Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer...

79
Klimaatverandering en het Belgische ontwikkelingssamenwerkingsbeleid: uitdagingen en mogelijkheden Jean-Pascal van YPERSELE Institut d’astronomie et de géophysique Georges Lemaître Université catholique de Louvain, Belgium Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, Minister van Ontwikkelingssamenwerking FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking DGOS www.dgos.be Institut d’astronomie et géophysique G. Lemaître, Université catholique de Louvain www.climate.be Dit rapport kan van www.dgdc.be and www.climate.be/vanyp worden gedownload

Transcript of Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer...

Page 1: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

Klimaatverandering en het Belgische ontwikkelingssamenwerkingsbeleid:

uitdagingen en mogelijkheden

Jean-Pascal van YPERSELEInstitut d’astronomie et de géophysique Georges Lemaître

Université catholique de Louvain, Belgium

Oktober 2008

Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, Minister van Ontwikkelingssamenwerking

FOD Buitenlandse Zaken,

Buitenlandse Handel en

Ontwikkelingssamenwerking

DGOS

www.dgos.be

Institut d’astronomie et

géophysique G. Lemaître,

Université catholique

de Louvain

www.climate.be

Dit rapport kan van www.dgdc.be and www.climate.be/vanyp worden gedownload

Page 2: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

De originele versie van dit rapport werd in het Frans geschreven ("Les changements cli-matiques et la politique belge de coopération au développement: défis et opportunités") en is ook beschikbaar op www.dgcd.be en www.climate.be/vanyp.

Page 3: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

Dit rapport is gewijd aan de miljoenen "medehuurders" van deze kleine planeet, van wie de levensomstandigheden, en soms het leven zelf, bedreigd worden door de klimaatveranderingen, terwijl zijzelf net het minst verantwoordelijk zijn voor de vervuilende uitstoot die deze veranderingen veroorzaakt.

"De plantage is erg groot, er zijn veel handen nodig om het onkruid te wieden".

(Afrikaans spreekwoord)1

1 Geciteerd door Pépin Tchouate op de Conferentie van 7 maart 2008; vertaald van het frans: "La plantation est très grande, pour la défricher, il faut beaucoup de mains".

Page 4: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst
Page 5: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

Dankwoord

Mijn dank gaat in de allereerste plaats uit naar de heer Charles Michel, Belgisch Mi-nister van Ontwikkelingssamenwerking. Enkele weken nadat hij zijn functie als minis-ter had opgenomen, wenste hij een grondige denkoefening over de uitdagingen die de klimaatveranderingen voor de ontwikkelingssamenwerking met zich brengen. De eer-ste stap in deze denkoefening was het internationale symposium2 dat door de Ontwik-kelingssamenwerking werd georganiseerd in samenwerking met de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling: "De klimaatverandering, een nieuwe uitdaging voor de ontwikkelingssamenwerking?". Dit symposium vond op 7 maart 2008 plaats in het Egmontpaleis, onder het erevoorzitterschap van HKH Prinses Astrid. Alle sprekers, maar ook vele anderen, hebben bijgedragen aan het succes van deze dag, die bijna 250 Belgische en internationale deelnemers samenbracht. Ze verdienen allemaal onze er-kentelijkheid, maar ik zou inzonderheid de dame willen bedanken die er wellicht het meest heeft aan bijgedragen: mevrouw Marie Cherchari, lid van het kabinet van de Minister van Ontwikkelingssamenwerking. De tekst van dit rapport vloeit voort uit de besprekingen van 7 maart, maar ook uit de reeks schriftelijke bijdragen die ik achteraf mocht ontvangen. Ik wens de – soms discrete – auteurs ervan eveneens te danken. Hoewel ik geen specialist in ontwikkelingssamenwerking ben (het onderwerp heeft me anders wel steeds geboeid), heb ik erg veel gehad aan de constructieve opmerkingen van de mensen die de voorafgaande versies van deze tekst hebben willen herlezen. Mijn dank gaat ook uit naar deze aandachtige lezers. Ik heb geprobeerd optimaal reke-ning te houden met hun opmerkingen, maar ik neem de volledige verantwoordelijk-heid voor de inhoud van dit rapport op mezelf, met alle kwaliteiten en gebreken die het vertoont. Tenslotte zou ik mijn trouw team medewerkers van het Institut d’astro-nomie et de géophysique Georges Lemaître van de Université catholique de Louvain willen bedanken: Philippe Marbaix, Ben Matthews en Andrew Ferrone, zonder wie ik niet de helft zou kunnen doen van wat ik doe.

Jean-Pascal van Ypersele

([email protected] voor alle opmerkingen of suggesties)

Hoogleraar aan de Université catholique de Louvain3

Ondervoorzitter van de IPCC4

Voorzitter van de werkgroep "Energie en klimaat" van de FRDO5

2 Zie het programma in bijlage3 Institut d’astronomie et de géophysique Georges Lemaître, Université catholique de Louvain, www.climate.be/vanyp 4 IPCC, de Intergouvernementele Groep Deskundigen over de Klimaatverandering (www.ipcc.ch)5 Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, www.frdo.be

Page 6: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst
Page 7: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

Inhoud

..............................................................................................................................................SAMENVATTING 9

....................................................I. KLIMAATVERANDERINGEN EN MENSELIJKE ONTWIKKELING 13..........................................................I.1 De door de mens veroorzaakte klimaatverandering: een realiteit 13

.................................................................................................................I.2 Projecties voor de 21ste eeuw 14...................................................................................................I.3 Impact op de menselijke ontwikkeling 16

.............................................................................................I.4 Twee antwoorden: matiging en aanpassing 20

.........................................................II. KLIMAATVERANDERINGEN EN ONTWIKKELINGSLANDEN 23.............................2.1. Het Noorden als grote verantwoordelijke, het Zuiden als belangrijkste slachtoffer 23

................................................................................2.1.1. Impacts in Afrika, Azië, Latijns-Amerika 23...................................................................2.1.2. De meest getroffen sectoren, systemen en regio's 24

........................................................2.2. Risico' op menselijke catastrofen en bedreigingen voor de vrede 25....................................................................................................................................2.2.1. Rampen 25

.............................................................................................................2.2.2. Gewapende conflicten 25....2.3. De Millenniumdoelstellingen, ontwikkeling en specifieke behoeften van de ontwikkelingslanden 26

.............................................................................................................................2.3.1. 2015 en erna 26.............................................................................2.3.2. Het standpunt van de ontwikkelingslanden 26

................................................................................2.4. Het antwoord van de internationale gemeenschap 27............................................................................................................2.4.1. Matiging en aanpassing 27

...........................................................................................2.4.2. Minder uitstoot en meer absorptie 27.................................................................................................2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen 28

.........................................................................................................................................2.6. Tussenbalans 31

III. ONTWIKKELINGSSAMENWERKING DIE REKENING HOUDT MET DE ......................................................................................................................KLIMAATVERANDERINGEN 33

.....................................................................3.1. Interacties tussen klimaatveranderingen en ontwikkeling 33............................................................................................................3.1.1. Drie soorten interacties 33

....................................................................3.1.2. De doeltreffendheid van de hulp wordt bedreigd 34..............3.1.3. De perverse effecten van bepaalde vormen van matiging in het Noorden beperken 34

................................................3.2. Integratie: noodzaak, principes, draagwijdte en specifieke kenmerken 35..............................................................................3.3. Vertragingen en belemmeringen voor de integratie 37

................................................................................................3.4. Algemene voorwaarden voor integratie 38.....................................................................................................................3.5. Tien pistes voor integratie 40

...........................................................................................................................3.6 Grenzen van integratie 42

.....................................IV. DE BELGISCHE SAMENWERKING EN DE KLIMAATVERANDERINGEN 45....................................................................................................................................4.1. Stand van zaken 45

...........................4.2. Eerste benadering van de specifieke gevoeligheid van de Belgische samenwerking 47.............................................................4.3. Moeilijkheden, obstakels en specifieke troeven van integratie 50

V. AANBEVELINGEN OM DE KLIMAATKWESTIE IN HET BELGISCHE BELEID VOOR .........................................................................ONTWIKKELINGSSAMENWERKING TE INTEGREREN 53

...............................................................................................................................................BIBLIOGRAFIE 61

BIJLAGE 1: ADVIES VAN DE FRDO OVER DE FLEXIBILITEITSMECHANISMEN VAN HET ........................................................................................................................................KYOTOPROTOCOL 67

...........................................BIJLAGE 2: PROGRAMMA VAN DE CONFERENTIE VAN 7 MAART 2008 68

Page 8: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst
Page 9: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

SAMENVATTING

Waar de ontwikkelde landen voor het grootste stuk verantwoordelijk zijn voor de opwar-ming van de aarde, zijn het de ontwikkelingslanden die er het meest de effecten van on-dervinden en de minste middelen hebben om zich aan te passen. Dat is "de fundamentele onrechtvaardigheid van de klimaatveranderingen".

Het antwoord op de klimaatveranderingen is een combinatie van matiging6 en aanpassing. Vanuit het oogpunt van de ontwikkelingslanden heeft matiging een negatieve invloed op de effectieve uitoefening van het recht op ontwikkeling. Niettemin is in talrijke landen de gevoeligheid voor klimaatveranderingen zo groot dat een aanpassing ook de ontwikkeling beïnvloedt.

Aangezien aanpassing een kwestie van ontwikkeling is, zal het beleid dat een antwoord zoekt op de uitdaging van de klimaatveranderingen het best tot stand komen binnen het kader van ontwikkelingsactiviteiten. Die integratie is noodzakelijk wil men dat het ant-woord op de klimaatveranderingen aansluit op de doelstellingen van een menselijke ont-wikkeling, in het bijzonder de vermindering van armoede.

Men onderscheidt drie soorten interactie tussen ontwikkeling en klimaatveranderingen: (i) de impact van klimaatveranderingen op ontwikkelingsprojecten; (ii) de impact van pro-jecten op de klimaatveranderingen; (iii) de impact van projecten op de kwetsbaarheid van bevolkingsgroepen en/of ecosystemen voor klimaatveranderingen. De combinatie ervan kan de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp aanzienlijk beperken. Niettemin is ontwikkeling ook een sleutelelement om de kwetsbaarheid terug te schroeven.

De kwetsbaarheid wordt bepaald door een reeks factoren en moet dus worden gezien als een dynamisch proces, sterk bepaald door de specifieke context. Er bestaat geen "recept" voor aanpassing. Aanpassing kan immers niet worden herleid tot ontwikkeling op het vlak van infrastructuur.

Op internationaal vlak stellen we vast dat de integratie van de aanpassing in de ontwikke-lingssamenwerking overal vertraging oploopt. Om dit te verhelpen, is een sterke beleids-overtuiging op hoog niveau vereist. Op het niveau van ontwikkelingsinstanties, stelt het rapport een lijst op van specifieke procedures en instrumenten die moeten worden aange-wend.

De integratie stoot op de beperkingen van de beschikbare financiële enveloppen. Om te vermijden dat de ontwikkelingsdoelstellingen in gevaar worden gebracht, lijkt het nood-zakelijk om het principe vervuiler-betaler te onderschrijven en dus op substantiële wijze de rijkdommen op wereldschaal te herverdelen. Dit pleit in het voordeel van een nieuwe internationale architectuur van de samenwerking, in het bijzonder de multilaterale ("less funds, more funding" om het met de beeldspraak van de Uitvoerende Secretaris van het Klimaatverdrag te zeggen).

Op Belgisch niveau kan men vaststellen dat de ontwikkelingssamenwerking gelijkaardige tendensen vertoont als die welke internationaal worden waargenomen: onderschatting van het probleem, gebrek aan aandacht voor de noden op het gebied van de aanpassing, me-

Samenvatting - 9

6 "Matiging" is de officiële vertaling van het Engelse word “mitigation”. Matiging betekent dat men een beleid realiseert dat gericht is op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en de bevordering van koolstofdioxideopslag.

Page 10: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

thodologische moeilijkheid om de integratie te ontwerpen binnen de bestaande politiek en procedures.

Een eerste benadering van de Belgische Coöperatie toont een redelijk ernstig risico, aan-gezien 71% van de projecten behoren tot sectoren die op directe wijze gevoelig zijn voor klimaatveranderingen. Een eerste analyse van de 18 partnerlanden wijst in de richting van vijf conclusies: (i) de aanpassingshulp zou de belangrijkste dimensie van integratie van de klimaatproblematiek in het Belgisch ontwikkelingsbeleid moeten uitmaken; (ii) in de meeste landen zijn de behoeftes enorm en interfereren ze nauw met de agenda van een menselijke ontwikkeling; (iii) voor meer dan de helft van de landen riskeren de klimaat-veranderingen grote negatieve gevolgen te hebben voor het rendement van de landbouw en dus voor de voedselzekerheid; (iv) het is mogelijk om ook de matigingsstrategieën (reductie van uitstoot) in de ontwikkelingslanden aan te moedigen, maar onder de part-ners van de Belgische Coöperatie is er slechts één enkel land (Zuid-Afrika) dat op vlak van klimaat significante acties kan ondernemen; (v) vijf landen beschikken over bosge-bieden waarvan het behoud kan leiden tot matiging, doch slechts onder bepaalde voor-waarden en binnen bepaalde limieten.

De integratie van het klimaatbeleid in de Belgische Coöperatie zou op twee specifieke moeilijkheden kunnen stoten: het gebrek aan capaciteit in de partnerlanden en het gebrek aan personeel op Belgisch niveau. Zonder een significante verbetering op dit laatste ni-veau, lijkt het onmogelijk dat de Belgische Coöperatie een doorbraak bereikt op het vlak van de integratie van de klimaatkwestie.

Het rapport formuleert ter conclusie 13 aanbevelingen:

1) Vertrekken van een precieze diagnose. De strategienota leefmilieu van DGOS moet geherformuleerd worden om de prioriteit "klimaat" te definiëren als een transversale prio-riteit binnen de transversale thematiek van het milieu, terwijl men er op toeziet dat reke-ning wordt gehouden met de andere problemen (voedselzekerheid, biodiversiteit, ver-woestijning,…).

2) Een duidelijk beleidskader uitstippelen voor de integratie. In de context van de ecologische schuld, moeten matiging, aanpassing en capaciteitsopbouw als volgt worden georganiseerd: maximale matiging voor ontwikkelde landen, maximale betrokkenheid van ontwikkelde landen bij de aanpassing van ontwikkelingslanden en bij de capaci-teitsopbouw in deze landen op beide vlakken, teneinde het deze landen mogelijk te maken om zich op hun "eigen" manier te ontwikkelen.

3) De hoofdlijnen van de integratie hiërarchisch opbouwen. In het Belgische geval in het bijzonder, is er reden om aanpassing te beschouwen als de prioritaire hoofdlijn op de korte en op de lange termijn. Het belangrijkste terrein van die integratie is de snelle ver-betering van de bestaande samenwerking binnen het kader van bestaande projecten en structuren. In de meeste partnerlanden van de Belgische Coöperatie sluiten de matigings-projecten door vermindering van uitstoot aan op een andere tijdelijkheid, op de korte en de lange termijn. De matigingsprojecten door middel van koolstofdioxideopslag en door de toevlucht tot energetische landbouw vereisen een specifieke benadering (cf. 5).

4) Vooreerst meer belang hechten aan de aanpassing in bilaterale projecten. Onder voorbehoud van een slotanalyse van de specifieke interactie tussen de sociale, ecologi-sche en economische impacts van de klimaatveranderingen per project, spitst de ontwik-

10 – De klimaatveranderingen en het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 11: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

kelingssamenwerking meer dan twee derden van de projecten toe op sectoren waar de klimaatveranderingen in staat zijn om de stand van zaken op de middellange termijn te veranderen: basisgezondheidszorg, basisinfrastructuur, landbouw en voedselzekerheid, versterking van de maatschappij.

5) De projecten rond bosbescherming strikt omkaderen. Buiten de technische moei-lijkheden (metrologie) impliceert de bescherming van bossen een reeks delicate bemidde-lingen. Men moet steeds garanderen dat de financiële middelen die het behoud van de bossen in een goede gezondheid moeten belonen ook effectief ten goede komen aan de lokale bevolking die deze bewaken. De formule van de financiële compensatie voor mi-lieudiensten lijkt in dat opzicht en onder bepaalde voorwaarden duidelijk te verkiezen boven een simpele uitwisseling van koolstofkredieten.

6) De projecten van energetische landbouw strikt omkaderen. Vanuit het oogpunt van de samenwerking voor een duurzame menselijke ontwikkeling, moeten de projecten van energetische landbouw strikt onderworpen worden aan de veiligheidsgarantie, alsook aan de garantie van voedselsoevereiniteit. De projecten moeten worden omkaderd door pre-cieze criteria, zoals de vermindering van armoede, de bescherming van de bodem en de bescherming van de biodiversiteit.

7) De oorspronkelijke geest van het Clean Development Mechanism behouden. De toevlucht door de ontwikkelde landen tot koolstofkredieten moet complementair blijven aan de binnenlandse maatregels en het toegevoegde karakter moet worden gegarandeerd, evenals de bijdrage van de CDM-projecten aan een duurzame ontwikkeling van de gast-landen door een indijking van de armoede.

8) Proefprojecten tot matiging lanceren in het domein van de energie. In een tweede fase van de integratie zou de Belgische Coöperatie kunnen bijdragen aan de eigen ont-wikkeling van de partnerlanden door middel van proefprojecten of casestudies. Het zal nodig zijn om de middelen te concentreren in één of twee domeinen, gekozen in functie van de karakteristieken van de partners, met name de hulpsectoren en milieuprioriteiten.

9) Binnen DGOS een cel "milieu-klimaat" creëren, belast met volgende taken:- een strategische visie ontwikkelen over de integratie van de klimaatveranderingen

in het beleid van de ontwikkelingssamenwerking; - een specifieke opleiding verzekeren; - de samenwerking tussen de Coöperatie en de wetenschappelijke gemeenschap

verbeteren;- kwaliteitsvolle en gebruiksvriendelijke, klimatologische informatie verschaffen;- uitwerken van middelen voor de milieu- en klimatologische screening van

bestaande en nieuwe projecten;- de uitwisseling van informatie en goede praktijken bevorderen;- complementariteiten zoeken met andere ontwikkelingsinstanties binnen de

Europese Unie;- waken over de coherentie met het beleid dat wordt gevoerd op andere

machtsniveaus en door andere departementen;- aanbevelingen formuleren om het geheel van de activiteiten van DGOS, BTC en

het kabinet van Ontwikkelingssamenwerking "groener" te maken.

Samenvatting - 11

Page 12: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

10) De problematiek van de klimaatveranderingen introduceren in de contacten met de partners op alle niveaus. Het zou met name nuttig zijn dat meer vertegenwoordigers van de Ontwikkelingssamenwerking deelnemen aan internationale onderhandelingen over het klimaat en dat de Minister deelneemt aan het ministeriële segment van de Conferen-ties van de Partijen van het Raamverdrag over de klimaatveranderingen.

11) Het budget van de ontwikkelingshulp verhogen. De klimatologische bedreiging van de ontwikkelingsagenda versterkt het belang van de ontwikkelde landen, inclusief België, om hun belofte na te komen en de ontwikkelingshulp te verhogen tot 0,7% van het BNP.

12) Bijdragen tot meer leesbaarheid, eenvoud en coherentie van de multilaterale fi-nancieringsinstrumenten van de strijd tegen de klimaatveranderingen. De vermenigvul-diging van de fondsen schaadt de transparantie en de doeltreffendheid van de ontwikke-lingshulp en ondermijnt de toe-eigening door de partnerlanden van hun ontwikkelings-strategieën ("less funds, more funding" cf. supra). België zou het voorstel van de UNDP tot consolidatie in één enkel fonds moeten steunen en, in afwachting daarvan, de deelna-me aan bestaande fondsen onderwerpen aan strikte voorwaarden, in overeenstemming met de principes van de Verklaring van Parijs.

13) Aansluiten op het perspectief van een grondige herziening van de ontwikkelings-samenwerking. België moet zich op actieve wijze engageren ten voordele van het princi-pe vervuiler-betaler en bijdragen aan de ontwikkeling van voorwaarden opdat ontwikkel-de landen hun verplichtingen zouden nakomen door progressief nieuwe financierings-bronnen aan te spreken in overeenstemming met de behoeften. In dit opzicht zal het vei-len van de uitstootquota’s van het ETS-systeem België binnenkort van belangrijke in-komsten voorzien. Het zou opportuun zijn minstens een deel daarvan te besteden aan de financiering van echte duurzame ontwikkeling van de landen die het grootste slachtoffer zijn van de klimaatveranderingen.

De rechtvaardiging en de details van de aanbevelingen bevinden zich in het rapport zelf.

De verwezenlijking van deze aanbevelingen vergt politieke wil en budgettaire prioritei-ten.

Ik hoop dat dit rapport noodzaak en hoogdringendheid ervan zal aantonen voor "Our Common Future"7.

12 – De klimaatveranderingen en het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

7 De Engelse titel van het Rapport Brundtland (1987) dat duurzame ontwikkeling op de internationale politieke agenda heeft geplaatst.

Page 13: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

I. KLIMAATVERANDERINGEN EN MENSELIJKE ONTWIKKELING

I.1 De door de mens veroorzaakte klimaatverandering: een realiteit 

Het beginsel van het broeikaseffect en van de ver-sterking ervan door de menselijke activiteit werd in de 19de eeuw ontdekt. De belangrijkste ken-merken ervan zijn ondertussen goed gekend, zoals blijkt uit de opeenvolgende rapporten van het IPCC, het Intergovermental Panel on Climate Change, dat in 1988 door de Verenigde Naties werd opgericht. De notie "broeikaseffect" heeft te maken met het feit dat de betrokken gassen ervoor zorgen dat de warmte die van de Zon afkomstig is in de buurt van het aardoppervlak wordt gehou-den. Het gas met het grootste effect is kooldioxide (CO2), het resultaat van het gebruik van fossiele brandstoffen, gevolgd door methaan (CH4), stik-stofhemioxide en fluorhoudende gassen. Het vier-de evaluatierapport van het IPCC (2007) kwam tot de conclusie dat het grootste deel van de op-warming die sinds halfweg de 20ste eeuw wordt vastgesteld zeer waarschijnlijk8 te wijten is aan de vastgestelde stijging van de gasconcentraties met broeikaseffect van menselijke oorsprong.

De belangrijkste oorzaak van de toegenomen CO2-concentratie is het gebruik van fossiele brandstoffen; maar een al even significante ver-klaring (ongeveer 20%) vindt men in het verande-rende bodemgebruik, inclusief de ontbossing. CO2 is immers een onvermijdelijke afvalstof van elke vorm van verbranding en nagenoeg de helft van de uitgestoten hoeveelheden blijft ongeveer een eeuw lang in de atmosfeer; de andere helft wordt geabsorbeerd door de oceanen en de vegetatie (maar die geabsorbeerde fractie zal in de toekomst zeer waarschijnlijk afnemen). De waargenomen stijging van de CH4-concentratie is vooral afkom-stig van de landbouw en van het gebruik van fos-siele brandstoffen, en die van N2O is in hoofdzaak toe te schrijven aan de landbouw. Figuur 1 illu-streert de sectorale spreiding van die broeikasgas-bronnen op planetair vlak. De sectoren die de

jongste decennia wereldwijd in de grootste mate hebben bijgedragen aan de toegenomen uitstoot zijn energielevering (vooral elektriciteit), trans-port en de industrie.

Afval en afvalwater

Bosbouw

Landbouw

Industrie Residentiële en commerciële bouw

Transport

Energie- voorziening

Figuur 1: Jaarlijkse globale uitstoot van 

broeikasgassen van antropische oorsprong: aandeel 

van de verscheidene sectoren in de totale uitstoot van 

broeikasgassen in 2007 in CO2‐equivalente termen (het 

deel "Forestry" omvat de bosbouw en de ontbossing). 

(IPCC AR4 SYR)

De hoeveelheden broeikasgassen per inwoner schommelen aanzienlijk van regio tot regio. Dat blijkt duidelijk uit figuur 2. In die figuur staat de oppervlakte van elk regionaal blokje in verhou-ding tot de totale uitstoot (uitstoot per inwoner x aantal inwoners). Tussen 1970 en 2004 is de uit-stoot per inwoner in bepaalde zones (Afrika) ge-daald en in andere zones (zoals China) toegeno-men, maar de uitstoot van de meest geïndustriali-seerde landen is veel hoger gebleven. In 2004 produceerden de landen die bedoeld zijn in bijlage I van het Raamverdrag van de Verenigde Naties over de Klimaatveranderingen (CCNUCC), waar-bij de ontwikkelde landen goed waren voor 20% van de wereldbevolking, 57 % van het wereldwijd

Klimaatveranderingen en menselijke ontwikkeling - 13

8 Waarschijnlijkheid van meer dan 90%; vanuit de wetenschap dat de bewijzen indirect zijn (men kan op het hele klimaatsysteem geen tegensprekelijke experimenten toepassen) is het normaal dat er geen 100% zekerheid bestaat.

Page 14: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

binnenlands product (berekend overeenkomstig de koopkracht) en droegen zij voor 46 % bij aan de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen GES (IPCC AR4). Ook al emitteren de zuidelijke lan-den vandaag meer broeikasgassen dan de noorde-lijke landen, toch zullen de in de atmosfeer opge-stapelde hoeveelheden nog lange tijd vooral af-komstig zijn van de "ontwikkelde" landen9. Het zijn immers de hoeveelheden die zich decennia-lang hebben opgestapeld die aan de oorsprong liggen van de opwarming van het klimaat, niet wat in een bepaald jaar wordt uitgestoten.

I.2 Projec<es voor de 21ste eeuw 

De basis voor de evaluatie van de toekomstige klimaatverandering wordt gevormd door het op-stellen van "scenario's" in verband met de groei van de bevolking, de rijkdom en de ontwikke-lingsmanier ervan; aan de hand daarvan kan men

verschillende plausibele toekomstige gasuitstoten ramen. Uitgaande van een reeks mogelijke scena-rio's en van de onzekerheid in verband met de klimaatmodellering, concludeert het IPCC dat, indien een stevig beleid op het vlak van een ver-mindering van de uitstoot uitblijft, de temperatuur wereldwijd waarschijnlijk zal stijgen met een waarde die ligt tussen 1,1 en 6,4 °C, en dit vanaf de periode 1980-99 tot het einde van de huidige eeuw. Tegen 2050 bereikt de temperatuurstijging 0,9 tot 2 °C en wordt ze in mindere mate beïn-vloed door het beschouwde uitstootscenario, hoewel men het feit begint te onderscheiden dat de scenario's met een geringere uitstoot, meestal gekenmerkt door een toenemende aandacht voor de "duurzaamheid" van de eraan gekoppeld ont-wikkelingswijze, een minder hoge tempera-tuurstijging inhoudt.

De globale opwarming wordt geassocieerd met verschillende klimaatveranderingen, waaronder

14 – De klimaatveranderingen en het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

9 De geïnteresseerde lezer kan verschillende klimaatscenario's uitproberen met de JCM-software die men vindt op http://www.climate.be/jcm; die software werd onder meer ontwikkeld dankzij de steun van de Belgische federale diensten voor wetenschapsbeleid (http://www.belspo.be).

Figuur 2: Regionale spreiding van de uitstoot van broeikasgassen per inwoner in 1970 en in 2004 (alle gassen, 

inclusief verandering van bodemgebruik) (verQcale as) en de bevolking (horizontale as) voor verschillende 

landengroepen. De oppervlakte van elk regionaal blokje staat in verhouding tot de totale uitstoot (uitstoot per 

inwoner x aantal inwoners). Bron: Java Climate Model en referenQes van dat model (JCM).

0

10

20

30

0 1 2 3 0 1 2 3 4 5 60

10

20

30

1970 2004

Ind

ia

Afr

ika

An

de

re la

nd

en

va

n A

zië

Ch

ina

Mid

de

n O

oste

n

La

tijn

s-A

me

rika

Oost-

Euro

pa

We

st-

Eu

rop

a

Japan

Rusla

nd –

Oekra

ïne –

Bela

rus

Ve

ren

igd

e S

tate

n

Canada –

Austr

alië

– N

ieuw

-Zeela

nd

Bevolking (in miljarden) Bevolking (in miljarden)

t C

O2-e

qui

vale

nt /

inw

oner

Page 15: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

de regionale spreiding van de neerslag. Dat wordt geïllustreerd in figuur 3. Hoewel het moeilijk is dergelijke regionale kenmerken te modelleren, dringen er zich conclusies op: heel wat subtropi-sche streken en ook het Middellandse Zeegebied worden droger. Andere streken zullen jaarlijks gemiddeld meer regen krijgen; en omdat een warmere atmosfeer meer waterdamp kan bevat-ten, zullen de regenfenomenen vaak intenser wor-den, met meer risico's voor overstromingen.

De stijging van de zeespiegel, als resultaat van de thermische uitzetting van de oceanen en het smel-ten van de continentale ijskap, zou in de loop van deze eeuw gemiddeld 18 tot 59 cm bedragen. Er dient wel te worden aangestipt dat de bovengrens van dit bereik niet volledig rekening houdt met de onzekerheid over het ijs en dat ze dus waarschijn-lijk onderschat wordt; men heeft recent namelijk een versnelling waargenomen van de versmelting van de continentale ijskap in Antarctica en Groen-land. De stijging van de zeespiegel is op de lange termijn bepaald verontrustend, want na de uitstoot ervan blijft een deel van de broeikasgassen eeu-wenlang in de atmosfeer, waardoor de warmte de tijd krijgt om diep in de oceanen door te dringen en om het ijs te doen smelten. Dat kan tijdens de komende 100 jaar leiden tot een totale stijging van de zeespiegel met 5 tot 10 meter.

Vele veranderingen die men voor deze eeuw had vooropgesteld beginnen nu al merkbaar te zijn in de klimaatregistraties. De gemiddelde globale opwarming die aan de oppervlakte is gemeten bedraagt 0.6°C in de 20ste eeuw, met nog hogere

waarden op de continenten en in de buurt van de polen. Het aantal warmtegolven neemt toe, alsook de verhouding geconcentreerde regenval, wat overstromingen bevordert. Het grootste deel van de kleine continentale gletsjers smelt weg en dat geldt ook voor de ijskap in Groenland.

