlijk 4 seconden zaal fluiten om het spel te
hervatten.
Zie ook hierboven vraag/antwoord 1. In dit laatste geval zie je wel eens dat de scheidsrechter gedurende die vier seconden
zijn arm omhoog houdt (met vier vingers van de opgestoken hand) tot het geven van het
fluitsignaal. Het is niet nodig, eigenlijk overbodig, niet verboden maar er is ook niet veel
op tegen. De spelregelmaker heeft er van afgezien om de scheidsrechter te verplichten gedurende
een bepaalde tijd een gebaar te maken en in stand te houden om te voorkomen dat er
allerlei gedoe ontstaat over de door hem aangehouden of aan te houden tijdsduur.
Daarnaast zal de spelregelmaker de beschreven situaties niet als probleem hebben
gezien. NB: bij de derde situatie kan het dus nooit zo zijn dat een scheidsrechter de arm wel 10
seconden omhoog houdt.
3.Is het maken van een scheidsrechtersgebaar verplicht?
Antwoord
Als je de spelregeltekst van § 2.3c letterlijk neemt is het maken van een gebaar
verplicht. Alleen: er staat bij “om zijn beslissingen te verduidelijken”. Als het dus niet
nodig is om een beslissing te verduidelijken kan een gebaar achterwege blijven.
Voorbeeld: als iedereen heeft kunnen waarnemen dat een bal is uit gegaan hoeft de
scheidsrechter niet het daarbij behorende gebaar te maken. Maar zodra het er “echt om
gaat” is het maken van een gebaar verplicht. Er zijn scheidsrechters, die menen dat hun
beslissingen per definitie zo duidelijk zijn dat zij geen gebaren hoeven te maken. Dat is
onjuist; het gaat niet om de duidelijkheid van of voor de scheidsrechter, maar voor de
spelers, coaches en andere tot de ploeg behorende personen; het gaat overigens ook om
het publiek.
19.
56
§ 2.3d het ingrijpen, wanneer onbillijke bevoordeling van één van de ploegen
door niet tot het spel behorende omstandigheden wordt teweeggebracht
1. De scheidsrechter fluit tegen het einde van de rust om aan te geven dat hij de tweede
helft wil aanvangen. Ploeg A is compleet; Ploeg B mist 2 personen; er staan slechts 2
verdedigers in het veld. De scheidsrechter vangt de wedstrijd aan. Ploeg A scoort. Kan
dat zo maar?
Antwoord
Er zijn verschillende regels die de scheidsrechter overtreedt:
a. als er van een ploeg maar 2 spelers in een vak zijn kan de wedstrijd niet
aanvangen (§ 2.1b); de taak van de scheidsrechter is het handhaven van de
regels van het spel; dat doet hij dus niet;
b. tot de taak van de scheidsrechter behoort het ingrijpen wanneer onbillijke
bevoordeling van één van de ploegen door niet tot het spel behorende
omstandigheden wordt teweeg gebracht; § 2.3d. De scheidsrechter dient dus te
wachten tot iedereen er is. Als dit te lang duurt, dient de scheidsrechter de
aanvoerder van de ploeg opdracht te geven om de ploeg te completeren; doet hij
dat niet of onvoldoende, dan geeft hij de aanvoerder een formele waarschuwing
(gele kaart). De redenering dat de scheidsrechter mag influiten als 3 van 4
personen aanwezig zijn is onjuist;
c. korfbal is gebaseerd op het principe van het hebben van een persoonlijke
tegenstander;
d. de scheidsrechter mag pas influiten als de nemer van de uitworp gereed staat en
alle regels van § 3.9 (SH) en 3.10 (VW) is voldaan. Bij een uitworp gelden de
bepalingen van de SH.
Consequenties zijn er niet. De scheidsrechter heeft de leiding van het spel, ook een
scheidsrechter die slecht fluit of die marchandeert. Het recht van protest bestaat al
een groot aantal jaren niet meer. Wel is het mogelijk te klagen bij de
scheidsrechterswerkgroep, waaronder de scheidsrechter valt of een officiële klacht in
te dienen bij deze werkgroep tegen de scheidsrechter op grond van de al jaren
bestaande Klachtregeling.
2. Een speler werpt een bal naar een medespeler. Daartussen staat de scheidsrechter;
hij krijgt bal tegen zich aan. De bal komt in handen van de andere ploeg. Wat te doen?
Antwoord:
Par. 2.3d van de spelregels bepaalt dat de scheidsrechter ingrijpt wanneer een ploeg
wordt bevoordeeld door niet tot het spel behorende omstandigheden.
De scheidsrechter valt onder de categorie: "niet tot het spel behorende
omstandigheden".
Daarom wordt in de toelichting op deze spelregel ook het voorbeeld genoemd van de
scheidsrechter, die een verdediger in de weg loopt waardoor de aanvaller een
scoringskans krijgt.
Dit is principieel precies hetzelfde als de scheidsrechter een bal tegen zich aan krijgt die
voor een medespeler van de werper van de bal is bedoeld en waarbij de bal óf
(bijvoorbeeld) uit gaat of (bijvoorbeeld) bij een tegenstander terecht komt.
Wat moet de scheidsrechter in zo'n geval doen? Antwoord: de bal geven aan de speler,
die de bal anders wél gevangen zou hebben. Omdat het een hervatting van het spel is
(en dus geen spelhervatting) mag de tegenstander na het fluitsignaal gewoon hinderen,
behoeft de bal geen 2.50 m te hebben afgelegd alvorens zij mag worden aangeraakt en
geldt voor degene, die de bal krijgt niet de eis dat hij binnen 4 seconden de bal in het
spel moet hebben gebracht.
In tegenstelling tot bijvoorbeeld het voetbal is de scheidsrechter dus geen "dood
element" tijdens de wedstrijd. Dit verplicht de scheidsrechter echter wel om er voor te
zorgen niet in de weg te lopen en niet in de ballijn verzeild te raken.
De gedachte: "de speler ziet dat ik als scheids daar sta en daar moet hij met het werpen
van de bal rekening houden" is dus principieel onjuist. De scheidsrechter dient zich te
57
allen tijde aan te passen aan de positie van de spelers en aan de weg, die de bal aflegt.
Doet hij dat niet dan maakt de scheidsrechter een fout en ontstaat er onbillijke
beoordeling.
NB: indien de bal toch in bezit van dezelfde ploeg blijft kan er natuurlijk gewoon worden
doorgespeeld.
3.Mag een scheidsrechter na een vakwisseling influiten als nog niet alle spelers op hun
juiste plek zijn gearriveerd?
Antwoord
Dat mag hij niet. Hij behoort te wachten tot iedereen op de juiste plek staat, anders is er
sprake van een door de scheidsrechter veroorzaakte onbillijke bevoordeling. Mochten
spelers bij een vakwisseling treuzelen of anderszins niet tijdig op de juiste plaats
arriveren, dan maant hij hen om op te schieten. Lukt ook dat niet, dan is het een vorm
van spelbederf, dus een wangedragovertreding, code 1a2. De scheidsrechter mag dus
nooit te snel influiten.
4.Kan een blessure van een verdediger tot onbillijke bevoordeling leiden als de
scheidsrechter niet ingrijpt?
Antwoord
a. als de schotskans is verworven voordat de blessure ontstaat staat de
scheidsrechter één schot van de aanvaller toe. Wanneer hij scoort kent hij het
doelpunt toe, ook wanneer na één maal overspelen een andere aanvaller dat
doet). Wordt er niet gescoord, dan fluit de scheidsrechter af. Dit staat niet in de
spelregels, maar in de Aanwijzingen van augustus 1999 van de voormalige
Technische Commissie.
Het komt voor dat de scheidsrechter toestaat dat, als er niet wordt gescoord, er
gewoon wordt doorgespeeld. Dat is onjuist een voorbeeld van onbillijke
bevoordeling.
b. als de schotkans is verworven nadat de blessure is ontstaan laat de scheidsrechter
geen enkel schot toe en fluit hij onmiddellijk af, want anders zou het toestaan van
het schot onbillijke bevoordeling zijn. NB: dit staat niet in de spelregels, doch is
een interpretatie van de voormalige Technisch Commissie, vermeld in o.a. de
zogenaamde Aanwijzingen van augustus 1999Het komt vaak voor dat de
scheidsrechter niet af fluit en het spel gewoon door laat gaan. Dat is onjuist en
valt onder “onbillijke bevoordeling”.
5.Een verdediger valt bij een veldwedstrijd als gevolg van de gladheid van het veld. De
vrijgekomen aanvaller schiet en scoort. Geldig doelpunt?
Antwoord
Ja, immers, het vallen is veroorzaakt door de gladheid van het veld. En dit veld heeft de
scheidsrechter goedgekeurd. Indien de scheidsrechter zou fluiten voor onbillijke
bevoordeling, dan stelt hij daarmee zijn eigen goedkeuringsbeslissing ter discussie.
Indien tijdens de wedstrijd gladheid ontstaat ligt het voor de hand dat de scheidsrechter
nagaat of er sprake is van onbillijke bevoordeling. Redelijkerwijs moet het antwoord “ja”
zijn.
6.Een verdediger valt bij een wedstrijd als gevolg van een schijnbeweging van zijn
tegenstander. Moet de scheidsrechter fluiten wegens “onbillijke bevoordeling” van de
aanvaller?
Antwoord
Neen. Een aanvaller heeft tot taak om zich vrij te spelen van zijn tegenstander. Als dit
lukt doet hij het goed en mag zijn daarop volgend schot niet worden bestraft.
7.De scheidsrechter heeft onbillijke bevoordeling geconstateerd. Hij fluit af en geeft de
verdediger gelegenheid zijn positie weer in te nemen. De bal is in handen van de
aanvaller. De scheidsrechter fluit om het spel te hervatten. De aanvaller staat vrij, schiet
en scoort. Geldig doelpunt?
58
Antwoord
Ja. Er is geen sprake van een overtreding. Het spel wordt gewoon hervat. Dus mag er
ook geschoten en gescoord worden.
20. § 2.3e het kennisgeven van het beginnen, onderbreken, hervatten en
beëindigen van het spel en het beginnen en beëindigen van een time-out door
een fluitsignaal
1. De scheidsrechter heeft het spel onderbroken vanwege een blessure. Na behandeling
krijgt de aanvaller, die de bal had, weer de bal; de scheidsrechter fluit; de aanvaller
schiet en scoort. Geldig doelpunt?
Antwoord
Ja. Er is geen sprake van een overtreding, dus ook niet van een “echte” spelhervatting.
Het is wel het hervatten van het spel, hetgeen iets geheel anders is. Na het hervatten
van het spel gaat het spel dus gewoon door bij waar het gebleven was; er mag dus ook
geschoten worden.
2. Kan een scheidsrechter besluiten om – bij een blessurebehandeling (bloedende wond)
– het spel te hervatten ondanks dat die behandeling nog gaande is; staat er een termijn
voor blessurebehandeling?
Antwoord
Ingevolge de toelichting op § 2.3e van de spelregels dient de scheidsrechter het spel te
onderbreken in geval van een bloedende speler. Deze speler dient het speelveld
onmiddellijk te verlaten en mag pas terugkeren nadat het bloeden is gestopt, de wond
volledig is afgedekt en het bloed is verwijderd. Deze bepaling is in 1999 opgenomen in
verband met de aids-problematiek.
Indien een speler niet in de gelegenheid is om het speelveld te verlaten resteert er niets
anders dan de noodzakelijke hulp op het veld te verlenen. Er is geen spel- of andere
regel die iets bepaalt over de maximum-behandeltijd. Dat betekent dat de scheidsrechter
– en niemand anders – bepaalt wanneer het spel wordt hervat en als het wordt hervat:
met of zonder de geblesseerde speler of met een vervanger. Natuurlijk heeft de
scheidsrechter de plicht om te bevorderen dat zoveel mogelijk met complete ploegen
wordt gespeeld. Indien hij echter op een bepaald moment van oordeel is dat het spel
moet worden hervat is het de verantwoordelijkheid van de desbetreffende ploeg of men
wacht tot de speler weer is opgelapt of dat een vervanger wordt ingezet.
3. Na een blessurebehandeling wil de scheidsrechter het spel hervatten. Een aanvaller,
die eerst nabij de middenlijn stond, heeft inmiddels de paalpositie ingenomen. Mag dat?
Antwoord
De scheidsrechter hervat het spel met een fluitsignaal volgens § 2.3e.
Bij het hervatten van het spel dient zoveel mogelijk de situatie, die bestond bij het
onderbreken van het spel, hersteld te worden.
De scheidsrechter heeft het recht dit te doen. Wel dient hij er heel terughoudend mee om
te gaan. Voorkomen moet worden dat zijn maatregelen en verlangens tot het innemen
van een bepaalde positie niet in verhouding staan tot het beoogde effect. Indien een
speler een aanmerkelijk betere positie heeft verworven dient de scheidsrechter wel op te
treden. Het is verstandig dat een toelichting wordt gegeven door de scheidsrechter.
4. Mag tijdens een zaalwedstrijd een zoemer het eind van de wedstrijd aangeven?
Antwoord
Neen. Niet de zoemer, maar het fluitsignaal is bepalend voor het einde van de eerste en
de tweede helft. Zo staat het in § 2.3e. Dit is de algemene regel. Uitzondering: bij spelen
met een schotklok geeft de zoemer het eind van de wedstrijd is. Formeel dient de
scheidsrechter echter meteen daarna af te fluiten. De zoemer wordt in § 2.3e niet
genoemd. Het gebruik van de zoemer aan het eind van de eerste en de tweede helft bij
wedstrijden, waar een schotklok wordt gebruikt, kan worden afgeleid uit § 3.2c (eerste
bullit) en § 3.12-7; in beide regels wordt de zoemer expliciet genoemd. Voor de
59
duidelijkheid en de volledigheid ware het juister om het gebruik van de zoemer ook bij §
2.3e te vermelden.
5. Hoe lang moet er worden gewacht als de scheidsrechter of een ploeg er op het
vastgestelde aanvangstijdstip niet is; idem als het spelmateriaal niet in orde is.
Antwoord
Mogelijkheden:
a. geen scheidsrechter aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip
b. een ploeg is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip
c. het spelmateriaal is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip.
Ad a
Van toepassing is artikel 33-1d RvW. Als er geen KNKV-lid is, dat bevoegd en bereid is
om de wedstrijd te leiden wijst de thuisspelende vereniging (veld) of degene, die
verantwoordelijk is voor de organisatie in de zaal een lid van het KNKV aan.
Uitgangspunt is dat de wedstrijd gespeeld moet worden. Is er niemand, dan is de
thuisspelende vereniging daarvoor verantwoordelijk en kunnen de ploegen naar huis.
Sinds 1 juli 2012 is er echter een bepaling opgenomen in het RvW, die bepaalt dat de
ploegen een half uur dienen te wachten. De thuisspelende vereniging heeft dan meer tijd
om een scheidsrechter te vinden. Wordt geen scheidsrechter gevonden, dan heeft dat
(tuchtrechtelijke) consequenties.
Ad b
Indien een ploeg niet aanwezig is op het vastgestelde aanvangstijdstip dient een half uur
(veld) c.q. en kwartier (zaal) te worden gewacht (artikel 46-1c/1d RvW). Brengt de ploeg
na deze termijn geen zes spelers in het veld dan wordt zij geacht niet te zijn opgekomen
en wordt de wedstrijd als niet gespeeld beschouwd. Dan mogen de scheidsrechter en de
andere ploeg naar huis. Op het wedstrijdformulier wordt hiervan melding gemaakt. De
scheidsrechter is verplicht ongevraagd binnen twee werkdagen een schriftelijke
verklaring in te zenden aan het bondsbureau (artikel; 34-8 RvW).
Komt de ploeg niet opdagen, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties.
Ad c
Indien bij en veldwedstrijd het terrein of het spelmateriaal niet in orde is dient een half
uur te worden gewacht. Is het dan nog niet in orde, dan wordt de wedstrijd geacht niet
te zijn gespeeld en kan ieder naar huis. Op het wedstrijdformulier wordt hiervan melding
gemaakt. De scheidsrechter is verplicht ongevraagd binnen twee werkdagen een
schriftelijke verklaring in te zenden aan het bondsbureau (artikel 34-8 RvW).
Indien het terrein of het spelmateriaal niet in orde zijn na verloop van de gestelde
termijn, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties.
6. Is de scheidsrechter verplicht of bevoegd om bij een veldwedstrijd het teken “nog 1
minuut te spelen” te geven?
Antwoord
In de zaal is dit verplicht, behalve bij wedstrijden waar de regel inzake de “zuivere
speeltijd” van toepassing is (Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal,
onderdeel: gebruik klok zaalwedstrijden).
Bij veldwedstrijden geldt deze verplichting niet. Het is echter al jaren een ongeschreven
regel om genoemd teken wel te gebruiken, temeer omdat geen reden is te bedenken om
het niet te doen. Al vele jaren adviseert het KNKV de scheidsrechters en beoordelaars om
dat te doen. Ook tijdens cursussen en bijscholen wordt dit advies gegeven.
Het is dus onjuist om – uit het ontbreken van een regel, zoals deze geldt voor de
zaalwedstrijden – te concluderen dat hij bij veldwedstrijden verboden is om het teken te
geven. Het mag en het wordt ten zeerste aangeraden, ook vanwege de uniformiteit.
7. Heeft het zin om een fluitsignaal lang aan te houden (het zogenaamde “dóórfluiten”)?
Antwoord
60
Formeel heeft doorfluiten geen betekenis, immers, het begin van het fluitsignaal is
bepalend; op dat moment wordt het spel onderbroken. Indien bij het begin van het
fluitsignaal de bal echter al onderweg is naar de korf en buiten bereik van een verdediger
is kan de scheidsrechter een doelpunt alsnog toekennen. In dat geval is het praktijk om
door te fluiten; daarmee geeft de scheidsrechter aan de overtreding en alles wat daarna
gebeurde gezien te hebben. Het doorfluiten heeft slechts psychologische betekenis;
noodzakelijk is het niet omdat de spelregel aangeeft dat het toch een doelpunt is.
8 Op grond van welke spelregel moet een scheidsrechter fluiten als er sprake is van een
bloedende wond bij een speler?
Antwoord
De scheidsrechter is op grond van de bijzondere toelichting op § 2.3e verplicht om het
spel te onderbreken in geval van een bloedende speler; de vraag of hier (ook) sprake is
van onbillijke bevoordeling is dan niet aan de orde. Zodra de scheidsrechter ziet dat een
speler bloedt dient hij het spel te onderbreken met een fluitsignaal; volgens de
toelichting dient deze speler het veld onmiddellijk te verlaten. Hij mag pas terugkeren als
het probleem is opgelost.
21. § 2.3f het optreden tegen wangedrag van spelers, coaches, vervangende
spelers en andere tot de ploeg behorende personen
1. Mag een scheidsrechter een coach bij wijze van straf verbieden de bank voor de rest
van de wedstrijd of een deel ervan te verlaten?
Antwoord
Ja; dat staat met zoveel woorden in artikel 2.b2 van het "Bestuursbesluit banken, coach
en vervangende spelers". De scheidsrechter kan een coach een dergelijk verbod
opleggen voor de rest van de wedstrijd of voor een bepaalde tijd, die korter is dan de
rest van de wedstrijd. Dit geldt overigens voor alle personen, die zich op de bank
bevinden, dus ook de verzorger en de vervangende speler, die zich warm wil lopen.
Sinds 1 juli 2007 staat het ook in de tekst van § 2.3f, zij het dat hierin alleen “de rest
van de wedstrijd wordt genoemd”. Eigenlijk is de tekst van het bestuursbesluit “of een
deel ervan” in strijd met § 2.3f.
De praktijk leert dat scheidsrechters bijna nooit van dit (straf-)instrument gebruik
maken.
2. Vanaf wanneer en tot wanneer moet de scheidsrechter bij een formele waarschuwing
of bij wegzending de gele respectievelijk de rode kaart tonen?
Antwoord
x Het beginmoment is het moment van het betreden van de sportaccommodatie.
x Het eindmoment is het moment van het tekenen van de wedstrijdformulieren.
Dit staat in het Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending onder punt “C,
bevoegdheid scheidsrechter”.
Het wangedrag dient op het wedstrijdformulier te worden aangetekend door de
scheidsrechter.
Vindt er wangedrag plaats vóór het beginmoment of ná het eindmoment, dan dient de
scheidsrechter daarvan afzonderlijk aangifte te doen bij de Tuchtcommissie.
3. Kan een gele kaart ongedaan worden gemaakt en zo ja, wie is daartoe bevoegd?
Antwoord
In bepaalde gevallen kan een gele kaart ongedaan worden gemaakt. Dat is nooit de
scheidsrechter; die dient elke getoonde gele kaart/formele waarschuwing op het
wedstrijdformulier te vermelden, ook als hij naderhand tot het inzicht is gekomen dat zijn
61
waarneming onjuist is geweest en ook als hij na afloop van de wedstrijd onder druk
wordt gezet.
Het is de algemeen voorzitter van de Tuchtcommissie, die een gele kaart ongedaan kan
maken, indien de scheidsrechter bij het tonen van de gele kaart is afgeweken van de
vereisten, die zijn neergelegd in de regelgeving en in de spelregels. Bijvoorbeeld: de
scheidsrechter toont de gele kaart aan A terwijl B het wangedrag pleegt of hij toont een
gele kaart aan A terwijl hij B op het wedstrijdformulier noteert. Andere voorbeelden:
- de scheidsrechter toont op het moment zelf geen gele kaart doch doet dat
later (in de pauze, na afloop);
- de scheidsrechter toont een gele kaart zonder dat daar een grondslag voor
is;
- de scheidsrechter zegt bij het tekenen van de formulieren dat hij A een
gele kaart heeft getoond terwijl dat niet waar is;
- de scheidsrechter vraagt na ondertekening van de formulieren het
formulier bij de andere ploeg terug en noteert alsnog de naam van de
speler.
Tegen dergelijke handelingen kan de betrokkene bezwaar maken bij de algemeen
voorzitter van de Tuchtcommissie, uiterlijk op de tweede werkdag na de wedstrijddag.
Tegelijk dienen dan 15 rekeneenheden te zijn betaald. Als de voorzitter het bezwaar
gegrond verklaart komt er geen boeking (een boeking is het automatisch gevolg van een
getoonde gele kaart/formele waarschuwing); is het bezwaar ongegrond dan wordt een
boeking genoteerd.
Zie voor de regeling en de bezwaarprocedure artikel 21-1b, eerste en tweede streepje
van het Tuchtreglement.
NB: of een gele kaart al dan niet terecht is getoond kan niet worden betwist,
bijvoorbeeld: “ik heb het niet gedaan”. Daarvoor is de regeling niet in het leven
geroepen.
4. Een speler is tijdens wedstrijd A uit het veld gezonden. Daarna wordt wedstrijd B
gespeeld. Mag die speler aan deze wedstrijd meedoen?
Antwoord
Ja. Hij is speelgerechtigd:
a. zolang de Tuchtcommissie geen straf heeft opgelegd; of
b. zolang de algemeen voorzitter, in afwachting van een uitspraak van de
Tuchtcommissie, geen voorlopige straf heeft opgelegd.
5. Een speler is met rood uit het veld gezonden. Twee dagen later legt de vereniging
betrokkene een straf op van twee wedstrijden onvoorwaardelijk. De Tuchtcommissie legt
een straf op van twee wedstrijden onvoorwaardelijk; één is er inmiddels “uitgezeten”.
Mag de vereniging die ene wedstrijd van de straf aftrekken?
Antwoord
De vereniging mag dat alleen indien zij haar besluit tijdig aan de Tuchtcommissie heeft
gemeld. Is dat niet gebeurd, dan mag die ene wedstrijd niet worden afgetrokken. Wat
onder “tijdig” wordt verstaan staat vermeld op de KNKV-site onder “tuchtcommissie”.
6. Wanneer gaat een door de Tuchtcommissie opgelegde straf in?
Antwoord
De straf, die aan personen is opgelegd en die tot gevolg heeft een uitsluiting of
schorsing, gaat in op de datum, als vermeld in de publicatie van het KNKV op haar site
(www.knkv.nl. Die publicatie is tijdens het seizoen elke vrijdag, 14.00 uur. Staat de
desbetreffende naam er niet op, dan is iemand speelgerechtigd tot het moment, waarop
de naam wel is gepubliceerd. Vindt de publicatie ná 14.00 uur plaats, dan geldt
hetzelfde.
De uitspraak heeft pas rechtskracht als diezelfde dag de desbetreffende vereniging per
mail op de hoogte is gesteld.
62
7. Een scheidsrechter noemt een speler “debiel”. Vraag: kan tegen de scheidsrechter
actie worden ondernomen?
Antwoord
Er zijn verschillende mogelijkheden:
a. niets doen;
b. contact zoeken met de scheidsrechterswerkgroep c.q. het algemeen of het
districtsbestuur met het verzoek hierover met de scheidsrechter te gaan praten;
c. een officiële klacht indienen op grond van de al jaren bestaande “Klachtregeling”;
d. aangifte doen bij de Tuchtcommissie.
8. Mag een geblesseerde speler zonder toestemming van de scheidsrechter het speelveld
verlaten?
Antwoord
Het is een speler verboden zonder geldige reden het speelveld te verlaten. Dit staat in de
toelichting op § 2.3f van de spelregels, die over wangedrag gaat.
De vraag is wat “een geldige reden” is. Een blessure is dat zeker. De scheidsrechter, en
niemand anders, oordeelt hierover. Vindt hij het een geldige reden, dan wordt het verbod
niet overtreden. De coach dient dan, indien het om een verdediger gaat, op grond van §
3.6q/2.2b zijn maatregelen te nemen.
Vindt hij het geen geldige reden (bijvoorbeeld: een speler maakt ruzie met een
medespeler of zijn aanvoerder en verlaat daarna het veld) dan heeft de speler het
speelveld ongeoorloofd verlaten. Hij toont geen gele of rode kaart, maar maakt daarvan
ingevolge artikel 14 TR een aantekening op het wedstrijdformulier. De Tuchtcommissie
geeft dan een oordeel hierover.
Overigens: de geblesseerde speler mag, als hij dat wenst en hij nog niet is vervangen,
terug in het veld. Hij hoeft niet te wachten tot het spel is onderbroken; zie § 2.1b,
toelichting: “de ploeg heeft te allen tijde het recht de speler het veld in te doen komen”.
9. Op de KNKV-site worden elke vrijdag om 14.00 uur de uitspraken van de
Tuchtcommissie, die voor personen een straf opleveren, gepubliceerd.
Wanneer heeft een gepubliceerde uitspraak rechtskracht?
Antwoord
Voorwaarden zijn:
a. publicatie op de site op vrijdag, uiterlijk om 14.00 uur;
b. vermelding van de naam en verdere gegevens van de gestrafte, alsmede de
opgelegde straf en de datum van ingang van de straf;
c. het door het bondsbureau diezelfde dag nog zenden van een mail aan betrokkene
of zijn raadsman (zie het Bestuursbesluit publicatie straffen, punt 5), waarin de
inhoud van de publicatie wordt medegedeeld.
Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan heeft de uitspraak rechtskracht.
Is dit niet het geval dan kan betrokkene dat weekend gewoon spelen.
10. Wanneer mag een door de scheidsrechter weggezonden speler gewoon spelen?
Antwoord
1. zolang de Tuchtcommissie geen uitspraak heeft gedaan;
2. tot het moment dat de algemeen voorzitter van de Tuchtcommissie, in afwachting
van een uitspraak van de Tuchtcommissie, een voorlopige straf oplegt;
3. als de Tuchtcommissie uitspraak heeft gedaan, beroep is ingesteld en de
algemeen voorzitter van de Commissie van Beroep, al dan niet desgevraagd, de
tenuitvoerlegging van de opgelegde straf heeft opgeschort.
11. Mag de scheidsrechter een VW toekennen aan een aanvaller wegens commentaar op
de leiding van een verdediger?
Antwoord
Commentaar op de leiding (ook bij herhaling) is geen spelovertreding, als genoemd in §
3.6, maar een wangedragovertreding. Het is dus niet mogelijk om een VW of een SH toe
te kennen aan de andere ploeg. Het is wel wangedrag, code 1c1.
63
12. Een scheidsrechter is – als speler - gestraft: hij mag drie wedstrijden niet spelen. De
scheidsrechterswerkgroep, waaronder de scheidsrechter ressorteert, legt hem eveneens
als straf op dat hij twee wedstrijden niet mag fluiten. Zijn vraag: mag dat?
Antwoord
Natuurlijk mag dat niet:
a. alleen de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep leggen straffen op;
b. op deze wijze wordt de scheidsrechter dubbel gestraft, terwijl hij in zijn functie
van scheidsrechter geen strafbare handeling heeft begaan.
Het is denkbaar, zeker als het om een topscheidsrechter gaat, dat het voor iedereen
goed is om de scheidsrechter “even uit de wind te houden”. Dit kan alleen mits:
1. er geen sprake is van een straf;
2. er met de scheidsrechter overleg is gevoerd;
3. het structureel beleid is van de scheidsrechterswerkgroep;
4. dat beleid is vastgelegd, gepubliceerd en bij de doelgroep(en) bekend is.
13. Op grond van artikel 34-1b RvW mag een scheidsrechter in een wedstrijd van D-
jeugd bij een formele waarschuwing of wegzending geen gele/rode kaart tonen. Geldt dat
ook voor de coach?
Antwoord
Neen. Artikel 43-1b RvW spreekt uitdrukkelijk over “de speler”. Dat betekent dat aan een
speler in het veld of een vervangende speler op de bank geen kaart mag worden
getoond. Volstaan kan worden met het mededelen van de formele waarschuwing c.q. het
wegzenden. Aan anderen, die tot de ploeg behoren en dus op de bank verblijven, zoals
een coach, een verzorger e.d., dient de gele/rode kaart wel te worden getoond.
14. Een dame is voor twee wedstrijden uitgesloten. Op zaterdag heeft haar ploeg voor de
tweede keer zonder haar gespeeld. Mag zij dan de volgende dag, zondag, spelen in een
hogere ploeg?
Antwoord
Neen.
In de uitspraak staat – standaard – dat de straf geldt tot met zondagavond, 24.00 uur,
wanneer de ploeg de laatste wedstrijd van de uitsluiting op zaterdag of zondag speelt.
Gedurende de uitsluiting is betrokkene niet gerechtigd voor andere ploegen van de
vereniging uit te komen.
15. Mag een scheidsrechter na de wedstrijd nog een gele kaart tonen?
Antwoord
Jazeker. En niet allen geel, maar ook rood.
In de toelichting op § 2.3f van de spelregels, die over wangedrag gaat, staat sinds 1 juli
2007: “Een wedstrijdreglement kan voorschrijven waar de bevoegdheid van een
scheidsrechter begint en eindigt met betrekking tot gevallen van wangedrag, waarvoor
een gele of rode kaart wordt getoond”. Het toenmalige Algemeen Bestuur heeft daartoe
het “Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending” aangepast. In dit besluit
staat dat de bevoegdheid begint op het moment, dat de scheidsrechter de accommodatie
betreedt en eindigt op het moment van onderteken van de wedstrijdformulieren.
Zie ook vraag en antwoord 2.
16. Een coach wordt door de scheidsrechter bij herhaling tot de orde geroepen. Een gele
of rode kaart hangt in de lucht. Mag de coach dan de bank verlaten en op de tribune
plaatsnemen?
Antwoord
De coach heeft zich vóór de wedstrijd gemeld bij de scheidsrechter. Hij is dan formeel
coach, met alle rechten en plichten. Eén van die plichten is dat hij op de bank dient te
zitten en daar alleen (even) van af mag voor het uitvoeren van enkele taken. Als de
coach dus de bank verlaat en naar de tribune gaat overtreedt hij genoemde regel. Dat
betekent dan een gele kaart. Blijft de coach op de tribune, dan toont de scheidsrechter
64
hem nogmaals de gele en daarna de rode kaart. Dat betekent: wegzending van het
speelgebied. De coach mag dan op de tribune blijven zitten, maar zich op geen enkele
wijze meer met de coaching bezig houden.
17. Kan een scheidsrechter bij een jeugdwedstrijd een gele of rode kaart tonen aan de
coach?
Antwoord
Volgens § 2.3f van de spelregels geeft de scheidsrechter een formele waarschuwing aan
iedere persoon, die tot "de ploeg" behoort. Dit geldt ook voor wegzending. Tot "de ploeg"
behoren: de spelers in het veld en de personen op de bank (coach, vervangende spelers
en andere tot de ploeg behorende personen).
Normaliter betekent een formele waarschuwing het tonen van de gele kaart en betekent
wegzending het tonen van de rode kaart.
Artikel 34-1b van het Reglement van Wedstrijden bepaalt dat aan personen, die spelen in
het breedtekorfbal (B, C, en D-jeugd en E, F en W-jeugd) daarbij geen kaarten worden
getoond; het blijven natuurlijk wel een formele waarschuwing en wegzending. Dat moet
dan ook op het wedstrijdformulier worden vermeld, dus ook als er geen kaarten
behoefden te worden getoond.
Resumerend:
A. de coach behoort tot de ploeg; hij kan dus een formele waarschuwing krijgen of
weggezonden worden.
B. het niet tonen van een gele of rode kaart beperkt zich alleen tot bepaalde categorieën
van spelers.
C. aangezien een coach geen speler is dient hem te allen tijde ook een kaart te worden
getoond.
18. Een speler is het afgelopen weekend met een rode kaart weggezonden. Mag hij het
komend weekend voor zijn vereniging fluiten?
Antwoord
1. zolang er geen uitspraak is mag hij fluiten (ook als de TC inmiddels een voorlopige
uitsluiting heeft opgelegd). Het systeem van bestraffen gaat uit van scheiding van
functies. Een speler wordt gestraft als speler, niet als scheidsrechter. 2. als er een uitspraak is en als dat betekent: een straf (bijvoorbeeld uitsluiting voor een
aantal wedstrijden), dan mag hij ook fluiten. Scheiding van functies. 3. een bestuur van een vereniging doet er goed aan om te bekijken of het wenselijk is om
de betrokkene te laten fluiten: a. in het algemeen (vanwege de beeldvorming) en b.
omdat een scheidsrechter KNKV-vertegenwoordiger is. Dit geldt zeker bij een zware
straf.
19. Kan een scheidsrechter tijdens een oefenwedstrijd de gele en rode kaart tonen en zo
ja, heeft dat voor de betrokkene ook gevolgen?
Antwoord
Tijdens oefenwedstrijden zijn de spelregels van toepassing, dus ook de bepalingen ten
aanzien van wangedrag. Een speler en "iemand op de bank" kan dus gewoon een formele
waarschuwing (geel) krijgen of worden weggezonden (rood).
Normaliter vindt aangifte bij de Tuchtcommissie plaats via vermelding op het
wedstrijdformulier. Dat is hier natuurlijk niet aan de orde.
De scheidsrechter kan afzonderlijk aangifte doen bij de Tuchtcommissie, zowel ten
aanzien van de formele waarschuwing als van het wegzenden.
Echter: de tuchtrechtregels voorzien niet in bestraffing, zeker niet als het gaat om
uitsluiting voor een wedstrijd: een gele kaart wordt niet als boeking genoteerd en een
rode kaart zal niet tot het uitsluiten van wedstrijden leiden. Reden: alleen bij
competitiewedstrijden gebeurt dat.
De praktijk is dat het doen van een aangifte, betrekking hebbend op wangedrag tijdens
een oefenwedstrijd, in het algemeen genomen niet zoveel zin heeft.
Uitzondering: de Tuchtcommissie heeft wel eens een speler, die op een zeer ernstige
wijze wangedrag pleegde tijdens een oefenwedstrijd, gestraft: hij werd voor een
65
bepaalde termijn geschorst als KNKV-lid, een in de range van straffen zeer zware straf.
Maar een straf: een aantal wedstrijden niet mogen spelen, is niet mogelijk.
Het is bekend dat veel scheidsrechterswerkgroepen hun scheidsrechters adviseren om bij
wangedrag en de dreiging van het voortduren van deze vervelende situatie de
oefenwedstrijd onmiddellijk te beëindigen. Dat is onder dergelijke omstandigheden het
beste recept.
20. Een speler wordt voor de tweede keer in het seizoen de gele kaart getoond. Er staat
de vrijdag daarop niets op de site. Mag hij spelen?
Antwoord
De plaatsing op de site is maatgevend. Dus hij mag spelen.
21. Een scheidsrechter heeft een speler met rood weggezonden en heeft dat
aangetekend op het wedstrijdformulier. Hij informeert bij de TC. Die weet van niets. De
TC besluit niets te ondernemen; zij meldt dit aan diverse personen. Later blijkt dat de
scheidsrechter de aantekening op het verkeerde formulier heeft gezet. Wordt het alsnog
een tuchtzaak?
Antwoord
In feite is er al een zaak geweest en er is uitspraak gedaan (niets doen).
Dan kan de zaak niet alsnog worden op gang gebracht:
x “ne bis in idem-beginsel” (niet twee maal voor hetzelfde feit berechten);
x uit een oogpunt van rechtszekerheid en rechtsbescherming naar de beklaagde toe.
22.Een speler heeft 3 wedstrijden onvoorwaardelijk gekregen. Eén zit hij uit omdat hij in
de zaal staat opgegeven voor het eerste; voor de 2e helft veld staat hij opgegeven voor
het tweede. Vraag: wanneer zit zijn straf er op?
Antwoord
Zodra “het eerste” 3 wedstrijden er op heeft zitten; immers: de straf heeft betrekking op
"zijn ploeg", en dat was het eerste.
23. Een scheidsrechter waarschuwt een zich warm lopende speler langs de kant dat hij
geen aanwijzingen mag geven. In de pauze geeft hij het – voor alle zekerheid – ook nog
door aan diens coach.
In de tweede helft: weer. De scheidsrechter toont geel. Dan blijkt dat het een speler van
de andere ploeg is.
Wat te doen?
NB: de scheidsrechter heeft de gele kaart ongedaan gemaakt omdat het zijn fout is en
omdat hij de coach van de andere ploeg niet heeft gewaarschuwd.
Antwoord
Eens geel getoond blijft geel getoond.
Onrechtvaardig is het wel.
In bepaalde gevallen is het mogelijk om bezwaar te maken bij de algemeen voorzitter
van de Tuchtcommissie. Daarvoor geldt ook een (strenge) procedure. Zie artikel 21-1b
TR en het antwoord op vraag 3 van dit hoofdstuk.
24. Met enige regelmaat wordt het als onbillijk ervaren dat de reactie van een speler wel
wordt bestraft, maar de daaraan voorafgaande actie van iemand anders niet (meestal
omdat de scheidsrechter dat niet heeft gezien).
Hoe is de jurisprudentie hieromtrent?
Antwoord
Zowel de Tuchtcommissie als de Commissie van Beroep hanteert de stelregel dat je geen
eigen rechter mag spelen en dat de reactie als gevolg van een actie niet leidt tot
strafvermindering.
Er zijn wel uitzonderingen:
a. Noodweer.
b. Een zeer specifieke situatie. Bekend voorbeeld is dat in beroep de straf van
iemand is verlaagd omdat zij voor “kanker…..” werd uitgemaakt. Daarbij speelde
66
ook mee de heftigheid van de emotie als gevolg van de aanwezigheid van deze
ziekte in de directe omgeving van betrokkene.
Dat betekent dat, indien de Tuchtcommissie (en de Commissie van Beroep) de
overtuiging heeft dat voldaan wordt aan hetgeen betrokkene ten laste is gelegd, de
minimum-straf wordt opgelegd.
25. Als een speler zich misdraagt tegenover de juryvoorzitter, waar valt dat dan onder:
code 1b of 1d van de codekaart?
Antwoord
Het BB “Formele waarschuwing en wegzending” volgt de officiële spelregels. Daarin
wordt de juryvoorzitter niet genoemd. Dus valt hij onder code 1d ( “jegens anderen,
zoals:…..”).
De speler zal dus altijd worden gestraft als de Tuchtcommissie de overtuiging heeft dat
het ten laste gelegde ook heeft plaatsgevonden.
26. Op de om 14.45 uur geplaatste lijst op de KNKV-site staat de naam van een uit het
veld gezonden speler niet vermeld.
Mag deze speler dit weekend spelen?
Antwoord
Ja. Het al dan niet mogen spelen wordt bepaald door de plaatsing van de naam op de
lijst en de daarbij vermelde datum van in werking treden. De lijst dient overigens door
het KNKV om uiterlijk 14.00 uur geplaatst te zijn. Indien iemand om 14.01 uur kijkt en
de lijst is er nog niet, dan mag hij dat weekend spelen. Het is aan te bevelen voor
bewijsmateriaal te zorgen.
27. Tijdens de wedstrijd wordt er door verschillende spelers voortdurend gevloekt, met
name als er iets mis gaat met het spel. Dat is wangedrag. Onder welke code valt dat?
Antwoord
Bij het vervaardigen van het Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending (dat
de basis is voor de codekaarten geel en rood) is, op basis van de ervaringen tot dat
moment, er van uitgegaan dat wangedrag zich altijd richt op het spel of op een andere
persoon.
De maatschappelijke ontwikkelingen gaan aan het korfbal (helaas) niet voorbij.
Uitingen, bijvoorbeeld als een soort teleurstelling over een eigen mislukte actie of – bij
gebrek aan algemene ontwikkeling – absolute domheid, komen steeds meer voor. Helaas
gaan scheidsrechters in die ontwikkeling vaak ook mee door er geen aandacht aan te
besteden. Dat is onjuist: er zijn fatsoensgrenzen, die niet overschreden mogen worden;
gebeurt het toch, dan moet de scheidsrechter optreden. Het heeft simpelweg met
beschaving te maken. Daarbij komt dat er andere speldeelnemers zijn, én
scheidsrechters, die ook nog eens gelovig zijn en die de fatsoenslat vanuit hun
overtuiging hoog leggen, die dit soort uitingen ook niet accepteren. Ook daar moet de
scheidsrechter rekening mee houden. En dus optreden.
De codekaart voorziet er niet in.
De systematiek van deze kaart houdt in dat er onderscheid is tussen:
X in het spel
X jegens een tegenstander
X jegens de scheidsrechter/assistent-scheidsrechter
X jegens anderen.
Het kan en mag niet zo zijn dat een kaart niet wordt getoond omdat de code er niet in
voorziet.
Regelgeving loopt altijd achter de feiten aan. Er komen nieuwe ontwikkelingen; daar
blijkt dan structuur in te zitten en de lacunes worden uiteindelijk, meestal op basis van
inmiddels opgebouwde jurisprudentie, opgevuld door aanpassingen van de regels.
Zo zal dat in dit geval ongetwijfeld ook gaan. Zolang dat niet is gebeurd moet de kaart
toch een codeplek worden gegeven. Dan is het schipperen geblazen, want die plek is er
eigenlijk niet. Vervolgens ga je dan op zoek naar een code, die er het dichtste bij ligt.
67
De codes 1b en 1c komen niet in aanmerking.
Code 1d kan ruim worden uitgelegd, zodanig dat de formele tekstaanpassing straks kan
luiden: “jegens zichzelf en anderen (zoals…….toeschouwer)”. Bijkomend voordeel is dat
er dan geen nieuwe categorie heeft te worden ingevoerd.
De keuze voor één van de codes van 1a is overigens ook niet onlogisch, met name 1a3.
NB: code 1a2 kan niet, omdat het doel dan is: het beïnvloeden van het spel van de
tegenstander of het resultaat van de wedstrijd en daarvan is geen sprake. Met 1a3 kan je
een heel eind komen: de uitingen kan je per definitie als “onbeheerst” aanmerken; de
onder code 1a3 gegeven voorbeelden hebben alle ook te maken met het doorbreken van
de grenzen van het fatsoen.
28. Mag een scheidsrechter een getoonde gele kaart intrekken vóórdat hij het spel heeft
hervat?
Antwoord
Neen, dat mag hij niet. “Eens gegeven blijft gegeven”.
De mogelijkheid, om een genomen beslissing terug te draaien, staat niet expliciet in de
spelregels en dus ook niet in § 2.3, die over de taak van de scheidsrechter gaat; alleen in
§ 2.5 (assistent-scheidsrechter) staat dat een scheidsrechter op advies van een
assistent- scheidsrechter een eenmaal genomen beslissing kan herroepen, mits het spel
nog niet is hervat.
De Commissie van Beroep is van mening dat de scheidsrechter, ook zonder advies van
een assistent-scheidsrechter, een dergelijke bevoegdheid heeft, enerzijds naar analogie
van § 2.5 en anderzijds omdat het al jaren een ongeschreven gewoonteregel is. Maar:
die bevoegdheid geldt volgens deze commissie alleen voor “technische” beslissingen.
Beslissingen die met het tuchtrecht te maken hebben (gele of rode kaart) vallen daar niet
onder. De argumentatie daarvoor luidt als volgt.
1. § 2.3f (toelichting) zegt: de scheidsrechter geeft een formele waarschuwing door
het tonen van de gele kaart. Dat is een verplichting, waarop een uitzondering niet
mogelijk is.
2. De genoemde paragraaf spreekt niet over de mogelijkheid om een kaart in te
trekken.
3. De codekaart “gele kaart” zegt op blz. 2: “Een getoonde gele kaart dient te allen
tijde op het wedstrijdformulier te worden vermeld”.
4. De scheidsrechter kan en mag een gele of rode kaart nooit ongedaan maken.
5. Het is een principieel algemeen aanvaard uitgangspunt dat, zodra een gele of rode
kaart is getoond, de uitvoerende macht (in dit geval de scheidsrechter namens
het Bondsbestuur), tot niets meer bevoegd is; er is slechts de plicht tot
vermelding op het wedstrijdformulier. Het vervolgtraject wordt, na het tonen van
de kaart, overgedragen aan de rechtsprekende macht. Door een kaart in te
trekken gaat de scheidsrechter op de stoel zitten van de tuchtrechter. Dat kan en
mag niet. Dit uitgangspunt wordt ook sinds jaar en dag tijdens cursussen,
bijscholingen e.d. uitgedragen. Ook in de op de KNKV-site vermelde “meest
gestelde vragen en antwoorden”, de spelregels betreffende, worden vragen van
uit dat uitgangspunt beantwoord; verwezen wordt naar de nrs.21 , vraag en
antwoord 3, en 72, vraag en antwoord 3.
6. Indien de betrokkene het niet eens is met de getoonde gele kaart (en de
vermelding daarvan op het wedstrijdformulier) kan hij bij de voorzitter van de
Tuchtcommissie daartegen bezwaar maken. De mogelijkheden zijn daartoe enkele
jaren geleden verruimd. In een publicatie van de voorzitter van de TC. dd.
november 2008 staat onder meer de dan te volgen procedure aangegeven. In
deze publicatie staat ook: “Immers, geel is geel en die beslissing kan niet
ongedaan worden gemaakt ook al heeft de scheidsrechter zich nog zo vergist.
Dat is reglementair ook vastgelegd. In artikel 16 lid 2a TR staat dat een formele
waarschuwing een boeking oplevert en in artikel 21 lid 1a TR staat dat daartegen
geen verweer mogelijk is……. Er zit natuurlijk iets onrechtvaardigs in als een
boeking een gevolg is van een arbitrale dwaling………. Maar dat onrechtvaardige
68
wordt weer rechtgetrokken doordat de eerste formele waarschuwing (gele kaart)
gedurende een bepaalde tijd …… geen straf tot gevolg heeft”.
7. Het standpunt van de CvB is, dat een scheidsrechter tijdens de wedstrijd, voordat
het spel wordt hervat, een genomen beslissing mag terugdraaien, met
uitzondering van beslissingen, die met het tuchtrecht te maken hebben, dus met
een gele of een rode kaart. Overigens geldt dit laatste ook voor gele en rode
kaarten, die zijn getoond vóór en na afloop van de wedstrijd en in de rust.
Zie ook de “meest gestelde vragen en antwoorden”, nr. 17, vraag/antwoord 4 en nr. 72,
vraag/antwoord 3.
29. De scheidsrechter is bezig met het invullen van het formulier en is dus nog in functie.
Mag een scheidsrechter in functie (na afloop van de wedstrijd) alcoholhoudende drank tot
zich nemen?
Antwoord
Artikel 39-2 RvW bepaalt dat de aanvoerder binnen 15 minuten na afloop van de
wedstrijd het wedstrijdformulier, waarvan het voor hem bestemde gedeelte op de juiste
wijze en volledig is ingevuld, aan de scheidsrechter aanbiedt. Artikel 34-7 RvW verplicht
de scheidsrechter tot 15 minuten na afloop van de wedstrijd op het terrein bereikbaar te
zijn. Uit deze bepalingen kan worden geconcludeerd dat een scheidsrechter na afloop van
de wedstrijd nog 15 minuten in functie is of kan zijn met een uitloop voor de tijd, die na
het aanbieden van de formulieren aan de scheidsrechter nodig is voor het invullen ervan.
Gedurende deze periode is de scheidsrechter dus officieel in functie.
Het KNKV kent, voor zover bekend, geen regels voor de scheidsrechter (en voor andere
in functie zijnde personen, zoals aanvoerders), met betrekking tot het gebruik van
alcoholhoudende drank gedurende bovengenoemde periode. Kennelijk heeft het KNKV
het niet nodig geoordeeld om terzake tot regelgeving te komen.
De Commissie van Beroep stelt voorop dat het – zeker voor wat betreft de beeldvorming
en het geven van het goede voorbeeld – verstandig is gedurende genoemde periode
geen alcoholhoudende drank te nuttigen. Zij stelt echter ook vast dat het niet
ongebruikelijk is dat bij het invullen en tekenen van de wedstrijdformulieren een drankje
door de aanvoerder van de thuisspelende vereniging wordt aangeboden dan wel, dat
men zelf in eigen behoefte voorziet en dat de scheidsrechter en aanvoerders dan nogal
eens voor een glas bier kiezen. De commissie acht het vanzelfsprekend dat bij genoemd
gebruik terughoudendheid wordt betracht en dat de maatschappelijk aanvaarde norm,
bijvoorbeeld zoals die van toepassing is voor het besturen van een auto, daarbij niet
wordt overschreden. In het onderhavige geval is niet gebleken dat die norm is
overschreden c.q. dat de scheidsrechter zich niet in overeenstemming met zijn functie
heeft gedragen.
Een speler heeft tegen de scheidsrechter gezegd dat hij zich af moet vragen hoe het
mogelijk is een gele kaart te tonen als je aan het bier zit. Hij zegt hiermee te hebben
willen aangeven dat dit gebruik van bier niet in overeenstemming is met de
voorbeeldfunctie, die een scheidsrechter heeft; naar zijn mening is hij niet beledigend
geweest. De Commissie van Beroep wil graag de goede bedoelingen van de speler
aannemen, maar merkt tegelijk op dat het maken van een dergelijke opmerking de
suggestie inhoudt c.q. in kan houden dat de scheidsrechter niet meer tot handelen
bekwaam zou zijn. Een dergelijke opmerking is wel degelijk beledigend. De speler heeft
zich dat kennelijk niet gerealiseerd; de belediging is er daardoor niet minder om. De
commissie kan zich dan ook goed verplaatsen in de gemoedstoestand van de
scheidsrechter na de gemaakte opmerking.
30. Een speler wordt voor drie wedstrijden uitgesloten. Hij stopt met spelen. Een jaar
later wil hij weer beginnen. Vanaf wanneer heeft hij de straf uitgezeten?
Antwoord
Vanaf het moment dat zijn “oude” ploeg drie wedstrijden heeft gespeeld. De straf van
een speler is gekoppeld aan de wedstrijden van zijn ploeg.
69
Dat geldt dus ook bij – bijvoorbeeld – een blessure.
Het is dus niet zo dat de teller van de straf pas gaat lopen nadat de speler weer wil gaan
spelen c.q. nadat hij niet meer geblesseerd is.
31. Een speler schiet. Op dat moment roept zijn verdediger “wahhhhhhhh” met als doel
het schieten te beïnvloeden. Strafworp en/of wangedrag? Wat kan/moet de
scheidsrechter doen.
Antwoord
§ 3.11 van de spelregels bepaalt wanneer een scheidsrechter een SW moet toekennen:
in het geval door een overtreding een scoringskans verloren gaat.
Wat is een overtreding?
In de spelregels vind je onder § 3.6 a t/m v de overtredingen limitatief opgesomd. Een
SW is nagenoeg altijd het gevolg van een zware overtreding. Een SW kan ook het gevolg
zijn van een lichte overtreding; bijvoorbeeld: een verdediger loopt per ongeluk de bal uit
de handen van een aanvaller, die schiet. Als dan een scoringskans verloren gaat is het
wel degelijk een SW. Het criterium is dus niet de zwaarte van de overtreding, maar het
verloren gaan van een scoringskans.
Bij genoemde opsomming vind je niet dat het verboden is door een verdediger of een
speler van de andere ploeg “waaaaaahh” te roepen. Of “wooohhh” of “huh” e.d.
Dus kan het nooit een SW zijn.
Wat is het wel?
Het is een vorm van wangedrag. § 2.3f is van toepassing. Hierin staat dat de
scheidsrechter optreedt tegen wangedrag van spelers, coaches, vervangende spelers en
andere tot de ploeg behorende personen. Het is dus aan de scheidsrechter om te
beoordelen hoe ernstig de vorm van wangedrag is. Zijn mogelijkheden zijn: informele
waarschuwing, formele waarschuwing (geel), wegzending (rood). Het is zaak het
“Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending” te raadplegen; daarin vind je de
codes en de bijbehorende beschrijving. Deze codes staan ook op de zogenaamde
codekaart, die elke scheidsrechter bij zich dient te hebben (in de tas). In dit geval is het
overduidelijk een gele kaart, code 1a2 (spelbederf): een opzettelijke, niet agressieve
(wangedrag)overtreding met de kennelijke bedoeling het spel van de tegenstander of het
resultaat van de wedstrijd te beïnvloeden.
Opgelet: spelbederf is dus geen spelovertreding, maar een wangedragovertreding.
NB: onder spelbederf valt bijvoorbeeld ook de volgende situatie: een verdediger houdt
voortdurend bij het uitoefenen van zijn taak zijn hand voor de ogen van de aanvaller. Dit
is geen overtreding van § 3.6h (duwen, vasthouden, afhouden) of § 3.6i (te zwaar
hinderen), maar spelbederf, waartegen moet worden opgetreden.
Bij het nemen van een SW is het beïnvloeden van het nemen van een SW expliciet
verboden; de toelichting op § 3.11c zegt: “Bij het nemen van een SW mogen de
tegenstanders, tot wie ook de coach, de vervangende spelers en de andere tot de ploeg
behorende personen worden gerekend, op geen enkele wijze de aandacht van de SW-
nemer afleiden. Pogingen om het behoorlijk nemen van de SW te beletten hebben een
nieuwe SW tot gevolg in geval de SW mislukt”.
Als dus de coach of een verzorger op de bank hard “mis” roept bij het nemen van de SW
komt er een nieuwe SW als de worp mislukt. NB: als iemand uit het publiek iets roept
komt er dus geen nieuwe SW, immers, het publiek behoort niet tot “de ploeg”.
32. Een verdediger houdt zijn tegenstander voortdurend een hand voor de ogen om hem
het werpen van de bal te bemoeilijken. Is dit een overtreding van § 3.6j?
Antwoord
Neen. In de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie dd 1.8.1999 staat: “Het
houden van een hand voor de ogen van een tegenstander is geen spelovertreding, maar
wangedrag. Bij constatering ervan dient de scheidsrechter alert op te treden: een
informele waarschuwing geven en – bij herhaling – niet schromen een formele
waarschuwing te geven door het tonen van de gele kaart”.
Hinderen is toegestaan; te zwaar hinderen niet. Maar het houden van de hand voor de
ogen gebeurt meestal vóór de actie om de bal te werpen. En als het tijdens het werpen
70
van de bal gebeurt, dan is volgens de v/h Technische Commissie § 3.6j niet van
toepassing.
33. Een scheidsrechter wil een speler wegzenden maar heeft de rode (en ook de gele)
niet bij zich. Wat te doen?
Antwoord
Volgens § 2.3f van de spelregels is de scheidsrechter verplicht een gele of rode kaart te
tonen. Dat impliceert dat hij ook verplicht is de gele en rode kaart bij zich te hebben. Als
de scheidsrechter niettemin de gele en/of rode kaart niet bij zich heeft wil dat niet
zeggen dat daardoor een formele waarschuwing niet wordt gegeven of de speler niet
wordt weggezonden. Dat moet dus gewoon gebeuren. De scheidsrechter doet er goed
aan de speler en aanvoerder hiervan mededeling te doen. Het is aan te bevelen die
mededeling vóór aanvang van de wedstrijd te doen. Dan is ieder op de hoogte. Voordeel
daarvan is dat de “wedstrijdcommissaris”, die ingevolge artikel 42 RvW aanwezig dient te
zijn (zowel in de zaal als op het veld) dan verplicht is een set kaarten aan de
scheidsrechter ter hand te stellen.
Geen kaarten op zak hebben en de aanvoerders geen mededeling doen is strijdig met
genoemde spelregel en de interpretatie daarvan.
34. Een scheidsrechter heeft een speler gedurende de wedstrijd twee keer de gele kaart
en – na de tweede keer – ook de rode kaart. Moet de scheidsrechter de rode kaart (als
resultaat van twee gele kaarten) op het wedstrijdformulier vermelden?
Antwoord
Neen, de rode kaart wordt niet vermeld, wel de twee gele kaarten. Op grond van de
Regels voor strafoplegging volgt dan via het zogenaamde boekingssysteem, automatisch
een uitsluiting voor één wedstrijd voorwaardelijk. Tegen deze automatisch opgelegde
straf staat geen beroep open.
35. Mag een scheidsrechter een verzorger verbieden de bank gedurende de rest van de
wedstrijd of een deel ervan te verlaten?
Antwoord
Volgens artikel 2b van het “Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending” is de
scheidsrechter bevoegd dat te doen. Deze bevoegdheid geldt dus niet alleen ten aanzien
van de coach, maar voor alle personen, die zich op de bank bevinden, dus ook een
vervangende speler (die zich niet meer mag warm lopen) en de verzorger, die niet meer
naar een geblesseerde speler toe mag.
36. Waar kan men nagaan wat wangedragovertredingen zijn?
Antwoord
Dat staat in de “Regels voor strafoplegging”, het “Bestuursbesluit formele waarschuwing
en wegzending” en op de zogenaamde “codekaart”, die elke scheidsrechter en elke
vereniging heeft.
37. Als een scheidsrechter wangedrag constateert zoals beschreven in het onder 36.
genoemde antwoord, mag of moet de scheidsrechter dan een gele of rode kaart tonen?
Antwoord
Ja.
Door de kaart niet te tonen marchandeert de scheidsrechter; hij hanteert dan eigen
egels, en dat kan en mag natuurlijk niet.
38. Mag een weggezonden speler vervangen worden?
Antwoord
Ja.
39. Een speler is met een rode kaart van het veld gestuurd. Waar mag hij niet meer zijn?
Antwoord
71
Volgens de toelichting § 2.2c ((vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende
personen) dient hij het speelgebied te verlaten; hij mag niet op de bank plaatsnemen.
In de toelichting op § 2.3f staat ook dat hij het speelgebied moet verlaten en moet
plaatsnemen in de ruimte die voor de toeschouwers is bestemd. In de zaal is dat de
tribune, op het veld de ruimte achter de afrastering. Is een afrastering niet vereist, dan
mag hij “gewoon” langs de lijn staan. De scheidsrechter mag dus niet eisen dat hij de hal
verlaat of naar de kantine.
In de hal kan normaliter het gehele vloeroppervlak als “speelgebied” worden beschouwd.
40. Indien een speler vóór de wedstrijd of in de rust wangedrag pleegt, moet de
scheidsrechter hem op dat moment de gele of rode kaart (afhankelijk van de
wangedragovertreding) tonen?
Antwoord
Ja, dat staat met zoveel woorden in de toelichting van § 2.3f. De scheidsrechter dient de
aanvoerders en de coaches van beide ploegen bij aanvang van de eerste of de tweede
helft te informeren.
41. Als 40, maar nu wordt het wangedrag na afloop van de wedstrijd gepleegd.
Antwoord
Ja, dat staat met zoveel woorden in de toelichting op § 2.3f, zij het dat het dan gaat om
“direct na de wedstrijd”. Onder “direct” wordt verstaan de periode, die begint na afloop
van de wedstrijd en die eindigt na het ondertekenen van het wedstrijdformulier. Zie ook
het Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending.
42. Een coach is tijdens de wedstrijd tegen een gele kaart opgelopen. Mag hij een speler
vervangen tijdens diezelfde wedstrijd?
Antwoord
Dat geldt voor een vervangende speler, en ook voor de coach. Men neemt die gele kaart
echter wel mee. Krijgt de betrokkene een tweede gele kaart getoond, ook al is dat in een
andere functie, dan dient de scheidsrechter hem met de rode kaart weg te zenden.
43. Kan wangedrag met een spelstraf (SH, VW, SW) worden bestraft?
Antwoord
Neen. De spelovertredingen, als genoemd in § 3.6 zijn limitatief opgesomd.
Wangedragovertredingen dienen met een informele of een formele waarschuwing (geel)
of met wegzending (rood) te worden bestraft. Bij wegzending (rode kaart) maakt de
Tuchtcommissie uit of bestraffing moet volgen en zo ja, hoe hoog de straf is.
44. Is de scheidsrechter verplicht bij een formele waarschuwing de gele en bij
wegzending de rode kaart te tonen?
Antwoord
Ja, zo staat het in de toelichting op § 2.3f. Dat betekent dat hij deze kaarten vóór
aanvang, tijdens de wedstrijd, in de rust en na afloop van de wedstrijd tot en met het
moment van ondertekening van het wedstrijdformulier, bij zich moet hebben.
Weliswaar is het tonen van kaarten een (visueel) hulpmiddel voor scheidsrechter, dat
ontslaat hem niet van deze verplichting. De scheidsrechter die, om wat voor reden ook,
de kaarten niet “op zak heeft” handelt in strijd met de spelregels en het Bestuursbesluit
formele waarschuwing en wegzending.
Mocht een scheidsrechter de kaarten vergeten zijn, dan doet hij er goed aan beide
aanvoerders daarvan vóór aanvang van de wedstrijd in kennis te stellen. Tevens kan hij
de voor de organisatie verantwoordelijke in de zaal of op het veld de thuisspelende
vereniging vragen om een set kaarten; deze organisatie c.q. de vereniging zijn verplicht
die beschikbaar te hebben.
45. Een speler is met een rode kaart weggezonden. De speler verlaat het veld en komt
even later er weer ingestormd en valt de scheidsrechter aan. De scheidsrechter toont
hem weer de rode kaart. Is dat juist?
72
Antwoord
Neen, dat is onjuist. Als de speler is weggezonden maakt hij geen deel meer uit van de
ploeg. Hij mag ook niet meer op de bank en dient het speelgebied te verlaten. De
scheidsrechter dient van het voorval melding te maken op het wedstrijdformulier en dient
tevens afzonderlijk aangifte te doen bij de Tuchtcommissie. Als deze commissie deze
aangifte ontvankelijk verklaart zal zij de gebruikelijke verklaringen bij de betrokken, de
beide aanvoerders, de tegenspeler, de beoordelaar en de juryvoorzitter opvragen.
46. Mag de assistent-scheidsrechter een gele of rode kaart tonen; of de juryvoorzitter?
Antwoord
De scheidsrechter heeft de leiding van het spel. Volgens § 2.3f is hij gerechtigd op te
treden tegen wangedrag. De assistent en de juryvoorzitter zijn niet bevoegd. Als dat toch
gebeurt kan de scheidsrechter de assistent uit zij functie ontheffen (§ 2.5); een
dergelijke bevoegdheid heeft hij niet ten opzicht van de juryvoorzitter.
47. Een scheidsrechter toont een speler een gele kaart; hij bedoelde echter een rode
kaart te tonen. Mag hij de gele kaart intrekken en alsnog een rode tonen?
Antwoord
Het principe is: “eens gegeven blijft gegeven. Zie vraag/antwoord 28.
Alleen: bij dit principe geldt als uitgangspunt dat de scheidsrechter op het moment van
tonen van de kaart ook de bedoeling had om dat te doen.
Iets anders is als de scheidsrechter per ongeluk geel toont in plaats van rood of
andersom. In zo’n geval heeft de scheidsrechter het recht zijn fout ongedaan te maken
en alsnog de juiste kaart te tonen.
In feite blijft zijn intentie/beslissing overeind, maar wordt de per ongeluk getoonde kleur
hersteld.
Dit recht bestaat alleen zolang hij het spel nog niet heeft hervat.
48. Als een coach op hinderlijke wijze binnen de lijnen komt zonder toestemming van de
scheidsrechter is de scheidsrechter verplicht de gele kaart te tonen (code 2a2). Gebeurt
dit tijdens dezelfde wedstrijd weer, dan is dat meteen rood (code 2a4). Moet dit laatste
niet ook “geel” zijn (en dus rood?).
Antwoord
Het is uitdrukkelijk de bedoeling geweest van de Commissie van Beroep, de
Tuchtcommissie én de (toenmalige) Algemene Vergadering om een coach, die voor de
tweede keer zonder toestemming van de scheidsrechter op hinderlijke wijze binnen de
lijnen komt, direct de rode kaart te tonen. In het vooroverleg is dit ook uitvoerig aan de
orde geweest. Het ligt ook in lijn met het algemene uitgangspunt, zoals nader uitgewerkt
in de Regels voor strafoplegging, om coaches zwaarder te straffen dan spelers. Het
alternatief: Een “gewone”, dus tweede gele kaart werd een te lichte straf geacht.
Overigens moet er wel sprake zijn van op hinderlijke wijze binnen de lijnen komen. De
scheidsrechter bepaalt wat hinderlijk is.
22. § 2.3g het optreden tegen overlast van het publiek
1. Welke aanvoerder dient bij overlast van het publiek op last van de scheidsrechter het
publiek te waarschuwen?
Antwoord
De scheidsrechter kan sinds 1 juli 2007 kiezen welke aanvoerder hij de opdracht geeft.
Het antwoord op de vraag “van welke ploeg het publiek is, dat overlast geeft” zal voor
hem bepalend zijn.
2. Tijdens een wedstrijd maakt het publiek discriminerende en kwetsende opmerkingen
over een speler, van wie homo-eigenschappen verondersteld worden aanwezig te zijn en
73
over een donkergekleurde speelster (rimboegeluiden). De scheidsrechter geeft de
aanvoerder van de desbetreffende ploeg opdracht dat publiek te waarschuwen c.q. het
gedrag te beëindigen. De aanvoerder doet dat en het publiek geeft gevolg aan de
oproep. Wat moet de scheidsrechter verder doen?
Antwoord
De scheidsrechter dient hiervan melding te maken op het wedstrijdformulier. Het wordt
geen tuchtzaak omdat aan de waarschuwing van de aanvoerder (“optreden tegen
overlast van het publiek”, § 2.3g) aan het adres van het publiek gevolg is gegeven. Het
zou wel een tuchtzaak worden als dit laatste niet het geval was en de scheidsrechter
daardoor was gedwongen de wedstrijd te staken.
Naar aanleiding van de mededeling op het wedstrijdformulier ligt er een taak voor het
Bondsbestuur om met het bestuur van de vereniging te gaan praten.
3. Mag een scheidsrechter een wedstrijd staken als hij zegt hinder te hebben van het
geluid, afkomstig van de tribune?
Antwoord
Het antwoord is: "neen, tenzij".
§ 2.3g van de spelregels geeft de scheidsrechter de bevoegdheid op te treden bij
overlast van de zijde van het publiek. Als er sprake is van overlast van het publiek dient
de scheidsrechter eerst de aanvoerder van "dat" publiek op te dragen het publiek te
waarschuwen of te verwijderen. Blijft de overlast, dan pas kan de scheidsrechter de
wedstrijd schorsen (voor enige tijd stilleggen) of staken.
Als de aanvoerder de opdracht niet of onvoldoende uitvoert pleegt hij wangedrag; dus:
gele kaart, code 1c4.
Van belang is natuurlijk de vraag: wat is overlast?
Er is alleen sprake van overlast bij wangedrag van het publiek: commentaar op de
leiding, indirecte of directe belediging, fysiek contact e.d.
Aanmoedigingen, allerlei soorten van geluid: het mag allemaal. Publiek hoeft niet stil te
zijn (ook niet bij het nemen van VW of een SW).
Zodra er "over de schreef wordt gegaan" kan/moet de scheidsrechter optreden.
Voormelde procedure is de enig juiste en dient altijd gevolgd te worden (tenzij -
bijvoorbeeld - een scheidrechter door iemand uit het publiek wordt aangevallen of
gemolesteerd, dan kan en mag hij meteen staken). Een gele of rode kaart mag niet aan
iemand uit het publiek worden getoond: hij/zij behoort immers niet tot "de ploeg" (de
spelers/sters en de mensen op de bank).
Van schorsen of staken van de wedstrijd moet de scheidsrechter melding maken op het
wedstrijdformulier.
Als het alleen gaat om "geluid" vanaf de tribune en er geen sprake is van wangedrag
daarbij is de scheidsrechter niet gerechtigd een wedstrijd te schorsen of te staken.
4.Als de scheidsrechter last heeft van het publiek, kan en mag hij dan het publiek zelf
“toespreken”?
Antwoord
Neen. Volgens § 2.3g dient hij dan het publiek te laten waarschuwen door “de”
aanvoerder. Het ligt voor de hand dat de scheidsrechter het verzoek doet aan die
aanvoerder, wiens publiek het is of geacht kan worden te zijn.
5.Wat zijn redenen voor de scheidsrechter om bij overlast van het publiek in te grijpen?
Antwoord
De spel- en aanverwante regels geven daar geen opsomming van.
Gedacht kan worden aan: beledigen of bedreigen van de scheidsrechter, diens assistent,
spelers, coaches en anderen, die op de bank zitten; het regelmatig betreden van het
speelgebied; provocaties en zelfs wangedrag van een deel van het publiek naar een
ander deel.
