Kleuterbeleidsplan 2016-2019 · Rekenen/wiskunde zijn uitgewerkt volgens de doelen van het SLO. ......
Transcript of Kleuterbeleidsplan 2016-2019 · Rekenen/wiskunde zijn uitgewerkt volgens de doelen van het SLO. ......
Kleuterbeleidsplan 2016-2019
CBS De Zaaier Blériotstraat 3
7395 ML Teuge 055-3231792
1 INLEIDING
Welbevinden, doelgericht leren, ervaren en
spelen zijn de pijlers van het kleuteronderwijs
op De Zaaier. Wij gaan ervan uit dat kinderen
zich niet vanzelf ontwikkelen. De leerkracht
staat in ons onderwijs centraal.
Goed onderwijs laat jonge kinderen vooral leren
door te doen, te ontdekken, te experimenteren
en samen te spelen. Hierbij kunnen zij laten zien
waar hun interesses liggen, waar ze goed in zijn
en ontwikkelen zij nieuwe vaardigheden op
zowel sociaal- als cognitief gebied.
Kinderen ontwikkelen zich door (na)doen niet alleen praktische vaardigheden, maar ontdekken
hierdoor ook het nut van kennis. Ervaring zorgt er voor dat de kennis beter verwerkt en opgeslagen
wordt. Een goede leerkracht creëert een omgeving waarin ze kinderen uitdaagt om te leren en door
hen de leerstof ook te laten oefenen.
Samenhang vergroot de onderwijskwaliteit, omdat samenhang de leerstof voor leerlingen
betekenisvoller en begrijpelijk maakt.
Dit is de reden waarom op De Zaaier gekozen is om te werken met thema’s.
Het kleuterbeleidsplan is een document waarin staat hoe wij van 2016 tot 2019 ons kleuteronderwijs
zullen gaan invullen.
Dit kleuterbeleidsplan is tot stand gekomen door samenwerking van Jan-Willem Stegeman (directeur), Rianne Eekhuis- Tiedink (intern begeleider), Marjolein Nijland (kleuterleerkracht), Ellen de Haan (onderwijsondernemer, trainer en adviseur, Specialist Jonge Kind) en Heutink (advies over inrichting en educatieve producten) Dit plan is bestemd voor de periode van 1 augustus 2016 t/m 31 juli 2020. Daarmee loopt het gelijk
aan het schoolbeleidsplan.
2 ALGEMENE INFORMATIE OVER DE SCHOOL
School
CBS De Zaaier Bleriotstraat 3 7395 ML Teuge 055-3231792 [email protected] Directeur Dhr. J.W. Stegeman Intern begeleider mevr. R. Eekhuis - Tiedink
De Zaaier is een open, moderne en christelijke basisschool waar een prettige en veilige omgeving
voor de kinderen centraal staat. Het kind wordt gestimuleerd zo veel mogelijk te leren en zich zo
maximaal mogelijk te ontplooien. Hierbij krijgen ze persoonlijke aandacht en begeleiding van onze
leerkrachten. Met een horizontaal lessysteem en de kleinschalige opzet van de school wordt gezorgd
voor persoonlijke aandacht voor het kind, maar ook een rustige en natuurlijke leeromgeving.
Onze school maakt deel uit van Stichting P.C.B.O. Voorst H.W. Lordensweg 9 (bezoekadres) Postbus 207 7390 AE Twello Tel. 0571 276949. [email protected] Algemeen directeur: Mevr. M. van der Knaap
3 DOELGERICHT EN SPELENDERWIJS LEREN
Betekenisvol leren vinden wij zeer waardevol. Samenhang vergroot de onderwijskwaliteit, omdat
samenhang de leerstof voor leerlingen betekenisvoller en begrijpelijk maakt. Dit is de reden waarom
er gewerkt wordt met thema’s. Jonge kinderen hebben hun eigen manier van leren: spelend en
ontdekkend, in interactie en binnen een brede ontwikkeling. Daardoor heeft het kleuteronderwijs
haar eigen karakter. In onderstaande paragraven beschrijven wij hoe het kleuteronderwijs op De
Zaaier wordt vormgegeven.
3.1 BEREDENEERD AANBOD Bij de kleuters hebben we een thematisch onderwijsaanbod van betekenisvolle samenhangende activiteiten, op basis van vooraf vastgestelde leer- en ontwikkelingsdoelen. Het onderwijsaanbod is programma gericht en komt voor het grootste deel voor uit de methode Schatkist. Het aanbod sluit aan bij het ontwikkelingsniveau en de onderwijsbehoeften. Gedurende het schooljaar is daarin een opklimming in moeilijkheidsgraad zichtbaar en wordt het aanbod in 3 instructieniveaus aangeboden. Dit alles is vertaald naar een jaar- en weekplanning die in de praktijk duidelijk herkenbaar is
3.2 ZONE VAN NAASTE ONTWIKKELING De Russische psycholoog Vygotsky heeft veel onderzoek gedaan naar de manier waarop kinderen leren. In zijn ontwikkelingstheorie staat centraal dat kinderen leren door samen met volwassen of
leeftijdsgenootjes activiteiten te ondernemen. Volwassen kunnen ontwikkeling van kinderen stimuleren door hen de juiste hulp te bieden. Vygotsky onderscheidde verschillende leerniveaus bij kinderen:
- Het actuele ontwikkelingsniveau: activiteiten die een kind al zelfstandig kan volbrengen; - Het hogere ontwikkelingsniveau: activiteiten die het kind nog niet zelfstandig kan, maar wel
wanneer het sociale ondersteuning krijgt bij de uitvoering ervan. Dit wordt ook wel de zone van naaste ontwikkeling genoemd.
De zone van naaste ontwikkeling is het verschil tussen wat een kind al zelfstandig kan en wat het kind kan met ondersteuning van een volwassene of leeftijdsgenootje. De gedachte achter deze theorie is dat kinderen het meest leren van taken en activiteiten die nét een beetje moeilijker zijn dan wat ze al zelf kunnen. Met behulp van een ander kan het kind de taak wel volbrengen. Door aan te sluiten wat het kind alleen en kan en te helpen bij wat het nog niet kan, doen kinderen kennis en vaardigheden op die het alleen nog niet had kunnen verwerven. Wij geven op De Zaaier vorm aan de zone van naaste ontwikkeling. Dit houdt in: het bedenken van uitdagende spelletjes en oefeningen, goed luisteren en kijken naar kinderen, kinderen in groepjes of tweetallen laten samenwerken en nagaan wat een kind bereikt heeft met de activiteit.
3.3 OPBRENGSTGERICHT WERKEN Op De Zaaier werken wij opbrengstgericht. Bij de kleuters staat naast het programma dat we volgen
het spel centraal. De leerkracht is zich bewust van haar handelen. Daarom gebruiken we ook wel de
term opbrengstgericht werken. De leerkracht doorloopt de volgende stappen in de cyclus van
opbrengstgericht werken met jonge kinderen:
1. De cyclus van OGW met jonge kinderen Stap 1: Velthuis (2013) beschrijft de stappen van het opbrengstgericht werken met jonge kinderen. In de eerste stap verzamelt de leerkracht informatie over de ontwikkeling van de kinderen uit observaties, gesprekken en toetsen. Juist bij jonge kinderen is de informatie uit observaties erg van belang. Stap 2 in de cyclus is het formuleren van passende doelen. Het SLO heeft voor de kleuterperiode beheersingsdoelen opgesteld voor de domeinen die passen binnen rekenen en taal. Hier werkt de leerkracht met alle leerlingen naar toe. Er zijn altijd leerlingen die moeite hebben met het behalen van de doelen. Zonder extra aandacht krijgen deze kinderen te weinig kans om zich te ontwikkelen. Deze leerlingen krijgen extra aandacht binnen een kleine kring of binnen een spelsituatie. Kennis van de ontwikkelingslijnen is hier essentieel. Bij stap 3 bepaalt de leerkracht met welk aanbod en welke aanpak zij het beste aan de doelen kan werken. Dit wordt geformuleerd in een groepsplan. Er komen meerdere thema’s aan bod in een groepsplanperiode. De methode Schatkist heeft een themaplanning met bijbehorende doelen. Er wordt daarnaast gewerkt met een jaarplanning waarin de tussendoelen Beginnende geletterdheid en Rekenen/wiskunde zijn uitgewerkt volgens de doelen van het SLO. De tussendoelen van beginnende geletterdheid en rekenen/wiskunde worden bijgehouden in het observatiesysteem KIJK! maar ook in het observatie- en registratie systeem van de methode. Hierin wordt per leerling bijgehouden welke doelen het kind wel of niet behaald heeft.