De aanpassing aan de toekomstige klimaatom-standigheden mag echter niet alleen worden ge-fundeerd op een extrapolatie van voorbije veran-deringen, vooral wanneer de beslissingen gevol-gen hebben over vele tientallen jaren. Inderdaad, het kan gebeuren dat een lokaal klimaat over een relatief korte periode in het verleden is veranderd om redenen die zich niet zullen herhalen: de uit-stoot van zwavelhoudende vervuilende stoffen in Europa tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw bijvoorbeeld, zal waarschijnlijk onrechtstreeks hebben bijgedragen aan de droogte in de Sa-helgordel, zonder dat dit fenomeen zich in de toe-komst zal herhalen als men weet welke inspan-ningen al werden ondernomen om de betrokken vervuilende stoffen te elimineren. De natuurlijke variabiliteit over een relatief korte tijdsperiode kan er ook voor helpen zorgen dat een evolutie uit het verleden haaks staat op een evolutie die voor de toekomst wordt verwacht. Daarom is een zo precies mogelijke kennis van de regionale evolu-tie als gevolg van de globale opwarming absoluut noodzakelijk en is het evenzeer noodzakelijk re-kening te houden met onzekerheden. Hoewel be-paalde maatregelen (zware infrastructuren, bos-sen,...) effecten hebben die verder strekken dan halfweg de 21ste eeuw, zullen de keuzes moeilijker worden door het feit dat, ook al mag men hopen

Klimaatveranderingen en menselijke ontwikkeling - 15

Figuur 3: RelaQeve neerslagveranderingen voor 

de periode 2090‐2099 vergeleken met 

1980‐1999, voor de zomer in het noordelijke 

halfrond (juni tot augustus). De waarden zijn 

aXomsQg van gemiddelden van verschillende 

modellen die gebaseerd zijn op het scenario A1B 

(zonder beleid dat gericht is op een vermindering 

van de uitstoot). De sQppelzones geven de 

regio's aan waar meer dan 90% van de modellen 

een overeenstemmend teken van verandering 

hebben. De wi[e zones zijn die waar meer dan 

een derde van de modellen divergeren over het 

teken van verandering. (Bron: IPCC ‐ AR4).

Page 16: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

dat er effectief een beperking van de wereldwijde uitstoot komt, men dit nu niet men zekerheid kan stellen.

I.3 Impact op de menselijke ontwikkeling

De tweede werkgroep van het IPCC evalueert de beschikbare wetenschappelijke informatie over de impact van de klimaatveranderingen op de eco-systemen, op de sociaaleconomische sectoren, inclusief de voedselketen en de waterbronnen, en op de menselijke gezondheid, en ook de mogelij-ke adaptatiemaatregelen. Hierna volgt een samen-vatting van de huidige conclusies in die deelge-bieden, vooral volgens het 4de evaluatierapport (IPCC AR4 WGII, 2007). De lezer kan ook te-recht bij LEARY et al. (2008a).

Ecosystemen: het tempo waarin het klimaat op-warmt, gekoppeld aan de aanverwante drukele-menten (overstromingen, droogte, branden, enz.) en aan andere elementen die op de ecosystemen wegen en gerelateerd zijn aan de menselijke acti-viteit, zal sneller verlopen dan het adaptatiever-mogen, en onder meer de natuurlijke migratiemo-gelijkheden, van bepaalde planten- en dierensoor-ten. Een gemiddelde opwarming van het aardop-pervlak met meer dan 1,5 tot 2,5 °C boven de temperaturen die op het einde van de 20ste eeuw werden geregistreerd en een toename van de CO2-uitstoot in de atmosfeer, zullen grote veranderin-gen met zich brengen in de structuur en de wer-king van de ecosystemen, in de ecologische inter-acties van de verschillende soorten en in hun ver-spreidingsgebieden, vaak ten nadele van de biodi-versiteit en de goederen en diensten van de eco-systemen (zoals de watervoorraden en de be-schikbaarheid van voedsel). Bij een dergelijk ni-veau van opwarming zal het risico op uitsterven van ongeveer 20 tot 30 % van de tot op heden bestudeerde planten- en dierensoorten waarschijn-lijk nog toenemen; wanneer de temperatuur met ongeveer 4°C stijgt ten opzichte van 1990, kan 40% van de soorten uitsterven.

Voedselproductie: buiten de menselijke produc-tiefactoren, wordt de voedselproductie vooral beïnvloed door de beschikbaarheid van water en van voedingsstoffen, en door de temperatuur. Een

temperatuursstijging zou nieuwe mogelijkheden kunnen creëren voor de landbouw in gebieden die nu koud zijn, maar zal ook bijdragen aan het risi-co op een temperatuur- of waterstress in andere gebieden. Hoevedieren (vee, varkens en gevogel-te) zijn allemaal gevoelig voor warmte en droog-te. Ook bij een progressieve evolutie zullen de effecten van de veranderingen niet uniform zijn. Meestal kunnen gematigde luchtstreken en de poolstreken in bepaalde gevallen genieten van een toename van de landbouwproductie bij een matige globale opwarming (tot ongeveer 2° gemiddelde stijging ten opzichte van de temperatuur van 1990). In tropische en subtropische gebieden daarentegen – waar bepaalde culturen aanleunen tegen de warmtetolerantiegrens en waar de niet-geïrrigeerde landbouw van de droge streken over-heerst – zou de productie dalen, ook wanneer de lokale temperatuur maar in geringe mate toeneemt (tussen 1 en 2°C). Bovendien is het adaptatiever-mogen van de minder ontwikkelde tropische lan-den beperkt door een gebrek aan financiële mid-delen. Het risico op opwarming dreigt dus de voedselongelijkheid tussen ontwikkelde en ont-wikkelingslanden te doen toenemen. Op wereld-schaal schat men dat het potentieel van de voed-selproductie zal toenemen zolang de lokale ge-middelde temperatuursstijging binnen de vork van 1 en 3 °C blijft, maar daarboven zal afnemen. De meeste betrokken mensen zouden zich in de ont-wikkelingslanden bevinden.

Water: de hoeveelheid water en de verdeling er-van hangen in grote mate af van de regelval, de waterverdamping en de reserves die de gletsjers in zich hebben, allemaal factoren waar de klimaat-veranderingen vat op kunnen hebben. Schomme-lingen van de neerslag (Figuur 3) en een opwar-ming zorgen voor aantasting van de afvloeiing en van de beschikbare waterhoeveelheden. Men denkt dat, tussen nu en halfweg de eeuw, de af-vloeiing met 10 tot 40 % zal toenemen in de pool-streken en bepaalde vochtige tropische streken, inclusief de dichtbevolkte gebieden van Oost- en Zuidoost-azië en met 10 tot 30 % zal afnemen in bepaalde droge gebieden van de gematigde en de droge tropische luchtstreken, door een daling van de neerslag en een verhoogde graad van eva-potranspiratie. De vele halfdorre zones (zoals het

16 – De klimaatveranderingen en het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 17: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

Middellandse Zeebekken, het westen van de Ver-enigde Staten, zuidelijk Afrika en het noordoosten van Brazilië) zullen de effecten ondergaan van afnemende waterhoeveelheden als gevolg van de klimaatverandering.

In vele streken zouden de episoden van zware regenval in grote mate moeten toenemen, inclu-sief die waar men er kan van uitgaan dat de ge-middelde neerslag zal afnemen. Het verhoogde risico op overstromingen dat daaraan is gekoppeld zal niet zonder gevolgen blijven voor de maat-schappij, de fysieke infrastructuren en de kwaliteit van het water. De kans bestaat dat tot 20 % van de wereldbevolking zal leven in zones waar het risi-co op hoge waterstanden tussen nu en de jaren 2080 zou kunnen toenemen.

Algemeen gezien bepaalt de capaciteit van de wa-terbevoorradingssystemen en het vermogen ervan om in te spelen op de veranderende vraag naar water in grote mate de ernst van de potentiële im-pact van de klimaatverandering op de waterbe-voorrading. Men gaat er van uit dat circa 1,4 tot 2,1 miljard mensen momenteel leven in regio's waar de hoeveelheid beschikbaar water ontoerei-kend is (IPCC WGII- AR4). Tegen die achter-grond vormen de klimaatveranderingen een niet geringe extra stress. Volgens de bestaande projec-ties zullen de door droogte getroffen zones zich uitbreiden, wat een negatieve incidentie zou moe-ten hebben op heel wat sectoren, waaronder de landbouw, de waterbevoorrading, de energiepro-ductie en de gezondheid.

Kusten: Volgens de huidige projecties zullen de klimaatveranderingen en de stijging van de zee-spiegel zorgen voor toenemende risico's voor de kusten, onder meer op het vlak van de erosie. De toenemende druk van de menselijke activiteit op de kustzones zal dit fenomeen nog versterken.

Verwacht wordt dat tussen nu en 2080 vele extra miljoenen mensen elk jaar de gevolgen zullen ondervinden van overstromingen als gevolg van een stijging van de zeespiegel. Vooral de dichtbe-volkte laaggelegen gebieden in de grote stroom-delta's van Azië en Afrika zullen hierdoor worden getroffen en hierbij zijn de kleine eilanden bij-zonder kwetsbaar (zeer hoog vertrouwensniveau)

(IPCC – AR4)

Sociaaleconomische effecten: De hiervoor om-schreven vormen van impact treffen alle mense-lijke vestigingen en de voorwaarden die bepalend zijn voor hun ontwikkeling. Een voorbeeld: indien er niet wordt ingegrepen zou een stijging van de zeespiegel met één meter ongeveer 20% van de oppervlakte van Bangladesh aantasten; tientallen miljoenen mensen zouden gedwongen worden tot migratie. Het bestaan van vele zeenabije steden, zoals Londen, New York, Mumbai of Sjanghai wordt op de middellange termijn bedreigd. Meni-ge Eilandstaat, zoals de Malediven of Tuvalu, worden gewoonweg met verdwijning bedreigd. Naast deze trage veranderingen van de gemiddel-de omstandigheden, kunnen de frequentie en/of de ernst van extreme voorvallen, zoals droogte, over-stromingen, vloedgolven of stormen in een war-mere wereld gaan veranderen, wat ernstige men-selijke en sociaaleconomische gevolgen kan heb-ben. Die gevolgen zullen min of meer erg zijn in functie van de maatschappelijke organisatie of van de mate waarin de overheden en de bevolking zijn voorbereid. Een tropische cycloon met een gelijkaardige intensiteit kan zeer uiteenlopende gevolgen hebben naargelang van de plek waar hij toeslaat. Armen hebben vaak geen andere keuze dan zich te gaan vestigen op waardeloze stukken grond die blootstaan aan natuurrampen, zoals de oevers van waterlopen, de onstabiele heuvelflan-ken van ontboste zones of de fragiele zones van waterwinning. Het zijn die voorwaarden die bepa-lend zijn, niet alleen voor de kwetsbaarheid van de meest achtergestelden voor natuurrampen, maar ook voor hun capaciteit om de gevolgen er-van het hoofd te bieden. De meest arme gezinnen zijn vaak gedoemd om nog meer schulden aan te gaan om hun huis weer op te bouwen, om hun verloren goed te vervangen en om de meest ele-mentaire behoeften te voldoen in afwachting dat ze opnieuw winstgevende activiteiten kunnen op-starten (De Souza, 2004).

Menselijke gezondheid: De impact van een glo-bale klimaatverandering op de menselijke ge-zondheid is van velerlei aard en omvat onder meer: de veranderingen in de geografische sprei-ding en in de seizoensgebondenheid van verschil-

Klimaatveranderingen en menselijke ontwikkeling - 17

Page 18: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

lende infectieziekten, de effecten van de onder-voeding en de honger door een herverdeling van het voedsel en de watervoorraden en een stijging van de mortaliteit en de morbiditeit als gevolg van de warmtegolven.

Voor elk van deze potentiële impacts wordt de relatieve kwetsbaarheid van de verscheidene stre-ken in grote mate bepaald door hun toegang tot natuurlijke hulpbronnen, tot informatie en tot technologieën, en door de stabiliteit en de werk-zaamheid van hun instellingen. Dat betekent dat de mogelijkheden van duurzame ontwikkeling in grotere mate zullen worden aangetast in de ont-wikkelingslanden en bij de niet-bevoorrechte be-volkingsgroepen. Het spreekt voor zich dat de klimaatveranderingen geen uitleg zijn voor alle problemen die de ontwikkelingslanden de komen-de eeuw het hoofd moeten bieden, maar het is wel zo dat zij het nog moeilijker zullen maken voor de bevolking ervan om hun essentiële behoeften in te vullen, zowel op de korte als op de lange termijn. De klimaatveranderingen dreigen de mondiale en de regionale ongelijkheid nog te verscherpen, zo-wel binnen de huidige generaties als tussen de huidige en de toekomstige generaties.

Figuur 4 geeft een overzicht van de impacts van de klimaatveranderingen aan de hand van voor-beelden waarvan met beschouwt dat ze een stevi-ge basis hebben (een zekerheid van > 80%) in het AR4 van het IPCC. De figuur geeft ook de tempe-ratuurniveaus aan waarmee men elk begin van impact associeert. De bovenkant van de figuur maakt de link met de opwarmingsramingen voor verschillende scenario's. De referentiescenario's van het IPCC, bij ontstentenis van politieke maat-regelen die specifiek gericht zijn op het terug-schroeven van de uitstoot, illustreren de gevolgen van de onderliggende ontwikkelingsmanieren (groei van de bevolking, aandacht voor de duur-zame ontwikkeling, enz.). Daarna volgen de sce-nario's waarbij de concentraties stagneren op ver-schillende niveaus. Die stagneringniveaus zijn gekoppeld aan een periode (aantal jaren) waarin de uitstoot begint te verminderen op het planetaire niveau om deze niveaus te halen. Men stelt vast dat de impacts beginnen voor de geringste op-warmingsniveaus en onvermijdelijk zijn in be-paalde regio's. Anderzijds moet de wereldwijde

uitstoot vrij snel dalen (een piek halen) om te ver-hinderen dat de eerste impacts verergeren en dat er grootschaliger impacts gaan opduiken, onder meer op de ecosystemen. De uitstootpiek moet wereldwijd lang vóór 2050 plaatsvinden, anders bestaat er weinig kans dat we niet terecht komen in de voorgestelde 'oranje' of zelfs 'rode' kleurzo-nes. In zijn jongste verslag geeft het IPCC bij-voorbeeld aan dat, om de temperatuurstijging on-der het bereik van 2 – 2.4°C te houden (boven de pre-industriële temperatuur), er een daling van de globale uitstoot van CO2 nodig is met 50 tot 85% tussen 2000 en 2050, wat concreet betekent dat die daling in de ontwikkelde landen nog aanzien-lijker zal moeten zijn, nl. 80 tot 95% (te bereiken zonder quota te verhandelen bij de ontwikkelings-landen) (IPCC AR4 GT3, 2007, p 776).

18 – De klimaatveranderingen en het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 19: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

WAT E

R

ECOSYS

TEMEN

VOEDING

GEZONDHEID Vectorziekten: verandering van geografische zone

+1°C +2°C +3°C +4°C >5...

KUSTEN

Average temp.

1980-99

2000-2020 2020-2060

490-535 ppm 590-710 ppm

2050-2080

710-855 ppm

Jaar van de wereldwijde uitstootpiek

Concentratie bij stabilisatie, CO -equivalent

CO -equivalent (2005=375ppm)

Beste opwarmingsraming

Verhoogd risico op uitsterven: tot 30% van de soorten

Uitsterven op wereldschaal: 40%

Meerkoraalverbleking

De biosfeer wordt netto koolstofbron(steeds meer ecosystemen)

Negative impact

/ kleine

overlevingslandbouw

meer of mindereffecten volgens de regio's

Effecten wordenglobaal negatief

(T hangt af van de culturen)

Meer schade als gevolg van overstromingen en stormen

Overlijdens / warmtegolven, overstromingen, droogte

Aanzienlijke belasting voor de gezondheidsdiensten

Meer bosbranden

Toenemend aandeel van de ondervoeding, diarree, ...

Minder beschikbaar water & droogte: gematigde

en tropische luchtstreken (bv. Middellandse Zee)

IPCC scenario's zonder matigingB1 A1B A1FI +6,4°C

2

2

Figuur 4: 

Gekleurde vakjes: voorbeelden van impacts in de 21ste eeuw voor verschillende niveaus van een wereldwijde 

temperatuursQjging. Het begin van elke pijl gee^ een raming van het temperatuurniveau aan bij het begin van de 

impact. De pijlpunten verbinden gelijksoorQge impacts en geven aan dat het effect blij^ toenemen met de 

temperatuur (bron: AR4). De daadwerkelijke reikwijdte van de impacts hangt af van de aanpassing (hier niet 

vermeld) en de wijze van ontwikkeling. 

Bovenste vak:

‐ Scenario's zonder maQging: beste raming voor 3 voorbeelden van referenQescenario's van het IPCC, 

gedifferenQeerd voor onder meer de bevolking, de aandacht die wordt besteed aan duurzame ontwikkeling (groter 

in scenario "B1"). De pijl toont het volledige bereik van temperatuurprojecQes, rekening houdend met de 

verschillende scenario's en de onzekerheid over de klimaatgevoeligheid.

- Scenario's van stabilisering van CO2‐equivalente concentraQes (inclusief de andere gassen en spuitbussen) volgens 

verschillende studies. De concentraQes op een bepaald niveau stabiliseren betekent dat de uitstoot wordt 

verminderd na een piek in een bepaalde periode, binnen een mogelijk Qjdsbereik (in jaren) dat aaangt van de 

scenariodetails. Bij die stabiliseringniveaus wordt een gemiddelde opwarming gekoppeld aan het evenwicht dat 

wordt weergegeven door de kleurstrepen ("beste raming": de onzekerheid in verband met de klimaatmodellen 

wordt niet getoond. Voor meer informaQe, zie het syntheseverslag AR4 van het IPCC, de bron van de gebruikte 

gegevens).

Klimaatveranderingen en menselijke ontwikkeling - 19

Page 20: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

I.4 Twee antwoorden: ma<ging en aanpassing

In lijn met wat John Schellnuber, directeur van het PIK (Potsdam) zei tijdens een recente voor-stelling, is "avoiding the unmanageable, mana-ging the unavoidable" van kapitaal belang (SCHELLNHUBER, 2007). Wil men het risico op grote impacts beperken, zoals ze zijn geïllustreerd in de vorige paragraaf, dan moet de piek van de wereldwijde uitstoot in de eerstkomende decennia worden overschreden: een uitdaging van formaat. Volgens de uitstootscenario's van het IPCC, die werden uitgewerkt zonder rekening te houden met de doelstellingen van klimaatbescherming, zou de uitstoot tussen 2000 en 2030 stijgen met ongeveer 10 miljard ton CO2/jaar in de hypothese van de meest gunstige sociaaleconomische ontwikkeling (duurzame ontwikkeling, minder bevolkings-groei...) tot 37 miljard ton in de meest ongunstige hypothese. Het potentieel van de uitstootvermin-dering, dat in figuur 5 wordt geïllustreerd, kan deze uitstootgroei in een groot deel van de ont-wikkelingsscenario's beperken tot een kostprijs die afhangt van de nodige inspanning, dus van de manier van de basisontwikkeling. Het maximale potentieel wordt geëvalueerd op basis van een wereldwijde prijs van het in de atmosfeer uitge-stoten CO2-equivalent lager dan 100 $/tCO2-eq, vergelijkbaar met 50$/vat olie of 0.24 $/liter ben-zine. Blijkt dat een groot deel van dat potentieel

zich buiten de OESO-landen bevindt.

Fundamenteel is er maar één mogelijk antwoord op de klimaatveranderingen als men wil ontsnap-pen aan toestanden waaraan we ons niet kunnen aanpassen: de concentratie in de atmosfeer van broeikasgassen eerst stabiliseren en dan vermin-deren. Die concentratie, dat zagen we eerder al, neemt vooral toe door de uitstoot van CO2 die afkomstig is uit de verbranding van fossiele brandstoffen, maar ook (in een niet te verwaarlo-zen mate) als gevolg van de ontbossing. Er zijn dus twee – niet exclusieve - strategieën denkbaar: de uitstoot verlagen en de absorptie verhogen. De vermindering van de uitstoot vergt een forse da-ling – en op de termijn de uitschakeling – van de fossiele brandstoffen, wat impliceert dat het we-reldwijde productieapparaat, en meer bepaald het energiesysteem, grondig moet worden omge-bouwd. De stopzetting van de ontbossing en de technieken voor het invangen en geologisch se-kwestreren van koolstof (op het niveau van de bedrijven met een grote uitstoot: cementfabrieken, elektriciteitscentrales, ...) staan gelijk met een vermindering van de uitstoot.

Wat de verhoging van de absorptie betreft: naast een hele reeks eventuele geo-engineeringtechnie-ken die we hier gewoon pro memorie vermelden, kan ze ook op een natuurlijke manier verlopen door veranderingen in het gebruik van de bodem,

20 – De klimaatveranderingen en het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Figuur 5: (Economisch) potenQeel voor vermindering van de uitstoot, op wereldwijd niveau en in 2030, rekening 

houdend met een wereldwijde prijs van de in de atmosfeer uitgestoten ton CO2‐eq onder 20, 50 of 100 $..

Bron: Syntheseverslag van het de AR4 van het IPCC.

Energie- Transport Gebouwen Industrie Landbouw Bosbouw Afval

Wereldwijd totaal

bevoorrading

jaarGton

Exclusief OESO en landen met overgangseconomieLanden met overgangseconomieOESO

Page 21: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

onder meer door het aanplanten van bomen. Toch heeft deze strategie haar beperkingen: enerzijds om biologische redenen (de fotosynthetische acti-viteit is geen lineaire functie van de CO2-concen-tratie: boven een bepaald niveau kan de nettoflux van koolstof tussen vegetatie en bodem enerzijds en de atmosfeer anderzijds zich omkeren) en an-derzijds om sociaaleconomische redenen (concur-rentie met de teeloppervlakten).

De combinatie van een vermindering van de uit-stoot en een verhoging van de absorptie vult de contouren in van een matiging van de klimaatver-anderingen. Het begrip "matiging" geeft aan dat die veranderingen, zoals we eerder al zagen, al een realiteit zijn. En aangezien deze realiteit een negatieve impact heeft op de menselijke bevol-king en de ecosystemen, moeten de beleidsmaat-regelen op het vlak van de matiging worden aan-gevuld met maatregelen van aanpassing aan het deel van de klimaatveranderingen dat spijtig ge-noeg onvermijdelijk is geworden.

Uit wat voorafgaat blijkt duidelijk dat de centrale as van de strijd tegen de klimaatveranderingen bestaat uit beleidsvormen die zijn gebaseerd op matiging en dat een snelle vervanging van fossiele brandstoffen ten voordele van hernieuwbare ener-gieën hierbij een doorslaggevende rol speelt. Dat betekent niet dat de aanpassing op zich mag wor-den verwaarloosd. Uit de pagina's die hierna vol-gen (cf 2.3.1. en 2.3.2) zal blijken dat de aanpas-sing in feite bepalend is voor bepaalde streken in de wereld, vooral in de Minst Ontwikkelde Lan-den, zodat zij ook bepalend zal zijn voor de mati-ging in de zin van een geslaagde overgang naar duurzame productie- en consumptiewijzen.

Deze complementariteit tussen aanpassing en ma-tiging werd recent mooi samengevat door John HOLDREN, voorzitter van de Amerikaanse Ver-e n i g i n g v o o r d e Vo o r u i t g a n g v a n d e Wetenschap:‘We basically have three choices – mitigation, adaptation, and suffering. We’re going to do some of each. The question is what the mix is going to be. The more mitigation we do, the less adaptation will be required, and the less suffering there will be’ Dat is, inderdaad, het probleem dat zich in de zeer nabije toekomst voor de ontwikkelingslanden stelt.

Bepaalde auteurs kijken echter verder dan het debat over het relatieve belang van aanpassing en van matiging. Tijdens een colloquium dat re-cent werd georganiseerd door het Tyndall Center on Climate Change Research en dat in het teken stond van de impact van de klimaatveranderin-gen op de ontwikkeling, onderzochten BROOKS en GRIST bijvoorbeeld de toekomstige (niet-)leefbaarheid van de ontwikkelingsmodellen. En betreurden ze dat de aanpassing zich zou beper-ken tot het identificeren en implementeren van passende (vaak technologische) maatregelen voor de bescherming van de bestaande beleids-maatregelen, plannen, programma's en praktijken op het vlak van de ontwikkeling, zonder deze fundamenteel in vraag te stellen (BROOKS & GRIST 2008).

Maar eigenlijk, als men een beetje afstand neemt, is het dan geen tijd om de paradigma's zelf van de steun te herzien? Want de hulp is on-derbouwd door deze logica: strijd tegen de ar-moede = bevordering van de markteconomie/verhoging van de productie/inkomensgeneratie... Ontwikkelingsprojecten bieden zelden een "an-der model" van ontwikkeling aan (in naam van het recht van elke natie om eerst te vervuilen en dan "duurzame" beleidsmaatregelen in te voe-ren). Want in realiteit nodigt men die landen vooral uit om zo snel mogelijk deelgenoot te worden van een economische cirkel waarvan men weet dat hij op termijn onhoudbaar is. Men zou zelfs kunnen stellen dat hoe efficiënter de ontwikkelingssamenwerking is, hoe meer ze be-draagt aan de verergering van de klimaatveran-deringen. Wij zullen er echter slechts in slagen ons streven naar een verandering van de steunpa-radigma's te delen als wij, in de ontwikkelde landen, in staat zijn om een ander ontwikke-lingsmodel uit te vinden en uit te voeren dan het model dat heeft geleid tot het huidige klimaat en het leefmilieu. Als we daar niet in slagen zullen de partnerlanden maar één ding blijven beogen: meer produceren en meer consumeren, op basis van het model dat wij hen voorhouden...

Klimaatveranderingen en menselijke ontwikkeling - 21

Page 22: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst
Page 23: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

II. KLIMAATVERANDERINGEN EN ONTWIKKELINGSLANDEN

2.1. Het Noorden als grote verantwoordelijke, het Zuiden als belangrijkste slachtoffer 

Daar waar de ontwikkelde landen, door hun ge-cumuleerde uitstoot, verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van de globale opwarming (cf. 1.1), zijn de ontwikkelingslanden het meest ge-voelig voor de effecten ervan en beschikken zij over de geringste middelen en capaciteiten om zich hieraan aan te passen. Vooral de Minst Ont-wikkelde Landen (MOL) worden bedreigd. Dat is "de fundamentele onrechtvaardigheid van de kli-maatveranderingen" (van YPERSELE, 2006, CE-TRI, 2006). Dit zou trouwens implicaties moeten hebben in de spreiding van de verdere inspannin-gen om de uitstoot te verminderen. De FRDO heeft inderdaad bevestigd dat daar waar "het grootste deel van de landen die het meest de ge-volgen voelen van de klimaatveranderingen niet de nodige middelen hebben om de maatregelen nemen om deze gevolgen te beheren, laat staat te beperken" het "de geïndustrialiseerde landen zijn die aanvankelijk meer inspanningen moeten doen, omdat zij de verantwoordelijkheid én de capaci-teit hiertoe hebben" FRDO (2004).

2.1.1. Impacts in Afrika, Azië, La<jns‐Amerika 

Op basis van de rapporten van de Werkgroep II van het IPCC, kan men de belangrijkste inciden-ties van de klimaatveranderingen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika als volgt samenvatten (IPCC, Klimaatveranderingen 2007: Syntheseverslag). Behoudens andersluidende aanwijzing, worden alle hierna vermelde elementen onderbouwd voor een hoog tot zeer hoog vertrouwensniveau en houden ze verband met verschillende sectoren die in aanmerking komen voor een mogelijke impact, nl. de landbouw, de ecosystemen, het water, de kusten, de gezondheid, de industrie en de mense-lijke vestigingen:

Afrika:

- volgens de projecties zouden 75 tot 250 mi l joen mensen tussen nu en 2020 blootgesteld zijn aan een verhoogde waterstress;

- in bepaalde landen zou het rendement van de pluviale landbouw tussen nu en 2020 met 50% kunnen dalen. Men verwacht ook dat de land-bouwproductie en de toegang tot voedsel in vele landen ernstig zullen worden aangetast, met zware gevolgen op het vlak van de voed-selzekerheid en de ondervoeding;

- tegen het einde van de 21ste eeuw zal de ver-wachte stijging van de zeespiegel de dichtbe-volkte laaggelegen kustgebieden aantasten. De kostprijs voor de aanpassing zou 5 tot 10 % van het BBP of meer kunnen vertegenwoordi-gen;

- volgens verschillende klimaatscenario's zou de oppervlakte van de dorre en halfdorre bodems tussen nu en 2080 met 5 tot 8% kunnen toe-nemen.

Azië: - de beschikbare hoeveelheden zoetwater

zouden tussen nu en de jaren 2050 afnemen in het centrum, het zuiden, het oosten en het zuidoosten van Azië, en meer bepaald in de grote stroombekkens;

- de kustzones, vooral in de dichtbevolkte streken van de grote stroomdelta's in Zuid-, Oost- en Zuidoost-Azië, zullen blootgesteld worden aan verhoogde risico's op hoge waterstanden van de zee en, in bepaalde grote delta's, hoge waterstanden van de rivieren, met overstromingen als gevolg;

- verwacht wordt dat de klimaatveranderingen de druk zullen doen toenemen van een snelle verstedelijking, de industrialisering en de economische ontwikkeling op de natuurlijke hulpbronnen en het leefmilieu;

- verwacht wordt dat de veranderingen van de hydrologische cyclus in Zuid-, Oost- en Zuidoost-Azië zullen resulteren in een toename van de endemische morbiditeit en m o r t a l i t e i t a l s g e v o l g v a n d e

Klimaatveranderingen en ontwikkelingslanden - 23

Page 24: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

diarreeaandoeningen die gepaard gaan met overstromingen en droogte.

Latijns-Amerika:

- tussen nu en halfweg de eeuw zouden de tropische wouden ten oosten van het Amazonegebied langzaam plaats maken voor een savanne, als gevolg van een stijging van de temperaturen en de uitdroging van de bodems. De halfdorre vegetatie zal waarschijnlijk plaats ruimen voor een vegetatie van het dorre type;

- door het verdwijnen van bepaalde soorten zal de biologische diversiteit in vele tropische streken wellicht drastisch verminderen;

- het rendement van bepaalde belangrijke teelten van gewassen en vee zou dalen, wat de voedselzekerheid in het gedrang kan brengen. Men verwacht daarentegen in de gematigde zones een stijging van het rendement van de sojateelt. Algemeen gezien gaat men ervan uit dat een groter aantal mensen zal worden blootgesteld aan hongersnood (middelhoog vertrouwensniveau);

- de veranderingen van de neerslagregimes en het verdwijnen van de gletsjers zouden de watervoorraden die beschikbaar zijn voor menselijke consumptie, voor de landbouw en de energieproductie aanzien kunnen beperken.