74
6.Als het publiek lawaai maakt (zonder te kwetsen, beledigen of iets dergelijks) bij het
nemen van een SW, is dat reden voor de scheidsrechter om tegen het publiek op te
treden of, na het missen van de SW, deze opnieuw te laten nemen?
Antwoord
Neen; indien het publiek zich niet misdraagt mag het gewoon lawaai maken en trachten
de nemer van de VW uit zijn concentratie te halen.
§ 2.4 Tijdopnemer en teller
23. § 2.4a Een tijdopnemer wordt, waar mogelijk, aangesteld
1.Wie kan als tijdopnemer optreden? En wie stelt hem aan?
Antwoord
het enige, dat in de spelregels hierover is bepaald, is dat de assistent-scheidsrechter als
zodanig optreedt. Verder is het aan de scheidsrechter om iemand aan te wijzen.
2.Moet bij elke wedstrijd een tijdopnemer aanwezig zijn?
Antwoord
§ 2.4 Bepaalt dat, waar mogelijk, een tijdopnemer wordt aangesteld.
Dus: zoveel mogelijk. De praktijk leert dat meestal geen tijdopnemer wordt aangesteld.
4.Wat is de taak van de tijdopnemer?
Antwoord
Zijn taak is om de scheidsrechter even voor het eind van iedere speelhelft te wijzen op
het naderen van het einde van die speelhelft; § 2.4a.
Een tijdopnemer wordt merkwaardigerwijs in de reglementen van het KNKV niet
genoemd, ook niet in artikel 22 HR, waarin de scheidsrechterofficials worden opgesomd.
Een tijdopnemer is dus geen officiële KNKV-functionaris.
Als er een assistent-scheidsrechter is ligt het voor de hand dat de scheidsrechter hem als
tijdopnemer aanwijst.
24. § 2.4b Een teller wordt, waar mogelijk, aangesteld
1.Wat is de taak van de teller?
Antwoord
Volgens § 2.4b houdt de teller de stand van de wedstrijd bij.
Een teller wordt merkwaardigerwijs in de reglementen van het KNKV niet genoemd, ook
niet in artikel 22 HR, waarin de scheidsrechterofficials worden opgesomd.
Een teller is dus geen officiële KNKV-functionaris.
Als er een assistent-scheidsrechter is ligt het voor de hand dat de scheidsrechter hem als
teller aanwijst.
In de praktijk houdt vaak iemand van de thuisspelende vereniging de score bij, al dan
niet via een scorebord. Dat maakt een teller overbodig.
25. § 2.4c Wanneer het spel is onderbroken kan de tijdopnemer de scheidsrechter
door middel van een geluidssignaal attent maken op het feit dat één van de
ploegen een time-out of vervanging heeft aangevraagd
1.De coach vraagt volgens § 2.2b een time-out of een vervanging aan bij de
scheidsrechter. Mag dat ook bij iemand anders?
Antwoord
75
Voor het aanvragen van een vervanging is niet geregeld bij wie dat moet gebeuren. Het
ligt voor de hand dat dat de scheidsrechter is. Voor het aanvragen van een time-out is
bepaald dat zij bij de scheidsrechter wordt gedaan.
§ 2.4c Bepaalt dat de tijdopnemer bevoegd is de scheidsrechter attent te maken op een
verzoek om vervanging of een time-out. Dat kan dan alleen met behulp van een
geluidssignaal, niet zijnde het geluid van een fluitsignaal. In de toelichting op deze regel
staat dat daartoe een zoemer, bel of toeter moet worden gebruikt. In de praktijk komt
dit echter niet voor. Als dit signaal wordt gebruikt door de teller geeft hij de
scheidsrechter een teken. Wat voor teken dat is, is niet geregeld. Het is dus zaak dat de
scheidsrechter en de teller daarover tevoren afspraken maken.
Als er een assistent-scheidsrechter is kan de scheidsrechter met hem afspreken dat de
assistent hem o.a. kenbaar maakt dat de coach een aanvraag om een vervaging of een
time-out heeft gedaan.
26. § 2.5 Assistent-scheidsrechter
1. Mag een assistent-scheidsrechter zelfstandig optreden tegen bijvoorbeeld de personen
op de bank, publiek binnen de afrastering (verwijderen) of het publiek buiten de
afrastering?
Antwoord
Neen, dat mag hij niet:
a. alleen de scheidsrechter heeft de leiding van het spel (§ 2.3);
b. in § 2.5 staan de taken van de assistent. Daar staat dit niet bij. Wel kan de
scheidsrechter de assistent vragen hem te assisteren bij het uitvoeren van
andere, van tevoren afgesproken taken. In de toelichting staan deze taken
genoemd. Daar staat dit ook niet bij. Sterker nog: daar staat het “aan de
scheidsrechter kenbaar maken”. Dus geen zelfstandige acties.
2. Wat is de taak van de assistent-scheidsrechter?
Antwoord
1. verplicht
Het assisteren van de scheidsrechter:
a. met een vlag aangeven of de bal al dan niet uit is.
b. aangeven of er in zijn nabijheid een overtreding is gemaakt.
2. niet verplicht
Het assisteren van de scheidsrechter bij het uitvoeren van tevoren afgesproken
taken, zoals:
a. het uitvoeren van de taak van tijdopnemer;
b. het aan de scheidsrechter kenbaar maken van wangedrag van spelers, coaches
vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen;
c. het aan de scheidsrechter kenbaar maken van elke gebeurtenis (zoals:
spelovertreding, wangedrag), die plaatsvindt buiten het gezichtsveld van de
scheidsrechter;
d. het aan de scheidsrechter kenbaar maken van o.a. een aanvraag van een coach
om een vervanging of een time-out.
NB: merkwaardigerwijze staat in deze opsomming (toelichting § 2.5) niet het
uitvoeren van de taak van teller. Praktijk is dat de assistent deze taak voor zijn
rekening neemt.
Alhoewel het nergens is geregeld is het gebruik dat een assistent de vlag horizontaal
tussen de handen houdt om aan te geven dat men een speler wil vervangen. NB: er
bestaan geen “gebaren voor de assistent-scheidsrechter”.
3.Is de aanwezigheid van een assistent-scheidsrechter verplicht?
Antwoord
76
Formeel wel: in § 2.5 staat dat bij iedere wedstrijd een assistent aanwezig is. Een
verplichting dus. Echter, in de toelichting staat dat een wedstrijdreglement kan
voorschrijven dat deze verplichting niet van toepassing is. Dat is gebeurd: in het
“Bestuursbesluit algemene regeling voor scheidsrechtersofficials” staat op welk niveau
een scheidsrechter verplicht is een assistent te hebben (de “landelijke klassen”: KL, res.
KL, hoofdklasse, Overgangsklasse, Hoofdklasse A-jeugd (alle gemengd). Er is echter
geen regeling, waarin staat voor welke klassen een assistent-scheidsrechter niet nodig is.
4.Moet de assistent-scheidsrechter dezelfde soort kleding hebben als die van de
scheidsrechter?
Antwoord
In § 1.6 (Uitrusting van spelers en officials) staat dat de scheidsrechter en zijn assistent
gekleed zijn in sportkleding, die voldoende afwijkt van beide ploegen. Uniform kleding is
dus niet voorgeschreven. Ook niet in § 2.5 (Assistent-scheidrechter), waar in de
toelichting staat dat en assistent bij voorkeur is gekleed in dezelfde sportkleding als de
scheidsrechter.
Uniforme kleding is niet verplicht, maar wel heel wenselijk, ook vanwege de PR-waarde
en de uitstraling.
5.Is de assistent-scheidsrechter verplicht een vlag te gebruiken?
Antwoord
Ja. Dat staat met zoveel woorden in § 2.5.
6.Mag de vlag een “trilvlag” zijn?
Antwoord
Ja. In § 2.5 staat dat in een wedstrijdreglement dat kan worden bepaald. Dat is gebeurd
in het “Bestuursbesluit algemene regeling voor scheidsrechterofficials”, artikel 9-7.
Vooral in “de top” van het korfbal wordt de trilvlag veel gebruikt.
7.Mogen een scheidsrechter en diens assistent gebruik maken van zogenaamde
“oortjes”?
Antwoord
Ja, in § 2.5 staat dat in een wedstrijdreglement dat kan worden bepaald. Dat is gebeurd
in het “Bestuursbesluit algemene regeling voor scheidsrechterofficials”, artikel 9-7.
In de praktijk worden “de oortjes” niet gebruikt. Op verzoek van het toenmalige
Algemeen Bestuur is bepaald dat “oortjes” nog niet zullen worden gebruikt; de Landelijke
Werkgroep Arbitrage ziet hierop toe.
8.Mag een assistent-scheidsrechter zich tijdens de wedstrijd op het speelveld bevinden?
Antwoord
In de bijzondere toelichting van § 2.5 is bepaald dat het de assistent is toegestaan voor
een korte tijd het speelveld te betreden, maar alleen nadat de scheidsrechter hem daar
toestemming voor heeft verleend.
Het is praktijk dat de scheidsrechter die toestemming verleent (afspraak vóór de
wedstrijd) en dat de assistent met als daar aanleiding toe is zich in het veld begeeft,
bijvoorbeeld achter de paal bij het nemen van een VW of een SW.
9.Wat zijn de formele eisen voor een assistent-scheidrechter?
Antwoord
Die staan in artikel 22 HR en artikel 30 RvW: lid van het KNKV en ten minste 17 jaar oud
(formeel geldt deze regel alleen voor de scheidsrechter, maar aangenomen mag worden
dat zij ook voor de assistent geldt).
Voort is het denkbaar (en ook praktijk) dat de scheidsrechterswerkgroep(en) specifieke
eisen stellen.
10.Wie moet voor de (tril)vlag zorgen?
Antwoord
77
Dat is nergens geregeld.
Praktijk is dat de scheidsrechter en diens assistent er voor zorgen.
De verenigingen hebben geen verplichtingen. In het RvW, waarin staat waarvoor zij
moeten zorgen, is niets geregeld; een vlag behoort niet tot het spelmateriaal.
11.Mag een assistent behalve de vlag ook (afgesproken) gebaren gebruiken?
Antwoord
De spelregel is dar duidelijk over: hij heeft alleen de vlag ter beschikking.
In de praktijk ziet men dat een assistent soms rare, voor spelers en publiek volstrekt
onduidelijke tekens gebruikt. Dat schept niet alleen verwarring, het mag gewoon ook
niet. Het gebruik van het woord “vlag” sluit andere middelen uit, ook tekens en gebaren.
12.Kan de scheidsrechter een eenmaal genomen beslissing herroepen?
Antwoord
Volgen de toelichting op de spelregel kan hij dat alleen op advies van de assistent.
Uiteraard mag er geen sprake zijn van tijdverloop. Overigens, ook zonder advies van de
assistent mag een scheidsrechter een genomen beslissing herroepen.
Indien er geen assistent aanwezig is, is er niets geregeld. Dat wil niet zeggen dat een
scheidsrechter zijn foutieve beslissing niet kan herroepen:
a. het vloeit voort uit de tekst van § 2.3b: “hij handhaaft de regels van het spel”;
b. het is al jaren bestaand gewoonterecht (ongeschreven regel), dat bepaalt dat een
scheidsrechter zijn foutieve beslissing moet herroepen en vervangen door een juiste
beslissing zolang het spel nog niet is hervat.
Zie ook VenA nr. 17, vraag/antwoord 4 en nr. 21, vraag/antwoord 27.
13.Als een scheidsrechter niet ingaat op het vlagsignaal van de assistent, wat moet de
assistent dan doen?
Antwoord
Onmiddellijk stoppen met vlaggen en de draad weer oppakken. Dus niet blijven
wapperen met de vlag, maar accepteren dat de scheidsrechter een andere beslissing
heeft genomen. Immers, het is de scheidsrechter, die de leiding heeft van het spel, en
niet diens assistent.
Is de assistent boos en misnoegd en laat hij dat blijken, dan is het verstandig dat de
scheidsrechter gebruik maakt van de mogelijkheid, die § 2.5 hem biedt: de assistent uit
zijn functie ontheffen.
14.Mag een assistent tijdens de wedstrijd in discussie gaan met “de bank” of het
publiek?
Antwoord
Neen, het staat niet in zijn de spelregels dat hij die taak heeft. Daarnaast is het ook nog
eens heel onverstandig: het gaat ten koste van zijn concentratie en van het gezag van de
scheidsrechter. Nooit doen dus.
15.Mag een assistent-scheidsrechter langdurig in het veld lopen?
Antwoord
De tekst van § 2.5 is op zich duidelijk: een a.s. mag voor korte tijd binnen de lijnen
staan en alleen met toestemming van de scheidsrechter. Er is geen definitie van “korte
tijd”.
De praktijk is vaak anders: het komt vaak voor dat een a.s. structureel binnen de lijnen
verblijft. Dat is niet bezwaarlijk, mits het maar functioneel is. Dus hangt het ook af van
de aard en de sfeer van de wedstrijd, de wijze, waarop spelers elkaar bejegenen, veel
fysiek contact e.d.
De “Practische aanwijziging voor samenwerking van de scheidsrechter-assistent
scheidrechter” van de LWA, gaan uit van een verblijf in het veld voor korte tijd. Echter,
de LWA stelt daarbij functionaliteit voorop. Als het noodzakelijk is wordt een langdurig
verblijf in het veld niet bezwaarlijk geacht.
78
In feite is het “korte tijd” een rekbaar begrip en een voorbeeld van ongeschreven
regelgeving.
§ 3.1 Wedstrijdduur en time-out
27. § 3.1a Speeltijd en duur van de rust
1. Wat houdt “zuivere speeltijd” in en voor welke klassen geldt die regel?
Antwoord
Volgens de spelregels kan een wedstrijdreglement voorschrijven dat aan het eind van
elke speelhelft gedurende een periode van maximaal vijf minuten de klok wordt gestopt
wanneer de scheidsrechter fluit om het spel te onderbreken. Het v/h Algemeen Bestuur
heeft het “Bestuursbesluit zuivere speeltijd” vastgesteld. Dit besluit is op 19 augustus
2008 in werking getreden; per 1 juli 2010 is het ondergebracht in het BB “Bijzondere
verplichtingen zaalkorfbal”. Sinds 122 oktober 2013 is dit bestuursbesluit aangepast. Dat
leidt tot het volgende:
1. voor de KL en de res. KL is de speeltijd “zuivere speeltijd”. De wedstrijdduur is
bepaald op 2 x 25 minuten (zuivere) speeltijd.
2. Voor de Hoofdklasse de reserve Hoofdklasse, de Overgangsklasse (alle senioren)
en de Hoofdklasse A-jeugd, alle gemengd geldt dat er een “gewone speeltijd” is,
zij het dat de laatste 5 minuten van elke speeltijd als zuivere speeltijd worden
aangemerkt.
2. Wanneer moet een scheidsrechter de tijd stil zetten als een speler valt?
Antwoord
Onderscheid moet worden gemaakt tussen "vallen" en een blessure.
Vallen zal meestal het gevolg zijn van tot het spel behorende omstandigheden: als
gevolg van een schijnbeweging, slechte lichaamsbeheersing e.d. In dergelijke gevallen
behoort het vallen tot het spel en wordt er niet gefloten. Uit sportiviteitsoverwegingen wil
de tegenstander nog wel eens wachten, maar voorgeschreven is dat niet.
Indien het vallen het gevolg is van niet tot het spel behorende omstandigheden -
bijvoorbeeld als gevolg van een botsing of als gevolg van het oplopen van een blessure -
dient de scheidsrechter volgens § 2.3d van de spelregels in te grijpen en te fluiten
wegens onbillijke bevoordeling. Hij geeft dan de "gevallene" de gelegenheid om zijn
positie weer in te nemen.
Het is dus onjuist om bij een blessure door te laten spelen. De scheidsrechter bepaalt of
er naar zijn oordeel sprake is van een blessure.
Er kunnen zich - in de aanval - twee situaties voor doen:
a. er ontstaat een schotkans vóórdat de blessure ontstaat. Het verwerven van de
schotkans staat los van de blessure. De scheidsrechter staat toe dat de aanvaller één
keer schiet. Wanneer de schotkans niet wordt benut fluit de scheidsrechter om
gelegenheid te geven de geblesseerde speler te verzorgen.
b. een schotkans ontstaat nadat de blessure ontstaat. In dat geval laat de
scheidsrechter geen enkel schot toe.
Volgens § 3.1a van de spelregels (speeltijd en duur van de rust) wordt met niet tot het
spel behorend oponthoud rekening gehouden door de scheidsrechter. De hiervoor
benodigde tijd behoort niet tot de speeltijd. In de toelichting staat dat de scheidsrechter
verplicht is de speeltijd van de desbetreffende speelhelft te verlengen met de duur van
het oponthoud, mits de speeltijd naar zijn oordeel belangrijk wordt beïnvloed.
Dit laatste betekent, dat de scheidsrechter bij een blessurebehandeling "het even aan
mag zien". Hij zal zich dan de vraag stellen: kan de speler snel weer op de been zijn of is
hulp nodig?
79
Zodra de scheidsrechter fluit om de geblesseerde speler te laten verzorgen zet hij de klok
stil. In de zaal doet hij dat (ook) op grond van de Uitvoeringsregeling gebruik klok
zaalwedstrijden. Op grond van deze regeling geeft de scheidsrechter dan tevens aan dat
de klok op of bij het scorebord moet worden stilgezet.
In de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie van augustus 2000 wordt "niet tot
het spel behorend oponthoud", zoals thans vermeld in § 3.1a van de spelregels (speeltijd
en de duur van de rust), uitgewerkt. Het behandelen van een blessure van een speler
wordt nadrukkelijk genoemd.
3. Kan in de zaal, met het oog op de beschikbare tijd, bij een blessure de klok meteen
worden stilgezet?
Antwoord
Het onder vraag/antwoord 2. vermelde geldt ook in de zaal. De beschikbare tijd per
wedstrijd mag voor de scheidsrechter geen rol spelen. Daarbij komt dat, als een
wedstrijd uit loopt, het RvW bepalingen kent, die er toe moeten leiden dat de volgende
wedstrijd (eventueel) wordt ingekort om er voor te zorgen dat de daarop volgende
wedstrijd weer op tijd begint.
4. Waar staat dat de scheidsrechter bij een veldwedstrijd de plicht heeft om aan te geven
dat er nog 1 minuut te spelen is?
Antwoord
Dat staat nergens in de spelregels. Die verplichting geldt alleen bij zaalwedstrijden op
grond van de “Uitvoeringsregeling gebruik klok zaalwedstrijden”. De gedachte achter
deze regeling (het verschaffen van duidelijkheid en het voorkomen van misverstanden
e.d.) is zowel bij zaal- als bij veldwedstrijden hetzelfde. Vandaar dat de plicht om bij
veldwedstrijden nog “1 minuut” aan te geven gebaseerd is op ongeschreven recht.
5. Waar staat dat de scheidsrechter bij zaalwedstrijden afspraken moet maken over het
gebruik van de klok en over het door hem aangeven van “nog 1 minuut te spelen”?
Antwoord
Dat staat in het Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal, onderdeel “gebruik
klok zaalwedstrijden”.
6. Een vereniging komt er enkele dagen na het spelen van een wedstrijd (veld) achter
dat de scheidsrechter 2 x 25 minuten heeft laten spelen in plaats van 2 x 30 minuten. Is
hier nog iets aan te doen?
Antwoord
Neen, daar is niets meer aan te doen. De scheidsrechter heeft de leiding van het spel. De
beslissing van de scheidsrechter is bindend, tenzij men er in de pauze of meteen na de
wedstrijd achter komt en de scheidsrechter erkent dat hij tekort heeft laten spelen.
Indien na afloop van de wedstrijd niemand de fout onderkent en de formulieren getekend
zijn is er niets meer aan te doen. Door het ondertekenen van de formulieren stemmen de
aanvoerders/leiders impliciet in met de gespeelde tijd c.q. geven daarmee impliciet aan
dat de correcte speeltijd is gehanteerd.
7. Wat is de duur van een veldmidweekwedstrijd (breedtekorfbal)?
Antwoord
Dit staat in de zogenaamde spelbepalingen, te vinden op de KNKV-site als onderdeel van
de Leidraad competitiezaken: 2 x 30 minuten.
In het district Oost is de speelduur 2 x 35 minuten.
8.Waar wordt de speeltijd geregeld?
Antwoord
Vóór 1.7.2011 stond dat in de spelregels. Nu staat er in § 3.1a (speeltijd en duur van de
rust): “de speeltijd en de duur van de rust worden bepaald door een wedstrijdreglement.
Het BB “Time-out en wedstrijdduur” is per 17 oktober 2011 aangepast. De wedstrijdduur
80
voor zaalkorfbal bedraagt 2 x 30 minuten (senioren). In de toelichting op § 3.1a staat
overigens dat de aanbevolen wedstrijdduur 2 x 30 minuten is. Zie ook vraag/antwoord 7.
9.Waar wordt de duur van de rust geregeld?
Antwoord:
Vóór 1.7.2011 stond dat in de spelregels. Nu staat er in § 3.1a (speeltijd en duur van de
rust): “de speeltijd en de duur van de rust worden bepaald door een wedstrijdreglement.
Het BB “Time-out en wedstrijdduur” is per 17 oktober 2011 aangepast. Bepaald is dat de
rust voor zaalkorfbalwedstrijden (senioren) ten hoogste 10 minuten duurt; voor de KL
geldt de uitzondering: ten hoogste 15 minuten. In de toelichting in § 3.1a staat
overigens dat de aanbevolen duur van de rust 10 minuten is. Zie ook vraag/antwoord 7.
10. Hoe lang moet er worden gewacht als de scheidsrechter of een ploeg er op het
vastgestelde aanvangstijdstip niet is; idem als het spelmateriaal niet in orde is.
Antwoord
a. een scheidsrechter is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip
b. een ploeg is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip
c. het spelmateriaal is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip.
Ad a
Van toepassing is artikel 33-1d RvW. Als er geen KNKV-lid is, dat bevoegd en bereid is
om de wedstrijd te leiden wijst de thuisspelende een lid van het KNKV aan. Uitgangspunt
is dat de wedstrijd gespeeld moet worden. Is er niemand, dan is de thuisspelende
vereniging daarvoor verantwoordelijk en kunnen de ploegen naar huis. Sinds 1 juli
2012is het RvW aangepast: de ploegen dienen een half uur te wachten. De thuisspelende
vereniging heeft dan meer tijd om een scheidsrechter te vinden. Wordt geen
scheidsrechter gevonden, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties.
Ad b
Indien een ploeg niet aanwezig is op het vastgestelde aanvangstijdstip dient een half uur
(veld) c.q. en kwartier (zaal) te worden gewacht (artikel 46-1c/1d RvW). Brengt de ploeg
na deze termijn geen zes spelers in het veld dan wordt zij geacht niet te zijn opgekomen
en wordt de wedstrijd als niet gespeeld beschouwd. Dan mogen scheidsrechter en andere
ploeg naar huis. Op het wedstrijdformulier wordt hiervan melding gemaakt. De
scheidsrechter is verplicht ongevraagd binnen twee werkdagen een schriftelijke
verklaring in te zenden aan het bondsbureau (artikel; 34-8 RvW).
Komt de ploeg niet opdagen, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties.
Ad c
Indien bij en veldwedstrijd het terrein of het spelmateriaal niet in orde is dient een half
uur te worden gewacht. Is het dan nog niet in orde, dan wordt de wedstrijd geacht niet
te zijn gespeeld en kan ieder naar huis. Op het wedstrijdformulier wordt hiervan melding
gemaakt. De scheidsrechter is verplicht ongevraagd binnen twee werkdagen een
schriftelijke verklaring in te zenden aan het bondsbureau (artikel 34-8 RvW).
Indien het terrein of het spelmateriaal niet in orde zijn na verloop van de gestelde
termijn, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties.
11. Is de scheidsrechter verplicht of bevoegd om bij een veldwedstrijd het teken “nog 1
minuut te spelen” te geven?
Antwoord
Zie vraag/antwoord 4.
12. Tijdens het signaal van de zoemer scoort een speler. Wie bepaalt of het wel of geen
geldig doelpunt is? De scheidsrechter, de juryvoorzitter (JV)?
Antwoord
Er zijn in theorie verschillende mogelijkheden:
1. de scheidsrechter neemt de beslissing geheel zelfstandig;
81
2. de scheidsrechter neemt de beslissing na overleg met de assistent en/of de JV;
3. de JV neemt de beslissing geheel zelfstandig;
4. de JV neemt de beslissing, gehoord de scheidsrechter;
5. de JV neemt de beslissing op advies van de scheidsrechter en/of diens assistent.
Artikel 8 van het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal” bepaalt dat de
scheidsrechter te allen tijde beslist namens de jury, zo nodig na overleg met de assistent
en/of de JV.
Uitsluitend antwoord 1 en 2 zijn juist. Bij antwoord 2 moet de scheidsrechter er zich
rekenschap van geven dat overleg met de JV kan leiden tot het beeld dat de JV tracht of
zal trachten de scheidsrechter te overrulen.
Het is dus onjuist als de juryvoorzitter zelfstandig bepaalt of het wel/geen doelpunt is.
13. Wat behoort tot niet tot het spel behorend oponthoud?
Antwoord
Voorbeelden zijn gebaseerd op de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie van
augustus 2000 en op ervaringen daarna:
treuzelen bij het gereed maken van een SH, VW of een SW;
het willen voorkomen van het snel nemen van een SH of een VW;
de bal bewust ver buiten het veld werpen of schoppen;
treuzelen bij het vervangen van een speler, het wisselen van vak, het nemen van
een uitworp of uitbal, het weer opstellen bij een time-out;
het langdurig uit zijn van de bal;
het repareren of vervangen van spelmateriaal;
het weer in orde maken of vervangen van kleding of schoeisel van een speler of
de scheidsrechter of diens assistent;
een blessure van een speler of van de scheidsrechter of diens assistent;
bedreigende onrust uit of overlast van het publiek; oponthoud door
gebeurtenissen buiten het veld;
nader overleg met de wedstrijdcommissaris;
aanwezigheid van publiek in het veld;
onderbreking van het spel wegens weersomstandigheid, gladheid in de zaal e.d.;
oponthoud voor noodzakelijk overleg.
Verder dient de tijd, nodig voor het vervangen van een speler en een time-out, te
worden bijgeteld; zie de bijzondere toelichting op § 3.1a.
14. Wat behoort niet tot niet tot het spel behorend oponthoud?
Antwoord
Voorbeelden zijn:
tot het spel behorend oponthoud, waarvan de scheidsrechter vindt dat er geen
aanleiding is om tijd bij te tellen (§ 3.1a, toelichting);
vakwisseling na twee doelpunten;
tijd, benodigd voor het nemen van een SH, VW of een SW;
ophalen van ballen, die “uit” zijn;
kort overleg tussen de scheidsrechter en diens assistent bij twijfelgevallen.
15. De scheidsrechter moet volgens zijn berekening drie minuten bijtellen; doet hij dit
aan het eind van de wedstrijd of aan het eind van iedere speelhelft?
Antwoord
In de toelichting op § 3.1a staat dat de scheidsrechter de speeltijd van de desbetreffende
speelhelft verlengt. Het is dus onjuist om de bij te tellen tijd te bewaren tot aan het eind
van de tweede helft.
16. Moet de scheidsrechter alle tijd, verband houdend met niet tot het spel behorend
oponthoud, bijtellen?
Antwoord
Neen; in de toelichting op § 3.1a staat dat hij dat allen doet indien het niet tot het spel
behorend oponthoud naar zijn oordeel de speeltijd belangrijk beïnvloedt. Alleen de
82
scheidsrechter bepaalt of hiervan sprake is. De duur van het oponthoud, de stand en het
moment van de wedstrijd zijn daarbij bepalend.
De opgewonden coach, die met het horloge in de hand, van oordeel is dat de
scheidsrechter (nog) langer had moeten laten spelen, heeft geen enkel recht van
spreken. Een niet opgewonden coach overigens ook niet.
17. Het komt voor dat een coach na afloop van de wedstrijd met het horloge in de hand
de scheidsrechter er op wijst dat er nog twee minuten te spelen zijn en dat hij aan de
hand van de stopwatch van de scheidsrechter wil zien of hij gelijk heeft.
Antwoord
De coach heeft niets te eisen en niets te vragen. Alleen de aanvoerder vertegenwoordigt
zijn ploeg, ook bij de scheidsrechter. Maar afgezien daarvan: de scheidsrechter heeft niet
tot taak verantwoording af te leggen bij de coach en/of de aanvoerder. Alleen hij bepaalt
wanneer het tijd is. Overigens heeft hij het signaal “nog 1 minuut te spelen” afgegeven.
Toen wist de coach/aanvoerder dus al wat de stand van zaken was.
De scheidsrechter doet er overigens goed aan onmiddellijk na het beëindigen van de
wedstrijd de stopwatch op nul te zetten. Ook daarmee laat hij zien dat alleen hij bepaalt
wanneer de wedstrijd is afgelopen.
18. Waar kan je nagaan hoe lang er bij welke wedstrijden wordt gespeeld (senioren,
jeugd e.d.)
Antwoord
Dit staat in de zogenaamde “spelbepalingen” die jaarlijks door het Bondsbestuur worden
vastgesteld en gepubliceerd, o.a. op de KNKV-site. In deze bepalingen staan niet alleen
de verschillende speeltijden, maar o.a. ook de grootte van de bal, de lengte van de palen
en het aantal malen, dat vervangen c.q. gewisseld mag worden. Deze spelbepalingen
maken onderdeel uit van de zogenaamde Leidraad competitiezaken; deze leidraad is
sinds 2013 een Bestuursbesluit.
19. Kan een wedstrijd korter duren dan de voorgeschreven speeltijd?
Antwoord
Ja, bijvoorbeeld als:
de wedstrijd wordt gestaakt;
de wedstrijdcommissaris op grond van zijn instructie de scheidsrechter van de
volgende wedstrijd meedeelt hoe lang deze wedstrijd mag duren. De
scheidsrechter doet er goed aan beide aanvoerders hierover te informeren. Als
voor een wedstrijd minder dan de helft van de vastgestelde speeltijd beschikbaar
is wordt de wedstrijd afgelast.
20. Een wedstrijd, die aan de gang is, loopt heel erg uit, omdat eerdere wedstrijden later
zijn beëindigd. Het ziet er naar uit dat de volgende wedstrijd veel te laat zal beginnen.
Kan de aanvoerder van de bezoekende ploeg voor deze wedstrijd eisen dat de speeltijd
van de aan de gang zijnde wedstrijd zodanig wordt ingekort dat de volgende wedstrijd op
tijd kan beginnen?
Antwoord
Neen.
Allen de wedstrijdcommissaris is bevoegd om in te grijpen op de speeltijd, maar niet die
van de aan de gang zijnde wedstrijd. Dat betekent dat deze wedstrijd gewoon wordt
uitgespeeld en dat de wedstrijdcommissaris bevoegd is de speeltijd van de volgende
wedstrijd in te korten.
De scheidsrechter heeft geen taak in dezen.
Het kan overigens wel heel vervelend zijn voor de scheidsrechter, de spelers van de
volgende wedstrijd en de beoordelaar als zij merken dat hun wedstrijd veel later zal
beginnen. Vaak is de wedstrijdcommissaris niet alert geweest omdat hij niet eerder heeft
ingegrepen. Bij verenigingen, die een eigen zaal hebben, wil dit nog al eens voorkomen.
Er is echter weinig aan te doen. Wel kan de vereniging, de scheidsrechter of de
beoordelaar hierover een klacht indienen bij het KNKV, de vereniging en/of de
83
organisatie, die verantwoordelijk is voor het verloop van de wedstrijden. Het komt wel
voor dat een scheidsrechter of een beoordelaar naar huis moet gaan omdat hij wegens
andere verplichtingen anders te laat thuis zal zijn. De consequenties daarvan dienen dan
voor rekening van de vereniging of genoemde organisatie te komen.
21. Wanneer moet een scheidsrechter fluiten als hij een blessure constateert?
Antwoord
Dat bepaalt de scheidsrechter helemaal zelf. Wel dient hij rekening te houden met de
consequenties van doorspelen (4-3-situatie, § 3.6q) en met het voorkomen van onbillijke
bevoordeling (§ 2.3d).
De scheidsrechter doet er goed aan een bezig zijnde schotpoging af te wachten als er een
blessure ontstaat.
22. Een scheidsrechter laat de eerste helft te kort spelen. Dit wordt in de rust gemerkt.
Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
De spelregels voorzien hier niet in.
Praktijk, en dus “ongeschreven recht” is dat de tweede helft begint alsof het slot van de
eerste helft moet worden gespeeld; daarna begint de tweede helft echt, dus met het
wisselen van korf en vak.
Als hij na afloop merkt dat er te kort is gespeeld moet hij de ontbrekende tijd nog laten
inhalen. Dit kan hij van beide ploegen verlangen zolang de wedstrijdformulieren nog niet
zijn getekend. Staan spelers al onder de douche dan hebben zij pech gehad: de wedstrijd
moet worden uitgespeeld. Weigert een ploeg aan de opdracht van de scheidsrechter te
voldoen. dan wordt daarvan melding gemaakt op het wedstrijdformulier. In feite heeft de
scheidsrechter dan de wedstrijd gestaakt, met alle gevolgen voor die plaag en haar
vereniging van dien.
23. een scheidsrechter heeft de eerste helft te lang laten spelen. Dit wordt in de rust
gemerkt. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
De spelregels voorzien hier niet in. Volgens de v/h Technische Commissie is de conclusie
dat:
er niets meer aan te doen is;
in geen geval de tweede helft mag worden ingekort, immers, de tweede helft
dient de voorgeschreven speeltijd te duren. De scheidsrechter mag dus niet op
eigen houtje de tweede helft inkorten.
Als na afloop van de tweede helft blijkt dat er te lang is gespeeld is dat jammer; er is
niets aan te doen. Het is uiteraard niet toegestaan om de doelpunten, die zijn gescoord
tijdens de periode, dat er te lang is gespeeld, van het eindresultaat af te trekken.
24. Moet bij het stoppen en hervatten van de speeltijd een gebaar worden gemaakt door
de scheidsrechter?
Antwoord
Ja; het scheidsrechtersgebaar is: de scheidsrechter steekt de arm, waaraan hij een
stopwatch of horloge draagt, omhoog, en geeft met de andere hand aan dat hij de tijd
stilzet c.q. de tijd weer start.
25.Een coach heeft een spelersvervanging aangevraagd. De scheidsrechter stemt er mee
in. De vervanger is nog niet gereed om in te vallen: hij heeft zijn trainingspak nog aan.
Moet de scheidsrechter wachten tot de vervanger gereed is?
Antwoord
De toelichting op § 2.1c bepaalt dat vervanging alleen mogelijk is tijdens een
spelonderbreking en dat een vervanging snel dient te gebeuren. Volgens artikel 5 van het
“bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers dient de speler in de
voorgeschreven sportkleding gereed te staan bij de lijn nabij de spelersbank. Is dit
laatste niet het geval dan honoreert de scheidsrechter het verzoek van de coach om
84
vervanging niet en hervat hij het spel. Het is aan de coach of hij de te vervangen speler
laat staan of toch al uit het veld haalt; dat moet tijdens de onderbreking van het spel
gebeuren, niet nadat het spel is hervat. De coach kan de tijd, die verloren gaat met “het
gedoe” omtrent de vervanging bijtellen; tevens kan hij het opvatten als ophouden van
het spel met als gevolg: een SH voor de andere ploeg. Dit laatste heeft alleen zin als die
andere ploeg anders niet in het bezit van de bal zou zijn gekomen. Eventueel kan de
scheidsrechter dat gedoe opvatten als wangedrag.
28. § 3.1b Time-out
1. Is het toegestaan een tweede time-out toegewezen te krijgen terwijl de eerste nog
gaande is?
Antwoord
Dit is niet toegestaan. Volgens de spelregel dient na de eerste time-out eerst het spel te
worden hervat. Wel kan, voordat het spel is hervat, via de coach een vervanging
plaatsvinden.
2. Kan elke ploeg, op welk niveau dan ook spelend, een time-out aanvragen?
Antwoord
Neen.
Het BB “Time-out en wedstrijdduur” is van toepassing. Dat betekent, dat van de time-out
alleen gebruik kan worden gemaakt door ploegen, die spelen in:
gemengd:
x de Korfbal League en de reserve Korfbal League in de zaalcompetitie;
x de hoofdklasse, de reserve-hoofdklasse, de overgangsklasse en
de reserve-overgangsklasse, alsmede de hoofdklasse A-jeugd in de
zaal- en veldcompetitie.
dames:
x alle wedstrijden in het wedstrijdkorfbal in de zaal- en veldcompetitie.
In alle overige klassen is de time-out dus niet van toegestaan.
3. De scheidsrechter kent een strafworp toe. Ieder staat klaar, maar er is nog niet
gefloten. Een coach vraagt om een time-out. Moet eerst de strafworp worden genomen?
Antwoord
Zolang het spel is onderbroken kan en mag een time-out worden aangevraagd. Dus:
eerst de time-out en dan de strafworp.
4. Voor wie geldt de time-out? Voor de aanvragende ploeg of voor beide ploegen?
Antwoord
Formeel is het de aanvragende ploeg. Die moet de time-out houden op of nabij de bank
(toelichting § 2.2c).
In de praktijk doet de andere ploeg ook alsof het voor haar een time-out is.
De leden van deze ploeg en de coach zijn niet verplicht te voldoen aan time-out-eisen.
Zo hoeft men niet op of nabij de bank te zijn. In feite is er een ongeschreven regel
ontstaan, waarbij de niet-aanvragende ploeg doet alsof het een “echte” time-out voor
haar is en doet alsof de time-out-eisen ook voor haar gelden. Zie ook bij: “ongeschreven
regels” (achterin dit document).
5. Heeft een ploeg tijdens de verlenging van een beslissingswedstrijd opnieuw recht op
twee time-outs?
Antwoord
Neen: Tot “de wedstrijd” behoren: de wedstrijd, de verlenging en de strafworpenreeks.
Op grond van § 3.1b van de spelregels heeft elke ploeg per wedstrijd twee time-outs ter
beschikking.
85
6. Waar dienen de coach en de ploeg zich te bevinden tijdens een time-out?
Antwoord
Volgens de toelichting op § 2.2b (Coach) van de spelregels bevinden de coach en de
spelers zich gedurende de time-out op of in de directe omgeving van de bank die aan
hun ploeg is toegewezen. Voor de coach geldt daarbij dat hij zich buiten de lijn moet
bevinden: hij mag immers niet zonder toestemming van de scheidsrechter het speelveld
betreden (§ 2.2b).
7.Voor wie geldt de time-out en wie staat waar tijdens de time-out.
Antwoord
Zie ook vraag/antwoord 4.
Volgens § 3.1b (time-out) heeft iedere ploeg recht op twee time-outs; een time-out
dient, volgens de toelichting op deze spelregel, te worden aangevraagd door de coach
tijdens een spelonderbreking. Door het geven van het T-teken en een fluitsignaal geeft
de scheidsrechter het begin van de time-out aan.
Op grond van de toelichting op § 2.2b (coach) bevinden de coach en de spelers zich
gedurende de time-out op of in de directe omgeving van de bank, die aan hun ploeg is
toegewezen.
Formeel is het dus zo, dat de ploeg, voor wie een time-out is aangevraagd ook een time-
out heeft. Die (gehele) ploeg dient de time-out te houden op of nabij de bank. Het komt
wel voor dat alleen één vak van de aanvragende ploeg aanwezig is voor de time-out. Dat
is formeel in strijd met de spelregel.
De andere ploeg heeft geen time-out en is vrij te verblijven waar men wil; uiteraard wél
op het speelveld, want men mag nu eenmaal niet zonder toestemming van de
scheidsrechter het speelveld verlaten.
In de praktijk is de andere ploeg ook op of nabij de bank: men houdt als het ware ook
een time-out. In de beleving van de ploegen hebben beide een time-out. De niet-
aanvragende ploeg maakt in feite gebruik van het ongeschreven recht om de “ruimte”,
die men heeft te benutten als ware het een time-out.
8.Waar is het aantal time-outs per wedstrijd geregeld?
Antwoord
Vóór 1.7.2011 stond expliciet in § 3.1b van de spelregels dat iedere ploeg per wedstrijd
recht heeft op twee time-outs. Per 1.7.2011 staat er: “het aantal time-out per ploeg
wordt bepaald door een wedstrijdreglement”. Het BB “Time-out en wedstrijdduur” is per
17 oktober 2011 aangepast. Per ploeg zijn per wedstrijd twee time-outs toegestaan.
9.Mogen twee time-outs direct na elkaar worden genomen?
Antwoord
Neen.
Na een time-out dient eerst het spel te worden hervat, zo zegt § 3.1b. Na de volgende
onderbreking van het spel mag de tweede time-out worden genomen.
10. Welke fluitsignalen geeft de scheidsrechter bij een time-out?
Antwoord
het fluitsignaal voor het begin van de time-out (alsmede het T-teken);
na 45 seconden het fluitsignaal dat beide ploegen zich dienen op te stellen;
na uiterlijk 60 seconden het fluitsignaal voor het hervatten van het spel; door dit
fluitsignaal is de time-out beëindigd.
Het komt nog al eens voor dat de scheidsrechter het tweede fluitsignaal vergeet.
11. Op welke plaats en op welke wijze wordt het spel na de time-out hervat?
Antwoord
Op de plaats en op de wijze, waarop het spel zou worden hervat wanneer geen time-out
zou hebben plaats gevonden.
Omdat het een hervatting van het spel is (niet te verwarren met een SH) mag een
aanvaller schieten en scoren.
86
12. Hoort bij het door de scheidsrechter toekennen van een time-out een teken
(gebaar)?
Antwoord
Ja; dat staat in de toelichting op § 3.1b; het gebaar staat ook in de lijst met gebaren:
“de scheidsrechter maakt een T-teken met beide handen.
13. Indien de scheidsrechter na het onder antwoord 10 genoemde tweede fluitsignaal het
spel na 15 seconden niet kan geven is er sprake van “treuzelen”; wat kan/moet
(afhankelijk van de ernst van de situatie) de scheidsrechter doen?
Antwoord
* een SH bij een overtreding van de aanvaller en een SH of een VW bij een overtreding
van de verdediger toekennen; plaats: de plaats waar het spel na de time-out zou zijn
hervat; (§ 3.6-4). Door het fluitsignaal voor het toekennen van een SH of een VW wordt
de time-out dus niet hervat; de scheidsrechter doet er – te voorkomen van verwarring -
goed aan zo nodig de aanvoerders een toelichting te geven.
* tijd bijtellen;
* het voorval als wangedrag aanmerken. Indien de hele ploeg treuzelt kan de
scheidsrechter de aanvoerder een gele kaart tonen (in plaats van alle spelers!).
14. Mogen alle time-outs in bijvoorbeeld het laatste kwartier van de tweede helft worden
aangevraagd?
Antwoord
Ja. De coach is geheel vrij in het aanvragen van ene time-out. De enige beperking is:
maximaal twee per ploeg.
15. Kunnen tijdens een time-out overtredingen worden gemaakt, die bestraft kunnen
worden?
Antwoord
Ja:
spelovertredingen kunnen worden gemaakt als het spel is onderbroken. Dit ligt
echter niet voor de hand omdat de ploeg, die de time-out aanvroeg, verplicht is
zich op of nabij de spelersbank te bevinden.
wangedrag overtredingen kunnen worden gemaakt én bestraft.
16. Kan tijdens een blessurebehandeling een time-out worden toegestaan?
Antwoord
Het antwoord is: ja, mits we er van uit gaan dat er sprake is van een
blessurebehandeling, als gevolg waarvan het spel is onderbroken. Vindt – bijvoorbeeld –
de behandeling plaats buiten de lijn en is het spel inmiddels hervat (4-3 of er is iemand
ingevallen), dan moet gewacht worden tot de volgende spelonderbreking.
Er is dus geen regel, die het toestaan van een time-out tijdens een blessurebehandeling
verbiedt.
Op topklasseniveau is er een “pseudoregel” die zegt dat een blessurebehandeling op het
veld niet langer dat twee minuten mag duren. Zie ook nrs. 72-28 en 77-16.
Overigens is het niet handig om tijdens een blessurebehandeling in het veld een time-out
aan te vragen; de praktijk leert dat tijdens zo’n behandeling één of beide ploegen een
soort van pseudo-time-out houdt/ houden. En die telt niet mee voor de bepaling van het
maximum-aantal.
29. § 3.1c Vervanging
87
1. Mag tijdens een strafworpenserie (na en verlenging) een speler worden vervangen?
Antwoord
Ja. Volgens artikel 13-5d RvW en artikel 12 van het “Bestuursbesluit verlenging
beslissingswedstrijden” vallen de verlenging en de strafworpenserie onder het begrip
“wedstrijd”. In § 2.1c van de spelregels is bepaald dat “tijdens een wedstrijd is voor de
eerste vier vervangingen in een ploeg niet de goedkeuring van de scheidsrechter nodig”.
Dat betekent dat een speler vervangen mag worden:
x tijdens de wedstrijd;
x tijdens de verlenging;
x na de verlenging voorafgaande aan het nemen van strafworpen;
x tijdens het nemen van strafworpen.
2.Behoort de duur van de vervanging tot de speeltijd?
Antwoord
Volgens § 3.1c (Vervanging) en de toelichting daarop behoort de duur van de
vervanging niet tot de speeltijd. De klok wordt door de scheidsrechter gestopt op het
moment dat de coach zijn aanvraag om een vervanging kenbaar maakt; de klok wordt
gestart op het moment dat er wordt gefloten voor hervatting van het spel. In het geval
ene speler een rode kaart is getoond wordt de klok gestopt op het moment van het
aanvragen van een vervanger.
3.Een coach heeft een spelersvervanging aangevraagd. De scheidsrechter stemt er mee
in. De vervanger is nog niet gereed om in te vallen: hij heeft zijn trainingspak nog aan.
Moet de scheidsrechter wachten tot de vervanger gereed is?
Antwoord
De toelichting op § 2.1c bepaalt dat vervanging alleen mogelijk is tijdens een
spelonderbreking en dat een vervanging snel dient te gebeuren. Volgens artikel 5 van het
“Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers” dient de speler in de
voorgeschreven sportkleding gereed te staan bij de lijn nabij de spelersbank. Is dit
laatste niet het geval dan honoreert de scheidsrechter het verzoek van de coach om
vervanging niet en hervat hij het spel. Het is aan de coach of hij de te vervangen speler
laat staan of toch al uit het veld haalt; dat moet tijdens de onderbreking van het spel
gebeuren, niet nadat het spel is hervat. De scheidsrechter kan de tijd, die verloren gaat
met “het gedoe” omtrent de vervanging bijtellen; tevens kan hij het opvatten als
ophouden van het spel met als gevolg: een SH voor de andere ploeg. Dit laatste heeft
alleen zin als die andere ploeg anders niet in het bezit van de bal zou zijn gekomen.
Eventueel kan de scheidsrechter dat gedoe opvatten als wangedrag.
§ 3.2 Doelpunten
30 § 3.2a Geldige doelpunten
1.Een verdediger tikt de bal, die nog niet volledig door de korf is gevallen, uit de korf.
Geldig doelpunt?
Antwoord
Ja.
In het verleden kwam deze actie nogal eens voor bij het nemen van een SW. een
verdediger rende – na het nemen van de SW – naar de pal en tikte de bal uit de korf
(contradunk). Als voor de scheidsrechter vast staat dat de bal anders volledige door de
korf zou zij gegaan, dan zegt § 3.2a dat de scheidsrechter een doelpunt toekent.
2.Wanneer is er sprake van een geldig doelpunt?
Antwoord
als de bal van boven af volledig door de in het aanvalsvak van die ploeg
geplaatste korf is gevallen;
vast staat dat de bal van bovenaf volledig door de korf zou zijn gevallen maar
door een verdediger van onderaf is teruggetikt.
88
3.Een aanvaller maakt een doorloopbal en schiet de bal van onder door de korf; de bal
komt boven de korf uit en valt op de grond. Doelpunt?
Antwoord
Geen doelpunt. De bal is niet van boven af door de korf gevallen. Er is ook geen
overtreding gemaakt, dus de wedstrijd kan gewoon doorgaan. Mocht er verwarring
ontstaan, dan doet de scheidsrechter er goed aan het spel even te onderbreken en zo
nodig uitleg te geven.
4.Een aanvaller maakt een doorloopbal en schiet de bal van onder door de korf; de bal
komt boven de korf uit en valt vervolgens volledig door de korf. Doelpunt?
Antwoord
Neen. § 3.2c bepaalt expliciet dat in zo’n geval er geen sprake is van een geldig
doelpunt.
5.Bij jeugdwedstrijden komt het nogal eens voor dat een verdediger de bal door de korf
van de in zijn vak geplaatste korf schiet. Doelpunt voor de aanvallende ploeg?
Antwoord
Ja; het staat expliciet in de toelichting van § 3.1a.
Hetzelfde geldt voor de verdediger, die achter de paal staat, de bal naar zijn aanvalsvak
gooit en de bal door de korf ziet vallen in dat vak.
6.Een aanvaller staat vrij en werpt de bal naar een medespeler achter de paal. De bal
gaat – per ongeluk – door de korf. Doelpunt?
Antwoord
Zeker: doelpunt. De bal wordt tijdens het spel geworpen, en niet uit een SH of een VW.
Op welke wijze er wordt geworpen of geschoten maakt niet uit. Uiteindelijk is schieten
slechts een bijzondere vorm van werpen.
31. § 3.2b Voorafgaande overtreding
1.Als de scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd en een reeds geschoten bal
gaat toch nog door de korf, is het dan een geldig doelpunt?
Antwoord
Sinds 1 juli 2011 geldt de regel “tijd is tijd” aan het eind van de eerste en de tweede
helft niet meer. Als de bal op het moment van fluiten onderweg is naar de korf, buiten
bereik van een verdediger is en volledig door de mand valt is het een geldig doelpunt.
Daarbij is aansluiting gezocht bij de regel, die al bestond in het geval een verdediger een
overtreding maakt en de bal al “onderweg” is. Dat betekent dat een doelpunt nu telt
wanneer vast staat dat de bal al onderweg is naar de korf en buiten bereik is van een
verdediger:
als de verdediger een overtreding maakt;
als de scheidsrechter heeft gefloten voor het einde van de eerste of de tweede
helft;
(bij wedstrijden met een schotklok): als de zoemer klinkt.
Indien na het fluitsignaal/de zoemer, terwijl de bal al onderweg is naar de korf en buiten
bereik is van een verdediger, een verdediger een overtreding maakt waarbij een
scoringskans verloren gaat en er niet wordt gescoord, dan kent de scheidsrechter een
SW toe.
2.Situatie als 1; alleen, terwijl de bal boven de korf zweeft maakt een aanvaller een
overtreding nabij de paal: hij duwt zijn tegenstander weg. telt dan toch het doelpunt
omdat de tijd alleen wordt verlengd om te bezien of het wel/geen doelpunt is, of is het
geen doelpunt omdat de overtreding ook nog moet worden “meegenomen” daar het
eindsignaal nog niet is gegeven?
89
Antwoord
Ook volgens de IKF/PRC is het “even wachten” uitsluitend bedoeld om te bezien wat er
met de bal gebeurt die boven de korf zweeft; dus de vraag of de bal door de korf gaat of
niet. Is het eerste het geval, dan is het een geldig doelpunt. Is het niet het geval, dan
fluit de scheidsrechter onmiddellijk af voor de rust of voor het einde van de wedstrijd.
Wat er elders in die – heel korte periode – aan spelovertredingen plaats vinden is niet
aan de orde, tenzij een overtreding direct van invloed is op de vraag: wel/geen doelpunt.
Bijvoorbeeld: als de paal door een verdediger wordt weggetrokken met als doel het
scoren te beïnvloeden (§ 3.6r). Als het zonder die beweging een doelpunt zou zijn
geweest, kent de scheidsrechter een SW toe. Uiteraard wordt die ook nog genomen en
wordt op de uitkomst daarvan door de scheidsrechter gewacht.
Iets anders is dat er – als de bal boven de korf zweeft – de scheidsrechter te allen tijde
een wangedragovertreding mag en ook moet bestraffen.
32. § 3.2c Ongeldige doelpunten
1. De bal wordt geschoten op de korf. De scheidsrechter fluit en vervolgens gaat de bal
door de korf. Doelpunt of geen doelpunt?
Antwoord
Als de scheidsrechter fluit op het moment, dat de bal onderweg is naar de korf en vast
staat dat op het moment van fluiten de bal buiten het bereik van enige verdediger is, telt
het doelpunt, zodra deze volledig door de korf is gevallen. Dit geldt zowel bij het fluiten
voor een overtreding als – sinds 1 juli 2011 – bij het fluiten voor het eind van de eerste
of de tweede helft en bij het klinken van de zoemer wegens het overschrijden van de
tijdslimiet bij gebruik van de schotklok, § 3.12.
2. De bal wordt geschoten en is onderweg naar de korf. De scheidsrechter fluit voor het
einde van de wedstrijd. Na het fluitsignaal valt de bal door de korf. Doelpunt?
Antwoord
Als de scheidsrechter fluit op het moment, dat de bal onderweg is naar de korf en vast
staat dat op het moment van fluiten de bal buiten het bereik van enige verdediger is, telt
het doelpunt, zodra deze volledig door de korf is gevallen.
“Tijd is tijd” geldt dus sinds 1 juli 2011 niet meer.
3. De scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd. Op dat moment is de bal, na
een schot, in de lucht, buiten bereik van enige verdediger. De bal dreigt door de korf te
gaan, ware het niet dat een verdediger de paal wegtrekt. Wat moet de scheidsrechter
doen?
Antwoord
Door een wijziging van de spelregel per 1 juli 2011 geldt niet meer de regel: tijd is tijd.
Indien de bal door de korf valt is het dus een geldig doelpunt. In dit geval zou –
redelijkerwijs gesproken – de bal door de korf zijn gegaan; dit is niet gebeurd door het
wegtrekken van de paal door een verdediger. Het is dus logisch dat de scheidsrechter
ook nog een SW toekent. De wedstrijd is vervolgens meteen beëindigd op het moment
dat de nemer van de SW scoort of op het moment dat er niet wordt gescoord.
NB: deze situatie geldt ook voor het overschrijden van de tijdslimiet (§ 3.12).
4.Als de scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd en een reeds geschoten bal
gaat toch nog door de korf, is het dan een geldig doelpunt?
Antwoord
Sinds 1 juli 2011 geldt de regel “tijd is tijd” aan het eind van de eerste en de tweede
helft niet meer. Als de bal op het moment van fluiten onderweg is naar de korf, buiten
bereik van een verdediger is en volledig door de mand valt is het een geldig doelpunt.
Daarbij is aansluiting gezocht bij de regel, die al bestond in het geval een verdediger een
overtreding maakt en de bal al “onderweg” is. Dat betekent dat een doelpunt nu telt
wanneer vast staat dat de bal al onderweg is naar de korf en buiten bereik is van een
verdediger:
90
als de verdediger een overtreding maakt;
als de scheidsrechter heeft gefloten voor het einde van de eerste of de tweede
helft;
(bij wedstrijden met een schotklok): als de zoemer klinkt.
5.Een aanvaller maakt een doorloopbal en schiet de bal van onder door de korf; de bal
komt boven de korf uit en valt vervolgens volledig door de korf. Doelpunt?
Antwoord
Neen. § 3.2c bepaalt expliciet dat in zo’n geval er geen sprake is van een geldig
doelpunt.
6.De scheidsrechter constateert een overtreding van een aanvaller; tegelijk schiet een
aanvaller met als gevolg: doelpunt. Wat nu?
Antwoord
Als de scheidsrechter de overtreding constateert voordat de bal door de korf is gevallen
maakt het niet meer uit of de bal daarna door de korf gaat: de overtreding dient te
worden bestraft. Dus een SH voor de verdedigende ploeg.
7.De scheidsrechter constateert onbillijke bevoordeling van de aanvallende ploeg (de
scheidsrechter loopt een verdediger in de weg). Daarna wordt er gescoord; het
fluitsignaal klinkt nadat er is gescoord. Telt het doelpunt?
Antwoord
Neen. De scheidsrechter fluit vanwege de onbillijke bevoordeling, geeft de aanvallende
ploeg de bal; de verdedigers kunnen hun positie innemen; de scheidsrechter hervat het
spel met een fluitsignaal. De aanvaller mag desgewenst direct schieten en scoren.
8.Een verdediger werpt de bal naar zijn aanval in het andere vak. De bal gat in dat vak
door de korf. Geldig doelpunt?
Antwoord
Neen. Ingevolge § 3.6p is het o.a. verboden vanuit het verdedigingsvak van de
aanvallende ploeg te scoren. Schieten mag, scoren niet. Gevolg: SH voor de andere
ploeg, in het andere vak, bij de korf.
9.Een aanvaller schiet en scoort direct uit een scheidsrechtersworp. Doelpunt?
Antwoord
Ja. Er is slechts sprake van een hervatting van het spel en niet van een SH of een VW.
10.Een verdediger schiet op de korf. Zijn tegenstander (een aanvaller dus) voldoet aan
de eisen van “verdedigd schieten? Wel of geen doelpunt?
Antwoord
Wél een doelpunt. Genoemde eisen gelden alleen voor een verdediger en niet voor een
aanvaller. Daarbij komt dat de aanvaller ook niet de intentie heeft om een schot te
voorkomen, immers, dat is zijn opdracht niet.
11.Als de scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd en een reeds geschoten bal
gaat toch nog door de korf, is het dan een geldig doelpunt?
Antwoord
Sinds 1 juli 2011 geldt de regel “tijd is tijd” aan het eind van de eerste en de tweede
helft niet meer. Als de bal op het moment van fluiten onderweg is naar de korf, buiten
bereik van een verdediger is en volledig door de mand valt is het een geldig doelpunt.
Daarbij is aansluiting gezocht bij de regel, die al bestond in het geval een verdediger een
overtreding maakt en de bal al “onderweg” is. Dat betekent dat een doelpunt nu telt
wanneer vast staat dat de bal al onderweg is naar de korf en buiten bereik is van een
verdediger:
als de verdediger een overtreding maakt;
als de scheidsrechter heeft gefloten voor het einde van de eerste of de tweede
helft;
91
(bij wedstrijden met een schotklok): als de zoemer klinkt.
12. Situatie als 11; alleen, terwijl de bal boven de korf zweeft maakt een aanvaller een
overtreding nabij de paal: hij duwt zijn tegenstander weg. Telt dan toch het doelpunt
omdat de tijd alleen wordt verlengd om te bezien of het wel/geen doelpunt is, of is het
geen doelpunt omdat de overtreding ook nog moet worden “meegenomen” daar het
eindsignaal nog niet is gegeven?
Antwoord
Ook volgens de IKF/PRC is het “even wachten” uitsluitend bedoeld om te bezien wat er
met de bal gebeurt die boven de korf zweeft; dus de vraag of de bal door de korf gaat of
niet. Is het eerste het geval, dan is het een geldig doelpunt en beëindigt hij de wedstrijd.
Is het niet het geval, dan beëindigt hij de wedstrijd. Hij had al gefloten voor het einde
van de wedstrijd, dus dat hoeft hij niet te herhalen. Wel kan hij middels een fluitsignaal
wijzen op het feit of het wel/geen doelpunt is. Wat er elders in die – heel korte periode –
aan spelovertredingen plaats vinden is niet aan de orde, tenzij een overtreding direct van
invloed is op de vraag: wel/geen doelpunt. Bijvoorbeeld: als de paal door een verdediger
wordt weggetrokken met als doel het scoren te beïnvloeden (§ 3.6r). Als het zonder die
beweging een doelpunt zou zijn geweest, kent de scheidsrechter een SW toe. Uiteraard
wordt die ook nog genomen en wordt op de uitkomst daarvan door de scheidsrechter
gewacht.
Iets anders is dat er – als de bal boven de korf zweeft – de scheidsrechter te allen tijde
een wangedragovertreding mag en ook moet bestraffen.
13. De zoemer van de sporthal heeft zo’n zacht geluid dat is afgesproken dat aan het
eind van de eerste en de tweede helft een koebel wordt geluid nadat de zoemer heeft
geklonken. Tussen het geluid van de zoemer en van de bal valt er doelpunt. Is dat
doelpunt geldig?
Antwoord
Het is merkwaardig dat het KNKV toestaat dat de spelregel, die over de schotklok en de
zoemer gaat, niet of niet goed kan worden toegepast. Die koeienbel: leuk en creatief
bedacht natuurlijk, maar eigenlijk heeft het geen betekenis: a. omdat we dat fenomeen
niet kennen en b. omdat de bel luidt ná de zoemer. Vanuit dit laatste bezien mag de
scheidsrechter het doelpunt niet toekennen omdat er pas ná de zomer is geschoten.
Het zou voor de hand liggen dat het KNKV wordt ingeschakeld en dat hij eist dat de
zoemer harder gaat klinken. We willen toch zo graag topsport bedrijven?
32a. § 3.2d De ploeg aan wie de scheidsrechter de meeste doelpunten heeft
toegekend wint de wedstrijd
1.Wie is verantwoordelijk voor het bijhouden van de stand c.q. het scoreverloop?
Antwoord
Formeel is en blijft dat de scheidsrechter, ondanks tellers, scoreborden e.d; hij dient ook
de eindstand op het wedstrijdformulier te vermelden; die vermelding is de juiste uitslag,
ook als deze onjuist blijkt te zijn. In het laatste geval kan de scheidsrechter gevraagd
worden zijn mening te herzien. Doet hij dat niet, dan blijft genoemde uitslag geldig.
§ 3.3 Opstelling
33. § 3.3a Keuze van aanvalsvak, indeling en opstelling
1.Wie bepaalt in welk vak een ploeg gaat aanvallen bij aanvang van de wedstrijd?
Antwoord
Vroeger stond dat gewoon in de spelregels. Nu is in § 3.3a dat een wedstrijdreglement
zulks regelt. Dat is ook gebeurd: in het “Bestuursbesluit verplichtingen ontvangende
92
ploeg voor aanvang van de wedstrijd”. In artikel 1 staat dat de ontvangende ploeg het
vak kiest waarin zij de eerste helft gaat aanvallen.
2.Welke ploeg stelt bij aanvang de wedstrijd als eerste op?
Antwoord
Vroeger stond dat gewoon in de spelregels. Nu is in § 3.3a dat een wedstrijdreglement
zulks regelt. Dat is ook gebeurd: in het “Bestuursbesluit verplichtingen ontvangende
ploeg voor aanvang van de wedstrijd”. In artikel 2 staat dat de ontvangende ploeg haar
spelers indeelt waarna de bezoekende ploeg haar opstelling regelt.
In de KL, res. KL en de hoofdklasse (zaal, alle gemengd) wordt overeenkomstig de vooraf
ingediende opstelling opgesteld. Formele regels hierover ontbreken.
3.Als van een ontvangende ploeg geen sprake is, wie heeft dan de keus om het
aanvalsvak te kiezen en als eerste op te stellen?
Antwoord
Volgens artikel 3 van het “Bestuursbesluit verplichtingen ontvangende ploeg voor
aanvang van de wedstrijd” wordt dit door loting bepaald.
4.Welke ploeg heeft bij aanvang van de wedstrijd de uitworp?
Antwoord
In § 3.5 van de spelregels (Uitworp) is bepaalt dat een wedstrijdreglement dit regelt. Dit
is gebeurd in artikel 4 van het “Bestuursbesluit verplichtingen ontvangende ploeg voor
aanvang van de wedstrijd”: de uitworp vindt bij aanvang van de eerste helft plaats door
de ontvangende ploeg. In de tweede helft heeft de andere ploeg de uitworp.
5.Wat te doen als bij aanvang van de wedstrijd beide ploegen niet volledig zijn?
Antwoord
Dan dient de aanvoerder van de “uitspelende ploeg” zijn opstelling zo te regelen, dat het
aantal spelers, dat zonder tegenstander speelt, niet groter is dan strikt noodzakelijk.
Dit vloeit voort uit het recht van de thuisspelende ploeg als eerste op te stellen én uit de
bepaling dat het aantal spelers zonder tegenstander zo gering mogelijk moet zijn, terwijl
nooit een speler een speelster als tegenstander mag krijgen (en andersom natuurlijk).
6. Volgens de spelregel dient er sinds 1 juli 2007 geloot te worden over de vraag welke
ploeg in welk vak gaat aanvallen? Waarom is dit?
Antwoord
Dit geldt alleen voor het internationale korfbal. In de spelregels staat ook dat het in een
wedstrijdreglement anders kan worden geregeld. Het voormalige Algemeen Bestuur heeft
op 19 februari 2007 besloten dat de situatie van vóór 1 juli 2007 gehandhaafd blijft. In
de praktijk verandert er ten aanzien van de keuze van het aanvalsvak, de indeling van de
spelers en het nemen van de uitworp dus niets. Zie de vragen/antwoorden 1 t/m 4.
34. § 3.3b Wijziging van de indeling
1.Indien een vak drie spelers heeft en één wordt weggezonden (rode kaart), dient er uit
het andere vak een speer of speelster te komen. Hoe wordt dit geregeld?
Antwoord
In § 2.1b staat dat de scheidsrechter op verzoek van de coach en na raadpleging van de
andere coach een wijziging van de opstelling kan toestaan. NB: de “andere coach” wordt
alleen geraadpleegd. Hij hoeft geen goedkeuring te geven. De scheidsrechter kan dus
een verzoek toestaan waarmee deze coach het niet eens is. De scheidsrechter moet bij
het al dan niet geven van zijn toestemming in de gaten houden dat zoveel mogelijk
koppels in het veld staan en dat het aantal koppels per vak ten minste drie is.
Indien de coach van de desbetreffende ploeg geen of een onjuist verzoek doet gelast de
scheidsrechter de in zijn ogen noodzakelijke wijziging van de opstelling.
93
2.Indien na het aanbrengen van een wijziging in de opstelling (zie vraag/antwoord 6)
alsnog een vervangende speler beschikbaar komt, want moet de scheidsrechter dan
doen?
Antwoord
De scheidrechter dient eerst weer terug te keren naar de “oude situatie”, waarna de
vervanging kan plaats vinden.
3.Bij aanvang van de wedstrijd heeft een ploeg maar twee heren; na aanvang van de
wedstrijd valt één heer uit; er is geen vervangende speler. Wat moet de scheidsrechter
dan doen?
Antwoord
Dan rest de scheidsrechter niets anders dan de wedstrijd te staken, immers, door het
uitvallen van de heer zijn er in dat vak nog maar twee koppels terwijl drie het minimum
is.
35. § 3.4 Vak- en korfwisseling
1.Tijdens de wedstrijd blijkt dat er eerder al na één doelpunt van vak is gewisseld. Kan
de scheidsrechter dit nog terugdraaien?
Antwoord
Er zijn drie mogelijkheden:
1. na de foute vakwissel zijn er geen doelpunten gevallen; er zit niet teveel tijd
tussen de wissel en het constateren
De situatie kan worden teruggedraaid; de tussenliggende tijd kan de
scheidsrechter aanmerken als “niet tot het spel behorend”. Toegegeven: het is
enigszins gekunsteld, maar het kan wel. Omdat deze oplossing niet is gebaseerd
op een spel- of aanverwante regel doet de scheidsrechter er goed aan de
aanvoerders te raadplegen.
2. als 1, maar er zit wel veel tijd tussen.
Dan wordt het al moeilijker de situatie terug te draaien omdat daarmee geen
recht wordt gedaan aan de resultaten van het spel gedurende die periode. Advies:
de situatie niet terugdraaien.
3. er zijn wel één of meer doelpunten gevallen.
Dan is er sprake van een nieuwe situatie, die niet meer teruggedraaid kan
worden. Het maakt dan niet uit of er een korte of langere tijd tussen zit.
Bij ad 1. en ad 2. is vervolgens de vraag: maar wat dan wel? De spelregels voorzien hier
(ook) niet in. Het ligt voor de hand om, na het constateren van de foute wissel, na één
doelpunt weer te wisselen. Daarmee wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de eis om
(vervolgens) weer na twee doelpunten te wisselen. Het is verstandig als de
scheidsrechter deze oplossing aan de aanvoerders mededeelt. Let wel: alleen de
scheidsrechter beslist.
Overigens komt het ook wel voor dat er – in overleg – wordt besloten na zo’n
constatering te blijven wisselen na twee doelpunten, dus steeds bij een oneven aantal.
De onjuiste vakwissel moet op het wedstrijdformulier worden vermeld.
36. § 3.5 Uitworp
1. Wat is de afstandseis voor de overige spelers bij het nemen van een uitworp of een
uitbal?
Antwoord
Er geldt geen afstandseis.
De bepaling van § 3.9 (spelhervatting) is van toepassing. De uitworp (aan het begin van
iedere speelhelft en na een geldig doelpunt) en de uitbal (nadat de bal buiten het
speelveld is gekomen) zijn qua uitvoering gelijkgesteld aan de spelhervatting. Dat
betekent dat de nemer van de uitworp en de uitbal er voor moet zorgen dat de bal
94
binnen vier seconden ten minste 2.50 m aflegt (gemeten over de vloer, vanaf de plaats
van de uitworp of de uitbal.) alvorens zij mag worden aangeraakt. Alle spelers mogen bij
de nemer staan; de spelers van de andere ploeg mogen niet hinderen, actief noch
passief.
2. In § 3.9, toelichting, staat o.a.: “Elke overtreding van § 3.6g – toelichting punt 2 en 4
– wordt niet bestraft met een vrije worp of een spelhervatting”, omdat na een doelpunt
altijd een uitworp moet worden genomen. Dit is erg onduidelijk. Klopt dat?
Antwoord
Het is niet alleen onduidelijk, het is ook verwarrend.