Wij werken doelgericht zodat we zeker weten dat alle doelen worden behaald. We werken aan de hand van het programma van Schatkist. Ook is er ruimte voor eigen invulling van thema’s. Er wordt gekeken naar wat er speelt bij de kinderen of waar de kinderen interesse in hebben. Als dit aan de orde is wordt er heel bewust gekeken naar de doelen die nog niet zijn behaald of welke doelen nog extra herhaald moeten worden. De leerkracht gebruikt verschillende momenten om bewust en planmatig aan de doelen te werken. In de grote kring, kleine kring of in verschillende spelsituaties waarin de leerkracht ‘meespeelt’. De doelen worden niet alleen behandeld in dagelijkse instructielessen. De doelen zijn geïntegreerd in allerlei spelsituaties. Tijdens dagelijkse routines, verhalen, liedjes, spelletjes en activiteiten, met ontwikkelingsmateriaal, in hoeken en in gesprekken worden jonge kinderen uitgenodigd tot leren. Verwerking van een doel vindt plaats in de hoeken of in een zelfstandig werkje, het hoeft niet altijd begeleid door de leerkracht plaats te vinden. In de hoeken wordt er gebruik gemaakt van uitdagend materiaal waar de kinderen zelf mee aan de slag kunnen gaan. Tijdens instructielessen is het van belang zoveel mogelijk te bewegen. De inzet van ontwikkelingsmateriaal en het gebruik van coöperatieve werkvormen zorgen voor een optimaal instructiemiddel. Stap 4 van de cyclus van OGW is het uitvoeren, tussentijds evalueren en eventueel bijstellen van het plan. De leerkracht evalueert niet alleen hoe de kinderen het doen, maar ook hoe de leerkracht het doet.
3.4 DOORGAANDE LEERLIJN Bij de kleuters maken we gebruik van de doelen van het SLO. Deze zijn door het HCO opgesplitst in midden groep 1, eind groep 1, midden groep 2 en eind groep 2. Op deze manier kunnen we goed zien waar het kind staat en wat het kind al beheerst of moet beheersen. De doelen staan in een lijn zodat de leerkracht goed kan zien wat de doorgaande leerlijn is. Doorgaande leerlijn taalontwikkeling In groep 1-2 moet er aandacht besteed worden aan een aantal leergebieden, zodat leerlingen in groep 3 met aanvankelijk leesonderwijs kunnen starten. Voor ieder leergebied omschrijft het SLO wat de (tussen)doelen zijn in groep 1-2. Volgens taalspecialist Kees Vernooy zijn drie elementen cruciaal voor een goede leesstart in groep 3: 1. goede mondelinge taal/woordenschat: vanaf groep 1 passen leerkrachten de 4-Takt toe:
voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren. 2. fonemisch bewustzijn 3. letterkennis Dit heeft een kind minimaal nodig om woorden nauwkeurig en vlot te kunnen decoderen. De leergebieden in groep 3 sluiten daar op aan:
Aanvankelijk technisch lezen
Woordenschat
Mondelinge taalvaardigheid
Begrijpend luisteren/begrijpend lezen Vanaf groep 1 passen leerkrachten de 4-Takt toe: voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren. De methode Schatkist sluit aan op de methode ‘Veilig leren lezen’. De methodiek geeft leerlingen vertrouwen omdat al bekende principes en symbolen weer terugkomen.
Doorgaande leerlijn rekenontwikkeling Cruciaal voor groep 1-2 is dat leerkrachten veel aandacht besteden aan gecijferdheid en wiskundige oriëntatie (verbonden aan speelse en betekenisvolle activiteiten), dat ze gerichte aandacht besteden aan tellen en getalbegrip en dat ze problemen in de rekenontwikkeling zien aankomen en tijdig ingrijpen. Ook worden doelen genoemd voor het einde van groep 2:
Kinderen kennen de cijfersymbolen;
Kinderen kunnen tot 20 tellen;
Kinderen kunnen vanaf een gegeven getal verder tellen;
Kinderen kunnen de buurgetallen noemen van getallen tot 20. De aanpak in groep 3 bouwt hierop voort. Net als in groep 2 hebben zwakke rekenaars meer instructie en oefentijd nodig. Einddoel voor het einde van groep 3 is dat het optellen en aftrekken tot 10 is gememoriseerd. Ook voor de hogere groepen worden de einddoelen benoemd.
3.5 HET EDI MODEL Net als bij de hogere groepen wordt er bij de kleuters gewerkt met EDI (Expliciete directe instructie). De basis ligt in het directe instructiemodel. EDI vraagt op alle momenten op actieve betrokkenheid van de leerlingen. Het maakt gebruik van wat de leerlingen al weten en verhoogt hiermee de intrinsieke motivatie. Wij werken als school aan de hand van de werkwijze zoals John R. Hollingsworth en Silvia E. Ybarra deze beschreven hebben in het boek ‘Expliciete Directe Instructie’. Start van de les: in de kring Terugblik, ophalen van de voorkennis en oriëntatiefase Om te zorgen dat het een betekenisvolle les wordt, is het belangrijk om met de kinderen terug te kijken naar een les die geweest is of voorkennis op te halen. Dit kun je goed doen door een startactiviteit te bedenken die de kinderen nieuwsgierig maakt en waar ze ook al iets van weten. Op deze wijze maken wij de kinderen nieuwsgierig en ontdekken we wat de kinderen er al vanaf weten. Kern van de les: dit kan in de kring zijn maar ook om een tafel of een andere plek waar je iets uit wilt leggen Doel van de les: Bij elke kring vertellen we het doel, het liefst visualiseren we deze. Bijvoorbeeld: na deze les kunnen we het juiste aantal pilletjes in het pillenpotje doen (bij het thema ziek zijn). We tellen samen hardop terwijl we de pillen in het bakje doen. Na de les is zo’n concreet doel ook goed en snel te evalueren. Instructie: De instructie is het belangrijkste onderdeel van de les. Hier leg je uit, doe je voor en laat je zien. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van concrete materialen. Begeleide inoefening Nu gaan de kinderen samen met de leerkracht inoefenen. Hierbij wordt vaak gebruikt gemaakt van een coöperatieve werkvorm. In de begeleide inoefening differentieert de leerkracht. Het kan zijn dat de oefening alleen bestemd is voor een jaargroep maar er kan ook gedifferentieerd worden op niveau zodat de activiteit geschikt is voor zowel groep 1 als groep 2. Kleuters leren door te doen. De leerkracht legt kort iets uit en de kinderen gaan er allemaal tegelijkertijd mee aan de slag. Vervolgens controleert leerkracht het begrip. Een voorbeeld: Het doel is hardop tellen vanaf een bepaald getal. Leerkracht laat het getal op de getallenrij zien en telt zelf hardop door. Leerkracht vertelt dat zij het cijfer goed in haar hoofd neemt en telt daarna verder. Daarna laat de leerkracht een getal zien samen met de klas tellen ze hardop
verder. Hierna controleert de leerkracht het begrip door een paar kinderen hardop te laten verder tellen. Vaak begrip controleren Als we de kinderen een vraag stellen, laat de leerkracht ze eerst even nadenken over het antwoord om vervolgens een leerling te kiezen die het antwoord mag geven. Hierdoor zijn alle kinderen geactiveerd en krijgen ze ruimte om zelf rustig na te denken. Het beurtenbakje In de klas is een bakje met stokjes aanwezig waar alle namen op staan. Als de leerkracht een vraag heeft gesteld, dan geven we de kinderen even denktijd. Vervolgens trekt de leerkracht er een naam van een kind uit dat de beurt krijgt. Alle kinderen zijn geactiveerd, want hun naam kan uit het bakje komen. Iedereen kan een beurt krijgen, dus ook de kinderen die misschien moeite hebben met het antwoord. Als ze het niet lukt om antwoord te geven, laat de leerkracht een ander kind antwoorden en komt de leerkracht later terug bij de vorige leerling om het antwoord te laten herhalen. Afsluiting van de les Hierin wordt gekeken naar het doel en wordt aangegeven hoe dit doel terugkomt in de hoeken. Na de afsluiting van de les is er ruimte voor zelfstandige verwerking. Dit vindt plaats in de werkles. Er liggen materialen in de hoeken of kinderen maken een werkje die te maken heeft met het doel. Kinderen die moeite hebben met het oefening krijgen verlengde instructie van de leerkracht. De leerkracht geeft soms pre-teaching aan het begin van de ochtend maar kan ook kiezen voor verlengde instructie om het nog een keer te herhalen en extra in te oefenen. Kinderen die extra uitdaging nodig hebben krijgen in de week extra uitdaging door middel van de pluskist. In deze pluskist zitten uitdagende materialen zoals smartgames en andere inzichtelijke spelletjes. Op taalgebied wordt er extra aandacht besteed aan het voorbereidende lezen en de woordenschat.
3.6 DIFFERENTIATIE Differentiatie is de wijze waarop een leerkracht met de verschillen tussen leerlingen omgaat. Het doel is om alle leerlingen een bepaald niveau te laten behalen door te variëren in zaken als instructiewijze en instructietijd. In de kleutergroep wordt er veel differentiatie toegepast. In de kringactiviteiten wordt er een doel aangeboden. In dit lesdoel wordt al gedifferentieerd. De doelen voor groep 1 liggen immers lager dan groep 2. Alle leerlingen doen mee aan de klassikale instructie. De doelen worden verder geoefend in de hoeken of door middel van een zelfstandig werkje. Bij convergente differentiatie staat de leerkracht centraal: hij legt uit, doet voor, oefent eerst samen met de kinderen en laat hen dan zelfstandig of in groepjes oefenen in de hoeken of aan een tafel. De klas is in drie niveaus verdeeld: een minimumniveau, een basisniveau en een plus niveau.