Om dit plaatje te vervolledigen moeten we hier ook de incidentie vermelden op de kleine eilan-den, waarvan een groot aantal toebehoort aan ontwikkelingslanden:

- verwacht wordt dat de stijging van het zeeniveau zal leiden tot meer overstromingen, vloedgolven, erosie en andere gevaarlijke kustfenomenen die de infrastructuur, de menselijke vestigingen en de vitale installaties voor de eilandbewoners zullen bedreigen;

- de aantasting van de toestand van de kustzones, zoals de erosie van de stranden en de koraalverbleking, zouden de lokale hulpbronnen kunnen aantasten;

- verwacht wordt dat de klimaatveranderingen tussen nu en halfweg de eeuw de waterbronnen in vele kleine eilanden, bijvoorbeeld in de Caraïben en de Stille Zuidzee, in die mate zullen aantasten dat de vraag niet langer kan

worden ingevuld in perioden van geringe neerslag;

- de stijging van de temperaturen zal wellicht de invasie van exotische soorten bevorderen, onder meer in de gematigde en noordelijke luchtstreken.

2.1.2. De meest getroffen sectoren, systemen en regio's 

De Werkgroep II van het IPCC vestigt trouwens ook de aandacht op systemen, sectoren en regio's die zwaarder dan andere zullen worden getroffen door de evolutie van het klimaat. Deze tweede benadering bevestigt en benadrukt de grotere ma-te waarin de ontwikkelingslanden zijn blootge-steld. Tot de bedreigde ecosystemen behoren on-der meer de bergstreken, de ecosystemen van het mediterrane type, de tropische regenwouden in de zones waar de regenval afneemt. Minder beschik-baar water zal een invloed hebben op bepaalde droge regio's van de gematigde streken en de dro-ge tropische zones, alsook de zones die de last zullen ondervinden van het smeltende ijs en sneeuw. Vooral de landbouw in de tropische stre-ken wordt bedreigd door het schaarser wordende water. De laaggelegen kuststreken zijn dan weer blootgesteld aan een stijging van de zeespiegel en aan een verhoogd risico op extreme meteorologi-sche fenomenen. Sectoraal gezien vraagt het IPCC vooral de aandacht voor de bedreigingen die wegen op de gezondheidstoestand van bevol-kingsgroepen met een gering aanpassingsvermo-gen. De Noordpool en enkele kleine eilanden bui-ten beschouwing gelaten, liggen de regio's die het hardst getroffen zullen worden allemaal in de ontwikkelingslanden:

- Afrika, door zijn gering aanpassingsvermogen en de vooropgestelde effecten van de klimaatveranderingen;

- de grote delta's van Azië en Afrika, door de grote bevolkingsdichtheden en de grote mate van blootstelling aan een stijging van de zeesp iege l , v loedgolven en f luv ia le overstromingen.

24 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 25: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

2.2. Risico' op menselijke catastrofen en bedreigingen voor de vrede 

2.2.1. Rampen

Uit dit overzicht blijkt dat de incidenties van de klimaatveranderingen de komende decennia in ernst zullen toenemen. Maar men mag deze ver-slechtering niet als een lineair gebeuren zien: de kans is groot dat ze in sprongen zal verlopen, met nu en dan een ramp. Ze zullen telkens benadruk-ken hoe complex de interactie tussen de maat-schappelijke, economische, politieke en milieu-factoren wel is. De jongste jaren hebben extreme weersomstandigheden, droogte, cyclonen of over-stromingen op verschillende plaatsen van de pla-neet geleid tot verschillende crisistoestanden. Hoewel de link tussen de klimaatveranderingen en elk van die voorvallen apart niet onweerleg-baar kan worden bewezen, stelt men vast dat de schade in omvang toeneemt, wat een voorsmaak geeft van de mogelijke gevolgen voor de komen-de decennia. De regio's, de sectoren en de ecosys-temen die het meest zijn blootgesteld aan de kli-maatveranderingen zijn ook die waar het risico op rampen het meest te vrezen valt en waar de men-selijke kostprijs het hoogst ligt. Alle streken in acht genomen, zijn de armste mensen het meest blootgesteld. De MOL vormen echter de frontlinie omwille van de verregaande armoede van een aanzienlijk deel van hun inwoners, de zwakte van hun alarmsystemen, van de beschermingsinfra-structuur en van de capaciteiten, op alle niveaus.

2.2.2. Gewapende conflicten

"Een cruciaal kwalitatief kenmerk van de huidige klimaatverandering, aldus het Duitse GTZ, is de snelheid en de uitgebreidheid ervan. Het gaat hier dus niet om individuele crisissen en conflicten met één onderliggende oorzaak, maar veeleer om een combinatie van een groot aantal destabilise-rende factoren die elkaar onderling in omvang doen toenemen. Uit de jongste wetenschappelijke ontdekkingen blijkt dat het steeds plausibeler wordt dat er de komende decennia op lokaal vlak conflicten ontstaan die betrekking hebben op de beperkte middelen en dat er nieuwe crisissen of

regionale en interlandelijke conflicten ontstaan" (GTZ, 2008). De klimaatveranderingen houden dus ook een reeks specifieke bedreigingen voor de vrede in. Vooral in de landen en de regio's die nu al onder spanningen staan (zie in verband hier-mee: WBGU 2007).

In april 2007 heeft de Veiligheidsraad van de Ver-enigde Naties, op initiatief van de Britse regering, een eerste debat gevoerd over de gevolgen van de klimaatveranderingen voor de vrede en de veilig-heid. Voor de eerste keer identificeerde de Strate-gic Survey 2007, een uitgave van het Internatio-nal Institute of Strategic Studies, de klimaatver-anderingen als een belangrijk gegeven voor de internationale veiligheid en ging ervan uit dat de-ze trend zich zal versterken naarmate de gevolgen van de opwarming zich meer laten voelen. SMITH & VIVEKANANDA menen dat dit gege-ven een belangrijker plaats moet krijgen op de internationale politieke agenda. Voor de betrokken auteurs hebben de klimaatbedreigingen en het verhoogde gevaar op oorlog en geweld dat eruit voorvloeit eenzelfde oplossing: "de capaciteiten die de gemeenschappen nodig hebben om zich aan te passen aan de klimaatveranderingen gelij-ken sterk op die welke ze nodig hebben om het risico op een gewelddadig conflict aan banden te leggen. Correct inspelen op één aspect van het probleem is op zich een middel om in te spelen op het andere". Die gemeenschappelijke oplossing wordt aangereikt door de duurzame ontwikkeling. (SMITH & VIVEKANANDA 2007, CHAMPAIN 2008, GTZ 2008). Dit analysedomein vertoont nog vele lacunes, maar men mag er redelijkerwij-ze van uitgaan dat het conflictrisico groter is in regio's die in grotere mate zijn blootgesteld aan de impact van de klimaatveranderingen en/of in de regio's waar de hulpbronnen aan het verdwijnen zijn, hetzij als gevolg van de klimaatverandering of om andere redenen.

Om dit punt af te ronden kan men enkel aanslui-ten bij de diagnose die onderzoekers van de OESO stelden: "The issue of climate change can seem remote compared with such immediate pro-blems as poverty, disease and economic stagna-tion. Yet, climate change can directly affect the efficiency of resources, investments and eventual achievements of many development objectives.

Klimaatveranderingen en ontwikkelingslanden - 25

Page 26: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

How development occurs also has implications for climate change itself and the vulnerability to its impacts. There is therefore a need to link cli-mate change considerations with development priorities" (OCDE, 2005).

Het is trouwens omdat het IPCC de aanzienlijke risico's in kaart heeft gebracht die de klimaatver-anderingen met zich brengen voor de Vrede, dat de Nobelprijs voor de Vrede in 2007 werd toege-kend aan het IPCC.

2.3. De Millenniumdoelstellingen, ontwikkeling en specifieke behoeUen van de ontwikkelingslanden 

Grotere incidentie van de klimaatveranderingen op de ontwikkelingslanden, groter risico op ram-pen en conflicten in de betrokken landen, koppe-ling aan de armoede: het lijdt geen twijfel dat de-ze samenloop van factoren de Millennium Ont-wikkelingsdoelstellingen onder grote druk plaatst. Erger nog: na 2015 is het de menselijke ontwikke-ling op zich die wordt bedreigd voor vele honder-den miljoenen, misschien wel miljarden vrouwen en mannen.

2.3.1. 2015 en erna

Het rapport 2007 over de menselijke ontwikkeling (UNDP) brengt heel duidelijk de link tussen kli-maatverandering, ontwikkeling en MOD in beeld: "De klimaatveranderingen hebben al een uitwer-king op de armen, zodat er extra adaptatie-in-spanningen nodig zullen zijn voor de voortzetting van de vooruitgang in het vooruitzicht van de MOD. Vanaf 2015 zullen de klimaatveranderin-gen de menselijke ontwikkeling afremmen en zul-len zij de processen van de menselijke vooruit-gang vertragen of zelfs ombuigen (…). Het aan-scherpen van de adaptatie-inspanningen moet worden ervaren als een element van de post-2015 strategie (…). Het uitblijven van actie op het vlak van de adaptatie zou snel kunnen leiden tot een erosie van de verworven elementen, wat haaks staat op de inzet ten voordele van de MOD". Voor het UNDP vergen de klimaatveranderingen dus een fundamentele herziening van de strategieën

voor de strijd tegen armoede, vanuit een inzet voor een grotere gelijkheid en een matiging van de maatschappelijke ongelijkheden (UNDP 2007). Het is een thema dat ook in ruime mate aan bod kwam in het speciale nummer van Alternatives Sud, dat gewijd was aan de klimaatverandering vanuit het standpunt van de vorsers uit het zuiden (CETRI, 2006).

In principe zou men de menselijke ontwikkeling op zich kunnen beschouwen als een adequate res-pons op de klimaatveranderingen. Deze stelling wordt hier pro memorie aangehaald, omdat er vandaag een brede consensus bestaat om te stellen dat zij ontoereikend en onaangepast is. Inderdaad, zoals we verder zullen zien (cf. 3.1.) kunnen de klimaatveranderingen de ontwikkeling aantasten en vice versa, en kan het type van ontwikkeling de kwetsbaarheid voor de opwarming van de aar-de impacteren (AGRAWALA 2008a). Men kan vijf kantelpunten voor het ontwikkelingsproces identificeren in het kader van de klimaatverande-ringen: (i) de daling van de landbouwproductivi-teit, (ii) de toenemende waterstress, (iii) de extre-me weerfenomenen, (iv) de aantasting van de na-tuurlijke ecosystemen, (v) de toename van de ge-zondheidsrisico's (UGAZ 2008).

2.3.2. Het standpunt van de ontwikkelingslanden 

Rekening houdend met die vraagstukken en in het kader van dit verslag moet men de behoeften van-uit het standpunt van de ontwikkelingslanden on-derzoeken. Dat geldt onder meer voor de koppe-ling tussen aanpassing en matiging; trouwens, wat de matiging betreft, moet men goed het onder-scheid maken tussen de matiging door een beper-king van de uitstoot enerzijds en de matiging door absorptie van de koolstofputten anderzijds. We komen hierop terug in het volgende punt (cf. 2.4).

Vanuit het standpunt van de ontwikkelingslanden, is de matiging door de implementering van tech-nologieën die geen fossiele koolstof uitstoten van strategisch en structureel fundamenteel belang: zij is bepalend voor de effectieve uitoefening van het recht op ontwikkeling die, op de middellange termijn, een "nul-koolstof" ontwikkeling moet

26 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 27: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

zijn. Maar het feit dat de klimaatveranderingen al een realiteit zijn, dat de effecten ervan al voelbaar zijn en dat er zich op de korte termijn nog grotere impacts zullen laten voelen heeft als gevolg dat de aanpassing als prioritair dient te worden be-schouwd (DANIDA 2005, UNDP 2008). Voor vele landen is de huidige toestand inderdaad der-mate ernstig dat het welslagen van de aanpassing bepalend is voor de ontwikkeling ervan. Vooral voor de Minst Ontwikkelde Landen is de aanpas-sing een dringende noodzaak, omdat de impacts van de klimaatverandering deze landen zo hard treffen dat de ontwikkelingselementen die zij hebben kunnen verwerven nu alweer zijn be-dreigd.

Daarom trekt de UNDP aan de alarmbel: "de aan-passing moet helemaal boven op de internationale agenda van de strijd tegen de armoede komen te staan (…). De matiging zal in de eerste helft van de 21ste eeuw weinig veranderen aan de perspec-tieven inzake menselijke ontwikkeling van de kwetsbare bevolkingsgroepen (…). De beleids-maatregelen op het vlak van de aanpassing daar-entegen kunnen veel zaken veranderen in de loop van de komende 50 jaar en zullen later ook be-langrijk blijven. Voor de regeringen die tijdens de eerstkomende 10 jaren de weg van de MOD wil-len bewandelen en die op die vooruitgang willen verder bouwen, is de aanpassing de enige optie die zal toelaten dat de schade die resulteert uit de bestaande klimaatveranderingen wordt beperkt" (PNUD 2008).

2.4. Het antwoord van de interna<onale gemeenschap

Het antwoord van de internationale gemeenschap kadert in het frame dat is getrokken door het Raamverdrag van de Verenigde Naties over de Klimaatveranderingen (UNFCCC). Bij de strijd tegen de klimaatveranderingen moet men reke-ning houden met de "gemeenschappelijke, maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden". Alle landen zijn betrokken en moeten hun inspannin-gen bundelen om het klimaat te redden, maar in verhouding tot hun historische verantwoordelijk-heden en hun mogelijkheden.

De jongste jaren is de reikwijdte van die uitdaging alsmaar duidelijker geworden, dankzij verschil-lende werkzaamheden waarbij werd geprobeerd de respectieve kosten te omschrijven van de actie tegen de klimaatverandering en van het uitblijven van die actie. Het rapport over de economie van de klimaatverandering dat in 2006 op verzoek van de Britse regering door Sir Nicholas Stern werd opgesteld heeft deze bewustwording in grote mate aangescherpt. Dit rapport concludeerde inderdaad dat de jaarlijkse kostprijs van het scenario "busi-ness as usual" 5% van het BBP van de wereld zou bedragen, ja zelfs 20% van het BBP als men reke-ning houdt met een geldelijke berekening van de impacts op de gezondheid en op de ecosystemen en als men rekening houdt met het risico van posi-tieve retroacties van de opwarming (STERN 2006).

2.4.1. Ma<ging en aanpassing

Zoals al eerder aangegeven is het antwoord op de klimaatveranderingen van tweeërlei aard: mati-ging enerzijds, aanpassing anderzijds. In het kader van de "gemeenschappelijke, maar gedifferenti-eerde verantwoordelijkheid" hebben de ontwik-kelde landen zich verbonden voor beide luiken:

- matiging: op grond van het Raamverdrag moe-ten de ontwikkelde landen elk concreet initia-tief nemen om de toegang tot of de overdracht van eigen technologieën en knowhow naar de ontwikkelingslanden te bevorderen, te verge-makkelijken en te financieren;

- aanpassing: dit betekent voor de ontwikkelde, nog altijd volgens het UNFCCC, dat zij steun verlenen aan de ontwikkelingslanden "die be-paald kwetsbaar zijn voor de nefaste gevolgen van de klimaatveranderingen om het hoofd te bieden aan de kosten van de aanpassing aan die nefaste effecten".

2.4.2. Minder uitstoot en meer absorp<e 

Wat de matiging betreft – we hadden het er al over in het vorige punt – moet men duidelijk twee oplossingen onderscheiden: de matiging door de ontwikkeling van technologieën zonder uitstoot

Klimaatveranderingen en ontwikkelingslanden - 27

Page 28: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

van fossiele koolstof enerzijds, en de matiging door de absorptie van CO2 in koolstofputten (zo-als bossen) anderzijds. De beide oplossingen zijn opengesteld door het Raamverdrag, dat ervan uit-gaat dat minder uitstoot en meer absorptie van koolstof strikt gelijkwaardig zijn.

Vanuit het standpunt van de atmosferische con-centratie aan CO2, zijn deze twee oplossingen in-derdaad gelijkwaardig. Maar de uitstoot vermin-deren en de absorptie verhogen zijn twee aparte soorten activiteiten met verschillende maatschap-pelijke en economische implicaties. Vanuit het standpunt van de menselijke ontwikkeling moet men dus vier aanvullende overwegingen formule-ren: (i) op het planetaire niveau beantwoordt de absorptie door koolstofputten (bebossing, herbe-bossing of bosbescherming) ongetwijfeld aan een dringende noodzaak, omdat de ontbossing ver-antwoordelijk is voor ongeveer één vijfde van de wereldwijde uitstoot van CO2; (ii) gezien de mo-gelijkheid dat de putten zich op de middellange termijn omvormen tot bronnen, kan de absorptie niet op een voet van gelijkheid worden geplaatst met een reductie van de uitstoot, die structureel gezien het enige echte antwoord biedt; (iii) op het regionale en het lokale vlak kunnen de bosputten aan de bevolkingsgroepen diensten leveren die behoren tot de aanpassing (zoals de regulering van het waterstelsel, bescherming door mangro-ven, enz.). In dat geval moet men de bebossing, herbebossing en bosbescherming niet alleen zien als een oplossing voor de planetaire dringende noodzaak, maar ook voor de specifieke noodzaak van de ontwikkelingslanden; (iv) om zover te ko-men moet de ontwikkeling en de bescherming van de putten echter kaderen in een duurzame mense-lijke ontwikkeling die aan de bevolkingen, vooral de meest achtergestelden, andere perspectieven biedt dan het toekennen van steun voor de dien-sten bewezen door de ecosystemen. Dit doet een hele reeks complexe vragen rijzen die een delicate maatschappelijke beslechting vergen (LAMBERT 2007).

De jongste jaren, en vooral sinds de Conferentie van Nairobi, is een steeds zwaarder accent gaan

liggen op de aanpassing van de ontwikkelingslan-den aan de effecten van de klimaatveranderingen en op de inschakeling van die aanpassing in de ontwikkelingssamenwerking. De toenemende zorg voor deze problemen resulteert uit de toene-mende onrust rond de realiteit van de klimaatver-anderingen, zoals men die kan waarnemen in heel wat ontwikkelingslanden, maar ook uit de tussen-tijdse balans van de instrumenten en fondsen die de internationale gemeenschap heeft geïmplemen-teerd om de oriënteringen van het Raamverdrag en het Kyotoprotocol te concretiseren.

2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen10

Het Clean Development Mechanism (CDM) of mechanisme voor schone ontwikkeling. Dit mechan i sme werd ingevoerd door he t Kyotoprotocol en combineert simultaan twee doelstellingen: (i) de duurzame ontwikkeling van het gastland bevorderen en (ii) ervoor zorgen dat het investerende land koolstofkredieten kan verwerven. Om in aanmerking te komen voor erkenning, moeten de CDM-projecten aanvullend zijn: het moet dus vaststaan dat zij zorgen voor een vermindering van de uitstoot ten opzichte van een referentiescenario. De zevende Conferentie van de Partijen (COP7, Marrakech) heeft maatregelen genomen om te vermijden dat de ontwikkelingssteun zou worden afgeleid ten voo rde l e van de CDM. In de ande re ontwikkelingslanden mogen de agentschappen alleen bijdragen door middel van steun aan de ontwikkeling van de capaciteiten van de gastlanden. Het CDM is een meesterstuk in de matigingstrategie voor ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen. Tegelijk is het gekoppeld aan de aanpassing, in die zin dat een punctie van twee per cent op de transacties het Adaptatiefonds spijst . De CDM-projecten in de Minst Ontwikkelde Landen zijn vrijgesteld van die punctie.

Het Adaptatiefonds werd opgericht in het kader van het Protocol ter bevordering van "concrete

28 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

10 Behoudens specifieke vermelding, zijn de hierin vermelde inlichtingen afkomstig uit het Rapport van de UNDP over de menselijke ontwikkeling (UNDP 2007) en uit ERIKSEN & NAESS 2003.

Page 29: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

activiteiten" in de ontwikkelingslanden. Er werd pas een akkoord bereikt over de governance ervan op de Conferentie van Bali in 2007, toen de ontwikkelingslanden bepaalde garanties kregen over hun beslissingsvermogen.

Het Less Developed Countries Fund (LDCF). Het fonds werd in 2001 tijdens de COP7 (Marrakech) opgericht en wordt gespijsd door vrijwillige bijdragen. Het wordt beheerd door het GEF (Global Environment Fund). Het fonds financiert de realisatie van de National Adaptation Plans of Action (NAPA's): inderdaad heeft de 7de COP, vanuit de vaststelling dat de MOL niet de middelen hebben om het hoofd te bieden aan de aanpassing aan de klimaatverandering, een werkprogramma opgesteld, waaronder de tenuitvoerlegging van NAPA's. De NAPA's zijn bedoeld om te focussen op de ogenblikkelijke dringende hulp, waarbij gebruik wordt gemaakt van de beschikbare informatie. Ze zijn actiegericht. Verwacht wordt dat zij de lokale gemeenschappen erkennen als hoofdrolspelers en dat zij rekening houden met de strategieën die zij ontwikkelen.

Het Special Climate Changes Fund (SCCF). In tegenstelling tot het Fonds voor de MOL, werd dit fonds opgericht om in te spelen op de aanpassingsbehoeften van de ontwikkelingslanden op de lange termijn in deelgebieden als de gezondheid, de landbouw, het water en de kwetsbare ecosystemen. Zoals het Fonds voor de MOL, wordt het gespijsd door vrijwillige bijdragen en wordt het beheerd door het GEF in het kader van het Raamverdrag. Er werd over

beslist tijdens de COP7 en het fonds is operationeel sinds 2005.

De Strategic Priority on Adaptation (SPA). Dit fonds is operationeel sinds 2004 en financiert pilootprojecten, bv. op het vlak van het beheer van ecosystemen.

Op het vlak van de aanpassing is de architectuur van de fondsen en van de instrumenten vrij complex. Een overzicht van deze fondsen vindt u hierna (tabel 1). We noteren ook dat het GEF de Assessments of Impacts and Adaptations to Climate Change - AIACC) financiert, een initiatief gelanceerd door het Milieuprogramma van de Verenigde Naties en door het IPCC, en uitgevoerd door START (Global Change System for Analysis, Research and Training). De AIACC zijn bedoeld om het wetenschappelijke inzicht te bevorderen in de kwetsbaarheden voor klimaatveranderingen en in de aanpass ingsmogel i jkheden in de ontwikkelingslanden. Bepaalde nationale samenwerkingsagentschappen en onder meer ook de Wereldbank staan in voor een collaterale financiering.

Zonder te willen pretenderen exhaustief te zijn, vermelden we hier ook het Adaptation Policy Framework (APF). Het werd gelanceerd door het United Nations Development Program en heeft als belangrijkste doelstelling de politieke besluit-vormers in de ontwikkelingslanden te helpen om de aanpassing op te nemen in de ontwikkelings-strategie van hun land (opstellen van Strategische Kaders voor Minder Armoede, enz.).

Klimaatveranderingen en ontwikkelingslanden - 29

Page 30: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

Naam van het fonds

Financieringsbron Totale gemobiliseerde middelen (in $US)

Operationele criteria Belangrijkste activiteiten

I. Fondsen opgericht volgens het Raamverdrag van de Verenigde Naties over de klimaatveranderingen (art. 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.8 en 4.9)(a) Special Climate Change Fund

Vrijwillige bijdragen van de 11 ontwikkelde landen (Canada, Denemarken, Finland, Duitsland, Ierland, Nederland, Noorwegen, Portugal, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk)

90,3 M$US (bijdragen: 73,7 M$US beloofde fondsen: 16,6 M$US)*

• Aanvullende kostprijs van de aanpassingsmaatregelen

• Cofinancieringsschaal

• De aanpassing wordt beschouwd als een van de vier financieringsprioriteiten

(b) Least Developed Countries Adaptation Fund

Vrijwillige bijdragen van de 13 ontwikkelde landen (Canada, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Spanje, Zweden en Zwitserland per 30 april 2006)

172,8 M$US (vorige bijdragen: 91,8 M$US beloofde fondsen: 80,9 M$US toewijzingen van het GEF tot nu: 31,8 M$US)**

• Richtprincipes: aanpak per land, billijke toegang voor de minst ontwikkelde landen, snellere steun en prioritisering van de activiteiten

• Integrale financiering van de extra kosten van de aanpassingsactiviteiten voorzien en geprioritiseerd in de NAPA***

• Cofinancieringsschaal

• Implementering van de NAPA *** (er werd in totaal voor 9,6 M$US aan middelen goedgekeurd om de tenuitvoerlegging van de NAPA in 44 landen te ondersteunen)

II. Fondsen opgericht onder het stelsel van het Kyotoprotocol (art. 4.10)

(a) Adaptation Fund

2 % van het product van het Clean Development Mechanism (CDM)

Nog niet operationeel – voorziene bijdragen tussen 160 M en 950 M$US tot in 2012 (Müller, 2007)

• Richtprincipes: aanpak per land en aanleren door de praktijk, gezond financieel beheer, transparantie, scheiding van de andere financieringsbronnen

• Concrete aanpassingsprojecten en -programma's voorzien in de beslissing

• 5/CP7

III. Global Environment Facility (GEF ) – Fondsen beheer, opgericht als reactie op de richtlijnen van de Conferentie van de Partijen (CoP)

(a) Global Environment Fund – Trust Fund

GEF 930 M$US • Aanvullende kostprijs van de activiteiten om op wereldschaal milieu-effecten te bekomen, totale kostprijs van de ondersteunende activiteiten

• Mitigatieprojecten en –programma's

• Evaluaties van de kwetsbaarheid en van de aanpassing in het kader van nationale communicaties en andere ondersteunende activiteiten

(b) Strategic Prioiry on Adaptation Fund

GEF 50 M$US waarvan er 25 M$US werden toegewezen

• Richtlijnen in verband met de opmaak van aanvullende kosten die een bepaalde handelingsmarge laten, vooral voor het Programma van de kleine subsidies

• Piloot- en demoprojecten over aanpassing

• Programma van de kleine subsidies (5 M$US) om de aanpassing op communautaire schaal te ondersteunen

* 2,0 M$US van het GEF hebben gediend voor projecten en voor administratieve ondersteuning ** 11,8 M$US van het GEF toegekend aan het Fonds voor de aanpassing van de minst ontwikkelde landen dienen voor projecten, voor administratieve posten en voor speciale toegewezen initiatieven *** NAPA – National Adaptation Plans of Action

Tabel 1: Fondsen voor aanpassing. Update van een tabel voorgesteld door Ressources Naturelles Canada (RES-SOURCES NATURELLES CANADA 2007, www.adaptation.nrcan.gc.ca/assess/2007/ch9/5_f.php)

30 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 31: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

Buiten deze fondsen en instrumenten, moeten we ook rekening houden met de initiatieven van de OESO, van de Wereldbank, van het UNEP, van het UNDP en van de Europese Commissie. De OESO heeft een Development and Climate Chan-ge Project gelanceerd dat een guidance voorstelt over de middelen om reacties op de klimaatveran-deringen te integreren in het planning- en assis-tentiebeleid. De Wereldbank ontwikkelde onder meer het Community Developement Carbon Fund (CDCF), het Biocarbon Fund (BCF), de Climate Investment Funds (met onder meer het Clean Technology Fund (CTF) en het Strategic Climate Fund (SCF)), het Pilot Programme for Climate Resilience, het Forestry Investment Fund en het Forest Carbon Partnership Facility. Ze stelt ook ADAPT voor, een evaluatietool voor klimaatrisi-co's (GIGLI & AGRAWALA, 2008). De Europese Commissie lanceerde recent nog tools zoals het Global Energy Efficiency and Renewable Energy Fund (GEEREF)11. Een ander initiatief van de Europese Unie is de Global Climate Change Al-liance (GCCA), dat zich toelegt op de 5 volgende deelgebieden: concrete adaptatiemaatregelen, vermindering van de uitstoot als gevolg van de ontbossing, steun voor deelneming van de ont-wikkelingslanden aan de wereldwijde koolstof-markt, steun bij de vermindering van de kwets-baarheid voor natuurrampen en integratie van de klimaatveranderingen in het beleid van ontwikke-lingssamenwerking en van de strategieën voor de bestrijding van armoede.

De ontwikkelde landen dragen hun steentje bij via hun samenwerkingsagentschappen, waarvan enkele de jongste jaren rapporten hebben voorgelegd over de interacties tussen de klimaatveranderingen en de ontwikkeling, en in bepaalde gevallen ook specifieke tools hebben ontwikkeld (CRISTAL, ORCHID,…) (GIGLI & AGRAWALA 2008).

2.6. Tussenbalans

Een gedetailleerde balans opmaken van de activi-teit van elk van die organen, programma's en

fondsen valt uiteraard buiten het kader van dit rapport. We zullen ons beperken tot vier algemene vaststellingen in verband (i) het CDM, (ii) de multilaterale fondsen, (iii) de actie van de We-reldbank, (iv) de bilaterale steun en het evenwicht tussen matiging en aanpassing.

Hoewel het CDM door de ontwikkelingslanden en de ontwikkelde landen zeer enthousiast werd ont-haald, doet het CDM enkele vragen en kritieken rijzen, vooral over het aanvullende karakter van de projecten (koopjeseffect), over het feit dat het zich bijna exclusief concentreert in de opkomende landen en over het vaak zeer betwistbare karakter van hun bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de gastlanden (ERIKSEN & NAESS 2003, REDMAN & SEEN 2008, STERK2008). Er zijn er die menen dat de CDM hun bestaansreden vooral vinden in het feit dat ontwikkelde landen hiermee hun inspanningen voor een uitstootver-mindering kunnen veilen of delocaliseren (LOH-MAN 2006).