In genoemde paragraaf staat eerst: “Nadat een doelpunt is toegekend, wordt het spel
altijd hervat met een uitworp conform § 3.5”. De bovengenoemde zin is dus overbodig.
Uitgangspunt is dat na het toekennen van een doelpunt er altijd een uitworp volgt,
ongeacht wat er gebeurt. Wel is het natuurlijk mogelijk bij wangedrag een gele of rode
kaart te tonen.
3. Na twee doelpunten wordt er van vak gewisseld. Moet de scheidsrechter wachten tot
alle spelers in het vak aanwezig zijn of mag/moet hij influiten zodra de nemer van de
uitworp gereed staat (dus ook als alle of een aantal verdedigers er nog niet zijn)?
Antwoord
Al jaren is het standpunt dat de scheidsrechter nooit mag fluiten voor het nemen van de
uitworp als de vakken niet kompleet zijn. De scheidsrechter moet wachten tot iedereen
er is. Al sinds jaar en dag komt het helaas voor, dat scheidsrechters na een vakwissel,
onmiddellijk influit. Dat is onjuist. Korfbal speel je met vier tweetallen en niet met vier
aanvallers zonder tegenstander. De scheidsrechter moet wachten tot ieder er is. Zijn er nog een paar een feestje aan het
vieren vanwege een gescoord doelpunt, dan maant de scheidsrechter hen of hun
aanvoerder. Levert dat niets op, dan is er sprake van wangedrag en kan de
scheidsrechter de speler(s) de gele kaart tonen. Wangedrag is geen grond om dan maar
snel in te fluiten. Wangedrag is geen spelovertreding, dus het toekennen van een SH is
niet mogelijk. Natuurlijk kan de scheidsrechter het niet snel wisselen van vak opvatten
als een overtreding van § 3.6g (ophouden van het spel), maar volgens de toelichting op
§ 3.9a (blz. 57) wordt na een doelpunt het spel altijd hervat met een uitworp, dus dat
heeft geen zin. Wel kan de scheidsrechter op grond van § 3.1a (speeltijd en duur van de rust) tijd
bijtellen (niet tot het spel behorend oponthoud). Genoemd standpunt is gebaseerd op de volgende overwegingen. 1. § 2.1a: korfbal wordt gespeeld door twee ploegen, elke van vier spelers en vier
speelsters, van wie in elk vak twee spelers en twee speelsters. Indien aan deze eis niet
wordt voldaan kan en mag er niet gespeeld worden. Korfbal is gebaseerd op het principe van het hebben van een persoonlijke tegenstander.
Dan moet die gelegenheid wel worden geboden door de scheidsrechter. De scheidsrechter mag pas influiten als de nemer van de uitworp gereed staat en aan de
regels van - in dit geval - de SH zijn voldaan; § 2.3e, blz. 28. Deze bepaling ziet toe op
het nemen van de SH en niet op wat er aan vooraf gaat. 2. § 2.1b: als er van één ploeg maar twee (of minder) spelers in een vak zijn kan de
wedstrijd niet aanvangen. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor een aangevangen
wedstrijd, die is onderbroken , bijvoorbeeld bij een vakwissel als gevolg van een
doelpunt. 3. Tot de taak van de scheidsrechter behoort het ingrijpen wanneer onbillijke bevoordeling
van één van de ploegen door niet tot het spel behorende omstandigheden wordt teweeg
gebracht. De scheidsrechter dient dus te wachten tot iedereen er is. Als dit te lang duurt
dient de scheidsrechter de aanvoerder opdracht te geven het vak voldoende aan te
95
vullen. De redenering, dat de scheidsrechter mag influiten als drie van de vier personen
aanwezig zijn is onjuist.
4.Welke ploeg heeft bij aanvang van de wedstrijd de uitworp?
Antwoord
In § 3.5 van de spelregels (Uitworp) is bepaalt dat een wedstrijdreglement dit regelt. Dit
is gebeurd in artikel 4 van het “Bestuursbesluit verplichtingen ontvangende ploeg voor
aanvang van de wedstrijd”: de uitworp vindt bij aanvang van de eerste helft plaats door
de ontvangende ploeg. In de tweede helft heeft de andere ploeg de uitworp.
5.Een ploeg heeft in de aanval drie spelers. Na twee doelpunten wordt er van vak
gewisseld. De drie aanvallers gaan nu verdedigen. Moet er nog wat gebeuren of kan de
scheidsrechter gewoon influiten?
Antwoord
Er is nu sprake van een 4-3-situatie. De verdediging is onvoltallig. Op grond van § 3.6q
en § 2.2b geeft de coach van de andere (complete) ploeg aan welke aanvaller als niet-
schietende speler wordt beschouwd.
6.In § 3.5 (uitworp) staat dat bij een uitworp de bepalingen van de SH van toepassing
zijn. In § 3.7 (uitbal) staat dat er sprake is van een SH en dat de bepalingen van de SH
van toepassing zijn. Is dit verschil niet vreemd?
Antwoord
Ja. Vandaar dat per 1 7.2014 de tekst van § 3.7 wordt aangepast.
37. § 3.6 Spelovertredingen; inleiding; onderscheid in overtredingen (licht-zwaar)
1. Waarom wordt dit onderscheid gemaakt?
Antwoord
Tot vóór 1 juli 2007 betekende elke overtreding, gemaakt door een verdediger en niet
direct leidend tot een strafworp, een vrije worp voor de aanvallende ploeg, ook als het
om lichte overtredingen (zoals lopen met de bal, voetbal, ophouden van het spel) ging.
Zo’n lichte overtreding stond niet in verhouding tot de zwaarte van de straf, zeker als het
in de omgeving van de paal gebeurde, immers, een goed genomen vrije worp betekende
een grote kans op een doelpunt.
Aan die onrechtvaardigheid is per 1 juli 2007 een eind gemaakt. Bij elke overtreding is
bepaald of zij licht of zwaar is. Bij een viertal overtredingen moet de scheidsrechter een
keuze maken uit licht of zwaar: het gaat om voetbal (§ 3.6a) en om drie fysieke
overtredingen (§ 3.6h, i en j).
Bij een lichte overtreding van een verdediger volgt een spelhervatting voor de
aanvallende ploeg op de plaats van de overtreding.
Bij een zware overtreding volgt een vrije worp voor de aanvallende ploeg – sinds 1 juli
2008 – direct achter het strafworppunt.
2. Bij drie fysieke overtredingen van verdedigers moet de scheidsrechter kiezen of er
sprake is van een lichte of een zware overtreding. Het gaat dan om o.a. het slaan van de
bal uit de handen van de aanvaller (§ 3.6h), het duwen van de aanvaller(§ 3.6i) en het
te zwaar hinderen van de aanvaller( S 3.6j). Dat kiezen zal niet eenvoudig zijn, omdat de
scheidsrechter in zijn oordeel moet betrekken of het gaat om gecontroleerd of
ongecontroleerd contact, alsmede om overtredingen die ten doel hebben of die resulteren
in ontregelen van het aanvalsspel. Is het mogelijk het kiezen te vergemakkelijken?
Antwoord
De scheidsrechter moet inderdaad kiezen.
Hij mag daarbij nooit uitgaan van de “schaal van erg”. Dus: als het erg is een VW en valt
het wel mee een SH.
De IKF geeft geen definitie van begrippen als “(on)gecontroleerd contact” en “ontregelen
van het aanvalsspel”.
96
Tijdens de bijscholingen is en wordt aangegeven, dat de scheidsrechter het beste voor
zichzelf de vraag kan beantwoorden of er sprake is van opzet of geen opzet, van bewust
of onbewust handelen. In het eerste geval (opzet/bewust) is het een zware overtreding,
dus een VW en in het andere geval (zonder opzet/onbewust) is het een lichte overtreding
dus een SH.
3. Wat zijn de gevolgen van een overtreding van een aanvaller?
Antwoord
Altijd een SH voor de andere ploeg. Er is één uitzondering: indien – bijvoorbeeld bij het
opbrengen van de bal – een aanvaller in dat vak bij het werpen van de bal door zijn
tegenstander een overtreding maakt, waardoor de bal niet aan komt of zal aankomen bij
een in het andere vak vrijstaande aanvaller, dan is het geen SH, maar een SW in het
andere vak omdat daar een scoringskans verloren gaat. De scheidsrechter zal daarbij
mee wegen “de afstand tussen de werper en de vrijstaande aanvaller” en “het vermogen
van de werper om de bal onder gewone omstandigheden bij de aanvaller te krijgen”.
Daarnaast kan de scheidsrechter betrokkene een gele kaart tonen wegens wangedrag
(voorbeeld: de hinderende speler gaat opzettelijk aan de arm van de werpende speler
hangen).
4. De scheidsrechter moet bij het door een verdediger overtreden van § 3.6h (de bal uit
hand(en) slaan, lopen of nemen), § 3.6i (duwen, vasthouden of afhouden) of § 3.6 j (te
zwaar hinderen) steeds een keuze maken tussen een lichte of zware overtreding. Daarbij
dient hij zich de vraag te stellen: opzet/bewust of geen opzet/onbewust. Kunnen hiervan
voorbeelden worden gegeven?
Antwoord
§ 3.6h (de bal uit hand(en) slaan, lopen of nemen
x lichte overtreding: Een verdediger loopt vlak langs een andere aanvaller (bloksituatie). Die aanvaller heeft de bal op één hand. De verdediger schampt per ongeluk die hand of de bal, waardoor de bal op de grond rolt en in handen komt van een speler van de andere ploeg. De scheidsrechter kent de aanvallende ploeg een SH toe.
x zware overtreding: a. Een aanvaller staat voor de paal en is in het bezit van de bal. Zijn tegenstander staat achter hem en hindert hem op correcte wijze. Een andere aanvaller loopt er vlak langs. Diens verdediger “maait” daarbij opzettelijk de bal uit de handen van de aanvaller. Er staat overigens niemand vrij en er gaat geen scoringskans verloren. De scheidsrechter kent de aanvallende ploeg een VW toe. b. Een verdediger slaat de bal uit de handen van zijn tegenstander om te voorkomen dat deze aanvaller snel kan afspelen op een medespeler. De scheidsrechter kent een VW toe aan de aanvallende ploeg.
§ 3.6i (duwen, vasthouden, afhouden)
x lichte overtreding: Een verdediger en een aanvaller kampen om de bal, die voor hen uit rolt. De verdediger verliest zijn evenwicht en raakt onvermijdelijk zijn tegenstander. Door dit contact verliest de aanvaller, die net even eerder in balbezit is gekomen dan de verdediger, het bezit van de bal. Komt deze bal in bezit van een verdediger, dan kent de scheidsrechter de aanvallende ploeg een SH toe.
x zware overtreding: a. Een aanvaller wil vanuit het voorvak zijn tegenstander passeren om een doorloopbal te maken. Bij zijn poging om te passeren duwt de tegenstander hem met zijn arm opzij. De scheidsrechter kent de aanvaller een VW toe. b. Een verdediger houdt zijn tegenstander bij het lopen naar de paal vast om te voorkomen dat die tegenstander de geschoten bal, die op weg is naar de korf, kan afvangen. De scheidsrechter kent de aanvaller een VW toe.
§ 3.6j (te zwaar hinderen)
x lichte overtreding: Een voorbeeld valt moeilijk te geven. “te zwaar hinderen” is per definitie een fysieke overtreding waarbij sprake is van opzet of bewust handelen.
x zware overtreding: Een aanvaller werpt de bal terwijl hij door zijn tegenstander wordt gehinderd. Bij het werpen van de bal raakt de verdediger met zijn arm, die naar voren beweegt, de arm van de werper. De scheidsrechter kent de aanvallende ploeg een VW toe.
5. Onderscheid “ licht-zwaar” bij fysieke overtredingen. Klopt het dat – om wat voor
reden ook – scheidsrechters erg huiverig zijn om een vrije worp toe te kennen?
Antwoord
97
De werkgroep heeft de indruk dat het maken van onderscheid voor sommigen moeilijk is
en dat er –verhoudingsgewijs – veel uitersten voor komen. Het komt nogal eens voor dat
er niet of nauwelijks vrije worpen worden toegekend (terwijl daar zeker aanleiding toe
is), maar ook dat bij elk fysiek contact een VW wordt toegekend. Dit laatste is tevens
onjuist, omdat gecontroleerd fysiek contact al een groot aantal jaren is toegestaan (en
op 1 juli 2007 in de definitie van de spelregels (blz. 13) is verwerkt).
6. De bal is in handen van een speler in de aanval. Deze speler staat bij de middenlijn.
Een tegenstander uit het andere vak (dus een aanvaller in dat vak) slaat hem de bal uit
handen. Niemand van de overige aanvallers staat verder vrij in dat vak. Overtreding.
Wat is de sanctie: een SH of een VW?
Antwoord
De overtreding wordt gemaakt door een aanvaller. Dus is het een SH. De SH wordt
genomen op de plaats van de overtreding, dus in het vak en op de plaats waar de
aanvaller met de bal stond. Indien de scheidsrechter van mening is dat er tevens sprake
is van wangedrag, dan handelt hij dienovereenkomstig.
7. De verdediging brengt de bal op naar de aanval. Een aanvaller uit dat vak maakt een
overtreding op zijn tegenstander nabij de middenlijn. Gevolg: een SH voor de
verdedigende ploeg nabij de middenlijn. Een verdediger neemt deze SH en werpt de bal
naar zijn aanvaller in het andere vak. Op het moment, dat deze aanvaller de bal pakt
heeft de bal nog geen 2.50 m afgelegd. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
De aanvaller, die de bal pakt, maakt een overtreding omdat de bal nog niet in het spel is
gebracht. Gevolg: een SH voor de verdedigende ploeg in dát vak.
8.De inleiding van § 3.6 maakt bij “spelovertredingen van verdedigers” onderscheid
tussen:
* lichte overtredingen; sanctie: SH;
* zware overtredingen; sanctie: VW;
* overtredingen, die herhaaldelijk het aanvalsspel onbehoorlijk belemmeren; sanctie:
SW;
* zeer zware overtredingen, waardoor een scoringskans verloren gaat; sanctie: SW.
Vraag: op grond van de spelregels is er eigenlijk alleen toch het onderscheid: licht-
zwaar?
Is de term “zeer zware overtreding” wel juist?
Antwoord
Overtredingen, die tot gevolg hebben het verloren gaan van een scoringskans voor een
aanvaller, worden bestraft met een SW.
Volgens § 3.6 heet zo’n overtreding dan “een zeer zware overtreding”. Die bewoordingen
kloppen eigenlijk niet, omdat zij suggereren dat er naast de lichte en de zware
overtredingen ook nog eens zeer zware zouden zijn. Dat is niet het geval. Zowel de lichte
als de zware overtreding heeft een SW tot gevolg indien een scoringskans verloren gaat.
Voorbeelden:
Als een verdediger de bal met de vuist weg slaat (zware overtreding) waardoor een
scoringskans verloren gaat is het geen VW maar een SW voor de andere ploeg.
Als een verdediger de bal gevallen bemachtigt of per ongeluk uit de handen van een
aanvaller loopt (lichte overtredingen) waardoor een scoringskans verloren gaat is het
geen SH maar een SW voor de andere ploeg.
De term “zeer zware overtreding” dient dus te luiden: “zware overtreding”.
38. § 3.6a verbod om de bal met het been of de voet aan te raken
1. Indien een speler de bal per ongeluk op zijn voet krijgt en er is geen sprake van een
belangrijke invloed op het spel, is het dan geen overtreding?
Antwoord
98
Op grond van de spelregel is het wel een overtreding. Elke vorm van “voetbal” is, sinds 1
juli 2007, strafbaar, dus deze ook. Sinds 1 juli 2008 kan er echter alleen sprake zijn van
“voetbal” als de knie of de lichaamsdelen daaronder wordt/worden geraakt. Als de bal het
bovenbeen raakt is het geen voetbal meer.
Er volgt een SH voor de andere ploeg (tenzij de voordeelregel kan worden toegepast; dat
dient uiteraard zoveel mogelijk te gebeuren).
2. Wanneer is “voetbal” een lichte en wanneer een zware overtreding?
Antwoord
Het is een lichte overtreding als er geen sprake is van opzet; het is een zware
overtreding als er sprake is van opzet van de verdediger met behaald voordeel als
resultaat of van opzet door de verdediging, waardoor de aanvalsopzet wordt
onderbroken.
Voorbeelden:
Het is een lichte overtreding als een speler bijvoorbeeld de bal per ongeluk op de voet
krijgt én hij of een medespeler de bal daarna pakt.
Het is een zware overtreding in het volgende geval: een verdediger en een aanvaller
lopen achter de bal aan, die over de vloer rolt. De verdediger schopt met opzet tegen de
bal aan om er voor te zorgen dat hijzelf of een ploeggenoot de bal kan pakken. De
scheidsrechter kent dan de aanvaller een VW toe.
Een ander voorbeeld is een soortgelijke situatie, waarbij de verdediger de bal schopt om
te voorkomen dat er een kansrijke aanvalssituatie ontstaat.
3. Wat wordt met “been” bedoeld in de regel betreffende “voetbal”?
Antwoord
Sinds 1 juli 2008 wordt bedoeld: de knie en alle lichaamsdelen daaronder.
4. Moet voor elke vorm van “voetbal” gefloten worden?
Antwoord
Sinds 1 juli 2007 is elke vorm van voetbal een overtreding.
De overtreding van een aanvaller is een SH. De overtreding van een verdediger is een SH
als er geen sprake is van opzet en een VW als er wel sprake is van opzet c.q. het
ontregelen van het aanvalsspel.
Bij een SH wordt er alleen gefloten indien het niet mogelijk is de voordeelregel toe te
passen.
5.Een speler klemt de bal tussen de bovenbenen, de knieën, de kuiten (onderbenen) of
de voeten. Is dit verboden en zo ja, op grond waarvan?
Antwoord
Als het om de bovenbenen gaat, dan vermeldt § 3.6g, toelichting: “het klemmen van de
bal tussen de bovenbenen”. Het is dus verboden. Dus is het een overtreding van § 3.6g.
Als het gaat om het klemmen van de bal tussen de knieën of de onderbenen is er ook
sprake van een verbod: het verbod van § 3.6a om de bal met het been of de voet aan te
raken. Dit voorbeeld staat niet in genoemde spelregel aangegeven, maar zij vloeit voort
uit de tekst van § 3.6g.
6.Een speler probeert de bal bij de zijlijn binnen te houden door bij deze lijn op te
springen, de bal te vangen, zich in de lucht om te draaien en de bal (bewust) op de voet
van zijn tegenstander te plaatsen. Is dit “voetbal”?
Antwoord
Als de bal op de voet komt is het “voetbal” alleen, de speler werpt die bal met opzet op
de voet om te voorkomen dat de bal uit gaat dan wel in de hoop dat de bal uit gaat via
de tegenstander. De “ontvangende” speler is dan niet strafbaar, maar de veroorzaker:
degenen, die de bal werpt. In feite poogt deze speler met opzet samenspel te vermijden,
en dat is een overtreding van § 3.6e. Dus: SH voor de andere ploeg vóór de zijlijn.
39.
99
§ 3.6b verbod om de bal met de vuist weg te slaan
1.Gaat het om alleen de vuist of vallen de pols of de rug van de hand er ook onder?
Antwoord
Volgens de toelichting op § 3.6b vallen de pols of de rug van de hand er ook onder.
Voorwaarde is dat er sprake is van een gebalde, hand, dus een vuist. Is de vuist niet
gebald, dus “open< dan kan er nooit sprake zijn van een overtreding.
2.Een speler slaat met gebalde vuist naar een tegenstander, die niet in bezit is van de
bal. Is dit strafbaar?
Antwoord
Neen, want voorwaarde is dat de bal met de vuist wordt weggeslagen.
het kan ook niet strafbaar zijn op grond van § 3.6j/3.6u –met name gevaarlijk spel –
omdat ook hier voorwaarde is dat naar de bal wordt geslagen, en dan in de richting van
de tegenstander, zoals in de richting van diens gezicht.
Gebeurt het met opzet, dan is er sprake van wangedrag: dus rood, code 1b7.
3.Als de bal met vuist wordt weggeslagen, maakt het dan nog uit hoe hard er wordt
geslagen?
Antwoord
Voor wat betreft de toepassing van § 3.6b maakt het niet uit hoe hard er de bal wordt
weggeslagen: het mag gewoon niet. Mocht er sprake zijn van opzet: zie het antwoord op
vraag 2.
40. § 3.6c verbod om de bal vast te pakken, te vangen of te tikken terwijl een deel
van het lichaam, behalve de voeten, de vloer raakt
1. Is het koppen van de bal naar een medespeler strafbaar?
Antwoord
Neen. Er zijn een paar beperking bij het doorspelen van de bal. Die staan in de
paragrafen 3.6a, b, c, d en f. van de spelregels; daar staat het koppen van de bal niet
bij. Het verbod om de bal te koppen staat niet in de spelregels.
Er is evenmin een plicht om de bal met de handen te spelen. Of de bal nu gespeeld wordt
met de hand, de arm, de schouder of het hoofd: dat mag allemaal. Wél staat in de
“definitie en inleiding” van de spelregels: “Korfbal is een sport die met de handen wordt
gespeeld”. Dat is dus het basisprincipe. Dit principelaat onverlet wat hierboven is
aangegeven.
2.Op het veld heeft men het vaak over de oude term: “vallend”? Waarom is deze term
gewijzigd?
Antwoord
Die term is gewijzigd omdat het juist wél is toegestaan om vallend een bal te
bemachtigen. Het is echter verboden als je al gevallen bént.
3.Een speler zit op de vloer en vangt de bal. Wat is hier fout aan?
Antwoord
Het is fout omdat het in strijd is met de spelregel.
Het is begrijpelijk dat het “waarom” van het verbod niet wordt ingezien en dat het
optreden tegen het verbod als onrechtvaardig of pietluttig wordt gezien. Het is echter
niet anders. De scheidrechter mag vanwege de pietluttigheid het verbod niet negeren.
4.Een speler vangt de bal, valt en zit op de vloer. Daarna speelt hij de bal naar een
medespeler. Mag dat?
Antwoord
Criterium bij de toetsing van § 3.6c het moment van vangen. Op het moment van
vangen stond de speler; daarna valt hij en komt hij op de vloer terecht. Dit is geen
overtreding van § 3.6c. Het is de speler overigens toegestaan om – in het bezit van de
100
bal – eerst op te staan en dan de bal te werpen. Hij zou zelfs op zijn knie kunnen gaan
zitten en dan de bal werpen. Sterker nog, de speler mag zittend of op ene knie rustend
zelfs schieten!
5.Een speler vangt de bal; hij valt en laat in zijn val de bal los; de speler ligt op de grond
en vangt de bal op. Goed of fout?
Antwoord
Fout. Terwijl hij al op de grond verblijft vangt hij de bal.
6.Een speler duikt naar de op de vloer liggende bal; hij bemachtigt de bal met de hand
en tikt haar weg, zonder dat op het moment van raken enig ander lichaamsdeel dan de
voeten de grond raakt. Is dit een overtreding van § 3.6c?
Antwoord
Neen, aan alle voorwaarden van § 3.6c wordt voldaan.
Als het lichaam eerst op de vloer is en daarna de bal wordt geraakt is het wel een
overtreding.
Als hij de bal niet bemachtigt maar wel raakt (de bal komt tegen zijn schouder) is het
geen overtreding. De spelregel heeft het nadrukkelijk over “bemachtigen”, dus in bezit
krijgen.
7.Een speler ligt op de vloer; een andere speler werpt de bal naar iemand anders; de bal
raakt de op de grond liggende speler zonder er sprake is van “bemachtigen”. Is dit een
overtreding van § 3.6c?
Antwoord
Om het een overtreding te laten zijn gaat het om “bemachtigen”” , dus in bezit
hebben/krijgen van de handen, en niet om “raken” zonder de intentie de bal in bezit te
krijgen. Geen overtreding dus.
41. § 3.6d verbod om met de bal te lopen
1. Een speler heeft de bal en stapt opzij naar links (lichaamsgewicht op het linkerbeen).
Hij bedenkt zich: hij trekt het linkerbeen naar het rechterbeen toe en stapt vervolgens
met het rechterbeen opzij, waardoor het lichaamsgewicht op dat been komt te rusten. De
oorspronkelijke positie verandert niet. Is dit lopen met de bal?
Antwoord
Neen. Onder voorwaarde dat de speler, die in balbezit is, op zijn oorspronkelijke positie
blijft mag hij naar believen zijn been (of het andere been) naar links, rechts, voren en
achteren plaatsen. Dat is niet strijdig met § 3.6d onder 1.
Indien de speler dat doet als nemer van een VW mag de tegenstander inlopen omdat de
nemer van de VW een duidelijk zichtbare beweging met de bal, arm en been maakt (§
3.10c onder A).
2. Mag een stilstaande speler, die in het bezit is van de bal, van standbeen wisselen?
Antwoord
Ja, dat mag.
Volgens de spelregel mag hij van standbeen veranderen mits hij niet van positie
verandert.
3.Mag een stilstaande speler, die in het bezit is van de bal, opspringen en nagenoeg weer
op dezelfde plaats terecht komen?
Antwoord
Ja, dat mag.
Voorwaarden:
bij het opspringen wordt de voet van het standbeen gebruikt;
101
de speler moet nagenoeg weer op dezelfde plaats, van waar hij afzette, terecht
komen.
3.Mag Een speler werpt vanuit stilstaande positie de bal ver weg; hij zet zijn been als
gevolg van de natuurlijke werpbeweging naar voren; aan het eind van deze beweging
licht jij zijn andere been iets op vóór bal is losgelaten. Is dit een overtreding van § 3.6d?
Antwoord
Normaliter is dit een overtreding; echter, de toelichting van deze spelregel maakt voor
deze situatie nadrukkelijk een uitzondering; reden: er is niet de wil om met de bal te
lopen maar vooral: het “lopen” moet beschouwd worden als sluitstuk van de natuurlijke
werpbeweging. Dus: geen overtreding.
4.Een speler schuift iets over de vloer met zijn voet(en) als gevolg van het niet
doorzetten van een in gang gezette worp. Overtreding?
Antwoord
De toelichting op § 3.6d geeft aan dat in deze situatie van “lopen” geen sprake is; dus:
geen overtreding.
5.Een speler heeft de bal; hij doet een stap naar voren, trekt het achterste been bij en
werpt dan de bal. Overtreding?
Antwoord
Ja, immers de bal wordt eerst geworpen nadat het bene is bijgetrokken.
6.Een stilstaande aanvaller heeft de bal; zijn tegenstander verdedigt hem en voldoet aan
de voorwaarden van het verdedigd schieten. De aanvaller springt met beide benen op en
naar achteren om zich aan de verdediger te onttrekken. Hij schiet terwijl hij nog in de
lucht zweeft. Is dit “lopen met de bal”?
Antwoord
Neen, want de aanvaller laat, terwijl hij in de lucht zweeft, de bal los.
Het is overigens wél “verdedigd schieten”, ondanks dat de verdediger tijdens het schieten
niet meer voldoet aan de eis van “binnen armlengte". Zie de toelichting op § 3.6n.
7.Een speler heeft de bal; hij springt op om de bal te werpen, maar doet dat niet; hij
komt nagenoeg weer op dezelfde plaats neer. Overtreding?
Neen.
De toelichting vermeldt dat als een speler op deze wijze opspringt en met de bal op
nagenoeg dezelfde plaats neer komt dan waar hij afzette, dan wordt deze minieme
verplaatsing niet als “lopen” gezien. De scheidsrechter bepaalt de omvang van de
verplaatsing.
8.In de spelregel staat dat het geen “lopen” is als een speler bij het ontvangen van de
bal in loop of sprong is, tot stilstand komt en daarna de bal werpt of schiet. Zijn er nog
vaarwaarden verbonden aan de wijze van tot stilstand komen?
Antwoord
Ja. Die staan vermeld in de toelichting op § 3.6:
hij moet onmiddellijk na het ontvangen van de bal ten volle getracht hebben tot
stilstand te komen; als uit gemakzucht wordt “uitgelopen” is het wel een
overtreding.
de toestand van het speelveld en de snelheid en de technische vaardigheden van
de speler spelen daarbij een rol.
hij mag na het tot stilstand komen nog één voet naar voren zetten, mits de
andere voet op zijn plaats blijft.
“Ten volle” wordt niet nader omschreven; het is aan de scheidsrechter hierover te
oordelen. Er staat in de spelregel niet beschreven hoeveel passen een speler gebruiken
om tot stilstand te komen. Vier of vijf kleine passen kan bij hoge snelheid dus geoorloofd
zijn. Bij een lage(re) snelheid is de grens misschien wel twee passen. Het is de
scheidsrechter, die dit beoordeelt.
102
9.Een speler is in volle ren; hij ontvangt de bal; hij werpt of schiet de bal daarna zonder
tot stilstand te komen. Hoeveel passen mag hij met de bal doen vóórdat het een
overtreding wordt?
Antwoord
De spelregel geeft aan dat de speler de bal niet meer in bezit mag hebben op het
moment, dat hij voor de derde maal na ontvangst van de bal een voet op de vloer
plaatst. Dus vóór de derde stap moet de bal weg zijn. Anders gezegd: hij mag twee
passen met de bal lopen zonder dat dit strafbaar is.
In de praktijk hebben veel scheidsrechters de neiging al eerder te fluiten, zeker bij een
doorloopbal. Dat is (volstrekt) onjuist.
10.Als 7, maar nu ontvangt de speler de bal terwijl hij in de lucht zweeft. Vanaf welk
moment moet de scheidsrechter het aantal voetstappen gaan tellen?
Antwoord
Zodra de speler met de bal op vloer komt is dat zijn eerste contact. Pas daarna moet de
scheidsrechter gaan tellen.
11.Een speler landt met de bal in handen op één voet en zet daarna de andere voet ver
weg. Dat been wordt vervolgens zijn standbeen, waarna hij schiet; is dit “lopen met de
bal”.
Antwoord
Volgens de spelregel mag het en is het dus geen overtreding, zolang de andere voet
maar niet wordt “bijgetrokken”.
Veel deskundigen zijn van mening dat door het het wegzetten van het been er wel
degelijk sprake is van “lopen”.
42. § 3.6e verbod om alleen te spelen
1. Een aanvaller staat vóór de paal en heeft de bal op de hand, die door de arm omhoog
is gestoken. Een mede-aanvaller loopt langs en “veegt” de bal van die hand (of tikt tegen
de onderkant van die hand waarna hij de bal bemachtigt. Is dit toegestaan?
Antwoord
Dat is niet toegestaan. Weliswaar voorzien de spelregels hier niet in. De toenmalige
Technische Commissie was echter van oordeel dat degene, die de bal “veegt” (of van die
hand tikt) § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dit standpunt is nog altijd
actueel. Het is dus een ongeschreven regel. Het verbod om de bal aan een medespeler
over te geven (§ 3.6f) is hier niet van toepassing.
2.Een speler staat stil, heeft de bal en stuit deze op de vloer (of gooit de bal op). Is dit
“allee spel”?
Antwoord
Neen. Als een speler zich niet verplaats kan er geen sprake zijn van “allee spel”.
3.Een speler werpt de bal naar voren, rent er achter aan en pakt de bal weer op. Is er
sprake van “allee spel”?
Antwoord
Als een speler bewust samenspel vermijdt en de bal op een andere plaats oppakt, dan is
dat oppakken een overtreding van § 3.6.E. De scheidsrechter moet dus beoordelen of het
bewuste handeling is.
4.Een speler werpt de bal met opzet tegen de paal of een andere speler en pakt daarna
de bal daarna weer op. Overtreding?
Antwoord
Ja. Het gebeurt bewust. Zie vraag/antwoord nr. 3
103
5.Een speler werpt de bal met opzet tegen zijn tegenstander, waardoor de bal “uit” gaat.
Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
Geen uitbal. De handeling van de speler moet worden aangemerkt als met opzet
samenspel vermijden. Dus: een SH voor de andere ploeg op de plaats waar de bal de
tegenstander heeft geraakt.
Dit geldt ook in het geval de speler de bal met opzet tegen de voet van de tegenstander
werpt: geen “voetbal” maar met opzet samenspel vermijden.
6.Een speler werpt de bal naar voren, rent er achter aan en pakt de bal weer op. Dit is
alleenspel. De scheidsrechter fluit echter niet voor ze overtreding. Vervolgens schiet de
aanvaller. De scheidsrechter fluit alsnog voor “alleenspel”. Is dit juist?
Antwoord
Dit is niet juist. Indien een scheidsrechter een overtreding wel ziet maar niet fluit verliest
hij het recht om (alsnog) te fluiten indien de volgende handeling is aangevangen.
7.Een speler werpt de bal naar een medespeler. Die heeft zich net omgedraaid waardoor
hij de bal niet ziet aankomen. De werpende speler rent achter de bal aan en pakt hem
op. Is dit “alleenspel”?
Antwoord
Neen. De werpende speler mag dit misverstand corrigeren. Van opzet is geen sprake.
8.Mag de bal een aantal malen worden voort getikt door een speler?
Antwoord
Ja, maar alleen indien het ineens bemachtigen niet mogelijk is. Bijvoorbeeld:
twee tegenstanders kampen om de bal, die over de vloer rolt;
een bal dreigt uit te gaan; een speler moet, om dat te voorkomen, de bal twee
maal voort tikken en “bijsturen” om te voorkomen dat zij uit gaat.
9.Mag er na het onder 8. genoemde voorttikken van de bal worden geschoten?
Antwoord
Ja, mits de verdediger niet voldoet aan de voorwaarden van verdedigd schieten, § 4.6n.
10.Is alleenspel zonder opzet strafbaar?
Antwoord
Neen: in de toelichting op de spelregel staat dat alleenspel o.a. niet strafbaar is als het
vermijden van samenspel zonder opzet gebeurt. De scheidsrechter moet dus bepalen of
er wel/geen opzet in het spel is.
11. Wanneer is alleenspel niet strafbaar?
Antwoord
De toelichting op § 3.6e vermeldt twee mogelijkheden:
wanneer de speler op dezelfde of nagenoeg dezelfde plaats blijft; of
wanneer het vermijden van samenspel zonder opzet gebeurt.
12. In welke geval is er sprake van “alleenspel”?
Antwoord
Als een speler de bal bewust tikt of pakt, terwijl eerder tikken of bemachtigen mogelijk
was geweest.
13. Een speler neemt een SH; hij werpt de bal naar een medespeler; dit mislukt; de
nemer van de SH loopt naar de bal, die op 1.50 m afstand is van de plaats van de
nemer, en pakt de bal. Wat is dit? Alleenspel? En als het dat niet is, wat is het dan wel?
Antwoord
1. Volgens § 3.9c dient de nemer van de SH de bal binnen vier seconden na het
fluitsignaal in het spel te brengen; de bal is in het spel gebracht als de bal ten minste
104
2.50 m van de plaats van de SH is gekomen (gemeten over de grond); geen van de
spelers van beide ploegen mag de bal aanraken voordat de bal 2.50 m heeft afgelegd
van de plaats van de SH.
Uit de casus blijkt dat de nemer van de SH door een mislukte worp zelf de bal pakt op
een afstand van < 2.50 m van de plaats van de SH.
Conclusie: op het moment dat de speler (nemer van de SH) de bal aanraakt heeft de bal
nog geen 2.50 m afgelegd. Daarmee wordt § 3.6v (verbod om bij het nemen van een SH
de daarvoor geldende bepalingen te overtreden) overtreden. Gevolg: omdat de
overtreding door een verdediger wordt gemaakt is het een VW voor de aanvallende
ploeg.
NB: de spelregel gaat er eigenlijk van uit dat niet de nemer van de SH maar een
medespeler of een speler van de andere ploeg de bal kan pakken binnen 2.50 m. Dat is
ook logisch, want welke nemer van de SH gaat achter de door hem zelf geworpen bal
aan?? Maar taalkundig is de tekst van de spelregel § 3.6v duidelijk: daar wordt
gesproken over “een speler van één van de twee ploegen raakt de bal aan vóór deze
2.50 m heeft afgelegd”. Dus ook de nemer van de SH valt er onder.
2. het kan geen alleenspel zijn, want dat kan alleen als er gespeeld wordt. Dat is niet het
geval, want de bal is nog niet in het spel gebracht, ondanks het feit dat de bal wel binnen
de voorgeschreven 4 seconden is geworpen. Eerst indien de bal > 2.50 m heeft
afgelegd, is de bal wél in het spel gebracht en is het inderdaad “alleenspel”, ondanks dat
er van bewust vermijden van samenspel (een voorwaarde van § 3.6e geen sprake is.
Mocht hij nog schieten én scoren, dan is het helemaal foute boel: § 3.6c: “uit een SH
mag de speler, die het spel hervat, niet rechtstreeks scoren. Dat staat overigens ook nog
eens in § 3.6p.
14. Een aanvaller neemt een SH; hij staat op 1.50 m van de paal. Hij schiet; de bal gaat
naast; hij loopt achter de bal aan vangt deze op, direct bij de paal. Wat moet de
scheidsrechter doen?
Antwoord
In chronologische volgorde:
1. schieten uit een SH mag. Alleen rechtstreeks scoren is verboden (§ 3.6p en § 3.9c);
2. de nemer van de SH gaat achter de door hem geschoten bal aan; hij heeft vanaf het
moment van nemen de tijd om de bal binnen 4 seconden in het spel te brengen;
aangenomen mag worden dat die vier seconden nog niet zijn verstreken als hij de bal
vangt en doorspeelt;
3. de nemer van de SH gaat achter de door hem geschoten bal aan en vangt de bal. De
bal heeft (volgens de casus) nog geen 2.50 m afgelegd. Volgens § 3.9c mag “geen van
de spelers van beide ploegen de bal aanraken, voordat deze 2.50 m heeft afgelegd van
de plaats van de SH”. Door de bal binnen 2.50 m aan te raken overtreedt de nemer van
de SH deze regel. Gevolg: een SH voor de andere ploeg op grond van § 3.6v.
4. overigens kan je ook nog redeneren dat de nemer van de SH, die na het schot de bal
zelf vangt, § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dan moet er volgens de
spelregel overigens wel sprake zijn van het “bewust vermijden van samenspel”. Zie ook
VenA, nr. 42-3, 10 en 12.
Hoe dan ook: in deze casus handelt de nemer van de SH in strijd met § 3.6v/3.9c door
de bal aan te raken binnen 2.50 m.
Heeft de bal al 2.50 m afgelegd, dan is er van deze overtreding geen sprake en komt
punt 4 om de hoek kijken. Bij zo’n situatie kan per definitie worden uitegaan van bewust
samenspel vermijden; dat doe je niet per ongeluk, want waarom dan de SH niet gewoon
genomen?
43.
105
§ 3.6f verbod om de bal aan een medespeler over te geven
1.Een speler haalt de bal uit de handen van een medespeler. Is dit een overtreding van §
3.6f?
Antwoord
Het verbod van § 3.6f gaat uit van een handeling van de speler, die in balbezit is.
Dat is hier niet het geval.
Toch moet deze handeling als een overtreding worden beschouwd. Het woord
“overgeven” dient dus ruim te worden uitgelegd.
2. Een aanvaller staat vóór de paal en heeft de bal op de hand, die door de arm omhoog
is gestoken. Een mede-aanvaller loopt langs en “veegt” de bal van die hand (of tikt tegen
de onderkant van die hand waarna hij de bal bemachtigt.. Is dit toegestaan?
Antwoord
Dat is niet toegestaan. Weliswaar voorzien de spelregels hier niet in. De toenmalige
Technische Commissie was echter van oordeel dat degene, die de bal “veegt” (of van die
hand tikt) § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dit standpunt is nog altijd
actueel. Het is dus een ongeschreven regel. Het verbod om de bal aan een medespeler
over te geven (§ 3.6f) is hier niet van toepassing.
3.Twee tegenstanders (en aanvaller en een verdediger) vangen nagenoeg tegelijkertijd
de bal. Wat moet de scheidsrechter doen? Is dit een vorm van overgeven?
Antwoord
Het is geen overtreding, dus geen VW (voor de aanvaller) of een SH (voor de aanvaller of
de verdediger). De scheidsrechter kan aangeven wie de bal als eerste had; er kan dan
gewoon worden doorgespeeld. Om onbillijke bevoordeling of uit de handen trekken van
de bal (bij het uitblijven van de mededeling van de scheidsrechter) te voorkomen doet de
scheidsrechter er goed aan te fluiten, aan te geven wie de bal heeft en houdt en het spel
te hervatten.
4.twee medespelers vangen samen tegelijk de bal. Eén speler laat de bal los. Is dit een
vorm van overgeven?
Antwoord
De toelichting op § 3.6f bepaalt nadrukkelijk dat van “overgeven” geen sprake is. Eén
van de spelers laat de bal los waarna het spel doorgang kan vinden.
5.Geldt het verbod om een bal uit de handen te nemen (§ 3.6h) ook voor een speler, die
doet bij een medespeler?
Antwoord
Neen. Dit verbod betreft uitsluitend de situatie: een speler en diens tegenstander.
Overigens wordt in deze situatie § 3.6f overtreden: het verbod de bal aan een
medespeler over te geven.
44. § 3.6g verbod om het spel op te houden
1. Er is nog 1 minuut te spelen; stand: 6-6 voor ploeg A. De bal is in het aanvalsvak van
ploeg A en wordt daar rondgespeeld zonder doelgericht te spelen. Hoe lang mag dat?
Moet de verdediging van B actief verdedigen? Wanneer moet een scheidsrechter
ingrijpen?
Antwoord
Op voorhand zij gezegd dat § 3.6g gedurende de gehele wedstrijd van kracht is, dus niet
alleen tegen het eind van de wedstrijd.
Het is de bedoeling dat het aanvalsvak situaties creëert om tot schieten te komen. Een
aanval moet altijd gericht zijn op het verwerven van schotkansen.
Een aanvaller moet van zo'n schotkans gebruik maken en mag hem niet negeren.
106
Indien een ploeg in de laatste fase van een wedstrijd bij een geringe voorsprong iets
voorzichtiger gaat spelen (om balverlies te voorkomen) is dat toegestaan.
Vlot met elkaar samenspelen is niet strafbaar, mits het ten doel heeft om tot een
schotkans te komen. In dat kader is het toegestaan om de bal terug te plaatsen naar
iemand, die verder van de paal staat. Zelfs het terugplaatsen op een verdediger is dan
niet strafbaar.
Indien een speler, die de bal heeft, deze niet kan afspelen (omdat er niemand vrij staat)
dan kan er nooit sprake zijn van spelophouden.
Vlot met elkaar samenspelen is wel strafbaar indien het uitsluitend ten doel heeft om
"tijd te winnen" en aanvallende acties, die gericht zijn op het scheppen van schietkansen,
niet meer aanwezig zijn of niet als zodanig worden herkend.
Het is de scheidsrechter, die bepaalt wat er aan de hand is. Daarbij zijn veel situaties
denkbaar:
- de bal vast blijven houden terwijl er iemand in de nabijheid vrij staat;
- zonder te willen komen tot een schotkans de bal rondspelen;
- de bal bewust of zonder noodzaak terugspelen, zelfs naar de verdediging;
- de bal bewust tegen of over de korf schieten.
- de bal in de verdediging niet of niet snel genoeg opbrengen richting aanval.
Kortom: alles in het werk stellen om tijd te winnen.
De rol van de scheidsrechter is heel belangrijk: § 3.6g van de spelregels geeft de
scheidsrechter een belangrijke rol bij de beoordeling van de vraag in hoeverre deze
paragraaf van toepassing is. Hij zal fluiten indien hij van mening is dat de grens van
treuzelen is bereikt, ook als de speler zelf die intentie helemaal niet heeft.
De verdedigende ploeg kan trachten de aanval tot schieten te dwingen door minder
scherp te verdedigen in de hoop dat er geschoten wordt en de bal kan worden
afgevangen. De verdedigers geven dan hun hinderende positie op en posteren zich in de
nabijheid van de paal of geven veel meer ruimte aan hun tegenstander. Het is een
misverstand te denken dat de aanvallers dan verplicht zijn meteen elke vrije positie te
benutten voor een schot. Het is redelijk dat de aanvallende ploeg de tijd krijgt zich op de
nieuwe situatie te oriënteren. Het is de scheidsrechter, die bepaalt hoe lang die periode
van gewenning duurt.
Indien een speler met de bal vrij staat en hij ziet iemand, die dichter bij de paal staat,
ook vrij staan, dan is niet schieten en de bal overspelen naar die vrijstaande medespeler
niet strafbaar. Dat geldt zelfs als de speler met bal "mikt" en daarna die vrijstaande
medespeler ziet. In het algemeen is "mikken" en dan toch niet schieten strafbaar, maar
dus niet altijd.
2. Een aanvaller schiet de bal bewust over de korf zodat de bal gemakkelijk af te vangen
is. Valt dit onder het verbod “spel ophouden”?
Antwoord
Het antwoord is “ja”. Natuurlijk spelen de stand en het tijdstip een rol. Uitgangspunt is of
het aanvalsspel gericht is op het creëren van schotkansen met als doel om tot scoren te
komen. Daarvan is hier geen sprake.
3. In een KL-wedstrijd (dus schotklok)komt ploeg A dertig seconden vóór tijd met 27-26
vóór. De andere ploeg verspeelt de bal meteen in de aanval. De bal komt in de aanval
van ploeg A; er zijn nog 20 seconden te spelen. Mag de bal nu –vanwege de schotklok –
worden rondgespeeld met als doel in de laatste seconde te schieten – of wordt dan het
verbod om het spel op te houden (§ 3.6g) overtreden.
Antwoord
Het gebruik van de schotklok sluit het overtreden van andere verboden, zoals het verbod
om het spel op te houden, niet uit. Zodra de scheidsrechter meent dat de aanvallers niet
meer bezig zijn met het scheppen en benutten van schotkansen wordt § 3.6g overtreden
met als gevolg: een spelhervatting voor de verdedigende ploeg.
107
4. Stand 13-12. Nog 1 minuut te spelen. Een aanvaller staat vrij op een meter of drie
vanaf de middenlijn. Hij krijgt de bal, mikt en speelt de bal dan naar een vrijstaande
speler, die dichterbij de paal staat. Is dit “mikken” ophouden van het spel?
Antwoord
Tot voor een jaar of tien geleden stond in de toelichting van de voormalige § 16g dat
"mikken" als (toen nog: onnodig) ophouden van het spel moest worden gezien. Dat "mikken" is er uit gehaald omdat het niet per definitie ophouden van het spel is.
Voorbeeld: een vrijstaande aanvaller mikt maar speelt toch af naar de paal om een
doorloopbal te kunnen maken; voorwaarde is dat de kans op een doorloopbal dan groot
is. Ander voorbeeld: de aanvaller speelt de bal op een mede-aanvaller, die dichterbij de
paal vrij staat en kan schieten. Voorwaarde is dat deze speler dan ook schiet. In dergelijke gevallen gaat het om het opzetten van een aanval, gericht op het scheppen
en benutten van een schotkans en dat is (uiteraard) toegestaan.
Als de speler alleen maar mikt om het mikken, dan heeft dat niets te maken met het
opzetten van een aanval, maar op tijd winnen. En dat mag niet.
5.Mag een speler de bal in zijn handen houden gedurende de termijn van de schotklok
(25 seconden).
En als het niet mag, is het dan wel mogelijk dat de bal simpelweg 25 seconden wordt
rondgespeeld om zo het één- puntverschil vast te stellen in de laatste 20 seconden. Dit
komt dan toch op hetzelfde neer?
Antwoord
Dat mag niet.
§ 3.6g van de spelregels zegt dat het verboden is het spel op te houden. Dat geldt bij
alle wedstrijden, dus ook bij wedstrijden met een schotklok.
Zodra de scheidsrechter in de gaten heeft dat de speler geen tijd neemt om het spel
goed te laten verlopen maar de tijd gebruikt om "tijd te rekken" grijpt de scheidsrechter
in omdat § 3.6g wordt overtreden. Hij fluit en kent de andere ploeg een spelhervatting
toe op de plaats waar de aanvaller met bal staat.
Het is evenmin mogelijk de bal simpelweg rond te spelen met het doel om tijd te rekken.
In de toelichting op de spelregel (§ 3.6g) staat nadrukkelijk dat het niet zo mag zijn dat
alleen wordt gespeeld om het bezit van de bal te houden en dat in de speelwijze van de
aanvallende ploeg geen aanvallende acties, gericht op het scheppen en het benutten van
schotkansen, herkenbaar zijn. Het ver doorvoeren van samenspel, dat onvoldoende
gericht is op het scheppen van schotkansen, mag dus niet.
Het is in de aanval de bedoeling om tot een doelpunt te komen; dat doe je door het
creëren van schotkansen en niet door bal alsmaar rond te spelen. Doe je dat wel, dan
komt er een moment dat de scheidsrechter laat blijken dat het te gek wordt. Natuurlijk is
er ergens een grijs gebied.
Als je alleen maar de bal rond speelt voldoe je niet aan die eis.
Het is de scheidsrechter die bepaalt wanneer de grens wordt overschreden.
6. Is het klemmen van de bal tussen de benen verboden en zo ja, onder welk verbod valt
het?
Antwoord
Sinds 1 juli 2010 is het verboden de bal tussen de bovenbenen te klemmen.
Dit staat onder punt 8 van § 3.6g.
NB: het klemmen van de bal tussen de “benedenbenen” (de kuiten bijvoorbeeld), de
knieën of de voeten wordt als een overtreding van § 3.6a (“voetbal”) aangemerkt.
7.De verdedigende ploeg onderschept de bal. De bal wordt geplaatst naar een
verdedigster nabij de middenlijn. Deze verdedigster wil de bal doorplaatsen naar de
aanval; zij doet dat niet, ondanks dat er medespelers vrij staan. Dat is “ophouden van
het spel”. Wat kent de scheidsrechter toe: een SH of een VW aan de aanvallende ploeg?
Antwoord
In de toelichting op § 3.6g staat dat een overtreding van deze § bestraft wordt met een
SH.
108
Scheidsrechters plegen nogal eens een VW toe te kennen. Dat is onjuist. Het is slechts
een VW indien de bepalingen voor het nemen van een SH worden overtreden,
bijvoorbeeld: aan de verdedigende ploeg is een SH toegekend; de nemer van de SH
houdt de bal > 4 seconden vast. Of (wat nogal eens voor komt): de medespeler van de
nemer van de SH raakt de bal voordat deze 2.50 m heeft afgelegd. Ander voorbeeld: de
aanvallende ploeg is een SH toegekend; een verdediger hindert de nemer van de SH
actief bij het nemen van de SH. Dus: een overtreding van een verdediger, die te maken
heeft met het nemen van een SH, is altijd een VW.
8.Zodra de verdedigers zich terug laten zakken gaan de aanvallers de bal gedurende zeer
lange tijd alsmaar naar elkaar toe spelen. De scheidsrechter treedt niet op. Handelt de
scheidsrechter correct?
Antwoord
Hij handelt niet correct. De bedoeling van korfbal is om doelpunten te scoren. Dat is hier
duidelijk het geval. Niet het scoren staat voorop, maar het zo lang mogelijk in bezit
houden van de bal. Natuurlijk moet de scheidsrechter de aanvallers enige tijd gunnen om
zich in te stellen op het veranderde spelbeeld. Hij zal dus niet meteen voor ophouden van
het spel fluiten. Na “enige tijd”, te bepalen door de scheidsrechter moet hij optreden.
Doet hij dat niet dan handelt hij in strijd met de spelregel.
9.Valt het klemmen van de bal tussen de bovenbenen onder het verbod van § 3.6g?
Antwoord
Ja; dit is in 2010 in de toelichting op de spelregels opgenomen.
Als de bal wordt geklemd tussen de knieën, de onderbenen of de voeten is § 3.6a van
toepassing (het verbod om de bal met het been of de voet aan te raken).
10.Bij het wisselen van vak na een doelpunt treuzelen enkele spelers van een ploeg.
Daarmee wordt § 3.6g overtreden. SH voor de andere ploeg?
Antwoord
Neen. De toelichting op § 3.9a bepaalt dat – nadat een doelpunt is toegekend – het spel
altijd wordt hervat met een uitworp conform § 3.5.; zo wordt een overtreding van § 3.6g
dus niet bestraft met een SH voor de andere ploeg.
11.Waarmee moet de scheidsrechter rekening houden bij het beantwoorden van de
vraag: wel/geen ophouden van het spel?
Antwoord
In de toelichting van de spelregel staat dat hij rekening houdt met:
de technische vaardigheid van de spelers, zoals in § 3.6d en e (toelichting)
aangegeven;
de stand en de fase van de wedstrijd. Met “fase” wordt ook de sfeer van de
wedstrijd bedoeld;
de zichtbare inspanning, die de andere ploeg zich getroost om schotkansen te
voorkomen of de bal te bemachtigen. Als die ploeg geen serieuze pogingen
onderneemt om te verdedigen of om de bal in bezit te krijgen kan van ophouden
van het spel door de andere ploeg geen sprake zijn.
12.Als een ploeg in de laatste fase van de wedstrijd bij een geringe voorsprong een
voorzichtiger speelwijze gaat hanteren en grote risico’s tracht te vermijden, is er dan
sprake van “ophouden van het spel”?
Antwoord
In de toelichting op de spelregel staat dat de scheidsrechter “niet direct” fluit voor
ophouden van het spel. De aanvallende ploeg dient de tijd te krijgen om deze
voorzichtige speelwijze in de praktijk te brengen. Indien de verdediging echter haar taak
volledig uit blijft voeren en de indruk bestaat dat die voorzichtige speelwijze bedoeld is
om het spel op te houden, dan dient de scheidsrechter in te grijpen.
109
13.Als de verdediging van een ploeg er voor kiest om minder actief te volgen en te
hinderen om de aanvallers te dwingen te schieten, wanneer is er dan sprake van
“ophouden van het spel”?
Antwoord
De aanvallers dienen de tijd en de gelegenheid te krijgen om met deze nieuwe situatie
om te gaan. Het is dus niet zo, dat – zodra verdedigers minder of niet verdedigen door
zich bijvoorbeeld nabij de paal op te houden, er onmiddellijk een situatie ontstaat dat er
sprake is van ophouden van het spel. Dat is eerst het geval als de aanvallers blijven
combineren, niet met als doel om een de meest gunstige schotpositie te vinden, maar
om het spel op te houden.
14.Kan er alleen tegen het eind van de wedstrijd sprake zijn van spel ophouden?
Antwoord
Neen, dat kan gedurende de gehele wedstrijd.
Het komt wel voor dat uit tactische overwegingen (of: om na te gaan hoe de
scheidsrechter reageert) bij het begin van de wedstrijd het spel op te houden. Het verbod
geldt voor gehele wedstrijd. Dus als in het begin van de wedstrijd een speler een met de
bal goochelende speler mikt, toch niet schiet, de bal van de ene in de andere hand werpt,
de bal niet afspeelt terwijl er wel mogelijkheden zijn, dan wordt het tijd dat de
scheidsrechter ingrijpt.
15.Als een aanvaller, die in het bezit is van de bal en die vrij staat, de bal “mikt” maar
uiteindelijk toch niet schiet, is dat dan ophouden van het spel?
Antwoord
Vroeger was elke vorm van “mikken” een overtreding. Dat is nu niet meer het geval. Als
de mikkende speler ziet dat een mede-aanvaller er veel beter voorstaat (bijvoorbeeld
omdat hij dichter bij de paal én vrij staat), dan is er van een overtreding geen sprake als
hij de bal werpt naar die speler. Indien het mikken duidelijk bedoeld is om tijd te winnen,
dan is het wel een overtreding van § 3.6g.
16.Een speler staat langdurig met de bal in zijn handen omdat geen enkele medespeler
van hem vrij staat of kans ziet zich vrij te lopen. Is er dan toch sprake van spel
ophouden?
Antwoord
Neen. Er is geen sprake van ophouden van het spel als een speler de bal niet kan
afspelen. Deze speler kan er niets aan doen dat niemand vrij staat. Zodra een
medespeler niet meer probeert zich vrij te spelen zal de scheidsrechter in moeten
grijpen.
17.Een verdediger is het niet eens met een toegekende VW aan zijn tegenstander in de
laatste minuut. Kan deze verdediger gestraft worden wegens ophouden van het spel?
Antwoord
Neen. In § 19c is geregeld onder welke omstandigheden een VW wordt genomen. Zodra
de scheidsrechter zijn hand heeft opgestoken ten teken dat hij binnen 4 seconden zal
fluiten voor het nemen van de VW, dan heeft de verdediger – na die 4 seconden – een
probleem. Het is dus verstandig dat de verdediger zich snel opstelt. Ook om een andere
reden is het logisch dat § 3.6g niet van toepassing is: overtreden van § 3.6g levert de
aanvaller slechts een SH op! Wel kan de scheidsrechter het gedrag van de verdediger
opvatten als wangedrag.
Als de verdediger tijdens de eerste fase van de VW (de periode, die ligt tussen het fluiten
voor het toekennen van een VW en het fluitsignaal ten teken dat hij binnen vier seconden
zal fluiten probeert tijd te winnen zou § 3.6g toegepast kunnen worden. Dit ligt niet voor
de hand omdat de eerder toegekende VW daarmee teniet wordt gedaan. Dan resteert
alleen: wangedrag.
18.Een bal dreigt uit te gaan bij de zijlijn. Een speler schopt uit frustratie de bal ver het
veld uit. Wat moet de scheidsrechter doen?
110
Antwoord
In de toelichting op § 3.6g staat, dat er sprake is van ophouden van het spel als een
speler – als het spel is onderbroken – de bal ver buiten het speelveld werpt of schopt.
Dat is hier niet het geval. Dus: uitbal voor de andere ploeg en eventueel een gele kaart
voor de desbetreffende speler.
19.Het spel is onderbroken, bijvoorbeeld omdat een verdediger een VW tégen krijgt.
Deze verdediger schopt (werpt) de bal ver het veld uit. Wat moet de scheidsrechter
doen?
Antwoord
De verdediger houdt het spel op. Dat betekent een SH voor de andere ploeg. Indien die
andere ploeg reeds een VW toegekend kreeg blijft deze beslissing natuurlijk intact. Dan
resteert de scheidsrechter alleen het tonen van de gele kaart aan die speler.
20.Het spel is onderbroken, bijvoorbeeld wegens een blessurebehandeling. Een speler is
zo boos vanwege de lange behandelingstijd dat hij de bal ver weg schopt (werpt). Wat
nu?
Antwoord
Als het spel is onderbroken kunnen overtredingen worden begaan. Ondanks dat het spel
stil ligt houdt deze speler het spel op, waardoor § 3.6g wordt overtreden. Dus: een
overtreding en een SH voor de andere ploeg (en dus geen hervatting van het spel). Zo
nodig toont de scheidsrechter de speler de gele kaart.
21. Het spel is onderbroken: een aanvaller heeft een doelpunt gescoord. Zijn verdediger
is zo boos dat hij de bal ver weg schopt (werpt). Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
In § 3.9a is bepaald dat – indien er een doelpunt is gescoord – er altijd een uitworp
volgt, ook als er sprake is van genoemde vorm van ophouden van het spel. Dan resteert
de scheidsrechter niets anders dan die speler de gele kaart tonen.
Er zijn scheidsrechters, die van de speler verlangen dat zij zelf de bal ophalen. Zo’n
opdracht vindt geen steun in de spelregels noch in een andere regeling. Niet doen dus. In
psychologische zin is het ook meer een uiting van machtswellust dan van leiding geven.
Niet doen dus.
22. Mag een aanvaller de bal terugplaatsen op zijn verdediging of is dit altijd ophouden
van het spel?
Antwoord
Het is geen ophouden van het spel als het terugplaatsen bedoeld is om een aanval beter
op te zetten. In alle andere gevallen, dus als de bal zonder noodzaak wordt
teruggespeeld, is het wel een overtreding.
23. Een coach heeft een spelersvervanging aangevraagd. De scheidsrechter stemt er
mee in. De vervanger is nog niet gereed om in te vallen: hij heeft zijn trainingspak nog
aan. Moet de scheidsrechter wachten tot de vervanger gereed is?
Antwoord
De toelichting op § 2.1c bepaalt dat vervanging alleen mogelijk is tijdens een
spelonderbreking en dat een vervanging snel dient te gebeuren. Volgens artikel 5 van het
“Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers” dient de speler in de
voorgeschreven sportkleding gereed te staan bij de lijn nabij de spelersbank. Is dit
laatste niet het geval dan honoreert de scheidsrechter het verzoek van de coach om
vervanging niet en hervat hij het spel. Het is aan de coach of hij de te vervangen speler
laat staan of toch al uit het veld haalt; dat moet tijdens de onderbreking van het spel
gebeuren, niet nadat het spel is hervat. De coach kan de tijd, die verloren gaat met “het
gedoe” omtrent de vervanging bijtellen; tevens kan hij het opvatten als ophouden van
het spel met als gevolg: een SH voor de andere ploeg. Een krachtdadige sanctie is dit
niet. Dit laatste heeft alleen zin als die andere ploeg anders niet in het bezit van de bal
zou zijn gekomen. Eventueel kan de scheidsrechter dat gedoe opvatten als wangedrag.
111
24. Een ploeg staat met 1 doelpunt voor. Er zijn nog 50 seconden te spelen. Een
aanvaller van die ploeg staat met de bal in zijn handen nabij de middenlijn. Hij zou dus
kunnen schieten, maar doet dat niet. Is dat spel ophouden?
Neen
Een schot moet bedoeld zijn om een redelijke kans op scoren te hebben. Dat is
redelijkerwijs gesproken in deze situatie niet aan de orde. Slechts indien de speler vanaf
deze plek al meer doelpunten heeft gemaakt en de scheidsrechter de indruk heeft dat er
nu niet wordt geschoten om tijd te winnen kan de scheidsrechter dit opvatten als
ophouden van het spel.
25. Kunnen ook anderen dan spelers het spel ophouden? Bijvoorbeeld: een coach die
veel spektakel maakt bij arbitrale beslissingen; een verzorger die bij het minste of
geringste het veld in rent om een schijnbare blessure te gaan verzorgen; publiek dat
bewust binnen de lijnen komt.
Antwoord
In al deze gevallen is er geen sprake van een spelovertreding, maar van wangedrag. De
scheidsrechter moet daartegen optreden. Daarnaast kan hij tijd bijtellen.
26. Geldt het verbod tot het ophouden van het spel alleen voor aanvaller of ook voor
verdedigers?
Antwoord
Ook voor verdedigers. Als verdedigers bij het opbrengen van de bal naar de aanval
treuzelen of onnodig de bal naar elkaar blijven overplaatsen ins § 3.6g van toepassing.
27. Een speler neemt een SW; hij schiet niet, maar speelt de bal over naar een
medespeler. Valt dit onder het verbod tot spelophouden?
Antwoord
Neen. Bij het nemen van een SW heeft de nemer het recht op schieten. Het is geen
plicht. Dit staat ook in de toelichting op § 11c van de spelregels.
Bij het verbod om het spel op te houden gaat het om het bewust negeren van een
duidelijke schotkans. Natuurlijk is er sprake van een schotkans, maar niet van “bewust
negeren”. Dus: het verbod wordt niet overtreden. Als de scheidsrechter de indruk heeft
dat de nemer van de SW niet schiet om tijd te winnen, dan pas komt genoemd verbod
om de hoek kijken.
45. § 3.6h verbod een tegenstander de bal uit de hand(en) te slaan, te nemen of te
lopen
1.Wat is hierbij het criterium?
Antwoord
Dat is of de tegenstander de bal behoorlijk in zijn macht heeft. Dat kan – volgens de
toelichting op de spelregel -zijn als de speler de bal in beide handen of in/op één hand
heeft; dat kan ook zijn als de bal op de handpalm of vingers rust. Dit laatste zal
overigens niet snel het geval zijn omdat het maar zeer de vraag is of iemand de bal in
zijn macht heeft als de bal op één vinger rust, nog afgezien van de vraag wat je je
daarbij voor moet stellen.
2.Waarom deze spelregel?
Antwoord
Wie in het bezit is van de bal mag daarvan niet worden beroofd. Dus moet er kunnen
worden opgetreden als dat wel gebeurt.
3.Een speler slaat zijn tegenstander bal uit diens handen in een poging tot hinderen.
Hinderen is toegestaan, te zwaar hinderen niet. Is het dan geen overtreding?
Antwoord
112
Het is wel een overtreding; of er nu gehinderd of te zwaar gehinderd wordt doet er niet
toe: feit is dat de bal uit de handen wordt geslagen. En dat is verboden.
4.Geldt het verbod om een bal uit de handen te nemen ook voor een speler, die doet bij
een medespeler?
Antwoord
Neen. Dit verbod betreft uitsluitend de situatie: een speler en diens tegenstander.
Overigens wordt in deze situatie § 3.6f overtreden: het verbod de bal aan een
medespeler over te geven.
5.Als een verdediger de overtreding maakt, wat is dan de sanctie?
Antwoord
Dat hangt er van af: vindt de scheidsrechter het een lichte, dus onbewuste overtreding,
dan is het een SH. Is het een zware, dus bewuste overtreding, dan is het een VW.
46. § 3.6i verbod om een tegenstander te duwen, vast te houden of af te houden
1. Een verdedigster heeft de bal; zij wordt correct gehinderd door haar tegenstandster.
De dame kan de bal niet kwijt en drukt de bal tegen het lichaam van de tegenstandster
om ruimte te creëren. Overtreding van de verdedigster. Vraag: een SH of een VW?
Antwoord
De dame duwt haar tegenstandster weg met de bal. Dat is een overtreding van § 3.6i.
Dat wegduwen gebeurt natuurlijk met opzet (met het doel om ruimte te maken); er is
sprake van ongecontroleerd contact. Het is zelfs mogelijk om het onder de noemer: “het
ontregelen van het aanvalsspel” te laten vallen. Hoe dat ook zij, het is onontkoombaar
een VW.
2. Een aanvaller staat met de bal vlak achter de paal. Zijn verdediger staat vlak achter
hem. De aanvaller springt op om te schieten; hij moet daarbij iets naar achteren,
waardoor hij de verdediger raakt. De schotpoging mislukt. Wat nu?
Antwoord
Elke belemmering van de vrije beweging is een overtreding, of het nu opzet is of niet. De
verdediger staat er al en hoeft geen plaats te maken voor de aanvaller. De verdediger
maakt dus geen overtreding. Indien het raken van de aanvaller voor de verdediger tot
gevolg heeft dat de verdediger in onbalans raakt is er sprake van het belemmeren van
het vrije gebruik van het lichaam door de aanvaller. Dus: een SH voor de verdedigende
ploeg.
3. Een verdediger (heer) en een aanvalster (dame) gaan een sprongduel aan om in het
bezit te komen van de bal; of: een verdediger (heer) en een aanvalster (dame) duelleren
om een over de grond rollende bal om balbezit.
Vraag: wat voor situaties kunnen zich voordoen en wat zijn de consequenties er van?
Antwoord
Er kunnen zich vier situaties voordoen:
1. er is geen lichamelijk contact; geen overtreding.
2. er is wel lichamelijk contact; de heer en de dame raken elkaar; gecontroleerd
lichamelijk contact; geen opzet; uit dit contact ontstaat geen voordeel; dit is toegestaan
(zie de definitie van korfbal en de toelichting daarop in het spelregelboekje, blz. 13);
geen overtreding dus.
3. er is wel lichamelijk contact; de heer en dame raken elkaar; gecontroleerd lichamelijk
contact; uit dit contact ontstaat voordeel voor:
a. de verdediger; lichte overtreding (voorwaarden: gecontroleerd contact en niet gericht
op het ontregelen van het aanvalsspel; geen opzet); gevolg: een spelhervatting op de
plaats van de overtreding voor de aanvallende ploeg;
b. de aanvalster; overtreding; elke overtreding van een aanvaller/ster is een SH voor de
andere ploeg op de plaats van de overtreding.
113
4. er is wel lichamelijk contact; de heer en de dame raken elkaar; ongecontroleerd
contact. Uit dit contact ontstaat voordeel voor:
a. de verdediger; zware overtreding (voorwaarden: ongecontroleerd contact of niet
gericht op het ontregelen van het aanvalsspel); opzet; gevolg: VW direct achter het
strafworppunt voor de aanvallende ploeg.
b. de aanvalster; overtreding; elke overtreding van een aanvaller/ster is een SH voor de
andere ploeg op de plaats van de overtreding.
Opgelet: Indien als gevolg van een lichte of zware overtreding, gemaakt door een
verdediger, een scoringskans verloren gaat, dan moet de scheidsrechter een SW
toekennen. Immers, § 3.11a zegt nadrukkelijk dat een scheidsrechter en strafworp moet
toekennen na een overtreding, die het verloren gaan van een scoringskans tot gevolg
heeft. Onder "overtreding" worden dus zowel de lichte als de zware verstaan.
Een voorbeeld: een verdediger, die zijn tegenstander volgt, loopt vlak langs een
aanvaller direct vóór de paal. Die aanvaller staat daar met de bal op zijn hand. Op het
moment dat hij de bal naar een vrijstaande speler gooit/wil gooien loopt genoemde
verdediger de bal van de hand van die aanvaller. Lichte overtreding, maar wel een SW.
Ander voorbeeld: een verdediger en een aanvaller kampen om de bal, die voor hen
uitrolt. De verdediger verliest zijn evenwicht en raakt onvermijdelijk de tegenstander.
Door dit contact verliest de aanvaller, die net vóór de verdediger in bezit van de bal is
gekomen en de bal naar een vrijstaande speler wil of kan werpen, het bezit van de bal.
Lichte overtreding, maar wel een SW.
Nu terug naar de casus, de "mixsituatie"; principieel is het niet anders; de kans, dat er
iemand anders vrij staat waardoor een scoringkans verloren gaat is uiteraard (veel)
groter: indien een verdediger bij genoemde voorbeelden jegens de aanvalster een lichte
overtreding maakt waardoor de aanvalster de bal - die zij werpt, wil of kan werpen naar
de (uiteraard)vrijstaande mede-aanvaller - verliest, daardoor niet meer goed kan werpen
naar die speler dan wel niet in bezit kan krijgen, dan is dat uiteraard een SW.