3.6.1 Verlengde instructie
De leerkracht heeft na de klassikale kring tijd om de zwakke leerlingen verlengde instructie te geven. De leerlingen waarvan de leerkracht ziet dat hij of zij het doel nog niet beheerst of de leerlingen die in de Cito lager scoren dan een lll op dat onderdeel (minimumniveau), krijgen verlengde instructie. De leerkracht geeft nog een korte herhaalde instructie en oefent met de leerlingen de vaardigheid.
3.7 KINDEREN MET EEN ONTWIKKELINGSVOORSPRONG Ontwikkelingskenmerken en leereigenschappen: Taalontwikkeling:Heeft een goede zinsopbouw, maakt gebruik van een ruime woordenschat en kan de eigen gedachten duidelijk onder woorden brengen. Intense betrokkenheid:Kan intens met iets bezig zijn en beschikt op die momenten over veel energie. Diep denken:Denkt na over levensvragen en filosofeert over alledaagse zaken. Kennishonger: Is nieuwsgierig, weet veel, stelt veel vragen en heeft belangstelling voor zaken die niet direct verklaarbaar zijn; ruimte, techniek, prehistorie, kunst. Logisch denken: Ziet verbanden, patronen en kan relaties ontdekken en herkennen. Fantasie en creativiteit: Is vindingrijk en bedenkt creatieve oplossingen, ook in spelsituaties. Symboolverkenning: Is geïnteresseerd in functie en toepassing van cijfers en letters. Sterk geheugen: Heeft een opvallend sterk geheugen. Aanpassingsvermogen: Heeft snel door wat er verwacht wordt en kan zich gemakkelijk aanpassen. Wanneer we spreken van een ontwikkelingsvoorsprong betekent dat niet, dat al deze aspecten bij een leerling aanwezig zijn. Het zijn vooral aandachtspunten die de leerkracht helpen om met andere ogen naar deze leerlingen te kijken en wellicht vanuit een andere verwachting te reageren. Uit onderzoek naar jonge leerlingen met een ontwikkelingsvoorsprong is gebleken dat, onder invloed van hun omgeving deze leerlingen op twee momenten andere verwachtingen hebben van school. Het eerste moment is de start in groep 1, als blijkt dat ze niet meteen gaan leren lezen en rekenen. Het tweede moment is bij de overgang naar groep 3. Vaak blijkt dan, dat zij zich de daar aangeboden leerstof al op eigen kracht hebben eigen gemaakt. Het maakt duidelijk hoe belangrijk de afstemming op en communicatie met deze leerlingen en hun ouders is, om frustratie bij deze leerlingen te voorkomen. (Oldersma, F, jaar onbekend) Kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong zijn soms moeilijk te signaleren. Wij maken gebruik van de volgende informatie-bronnen:
De open observaties van de leerkracht; “er ís iets met dit kind.”
De input van ouders: vraag op het intakeformulier en/of het wengesprek naar hoogbegaafdheid in de familie en verdere signalen van een ontwikkelingsvoorsprong.
Leerlingvolgsysteem: we leggen de ontwikkeling van het kind vast en leten op bij een voorsprong van meer dan een half jaar.
De leerlingen die l scoren bij de Cito of de leerlingen waarvan de leerkracht ziet dat hij of zij extra uitdaging nodig heeft, krijgen extra uitdaging. We lopen niet op het programma vooruit van de volgende groep maar we verrijken door te ‘verbreden’ of te ‘verdiepen’. Bij ‘verbreden’ pakt de leerkracht een aspect uit de reguliere groepsactiviteit. Voor de kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong borduurt de leerkracht daar op voort. Het groepje krijgt een extra uitdagende opdracht waardoor bij hen ook het denken wordt gestimuleerd. Bij ‘verdiepen’ bouwt de leerkracht voort op de inhoud van de reguliere groepsactiviteit. Er kan een extra verdiepende opdracht worden gegeven die past bij het onderwerp. Tijdens de uitvoering van de verrijkingsactiviteiten wordt het (denk) proces centraal gestelt. Het gaat niet zo zeer om het resultaat, maar juist om het (denk) proces daar naartoe. Er worden anticiperende vragen gesteld die het denkproces stimuleren. De kinderen gaan zo veel mogelijk zelfstandig aan de slag. Ze experimenteren met allerlei dingen. De leerkracht blijft belangrijk om de leerlingen te stimuleren en om het proces in de gaten te houden. Na de activiteit wordt het geevalueerd met vragen over de aanpak, het resultaat of de oplossing en of het ook anders zou kunnen. Op deze manier wordt de onderzoekende houding van de kinderen gestimuleerd. Er is een pluskist in de klas
aanwezig met verrijkingsmateriaal voor deze groep kinderen. De leerlingen mogen tijdens het spelen en werken ook werken met deze verrijkingsmaterialen. (Lansink N, Koorhuis, I. 2013)
3.8 GROEPSPLANNEN Twee keer in het jaar maken wij een groepsplan. Dit groepsplan wordt per jaargroep opgesteld. Wij hebben gekozen voor handelingsgericht werken (HGW) waarbij iedere leerkracht twee keer per jaar de cyclus HGW doorloopt met bijbehorende stappen: Waarnemen: 1. Verzamelen gegevens in een groepsoverzicht 2. Signaleren kinderen met specifieke onderwijsbehoeften Begrijpen: 3. Benoemen algemene onderwijsbehoeften van alle kinderen en specifieke onderwijsbehoeften Plannen: 4. Clusteren kinderen die met en van elkaar leren 5. Opstellen groepsplan Realiseren: 6. Uitvoeren groepsplan Voor het maken van een groepsoverzicht1 hebben we voor de groep 1 t/m 8 hetzelfde format. De informatie uit het groepsplan vormt uiteindelijk de basis voor het groepsplan2. Het groepsplan wordt in het leerlingvolgsysteem Parnassys ingevoerd.
3.9 THEMAPLANNING Om te komen tot een breed en gefundeerd leerstofaanbod voor de groepen 1 en 2 wordt er gewerkt met een themaplanning waarin doelstellingen in activiteiten worden uitgewerkt. Deze doelstellingen komen terug in de taakopdrachten die bij die week horen. Het betreffen de volgende ontwikkelgebieden: - spel - constructief/beeldend/motorisch - gesprek/kring - taal/lezen/schrijven - rekenen/wiskunde - muziek/dans en beweging
3.10 DE SPEEL- EN WERKLES Elke dag wordt er van 9.10 uur tot 10.00 uur gespeeld en gewerkt. In deze speel- en werkles kunnen de kinderen kiezen wat ze gaan doen. Door middel van het planbord kunnen de kinderen kiezen in welke hoek ze willen spelen of aan welke opdracht ze willen werken. De kinderen van groep 1 maken per week 2 taakopdrachten, genaamd werkjes. De kinderen van groep 2 maken per week 3 taakopdrachten. Werkje 1 is altijd een knutselwerkje. In dit werkje oefenen de kinderen de fijn motorische vaardigheden. Werkje 2 of 3 is een reken- of taalactiviteit. Dit werkje is een zelfstandige verwerking van het doel wat die week aan de orde is bij rekenen of taal.
1 Bijlage 1: format groepsoverzicht 2 Bijlage 2: format groepsplan
Werkje 1 wordt altijd in het atelier gemaakt. Werkje 2 of 3 wordt in de taal- of rekenhoek gemaakt. In die hoek staan ook de materialen die ze hierbij nodig hebben.
3.11 RIJKE LEEROMGEVING Pompert (2004) geeft aan dat het belangrijk is dat leerlingen actief betrokken worden bij het leerproces. Om goed te kunnen leren, heeft een leerling een rijke, krachtige en betekenisvolle leeromgeving nodig. In zo’n omgeving wordt het leerproces van leerlingen optimaal bevorderd. Bij een betekenisvolle leeromgeving horen:
- Een professionele leerkracht, van wie je kunt leren. Hij legt niet alles uit, maar richt zich op het leerproces van zijn leerlingen.
- Diverse soorten uitnodigende materialen en activiteiten, ook m.b.t. ICT. - Verschillende contexten die de nieuwsgierigheid opwekken. - Ruimte voor inbreng van de leerling, voor eigen wensen, oplossingen en creativiteit. - Ruimte om samen te werken. - Mogelijkheden voor experimenten en onderzoeken. - Ruimte voor verschillende leerstijlen en leervormen.