De multilaterale fondsen werden niet op hun werkzaamheid beoordeeld en het UNDP is daar bitter kritisch over: "Als men een complex ver-haal wil herleiden tot een eenvoudige balans, zijn dit de resultaten: medio 2007 bedroeg de multila-terale financiering, effectief ontvangen in het al-gemene kader van de initiatieven opgericht over-eenkomstig de CCNUCC, in totaal 26 miljoen US$. Het gaat hier om het equivalent van de be-dragen die tijdens een week worden uitgegeven in het kader van de bescherming tegen overstromin-gen in het Verenigd Koninkrijk. De totale finan-ciering die nodig is voor aanpassingsdoeleinden door toedoen van specifieke multilaterale fondsen bedraagt in totaal 279 miljoen US$. (…) De con-trasten met de aanpassinginspanning in de rijke landen zijn frappant. De Duitse deelstaat Baden-Würtemberg voorziet meer dan twee maal het to-tale bedrag van de multilaterale adaptatie-inspan-ning in te zetten voor meer bescherming tegen overstromingen". En het UNDP wijst op een chronische onderfinanciering, een zwakke coördi-natie en op het onvermogen om verder te gaan dan specifieke projecten. Voor (REF 26) is het

Klimaatveranderingen en ontwikkelingslanden - 31

11 “an innovative global risk capital fund that will use limited public money to mobilise private investment in small-scale energy efficiency and renewable energy projects in developing countries and economies in transition.”

Page 32: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

risico niet onbestaand dat de NAPA's grote infra-structuurprojecten gaan steunen eerder dan be-scheiden projecten waarbij de gemeenschappen worden betrokken. Het UNDP vreest dat de foca-lisering van de NAPA's op ogenblikkelijke maat-regelen zal gebeuren ten nadele van een globale visie (UNDP 2008).

Tussen 2005 en 2007 zijn de activiteiten van de Wereldbank, alleen wat de adaptatie aan de kli-maatveranderingen betreft, gestegen van nage-noeg 10 tot 40 projecten. De Bank is trouwens zeer actief op het vlak van de matiging. Maar ook die werking oogst kritiek. Bepaalde auteurs wij-zen op de aanzienlijke lacunes in de procedures in verband met de opvatting, tenuitvoerlegging en evaluatie van projecten (REF BURTON & VAN AALST in ERIKSEN & NAESS 2003). Een bou-de kritiek op de klimaatwerking van de Bank komt van REDMAN (op. cit.) die zich onder meer vragen stelt over de voordelen voor de armste landen; hij evoceert hierbij een belangenconflict omdat de WB tussen 2005 en 2007 meer dan 1,5 miljard USD heeft geleend voor ontwikkelings-projecten met een grote uitstoot van broeikasgas-sen, terwijl ze tegelijk 13% voor algemene kosten (overheads) afhield op projecten van minder uit-s toot en meer absorpt ie (REDMAN & SEEN2008).

Algemeen gezien overheerst de mening dat de adaptatie aan de effecten van de klimaatverande-ring in zeer grote mate wordt onderschat, ten voordele van de matiging door minder uitstoot en meer absorptie. Deze vaststelling gebeurt op alle niveaus, onder meer op het niveau van de bilatera-le samenwerkingsagentschappen (UNDP 2008, e.a).

32 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 33: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

III. ONTWIKKELINGSSAMENWERKING DIE REKENING HOUDT MET DE KLIMAATVERANDERINGEN

3.1. Interac<es tussen klimaatveranderingen en ontwikkeling

3.1.1. Drie soorten interac<es

Men onderscheidt drie soorten interacties tussen ontwikkeling en klimaatveranderingen: (i) de im-pact van de klimaatveranderingen op de projecten, de plannen en de ontwikkelingsprogramma’s; (ii) de impact van de projecten, de plannen en de pro-gramma’s op de klimaatveranderingen; (iii) de impact van de projecten, de plannen en de pro-gramma’s op de kwetsbaarheid van populaties en/of ecosystemen voor klimaatveranderingen (AGRAWALA & VAN AALST 2008a, ERIKSEN & NAESS 2003):

- men spreekt van impact van de klimaatveran-deringen op de projecten, de plannen en de ontwikkelingsprogramma’s wanneer een ge-plande klimaataantasting een impact kan heb-ben op de ontwikkelingsdoelstellingen. Op dit punt is het essentieel om een onderscheid te maken tussen de natuurlijke klimaatschomme-lingen en de klimaatveranderingen. De kli-maatveranderingen kunnen leiden tot een gro-tere schommeling, maar worden vooral ge-kenmerkt door een verandering van het stelsel, en deze verandering ligt niet noodzakelijker-wijs in het verlengde van de waargenomen evoluties. De impact van de klimaatverande-ringen op de ontwikkeling kan positief of ne-gatief zijn. Het spreekt voor zich dat we vooral aandacht moeten hebben voor de negatieve weerslagen, omwille van de gevolgen ervan op de menselijke ontwikkeling en op het terug-dringen van de armoede. Naast rechtstreekse weerslagen (bijvoorbeeld de impact van fre-quentere periodes van droogte op de land-bouwproductie), dienen we ook rekening te houden met de onrechtstreekse impacts (bij-voorbeeld dat kinderen in verhouding minder naar school gaan omdat ze met hun arbeid de productiviteitsdaling moeten opvangen die

volgt uit de droogte) (ERIKSEN & NAESS, op.cit.);

- omgekeerd kunnen de projecten, plannen en ontwikkelingsprogramma’s een impact hebben op de klimaatveranderingen. Zo zal een ont-wikkelingsproject dat gebaseerd is op de niet duurzame ontginning van bossen (ontbossing) de klimaatveranderingen verder in de hand werken, niet alleen op wereldschaal (door de daling van de capaciteit van de koolstofputten), maar ook regionaal of lokaal (de bedekkende functie van het bos als buffer voor de tempera-turen en als regulator voor de waterhuishou-ding). Ook in dit geval kan de weerslag posi-tief of negatief, rechtstreeks of onrechtstreeks zijn: een ontwikkelingsproject dat gebaseerd is op de ontginning van een petroleumlaag om die petroleum daarna te exporteren, heeft slechts een beperkte rechtstreekse impact op het klimaat, maar draagt er uiteraard toe bij om het gebruik van fossiele brandstoffen, de voor-naamste verantwoordelijken voor de klimaat-veranderingen, te bestendigen;

- tenslotte dienen we rekening te houden met de mogelijke impact van de ontwikkelingsprojec-ten op de kwetsbaarheid van populaties en/of ecosystemen voor klimaatveranderingen. Een project voor de inrichting van de kustzones op plaatsen waar mangroves of koraalriffen zijn, en op zichzelf klimatologisch neutraal is, moet rekening houden met het feit dat de vernieling van deze natuurlijke leefomgevingen – naast de negatieve effecten op de biodiversiteit – de bevolkingsgroepen die in de betrokken zone wonen zal blootstellen aan een toegenomen risico ingeval van extreme meteorologische omstandigheden (cyclonen, stormen, …) of andere natuurrampen (tsoenami’s) (AGRA-WALA & VAN AALST 2008a). ERIKSEN & NAESS stellen een typologie voor van weer-slagen die de kwetsbaarheid van arme popula-ties aan de klimaatverandering aanzienlijk doen stijgen: beperking van de toegang van de

Aandacht voor de klimaatveranderingen - 33

Page 34: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

populatie tot de natuurlijke rijkdommen, in-krimping van de basis van beschikbare natuur-lijke rijkdommen, groeiende welvaartskloof tussen sociale groepen, aantasting van de loka-le tradities, het verstoren van de structurerende processen, wat leidt tot een toegenomen mar-ginalisatie.

3.1.2. De doeltreffendheid van de hulp wordt bedreigd

Het gecombineerde effect van deze drie weersla-gen kan de doeltreffendheid van de ontwikke-lingshulp aanzienlijk beperken, zelfs hypotheke-ren. Zo heeft de Wereldbank een onderzoek ge-voerd waaruit blijkt dat 55 % van haar ontwikke-lingsprojecten klimaatgevoelig zijn en dat de glo-bale opwarming in 25% van de gevallen substan-tiële risico’s met zich brengt (REF). Vierentwintig documenten van de Wereldbank met betrekking tot projecten of ontwikkelingsprogramma’s in Afrika werden onder de loep genomen door on-derzoekers; ze kwamen tot het besluit dat de Bank amper aandacht besteedt aan de mogelijke nega-tieve effecten (adverse effects) van de klimaatver-anderingen (RINGIUS et al. 1996). Na een studie van ontwikkelingsprojecten die door de interna-tionale hulp werden gefinancierd in zes landen (Egypte, Fiji, Bangladesh, Nepal, Tanzania, Uru-guay), heeft de OESO besloten dat het aantal "klimaatgevoelige" projecten schommelde van 12-26% in Tanzania tot 50-65% in Nepal (OESO 2005). De in deze studie gehanteerde onder-zoeksmethode werd overgenomen door de UNDP, die ze op een grotere schaal heeft toegepast. De auteurs concluderen dat, voor de periode tussen 2001 en 2004, 17% van de internationale hulp blootgesteld is aan een extreem hoog klimaatrisi-co en dat 33% in ruimer opzicht aan een klimato-logische impact is blootgesteld. Enkel al op het vlak van de bestaande beschermingsinfrastructu-ren zouden tussen 16 en 32 miljard USD aan in-vesteringen bedreigd zijn (UNDP 2007).

3.1.3. De perverse effecten van bepaalde vormen van ma<ging in het Noorden beperken

Bij deze drie types interacties moeten we nog toe-voegen dat bepaalde elementen van de strategie die de ontwikkelde landen hebben opgezet in hun strijd tegen de klimaatverandering, de kwetsbaar-heid van de bevolking in de ontwikkelingslanden kunnen doen toenemen. Dit punt zou iets verder mogen worden uitgewerkt in de literatuur over de interacties tussen klimaatveranderingen en ont-wikkeling. In dat kader moeten we meer bepaald de aandacht vestigen op de mogelijke perverse effecten van de massale invoer door ontwikkelde landen van biobrandstoffen of andere biomassa-producten. Wanneer de productie ervan in ont-wikkelingslanden impliceert dat het woud plaats maakt voor energiegewassen of voor voedings-gewassen die op hun beurt worden opzijgescho-ven door energiegewassen, kan de voedselzeker-heid van de bevolking in gevaar komen en kan de impact van de klimaatveranderingen schrikwek-kende proporties aannemen, door de prijsstijgin-gen die vooral de allerarmsten treffen. Daarmee rijst wellicht de vraag, die eerder al werd aange-haald (cf. I.3), naar de grenzen van een bepaald type ontwikkeling. WIGGINS merkt op: "hoewel de meeste doelstellingen (inzake biobrandstoffen) er niet op gericht zijn om in 2020 meer dan 15 % van de behoeften aan brandstof voor het transport te dekken, zijn de vereiste hoeveelheden bio-brandstoffen aanzienlijk en impliceren zij dat gro-te oppervlakten landbouwgrond zullen worden aangewend voor de productie van grondstoffen. Mochten we bijvoorbeeld de volledige productie van zeven van de voornaamste voedingsgewassen wereldwijd – tarwe, rijst, maïs, sorghum, rietsui-ker, maniok en suikerbiet – die samen 500 Mha, dus 42%van de bebouwbare grond gebruiken, aanwenden voor de productie van ethanol, dan nog zouden we slechts 57% van de wereldwijd gebruikte hoeveelheid petroleum kunnen vervan-gen" (WIGGINS 2008).

Ruimer gesteld gaat het over het probleem van een billijke toegang tot de rijkdommen en over de mogelijkheden van de ontwikkelingslanden om de regels van de internationale handel te beïnvloe-

34 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 35: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

den. Het ontwikkelingsmodel van de geïndustria-liseerde landen is gebaseerd op een systematische ontginning van de natuurlijke rijkdommen (die zich trouwens vaak in de ontwikkelingslanden bevinden) aan een tempo dat niet houdbaar is (zie ter zake onder andere §§ 34 tot 38 van het advies van de FRDO over de thematische strategie "na-tuurlijke rijkdommen" van de Europese Unie, 2006a01, 01.02.2006) (FRDO, 2006).

In een poging om tegemoet te komen aan deze kritiek, heeft de Europese Raad zijn doelstelling om in 2020 10% biobrandstoffen op de markt te hebben, gekoppeld aan de voorwaarden dat deze biobrandstoffen aan duurzaamheidscriteria moe-ten voldoen en dat er op dat ogenblik biobrand-stoffen van de tweede generatie commercieel be-schikbaar moeten zijn. Aangezien we momenteel niet weten wat deze duurzaamheidscriteria exact zullen dekken, dienen we voorzichtig te blijven en mogen we er niet vanuit gaan dat de potentiële nadelen van de massale invoer van biobrandstof-fen of van biomassa uit ontwikkelingslanden vol-ledig door deze Europese criteria zullen zijn weg-gewerkt. Om dat te bereiken zouden de duur-zaamheidscriteria de onrechtstreekse effecten (land-use change en uitstoot door de landbouw-sector), sociale criteria, voedselzekerheid (bij ons en in het zuiden) moeten omvatten, alsook de sub-stitutie-effecten door de uitbreiding van het be-bouwde land (in termen van broeikasgassen en biodiversiteit). Deze criteria moeten op de gepaste niveaus kunnen worden geëvalueerd (op wereld-schaal, Europees, nationaal en op sectoraal ni-veau) om de dualisering van de productie (energie en voeding tegenover duurzame energie) en per-verse effecten op het milieu of de maatschappij te vermijden. Over deze kwesties waren de menin-gen erg verdeeld tijdens de debatten van de "Prin-temps de l’environnement"12.

De Aziatische Ontwikkelingsbank geeft een goede samenvatting van een ruim verspreide opinie: "Adaptation to climate change and variability is ultimately an issue of sustainable development". Het gaat erom de kwetsbaarheid te beperken en de menselijke en institutionele capaciteiten op te trekken, wat niet zonder financiële gevolgen is,

zoals we verder zullen zien (cf. III.5) (ASIAN DEVELOPMENT BANK 2005). Op de vraag "hoe kunnen we ontwikkelingssamenwerking climate-proof maken?", komen twee soorten ant-woorden naar boven: (i) de aanpassing integreren in de bestaande ontwikkelingsstrategieën, (ii) nieuwe types hulp en nieuwe types ontwikke-lingsfondsen introduceren (ASIAN DEVELOP-MENT BANK 2005).

3.2. Integra<e: noodzaak, principes, draagwijdte en specifieke kenmerken

Vermits de aanpassing aan de klimaatveranderin-gen fundamenteel een kwestie van economische en sociale ontwikkeling is, volgt hieruit logi-scherwijze dat de antwoorden aan de klimaatver-anderingen steeds meer zullen worden opgevat binnen het kader van de ontwikkelingsactiviteit dan daarbuiten. Deze integratie is vooral noodza-kelijk opdat de aanpassing zou stroken met de doelstellingen van de menselijke ontwikkeling, waarbij de armoedebestrijding op de eerste plaats komt (Commissie van de Europese Gemeen-schappen 2003).

De Europese Commissie heeft de algemene doel-stellingen van de aanpassing als volgt gedefini-eerd: (i) de infrastructuren robuuster maken, wat investeringen op de lange termijn vergt, (ii) kwetsbare activiteiten flexibeler maken, (iii) kwetsbare natuurlijke systemen meer aanpasbaar maken, (iv) de tendensen die de kwetsbaarheid verscherpen ombuigen, (v) de voorbereiding en de bewustwording tegenover de klimaatveranderin-gen verbeteren (ibid.).

In datzelfde document legt de Commissie een aantal richtprincipes vast die de integratie van de aanpassing binnen de ontwikkelingshulp zouden moeten sturen: (i) bijdragen tot het terugdringen van de armoede, (ii) bijdragen tot de Millennium-doelstellingen die in Johannesburg werden goed-gekeurd, (iii) coherent zijn met de andere beleids-lijnen van de Unie en van de Lidstaten, (iv) cohe-rent zijn met de andere ontwikkelingsstrategieën en -beleidslijnen, (v) coherent zijn met de andere

Aandacht voor de klimaatveranderingen - 35

12 Zie www.printempsdelenvironnement.be

Page 36: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

multilaterale akkoorden die inzake leefmilieu werden afgesloten, (vi) coördinatie en comple-mentariteit met de actie van de andere geldschie-ters, (vii) goedkeuring van de strategieën en van de aanpassingsprocessen door de partnerlanden, (viii) participatie van de lokale actoren.

De aanpassing integreren gebeurt in het algemene kader van de agenda van de duurzame menselijke ontwikkeling. Het spreekt voor zich dat de aan-passing van de bestaande infrastructuren en van infrastructuurprojecten aan klimaatrisico’s een vaste plaats krijgt op deze agenda (ASIAN DE-VELOPMENT BANK 2005). Toch mag de aan-passing in geen geval worden beperkt tot de sa-menwerking op louter dit ene specifieke domein (UNDP 2007). De UNDP merkte bijvoorbeeld op dat de toegang tot waterbronnen niet enkel een kwestie is van fysieke infrastructuren, maar ook van sociale structuren en praktijken (UNDP 2007). Andere auteurs merken op dat het niet vol-staat om dijken te bouwen tegen overstromingen, maar dat men ook moeten helpen om de institu-tionele en sociale capaciteiten op te bouwen die nodig zijn voor het onderhoud ervan. Hongers-nood is niet noodzakelijkerwijs of niet enkel een gevolg van droogte, maar ook van eigendoms-structuren (vooral grondeigendom). Kortom: men dient zich te bevragen over de meervoudige inter-acties tussen onmiddellijke oorzaken en onderlig-gende sociale oorzaken, vermits deze interactie de kwetsbaarheid voor de klimaatverandering model-leert, vooral de kwetsbaarheid van de zwaksten (ERIKSEN & NAESS 2003).

In zoverre de kwetsbaarheid wordt bepaald door een bundel objectieve en subjectieve, structurele en culturele factoren, moet ze worden beschouwd als een dynamisch proces dat in hoge mate door de specifieke context wordt bepaald. Er is bijge-volg geen "onfeilbaar recept" voor aanpassing (UNDP 2007), net zoals er ook geen eenvormige catalogus bestaat met maatregelen die men moet treffen om bij te dragen aan de menselijke ont-wikkeling. In elke sector van de hulpverlening kan de ontwikkelingssamenwerking een concrete aanpassingsstrategie uittekenen door maatregelen uit te voeren op diverse niveaus in functie van de risico’s, van de ontwikkelingsniveau, van de fi-nanciële en technologische middelen, en van de

factoren die de kwetsbaarheid ter plaatse bepalen (ERIKSEN & NAESS 2003, UNDP 2007). In het algemeen biedt de systematische bevordering (en toepassing) van goede milieupraktijken m.b.t. be-heer van de natuurlijke rijkdommen, van de ener-giekeuzes, van afvalbeheer, … een gekende, maar concrete benadering van aanpassing.

Zo suggereren bijvoorbeeld de auteurs van een studie om een kader voor de aanpassing in Afrika uit te tekenen, twee algemene strategieën: (i) de verbetering van het huidige beheer van de rijk-dommen, (ii) het reduceren van de kwetsbaarheid voor klimaatgevaren. Bovendien onderscheiden ze vier generische types antwoorden die behoren tot een aanpassingstrategie die in de ontwikkeling is geïntegreerd (RINGIUS et al. 1996):

- anticipatieve aanpassing omvat de wijzigingen die men aan lange termijnprojecten moet aan-brengen, projecten om te beschermen tegen extreme gebeurtenissen, de preventie van ge-beurtenissen die een onomkeerbare impact hebben, de projecten die onverschillig zijn voor klimaatveranderingen ("no regret"), als-ook de gevallen waarin de aanpassing aan een lagere kostprijs kan gebeuren;

- institutionele / regulerende aanpassing mikt enerzijds op de reglementaire wijzigingen die men moet aanbrengen aan de ontwikkelingen die, mochten ze ongewijzigd blijven, als effect zouden hebben dat de kwetsbaarheid in de toe-komst toeneemt (vb. infrastructuren, ontwikke-ling van kustgebieden, bodemgebruik), en an-derzijds wijzigingen die men dient aan te bren-gen aan instellingen waarvan de "perverse ef-fecten" de beperking van de kwetsbaarheid belemmeren (vb. economische stimuli die de overgang naar droogtebestendige gewassen afremmen);

- aanpassing door onderzoek & onderwijs ver-wijst enerzijds naar de projecten die erop ge-richt zijn om nieuwe aanpassingsmogelijkhe-den te vinden voor uitdagingen waarvoor mo-menteel geen oplossing bestaat, en anderzijds naar projecten die als doel hebben om gedra-gingen die in het licht van de klimaatverande-ringen inadequaat zijn, te wijzigen;

36 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 37: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

- hulp aan de capaciteitsontwikkeling is gericht op verscheidene types projecten in de volgende domeinen: (a) toename van de productiviteit van de sectoren, vooral inzake natuurlijke rijk-dommen, (b) de versterking van de institutio-nele capaciteit in het algemeen; (c) beperking van de vervuiling en verbetering van de kwali-teit van het leefmilieu.

3.3. Vertragingen en belemmeringen voor de integra<e

De aanpassing aan de klimaatveranderingen inte-greren in de ontwikkelingssamenwerking, ver-loopt overal met een zekere vertraging. S. AGRAWALA en VAN AALST merken op dat de strategieën van de donoren in de kern van hun ontwikkelingsactiviteiten weinig of geen aandacht besteden aan de klimaatveranderingen, en dat overwegingen met betrekking tot de meteorologi-sche variabiliteit niet routinematig in overweging worden genomen (AGRAWALA & VAN AALST 2008a). Hoewel 25% van de projecten van de We-reldbank aan ernstige klimaatrisico’s zijn blootge-steld, werd de factor klimaat slechts in 2% van de gevallen bekeken. Na een onderzoek in zes landen stelt de OESO (2005) dat de opwarming van het klimaat 12% (in Tanzania) tot 65% (in Nepal) van haar ontwikkelingshulp negatief zou kunnen beïnvloeden13. De studie van 24 ontwikkelings-projecten van de Wereldbank in Afrika, die in 1996 werd gepubliceerd, bracht de auteurs tot de overtuiging dat "de Bank bijna geen enkele aan-dacht besteedt aan de mogelijke negatieve gevol-gen van de klimaatveranderingen" (RINGIUS et al.1996 ).

Dankzij tal van bijdragen kunnen we een lijst op-stellen van elementen die de integratie van aan-passing aan de klimaatveranderingen in de ont-wikkelingssamenwerking belemmeren (REF 5, 26, 27):

- gebrek aan ‘bruggen’ tussen de klimaatproble-men en ontwikkelingsproblemen binnen de regeringen en administraties van de donorlan-den. De strijd tegen de klimaatveranderingen

verloopt fundamenteel top-down – de onder-handelingen verlopen op internationaal vlak in het kader van de UNFCCC, daarna komt ze bij de nationale regeringen en zo bij de departe-menten die instaan voor het milieubeleid. Die hebben weinig structurele banden met de de-partementen die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkelingssamenwerking;

- gebrek aan bewustwording voor de interacties tussen ontwikkeling en klimaatverandering. Wie met ontwikkeling bezig is, integreert wel (maar onvoldoende) de klimaatschommeling, die het resultaat is van de voorbije meteorolo-gische waarnemingen, maar niet de projecties van de klimaatveranderingen en de impact er-van. In het beste geval zijn ze geneigd om te denken dat de klimaatveranderingen gewoon-weg neerkomen op een toename van de cou-rante tendensen en grijpen ze niet de mogelijk-heid aan om een kwalitatieve sprong te maken;

- relevante en aan de ontwikkelingsprojecten aangepaste klimaatinformatie is ontoereikend, zelfs afwezig. Hier stellen zich verschillende problemen: onderwijs en vulgarisering van de wetenschap van de klimaatveranderingen, de mate waarin de klimaatmodellen een oplossing bieden, de moeilijkheid om projecties met een variabele waarschijnlijkheid, met elkaar te in-tegreren (extreme temperaturen, volume en frequentie van de neerslag, stijging de zeespie-gel,…);

- een ander ruimte- en tijdskader. Ontwikke-lingssamenwerking werkt met lokale projecten op korte en middellange termijn; klimatologen analyseren de fenomenen op middellange, lan-ge of een zeer lange termijn, op wereldschaal of per continent of streek. Dat de lokale projec-ten op lange termijn gevolgen dreigen te on-dergaan, is meestal niet geweten;

- de vrees om arbitrages en compromissen (tra-de-offs) tussen de doelstellingen van de ont-wikkeling en de doelstellingen van de strijd tegen klimaatveranderingen. Voor de coöperan-ten lijkt het misschien zo dat rekening houden

Aandacht voor de klimaatveranderingen - 37

13 http://www.inwent.org/ez/articles/061215/index.en.shtml

Page 38: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

met de klimaatbeperkingen zal ingaan tegen het scheppen van economische rijkdom en te-gen het terugdringen van de armoede die ge-acht wordt hieruit te volgen. Deze vrees is vaak onterecht, maar kan ook wel gedeeltelijk gegrond zijn wanneer we te maken hebben met ontwikkelingsprojecten die duurzaamheid mis-sen en de andere milieudoelstellingen onvol-doende integreren (bescherming van de biodi-versiteit, strijd tegen de woestijnvorming, en bodemdegradatie): zo verliest men bijvoor-beeld bij de aquacultuur van garnaal ten koste van mangroves, door het vooruitzicht van de winsten op korte termijn (die vaak in handen komen van een minderheid binnen de gemeen-schap) de overwegingen op lange termijn uit het oog, zoals de toegenomen kwetsbaarheid voor de impact van de klimaatveranderingen (OESO 2005);

- het personeelsgebrek bij de samenwerkingsin-stanties, en de vrees dat de integratie van de aanpassing de procedures om projecten te se-lecteren en te onderzoeken complexer en zwaarder zou kunnen maken, de kosten ervan zelfs zou kunnen doen stijgen, ten nadele van de lokale gemeenschappen voor wie de hulp bestemd is;

- een zekere ‘overbelasting’ inzake doelstellin-gen en problemen die moeten worden geïnte-greerd bij het opzetten van ontwikkelingspro-jecten. De ontwikkelingssamenwerking heeft de problemen van gender, biodiversiteit, strijd tegen woestijnvorming en bodemdegradatie geïntegreerd in haar inspanningen om de Mil-lenniumdoelstellingen te halen. De aanpassing aan de klimaatverandering er ook nog bij inte-greren, kan "eentje te veel" lijken.

- een ander mogelijk beletsel is dat de mogelij-ke acties inzake aanpassing voor de coöperan-ten nog steeds abstract zijn. In de literatuur en in de documentatie van de ontwikkelingsagent-schappen zijn veel theoretische en algemene uitspraken over de klimaatveranderingen te vinden, maar wanneer men zoekt hoe dit con-creet kan worden omgezet, vindt men nauwe-lijks meer dan de oude recepten – de klimaat-veranderingen worden voorgesteld als een

"nieuw probleem" of als een probleem dat pas begint door te dringen, maar waarvoor men niet meteen ook een arsenaal te ondernemen acties voorstelt.

We mogen opmerken dat wat hierboven werd ge-zegd over de belemmeringen om aanpassing te integreren, mutatis mutandis ook geldt voor mati-ging.

 3.4. Algemene voorwaarden voor integra<e

Een geslaagde integratie van de aanpassing in de ontwikkelingssamenwerking vereist in de eerste plaats een sterke strategische overtuiging op het allerhoogste niveau. Zoals K. PANNEELS schrijft, "het belang is enorm. Meer nog dans de AIDS-problematiek twee decennia geleden, dreigt de kwetsbaarheid die voortvloeit uit de klimaat-verandering de moeizame vooruitgang inzake ontwikkeling in de armere landen teniet te doen" (PANNEELS 2008). Meer politiek belang hechten aan de onderlinge relaties tussen klimaatverande-ringen en de ontwikkelingssamenwerking staat dus voorop bij de vier strategische prioriteiten die de Europese Unie heeft vastgelegd (COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN 2003).

Deze politieke bewustwording op het allerhoogste niveau moet worden vertaald in het kader van de consensus over het samenwerkingsbeleid, zoals dit zijn formele neerslag heeft gekregen in de ver-klaring van Parijs (2005) met als basisprincipes harmonisering, afstemming, toe-eigening, resul-taatsgericht beheer en wederzijdse verantwoorde-lijkheid. Verder dienen de besluitvormers een dui-delijk standpunt te ontplooien over drie cruciale kwesties die doorslaggevend zullen zijn voor een coherente uitvoering: (i) de matiging van de kli-maatverandering en de aanpassing aan de effecten ervan in het kader van de menselijke ontwikke-lingssamenwerking op elkaar doen aansluiten; (ii) de aanpassing en de strijd tegen armoede, alsook infrastructuurwerken en capaciteitsopbouw op elkaar doen aansluiten; (iii) de strijd tegen de kli-maatveranderingen binnen het gehele milieube-leid integreren, meer bepaald inzake biodiversiteit

38 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 39: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

en strijd tegen de woestijnvorming en bodemde-gradatie.

Niet toevallig volgt 'aanpassing' meteen op de toegenomen politieke bewustwording van wat er op het spel staat, bij de strategische prioriteiten van de Europese Unie (COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN 2003): de auteurs van een studie over de integratie van aan-passing in het Deense samenwerkingsbeleid schrijven dat, hoewel de aanpassing slechts een "remedie" is om de negatieve weerslag van de klimaatveranderingen te verzachten, de aanpas-sing het sterkst samenhangt met het terugdringen van armoede en met de ontwikkelingsagenda. Voor de ontwikkelde landen gaat het er dus om "de matiging te sturen" en "voor de aanpassing te betalen" (DANIDA 2005) overeenkomstig het principe dat de vervuiler betaalt. In het geval van de EU raakt de aanpassing alle partnerlanden (be-halve Bosnië en Macedonië), terwijl matiging vooral aan de orde is in landen met de grootste uitstoot, met de grootste uitstoot per inwoner, de kandidaat-landen voor bijlage 1 en de landen die over uitgestrekte bossen beschikken (CCE, op.cit.).

De aanpassing en de strijd tegen armoede op el-kaar doen aansluiten, vormt de tweede cruciale kwestie van de politieke bewustwording op het allerhoogste niveau. Het zou immers fout zijn om armoede en kwetsbaarheid (of armoede en con-flicten) zonder meer gelijk te schakelen. Deze benadering komt immers uit op het begrip hulp, terwijl de echte uitdaging voor de aanpassing erin ligt om de gemeenschappen in hun eigen strate-gieën te ondersteunen. In plaats van te stellen dat armoede = kwetsbaarheid, lijkt het adequater om te bekijken dat de beide fenomenen een waaier determinanten gemeenschappelijk hebben, zoda-nig dat heel wat maatregelen die gericht zijn op aanpassing, waarschijnlijk als effect hebben dat zij ook de armoede beperken door de onderlig-gende oorzaken ervan aan te pakken (bijvoorbeeld de politieke, economische en sociale structuren die de toegang tot de rijkdommen bepalen) (ERIKSEN & NAESS 2003).