Voorwaarde is: er moet een scoringskans verloren gaan. Afwegingsfactor is dus: indien
de overtreding niet zou hebben plaatsgevonden, zou dan de aanvalster de gelegenheid
hebben gehad om de bal in bezit te krijgen en naar de vrijstaande medespeler te
plaatsen c.q. de in bezit zijnde bal goed kunnen aanspelen op de vrijstaande
medespeler?
Een verdediger/ster, die de confrontatie zoekt met een aanvalster/ler, loopt risico's.
Hij/zij moet beseffen dat op zijn/haar actie (lichte overtreding) een zware sanctie (SW)
kan volgen.
Dus: in principe maakt het niet uit of het om een lichte of zware overtreding gaat: het
gaat om het verloren gaan van een scoringskans. Meestal is dat, ook bij een lichte
overtreding, wel duidelijk. Maar er is natuurlijk een grijs gebied waarbij de
scheidsrechter een afweging moet maken. Maar dat geldt bij nagenoeg elke
spelregeltoepassing.
4. Wat moet je doen als bij een dameswedstrijd een dame in de aangeef de bal op één
hand legt en expres met het bovenlichaam naar voren gaat waardoor de verdedigster bij
de tolbeweging er ver om heen moet lopen in een poging haar dame te volgen.
Antwoord
Par. 3.6i van de spelregels zegt dat het een tegenstander verboden is te duwen, vast te
houden of af te houden. Indien een dame als aangeef zich "breed maakt" (dat kan door heel erg wijd met de
benen te staan, de armen horizontaal uit te strekken of, zoals in dit geval, de arm zoveel
mogelijk met bal en al vooruit te steken), dan is dat niet verboden. Dat is wél verboden
indien door het uitsteken van been of arm de tegenstander daadwerkelijk gedwongen
wordt een grotere omweg te maken om arm/been te ontwijken. Het is dus gewoon een
vorm van afhouden van de aangeef zodra de verdediger tegen die arm aanloopt. Dus:
een SH voor de verdedigende ploeg.
114
Indien de aangeef de bal heeft en de verdedigster loopt tegen de arm aan waardoor de
bal van de hand valt van de aangeef, dan hebben scheidsrechters nogal eens de neiging
om te fluiten tégen de verdedigster omdat zij de bal van die hand loopt. Dat is dus
onjuist: de aangeef maakt de eerste overtreding omdat zij af houdt ten opzichte van die
verdedigster. 5. Er staat een aanvaller nabij het strafworppunt in de richting van de korf. Ongeveer 50
cm vóór hem staat zij tegenstander (dus tussen de paal de aanvaller). Een mede-
aanvaller loopt tussen hen door; de verdediger van de aangeef kan niet meer bij zijn
inmiddels schietende aanvaller. Wat nu?
Antwoord
De situatie luistert heel nauw. Dat houdt vooral verband met de positie van de verdediger, maar ook of er sprake is van
stilstaande of spelers, die in beweging zijn. Er zijn drie mogelijkheden als het gaat om spelers, die in beweging zijn of één speler,
die in beweging is. a. De verdediger volgt de aanvaller, die een terugtrekkende beweging maakt, zo nauwgezet
dat er geen enkele ruimte is voor een andere speler om zich tussen die aanvaller ne
verdediger door te wurmen. Doet die andere speler dat toch, dan maakt hij een overtreding: die aanvaller en
verdediger hebben recht op het vrije gebruik van het lichaam. Wordt dat recht
geschonden, dan wordt § 3.6i (verbod op het duwen, vasthouden of afhouden van een
tegenstander) overtreden. Het zal al gauw om duwen gaan. b. De verdediger volgt de aanvaller, die een terugtrekkende beweging maakt. Hij volgt
nauwgezet maar kan niet voorkomen dat er een kleine ruimte vrij komt tussen hem en
de aanvaller. Indien een mede-aanvaller van die ruimte gebruik maakt houdt hij af ten
opzichte van de verdediger, mits de mede-aanvaller: x zich met opzet x in de baan van de verdediger begeeft. Zo staat het letterlijk in de toelichting op 3.6i van de spelregels, onderaan blz. 40. In dat geval maakt de mede-aanvaller de overtreding, dus een SH voor de verdediging. c. Indien er geen sprake is van opzet (ad b) en/of indien de mede-aanvaller zich nog niet
in de baan van de verdediger heeft begeven (ad b) is er geen sprake van een
overtreding. Dat geldt ook indien de verdediger zoveel ruimte vrij laat tussen hem en diens aanvaller
dat die mede-aanvaller er moeiteloos tussen door kan lopen. Bij dit soort situaties kan en mag worden aangenomen dat ad b. nogal eens van
toepassing is; er wordt zelfs op getraind! Dus aan "opzet" hoeft meestal niet te worden
getwijfeld.
Er is ook nog een andere mogelijkheid: de aanvaller én zijn tegenstander staan stil. Dat levert het volgende beeld op: 1. Indien er geen ruimte is kan de andere aanvaller er niet door. 2.
115
Indien er wel ruimte is, is het de vraag of de andere aanvaller er door kan. Is die ruimte
voldoende en staan beide spelers nog steeds stil op het moment, dat de mede-aanvaller
die ruimte benut, dan is er geen sprake van een overtreding. 3. Indien er wel ruimte is en de mede-aanvaller kan er niet door, dan maakt de mede-
aanvaller een overtreding als hij toch probeert zijn weg te banen naar de andere kant. 6.Worden er in § 3.6i voorbeelden genoemd?
Antwoord
Ja: voorbeelden in het belemmeren van de vrije beweging zijn:
duwen; wegduwen;
vasthouden
afhouden
omverlopen
na het opspringen op een stilstaande tegenspeler terecht komen;
belemmeren van ene tegenstander in het opspringen of opstaan;
in de baan van een opspringende tegenstander bukken;
uitsteken van een arm of been naar een toe- of voorbijlopende tegenstander,
waardoor deze wordt gedwongen tot het maken van een (daadwerkelijk grotere)
omweg om de speler te ontwijken.
7.Mag een speler in de baan van een toelopende speler gaan of blijven staan?
Antwoord
Dat mag, mits hij:
niet tracht door het uitspreiden van armen en benen de tegenstander tot een
grotere omweg te dwingen dan nodig is om het lichaam van zijn tegenstander te
ontwijken;
zich niet zo plotseling in de baan van een tegenstander plaatst dat deze niet meer
in staat is een botsing te vermijden.
8.Mag een stilstaande verdediger blijven staan als een aanvaller, die zijn eigen
tegenstander is gepasseerd, een doorloopbal wil maken?
Antwoord
Ja, deze verdediger “stond er al” en hoeft geen plaats te maken voor die aanvaller. Loopt
de aanvaller tegen deze verdediger op, dan is het een overtreding van de aanvaller en
niet van de verdediger. Dus, SH voor de verdediging en geen SW voor de aanvaller.
9.Als een aanvaller tegen een verdediger oploopt om hem uit zijn evenwicht te brengen
of met zijn schouder uit zijn verdedigingspositie wegduwt, is dat dan een overtreding?
Antwoord
Zeker, dit zijn duidelijke voorbeelden van het overtreden van § 3.6i.
Als de aanvaller gecontroleerd lichamelijk contact heeft met zijn tegenstander is dat geen
overtreding (zie de definitie en inleiding van de spelregels).
10.Een verdediger kan zijn aanvaller niet volgen omdat een andere aanvaller hem dat
onmogelijk maakt; is dit dan een overtreding of onbillijke benadeling (voor hem c.q.
onbillijke bevoordeling voor zijn tegenstander, die als gevolg daarvan vrij komt.
Antwoord
Het is een overtreding van die andere aanvaller, die zich plotseling in de baan van de
verdediger begeeft. Dus een overtreding van § 3.6i: een SH voor de verdedigende ploeg.
Weliswaar wordt genoemde aanvaller onbillijk bevoordeeld, maar dat is de consequentie
van het overtreden van § 3.6i, en dit laatste gaat vóór.
11.Is het zogenaamde “springen aan de lijn” strafbaar?
Antwoord
Dat is het alleen als de andere speler daarbij wordt geraakt en in zijn vrije beweging
wordt belemmerd. Wanneer de speler de bal tikt voor zij in het bereik van de andere
116
speler is gekomen, is dat geen overtreding. Als de tikkende speler over zijn tegenstander
heen hangt is het natuurlijk wel een overtreding.
12.Is duwen, vasthouden of afhouden zonder opzet een overtreding?
Antwoord
Ja; het maakt niet uit of het opzet of geen opzet is. Overigens deze werkwoorden bijna
per definitie opzet of een zekere vorm daarvan in.
13.Een aanvaller, die bij de paal staat en op wie een bal wordt gespeeld, wordt door zijn
tegenstander in de rug geduwd. De aanvaller blijft in het bezit van de bal. Wat moet de
scheidsrechter doen?
Antwoord
Er van uitgaande dat er met opzet wordt geduwd is er sprake van een zware overtreding.
De scheidsrechter is volgens § 3.10c verplicht een VW toe te kennen, ook omdat de
aanvaller door de duw vertraagd wordt in zijn spel en zijn balans moet hervinden. Geen
voordeelregel, want door hiervoor te fluiten ontstaat nadeel voor de aanvaller. En dat
kan de bedoeling niet zijn. Voordeel van het toekennen van een VW dat bij een herhaalde
overtreding een SW kan worden toegekend.
14.Mag een verdediger zijn arm uitsteken waardoor zijn tegenstander een omweg zou
kunnen maken?
Antwoord
Ja, dat mag. Zolang de aanvaller geen actie onderneemt als gevolg waarvan hij
gedwongen wordt om de arm heen te lopen is er van een overtreding geen sprake. Vaak
fluiten scheidsrechters als een speler met uitgestoken arm staat zonder dat er verder iets
gebeurt. Dat is onjuist.
15.Een verdediger steekt benen/knieën naar opzij uit waardoor zijn tegenstander ten val
komt. Is de handeling van de verdediger een overtreding?
Antwoord
Jazeker. En het is nog een kwalijke en “gemene” overtreding ook, omdat de kans op
blessures groot is. Een scheidsrechter moet hier heel alert op zijn en onmiddellijk
optreden: een VW voor de aanvaller.
16.Is “in de weg lopen” strafbaar?
Antwoord
Neen, tenzij hij zich zodanig in de baan van de tegenstander begeeft dat een botsing
onvermijdelijk is of als het in de weg lopen gepaard gaat met het uitsteken van armen of
benen, dan wel de heup of dij abrupt voor de tegenstander werpen.
17.Mag bij het vóórverdedigen de verdediger de armen spreiden om te voorkomen dat
zijn tegenstander vóór hem komt te staan of een gunstige afvangpositie kan innemen?
Antwoord
Tegen het op deze wijze spreiden van de armen bestaat geen bezwaar, tenzij de
tegenstander daardoor gedwongen wordt om een omweg te maken.
18.Een aanvaller passeert in ren zijn tegenstander; vlak vóór de paal stopt hij abrupt om
de bal goed aangespeeld te krijgen. Daardoor loopt zijn tegenstander hem in de rug
waardoor het schot mislukt. SW?
Antwoord
Er gaat zeker een scoringskans verloren. Maar dat is de schuld van de aanvaller zelf
en niet een fout van de verdediger. Dus: SH voor de verdedigende ploeg.
19.Een aanvaller doet, met de bal in handen, een stop naar voren (het standbeen blijft
op zijn plaats, dus het is geen “lopen”). Zijn tegenstander gaat mee met die stop, dus
komt ook naar voren. Vervolgens doet de aanvaller weer een stap terug en raakt daarbij
zijn tegenstander fors. Wat nu?
117
Antwoord
Ook dit is een overtreding van de aanvaller. De verdediger heeft een nieuwe positie
ingenomen en heeft recht op het vrije gebruik van zijn lichaam. Dus: SH voor de
verdedigende ploeg.
20.De bal is in de aanval. In het andere vak probeert een verdediger een gunstige positie
in te nemen onder de korf; daarbij duwt hij zijn tegenstander met opzet weg. De
scheidsrechter ziet dat. Moet hij gewoon door laten spelen omdat de overtreding in het
andere vak plaats vindt, of moet hij optreden in het andere vak?
Antwoord
De scheidsrechter heeft het volste recht om op te treden tegen overtredingen op een
plaatsen waar de bal niet is. In dit geval is het logisch, mede gelet op de ernst van de
overtreding, om op te treden. Dat betekent in het andere vak een VW voor de
aanvallende ploeg. Tevens is er sprake van wangedrag: de scheidsrechter heeft geen
keus: wegzending.
Als de aanvaller de overtreding maakt, dan moet de scheidsrechter beseffen, dat alleen
maar fluiten voor de overtreding (met een SH in het andere vak) speltechnisch een
nadeel oplevert voor de niet in overtreding zijnde ploeg: men was al aan het aanvallen
en nu krijgt men een SH in het andere vak. Dat schiet dus niet op. Anderzijds moet hij
wel wat doen aan het wangedrag in het andere vak. Dan zijn er twee mogelijkheden:
fluiten voor de overtreding en het wangedrag bestraffen; daarna het spel
hervatten in het vak waar al werd gespeeld;
fluiten voor de overtreding en het wangedrag bestraffen en de verdedigende ploeg
in dat vak een SH toekennen
Het ligt niet voor de hand gewoon door te laten spelen omdat dan het wangedrag niet
wordt bestraft. En om dat pas te doen bij de eerstvolgende formele reden om het spel te
onderbreken is ook niet handig. De scheidsrechter zal naar bevind van zaken moeten
handelen in dezen.
47. § 3.6j verbod om een tegenstander te zwaar te hinderen
1. Een verdediger probeert een op enige afstand van de paal schietende aanvaller te
verdedigen; het verdedigen ontaardt in doorslaan op het lichaam. Wat is de sanctie: SH,
VW of SW?
Antwoord
Doorslaan op en raken van het lichaam is altijd een zware overtreding: er is overduidelijk
sprake van ongecontroleerd contact. Het kan dus nooit een SH zijn. Wel een VW. Indien
als gevolg van de overtreding een scoringskans verloren gaat kent de scheidsrechter een
SW toe. Van dit laatste zal niet zo snel sprake zijn omdat de aanvaller al heeft geschoten
en het te ver gaat om te veronderstellen dat hij zonder overtreding in een scoringsrijke
positie gekomen zou zijn.
2. Een verdediger houdt zijn tegenstander voortdurend een hand voor de ogen om hem
het werpen van de bal te bemoeilijken. Is dit een overtreding van § 3.6j?
Antwoord
Neen. In de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie dd 1.8.1999 staat: “Het
houden van een hand voor de ogen van een tegenstander is geen spelovertreding, maar
wangedrag. Bij constatering ervan dient de scheidsrechter alert op te treden: een
informele waarschuwing geven en – bij herhaling – niet schromen een formele
waarschuwing te geven door het tonen van de gele kaart”.
Hinderen is toegestaan; te zwaar hinderen niet. Maar het houden van de hand voor de
ogen gebeurt meestal vóór de actie om de bal te werpen. En als het tijdens het werpen
van de bal gebeurt, dan is volgens de v/h Technische Commissie § 3.6j niet van
toepassing.
118
3. Doorloopbal; de verdediger loopt achter de aanvaller en hindert met één arm; de
verdediger houdt de arm stil; de aanvaller schiet en raakt de arm van de verdediger.
SW?
Antwoord
Ja. Het is geen SW als de arm van de verdediger meegaat met het schot. Zie: § 3.6j.
4.Een speler is in het bezit van de bal. Zijn tegenstander hindert hem. De speler maakt
een werpbeweging met de bal. De tegenstander gaat met zijn hand naar de bal toe,
waardoor de hand de bal, die nog niet “vrij in de lucht is”, raakt. Wat nu?
Antwoord
Volgens § 3.6j van de spelregels is het verboden een tegenstander te zwaar te hinderen.
Het gaat om het bezit van de bal bij het hinderen.
De hinderende speler mag trachten het werpen van de bal in de gewenste richting te
bemoeilijken en uit te lokken, dat de werper de bal tegen zijn hand of arm werpt, in het
bijzonder door het blokkeren van de bal, dat wil zeggen, door de hinderende arm te
brengen in de baan, die de geworpen bal beschrijft.
Daarbij is het verboden naar de bal of de werpende arm te slaan. Dat wil zeggen: de
hinderende arm of hand mag zich tijdens het moment van aanraken van de bal niet naar
de bal toe bewegen.
Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt naar:
A. de hinderende speler raakt de werpende arm, pols of hand van werper.
1.De hinderende arm, pols of hand is in rust: overtreding; om de overtreding te
voorkomen dient de hinderende speler met zijn arm, pols of arm "mee te gaan" in de
werpbeweging van de tegenstander.
2.De hinderende arm, pols of hand gaat naar de bal toe: overtreding. Dezelfde tekst ad
1.
B. de hinderende speler raakt de bal, terwijl deze nog op de hand van de werper rust.
1.De hinderende arm, pols of hand is in rust: geen overtreding. De werper gooit als het
ware de bal tegen de hand van zijn tegenstander aan; dat is dan de fout van de werper.
2.De hinderende arm, pols of hand gaat naar de bal toe: overtreding. "Hand op de bal
leggen" mag niet. De werper moet de gelegenheid krijgen de bal te werpen.
Ad B.2. is hier van toepassing. Het is dus duidelijk dat de speler, die hindert, "te zwaar"
hindert en daarmee § 3.6j overtreedt.
Als deze speler een verdediger is kan de scheidsrechter een SH toekennen als hij van
mening is dat de overtreding niet gericht is op het ontregelen van het aanvalsspel of
waarbij geen sprake is van ongecontroleerd contact (§ 3.6 algemeen). Anders gezegd:
een lichte overtreding; de overtreding vindt niet met opzet plaats.
Is dit laatste wel het geval, dan kent de scheidsrechter een VW toe, omdat er sprake is
van een zware overtreding.
Als de hinderende speler een aanvaller is dient de scheidsrechter een SH aan de andere
ploeg toe te kennen, immers is elke overtreding van een aanvaller, hoe licht of zwaar
ook, een SH voor de andere ploeg.
Sinds 1 juli 2013 geldt ook nog de volgende regel: als een hinderende speler een slaande
beweging maakt naar de bal, die al “los” is, in de richting van de tegenstander –
bijvoorbeeld gericht op het gezicht – dan is dat een overtreding: niet van § 3.6j, maar
van § 3.6u (gevaarlijk spel). De woorden “in de richting van” veronderstellen een zeker
mate van opzet.
4.Een speler maakt een slaande beweging naar de bal, die door zijn tegenstander is
geworpen en “los” is. Is dit een overtreding?
Antwoord
Slaan naar de bal, die “los” is, is toegestaan. Behalve indien het een slaande beweging is
in de richting van de tegenstander, die de bal werpt, bijvoorbeeld gericht op diens
gezicht. De woorden “in de richting van de tegenstander” veronderstellen een zeker mate
van opzet. De scheidsrechter oordeelt of dit het geval is. Indien hij een overtreding
119
constateert is dat een overtreding van § 3.6u (gevaarlijk spel). Indien een aanvaller de
overtreding maakt is het een SH voor de verdedigende ploeg; is het de verdediger, dan is
het een VW voor de aanvallende ploeg.
5.In de spelregeltekst van § 3.6j staat dat het verboden is naar een werpende arm of bal
te slaan. Een overtreding dus. In de toelichting staat dat slaan naar de bal mag, behalve
in de richting van de tegenstander. Dat klopt och niet c.q. is toch ten minste verwarrend?
Antwoord
Weliswaar stond en staat nog steeds in de spelregeltekst van § 3.6j dat het verboden is
naar de werpende arm of bal te slaan, maar meteen daarna wordt per 1.7.2013, en dat
is nieuw, een nuancering aangebracht: de beweging mag – kort gezegd – niet te snel
gebeuren; overigens ziet deze situatie op het slaan naar de werpende arm of de bal
terwijl de speler de bal nog in bezit heeft. De vraag kan worden gesteld: maar wat nu als de beweging wél heel snel wordt gemaakt
terwijl de speler de bal nog in bezit heeft? Die vraag is terecht, immers, als de slaande
beweging niet te snel wordt gemaakt is het al een overtreding, dus als het een snelle
beweging is, is dat ook zo. Ook hier mag dan een zeker mate van opzet worden
verondersteld aanwezig te zijn en begint de gele of zelfs rode kaart zichtbaar te worden.
Dat is dan ook nog het enige instrument voor de scheidsrechter om op te treden. Als de bal “los” is mag naar de bal worden geslagen. Alleen: als de beweging in de
richting is van de tegenstander – bijvoorbeeld gericht op diens gezicht – is het sinds 1
juli 2013 wel een overtreding: gevaarlijk spel volgens § 3.6u.
De nieuwe spelregel beoogt te voorkomen dat een speler een bal, die vrij in de lucht is,
in de richting van een tegenstander – bijvoorbeeld gericht op diens gezicht - slaat.
Voorwaarden: x de bal moet “los” zijn; x de woorden “in de richting van” suggereert een zeker mate van opzet; Als met name dit laatste gebeurt, is er sprake van een overtreding; alhoewel de
beschreven situatie wordt vermeld in de toelichting op § 3.6j (verbod om een
tegenstander te zwaar te hinderen), wordt zij echter beschouwd als een overtreding van
§ 3.6u (gevaarlijk spel). Dat is ook de reden dat dezelfde tekst in beide spelregels wordt
vermeld. De scheidsrechter bepaalt wat de consequentie van de situatie is en treedt op basis
daarvan op. In de beschreven situatie kan de handeling ook als wangedrag worden
aangemerkt met als gevolg: een formele waarschuwing (gele kaart). Dat hangt met
name van de “zwaarte” van de opzet af, een en ander ter beoordeling van de
scheidsrechter. Voor het geval de scheidsrechter van oordeel is dat er van gevaarlijk spel geen sprake is,
dan moet hij nog nagaan of er wellicht sprake is van een overtreding van § 3.6j: “het
verbod om een tegenstander te zwaar te hinderen”. Dat zal niet of niet zo snel het geval
zijn, omdat de bal “los” is. Dus: x. als de bal nog in bezit van een speler is en de tegenstander slaat naar de bal en raakt
deze, dan is dat een overtreding; x. als de bal “los” is, dan is dat geen overtreding, tenzij er geslagen wordt naar de bal in
de richting van de tegenstander, bijvoorbeeld gericht op diens gezicht, dan is het geen
overtreding van § 3.6j, maar van § 3.6u.
5.Wat is hinderen?
Antwoord
Hinderen is het bemoeilijken van het werpen van de bal.
120
6.In § 3.6j staat dat het o.a. verboden is naar de werpende arm of bal te slaan, dat wil
zeggen dat de hinderende arm zich niet zodanig snel in de richting van de bal mag
bewegen dat de bal wordt aangeraakt voordat hij de handen van de tegenstander heeft
verlaten.
Daarnaast staat in de toelichting dat een slaande beweging naar de bal is toegestaan,
behalve als het in de richting van de tegenstander is, dan is het “gevaarlijk spel”, § 3.6u.
Dat is toch in tegenspraak met elkaar?
Antwoord
Dat is het niet. In de eerste situatie gaat hem om in bezit zijnde bal; in de tweede
situatie gaat hem om een bal, die “los” is.
Als de bal “los” mag naar de bal worden geslagen. Alleen: als de beweging in de richting
is van de tegenstander – bijvoorbeeld gericht op diens gezicht – is het wel een
overtreding: gevaarlijk spel volgens § 3.6u.
De nieuwe spelregel beoogt te voorkomen dat een speler een bal, die vrij in de lucht is,
in de richting van een tegenstander – bijvoorbeeld gericht op diens gezicht - slaat. Voorwaarden: x de bal moet “los” zijn; x de woorden “in de richting van” suggereert een zeker mate van opzet; Als met name dit laatste gebeurt, is er sprake van een overtreding; alhoewel de
beschreven situatie wordt vermeld in de toelichting op § 3.6j (verbod om een
tegenstander te zwaar te hinderen), wordt zij echter beschouwd als een overtreding van
§ 3.6u (gevaarlijk spel). Dat is ook de reden dat dezelfde tekst in beide spelregels wordt
vermeld. De scheidsrechter bepaalt wat de consequentie van de situatie is en treedt op basis
daarvan op. In de beschreven situatie kan de handeling ook als wangedrag worden
aangemerkt met als gevolg: een formele waarschuwing (gele kaart). Dat hangt met
name van de “zwaarte” van de opzet af, een en ander ter beoordeling van de
scheidsrechter. Voor het geval de scheidsrechter van oordeel is dat er van gevaarlijk spel geen sprake is,
dan moet hij nog nagaan of er wellicht sprake is van een overtreding van § 3.6j: “het
verbod om een tegenstander te zwaar te hinderen”. Dat zal niet of niet zo snel het geval
zijn, omdat de bal “los” is. Dus: x. als de bal nog in bezit van een speler is en de tegenstander slaat naar de bal en raakt
deze, dan is dat een overtreding; x. als de bal “los” is, dan is dat geen overtreding, tenzij er geslagen wordt naar de bal in
de richting van de tegenstander, bijvoorbeeld gericht op diens gezicht, dan is het geen
overtreding van § 3.6j, maar van § 3.6u.
7.In § 3.6j staat dat het verboden is naar de werpende arm of de bal te slaan, dat wil
zeggen, dat de hinderende arm of hand zich niet te snel in de richting van de bal mag
bewegen. Maar als dit laatste nu wél gebeurt?
Antwoord
Weliswaar stond en staat nog steeds in de spelregeltekst van § 3.6j dat het verboden is
naar de werpende arm of bal te slaan, maar meteen daarna wordt nu, en dat is nieuw,
een nuancering aangebracht: de beweging mag – kort gezegd – niet te snel gebeuren;
overigens ziet deze situatie op het slaan naar de werpende arm of de bal terwijl de
speler de bal nog in bezit heeft.
De vraag kan worden gesteld: maar wat nu als de beweging wél heel snel wordt gemaakt
terwijl de speler de bal nog in bezit heeft? Die vraag is terecht, immers, als de slaande
beweging niet te snel wordt gemaakt is het al een overtreding, dus als het een snelle
121
beweging is dat ook zo. Ook hier mag dan een zeker mate van opzet worden
verondersteld aanwezig te zijn en begint de gele of zelfs rode kaart zichtbaar te worden.
Dat is dan ook nog het enige instrument voor de scheidsrechter om op te treden.
8.Als een speler naar de bal slaat die al los is, is dat dan een overtreding?
Antwoord
Dat is geen overtreding volgens de toelichting op § 3.6j. Uitzondering (dus wel een
overtreding): als het een slaande beweging is naar de bal in de richting van de
tegenstander – bijvoorbeeld in de richting van diens gezicht – dan is het een overtreding;
de aanleiding vindt zijn grond in § 3.6j, maar de overtreding is gebaseerd op § 3.6u (gevaarlijk spel).
9.Wie heeft bij het werpen van de bal voorrang: de werper of de tegenstander die het
werpen probeert te bemoeilijken?
Antwoord
De spelregel beschermt in de werper. De hinderende speler dient te allen tijde ruimte te
maken. Dus: de hand op 1 cm van de bal brengen en daar stilhouden is toegestaan; het
mag echter niet leiden tot het vrije gebruik van het lichaam. De speler in balbezit moet
de ruimte krijgen om de bal te werpen.
48. § 3.6k Een tegenstander van de andere sekse bij het werpen van de bal
hinderen
1. Een verdediger volgt zijn tegenstander en hindert bij het voorbijlopen een aanvalster,
die de bal in handen heeft maar deze niet werpt. Is dit strafbaar?
Antwoord
Neen, dat is niet strafbaar. Het is strafbaar als er daadwerkelijk sprake is van het werpen
van de bal en de afstand dan niet groter is dan de twee gezamenlijke armlengten.
2. Als vraag 1, maar nu hindert de verdediger op het moment dat de aanvalster de bal
werpt naar een tegenstander. Is dat strafbaar?
Antwoord
Dat hangt er van af. Als het hinderen plaats vindt binnen een afstand, die bepaald wordt
door de armlengten van de verdedigende heer en van de dame, die de bal werpt, is het
strafbaar. Gevolg: een VW voor de aanvalster of een SW als er een scoringskans verloren
gaat. Het is geen overtreding als het hinderen geschiedt buiten de afstand van genoemde
armlengten.
3. Een dame staat in de aangeefpositie en heeft de bal. Een medeaanvaller loopt via het
blok. Zijn tegenstander draait mee maar blijft lang staan voor de dame. De dame werpt
de bal terwijl die tegenstander voor haar staat. Is dit een overtreding van het verbod om
een tegenstander van de andere sekse bij het werpen van de bal te hinderen?
Antwoord
Vooropgesteld: het kan alleen een overtreding zijn als die heer zich binnen de
genormeerde afstand bevindt: de armlengte van hem plus die van de dame.
Als dat het geval is, dan kan er sprake zijn van een overtreding:
a. de bal moet geworpen worden. Als de dame de bal niet werpt mag die
tegenstander gaan staan waar hij wil.
b. er moet sprake zijn van hinderen, hetgeen betekent: het bemoeilijken van het
werpen van de bal. Daaruit spreekt altijd ook de bedoeling om dat te doen.
Indien de tegenstander slechts zijn aanvaller blijft volgen, is er niets aan de hand, ook
niet als die aanvaller direct naast zijn dame gaat staan, waardoor de tegenstander wordt
gedwongen min of meer tussen die twee in te staan. De tegenstander dient zich dan wel
geheel te blijven concentreren op het volgen van zijn aanvaller.
122
Zodra de tegenstander bij de dame gaat staan met de kennelijke bedoeling (intentie)
haar het werpen van de bal te bemoeilijken, is dat een overtreding van § 3.6k.
Dus, in dit voorbeeld, een VW voor de aanvallende ploeg.
Zie ook vraag/antwoord 4.
4. Een aanvallende dame staat in de steun. Een andere aanvaller gaat over het blok; de
verdediger draait mee en blijft lang staan voor de dame met de bal. De scheidsrechter
fluit voor het hinderen van deze dame, zodra zij de bal werpt. Is die beslissing terecht?
Antwoord
In vergelijking met de "oude" spelregel is het nieuwe § 3.6k per 1.7.07 slechts in die
mate gewijzigd, dat het qua afstand eenvoudiger meetbaar moet zijn om een overtreding
te constateren. Daarom is de norm van "twee gezamenlijke armlengtes (dame en heer)
ingevoerd. Alles wat buiten deze norm valt, valt per definitie niet onder werking van §
3.6k. Valt het binnen de norm en wordt een tegenstander van de andere sekse bij het werpen
van de bal gehinderd, dan kan het een overtreding zijn. Dat is het geval als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan: x. er moet sprake zijn van het werpen van de bal; x. er moet sprake zijn van hinderen. En hinderen is: het bemoeilijken van het werpen
van de bal. Elke handelwijze (zo zegt de toelichting op de spelregel) die het werpen van de bal
bemoeilijkt, moet als hinderen worden beschouwd. Dat kan dus ook een handelwijze zijn, waarbij de hinderende speler niet anders doet dan
het volgen van zijn tegenstander. Echter: in nagenoeg de meeste gevallen zal er sprake
van zijn dat de hinderende speler heel goed weet dat er iemand van de andere sekse
staat met de bal in het bezit en die bezig is met het werpen van de bal aan te vangen.
Dan heeft die speler ook de intentie om dat werpen te bemoeilijken. Die intentie en de
daarbij behorende handelingen betekenen per definitie het min of meer verzaken van de
taak om de tegenspeler te volgen. In feite ligt de nadruk op het resultaat van hinderen: wat is het gevolg? Is het werpen
van de bal daadwerkelijk bemoeilijkt? De scheidsrechter moet dat beoordelen. Als een speler een tegenstander volgt met zijn gezicht naar hem toe en in het voorbij
lopen werpt "de aangeef" de bal tegen de opgestoken arm(en) van die tegenstander, dan
wordt het werpen wel degelijk bemoeilijkt. Dus: VW of SW, afhankelijk van de vraag of
een scoringskans verloren gaat. De verdediger doet er goed aan te beseffen dat hij door
het opsteken van zijn arm(en) het werpen van de bal door de “aangeef” bemoeilijkt of
kan bemoeilijken. Als in dezelfde situatie die speler zich omdraait of zijdelings draait naar "de aangeef", dan
is de overtreding nog duidelijker vanwege de intentie, die hij heeft om te hinderen. Als een speler een tegenstander volgt, waarbij die tegenstander naast het blok gaat
staan en de speler daardoor tussen aangeef en tegenstander terecht komt, en die speler
staat er alleen maar, dan zal het niet snel hinderen zijn. Vergelijk dat met het nemen van
een SH, waarbij de tegenstander gewoon voor hem gaat staan: dat mag ook. Als de
speler een arm of de armen heft, dan wordt al gauw het werpen van de bal bemoeilijkt
met als gevolg: overtreding van § 3.6k. Zodra de speler het volgen van zijn tegenstander opgeeft en voor de dame blijft staan,
hetzij met de rug, hetzij met het gezicht naar haar toe, dan is het slechts een
overtreding als het werpen van de bal wordt bemoeilijkt. De scheidsrechter heeft correct gehandeld mits: x beide personen binnen de dubbele armlengte staan; x de dame daadwerkelijk de bal werpt.
123
Het is duidelijk dat de verdediger de intentie heeft om haar dat werpen te bemoeilijken,
want waarom zou hij anders bij haar gaan staan in plaats van zijn tegenstander te volgen
(hetgeen toch zijn primaire opdracht is?).
Zie ook vraag/antwoord 3.
5.Een dame heeft bij de paal de bal. Een tegenstander komt voorbij en hindert haar. De
dame houdt de bal gewoon vast. Overtreding?
Antwoord
Geen overtreding. Dat is het pas als de dame een werpende beweging met de bal maakt.
Zij moet dus daadwerkelijk de bal willen spelen.
6.Geldt bij het hinderen van de bal van iemand van de andere sekse een afstandseis van
2.50 m?
Antwoord
Neen; de enige eis is dat, als de afstand groter is dan de armlengte van de ene speler en
de armlengte van de andere, er geen sprake kan zijn van een overtreding.
Als er geen bal is mogen een speler en een speelster van de andere ploeg (en andersom)
elkaar dus hinderen.
7.Een aanvalster staat vrij en schiet. Een verdediger, die binnen armlengte staat hindert
haar. Is dit “verdedigd schieten”?
Antwoord
Het kan nooit “verdedigd schieten” zijn: § 3.6n (het verbod om verdedigd te schieten)
gaat uit van het grondbeginsel dat het altijd gaat om twee personen van hetzelfde
geslacht.
Als er iets is tussen twee personen van verschillende sekse, dan hebben de spelregels
daar een speciale regel voor: § 3.6k bepaalt dat het verboden is een tegenstander van
de andere sekse te hinderen. Elke handelwijze, die het werpen van de bal (en schieten is
een bijzondere vorm van werpen) bemoeilijkt, moet als hinderen worden beschouwd.
Echter: als de afstand tussen de aanvallende dame en de hinderende heer groter is dan
twee armlengten (die van de dame én die van de heer), dan geldt het verbod niet. De
vraag is in dit geval dus: is er sprake van die twee armlengten? Dat is op de film moeilijk
te zien. Ik krijg de indruk dat het om < 2 armlengten gaat. In het laatste geval is het wel
een overtreding van de verdedigende heer. Normaliter is het dan een SH voor de
aanvallende ploeg. Gaat er door het hinderen een scoringskans verloren, dan is het een
SW.
Is de afstand > dan die twee armlengten, dan is er geen sprake van een overtreding.
NB-1: voorwaarde is wel dat de bal geworpen moet worden op het moment van
hinderen. Indien een verdediger een dame van de andere ploeg hindert en de speelster
houdt de bal gewoon vast is het geen overtreding.
NB-2: gesteld dat het wél verdedigd schieten zou kunnen zijn, dan moet de
scheidsrechter beoordelen of de verdediger zich binnen armlengte van de aanvaller
bevindt (§ 3.6n). Is dat niet zo, dan is het geen “verdedigd”; is dat wel zo, dan is het een
SH voor de verdedigende ploeg.
8.Is elke poging om een bal te onderscheppen strafbaar indien het gaat om een speler,
die de bal in bezit heeft en die deze werpt, en een speelster, die poogt de bal te
onderscheppen (of andersom).
Antwoord
Neen, dat is niet het geval. Een poging, om de bal te onderscheppen heeft een andere
intentie dan een poging om het te hinderen, dus het werpen van de bal te bemoeilijken.
Bij het eerste is er geen sprake van een overtreding, bij het tweede wel. Het is de
scheidsrechter, die bepaalt wat er aan de orde is.
49. § 3.6l verbod om een tegenstander te hinderen die al door een ander wordt
gehinderd.
124
1. Een aanvaller, die de bal schiet, wordt daarbij gehinderd door twee verdedigers. De
scheidsrechter fluit en kent de aanvallende ploeg een SW toe. Klopt dit?
Antwoord:
Dat hangt er van af. § 3.6l Bepaalt dat het verboden is een tegenstander te hinderen die
al door een ander wordt gehinderd. Hinderen is het bemoeilijken van werpen/schieten
van de bal.
a.
Indien de eerste verdediger, die hindert, voldoet aan de voorwaarden van “verdedigd
schieten - § 3.6n” dan is het gewoon verdedigd schieten en dus een SH voor de
verdedigende ploeg;
b.
Indien de eerste verdediger, die hindert, niet aan genoemde voorwaarden voldoet dan
wel, indien beide verdedigers niet aan de voorwaarden voldoen, dan dient een SW te
volgen.
Zie de toelichting op § 3.6l.
2. Mag je bij het dameskorfbal met twee dames tegelijk één tegenstandster hinderen?
Antwoord
Par. 3.6l van de spelregels zegt: "Het is verboden een tegenstander te hinderen die al
door een ander wordt gehinderd".
Hinderen is het bemoeilijken van het werpen van de bal. Dat betekent dat het verbod
alleen geldt indien:
x de tegenstander in het bezit is van de bal;
x deze de bal ook daadwerkelijk wil werpen.
Elke handelwijze, die het werpen van de bal bemoeilijkt wordt als "hinderen" beschouwd.
Indien twee verdedigers de in balbezit zijnde aanvaller hinderen, dient de scheidsrechter
er scherp op te letten of de verdediger, die als eerste hinderde, ook verdedigde (dus
voldeed aan de voorwaarden van "verdedigd schieten"). Is dit het geval, dan is er
gewoon sprake van verdedigd schieten en maakt het niet meer uit wat die tweede
verdediger doet.
Is dit niet het geval - dus de eerste verdediger voldoet niet aan de eisen van "verdedigd
schieten", en mislukt het schot of de overplaatsing naar de vrijstaande speler - dan
bestraft de scheidsrechter de overtreding met een SW. Indien de overplaatsing naar de
vrijstaande speler wél lukt, dan moet de scheidsrechter ingevolge de toelichting op § 3.6i
aan de aanvaller een VW toekennen, er van uitgaande dat de kans uit de VW groter is
dan de kans als gevolg van die overplaatsing.
3.Een dame is in balbezit. Twee dames van de andere ploeg hinderen haar. De eerste
dame houdt de bal alleen maar vast. Overtreding?
Antwoord
Neen. Het is pas een overtreding als:
de dame met de bal deze daadwerkelijke probeert te werpen;
de andere dames daadwerkelijk trachten dat werpen van de bal te bemoeilijken.
4.Een aanvaller neemt een doorloopbal; zijn tegenstander is achter hem en hindert hem
van achteren op een correcte manier. De andere verdediger, die voor de paal staat, snelt
toe en probeert het schieten te voorkomen. Daarmee voldoet hij aan de eisen van
“verdedigd schieten”. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
De eerste verdediger hindert al. De andere, die overneemt, ook. Ondanks dat deze
laatste correct verdedigt is het dus een overtreding van § 3.6l omdat er gehinderd wordt
terwijl er al door een ander gehinderd wordt. Gevolg VW voor de aanvallende ploeg dan
wel een SW als een scoringskans verloren gaat. Dit laatste zal meestal het geval zijn.
5.Als 4, maar nu is de situatie zo dat eerst de verdediger correct verdedigt en dat daarna
de andere verdediger gaat hinderen. Wat dan?
Antwoord
125
De eerste overtreding is die van de aanvaller, die in verdedigde positie schiet. Die
overtreding moet dan bestraft worden, dus SH voor de verdedigende ploeg.
Het kan ook zijn dat de eerste verdediger niet hindert, de tweede correct verdedigt en
daarna de eerste verdediger correct hindert. Ook dan wordt de eerste overtreding
bestraft: het schieten van de aanvaller in verdedigde positie.
50. § 3.6m verbod om buiten het eigen vak te spelen
1.Vallen de lijnen onder vakgrenzen?
Antwoord
Ja; de lijnen behoren niet tot het speelgebied. Als een speler, die in bezit is van de bal,
de lijn raakt maakt hij een overtreding. De SH wordt altijd aan de andere kant van de lijn
genomen (uitbal, in het andere vak).
2.Een heer staat in het voor hem verkeerde vak. Mag hij daar een tegenstander
hinderen?
Antwoord
Neen. Dat mag hij alleen in zijn eigen vak.
Gevolg: een SH voor de andere ploeg in het vak waar de overtreding wordt gemaakt.
Indien als gevolg van dat hinderen een scoringskans verloren gaat is het SW.
Let op: als die speler, die in het verkeerde vak staat, een zware overtreding maakt kan
het nooit een VW in het andere vak zijn; immers: een overtreding van een aanvaller (uit
het andere vak) is altijd een SH, tenzij er een scoringskans verloren gaat, dan is het een
SW.
3.Mag een speler, die nabij de middenlijn in zijn eigen vak staat een tegenstander
hinderen, die met de bal in het andere vak staat?
Antwoord
Ja. Het hinderen van een tegenstander beperkt zich niet tot spelers in het eigen van.
Uiteraard mag de hinderende speler geen overtredingen maken.
4.Waar wordt bij het overtreden van § 3.6m de SH genomen?
Antwoord
Nooit in het van de overtreder.
Wel:
in het andere vak of
buiten het veld.
5.Mag een speler zijn vak uit om een tegenstander in het andere vak te hinderen?
Antwoord
Neen, deze speler dient in zijn eigen vak te staan. Wel mag hij vanuit zijn vak opspringen
en – bijvoorbeeld – zwevend in de lucht – proberen de bal te spelen.
51. § 3.6n verbod om in verdedigde positie te schieten
1.een verdediger schiet op de korf van zijn eigen ploeg, dus naar de korf in het andere
vak.
Vraag: mag dat en wat voor"voorwaarden" gelden dan?
Antwoord
In § 3.6 van de spelregels staan de spelovertredingen ("het is verboden.....").
In § 3.6p van de spelregels staat o.a.: "Het is verboden vanuit het verdedigingsvak van
de aanvallende ploeg te scoren".
126
Dat betekent dat vanuit het verdedigingsvak wel mag worden geschoten (het is geen
overtreding) maar niet mag worden gescoord. Als uit dat schot dus een doelpunt volgt is
het wel een overtreding. Gevolg: een spelhervatting voor de andere ploeg onder die korf.
Dan is vervolgens de vraag: als er uit het verdedigingsvak wel geschoten mag worden op
de korf in het andere vak door een verdediger, kan er dan sprake zijn van verdedigd
schieten als de tegenstander voldoet aan de voorwaarden met betrekking tot het
verdedigd schieten (§ 3.6n). Het antwoord is: neen. De bepalingen van het verdedigd
schieten hebben alleen betrekking op de verdediger. Aangezien in dit voorbeeld de
aanvaller de schietende verdediger verdedigt gelden deze bepalingen dus niet. Het heeft
voor de aanvaller ook geen zin om te verdedigen, want als het een doelpunt is wordt zij
toch afgekeurd (zie boven). De aanvaller mag natuurlijk zijn schietende tegenstander wel
hinderen: hinderen is: het bemoeilijken van het werpen van de bal. Natuurlijk mag hij
niet te zwaar hinderen (§ 3.6j). Doet hij dat wel dan is dat een overtreding van de
aanvaller en dus een spelhervatting voor de schietende verdediger (dan wel, als het even
kan, door laten spelen vanwege de voordeelregel).
2.Een verdediger schiet op de korf in het vak waar hij staat; hij wordt daarbij verdedigd
door zijn tegenstander (aanvaller).
Vraag: kan er sprake zijn van verdedigd schieten als zijn tegenstander (aanvaller)
voldoet aan de eisen, die gesteld zijn bij "verdedigd schieten", § 3.6n).?
Antwoord
Neen. De bepalingen van het verdedigd schieten hebben alleen betrekking op de
verdediger. Zie § 3.6n, eerste regel: "Het schieten wordt als verdedigd beschouwd
wanneer de hinderende verdediger....." Aangezien in dit voorbeeld de aanvaller de
schietende verdediger verdedigt gelden deze bepalingen dus niet. Het heeft voor de
aanvaller ook geen zin om te verdedigen, want hij heeft er alleen maar belang bij dat het
schot tot een doelpunt leidt. De aanvaller mag natuurlijk zijn schietende tegenstander
wel hinderen: hinderen is: het bemoeilijken van het werpen van de bal. Natuurlijk mag
hij niet te zwaar hinderen (§ 3.6j). Doet hij dat wel dan is dat een overtreding van de
aanvaller en dus een SH voor de schietende verdediger (dan wel, als het even kan, door
laten spelen vanwege de voordeelregel c.q., als er gescoord wordt, het doelpunt gewoon
tellen ondanks die overtreding.).
Par. 3.6p is niet van toepassing, want deze paragraaf duidt op de casus, dat een
verdediger, die uiteraard in zijn eigen vak staat, de bal naar het andere vak werpt en
direct scoort. Het werkwoord "scoren" legt dus het verband tussen het schieten van de
verdediger en het maken van een doelpunt in zijn eigen aanvalsvak.
3.Situatie: een aanvaller schiet; zijn tegenstander springt op; in de lucht raakt hij de bal
aan; daarna landt de aanvaller. Kan er voor verdedigd schieten worden gefloten? Moet er
ten minste met één voet op de grond worden gestaan door de verdediger?
Antwoord
De voorwaarden, om aan “verdedigd schieten” te voldoen zijn: daadwerkelijk trachten de
bal te blokkeren én:
1. zich binnen armlengte van de aanvaller bevinden;
2. met het gezicht naar de aanvaller toegekeerd;
3. dichter bij de paal staan dan de aanvaller.
Het gaat met name om punt 1. Het werkwoord “bevinden” wordt niet voor niets gebruikt.
Dat kan betekenen: op de grond staan (met beide voeten of met één voet) of in de lucht
zweven. Er kan dus van verdedigd schieten sprake zijn als de verdediger in de lucht
zweeft. Bepalend is of een verdediger zich binnen armlengte bevindt op het moment van
het schot. (dus niet het moment van het raken van de bal). Zie ook de toelichting op §
3.6n. Zie ook vraag/antwoord 19.
127
4.Geldt bij “verdedigd schieten” of de verdediger binnen armlengte moet zijn én tevens
in staat de borst van de aanvaller aan te raken?
Antwoord
Sinds de spelregelwijziging van 2008 is de toevoeging inzake het aanraken van de borst
van de aanvaller vervallen. Criterium is dus nog alleen: “binnen armlengte”. De IKF heeft
daar indertijd geen toelichting op gegeven. Aangenomen wordt dat de geschrapte tekst
als overbodig werd beschouwd.
5.Wanneer kan van verdedigd schieten geen sprake zijn?
Antwoord
Volgens de toelichting op de spelregel kan van verdedigd schieten geen sprake zijn als de
verdediger:
niet daadwerkelijk probeert het schot te blokkeren; het slechts opheffen van één
arm of twee armen is niet voldoende;
met zijn lichaam verder dan de paal is dan de aanvaller; als de arm of een hand
dichter bij de paal is telt dit niet; het gaat om het lichaam;
zich op een grotere afstand dan armlengte bevindt;
met zijn rug naar de aanvaller staat en de aanvaller niet aankijkt;
zich er niet van bewust is dat de aanvaller de bal in zijn bezit heeft (snel schot;
tikken).
6.Een lange aanvaller staat tegenover een kleine verdediger. De aanvaller heeft de bal
en schiet. De verdediger voldoet aan alle voorwaarden van verdedigd schieten maar kan,
door het lengteverschil, niet voorkomen dat de aanvaller schiet. Is dit “verdedigd”.
Antwoord
Ja. De toelichting op de spelregel noemt dit voorbeeld uitdrukkelijk. Dat betekent dat de
hand van de verdediger niet per sé boven de bal hoeft te zijn als er geschoten wordt.
7.Een aanvaller schiet of tikt de bal opspringend naar de korf. Is dit verdedigd schieten?
Antwoord
Het is verdedigd schieten als aan alle voorwaarden van § 3.6n wordt voldaan. Dus ook
als de hand van de verdediger niet boven de bal is.
8.Een aanvaller wordt door een verdediger gehinderd waarbij de verdediger voldoet aan
de eisen van § 3.6n. De aanvaller schiet nadat een tweede verdediger is gaan hinderen.
Welke overtreding moet worden bestraft?
Antwoord
De eerste overtreding is die van de aanvaller, die verdedigd schiet. Dus wordt die
overtreding bestraft.
9.Een aanvaller staat met de bal vóór de korf met de rug naar paal. Zijn tegenstander
staat achter hem. De aanvaller lost een schot achterover. Mag dit?
Antwoord
Het is volgens de toelichting op de spelregels een overtreding van § 3.6n, aangenomen
dat de verdediger aan de eisen van § 3.6n voldoet.
Is dit laatste niet het geval, dan is het geen overtreding, immers, de wijze waarop
geschoten wordt doet er niet toe: naar voren, achterover, met één hand, met twee
handen.
10.Een aanvaller bevindt zich in verdedigde positie. Hij stapt naar achter of opzij (zonder
met de bal te lopen) en schiet. Is dit toegestaan?
Antwoord
Dit is alleen toegestaan als de verdediger zijn verdedigende positie prijs geeft door de
aanvaller niet of niet goed te volgen.
Doet de verdediger er echter alles aan de aanvaller te volgen, dan wordt dit als
verdedigd schieten beschouwd, ook als de aanvaller zich door de actie een korte tijd
buiten armlengte bevindt.
128
11.Wat is het verschil tussen hinderen en verdedigen?
Antwoord
Hinderen is het bemoeilijken van het werpen van de bal van een tegenstander.
Verdedigen is het op een zodanige wijze hinderen bij een schot van een aanvaller, dat
het schieten een overtreding is zodra aan de voorwaarden, verbonden aan § 3.6n, wordt
voldaan.
12.Is er sprake van “verdedigd” als een verdediger met zijn achterhoofd naar de
aanvaller staat?
Antwoord
Neen. Hij moet zijn gezicht naar de aanvaller toegekeerd hebben. NB: dit komt nogal
eens voor bij een doorloopbal: de aanvaller ontvangt de bal en remt af; de verdediger,
die met hem opliep, schiet hem voorbij en heeft geen gelegenheid meer zijn gezicht naar
de aanvaller toe te keren.
13.Hoe kan je zien dat een speler daadwerkelijk tracht een schot te blokkeren?
Antwoord
Dat kan je alleen zien door de actie van de verdediger, resulterend in het uitsteken van
één arm of beide armen in de richting van de tegenstander c.q. de bal.
14.Waar staat dat een verdediger, die tracht een schot te blokkeren, één arm of beide
armen horizontaal en boven de bal moet hebben?
Antwoord
Het woord “blokkeren” houdt per definitie in dat een poging wordt gedaan om te
voorkomen dat de aanvaller tot schieten komt. Dat houdt vervolgens in dat de
hand/handen van de arm/armen boven de bal moet zijn. Dus als de hand/handen onder
de bal zijn zal er normaliter van “verdedigd” geen sprake kunnen zijn. Nu kunnen zich
allerlei situaties voordoen waarbij op de niet-conventionele wijze wordt geschoten ( met
de armen bijna verticaal, met één hand, tikken van de bal). Dan moet de scheidsrechter
beoordelen of de verdediger bij conventioneel schieten de bal had kunnen blokkeren. Is
dat het geval dan wordt aan de eis van § 3.6n voldaan.
De spelregels bepalen niets over de positie van de arm of de armen. Het is denkbaar dat
een arm schuin omhoog ook nog onder het criterium valt. Dat is niet het geval met één
of beide armen omhoog: dat heeft niets met verdedigd schieten te maken, hoogstens is
het een poging tot hinderen bij het schieten, en dat mag.
15.Een aanvaller staat met de bal naast de paal; de verdediger staat er naast. De
aanvaller draait zich om en schiet. Is dit verdedigd?
Antwoord
Dat hangt er van af. Als na het omdraaien de verdediger naast of achter de aanvaller
staat voldoet hij niet aan de eis dat hij met zijn gezicht naar de aanvaller moet staan.
Dan is het dus geen overtreding. Voldoet de verdediger aan alle voorwaarden van § 3.6n,
dan is het wel een overtreding.
16.Een aanvaller staat bij de paal. De bal wordt geschoten. De aanvaller springt op en
voor de verdediger het weet heeft de aanvaller de bal in de korf getikt. Is dit verdedigd?
Antwoord
Als de verdediger niet of te laat beseft wat er gebeurt kan het nooit verdedigd schieten
zijn. Aan de eis om te trachten de bal daadwerkelijk te blokkeren wordt niet voldaan.
17.Een aanvaller loopt langs zijn tegenstander voor een doorloopbal. Hij stopt abrupt.
Zijn achter hem lopende verdediger vliegt boven op hem. De aanvaller krijgt de bal en
schiet; een andere verdediger voldoet op dat moment aan de eisen van § 3.6n. Wat
moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
129
Het abrupte stoppen met genoemd gevolg is een overtreding van de aanvaller: het is een
vorm van afhouden. Wat daarna gebeurt doet er niet meer toe. De scheidsrechter dient
de verdedigende ploeg een SH toe te kennen. NB: het kan dus nooit een SW zijn
vanwege het verloren gaan van een schotkans en ook geen SH voor de verdedigende
ploeg wegens verdedigd schieten.
18.Een aanvaller maakt een zogenaamde “wijkbal”. Snel inlopen en door de paal naar
links of rechts uitwijken in de hoop vrij te komen en daarna te schieten. Dit is toch ene
poging om zich aan de verdediger te onttrekken?
Antwoord
Inderdaad, en dat is niet verboden; sterker nog: het is een opdracht aan de aanvaller.
Een aanvaller, die met de bal stilstaat, achteruit springt en dan schiet is niet overtreding
als zijn verdediger blijft staan. Zich onttrekken aan de verdediger is één van de
belangrijkste opdrachten voor een aanvaller.
19.§ 3.6n zegt dat een verdediger dichter bij de paal moet staan dan de aanvaller. Dat
betekent dat er alleen maar sprake kan zijn verdedigd schieten als de verdediger op de
vloer staat, dus niet in de lucht zweeft. Klopt dat?
Antwoord
Dat klopt niet: de vraag, die betrekking heeft op het “verdedigd schieten in de lucht”
heeft als basis punt 1 van de regel over verdedigd schieten (§ 3.6n): zich binnen
armlengte van de aanvaller bevinden”. Bovenstaande kwestie heeft uitsluitend betrekking
op de voorwaarde inzake de positie van de verdediger ten opzichte van de aanvaller.
Omdat het innemen van een positie uitgaat van “staan” (referentiepunt) is voor dit
werkwoord gekozen. Dat wil niet zeggen dat daarmee een andere uitleg kan en mag
worden gegeven aan punt 1.
Zie overigens ook de toelichting op § 3.6n, 2e bullit, blz. 50 van het nieuwe
spelregelboekje en vraag/antwoord 3.
20.Een aanvalster staat vrij en schiet. Een verdediger, die binnen armlengte staat
hindert haar. Is dit “verdedigd schieten”?
Antwoord
Het kan nooit “verdedigd schieten” zijn: § 3.6n (het verbod om verdedigd te schieten)
gaat uit van het grondbeginsel dat het altijd gaat om twee personen van hetzelfde
geslacht.
Als er iets is tussen twee personen van verschillende sekse, dan hebben de spelregels
daar een speciale regel voor: § 3.6k bepaalt dat het verboden is een tegenstander van
de andere sekse te hinderen. Elke handelwijze, die het werpen van de bal (en schieten is
een bijzondere vorm van werpen) bemoeilijkt, moet als hinderen worden beschouwd.
Echter: als de afstand tussen de aanvallende dame en de hinderende heer groter is dan
twee armlengten (die van de dame én die van de heer), dan geldt het verbod niet. De
vraag is in dit geval dus: is er sprake van die twee armlengten? Dat is op de film moeilijk
te zien. Ik krijg de indruk dat het om < 2 armlengten gaat. In het laatste geval is het wel
een overtreding van de verdedigende heer. Normaliter is het dan een SH voor de
aanvallende ploeg. Gaat er door het hinderen een scoringskans verloren, dan is het een
SW.
Is de afstand > dan die twee armlengten, dan is er geen sprake van een overtreding.
NB-1: voorwaarde is wel dat de bal geworpen moet worden op het moment van
hinderen. Indien een verdediger een dame van de andere ploeg hindert en de speelster
houdt de bal gewoon vast is het geen overtreding.
NB-2: gesteld dat het wél verdedigd schieten zou kunnen zijn, dan moet de
scheidsrechter beoordelen of de verdediger zich binnen armlengte van de aanvaller
bevindt (§ 3.6n). Is dat niet zo, dan is het geen “verdedigd”; is dat wel zo, dan is het een
SH voor de verdedigende ploeg.
52.
130
§ 3.6o te schieten na snijden langs een andere aanvaller
1. Een aanvaller snijdt langs zijn mede-aanvaller en komt vrij. De andere verdediger
neemt hem over, waardoor diens tegenstander vrij komt te staan. De aanvaller speelt de
bal naar de vrijstaande mede-aanvaller, die schiet. Is dit een overtreding van § 3.6o?
Antwoord
Neen, want niet de snijdende aanvaller schiet, maar de andere. Het is overigens dom van
de verdediger om over te nemen. Die moet toch weten dat de vrijgekomen aanvaller, die
sneed, niet mag schieten.
2. In de aanval loopt een aanvaller in een rustig tempo om het blok/een mede-aanvalster
heen om de afvangpositie in te gaan nemen. Zijn tegenstander verwacht dat ook en loopt
rustig achter de aanvaller aan; hij botst niet op het blok en dreigt er ook niet tegenaan te
lopen. Ineens versnelt de aanvaller. De mede-aanvalster/blok is in bezit van de bal en
speelt deze met een stuit achter haar rug om naar de aanvaller, die inmiddels is
vrijgekomen. De aanvaller schiet en scoort. Doelpunt? Antwoord De regel, die betrekking heeft op snijden en schieten na snijden (§ 3.6o) heeft ten doel
om de onrechtvaardigheid weg te nemen die ontstaat wanneer twee aanvallers er samen
voor zorgen dat een verdediger zijn tegenstander niet meer kan volgen, waardoor die
aanvaller vrij komt en kan schieten. Het gaat dan om de volgende voorwaarden, waaraan voldaan moet worden wil er bij
schieten sprake zijn van snijden: a. De aanvaller moet "strak" langs zijn mede-aanvaller lopen met als doel dat hij vrij zal
komen omdat de tegenstander hem niet kan volgen. Het gaat met name dus om het zich
vrijmaken van de verdediger door de aanvaller als gevolg van het bewegen vlak langs de
mede-aanvaller. b. De tegenstander moet in botsing komen of dreigen te komen met "het blok, de mede-
aanvaller" als gevolg van het strak langs die mede-aanvaller lopen door de aanvaller. Het
moet dus gaan om een botsing of dreigende botsing, alsmede om een oorzakelijk gevolg
gaan. c. Omdat de tegenstander in botsing komt of dreigt te komen moet de tegenstander zijn
verdedigende of hinderende positie opgeven waardoor de aanvaller in een vrije positie
terecht komt. Het gaat dus met name op het opgeven van de verdedigende of
hinderende (binnen armlengte van de tegenstander) positie door de tegenstander. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan en de vrij gekomen aanvaller schiet toch, dan
wordt § 3.6o (het verbod om te schieten na snijden) overtreden met als gevolg: op de
plaats van schieten een SH voor de verdedigende ploeg.
Opgelet: niet het tempo, waarin wordt gelopen, is bepalend voor de vraag of er sprake is
van snijden. Ook bij een laag tempo kan er sprake zijn van snijden als aan genoemde
voorwaarden wordt voldaan. In het onderhavige geval gaat de aanvaller niet zo dicht langs zijn mede-aanvalster dat
de tegenstander niet meer kan volgen. Een verdedigende of hinderende positie wordt
niet opgegeven. Aan voorwaarde 1 wordt niet voldaan, waardoor van snijden al geen
sprake meer kan zijn. Aan voorwaarden 2/3 wordt evenmin voldaan, maar dat is al niet
meer van belang. Dus: schieten mag. Indien de aanvaller wel strak om de mede-aanvaller loopt en zich vrij maakt van zijn
tegenstander is er geen sprake van snijden indien de tegenstander niet botst of bijna
botst op de mede-aanvaller, waardoor hij zijn verdedigende of hinderende positie moet
opgeven. Aan voorwaarde 1 wordt wel voldaan, maar aan voorwaarden 2/3 niet. Dus:
schieten mag.
131
Indien de aanvaller wel strak om de mede-aanvaller loopt en zich vrij maakt van zijn
tegenstander is er sprake van snijden indien de tegenstander botst of bijna botst op de
mede-aanvaller met als gevolg het opgeven van zijn verdedigende of hinderende positie.
Aan alle voorwaarden wordt voldaan. Dus: schiet mag niet met als gevolg: een SH voor
de verdedigende ploeg. 3. Een aanvalster en haar verdedigster staan voor de paal: het blok. Een aanvaller en
zijn verdediger staan daarnaast, waarbij de verdediger tussen die aanvaller en de paal
staat, dus in verdedigende positie. De aanvaller loopt strak langs het blok. Daardoor
moet de verdediger zijn verdedigende positie prijsgeven; het wordt nu een hinderende
positie. Als gevolg van het strak langs het blok lopen is de aanvaller dus vrij gekomen.
Hij schiet. Mag dat? Antwoord Eerst moet de vraag worden beantwoord of de aanvaller zodanig dicht langs de mede-
aanvaller gaat dat zijn tegenstander zijn verdedigende of hinderende (binnen armlengte)
positie moet opgeven. Het antwoord is ja, immers, de verdediger moet, blijkens de
casus, zijn verdedigende positie opgeven. Uit de actie van de verdediger (het opgeven
van zijn positie) moet dan wel blijken dat dat buiten zijn toedoen gebeurt. Anders
gezegd: er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de actie van de aanvaller en het
opgeven van de positie van de verdediger. Het komt namelijk ook voor dat een
verdediger zijn positie gewoon zou kunnen behouden maar bewust tegen het blok
aanloopt in de hoop dat de scheidsrechter dat aanmerkt als een botsing, het gevolg
zijnde van de actie van de aanvaller. Vervolgens is de vraag: komt die verdediger in botsing of dreigt hij in botsing te komen
met de aanvalster, die mede het blok vormt? Antwoord: uit de casus blijkt dat zulks het
geval is, althans, dat mag redelijkerwijs worden aangenomen. Dat betekent, dat § 2.3o
wordt overtreden. Gevolg: aan de voorwaarden voor het overtreden van § 3.6o (zie
hierboven, vraag/antwoord 2) wordt voldaan. Dus: een SH voor de andere ploeg op de
plaats van de overtreding. Is er sprake van het opgeven van de verdedigende of hinderende (binnen armlengte)
positie, maar is de oorzaak daarvan geen botsing of bijna-botsing, dan is het
geen overtreding. Het feit, dat in de casus de positie van de verdediger over gaat van een verdedigende
naar een hinderende is niet van belang omdat: a. de constatering is dat de verdediger
zijn verdedigende positie als gevolg van het snijden heeft moeten opgeven en b. de
constatering is dat de aanvaller als gevolg van het snijden toch is vrij gekomen.
4. Een aangever probeert aan een medespeler(die een poging voor een doorloopbal wil
doen) de bal mee te geven. Soms loopt er nog een verdediger tussen, en die neemt dan
de bal mee. Aan de ene kant is het de fout van de verdediger omdat hij/zij de bal uit de
hand(en) van de aanvaller loopt. Maar de aanvaller brengt de bal zelf in die positie. Wie
doet het nou goed of fout, en waarom?
Antwoord
Er zijn verschillende situaties denkbaar.
a.
Een aanvaller is voorbij zijn tegenstander; die tegenstander is naast hem. De aanvaller
zal de bal aangespeeld krijgen door "de aangeef". De verdediger loopt uiteraard met zijn
tegenstander mee en passeert "de aangeef". Geen overtreding, want de verdediger doet
niets.
b.
Als 1, maar nu loopt de verdediger tegen "de aangeef" aan waardoor het hem of haar
onmogelijk wordt gemaakt de scoringskans te benutten. De "aangeef" staat er al en
heeft het recht op zijn/haar vrije gebruik van het lichaam (§ 3.6i van de spelregels). Als
132
de verdediger tegen de "aangeef" oploopt is dat een overtreding van hem. Omdat een
scoringskans verloren gaat is het dus een SW.
Gaat geen scoringskans verloren dan is het óf een SH (indien de scheidsrechter meent
dat er geen opzet in het spel is) óf een VW (indien hij meent dat er wel opzet in het spel
is).
c.
Als 1, maar de aanvaller kiest zijn weg zodanig dicht langs "de aangeef" dat zijn
tegenstander, die zich in hinderende positie bevindt, de aanvaller niet kan volgen omdat
hij in botsing komt of dreigt te komen met "de aangeef", waardoor hij zijn hinderende
positie moet opgeven. Voorwaarde is dat de hinderende speler zich binnen armlengte van
de aanvaller bevindt. Zie de tekst van § 3.60, 2e alinea, bovenaan blz. 51 van het
spelregelboekje. Het gaat dus om snijden. Snijden is niet verboden; wel is verboden het
schieten na snijden. Indien dus de door het snijden vrijgekomen aanvaller schiet is dat
een overtreding van de aanvaller met als gevolg een SH voor de verdediging.
5.Bij een “tolletje” wordt altijd rustig gelopen. Kan er dan toch nog sprake zijn van
“snijden”?
Antwoord
Ja, dat kan.
Niet de snelheid van de spelers is bepalend, maar de vraag of de aanvaller zijn weg
zodanig kiest langs een mede-aanvaller dat de verdediger zijn verdedigende of
hinderende positie moet opgeven omdat hij in botsing komt of dreigt te komen met de
mede-aanvaller.
In het algemeen zal het overigens niet gauw “snijden” zijn omdat de praktijk leert dat de
aanvaller rustig naar de paal loopt om de afvangpositie in te nemen en de verdediger, dit
wetend, hem alleen maar volgt. 6.Indien een verdediger zich in hinderende positie bevindt kan er sprake zijn van snijden
mits hij zich binnen armlengte bevindt. In de spelregel wordt ook de verdedigde positie
behandeld; daarbij wordt niet gesproken over “binnen armlengte”. Dat is toch raar?
Antwoord
Dat is niet raar omdat “in verdedigde positie” op grond van § 3.6n per definitie betekent
dat hij zich binnen armlengte moet bevinden (één van de drie voorwaarden om bij het
trachten om een bal te blokkeren aan de eisen van “verdedigd schieten” te voldoen.
Dus: zowel bij de hinderende als de verdedigde positie dient er sprake te zijn van
“binnen armlengte”.
7.Moet er, om sprake te kunnen zijn van “snijden” altijd sprake zijn van een botsing?
Antwoord
Neen. In de spelregel staat: “met een andere aanvaller in botsing komt of dreigt te
komen”. Dus ook als de verdediger niet botst – bijvoorbeeld omdat hij tracht dat te
voorkomen – dan is er sprake van snijden als aan de overige voorwaarden wordt
voldaan. Dit staat in § 3.6o.
8.Is snijden strafbaar?
Antwoord
Neen, alleen het schieten na het snijden. Daarbij gaat het uitsluitend om de speler, die
gesneden heeft. Indien een speler, die heeft gesneden niet schiet maar de bal werpt naar
een vrijstaande aanvaller, die schiet, dan is dit schieten niet strafbaar.
De snijdende aanvaller is ook strafbaar, als hij niet schiet, de bal overspeelt, de bal
terugkrijgt en dan schiet. Dit staat in de toelichting van § 3.6o.
9.Een verdediger kan zijn aanvaller niet volgen omdat een andere aanvaller zich
opzettelijk in de baan van de verdediger begeeft. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
133
Er is geen sprake van snijden, maar van afhouden van die andere aanvaller. Dan maakt
het dus ook niet uit of er wel of niet wordt geschoten; zodra het afhouden is
geconstateerd dient de scheidsrechter meteen daar voor af te fluiten. Gevolg: SH voor de
verdedigende ploeg.
10.Is snijden op een tegenstander of op de paal strafbaar?
Antwoord
Neen, alleen het snijden op een mede-aanvaller is strafbaar. Dit staat in de tekst van §
3.6o.
Snijden op de paal wordt soms als onrechtvaardig beschouwd. Er is echter geen
spelregeltechnische mogelijkheid voor de scheidsrechter om op te treden. Sterker nog,
als de tegenstander als gevolg van het snijden de paal beetgrijpt om snel weer bij die
speler te zijn, dan overtreedt die tegenstander § 3.6r.
11.De verdediging van een ploeg brengt de bal op naar de aanval. Daarbij snijdt een
verdediger op diens medespeler, waardoor een aanvaller niet meer kan volgen. Is dit
snijden? En als er op de scheidsrechter wordt gesneden?