Bij het creëren van een rijke leeromgeving heeft de leerkracht verschillende rollen. Hij is ontwerper van de leeromgeving. Hij is ook de expert als het gaat om de inhoud, de leerstof. Daarnaast is hij voor de kinderen een identificatiefiguur en daarmee ook cultuurdrager. Tenslotte is hij ook een coach, die de kinderen stimuleert om het beste uit zichzelf te halen. Een onderzoekende houding is een voorwaarde om deze rollen goed te kunnen vervullen. Vier basale kenmerken van een onderzoekende houding zijn: nieuwsgierigheid, sensitiviteit, goede vragen kunnen stellen en goed waarnemen en noteren. In de kleutergroep op De Zaaier worden de leerlingen actief betrokken in zowel kringactiviteiten als in de hoeken. De hoeken sluiten aan bij de doelen die centraal staan binnen het thema. Binnen de hoeken staat uitnodigende materialen die nieuwsgierigheid opwekken en die mogelijkheid bieden om er mee te spelen. In de hoeken is de mogelijkheid om samen te werken. In de ontdekhoek is veel mogelijkheid voor experimenteren en onderzoeken. De hoeken zijn makkelijk wisselbaar. Hoeken worden aangepast aan het thema wat wordt gevolgd. De hoeken worden zoveel mogelijk verrijkt. In allerlei spelsituaties kun je kleuters vragen stellen. De denksleutels worden bij de hoeken ingezet om kinderen aan het denken te zetten. Denksleutels zijn sleutels met daarop een vraag of opdracht die kinderen aanzet tot creatief, analytisch en praktisch denken. De denksleutels gebruiken we om ons denken te openen.
3.11.1 De hoeken
In de klas en in de ruimte naast de klas ‘het leerplein’ zijn verschillende hoeken waar de kinderen de vaardigheden verder ontwikkelen. Er is veel ruimte voor spel wat leerprocessen bevordert. De hoeken moeten netjes, geordend en gestructureerd blijven zodat het overzichtelijk is voor alle kleuters. De hoeken zijn makkelijk wisselbaar a.d.h.v. thema’s. Nieuwsgierigheid staat centraal. Pompert (2004) geeft aan dat het thematische rollenspel in de huishoek alle leerprocessen bevordert die nodig zijn voor de bewuste leeractiviteit, waarin het kind als leerling verder ontwikkelt. In dat stadium blijven de spelsfeer en een spelthema van kracht. In een eenvoudig rollenspel leren kinderen belangrijke sociale vaardigheden, taalvaardigheden en nieuwe woordbetekenissen. In het rollenspel is het van belang dat jonge kinderen in een rol kunnen stappen. Zij oefenen binnen de rol hun taal en het spel helpt hen om de wereld om hen heen te (be)grijpen en te vatten. Vrij spel is van belang in deze hoek. Doelgericht werken zit hier meer in het aanbod dat je doet en de materialen die uitnodigen tot een specifiek spel.
Elke week is er in de hoek een opdracht. Dit noemen we voor de kinderen ‘de uitdaging’. Deze opdracht heeft bij taal en rekenen te maken met het doel wat in die week wordt behandeld in de kring. Bij de andere hoeken is er ook een opdracht zodat de kinderen leren om met een opdracht te werken. De opdracht is verbonden met het thema en is verbonden aan een doel uit de leerlijn. In de hoeken wordt minimaal 15 minuten aaneengesloten gespeeld. Aan het begin van de werkles wordt de grote timetimer op het bord geprojecteerd zodat de kinderen kunnen zien hoe lang dit duurt. De huishoek / het appartement: In deze hoek spelen de kinderen huiselijke situaties na: ze maken eten klaar in de keuken, spelen vader en moeder in de woonkamer of brengen hun baby naar de slaapkamer. Het spel in deze hoek neemt een belangrijke plaats in de ontwikkeling van jonge kinderen in. De rol van de leerkracht is groot: zij bepaalt de inhoud van de hoek en observeert en begeleidt het spel. De huishoek kan van inrichting veranderen maar zal altijd een huisje blijven. De leerkracht kan er voor kiezen om de leerlingen een ‘probleemstelling’ of een ‘spelscript’ te geven. Dat wordt door de kinderen uitgespeeld. De wisselhoek: De wisselhoek verandert per thema. Het kan een restaurant zijn, een dokterspraktijk, een dierenwinkel enzovoort. Het spel in de themahoek zijn betekenisvolle uitnodigingen om lees- schrijfvaardigheden en rekenvaardigheden toe te passen en te oefenen. Dit is de reden dat in deze hoek ook allerlei activiteiten te doen zijn. Het appartement is verbonden met de wisselhoek. Daarmee ontstaat samenhangend en betekenisvol aanbod. Er liggen aantrekkelijke materialen waar de kinderen spelend mee leren. Deze hoek wordt gekoppeld aan het betreffende thema in de groep. De leerkracht kan er voor kiezen om de leerlingen een ‘probleemstelling’ of een ‘spelscript’ te geven. Dat wordt door de kinderen uitgespeeld. De bouwhoek en constructiemateriaal: Spelen met blokken is niet alleen leuk maar ook belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen. In de bouwhoek kunnen kinderen op een speelse manier bezig zijn met allerlei opdrachten die passen binnen de domeinen van meten, meetkunde en techniek. Linde-Meijerink (2008) geeft aan dat door gebruik te maken van blokken in allerlei vormen ontdekken kinderen allerlei stapelingen en configuraties. De kinderen ontdekken bouwkundige principes. Ook vinden er allerlei telactiviteiten plaats, evenals vergelijken en ordenen. Voor de kinderen heeft de bouwhoek als betekenis: plezier hebben, genieten van het bouwen en construeren en nadoen/nabouwen van de grote mensen wereld. De leerkracht heeft bedoelingen als: waarnemen van de omringde wereld, ruimtelijke relaties herkennen, verkennen en benoemen, van ruimtelijke oriëntatie naar het werken in het platte vlak, lezen van een bouwtekening, coördinatie van twee handen, ervaring opdoen met passen en meten en ervaring opdoen met echte meetinstrumenten. De leerkracht kan de leerlingen een spelimpuls geven waardoor ze aan een bepaald doel werken. Dit kan een spelimpuls zijn voor het groot bouwmateriaal als constructiemateriaal. De letter/schrijfhoek In deze hoek kunnen de kinderen aan de slag met thematische activitieten gericht op taal-leesdoelen en schrijfdoelen uit de nieuwe methode Schatkist, oefenmateriaal uit de leesmethode van groep 3 en bakkaarten met gerichte opdrachten op het gebied van taal. Er is een data-muur met daarop letters, woordenk lijstjes en zinnen. Er ligen ook ontwikkelingsmaterialen gericht op taal-lezen. Kinderen met eenzelfde onderwijsbehoefte kunnen samen werken aan een doelgerichte taal- leesopdracht. De rekenhoek:
De kinderen kunnen in deze hoek aan de slag met de leerlijn rekenen-wiskunde met doelgerichte opdrachten of in een vrij spel. De rekenhoek bestaat uit ontwikkelmateriaal die te maken hebben met alle domeinen binnen rekenen. Getalbegrip, meten en meetkunde. In de rekenhoek liggen materialen die passen binnen het doel waaraan wordt gewerkt binnen het thema. Het atelier: In het atelier zijn alle materialen te vinden waar de kinderen mee kunnen knutselen. Het zijn materialen waarbij de kinderen werken aan de fijne motoriek. In deze hoek wordt aandacht besteed aan de beeldende ontwikkeling. De zand/watertafel: In deze hoek is veel ruimte voor manipuleren en experimenteren met materialen die in deze tafel te vinden zijn. Het doel in deze hoek is: ervaringen opdoen met zintuigen, sensopatisch spel, verbondenheid met de natuur, overwinnen van weerstanden: vies worden, nat worden, spelend de betekenis van drijven, zinken, zweven ervaren, problemen oplossen, omgaan met reken/wiskunde begrippen als licht/zwaar, vol/leeg, inhouden, schatten, ruimtelijke oriëntatie, ontiwkkelen van de grove- fijne- schrijfmotoriek, samenspelen/samenwerken en spelontwikkeling; van maipulerend spel naar rollenspel. De leeshoek: De leeshoek is een plek waar de kinderen de gelegenheid krijgen om boeken te lezen, elkaar boeken ‘voor te lezen’, boeken na te spelen of te luisteren naar boeken die in zijn gesproken. In deze hoek wordt aandacht besteed aan de functie van geschreven taal. De onderzoek en ontwerphoek: In de ontdekhoek is ruimte voor experimenteren en ontdekken. In deze hoeken kunnen ook materialen liggen uit de techniektorens waarbij onderzoek en ontwerp centraal staat. In deze hoek staat nieuwsgierigheid centraal. Nellesteijn (2009) geeft aan dat opzettelijk experimenteren, schatten en meten met verschillende maten, gewichten, oppervlaktes en hoeveelheden, een schat aan impliciete (reken-wiskunde) ervaring en kennis opdoet. Er wordt in deze hoek gewerkt vanuit probleemsituaties en onderzoeksvragen, samen met kinderen. Er kunnen kleine onderzoekjes op worden gezet. De computerhoek: In de klas is een computer en zijn iPads aanwezig waarop kinderen kunnen oefenen met de doelen die aangeboden worden in de klas. Spelenderwijs worden de vaardigheden ingeoefend. Het leerlingsoftware wat hoort bij de methode is beschikbaar op zowel computer als iPad. De leerlingen krijgen op hun eigen niveau leuke opdrachten aangeboden. Alle resultaten worden automatisch online bijgehouden voor de leerkracht. Muziek-dans en Expressiehoek In deze hoek maken kinderen kennis met de volgende domeinen:
1. Wat kan ik met mijn lichaam: bewegingsexpressie & dans 2. Luisteren naar muziek en spelen met muziek 3. Muziek maken 4. Mimiek, pantomime en beweging
De kasten met ontwikkelmateriaal: Er zijn drie kasten met ontwikkelmateriaal: een kast met rekenmateriaal, een kast met materiaal voor de taalontwikkeling en een kast met puzzels en kralenplanken. Deze kasten staan bij de desbetreffende hoek zodat de kinderen begrijpen bij welk vakgebied het hoort.