Wanneer we armoede en kwetsbaarheid beschou-wen als twee fenomenen die voortvloeien uit

ruimschoots gemeenschappelijk oorzaken, ver-sterkt dit wat hoger werd gezegd in verband met de noodzaak om elke opvatting van aanpassing waarin dit essentieel wordt samengevat als ‘infra-structuurwerken uitvoeren om de populatie tegen klimaatrisico’s te beschermen’, te bannen (UNDP 2007, BROOKS & GIST 2008 e.a.). Infrastruc-tuurwerken zijn beslist noodzakelijk, maar deze kwestie kan niet alleen maar worden opgelost in het huidige strategische kader van de samenwer-king en van de budgettaire enveloppen die daar-voor zijn toegekend. Een zo eng technologische opvatting zou een bedreiging vormen voor de budgetten die naar de samenwerkingsprojecten gaan, in eerste plaats de bilaterale samenwerking, en zou ertoe leiden dat de strategie die prioritair gericht is op de lokale gemeenschappen en de ar-moedebestrijding opnieuw in vraag wordt gesteld. Zo zou men onafwendbaar niet tot compromissen maar tot confrontaties komen tussen aanpassing aan de klimaatveranderingen en menselijke ont-wikkeling (we komen hierna terug op de vraag van de financiering: cf. 3.6). Anderzijds gaat het er wel om de integratie van de aanpassing te situe-ren binnen het bestaande beleid, de bestaande pri-oriteiten, de bestaande projecten en de bestaande procedures (GIGLI & AGRAWALA 2007), zoals die opgesteld zijn in het kader van de realisatie van de Millenniumdoelstellingen, waarbij de toe-eigening door het partnerland wordt gewaarborgd en waarbij zorgvuldig alle protagonisten binnen het partnerland worden betrokken (private sector, ngo's, betrokken gemeenschappen, onderzoekers, enz..) (DANIDA 2005). Dit betekent dat de hulp bij de capaciteitsopbouw (capacity building) een doorslaggevende plaats inneemt in de integratie van aanpassing, zowel institutioneel als op het algemene sociale niveau. Deze hulp zal des te doeltreffender zijn naarmate ze terdege rekening houdt met de strategieën die de gemeenschappen zelf hebben uitgewerkt (ibid).

Een derde cruciale kwestie voor de besluitvor-mers bestaat erin de synergieën aan te grijpen tus-sen de strijd tegen de klimaatveranderingen en de andere prioritaire milieudomeinen: bescherming van de biodiversiteit en actie tegen de woestijn-vorming en de bodemdegradatie. Er bestaan veel dergelijke synergieën, waarvan we hier geen ex-

Aandacht voor de klimaatveranderingen - 39

Page 40: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

haustieve lijst moeten opstellen. Het spreekt voor zich dat de bescherming van de biodiversiteit hand in hand gaat met de bescherming van eco-systemen die, net zoals de mangroves, de koraal-riffen en de wouden, een niet verwaarloosbare rol spelen in de aanpassing, zelfs in de matiging van de klimaatverandering. Bovendien zijn deze drie domeinen van milieuactie nauw verweven met de strijd tegen armoede, voor zover de allerarmste bevolkingsgroepen, meer dan andere, afhankelijk zijn van de rijkdommen die de natuurlijke ecosys-temen bieden. Verder zijn er over de sociale im-plicaties van de bescherming van de biodiversiteit en van de strijd tegen de woestijnvorming/bo-demdegradatie al tal van studies en werken ver-schenen, die inspiratie kunnen bieden bij het op-stellen van analoge strategieën inzake de strijd tegen de klimaatveranderingen (ERIKSEN & NAESS 2003).

Op basis van deze politieke bewustwording en het inzicht in de drie voormelde cruciale kwesties, kunnen de politieke besluitvormers de "opportuni-teitsvensters" bepalen (DANIDA 2005) om de kwestie van de aanpassing op te nemen in de dia-loog met de partners op alle niveaus. Van deze "opportuniteitsvensters" vermelden we inzonder-heid: het politiek overleg op topniveau, de opstel-ling van de Cadres Stratégiques de Réduction de la Pauvreté (CSRP) en van de NAPA’s (National Adaptation Programmes of Action). We kunnen ook bepaalde specifiek Europese vensters vermel-den: contacten met de ACP-landen in het kader van de akkoorden van Cotonou, contacten met de Nieuwe Onafhankelijke Staten, het proces van Barcelona met de 10 Staten van het Zuiden en het Oosten van het Mediterraan bekken, enz. Ten slot-te merken we op dat de besluitvormers over be-voorrechte middelen beschikken om een regionale coördinatie van het aanpassingsbeleid tussen lan-den van een zelfde geografische zone te bevorde-ren.

3.5. Tien pistes voor integra<e

We concentreren ons hier uitsluitend op de inte-gratie van de aanpassing aan de klimaatverande-ringen op het niveau van de Belgische regerings-instanties die met de rechtstreekse bilaterale sa-menwerking zijn belast. De multilaterale samen-werking komt in het volgende punt aan bod (3.6).

Beginpunt van onze denkoefening: de hindernis-sen voor de integratie beperken zich niet tot een gebrek aan dialoog tussen specialisten in klimaat-veranderingen en specialisten in ontwikkeling. Het gebrek aan communicatie speelt een zekere rol, maar er zijn ook meer substantiële factoren in het spel (REF 27.2). Er zijn specifieke procedures en instrumenten nodig. De verschillende geraad-pleegde auteurs brengen vrij eensluidend de vol-gende elementen naar voren (OESO 2006, AGRAWALA & VAN AALST 2008a, AGRA-WALA 2008b, DANIDA 2005, KLEIN et al. 2007, ERIKSEN & NAESS 2003...):

- opleiding. De coöperanten zouden erbij winnen mochten ze een opleiding genieten over de me-chanismen en de specifieke kenmerken van de klimaatveranderingen en van de specifieke im-pact ervan op de ontwikkeling. Deze opleiding dient wel specifiek te zijn aangepast aan de con-text van de menselijke ontwikkelingshulp via de strijd tegen de armoede, en dient ook regelmatig te worden geactualiseerd in functie van de vooruitgang van de wetenschap van het klimaat, van de modellen, van de evaluatie van de ge-hanteerde praktijken, enz. Deze opleiding zou ook de methodes die worden gebruikt om de uitstoot van broeikasgassen te inventariseren (die methodes moeten worden gebruikt om de nationale Mededelingen op te stellen in het ka-der van het Raamverdrag) moet omvatten, als-ook de matigingsmaatregelen en beleidslijnen. De kaderleden, de verenigingen, de politici, de technici van de partnerlanden zouden eveneens stevige opleidingen in verband met het leefmi-lieu moeten krijgen, die ook ingaan op het as-pect klimaatveranderingen. Het is absoluut noodzakelijk om plaatselijke tussenpersonen te hebben, indien men beleidslijnen wil uitvoeren; het gebrek aan mensen met een milieuopleiding in de landen van het Zuiden is een van de groot-

40 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 41: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

ste problemen bij de uitvoering van de projecten en programma’s. De ervaring die de UNITAR (www.unitar.org) in deze materie heeft opge-bouwd, vooral dankzij haar project "Climate Change Capacity Development – C3D" (http://cern.ch/c3d), zou de Belgische Samen-werking nuttige inspiratie kunnen bieden. Een samenwerking met de UNITAR zou vruchtbaar kunnen zijn.

- informatie. De opgeleide teams dienen over gemakkelijk toegankelijke, onmiddellijk bruik-bare en regelmatig geactualiseerde informatie over het klimaat te beschikken voor de regio’s die de samenwerking bestrijkt (OESO 2006). Deze informatie zou projecties moeten omvat-ten over de belangrijkste evolutieparameters van het klimaat (temperaturen, neerslag) en over de impact (extreme meteorologische gebeurtenis-sen, stijging van de zeespiegel, smelten van de gletsjers, waterhuishouding, ecosystemen,...) (cf.1.2), met daarbij het bijhorende vertrou-wensniveau. Hoewel de marge wetenschappe-lijke onzekerheid nog aanzienlijk blijft, lijkt vooruitgang mogelijk. Verder zou de informatie ook gegevens moeten bevatten over de moge-lijkheden en ervaringen qua aanpassing, en over de kost van de uitvoering ervan en de eventuele weerslag ervan (OESO 2005);

- screening van de risico’s en kwetsbaarheidfacto-ren. Voor elke sector van de hulp zouden de teams die belast zijn met de samenwerking moeten beschikken over de nodige instrumenten (toolkit) om (i) de risicofactoren snel te bepalen, (ii) de mogelijke impact te evalueren (impact van de klimaatverandering op de projecten, van de projecten op de klimaatveranderingen en van de projecten op de kwetsbaarheid van de bevol-king en/of van de ecosystemen, en (iii) de ant-woorden hiërarchisch in te delen in functie van de risico’s, van de kwetsbaarheid, van de kosten en van het type project;

- aangrijpingspunten voor de integratie afbake-nen. Om het gebruik van de toolkit te verge-makkelijken en te harmoniseren moeten er aan-grijpingspunten worden uitgezet. Algemeen ge-steld menen ERIKSEN & NAESS dat de aan-grijpingspunten zich situeren aan de interfaces

tussen de drie pijlers van de activiteit: beheer van de natuurlijke rijkdommen, terugdringen van de armoede en humanitaire hulp. Elk van deze interfaces omvat daarbij een reeks speci-fieke aangrijpingspunten die in drie "families" worden gegroepeerd: (i) rijkdommen (toeganke-lijkheid van de natuurlijke rijkdommen, econo-mische opportuniteiten voor de allerarmsten, biodiversiteit, verwerking en verhandeling van de lokale producten, informele mechanismen, ...), (ii) plaatselijke capaciteit en gevoeligheid (integratie tussen traditionele en moderne land-bouw, agrobiodiversiteit, verandering van ge-bruik van de grond, banden tussen informele lokale instellingen en overheden,...), (iii) het risico beheren en erop anticiperen (early war-ning) (lokale strategieën tegenover rampen, alarmsystemen, bescherming gebaseerd op het beheer van de natuurlijke rijkdommen, lokale klimatologische en meteorologische capacitei-ten, stedelijke infrastructuur, kustbescher-ming,...);

- de klimaatevaluatie en andere milieuevaluaties samenvoegen. Om het werk van de coöperanten niet nodeloos zwaarder en complexer te maken, dient men de klimaatevaluatie en de andere mi-lieuevaluaties in één enkele procedure samen te brengen. De procedure ‘Evaluatie van de Mi-lieu-impact’ kan als basis dienen voor deze sa-menvoeging, mits ze zodanig wordt uitgebreid dat ze niet enkel de impact van de projecten op het leefmilieu integreert, maar ook de impact van het leefmilieu op de projecten en de impact van de projecten op de kwetsbaarheid van de populatie en/of van de ecosystemen (DANIDA 2005 HENS & HUGE 2008b, ERIKSEN & NAESS 2003). Van daaruit stellen HENS en HUGE voor om een volledige "toolkit" uit te werken om tegelijkertijd de drie dimensies kli-maatverandering, bescherming van de biodiver-siteit en strijd tegen de woestijnvorming/bo-demdegradatie te integreren. Het zou nuttig zijn mocht deze toolkit tevens een standpunt bevat-ten over bepaalde controversiële thema’s (bio-brandstoffen – ggo's …) en/of alternatieven voorstellen (ecotoerisme – biobrandstoffen van de tweede generatie – "organische" gewas-sen…). Vaak missen de actoren van de Belgi-

Aandacht voor de klimaatveranderingen - 41

Page 42: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

sche Samenwerking referentiekaders over deze gevoelige aspecten … Men zou een duidelijke strategische lijn moeten uitzetten in plaats van geval per geval beleid te voeren.

- Optreden in het stadium van het uitdenken en onderzoek van de projecten. Meestal zijn de moeilijkheden en de kosten aanzienlijk veel groter wanneer men projecten achteraf moet bijsturen om ze aan te passen aan de klimaat-veranderingen (ASIAN DEVELOPMENT BANK 2005);

- Voorrang aan uitvoering. De OESO adviseert voorrang te verlenen aan maatregelen die al mi-lieuprioriteiten zijn, of die dat zouden moeten zijn, en waarvan de uitvoering nog meer ge-rechtvaardigd is in het kader van aanpassings-strategie: bescherming van de mangroves, van de wouden, beheer van de wateren, van de dij-ken… In plaats van nieuwe plannen te lanceren zou men de factoren uit de weg moeten werken die de praktische uitvoering van deze maatrege-len hebben belet (OESO 2005);

- Coördinatie met de humanitaire hulp. Deze coördinatie is noodzakelijk omdat het klimaatri-sico mogelijk tot menselijke rampen leidt. Maar de hulp zelf moet ook opnieuw benaderd wor-den in het licht van de aanpassing aan de kli-maatveranderingen. Niet enkel de hoeveelheid maar ook de snelheid van de hulp is doorslag-gevend. Bovendien benadrukken bepaalde au-teurs dat de buitenlandse hulp, spijts de onmid-dellijke positieve effecten ervan, ook de capaci-teit van de gemeenschappen en van de structu-ren om de uitdagingen van de rampen op te ne-men, kan ondermijnen (ERIKSEN & NAESS 2003). De plaatselijke capaciteiten op dit punt versterkten maakt dus wezenlijk deel uit van de integratie van aanpassing in samenwerking;

- Het uitwisselen van goede praktijken (tussen departementen binnen een land, tussen samen-werkingsinstanties van verschillende landen) (HENS & HUGE 2008a);

- Opvolging en periodieke balansen (OESO 2008). De aanpassing is dynamisch. De sturing ervan moet evolueren, zowel in functie van de

ervaring te velde als van de evolutie van het klimaat zelf.

3.6 Grenzen van integra<e

De beschikbare financiële enveloppen beperken aanzienlijk de mogelijkheden om een beroep te doen op een integratie van de aanpassing teneinde de dreigingen af te wenden die de klimaatveran-dering op de ontwikkelingsdoelstellingen, inzon-derheid op de armoedebestrijding, doet wegen. Volgens de UNFCCC zouden er tussen nu en 2030 voor het luik aanpassing van de strijd tegen de klimaatveranderingen 28 tot 67 miljard nodig zijn (UNFCCC 2007a). De schatting van de We-reldbank situeert zich in het onderste stuk van deze prijsvork: 30 miljard (actualisering voor 2005). Maar de Bank houdt geen rekening met de behoeften aan infrastructuur (bescherming van de bestaande infrastructuren en de bouw van be-schermingsinfrastructuren). In zijn verslag 2007 op de menselijke ontwikkeling bekritiseert de UNDP deze visie: "een van de belangrijkste pro-blemen van de huidige benadering van aanpassing ligt erin dat men vooral focust op de bescherming van de infrastructuren tegen de elementen, en de strategieën uitsluit die gericht zijn op het autono-mer maken, dus op de bescherming, van de be-volking". De inschatting door de UNDP van de behoeften ligt aanzienlijk hoger: het UNDP meent dat er tegen 2015 voor de aanpassing een bedrag nodig is dat wordt geraamd op 86 miljard dollar per jaar, gespreid als volgt: 44 miljard voor infra-structuren, 40 miljard voor de aanpassing van de programma’s voor de armoedebestrijding, en 2 miljard voor de versterking voor de beheerssys-temen van rampen (UNDP 2007).

Het overzicht wordt nog complexer wanneer we niet enkel rekening houden met de aanpassing, maar ook met de matiging van de klimaatverande-ring. Volgens de voormelde studie van het UNFCCC zouden er tussen de 92 en 97 miljard dollar investeringen nodig zijn. Weliswaar wordt in deze materie het grootste deel van de bedragen (86% wereldwijd) gemobiliseerd door private operatoren. En dan moeten we rekening houden met het feit dat, ook al ligt de officiële ontwikke-lingshulp op wereldvlak gemiddeld lager dan 1%

42 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 43: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

van de investeringen, ze in Afrika 2% en in de Minst Ontwikkelde Landen 6% bedraagt.

Zowel voor aanpassing als voor matiging geven de bedragen die de literatuur aanreikt louter een grootteorde weer. Maar die worden waarschijnlijk sterk onderschat. Het UNFCCC benadrukt daar-mee het feit dat haar analyse geen raming geeft van de totale kosten van de matiging van de kli-maatverandering of van de totale kost van de aan-passing aan de impacts van de klimaatverande-ring. Dat kan immers niet met de gevolgde me-thodologie. Zo zijn op het vlak van de investerin-gen die nodig zijn in de energiesector (matiging), de schattingen van het UNFCCC gebaseerd op het verschil tussen het referentiescenario en het alter-natieve scenario van het Internationale Energiea-gentschap. Dit alternatieve scenario zou zich ech-ter pas vertalen in een daling van de CO2-uitstoot met 10% tegen 2030, ten opzichte van het referen-tiescenario. Een dergelijke daling is ruimschoots ontoereikend in het licht van de aanbevelingen van de IPCC indien men een stijging van de we-reldtemperatuur tot 2°C boven de pre-industriële temperatuur wil beperken, zoals de Europese Unie sinds 1996 vooropstelt.

Op het vlak van de aanpassing die, zoals we ge-zien hebben, op de korte en de middellange ter-mijn als prioritair moet worden beschouwd in het kader van de doelstellingen van de menselijke ontwikkeling, brengen de bovenstaande schattin-gen veel auteurs ertoe om te pleiten voor nieuwe financieringsbronnen voor de hulp, waarmee het principe "de vervuiler betaalt" concreet kan wor-den gemaakt (AGRAWALA & VAN AALST 2008, UNFCCC 2007, UNDP 2007, e.a.). Er be-staan verscheidene voorstellen: (i) financiering van de aanpassing door de koolstofmarkt (deze weg werd ingehuldigd met de financiering van het aanpassingsfonds met een heffing van 2% op de inkomsten van het Clean Development Mecha-nism), (ii) belastingsystemen (uitgebreide heffing op vliegtuigreizen, de Zwitserse regering heeft zelfs een algemene taks op CO2 voorgesteld) (UVEK 2008), (iii) financiering door de landen van Bijlage 1, in functie van de inkomsten en vermogens. In dat kader is niet zonder belang om ook te herinneren aan andere voorstellen, zoals de "Tobin-taks" of het idee van een uitzonderlijke

wereldbelasting op vermogens, dat door de UNCTAD werd geopperd in haar verslag van 1995 (UNCTAD, 1995).

Welke de precieze mechanismen ook zijn, een herverdeling van de rijkdommen blijkt noodzake-lijk op wereldschaal. Hoe belangrijk de belofte van de ontwikkelde landen om 0,7% van hun BNP aan ontwikkelingshulp te besteden ook is - belofte die nog steeds niet wordt nagekomen – ze zou niet volstaan om de uitdagingen van het kli-maat op te nemen, zeker niet waar het gaat om aanpassing. Een nieuwe internationale architec-tuur van ontwikkelingssamenwerking is noodza-kelijk. Die concentratie van middelen die hieruit zou moeten voortvloeien, brengt ons bij de vraag naar de structuur van de multilaterale hulp en naar het relatieve belang ervan en van de bilaterale hulp. De standpunten die het UNDP op elk van deze twee domeinen voorstaat, hebben als ver-dienste dat ze het debat in alle klaarheid voeren:

- In verband met de structurering van de multila-terale hulp, meent het UNDP dat de toename van de multilaterale initiatieven, elk met zijn eigen rapporteringsysteem, de kosten van de operaties opdrijft. Het pleit (i) dat de verruiming van de planning met het oog op de aanpassing, begint met de overgang naar een kader dat be-rust op de programma’s en geïntegreerd is met de ruimere nationale planningsoefeningen, en (ii) om de multilaterale fondsen in één enkel fonds te consolideren, met vereenvoudigde pro-cedures en een bijgestuurde oriëntering naar aanpassing die gebaseerd is op de programma’s;

- In verband met het relatieve belang van de mul-tilaterale hulp en van de bilaterale hulp, meent het verslag 2007 over de menselijke ontwikke-ling dat de projecten een rol zullen blijven spe-len, maar dat de "specifieke hulp voor projecten echter niet kan dienen als fundament voor een toename aan partnerschappen voor de aanpas-sing op de vereiste schaal", temeer omdat "de specifieke hulp voor projecten de neiging ver-toont dat de kosten van de operaties opgedreven worden, omwille van de voorkeuren van de do-noren voor hun eigen systeem".

Aandacht voor de klimaatveranderingen - 43

Page 44: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst
Page 45: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

IV. DE BELGISCHE SAMENWERKING EN DE KLIMAATVERANDERINGEN

4.1. Stand van zaken

In dit hoofdstuk zien we hoe de Belgische sa-menwerking, bekeken vanuit het standpunt van de strijd tegen de klimaatveranderingen, dezelfde tendensen vertoont wat we op internationaal ni-veau hebben gezien: de uitdaging wordt onder-schat, de verhouding tussen matiging en aanpas-sing is scheefgetrokken ten voordele van matiging en ten nadele van aanpassing, het blijkt methodo-logisch moeilijk om ze binnen de bestaande be-leidslijnen en procedures te integreren.

Het verslag 2006-2007 van de DGOS (DGOS 2007) benadert de klimaatskwestie via de be-scherming van het tropisch regenwoud in de DC Congo, door te vermelden "dat het onmisbaar is omwille van zijn klimaatregulerend effect". In verband met het belang van het concept van het niet destructieve gebruik van het woud (REDD), wat de kernvraag was van de conferentie van Brussel over het duurzame beheer van het Congo-bekken (26-27 februari 2007), stelt het rapport: "Ook al is het op zich natuurlijk dat de wouden worden geëxploiteerd, toch kunnen we niet toela-ten dat ze later worden gereduceerd tot de finan-ciële waarde van het hout. De wouden leveren essentiële bijdragen aan het leefmilieu, waarmee beslist rekening moet worden gehouden, zoals bijvoorbeeld de beperking van de effecten van de klimaatverandering". We merken hier een zekere verwarring tussen aanpassing en matiging van de gevolgen van klimaatverandering, vermits de tekst verdergaat en (correcter) stelt dat "Op de internationale topontmoeting over het klimaat in Bali werd besloten dat het begrip ‘preventie van de ontbossing’ vanaf 2012 deel zou uitmaken van het Kyoto II-akkoord, waarmee de bescherming van de wouden een plaats zou krijgen in de inter-nationale strijd tegen de CO2 –uitstoot" (blz. 32).

De klimaatveranderingen worden ook op een an-dere plaats van het verslag aangehaald, heel erg beknopt en in algemene bewoordingen. In ver-band met het wereldpartnerschap voor de ontwik-keling, meer bepaald het verslag van de EU over de samenhang van de Europese beleidslijnen ten

dienste van de ontwikkeling en de interactie van de andere domeinen van het politieke optreden, kan men immers lezen dat 12 van deze domeinen werden afgebakend, namelijk "handel, leefmilieu, de klimaatveranderingen, de veiligheid, land-bouw, visvangst, enz." (blz. 34). Het verslag zelf geeft echter geen concrete invulling aan deze wens tot complementariteit. Zo worden de bete-kenisvolle rechtstreekse of onrechtstreekse inter-acties van de klimaatverandering met de strijd tegen de extreme armoede en de honger, basison-derwijs voor iedereen, gelijke kansen voor vrou-wen, structurele steun aan volksgezondheid (in-zonderheid in de strijd tegen malaria) en het duur-zame beheer van de waterbronnen, niet vermeld. Door te focussen op de koolstofputten van het Congolese woud, lijkt het verslag een overwegend belang toe te kennen aan matiging. Met aanpas-sing wordt geen rekening gehouden.

Diezelfde wanverhouding vinden we, weliswaar iets milder, in het eerste rapport van de DGOS over de Millenniumdoelstellingen (DGOS 2005). Op bladzijde 25 van dat verslag lezen we: "Zo is klimaatverandering een uitdaging die niet alleen moet aangepakt worden in België of in Europa, maar ook via partnerschappen met ontwikkelings-landen die moeten leiden tot een gunstig kader voor maatregelen voor de matiging van de kli-maatverandering (vb. door hernieuwbare ener-gieën te promoten) en voor de aanpassing aan de gevolgen ervan (vb. door de bestaande grondge-bruikplanning te herzien)". Deze uitspraak lijkt uiting te geven aan de prioritaire zorg om mati-ging van de klimaatveranderingen door de uitvoer van lage koolstoftechnologieën. Het concept aan-passing wordt wel vermeld, maar wordt geïllu-streerd door de problematiek van het landgebruik, wat deels bij aanpassing en deels bij matiging hoort (koolstofputten). Deze interpretatie wordt versterkt door een kadertekst over het Kyotopro-tocol, waarin we lezen dat "In het kader van het Kyotoprotocol gaat België partnerschappen aan met ontwikkelingslanden, om bij te dragen tot het behalen van zijn streefcijfers inzake de verminde-ring of de absorptie van CO2, via het Clean Deve-

De Belgische samenwerking en de klimaatveranderingen - 45

Page 46: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

lopment Mechanism. Daarbij draagt het ook mi-lieuvriendelijke technologieën over". Men kan betreuren dat in een verslag van de DGOS over de realisatie van de Millenniumdoelstellingen, niet wordt verwezen naar de akkoorden van Marra-kech die, behalve voor de Minst Ontwikkelde Landen, de betrokkenheid van de ontwikkelings-samenwerking bij de invoering van flexibele me-chanismen strikt beperken tot capaciteitsopbouw. Algemeen gesteld geeft dit verslag over de reali-satie van de Millenniumdoelstellingen geen blijk van een significante bewustwording van de inter-acties met de klimaatveranderingen, van de ge-volgen ervan, en de agenda van de samenwerking, meer bepaald de strijd tegen armoede en honger.

De documenten van de Belgische Technische Coöperatie geven dezelfde indruk. Het document waarin de activiteiten van de coöperatie in de DC Congo worden voorgesteld, kent een predominan-te plaats toe aan de bescherming van het Congole-se woud, aan het duurzame beheer ervan, aan de Conferentie van Brussel en aan de oprichting van het Fonds Commun Multi-Bailleurs de Gouver-nance forestière, maar zonder expliciet de (noch-tans belangrijke) band weer te geven tussen dit beleid en de strijd tegen de klimaatveranderingen (CTB-BTC 2007a). Uit de tekst blijkt dat het on-langs goedgekeurde Indicatieve Samenwerkings-programma (ISP) voor de periode 2008-2010 de kwestie van de klimaatveranderingen niet op-neemt. Nochtans is aanpassing een niet te ver-waarlozen dimensie van de domeinen waarin de Belgische hulp in dat land actief is: basisgezond-heidszorg, onderwijs, landbouw en voedselzeker-heid, basisinfrastructuur (water en waterzuivering, energie, wegen en paden).

Uit het document waarin de realisaties van de Belgische Coöperatie in Ecuador worden voorge-steld, blijkt evenmin dat er ernstig rekening wordt gehouden met de klimaatveranderingen (CTB-BTC 2007b). De samenwerkingsactiviteiten con-centreren zich nochtans in klimatologisch gevoe-lige domeinen, zoals de basiszorg en de landelijke ontwikkeling in achtergestelde gebieden. De Bel-gische Coöperatie biedt er bijstand aan de kleine zuivel-, vlees- en koffieproducenten en financiert projecten, meer bepaald op het vlak van de be-voorrading met drinkbaar water. De klimaatver-

anderingen interfereren duidelijk op al deze do-meinen van de ontwikkeling, vooral bij het beheer van water, wat in de Andeslanden (vooral in Peru) zorgwekkend is door het wegsmelten van de glet-sjers. Tussen 1994 en 1999 is het percentage pro-jecten van de Wereldbank in Ecuador dat kwets-baar was voor klimaatveranderingen van 20% naar 30% gestegen, terwijl het percentage projec-ten dat moet worden aangepast aan de gevolgen van de klimaatveranderingen steeg van 23% naar 42%, volgens GIGLI & AGRAWALA (GIGLI & AGRAWALA 2007). In maart 2008 hebben de Ecuadoriaanse minister voor leefmilieu en de Na-tionale Raad voor Watervoorziening van Ecuador trouwens een congres gewijd aan de problematiek "cambio climatico y agua". De zichtbare afwezig-heid van een verwijzing naar deze kwesties in het ISP voor de periode 2007-2010 zegt hierover meer dan genoeg.

Volgens de Belgische Technische Coöperatie is 50% van de Belgische publieke uitgaven voor klimaatgerelateerde ontwikkelingshulp gericht op de matiging van de klimaatverandering en 50% op de aanpassing aan de gevolgen ervan. De bedra-gen voor aanpassing zouden vooral uitgekeerd worden via de multilaterale samenwerking. In verband met de rechtstreekse bilaterale samen-werking zou het nuttig zijn om over de betrouw-bare cijfers te beschikken m.b.t. de budgettaire uitsplitsing in functie van de projecten (DGOS & BTC 2008).

Op het niveau van de multilaterale samenwerking werkt België samen met verschillende partners op vier niveaus: (i) Europees (Europees Ontwikke-lingsfonds, Europese Ontwikkelingsbank, zonder de Belgische bijdrage aan de begroting van de Europese commissie te vergeten, waarvan een deel eveneens als ontwikkelingshulp kan worden gerekend), (ii) internationale financiële instellin-gen (Wereldbank-IDA, Afrikaanse Ontwikke-lingsbank, plus de vrijwillige bijdragen aan de Wereldbank), (iii) instellingen van de Verenigde Naties (UNDP, UNEP, FAO), (iv) diverse instel-lingen (Consultative Group on International Agri-cultural Research - GCIAR, Wereldfonds voor Leefmilieu, Fonds voor het Protocol van Montré-al, secretariaten van de UNFCCC en de Conventie van de Verenigde Naties over biodiversiteit en

46 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 47: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

woestijnvorming). Het grootste deel van de door België gestorte bedragen vallen onder de "core-resources" van deze instellingen; over de aanwen-ding ervan wordt collectief beslist en het ontsnapt bijgevolg aan een specifieke Belgische sturing. De Belgische multilaterale coöperatie financiert dus onrechtstreeks acties op klimaatvlak voor zo-ver de "core resources" gewijd worden aan mati-ging of aan aanpassing. Het Wereldfonds voor Leefmilieu bijvoorbeeld besteedt een derde van zijn begroting aan acties op het vlak van klimaat, zodanig dat van de Belgische bijdrage van 11,5 miljoen euro, 3,8 worden ingezet in de strijd tegen de opwarming van de planeet (DGOS & BTC 2008).