Antwoord
Het is ongetwijfeld snijden, maar geen strafbaar snijden omdat:
a. § 3.6o uitsluitend betrekking heeft op een aanvaller, die langs een mede-aanvaller
snijdt;
b. omdat snijden per definitie niet strafbaar is, maar schieten na snijden. En daarvan
is in deze situatie – uiteraard – geen sprake.
Als er op de scheidsrechter wordt gesneden is dat geen overtreding. Alleen: de
scheidsrechter dient te fluiten voor onbillijke bevoordeling als hij de verdediger in zijn
spel belemmert waardoor er een scoringskans ontstaat voor de aanvaller; (zie § 2.3d).
12.Een aanvaller staat vrij; vervolgens snijdt hij op een mede-aanvaller; hij schiet. Is dit
strafbaar snijden?
Antwoord
Neen, immers, de aanvaller was al vrij waardoor het stadium van het opgeven van de
positie door de verdediger al voorbij is. Voorwaarde is dat het om een ruime afstand
gaat, zoals beschreven in de spelregel: dus meer dan de armlengte.
13.Een aanvaller snijdt op een mede-aanvaller; de verdediger loopt met opzet op die
mede-aanvaller, om duidelijk te maken dat er gesneden wordt. Wat nu?
Antwoord
Indien die verdediger met opzet tegen die mede-aanvaller oploopt is de vraag of die
botsing het gevolg is van het snijden. In dit geval is dit niet zo. De verdediger hoopt dat
hij, door die botsing te forceren, de scheidsrechter toch zal fluiten wegens snijden als de
vrijgekomen aanvaller schiet. Daar moet de scheidsrechter niet intrappen. In dit
voorbeeld is het een overtreding van de verdediger, dus: VW voor de aanvallende ploeg.
Indien het gaat om onbewuste, “gewone” botsing moet de scheidsrechter beoordelen of
die botsing het rechtstreekse gevolg is van het snijden of dat het gaat om botsing, die
vermeden had kunnen worden. In het eerste geval mag er niet worden geschoten
vanwege het snijden, in het tweede geval is het een overtreding van § 3.6i of – als het
met vaart gebeurt – gevaarlijk spel (§ 3.6u).
14. Een aanvaller zet zijn tegenstander, die zich binnen armlengte bevindt, op het blok
(dus tegen de mede-aanvaller bij de paal). De aanvaller komt vrij en schiet. Om welke
overtreding gaat het nu?
Antwoord
Er worden twee overtredingen gemaakt:
a. het met vaart op het blok zetten van de verdediger door diens tegenstander;
b. het schieten na snijden.
Overtreding a. wordt het eerst gemaakt. Die overtreding moet dus bestraft worden.
Voordeel is dat de scheidsrechter de vraag: is er gesneden, niet hoeft te beantwoorden.
134
15. Een aanvaller staat als steun en daarachter de verdediger. Vervolgens komt er een
andere aanvaller, die kort over het blok loopt voor de reboundpositie. Hij wordt gevolgd
door zijn verdediger, die achter hem loopt in hinderende positie. Nu stopt de aanvaller
naast de steun en de verdediger stopt ook achter hem, om niet te botsen. Vervolgens
blijft de verdediger achter hem staan (vrijwillig). Hij onderneemt geen actie om tussen
de aanvaller en paal te komen. De aanvaller krijgt de bal en schiet. Mijn vraag, is dit een
schot na snijden of niet: aan de ene kant blijft de verdediger vrijwillig staan en
onderneemt geen actie om in verdedigende positie te komen. Aan de andere kant is in de
spelregels niet te vinden dat het snijden wordt opgeheven door vrijwillig te blijven staan,
achter de aanvaller.
Antwoord
De spelregel, die over “schieten na snijden” gaat - § 3.6o - heeft ten doel om de
onrechtvaardigheid weg te nemen die ontstaat wanneer twee aanvallers er samen voor
zorgen dat een verdediger zijn tegenstander niet meer kan volgen, waardoor die
aanvaller vrij komt en kan schieten. Daarbij gaat het om de volgende voorwaarden:
a. De aanvaller moet "strak" langs zijn mede-aanvaller lopen met als doel dat hij vrij zal
komen omdat de tegenstander hem niet kan volgen. Het gaat met name dus om het zich
vrijmaken van de verdediger door de aanvaller als gevolg van het bewegen vlak langs de
mede-aanvaller. b. De tegenstander moet in botsing komen of dreigen te komen met "het blok, de mede-
aanvaller" als gevolg van het strak langs die mede-aanvaller lopen door de aanvaller. Het
moet dus gaan om een botsing of dreigende botsing, alsmede om een oorzakelijk gevolg
gaan. c. Omdat de tegenstander in botsing komt of dreigt te komen moet de tegenstander zijn
verdedigende of hinderende positie opgeven waardoor de aanvaller in een vrije positie
terecht komt. Het gaat dus met name op het opgeven van de verdedigende of
hinderende (binnen armlengte van de tegenstander) positie door de tegenstander. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan en de vrij gekomen aanvaller schiet toch, dan
wordt § 3.6o (het verbod om te schieten na snijden) overtreden met als gevolg: op de
plaats van schieten een SH voor de verdedigende ploeg. Opgelet: niet het tempo, waarin wordt gelopen, is bepalend voor de vraag of er sprake is
van snijden. Ook bij een laag tempo (tolletje) kan er sprake zijn van snijden als aan
genoemde voorwaarden wordt voldaan. Indien de aanvaller wel strak om de mede-aanvaller loopt en zich vrij maakt van zijn
tegenstander is er geen sprake van snijden indien de tegenstander niet botst of bijna
botst op de mede-aanvaller, waardoor hij zijn verdedigende of hinderende positie moet
opgeven. Aan voorwaarde 1 wordt wel voldaan, maar aan voorwaarden 2 en 3 niet. Dus:
schieten mag. Indien de aanvaller wel strak om de mede-aanvaller loopt en zich vrij maakt van zijn
tegenstander is er sprake van snijden indien de tegenstander botst of bijna botst op de
mede-aanvaller met als gevolg het opgeven van zijn verdedigende of hinderende positie.
Aan alle voorwaarden wordt voldaan. Dus: schieten mag niet met als gevolg: een SH
voor de verdedigende ploeg.
135
In het onderhavige geval gaat de aanvaller niet zo dicht langs zijn mede-aanvaller dat
de tegenstander niet meer kan volgen. Een verdedigende of hinderende positie wordt
niet opgegeven. Van een botsing of het opgeven van genoemde positie als gevolg van
een bijna-botsing is geen sprake. De twee aanvallers hebben er dus niet voor gezorgd
dat de ene aanvaller door een handigheidje vrij kwam.
Dus: schieten mag.
Dan zou de vraag kunnen zijn: als bij een tolletje wél wordt voldaan aan de genoemde
voorwaarden en de aanvaller stopt naast de mede-aanvaller én diens tegenstander stopt
om niet tegen die aanvaller op te lopen, waarna hij blijft staan: is schieten dan strafbaar?
Mijn antwoord is: neen.
Indien ná snijden de aanvaller blijft staan, diens verdediger stopt en dan blijft staan, dan
mag de aanvaller schieten omdat de situatie, ontstaan door het snijden, opgeheven had
kunnen worden als de verdediger zijn hinderende positie was blijven innemen of weer
was gaan innemen c.q. daar een poging toer had gedaan. Door die positie niet in te
nemen ontstaat een nieuwe situatie en kan de aanvaller vrijelijk schieten zonder § 3.6o
te overtreden.
53. § 3.6p verbod om vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg of
rechtstreeks uit een vrije worp of spelhervatting scoren
1. Het is sinds 1 juli 2007 ook verboden om rechtstreeks uit een SH te scoren. Als in de
aanval de nemer van een SH op de korf schiet maar de bal valt niet door de korf, wat
dan?
Antwoord
Dan is er niets aan de hand. Het verbod geldt alleen als er gescoord wordt, dus als de bal
door de mand valt. Dan is het weliswaar een doelpunt, maar geen geldig doelpunt,
omdat het scoren de overtreding oplevert. Dat betekent dan een SH voor de andere
ploeg. Per 1 juli 2008 bepaalt de spelregel dat de spelhervatting onder de korf wordt
genomen (dus niet op de plaats van schieten).
Dus: schieten mag, scoren niet.
Als er bij een SH niet wordt gescoord, moet de scheidsrechter in de gaten houden waar
de bal door een andere speler wordt aangeraakt: is dat wel of niet binnen 2.50 m,
gemeten vanaf de plaats van het nemen van de SH en gemeten over de vloer.
2. Waar wordt de SH genomen indien uit het verdedigingsvak of rechtstreeks uit een SH
of een VW wordt gescoord?
Antwoord
Sinds 1 juli 2008 is bepaald dat de SH wordt genomen onder de korf. Deze bepaling wijkt
om pragmatische redenen af van het algemene uitgangspunt dat een spelhervatting
wordt genomen op de plaats van de overtreding.
3.Een verdediger brengt de bal op naar de aanval. In plaats van de bal naar een
aanvaller te werpen schiet hij op de korf in het aanvalsvak. De scheidsrechter fluit en
kent de andere ploeg een VW toe wegen spelbederf. Is dat juist?
Antwoord
De beslissing van de scheidsrechter is volstrekt onjuist.
§ 3.6p bepaalt dat het verboden is te scoren vanuit het verdedigingsvak of rechtstreeks
uit een VW of een SH. Scoren wil zeggen: de bal gaat door de korf.
Dat is hier niet het geval; dus geen overtreding; § 3.6p is niet van toepassing. NB: als de
bal wel door de korf gaat als een speler de bal schiet of werpt naar zijn aanvalsvak is het
wél een overtreding. Gevolg: SH onder de korf in dat vak.
Evenmin is er sprake van het overtreden van het verbod tot het ophouden van het spel
(§ 3.6g; immers, het spel wordt totaal niet opgehouden) dan wel het verbod om alleen te
spelen (§ 3.6e, immers van alleenspel is geen sprake omdat de speler de bal na het schot
niet zelf oppakt).
136
Spelbederf is geen spelovertreding; het komt in de limitatieve opsomming van
overtredingen in § 3.6 ook niet voor. Spelbederf kan dus nooit leiden tot een SH, VW of
een SW. Spelbederf is wel een wangedragovertreding. Volgens het BB “formele
waarschuwing en wegzending” is spelbederf: “een opzettelijke, niet agressieve
overtreding met de kennelijke bedoeling het spel van de tegenstander of het resultaat
van de wedstrijd te beïnvloeden”. Het is aan de scheidsrechter om te bepalen of dit aan
de orde is. Zo ja, dan leidt dat tot een formele waarschuwing (gele kaart), code 1a2).
4.Volgens § 3.6p is het verboden vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg of
rechtstreeks uit een VW of SH te scoren. En als het schot mislukt? Staat dit verbod alleen
in § 3.6p?
Antwoord
Dan is het geen overtreding. Het verbod richt zich op het scoren en niet op het schieten.
Overigens: het verbod om rechtstreeks uit een SH of een VW te scoren staat ook
expliciet in § 3.9c en § 3.10c-A.
5.Een speler werpt de bal bij het nemen van een VW over de korf naar een zich bij de
achterlijn bevindende medespeler. De bal raakt de korf. Overtreding?
Antwoord
Neen; pas als er wordt gescoord is het een overtreding.
6.Een aanvaller staat vrij en werpt de bal naar een medespeler achter de paal. De bal
gaat – per ongeluk – door de korf. Doelpunt?
Antwoord
Zeker: doelpunt. De bal wordt tijdens het spel geworpen, en niet uit een SH of een VW.
Op welke wijze er wordt geworpen of geschoten maakt niet uit. Uiteindelijk is schieten
slechts een bijzondere vorm van werpen.
54. § 3.6q verbod om te schieten bij het spelen zonder directe tegenstander
1.Er wordt met vier tegen drie in een vak gespeeld (aanval 4; verdediging 3). Wie mag
wel/niet scoren?
Antwoord
Volgens § 3.6q is het verboden te schieten bij het spelen zonder een tegenstander.
Let op: het gaat om “schieten” en niet om “scoren”. Indien een aanvaller geen
tegenstander heeft mag hij niet schieten. Elk schot of elke poging daartoe is een
overtreding. Gevolg: spelhervatting voor de verdediging. Dat geldt – sinds 1 juli 2013 –
ook indien er geen sprake is van schieten, maar het werpen van de bal waarbij de bal de
korf (niet de paal) raakt.
Zodra een verdedigingsvak over drie spelers beschikt en het desbetreffende aanvalsvak
over vier, dan moet de coach van de aanvallende ploeg aan de scheidsrechter en aan de
coach van de andere ploeg mededelen, welke speler – let op – als niet-schietende speler
moet worden beschouwd. De verdediger weet vanaf dat moment wie zijn tegenstander
is. NB: als er geen coach is, is de aanvoerde bevoegd dat te doen.
De constatering door de scheidsrechter dat er maar drie verdedigers zijn kan op twee
manieren:
X bij aanvang van de wedstrijd zijn er maar drie verdedigers in één vak. Het spel is dus
nog niet begonnen.
X tijdens de wedstrijd verdwijnt er één verdediger uit een vak, waardoor er maar drie
overblijven. In het algemeen zal dat op een moment zijn dat het spel is onderbroken,
bijvoorbeeld als gevolg van een blessure, die is ontstaan. Ook is het denkbaar dat een
speler met een rode kaart wordt weggezonden terwijl er geen vervanger is. Tijdens dit
moment dient de coach actief te worden. Mocht dat niet gebeuren, dan dient de
scheidsrechter het, volgens de toelichting op § 3.6q, aan de coach te vragen en zorgt de
scheidsrechter ervoor dat de coach zijn plicht ten uitvoer brengt.
137
Doet de coach dit niet, dan is dat wangedrag. NB: het kan en mag niet zo zijn dat de
scheidsrechter in zo’n situatie de wedstrijd gewoon hervat zonder dat een aanwijzing van
de coach heeft plaatsgevonden, ook niet als de coach zelf geen initiatief heeft genomen.,
immers, de tegenstander heeft het recht om zich in te stellen op de situatie.
Heel soms komt het voor dat een speler zomaar het veld verlaat, dus zonder
toestemming van de scheidsrechter; bijvoorbeeld: boosheid, ineens opkomende behoefte
om de wc op te zoeken e.d. In dat geval zal de scheidsrechter de wedstrijd moeten
onderbreken en stelt hij de coach van de aanvallende ploeg in de gelegenheid iemand
aan te wijzen. De scheidsrechter mag dus niet laten spelen zonder aanwijzing van de
coach. Dat zou in strijd zijn met § 2.3d, die zegt dat een scheidsrechter ingrijpt bij
onbillijke bevoordeling van één van de ploegen.
2.Er wordt met vier tegen drie in een vak gespeeld: aanval 4; verdediging 3. Hoe vaak
mag de andere aanvaller worden aangewezen om te scoren?
Antwoord
Volgens § 3.6q van de spelregels is het de coach toegestaan tijdens de wedstrijd de
andere aanvaller aan te wijzen op een moment dat het spel is onderbroken. Een
wisseling van aanvallers mag tussen twee vakwisselingen ten hoogste twee maal
plaatsvinden. Deze tekst is duidelijk: na de aanwijzing van de niet schietende speler mag
– tussen twee vakwisselingen – ten hoogste twee maal een andere aanvaller worden
aangewezen.
3.Als een aanvaller geen tegenstander heeft mag hij dan wél schieten maar niet scoren
of helemaal niet schieten.
Antwoord
Volgens § 3.6q is het deze speler verboden te schieten.
Sinds 1 juli 2011 is bepaald (in de toelichting van de spelregel) dat, als een speler zonder
directe tegenstander de bal werpt, en de bal vervolgens de korf raakt (niet de paal), dit
werpen als een schot wordt beschouwd. Dus: een SH voor de andere ploeg op de plaats
waar de speler staat.
4.Een speler heeft geen tegenstander; hij speelt in de aanval; hij werpt de bal naar een
achter de paal staande mede-aanvaller; hij raakt de korf. Wat moet de scheidsrechter
doen?
Antwoord
Sinds 1 juli 2013 is dit een overtreding. Niet alleen het schieten is verboden, ook het
raken van de korf bij het werpen van de bal. Dus: SH voor de verdedigende ploeg, onder
de korf. NB; de paal mag wel worden geraakt.
5.Als punt 4, maar nu wordt niet de korf maar de paal geraakt.
Antwoord
Dan is het geen overtreding. § 3.6q spreekt nadrukkelijk over het raken van de korf, niet
van de paal. Er wordt dus gewoon doorgespeeld.
Indien de andere aanvaller, die wél een tegenstander heeft, schiet of de bal werpt en dan
de korf raakt, is er geen sprake van een overtreding.
6.Mag een aanvaller, die als niet schietend is aangewezen, een SW nemen? En als hij de
SW mist, mag hij dan nog eens schieten?
Antwoord
In de spelregel staat dat deze aanvaller een SW mag nemen. Indien uit de SW niet wordt
gescoord mag deze aanvaller niet meer schieten, immers, hij is als zodanig aangewezen.
55. § 3.6r verbod om een schot te beïnvloeden door de paal te bewegen
1.Het bewegen van de paal bij een schot is verboden. Een verdediger beweegt de paal
bewust tijdens een schot. De bal komt tegen de paal en wordt als gevolg daarvan
138
gevangen door een verdediger. Zonder het bewegen van de paal zou de bal niet door de
korf zijn gegaan. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
Er kunnen zich drie situaties voor doen bij het bewegen van de paal door een verdediger
tijdens een schot.
a.
De mogelijkheid bestaat dat bij het bewust of onbewust bewegen van de paal een
doelpunt zou zijn gescoord. Overtreding; sanctie: SW.
b.
De mogelijkheid bestaat niet dat door het – bewust – bewegen van de paal er een
doelpunt zou zijn gescoord. Dus geen scoringskans. Mogelijkheden:
* de bal blijft in bezit van de aanvaller; geen overtreding; zie punt c.
* de bal komt in bezit van de verdediger. Overtreding; sanctie: SH voor de aanvaller op
de plaats waar de verdediger de bal vangt. In het geval in deze situatie de paal
onbewust wordt bewogen is het geen overtreding. Zie punt c.
De scheidsrechter bepaalt of er sprake is van bewust of onbewust bewegen van de paal.
Dat zal niet altijd eenvoudig zijn.
c.
Indien bij het bewegen van de paal het schot zo ver naast de korf gaat dat het resultaat
ervan er niet door wordt beïnvloed is het weliswaar een overtreding maar fluit de
scheidsrechter er niet voor. Hij laat doorspelen, ook als de bal in het bezit komt van een
verdediger. Het maakt niet uit of de paal bewust of onbewust is bewogen.
Het antwoord op de gestelde vraag is dus dat de scheidsrechter een SH toekent aan de
aanvallende ploeg op de plaats waar de verdediger de bal heeft gevangen.
2. Bij het nemen van een VW wordt er door een verdediger aan de paal getrokken. De
paal valt zelfs om. Is het dan zonder meer een strafworp?
Antwoord
De vraag is waar de bal is op het moment dat aan de paal wordt getrokken. Aangenomen
wordt dat de scheidrechter al wel heeft gefloten voor het nemen van de VW.
a. de bal is op dat moment nog in handen van de nemer van de VW. Het aan de paal
trekken is geen spelovertreding, want er is nog geen sprake van een schot; een
voorwaarde van § 3.6r. Het is wel wangedrag, dat door de scheidsrechter bestraft dient
te worden; code 1a1: het beïnvloeden van de strafworpnemer, of 1a2: spelbederf.
Natuurlijk moet de VW daarna nog worden genomen.
b. de bal is geschoten ("los").
Par. 3.6r van de spelregels zegt dat het verboden is een schot te beïnvloeden door de
paal te bewegen.
Indien een verdediger zo'n overtreding maakt zijn er 4 mogelijkheden:
1. Indien na het bewegen van de paal de bal volledig door de korf valt wordt het
doelpunt toegekend, ook als de scheidsrechter al voor deze overtreding heeft gefloten.
Immers, op het moment van fluiten was de bal al “los” en buiten bereik van een
verdediger. Omdat "het bewegen van de paal" nogal fors is, immers, de paal valt om, is
dit zeker wangedrag. Sanctie: zie boven.
2. Indien bij het bewegen van de paal de mogelijkheid bestaat dat zonder de beweging
de bal volledig door de korf zou zijn gevallen, wordt wegens het teniet doen van een
scoringskans een SW toegekend. Wangedrag: zie boven.
3. Indien bij het bewegen van de paal het schot zo ver over of naast de korf gaat, dat
het resultaat daarvan geen invloed heeft wordt er niet gefloten voor de overtreding.
Wangedrag: zie boven. Wordt de paal bewust bewogen – hetgeen hier toch mag worden
aangenomen – en er volgt geen doelpunt of de bal komt niet tegen de paal of de korf,
dan is het een SH voor de aanvallende ploeg als de bal in het bezit komt van de
verdediger. De wordt dan genomen op de plaats waar de verdediger de bal ontvangt.
139
4. Indien het bewegen van de paal bewust geschiedt: zie vraag/antwoord 1 en 4.
In de beschreven casus is het dus niet automatisch een strafworp. De scheidsrechter
moet beoordelen of de bal, zonder het bewegen van de paal, door de korf gegaan zou
zijn. Is dat wel het geval, dan is het een strafworp, is dat niet het geval, dan kan het SH
voor de aanvallende ploeg zij dan wel: doorspelen. Omdat de paal kennelijk helemaal
omvalt zal de scheidsrechter wel af moeten fluiten omdat doorspelen met een
omgevallen paal niet mogelijk is. Een andere reden om toch te fluiten is dat er sprake is
van een zodanige vorm van wangedrag dat de gele kaart moet worden getoond.
3.De scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd. Op dat moment is de bal, na
een schot, in de lucht, buiten bereik van enige verdediger. De bal dreigt door de korf te
gaan, ware het niet dat een verdediger de paal wegtrekt. Wat moet de scheidsrechter
doen?
Antwoord
Door een wijziging van de spelregel per 1 juli 2011 geldt niet meer de regel: tijd is tijd.
Indien de bal door de korf valt is het dus een geldig doelpunt. In dit geval zou –
redelijkerwijs gesproken – de bal door de korf zijn gegaan; dit is niet gebeurd door het
wegtrekken van de paal door een verdediger. Het is dus logisch dat de scheidsrechter
ook nog een SW toekent. De wedstrijd is vervolgens meteen beëindigd op het moment
dat de nemer van de SW scoort of op het moment dat er niet wordt gescoord.
NB: deze situatie geldt ook voor het overschrijden van de tijdslimiet (§ 3.12).
4.Als een verdediger bewust de paal beweegt, er geen doelpunt voortvloeit uit het schot
of de bal de paal of de korf niet raakt, is het bewegen van de paal toch een overtreding?
Antwoord
Sinds 1 juli 2013 is het een overtreding. Gevolg: SH voor de aanvallende ploeg. Indien
niet fluiten leidt tot een gunstiger situatie voor de aanvallende ploeg, dan past de
scheidsrechter de voordeelregel toe. Zie ook vraag/antwoord 1.
5.Is snijden op een tegenstander of op de paal strafbaar? En wat te doen als er op de
paal wordt gesneden en de tegenstander die paal vervolgens met zijn arm gebruikt om
weer snel bij die speler te zijn?
Antwoord
Neen, alleen het snijden op een mede-aanvaller is strafbaar. Dit staat in de tekst van §
3.6o.
Snijden op de paal wordt soms als onrechtvaardig beschouwd. Er is echter geen
spelregeltechnische mogelijkheid voor de scheidsrechter om op te treden. Sterker nog,
als de tegenstander als gevolg van het snijden de paal beetgrijpt om snel weer bij die
speler te zijn, dan overtreedt die tegenstander § 3.6r.
56. § 3.6s verbod de paal beet te grijpen bij het springen, lopen of afzetten
1.Wat is het criterium?
Antwoord
Zodra een speler de paal als instrument gebruikt om een voordelige positie te verwerven
of beter te kunnen springen of afzetten.
Of het bewust of onbewust gebeurt is niet relevant.
Het is bijvoorbeeld de verdediger niet toegestaan de paal te gebruiken om zijn verloren
gegane positie te herstellen. De overtreding wordt bestraft met een VW voor de
aanvallende ploeg. Plaats: zo dicht mogelijk bij de paal.
Het is de aanvaller niet toegestaan zijn looprichting te veranderen of te
vergemakkelijken. De overtreding wordt bestraft met een SH voor de verdedigende
ploeg. Plaats: zo dicht mogelijk bij de paal.
140
2. Is het een speler verboden de paal vast te houden?
Antwoord
Dat is niet verboden.
Paragraaf 3.6s is pas van toepassing als een speler daardoor in een beter positie komt te
verkeren, bijvoorbeeld om bij het springen hoger te kunnen reiken, met behulp van de
paal van richting te kunnen veranderen om of zich af te zetten.
De paal “gewoon” vastpakken of vast hebben is dus niet verboden.
57. § 3.6t verbod om bij het nemen van een vrije worp of strafworp de daarvoor
gestelde bepalingen te overtreden
1.Wat wordt hier precies mee bedoeld?
Antwoord
Volgens de toelichting op de spelregels kan het gaan om de volgende overtreding:
de nemer van de VW, die het strafworppunt of het vrijeworpgebied of het
strafworpgebied raakt; zie de tekeningen van het vrijeworpgebied en het
strafworpgebied op blz. 16 van het spelregelboekje;
de nemer van de VW of de SW, die bij het nemen te lang wacht;
een ploeggenoot, die binnen de voorgeschreven afstand komt;
een tegenstander, die binnen de voorgeschreven afstand komt;
een tegenstander, die het nemen van de SW beïnvloedt; dit geldt ook voor
degenen, die op de bank zitten en deel uitmaken van de ploeg.
NB: het gaat dus alleen om het overtreden van de bepalingen, die gelden voor het
nemen van een VW en een SW. Die bepalingen worden in § 3.10 en 3.11 genoemd. De
sanctie daarop staat in § 3.6t: overtreding door een aanvaller: een SH. Overtreding door
een verdediger: een VW of een nieuwe SW. Soms staat de sanctie al in § 3.10 en 3.11.
Zo is de scheidsrechter verplicht een SW toe te kennen indien de verdediging bij dezelfde
VW voor de tweede keer te vroeg komt inlopen.
58. § 3.6 u verbod om op een gevaarlijke wijze te spelen
1.Een speler maakt een slaande beweging naar de bal, die door zijn tegenstander is
geworpen en “los” is. Is dit een overtreding?
Antwoord
Slaan naar de bal, die “los” is, is toegestaan. Behalve indien het een slaande beweging is
in de richting van de tegenstander, die de bal werpt, bijvoorbeeld gericht op diens
gezicht. De woorden “in de richting van de tegenstander” veronderstellen een zeker mate
van opzet. De scheidsrechter oordeelt of dit het geval is. Indien hij een overtreding
constateert is dat een overtreding van § 3.6u (gevaarlijk spel). Indien een aanvaller de
overtreding maakt is het een SH voor de verdedigende ploeg; is het de verdediger, dan is
het een VW voor de aanvallende ploeg.
2. Hoeveel vormen van gevaarlijk spel zijn er?
Antwoord
De spelregels kennen (sinds 1 juli 2013) twee vormen van gevaarlijk spel:
a. het door een aanvaller met vaart in botsing laten komen van diens verdediger –
die zich binnen armlengte van deze aanvaller bevindt – met een andere aanvaller.
Dit is de “klassieke” vorm van gevaarlijk spel;
b. het maken van een slaande beweging naar de bal in de richting van een
tegenstander, die de bal werpt, bijvoorbeeld gericht op diens gezicht.
Meer vormen van gevaarlijk spel zijn er niet.
141
Indien een scheidsrechter een andere vorm van gevaarlijk spel waarneemt, dan is dat
geen overtreding op grond van § 3.6, maar wangedrag. De scheidsrechter kan dan
waarschuwen, een formele waarschuwing geven (gele kaart) of bij een zeer ernstig geval
de speler wegzenden (rode kaart).
3.Een aanvaller rent naar de paal en laat zijn tegenstander daardoor op de mede-
aanvaller bij de paal (“het blok”) lopen. Er ontstaat een botsing. Is dit een overtreding en
zo ja, van wie?
Antwoord
Het is een overtreding van de aanvaller. Het is het gevolg van de speelwijze van de
aanvaller. Door zijn toedoen loopt de tegenstander tegen het blok.
Voorwaarden:
het moet “met vaart” gebeuren, dat wil zeggen, de “vaart” heeft betrekking op de
actie van de aanvaller. Met welke snelheid de verdediger tegen het blok loopt is
niet van belang;
de tegenstander moet zich binnen armlengte ten opzichte van de aanvaller
bevinden op het moment dat deze aanvaller zijn actie inzet;
de verdediger moet zich er in deze situatie beslist niet, of te laat, van bewust zijn
of zich te laat realiseren dat een mede-aanvaller zich in zijn baan (“het blok”)
bevindt.
Het met vaart een tegenstander tegen het blok zetten is een zware en gevaarlijke
overtreding. De scheidsrechter dient op zo’n overtreding zeer alert te reageren, ook als
de bal al in bezit is gekomen van de verdedigende ploeg. Geen voordeelregel dus, daar is
de overtreding veel te ernstig voor. Door onmiddellijk te fluiten geeft de scheidsrechter
aan dat een grens ernstig wordt overschreden; tevens gaat er (hopelijk) preventie van
uit. Sanctie: SH voor de verdedigende ploeg.
4.Als een aanvaller naar de paal rent en zijn tegenstander, die zich op meer dan een
armlengte van de aanvaller bevindt, vliegt tegen het blok aan, is het dan een overtreding
en zo ja, van wie?
Antwoord
Het kan geen “gevaarlijk spel” zijn, want de afstand tussen beide spelers is > een
armlengte. Het blok (de mede-aanvaller) stond er al. Door als verdediger tegen de
mede-aanvaller aan te lopen maakt hij een overtreding, immers, die mede-aanvaller
hoeft niet te wijken voor de aanstormende verdediger.
Dus: (zware) overtreding van de verdediger (§ 3.6i); sanctie: VW aanvallende ploeg. De
verdediger moet zich, als hij zich op een afstand van > een armlengte bevindt, heel goed
weten waar die mede-aanvaller staat en heel goed weten dat hij er niet tegen aan mag
lopen. Het maakt daarbij niet uit of de verdediger per ongeluk of bewust tegen de mede-
aanvaller oploopt. Overigens: als het heel erg per ongeluk is kan de overtreding als “licht
worden aangemerkt (dus een SH voor de aanvallende ploeg); dat zal zelden het geval
zijn omdat de verdediger heel goed weet waar het blok en dus de mede-aanvaller is.
5.Een aanvaller rent met vaart naar zijn mede-aanvaller bij de paal (“het blok”). De
verdediger is binnen armlengte van de aanvaller. De verdediger weet waar het blok staat
en ziet kans een botsing te voorkomen. Is het dan toch gevaarlijk spel?
Antwoord
Neen; in de bijzondere toelichting van § 3.6u staat dat er (ook) sprake moet zijn van een
botsing. Geen overtreding dus.
6.Er zijn nogal wat criteria waar de scheidsrechter rekening moet houden ten aanzien
van de vraag: wel/geen gevaarlijk spel (tegen het blok lopen). Waar moet de
scheidsrechter rekening mee houden?
Antwoord
Criteria zijn o.a.:
is er sprake van “met vaart” op het blok zetten door de aanvaller en zo ja, hoe
groot is die snelheid;
142
is er sprake van “binnen armlengte” tussen de aanvaller en diens tegenstander;
is er sprake van een botsing; zo ja, door wiens toedoen komt zij tot stand;
is de verdediger zich niet/wel bewust van de aanwezigheid van het blok;
de technische en tactische vaardigheden van de spelers;
NB-1: de spelregel geeft geen definitie van “vaart”, “snelheid”, ”botsing”, “technische en
tactische vaardigheden”.
NB-2: de spelregel geeft wel een definitie van “armlengte”. Het moet gaan om de
armlengte van de verdediger!.
NB-3: indien een aanvaller en een verdediger per ongeluk botsen en aan die botsing
geen schuld hebben is er geen sprake van een overtreding. De scheidsrechter doet er
goed meteen af te fluiten om onbillijke bevoordeling, irritatie e.d. te voorkomen.
7.Als een aanvaller zijn tegenstander op het blok zet, zodanig dat de scheidsrechter van
oordeel is dat er sprake is van gevaarlijk spel, moet de scheidsrechter dan altijd fluiten,
dus ook als de bal inmiddels in het bezit van de verdedigende ploeg is gekomen?
Antwoord
Ja, altijd fluiten. Dit staat weliswaar niet in de spelregels, maar staat wel als aanwijzing
in de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie van augustus 1997. Zie ook
vraag/antwoord 3.
8.Als er sprake is van een lichte botsing, waarvoor de verdediger zou moeten worden
bestraft, die geen gevolg heeft voor het spelverloop, moet de scheidsrechter dan toch
fluiten en de aanvaller een SH toekennen?
Antwoord
Volgens de toelichting op de spelregel kan de scheidsrechter beslissen de voordeelregel
toe te passen. De voormalige Technische Commissie was echter van oordeel dat dat het
wenselijk was om voor elke botsing te fluiten, enerzijds om duidelijk te maken dat de
overtreding is waargenomen, en anderzijds vanwege preventie (voorkomen van irritatie)
en het zo nodig tijdig waarnemen van een blessure c.q. het voorkomen van onbillijke
bevoordeling. Advies: altijd fluiten.
9.Sinds 1 juli 2013 kennen de spelregels twee vormen van gevaarlijk spel: het door een
aanvaller op het blok zetten van een verdediger en het slaan naar de bal in de richting
van een tegenstander, bijvoorbeeld gericht op diens gezicht. Er zijn toch nog andere
vormen van gevaarlijk spel? Hoe moeten die worden bestraft?
Antwoord
Er zijn inderdaad andere vormen van gevaarlijk spel. Die zijn in § 3.6 niet beschreven;
zij zijn dus geen overtreding; gevolg: geen SH, VW of SW. Er kan wel sprake zijn van
wangedrag. De scheidsrechter heeft dus het instrumentarium van: informele
waarschuwing, formele waarschuwing (geel) en wegzending (rood) ter beschikking.
10.Per 1 juli 2013 is “gevaarlijk spel” uitgebreid. Zie vraag 2b.
Vóór 1 juli 2013 was bepaald dat gevaarlijk spel altijd een SH voor de verdedigende
ploeg was. Bij de situatie 2b(het maken van een slaande beweging naar de bal in de
richting van een tegenstander, die de bal werpt, bijvoorbeeld gericht op diens gezicht,
kan zowel een aanvaller als een verdediger een overtreding maken. Is de sanctie: SH nu
ook te allen tijde van toepassing?
Antwoord
Volgens de (Engelse) IKF-tekst wel; daar is niet stilgestaan bij de mogelijkheid dat beide
ploegen een overtreding kunnen maken. In de Nederlandse spelregels is dit verzuim
hersteld. Een overtreding van een aanvaller wordt bestraft met een SH, die van een
verdediger met een VW (de overtreding wordt dus als “zwaar” aangemerkt).
59.
143
§ 3.6v verbod om bij het nemen van een spelhervatting de daarvoor gestelde
bepalingen te overtreden
1. Wat is “hinderen” bij een SH?
Antwoord
Volgens de spelregel mogen spelers de nemer van een SH niet hinderen.
Wat “hinderen” is, wordt niet in het spelregelboekje vermeld.
Hinderen is het bemoeilijken van het werpen van de bal.
In § 3.6v van de spelregels wordt onderscheid gemaakt tussen:
x actief hinderen; het op enigerlei wijze bemoeilijken van het werpen van de bal. Dus:
het bewegen van het lichaam of het gebruik van met name armen en handen;
x passief hinderen: hierbij stelt de tegenstander zich heel dicht op bij of tegenover de
nemer van de spelhervatting om te voorkomen dat de bal snel in het spel wordt
gebracht. Daar zit nagenoeg altijd iets provocerends bij.
NB: indien een tegenstander achter de nemer van een SH staat mag hij – bijvoorbeeld –
wel met de arm(en) omhoog gaan staan. Hij kan vanuit die positie immers nooit hinderen
bij het werpen van de bal. Hij moet er dan wel op voorbereid zijn dat de nemer van de
SH zich omdraait en de bal werpt naar een medespeler. Dan is er natuurlijk wel sprake
van hinderen. Werpt de nemer van de SH in dat geval de bal naar “niemand”, dan is het
kennelijk de bedoeling om een VW te “versieren”. Dan overtreedt de nemer van de SH
het verbod tot alleenspel (§ 3.6e; verbod om alleen te spelen) en volgt een SH voor de
andere ploeg (dan wel: wordt de voordeelregel; toegepast).
2. Indien een verdediger bij een SH een overtreding maakt (hij hindert bijvoorbeeld de
nemer van de SH), wat dan?
Antwoord
Geen nieuwe SH maar altijd – volgens deze spelregel, zie de tekst. blz. 55) een VW,
direct achter het strafworppunt.
3. De bal is in handen van een speler in de aanval. Deze speler staat nabij de middenlijn.
Een tegenstander uit het andere vak (dus ook een aanvaller, maar in zijn eigen vak),
slaat hem de bal uit de handen. Deze tegenstander staat netjes in zijn eigen vak. Het uit
de handen slaan van de bal is een overtreding. Vraag: een SH of een VW? En op welke
plaats wordt deze genomen?
Antwoord
De overtreding wordt gemaakt door een aanvaller (uit het andere vak). Elke overtreding,
gemaakt door een aanvaller, betekent een SH voor de andere ploeg op de plaats van de
overtreding: in dit geval is dat de plaats, waar de in balbezit zijnde speler zich bevindt.
Als door de overtreding echter een scoringskans verloren gaat dan volgt uiteraard een
SW.
4. Wanneer is er sprake van “passief hinderen” bij het nemen van een SH.
Antwoord
Hinderen bij het nemen van een SH, passief of actief, is niet toegestaan. Hinderen is het
bemoeilijken van het werpen van de bal.
Passief hinderen houdt in dat een speler zich bij het nemen van een SH zo dicht opstelt
bij de nemer van de SH in een poging om te voorkomen dat de bal snel in het spel wordt
gebracht. Vlak voor de tegenstander gaan staan (en niet actief hinderen) mag. Vlak voor
de tegenstander gaan staan met als doel het werpen van de bal te bemoeilijken mag
niet. In een dergelijke actie zit altijd een zekere mate van bewust handelen opgesloten.
Het is aan de scheidsrechter, die bepaalt of daarvan sprake is. De scheidsrechter moet
daarbij beseffen dat, vooral in het breedtekorfbal, spelers, dus ook nemers van een SH,
technisch niet zo vaardig zijn, waardoor zij al snel kunnen worden bemoeilijkt bij het
werpen van de bal door een tegenstander, die vlak voor hem/haar is gaan staan.
4.Wat wordt met dit verbod nu precies bedoeld? En wat zijn de gevolgen?
Antwoord
Dit komt voor in de volgende situaties:
144
een speler hindert de tegenstander tijdens de spelhervatting; § 3.6vv;
een speler van één van de twee ploegen raakt de bal vóór deze 2.50 m heeft
afgelegd van de plaats van de spelhervatting; § 3.6v;
het ophouden van de voorbereiding voor het nemen van een SH; § 3.9c;
het trachten te voorkomen van het nemen van een SH.
De overtreding van de aanvaller wordt bestraft met een SH; die van de verdediger met
een – opgelet – VW. Dus als een verdediger een aanvaller hindert bij het nemen van een
SH is het een VW, en geen nieuwe SH. Veel scheidsrechter handelt onjuist!! Ook als de
verdediger de bal pakt vóór deze 2.50 m heeft afgelegd betekent dat: VW. Lang niet alle
verdedigers beseffen de ernst van deze overtredingen.
5.Als bij een uitbal, genomen door een aanvaller, de verdediger hindert of de bal binnen
2.50 m aanraakt, betekent dit dan een VW voor de aanvallende ploeg?
Antwoord
Ja.
Volgens § 3.7 wordt bij een uitbal een SH toegekend aan de andere ploeg. Dan gelden
uiteraard de bepalingen van de SH.
§ 3.6v zegt dat bij het nemen van een SH de daarvoor gestelde bepalingen niet mogen
worden overtreden.
Dat kunnen zijn:
1 een speler hindert de tegenstander tijdens de SH;
2 een speler van één van de twee ploegen raakt de bal vóór deze een afstand van 2.50
m heeft afgelegd.
Een overtreding van de aanvaller wordt bestraft met een SH; die van de verdediger met
een VW.
Als bij een uitbal, genomen door een aanvaller de verdediger hindert, dan is het dus een
VW voor de aanvallende ploeg.
Als bij een uitbal de bal wordt aangeraakt door de verdediger voordat zij 2.50 m heeft
afgelegd is dat ook een VW.
Het zelfde geldt bij het nemen van een uitworp.
Bijvoorbeeld: de nemer van de uitworp wordt gehinderd door zijn verdediger; gevolg:
VW voor de aanvallende ploeg. Als de verdediger de bal, die geworpen is door de nemer
van de VW, voordat de bal 2.50 m heeft afgelegd: idem.
Zie ook vraag/antwoord 4.
6.Een speler neemt een SH; hij werpt de bal naar een medespeler; dat mislukt; de
nemer van de SH loopt naar de bal, die op dat moment op een afstand van 2.00 m vanaf
de plaats, waar de SH is genomen, is en pakt de bal. Wat nu?
Antwoord
1. Volgens § 3.9c dient de nemer van de SH de bal binnen vier seconden na het
fluitsignaal in het spel te brengen; de bal is in het spel gebracht als de bal ten minste
2.50 m van de plaats van de SH is gekomen (gemeten over de grond); geen van de
spelers van beide ploegen mag de bal aanraken voordat de bal 2.50 m heeft afgelegd
van de plaats van de SH.
Uit de casus blijkt dat de nemer van de SH door een mislukte worp zelf de bal pakt op
een afstand van < 2.50 m van de plaats van de SH.
Conclusie: op het moment dat de speler (nemer van de SH) de bal aanraakt heeft de bal
nog geen 2.50 m afgelegd. Daarmee wordt § 3.6v (verbod om bij het nemen van een SH
de daarvoor geldende bepalingen te overtreden) overtreden. Gevolg: omdat de
overtreding door een verdediger wordt gemaakt is het een VW voor de aanvallende
ploeg.
NB: de spelregel gaat er eigenlijk van uit dat niet de nemer van de SH maar een
medespeler of een speler van de andere ploeg de bal kan pakken binnen 2.50 m. Dat is
145
ook logisch, want welke nemer van de SH gaat achter de door hem zelf geworpen bal
aan?? Maar taalkundig is de tekst van de spelregel § 3.6v duidelijk: daar wordt
gesproken over “een speler van één van de twee ploegen raakt de bal aan vóór deze
2.50 m heeft afgelegd”. Dus ook de nemer van de SH valt er onder.
2. het kan geen alleenspel zijn, want dat kan alleen als er gespeeld wordt. Dat is niet het
geval, want de bal is nog niet in het spel gebracht, ondanks het feit dat de bal wel binnen
de voorgeschreven 4 seconden is geworpen. Eerst indien de bal > 2.50 m heeft
afgelegd, is de bal wél in het spel gebracht en is het inderdaad “alleenspel”, ondanks dat
er van bewust vermijden van samenspel (een voorwaarde van § 3.6e geen sprake is.
Mocht hij nog schieten én scoren, dan is het helemaal foute boel: § 3.6c: “uit een SH
mag de speler, die het spel hervat, niet rechtstreeks scoren. Dat staat overigens ook nog
eens in § 3.6p.
NB: de nemer van de SH had de bal beter niet kunnen pakken omdat:
a. als niemand de bal pakt de nemer van de SH de bal niet binnen 4 seconden in het spel
heeft gebracht met als sanctie (volgens § 3.9c): een SH voor de andere ploeg;
b. wellicht daardoor iemand van de andere ploeg gretig zou zijn geweest om de bal
binnen 2.50 m te pakken met als sanctie: een SH voor de verdedigende ploeg.
c. wellicht daardoor de bal buiten de 2.50 m zou komen en daardoor in het spel gebracht
zou zijn.
De nemer van de SH is dus te gretig geweest.
7. Een aanvaller neemt een SH; hij staat op 1.50 m van de paal. Hij schiet; de bal gaat
naast; hij loopt achter de bal aan vangt deze op, direct bij de paal. Wat moet de
scheidsrechter doen?
Antwoord
In chronologische volgorde:
1. schieten uit een SH mag. Alleen rechtstreeks scoren is verboden (§ 3.6p en § 3.9c);
2. de nemer van de SH gaat achter de door hem geschoten bal aan; hij heeft vanaf het
moment van nemen de tijd om de bal binnen 4 seconden in het spel te brengen;
aangenomen mag worden dat die vier seconden nog niet zijn verstreken als hij de bal
vangt en doorspeelt;
3. de nemer van de SH gaat achter de door hem geschoten bal aan en vangt de bal. De
bal heeft (volgens de casus) nog geen 2.50 m afgelegd. Volgens § 3.9c mag “geen van
de spelers van beide ploegen de bal aanraken, voordat deze 2.50 m heeft afgelegd van
de plaats van de SH”. Door de bal binnen 2.50 m aan te raken overtreedt de nemer van
de SH deze regel. Gevolg: een SH voor de andere ploeg op grond van § 3.6v.
4. overigens kan je ook nog redeneren dat de nemer van de SH, die na het schot de bal
zelf vangt, § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dan moet er volgens de
spelregel overigens wel sprake zijn van het “bewust vermijden van samenspel”. Zie ook
VenA, nr. 42-3, 10 en 12.
Hoe dan ook: in deze casus handelt de nemer van de SH in strijd met § 3.6v/3.9c door
de bal aan te raken binnen 2.50 m.
Heeft de bal al 2.50 m afgelegd, dan is er van deze overtreding geen sprake en komt
punt 4 om de hoek kijken. Bij zo’n situatie kan per definitie worden uitegaan van bewust
samenspel vermijden; dat doe je niet per ongeluk, want waarom dan de SH niet gewoon
genomen?
60. § 3.6w verbod om in de aanval de toegestane tijdslimiet te overschrijden
(vervallen; verplaatst naar § 3.12)
146
61. § 3.7 Uitbal
1. De bal ligt net naast de lijn buiten het speelveld. Een speler staat direct aan de andere
kant van de lijn, dus in het veld. Hij pakt de bal. Mag dat?
Antwoord
Neen, dat mag niet. De bal is al uit doordat zij de vloer heeft geraakt.
2. Een speler neemt een uitbal. Hij stuit de bal, na het fluitsignaal, op de grond, buiten
de lijn. Wat nu?
Antwoord
De bal raakt de grond buiten de lijn; de bal is dus weer “uit”. Dat betekent: een uitbal
voor de andere ploeg.
3. Een speler neemt een uitbal. Hij laat de bal net aan de andere kant van de lijn vallen.
Hij springt het veld in en pakt de bal. Wat nu?
Antwoord
Het oprapen van de bal is voor wat betreft de vraag: wel of geen uitbal, geen
overtreding. Alleen: bij het nemen van de uitbal gelden de bepalingen van de SH.
Volgens § 3.9c heeft de nemer van de uitbal 4 seconden de tijd om de bal in het spel te
brengen. De bal is in het spel gebracht als zij ten minste 2.50 m heeft afgelegd,
gemeten over de vloer. Aannemende dat in het onderhavige die afstand niet is bereikt
wordt genoemd voorschrift overtreden met als gevolg: SH voor de andere ploeg (binnen
de lijn op de plaats waar de bal wordt aangeraakt).
4.Een speler gaat een uitbal nemen. Op het moment van fluiten staat de speler (nog) op
de lijn. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
De scheidsrechter fluit af en geeft de speler de gelegenheid de juiste positie in te nemen.
In feite heeft de scheidsrechter te vroeg gefloten waardoor het de nemer van de uitbal
niet de gelegenheid kreeg de juiste positie in te nemen.
5.Bij een uitbal gaat de nemer met de bal in de hand op de lijn staan nadat de
scheidsrechter heeft gefloten voor het nemen van de uitbal en voordat de bal de bal de
handen van de nemer heeft verlaten. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
De scheidsrechter kent de andere ploeg een uitbal toe. Zie de toelichting op § 3.7.
6.Een speler neemt een uitbal. Hij werpt de bal in één keer, zonder dat zij door anderen
is aangeraakt, over een buitenlijn. Wat dan?
Antwoord
De scheidsrechter kent een uitbal toe aan de andere ploeg vlak bij de plaats waar de bal
uit ging.
7.De bal raakt een toeschouwer, die ongeveer 1.00 m in het veld staat. De bal zou zijn
uitgegaan. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
Gewoon een uitbal toekennen aan de ploeg, die de bal niet voor het laatste aanraakte.
Zie de toelichting op § 3.7
8.Als 7, maar nu kampen twee personen om de bal, zodanig dat één van de twee de bal
anders op het speelveld (dus binnen de lijnen) had kunnen pakken. Wat moet de
scheidsrechter doen?
Antwoord
De scheidsrechter is verplicht een scheidsrechtersworp toe te kennen, vlak vóór de
buitenlijn. Zie de toelichting op § 3.7.
147
9.Als 7, maar nu zou één speler de bal op het speelveld (dus binnen de lijnen) hebben
kunnen pakken. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
Volgens de toelichting is de bal “uit” als de bal een toeschouwer of een voorwerp raakt
binnen de lijnen. Dus dient de scheidsrechter een uitbal toe te kennen aan de ploeg, die
de bal niet voor het laatst aanraakte. De voordeelregel kan en mag niet worden
toegepast: a. omdat dat alleen bij een overtreding kan; hiervan is geen sprake en b.
omdat de voordeelregel ook niet op § 3.7 van toepassing is; dit laatste staat sinds
1.7.2011 ook expliciet zo in de spelregels (toelichting op § 3.7 en bij “de voordeelregel”,
toelichting op spelregels § 2.3b).
10. Als de nemer van een uitbal de bal zodanig werpt dat deze buiten het veld blijft, wat
moet de scheidsrechter dan doen?
Antwoord
De bal is pas “uit” als zij de grond, een persoon of een voorwerp buiten het veld raakt.
Zodra daarvan sprake is de bal “uit” en kent de scheidsrechter een uitbal toe aan de
ploeg, die bal niet het laatst raakt. De uitbal wordt genomen vlakbij de lijn waar dat
aanraken ontstond.
11. Als de bal uit is gegaan en meteen daarna in bezit komt van een speler van de niet in
overtreding zijnde ploeg, mag dan de voordeelregel worden toegepast?
Antwoord
Neen, dat mag niet. Sinds 1.7.2011 is dat expliciet zo bepaald in de toelichting op § 3.7.
Overigens staat dat ook bij “de voordeelregel”, toelichting op spelregel § 2.3b.
12. Een speler neemt een uitbal. Na het fluitsignaal raakt hij met één voet de vloer. Wat
moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
SH voor de andere ploeg op de plek waar de vloer wordt geraakt.
13.Een speler loopt achter de bal aan, die dreigt uit te gaan. Een toeschouwer stompt de
bal weg. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
Als één speler achter de bal aan loopt is het een uitbal, want volgens de spelregel is een
bal uit zodra deze o.a. in aanraking komt met een persoon, waar deze ook staat (buiten
of in het veld). De bal is dus gewoon uit. Gevolg: uitbal.
Indien twee spelers om de bal strijden en genoemde situatie doet zich voor, dan dient
volgens de toelichting op § 3.7 de scheidsrechter een scheidsrechtersworp te geven.
14. De bal is uit, maar komt in handen van de niet in overtreding zijnde ploeg. Mag de
scheidsrechter de voordeelregel toepassen?
Antwoord
Neen, dat mag hij niet. Sinds 1.7.2011 staat dit expliciet vermeld in de toelichting op §
2.3b. De scheidsrechter is dus verplicht af te fluiten en een uitbal toe te kennen aan die
andere ploeg. NB: Vóór 1 juli 2011 mocht het ook niet op basis van interpretatie; nu is
het geregeld. “Uit is uit”. Overigens staat dit sinds 1 juli 2011 ook expliciet in de
toelichting op § 3.7.
15.Is de bal uit zodra hij – nog in lucht zwevend – de zij- of achterlijn is gepasseerd?
Antwoord
Neen. Het speelveld heeft een oppervlaktemaat. Dat wil zeggen dat de bal pas uit is
wanner zij in aanraking komt de vloer achter de lijn, publiek, een voorwerp e.d. Het is
dus mogelijk een bal, die al buiten de lijn maar nog in de lucht is, terug te tikken, mits
de afzet van de speler vanuit het vak heeft plaatsgevonden.
148
16.Als bij een uitbal, genomen door een aanvaller, de verdediger hindert of de bal
binnen 2.50 m aanraakt, betekent dit dan een VW voor de aanvallende ploeg?
Antwoord
Ja.
Volgens § 3.7 wordt bij een uitbal een SH toegekend aan de andere ploeg. NB: zo staat het
in § 3.7; dat is onjuist: het is niet altijd SH; wel gelden de bepalingen van de SH. Per 1.7.2014 wordt
dit hersteld. Dan gelden uiteraard de bepalingen van de SH.
§ 3.6v zegt dat bij het nemen van een SH de daarvoor gestelde bepalingen niet mogen
worden overtreden.
Dat kunnen zijn:
1 een speler hindert de tegenstander tijdens de SH;
2 een speler van één van de twee ploegen raakt de bal vóór deze een afstand van 2.50
m heeft afgelegd.
Een overtreding van de aanvaller wordt bestraft met een SH; die van de verdediger met
een VW.
Als bij een uitbal, genomen door een aanvaller de verdediger hindert, dan is het dus een
VW voor de aanvallende ploeg.
Als bij een uitbal de bal wordt aangeraakt door de verdediger voordat zij 2.50 m heeft
afgelegd is dat ook een VW.
Het zelfde geldt bij het nemen van een uitworp.
Bijvoorbeeld: de nemer van de uitworp wordt gehinderd door zijn verdediger; gevolg:
VW voor de aanvallende ploeg. Als de verdediger de bal, die geworpen is door de nemer
van de VW, voordat de bal 2.50 m heeft afgelegd: idem.
17. In § 3.5 (uitworp) staat dat bij een uitworp de bepalingen van de SH van toepassing
zijn. In § 3.7 (uitbal) staat dat er sprake is van een SH en dat de bepalingen van de SH
van toepassing zijn. Is dit verschil niet vreemd?
Antwoord
Ja. Vandaar dat per 1 7.2014 de tekst van § 3.7 wordt aangepast.
62. § 3.8 Scheidsrechtersworp
1. Mag uit een scheidsrechtersworp direct worden geschoten. En zo ja, wat te doen als
het een doelpunt is?
Antwoord
Uit een scheidsrechtersworp mogen de springende spelers direct schieten en scoren. Bij
een scheidsrechtersworp is er sprake van hervatting van het spel.
Er is geen overtreding aan vooraf gegaan, dus van een SH of een VW is geen sprake.
2. Waar moeten de spelers, die de scheidsrechter heeft aangewezen, plaatsnemen bij
een scheidsrechtersworp?
Antwoord
Volgens de toelichting op de spelregel nemen de twee spelers aan weerszijden van de
scheidsrechter plaats. De verdediger heeft het recht zich als eerste op te stellen; hij kan
dan een zodanige positie innemen dat hij, nadat de scheidsrechtersworp heeft
plaatsgevonden, kan voorkomen dat zijn tegenstander, als deze in balbezit komt, vrij
staat en schiet.
3.Moeten bij een scheidsrechters worp de overige spelers een afstand van onderling 2.50
m in acht nemen?
Antwoord
Die eis geldt, en dan alleen voor de aanvallende ploeg, alleen bij een VW. Dus niet bij
een scheidsrechtersworp.
149
4.Wanneer fluit de scheidsrechter ten teken dat door de scheidsrechtersworp het spel
wordt hervat?
Antwoord
Volgens de toelichting op de spelregel fluit de scheidsrechter op het moment dat de bal
het hoogste punt heeft bereikt en buiten bereik van de spelers is.
5.Wanneer mogen de bij een scheidsrechtersworp de overige spelers de bal aanraken?
Antwoord
Volgens de toelichting op de spelregel mogen de overige spelers de bal pas aanraken
nadat één van de twee spelers, die de scheidsrechtersworp “neemt”, de bal heeft
aangeraakt (of beiden tegelijk) of de bal de vloer heeft aangeraakt.
6.Mag een scheidsrechter een dame én een heer aanwijzen voor een
scheidsrechtersworp?
Antwoord
Neen. Volgens de toelichting op de spelregel dienen het twee spelers van gelijke sekse te
zijn.
7.Mag een scheidsrechter voor het nemen van een scheidsrechtersworp een speler uit
het ene vak en een speler uit het andere vak aanwijzen?
Antwoord
Neen. Volgens de toelichting op de spelregel dienen het twee spelers uit het zelfde vak te
zijn.
8.Wanneer een scheidsrechterworp?
Antwoord
Als de scheidsrechter niet kan beslissen wie de bal het eerste bemachtigde.
De bal raakt een toeschouwer of een voorwerp in het speelveld, terwijl niet
duidelijk is wie de bal anders zou hebben bemachtigd. Idem als de bal zou zijn
uitgegaan.
Nadat het spel is onderbroken en beide ploegen geen recht hebben op de bal.
9.Is de scheidsrechter verplicht de scheidsrechtersworp te nemen op de plaats, waar de
situatie is ontstaan?
Antwoord
Neen, hij is dat niet verplicht. Het mag ook op een plaats elders in het vak, bijvoorbeeld
verder van de paal. Daardoor kan worden voorkomen dat onverwachte of verwarrende
situaties ontstaan.
10.Wanneer eindigt voor de overige spelers de plicht om een afstand van ten minste
2.50 m in acht te nemen bij het opgooien van de bal door de scheidsrechter?
Antwoord
Die plicht eindigt op het moment dat de bal door de scheidsrechter is opgegooid.
De spelers mogen de bal pas aanraken als die het hoogste punt heeft bereikt.
De overige spelers mogen de bal pas aanraken nadat één van genoemde twee spelers (of
beiden tegelijk) de bal heeft aangeraakt dan wel dat de bal de vloer heeft geraakt.
De spelers hoeven onderling geen 2.50 m in acht te nemen.
11.Wat moet de scheidsrechter doen als hij de bal zodanig opgooit dat één van de twee
spelers de bal daardoor kan vangen?
Antwoord
De scheidsrechter moet, om onbillijke bevoordeling te voorkomen, affluiten en de
scheidsrechtersworp opnieuw uitvoeren.
150
§ 3.9 Spelhervatting
63. § 3.9a Het toekennen van een spelhervatting
1. Bij het opbrengen van de bal door verdedigers kan de scheidsrechter alleen maar een
spelhervatting toekennen. Zouden de overtreders hiervan wel eens misbruik kunnen
maken door bijvoorbeeld bij herhaling de bal uit de handen te slaan of te zwaar te
hinderen?
Antwoord
Dat zou zeker kunnen.
Indien het per ongeluk een keer gebeurt kan worden volstaan met het toekennen van
een spelhervatting c.q. het toepassen van de voordeelregel.
Indien de scheidsrechter de indruk heeft dat het, al dan niet bij herhaling, met opzet
gebeurt, dan doet hij er goed aan dat onmiddellijk de kop in te drukken: een SH
toekennen, waarschuwen en bij herhaling de gele kaart tonen wegens
wangedrag=spelbederf (code 1a2). De scheidsrechter dient hier heel alert op te zijn.
Opgelet: “bij herhaling” slaat niet op dezelfde persoon, maar op het bij herhaling maken
van een overtreding. Indien de overtreding drie keer achter elkaar door drie verschillende
aanvallers wordt gemaakt is de derde aanvaller “het haasje”.
De scheidsrechter zal, na het onderscheppen van de bal en zeker in de slotfase, het spel
van zeer nabij dienen te volgen.
NB-1: een andere spelregelsanctie dan de SH is niet mogelijk, ook niet bij herhaling: de
scheidsrechter kan dus niet de bal onder de arm meenemen naar het andere vak en daar
een VW toekennen aan de in dat vak aanvallende ploeg.
NB-2: indien een verdediger, die de bal opbrengt in “zijn” vak, de bal wil werpen naar
een vrijstaande speler in de aanval, dan volgt en SW indien hij daarbij onreglementair
wordt gehinderd waardoor de bal de vrijstaande speler niet bereikt.
2. Indien een aanvaller een zware overtreding begaat (hij duwt met opzet zijn
tegenstander opzij), dan zou er toch eigenlijk een VW moeten volgen in het andere vak?
Antwoord
Neen: elke overtreding van een aanvaller wordt gevolgd door een SH voor de
verdediging. Indien de overtreding bij herhaling wordt gemaakt zal de scheidsrechter dit
al snel als wangedrag moeten opvatten. Dus: een gele kaart.
NB: Er is één uitzondering op de regel: indien een verdediger de bal wil werpen naar een
vrijstaande aanvaller in het andere vak en hij maakt daarbij een overtreding, waardoor
de bal niet bij de vrijstaande speler komt, dan is het geen SH maar een SW in het andere
vak omdat in dat vak een scoringskans verloren gaat.
3. Het gevolg van een SH is dat de snelheid van het spel moet worden bevorderd. Hoeft
de scheidsrechter dan, na het toekennen van een SH, niet meer in te fluiten?
Antwoord
Als de scheidsrechter het spel door een fluitsignaal heeft onderbroken, bijvoorbeeld
omdat hij een SH toe kent, moet hij het spel weer hervatten door een fluitsignaal. Er
dient dus altijd te worden gefloten.
Bij het dameskorfbal geldt een afwijkende regel: daar mag een SH zonder fluitsignaal
meteen worden genomen. De scheidsrechter moet er dan extra op letten dat ieder in de
gelegenheid is geweest haar positie weer in te nemen; zo moet bijvoorbeeld
positievoordeel, dus onbillijke bevoordeling, worden voorkomen.
4. Als het spel is onderbroken door een fluitsignaal voor – bijvoorbeeld – een
blessurebehandeling, gelden dan de regels van de SH als het spel weer wordt hervat?
Antwoord
Aan de SH, zoals bedoeld in § 3.6v en § 3.9, gaat altijd een overtreding vooraf. Voor het
nemen van die SH gelden allerlei regels.
151
Er zijn ook spelhervattingen waaraan geen overtreding vooraf gaat. Te denken valt aan
het hervatten van het spel na een blessurebehandeling, na onbillijke bevoordeling, na
een beslissing over een twijfelgeval of na het behandelen van een bloedende speler. In
dat geval heet het hervatten van het spel weliswaar ook een “spelhervatting” maar
bedoelen we daar eigenlijk mee de voortzetting van het spel, precies zoals dat vóór de
onderbreking was. Er geldt dan niet de eis om de bal binnen vier seconden in het spel te
brengen, niet het verbod tot hinderen van de nemer en niet het verbod om te scoren
enz. Net zo als we dat voorheen ook altijd deden. De scheidsrechter doet er goed aan om
dit duidelijk aan te geven, zeker omdat er rechtstreeks mag worden gescoord. Ook moet
de scheidsrechter er op toezien, dat de situatie, zoals die bestond vóór het onderbreken
van het spel, zoveel mogelijk wordt benaderd bij de hervatting van het spel. Voorkomen
moet worden dat een spelhervatting als hier bedoeld leidt tot bal- of positievoordeel voor
één der ploegen.
5. Een verdediger maakt een lichte overtreding: zonder opzet overtreedt hij het verbod
tot het afhouden van een tegenstander. Even later: weer. De scheidsrechter zegt hem
dat hij de volgende keer wegens “herhaalde overtreding” een VW toe zal kennen. Is dat
juist?
Antwoord
Dat is volstrekt onjuist. Indien een verdediger bij herhaling zonder opzet een overtreding
maakt (het maakt niet uit of het een lichte of een zware is), waardoor de aanvaller wordt
belemmerd scoringskansen te verwerven, kan de scheidsrechter een SW toekennen.
Maar geen VW. De spelregels kennen die mogelijkheid niet.
Indien de scheidsrechter van mening is dat bij de 2e of 3e overtreding van opzet sprake
is, dan is het een zware overtreding en dus wel een VW.
NB: de indruk bestaat dat het vrij veel voor komt dat de scheidsrechter de gedachtefout
maakt dat een herhaalde lichte overtreding tot een VW zou moeten leiden.
6.Een ploeg maakt een doelpunt. De bal wordt door de verdedigers naar het andere vak
gespeeld voor de uitworp; zij treuzelen daarbij opzichtig. Dit is ophouden van het spel.
Dus: een SH voor de aanvallende ploeg op de plaats waar getreuzeld wordt?
Antwoord
Neen; de toelichting op § 3.6a bepaalt dat – nadat een doelpunt is toegekend – het spel
altijd wordt hervat met een uitworp. Het treuzelen wordt niet bestraft.
7.Wanneer wordt een SH toegekend?
Antwoord
Volgens de tekst van § 3.9a wordt een SH toegekend:
na een door de scheidsrechter gesignaleerde overtreding van de aanvallende
ploeg;
na een door de scheidsrechter als licht beoordeelde overtreding van de
verdedigende ploeg.
64. § 3.9b Plaats van de spelhervatting
1.Op welke plaats wordt een SH genomen?
Antwoord
Een SH wordt genomen:
op de plaats waar de overtreding is begaan;
is de overtreding tegen een bepaalde speler begaan, dan wordt de SH genomen
op de plaats, waar deze speler zich op het moment van de overtreding bevond (§
3.6h, i, j, k. l en soms m);
bij een uitbal of uitworp: op de daarvoor aangegeven plaats buiten de lijn
respectievelijk nabij de middenlijn. Eigenlijk is er geen sprake maar een SH, maar
een uitbal/uitworp, waarbij wordt gehandeld volgens de regels van de SH;
wanneer een speler de bal aanraakt terwijl hij op de middenlijn staat, wordt de SH
genomen in het andere vak vlakbij het punt waar de speler de middenlijn raakte;
152
wanneer de speler de bal aanraakt terwijl hij zich in het andere vak bevindt is de
plaats van aanraken de plaats van de SH.
65. § 3.9c Het nemen van de spelhervatting
1. Geldt er bij het nemen van een SH een afstandseis voor de andere spelers?
Antwoord
Neen. De overige spelers hoeven geen afstand ten opzichte van de nemer van de SH of
ten opzichte van elkaar in acht te nemen. De spelers van de andere ploeg mogen de
nemer van de SH echter op geen enkele wijze hinderen; alle overige spelers mogen de
bal niet aanraken voor deze, gemeten over de vloer, een afstand van ten minste 2.50 m
heeft afgelegd vanaf de plaats van de SH.
2. Is het verstandig, nadat de bal in de aanval door de nemer van de SH is geworpen,
deze aan raken door de andere spelers zolang de bal nog geen 2.50 m heeft afgelegd?
Antwoord
Dat is niet verstandig: zo lang de bal geen 2.50 m heeft afgelegd is zij nog niet in het
spel gebracht; de bal dan aanraken betekent: een overtreding. Raakt een medeaanvaller
de bal binnen 2.50 m, dan is het een SH voor de verdediging. Raakt een verdediger de
bal binnen 2.50 m, dan is het een VW voor de aanvallende ploeg. Niet aanraken dus.
3. Welke eis geldt voor de nemer van een SH?
Antwoord
De enige eis is dat hij de bal binnen 4 seconden na het fluitsignaal in het spel moet
brengen. De bal is in het spel gebracht als zij ten minste 2.50 m heeft afgelegd vanaf de
plaats van de spelhervatting en gemeten over de vloer. Indien de bal niet binnen 4
seconden ten minste 2.50 m heeft afgelegd is de nemer van de SH in overtreding.
Gevolg: SH voor de andere ploeg.
4. Een speler in de aanval neemt een SH. Hij werpt de bal binnen de voorgeschreven 4
seconden meer dan 2.50 m weg. Niemand raakt de bal. De nemer loopt achter de bal
aan, pakt de bal en schiet in vrijstaande positie. De bal valt door de korf. Doelpunt?
Antwoord
Geen geldig doelpunt. In de eerste plaats is dit een voorbeeld van het verbod om alleen
te spelen (§ 3.6e; met opzet samenspel vermijden). In de tweede plaats staat in § 3.6c
van de spelregels: “Uit een spelhervatting mag de speler, die het spel hervat, niet
rechtstreeks scoren. Hij mag eerst scoren nadat de bal in het spel is gebracht en is
aangeraakt door een andere speler”. Het verbod om rechtstreeks te scoren uit een SH
staat overigens ook in § 3.6p. Zowel in § 3.6p als – sinds 1.7. 2010 - in § 3.6c staat dat
de SH wordt genomen onder de korf.
5. Wanneer moet de scheidsrechter het fluitsignaal geven voor het nemen van een SH?
Antwoord
Op het moment, dat de nemer van de SH de bal in de hand heeft of kan hebben. Indien
bijvoorbeeld de nemer de bal al wel kan pakken maar dat niet doet of niet wil doen hoeft
de scheidsrechter niet te wachten. Enige verbale begeleiding door de scheidsrechter is
wel verstandig.
6. De nemer van de SH werpt de bal 2.60 m omhoog en vangt de bal weer op. Is de bal
dan in het spel gebracht?
Antwoord
Neen. De bal moet ten minste 2.50 m afleggen, gemeten over de vloer en vanaf de
plaats van de spelhervatting.
153
7. De nemer van de SH laat de bal na het fluitsignaal per ongeluk op de grond vallen. Hij
pakt de bal bliksemsnel en werpt deze ver weg. Vier seconden na het fluitsignaal heeft de
bal meer dan 2.50 m afgelegd. Is dit correct?
Antwoord
Ja, dit is correct. Het maakt niet uit of de nemer van de SH de bal omhoog werpt, laat
vallen of weg werpt. Criterium is dat de bal binnen vier seconden ten minste 2.50 m
heeft afgelegd, gemeten over de vloer en vanaf de plaats van de spelhervatting. Dus:
door de bal omhoog te werpen, te laten vallen of op de grond te leggen is de bal bij een
SH nog niet in het spel gebracht.