In deze kasten zijn allerlei ontwikkelingsmateriaal te vinden waar de kinderen zelfstandig mee aan het werk kunnen. Het materiaal wordt ook ingezet in de kringactiviteiten. Naast de kring wordt het ontwikkelmateriaal ook ingezet tijdens de inloop met ouders. Ouders helpen de kinderen met het spel.
3.12 SPELINLOOP Elke ochtend, van 8.20 uur tot 8.45 uur, starten de kleuters met een spelinloop. Tijdens deze inloop wordt er alleen gewerkt met ontwikkelingsmateriaal. Elke week maakt de leerkracht een rooster met activiteiten, die de kinderen die week uitvoeren. Elke dag zit het kleurgroepje bij een andere activiteit zodat alle activiteiten aan de orde van die week aan de orde zijn geweest. Op deze manier wordt er met concrete materiaal aan een doel gewerkt. De spelinloop gebruiken we ook om kinderen extra instructie of uitdaging te geven. Deze activiteit in leerkrachtgebonden. Alle ouders mogen 1x in de week met hun kind mee de klas in om samen aan het opdrachtje te werken. Zij kunnen hun kind hierbij helpen. Hierdoor krijgt de ouder ook een indruk hoe het kind aan een taak werkt.
3.13 VVE IN DE GEMEENTE VOORST Het algemene doel van VVE is het voorkomen en terugdringen van (taal)achterstanden, zodat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat kinderen met een achterstand instromen in groep 3 van het basisonderwijs. Uiteindelijk dient de VVE de kansen van kinderen op een goede schoolloopbaan te vergroten. Juist door de link tussen voor- en vroegschoolse educatie te leggen, is het van belang aandacht te geven aan de doorlopende leerlijn van voorschoolse naar vroegschoolse educatie. Het in te stellen overleg tussen gemeenten en scholen dient onder andere gericht te zijn op het vormgeven van deze leerlijn. Als er leerling met een VVE-indicatie bij ons op school komt dan gaat de leerkracht en de intern begeleider eerst een ochtend bij deze peutergroep kijken. We doen dit om een goed beeld van het kind te krijgen. Op die manier weten we wat het kind al kan en op die manier willen we dat de overstap zo soepel mogelijk verloopt. VOLGT Z.S.M.
3.14 OVERDRACHT PEUTERSPEELZAAL/KINDERDAGVERBLIJF NAAR BASISSCHOOL Wij vinden het heel belangrijk dat de overstap van de peuterspeelzaal/kinderdagverblijf naar de basisschool zo soepel mogelijk verloopt. De overdracht is verschillend per peuterspeelzaal/kinderdagverblijf. Er zijn 3 soorten overdrachten: 1. Koude overdracht: dit is alleen een overdracht op papier. Het is een beschrijving over het kind.
Hier zit vaak een observatieblad bij van het kind over de sociale- , motorische- en cognitieve ontwikkeling.
2. Lauwe overdracht: overdracht op papier + de leidster van de peuterspeelzaal/kinderdagverblijf neemt telefonisch contact op met leerkracht uit groep 1/2.
3. Warme overdracht: overdracht op papier + de leidster van de peuterspeelzaal/kinderdagverblijf komt langs voor een gesprek over het kind.
Wij vinden het belangrijk dat er in ieder geval een overdracht plaatsvindt, in verband met een soepele overgang. We vinden het prettig om het kind zo goed mogelijk te begeleiden en te helpen.
3.15 BELEID COLLEGIALE CONSULTATIE BINNEN PCBO VOORST Jan-Willem?
4 TAALONDERWIJS BIJ KLEUTERS
4.1 FORMULERING TEAMVISIE OP HET TAALONDERWIJS Vanuit het schoolteam komt de volgende visie op taalonderwijs naar voren:
Taalonderwijs vinden we van groot belang, omdat taal een belangrijke rol speelt bij het verwerven van inhouden en vaardigheden in alle leergebieden. Betekenisvol leren vinden wij hierbij zeer waardevol.
Differentiëren in het taalonderwijs doen wij door gebruik te maken van het EDI model. Op deze manier kan elk kind tot zijn recht komen en zijn talent ontwikkelen. (Zwakke maar ook meer begaafde leerlingen.) We maken hierbij gebruik van moderne en aantrekkelijke materialen.
Wij vinden het belangrijk om strategieën aan te leren t.a.v. planning, uitvoering en controle van hun eigen (taal)leerproces. Alleen als je weet hoe je, je eigen proces kunt structureren en kunt komen tot een bepaald doel, kunnen alle leerlingen hun eigen doelen op hun eigen ontwikkelingsniveau bereiken.
Kinderen leren van en met elkaar, hierbij worden verschillende didactische structuren (coöperatief3) gebruikt om taal zo gevarieerd en functioneel mogelijk te laten zijn.
Door middel van het digibord, platen, woordenwebben e.d. maken we taal visueel in de klassen.
Als team willen wij zorg blijven dragen voor een doorgaande leerlijn en kwaliteitsverbetering van ons taalonderwijs. Hierbij maken wij gebruik van zelfevaluatie. (ZIEZO)
Ons streven is resultaat gericht. Dit betekent dat een kind de basisschool verlaat met een hoge kwaliteit aan taalvaardigheden. (aansluitend aan het vervolgonderwijs)
Wij vinden het belangrijk dat ons taalonderwijs voldoet aan de kerndoelen4.
4.2 MOTIVERING VAN HET BELANG VAN TAALBELEID OP EIGEN SCHOOL Taal is een instrument dat kinderen in bijna alle dagelijkse situaties nodig hebben. Het gaat hierbij niet alleen om het foutloos schrijven. Taal is een vorm van communicatie. Veel aandacht is er dan ook voor mondeling taalgebruik, luisteren (kringgesprekken en spreekbeurten) en het schrijven van teksten (opstellen, verhalen, poëzie en werkstukken). Wij zijn ons ervan bewust dat het geven van effectief taal-/leesonderwijs een noodzaak is. Kinderen moeten goed leren lezen, omdat hun leesvaardigheid de meest cruciale voorwaarde is voor succes in de huidige en toekomstige samenleving. Als leerlingen niet goed leren lezen, zijn ze begrensd in hun mogelijkheden op allerlei terreinen. Bovendien hebben ze dan vaak een lager zelfvertrouwen en een lagere (leer)motivatie. De mogelijkheden van een iets minder goed lezende leerling zijn beperkt voor hoger onderwijs en voor veel beroepen omdat daar een sterk appèl op de leesvaardigheid wordt gedaan. Goed leren lezen is dus zowel belangrijk voor de leerlingen, als voor de samenleving. Vanuit deze gedachte beschikken wij op school over het ‘Dyslexie protocol’ voor groep 1 t/m 8.
3 Zie bijlage 3 voor de coöperatieve werkvormen die afgesproken zijn. 4 Zie bijlage 1 voor de kerndoelen van Taalonderwijs.
4.3 METHODEN, MATERIALEN, LEERLINGVOLGSYSTEEM
Methodes en materialen
Naam: Uitgever: Taaldomein: Schatkist Zwijssen Alle taaldomeinen
Map ‘Fonemisch bewustzijn’ (als bronnenboek)
CPS Ontluikende- en beginnende geletterdheid
Map ‘begrijpend luisteren en woordenschat’ (als bronnenboek)
CPS Mondelinge taalvaardigheid, taalbeschouwing
Leerlingvolgsysteem
Beginnend geletterdheid CPS Groep 1: rijmen Groep 2: Letterkennis, auditieve synthese, auditieve analyse, woordenschat, benoemsnelheid letters en cijfers
Cito Taal voor kleuters Cito Groep 1: kritisch luisteren, passieve woordenschat Groep 2: kritisch luisteren, passieve woordenschat, klank en rijm, schriftoriëntatie, eerste en laatste woord, auditieve synthese
4.4 WOORDENSCHAT Bij de entree van de basisschool hebben kinderen een productieve basiswoordenschat van 2000 woorden nodig om de communicatie op school te kunnen volgen en er aan deel te nemen. De receptieve woordenschat is groter (naar schatting 3000 woorden en aan het eind van de basisschool gemiddeld 15000 woorden). Er wordt voornamelijk vanuit thema’s met de methode Schatkist gewerkt en als aanvulling wordt de
map Fonemisch bewustzijn van het CPS gebruikt. De woorden die door Schatkist worden
aangeboden, komen in het thema vaak voor.
4.4.1 Kerndoelen – leerling groep 1/2
De leerling beheerst een basiswoordenschat
De leerling kan conceptuele netwerken ervaringsgericht uitbreiden
De leerling kan nieuwe woordbetekenissen uit verhalen afleiden
De leerling leert nieuwe woorden actief gebruiken
De leerling kent onderscheid tussen vorm- en betekenisaspecten van woorden
De leerling reflecteert op woordbetekenissen
4.4.2 Tijd op het lesrooster
Minimaal 60 minuten per week; risico leerlingen minimaal 3x15 minuten extra. Er wordt naast woordenschat ook veel aandacht besteed aan het begrijpend luisteren.