De Belgische bijdrage aan het UNDP is voor 85% "core". In de loop van het jaarlijkse overleg tussen de DGOS en de UNDP, die begin 2008 doorging, werden de volgende opties genomen in verband met de samenwerking in de loop van de periode 2008-2011: (i) bijdrage aan het Fonds voor Leef-milieu (core resources): 670.000 € ; (ii) thema ‘klimaatverandering’ (wetenschappelijke basis en milieu-evaluaties op subregionaal en nationaal niveau); (iii) thema ‘ecosystemen (steun aan het Global Plan of Action – Coastal & Marine Envi-ronment); (iv) Poverty & Environment Initiative (integratie van milieu in ontwikkeling). De jaar-lijkse enveloppe voor de posten (ii) tot (iv) be-draagt globaal 1,8 miljoen euro (PANNEELS 2008).

De laatste tijd ontstond er een zekere bewustwor-ding over het belang van de klimaatverandering voor het Belgische samenwerkingsbeleid. In dat opzicht verdienen vijf initiatieven onze bijzondere aandacht:

- De conferentie van Brussel over het duurzame beheer en de bescherming van de wouden in de DR Congo (26-27 februari 2007). Deze werd gefinancierd door de DGOS, georgani-seerd door de BTC en gesteund door de Euro-pese commissie, de Wereldbank, de Britse en Franse Samenwerkingsinstanties. Alle betrok-ken actoren waren samen, en ze heeft aanlei-ding gegeven tot een Verklaring en tot een uitgave van het wetenschappelijk tijdschrift ‘Quel avenir pour les forêts en RD Congo ?’

(BTC, 2007c)- In het verlengde van deze conferentie heeft de

Belgische Coöperatie belangstelling opgewekt door een debat te organiseren over de wouden in de DR Congo, ter gelegenheid van de Eu-ropese Ontwikkelingsdagen in Lissabon (8 november 2007);

- Door deel te nemen aan de Conferentie van de Partijen (COP) in Bali in december 2007, heeft de Belgische coöperatie een betekenis-volle rol gespeeld bij de onderhandelingen over het adaptatiefonds, technologie-over-dracht en ontbossing (FREMOUT 2008);

- Publicatie van een speciaal nummer van "Di-mensie 3" (nr. 2008/1) dat volledig gewijd is aan de wisselwerking tussen klimaatverande-ringen en ontwikkelingssamenwerking (REF);

- De internationale conferentie van 7 maart 2008 over het thema "de klimaatverandering, een nieuwe uitdaging voor de ontwikkelings-samenwerking" volgt logisch op de drie voor-gaande initiatieven en geeft concrete uiting aan de wil om tot een politiek voorstel te ko-men waarmee de nieuwe uitdagingen kunnen worden opgenomen.

4.2. Eerste benadering van de specifieke gevoeligheid van de Belgische samenwerking

De wet op de Belgische internationale samenwer-king (25 mei 1999) had gekozen voor een geogra-fische, sectorale en thematische concentratie van de hulp. Daardoor is de Belgische bijstand gecon-centreerd op 18 partnerlanden, 5 sectoren en 4 transversale thema’s.

De 18 partnerlanden zijn de volgende: Zuid-Afri-ka, Algerije, Benin, Bolivia, Burundi, Ecuador, Mali, Marokko, Mozambique, Niger, Oeganda, Palestijnse gebieden, Peru, DR Congo, Rwanda, Senegal, Tanzania, Vietnam. Tien van deze acht-tien landen behoren tot de groep van de Minst Ontwikkelde Landen (MOL) en krijgen meer dan 50% steun (DGOS 2005). 40% van de projecten van de BTC situeren zich in centraal, oostelijk en zuidelijk Afrika, 29% in Noord- en West-Afrika

De Belgische samenwerking en de klimaatveranderingen - 47

Page 48: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

en Palestina, 11% in Latijns-Amerika, 10% in Azië. Voor 2006 werd er op een totale begroting van 146,5 miljoen euro, 30,74 miljoen euro aan-gewend in de DR Congo en 16,47 miljoen euro in Rwanda (informatie afkomstig van de website www.btcctb.org).

De vijf prioritaire sectoren van de gouvernemen-tele samenwerking zijn: gezondheidszorg (31% van de projecten), onderwijs (10%), landbouw en voedselzekerheid (20%), basisinfrastructuur (20%), versteviging van de maatschappelijke structuren (10%), en 9% sectoroverschrijdende projecten.

De vijf transversale thema’s zijn gelijke kansen voor vrouwen en mannen, zorg voor het leefmi-lieu, sociale economie, kinderrechten en aids.

Op het eerste gezicht lijken deze gegevens te wij-zen op een ernstige mate van blootstelling aan de klimaatrisico’s. De Minst Ontwikkelde Landen zijn bijzonder sterk blootgesteld omdat hun capa-citeiten de zwakste zijn, en omwille van het be-lang van de natuurlijke ecosystemen, vooral als leverancier van de rijkdommen (BLISS-GUEST 2008). Van de 18 partners van België liggen er 12 in Afrika (waarvan 10 in subsaharisch Afrika), 3 in de Andes en 1 in Zuidoost-Azië. Deze regio’s behoren tot de gebieden die het sterkst zijn bloot-gesteld aan de negatieve gevolgen van de kli-maatveranderingen (IPCC AR4 GT2, 2007). Ver-der hebben de klimaatveranderingen een direct gevolg op de landbouwproductiviteit – dus op de voedselzekerheid, op de watervoorraden (vooral van drinkbaar water) – en op de gevolgen van bepaalde ziekten zoals malaria en knokkelkoorts, terwijl men moet vrezen voor de indirecte weer-slag in de sectoren onderwijs en versteviging van de maatschappelijke structuur. Onder voorbehoud van een diepgaande inventaris behoort 71% van de projecten van de Belgische coöperatie tot sec-toren die een rechtstreeks gevolg van de klimaat-veranderingen kunnen ondervinden.

In het kader van het "Indicatieve strategieën van aanpak voor EU-partnerlanden" dat in bijlage aan zijn Mededeling over "Klimaatverandering in de context van ontwikkelingssamenwerking" (COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEEN-

SCHAPPEN 2003) hangt, stelt de Europese Commissie een overzicht op met per land de vol-gende gegevens: het BBP per inwoner (PPA USD 1999), de totale CO2–uitstoot (miljoen kubieke ton), de CO2-uitstoot per inwoner (kubieke ton), het bosareaal (km²) en de behoeften aan aanpas-sing, matiging of behoud. Deze behoeften worden met de volgende codes geklasseerd:

A: gering sociaaleconomisch aanpassingsvermo-gen (MOL’s)

B: gering fysisch aanpassingsvermogen: lid van AOSIS (Alliance Of Small Island States)

C: grote schadelijke effecten van zeespiegelstij-ging maar geen Small Island Developping Sta-tes (c* = extreem schadelijke effecten)

D: grote schadelijke effecten op oogsten als ge-volg van klimaatverandering (Bron: CGIAR Annual Report 2000, blz. 12)

E: 15 samenwerkingslanden die het meest worden getroffen door natuurrampen sinds 1990. Deze 15 landen zijn die met een hogere ratio tussen het cumulatief aantal personen dat het slacht-offer is van natuurrampen in de periode 1990-2001 en de totale bevolking.

F: partijen uit getroffen landen die verslagen heb-ben ingediend bij het Comité voor de beoorde-ling van de tenuitvoerlegging van het Verdrag (CRIC) ter bestrijding van woestijnvorming.

G: 15 samenwerkingslanden met de grootste CO2-uitstoot.

H: 15 samenwerkingslanden met de grootste CO2-uitstoot per hoofd van de bevolking.

I: landen met meer dan 200.000 km2 bos.

J: landen die geïnteresseerd zijn in opname in Bij-lage I of andere verplichtingen.

De drie laatste kolommen van de tabel vermelden de indicatieve strategieën van aanpak: aanpassing (AD), matiging (AT) en behoud (C) (= matiging door absorptie in de putten).

Als we uit deze tabel de gegevens halen die be-trekking hebben op de 18 partnerlanden van Bel-gië (uitgezonderd de Palestijnse gebieden, die in het document van de Commissie niet voorkomen), krijgen we resultaten van tabel 2.

48 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 49: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

Land BBP/inwoner (KKP $ 1999)

Uitstoot(miljoen ton)

Uitstoot/inwoner

(ton)

Bosareaal (km2)

Behoeften AD AT C

South Africa 8908 34631 81 89170 CFGH x xAlgeria 5063 6819 23 21450 CDF xBenin 933 118 2 26500 ACDF xBolivia 2355 984 12 530680 FI x xBurundi 578 NG NG 940 ADF xEcuador 2994 1933 16 105570 F xMali 753 NG NG 131860 ADF xMorocco 3419 2802 10 30250 CDF xMozambi-que

861 107 1 306010 ACDFI x x

Niger 753 NG NG 130280 ADF xUganda 1167 NG NG 41900 ADF xPeru 4622 2115 8 652150 FI x xDR Congo 801 245 0 1352070 ACFI x xRwanda 885 NG NG 3070 AD xSenegal 1419 328 4 62050 ACF xTanzania 501 220 1 388110 ACDFI x xVietnam 1860 3656 5 98190 C*F x

Tabel 2: BBP/inwoner, totale uitstoot, uitstoot/inwoner, bosareaal, behoe^en (bepaald door de weerslagen van de 

klimaatveranderingen) en mogelijkheden tot aanpassing (AD),maQging (AT) en behoud (C) voor de partnerlanden 

van de Belgische samenwerking (bron: Europese Commissie)

Hoewel deze benadering erg algemeen blijft, wijst ze in de richting van vier belangrijke conclusies: (i) steun aan de aanpassing zou de voornaamste dimensie van de integratie van de klimaatproble-matiek in het Belgische samenwerkingsbeleid moeten vormen; (ii) in de meeste landen zijn de behoeften aanzienlijk en vertonen ze een erg ster-ke interferentie met de agenda van de menselijke ontwikkeling; (iii) voor meer dan de helft van de 18 partnerlanden dreigen de klimaatveranderingen ernstige negatieve gevolgen te hebben op het ren-dement van de landbouwopbrengst en dus op de voedselzekerheid; (iv) een enkel land (Zuid-Afri-ka) volgt matigingsstrategieën (minder uitstoot) die klimatologisch significant zijn; (vi) vijf landen beschikken over een aanzienlijk bosareaal. Het behoud ervan zou kunnen bijdragen tot een mati-

ging van de klimaatverandering binnen de elders vermelde grenzen, zowel fysisch (cf. 1.3) als op het vlak van de menselijke ontwikkeling (cf. 2.3).

Er is een meer gedetailleerde analyse, per land en per project, nodig om de impact van de klimaat-verandering op de projecten, van de projecten op de klimaatveranderingen, en van de projecten op de kwetsbaarheid van bevolkingsgroepen en/of ecosystemen te bepalen. Een dergelijke analyse valt buiten het kader van dit rapport. Toch kunnen we met behulp van de gegevens van de Wereld-bank een aantal bijkomende kwalitatieve indica-ties geven voor bepaalde landen:

- De landen van Noord- en West-Afrika (Sene-gal, Niger, Mali, Marokko) zijn blootgesteld aan extreme droogte die leidt tot acute water-

De Belgische samenwerking en de klimaatveranderingen - 49

Page 50: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

schaarste en tot een daling van de landbouw-productiviteit, die tot 25% kan oplopen;

- Mozambique is tegelijkertijd slachtoffer van droogte en van overstromingen die te wijten zijn aan extreme meteorologische gebeurte-nissen;

- Ook Benin en Rwanda worden vaker getrof-fen door overstromingen;

- Vietnam is bijzonder blootgesteld aan stormen en overstromingen, vooral in de kustgebieden die door de stijging van de zeewaterspiegel worden bedreigd.

Op basis van het type projecten kunnen we de bovenstaande waarschuwing enigszins relative-ren. CROIZER merkt op dat de Belgische coöpe-ratie vooral actief is op het vlak van de capaci-teitsopbouw en van de institutionele ondersteu-ning. Er zijn slechts weinig infrastructuurprojec-ten of grote programma’s (CROIZER 2008). Er wordt in de literatuur echter ruimschoots op ge-wezen dat de klimaatveranderingen niet enkel voor de infrastructuren, vooral de grote infrastruc-turen, maar ook en vooral voor de armste ge-meenschappen een ernstige bedreiging kunnen vormen. Projecten voor bijstand aan deze ge-meenschappen moeten bijgevolg "climate proof" worden gemaakt.

Algemener gesteld lijkt het voorzichtig om uit te gaan van de hypothese dat de projecten van de directe Belgische bilaterale samenwerking, om-wille van een reeks specifieke redenen, blootge-steld zijn aan klimaatrisico’s die minstens even omvangrijk zijn als die waar in het geval van an-dere samenwerkingsinstanties werd op gewezen. De specifieke analyse van deze risico’s, per sector en per project, zou dringend moeten gebeuren, maar valt uiteraard buiten het kader van dit rap-port.

4.3. Moeilijkheden, obstakels en specifieke troeven van integra<e

Naast de obstakels waarop elders werd gewezen (cf. 3.3.), zou de integratie van het klimaat het beleid, vooral het beleid dat gericht is op aanpas-sing, op twee soorten moeilijkheden kunnen bot-sen, respectievelijk in de partnerlanden en in het

donorland.

De moeilijkheden in de partnerlanden lijken zich vooral te situeren op het niveau van de capacitei-ten. Zo vertonen de meteorologische gegevens voor de meeste Afrikaanse landen bijvoorbeeld bijzonder veel hiaten, om de eenvoudige reden dat er een schrijnend tekort is aan basisinfrastructuur en aan bevoegd personeel. De G8 van Gleneagles had ter zake een plan goedgekeurd en had beslo-ten om een budget van 200 miljoen $ hieraan te wijden, maar de financiering is nog steeds niet rond (UNDP 2007). De actie van de openbare overheden is des te belangrijker naarmate men – volgens het IPCC – verwacht dat de netto-effecten negatief zijn voor de handelssector in de meeste ontwikkelingslanden" (IPCC 2001). De institutio-nele versterking lijkt dan ook cruciaal, vooral in de Afrikaanse landen waar het aandeel van de openbare budgetten in de investeringen en geld-stromen 25% bedraagt (wereldwijd is dat 14%) (UNFCCC 2007a).

Deze overwegingen verwijzen niet enkel naar de verbetering van de kwaliteit, maar ook van de kwantiteit van de hulp, en hebben dus betrekking op de donorlanden. Zoals de ontwikkelde landen op de Conferentie van Monterey (2002) formeel hebben beloofd, werd de geleidelijke verhoging van de openbare Belgische ontwikkelingshulp naar 0,7% van het BNP ingeschreven in de begro-tingswet van 24 december 2002; deze belofte werd ook opnieuw bevestigd in de federale rege-ringsverklaring voor buitenlands beleid in juli 2003, maar het is nog steeds geen feit. Los van het bepalen van de bijkomende financiële midde-len op internationaal niveau om het hoofd te bie-den aan de uitdaging van de aanpassing in de ontwikkelingslanden, zou België zo snel mogelijk zijn engagementen moeten nakomen om in staat te zijn het hoofd te bieden aan zijn onmiddellijke verantwoordelijkheden tegenover zijn partnerlan-den die nu onder de weerslag van de klimaatver-anderingen te lijden hebben.

Het leeuwendeel van de Belgische fondsen op het gebied van leefmilieu loopt momenteel via de multilaterale hulp. Op niveau van de directe bila-terale samenwerking hebben slechts 5% van de

50 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 51: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

projecten rechtstreeks betrekking op de bescher-ming van het leefmilieu. Op basis van deze feiten hebben sommigen hun twijfel reeds uitgesproken over de ervaring van de Belgische coöperatie in-zake milieu, en dus ook over haar capaciteit om de klimaatkwestie in haar werking te integreren. Maar het cijfer van 5% geeft een vertekend beeld van de realiteit, vermits zorg voor het leefmilieu een transversaal thema is. Daardoor zijn alle pro-jecten, in alle sectoren, in elk stadium onderwor-pen aan een ‘mainstreaming’ qua milieu, en maakt men gebruik van milieumarkeerpunten (voor het risico en voor de integratie), die trouwens als steunpunten zouden kunnen dienen voor het in-voeren van klimaatmarkeerpunten. Er is geen re-den om te denken dat de Belgische coöperatie niet in staat zou zijn om de uitdaging van de integratie snel en correct op te nemen mits aan de algemene voorwaarden voor integratie voldaan is (cf. 3.4), de pistes voor integratie goed uitgetekend zijn (cf. 3.5.) en de nodige menselijke middelen ter be-schikking staan.

Dit laatste aspect vormt echter een niet onaanzien-lijk obstakel. Er is al jarenlang geen milieudes-kundige meer aanwezig op het centrale niveau van de beleidsondersteuning (soutien stratégique) en er zijn op de directie Multilaterale Samenwer-king slechts twee mensen belast met milieudos-siers. Naast de klimaatverandering moeten zij ook de complexe dossiers in verband met biodiversi-teit, woestijnvorming, ozon, opvolging van het Global Environmental Fund), enz. behandelen (PANNEELS 2008). Indien deze omstandigheden niet aanzienlijk verbeteren, lijkt het onmogelijk dat de Belgische samenwerking de kaap van de integratie van klimaatkwestie rondt. Ook de BTC beschikt over één enkele adviseur voor alle mi-lieukwesties. Ter vergelijking: de Nederlandse coöperatie zet enkel en alleen op klimaatverande-ring 10 mensen in (DGOS 2008b).

Ten slotte zou ook het statuut van de klimaatver-andering in de strategische nota van de DGOS over de transversale milieuthematiek een speci-fiek obstakel kunnen vormen. Deze strategische nota uit 2002 maakt een lijst van zes milieupriori-teiten, met name de klimaatveranderingen. Deze "indeling in vakjes" stelt echter een probleem, zoals J. BUYS opmerkt, voor zover de vijf andere

milieuprioriteiten allemaal gevoelig zijn voor klimaatveranderingen (BUYS 2008). Bovendien worden alle sectoren waarop de hulp geconcen-treerd is, rechtstreeks of onrechtstreeks bedreigd door de negatieve gevolgen van de klimaatveran-deringen. De strategische nota leefmilieu uit 2002 zou dus opnieuw moeten worden bekeken vanuit een visie die meer strookt met enerzijds de reële koppelingen tussen de klimaatveranderingen en de andere milieuprioriteiten, en anderzijds met de koppelingen tussen de milieuthematiek, de andere thema’s en de sectoren waarop de hulp geconcen-treerd is.

De Belgische coöperatie beschikt echter ook over een aantal troeven. We mogen de volgende aspec-ten alvast in de aandacht zetten:

- type projecten: de ervaring van de Belgische coöperatie bij de uitvoering van projecten die voor een groot stuk gericht zijn op de capaci-teitsopbouw (en erg weinig op grote infra-structuurwerken) in de activiteitenportefeuille van de BTC, biedt een souplesse die de over-gang naar een "climate-proof" samenwerking zou kunnen vergemakkelijken;

- concentratie in geografische zones: een sub-stantieel deel van de Belgische samenwerking is geconcentreerd in drie regio’s (Noord- en West-Afrika, het gebied van de Grote Meren, de Andeslanden), wat grensoverschrijdende benaderingen kan vergemakkelijken, die rele-vant zijn voor de aanpassing aan de klimaat-veranderingen;

- de mogelijkheid om te steunen op de weten-schappelijke gemeenschap: de universitaire instellingen en de studiebureaus in ons land vormen een kostbaar reservoir aan kennis en competenties die kunnen worden ingezet door de coöperatie, enerzijds via de organische banden die tussen hen bestaan, anderzijds via de VLIR en de CIUF;

- de ervaring die door andere samenwerkingsin-stanties werd gecumuleerd: niet alleen werden er al heel veel studies aan de problematiek van integratie gewijd, er is ook een hele reeks verdragen met betrekking tot de instrumenten,

De Belgische samenwerking en de klimaatveranderingen - 51

Page 52: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

de indicatoren, de financiële instrumenten, de procedures, … waarover uitvoerig werd gede-batteerd en die in bepaalde gevallen werden uitgetest. Van deze ervaringen zijn syntheses beschikbaar (LEARY 2008, GIGLI & AGRAWALA 2007, LEARY et al. 2008b, e.a.);

Mits aan de voorwaarden voldaan is, de pistes uitgetekend zijn en de obstakels opgeheven zijn, zou de Belgische coöperatie – aangezien zij op dit ogenblik blijk geeft van een politieke bewustwor-ding op het allerhoogste niveau - op deze basis onverwijld de knopen moeten kunnen doorhak-ken, een zeker aantal keuzes en een globaal plan moeten kunnen goedkeuren om de aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering, en waar het relevant is, de matiging ervan (reductie van de uitstoot), te integreren.

52 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 53: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

V. AANBEVELINGEN OM DE KLIMAATKWESTIE IN HET BELGISCHE BELEID VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING TE INTEGREREN

1. Vertrekken van een precieze diagnose. De strategienota van de DGOS (2002) definieert de strijd tegen de klimaatverandering als een van de zes prioriteiten op het vlak van het leefmilieu. Leefmilieu zelf wordt op zijn beurt gedefinieerd als een van de vier transversale thema’s van het Belgische samenwerkingsbeleid. Deze benadering gaat voorbij aan het feit dat de klimaatveranderin-gen de vijf andere milieuprioriteiten ruimschoots bepalen. Ze belicht vooral niet de specifieke aard van de klimaatverandering als ‘wereldwijd mi-lieuprobleem’ dat in de Noord-Zuid-relaties inter-fereert. De klimaatveranderingen die de ontwik-keling van het Zuiden dreigen te hypothekeren zijn vooral het gevolg van 200 jaar ontwikkeling in het Noorden: daardoor krijgt de klimaatkwestie in het debat over de ontwikkeling een objectief andere plaats dan de andere milieuprioriteiten. De strijd tegen de klimaatveranderingen en de gevol-gen ervan is immers fundamenteel een ontwikke-lingskwestie, en kadert in de algemene context van de ongelijke relaties tussen de Noorden en het Zuiden en van een historische "ecologische schuld" van het Noorden tegenover het Zuiden. Deze vaststelling is tegelijkertijd de voorwaarde voor en het vertrekpunt van integratie in het sa-menwerkingsbeleid. Met deze vaststelling geven we een sterk politiek signaal dat de weg opent voor een strategie i.v.m. de strijd, die opgevat is in het kader van de ontwikkeling en vanuit het standpunt van de ontwikkeling. De strategienota DGOS moet geherformuleerd worden om de prio-riteit "klimaat" te definiëren als een transversale prioriteit binnen de transversale thematiek van het milieu, terwijl men erop toeziet dat rekening wordt gehouden met andere problematieken (voedselzekerheid, biodiversiteit, verwoestijning, …) .

2. Een duidelijk beleidskader uitstippelen voor de integratie. Men dient integratie van de milieu-problematiek in het beleid van ontwikkelingssa-menwerking op te vatten binnen het kader dat te-gelijkertijd uitgetekend wordt door concepten

"gemeenschappelijke maar gedifferentieerde ver-antwoordelijkheid" (UNFCCC) en "recht op men-selijke ontwikkeling", inzonderheid de strijd tegen armoede (Millenniumdoelstellingen). Dit dubbele kader betekent dat ontwikkelde landen, waaronder België, in de eerste plaats hun eigen uitstoot dras-tisch moeten verminderen (met 80% tot 95% in 2050, tegenover 1990, volgens het IPCC, indien men de Europese doelstelling wil halen om de temperatuurstijging onder de 2° te houden), door gebruik te maken van nationale maatregelen. Pa-rallel daarmee moet men werken op drie assen die implicaties hebben voor het samenwerkingspro-ject:- De ontwikkelingslanden helpen om zich aan te

passen aan het ondertussen onafwendbare deel van de effecten van de klimaatverandering (aanpassing);

- Schone technologieën overdragen waardoor deze landen zich kunnen ontwikkelen zonder het klimaat verder te destabiliseren (matiging);

- Bijdragen tot de capaciteitsbouw van de ontwikkelingslanden op het specifieke vlak van de strijd tegen de klimaatverandering (capacity building).

In de context van de ecologische schuld, kan on-derlinge koppeling tussen assen als volgt samen-gevat worden: maximale matiging in de ontwik-kelde landen, maximale betrokkenheid van ont-wikkelde landen bij de aanpassing van ontwikke-lingslanden, en hulp bij de capaciteit om al in deze landen voor aanpassing en ‘schone’ ontwik-keling die bijdraagt tot de wereldwijde matigings-inspanningen.

Verder moet er ook worden gewerkt aan de inte-gratie van de klimaatkwestie in de andere be-leidslijnen die met ontwikkelingslanden samen-hangen, zoals de buitenlandse handel en het be-heer van Delcredere.

Aanbevelingen - 53

Page 54: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

3. De hoofdlijnen van de integratie hiërar-chisch opbouwen. De wet van 1999 geeft de Bel-gische coöperatie de taak om bij te dragen tot een duurzame menselijke ontwikkeling, inzonderheid door de strijd tegen de armoede en door de ver-sterking van de maatschappelijke onderbouw van de partnerlanden. De sectorale en geografische spreiding van de projecten van de directe bilatera-le Belgische samenwerking doen vrezen voor een verhoogde kwetsbaarheid voor de klimaatveran-deringen, wat een bedreiging voor de agenda van de ontwikkeling en voor het terugdringen van de armoede is, met negatieve impact op de plaatse-lijke gemeenschappen. In deze context moeten we er vanuit de fundamentele doelstellingen van de samenwerking aan werken om de kwetsbaarheid van de populaties, van hun productieve activitei-ten en van de ecosystemen waar ze wonen en die ze nodig hebben, te beperken. In het Belgische geval in het bijzonder dienen we aanpassing te beschouwen als de prioritaire hoofdlijn om de problematiek "klimaat" op korte en op lange ter-mijn te integreren. Het belangrijkste terrein van die integratie is de snelle verbetering van de be-staande samenwerking binnen het kader van be-staande projecten en structuren. In de meeste partnerlanden van de Belgische Coöperatie sluiten de matigingsprojecten door vermindering van de uitstoot aan op een andere tijdelijkheid: ze vallen onder de planning van een ‘schone’ ontwikkeling op korte en lange termijn en onder de ultieme par-ticipatie van alle landen aan de inspanningen om de klimaten te beschermen, met respect voor het beginsel van de gemeenschappelijke maar gedif-ferentieerde verantwoordelijkheden. Binnen die context zou het samenwerkingsbeleid de ontwik-keling en de transfer van schone technologieën moeten bevorderen, ook via publiek-private sa-menwerking14 en een ondersteuning van de identi-ficatie ontwikkeling van werkelijk duurzame CDM-projecten, inzonderheid in de Afrikaanse partnerlanden van België.

De matigingsprojecten door middel van CO²-opslag (behoud van bestaande wouden, herbebos-sing of herstel van wouden) en door de toevlucht tot energetische landbouw vereisen een speci-fieke benadering. Enerzijds hebben ze immers een aanzienlijk potentieel om de klimaatverande-ring op korte termijn te matigen, maar anderzijds moeten er veel knopen worden doorgehakt en bij-zondere voorwaarden worden gecreëerd opdat deze zouden kaderen in de duurzame menselijke ontwikkeling, de strijd tegen armoede, de rechten van de plaatselijke gemeenschappen en de be-scherming van de biodiversiteit. We pleiten er dus voor om de hoofdlijnen van de integratie hiërar-chisch op te bouwen in functie van deze overwe-gingen, en opdat deze hiërarchische opbouw zou kunnen dienen om de prioriteiten voor de capaci-teitopbouw van de partnerlanden te bepalen.

4. Vooreerst meer belang hechten aan de aan-passing in bilaterale projecten. De internationa-le ervaring toont niet alleen aan dat de klimaat-problematiek weinig in de coöperatie is geïnte-greerd, maar ook dat aanpassing verwaarloosd wordt ten voordele van de matiging, wat de kwali-teit van de hulp dreigt te schaden. In het geval van België dienen we deze stelling te nuanceren van-uit de vaststelling dat de bilaterale samenwerking slechts in beperkte mate is opgebouwd rond grote infrastructuurinvesteringen op lange termijn, wat het risico op een gevaarlijke interactie met de klimaatveranderingen relativeert. Maar een on-gunstige interactie van de klimaatveranderingen met kleinere projecten kan aanzienlijke gevolgen hebben in de strijd tegen armoede en voor de ontwikkeling van plaatselijke gemeenschappen. Onder voorbehoud van de slotanalyse van de spe-cifieke wisselwerking tussen de sociale, ecologi-sche en economische impacts van de klimaatver-anderingen per project, spitst de ontwikkelings-samenwerking meer dan twee derden van de pro-jecten toe op sectoren waar de klimaatveranderin-gen in staat zijn om de stand van zaken op mid-dellange termijn te veranderen: basisgezondheids-zorg, basisinfrastructuur, landbouw en voedselze-kerheid, versterking van de maatschappij. Ander-

54 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

14 Zie de presentatie van Bernard Mazijn op de Conferentie van 7 maart 2008: « The role of mitigation technology », en zijn voorstel om concrete projecten te ontwikkelen in het kader van de private-publieke samenwerking, inzonderheid rond het drogen van koffie in de zon.

Page 55: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

zijds hebben 40% van de projecten betrekken op sectoren (landbouw en basisinfrastructuren) waar-in het type projecten de kwetsbaarheid voor kli-maatveranderingen kan beïnvloeden. In het alge-meen zijn de investeringen van de Belgische coö-peratie die we ex-post met de klimaatproblema-tiek in verband kunnen brengen, gelijk verdeeld tussen aanpassing en matiging. Maar het grootste deel van de gelden die worden besteed aan aan-passing lopen via de multilaterale hulp. Verder toont onderzoek van de documenten waarin de realisaties van de Belgische coöperatie worden voorgesteld dat ons land, net zoals andere, het belang van de aanpassing (climate proofing) aan de verschillende ontwikkelingsstadia van zijn bi-laterale projecten zwaar onderschat.