8. De nemer van de SH legt de bal, na het fluitsignaal, op de grond. Zijn tegenstander
pakt de bal. Is dit toegestaan?
Antwoord
De nemer van de SH mag de bal na het fluitsignaal neerleggen. Voor hem geldt alleen
dat hij er voor moet zorgen dat de bal binnen vier seconden een afstand van ten minste
2.50 m heeft afgelegd vanaf de plaats van de nemer en gemeten over de vloer.
De andere spelers mogen de bal pas daarna pakken. In het voorbeeld maakt degene, die
de bal pakt, de overtreding, want de bal heeft nog geen 2.50 m afgelegd en de vier
seconden zijn nog niet voorbij; de bal is dus nog niet in het spel gebracht; (legt de
nemer de bal neer en wacht de tegenstander tot de vier seconden voorbij zijn alvorens
de bal te pakken, dan is de nemer in overtreding).
9. Een aanvaller neemt een SH. Wat gebeurt er als na het werpen van de bal een
aanvaller/verdediger de bal raakt voordat deze 2.50 m heeft afgelegd?
Antwoord
Dan is de bal nog niet in het spel gebracht en maakt de speler, die de bal aanraakt, een
overtreding:
x aanvaller raakt de bal: spelhervatting verdediging;
x verdediger raakt de bal: vrije worp aanval, tenzij de nemer de bal met opzet tegen de
verdediger werpt, dan is het een overtreding van de nemer; zie vraag/antwoord 11.
10. Een aanvaller neemt een SH. Hij rolt de bal, na het fluitsignaal, langzaam van zich af
(in de hoop dat één van de tegenstanders de bal zal pakken). Wat nu?
Antwoord
Dat hangt er van af.
Als iemand de bal pakt binnen 2.50 m is dat een overtreding, want de bal is nog niet in
het spel gebracht.
Als niemand de bal pakt moet de scheidsrechter beoordelen of de bal binnen vier
seconden na het fluitsignaal in het spel is gebracht (dus ten minste 2.50 m heeft
afgelegd, gemeten over de vloer vanaf de plaats van de SH). Is dat het geval, dan is de
bal in het spel gebracht en mag de bal gepakt worden. Is dat niet het geval, dan is de
nemer van de SH in overtreding en volgt een SH voor de verdedigende ploeg (tenzij de
bal inmiddels in handen is van iemand van die ploeg, dan past de scheidsrechter de
voordeelregel toe).
11. De nemer van een SH in de aanval werpt de bal binnen de voorgeschreven vier
seconden met opzet tegen zijn tegenstander. Is daardoor de tegenstander (die de bal
dan nog niet mag aanraken omdat zij nog niet in het spel is gebracht) in overtreding?
Antwoord
Neen, deze tegenstander is niet in overtreding; hij kan het niet helpen dat hij de bal
tegen zich aan krijgt. De nemer van de SH heeft niet de bedoeling om de bal in het spel
te brengen (hetgeen zijn taak is) maar om “een VW te versieren”. Dit is “alleenspel”, §
3.6a (met opzet samenspel vermijden), dus een overtreding van de nemer met een SH
voor de verdediging als gevolg. De plaats van de SH is de plaats, waar de nemer stond
(en dus niet de plaats, waar de bal is aangeraakt).
154
12. De nemer van een SH in de aanval werpt de bal na het fluitsignaal naar een
medespeler. De tegenstander van de medespeler staat binnen 2.50 m en raakt de bal.
De nemer heeft alleen maar de bal naar de medespeler willen werpen en de tegenstander
van de mede-aanvaller wilde alleen maar zijn tegenstander volgen. Geen enkele opzet
dus.
Wat nu?
Antwoord
Ook al kan die tegenstander er niets aan doen: voor de nemer van de SH geldt dat ook.
De verdediger is in overtreding, want de bal is nog niet in het spel gebracht. Gevolg: VW
voor de aanvallende ploeg. De tegenstander moet dus toch beter uitkijken, zeker ook
gelet op het effect van de overtreding.
13. De nemer van een SH in de aanval staat op 2.00 m vanaf de paal. Hij werpt de bal,
na het fluitsignaal, per ongeluk tegen de paal en ontvangt de bal daardoor weer terug.
Heeft de bal nu de voorgeschreven afstand van 2.50 m afgelegd?
Antwoord
Neen. De bal heeft, voor de toepassing van deze regel, slechts 2.00 m afgelegd: de bal
moet immers over de vloer gemeten 2.50 m hebben afgelegd vanaf het punt, waar de SH
is genomen. Voor de nemer geldt na het weer ontvangen van de bal nog steeds de eis
dat de bal ten minste 2.50 m moet hebben afgelegd. De nemer moet dus als het ware
opnieuw beginnen terwijl de klok doorloopt (hij heeft immers in totaal maar vier
seconden). De nemer dient de bal dus snel te werpen. Lukt het om de bal binnen de vier
seconden ten minste 2.50 m te hebben geworpen, dan is hij niet in overtreding. Lukt het
niet, dan is de bal niet tijdig in het spel gebracht en is het een overtreding van de nemer.
Dus: een SH voor de andere ploeg.
14. Een verdediger hindert bij herhaling zijn tegenstander bij het nemen van
spelhervattingen. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
§ 3.11a onder B van de spelregels bepaalt, dat de scheidsrechter een strafworp kan
toekennen bij overtredingen, die door de verdediger bij herhaling worden gepleegd en
waardoor de aanvaller belemmerd wordt scoringskansen te verwerven.
Daarnaast kan hij zo nodig een gele kaart tonen wegens wangedrag.
15. Het is spelers verboden de bal aan te raken indien de bal bij een SH nog geen 2.50
m heeft afgelegd. Bestaat hiervoor een scheidsrechtergebaar?
Antwoord
Neen, er is geen scheidsrechtersgebaar voor. Het ligt voor de hand om hiervoor het
gebaar, behorend bij het binnen de afstand komen bij een VW (§ 3.10) te gebruiken,
alhoewel dat wel verwarring in de hand kan werken, omdat het bij de VW gaat om het
binnen de afstand komen van personen, hetgeen iets geheel anders is dan de eis, dat de
bal een bepaald afstand moet hebben afgelegd.
16. Indien een verdediger bij het nemen van een SH een overtreding maakt levert dat
een vrije worp voor de aanval op. Is deze straf niet veel te zwaar, gelet op de ernst van
de overtreding? (vergelijk het met een lichte overtreding met als gevolg: een SH).
Antwoord
De straf is niet te zwaar.
De bedoeling van een SH is dat de nemer de gelegenheid krijgt de bal weer snel door te
spelen na het fluitsignaal van de scheidsrechter; daarbij mag hij niet worden gehinderd
door spelers van de andere ploeg en daarbij mogen de overige spelers de bal niet
aanraken voor deze in het spel is gebracht. “De vaart erin houden” is het motto. Indien
dat motto wordt gefrustreerd is het juist logisch dat daar een behoorlijke straf tegenover
komt te staan. Eigenlijk is het ook een soort van preventieregel: voorkómen dat men een
overtreding begaat. Een preventieregel heeft alleen waarde als er een behoorlijke straf
tegenover staat.
155
17. Bij een SH in de aanval staat een medespeler op 2.60 meter. De bal wordt naar hem
geworpen en, nadat de bal 2.40 m heeft afgelegd, gevangen door een medespeler. Is dit
een overtreding?
Antwoord
Ja. De bal dient, gemeten over de vloer, 2.50 m te hebben afgelegd. Dat is in dit
voorbeeld niet het geval. Dus is er sprake van een overtreding van degene, die de bal
vangt. Er volgt een SH voor de andere ploeg.
18. Indien de bal door de nemer van de SH zachtjes wordt weggerold en op 2.30 m blijft
liggen; wat dan?
Antwoord
Degene, die de bal oppakt is dan in overtreding omdat de bal nog geen 2.50 m heeft
afgelegd.
Indien 4 seconden na het nemen van de SH de bal daar nog steeds ligt is de nemer van
de SH in overtreding, immers, hij heeft niet de bal binnen 4 seconden in het spel
gebracht (§ 3.9c).
19. Moet de scheidsrechter, al dan niet met een gebaar, “nog vier seconden” aangeven
voordat een SH wordt genomen?
Antwoord
Neen, dat geldt alleen bij een VW. Bij een SH fluit de scheidsrechter in zodra de nemer
de bal heeft of kan hebben. Vervolgens heeft de nemer de gelegenheid om de bal binnen
4 seconden in het spel te brengen.
20. De bal is in het spel gebracht als zij ten minste 2.50 m van de plaats van de
spelhervatting is gekomen, gemeten over de vloer. Moet de afstand worden bepaald
vanaf de plaats, waar de bal de hand van de speler verlaat of vanaf de plaats, waar de
SH wordt genomen.
Antwoord
Zowel in de Engelse als in de Nederlandse tekst staat dat de bal in het spel is gebracht
als zij een afstand heeft afgelegd van 2.50 m, gerekend vanaf de plaats van de
spelhervatting. De IKF zegt vervolgens dat je dan moet rekenen vanaf het moment, dat
de bal de hand(en) van de speler verlaat. Dan kan dus zijn: net achter de schouder tot
een cm of vijftig voorbij de schouder. In de Engelse tekst van de IKF-Nieuwsbrief van
november 2006 staat het ook zo.
Het KNKV heeft dit laatste bewust weggelaten, omdat het strijdig is met de primaire
spelregeltekst, veel te ingewikkeld wordt en de scheidsrechter in een positie van “meten”
wordt gemanoevreerd die het KNKV niet wil. Vandaar dat het KNKV uit gaat van “de
plaats van de voeten”. Deze gedachte is analoog aan de tekst van § 3.10c, waar staat
dat de bal in het spel is gebracht ……..indien zij volledig buiten de vrijeworpcirkel is
gekomen.
21. Een verdediger neemt een SH nabij de middenlijn. Hij werpt de bal naar zijn
aanvaller, die in het andere vak staat. Op het moment dat de aanvaller de bal raakt heeft
de bal minder dan 2.00 m afgelegd. Wat nu?
Antwoord
De bal is in het spel gebracht als zij ten minste 2.50 m heeft afgelegd, gemeten over de
vloer. Op het moment, dat de aanvaller de bal raakt is de bal dus nog niet in het spel
gebracht. De aanvaller maakt de overtreding. Gevolg: een SH voor de verdedigende
ploeg in het vak waar de bal door de aanvaller is aangeraakt.
22. Een aanvaller neemt op 2.00 m vanaf de paal een SH; hij schiet op de korf; de bal
komt tegen de korf aan en komt weer in handen van de nemer van de SH. Wat moet de
scheidsrechter doen?
Antwoord
Zie vraag/antwoord 13. De bal heeft dus niet de vereiste 2.50 m afgelegd en is daardoor
niet in het spel gebracht. Dus: SH voor de verdediging.
156
Als de bal niet in handen van de nemer komt maar vlak voor de paal blijft liggen en
niemand de bal opraakt, wetende dat men dan in overtreding is, is de nemer van de SH
in overtreding zodra de vier seconden, waarbinnen de bal door hem in het spel gebracht
moet zijn, voorbij zijn.
23. Een verdediger pleegt bij herhaling lichte overtredingen, ook dezelfde. Mag de
scheidsrechter dan een VW toekennen “wegens herhaling”?
Antwoord
Neen, dat mag hij niet. Het maken van een lichte overtreding betekent: een SH. Als
dezelfde overtreding even later weer wordt gemaakt is het weer een SH. Het is dus niet
zo dat 2 x een zelfde lichte overtreding een VW is. De spelregels kennen zo’n bepaling
niet. Wel kan de scheidsrechter besluiten tot het toekennen van een SW indien hij meent
dat er sprake is van een herhaalde overtreding waardoor het verwerven van
scoringskansen wordt belemmerd (§ 3.11a-B).
24. Een verdediger neemt een uitbal. Hij brengt de bal niet binnen 4 seconden in het
spel. Wat dan?
Antwoord:
Volgens § 3.7 van de spelregels, die over de uitbal gaat, gelden voor de uitbal dezelfde
bepalingen als voor een SH.
Volgens § 3.9 van de spelregels, die over de SH gaat, heeft de nemer van de SH vier
seconden de tijd om de bal in het spel te brengen. Indien dit niet gebeurt, dan zegt §
3.9c dat de scheidsrechter fluit en de andere ploeg een SH (uitbal) toekent. Dus geen VW
voor de aanvallende ploeg. Dit laatste is alleen het geval indien een andere verdediger
het verbod om bij het nemen van een SH de daartoe gestelde bepalingen te overtreden
(§ 3.6v) overtreedt, bijvoorbeeld door de nemer te hinderen of de bal aan te raken voor
deze 2.50 m heeft afgelegd.
25. Het is verboden uit een SH rechtstreeks te scoren (§ 3.6p). Als dat toch gebeurt, wat
dan?
Antwoord
In § 3.6p staat dat de overtreding wordt bestraft met en SH voor de andere ploeg onder
de korf. De spelregelmaker heeft gemeend dit ook nog eens – ingaande 1 juli 2010 - te
vermelden in § 3.9c. De speler mag eerst scoren nadat de bal in het spel is gebracht en
is aangeraakt door een andere speler. Een overtreding wordt bestraft met een SH onder
de korf.
26. In de spelregel staat dat de scheidsrechter fluit voor het nemen van een SH als de
nemer de bal in de hand heeft of kan nemen. De tweede voorwaarde ( “kan nemen”)
impliceert dat de eerste ( in de hand heeft”) eigenlijk overbodig is vanwege de
volgtijdelijkheid. Klopt dat?
Antwoord
In § 3.9c van de spelregels staat inderdaad dat de scheidsrechter fluit op het moment,
dat de nemer van de SH de bal in de hand heeft of kan nemen.
Deze tekst komt overeen met de tekst van § 3.10.c, die over het nemen van de VW gaat.
Waarom deze tekst, en met name "kan nemen"?
Vroeger stond er alleen: "de bal in de hand heeft". Het kwam echter voor dat een nemer
van de VW de bal voor zich op de grond had liggen en deze pas opraapte op het moment
dat het hem goed uitkwam.
De "spelregelmaker” (IKF) heeft toen bovenstaande aanvulling opgenomen. Dat betekent
dat de scheidsrechter dus ook mag influiten als de nemer de bal nog niet heeft maar
redelijkerwijze kan hebben/pakken.
Het gaat dus om een spelregeltechnische uitleg en niet om een taalkundige.
27. Een aanvaller neemt een SH; zijn tegenstander staat met de armen omhoog achter
hem. Vraag: is dit een overtreding van de verdediger.
Antwoord
157
Neen. Volgens § 3.6v is het bij het nemen van een SH verboden te hinderen, actief en
passief. Hinderen is “het bemoeilijken van het werpen van de bal”. Dat is (nagenoeg)
onmogelijk als je achter de nemer van de SH staat. De tegenstander hindert dus niet.
Dat is pas het geval als de nemer van de SH zich omdraait en dan de bal werpt.
28. Is een overtreding van een verdediger bij een SH altijd een VW voor de aanvallende
ploeg?
Antwoord
Ja. Zie de toelichting op § 3.6v.
29. Volgens § 3.6p is het verboden vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg
of rechtstreeks uit een VW of SH te scoren. En als het schot mislukt? Staat dit verbod
alleen in § 3.6p?
Antwoord
Dan is het geen overtreding. Het verbod richt zich op het scoren en niet op het schieten.
Overigens: het verbod om rechtstreeks uit een SH of een VW te scoren staat ook
expliciet in § 3.9c en § 3.10c-A.
30.Een speler neemt een SH; de scheidsrechter heeft voor het nemen van de SH
gefloten. De nemer raakt de middenlijn (of de vloer van het andere vak) of een zij- of
achterlijn (of de vloer aan de andere kant van zo’n lijn vóórdat de bal zijn handen heeft
verlaten, wat moet de scheidsrechter dan doen?
Antwoord
Volgens de tekst van § 3.9c kent de scheidsrechter de andere ploeg een SH toe (of een
uitbal).
31. Een SH wordt genomen vóór het fluitsignaal van de scheidsrechter. Wat dan?
Antwoord
Volgens de bijzondere toelichting op § 3.9c wordt de SH overgenomen.
32.Wat wordt met het verbod, om bij het nemen van een SH de daarvoor gestelde
bepalingen te overtreden, nu precies bedoeld? En wat zijn de gevolgen?
Antwoord
Dit komt voor in de volgende situaties:
een speler hindert de tegenstander tijdens de spelhervatting; § 3.6v;
een speler van één van de twee ploegen raakt de bal vóór deze 2.50 m heeft
afgelegd van de plaats van de spelhervatting; § 3.6v;
het ophouden van de voorbereiding voor het nemen van een SH; § 3.9c;
het trachten te voorkomen van het nemen van een SH; § 3.9c;
De overtreding van de aanvaller wordt bestraft met een SH; die van de verdediger met
een – opgelet – VW. Dus als een verdediger een aanvaller hindert bij het nemen van een
SH is het een VW, en geen nieuwe SH. Veel scheidsrechters handelen onjuist!! Ook als de
verdediger de bal pakt vóór deze 2.50 m heeft afgelegd betekent dat: VW. Lang niet alle
verdedigers beseffen de ernst van deze overtredingen.
33.Een speler neemt een SH; hij werpt de bal naar een medespeler; dat mislukt; de
nemer van de SH loopt naar de bal, die op dat moment op een afstand van 2.00 m vanaf
de plaats, waar de SH is genomen, is en pakt de bal. Wat nu?
Antwoord
1. Volgens § 3.9c dient de nemer van de SH de bal binnen vier seconden na het
fluitsignaal in het spel te brengen; de bal is in het spel gebracht als de bal ten minste
2.50 m van de plaats van de SH is gekomen (gemeten over de grond); geen van de
spelers van beide ploegen mag de bal aanraken voordat de bal 2.50 m heeft afgelegd
van de plaats van de SH.
Uit de casus blijkt dat de nemer van de SH door een mislukte worp zelf de bal pakt op
een afstand van < 2.50 m van de plaats van de SH.
158
Conclusie: op het moment dat de speler (nemer van de SH) de bal aanraakt heeft de bal
nog geen 2.50 m afgelegd. Daarmee wordt § 3.6v (verbod om bij het nemen van een SH
de daarvoor geldende bepalingen te overtreden) overtreden. Gevolg: omdat de
overtreding door een verdediger wordt gemaakt is het een VW voor de aanvallende
ploeg.
NB: de spelregel gaat er eigenlijk van uit dat niet de nemer van de SH maar een
medespeler of een speler van de andere ploeg de bal kan pakken binnen 2.50 m. Dat is
ook logisch, want welke nemer van de SH gaat achter de door hem zelf geworpen bal
aan?? Maar taalkundig is de tekst van de spelregel § 3.6v duidelijk: daar wordt
gesproken over “een speler van één van de twee ploegen raakt de bal aan vóór deze
2.50 m heeft afgelegd”. Dus ook de nemer van de SH valt er onder.
2. het kan geen alleenspel zijn, want dat kan alleen als er gespeeld wordt. Dat is niet het
geval, want de bal is nog niet in het spel gebracht, ondanks het feit dat de bal wel binnen
de voorgeschreven 4 seconden is geworpen. Eerst indien de bal > 2.50 m heeft
afgelegd, is de bal wél in het spel gebracht en is het inderdaad “alleenspel”, ondanks dat
er van bewust vermijden van samenspel (een voorwaarde van § 3.6e geen sprake is.
Mocht hij nog schieten én scoren, dan is het helemaal foute boel: § 3.6c: “uit een SH
mag de speler, die het spel hervat, niet rechtstreeks scoren. Dat staat overigens ook nog
eens in § 3.6p.
NB: de nemer van de SH had de bal beter niet kunnen pakken omdat:
a. als niemand de bal pakt de nemer van de SH de bal niet binnen 4 seconden in het spel
heeft gebracht met als sanctie (volgens § 3.9c): een SH voor de andere ploeg;
b. wellicht daardoor iemand van de andere ploeg gretig zou zijn geweest om de bal
binnen 2.50 m te pakken met als sanctie: een SH voor de verdedigende ploeg.
c. wellicht daardoor de bal buiten de 2.50 m zou komen en daardoor in het spel gebracht
zou zijn.
De nemer van de SH is dus te gretig geweest.
34. Een aanvaller neemt een SH; hij staat op 1.50 m van de paal. Hij schiet; de bal gaat
naast; hij loopt achter de bal aan vangt deze op, direct bij de paal. Wat moet de
scheidsrechter doen?
Antwoord
In chronologische volgorde:
1. schieten uit een SH mag. Alleen rechtstreeks scoren is verboden (§ 3.6p en § 3.9c);
2. de nemer van de SH gaat achter de door hem geschoten bal aan; hij heeft vanaf het
moment van nemen de tijd om de bal binnen 4 seconden in het spel te brengen;
aangenomen mag worden dat die vier seconden nog niet zijn verstreken als hij de bal
vangt en doorspeelt;
3. de nemer van de SH gaat achter de door hem geschoten bal aan en vangt de bal. De
bal heeft (volgens de casus) nog geen 2.50 m afgelegd. Volgens § 3.9c mag “geen van
de spelers van beide ploegen de bal aanraken, voordat deze 2.50 m heeft afgelegd van
de plaats van de SH”. Door de bal binnen 2.50 m aan te raken overtreedt de nemer van
de SH deze regel. Gevolg: een SH voor de andere ploeg op grond van § 3.6v.
4. overigens kan je ook nog redeneren dat de nemer van de SH, die na het schot de bal
zelf vangt, § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dan moet er volgens de
spelregel overigens wel sprake zijn van het “bewust vermijden van samenspel”. Zie ook
VenA, nr. 42-3, 10 en 12.
Hoe dan ook: in deze casus handelt de nemer van de SH in strijd met § 3.6v/3.9c door
de bal aan te raken binnen 2.50 m.
Heeft de bal al 2.50 m afgelegd, dan is er van deze overtreding geen sprake en komt
punt 4 om de hoek kijken. Bij zo’n situatie kan per definitie worden uitegaan van bewust
159
samenspel vermijden; dat doe je niet per ongeluk, want waarom dan de SH niet gewoon
genomen?
§ 3.10 Vrije worp
66. § 3.10a Het toekennen van een vrije worp
1. Wanneer moet bij een zware overtreding van een verdediger de voordeelregel worden
toegepast?
Antwoord
Uitganspunt is dat een zware overtreding altijd een VW tot gevolg heeft; de tekst van §
3/10a is duidelijk: “een vrije worp wordt toegekend”, ene verplichting dus.
Natuurlijk is er ß 2.3b van de spelregels: de voordeelregels.
Bij een zware overtreding kan alleen de voordeelregel worden toegepast als het fluiten
voor een VW een nadeliger situatie voor de aanvaller oplevert. Dus als de te verwachten
scoringskans groter is dan de kans, die een VW, dan niet fluiten; zo’n situatie komt bijna
nooit voor, immers, de kans op een doelpunt uit een VW is groter dan de mogelijke kans
na toepassing van de voordeelregel. De conclusie is dan ook dat na elke zware
overtreding, die als sanctie een VW kent, ook nagenoeg altijd – verplicht - een VW moet
volgen. Het is in die gevallen dus volstrekt onjuist om door te laten spelen als de niet in
overtreding zijnde ploeg in balbezit blijft.
Helaas is de praktijk weerbarstig. Het komt vaak voor dat scheidsrechters door laten
spelen vanwege de voordeelregel. Dat is onjuist, ook omdat hij daarmee een belangrijk
preventiemiddel niet gebruikt.
2. Een verdediger maakt een zware overtreding op zijn tegenstander, die in het bezit is
van de bal. Die tegenstander ziet toch kans de bal door te spelen naar een op 8 meter
van de paal vrijstaande medespeler; deze schiet en mist. De scheidsrechter past dus de
voordeelregel toe. Is dat juist?
Antwoord
Neen, dat is niet juist. De scheidsrechter is verplicht (zie vraag/antwoord 1.) elke zware
overtreding te bestraffen met een VW, behalve in het geval de bal in het bezit blijft van
de niet in overtreding zijnde ploeg en de scoringskans groter is dan die uit een VW. Dit
laatste zal niet zo vaak voor komen. In het onderhavige geval is, naar mag worden
aangenomen, de kans op een doelpunt uit een schot op 8 m kleiner dan uit een VW. De
scheidsrechter dient dus onmiddellijk na het waarnemen van de overtreding te fluiten
voor een VW.
3. Een verdediger wordt bij het uitwerken van de bal naar de aanval zodanig gehinderd
dat de scheidsrechter hem een SH toekent. Deze wordt door de verdediger genomen.
Een mede-verdediger raakt de bal op een afstand van < 2.50 m. Gevolg: VW voor de
aanvaller. De logica ontbreekt.
Antwoord
De zaken moeten wel los van elkaar worden gezien. De scheidsrechter bestraft de overtreding van de aanvaller: dus SH voor de verdediger.
De aanvaller is daardoor gestraft, waarmee het voorval is afgedaan. Vervolgens overtreedt een verdediger de spelregel bij het nemen van de SH. Dit staat
dus spelregeltechnisch los van het eerste punt. Voor de spelhervatting gelden regels: x de nemer moet de bal binnen 4 seconden tenminste 2.50 hebben geworpen, gemeten
over de vloer; x alle spelers mogen de bal niet aanraken zolang de bal niet in het spel is gebracht; x de spelers van de andere ploeg mogen de nemer van de SH niet hinderen, passief noch
actief.
160
In het voorbeeld raakt een verdediger de bal voor deze een afstand van 2.50 m heeft
afgelegd. Dat is dom van die verdediger. Het is inderdaad een VW voor de aanval. De "spelregelmaker" vindt dit soort overtredingen "zwaarder" dan "technische
overtredingen", zoals in de spelregels beschreven. Men wil gewoon dat het spel zo
spoedig mogelijk weer op gang komt en dat bij die handelingen geen onjuistheden
worden begaan. Eigenlijk is het (ook) een soort van preventiemaatregel: proberen te
voorkomen dat een SH wordt gefrustreerd. Gebeurt dat toch, dan moet de verdediger de
consequenties aanvaarden. Vandaar dat het ook niet juist zou zijn om de gevolgen van de overtreding van de
verdediger te vergelijken met de gevolgen van een lichte overtreding. 4. Is een overtreding van een verdediger bij een SH altijd een VW voor de aanvallende
ploeg?
Antwoord
Ja; zie de toelichting op § 3.6v.
5. Laatste minuut van de wedstrijd; gelijke stand. Bij de lijn staat een aanvaller naar wie
de bal vanuit de verdediging wordt gespeeld. Deze aanvaller wordt compleet
omvergekegeld door zijn tegenstander. VW of SW?
Antwoord
Duidelijk is dat het om en fysiek zware overtreding gaat met het doel het aanvalsspel te
ontregelen. Dus: een VW.
Een SW moet worden toegekend als er een scoringskans verloren gaat. Dat is hier niet
het geval: aangenomen mag worden dat er elders niemand vrij staat; de getorpedeerde
aanvaller staat bij het aannemen van de bal met zijn rug naar de paal; verder is het niet
aannemelijk dat hij bij aanname van de bal tot een scoringspositie zou komen. Dus: geen
SW.
Verder kan de scheidsrechter de verdediger bestraffen met een gele of rode kaart,
afhankelijk van de ernst van de situatie.
Het komt nogal eens voor dat een scheidsrechter een SW toe kent vanwege de ernst van
de overtreding of – nog erger – uit preventie-overwegingen. Dat kan en mag dus niet.
6. Een verdediger maakt een lichte overtreding: zonder opzet overtreedt hij het verbod
tot het afhouden van een tegenstander. Even later: weer. De scheidsrechter zegt hem
dat hij de volgende keer wegens “herhaalde overtreding” een VW toe zal kennen. Is dat
juist?
Antwoord
Dat is volstrekt onjuist. Indien een verdediger bij herhaling zonder opzet een overtreding
maakt (het maakt niet uit of het een lichte of een zware is), waardoor de aanvaller wordt
belemmerd scoringskansen te verwerven, kan de scheidsrechter een SW toekennen.
Maar geen VW. De spelregels kennen die mogelijkheid niet.
Indien de scheidsrechter van mening is dat bij de 2e of 3e overtreding van opzet sprake
is, dan is het een zware overtreding en dus wel een VW.
NB: de indruk bestaat dat het vrij veel voor komt dat de scheidsrechter de gedachtefout
maakt dat een herhaalde lichte overtreding tot een VW zou moeten leiden.
7.Wanneer wordt een VW toegekend?
Antwoord
Volgens § 3/10a kent de scheidsrechter de aanvallende ploeg een VW toe bij een door
hem gesignaleerde zware overtreding. Let op: de scheidsrechter is verplicht een VW toe
te kennen, dus ook als de bal in het bezit blijft van de aanvallende ploeg. Zie de
vragen/antwoorden nrs. 1 en 2.
8.Wat zijn de verschillen tussen een VW en een SW?
Antwoord
161
bij een VW is het verboden rechtstreeks te scoren; bij een VW is het de bedoeling
om rechtstreeks te scoren;
de viersecondenregel is bij het nemen van een SW niet van kracht;
inlopen door verdedigers is bij een VW toegestaan zodra de nemer van de VW een
duidelijk zichtbare beweging met de bal, een arm of een hand maakt; bij een SW
mag men eerst inlopen als de bal de handen van de nemer van de SW heeft
verlaten.
bij het nemen van een SW geldt niet de eis dat de medespelers onderling een
afstand van ten minste 2.50 m in acht moeten nemen.
9.Wat voor procedures kent de VW?
Antwoord
Fase 1: vanaf het moment van fluiten voor de VW tot het moment, dat de scheidsrechter
arm en hand met vier vingers opsteekt;
Fase 2: vanaf het moment, dat de scheidsrechter arm en hand met vier vingers opsteekt
tot het moment van fluiten voor het nemen van de VW; de zogenaamde
voorbereidingsfase;
Fase 3: vanaf het moment, dat de scheidsrechter fluit voor het nemen van een VW tot
het moment, dat de bal in het spel moet zijn gebracht (binnen vier seconden).
67. § 3.10b Plaats van de vrije worp
1.Door wie en waar wordt de VW genomen?
Antwoord
Direct achter het strafworppunt door een aanvaller.
2.Waar bevinden zich de overige spelers?
Antwoord
Buiten de vrijeworpcirkel.
3.Hoe moet de nemer van de VW achter het SW-punt staan?
Antwoord
Hij moet volgens een toelichting van de IKF met “de bal van zijn voet” naar voren staan.
Hoewel de spelregeltekst niet expliciet aangeeft hoe de voet moet staan is de uitleg dat
de punt van de schoen direct achter het strafworppunt staat (dus niet andersom). Zie
ook nr. 68, vraag/antwoord 3.
68. § 3.10c Het nemen van de vrije worp
1. Geldt er bij het nemen van de VW nog steeds een afstandseis van ten minste 2.50 m?
Antwoord
De plaats van de VW is vanaf 1 juli 2008 direct achter het strafworppunt. Voordeel
hiervan is dat het eenvoudiger is om de afstandseis, die geldt voor alle spelers ten
opzichte van de nemer van de VW en voor de mede-aanvallers onderling, te meten: 2.50
m vanaf de plaats, waar de VW wordt genomen, tot de plaats, waar de spelers staan (de
voeten van de spelers). Sinds 1 juli 2010 wordt niet meer gesproken over genoemde
2.50 m., maar over “buiten de vrijeworpcirkel”. In de praktijk is dat hetzelfde.
Voor de afstand, die de bal aflegt tussen de nemer van de VW en de ontvanger van de
bal (mede-aanvaller) geldt, sinds 1 juli 2010, dat de bal ten minste 1.00 m vrij in de
lucht moet zijn geweest voordat zij mag worden aangeraakt. Voor de verdediger geldt
deze eis niet.
De bepalingen van de VW worden opgeheven wanneer de bal in het spel is gebracht. Dat
kan op drie manieren:
a. de (inlopende) verdediger raakt de bal;
162
b. de mede-aanvaller raakt de bal, staande met beide voeten op ten minste 2.50 m;
de bal moet ten minste 1.00 m vrij in de lucht zijn geweest voordat een mede-
aanvaller de bal mag aanraken;
c. indien niemand de bal raakt: indien de bal buiten de vrijeworpcirkel is gekomen,
dus in feite een afstand heeft afgelegd van 2.50 m.
Voor wat betreft punt b: het komt wel eens voor dat een medespeler, die bij de paal
staat, naar voren springt en in de lucht de bal raakt. De bal is dan nog niet in het spel
gebracht omdat de medeaanvaller niet meer voldoet aan de eis dat hij met beide voeten
buiten de vrijeworpcirkel moet staan bij het aanraken van de bal.
2. De scheidsrechter fluit voor een vrije worp. Onmiddellijk begint het geduw en getrek
rondom de paal voor de beste positie. Wat kan of moet de scheidsrechter daar op dat
moment aan doen?
Antwoord
Het is altijd fout om als scheidsrechter niets te doen en het gedoe aan de spelers over te
laten.
Uitgangspunt is, dat contact tussen de spelers, die positie innemen bij het nemen van de
VW, wordt voorkomen. De scheidsrechter zal hierop dus heel alert moeten zijn en
onmiddellijk moeten optreden zodra dat contact tot stand komt. Dit geldt zowel voor “ter
weerszijden van de paal” als voor “achter de paal” en “nabij de lijn van de vrijeworpcirkel
in de buurt van de paal”. De spelregels verbieden verder dat iemand met één voet links
en één voet rechts van de paal mag staan. Tevens is het verboden dat een speler zijn
voet tussen de benen van een ander zet in een poging de vrije beweging van de
tegenstander te belemmeren.
De scheidsrechter dient dus heel goed op te letten bij dit soort (paal)situaties; hij zal
onmiddellijk moeten optreden bij het overtreden van zo’n verbod. Hij heeft daarvoor
verschillende instrumenten:
a. eerst toezien op het recht van de tegenstander om als eerste positie in te nemen;
(formeel niet geregeld, maar al jaren op grond van uitspraken van v/h de
Technische Commissie een gegeven); een aanvaller, die al op de gewenste positie
staat mag daar, op grond van § 3.6i uiteraard blijven; hij hoeft niet voor die
tegenstander plaats te maken. Het gaat dus om de plek, die nog “vrij” is. Als zo’n
plek er nog is zal de tegenstander zich een voor anderen, maar zeker voor de
scheidsrechter, zichtbare inspanning moeten getroosten;
b. de noodzaak om een overtreding, die men maakt ten opzichte van een andere
speler, onmiddellijk te bestraffen, zeker als het om een zware overtreding gaat;
c. is het een zware overtreding van een verdediger, die een nieuwe VW tot gevolg
heeft, dan is het gewenst dat de scheidsrechter die nieuwe VW ook toekent.
Immers: als die overtreding daarna weer wordt gemaakt kan de scheidsrechter
besluiten daarvoor “wegens herhaling” een SW toe te kennen; is het een
overtreding van een aanvaller, dan volgt een SH voor de andere ploeg dan wel het
toepassen van de voordeelregel als men al in balbezit was;
d. de scheidsrechter doet er bij b. en c. dus goed aan altijd op te treden. Toepassen
van de voordeelregel is niet juist én onverstandig;
e. zo nodig toont de scheidsrechter de gele kaart wegens wangedrag, zeker als
spelers niet bereid zijn zichzelf te corrigeren.
3. Mag de nemer van de VW, die met één voet (“de bal van de voet”) direct achter het
strafworppunt staat, zijn andere voet naar willekeur neerzetten?
Antwoord
Sinds 1 juli 2008 is het de nemer van de VW verboden met enig lichaamsdeel het
strafworppunt of de grond tussen paal en strafworppunt te raken. Hij mag zijn voet dus
niet (meer) naar voren zetten. De zogenaamde “tik-tik-variant naar voren” is dus niet
meer toegestaan.
De nemer van de VW mag zijn voet wel naar opzij of naar achteren plaatsen. Die voet
dient zich dan te bevinden achter de denkbeeldige lijn, die loopt door de rand van het
strafworppunt evenwijdig aan de middenlijn. Indien de nemer van de VW achter deze
163
denkbeeldige lijn staat, dan mag de “tik-tikvariant” naar opzij of naar achteren worden
uitgevoerd, zij het dat de bal een afstand van ten minste 1 m vrij in de lucht moet zijn
geweest, gemeten over de vloer (spelregelwijziging 1.7.2010). De “aangeef” dient met
beide voeten achter de vrijeworplijn te staan.
Voorwaarde is dat de nemer in elke situatie met “de bal van de voet” van het
standbeen direct achter het strafworppunt blijft staan.
De nemer mag de andere voet dus ook naar opzij (of naar achteren) zetten.
4. § 3.10c (Het nemen van een vrije worp) bepaalt onder meer, dat de bal in het spel is
gebracht als zij een afstand heeft afgelegd van ten minste 1.00 m, gemeten over de
grond, vrij in de lucht is geweest én de medespeler, die met beide voeten buiten de vrije-
worpcirkel moet staan, de bal raakt. Indien de bal minder dan 1.00 m aflegt
(bijvoorbeeld: de nemer van de VW legt de bal na het fluitsignaal voor zich op de grond:
een andere aanvaller loopt in en pakt de bal), dan is dat een overtreding van die andere
aanvaller. Bestaat daarvoor een scheidsrechtersgebaar?
Antwoord
Neen, daarvoor bestaat geen scheidsrechtersgebaar.
Het is logisch om het gebaar van “binnen de afstand komen bij een VW” te gebruiken, zij
het dat het hierbij om personen gaat en bij deze vraag om de afstand, die de bal aflegt.
5. De nemer van de VW moet met één voet (“de bal van zijn voet”) direct achter het
strafworppunt staan.
Wat is “de bal van zijn voet”?
Antwoord
Par. 3.10b ( Plaats van de vrije worp) is duidelijk: de VW wordt direct achter het
strafworppunt genomen.
In de toelichting op deze spelregel staat niets vermeld. Dat zou aanleiding tot
interpretatieverschil kunnen geven. Immers: als je met de hiel of met de punt van je
teen het strafworppunt raakt is dat toch voldoende? Het antwoord is: neen, dat is niet
voldoende: het deel van de schoenzool onder bal van de voet dient te allen tijde plat op
de grond te staan. Zo heeft de IKF dat in haar Nieuwsbrief van november 2006 ook
beschreven.
6. De nemer van de VW moet met één voet direct achter het strafworppunt staan.
Wat is “direct achter”? En moet de punt van de voet nog en bepaalde richting op wijzen?
Antwoord
Dat is zo dicht mogelijk tegen het strafworppunt aan zonder dit punt aan te raken. Dit
punt is namelijk het punt, dat op 2.50 m is gelegen, gemeten vanaf de paal. Verder weg
staan is in strijd met § 1.2 van de spelregels: “De afstand vanaf de paal tot de
achterzijde van het strafworppunt bedraagt 2.50 m”. Indien op een grotere afstand de
VW wordt genomen wordt gehandeld in strijd met deze bepaling.
Hoe de voet wordt neergezet is niet van belang zolang maar voldaan wordt aan de
voorwaarde dat de voet direct achter het strafworppunt staat en de eis van “met de bal
van zijn voet” wordt voldaan. Bij het plaatsen van de bal naar opzij of naar achteren mag
de voet dus ook gedraaid worden; gelet op de intentie van de spelregel is het niet
toegestaan de voet “andersom” neer te zetten, dus in de richting van de middenlijn.
7. Mag direct uit een VW worden geschoten?
Antwoord
Ja, er mag direct uit een VW worden geschoten.
Par. 3.6p en 3.10c van de spelregels verbieden om rechtstreeks uit een VW of een SH te
scoren. Zolang het schot niet een doelpunt tot gevolg heeft mag het dus. Indien er wel
wordt gescoord is het een SH voor de andere ploeg. Deze wordt sinds 1 juli 2010
genomen onder de korf.
8. Als de nemer van de VW de bal op de grond stuit of omhoog gooit en weer opvangt,
mogen de andere spelers dan inlopen?
164
Antwoord
Ja en neen.
Ja: de verdedigers mogen inlopen, zodra de nemer van de VW een duidelijk zichtbare
beweging met de bal, een arm of been maakt. De bal is in dit geval duidelijk zichtbaar
bewogen, dus de verdedigers mogen inlopen.
Neen: de mede-aanvallers mogen niet inlopen. Zij mogen dat pas als de bal in het spel is
gebracht. Zie vraag/antwoord 1.
Als de nemer van de VW de bal stuit of omhoog gooit en weer vangt is de bal dus nog
niet in het spel gebracht. De nemer heeft in totaal vier seconden de tijd om de bal in het
spel te brengen. Doet hij dat niet, dan kent de scheidsrechter een SH toe aan de
verdedigende ploeg.
9. De nemer van een VW werpt de bal naar een medespeler, die vanaf zijn positie (2.50
m vanaf het strafworppunt) naar voren is gesprongen en in de lucht zwevend de bal
raakt. Is dit toegestaan?
Antwoord
Dit is niet toegestaan. Sinds 1 juli 2010 dient de mede-aanvaller, die de bal ontvangt,
met beide voeten buiten de vrijeworpcirkel te staan. Dat betekent dat de mede-aanvaller
een overtreding maakt met als gevolg: een SH voor de verdedigende ploeg.
10. Situatie: de nemer van de VW staat met een voet direct achter het strafworppunt en
plaatst een voet zoveel mogelijk naar voren; hij buigt zich voorover richting “aangeef” en
heeft de bal op de hand van zijn uitgestrekte arm; de mede-aanvaller (aangeef), staat
netjes op 2.50 vanaf het strafworppunt, buigt zich voorover en strekt een arm. De nemer
van de VW werpt de bal iets op (variant: werpt de bal naar de aangeef); de aangeef
raakt de bal even, waarna de bal, meestal voor een poging tot scoren, terug valt in de
handen van de nemer, die dan schiet. Is dit toegestaan?
Antwoord
Deze twee varianten ( de “tik-tik-varianten") zijn sinds 1 juli 2008 niet meer toegestaan.
De variant, waarbij opzij of naar achter wordt aangespeeld is wel toegestaan mits de
nemer van de VW achter de denkbeeldige lijn staat, die loopt direct achter het
strafworppunt, evenwijdig aan de middenlijn en mits:
1. de nemer van de VW bij het nemen van de VW “met de bal van zijn voet” direct
achter het strafworppunt staat;
2. de nemer van de VW de bal binnen vier seconden in het spel brengt;
3. de aangeef buiten de vrijeworpcirkel (dus tenminste 2.50 m vanaf het
strafworppunt) staat; de aangeef dient met beide voeten op de vloer te staan bij
aanname van de bal;
4. de bal ten minste 1.00 m vrij in de lucht is geweest, gemeten over de vloer,
voordat de mede-aanvaller de bal raakt; opgelet: voor de verdediger geldt deze
eis dus niet.
5. de onderlinge afstand tussen alle mede-aanvallers ten minste 2.50 m bedraagt.
De scheidsrechters doen er goed aan op het nemen van deze vrije worpen voorbereid te
zijn. Zij moeten zich dan ook zo dicht mogelijk schuin achter de nemer van de VW
opstellen en de positie zodanig kiezen dat zij de te verwachten actie: nemer-aangeef
optimaal kunnen waarnemen. Eén van de belangrijkste waarnemingen zal punt 4. Zijn:
de vraag of de bal ten minste 1.00 m heeft afgelegd en punt 3: de vraag of de aangeef
met beide voeten op de vloer buiten de vrijeworpcirkel staat op het moment van het
aanraken van de bal.
NB-1: indien niet de mede-aanvaller, maar een verdediger als eerste de bal raakt, deze
vrij in de lucht is en de bal < 1.00 m heeft afgelegd is dit geen overtreding. Voor de
verdediger geldt deze afstandseis niet.
NB-2: indien niet de mede-aanvaller, maar een verdediger als eerste de bal raakt zonder
dat deze vrij in de lucht is geweest is het een overtreding van de verdediger met als
gevolg: een nieuw VW.
165
NB-3: als gevolg van de wijziging van de spelregel per 1.7.2010, waarbij de eis wordt
gesteld dat de bal ten minste een afstand van 1.00 m moet hebben afgelegd, gemeten
over de vloer, alvorens de mede-aanvaller, die met beide voeten achter de
vrijeworpcirkel staat, de bal mag raken, zal de “tik-tik-variant zich niet of nauwelijks
meer voordoen.
11. Op blz. 109 van het spelregelboekje staat het gebaar van de VW. In de bijbehorende
tekst staat dat hij vervolgens het gebaar van de overtreding maakt. Klopt dat?
Antwoord
Volgens genoemde tekst is dus de volgorde: gebaar VW en dan gebaar overtreding
Dat is ook een logische volgorde. NB: vóór 1 7.2013 was het “andersom”.
Na het gebaar van de overtreding maakt de scheidsrechter vervolgens het gebaar, dat hij
na uiterlijk vier seconden het spel zal hervatten met een fluitsignaal..
12. Spelers mogen bij een VW niet meer met één voet aan de ene kant van de paal
staan en met de andere voet aan de andere kant van de paal. Er kan een situatie
ontstaan, waarbij dat wel is toegestaan (iets meer naar achteren, nabij de paal), want
anders zou je ook op een afstand van twee meter niet meer zo’n positie in mogen
nemen. Wanneer ontstaat die situatie?
Antwoord
Vooropgesteld: het gaat om het staan ter weerszijden van de paal. Dat betekent dat de
lichamen – bijvoorbeeld - mogen overhellen richting de paal.
Het gaat om “spelers”; het verbod geldt dus zowel voor de aanvallers als voor de
verdedigers.
Het verbod geldt zolang de paal als instrument wordt of kan worden gebruikt voor het
innemen van positie. Zodra een speler de paal niet meer als instrument kan gebruiken bij
zijn poging te beletten dat zijn tegenstander een voor hem gunstige positie inneemt is er
van een overtreding geen sprake meer.
Overigens is deze bepaling per 1 juli 2010 verruimd: het verbod op fysiek contact tussen
spelers geldt nu voor: “ter weerszijden van de paal:”, “in de buurt van de paal” en “nabij
de vrijeworplijn in de buurt van de paal”. Waar de grens ophoudt heeft de IKF niet
aangegeven.
13. De nemer van de VW dient direct achter het strafworppunt te staan. Vóór 1 juli 2008
moest hij op het strafworppunt staan en dienden de overige spelers vanaf dat punt ten
minste 2.50 m in acht te nemen. Betekent de nieuwe regeling nu dat deze spelers enkele
cm naar voren mogen opschuiven?
Antwoord
Het zou wel voor de hand liggen maar het is niet zo. Volgens § 1.2 bedraagt de afstand
vanaf de paal tot de achterzijde van het strafworppunt 2.50 m. Bij het nemen van de VW
vóór 1 juli 2008 was eigenlijk een speling van een centimeter of drie. Nu de nemer direct
achter het strafworppunt moet staan is de afstand nagenoeg precies 2.50 m.
14. Bij het nemen van de VW staan een aanvaller en verdediger op de voorgeschreven
afstand naast de paal. De aanvaller staat iets vóór de verdediger. De aanvaller zet zijn
benen zodanig neer dat het been van de verdediger tussen zijn benen staat. Mag dat?
Antwoord
Volgens de toelichting op § 3.10c is het de spelers verboden een voet tussen de benen
van een tegenstander te plaatsen met als doel om te voorkomen dat die tegenstander in
de vrije beweging wordt belemmerd. De “actie”, het plaatsen van de voet tussen de
benen van de tegenstander, is dus het verbod. In dit geval komt de actie van de
aanvaller, die zijn benen zodanig neerzet, dat de voet van de andere speler er tussen
komt te staan. De aanvaller maakt geen overtreding; er staat nergens dat, wat hij doet,
verboden is. De scheidsrechter moet er dus niet intuinen, want het is de bedoeling van
de aanvaller dat de scheidsrechter zal fluiten voor een overtreding van de verdediger.
Het is ook geen overtreding van de aanvaller, want hij plaatst geen voet tussen de benen
166
van de verdediger. Eigenlijk is het dom van de verdediger dat hij toelaat dat de aanvaller
vóór hem kan staan; hij moet dat voorkomen en naast de aanvaller gaan staan.
15. Bij het nemen van een VW is het sinds 1 juli 2008 verboden dat een speler een voet
plaatst tussen de benen van een tegenstander. Geldt dit alleen bij een VW?
Antwoord
Ja. Dit verbod staat alleen vermeld in de toelichting op § 3.10c, die over het nemen van
de VW gaat. Het verbod geldt voor alle spelers, die achter de vrijeworpcirkel staan.
16. Bij het nemen van een VW is het sinds 1 juli 2008 verboden dat een speler een voet
plaatst tussen de benen van een tegenstander. Geldt dit alleen voor de aanvaller?
Antwoord
Neen, de toelichting op § 3.10c spreekt nadrukkelijk over het verbod om een voet tussen
de benen van een tegenstander te plaatsen. Het verbod geldt dus voor iedereen, die
achter de vrijeworpcirkel staat.
17. Bij een VW loopt een verdediger te vroeg in; dus opnieuw een VW. De verdediger
gaat vervolgens met zijn voet tussen de benen van zijn tegenstander staan. Dat is een
overtreding. Welke sanctie: opnieuw een VW of een strafworp?
Antwoord
Volgens § 3.10c onder B is de scheidsrechter verplicht een strafworp toe te kennen
indien de verdedigende ploeg bij dezelfde VW voor de tweede keer zich niet aan de
vereiste afstand houdt.
Daarvan is hier geen sprake: alleen de eerste overtreding is een afstandsovertreding. Dat
betekent dat de scheidsrechter de tweede overtreding dient te bestraffen. Volgens § 3.6t
kent hij derhalve een nieuwe VW toe. Het is overigens logisch dat de scheidsrechter eerst
het resultaat van de eerste VW afwacht.
18. Bij het nemen van een VW dient de nemer direct achter het strafworppunt te staan.
De “tik-tik-variant” opzij of naar achteren is toegestaan, zij het dat de bal tenminste 1.00
vrij in de lucht moet zijn, gemeten over de vloer. Moet de voet van de nemer altijd met
de punt van de schoen tegen (de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de middenlijn) het
strafworppunt blijven staan?
Antwoord
Neen, dat is niet voorgeschreven. Hoe die voet staat is niet relevant, mits hij er maar
direct achter staat en mits hij die denkbeeldige lijn maar niet raakt over overschrijdt.
Gelet op de intentie van de spelregel is het, volgens de IKF, niet de bedoeling dat de voet
in de richting van de middenlijn staat.
Overigens: de andere voet mag uiteraard ook genoemde denkbeeldige lijn niet
overschrijden.
19. De scheidsrechter heeft gefloten voor het nemen van een VW. Een tegenstander
staat met de voeten netjes op 2.50 m, dus buiten de vrijeworpcirkel; hij is in
hurkhouding; één hand rust op de grond op < 2.50 m. Mag dat?
Antwoord
Dat mag niet. In § 3.10c onder A staat: “alle spelers staan buiten de vrijeworpcirkel”.
Dat betekent dat geen enkel lichaamsdeel binnen deze cirkel, dus binnen genoemde
afstand de grond mag raken.
20. Bij een VW staan aangever en tegenstander op 2.50 m vanaf het strafworppunt
naast elkaar. De nemer van de VW werpt de bal recht op zijn medespeler; diens
tegenstander tikt de bal net vóór de handen van die aanvaller weg. Er zijn
scheidsrechters die dan een SW toekennen. Om dat te voorkomen gaan verdedigers dan
met de hand(en) op de rug staan. Wat te doen?
Antwoord
167
Bij het nemen van een VW geldt de afstandseis: alle overige spelers staan buiten de
vrijeworpcirkel; zij dienen dus op een afstand van ten minste 2.50 m te staan, gemeten
vanaf het punt waar de vrije worp wordt genomen: direct achter het strafworppunt. Indien de verdediger van een mede-aanvaller netjes op ten minste 2.50 m staat is er
niets aan de hand als hij de bal wegtikt, mits hij geen andere overtredingen maakt, zoals
duwen, vasthouden enz. Indien de verdediger de bal weg tikt terwijl de bal "los" is, is dat
geen overtreding: hij mag zijn armen naar voren doen en hij mag trachten het
aannemen van de bal door de mede-aanvaller te voorkomen. Indien de verdediger de bal bij het pogen tot aannemen of vasthebben van de bal door
de mede-aanvaller dat aannemen of vasthebben onmogelijk maakt door een arm of hand
weg te trekken of de bal uit de handen van de aannemer te slaan, dan is dat wel een
overtreding en per definitie een SW, omdat een scoringskans verloren gaat. Het is overigens niet slim om als verdediger met de armen op de rug of omhoog te gaan
staan: men beperkt zich dan in de acties, die zijn toegestaan.
21. In de spelregels staat nergens dat het bij het nemen van een VW is toegestaan het
andere been opzij of naar achteren te zetten. Dat is eigenlijk noodzakelijk.
Antwoord
Bij de tekening op blz. 15 (vrijeworpcirkel) en blz. 16 (vrijeworpgebied) staat: “De
andere voet bevindt zich achter genoemde denkbeeldige lijn (de lijn, die loopt door de
rand van het strafworppunt, evenwijdig aan de middenlijn). Deze voet mag ook los van
de grond zijn en ook boven het vrijeworpgebied hangen”. Voorwaarden, waaraan de
nemer van de VW moet voldoen, zijn:
x hij moet met één voet direct achter het strafworppunt staan;
x hij mag het strafworppunt noch het deel van het vrijeworpgebied tussen de
denkbeeldige lijn direct achter het strafworppunt, evenwijdig aan de achterlijn, aanraken
voordat de bal zijn handen heeft verlaten.
Dat betekent dat het niet uitmaakt waar de andere voet staat, mits deze maar niet staat
op of over deze denkbeeldige lijn.
22. Een speler staat klaar voor het nemen van de VW; de scheidsrechter fluit (3e fase).
De bal wordt gespeeld; meteen daarna fluit de scheidsrechter weer omdat een
verdediger binnen de afstand van 2.50 m, dus in de vrijeworpcirkel, staat. Inmiddels is
de bal in bezit van een mede-aanvaller, die schiet en scoort. Wat nu?
Antwoord
§ 3.10c van de spelregels, onder B geeft aan dat de scheidsrechter bij de 3e fase twee
keer kort achter elkaar fluit; de eerste keer om het spel te hervatten, de tweede keer om
het spel te onderbreken om de overtreder te bestraffen met een nieuwe VW.
Vast staat dat in deze casus de verdediger binnen de afstand staat. De scheidsrechter
moet dus twee keer kort achter elkaar fluiten.
Alleen, er zit natuurlijk enige tijd tussen het eerste en het tweede fluitsignaal. Als in die
tussenliggende tijd de VW is genomen omdat de bal in het spel is gebracht, dan moet er
doorgespeeld worden.
Ontvangt de vrijstaande speler de bal na het tweede fluitsignaal, dan volgt een nieuwe
VW.
Het verschil zit hem dus in de vraag wat er in die heel korte periode gebeurt. Omdat het
om een zeer kleine periode gaat zal de nieuwe VW nagenoeg altijd de juiste beslissing
zijn.
23. De nemer van een VW speelt de bal op de aangeef, die op de voorgeschreven
afstand bij de paal staat. De aangeef staat op één voet; het andere been “hangt” boven
de grond richting nemer VW. Zijn lichaam en zijn arm zijn naar voren. Hij buigt zoveel
mogelijk naar voren. Net vóór hij de andere voet op de grond zet wordt de bal gespeeld
door de nemer en teruggetikt door de nemer van de VW. Vraag: is dit toegestaan?
Antwoord
168
Deze handeling is sinds 1 juli 2010 in strijd met de spelregel, die zegt dat de mede-
aanvaller – bij het aanraken van de bal - met beide voeten achter de vrijeworpcirkel
moet staan.
NB: de nemer van de VW maakt geen overtreding.
24. Een VW wordt genomen; een mede-aanvaller staat binnen de afstand. Dat is een
overtreding en dus een SH voor de verdedigende ploeg. Waar wordt de SH genomen?
Antwoord
Onder de "oude" spelregels van 2001 werden alle nieuwe VW, die het resultaat waren
van afstandsovertredingen, genomen vanaf de plaats, waar de VW werd genomen. Dat is in de spelregels van 1.7.2007 veranderd: x volgens § 3.10c-B wordt een SH toegekend aan de verdedigende ploeg als de
overtreding wordt gemaakt door een aanvaller; x dat is dan (mede) gebaseerd op § 3.6t: het verbod om bij het nemen van een VW of
een SW de daarvoor geldende bepalingen te overtreden; x volgens § 3.9b wordt het spel hervat op de plaats waar de overtreding is begaan: in dit
geval de plaats waar de speler zich bevindt.
25. De scheidsrechter kent ploeg A een VW toe. De spelers nemen positie in bij de paal.
Eén speler is er kennelijk op uit om een speler van de andere ploeg niet de beste of een
goede positie bij de paal te gunnen. Dat gebeurt doordat een speler gauw op de plek
gaat staan die de ander kennelijk wil innemen. Daarbij ontstaat over en weer fysiek
contact. Volgens de toelichting op § 3.10c dient de scheidsrechter contact tussen spelers,
die positie innemen bij een VW, me name ter weerszijden van de paal, in de omgeving
van de paal en nabij de vrijeworplijn in de buurt van de paal, te voorkomen. Hoe moet
hij dat in de praktijk brengen?
Antwoord
In de aanvulling op de toelichting van § 3.10c (Het nemen van de vrije worp) staat als
uitgangspunt voor en tevens opdracht aan de scheidsrechter om contact tussen de
spelers, die positie innemen bij het nemen van de VW, te voorkomen. Daarbij gaat het
dan met name om de positie ter weerszijden van de paal. achter de paal en nabij de
vrijeworplijn bij de paal. Om die opdracht uit te voeren heeft hij een rechtsgrond nodig.
Die vindt hij in § 3.10c c.q. § 3.6i (verbod om een tegenstander te duwen, vast te
houden of af te houden).
In de praktijk (dus vanaf 1.7.08) zijn er drie situaties actueel: 1. de situatie, zoals beschreven, waarbij één speler de positie van de ander niet gunt aan
één zijde van de paal; 2. de situatie dat aan één zijde van de paal een aanvaller staat en aan de andere zijde
diens tegenstander. Beiden hebben "voetcontact", waarbij het nodige fysieke beenwerk
plaatsvindt. 3. de situatie, waarbij een mede-aanvaller en de tegenstander van de nemer van de VW
de beste denkbare plaats betwisten. In de gevallen 1. en 2. dient de scheidsrechter gebruik te maken van § 3.6i. De
overtreder dient onmiddellijk te worden bestraft. Is het een overtreding van de aanvaller, dan is het een SH voor de verdedigende ploeg
op de plaats van de overtreding. Is het een overtreding van de verdediger, dan is het een
nieuwe VW (ook als de eerste nog niet is genomen). In het laatste geval kan de
scheidsrechter tevens gaan "tellen" in verband met § 3.11a-B (het toekennen van een
SW wegens een herhaalde overtreding). In het geval 3. heeft de tegenstander van de nemer van de VW het recht om als eerste
positie in te nemen. Dit recht, dat overigens niet in de spelregels staat maar voortvloeit
uit een destijds door de Technische Commissie ingenomen standpunt, geldt alleen als er
nog plaats is. Staat op de door hem gewenste plaats al een speler, dan hoeft deze speler
169
uiteraard geen plaats te maken. Is er toch ongeoorloofd fysiek contact, dan is ook hier §
3.6i het instrument. In de toelichting op § 3.10c staat inderdaad geen concrete verwijzing naar genoemd
instrument, dat de scheidsrechter dient te hanteren. De indruk bestaat, dat scheidsrechters en beoordelaars genoemd instrument niet of te
weinig hanteren. Dat is jammer.
In de Aandachtspunten 2009-2010 wordt dit onderwerp extra belicht; via de
Speerpunten 2009-2010 is aan alle scheidsrechters en beoordelaars gevraagd er tijdens
het volgende seizoen in de praktijk extra aandacht aan te besteden. In de Speerpunten
2012-2013, (helaas alleen) bestemd voor scheidsrechters en beoordelaars die landelijk
actief zijn, is een soortgelijk verzoek gedaan.
Overigens ligt hier natuurlijk een belangrijke taak voor de arbitrale landelijke en
districtswerkgroepen. 26. Als het goed is loopt de cirkel van de VW vlak vóór de paal langs. Dat betekent dat
spelers bij het nemen van de VW naast de paal kunnen staan (achter de paal is
verboden). Mag dat?
Antwoord
Het klopt dat de vrijeworpcirkel vóór de paal langs loopt. Op met name de tekeningen
van het vrijeworpgebied, de vrijeworpcirkel en het strafworpgebied blz. 15 en 16 van het
speelregelboekje, is dit goed te zien. In de spelregels staat er overigens niets over.
De spelers mogen dus naast de paal staan, mits er geen sprake is van contact tussen
hen. NB: gecontroleerd lichamelijk contact is uiteraard toegestaan. Par. 10.3c, toelichting zegt: "De scheidsrechter dient contact tussen de spelers, die
positie innemen bij het nemen van de VW - met name ter weerszijden van en in de buurt
van de paal, alsmede nabij de vrijeworpcirkel in de buurt van de paal - te voorkomen.
Geen enkele speler mag met één voet aan één kant van de paal staan en met de andere
voet aan de andere kant van de paal. De spelers moeten kiezen aan welke kant van de
paal zij zich opstellen". Dus: achter de paal mag niet; naast de paal mag wel mits er geen contact is tussen de
spelers. Dit laatste moet als volgt worden uitgelegd: op zichzelf is op grond van de
"definitie en inleiding" van de spelregels gecontroleerd fysiek contact toegestaan. Zodra
dat leidt tot voordeel van één van hen wordt het een overtreding.
27. Bij het nemen van een VW staat de aangeef direct naast de paal; zijn tegenstander
staat direct achter hem. Hij raakt de aangeef wel enigszins maar meer ook niet. Is de
tegenstander verplicht naast de aangeef te staan of mag hij er achter?
Antwoord
x § 3.10c-A1 bepaalt dat alle spelers buiten de vrijeworpcirkel staan. Het mag dus ook
een grotere afstand zijn;
x aangeef en tegenstander mogen geen overtreding maken, zoals het belemmeren van
het vrije gebruik van het lichaam (§ 3.6i: verbod om een tegenstander te duwen, vast te
houden of af te houden) of te zwaar hinderen (§ 3.6j).
28. Er zal een VW worden genomen. Een speler staat - voor de aangeef - aan de ene
kant van de paal; zijn tegenstander aan de andere kant. De tegenstander brengt zijn arm
achter de paal langs naar de aanvaller om te proberen het aangeven te verhinderen. Mag
dat?
Antwoord
Dat mag.
Een speler, die netjes naast de paal staat mag natuurlijk een tegenstander, die ook
netjes aan de andere kant van de paal staat, hinderen door een arm naar hem uit te
steken. Geen overtreding dus.
29. Bij het nemen van een VW raakt de nemer met de punt van zijn schoen het SW-
punt. Is dit toegestaan?
170
Antwoord
Neen; § 3.10c is daarover duidelijk: het is deze speler verboden met enig lichaamsdeel
het SW-punt en de grond tussen de paal en het SW-punt aan te raken voordat de bal zijn
handen heeft verlaten. Het is dus een overtreding van de nemer; gevolg: SH voor de
andere ploeg.
30.
Casus.
1. VW;
2. de tegenstander van de nemer van de VW staat netjes op een afstand van ten minste
2.50 m vanaf het punt, waar de VW wordt genomen; de tegenstander heeft een arm
horizontaal naar achteren;
3. een mede-verdediger staat vlak achter genoemde tegenstander, strekt een arm
horizontaal en pakt de hand van de onder 2. genoemde tegenstander;
4. de onder 2. genoemde tegenstander brengt het lichaamsgewicht naar voren, staat op
één voet en heeft de andere in de lucht boven de cirkel of er al overeen; de onder 3.
genoemde mede-verdediger zorgt er voor dat beiden in evenwicht blijven;
5. zodra de nemer van de VW een duidelijk zichtbare beweging maakt met de bal, een
arm of een been laat de onder 3. genoemde verdediger los en geeft nog een duwtje na
waardoor de onder 2. genoemde tegenstander als het ware gelanceerd wordt.
Bedoeling is dat de onder 2. genoemde tegenstander sneller bij de nemer van de VW is
dan wanneer hij zich op eigen kracht naar de nemer moet begeven.
Vraag: mag dat?
Antwoord
Half februari 2010 is deze handeling bij het nemen van de VW geïntroduceerd door
Fortuna tijdens de wedstrijd Fortuna-TOP. De scheidsrechter keurde deze actie "op zijn
gevoel" af.
Op 20.2.10 heeft de toenmalige Landelijke Werkgroep Scheidsrechters alle
topscheidsrechters per mail antwoord gegeven op de vraag of het mag. Het antwoord
van de LWS was: het mag:
a. de onder 2. genoemde tegenstander voldoet aan de voorwaarden, die gelden bij het
nemen van de VW;
b. de spelregels kennen geen verbod op het helpen van een ploeggenoot, bijvoorbeeld
met duwen, vast- of tegenhouden. Fysiek contact tussen ploeggenoten is niet verboden.
Natuurlijk moet er goed op worden gelet of er niet te vroeg wordt ingelopen (maar dat
geldt nu ook) en dat de onder 2. genoemde tegenstander aan de eis van voetcontact
achter de cirkel voldoet (maar dat geldt nu ook).
De actie is niet helemaal nieuw. Zo nu en dan zie je een variant, waarbij een verdediger
direct achter de onder 2. genoemde tegenstander gaat staan en hem/haar een fikse por
in de rug geeft zodra de nemer van een VW genoemde duidelijk zichtbare beweging met
bal, arm of been maakt. Tegen deze variant is tot op heden geen bezwaar gemaakt c.q.
is er geen commotie over ontstaan.
Het huidige "bezwaar" en de commotie zitten hem in het feit dat beide verdedigers elkaar
vasthouden. Dat is nog niet eerder vertoond in korfballand. Maar verboden is het niet.
Het kan overigens ook geen onbillijke bevoordeling van de verdedigende ploeg zijn, want
onbillijke bevoordeling ziet op beide partijen terwijl het hier om één partij gaat; verder
kan onbillijke bevoordeling alleen aan de orde zijn "door niet tot het spel behorende
omstandigheden", hetgeen in dit voorbeeld niet het geval is.
Voor de volledigheid: indien het gaat om twee aanvallers zal er altijd sprake zijn van het
overtreden van de regel die zegt dat mede-aanvallers onderling een afstand van ten
minste 2.50 m in acht moeten nemen en dat de “aangeef” met beide voeten op de vloer
moet staan.
Het gevoel van "dit zou eigenlijk niet moeten mogen" is begrijpelijk.
171
Alleen: met het gevoel kunnen we niks. De vraag is altijd: waar staat dat het wel/niet
mag?
Het antwoord is: het staat nergens, noch direct noch indirect:
a. er staat nergens dat het verboden is dat........
b. een verbod kan ook niet uit een spelregel (indirect) worden afgeleid.
§ 2.3b Zegt: de scheidsrechter handhaaft de regels van het spel. Dus niet: het gevoel
dat hij heeft dat er iets niet in orde is. Verder staat er: "hij bestraft de overtredingen".
De overtredingen zijn limitatief opgesomd in § 2.6. De beschreven situaties staan daar
niet bij. Dus van een overtreding is geen sprake.
Bij de beschreven situatie is er wel een min of meer afgeleide oplossing; die ligt primair
niet bij de scheidsrechter, maar bij een mede-aanvaller. Zodra hij poogt de kortste weg
te zoeken naar een plek, aan de andere kant van de twee verdedigers, die achter elkaar
staan waarbij de achterste de voorste vasthoudt, wordt deze aanvaller gedwongen om te
lopen. Daardoor wordt door de achterste verdediger § 3.6i overtreden, het verbod om
.....af te houden. (§ 3.6i, blz. 45, toelichting, 3e alinea). En bij herhaling kan de
scheidsrechter een SW toekennen. Weliswaar is er óók de regel dat een speler, die
ergens staat, geen plaats hoeft te maken voor een ander, maar in de huidige situatie is
dat niet aan de orde: a. het gaat in dit geval om twee spelers, die achter elkaar staan; b.
het verbod van de achterste verdediger heeft voorrang boven het recht om een plaats in
te nemen en c. de twee verdedigers voldoen aan de voorwaarde omdat de
achterste verdediger zijn arm uitsteekt waardoor de aanvaller er niet door kan. Maar
enigszins gekunsteld is het wel.
De spelregels verbieden dus genoemde acties niet. Dat is ook logisch, omdat de
spelregels uitgaan van "normale situaties" en van goede trouw.
Coaches en ploegen zijn er altijd op uit om de grens van het toelaatbare op te
zoeken. Daar is ook niets mis mee.
Voorbeeld: een jaar of 30 geleden kwam het in de Hoofdklasse voor dat bij een SW een
razendsnel inlopende verdediger de bal van onder uit de korf tikte, de zogenaamde
contradunk. Daar was speciaal op getraind (LDO bijvoorbeeld). Daar was weinig aan te
doen, totdat § 3.2a, tweede bullit werd ingevoerd waardoor de actie weliswaar niet werd
verboden, maar het doelpunt gewoon werd en nog steeds wordt geteld.
Overigens zijn er ook andere acties denkbaar, die niet gedekt worden door de huidige
spelregels en die dus mogen, zoals:
1. bij de afvang staat een verdediger met een verdedigster op zijn rug. Deze
verdedigster tikt alle ballen boven de korf weg of, nog sterker, vangt de bal, wordt op de
grond gezet en roept "partij". Dit is niet verboden.
NB:
x bij een scheidsrechtersworp kan het niet, omdat § 3.8 nadrukkelijk voorschrijft dat
het bij het nemen van een scheidsrechtersworp gaat om twee spelers (van elke ploeg
één);
x bij een SH mag het ook mits er maar niet actief of passief wordt gehinderd. Zinvol is
het natuurlijk niet.