4.4.3 Doelen van de school
Resultaatgericht: Groep 1/2 behaald op Cito taal voor kleuters een I/II score van 60%. (deze norm is stichtingsafspraak) Procesgericht: De leerlingen maken zich eigen het grote belang van woordenschat.
4.4.4 Algemeen deel
Instructieaspecten en leerkrachtgedrag
Instructie op een beperkt aantal woorden
Gebruik van de Viertakt VSCC
De betekenis helder en duidelijk uitleggen (Eerste uitleg is belangrijkst; zelf direct betekenis geven)
Benoem verschillende aspecten van een nieuw woord
Relatie leggen tussen nieuwe (onbekende) woorden en bekende woorden mede door gebruik van grafische modellen
Bied woorden aan in een sociale, interactieve context
Contextuele voorbeelden geven
Dialoog tussen lln over de betekenis van het woord stimuleren
Gebruik maken van illustraties
Nieuwe woorden regelmatig terug laten komen
Leerkracht gebruikt zelf de woorden zoveel mogelijk
De leerkracht laat de leerlingen waar mogelijk de woorden zelf zeggen en gebruiken
Selectie van woorden op basis van 3 criteria: nut, frequentie en context
4.4.5 Viertakt
Voorbewerken
Kort en krachtig
Introduceren van het onderwerp
Motiveren en enthousiasmeren
Ophalen van voorkennis
Leerlingen actief betrekken door te luisteren, te kijken, te praten en te doen Semantiseren
Zorgen voor duidelijke betekenis uitleg middels 4 uitjes: uitspreken, uitbeelden, uitleggen, uitbreiden
Geselecteerde woorden zijn zichtbaar gemaakt.
Min. 7x, liefst 8-10x aanbieden Consolideren
Woorden gevarieerd en speels herhalen
Gebruik van interactieve (coöperatieve) werkvormen Controleren
Observeren op het actief/passief gebruik van woorden
Observeren tijdens consolidatiefase
Methode onafhankelijke toetsen (CPS) of gebruik eigen gemaakte spellen uit de consolidatiefase
4.4.6 Rijke leeromgeving en werken aan de hand van thema’s
Groep 1/2 werkt vanuit thema’s waardoor er uitgebreide aandacht is aan de rijke leeromgeving.
In iedere klas zien we de woorden gedrukt en visueel ondersteund aanwezig in de klas.
Leerlingen enthousiasmeren dat woordenschat van belang is, dat leerlingen graag zelf op zoek willen naar woorden.
4.4.7 Toetsing en analysering
In januari en mei/juni wordt de Cito taal voor kleuters afgenomen door de eigen leerkracht waarin woordschat van de leerlingen getoetst wordt. De groepsleerkracht heeft hiervoor een eigen analyse format gemaakt. Daarnaast worden er in oktober en april de CPS map toetsing beginnende geletterdheid en woordenschat afgenomen door de groepsleerkracht.
4.5 FONEMISCH BEWUSTZIJN Förrer (2011) zegt dat taalbewustzijn een verzamelbegrip is voor vaardigheden die te maken hebben met nadenken over taal. Een onderdeel darvan is dat kinderen hun aandacht ook gaan richten op vormaspecten van mondelinge taal. Jonge kinderen zijn in de eerste plaatst gericht op de betekenis van taal. In de kleuterleeftijd ontwikkelt zich ook de vaardigheid te letten op de vorm van taal. De vorm van taal wordt bepaald door de klanken van onze taal. Fonologische ontwikkeling heeft zowel te maken met het kunnen maken van, als met het kunnen discrimineren van de klanken van onze taal. Fonemen zijn de kleinste, betekenis onderscheidende eenheden van gesproken taal, de basisbouwstenen van spreken en schrijven. Fonemisch bewustzijn staat voor 'het bewustzijn van klanken in woorden' en bestaat onder meer uit analyseren (hakken), synthetiseren (plakken) en vaardigheden rondom letters. Fonemisch bewustzijn is een belangrijk onderdeel van beginnende geletterdheid, die bijdraagt aan een goede leesstart in groep 3. In groep 1 wordt gestart met het fonologisch bewustzijn als voorbereiding van het fonemisch bewustzijn. Het gaat om nauwkeurig luisteren, bewustzijn van zinnen en woorden, rijmen en het bewustzijn van klanken. Fonemisch bewustzijn komt daarna. In groep 2 ligt hierop het accent. Parallel aan de fonemische vaardigheden, worden ook letters aangeboden. Letters bieden een belangrijk houvast bij het onderscheiden van klanken in woorden. Activiteiten met klanken en activiteiten met letters versterken elkaar. In het schema is ook te zien hoe fonemisch bewustzijn en letterkennis aansluiten op de kern van het aanvankelijk leesonderwijs in groep 3.
4.5.1 Kerndoelen – leerling groep 1/2
Ontwikkeling fonologisch bewustzijn (groep 1/2):
opdelen van zinnen in woorden
opdelen van samengestelde woorden in afzonderlijke componenten
opdelen van woorden in klankgroepen
verbinden van klankgroepen tot woorden
opzeggen van rijmpjes samen met iemand anders
individueel opzeggen van rijmpjes
herkennen van eindrijm
toepassen van eindrijm: zelf ontdekken van rijm, produceren van rijm
Ontwikkeling fonemisch bewustzijn (groep 2/ 3):
herkennen van beginrijm in langgerekte woorden
herkennen van beginrijm in gewoon uitgesproken woorden
toepassen van beginrijm
klinker in een woord isoleren
auditieve analyse op klankniveau
auditieve synthese op klankniveau
letters kunnen benoemen
4.5.2 Tijd op het lesrooster
Groep 1/2: 90 minuten per week; risico leerlingen minimaal 3x15 minuten extra. Er wordt, waar kan, gebruik gemaakt van een onderwijsassistent om de kring te splitsen in verband met het fonologisch- en fonemisch bewustzijn.
4.5.3 Doelen van de school
Resultaatgericht: Groep 1/2 behaald op Cito taal voor kleuters een I/II score van 60%. (deze norm is stichtingsafspraak) Procesgericht: De leerlingen maken zich eigen het grote belang van woordenschat.
Kinderen zijn actief betrokken
Kennis van de leerkracht over fonemisch bewustzijn is op niveau.
Doorgaande lijn m.b.t. fonemisch bewustzijn is geborgd.
4.5.4 Algemeen deel
Instructieaspecten en leerkrachtgedrag
Omdat fonemisch bewustzijn zich niet vanzelf ontwikkelt, is het belangrijk dat leerkrachten van groep 1 en 2 veel activiteiten doen met letters en klanken
4.5.5 Rijke leeromgeving en werken aan de hand van thema’s
Groep 1/2 werkt vanuit thema’s waardoor er uitgebreide aandacht is aan de rijke leeromgeving.
Elke twee weken wordt er een letter aangeboden. Deze is zichtbaar in de klas. Boven de letter van de week is er een letterkastje aanwezig waar de kinderen spullen in mogen zetten waar de letter in voorkomt.
Een letter wordt aangeboden aan de hand van liedjes en klankgebaren van José Schraven.
(Coöperatieve) werkvormen: bijv. binnen- en buitenkring, mix en koppel, zoek iemand die.
Leerlingen enthousiasmeren over rijmen, klanken en letters door veel voor te lezen en door
kinderen ook te laten lezen.
Apps aanbieden via iPad die het fonemisch bewustzijn stimuleren.
4.5.6 Toetsing en analysering
In januari en mei/juni wordt de Cito taal voor kleuters afgenomen door de eigen leerkracht waarin woordschat van de leerlingen getoetst wordt. De groepsleerkracht heeft hiervoor een eigen analyse format gemaakt. Daarnaast worden er in oktober en april voor groep 2 de CPS map toetsing beginnende geletterdheid (letterkennis, auditieve synthese, auditieve analyse) en woordenschat afgenomen door de groepsleerkracht. Voor groep 1 wordt er in april een toetsing rijmen afgenomen.