5. Bosbescherming als een krachtlijn voor in-terventie beschouwen. België speelt een stuwen-de rol bij de internationale bewustwording van het potentieel van de strijd tegen ontbossing en bos-degradatie voor de matiging van de klimaatveran-dering (REDD15). Vijf partnerlanden van de Bel-gische coöperatie hebben een aanzienlijk bosare-aal, zoals de DR Congo waarmee ons land bijzon-dere historische banden onderhoudt. Deze landen zouden in het kader van de lopende internationale onderhandelingen dus financiële voordelen kun-nen bekomen in ruil voor de bescherming van hun bossen, en de Belgische hulp zou hen daarbij kunnen helpen door de nodige capaciteiten mee te ontwikkelen. Buiten de technische moeilijkheden (meting van de koolstofstromen) impliceert de bescherming van bossen een reeks delicate be-middelingen tussen enerzijds het behoud van de bossen en anderzijds een ander gebruik van de bodem, andere milieudiensten of een ander so-ciaal gebruik van de rijkdommen van het bos. Er rijzen ook vragen naar de eigendom. Men dient het systeem dus te kaderen door het overleg met de partnerlanden, de betrokkenheid van alle lokale factoren, de naleving van de rechten van de in-heemse en traditionele gemeenschappen, en in het algemeen een samenhang met de doelstellingen van de duurzame menselijke ontwikkeling te waarborgen. Er staan aanzienlijke financiële be-

langen op het spel en de grote eigenaars, de bosontginningsmaatschappijen en de lokale elites wensen uiteraard maximaal te genieten van de nieuwe opportuniteiten om het bos te valoriseren; dat dreigt de subtiele evenwichten die nodig zijn tussen de diverse voormelde bekommernissen, ernstig te verstoren. Men moet absoluut mecha-nismen vinden die kunnen waarborgen dat de fi-nanciële middelen die het behoud van de bossen in een goede gezondheid moet belonen ook effec-tief ten goede komen aan de lokale bevolking die deze bewaakt. De formule van de financiële com-pensatie voor milieudiensten lijkt in dat opzicht en onder bepaalde voorwaarden duidelijk te ver-kiezen boven de simpele uitwisseling van kool-stofkredieten.

6. De projecten van energetische landbouw strikt omkaderen. Hetzelfde soort overwegingen is mutatis mutandis ook van toepassing op de energetische landbouw (biobrandstoffen, houtpel-lets, houtskool voor de industrie). Enerzijds kan de energetische landbouw de ontwikkelingslanden nieuwe opportuniteiten voor duurzame ontwikke-ling aanreiken, de armoede bestrijden, de energie-factuur naar beneden halen, de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verminderen, en de ge-meenschappen autonoom maken; anderzijds be-staat het risico (en het wordt zelfs al concreet) op de perverse effecten zoals de teloorgang van de levensomstandigheden van de allerarmsten, voed-selschaarste, een inkrimping van de watervoorra-den en het verlies van biodiversiteit, door de uit-breiding van monoculturen met een massaal ge-bruik van chemicaliën. Vanuit het oogpunt van de samenwerking voor een duurzame menselijke ontwikkeling, moeten de projecten van energeti-sche landbouw strikt onderworpen worden aan de veiligheidsgarantie, alsook aan de garantie van voedselsoevereiniteit. De projecten moeten om-kaderd worden door precieze criteria, zoals de vermindering van armoede, de bescherming van de bodem en de bescherming van de biodiversi-teit.

Aanbevelingen - 55

15 REDD: Reducing Emissions from Deforestation in Developing Countries. Dat is de inzet van de onderhandelingen over de periode “na 2012”.

Page 56: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

7. De oorspronkelijke geest van het Clean De-velopment Mechanism behouden. Zoals de naam reeds aangeeft werd het ‘Mechanisme voor Schone Ontwikkeling’ opgezet om de landen van het Zuiden de kans te bieden zich te ontwikkelen zonder het klimaatonevenwicht te verergeren, waarbij de landen van het Noorden toch een zeke-re flexibiliteit behielden bij de naleving van hun engagementen. Er werd een complementari-teitsclausule ingevoerd om het "koopjeseffect’ tegen te gaan. Men meende dat de ontwikkelde landen de koolstofkredieten enkel zouden mogen aanwenden om hun reducerende maatregelen "aan te vullen". Tenslotte heeft de COP van Marrakech de bakens uitgezet om te vermijden dat de publie-ke ontwikkelingshulp zou afgewend wordt naar het zoeken van CDM-projecten: behalve in de Minst Ontwikkelde Landen, waar de ontwikke-lingssamenwerking mag tussenkomen in de kos-ten om dossiers op te zetten, mag ze slechts on-rechtstreeks bijdragen aan het CDM, door de ontwikkeling van de capaciteiten van de gastlan-den. Bepaalde landen, en ook de Federale Over-heidsdiensten van België, hebben deze voorwaar-de nog strenger gemaakt en besloten om bij een offerteaanvraag geen gebruik te maken van de kredieten die voortkomen uit bij voorbeeld (her)bebossingsprojecten of grote waterbouwkun-dige projecten. Deze tamelijk strenge opvatting van het Clean Development Mechanism wordt momenteel door sommigen wel in vraag gesteld. In de internationale onderhandelingen en op Eu-ropees niveau is het naar mijn mening belangrij-ker dan België de oorspronkelijke geest van het CDM bewaart, tegen de tendens in die de last naar de landen van het zuiden dreigt te verschuiven, en daarmee de doeltreffendheid van het systeem dus beperkt, zowel vanuit het standpunt van de ont-wikkelingssamenwerking als van de strijd tegen de klimaatveranderingen. Het ontkrachten van het CDM kan het vertrouwen van de ontwikkelings-landen in de ontwikkelde landen ook nog verder ondermijnen, en de internationale klimaat onder-

handelingen daardoor nog bemoeilijken. De toe-vlucht door de ontwikkelde landen tot koolstof-kredieten moet complementair blijven aan de bin-nenlandse maatregelen en het toegevoegde karak-ter moet gegarandeerd blijven, evenals de bijdrage van de CDM-projecten tot een duurzame ontwik-keling van de gastlanden door een reductie van de armoede16. Om de Belgische federale visie op het CDM als instrument voor duurzame ontwikkeling te kunnen uitvoeren, dient de Ontwikkelingssa-menwerking een ondersteunend beleid te voeren, synergieën te zoeken tussen de ontwikkelingspro-jecten en het CDM, en een doelgerichte capacity buildingstrategie te ontplooien (institutionele ca-paciteiten, maar ook financiële capaciteiten door pre- of cofinanciering van de CDM-projecten te voorzien). Opdat deze inspanningen niet zouden bijdragen tot de voormelde ontkrachting van het CDM, moeten de budgetten die aan deze inspan-ningen worden gewijd ook echt bijkomende bud-getten zijn.

8. In een tweede fase: enkele proefprojecten tot matiging lanceren in het domein van de energie. De matiging van de klimaatverandering in de context impliceert technologietransfers (in de ruime zin van het woord, gedefinieerd17 door de IPCC). De Zuid-Zuidtransferts zijn niet meer te verwaarlozen; de Noord-Zuidtransfers worden concreet ingevuld door het concept van de "ge-meenschappelijke maar gedifferentieerde verant-woordelijkheid’, en als dusdanig vormen zij een cruciaal element om het recht op ontwikkeling en bescherming van een klimaat (opnieuw) met el-kaar te verzoenen. Voor de ontwikkelingslanden zijn rendabele investeringen in hernieuwbare energiebronnen, gedecentraliseerde energiesyste-men en een efficiënter energieverbruik niet enkel een manier om de uitstoot te verminderen maar ook om de afhankelijkheid van ingevoerde fossie-len brandstoffen te verminderen, de kosten voor de infrastructuur (netwerken) te beperken en de kwaliteit van het leefmilieu te verbeteren (lucht-

56 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

16 Zie terzake het advies van de FRDO van 1999 over de flexibiliteitsmechanismen van het Kyotoprotocol (1999a10, 19 oktober 1999) dat in bijlage is opgenomen.17 “Alle processen die betrekking hebben op de uitwisseling van materieel, financiële bronnen en goederen tussen de actoren, en die leiden tot het verspreiden van technologieën met het oog op de aanpassing of de matiging van de klimaatverandering. Als generisch concept wordt deze term ook gebruikt om zowel de verspreiding van technologieën en de technologische samenwerking in de landen en onderling aan te duiden”. (IPCC AR4 GT3, 2007).

Page 57: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

vervuiling, watervervuiling, afvalbeheer enz.). In een tweede fase van de integratie zou de Belgi-sche Coöperatie daartoe kunnen bijdragen door middel van proefprojecten of casestudies. Het zal nodig zijn om de middelen te concentreren in één of twee domeinen, gekozen in functie van de ka-rakteristieken van de partners, met name de grote sectoren en de milieuprioriteiten (bij voorbeeld: duurzame stadsontwikkeling), waarbij men er bij-zonder moet op letten dat deze projecten kaderen in de Millenniumdoelstellingen. Men zou kunnen beginnen met een specifieke studie over het ener-gievraagstuk in de bilaterale projecten, die zou kunnen leiden tot concrete aanbevelingen om her-nieuwbare energiebronnen in de projecten te pro-moten. Zo is het op dit ogenblik bijvoorbeeld bij-zonder moeilijk om nuttige technische informatie te vinden (types, leveranciers, prijzen, …) over zonnegeneratoren voor West-Afrika… Op termijn zou men ertoe kunnen komen dat elk project zijn keuzes op dit vlak moet rechtvaardigen; deze actie zou met andere Europese ontwikkelingsinstanties moeten worden gecoördineerd om schaalvoorde-len te krijgen en competenties uit te wisselen. MAZIJN (2008) heeft een voorbeeld van concrete projecten voorgesteld (drogen van koffie in de zon). .

9. Binnen DGOS een cel "milieu – klimaat" creëren. Zoals vroeger werd gezegd, stellen we voor om de klimaatproblematiek in het samen-werkingsbeleid te integreren op basis van de be-staande structuren en procedures, zonder een bij-komend orgaan of fonds te creëren. Een geslaagde integratie veronderstelt echter wel een sterke im-puls en opvolging, die over de nodige competen-ties en middelen beschikt, zowel qua personeel als financieel. Omwille van het transversale karakter van de klimaatkwestie binnen de prioriteit leefmi-lieu, die zich ook transversaal is, en om het aantal benaderingen en organen niet nodeloos te verme-nigvuldigen, stellen wij voor om (binnen de Di-rectie-Generaal?) een cel "milieu – klimaat" sa-men te stellen die met de volgende taken belast wordt:

- Een strategische visie ontwikkelen over de inte-gratie van de klimaatveranderingen in het beleid van de ontwikkelingssamenwerking;

- Een specifieke (initiële en permanente) oplei-ding verstrekken aan de beheerders van projec-ten en programma’s die met klimaat en milieu samenhangen (inclusief de aspecten om de pu-blieke opinie voor ontwikkelingssamenwerking te sensibiliseren);

- Via de CIUF (Conseil interuniversitaire de la Communauté française) en de VLIR (Vlaamse Interuniversitaire Raad), de samenwerking tus-sen de Coöperatie en de wetenschappelijke ge-meenschap verbeteren op domeinen zoals de klimaatprojecties op regionaal niveau, impact-studies, evaluatie van de behoeften en moge-lijkheden inzake aanpassing en matiging;

- Kwaliteitsvolle en gebruiksvriendelijke, klima-tologische informatie verschaffen om de kwets-baarheid van de projecten voor klimaatverande-ring, de impact van de projecten op de klimaat-veranderingen en de terugslag van de projecten op de kwetsbaarheid van de gemeenschappen voor klimaatveranderingen in te schatten;

- Uitwerken van een "toolkit" voor een eenvor-mige milieu- en klimatologische screening van bestaande en nieuwe projecten. Deze "toolkit" zou specifieke aangrijpingspunten voor kli-maatveranderingen op alle niveaus van de ont-wikkeling van projecten en een checklist moe-ten omvatten, en op de synergieën klimaat / bi-odiversiteit / woestijnvorming en bodemdegra-datie moeten wijzen. Aan de hand van deze toolkit zou men bovendien per sector van de hulp en per land de risico’s en de toekomstige behoeften voor aanpassing en matiging moeten kunnen bepalen;

- De uitwisseling van informatie en goede prak-tijken op nationale, Europese en internationale schaal bevorderen;

- De op dit vlak mogelijke complementariteiten en synergieën zoeken met andere samenwer-kingsinstanties binnen de Europese Unie, om de doeltreffendheid van de ingezette middelen te optimaliseren;

- Waken over de coherentie met het beleid dat wordt gevoerd op andere machtsniveaus en door andere departementen.

- Aanbevelingen formuleren om het geheel van de activiteiten van DGOS, BTC en het kabinet van Ontwikkelingssamenwerking "groener" te

Aanbevelingen - 57

Page 58: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

maken, meer bepaald qua uitstoot van broeikas-gassen. Ook over de kwestie van de eventuele compensatie van de uitstoot die veroorzaakt wordt door de missies van de Belgische coöpe-ratie in het buitenland, zou moeten worden na-gedacht.

10. De problematiek van de klimaatverande-ringen introduceren in de contacten met de partners op alle niveaus. Waar de problematiek van de strijd tegen de klimaatveranderingen en de gevolgen ervan wordt opgevat als een uiting van ontwikkeling en niet louter als een "milieukwes-tie", moet hij meteen een belangrijke plaats krij-gen in het contact en met de partnerlanden, op alle niveaus: politieke dialoog, NAPA, "greening" van de PRSP (Poverty Reduction Strategy Papers die meer bepaald vanuit de invalshoek van hun weer-slag op de exploitatie van de natuurlijke rijkdom-men opnieuw zouden moeten worden bekeken).

Het zou naar onze mening nuttig zijn dat meer vertegenwoordigers van de Ontwikkelingssa-menwerking deelnemen aan internationale onder-handelingen over het Raamverdrag inzake kli-maatverandering. De volgende vergaderingen gaan door in Accra (Ghana) in augustus 2008 en in Poznan (Polen) van 1 tot 12 december 2008. Die laatste vergadering is tevens een Conference of the Parties (POC) over het Raamverdrag, die een ministerieel luik omvat, en het zou nuttig zijn dat de minister probeert deze bij te wonen.

11. Het budget van de ontwikkelingshulp ver-hogen en heroriënteren. Wereldwijd gezien be-draagt het aandeel van de publieke budgetten in de investeringen en financiële stromen 14%, maar in Afrika stijgt het tot 25% (UNFCCC 2007a). De budgetten voor ontwikkelingssamenwerking be-dragen op wereldvlak minder dan 1%, maar in Afrika is het 2% procent en in de Minst Ontwik-kelde Landen zelfs 6%. Inzake klimaatverande-ring meent het IPCC (2001) dat "net market sector effects are expected to be negative in most deve-loping countries". De actie van de openbare over-heden en de intergouvernementele hulp zijn dus van cruciaal belang voor de meeste partnerlanden van de Belgische coöperatie die te maken krijgen met de gevolgen van klimaatverandering. Verder

zijn publieke investeringen noodzakelijk voor aanpassingen, in sectoren zoals waterbevoorra-ding, basisgezondheidszorg, basisinfrastructuren, kustbescherming en de bouw van dijken. Het UNFCCC meent dat in al deze materies een bui-tenlandse publieke financiering waarschijnlijk noodzakelijk zal zijn. Omwille van deze overwe-gingen is het net nog belangrijker dat de ontwik-kelde landen, waaronder België, hun belofte na-komen en de ontwikkelingshulp verhogen tot 0,7% van het BNP. Ook in deze context zou het nuttig zijn om een stijging van de Belgische bij-drage aan het UNEP te overwegen.

12. Bijdragen tot meer leesbaarheid, eenvoud en coherentie van de multilaterale financie-ringsinstrumenten van de strijd tegen de kli-maatveranderingen. We zien de laatste jaren, in-zonderheid op het vlak van de strijd tegen de kli-maatverandering, een vermenigvuldiging van al-lerhande fondsen die gelijkaardige, zelfs identie-ke, doelstellingen nastreven. Zoals Yvo de Boer, uitvoerend secretaris van de UNFCCC, onlangs zei in Bonn: "what is needed is more funding, not more funds". Dit versnippert de ontwikkelings-hulp, ondermijnt de toe-eigening door de partner-landen van hun ontwikkelingsstrategieën en schaadt de transparantie. Aanzienlijke inkomsten zijn zeker nodig, maar het is belangrijk om ze in te zetten met respect voor de Verklaring van Parijs over Ontwikkelingssamenwerking (2005), dus met respect voor de principes van afstemming, toe-eigening, harmonisering, wederzijdse verant-woordelijkheid en resultaatgericht beheer. België zou zich in dit debat als vragende partij moeten opstellen, zonder daarbij de pragmatische benade-ring uit het oog te verliezen. Het zou zijn deelna-me in de bestaande fondsen en andere multilatera-le en Europese instrumenten opnieuw moeten be-kijken, deze moeten koppelen aan de voorwaarde dat strenge criteria worden nageleefd die coherent zijn met de principes die het heeft onderschreven. Dit geldt ook voor de Wereldbank; België zou haar moeten oproepen om haar financieringen meer in overeenstemming te brengen met de doel-stellingen inzake klimaat de bescherming en hulp voor de aanpassing.

58 – De klimaatveranderingen en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 59: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

13. Aansluiten bij het perspectief van de grondige herziening van de ontwikkelingssa-menwerking. De ontwikkelde landen zijn in hoge mate verantwoordelijk voor de klimaatverande-ringen en ook hier zou het principe "de vervuiler betaalt" van toepassing moeten zijn. De bijko-mende bedragen die naar de ontwikkelingslanden moeten gaan zijn aanzienlijk: volgens een raming van het UNFCCC (2007a) tegen 2030, 28 tot 67 miljard dollar voor het luik aanpassing, en 92 tot 97 miljard dollar voor matiging18. Indien we hy-pothetisch uitgaan van een totaal bedrag dat tus-sen de twee in ligt, dus 145 miljard dollar, waar-van 14% uit de openbare sector komt, dan komen we uit op een bedrag van 20 miljard USD ontwik-kelingssamenwerking ten laste van de staten. In het geval van België komen we op basis van de verdeelsleutel van de Verklaring van Bonn (0,8% voor België) uit op een jaarlijkse meeruitgave van 160 miljoen dollar (100 miljoen euro) ten gunste van de ontwikkelingslanden. Dit is slechts een indicatie van de grootteorde, maar het is wellicht nog een onderschatting, en zelfs zo bieden de in de ontwikkelde landen bestaande enveloppen niet de kans om hieraan het hoofd te bieden. De kli-maatcrisis zet de diepgaande herziening van de internationale samenwerking, van haar architec-tuur en financiering op de agenda, ook buiten het kader van de ontwikkelingssamenwerking. België moet zich actief engageren in deze gedachtegang en bijdragen tot de ontwikkeling van voorwaarden opdat ontwikkelde landen hun verplichtingen zouden nakomen door progressief nieuwe finan-cieringsbronnen aan te spreken in overeenstem-ming met de behoeften. In dat opzicht zal het vei-len van de uitstootquota’s van het ETS-systeem België binnenkort van aanzienlijke inkomsten voorzien. Het zou opportuun zijn minstens een deel daarvan te besteden om de rekening te beta-len van de factuur van "de vervuiler betaalt" ten gunste van echt duurzame ontwikkeling van de landen die het grootste slachtoffer zijn van de klimaatveranderingen. De DGOS zou ook een actievere rol kunnen spelen en de departementen aanspreken die rechtstreeks of onrechtstreeks in-

staan voor een beleidsdomein dat betrekking heeft op de ontwikkelingslanden, en inzonderheid hun kwetsbaarheid voor klimaatverandering (bijvoor-beeld de invoer van producten die na ontbossing zijn geteeld, waarborgt voort investeringen die schadelijk zijn voor de voedselzekerheid, …).

De verwezenlijking van deze aanbevelingen vergt politieke wil en budgettaire prioriteiten.

Ik hoop dat dit rapport hun noodzaak en hoog-dringendheid zal aantonen voor "Our Common Future"19.

Aanbevelingen - 59

18 Bij de berekeningshypothesen kan men geen rekening houden met de totale kosten, zie paragraaf 3.6 (bladzijde 40).19 De Engels titel van het Rapport Brundtland (1987) dat duurzame ontwikkeling op de internationale politieke agenda heeft geplaatst.

Page 60: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

60 - Les changements climatiques et la politique belge de coopération au développement

Page 61: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

BIBLIOGRAFIE

AGRAWALA Shardul & VAN AALST Maarten, 2008a, “Adapting Development Cooperation to Adapt to Climate Change”, Climate Policy 8(2008)

AGRAWALA Shardul (ed), 2005, « Contre vents et marées – Les politiques de développement face au changement climatique », OCDE, 173pp.

AGRAWALA Shardul, 2008b, « A Development Perspective on Mainstreaming Climate Change », ppt de la communication au colloque « Climate change, a new challenge for Development cooperation ? » org. par le SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement, le 7 mars 2008

ASIAN DEVELOPMENT BANK, 2005, “Climate Proofing. A Risk-based Approach to Adaptation”, Pacific Studies Series, Summary for Policy and Decision Makers, 2005

BLISS-GUEST Patricia, 2008, “Challenges to the World Bank Group for a more clilate sensitive development cooperation”, ppt de la communication au colloque « Climate change, a new challenge for Development cooperation ? » org. par le SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement, le 7 mars 2008

BROOKS Nick & GRIST Natacha 2008, “Development future in the light of climate change: creating new insights into the past, the present and global futures”, Background paper, Policy Forum: International Development in the face of Climate Change, Beyond Mainstreaming? 2nd June 2008, org. Natural Resources Institute (University of Greenwich), Tyndall Centre for Climate Change Research and SouthSouthNorth.

BUYS Jos, 2008, « Naar een klimaatbestendige Belgische Ontwikkelingssamenwerking », communication au colloque « Climate change, a new challenge for Development cooperation ? » org. par le SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement, le 7 mars 2008

CETRI, 2006, « Changements climatiques. Impasses et perspectives », numéro spécial d’« Alternatives Sud », VOL XIII, 2006/2, Louvain-la-Neuve, juin 2006. (www.cetri.be )

CFDD (Conseil fédéral du développement durable), 2002, « Avis sur la note stratégique thématique sur l’Environnement de la Direction générale de la Coopération internationale (DGCI), approuvé par l’assemblée générale du 17 déc. 2002

CFDD (Conseil fédéral du développement durable) , 2004, « (Premier) avis du CFDD sur une stratégie de prévention des changements climatiques après 2012 du 26 novembre 2004), chapitres 4.3 et 4.4. Voir www.cfdd.be

CFDD (Conseil fédéral du développement durable), 2006, “Avis sur la stratégie thématique « ressources naturelles » de l'Union Européenne”, 2007a01f, Voir www.cfdd.be

CFDD (Conseil fédéral du développement durable), 2007, « Evaluation de et recommandations pour la politique de développement durable du gouvernement fédéral », approuvé par l’assemblée générale du 25 mai 2007. Voir www.cfdd.be

CHAMPAIN Phil & WEBSTER Ken 2008, « Environmental change, insecurity, conflict and migration. Should climate change alter the way we see the relations between development, security policy and migration policy? What are the implications of this for development agencies?” Background paper, Policy Forum: International Development in the face of Climate Change, Beyond Mainstreaming? 2nd June 2008, org. Natural Resources Institute (University of Greenwich), Tyndall Centre for Climate Change Research and SouthSouthNorth.

Bibliographie- 61

Page 62: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

CLIMACT, 2008, “Conférence sur le changement climatique et la coopération au développement. Contribution présentée par CLIMACT” au colloque « Climate change, a new challenge for Development cooperation ? » org. par le SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement, le 7 mars 2008

COMMISSION DES COMMUNAUTES EUROPEENNES, 2003, “Les changements climatiques dans le contexte de la coopération au développement”, Communication de la Commission au Conseil et au Parlement européen, COM(2003)85 final

COMMISSION OF THE EUROPEAN COMMUNITIES, 2008, “The EU, a Global Partner for Development. Speeding up Progress towards the Millennium Development Goals”, Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions, COM(2008)177 final

COUNCIL OF THE EUROPEAN UNION, 2004, “Climate Change in the Context of Development Cooperation”, Council Conclusions, DEVGEN 241 ENV 637

CROIZER Claude 2008, communication personnelle

CTB-BTC (Coopération Technique Belge), 2007a, “La coopération technique belge en RD du Congo”, Royaume de Belgique, Service Public Fédéral Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au développement.

CTB-BTC (Coopération Technique Belge), 2007b, « La coopération technique belge en Equateur », Royaume de Belgique, Service Public Fédéral Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au développement.

CTB-BTC (Coopération Technique Belge), 2007c, Quel avenir pour les forêts de la République démocratique du Congo? Instruments et mécanismes innovants pour une gestion durable des forêts. Claude Croizer et Theodore Trefon (coordination) CTB-BTC Reflection and discussion paper- 2007/01

CTB-BTC, « Coopération technique belge ». Brochure téléchargeable sur le site www.btcctb.org

DANIDA, 2005, “Danish Climate and Development Action Programme”; Ministry of Foreign Affairs of Denmark.

DGCD (Direction Générale de la Coopération au Développement), Rapport annuel 2007, Royaume de Belgique, Service Public Fédéral Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au développement.

DGCD, 2005 (Direction Générale de la Coopération au Développement), « Partenariat mondial pour le développement. Objectif du millénaire pour le développement 8. Premier rapport d’avancement de la Belgique », Royaume de Belgique, Service Public Fédéral Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au développement.

DGCD & CTB 2008, “De Belgische ontwikkelingsamenwerking”, commmunication powerpoint au colloque « Climate change, a new challenge for Development cooperation ? » org. par le SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement, le 7 mars 2008

DGCD, 2008 (Direction Générale de la Coopération au Développement), « Travailler dans la coopération au développement », Royaume de Belgique, Service Public Fédéral Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au développement.

DGCD 2008b, « Climat et développement », Dimension3. Le journal de la coopération belge. Bimestriel, jan-fév. 2008

62 – De klimaatveranderingen het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 63: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

ECORYS; 2008, “Progress on EU Sustainable Development Strategy”, Final Report, ECORYS Nederland, 29/2/2008

ERIKSEN Siri & NAESS Lars Otto, 2003, “Pro-Poor Climate Adaptation. Norwegian Development Cooperation and Climate Change Adaptation: An Assessment of Issues, Strategies and Potential Entry Points, CICERO Report 2003:02, Center for International Climate and Environment Research, Oslo

FREMOUT Geert, 2008, « La coopération belge parmi les négociateurs du climat à Bali », in « Dimension 3. Le journal de la coopération belge ». 1/2008

GEIST Helmut J. & LAMBIN Eric F., 2001, “What drives tropical deforestation? A meta-analysis of proximate and underlying causes of deforestation based on subnational case study evidence.” International Geosphere-Biosphere Programme (IGBP) VI. Title VII. Collection: LUCC Report Series, 4. CIACO.

GIGLI Simone & AGRAWALA Shardul, 2007 « Stocktaking of Progress on Integrating Adaptation to Climate Change into Development Co-opération Activities”, OECD

GTZ (Deutsche Gesellschaft für Technische Zusammenarbeit), « Climate Change and Security. Challenges for German Development Cooperation », avril 2008

HENS Luc & HUGE Jean, 2008a, « Voorlopig voorstel tot ontwikkeling van een environmental integration toolkit voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking », Vakgroep Menselijke Ecologie, Vrije Universiteit Brussel, mars 2008 (polycopié)

HENS Luc & HUGE Jean, 2008b, « Towards a climate-proof Belgian development cooperation », ppt de la communication au colloque « Climate change, a new challenge for Development cooperation ? » org. par le SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement, le 7 mars 2008

HÖHNE Niklas, 2008, “CDM in the EU Climate Package – Internal vs. External Effort”, Ecofys, Communication at the European Parliament, 3 June, 2008

IPCC-TAR : WG II, 2001. « Climate Change 2001 : Impacts, Adaptation and Vulnerability. Contribution of Working Group II to the Third Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change». [J. J. McCarthy, O. F. Canziani, N. A. Leary, D. J. Dokken and K. S. White (eds.)]. Cambridge University Press, http://www.ipcc.ch

IPCC-AR4 : WG I, 2007. « Climate Change 2007 : The Physical Science Basis. Contribution of Working Group I to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change» [Solomon, S., D. Qin, M. Manning, Z. Chen, M. Marquis, K.B. Averyt, M.Tignor et H.L. Miller (eds.)]. Cambridge University Press, http://www.ipcc.ch

IPCC-AR4 : WG II, 2007. « Climate Change 2007 : Impacts, Adaptation and Vulnerability. Contribution of Working Group II to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change». [M.L. Parry, O.F. Canziani, J.P. Palutikof, P.J. van der Linden and C.E. Hanson (eds.)]. Cambridge University Press, http://www.ipcc.ch

IPCC-AR4 : WG III, 2007. « Changements climatiques 2007 : L’atténuation des changements climatiques. Contribution of Working Group III to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change». [B. Metz, O.R. Davidson, P.R. Bosch, R. Dave, L.A. Meyer (eds.)]. Cambridge University Press, http://www.ipcc.ch

IPCC-AR4 : SYR, 2007. “Climate Change 2007: Synthesis Report. Contribution of Working Groups I, II and III to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change.” [Core writing team, Pachauri, R.K. and A. Reisinger (eds)]. IPCC, Geneva, Switzerland, http://www.ipcc.ch

Bibliographie- 63

Page 64: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

KLEIN Richard J.T., ERIKSEN Siri E.H., NAESS Lars Otto, HAMMIL Anne, TANNER Thomas M., ROBLEDO Carmenza & O’BRIEN Karen L., 2007, “Portfolio Screening to Support the Mainstreaming of Adaptation to Climate Change into Development Assistance”, Tyndall Center for Climate Change Research, Working Paper 102

LAMBERT Alain, 2007, « Les projets de paiements pour services rendus par les écosystèmes peuvent-ils aider à lutter contre la pauvreté ?», polycopié

LEARY Neil 2008, « A Stitch in Time Saves Nine. Nine Lessons for Climate Change Adaptation” communication au colloque « Climate change, a new challenge for Development cooperation ? » org. par le SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement, le 7 mars 2008

LEARY Neil, CONDE Cecilia, KULKARNI Jyoti, NYONG Anthony et PULHIN Juan (eds) 2008a, “Climate Change and Vulnerability”, Earthscan, 428pp.

LEARY Neil, ADEJUWON A., BARROS V., BURTON I., KULKARNI Jyoti, et PULHIN Juan (eds) 2008b, “Climate Change and Adaptation”, Earthscan, 428pp.