2. bij een spelhervatting gaan de overige medespelers om de nemer van de SH staan op
een afstand van een cm of 50 waardoor geen enkele tegenspeler bij de nemer van de SH
kan komen; dit zal in de praktijk niet of niet veel gebeuren omdat bij zo'n actie de
andere spelers vrij staan. Misschien bij het opbrengen van de bal in het verdedigingsvak.
3. bij een SW gebeurt hetzelfde als op de foto staat aangegeven; de kans bestaat dat de
inlopende verdediger de bal boven de korf weg kan tikken;
4. de bal is in de aanval; tijdens een schot roept een aanvaller "partij". Dit is, zoals
bekend, geen overtreding ex § 3.6. NB: wel dient de scheidsrechter te fluiten en de
mensen gelegenheid te geven hun posities weer in te nemen. En bij herhaling is het
gewoon wangedrag.
5. een verdediger houdt bewust steeds een hand voor het gezicht/de ogen van een
tegenstander. Dit is geen overtreding ex § 3.6. Geen overtreding; wel wangedrag.
172
31 Volgens de toelichting op § 311c is de bal eerst in het spel gebracht als aan drie
voorwaarden wordt voldaan; of is één voldoende?.
Antwoord
Alle punten staan los van elkaar. Als aan één voorwaarde is voldaan is de bal in het spel
gebracht.
32.Als een speler de VW vóór het fluitsignaal neemt, wat dan?
Antwoord
Dan moet de VW worden overgenomen. Bij herhaling kan de scheidsrechter een SH voor
de andere ploeg toekennen wegens ophouden van het spel (§ 3.6g). Zo nodig kan hij de
speler de gele kaart tonen wegens wangedrag.
33. De nemer van een VW gaat met de rug naar de korf staan. Hij plaatst zijn hiel vlak
achter het strafworppunt. Mag dat?
Antwoord
De spelregel zwijgt er over.
Op grond van de uitleg van de Nederlandse spelregels en de toelichting daarop is dit
echter niet toegestaan.
De uitleg is altijd geweest (en is het nog steeds), dat de nemer van de VW met de punt
van zijn schoen vlak achter het SW-punt staat, zodanig dat “de bal van zijn voet” (de
vóórvoet) de grond raakt. De voet mag dus niet andersom, dus met de hiel vlak tegen
het SW-punt aan.
Waar de andere voet staat is niet van belang, mits die voet niet over de denkbeeldige
streep staat, die loopt direct achter het SW-punt, evenwijdig aan de achterlijn.
De ontvanger van de bal moet met beide voeten op de grond staan.
De afstand van die voet van de nemer tot de voeten van de ontvanger is niet van belang.
Er geldt geen minimale afstand. Het enige, wat telt, is de afstand, die de bal vrij in de
lucht af moet leggen: ten minste 1 meter.
34. Mag de scheidsrechter bij een zware (fysieke) overtreding van een verdediger op een
aanvaller de voordeelregel toepassen?
Antwoord
Neen, om een aantal redenen:
1. § 3.10a van de spelregels zegt dat in zo’n geval de aanvallende ploeg een VW
krijgt. Er staat dus niet: “kan krijgen”. Het is een opdracht. Dit is dus het
uitgangspunt.
2. Natuurlijk is er ook § 2.3b, dat zegt dat de scheidsrechter de voordeelregel kan
toepassen wanneer de bal na ene overtreding in het bezit blijft van de niet in
overtreding zijnde ploeg. Alleen: dan moet het ook wel voordeel zijn voor deze
ploeg. En dat is het nagenoeg nooit, omdat de kans op een doelpunt na
toepassing van de voordeelregel (veel) kleiner is dan de kans uit een VW.
3. Het preventie-element. Het fluiten voor de overtreding is een mogelijkheid om aan
te geven waar voor de scheidsrechter de grens “tot hier en niet verder” ligt. Op
grond van § 2.3b heeft de scheidsrechter ook de bevoegdheid om dit te doen.
35.Mag uit een VW rechtstreeks worden gescoord?
Antwoord
Neen, dat mag niet. Dit staat in § 3.6p, alsmede in § 3.10c-A. Een overtreding wordt
bestraft met een SH voor de verdediging onder de korf. Schieten mag wel, scoren niet.
36.Na het influiten voor het nemen van een VW laat de nemer de bal vallen; de bal raakt
het strafworppunt. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
Zodra de bal de handen van de nemer van de SW heeft verlaten mogen de verdedigers
inlopen; echter: de bal is nog niet in het spel gebracht. De mede-aanvallers moeten
173
daarop wachten. Voor de nemer van de VW geldt dat de termijn van 4 seconden door
blijft lopen.
Het laten vallen van de bal, op welke plek dan ook, is geen overtreding.
37. Gedurende de periode, dat een VW wordt genomen bevindt een verdediger zich
binnen de voorgeschreven afstand van 2.50 m en staan tegelijkertijd twee mede-
aanvaller onderling binnen 2.50 m van elkaar. Dit zijn twee overtredingen die tegelijk
plaatsvinden. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
Volgens de toelichting op § 2.3b bestraft de scheidrechter de belangrijkste overtreding.
De toelichting geeft aan dat de overtreding van de verdediger als de belangrijkste moet
worden aangemerkt. Deze overtreding wordt dus bestraft.
38. Als 37, maar nu bevinden spelers van beide ploegen zich tegelijkertijd binnen de
voorgeschreven afstand van 2.50 m. Wat nu?
Antwoord
De overtreding van de speler van de aanvallende ploeg wordt volgens de toelichting op §
2.3b als de belangrijkste aangemerkt. Deze overtreding wordt bestraft.
NB-1: wanneer spelers van beide ploegen zich niet tegelijkertijd binnen de
voorgeschreven afstand van 2.50 m bevinden, dan bestraft de scheidsrechter de speler,
die het dichtst bij de nemer van de VW staat; dit staat in § 3.10c-B.
NB-2: wanneer spelers van beide ploegen zich niet tegelijkertijd op dezelfde onjuiste
afstand binnen de voorgeschreven afstand van 2.50 m bevinden, dan bestraft de
scheidsrechter de speler van de aanvallende ploeg; dit staat in § 3.10c-B.
39. Bij het nemen van een VW staan ter weerszijden van de paal twee koppels.
Tegelijkertijd geeft een aanvaller van koppel 1 en een verdediger van koppel 2 een duw
aan diens tegenstander. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
De toelichting op § 2.3b zegt dat de scheidsrechter de belangrijkste overtreding bestraft
als twee overtredingen tegelijk plaatsvinden.
Hier is sprake van twee overtredingen, die ook nog eens tegelijk plaats vinden.
De spelregels geven in een situatie als deze niet aan wat de belangrijkste overtreding is.
Zij voorzien er dus niet in.
De scheidsrechter doet er dus goed aan precies na te gaan of één overtreding toch niet
(iets) eerder was dan de andere. Mocht zijn conclusie toch zijn dat ze tegelijk hebben
plaatsgevonden, dan kan hij wellicht de heftigheid van de duw mee laten spelen in zijn
oordeel.
40.Volgens § 3.6p is het verboden vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg
of rechtstreeks uit een VW of SH te scoren. En als het schot mislukt? Staat dit verbod
alleen in § 3.6p?
Antwoord
Dan is het geen overtreding. Het verbod richt zich op het scoren en niet op het schieten.
Overigens: het verbod om rechtstreeks uit een SH of een VW te scoren staat ook
expliciet in § 3.9c en § 3.10c-A.
41. § 3.6t regelt het verbod om bij het nemen van een vrije worp of strafworp de
daarvoor gestelde bepalingen te overtreden. Wat wordt hier precies mee bedoeld?
Antwoord
Volgens de toelichting op de spelregels kan het gaan om de volgende overtreding:
de nemer van de VW, die het strafworppunt of het vrijeworpgebied of het
strafworpgebied raakt; zie de tekeningen van het vrijeworpgebied en het
strafworpgebied op blz. 16 van het spelregelboekje;
de nemer van de VW of de SW, die bij het nemen te lang wacht;
een ploeggenoot, die binnen de voorgeschreven afstand komt;
een tegenstander, die binnen de voorgeschreven afstand komt;
174
een tegenstander, die het nemen van de SW beïnvloedt; dit geldt ook voor
degenen, die op de bank zitten en deel uitmaken van de ploeg.
NB: het gaat dus alleen om het overtreden van de bepalingen, die gelden voor het
nemen van een VW en een SW. Die bepalingen worden in § 3.10 en 3.11 genoemd. De
sanctie daarop staat in § 3.6t: overtreding door een aanvaller: een SH. Overtreding door
een verdediger: een VW of een nieuwe SW. Soms staat de sanctie al in § 3.10 en 3.11.
Zo is de scheidsrechter verplicht een SW toe te kennen indien de verdediging bij dezelfde
VW voor de tweede keer te vroeg komt inlopen.
42. Aan welke eisen moet de nemer van de VW voldoen?
Antwoord
hij moet met één voet direct achter het strafworppunt staan; de voet dient in de
richting van dit punt te staan;
hij moet met de andere voet moet hij achter de denkbeeldige lijn – die loopt door
de rand van het strafworppunt, evenwijdig aan de middenlijn – staan;
hij mag het strafworppunt en het vrijeworpgebied niet met een voet of een ander
deel van zijn lichaam raken voordat de bal zijn handen heeft verlaten;
hij moet de bal binnen uiterlijk vier seconden in het spel brengen.
43. Aan welke eisen moeten de overige spelers voldoen bij het nemen van een VW?
Antwoord
deze spelers dienen allen buiten de vrijeworpcirkel te staan;
de aanvallers dienen onderling ten minste 2.50 m in acht te nemen;
het is de tegenstanders toegestaan binnen de vrijeworpcirkel te komen zodra de
nemer een duidelijk zichtbare beweging met de bal, een arm of een been maakt;
het is de aanvallers toegestaan binnen de vrijeworpcirkel te komen zodra de bal in
het spel is gebracht. De bal is in het spel gebracht als: a. een verdediger de bal
aanraakt; b. de bal een afstand van ten minste 1 m heeft afgelegd, gemeten over
de vloer, waarna de bal wordt aangeraakt door een mede-aanvaller, die met beide
voeten op de vloer staat; c. de bal volledig buiten de vrijeworpcirkel is gekomen;
uiteraard mogen de overige spelers geen overtredingen, als genoemd in § 3.6,
maken.
44. Een VW wordt genomen vóór het fluitsignaal. Wat dan?
Antwoord
Volgens de bijzondere toelichting op § 3.10c moet de VW worden overgenomen.
45.Wat wordt hier precies bedoeld met § 3.6t: het verbod om bij het nemen van een
vrije worp of strafworp de daarvoor gestelde bepalingen te overtreden
Antwoord
Volgens de toelichting op de spelregels kan het gaan om de volgende overtreding:
de nemer van de VW, die het strafworppunt of het vrijeworpgebied of het
strafworpgebied raakt; zie de tekeningen van het vrijeworpgebied en het
strafworpgebied op blz. 16 van het spelregelboekje;
de nemer van de VW of de SW, die bij het nemen te lang wacht;
een ploeggenoot, die binnen de voorgeschreven afstand komt;
een tegenstander, die binnen de voorgeschreven afstand komt;
een tegenstander, die het nemen van de SW beïnvloedt; dit geldt ook voor
degenen, die op de bank zitten en deel uitmaken van de ploeg.
NB: het gaat dus alleen om het overtreden van de bepalingen, die gelden voor het
nemen van een VW en een SW. Die bepalingen worden in § 3.10 en 3.11 genoemd. De
sanctie daarop staat in § 3.6t: overtreding door een aanvaller: een SH. Overtreding door
een verdediger: een VW of een nieuwe SW. Soms staat de sanctie al in § 3.10 en 3.11.
Zo is de scheidsrechter verplicht een SW toe te kennen indien de verdediging bij dezelfde
VW voor de tweede keer te vroeg komt inlopen.
175
46. Wat is een VW?
Antwoord
Een VW is de sanctie voor de ploeg, die een zware overtreding begaat.
47. Wat is een indirecte VW
Antwoord
In het korfbaljargon wordt deze term nogal eens gebruikt. Dat is onjuist. Een indirecte
VW bestaat niet.
§ 3.11 Strafworp
69. § 3.11a Het toekennen van een strafworp
1. Wanneer een strafworp?
Antwoord
Overtredingen, die tot gevolg hebben het verloren gaan van een scoringskans voor een
aanvaller, worden bestraft met een SW.
Volgens § 3.6 heet zo’n overtreding dan “een zeer zware overtreding”. Die bewoordingen
kloppen eigenlijk niet, omdat zij suggereren dat er naast de lichte en de zware
overtredingen ook nog eens zeer zware zouden zijn. Zowel de lichte als de zware
overtreding heeft een strafworp tot gevolg indien een scoringskans verloren gaat.
Voorbeelden:
Als een verdediger de bal met de vuist weg slaat (zware overtreding) waardoor een
scoringskans verloren gaat is het geen vrije worp maar een strafworp voor de andere
ploeg.
Als een verdediger de bal gevallen bemachtigt of per ongeluk uit de handen van een
aanvaller loopt (lichte overtredingen) waardoor een scoringskans verloren gaat is het
geen spelhervatting maar een strafworp voor de andere ploeg.
De term “zeer zware overtreding” is dus onjuist. Het woord “zeer” dient te vervallen.
2. Kan een herhaalde, lichte overtreding een strafworp opleveren?
Antwoord
Ja, natuurlijk. Criterium is en blijft of het overtredingen zijn, die herhaaldelijk het
aanvalsspel onbehoorlijk belemmeren. § 3.6 Van de spelregels maakt geen onderscheid
tussen licht en zwaar als het om een herhaalde overtreding gaat.
Het is echter onjuist om na een zware overtreding, gevolgd door een lichte, een SW toe
te kennen omdat er van “herhaling” dan geen sprake is.
Voorbeelden van lichte overtredingen bij herhaling: het spel ophouden, de bal gevallen
bemachtigen, alleenspel; in alle gevallen dan alleen, indien de scheidrechter meent dat
het aanvalsspel onbehoorlijk wordt belemmerd.
3. Bij het opbrengen van de bal door verdedigers maken aanvallers, om dat opbrengen
te bemoeilijken, bij herhaling overtredingen. Mag de scheidsrechter wegens “herhaalde
overtreding” een SW toekennen in het andere vak?
Antwoord
Neen. § 3/11a, onder B zegt: “Bij overtredingen, door de verdediger herhaaldelijk
gepleegd, waardoor de aanvaller wordt belemmerd scoringskansen te verwerven, kan de
scheidsrechter een strafworp toekennen”.
Deze regel geldt dus alleen bij overtredingen door een verdediger.
4. De scheidsrechter is verplicht een SW toe te kennen bij overtredingen, die het
verloren gaan van een scoringskans tot gevolg hebben. Wanneer is er sprake van een
scoringskans: gaat het om een bestaande scoringskans of een scoringskans, die zou
kunnen ontstaan?
176
Antwoord
§ 3.11a, onder A (blz. 63 spelregelboekje) bepaalt dat de scheidsrechter een SW moet
toekennen bij overtredingen, die het verloren gaan van een scoringskans tot gevolg
hebben. In de toelichting daarop staat op dezelfde bladzijde ( "Voorbeelden.......uit het
andere vak"). Onder "scoringskans" worden verstaan: 1. een scoringskans sec. Dus een reeds aanwezige scoringskans. De scoringskans gaat verloren doordat de zich in scoringspositie bevindende speler (die
dus niet meer verdedigd wordt) op onreglementaire wijze wordt gehinderd bij het
schieten of doordat de speler, die de zich in scoringspositie bevindende speler (die dus
niet wordt verdedigd) wil aanspelen, onreglementair wordt gehinderd. 2. de scoringskans gaat verloren doordat de aanvaller, die op weg is naar de
scoringspositie, op onreglementaire wijze wordt gestuit. Er is dus nog geen sprake van een bestaande scoringskans, maar van een begin van een
scoringskans. De discussie gaat uiteraard niet over situatie 1. Daar zijn we het ongetwijfeld allemaal
over eens. De discussie gaat over situatie 2.
De scheidsrechter moet er voor 100% van overtuigd zijn dat een potentiële scoringskans
verloren gaat. De meest voor de hand liggende situaties zijn: x de (meestal uit balans gespeelde) verdediger (die formeel dus nog kan voldoen aan de
vereisten voor een verdedigde positie), die de aanvaller op weg naar de paal
opvangt/blokkeert of torpedeert; x de verdediger, die de schietende aanvaller (door het inspringen) torpedeert. Voorwaarden zijn met name: a. balbezit voor de aanvallende ploeg; b. uit positie gespeeld zijn van de verdediger en de onmogelijkheid voor die verdediger
om die positie in korte tijd weer in te kunnen nemen; c. de mogelijkheid voor de aanvaller om onder "normale" omstandigheden tot een
scoringskans te komen. Enkele voorbeelden.
1.doorslaan van een verdediger op een schot met raken (torpederen).
Zonder het torpederen zou de aanvaller langs de verdediger kunnen stappen.
a. de aanvaller heeft de bal nog vast tijdens het raken; er gaat geen scoringskans
verloren; VW (wangedrag is ter beoordeling van de scheidsrechter); b. de aanvaller heeft de bal nog vast tijdens het raken, maar had de bal naar een
vrijstaande medespeler kunnen plaatsen; er gaat een scoringskans verloren; SW
(wangedrag ter beoordeling van de scheidsrechter); c. de aanvaller heeft al geschoten; de bal is gevangen door een medespeler, die de bal
had kunnen aangeven voor een doorloopbal; er gaat een scoringskans verloren: SW
(wangedrag ter beoordeling van de scheidsrechter); d. de aanvaller heeft al geschoten; de bal is gevangen door een verdediger; er gaat geen
scoringskans verloren: VW (wangedrag ter beoordeling van de scheidsrechter).
2. een verdediger vangt zijn tegenspeler op (of torpedeert hem) a. zonder dat opvangen zou de aanvaller in scoringspositie hebben kunnen komen,
bijvoorbeeld via een wijk- of een doorloopbal; voorwaarde is wel dat er dan een
aanspeelpunt moet zijn; er gaat dan een scoringskans verloren; SW; (bij torpederen:
wangedrag ter beoordeling van de scheidsrechter); b. zonder dat opvangen zou de aanvaller niet in een scoringspositie zijn gekomen; de
vraag of er een aanspeelpunt is, is niet relevant; VW; (bij torpederen: wangedrag ter
beoordeling van de scheidsrechter).
177
3. een aanvaller staat bij de middenlijn en krijgt de bal aangespeeld. De verdediger
hindert veel te zwaar c.q. torpedeert hem De aanvaller staat met zijn rug naar het eigen vak. Bij gewoon aannemen van de bal
moet hij zich eerst omdraaien en vervolgens bezien op wie hij de bal zal afspelen. Er gaat
geen scoringskans verloren; VW, eventueel ook wangedrag, ter beoordeling van de
scheidsrechter..
Bovenstaande lezing is al jaren van toepassing.
De indruk bestaat dat - door de evolutie van het korfbal - situaties, die verband houden
met "het begin van een scoringskans", zich meer voordoen en daardoor, in vergelijking
met "vroeger", meer opvallen. Maar ook lang geleden diende bij "het begin van een scoringskans" een SW al te worden
toegekend.
Dat de taak van de scheidsrechter in dezen niet eenvoudig is moge duidelijk zijn, temeer
omdat inmiddels ook het fenomeen "schwalbe" voor komt, waarbij de aanvaller poogt de
indruk te wekken dat zijn tegenstander een zodanige overtreding heeft gemaakt dat
daardoor een (potentiële) scoringskans verloren gaat. Tenslotte: voor de duidelijkheid zij vermeld dat het bovenstaande uitsluitend betrekking
heeft op situaties, dat de scheidsrechter overeenkomstig § 3.11a onder A een SW moet
toekennen. Overtredingen, die door een verdediger herhaaldelijk worden gepleegd,
waardoor de aanvaller wordt belemmerd scoringskansen te verwerven – op grond
waarvan de scheidsrechter een SW kan toekennen - zijn hier niet aan de orde. 5. Een speler schiet. Op dat moment roept zijn verdediger “wahhhhhhhh” met als doel
het schieten te beïnvloeden. Strafworp en/of wangedrag? Wat kan/moet de
scheidsrechter doen. Antwoord
§ 3.11 van de spelregels bepaalt wanneer een scheidsrechter een SW moet toekennen:
in het geval door een overtreding een scoringskans verloren gaat.
Wat is een overtreding?
In de spelregels vind je onder § 3.6 a t/m v de overtredingen limitatief opgesomd. Een
SW is nagenoeg altijd het gevolg van een zware overtreding. Een SW kan ook het gevolg
zijn van een lichte overtreding; bijvoorbeeld: een verdediger loopt per ongeluk de bal uit
de handen van een aanvaller, die schiet. Als dan een scoringskans verloren gaat is het
wel degelijk een SW. Het criterium is dus niet de zwaarte van de overtreding, maar het
verloren gaan van een scoringskans.
Bij genoemde opsomming vind je niet dat het verboden is door een verdediger of een
speler van de andere ploeg “waaaaaahh” te roepen. Of “wooohhh” of “huh” e.d.
Dus kan het nooit een SW zijn.
Wat is het wel?
Het is een vorm van wangedrag. § 2.3f Is van toepassing. Hierin staat dat de
scheidsrechter optreedt tegen wangedrag van spelers, coaches, vervangende spelers en
andere tot de ploeg behorende personen. Het is dus aan de scheidsrechter om te
beoordelen hoe ernstig de vorm van wangedrag is. Zijn mogelijkheden zijn: informele
waarschuwing, formele waarschuwing (geel), wegzending (rood). Het is zaak het
“Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending” te raadplegen; daarin vind je de
codes en de bijbehorende beschrijving. Deze codes staan ook op de zogenaamde
codekaart, die elke scheidsrechter bij zich dient te hebben (in de tas). In dit geval is het
overduidelijk een gele kaart, code 1a2 (spelbederf): een opzettelijke, niet agressieve
(wangedrag)overtreding met de kennelijke bedoeling het spel van de tegenstander of het
resultaat van de wedstrijd te beïnvloeden.
Opgelet: spelbederf is dus geen spelovertreding, maar wangedragovertreding.
NB: onder spelbederf valt bijvoorbeeld ook de volgende situatie: een verdediger houdt
voortdurend bij het uitoefenen van zijn taak zijn hand voor de ogen van de aanvaller. Dit
178
is geen overtreding van § 3.6h (duwen, vasthouden, afhouden) of § 3.6i (te zwaar
hinderen), maar spelbederf, waartegen moet worden opgetreden.
Bij het nemen van een SW is het beïnvloeden van het nemen van een SW expliciet
verboden; de toelichting op § 3.11c zegt: “Bij het nemen van een SW mogen de
tegenstanders, waartoe ook de coach, de vervangende spelers en de andere tot de ploeg
behorende personen worden gerekend, op geen enkele wijze de aandacht van de SW-
nemer afleiden. Pogingen om het behoorlijk nemen van de SW te beletten hebben een
nieuwe SW tot gevolg in geval de SW mislukt”.
Als dus de coach of een verzorger op de bank hard “mis” roept bij het nemen van de SW
komt er een nieuwe SW als de worp mislukt. NB: als iemand uit het publiek iets roept
komt er dus geen nieuwe SW, immers, het publiek behoort niet tot “de ploeg”.
6.Is de nemer van de SW verplicht te schieten op de korf?
Antwoord
Neen. Een SW is eigenlijk een VW met het recht op schieten. De nemer mag de bal ook
afspelen op een medespeler.
7.Wat zijn de verschillen tussen een VW en een SW?
Antwoord
bij een VW is het verboden rechtstreeks te scoren; bij een VW is het de bedoeling
om rechtstreeks te scoren;
de viersecondenregel is bij het nemen van een SW niet van kracht;
inlopen door verdedigers is bij een VW toegestaan zodra de nemer van de VW een
duidelijk zichtbare beweging met de bal, een arm of een hand maakt; bij een SW
mag men eerst inlopen als de bal de handen van de nemer van de SW heeft
verlaten.
bij het nemen van een SW geldt niet de eis dat de medespelers onderling een
afstand van ten minste 2.50 m in acht moeten nemen.
8.Wanneer moet een SW worden toegekend?
Antwoord
als een scoringskans verloren gaat; zie ook vraag/antwoord 10.
wanneer de verdedigende ploeg bij dezelfde VW voor de tweede keer binnen de
voorgeschreven afstand staat. Let op: het gaat om de verdediging en niet om
dezelfde verdediger!;
wanneer een verdediger bij dezelfde VW voor de tweede keer te vroeg inloopt;
wanneer een verdediger bij dezelfde VW eerst binnen de voorgeschreven afstand
staat en daarna een andere verdediger te vroeg inloopt (uitspraak v/h Technische
Commissie 1997);
wanneer dezelfde verdediger bij dezelfde VW eerst binnen de voorgeschreven
afstand staat en daarna te vroeg inloopt (aanwijzingen v/h Technische Commissie
2000).
In alle genoemde gevallen moet dus bij de tweede keer (van dezelfde VW) een SW
volgen.
9.Door wie moet een SW worden genomen?
Antwoord
Door een speler, die op dat moment in het aanvalsvak staat.
Het mag ook een aanvaller zijn, die zonder tegenstander speelt (§ 3.6q).
10.Wat zijn de belangrijkste overtredingen, op grond waarvan een SW moet worden
toegekend?
Antwoord
Die staan vermeld in de toelichting op § 3.11a onder B: § 3.6h, i, j, k, l en r. Verder ook
de § 3.6a en c; deze staan niet vermeld in de toelichting.
Tenslotte de overtreding waarbij bij dezelfde VW de verdediging voor de tweede maal
binnen de afstand staat of komt; zie vraag/antwoord 8.
179
Enkel voorbeelden, waarbij als gevolg van een overtreding een scoringskans verloren
gaat:
een verdediger trapt een bal, die binnen het bereik is van een vrijstaande
aanvaller, weg;
een verdediger trapt een bal weg; die bal is binnen het bereik van een aanvaller,
die gehinderd wordt; deze aanvaller had de bal kunnen doorspelen naar een
vrijstaande mede-aanvaller;
een verdediger ligt op de grond en tikt de bal weg, die anders in bezit zou zijn
gekomen van een vrijstaande aanvaller;
een verdediger slaat de bal uit de handen van een vrijstaande aanvaller. Idem bij
duwen, vasthouden en te zwaar hinderen;
een verdediger slaat de bal uit de handen van een aanvaller, die de bal had
kunnen doorspelen naar een vrijstaande mede-aanvaller;
een verdediger slaat bij het nemen van een VW de bal uit de handen van de
aangeef; idem als hij een tik tegen de arm geeft, waardoor de bal niet kan
worden aangenomen;
een verdediger duwt een aanvaller in de rug bij het nemen van een doorloopbal of
bij het doorspelen van de bal op een vrijstaande mede-aanvaller; NB: als een
aanvaller (doorloopbal naar de paal) abrupt stopt vóór de paal en de verdediger
hem als gevolg daarvan in de rug loopt gaat weliswaar een scoringskans verloren,
maar maakt de aanvaller een overtreding van § 3.6i;
te waar hinderen waardoor de bal niet kan worden overgespeeld naar ene
vrijstaande mede-aanvaller;
een verdediger hindert een aanvalster, die een scoringkans heeft of die de bal kan
overspelen naar ene vrijstaande mede-aanvaller;
twee verdedigers ontnemen gezamenlijk een aanvaller een scoringskans;
een aanvaller loopt het andere vak in en belet de daar vrijstaande aanvaller het
schieten;
opzettelijk bewegen van de paal, zodanig dat een scoringskans verloren gaat.
11.Moet de overtreding dezelfde zijn om een SW wegens herhaalde overtreding
toegekend te krijgen?
Antwoord
Het antwoord is: neen. Criterium is niet: dezelfde of min of meer vergelijkbare
overtreding is; criterium is of het aanvalsspel voor de tweede keer wordt belemmerd
voor het verwerven van scoringskansen. Het moet wél om dezelfde verdediger gaan. Het
is dus mogelijk een SW “wegens herhaalde overtreding” toe te kennen als een verdediger
eerst vasthoudt en daarna de bal uit de handen van een tegenstander slaat. Of: eerst
afhoudt en daarna aan de paal trekt (zonder dat direct een scoringskans verloren gaat).
NB: hierover zijn veel misverstanden, gebaseerd op de gedachte dat alleen zo’n SW kan
worden toegekend als het bij herhaling om dezelfde overtreding gaat.
12.Een scheidsrechter heeft een SW toegekend wegens herhaalde overtreding. Als de bal
daarna weer in het aanvalsvak komt maakt dezelfde aanvaller weer een overtreding,
waarbij het aanvalsspel weer wordt belemmerd in het verwerven van scoringskansen.
Moet de scheidsrechter dan weer opnieuw gaan tellen (een geen SW toekennen) of moet
hij dóór tellen (en weer een SW toekennen).
Antwoord
De systematiek van het bestraffen van de herhaalde overtreding is nadrukkelijk
gebaseerd op dóórtellen. Dus: weer een SW.
13.Een scheidsrechter heeft in het begin van de wedstrijd een verdediger
gewaarschuwd: volgende keer SW. Pas tegen het eind van de tweede helft doet de
scheidsrechter het weer. SW of is er teveel tijd mee heen gegaan?
Antwoord
Als de scheidsrechter heeft gewaarschuwd: volgende keer weer, en er is een volgende
keer, dan dient hij uiteraard de SW toe te kennen.
180
14.Mag een scheidsrechter het gehele verdedigingsvak waarschuwen: volgende keer
SW?
Antwoord
Neen, dat mag hij niet. De spelregel spreekt uitdrukkelijk over ”de verdediger” en niet
over “de verdediging”.
15.Een verdediger komt herhaaldelijk bij het nemen van vrije worpen één keer per vrije
worp binnen de afstand. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
Omdat het steeds om een andere VW gaat mag de scheidsrechter niet de 2e keer
verplicht een SW toekennen. Die mogelijkheid bestaat alleen bij dezelfde VW. Dan
resteert alleen dat de scheidsrechter bij de tweede of derde keer een SW toekent wegens
herhaalde overtreding.
70. § 3.11b Plaats van de strafworp
1.Waar wordt de SW genomen?
Antwoord
De SW wordt genomen in de lengte-as van het veld op een afstand van 2.50 m voor de
paal, direct achter het strafworppunt.
2.Waar bevinden zich de overige spelers?
Antwoord
Buiten het strafworpgebied.
3.Hoe moet de nemer van de SW achter het SW-punt staan?
Antwoord
Hij moet volgens een toelichting van de IKF met “de bal van zijn voet” naar voren staan.
Hoewel de spelregeltekst niet expliciet aangeeft hoe de voet moet staan is de uitleg dat
de punt van de schoen direct achter het strafworppunt staat (dus niet andersom). Zie
ook nr. 68, vraag/antwoord 3. Overigens ligt deze positie ook voor de hand.
71. § 3.11c Het nemen van de strafworp
1. De SW wordt genomen direct achter het strafworppunt. Als bij het nemen (de bal
heeft de handen nog niet verlaten) de nemer met de punt van zijn schoen het
strafworppunt raakt, wat dan?
Antwoord
Hoe hard het ook is en hoe onrechtvaardig het ook lijkt of is, maar dan moet de
scheidsrechter fluiten voor een overtreding van de nemer van de SW. Het is nu eenmaal
verboden bij het nemen van de SW het strafworppunt en de grond tussen paal en
strafworppunt aan te raken. NB: op 1.7.2010 is de tekst van de spelregel gewijzigd.
Inhoudelijk is er echter niets veranderd.
Het punt direct achter het strafworppunt is de 2.50 m afstand vanaf de paal! Gevolg: een
SH voor de verdedigende ploeg.
2. Moet een scheidsrechter bij het nemen van een SW met het influiten wachten tot
iedereen op de juiste wijze gereed staat?
Antwoord
Bij § 2.3e staat dat een scheidsrechter het spel pas mag hervatten met een fluitsignaal
zodra de speler, die de worp neemt, gereed staat en aan alle gestelde regels (§ 3.9 –SH
– en § 3.10 –VW) is voldaan. Dus: voor een SH en een VW is het geregeld, voor een SW
echter niet.
181
Ten aanzien van de SW is in § 3.11c alleen bepaald dat de speler, die de SW neemt,
direct achter het strafworppunt moet staan. De overige spelers moeten op de
voorgeschreven afstand staan, dus buiten het strafworpgebied.
Sinds begin 2009 is de visie, dat de verantwoordelijkheid voor het niet voldoen aan de
gestelde regels, bij de nemer van de SW c.q. bij de overige spelers ligt. Indien tijdens
het fluitsignaal niet wordt voldaan aan deze regels is dat een overtreding van de nemer
c.q. van één of meer van de overige spelers.
De scheidsrechter doet er goed aan om – alvorens in te fluiten – de nemer c.q. de
overige spelers te wijzen op de aanstaande overtreding
3. De nemer van een SW is niet verplicht te schieten. Als hij niet schiet, maar de bal
overspeelt, gelden er dan voorwaarden?
Antwoord
Neen, er gelden geen voorwaarden. Hij mag bijvoorbeeld eerst de bal op een medespeler
spelen, de bal naar een tegenstander werpen, de bal “uit” werpen e.d. Wat hij niet mag
is het spel ophouden (§ 3.6g). Hij mag dus niet te lang met de bal in zijn handen blijven
staan of de bal rechtstreeks naar een verdediger werpen om tijd te winnen.
4. De scheidsrechter kent een SW toe. Hij fluit, opdat de SW kan worden genomen. Een
coach vraagt om een spelersvervanging. Dit kan natuurlijk niet omdat het spel al is
hervat. Er ontstaat consternatie met als gevolg dat de nemer van de SW “van de kook”
raakt en enkele passen met de bal loopt. De scheidsrechter fluit voor “lopen met de bal”
en staat de gevraagde spelersvervanging toe. Handelt de scheidsrechter correct?
Antwoord
In de toelichting op § 3.11c staat dat bij het nemen van een strafworp de tegenstanders,
waartoe ook de coach behoort, op geen enkele wijze de aandacht van de strafworpnemer
mogen afleiden. Dat gebeurt hier wel degelijk, ook getuige de reactie van de
strafworpnemer. Dat betekent dat de strafworp alsnog moet worden genomen.
5. Mag de nemer van een SW wachten met het nemen tot het publiek rustig is
geworden? En zo ja, hoe lang mag hij dan wachten?
Antwoord
Volgens de toelichting op § 3.11c (Het nemen van de strafworp) mogen de tegenstanders
op geen enkele wijze de aandacht van de SW-nemer afleiden. Dit geldt ook voor "de
bank": coach, vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen. Gebeurt dat toch, dan doet de nemer van de SW er, volgens deze toelichting, goed aan
te wachten tot het rustig is. Primair bepaalt de nemer van de SW wat "wachten" is. Het oordeel daarover ligt echter
bij de scheidsrechter. Indien de scheidsrechter meent dat er te lang wordt gewacht wordt § 3.6t overtreden:
het verbod om bij het nemen van een VW of een SW de daarvoor gestelde bepalingen te
overtreden. Het kan dan gaan om een overtreding van o.a. de nemer van de SW, zoals te
lang wachten bij het nemen. Overigens wordt dan ook § 3.6g (verbod het spel op te
houden) overtreden.
Het bovenstaande betreft uitsluitend de tegenstander in het veld en op de bank. Het is het publiek toegestaan de aandacht van de nemer van de SW af te leiden. De
scheidsrechter kan daar niets tegen doen, tenzij er - volgens § 2.3g van de spelregels
(optreden tegen overlast van het publiek) - sprake is van overlast. Overlast is een vorm
van wangedrag, zoals het uiten van bedreigingen of beledigingen, het uiten van twijfel
over de kennis van de spelregels van de scheidsrechter, discriminatie-uitingen, het veld
inkomen e.d. Herrie en lawaai vallen er niet onder. De scheidsrechter, die verlangt dat
het publiek "stil" is bij het nemen van een SW, handelt in strijd met de regels. Spelers
moeten leren omgaan met herrie onder dergelijke omstandigheden. Gedrag van publiek, geen overlast zijnde, kan dus nooit aanleiding zijn voor een
spelregeltechnische ingreep, noch door de scheidsrechter, noch door een speler.
182
Een scheidsrechter mag dus nooit bij herrie van het publiek een SW over laten nemen. De nemer van de SW mag dus niet wachten tot het rustig(er) wordt. Doet hij dat wel,
dan handelt de nemer van de SW in strijd met § 3.6t c.q. § 3.6g (verbod het spel op te
houden) met als gevolg een SH voor de verdedigende ploeg. Dat betekent dat de nemer
van de SW net zoveel tijd heeft om de SW te nemen als normaal het geval is. De
scheidsrechter bepaalt hoe lang die tijd duurt. NB: "Spelbederf" is geen overtreding van § 3.6 van de spelregels. Het is dus niet
mogelijk op grond hiervan een SH toe te kennen. Het is wel een vorm van wangedrag,
formele waarschuwing, code 1a2. Er geldt bij het nemen van een SW geen tijdslimiet. De bijzondere toelichting op § 3.11c (spelregelboekje blz. 65) bepaalt dat de
viersecondenregel niet geldt bij de SW. Nergens is bepaald hoe lang het nemen van de SW wel mag duren. Dat is ook logisch,
omdat verschillende factoren een rol spelen. Te denken valt aan: a. de technische vaardigheid van de nemer; b. de psychische gesteldheid van de nemer en van andere spelers; c. (een begin van een) poging van de tegenstander om het nemen van de SW te
beïnvloeden en het optreden daartegen door de scheidsrechter; d. de situatie rondom het strafworpgebied; e. de weersituatie (bij veldwedstrijden). De nemer mag wachten tot die hevige windvlaag
is verminderd. In alle gevallen bepaalt de scheidsrechter wat verstaan wordt onder: "te lang wachten",
zoals geformuleerd in § 3.6t/3.6g. Indien een speler meer dan één keer te lang wacht kan de scheidsrechter dat ook
opvatten als wangedrag, zijnde spelbederf, code 1a2. Dus een gele kaart.
6. Vlak voor het einde van de wedstrijd kent de scheidsrechter een ploeg een SW toe. Op
het moment van het nemen van de SW is de gehele speeltijd verstreken. Mag de SW nog
worden genomen?
Antwoord
Ja, de strafworp mag nog worden genomen. In § 3.11c staat: “voor het nemen van de
strafworp wordt zo nodig zowel de eerste of de tweede helft verlengd tot het duidelijk is
dat de bal wel of niet door de korf is gevallen als direct resultaat van de strafworp”.
7.Hoe moet de nemer van een SW staan?
Antwoord
1. met één voet direct achter het SW-punt;
2. met de andere voet in het gebied achter de denkbeeldige lijn, die door de rand
van het SW-punt loopt, evenwijdig aan de middenlijn.
Hij mag het SW-punt en het deel van het VW-gebied tussen het SW-punt en de paal met
een voet of een ander lichaamsdeel niet aanraken, voordat de bal zijn hand(en) verlaten
heeft.
8.Volgens § 3.11c toelichting wordt de eindtijd van de eerste en de tweede helft verlengd
voor het nemen van een SW. Als vóór of tijdens het nemen van de SW een overtreding
wordt begaan, wat dan?
Antwoord
Dan wordt de sanctie, die op de overtreding staat, eerst ten uitvoer gebracht.
Beweegt bijvoorbeeld de verdediger bewust de paal tijdens het schot, dan is dat zeker
een formele waarschuwing (gele kaart) waard en dient de SW te worden overgenomen
als zij mislukt.
183
9.De scheidsrechter heeft gefloten ten teken dat de SW kan worden genomen. De nemer
van de SW stuitert de bal en schiet. De verdediger loopt na het stuiten van de bal
meteen in. Is dit een overtreding?
Antwoord
Neen, geen overtreding.
Volgens de tekst van § 3.11c dienen alle overige spelers buiten het strafworpgebied te
staan tot de bal de hand(en) van de strafworpnemer heeft verlaten. Zodra dit laatste is
gebeurd mag ieder dus inlopen. Het feit, dat de bal is gestuit in plaats van geschoten is
niet relevant.
10.Mag een stilstaande verdediger blijven staan als een aanvaller, die zijn eigen
tegenstander is gepasseerd, een doorloopbal wil maken?
Antwoord
Ja, deze verdediger “stond er al” en hoeft geen plaats te maken voor die aanvaller. Loopt
de aanvaller tegen deze verdediger op, dan is het een overtreding van de aanvaller en
niet van de verdediger. Dus, SH voor de verdediging en geen SW voor de aanvaller.
11. § 3.6t regelt het verbod om bij het nemen van een vrije worp of strafworp de
daarvoor gestelde bepalingen te overtreden. Wat wordt hier precies mee bedoeld?
Antwoord
Volgens de toelichting op de spelregels kan het gaan om de volgende overtreding:
de nemer van de VW, die het strafworppunt of het vrijeworpgebied of het
strafworpgebied raakt; zie de tekeningen van het vrijeworpgebied en het
strafworpgebied op blz. 16 van het spelregelboekje;
de nemer van de VW of de SW, die bij het nemen te lang wacht;
een ploeggenoot, die binnen de voorgeschreven afstand komt;
een tegenstander, die binnen de voorgeschreven afstand komt;
een tegenstander, die het nemen van de SW beïnvloedt; dit geldt ook voor
degenen, die op de bank zitten en deel uitmaken van de ploeg.
NB: het gaat dus alleen om het overtreden van de bepalingen, die gelden voor het
nemen van een VW en een SW. Die bepalingen worden in § 3.10 en 3.11 genoemd. De
sanctie daarop staat in § 3.6t: overtreding door een aanvaller: een SH. Overtreding door
een verdediger: een VW of een nieuwe SW. Soms staat de sanctie al in § 3.10 en 3.11.
Zo is de scheidsrechter verplicht een SW toe te kennen indien de verdediging bij dezelfde
VW voor de tweede keer te vroeg komt inlopen.
12. Mag het ongestoord nemen van een SW worden belemmerd?
Antwoord
Dat is de spelers, de coach, en andere tot de ploeg behorende personen verboden. Dit
verbod geldt niet voor het publiek. De nemer van de SW doet er goed aan te wachten tot
alles rustig c.q. zo rustig mogelijk is. Indien dit wachten omslaat in ophouden van het
spel is § 3.6g van toepassing.
13. Als een speler te vroeg in loopt bij het nemen van een SW, wat dan?
Antwoord
aanvaller: de scheidsrechter fluit af en kent de verdediging een VW toe. Het
resultaat van de genomen SW is niet van belang;
verdediger: als de SW-nemer scoort telt de scheidsrechter het doelpunt. Scoort hij
niet, dan laat de scheidsrechter de SW overnemen.
71a. § 3.12; verbod in de aanval de toegestane tijdslimiet overschrijden.
1. Voor welke klassen geldt dit verbod?
Antwoord
184
Volgens het BB “Bijzondere verplichtingen zaalkorfbal” , waarin o.a. ook bepalingen over
de schotklok staan, geldt dit verbod in de zaal alleen als er met de schotklok wordt
gespeeld. Dat is in de Korfbal League, de reserve Korfbal league, de hoofdklasse en
reserve Hoofdklasse, de overgangsklasse (alle senioren) en de hoofdklasse A-jeugd, alle
gemengd.
2. Met nog 14 seconden op de schotklok onderbreekt de scheidsrechter het spel in de
aanval om de coach van de verdedigende ploeg tot de orde te roepen. Moet de klok terug
naar 25 seconden of loopt de klok na hervatting van het spel gewoon door?
Antwoord
In § 3.12 onder punt 4a staat:
De schotklok wordt herstart op 25 seconden als de scheidsrechter fluit voor:
x een overtreding die wordt bestraft met een VW;
x een overtreding, die wordt bestraft met een S'H;
x een overtreding, die wordt bestraft met een SW;
x een spelonderbreking als gevolg van een blessure van een verdediger.
Een nadere toelichting op deze paragraaf ontbreekt.
Bij een blessure van een verdediger wordt, als de scheidsrechter het spel onderbreekt,
de schotklok herstart op 25 seconden. Van een overtreding is geen sprake. Reden van
het terugzetten: om bij mogelijke simulaties, die al snel in het begin van de KL
voorkwamen, de aanvallende ploeg niet te benadelen bij het opnieuw moeten opzetten
van een aanval.
Andere vormen van spelonderbrekingen, waaraan GEEN overtreding is vooraf gegaan,
worden niet in deze spelregel genoemd, laat staan dat er iets wordt vermeld over het al
dan niet herstarten van de schotklok op 25 seconden. Dat is dus een ernstig gemis.
Voorbeelden: onbillijke bevoordeling, beslissen in twijfelgevallen (wie had de bal als
eerste?), het toekennen van een scheidsrechtersworp, wangedrag (zonder een echte
spelovertreding), zoals commentaar op de leiding, een coach die zonder toestemming het
veld in loopt, een coachende zich warm lopende speler e.d., invloeden van buitenaf,
blessure aanvaller, blessure scheidsrechter e.d.
Kortom, dit zou duidelijker geregeld dienen te worden.
Wat in die tussentijd te doen?
Er zijn 2 mogelijke benaderingen:
a. "analoog aan de regeling inzake de blessure van een verdediger". Dus in alle gevallen
wordt de klok herstart op 25 seconden om de aanvallende partij niet te benadelen;
b. omdat er alleen een regeling is getroffen voor een blessure van een verdediger, geldt
in alle andere gevallen deze regel niet; de zogenaamde “a contrario-regel”. Dan ben je
dus vrij te redeneren dat de klok niet wordt herstart op 25 seconden maar weer verder
gaat lopen na het hervatten van het spel.
Op basis van de spelregels dient dan voor de optie b. gekozen te moeten worden.
Natuurlijk kan ook de jury (scheidsrechter, assistent-scheidsrechter en (verenigings-
)juryvoorzitter) in alle gevallen waarin de reglementen en bepalingen niet voorzien
beslissen, waarbij de scheidsrechter altijd een doorslaggevende stem heeft.
Daarnaast kan de arbitrage een situatie, als gemeld, voorkómen door alleen dan het spel
stil te leggen indien dit daadwerkelijk gewenst is en actief opgetreden dient te worden.
3. De bal is in de aanval; een verdediger raakt de bal, maar de bal blijft in bezit van de
aanvallende ploeg. Vraag: gaat de schotklok weer naar 25 seconden als gevolg van het
aanraken van de bal?
Antwoord
Neen, want § 3.12-3 bepaalt dat de verdediger de bal in bezit moet hebben, en dat is bij
alleen maar aanraken niet het geval.
185
4. Moet bij een uitbal de klok worden teruggezet naar 0 als een verdediger de bal
aanraakt?
Antwoord
Neen.
Een uitbal is geen bestraffing (SH, VW, SW), dus de klok blijft staan op de tijd van het
moment van fluiten door de scheidsrechter en gaat weer lopen zodra na het nemen van
de uitbal de ontvanger de bal in bezit heeft gekregen.
Dat een uitbal wordt genomen onder dezelfde voorwaarden als een SH, betekent niet dat
dit een bestraffing is, het is juist een verdienste van de verdediger dat hij de aanval weet
te onderbreken.
Daar kan het volgende aan worden toegevoegd.
§ 3.6m Van de spelregels verbiedt spelers om buiten het eigen vak te spelen. Men is
buiten zijn eigen vak wanneer men de middenlijn, zijlijn of achterlijn of de vloer buiten
die lijnen van het vak aanraakt. Het buiten het eigen vak spelen kan bestaan uit het
aanraken van de bal als het te zwaar hinderen van de tegenstander. Buiten het eigen vak
spelen is een overtreding, die bestraft wordt met een SH.
In de toelichting op § 3.7 (Uitbal) wordt onderscheid gemaakt tussen een "gewone"
uitbal en een overtreding volgens § 3.6m.
Bij een gewone uitbal is er geen sprake van een overtreding, en dus ook niet van een
SH. Bij het nemen van de uitbal gelden dezelfde bepalingen als voor de SH (§ 3.7).
Omdat er geen overtreding is wordt de klok dus niet op 0 gezet.
5.Mag een wedstrijdreglement de duur van een schotklokperiode voorschrijven?
Antwoord
Ja. Op 1 juli 2011 is de volgende toelichting op § 3.12 in werking getreden: “Een
wedstrijdreglement mag ook de duur van een schotklokperiode voorschrijven,
bijvoorbeeld bij wedstrijden voor jonge spelers. Het wordt aanbevolen periodes van 5
seconden aan te houden en een totale periode van niet meer dan 40 seconden”. Per
1.11.2011 is een dergelijk reglement niet vastgesteld.
6.De bal is in de slotseconden van de wedstrijd onderweg naar de korf als de zoemer
klinkt. De bal gaat daarna volledig door de korf. Doelpunt?
Antwoord
Tot vóór 1 juli 2011 gold de regel: tijd is tijd. In dit geval: geen doelpunt.
Per 1 juli 2011 dient de scheidsrechter het doelpunt toe te kennen mits – op het moment
van het klinken van de zoemer – de bal de handen van de schietende speler had
verlaten, zich buiten bereik van enig verdediger bevond en de bal volledig door de korf is
gevallen. Zie ook § 3.2c: “doelpunten”, nr. 32.
7.Zaalwedstrijd, hoofdklasse. De “25-secondenregeling” is van toepassing. De zoemer
gaat; de bal is op dat moment in de lucht en buiten bereik van een verdediger. Als de bal
door de korf valt is het sinds 1.7.2011 toch een doelpunt. Als de bal nu niet door de korf
valt maar de korf wel raakt, wat moet de scheidsrechter dan doen: door laten spelen of
alsnog een SH toekennen aan de verdedigende ploeg.
Antwoord
Bij de wijziging van § 3.12 gaat het om het volgende.
De spelregelmaker heeft aansluiting willen zoeken bij de bestaande tekst van § 3.2b.
De criteria van de gewijzigde paragrafen via § 3.2a zijn:
X de scheidsrechter fluit voor een overtreding van een verdediger (§ 3.2b) of voor het
einde van een speelhelft (§ 3.2c). Of: de zoemer gaat wegens het overschrijden van de
tijdslimiet, § 3.12. De bal is nog niet door de korf.
X op het moment van fluiten/het signaal van de zoemer bevindt de bal zich buiten het
bereik van enige verdediger;
X de bal valt vervolgens volledig door de korf.
De scheidsrechter kent het doelpunt toe.
186
De regel “tijd is tijd” geldt dus niet meer.
Is het geen doelpunt, dan is de vraag: wat nu? De zoemer is al gegaan wegens het
overschrijden van de tijdslimiet.. Wat daarna gebeurt is niet relevant, tenzij op basis van
genoemde criteria een doelpunt moet worden toegekend. Dat betekent dat het
overschrijden van de tijdslimiet alsnog moet worden bestraft zodra duidelijk is dat er
geen sprake is van een doelpunt. En de sanctie is: een SH voor de verdedigende ploeg.
8.Geldt er bij gebruik van de schotklok nog een specifiek scheidsrechtersgebaar en zo ja,
welk?
Antwoord
Sinds 1 juli 2013 is er het volgende gebaar, om aan te geven dat in geval van twijfel de
scheidsrechter aan de bediener van de schotklok aangeeft dat binnen de daarvoor
gestelde tijd de bal de korf heeft geraakt. Het gebaar is: de scheidsrechter houdt een
arm omhoog en maakt een vuist. Als hij dit doet wordt de schotklok herstart op 25
seconden (§ 3.12.2).
9.Een verdediger vangt een schot af; de klok wordt op 25 seconden gezet. De verdediger
speelt de bal in de richting van de aanval. In dit verdedigingsvak wordt de bal echter
onderschept door een aanvaller. Wat moet er met de schotklok gebeuren: gewoon door
laten lopen of opnieuw op 25 seconden zetten?
Antwoord
§ 3.12 bepaalt dat, zodra een aanvaller de bal in bezit krijgt ( echt vast heeft), de
schotklok dan weer op 25 seconden wordt gezet. In feite gaat het om en nieuwe aanval.
Het is dus in strijd met de spelregels om de klok gewoon door te laten lopen.
10. De scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd. Op dat moment is de bal, na
een schot, in de lucht, buiten bereik van enige verdediger. De bal dreigt door de korf te
gaan, ware het niet dat een verdediger de paal wegtrekt. Wat moet de scheidsrechter
doen?
Antwoord
Door een wijziging van de spelregel per 1 juli 2011 geldt niet meer de regel: tijd is tijd.
Indien de bal door de korf valt is het dus een geldig doelpunt. In dit geval zou –
redelijkerwijs gesproken – de bal door de korf zijn gegaan; dit is niet gebeurd door het
wegtrekken van de paal door een verdediger. Het is dus logisch dat de scheidsrechter
ook nog een SW toekent. De wedstrijd is vervolgens meteen beëindigd op het moment
dat de nemer van de SW scoort of op het moment dat er niet wordt gescoord.
NB: deze situatie geldt ook voor het overschrijden van de tijdslimiet (§ 3.12).
11. Ploeg A heeft de bal in de aanval en de schotklok staat op 5 seconden. De speler van
ploeg A plaatst de bal verkeerd, waardoor deze over de middenlijn rolt. In dit andere vak
raakt een speler van ploeg B de bal aan, maar hierdoor rolt de bal over de zijlijn. De
vraag is: wat gebeurt er met de schotklok?
Antwoord
Het antwoord hangt met name af van de vraag of de aanvaller in het andere vak (de
speler van ploeg B) de bal in bezit heeft of alleen maar aanraakt.
§ 3.12-3 Bepaalt dat de klok op 25 seconden wordt gezet als en verdediger de bal in
bezit heeft. Het gaat dan met name om “gecontroleerd balbezit”; dit kan met één of twee
handen.
Als een verdediger de bal alleen maar aanraakt gebeurt er niets en loopt de schotklok
gewoon door.
1. situatie dat de aanvaller in het andere vak de bal alleen maar aanraakt
De bal wordt niet aangeraakt door een verdediger van ploeg B, maar door diens
ploeggenoot in het andere vak, dus een aanvaller van ploeg B.
Naar analogie van § 3.12-3 gebeurt er niets en loopt de klok gewoon door.
187
Vervolgens gaat, als gevolg van het aanraken, de bal uit. Volgens § 3.12-5a wordt de
schotklok gestopt zodra de scheidsrechter fluit voor de uitbal. Volgens § 3.12.5b wordt
de klok weer gestart en loopt zij terug zodra de aanvaller van ploeg A in het bezit is van
de bal en nadat de scheidsrechter het spel heeft hervat voor de uitbal.
2. situatie dat de aanvaller in het andere vak de bal in bezit heeft
Er is dus sprake van gecontroleerd balbezit. Naar analogie van § 3.12-3 wordt de
schotklok op 25 seconden gezet zodra de verdediger van ploeg B de bal in bezit heeft.
Vervolgens gaat de bal uit, bijvoorbeeld door een verkeerde worpbeweging. Gevolg:
uitbal. De schotklok wordt gestopt. De uitbal wordt genomen door iemand van ploeg A.
De klok start zodra de bal in bezit is gekomen van een medespeler, net als bij een SH.
Naar analogie van punt 2 nog het volgende voorbeeld: de bal komt in het andere vak
terecht bij een speler (verdediger) van ploeg A. De schotklok loopt door. De speler wil de
bal zsm terug naar het andere vak, dus naar een aanvaller werpen, maar zijn
tegenstander maakt daarbij een overtreding. Gevolg: SH voor de speler van ploeg A.
Vanwege de noodzaak om het spel te onderbreken gaat de schotklok opnieuw naar 25
seconden.
NB: de scheidsrechter bepaalt of de bal alleen wordt aangeraakt door of in bezit is van de
aanvaller in het andere vak.
12.Als de zoemer gaat als teken van het einde van de wedstrijd en een reeds geschoten
bal gaat toch nog door de korf, is het dan een geldig doelpunt?
Antwoord
Ja.
Sinds 1 juli 2011 geldt de regel “tijd is tijd” aan het eind van de eerste en de tweede
helft niet meer. Als de bal op het moment van fluiten onderweg is naar de korf, buiten
bereik van een verdediger is en volledig door de mand valt is het een geldig doelpunt.
Daarbij is aansluiting gezocht bij de regel, die al bestond in het geval een verdediger een
overtreding maakt en de bal al “onderweg” is. Dat betekent dat een doelpunt nu telt
wanneer vast staat dat de bal al onderweg is naar de korf en buiten bereik is van een
verdediger:
als de verdediger een overtreding maakt;
als de scheidsrechter heeft gefloten voor het einde van de eerste of de tweede
helft;
(bij wedstrijden met een schotklok): als de zoemer klinkt.
Indien na het fluitsignaal/de zoemer, terwijl de bal al onderweg is naar de korf en buiten
bereik is van een verdediger, een verdediger een overtreding maakt waarbij een
scoringskans verloren gaat en er niet wordt gescoord, dan kent de scheidsrechter een
SW toe.
13. Hoeveel schotklokken moeten er zijn?
Antwoord
§ 1.7 Van de spelregels (schotklok) bepaalt dat zich achter elke achterlijn een schotklok
bevindt. Dus: 2
14. Waar moet een schotklok zijn aangebracht en op welke hoogte?
Antwoord
§ 1.7. Van de spelregels (schotklok) bepaalt dat de twee schotklokken worden geplaatst
of opgehangen op een duidelijk zichtbare plek, dicht bij het midden van de achterlijn, op
een hoogte van 0.90 tot 1.80 m.
De scheidsrechter bepaalt wat “duidelijk zichtbaar” is.
Er is dus de keus tussen plaatsen of ophangen van de schotklok. Een schotklok op een
statief mag dus ook.
15. Vanaf welke plek worden de schotklokken bediend?
Antwoord
188
Volgens § 1.7 van de spelregels (schotklok) worden de schotklokken bediend vanaf de
jurytafel.
16. Er vindt een botsing plaats in de aanval tussen een aanvaller en diens verdediger.
Wat moet de scheidsrechter doen en wat gebeurt er met de schotklok?
Antwoord
Er is geen sprake van een overtreding; de scheidsrechter heeft gefloten om onbillijke
bevoordeling te voorkomen; § 2.3e en § 2.3d. Het spel wordt hervat vanuit de situatie,
waarbij de scheidsrechter affloot. Degene, die de bal had, houdt de bal. Er is sprake van
een hervatting van het spel, dus: geen vierseconden-eis voor de speler, die het spel
hervat en geen afstandseis voor de spelers c.q. de bal. De tegenstander mag gewoon
hinderen; de aanvaller mag, als hij vrij staat gewoon schieten. NB: het hervatten van het
spel moet niet worden verward met een spelhervatting (§ 3.9). Aan een SH gaat een
overtreding vooraf. Dat is hier niet aan de orde.
Op het moment, dat de scheidsrechter het spel onderbreekt wegens de botsing wordt de
schotklok stil gezet; § 3.12-5a. Ingevolge § 3.12-5b wordt de klok weer gestart/loopt de
klok verder zodra de aanvaller in het bezit is van de bal.
17. Als 16, maar nu is er geen sprake van een botsing, maar van een blessure van de
verdediger.
Wat moet de scheidsrechter doen en wat gebeurt er met de schotklok?
Antwoord
Er is geen sprake van een overtreding; de scheidsrechter heeft gefloten om onbillijke
bevoordeling te voorkomen; § 2.3e en § 2.3d. Het spel wordt hervat vanuit de situatie,
waarbij de scheidsrechter affloot. Degene, die de bal had, houdt de bal. Er is sprake van
een hervatting van het spel, dus: geen vierseconden-eis voor de speler, die het spel
hervat en geen afstandseis voor de spelers c.q. de bal. De tegenstander mag gewoon
hinderen; de aanvaller mag, als hij vrij staat gewoon schieten. NB: het hervatten van het
spel moet niet worden verward met een spelhervatting (§ 3.9). Aan een SH gaat een
overtreding vooraf. Dat is hier niet aan de orde.
Op het moment, dat de scheidsrechter het spel onderbreekt wegens de blessure van de
verdediger wordt de schotklok gestopt en op 25 seconden gezet; § 3.12-4a, vierde bullit.
Volgens lid 4b wordt de schotklok weer gestart nadat en scheidsrechter het spel heeft
hervat met een fluitsignaal én zodra een aanvaller in het bezit is van de bal en de bal in
het spel heeft gebracht.
18. Als 17, maar nu is er een blessure van een aanvaller.
Wat moet de scheidsrechter doen en wat gebeurt er met de schotklok?
Antwoord
Er is geen sprake van een overtreding; de scheidsrechter heeft gefloten om onbillijke
bevoordeling te voorkomen; § 2.3e en § 2.3d. Het spel wordt hervat vanuit de situatie,
waarbij de scheidsrechter affloot. Degene, die de bal had, houdt de bal. Er is sprake van
een hervatting van het spel, dus: geen vierseconden-eis voor de speler, die het spel
hervat en geen afstandseis voor de spelers c.q. de bal. De tegenstander mag gewoon
hinderen; de aanvaller mag, als hij vrij staat gewoon schieten. NB: het hervatten van het
spel moet niet worden verward met een spelhervatting (§ 3.9). Aan een SH gaat een
overtreding vooraf. Dat is hier niet aan de orde.
op het moment, dat de scheidsrechter het spel onderbreekt wegens een blessure van de
aanvaller wordt de schotklok gestopt; § 3.13.5a. Volgens § 3.12-5b wordt de klok weer
gestart/loopt de klok verder zodra de aanvaller in het bezit is van de bal.
19. Als 17 of 18, maar nu blijkt dat de veronderstelde blessure er niet is. Wat dan?
Op het moment, dat de scheidsrechter fluit heeft een blessure of het ernstige vermoeden
daarvan geconstateerd. Die constatering is maatgevend. Er kunnen zich twee situaties
voordoen:
a. de scheidsrechter is er ingetuind; dat betekent dat een formele waarschuwing
(1a2) op zijn plaats is.
189
b. het valt gelukkig erg mee. Dan is er geen sprake van wangedrag natuurlijk.
Het gestelde van antwoord 17 of 18 is verder van toepassing.
20. De zoemer van de sporthal heeft zo’n zacht geluid dat is afgesproken dat aan het
eind van de eerste en de tweede helft een koebel wordt geluid nadat de zoemer heeft
geklonken. Tussen het geluid van de zoemer en van de bal valt er doelpunt. Is dat
doelpunt geldig?
Antwoord
Het is merkwaardig dat het KNKV toestaat dat de spelregel, die over de schotklok en de
zoemer gaat, niet of niet goed kan worden toegepast. Die koeienbel: leuk en creatief
bedacht natuurlijk, maar eigenlijk heeft het geen betekenis: a. omdat we dat fenomeen
niet kennen en b. omdat de bel luidt ná de zoemer. Vanuit dit laatste bezien mag de
scheidsrechter het doelpunt niet toekennen omdat er pas ná de zomer is geschoten.
Het zou voor de hand liggen dat het KNKV wordt ingeschakeld en dat hij eist dat de
zoemer harder gaat klinken. We willen toch zo graag topsport bedrijven?
72. § “ongeschreven regels” (heeft soms ook raakvlakken met : fair play)
1. Bij een schot van een aanvaller roept deze speler “vang” of “partij”. De bal valt door
de mand. Geldig doelpunt?
Antwoord
a. Als de aanvaller/schutter "vang" roept met de bedoeling zijn medespelers aan te geven
dat iemand voor de afvang moet gaan of dat de afvang goed op moet letten, dan is er
niets aan de hand en dient het doelpunt te worden goedgekeurd. Onderstaand punt b. is
dan niet van toepassing. b. In korfballand hebben de we de ongeschreven regel dat, als een verdediger "partij" roept
de overige verdedigers weten dat de bal in verdedigende handen is gekomen en dat zij
hun verdedigende/hinderende positie kunnen opgeven. Dat gebeurt dan ook. Het komt voor dat een aanvaller "partij" roept. In de regio schijnt de term "vang" ook te
worden gebruikt. Als een aanvaller "partij" of "vang" roept zullen de verdedigers hun taak opgeven en
komen aanvallers vrij te staan. Dat kan leiden tot een doelpunt. Dat is onrechtvaardig.
Dat kan en mag niet de bedoeling zijn. Vandaar de ongeschreven regel, die al jaren
geldt. Het is echter geen overtreding. In § 3.6 staat een dergelijke overtreding niet vermeld. Wat moet de scheidsrechter doen op het moment dat hij ziet dat verdedigers hun taak
gaan opgeven: fluiten, de aanvaller waarschuwen dat niet meer te doen (zo nodig, bij
herhaling: geel), en het spel hervatten met de situatie, zoals die ten tijde van het fluiten
bestond. Heeft de aanvaller op het moment van fluiten de bal, dan mag die aanvaller de
bal dus houden en spelen na het hervatten van het spel. c. In het onderhavige geval schiet de aanvaller waarna hij "vang" roept. Uitgaande van de redenering ad b. is de vraag: 1. op welk moment gaan verdedigers hun verdedigende taak opgeven; 2. waar is de bal op het moment van fluiten. Uit de casusbeschrijving valt af te leiden dat verdedigers hun taak nog niet hebben
opgegeven op het moment van fluiten, immers, het moment van fluiten is het signaal
voor het niet toekennen van het doelpunt. Maar zelfs als er sprake geweest zou zijn van het door verdedigers opgeven van hun
taak, dan moet bekeken worden waar de bal op dat moment was. Die bal was, naar mag
worden aangenomen, allang onderweg naar de korf.
190
Dat betekent dat er geen causaal verband is tussen het schot/het doelpunt en het roepen
van "partij" of "vang". De ongeschreven regel ziet toe op: a. het roepen van "partij" of "vang" en vervolgens b.
het gevolg daarvan: schotkansen/schieten. Daarvan is hier geen sprake, immers, het
schot was er al. Conclusie: geldig doelpunt. Gewezen zij nog op het volgende. a. § 3.2b van de spelregels bepaalt dat, wanneer een scheidsrechter heeft gefloten voor
een overtreding en de bal al onderweg was naar de korf, hij het doelpunt toekent. Dit is
hier niet aan de orde, want er is geen overtreding. Hoogstens zou je enige analogie
kunnen bespeuren. b. § 3.2c bepaalt dat een doelpunt ongeldig is............als de scheidsrechter tevoren
onbillijke bevoordeling van de aanvallende ploeg constateert. Ook dat is hier niet aan de
orde.
2. Voor wie geldt de time-out? Alleen voor de ploeg voor wie ze is aangevraagd, of voor
beide ploegen.
Antwoord
Volgens § 3.1b (time-out) heeft iedere ploeg recht op twee time-outs; een time-out
dient, volgens de toelichting op deze spelregel, te worden aangevraagd door de coach
tijdens een spelonderbreking. Door het geven van het T-teken en een fluitsignaal geeft
de scheidsrechter het begin van de time-out aan.
Op grond van de toelichting op § 2.2b (coach) bevinden de coach en de spelers zich
gedurende de time-out op of in de directe omgeving van de bank, die aan hun ploeg is
toegewezen. De ploeg dient de time-out te houden op of nabij de bank. Het komt voor
dat van een ploeg, voor wie een time-out is aangevraagd, slechts één vak of een paar
spelers zich bij de bank bevinden. Dat is in strijd met de spelregel: alle spelers dienen
zich bij de bank te bevinden. In de praktijk wordt toegestaan dat een slechts een deel
van de ploeg zich bij de bank bevindt. De PRC heeft hiertegen ook geen bezwaar.
De andere ploeg heeft geen time-out en is vrij te verblijven waar men wil.
In de praktijk is de andere ploeg ook op of nabij de bank: men houdt als het ware ook
een time-out. In de beleving van de ploegen hebben beide een time-out. De niet-
aanvragende ploeg maakt in feite gebruik van het ongeschreven recht om de “ruimte”,
die men heeft te benutten als ware het een time-out.
3. Mag een scheidsrechter een foutieve beslissing terugdraaien?
Antwoord
In de spelregel, die over de assistent-scheidsrechter gaat (§ 2.5), staat dat een
scheidsrechter op advies van diens assistent een eenmaal genomen beslissing kan
herroepen, mits het spel nog niet is hervat.
Indien er geen assistent aanwezig is, is er niets geregeld. Dat wil niet zeggen dat een
scheidsrechter zijn foutieve beslissing niet kan herroepen:
a. het vloeit voort uit de tekst van § 2.3b: “hij handhaaft de regels van het spel”;
b. het is al jaren bestaand gewoonterecht (ongeschreven regel), dat bepaalt dat een
scheidsrechter zijn foutieve beslissing moet herroepen en vervangen door een juiste
beslissing zolang het spel nog niet is hervat.
Zie ook VenA nr. 17, vraag/antwoord 4 en nr. 21, vraag/antwoord 28.
Opgelet: de mogelijkheid om een foutieve beslissing te herroepen geldt alleen voor
“technische beslissingen; dus niet voor een tuchtrechtelijke beslissing (gele kaart; rode
kaart). Een dergelijke beslissing mag en kan nimmer worden herroepen.
4. Er is een ongeschreven regel die zegt dat tijdens bepaalde momenten, gedurende
welke het spel is onderbroken (zoals: na een doelpunt; bij een vakwissel; bij een time-
out; tijdens een blessurebehandeling) luidsprekermuziek mag klinken. Die ongeschreven
regelt houdt tevens in dat bij hervatting van het spel (via het fluitsignaal) die muziek
ophoudt. Als dit niet gebeurt, kan er dan door de scheidsrechter worden opgetreden?
Antwoord
191
Ja. Zie onder nr. 17 (§ 2.3b)-5.
5. 10 Seconden voor het einde van de wedstrijd fluit de scheidsrechter voor een VW. Bij
de voorbereiding op het nemen van de VW wordt geen vaart gemaakt. Op het moment
dat voor het nemen van de VW kan worden ingefloten is het tijd. Wat moet de
scheidsrechter doen?