5 REKENONDERWIJS BIJ KLEUTERS
Rekenen is naast lezen de belangrijkste vaardigheid die kinderen op de basisschool leren. Binnen het rekenwiskundig onderwijs aan kleuters worden enkele domeinen onderscheiden. Het gaat allereerst om het gecijferd bewustzijn. Bij kleuters groeit het getalbegrip en ze ontdekken dan getallen vele betekenissen kunnen hebben: aantal, telgetal, meetgetal, naamgetal en rekengetal. Geleidelijk aan leren jonge kinderen omgaan met hoeveelheden, tellen vergelijken en nog veel meer. Aandacht voor beginnende gecijferdheid op school is belangrijk, omdat er op den duur toe leidt dat leerlingen handig en flexibel leren rekenen. Dat is de basis voor het aanvankelijk lezen. Meten en meetkunde maken ook deel uit van het rekenwiskunde onderwijs aan kleuters. Bij meten ligt het accent op het opdoen van betekenisvolle meetervaringen die bijdragen aan ontluikend maatbesef. Bij meetkunde gaat het om het begrijpen van de ruimtelijke omgeving. Door concrete ervaringen op te doen, ontwikkelen de leerlingen het ruimtelijke voorstellings- en redeneervermogen. Het kenmerk van het rekenwiskunde onderwijs in groep 1-2 is dat wordt uitgegaan van een samenhangend, geïntegreerd en betekenisvol aanbod. Onvoldoende ontwikkelde vaardigheden in het voorbereidend rekenen-wiskunde, met name het getalbegrip, geven een verhoogd risico op het ontwikkelen van rekenproblemen. Een goed georganiseerd, betekenisvol aanbod in groep 1-2 is nodig voor een goede rekenstart in groep 3. (Bouwman, Huizenga, Kaskens, 2011)
5.1 METHODEN, MATERIALEN, LEERLINGVOLGSYSTEEM
Methodes en materialen
Naam: Uitgever: Taaldomein: Schatkist Zwijssen Alle rekendomeinen
Map ‘Gecijferd Bewustzijn’ (als bronnenboek)
CPS Alle rekendomeinen
De Wereld in Getallen (als bronnenboek)
Alle rekendomeinen
Leerlingvolgsysteem
Cito Rekenen voor kleuters Cito Alle rekendomeinen (Niet alle tussendoelen worden getoetst)
5.1.1 Kerndoelen – leerling groep 1/2
Kerndoel 23: De leerlingen leren wiskundetaal gebruiken. Taal voor het uitdrukken of benoemen van:
hoeveelheden(bijv. Dat zijn er ...)
de telrij (bijv. de kaartjesgetallenlijn en speelborden)
(vergelijking van) aantallen en groottes (bijv. groot/klein, groter/kleiner, meer/minder, lang/kort, dichtbij, ver weg)
het veranderen of vergelijken van hoeveelheden en groottes (bijv. erbij, eraf, samen, verschil)
volgordes (bijv. volgende/vorige (ook bij tellen))
figuren (bijv. vierkant, rechthoek, cirkel, driehoek)
meetkundige termen (bijv. lengte, afstand, rond, recht)
ruimtelijke relaties (bijv. vóór, achter, naast, bij, in de richting van)
ruimtelijke relaties (bijv. spiegelen, spiegelbeeld, dezelfde vorm (maar verschillend van grootte), gedraaid)
het verloop van de dag (bijv. met de tijdlijn)
cijfers schrijven en lezen en getallen weergeven op de getallenlijn
taal om volgordes weer te geven (bijv. eerst ..., dan ... en daarna ...)
taal om processen weer te geven (bijv. eerst doe je ..., dan ... en daarna ...; terwijl je ..., doe je (ook) ...)
gebruik van voorwaardelijke zinnen (bijv. als ..., dan ...)
Kerndoel 24: De leerlingen leren praktische en formele rekenwiskundige problemen op te lossen en redeneringen helder weer te geven.
problemen in verband met aantallen (bijv. Zijn er evenveel?; Zijn er genoeg?; Zijn er meer of minder?)
problemen in verband met de telrij (bijv. Waar staat de 9?; Wat zijn de buren van 5?)
problemen in verband met lengte en gewicht (bijv. Wie is het grootst?; Kan ik mezelf zwaarder maken?)
Kerndoel 25: De leerlingen leren aanpakken bij het oplossen van rekenwiskundeproblemen te onderbouwen en leren oplossingen te beoordelen.
aanpakken onderbouwen en oplossingen beoordelen bijvoorbeeld bij het werken met - groottes en aantallen - verbanden als evenveel, groter/kleiner - vormen en ruimtelijke relaties
voorstellingen en gedachten onder woorden brengen
kritisch luisteren naar elkaars uitleg
Kerndoel 26: De leerlingen leren structuur en samenhang van aantallen, gehele getallen, kommagetallen, breuken, procenten en verhoudingen op hoofdlijnen te doorzien en er in praktische situaties mee te rekenen
(kleine) hoeveelheden vergelijken (méér, minder evenveel)
hoeveelheden tellen (resultatief tellen)
meten door afpassen
benoemde hoeveelheden, groottes, data etc. (waarvan je de getallen weet) vergelijken op grond van die getallen. Bijvoorbeeld bij een vraag als "wie is het oudst?"
getallen met elkaar vergelijken op basis van volgorde in de telrij en door vergelijking van corresponderende hoeveelheden
kleine hoeveelheden direct overzien
getalpatronen herkennen, zoals die op de dobbelsteen en bij dominostenen
de telrij tot 10 / 20: de telwoorden, verder tellen en terugtellen vanaf een willekeurig getal
telrij tot 100 (in oriënterende zin)
aantallen en hoeveelheden structureren in tweetallen, vijftallen en tientallen en naar analogie van de vingers van twee handen de vijf- en tienstructuur: 0, 5, 10, 15, 20
betekenis van het resultatief tellen
betekenis van het samenvoegen, doortellen, terugtellen, wegnemen, verschil bepalen in betekenisvolle situaties
het onderscheiden van verschillende betekenissen van getallen bij het benoemen van onder andere aantallen, posities (de derde in de rij, huisnummers), tijd, leeftijd, gewicht, lengte, prijzen, kledingmaten en andere groottes
Kerndoel 27: De leerlingen leren de basisbewerkingen met gehele getallen in elk geval tot 100 snel uit het hoofd uitvoeren, waarbij optellen en aftrekken tot 20 en de tafels van buiten gekend zijn.
bezinning op het getalsmatige aspect (cq. het hoeveelheidsaspect) in situaties waarin sprake is van 'erbij komen' en 'eraf gaan' of 'weggaan', zoals bij het in- en uitstappen van passagiers, het winkelen, het parkeren van auto's, en zo meer; verwoorden van de getalsmatige veranderingen die zich in zulke situaties voordoen.
het symboliseren van hoeveelheden in 'optel-'en áftrek' situaties met behulp van vingers, blokjes, fiches en dergelijke, en het gebruik van zulke hulpmiddelen om te bepalen hoe groot het nieuwe aantal passagiers of euro's of auto's is geworden.
Kerndoel 28: De leerlingen leren schattend tellen en rekenen.
schattend bepalen van grotere hoeveelheden, voorafgaand aan precies tellen, (via orde-van-grootte-vergelijkingen: 'zijn het er meer of minder dan 10? Meer dan 20? Tussen 20 en 30?' enz. Het gaat daarbij vanaf het begin om de 'argumenten', en niet om alleen raden)
Kerndoel 32: De leerlingen leren eenvoudige meetkundige problemen op te lossen.
oriënteren en plaatsbepalen in de bekende eigen omgeving
beschrijven van routes
construeren met blokken, papier en ander constructiemateriaal
onderzoeken van en opereren met vormen en figuren (bijv. vouwen), schaduwen, spiegels, patronen
verkennen en onderzoeken van meetkundige basisvormen (cirkel, vierkant, driehoek) en hun eigenschappen
en het ontwikkelen van taal bij bovenstaande Kerndoel 33: De leerlingen leren meten en leren te rekenen met eenheden en maten, zoals bij tijd, geld, lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid en temperatuur.
bewustwording van het bestaan van verschillende grootheden als afzonderlijke groottekenmerken van objecten zoals lengte, inhoud en gewicht
ervaring opdoen met het direct vergelijken en ordenen van objecten qua lengte, gewicht en inhoud
werken met de daarbij behorende begrippen als lang(ste), kort(ste), groot(ste), klein(ste), even lang, zwaar(ste), licht(ste), 'er zit meer in', 'bijna vol', en zo meer
kennismaking met verschillende strategieën om objecten qua grootte te vergelijken. (bijvoorbeeld: bij lengte door objecten direct naast elkaar te plaatsen (zoals bij de eigen lichaamslengte); bij gewicht 'op het gevoel' door objecten in de hand te nemen of met behulp van een balans; bij inhoud door overgieten van de inhoud van objecten)
verkenning van de mogelijkheid om de lengte, het gewicht of de inhoud van een object uit te drukken in een natuurlijke maateenheid, zoals de stap, het kopje of het blokje
verkenning van de meter als 'officiële' maateenheid voor lengte; koppeling van deze maat aan de eigen lichaamslengte als referentiemaat, en aan de 'stap'
onderzoek naar de wijze waarop een 'meterlat' gebruikt kan worden om bijvoorbeeld de lengte van het lokaal te bepalen
versterking van het besef dat oppervlakte een belangrijk groottekenmerk van objecten kan zijn, met name in situaties waarin sprake is van bedekken (met een kleed), inpakken (pakpapier) of bouwen (met bouwelementen)
bewustwording van het feit dat met de aanduiding hoe groot iets is behalve de lengte of het gewicht soms ook de oppervlakte bedoeld kan worden.