LOHMAN Larry, 2007, « Carbon Trading. A Critical Conversation on Climate Change, Privatisation and Power », Dag Hammarskjöld Foundation, Development Dialogue N°48, sept.2006.

MAGRATH John, SIMMS Andrew & al., “Africa. Up in Smoke 2. The Second Report on Africa and Global Warming from the Working Group on Climate Change and Development”, International Institute for Environment and Development (IIED) and New Economics Foundation (NEF).

MAZIJN Bernard, 2008, “The role of mitigation technology” communication au colloque « Climate change, a new challenge for Development cooperation ? » org. par le SPF Affaires étrangères, Com-merce extérieur et Coopération au Développement, le 7 mars 2008

MORTON John 2008, “Climate Change and Disasters”, background paper, Policy Forum: International Development in the face of Climate Change, Beyond Mainstreaming? 2nd June 2008, org. Natural Resources Institute (University of Greenwich), Tyndall Centre for Climate Change Research and SouthSouthNorth.

NELSON Valerie, LAMBOLL Richard & ARENDSE Adele 2008, “Climate Change Adaptation, Adaptive Capacity and Development”. Discussion paper, Policy Forum: International Development in the face of Climate Change, Beyond Mainstreaming? 2nd June 2008, org. Natural Resources Institute (University of Greenwich), Tyndall Centre for Climate Change Research and SouthSouthNorth.

OCDE, 2008, “Déclaration sur les progrès accomplis dans la prise en compte de l’adaptation au changement climatique dans la coopération pour le développement”, adoptée par les membres du Comité d’Aide au développement à la réunion à haut niveau du CAD, Paris, 21 mai 2008

OECD, 2005, “Bridge over Troubled Waters. Linking Climate Change and Development”. Existe aussi en français, cfr Agrawala (2005).

OECD, 2006, “Declaration on Integrating Climate Change Adaptation into Development Co-operation”, Adopted by Development and Environment Ministers of OECD Member Countries, 4 April 2006

OKEREKE Chukwumerije & SCHROEDER Heike 2008, “How can the objectives of justice, development and climate change mitigation be reconcilied in the treatment of developing countries in a post-Kyoto settlement?” background paper, Policy Forum: International Development in the face of Climate Change, Beyond Mainstreaming? 2nd June 2008, org. Natural Resources Institute (University of Greenwich), Tyndall Centre for Climate Change Research and SouthSouthNorth.

PANNEELS Kris, 2008, communication personnelle

64 – De klimaatveranderingen het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 65: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

PNUD, 2007, “Rapport mondial sur le développement humain 2007/2008. La lutte contre le changement climatique : un impératif de solidarité humaine dans un monde divisé », Programme des Nations Unies pour le Développement

REDMAN Janet & SEEN (Sustainable Energy and Economy Networks), 2008, “World Bank: Climate Profiteer”, Institute for Policy Studies.

RINGIUS Lasse, DOWNING E. Thomas, HULME Mike, WAUGHRAY Dominic & SELROD Rolf, 1996, “Climate Change in Africa. Issues and Challenges in Agriculture and Water for Sustainable Development”, CICERO Report 1996:8, Center for International Climate and Environment Research, Oslo

SCHELLNHUBER John, 2007, “Avoiding the unmanageable, managing the unavoidable”, présentation Powerpoint , EU Conference “Towards a post-carbon society, Brussels, 24 October 2007. (disponible sur postcarbonsociety.teamwork.fr).

SIMMS Andrew, MAGRATH John, REID Hannah & al., 2004, “Up in Smoke? Threats from, and Responses to, the Impacts of Global Warming on Human Development”, International Institute for Environment and Development (IIED) and New Economics Foundation (NEF).

SIMOENS Chris, « Comment récompenser la conservation des forêts dans les pays en développement ? » in « Dimension 3. Le journal de la coopération belge ». 1/2008

SMITH Dan & VIVEKANANDA Janani, 2007, “A Climate of Conflict. The Links Between Climate Change, Peace and War”, International Alert, nov. 2007

START, Annual Report 2006-2007

STERK Wolfgang, 2008, « From Clean Development Mechanism to Sectoral Crediting Approaches – Way Forward or Wrong Turn ? », Wuppertal Institute for Climate, Environment and Energy, JIKO Policy Paper 1/2008, May 2008

TCHOUATE Heteu Pépin, 2008, “Projets de développement dans le Sud et atténuation des effets des changements climatiques: le secteur de l’énergie”, communication au colloque « Climate change, a new challenge for Development cooperation ? » org. par le SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement, le 7 mars 2008

UGAZ Cecilia, 2008, « La lutte contre le changement climatique : la solidarité humaine dans un monde divisé», ppt de la communication au colloque « Climate change, a new challenge for Development cooperation ? » org. par le SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement, le 7 mars 2008

UNCTAD 1995, Trade and Development Report

UNFCCC, 2007a, “Report on the Analysis of Existing Potential Investment and Financial Flows Relevant to the Development of an Effective and Appropriate International Response to Climate Change”, Dialogue on long-term cooperative action to address climate change by enhancing implementation of the Convention, 4th Workshop, Dialogue working paper 8(2007)

UNFCCC, 2008, “Climate Change: Impacts, Vulnerabilities and Adaptation in Developing Countries”

UNFCCC, 2007b, “Update on the Implementation of the Nairobi Work Programme”

UVEK 2008, “Funding Scheme for Bali Action Plan. A Swiss Proposal for Global Solidarity in Financing Adaptation”, "Bali Paper" updated for SB28 Bonn, Federal Office for the Environment, Berne.

Bibliographie- 65

Page 66: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

van YPERSELE Jean-Pascal, “L’injustice fondamentale des changements climatiques », in « Changements climatiques. Impasses et perspectives », numéro spécial d’« Alternatives Sud », VOL XIII, 2006/2, Louvain-la-Neuve, juin 2006. (www.cetri.be )

WATSON Jim & WANG Tao 2008, “Mitigation and new sources of development finance”, Discussion group notes, questions and readings, Policy Forum: International Development in the face of Climate Change, Beyond Mainstreaming? 2nd June 2008, org. Natural Resources Institute (University of Greenwich), Tyndall Centre for Climate Change Research and SouthSouthNorth.

WBGU 2007, “World in Transition – Climate Change as a Security Risk”, German Advisory Council on Global Change, Earthscan, disponible sur http://www.wbgu.de/wbgu_jg2007_engl.html

WIGGINS Steve 2008, “Biofuels”, Discussion paper, Policy Forum: International Development in the face of Climate Change, Beyond Mainstreaming? 2nd June 2008, org. Natural Resources Institute (University of Greenwich), Tyndall Centre for Climate Change Research and SouthSouthNorth.

WWF, 2008, “Linking Climate, Forest conservation and Development”, communication au colloque « Climate change, a new challenge for Development cooperation ? » org. par le SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement, le 7 mars 2008

66 – De klimaatveranderingen het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 67: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

BIJLAGE 1: ADVIES VAN DE FRDO OVER DE FLEXIBILITEITSMECHANISMEN VAN HET KYOTOPROTOCOL(advies 1999a10, 19 oktober 1999, fragment, volledig tekst beschikbaar op www.cfdd.be)

"De Raad is van mening dat de projecten alleszins aan de volgende basisvereisten moeten voldoen:

• Indien de projecten door de regering gefinancierd worden, mogen ze niet beschouwd worden als sub-stituut voor ontwikkelingshulp (financiële hulp en technologie transfer aan ontwikkelingslanden). Ze moeten apart gefinancierd worden boven op de bestaande ontwikkelingshulp. Het is de bedoeling een bijkomende financierings- en technologische overdracht te realiseren.

• De projecten moeten in functie staan van de nationale duurzame ontwikkelingsprioriteiten van het gastland en niet van de economische belangen van de Industrielanden. Dat betekent ook projectont-wikkeling en technologische overdracht op maat.

• De projecten moeten resulteren in lange termijn maatschappelijke baten die zonder het project niet zouden plaatsgevonden hebben. Dit betekent bijvoorbeeld dat technologieoverdracht ook gepaard moet gaan met het investeren in human resources en ondersteund worden door projecten die de institu-tionele capaciteiten van de gastlanden helpen uitbouwen (o.m. via officiële ontwikkelingshulp).

• Het effect van de projecten op het risico van delokalisering van activiteiten moet in rekening worden gebracht.

• De projecten moeten onderhevig zijn aan een uitvoerige rapporteringsplicht.

• Het gastland moet beschikken over een minimale milieuwetgeving en de projecten mogen niet on-verenigbaar zijn met andere in het kader van de Verenigde Naties goedgekeurde conventies of verdra-gen, in het bijzonder inzake milieu, arbeid en mensenrechten

• In het bijzonder, moet het gastland de fundamentele normen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) respecteren(toch ten minste op de plaats van het project): de vrijheid van vereniging, het recht op collectieve onderhandelingen, het verbod op dwangarbeid, de effectieve afschaffing van de kinder-arbeid en het verbod op discriminatie op het werk.

Onafhankelijk van deze criteria is de Raad ook van mening dat het nodig is alle buitenlandse investe-ringsprojecten te screenen op hun milieu- en sociale effecten. Het heeft bijvoorbeeld niet veel zin dat een land via CDM herbebossingsprojecten steunt in ontwikkelingslanden, terwijl het anderzijds door zijn handelspatroon en via niet- CDM investeringsprojecten bijdraagt tot de ontbossingsproblematiek in die landen."

Bijlagen- 67

Page 68: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

BIJLAGE 2: PROGRAMMA VAN DE CONFERENTIE VAN 7 MAART 2008

CLIMATE CHANGE, A NEW CHALLENGE FOR DEVELOPMENT COOPERATION?

Egmont Palace, 7 March 2008

LE CHANGEMENT CLIMATIQUE, UN NOUVEAU DÉFI POUR LA COOPÉRATION AU DÉVE-LOPPEMENT?

Palais d’Egmont, 7 mars 2008

DE KLIMAATSVERANDERING, EEN NIEUWE UITDAGING VOOR ONTWIKKELINGSSAMEN-WERKING?

Egmontpaleis, 7 maart 2008

68 – De klimaatveranderingen het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 69: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

CONFERENCECLIMATE CHANGE, A NEW CHALLENGE FOR DEVELOPMENT COOPERATION?

Climate change demands urgent action. We need to fight against the dangers of climate change by controlling

the amounts of greenhouse gas emitted into the atmosphere (“mitigation”). We also need to adapt to the negati-ve effects of current and future climate change (“adaptation”). Even though the poorest and most vulnerable countries are least at fault, they are in fact the first and hardest hit by direct climate change (increase in average temperatures, rising sea levels, extreme atmospheric conditions) and its effect on biodiversity, soil damage, food safety, public health and poverty.

Climate change also has a direct effect on the sustainability of development actions. According to a study by the World Bank, 55% of their projects are climate-sensitive, of which 25% are at substantial risk of being affected by the negative consequences of climate change. However, only 2% of their projects are currently tested in terms of their climate-sensitivity.

As a result, development cooperation has several challenges to face. Recipient countries should be helped in their

efforts in the areas of mitigation and adaptation. A development policy that takes the climate into account should also be a goal, in order to protect future investments from the damage caused by current and future climate change.

The aim of the conference is to allow a wide exchange of ideas on this topic and to put forward specific propo-sals. Professor J.-P. van Ypersele (UCL), vice-chairman of IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change)

Working Group II, will chair the conference and convert information received into a policy proposal for the atten-tion of the Ministry for Development Cooperation.

Bijlagen- 69

Page 70: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

CLIMATE CHANGE, A NEW CHALLENGE FOR DEVELOPMENT COOPERATION?

8.15-9.00: Welcome and coffee

9.00-9.30: Opening session In presence of H.R.H. Princess Astrid of Belgium

Speakers: - Charles Michel, Minister for Development Cooperation

- Prof. J.-P. van Ypersele, Vice-chairman of the IPCC WG II, UCL

9.30-10.30: Session I: Introducing the problem: Challenges for a more climate sensitive deve-lopment cooperation

In presence of H.R.H. Princess Astrid of Belgium

Development cooperation faces important challenges. Partner countries should be assisted in their efforts with respect to mitigation and adaptation. A climate sensitive development cooperation should also protect its invest-ments against current and future climate change.

Moderator: Jan Grauls, President of the Federal Public Service Foreign Affairs, Foreign Trade and Development Co-

operation

Speakers: - Cecilia Ugaz, Deputy Director, Human Development Report Office, UNDP

- Shardul Agrawala, Principal Economist, Environment Directorate, OECD

- Patricia Bliss-Guest, Lead Partnership Specialist, Sustainable Development

Network, World Bank

10.30-10.45 Coffee

10.45-13.00 Session II: Adaptation: Improved planning for climate change by “greening” the PRSP?

The negative effects of climate change are starting to be felt in our partner countries, and there is no doubt they will get worse in the future. It is essential to adapt to these negative developments in order to ensure the sustai-

nable development of these countries. A wide range of sectors is involved: infrastructure, agriculture, public he-alth etc. Donor countries have a responsibility to support their partners in terms of planning for the impact of climate change, and of moving towards more sustainable development models. This will require significant efforts in terms of capacity building, technical assistance and transfer of know-how. Equally important is the concept of “greening” development frameworks such as the PRSP.

Moderator: Prof. J.-P. van Ypersele, Vice-chairman of the IPCC WG II, UCL

Speakers: - Bernard Petit, Deputy Director General, DG Development, European Commission

- Veerle Vandeweerd, Director, Environment & Energy Group, UNDP

- Neil Leary, Deputy Director (acting), START

- Madeleen Helmer, Head, Red Cross/Red Crescent Climate Centre

13.00-14.30: lunch

70 – De klimaatveranderingen het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 71: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

14.30- 15.45 Session III: Mitigation: Increasing greenhouse gas absorption capacities in develo-ping countries. A new challenge for development cooperation?

The partner countries of the Belgian Development Cooperation have until now had low greenhouse gas emission levels. Hence their interest to develop, secure and increase biomass. A sustainable forestry policy and sustainable agriculture will play a crucial role in securing the food chain and fighting poverty. At the same time it will make a significant contribution towards improving greenhouse gas absorption potential by combating deforestation and soil damage and encouraging reforestation. In addition to biomass, achieving sustainable development in these

countries is essential if we are to globally manage these emissions.

Moderator: Prof. J.-P. van Ypersele, Vice-chairman of the IPCC WG II, UCL

Speakers: - Geoffroy de Schutter, Program Director, WWF

- Prof. Bernard Mazijn, President of the Center for Sustainable Development,

University of Gent

- Pépin Tchouate, Researcher, UCL

15.45-16.00: Coffee

16.00-17.30: Session IV: Towards a climate-sensitive Belgian Development Cooperation

Policies in different sectors should take into account the impact of climate change. Future initiatives should antici-pate possible negative effects. In this context the concept of “climate proofing” is particularly relevant. Various options could be explored in the context of the Belgian Law on International Cooperation of 25 May 1999 such as the mainstreaming of climate change within the DGCD and “climate-proofing” the indicative cooperation program (DGCD/CTB)

Moderator: Jan De Smedt, Secretary, Federal Council for Sustainable Development

Speakers: - Paul Hassing, Co-chair OECD DAC-ENVIRONET, Ministry of Foreign Affairs,

Netherlands

- Prof. Luc Hens, ordinary professor, Human Ecology Department, VUB

- Claude Croizer, Belgian Technical Cooperation

17.30-18.00: Closing session: Recap and conclusions

In presence of H.R.H. Princess Astrid of Belgium

Speakers: - Charles Michel, Minister for Development Cooperation

- Prof. J.-P. van Ypersele, Vice-chairman of the IPCC WGII, UCL

Bijlagen- 71

Page 72: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

CONFÉRENCE

LE CHANGEMENT CLIMATIQUE, UN NOUVEAU DÉFI POUR

LA COOPÉRATION AU DÉVELOPPEMENT?

Le changement climatique exige une action urgente. La progression dangereuse du changement climatique doit être combattue en contrôlant la quantité de gaz à effet de serre qui pénètre dans l’atmosphère (“mitigation”). Nous devons également nous adapter aux conséquences négatives du changement climatique actuel et futur (“adaptation”). Bien que les pays les plus pauvres et les plus vulnérables en soient les moins responsables, ils

sont précisément les premiers et les plus intensément touchés par le changement climatique direct (augmenta-tion de la température moyenne et du niveau de la mer, conditions atmosphériques plus extrêmes) et ses conséquences sur la biodiversité, la dégradation des sols, la sécurité alimentaire, la santé publique, la pauvreté.

Le changement climatique a également un impact direct sur la durabilité des actions de développement. Selon une étude de la Banque Mondiale, 55% de leurs projets sont sensibles au climat, dont 25% courent un risque

substantiel d’être touchés par les conséquences négatives du changement climatique. Pourtant seuls 2% de leurs projets sont testés au niveau de leur sensibilité au climat.

Par conséquent, la coopération au développement a de nombreux défis à relever. Les pays bénéficiaires doivent être aidés dans leurs efforts dans le domaine de la mitigation et de l’adaptation. Une politique de développement tenant compte du climat doit également protéger les investissements futurs de la dégradation causée par le

changement climatique actuel et futur.

La conférence a pour objectif de permettre un large échange d’idées autour de ce thème et de formuler des pro-positions concrètes. Le Professeur J.-P. van Ypersele (UCL), vice-président du WGII du GIEC (Groupe d’experts intergouvernemental sur l’évolution du climat), présidera la conférence et convertira les inputs de la conférence en une proposition de politique à l’attention du Ministre de la Coopération au Développement.

72 – De klimaatveranderingen het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 73: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

LE CHANGEMENT CLIMATIQUE, UN NOUVEAU DEFI POUR LA COOPERATION AU DEVELOPPEMENT ?

8h15-9h00 : Accueil et café

9h00-9h30: Session d’ouverture

En présence de S.A.R la Princesse Astrid de Belgique

Orateurs : - Charles Michel, Ministre de la Coopération au Développement

- Prof. J.-P. van Ypersele, vice-président du GT II du GIEC, UCL

9h30-10h30 : Session I. Présentation du problème : Défis pour une coopération au développement plus sensible aux questions liées au climat.

En présence de S.A.R la Princesse Astrid de Belgique

La coopération au développement doit faire face à des défis importants. Les pays bénéficiaires doivent être aidés dans leur effort sur le plan de l’atténuation et de l’adaptation. Une politique de développement sensible au pro-blème du changement climatique doit protéger les investissements futurs contre les effets négatifs des change-ments climatiques actuels et à venir au niveau de ses investissements.

Modérateur : Jan Grauls, Président du SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement

Orateurs : - Cecilia Ugaz, Directrice adjointe, Bureau du Rapport sur le

Développement Humain, PNUD

- Shardul Agrawala, Economiste Principale, Directorat Environnement,

OCDE

- Patricia Bliss-Guest, Lead Partnership Specialist, Réseau

Environnement Durable, Banque Mondiale

10h30-10h45: Pause café

10h45-13h00 Session II. Adaptation : Une meilleure planification du changement climatique par « l’écologisation » du DSRP ?

Les effets néfastes du changement climatique se font ressentir clairement parmi nos pays partenaires et vont sans aucun doute s’aggraver dans le futur. L’adaptation à cette évolution négative est cruciale pour le développe-ment durable des ces pays. Ceci concerne les secteurs les plus divers : infrastructure, agriculture, santé publique, etc. Les pays donateurs ont une responsabilité dans l’aide apportée à leurs partenaires en matière de planification des effets des changements climatiques et de l’évolution vers des modèles de développement plus durables. Ceci

nécessite d’importants efforts sur le plan de la construction de capacités de production, de l’assistance technique et de la transmission des connaissances. Un concept important en cette matière : l’écologisation des instruments de développement, tels que les DSRP.

Modérateur : Prof. J-P van Ypersele, vice-président du GT II du GIEC, UCL

Orateurs : - Bernard Petit, Directeur Général adjoint, DG Développement, Commission

européenne

- Veerle Vandeweerd, Directrice, Groupe Energie et Environnement, PNUD

- Neil Leary, Directeur adjoint ff., START

- Madeleen Helmer, Directrice, Red Cross/Red Crescent Climate Centre

13h-14h30: Déjeuner

Bijlagen- 73

Page 74: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

14h30-15h45: Session III. Mitigation : Augmentation des capacités d’absorption de gaz à effets de serre dans les pays en développement. Nouveau défi pour la coopération au développement ?

Les pays partenaires de la Coopération au Développement Belge ont jusqu’ici un niveau faible d’émission de gaz à effets de serre. De là leur intérêt pour le développement, la sécurisation et l’augmentation de la biomasse. Une agriculture et une politique forestière durables jouent un rôle essentiel dans la sécurisation de la chaîne alimentai-re et dans la lutte contre la pauvreté, tout en contribuant de manière significative à l’amélioration de la capacité d’absorption des gaz à effets de serre par la lutte contre la déforestation et la détérioration du sol, le rebo-

isement. Au-delà de la biomasse, le développement durable des ces pays est essentiel pour le contrôle global des émissions.

Modérateur : Prof. J-P. van Ypersele, vice-président du GT II du GIEC, UCL

Orateurs : - Geoffroy De Schutter, Directeur de Programme, WWF

- Prof. Bernard Mazijn, Président du Centre de Développement Durable,

Université de Gent

- Pépin Tchouate, chargé de recherche, UCL

15h45-16h00 : Pause café

16h00-17h30 : Session IV. Vers une Coopération au Développement Belge sensible au climat.

La politique dans différents secteurs doit également tenir compte de l’impact du changement climatique ; en d’au-tres mots, les initiatives futures doivent en anticiper les effets négatifs éventuels. C’est dans ce contexte que le concept de « climate proofing » est utilisé. Différentes pistes peuvent être abordées dans le cadre de la Loi sur la Coopération Internationale du 25 mai 1999, telles que le « mainstreaming » du changement climatique au sein de

la DGCD et le « climate-proofing » des programmes iindicatifs de coopération (DGCD/CTB)

Modérateur: Jan De Smedt, Secrétaire, Conseil Fédéral du Développement Durable

Orateurs: - Paul Hassing, vice-président OCDE CAD-ENVIRONET, Ministère des

Affaires Etrangères des Pays-Bas

- Prof. Luc Hens, Département d’écologie humaine, VUB

- Claude Croizer, Coopération Technique Belge

17h30-18h00 Session de clôture : Résumé et conclusions

En présence de S.A.R la Princesse Astrid de Belgique

Orateurs : - Charles Michel, Ministre de la Coopération au Développement

- Prof. J-P. van Ypersele, vice-président du GT II du GIEC, UCL

74 – De klimaatveranderingen het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 75: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

CONFERENTIEDE KLIMAATSVERANDERING, EEN NIEUWE UITDAGING

VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING?

Klimaatsverandering vereist dringende actie. We moeten gevaarlijke verdere klimaatsverandering tegengaan door

het controleren van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer (“mitigation”). We moeten ons ook aanpas-sen aan de negatieve gevolgen van de huidige en toekomstige klimaatsverandering (“adaptation”). Hoewel de arme en meest kwetsbare er het minst verantwoordelijk voor zijn, worden precies die landen het eerst en het hardst getroffen door directe klimaatsverandering (stijging van de gemiddelde temperatuur en zeespiegel, meer extreme weersomstandigheden) en haar gevolgen voor de biodiversiteit, de bodemaftakeling, de voedselzeker-

heid, de volksgezondheid, de armoede.

Klimaatsverandering heeft ook een directe impact op de duurzaamheid van de ontwikkelingsacties. Volgens een studie van de Wereldbank is 55 % van hun projecten klimaatgevoelig, en loopt niet minder dan 25 % ervan een substantieel risico om door de nadelige gevolgen van de klimaatsverandering aangetast te worden. Nochtans wordt slecht 2 % van hun projecten op klimaatgevoeligheid getoetst.

Ontwikkelingssamenwerking staat bijgevolg voor belangrijke uitdagingen. De ontvangende landen moeten gehol-pen worden bij hun inspanningen op het vlak van mitigation en adaptation. Een klimaatgevoelig ontwikkelingsbe-leid moet tevens de toekomstige investeringen vrijwaren van aftakeling door de huidige en toekomstige klimaats-verandering.

De conferentie moet een brede gedachtewisseling toelaten rond deze thema’s en uitmonden in concrete voorstel-

len. Professor J.-P. van Ypersele (UCL), vice-voorzitter van de IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) WGII, zal de conferentie modereren en de inputs van deze conferentie mee verwerken in een voorstel van beleid ter attentie van de Minister van Ontwikkelingssamenwerking.

Bijlagen- 75

Page 76: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

DE KLIMAATSVERANDERING, EEN NIEUWE UITDAGING VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING?

8u15-9u00: Onthaal en koffie

9u00-9u30: Openingszitting

In aanwezigheid van H.K.H Prinses Astrid van Belgïe

Sprekers: - Charles Michel, Minister van Ontwikkelingssamenwerking

- Prof. J.-P. van Ypersele, vice-voorzitter van de IPCC WGII, UCL

9u30-10u30: Sessie I: Probleemstelling: Uitdagingen voor een meer klimaatgevoelige ontwikke-lingssamenwerking.

In aanwezigheid van H.K.H Prinses Astrid van Belgïe

Ontwikkelingssamenwerking staat voor belangrijke uitdagingen. De ontvangende landen moeten geholpen wor-den bij hun inspanningen op het vlak van mitigation en adaptation. Een klimaatgevoelig ontwikkelingsbeleid moet tevens de toekomstige investeringen beschermen tegen negatieve effecten van de huidige en toekomstige kli-maatsverandering.

Moderator: Jan Grauls, Voorzitter FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Sprekers: - Cecilia Ugaz, Deputy Director, Human Development Report Office, UNDP

- Shardul Agrawala, Principal Economist, Environment Directorate, OESO

- Patricia Bliss-Guest, Lead Partnership Specialist, Sustainable

Development Network, Wereldbank

10u30-10u45 koffie

10u45-13u00: Sessie II: Adaptation : Betere plannen voor klimaatsverandering door “greening of the PRSP”?

De nadelige gevolgen van de klimaatsverandering laten zich nu al duidelijk voelen in onze partnerlanden en zullen enkel nog verergeren. Aanpassing aan deze negatieve gevolgen is cruciaal voor een duurzame ontwikkeling van deze landen. Het heeft immers te maken met de meest uiteenlopende sectoren: infrastructuur, landbouw, volks-gezondheid, etc. Donoren hebben een verantwoordelijkheid hun partners bij te staan in het ontwikkelen van een betere planning om deze klimaatsveranderingen te anticiperen en te evolueren naar meer duurzame ontwikke-

lingsmodellen. Dit vereist inspanningen op het vlak van capaciteitsopbouw, technische assistentie en know how. Belangrijk hierbij is het concept van het vergroenen van de ontwikkelingsinstrumenten, zoals de PRSP’s.

Moderator: Prof. J.-P. van Ypersele, vice-voorzitter van de IPCC WGII, UCL

Sprekers: - Bernard Petit, Deputy Director General, DG Ontwikkelingssamenwerking,

Europese Commissie

- Veerle Vandeweerd, Director, Environment & Energy Group, UNDP

- Neil Leary, Deputy Director (acting), START

- Madeleen Helmer, Head, Red Cross/Red Crescent Climate Centre

13u00-14u30: lunch

76 – De klimaatveranderingen het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 77: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

14u30-15u45: Sessie III: Mitigation: verhoogde absorptiecapaciteit van broeikasgassen in ontwik-kelingslanden. Nieuwe uitdagingen voor Ontwikkelingssamenwerking?

De partnerlanden van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking hebben tot op heden een lage uitstoot van broei-kasgassen. Daardoor vinden ze de meeste baat bij het ontwikkelen, het veilig stellen en het verhogen van hun biomassa. Duurzame land- en bosbouw spelen een grote rol in voedselzekerheid en armoedebestrijding, en dra-gen in belangrijke mate bij tot het behouden/verhogen van de absorptiecapaciteit van broeikasgassen door het voorkomen van ontbossing, het bebossen/herbebossen, en het bestrijden van bodemaftakeling. Biomassa is ech-

ter niet het enige verhaal. Om de globale emissies op lange termijn onder controle te krijgen zal de groei van deze landen ook duurzamer moeten worden.

Moderator: Prof. J.-P. van Ypersele, vice-voorzitter van de IPCC WGII, UCL

Sprekers: - Geoffroy De Schutter, Programma Director, WWF

- Prof. Bernard Mazijn, Voorzitter van het Centrum voor Duurzame

Ontwikkeling, Universiteit Gent

- Pépin Tchouate, Onderzoeker, UCL

15u45-16u00: koffie

16u00-17u30: Sessie IV: Naar een klimaatbestendige Belgische Ontwikkelingssamenwerking.

Het beleid voor de verschillende sectoren moet ook rekening houden met de invloed van de klimaatsverandering, m.a.w. dat toekomstige interventies moeten trachten te anticiperen op mogelijke nadelige gevolgen. In deze con-text wordt het concept “climate proofing” gebruikt. Binnen de context van de Wet op de Internationale Samen-werking van 25 mei 1999, kunnen verschillende pistes ontwikkeld worden zoals het mainstreamen van klimaats-

verandering binnen DGOS en het “climate-proofen” van de indicatieve samenwerkingsprogramma’s (DGOS/BTC)

Moderator: Jan De Smedt, Secretaris, Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling

Sprekers: - Paul Hassing, medevoorzitter van OESO DAC ENVIRONET, Ministerie van

Buitenlandse Zaken, Nederland

- Prof. Luc Hens, Gewoon hoogleraar, Vakgroep Menselijke Ecologie, VUB

- Claude Croizer, Belgische Technische Coöperatie

17u30-18u00: Slotsessie: Samenvatting en conclusies.

In aanwezigheid van H.K.H Prinses Astrid van Belgïe

Sprekers: - Charles Michel, Minister van Ontwikkelingssamenwerking

- Prof. J.-P. van Ypersele, vice-voorzitter van de IPCC WGII, UCL

Bijlagen- 77

Page 78: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

In collaboration with the Federal Council for Sustainable Development

Avec le concours du Conseil Fédéral pour le Développement Durable

Met de medewerking van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling

78 – De klimaatveranderingen het Belgisch beleid van ontwikkelingssamenwerking

Page 79: Klimaatverandering en het Belgische ... · Oktober 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van de heer Charles MICHEL, ... 2.5. Belangrijkste instrumenten en fondsen ... rapport een lijst

Versie : 30 october 2008

Bijlagen- 79