Antwoord
Alleen voor het nemen van een SW wordt zo nodig de speelduur van een wedstrijdhelft
verlengd; § 3.11c. In alle andere gevallen dus niet, dus ook niet bij het nemen van een
VW. “Tijd is tijd”.
In de praktijk zal de scheidsrechter in het algemeen de VW gewoon laten nemen. Dat is
weliswaar in strijd met de spelregel, maar het is ook gewoonterecht/ ongeschreven recht,
dat in de loop der tijd is ontstaan. Dat recht is vooral gebaseerd op de gedachte dat de
sanctie op een zware overtreding uitgevoerd moet worden, zeker nu sinds 1.7.2007 de
VW niet meer op de plaats van de overtreding wordt genomen, maar direct achter het
strafworppunt. In feite benadert een goed genomen VW de SW.
6. Een verdediger onderschept de bal. De bal wordt opgebracht in het verdedigingsvak
richting aanval. Een aanvaller onderschept de bal en roept “partij”. Wat moet de
scheidsrechter doen.
Antwoord
Normaliter dient een scheidsrechter op te treden als een aanvaller tijdens het aanvalsspel
“partij” roept. Onbillijke bevoordeling.
In dit geval is er geen sprake van aanvalsspel. De scheidsrechter hoeft niet op te treden
tenzij door het roepen van “partij” er toch sprake is van voordeel.
7. Mag er een knuffel aan de paal worden aangebracht?
Antwoord
§ 1.3 van de spelregels gaat over de palen.
In deze § vind je niets over het aanbrengen van een knuffel o.i.d aan de paal. Enerzijds
kan je zeggen: er staat niet dat het niet mag, dus mag het. Anderzijds kan je zeggen: er
is niets geregeld, dus mag het niet.
Het argument van de vraag (herkenbaarheid voor de eigen zeer jeugdige spelers) is heel
origineel en goed doordacht; dat argument is nieuw. Wat- zo nu en dan - wel gebeurt is
dat een mascotte aan de paal wordt bevestigd. Praktijk is dat de scheidsrechter daar niet
moeilijk over doet, mits de mascotte van een beperkte omvang is en geen invloed op
spelers (een verlichte of knipperende mascotte bijvoorbeeld of een mascotte die "schrik
kan aanjagen")of op het spel (grote uitsteeksels, die van invloed kunnen zijn op de
richting, die de bal volgt na aanraking) kan hebben.
Conclusie is dat het niet bezwaarlijk is om een mascotte/knuffel te gebruiken mits aan
genoemde voorwaarden wordt voldaan. Aangeraden wordt voorafgaande aan de
wedstrijd de scheidsrechter en de leiding van de andere ploeg in te lichten.
8.De bal blijft na een overtreding in bezit van de niet in overtreding zijnde ploeg. Meteen
daarna komt de bal toch bij de andere ploeg terecht. Mag de scheidsrechter dan alsnog
fluiten voor die overtreding?
Antwoord
In de spelregel (§ 2.3b) en de toelichting daarop staat niets vermeld.
Het is een ongeschreven regel dat de voordeelregel alleen kan worde toegepast tijdens
de na de overtreding plaats vindende actie of handeling. Zodra er een nieuwe actie of
handeling is kan het dus niet meer en moet worden doorgespeeld.
9.Zaalwedstrijd, hoofdklasse. De “25-secondenregeling” is van toepassing. De zoemer
gaat; de bal is in de lucht en buiten bereik van enige verdediger. De bal zou door de korf
192
zijn gevallen als een verdediger niet tegen de paal had geduwd. Wat moet de
scheidsrechter doen?
Antwoord
De spelregels kennen hiervoor formeel geen oplossing. In § 3.12 of § 3.11a, die over het
toekennen van een strafworp gaat, is hierover niets bepaald. Echter, volgens de PRC
dient een SW te worden toegekend naar analogie van § 3.11c, waarin is bepaald dat voor
het nemen van een SW zo nodig de eerste of de tweede speelhelft wordt verlengd.
10.Mag tijdens een zaalwedstrijd een zoemer het eind van de wedstrijd aangeven?
Antwoord
Dat mag; de scheidsrechter dient echter de wedstrijd te beëindigen met een fluitsignaal.
In de klassen, waar met de schotklok wordt gespeeld geldt de zoemer tevens als
eindsignaal. Strikt genomen is dat in strijd met de spelregels, ondanks dat sinds
1.7.2011 § 3.12 melding maakt van het klinken van een zoemer. Men heeft echter
verzuimd dit op te nemen in de spelregel waar het thuishoort: § 2.3e. In andere
regelingen wordt ook over het gebruik van de zoemer gesproken. Dit is eigenlijk pseudo-
regelgeving.
11. Is de scheidsrechter verplicht of bevoegd om bij een veldwedstrijd het teken “nog 1
minuut te spelen” te geven?
Antwoord
In de zaal is dit verplicht, behalve bij wedstrijden waar de regel inzake de “zuivere
speeltijd” van toepassing is (Bestuursbesluit gebruik klok zaalwedstrijden).
Bij veldwedstrijden geldt deze verplichting niet. Het is echter al jaren een ongeschreven
regel om genoemd teken wel te gebruiken, temeer omdat geen reden is te bedenken om
het niet te doen. Al vele jaren adviseert het KNKV de scheidsrechters en beoordelaars om
dat te doen. Ook tijdens cursussen en bijscholen wordt dit advies gegeven.
Het is dus onjuist om – uit het ontbreken van een regel, zoals deze geldt voor de
zaalwedstrijden – te concluderen dat hij bij veldwedstrijden verboden is om het teken te
geven.
12. Een aanvaller staat vóór de paal en heeft de bal op de hand, die door de arm
omhoog is gestoken. Een mede-aanvaller loopt langs en “veegt” de bal van de hand. Is
dit toegestaan?
Antwoord
Dat is niet toegestaan. Weliswaar voorzien de spelregels hier niet in. De toenmalige
Technische Commissie was echter van oordeel dat degene, die de bal “veegt” § 3.6e
overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dit standpunt is nog altijd actueel. Het is dus
een ongeschreven regel.
13. Is een “speaker” een ongeschreven functie?
Antwoord
Ja en neen.
Een speaker is iemand, die tijdens de wedstrijd informatie doorgeeft via de microfoon.
Dat is geen officiële functie.
In de regelgeving van het KNKV staat alleen dat een speaker achter de jurytafel mag
zitten. Hij maakt echter geen deel uit van de jury en is formeel “publiek”.
Als een speaker zich misdraagt kan de scheidsrechter daartegen optreden. Niet door het
tonen van een gele of rode kaart, wel door hem – uiteindelijk - te verwijderen uit zaal,
zulks op grond van § 2.3g (overlast van het publiek).
14. Is de scheidsrechter verplicht toe te zien op het dragen van uniforme sportkleding en
zo ja, wanneer?
Antwoord
In § 1.6 is hierover niets geregeld.
193
Echter, § 23a verplicht de scheidsrechter de zaal, het speelveld en het materiaal te
keuren. De toelichting zegt dat dit vóór de wedstrijd moet gebeuren. Alhoewel
“sportkleding” formeel niet tot het begrip “materiaal” behoort ( wat dat is staat
beschreven inde genoemde toelichting) mag toch worden aangenomen dat sportkleding
er wel toe gerekend moet worden, temeer omdat de uitrusting van speler – hoewel
evenmin tot “materiaal” behorend – expliciet wordt genoemd.
15. Kan als gevolg van weersomstandigheden van shirt worden gewisseld?
Antwoord
Normaliter wordt de gehele wedstrijd in hetzelfde shirt gespeeld.
Ja, maar – volgens artikel 38-4 RvW – alleen in de rust. De scheidsrechter moet er op
toezien dat ook deze kleding in voldoende mate afwijkt van die van de andere ploeg.
Het komt wel voor dat een speler een doorweekt shirt tijdens de wedstrijd wisselt voor
een droog shirt. Alhoewel dat eigenlijk in de rust moet gebeuren is dit niet echt
bezwaarlijk.
16.Kan een blessure van een verdediger tot onbillijke bevoordeling leiden als de
scheidsrechter niet ingrijpt?
Antwoord
a. als de schotkans is verworven voordat de blessure ontstaat staat de
scheidsrechter één schot van de aanvaller toe. Wanner hij scoort kent hij het
doelpunt toe, ook wanneer na één maal overspelen een andere aanvaller dat
doet). Wordt er niet gescoord, dan fluit de scheidsrechter af. Dit staat niet in de
spelregels, maar in de Aanwijzingen van augustus 1999 van de voormalige
Technische Commissie.
b. als de schotkans is verworven nadat de blessure is ontstaan laat de scheidsrechter
geen enkel schot toe en fluit hij onmiddellijk af, want anders zou het toestaan van
het schot onbillijke bevoordeling zijn. NB: dit staat niet in de spelregels, doch is
een interpretatie van de voormalige Technisch Commissie, vermeld in o.a. de
zogenaamde Aanwijzingen van augustus 1999Het komt vaak voor dat de
scheidsrechter niet af fluit en het spel gewoon door laat gaan. Dat is onjuist en
valt onder “onbillijke bevoordeling”.
17. Bestaan er “gebaren voor de assistent-scheidsrechter”.
Antwoord
Neen; de spelregels kennen een dergelijke bijlage niet.
In de praktijk is het echter gebruikelijk dat een assistent de vlag horizontaal tussen bij
handen houdt om aan te geven dat een verzoek om vervanging van een speler is
gedaan.
18. Een scheidsrechter laat de eerste helft te kort spelen. Dit wordt in de rust gemerkt.
Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
De spelregels voorzien hier niet in.
Praktijk, en dus “ongeschreven recht” is dat de tweede helft begint alsof het het slot van
de eerste helft is; daarna begint de tweede helft echt, dus met het wisselen van korf en
vak.
Als hij na afloop merkt dat er te kort is gespeeld moet hij de ontbrekende tijd nog laten
inhalen. Dit kan hij van beide ploegen verlangen zolang de wedstrijdformulieren nog niet
zijn getekend. Staan spelers al onder de douche dan hebben zij pech gehad: de wedstrijd
moet worden uitgespeeld. Weigert een ploeg aan de opdracht van de scheidsrechter te
voldoen. dan wordt daarvan melding gemaakt op het wedstrijdformulier. In feite heeft de
scheidsrechter dan de wedstrijd gestaakt, met alle gevolgen voor die plaag en haar
vereniging van dien.
19. een scheidsrechter heeft de eerste helft te lang laten spelen. Dit wordt in de rust
gemerkt. Wat moet de scheidsrechter doen?
194
Antwoord
De spelregels voorzien hier niet in. Volgens de v/h Technische Commissie is de conclusie
dat:
er niets meer aan te doen is;
in geen geval de tweede helft mag worden ingekort, immers, de tweede helft
dient de voorgeschreven speeltijd te duren. De scheidsrechter mag dus niet op
eigen houtje de tweede helft inkorten.
Als na afloop van de tweede helft blijkt dat er te lang is gespeeld is dat jammer; er is
niets aan te doen. Het is uiteraard niet toegestaan om de doelpunten, die zijn gescoord
tijdens de periode, dat er te lang is gespeeld, van het eindresultaat af te trekken.
20.Tijdens de wedstrijd blijkt dat er eerder al na één doelpunt van vak is gewisseld. Kan
de scheidsrechter dit nog terugdraaien?
Antwoord
Er zijn drie mogelijkheden:
1. na de foute vakwissel zijn er geen doelpunten gevallen; er zit niet teveel tijd
tussen de wissel en het constateren
De situatie kan worden teruggedraaid; de tussenliggende tijd kan de
scheidsrechter aanmerken als “niet tot het spel behorend”. Toegegeven: het is
enigszins gekunsteld, maar het kan wel. Omdat deze oplossing niet is gebaseerd
op een spel- of aanverwante regel doet de scheidsrechter er goed aan de
aanvoerders te raadplegen.
2. als 1, maar er zit wel veel tijd tussen.
Dan wordt het al moeilijker de situatie terug te draaien omdat daarmee geen
recht wordt gedaan aan de resultaten van het spel gedurende die periode. Advies:
de situatie niet terugdraaien.
3. er zijn wel één of meer doelpunten gevallen.
Dan is er sprake van een nieuwe situatie, die niet meer teruggedraaid kan
worden. Het maakt dan niet uit of er een korte of langere tijd tussen zit.
Bij ad 1. en ad 2. is vervolgens de vraag: maar wat dan wel? De spelregels voorzien hier
(ook) niet in. Het ligt voor de hand om, na het constateren van de foute wissel, na één
doelpunt weer te wisselen. Daarmee wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de eis om
(vervolgens) weer na twee doelpunten te wisselen. Het is verstandig als de
scheidsrechter deze oplossing aan de aanvoerders mededeelt. Let wel: alleen de
scheidsrechter beslist.
Overigens komt het ook wel voor dat er – in overleg – wordt besloten na zo’n
constatering te blijven wisselen na twee doelpunten, dus steeds bij een oneven aantal.
De onjuiste vakwissel moet op het wedstrijdformulier worden vermeld.
21. Een aanvaller staat vóór de paal en heeft de bal op de hand, die door de arm
omhoog is gestoken. Een mede-aanvaller loopt langs en “veegt” de bal van de hand. Is
dit toegestaan?
Antwoord
Dat is niet toegestaan. Weliswaar voorzien de spelregels hier niet in. De toenmalige
Technische Commissie was echter van oordeel dat degene, die de bal “veegt” § 3.6e
overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dit standpunt is nog altijd actueel. Het is dus
een ongeschreven regel.
22.Een speler haalt de bal uit de handen van een medespeler. Is dit een overtreding van
§ 3.6f?
Antwoord
Het verbod van § 3.6f gaat uit van een handeling van de speler, die in balbezit is.
Dat is hier niet het geval.
Toch moet deze handeling als een overtreding worden beschouwd. Het woord
“overgeven” dient dus ruim te worden uitgelegd.
195
23. Een aanvaller staat vóór de paal en heeft de bal op de hand, die door de arm
omhoog is gestoken. Een mede-aanvaller loopt langs en “veegt” de bal van die hand (of
tikt tegen de onderkant van die hand waarna hij de bal bemachtigt.. Is dit toegestaan?
Antwoord
Dat is niet toegestaan. Weliswaar voorzien de spelregels hier niet in. De toenmalige
Technische Commissie was echter van oordeel dat degene, die de bal “veegt” (of van die
hand tikt) § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dit standpunt is nog altijd
actueel. Het is dus een ongeschreven regel. Het verbod om de bal aan een medespeler
over te geven (§ 3.6f) is hier niet van toepassing.
24. Als er sprake is van een lichte botsing, waarvoor de verdediger zou moeten worden
bestraft, die geen gevolg heeft voor het spelverloop, moet de scheidsrechter dan toch
fluiten en de aanvaller een SH toekennen?
Antwoord
Volgens de toelichting op de spelregel kan de scheidsrechter beslissen de voordeelregel
toe te passen. De voormalige Technische Commissie was echter van oordeel dat dat het
wenselijk was om voor elke botsing te fluiten, enerzijds om duidelijk te maken dat de
overtreding is waargenomen, en anderzijds vanwege preventie (voorkomen van irritatie)
en het zo nodig tijdig waarnemen van een blessure c.q. het voorkomen van onbillijke
bevoordeling. Advies: altijd fluiten.
25. Als een aanvaller zijn tegenstander op het blok zet, zodanig dat de scheidsrechter
van oordeel is dat er sprake is van gevaarlijk spel, moet de scheidsrechter dan altijd
fluiten, dus ook als de bal inmiddels in het bezit van de verdedigende ploeg is gekomen?
Antwoord
Ja, altijd fluiten. Dit staat weliswaar niet in de spelregels, maar staat wel als aanwijzing
in de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie van augustus 1997. Zie ook
vraag/antwoord 58-3.
26. Mag een assistent-scheidsrechter langdurig in het veld lopen?
Antwoord
De tekst van § 2.5 is op zich duidelijk: een a.s. mag voor korte tijd binnen de lijnen
staan en alleen met toestemming van de scheidsrechter. Er is geen definitie van “korte
tijd”.
De praktijk is vaak anders: het komt vaak voor dat een a.s. structureel binnen de lijnen
verblijft. Dat is niet bezwaarlijk, mits het maar functioneel is. Dus hangt het ook af van
de aard en de sfeer van de wedstrijd, de wijze, waarop spelers elkaar bejegenen, veel
fysiek contact e.d.
De “Practische aanwijziging voor samenwerking van de scheidsrechter-assistent
scheidrechter” van de LWA, gaan uit van een verblijf in het veld voor korte tijd. Echter,
de LWA stelt daarbij functionaliteit voorop. Als het noodzakelijk is wordt een langdurig
verblijf in het veld niet bezwaarlijk geacht.
In feite is het “korte tijd” een rekbaar begrip en een voorbeeld van ongeschreven
regelgeving.
27. Hoe lang mag een blessurebehandeling op het veld duren?
Antwoord
In de spelregels noch in de toelichting daarop is dit geregeld.
Op topklasseniveau is er een “pseudoregel” die zegt dat een blessurebehandeling op het
veld niet langer dat twee minuten mag duren.
28. Mag tijdens een blessurebehandeling een time-out worden aangevraagd?
Antwoord
Aanvragen van een time-out mag altijd. Voorwaarde is dat het spel is onderbroken. Aan
die voorwaarde wordt voldaan.
196
Een aanvraag om een time-out tijdens een blessurebehandeling dient te worden
toegestaan. § 3.1b ( time-out) noch andere regels beletten dat. Op topklasseniveau
schijnt er een “pseudoregel” te zijn die zegt dat het niet zou mogen.
Het KNKV dient hierover snel duidelijkheid te verschaffen.
73. Scheidsrechtersgebaren; bijlage bij de spelregels; zie § 2.3c
1. In welke volgorde maakt de scheidsrechter gebaren bij het constateren van een
overtreding en het toekennen van een VW?
Antwoord
a. het gebaar, behorende bij het toekennen van de VW;
b. het gebaar, behorende bij de gemaakte overtreding;
c. het gebaar, inhoudende dat na uiterlijk 4 seconden het spel zal worden hervat
met een fluitsignaal.
2.Per 1 juli 2013 zijn er twee gebaren bijgekomen. Welke zijn dat>
Antwoord:
1. toepassen voordeelregel; § 23b; de scheidsrechter wijst met twee gestrekte
armen voorwaarts in de richting van het spel;
2. signaal schotklok; § 3.12; de scheidsrechter houdt een arm omhoog en maakt een
vuist. Daarmee geeft hij aan dat in geval van twijfel aan de bediener van de
schotklok aan dat binnen de daarvoor gestelde tijd de bal de korf heeft geraakt.
3. Moet bij het stoppen en hervatten van de speeltijd een gebaar worden gemaakt door
de scheidsrechter?
Antwoord
Ja; het scheidsrechtersgebaar is: de scheidsrechter steekt de arm, waaraan hij een
stopwatch of horloge draagt, omhoog, en geeft met de andere hand dat hij de tijd stilzet
c.q. de tijd weer start.
74. jury bij zaalwedstrijden
1. Waar wordt “de jury” geregeld?
Antwoord
In de spelregels noch in het HR of het RvW staat de jury vermeld.
In het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal” staan vermeld:
de samenstelling van de jury (voorzitter, scheidsrechter, assistent-
scheidsrechter). NB: de overige leden achter de jurytafel maken geen deel uit van
de jury.
de taak van de juryvoorzitter.
Zie ook nr. 86, vraag en antwoord 1.
2. Wat is de taak van de jury?
Antwoord
De taak van de jury staat niet vermeld in enig reglement; wel in de opleidingsmap voor
de juryvoorzitter, maar aan dit document kan geen formele rechtskracht worden
ontleend.
3. Waar en hoe is de samenstelling van de jury geregeld?
Antwoord
197
Dit staat in het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal”. De jury is
samengesteld uit de juryvoorzitter, de scheidsrechter en diens assistent. De
juryvoorzitter kan nooit zelfstandig een beslissing nemen als het gaat om de door de
scheidsrechter te nemen beslissing. Als de juryleden van mening verschillen bepaalt de
scheidsrechter het te nemen besluit.
4. Waar is “de juryvoorzitter” geregeld?
Antwoord
Niet in de spelregels.
Wel in:
artikel 22 HR;
artikel 30 RvW;
Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal;
opleidingsmap zaalkorfbal
5.Waar is de “jurytafel” geregeld?
Antwoord
in § 1.7 (schotklok).
in artikel 37-4a RvW;
in het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal”
6.In welke klassen is een jury verplicht?
Antwoord
In de spelregels is daar niets over geregeld. Er is ook geen verwijzing naar een
bestuursbesluit.
Echter, in het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal” is het verplichte
gebruik van de schotklok gekoppeld aan de verplichten aanwezigheid van een jury, een
tijd- en scorewaarnemer, de bediener van de schotklok en eventueel de speaker en de
statisticus. De laatste zes personen maken geen deel uit van de jury.
De schotklok en de jury zijn verplicht in de KL, res. KL, hoofdklasse en res. hoofdklasse,
overgangsklasse (alle senioren) en hoofdklasse A-jeugd, alle gemengd.
7. Moeten juryvoorzitters en schotklokbedieners leden zijn van de vereniging en dus
aangemeld zijn bij het KNKV als bondslid? Of mogen deze vrijwilligers ook buitengewoon
leden of andersoortige relaties met de vereniging hebben?
Antwoord
Het antwoord is te vinden in artikel 22-2 van het Huishoudelijk Reglement: de
juryvoorzitter (die in lid 1 wordt genoemd en naar wie in lid 2 wordt verwezen) en de
klok- en schotklokbediener vallen onder het begrip "arbitrage-official". Expliciet is
bepaald dat een arbitrage-official lid moet zijn van het KNKV.
Ingevolge artikel 7 van de Statuten kent het KNKV de volgende leden:
1. korfbalverenigingen;
2. verenigingsleden, die zich voor het lidmaatschap van een vereniging hebben
aangemeld;
3. onafhankelijke leden, die rechtstreeks lid zijn van het KNKV (dus niet
verenigingsgebonden).
8.Geldt er een leeftijdseis voor de personen, die achter de jurytafel zitten (juryvoorzitter,
bediener schotklok, bediener scorebord, statisticus e.d.)?
Antwoord
Neen.
1.
In artikel 22-2 HR worden deze functies genoemd en geschaard onder “arbitrage-
officials”.
Er staat alleen dat men lid van het KNKV moet zijn.
2.
198
Artikel 30 RvW noemt een leeftijdseis, maar alleen voor scheidsrechters.
3.
Artikel 32 RvW zegt dat het Bondsbestuur eisen kan stellen aan arbitrage-officials. Dus is
de vraag: heeft het Bondsbestuur eisen gesteld en zo ja, waar staat dat. Antwoord:
neen, ook niet in het “Bestuursbesluit algemene kaders voor arbitrage-officials, seizoen
2013-2014”.
4.
Op de KNKV-site staat onder: corporate< opleidingen< arbitrale opleidingen< jurylid
algemene informatie. Daar worden deze functies wel genoemd, maar er staat geen
leeftijdgrens. NB: het is overigens onjuist deze functies onder “jurylid” te plaatsen, want
deze functionarissen zijn geen jurylid. Lid van de jury zijn de juryvoorzitter, de scheids
en de a.s. Zie ook vraag en antwoord 1.
5.
In de cursistenmap “jurylid” staan wel allerlei voorwaarden en (kwaliteits-)eisen over
genoemde functies, maar er staat geen leeftijdseis.
6.
In de VenA staat ook niets over een leeftijdseis. Onder nr. 74-7 staat hetzelfde als in
artikel 22 HR voornoemd.
Conclusie: er is geen leeftijdseis voor deze functionarissen.
Dat geldt overigens voor alle functionarissen, die achter de jurytafel zitten.
75. spelerskaarten
------------------------
1. Als scheidsrechter kom je regelmatig in kleur gefotokopieerde spelerskaarten tegen bij
het controleren. Is dit toegestaan? Of moet de scheidsrechter altijd de originele door het
KNKV gewaarmerkte spelerskaarten te zien krijgen?
Antwoord
Van toepassing zijn:
X artikel 41 van het Reglement van Wedstrijden;
X het BB “Spelerskaarten”.
Artikel 41-3a RvW zegt dat een spelerskaart pas geldig is nadat deze door het
Bondsbestuur is goedgekeurd en gewaarmerkt.
Volgens artikel 41-4a RvW kan het Bondsbestuur toestaan dat verenigingen duplikaat-
kaarten gebruiken; deze hebben dezelfde rechtskracht als de originele kaarten. Artikel 6
van het bestuursbesluit zegt dat een duplikaat gewaarmerkt moet zijn door het KNKV.
Duplikaat-kaarten zijn dus toegestaan. Wat daaronder exact wordt verstaan is niet
geregeld, behalve dat zij door het KNKV worden verstrekt, gewaarmerkt moeten zijn en
dat het Bondsbestuur daarvoor voorschriften verstrekt. Voor zover is na te gaan is dit
laatste nooit gebeurd.
Volgens het bestuursbesluit (artikel 1a) dient een spelerskaart van een speler van 17
jaar en < 17 jaar voorzien te zijn van een kleurcodering.
Dat betekent dat de duplicaat-kaart ook een kleurcodering moet hebben. Zij behoort ook
gewaarmerkt te zijn (bestuursbesluit; artikel 6). Als het duplicaat een kopie is van het
origineel zal dat waarmerk er ongetwijfeld ook op staan.
In de praktijk gaat het KNKV en gaan dus ook de scheidsrechters met de toepassing van
al deze voorschriften enigszins soepel om.
Waarom?
199
De bedoeling van een spelerskaart is slechts dat het de scheidrechter duidelijk moet
worden gemaakt dat de persoon, die op de kaart staat, ook de persoon is, die speelt.
Niet meer en niet minder.
De scheidsrechter heeft bij het controleren (artikel 5a BB) de volgende (beperkte)
plichten:
X het vergelijken van de foto op de kaart met de speler zelf;
X Het vergelijken van de naam op de kaart met die op het wedstrijdformulier.
Verder heeft de scheidsrechter geen taak: hij hoeft dus niet de leeftijd, de kleurcodering,
het waarmerken, zelfs niet de geldigheid van de kaart e.d. te controleren. Hij mag het
wel, maar verplicht is het niet. Indien hij onjuistheden vaststelt vermeldt de
scheidsrechter dat op het wedstrijdformulier. Hij mag dus nooit een speler het spelen
beletten vanwege een onjuist spelerskaart c.q. het ontbreken van een kaart.
Daarbij komt dat er ook een taak voor de beide aanvoerders ligt, die bij de controle "over
de schouder" mee kunnen kijken;, immers, volgens genoemd artikellid is de
scheidsrechter verplicht de kaarten te controleren in tegenwoordigheid van beide
aanvoerders. NB: dit laatste gebeurt zelden.
Nog een reden om enigszins niet te streng te zijn is gelegen in het feit dat er een soepele
regeling is voor het geval er geen spelerskaart aanwezig is. Dan kan worden volstaan
met een officiële legitimatie of het later legitimeren; zie artikel 41-5 RvW.
Terug naar de vraag:
a. een duplicaat-kaart is toegestaan; deze dient gewaarmerkt te zijn.
b. de praktijk van alledag is dat met de primaire controle wordt volstaan, zeker als de
andere aanvoerder, die bij de controle heeft meegekeken, geen opmerkingen heeft.
2.Wat moet de scheidsrechter doen als een speler op eigen initiatief het veld uitloopt en
niet terugkomt?
Antwoord
Vast staat dat de speler ongeoorloofd het veld heeft verlaten: er was geen reglementair
geldige reden voor zijn vertrek. Artikel 14-1b2 TR bepaalt dat de scheidsrechter op het
wedstrijdformulier melding maakt van het ongeoorloofd verlaten van het veld. Hij mag
dan ook niet terug komen. Wel mag hij vervangen worden als de vier toegestane
vervangingen nog niet zijn gebruikt. Onaangekondigd vertrek kan een vorm van
wangedrag zijn; zie § 2.3f, toelichting (“het zonder geldige reden verlaten van het
speelveld”). De scheidsrechter zal van geval tot geval beoordelen of zich wangedrag voor
doet. Nu kan het zijn dat er een zeer speciale reden voor het vertrek is: ernstige
bloedneus, paniek om iets, grote aandrang, plotselinge ongesteldheid e.d. Dan mag een
soepele opstelling zeker worden verwacht. Mocht er sprake zijn van wangedrag, leidend
tot een gele kaart, dan heeft het geen zin deze te tonen, immers, de speler is vetrokken.
De scheidsrechter doet er goed hiervan mededeling te doen aan de aanvoerder.
3. Een speler kan zich na afloop van de wedstrijd niet legitimeren. Van de reglementaire
mogelijkheid om dit later te doen wordt geen gebruik gemaakt. De speler heeft dus
ongerechtigd gespeeld. De Tuchtcommissie legt de vereniging een straf op: een boete en
twee punten in mindering voor de ploeg. Hiertegen wordt beroep ingesteld omdat de
scheidsrechter gezegd heeft dat de straf wel mee zou vallen, waardoor de vereniging
geen verdere actie heeft ondernomen. Mag de scheidsrechter zo’n uitspraak doen en kan
de vereniging zich op zo’n uitspraak beroepen?
Antwoord
De vereniging is en blijft verantwoordelijk voor het ongerechtigd spelen. Wat de
scheidsrechter over de te verwachten straf zegt is formeel niet van belang. Immers, de
scheidsrechter heeft op grond van de spelregels “de leiding van het spel”, niet meer en
niet minder en is geen vraagbaak voor de consequenties van het ongerechtigd
meespelen.
De scheidsrechter doet er overigens goed aan zich in dezen zeer terughoudend op te
stellen en vragen door te verwijzen naar de Tuchtcommissie of de Commissie van
Beroep.
200
4. Wie overhandigt vóór aanvang van de wedstrijd de spelerskaarten aan de
scheidsrechter?
Antwoord
Dat is formeel niet geregeld.
Artikel 41-5a RvW bepaalt dat een vereniging er zorg voor draagt dat voorafgaande aan
een wedstrijd de spelerskaarten in volgorde van de notering op het wedstrijdformulier
samen met het wedstrijdformulier aan de scheidsrechter worden overhandigd.
De scheidsrechter controleert in tegenwoordigheid van beide aanvoerders de kaarten.
Dat betekent dat mag worden aangenomen dat de aanvoerder de spelerskaarten én het
wedstrijdformulier aan de scheidsrechter overhandigt.
5. Wanneer moet de scheidsrechter de spelerskaarten controleren?
Antwoord
Dat is niet geregeld.
Het mag dus ook na afloop van de wedstrijd.
6. Mag de scheidsrechter de spelerskaarten en het wedstrijdformulier bij zich houden tot
na de wedstrijd?
Antwoord
Spelerskaarten: artikel 5b van het “Bestuursbesluit spelerskaarten” bepaalt dat het mag.
In de praktijk gebeurt het zelden.
Wedstrijdformulier: hierover is niets geregeld. Praktijk is dat het regelmatig (ook)
gebeurt.
7. Mag een scheidsrechter de spelerskaart (bijvoorbeeld als “bewijsstuk”) behouden of
ongeldig verklaren?
Antwoord
Neen; artikel 5c van het “Bestuursbesluit spelerskaarten” verbiedt dit.
8. Wat houdt de controle van spelerskaarten in?
Antwoord
Ingevolge artikel 5a van het “Bestuursbesluit spelerskaarten” is de scheidsrechter
verplicht de volgende controles uit te oefenen:
a. het vergelijken van de foto’s op de spelerskaarten met de gezichten van de
spelers;
b. het vergelijken van de namen op de spelerskaarten met de namen op het
wedstrijdformulier.
De scheidsrechter doet er goed aan om – hoewel niet voorgeschreven - ook de
relatiecode, als vermeld op het wedstrijdformulier én op de spelerskaart, op juistheid te
controleren.
9. Wat moet de scheidsrechter doen als de gegevens van de spelerskaart/op het
wedstrijdformulier niet kloppen of als het gezicht van de speler niet overeenstemt met de
foto?
Antwoord
Daarvan melding maken op het wedstrijdformulier.
NB: het is de scheidsrechter niet toegestaan om de speler te verbieden om aan de
wedstrijd deel te nemen. Meedoen is de verantwoordelijkheid van de speler.
10. Als een aanvoerder geen spelerskaart van een speler kan tonen, kan die speler zich
dan nog op een andere wijze legitimeren? En als hij dat niet kan?
Antwoord
Ja. Volgens artikel 41-5b mag hij zich met wettelijk legitimatiebewijs (paspoort, rijbewijs)
legitimeren. Dat mag hij doen tot het moment van ondertekening van het
wedstrijdformulier. Van het ontbreken van de spelerskaart moet door de scheidsrechter
wel melding worden gemaakt op het wedstrijdformulier. Op het ontbreken van een
201
spelerskaart staat een straf: eren boete van 2 rekenheden (per speler; artikel 41-6c
RvW/artikel 282a HR).
Is er op het moment van ondertekening van het wedstrijdformulier geen wettelijke
legitimatiebewijs, dan heeft de speler het recht zich persoonlijk – met de spelerskaart of
zo’n legitimatiebewijs – te melden bij de scheidsrechter, bijvoorbeeld bij de
scheidsrechter thuis; de aanvoerder van de andere ploeg (of diens vervanger) mag
daarbij aanwezig zijn. Dat betekent dat de speler c.q. diens vereniging de andere
vereniging daarvan in kennis moet stellen. De daaraan verbonden kosten zijn voor
rekening van de vereniging, waartoe genoemde speler behoort. De scheidsrechter dient
vervolgens te schriftelijk aan het KNKV te verklaren dat de legitimatie alsnog heeft
plaatsgevonden. Deze verklaring dient uiterlijk op de tweede werkdag na de wedstrijddag
in bezit te zijn van de scheidsrechter. Dit staat allemaal in artikel 41-5c RvW.
Er van uitgaande dat de scheidsrechter deze verklaring uiterlijk op de tweede
wedstrijddag per mail zendt, betekent dit voor genoemde speler dat hij maar heel weinig
tijd heeft om zich bij de scheidsrechter te legitimeren.
Als een speler niet heeft kunnen legitimeren betekent dit, dat de wedstrijd met een
ongerechtigde speler heeft gespeeld. De straf, die daarvoor staat (Zie de Regels voor
strafoplegging) is: een boete van 10 rekeneenheden en twee wedstrijdpunten in
mindering voor de ploeg van de speler. De speler zelf wordt niet bestraft; het KNKV ziet
het ontbreken van een spelerskaart/legitimatiebewijs als een verantwoordelijkheid van
de vereniging.
76. rugnummers en spelersnamen
1. In welke klassen is men verplicht om rugnummers te dragen?
Antwoord
Op grond van het BB “Rugnummers” geldt deze verplichting alleen in het gemengde
korfbal voor:
x veld: Ereklasse, res. Ereklasse, Hoofdklasse;
x zaal: ploegen, die spelen met de schotklok: KL, res. KL, Hoofdklasse, res. Hoofdklasse,
Overgangsklasse en A-jeugd.
Voor het dameskorfbal geldt geen verplichting.
2. Indien een vereniging vrijwillig kiest voor rugnummers, wat zijn dan de eisen, die aan
de nummers moeten worden gesteld?
Antwoord
Er zijn wel eisen, maar die gelden alleen voor de rugnummers, die verplicht moeten
worden gedragen. Alleen: in het “Bestuursbesluit rugnummers” is sinds 1 september
2011 bepaald dat, als op basis van vrijwilligheid rugnummers worden gedragen, de
eisen, die gelden bij het verplicht dragen, van toepassing zijn.
Geadviseerd wordt in dit geval deze eisen te volgen.
3. Moet je per ploeg met rugnummer 1 beginnen of mag je doornummeren over
meerdere ploegen?
Antwoord
Op grond van het BB “Rugnummers” geldt de verplichting tot het dragen van
sportkleding met rugnummers alleen in het gemengd voor de ploegen, die met de
schotklok spelen(zaal) en voor de Ereklasse, res. Ereklasse en Hoofdklasse (veld). In dat
geval zijn er eisen, waaraan moet worden voldaan. Er is geen eis ten aanzien van de
wijze, waarop wordt genummerd.
Voor de overige klassen gelden sowieso geen eisen omdat het daar geen verplichting
geldt ten aanzien van het dragen van sportkleding met rugnummers. Indien op basis van
vrijwilligheid rugnummers worden gedragen dienen zijn, sinds 1 september 2011, aan de
eisen van de verplichte rugnummers te voldoen.
4. Is het toegestaan om persoonsnamen op een wedstrijdshirt aan te brengen en
daarmee te spelen?
202
Antwoord
Paragraaf 1.6 van de spelregels bepaalt dat de spelers van iedere ploeg gekleed dienen
te zijn in uniforme sportkleding, die voldoende is te onderscheiden van die van de andere
ploeg.
Daarbij gaat het om het wedstrijdshirt en rok/broek. Deze tekst heeft geen betrekking op
"opdrukken" zoals rugnummers en reclame. Je zou kunnen zeggen dat bij gebruik van
verschillende rugnummers van uniformiteit geen sprake meer zou zijn, maar die
veronderstelling is onjuist: het gaat in dezen om de kleding zonder opdrukken.
Artikel 38-1 RvW bepaalt dat alle spelers van beide ploegen gekleed moeten zijn in een
door het Bondsbestuur goedgekeurd clubkostuum (wedstrijdshirt; broek/rok) van de
vereniging. De beschrijving van het goedgekeurde clubkostuum is te vinden in de
Adressenlijst van het KNKV. Bij de goedkeuring is tot op heden nimmer het al dan niet
aanbrengen van een naam aan de orde geweest. Overigens wordt in de praktijk door
verenigingen nogal ruimhartig omgegaan met de invulling/uitvoering van het begrip
"goedgekeurd clubkostuum".
De bestuursbesluiten regelen niets over namen op shirt en/of broek/rok.
Conclusie: het aanbrengen van namen is toegestaan.
In de praktijk komt het ook al voor, dat spelers/sters hun naam (meestal alleen hun
voornaam, maar de achternaam zie je ook wel) op het shirt hebben staan, voor zover
bekend altijd op de achterzijde.
En verder: in het BB “Reclame op wedstrijdkleding” is niets bepaald over het aanbrengen
van namen; dat is ook logisch, want het is geen reclame-uiting. Er is ook niet bepaald
dat alleen maar reclame mag worden aangebracht. Anders gezegd: aanbrengen en
dragen van reclame én een naam zijn ook toegestaan.
Voor het aanbrengen van rugnummers en van reclame is bepaald dat zij identiek moeten
zijn: dezelfde afmetingen, kleur e.d.
Omdat er voor namen van personen dus niets geregeld is gelden er geen
"randvoorwaarden".
Het moet echter vanzelfsprekend zijn dat alle namen van de spelers/sters qua afmeting,
kleur, plaats op het shirt-rok/broek e.d. identiek zijn.
5. Een rugnummer mag ook aan de voorzijde van een shirt worden aangebracht. Zijn er
voorschriften ten aanzien van de afmeting van het nummer op de voorzijde?
Antwoord
Neen. In het BB “Rugnummers” wordt gesproken over “de hoogte”. Dat heeft betrekking
op de plaats van het shirt, gerekend 10 cm vanaf de bovenzijde van het shirt.
6. Mogen speler ook nummers aan de voorzijde van hun shirt, broek/rok dragen?
Antwoord
Volgens het BB “Rugnummers” is dit verplicht in de KL (zaal) en Ereklasse (veld). De
nummers moeten duidelijk en goed zichtbaar zijn en ten minste 10 cm hoog. Voor
ploegen, die in andere klassen uitkomen, geldt deze verplichting niet. Worden ze toch
gebruikt, dan gelden genoemde eisen.
Het dragen van een nummer op de broek/rok geldt alleen voor de voorzijde. Voor de
achterzijde is dit niet toegestaan.
7. Wat zijn de eisen ten aanzien van het aanbrengen van rugnummers?
Antwoord
Zie nr. 15. Verder gelden er sinds 1 september 2011 geen specifieke voorschriften meer.
203
77. blessurebehandeling (niet in de spelregels geregeld)
1.Is er een regel die aangeeft hoe lang een blessurebehandeling op het speelveld mag
duren?
Antwoord
Er is geen reglementaire bepaling die dat regelt.
Het hangt dus van de omstandigheden af.
Als een blessurebehandeling alleen op het speelveld kan plaatsvinden zullen de
scheidsrechter en de spelers moeten wachten. Indien de behandeling buiten het
speelgebied kan plaatsvinden kan de scheidsrechter dat gelasten alleen, dan ontstaat er
een 4-3-situatie, hetgeen als onbillijk kan worden aangemerkt, temeer omdat het tijdelijk
inzetten van een andere speler niet mogelijk is.
In het uiterste geval zal de scheidsrechter de wedstrijd moeten staken, bijvoorbeeld als
de behandeling wel heel lang duurt en de volgende wedstrijd op tijd moet beginnen of als
de blessure zo ernstig is dat niemand meer behoefte heeft aan voortzetting van de
wedstrijd. Alleen de scheidsrechter beslist, echter in het laatste geval doet hij er goed
aan overleg met de aanvoerders te plegen.
Een echte oplossing is er dus niet.
Op topklasseniveau is er een “pseudoregel” die zegt dat een blessurebehandeling op het
veld niet langer dat twee minuten mag duren.
2. Wanneer moet een scheidsrechter de tijd stil zetten als een speler valt?
Antwoord
Onderscheid moet worden gemaakt tussen "vallen" en een blessure.
Vallen zal meestal het gevolg zijn van tot het spel behorende omstandigheden: als
gevolg van een schijnbeweging, slechte lichaamsbeheersing e.d. In dergelijke gevallen
behoort het vallen tot het spel en wordt er niet gefloten. Uit sportiviteitsoverwegingen wil
de tegenstander nog wel eens wachten, maar voorgeschreven is dat niet.
Indien het vallen het gevolg is van niet tot het spel behorende omstandigheden -
bijvoorbeeld als gevolg van een botsing of als gevolg van het oplopen van een blessure -
dient de scheidsrechter volgens § 2.3d van de spelregels in te grijpen en te fluiten
wegens onbillijke bevoordeling. Hij geeft dan de "gevallene" de gelegenheid om zijn
positie weer in te nemen.
Het is dus onjuist om bij een blessure door te laten spelen. De scheidsrechter bepaalt of
er naar zijn oordeel sprake is van een blessure.
Er kunnen zich - in de aanval - twee situaties voor doen:
a. er ontstaat een schotkans vóórdat de blessure ontstaat. Het verwerven van de
schotkans staat los van de blessure. De scheidsrechter staat toe dat de aanvaller één
keer schiet. Wanneer de schotkans niet wordt benut fluit de scheidsrechter om
gelegenheid te geven de geblesseerde speler te verzorgen.
b. een schotkans ontstaat nadat de blessure ontstaat. In dat geval laat de
scheidsrechter geen enkel schot toe.
Volgens § 3.1a van de spelregels (speeltijd en duur van de rust) wordt met niet tot het
spel behorend oponthoud rekening gehouden door de scheidsrechter. De hiervoor
benodigde tijd behoort niet tot de speeltijd. In de toelichting staat dat de scheidsrechter
verplicht is de speeltijd van de desbetreffende speelhelft te verlengen met de duur van
het oponthoud, mits de speeltijd naar zijn oordeel belangrijk wordt beïnvloed.
Dit laatste betekent, dat de scheidsrechter bij een blessurebehandeling "het even aan
mag zien". Hij zal zich dan de vraag stellen: kan de speler snel weer op de been zijn of is
hulp nodig?
Zodra de scheidsrechter fluit om de geblesseerde speler te laten verzorgen zet hij de klok
stil. In de zaal doet hij dat (ook) op grond van de Uitvoeringsregeling gebruik klok
zaalwedstrijden. Op grond van deze regeling geeft de scheidsrechter dan tevens aan dat
de klok op of bij het scorebord moet worden stilgezet.
In de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie van augustus 2000 wordt "niet tot
het spel behorend oponthoud", zoals thans vermeld in § 3.1a van de spelregels (speeltijd
204
en de duur van de rust), uitgewerkt. Het behandelen van een blessure van een speler
wordt nadrukkelijk genoemd.
3. Kan in de zaal, met het oog op de beschikbare tijd, bij een blessure de klok meteen
worden stilgezet?
Antwoord
Het onder vraag/antwoord 2. vermelde geldt ook in de zaal. De beschikbare tijd per
wedstrijd mag voor de scheidsrechter geen rol spelen. Daarbij komt dat, als een
wedstrijd uit loopt, het RvW bepalingen kent, die er toe moeten leiden dat de volgende
wedstrijd (eventueel) wordt ingekort om er voor te zorgen dat de daarop volgende
wedstrijd weer op tijd begint.
4. Wanneer moet een scheidsrechter fluiten als hij een blessure constateert?
Antwoord
Dat bepaalt de scheidsrechter helemaal zelf. Wel dient hij rekening te houden met de
consequenties van doorspelen (4-3-situatie, § 3.6q) en met het voorkomen van onbillijke
bevoordeling (§ 2.3d).
De scheidsrechter doet er goed aan een bezig zijnde schotpoging af te wachten als er een
blessure ontstaat.
5. Op grond van welke spelregel moet een scheidsrechter fluiten als er sprake is van een
blessure dan wel een ernstig vermoeden daarvan.
Antwoord
Als gevolg van een blessure of een ernstig vermoeden van een blessure is een speler niet
meer in staat zijn taak uit te oefenen. Daardoor kan een onbillijke situatie ontstaan. §
2.3d bepaalt dat een scheidsrechter moet ingrijpen wanneer onbillijke bevoordeling van
één van de ploegen door niet tot het spel behorende omstandigheden wordt teweeg
gebracht. De grondslag daarvoor is te vinden in § 2.3e, bijzondere toelichting:
onderbreken van het spel is vereist “wanneer onbillijke bevoordeling is geconstateerd”.
Overigens geldt de verplichting om het spel te onderbreken (ook) expliciet in geval van
een bloedende speler; de vraag of hier sprake is van onbillijke bevoordeling is dan niet
aan de orde. Zodra de scheidsrechter ziet dat een speler bloedt dient hij het spel te
onderbreken met een fluitsignaal; volgens de toelichting dient deze speler het veld
onmiddellijk te verlaten. Hij mag pas terugkeren als het probleem is opgelost.
6.Is er een spelregel, die de duur van een blessurebehandeling regelt?
Antwoord
Zo’n regel is er niet.
Wel is er op topklasseniveau een “pseudoregel”, die bepaalt dat de maximale
behandelduur twee minuten bedraagt.
7. Is er een (spel)regel die het toestaan van een verzoek om een time-out tijdens een
blessurebehandeling verbiedt?
Antwoord
Zo’n regel is er niet.
Op topklasseniveau is er een “pseudoregel” die zegt dat een blessurebehandeling op het
veld niet langer dat twee minuten mag duren. Zie ook nrs. 28-16 en 72-28.
78. scheidrechter, ploeg, spelmateriaal niet of niet tijdig aanwezig (niet in de spelregels geregeld)
1. Hoe lang moet er worden gewacht als de scheidsrechter of een ploeg er op het
vastgestelde aanvangstijdstip niet is; idem als het spelmateriaal niet in orde is.
Antwoord
a. een scheidsrechter is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip
205
b. een ploeg is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip
c. het spelmateriaal is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip.
Ad a
Van toepassing is artikel 33-1d RvW. Als er geen KNKV-lid is, dat bevoegd en bereid is
om de wedstrijd te leiden wijst de thuisspelende een lid van het KNKV aan. Uitgangspunt
is dat de wedstrijd gespeeld moet worden. Is er niemand, dan is de thuisspelende
vereniging daarvoor verantwoordelijk en kunnen de ploegen naar huis. Er zijn pogingen
ondernomen om reglementair vast te leggen wanneer men naar huis mag, maar de
Bondsraad is daar in 2012 niet in meegegaan. Dat betekent dat op grond van artikel 33
RvW de ploegen naar huis mogen zodra blijkt dat de thuisspelende vereniging niet in
staat is een scheidsrechter aan te wijzen op het aanvangsuur c.q. onmiddellijk daarna.
Ad b
Indien een ploeg niet aanwezig is op het vastgestelde aanvangstijdstip dient een half uur
(veld) c.q. en kwartier (zaal) te worden gewacht (artikel 46-1c/1d RvW). Brengt de ploeg
na deze termijn geen zes spelers in het veld dan wordt zij geacht niet te zijn opgekomen
en wordt de wedstrijd als niet gespeeld beschouwd. Dan mogen scheidsrechter en andere
ploeg naar huis. Op het wedstrijdformulier wordt hiervan melding gemaakt. De
scheidsrechter is verplicht ongevraagd binnen twee werkdagen een schriftelijke
verklaring in te zenden aan het bondsbureau (artikel; 34-8 RvW).
Komt de ploeg niet opdagen, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties.
Ad c
Indien bij en veldwedstrijd het terrein of het spelmateriaal niet in orde is dient een half
uur te worden gewacht. Is het dan nog niet in orde, dan wordt de wedstrijd geacht niet
te zijn gespeeld en kan ieder naar huis. Op het wedstrijdformulier wordt hiervan melding
gemaakt. De scheidsrechter is verplicht ongevraagd binnen twee werkdagen een
schriftelijke verklaring in te zenden aan het bondsbureau (artikel 34-8 RvW).
Indien het terrein of het spelmateriaal niet in orde zijn na verloop van de gestelde
termijn, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties.
79. tot het spel behorend oponthoud en niet tot het spel behorend oponthoud (voorbeelden,
die niet alle in de spelregels zijn geregeld)
1. Wat behoort tot niet tot het spel behorend oponthoud?
Antwoord
Voorbeelden zijn gebaseerd op de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie van
augustus 2000 en op ervaringen daarna:
treuzelen bij het gereed maken van een SH, VW of een SW;
het willen voorkomen van het snel nemen van een SH of een VW;
de bal bewust ver buiten het veld werpen of schoppen;
treuzelen bij het vervangen van een speler, het wisselen van vak, het nemen van
een uitworp of uitbal, het weer opstellen bij een time-out;
het langdurig uit zijn van de bal;
het repareren of vervangen van spelmateriaal;
het weer in orde maken of vervangen van kleding of schoeisel van een speler of
de scheidsrechter of diens assistent;
een blessure van een speler of van de scheidsrechter of diens assistent;
bedreigende onrust uit of overlast van het publiek; oponthoud door
gebeurtenissen buiten het veld;
nader overleg met de wedstrijdcommissaris;
aanwezigheid van publiek in het veld;
onderbreking van het spel wegens weersomstandigheid, gladheid in de zaal e.d.;
oponthoud voor noodzakelijk overleg.
Verder dient de tijd, nodig voor het vervangen van een speler en een time-out, te
worden bijgeteld; zie de bijzondere toelichting op § 3.1a.
206
2. Wat behoort niet tot niet tot het spel behorend oponthoud?
Antwoord
Voorbeelden zijn:
tot het spel behorend oponthoud, waarvan de scheidsrechter vindt dat er geen
aanleiding is om tijd bij te tellen (§ 3.1a, toelichting);
vakwisseling na twee doelpunten;
tijd, benodigd voor het nemen van een SH, VW of een SW;
ophalen van ballen, die “uit” zijn;
kort overleg tussen de scheidsrechter en diens assistent bij twijfelgevallen.
80. verlenging beslissingswedstrijden (niet in de spelregels geregeld)
1.Waar staan de regels betreffende het verlengen van beslissingswedstrijden?
Antwoord
Op grond van artikel 2 en 13-4/5 RvW is er een bestuursbesluit vastgesteld: het
“Bestuursbesluit verlenging beslisisngswedstrijden”. Daarin zijn o.a. geregeld:
de pauze tussen het einde van de wedstrijd en de aanvang van de verlenging;
de verlening;
het gevolg van gelijke stand na verlenging;
het nemen van strafworpen.
81. uitzonderlijke weersomstandigheden en niet-opkomen bij uitzonderlijke weersomstandigheden (niet in de spelregels geregeld)
1.Kan het KNKV besluiten tot gehele dan wel gedeeltelijke afgelasting van het
programma wegens uitzonderlijke weersomstandigheden?
Antwoord
Ja.
Dat staat in het “Bestuursbesluit uitzonderlijke weersomstandigheden”, artikel 1 t/m 3.
De gevolgen daarvan zijn daar ook geregeld.
2.Kan een vereniging besluiten niet de weg op te gaan vanwege gladheid (en de
wedstrijd dus niet te spelen) zonder dat het tuchtrechtelijke of andere gevolgen heeft?
Antwoord
Op grond van artikel 4 van het onder 3. genoemde bestuursbesluit zijn verenigingen zelf
verantwoordelijk voor het bepalen of een thuiswedstrijd niet doorgaat dan wel of een
uitwedstrijd zal worden bezocht. Het Bondsbestuur beoordeelt de juistheid van de
beslissing achteraf. Indien een vereniging naar het oordeel van het Bondsbestuur ten
onrechte genoemde beslissing heeft genomen kan dit bestuur – op voorstel van de
landelijke competitieleider – een alternatieve straf opleggen bij wijze van sanctie. Indien
het Bondsbestuur genoemd advies over neemt overlegt zij met de Tuchtcommissie over
de gewenste sanctie. Indien de Tuchtcommissie besluit tot het opleggen van een straf
wordt dat besluit op de reguliere wijze bekend gemaakt. NB: deze procedure is
reglementair en principieel onjuist. Het Bondsbestuur is niet gehouden sancties op te
leggen. De Tuchtcommissie kan een zaak alleen maar in behandeling nemen op basis van
een aangifte; is die er niet: geen aangifte, geen zaak. De Commissie van Beroep
onderschrijft deze zienswijze. Dit heeft nog niet geleid tot de noodzakelijke aanpassing
van genoemd bestuursbesluit. \overigens zijn de bepalingen in genoemd Bestuursbesluit
kennelijk gebaseerd op artikel 40-2/3 RvW, waarin de beslissing van een vereniging om
niet te spelen c.q. niet af te reizen wordt beschreven en de gevolgen worden
aangegeven. Deze beschrijving/gevolgen stroken niet met hetgeen er in genoemd
bestuursbesluit staat.
82.
207
wedstrijdcommissaris (niet in de spelregels geregeld)
1.Vroeger was er een zaalcommissaris, die er voor moest zorgen dat alles rondom een
zaalwedstrijd goed was geregeld. Er was ook een Instructie voor hem. Informatie
hierover en de instructie zijn niet meer te vinden. Hoe zit dat?
Antwoord
Inderdaad was het vroeger overzichtelijk: reglementair was er een zaalcommissaris en
diens taken stonden in de instructie. Dat is omstreeks 2011 gewijzigd.
Toen is er “wedstrijdcommissaris” geïntroduceerd; artikel 42 RvW. Deze functie geldt
voor de zaal- én veldwedstrijden.
De wedstrijdcommissaris vertegenwoordigt het bestuur van de thuisspelende vereniging.
Zijn taak is er voor te zorgen dat de wedstrijden goed verlopen. Die taak en andere
bepalingen staan in de “Richtlijnen voor wedstrijdcommissarissen”, vastgesteld door het
Algemeen Bestuur op 22 augustus 2011. Hij dient er voor te waken, dat wedstrijden
uitlopen. Hij is verplicht de scheidsrechter van de volgende wedstrijd mede te delen
hoeveel tijd hij beschikbaar heeft; doel: de daaropvolgende wedstrijd weer op tijd
kunnen laten aanvangen.
Dus opgelet: bij elke veldwedstrijd dient ook een wedstrijdcommissaris aanwezig te zijn.
Verder dient de wedstrijdcommissaris de beoordelaar een plaats toe te wijzen op
speelvloerniveau. In voorkomende gevallen overhandigt de wedstrijdcommissaris de
scheidsrechter een set gele/rode kaarten.
83. wedstrijdformulier (niet in de spelregels geregeld)
1.Waar is informatie vinden over het wedstrijdformulier?
Antwoord
artikel 39 RvW; algemene bepalingen; wie doet wat e.d.;
artikel 34 RvW; taak scheidsrechter;
artikel 41-5 RvW: spelers- en begeleiderskaarten;
Bestuursbesluit afrastering;
Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers;
Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending;
het Tuchtreglement.
84. belangrijke wedstrijdbepalingen uit het RvW (dus niet in de spelregels geregeld)
1.Wat zijn deze bepalingen en waar staan ze?
Antwoord
De belangrijkste zijn:
a.
Er wordt volgens de laatstelijk door de IKF vastgestelde spelregels gespeeld. Artikel 5-1
RvW. Voor dameskorfbal en veldkorfbal gelden afzonderlijke aanvullende regels.
b.
Indien een korfbalwedstrijd te laat begint is de wedstrijdcommissaris verplicht de
volgende wedstrijd in te korten, zodanig dat de daarop volgende wedstrijd weer op tijd
kan beginnen. Artikel 11-2 RvW.
Indien een wedstrijd te laat zal aanvangen deelt de wedstrijdcommissaris de
scheidsrechter mede hoe laat de wedstrijd moet eindigen.
Indien voor een wedstrijd minder dan de helft van de vastgestelde speeltijd aanwezig is
wordt de wedstrijd niet gespeeld.
c.
De ploeg, die de wedstrijd wint krijgt hiervoor twee wedstrijdpunten; artikel13-2 RvW.
(NB: in § 3.2d van de spelregels staat: “De ploeg, aan wie de scheidsrechter de meeste
doelpunten toekent wint de wedstrijd”. Tevens staat in dit tweede lid dat de verliezende
ploeg geen punten krijgt; bij een gelijk spel ontvangen beide ploegen één punt.
208
d.
Het Bondsbestuur kan in bepaalde gevallen dispensatie geven van de in de spelregels
genoemde afmetingen van speelvelden; artikel 17-3 RvW.
e.
Het Bondsbestuur kan een programma geheel of gedeeltelijk afgelasten; artikel 18-1/2
RvW. Nadere voorschriften kunnen worden gesteld. Dit is gebeurd. Zie het
“Bestuursbesluit uitzonderlijke weersomstandigheden”.
f.
Voor spelen op een aangrenzend speelveld is toestemming van de scheidsrechter
voldoende, mits dat speelveld dezelfde ondergrond heeft. Is dat niet het geval dan dient
de thuisspelende vereniging en de scheidsrechter minstens 24 uur tevoren te informeren.
Artikel 21-2 RvW.
g.
Een vervangen speler mag conform de officiële spelregels niet meer aan het spel
deelnemen; artikel 29-1 RvW.
Een speler, die door zijn aanvoerder wegens wangedrag is weggezonden, mag niet meer
aan het spel deelnemen. Deze speler mag vervangen worden. Artikel 29-2 RvW.
h.
In het breedtekorfbal mag onbeperkt worden gewisseld. Gewisselde spelers mogen
opnieuw aan het spel deelnemen, zij het slechts 1 keer na te zijn vervangen. De nieuwe
speler moet, op het moment van wisselen niet van het ene vak naar het andere gaan, hij
moet van buiten de lijn komen. Artikel 29-3 RvW.
i.
Een scheidsrechter moet KNKV-lid zijn en ten minste 17 jaar. Bij jeugdwedstrijden (A,
B,C): ten minste 16 jaar en bij D,E,F: ten minste 15 jaar. Artikel 30-2 RvW).
Het Bondsbestuur, dat de scheidsrechters benoemt, kan hen onderverdelen in
categorieën; dat geldt ook voor juryvoorzitters en assistent-scheidsrechters. Dat geldt
niet voor beoordelaars en waarnemers, althans, in artikel 31 RvW is daar niets over
bepaald.
j.
Er is een uitgebreide regeling voor het geval een scheidsrechter niet aanwezig is vlak
vóór of op het vastgestelde aanvangsuur. Zie artikel 33-1 RvW. Bij het uitvallen van een
scheidsrechter tijdens de wedstrijd is deze regeling ook van toepassing; artikel 33-2
RvW.
k.
De scheidsrechter handhaaft niet alleen de spelregels (zoals reeds is bepaald in § 2.3),
maar ook de reglementen, artikel 34-1a RvW.
l.
In wedstrijden voor B-, C- en D-jeugd (breedtekorfbal) toont de scheidsrechter geen
kaarten aan spelers mals hij een formele waarschuwing geeft of iemand wegzendt. Dit
geldt alleen voor de spelers; voor de vervangende spelers (op de bank) is niets geregeld.
Omdat het alleen voor de spelers geldt, toont de scheidrechter wel een kaart aan de
coach of andere personen, met een begeleidende taak belast, zittend op de bank. Artikel
34-1b RvW.
m.
De scheidsrechter mag niet eerder dan een kwartier vóór aanvang van de wedstrijd
besluiten tot het niet spelen van de wedstrijd; artikel 34-3 RvW.
209
n.
De scheidsrechter geeft bij veldwedstrijden en zo mogelijk bij zaalwedstrijden vijf
minuten vóór aanvang van de vastgestelde aanvangstijd een fluitsignaal ten teken dat de
wedstrijd zal beginnen. Twee minuten vóór aanvang van de tweede helft hervat hij deze
handeling; artikel 34-4 RvW.
o.
De scheidsrechter kan de verbandtrommel, die altijd aanwezig hoort te zijn, controleren.
Hij is het niet verplicht; artikel 34-5 RvW. Praktijk is dat het nooit gebeurd.
p.
De scheidsrechter controleert in aanwezigheid van beide aanvoerders de spelerskaarten,
begeleiderskaarten en legitimatiebewijzen, als genoemd in artikel 41-5 RvW; indien de
reglementair vermelde kaarten ontbreken maakt hij hiervan melding op het
wedstrijdformulier; artikel 34-6a RvW.
q.
De scheidsrechter vult na afloop van de wedstrijd het voor hem bestemde gedeelte van
de wedstrijdformulieren in. Verder maakt hij melding van de uitslag, alle overtredingen
van de bepalingen van het RvW, voorgekomen wangedrag en andere onregelmatigheden,
alsmede formele waarschuwingen en wegzendingen; tenslotte plaatst hij zijn
handtekening; artikel 34-6b RvW.
r.
De scheidsrechter is verplicht 15 minuten na afloop van de wedstrijd in de
zaalaccommodatie c.q. het terrein te zijn. Hij mag wel intussen gaan douchen c.q. zich
verkleden, mits hij maar bereikbaar is; artikel 24-7 RvW.
s.
De scheidsrechter draagt er zorg voor dat het bondsbureau uiterlijk op de tweede
werkdag na afloop van de wedstrijd in het bezit is van de verklaringen, die hij verplicht is
op te maken en te verzenden; artikel 34-8 RvW.
t.
Indien de scheidsrechter een wedstrijd heeft gestaakt en een ploeg op dat moment
onvolledig was als gevolg van het wegzenden van één of meer spelers, vermeldt hij op
het wedstrijdformulier hoe de verdeling van de spelers over de verschillende vakken op
het moment van staken was; artikel 34-9 RvW.
u.
Bij een wedstrijd is één coach; artikel 36-2 RvW; dit staat overigens ook in § 2.2b.
Coaches bij wedstrijden in het top- en wedstrijdkorfbal zijn verplicht zich via een spelers-
of begeleiderskaart of wettelijke legitimatiekaart te legitimeren. De coach meldt zich
direct na het “influiten” door de scheidsrechter bij de scheidsrechter en maakt zich als
zodanig bekend (artikel 3a van het “Bestuursbesluit banken, coach en vervangende
spelers”.
85. beoordelen, begeleiden, waarnemen
1.Wat zijn de definities en wat is de formele basis?
Antwoord
Het bondsbureau is van mening dat dit onderwerp niet via dit document beantwoord mag
worden, omdat het in directe zin geen relatie met spelregels heeft. Vragen hierover
dienen dus aan het bondsbureau te worden gesteld.
86.
210
scheidsrechterofficials
1.Wat is een scheidsrechterofficial en waar is er iets over geregeld?
Antwoord
In de spelregels komt het woord één keer voor: in § 1.6 (uitrusting van spelers en
officials). Wat een official is staat er niet bij. Uit de tekst mag worden afgeleid dat alleen
de scheidsrechter en de assistent-scheidsrechter worden bedoeld.
§ 1.6 beperkt zich alleen tot de uitrusting van spelers en officials.
Het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal” vermeldt een jury. De jury is
samengesteld uit de juryvoorzitter, de scheidsrechter en diens assistent. De
juryvoorzitter kan nooit zelfstandig een beslissing nemen als het gaat om de door de
scheidsrechter te nemen beslissing.
Verder kent artikel 22 HR het begrip “arbitrage-officials”. Daartoe worden gerekend;
scheidsrechters, assistent-scheidsrechter, beoordelaars, waarnemers, begeleiders,
juryvoorzitters en klok- en schotklokbedienaars.
§ 22 HR beperkt zich overigens tot het regelen van de vergoeding van kosten.
Artikel 32 RvW bepaalt dat het Bondsbestuur eisen kan vaststellen aan arbitrage-officials.
87. staken wedstrijd
1.Tijdens de wedstrijd raakt een speler ernstig geblesseerd en moet naar het ziekenhuis.
De ploeg van de speler is zeer ontdaan en heeft weinig behoefte om verder te spelen. De
andere ploeg staat er op dat er wel wordt gespeeld. Wat moet de scheidsrechter doen?
Antwoord
Op grond van § 2.3 van de spelregels heeft de scheidsrechter de leiding van het spel.
Alleen hij, niemand anders. Als hij aangeeft dat de wedstrijd wordt hervat, dan dient dat
te gebeuren; als hij aangeeft dat hij de wedstrijd niet voortzet, dan gebeurt dat ook niet.
Hij bepaalt wat er moet gebeuren, niet een ploeg.
Als hij van mening is dat de wedstrijd weer kan worden hervat, dan dienen beide ploegen
zich daarnaar te richten.
Doet een ploeg dat niet, dan houdt het op natuurlijk. De wedstrijd moet dan worden
gestaakt (artikel 46-2b van het Reglement van Wedstrijden zegt dat een wedstrijd als
gestaakt moet worden beschouwd als een ploeg vóór het einde van de wedstrijd het
speelveld verlaat). De scheidsrechter is verplicht hiervan melding te maken op het
wedstrijdformulier én een verklaring in te zenden naar het Bondsbureau. Deze verklaring
moet daar binnen twee werkdagen na het speelweekend zijn. Het wordt dan een
tuchtzaak; de tuchtcommissie maakt uit of een straf moet worden opgelegd en zo ja,
welke. In dit laatste geval is het meestal: een boete én 2 winstpunten in mindering.
In de praktijk gaat het meestal iets anders.
Bij een “ongeval” als dit raken mensen vaak heel erg van slag. Dan is de vraag of je als
scheidsrechter mag verlangen om de wedstrijd toch voort te zetten. Immers, de andere
ploeg wordt dan wel heel erg bevoordeeld omdat de tegenstander helemaal van slag is.
De scheidsrechter doet er goed aan beide aanvoerders (alleen de aanvoerders, niet de
coaches) te raadplegen.
Vervolgens dient hij zijn afweging te maken.
Indien de scheidsrechter van mening is dat onder genoemde omstandigheden niet
gespeeld kan of mag worden, dan heeft hij het recht de wedstrijd niet voort te zetten/te
staken, ook als enkele mensen of een hele ploeg vinden dat de wedstrijd hervat moet
worden.
Dus ook hier ontleent de scheidsrechter het recht om te staken uit § 2.3: de
scheidsrechter heeft de leiding van het spel.
In de praktijk komt het meer voor dat een scheidsrechter onder dergelijke
omstandigheden de wedstrijd niet voortzet en komt het minder voor dat hij de wedstrijd
hervat met een aangeslagen ploeg en volstrekt veranderde omstandigheden. Als de
211
scheidsrechter besluit de wedstrijd te hervatten moet hij ook goed beseffen dat tussen
beide ploegen spanningen kunnen optreden, met alle mogelijke gevolgen van dien tijdens
het restant van de wedstrijd.
Voor alle duidelijkheid: er is dus geen specifieke regel die zegt hoe een scheidsrechter
verplicht is te handelen bij dit soort bijzondere omstandigheden.
Werkgroep Spelregels
Jan van Zomeren
Ericapark 3
9462 RC, Gasselte
tel. 0599-637979
e-mail: [email protected]
uitgave : 20 augustus 2007; aangevuld: 10 november 2007; 1 juli 2008; 15 oktober 2008; 1 januari 2009; 1 juli 2009; 1 januari 2010; 1 juli 2011; 1 november 2011; 1 juli 2012; 1 januari 2013; 1 september 2013; 1 januari 2014
WR; spelregels; vragen en antwoorden; site;1.7.2013.doc
1.8.07; 2.8.07; 6.8.07; 9.8.07;11.8.07;12.8.07;13.8.07;16.8.07;17.8.07;18.8.07;20.8.
07;25.10.07;8.11.07;13.12.07;22.6.08;24.6.08;30.06.08;14.8.08;27.10.08;3.11.08;5.1
1.08;18.11.08;21.11.08;2.12.08;11.12.08;12.12.08;13.12.08;18.12.08;28.12.08;29.12.
08;31.12.08;7.1.09;12.1.09;15.1.09;28.1.09;8.2.09;12.2.09;22.2.09;11.3.09;16.3.09;2
4.3.09;20.4.09;27.4.09;6.5.09;13.5.09;19.5.09;25.5.09;8.6.09;23.6.09;5.7.09;
28.10.09;1.11.09;4.12.09.3.1.10;8t/m16.6.11;22.6.11;24.6.11;1.7.11;13.10.11;27.4.1
2;30.4.12;9.10.12;2.1.13;14.2.13;
28.6.13;14.8.13;19.8.13;21.8.13;22.8.13;25.8.13;27.8.13;28.8.13;29.8.13;30.8.13;1.9
.13;2.9.13;3.9.13;4.9.13;6.9.13;9.9.13;10.9.13;14.9.13;24.9.13;9.10.13;27.10.13;12.
11.13;18.11.13;20.11.13;1.12.13;1.1.14;