verkenning van het begrip inhoud als 'hoeveel past er in' via afpassen, meten, overgieten en vullen van flessen, pakken met bekertjes water
verkenning van begrippen die horen bij inhoud zoals 'vol', 'leeg', 'even vol', 'meer', 'minder'
ervaring opdoen met wegen en vergelijken van het gewicht van allerlei voorwerpen en gebruik hierbij van bijbehorende begrippen als 'zwaar', 'licht', 'zwaarste', 'lichtste'. Dit 'wegen' gebeurt voornamelijk via globaal meten met de handen en eventueel met een eigen gemaakte balans
eerste bewustwording dat gewicht niet persé samenhangt met de grootte: wat lijkt zwaarder en is lichter (krop sla is groter dan een wortel, maar toch lichter)
verkenning van de dagindeling in ochtend, middag, avond en nacht; en van de weekindeling in dagen
besef van het verstrijken van tijd door gebeurtenissen in de tijd te ordenen en interpreteren
ontwikkeling van tijdsbesef door te ervaren hoe lang een minuut kan duren en dat je dit verschillend kunt ervaren
verkenning van begrippen die met omgaan met geld te maken hebben (bijv. kopen, verkopen, betalen, euro, muntjes, prijs, duur, goedkoop, 'hoeveel kost het')
verkenning van activiteiten die met omgaan met geld te maken hebben (bijv. winkeltje spelen, boodschappen doen, verkopen, kopen, betalen met 'iets' (kunnen ook fiches zijn), ruilen van een voorwerp tegen muntjes, nog iets terugkrijgen)
nadenken over geld en de betekenis ervan (bijv. wat doen mensen met geld, wat is veel geld, wat is duur, goedkoop, hoe kom je aan geld)
5.1.2 Tijd op het lesrooster
Groep 1/2: 100 minuten per week; risico leerlingen minimaal 3x15 minuten extra.
5.1.3 Doelen van de school
Resultaatgericht: Groep 1/2 behaald op Cito rekenen voor kleuters een I/II score van 60%. (deze norm is stichtingsafspraak) Procesgericht:
Kinderen zijn actief betrokken
Kennis van de leerkracht over rekenonderwijs
Doorgaande lijn m.b.t. rekenonderwijs is geborgd.
5.1.4 Algemeen deel
5.1.5 Rijke leeromgeving en werken aan de hand van thema’s
Groep 1/2 werkt vanuit thema’s waardoor er uitgebreide aandacht is aan de rijke leeromgeving.
5.1.6 Toetsing en analysering
In januari en mei/juni wordt de Cito rekenen voor kleuters afgenomen door de eigen leerkracht waarin woordschat van de leerlingen getoetst wordt. De groepsleerkracht heeft hiervoor een eigen analyse format gemaakt.
5.1.7 Utrechtse Getalbegriptoets
In 1994 is de Utrechtse Getalbegrip Toets (UGT) tot stand gekomen en uitgegeven. De UGT is destijds ontwikkeld om bij kinderen in de kleuterfase het niveau van beheersing van getalbegrip (voorbereidende rekenvaardigheid) op een theoretisch en psychometrisch verantwoorde wijze vast te stellen. Met deze methodeonafhankelijke, genormeerde toets kan de leerkracht nagaan in welke mate een kind het getalbegrip beheerst. Deze toets wordt, in overleg met IB´er en ouders, afgenomen bij kinderen waarvan sprake is van een zwak rekenbegrip.
6 OBSERVEREN, TOETSEN EN GROEPSPLANNEN
In de kleutergroep bekijken we de ontwikkeling van de jonge kinderen door: - Vrije observaties - Gerichte observaties - Toetsen
6.1 OBSERVEREN EN REGISTREREN Van observaties is bekend dat deze sterk gekleurd kunnen zijn door het beeld dat een leerkracht al van een kind heeft. Zo kan een kind dat verbaal sterk is, ten onrechte de indruk wekken dat het zich op andere gebieden ook goed ontwikkelt. De dagelijkse observaties, informatie van ouders én de toetsresultaten geven samen een compleet beeld van de vaardigheden en de ontwikkeling van een kind. De ontwikkeling van kinderen (cognitief, fysiek en sociaal-emotioneel) verloopt veelal sprongsgewijs. Op basis van een toets resultaat en/of observatie in groep 1 is niet te voorspellen hoe een kind het bijvoorbeeld in groep 8 zal doen. Door regelmatig te evalueren, kan het beeld gedurende de basisschool steeds bijgesteld worden als dat nodig is en voorkom je het effect van een momentopname. Twee keer per jaar toetsen is voldoende om te zien hoe een leerling zich ontwikkelt in de tijd. (Cito, 2015) De onderwijsinspectie (2016) zegt dat het kleuteronderwijs moet aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen. Bij kleuters maakt spelen daar natuurlijk een essentieel onderdeel van uit. Spelen is immers dé manier waarop kleuters leren. Waar kijkt de inspectie naar in de kleutergroepen?
Krijgen de kleuters een breed aanbod (dus niet alleen beginnende geletterd- en gecijferdheid)?
Sluit het kleuteronderwijs aan op het onderwijs in de groepen 3 en verder (de zogeheten doorlopende leerlijn)?
Lopen de leerinhouden op in niveau, aansluitend op de ontwikkeling van de kleuters (zogeheten beredeneerd aanbod)?
Staat in de schoolgids welke doelen de school wil bereiken en hoe de ondersteuning van het jonge kind wordt vormgegeven?
6.1.1 KIJK!
Kijk! is een instrument voor het in kaart brengen van de ontwikkeling. Kijk! is een observatie instrument waarmee het ontwikkelingsverloop van jonge kinderen op diverse ontwikkelingsgebieden over langere tijd kan worden geobserveerd en geregistreerd. Het Kijk! registratiemodel wordt twee keer per jaar ingevuld. In de tussenliggende periodes observeert de leerkracht de kinderen tijdens door de kinderen zelf gekozen activiteiten en de door de leerkracht georganiseerde activiteiten. Gegevens worden per ontwikkelingsgebied en leerlijn verzameld en genoteerd. Twee keer per jaar worden de gegevens per kind digitaal verwerkt. Wat noteren we per leerling: Oktober groep 1 + 2: alleen de onderdelen die te maken hebben met de sociaal emotionele ontwikkeling April groep 0/1: alle onderdelen April groep 2: alle onderdelen van KIJK! + ZIEN!
6.1.2 ZIEN!
In groep 2 wordt in verband met de overdracht naar groep 3 het observatiesysteem Zien! ingevuld. Met ZIEN! brengt de leerkracht het sociaal-emotioneel functioneren van kinderen systematisch in kaart. ZIEN! geeft inzicht in de eventuele ondersteuningsvragen op het gebied van het sociaal-emotioneel functioneren en helpt de leerkracht om het gedrag van het kind beter te begrijpen. Indien nodig kunnen leerkracht en leerling aan de slag te gaan met de concrete handelingssuggesties die het systeem biedt.
6.1.3 Registratiesysteem methode
Naast Kijk! wordt er per doel geobserveerd of de leerlingen het doel behaald hebben of niet. In het registratiesysteem van de methode wordt bijgehouden welke doelen al wel of niet behaald zijn. Op deze manier heeft de leerkracht een goed overzicht van de ontwikkeling van de leerlingen.
6.2 TOETSEN BIJ KLEUTERS De toetsen voor kleuters geven objectieve informatie als aanvulling bij het observeren van de ontwikkeling van het kind. Goed onderwijs sluit aan bij de ontwikkeling van kinderen. Voor kleuters is spelend leren hierbij van groot belang. De eigen observaties van leerkrachten vormen de belangrijkste bron van informatie om de activiteiten in de klas te laten aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen. Toetsen zijn bedoeld om leerkrachten daarbij te ondersteunen. Doordat toetsen de mogelijkheid bieden om de ontwikkeling van kinderen te vergelijken met die van de gemiddelde leerling, krijgen leerkrachten een breder referentiekader dan de eigen groep. Zo kan een leerkracht met toetsen een achterstand of voorsprong vroegtijdig signaleren.
6.2.1 Cito voor Kleuters
Naast het observeren van de ontwikkeling van het jonge kind, kiest De Zaaier ervoor om een gevalideerd instrument af te nemen dat gericht is op taal- en rekenontwikkeling, namelijk Cito. Cito is op deze school het instrument om de ontwikkeling van ieder kind nader te diagnostiseren en te vergelijken met de ontwikkeling van andere kinderen in die leeftijd. Dit instrument geeft ook informatie over de voorbereiding van het aanvankelijk lezen en rekenen in groep 3. Twee keer in het jaar wordt de Cito voor Kleuters afgenomen in kleine groepjes. In zowel groep 1 als 2 worden de Cito voor Kleuters taal en rekenen afgenomen.
6.2.1.1 Cito Taal
De toets Taal voor kleuters voor groep 1 bestaat uit de onderdelen woordenschat en kritisch luisteren. In groep 2 komen hier vaardigheden bij, zoals klank en rijm en schriftoriëntatie.
6.2.1.2 Cito Rekenen
De toetsen Rekenen voor kleuters, voor zowel groep 1 als 2, richten zich op het voorbereidend rekenen op het gebied van getallen, meten en meetkunde. Denk aan vaardigheden als tellen en het kennen van begrippen, zoals lang en kort.
6.2.2 CPS
Met de toetsen van CPS kunnen we de kinderen opsporen die uitvallen op het gebied van beginnende geletterdheid. Bij de leerlingen van groep 1 wordt er een rijmtoets en een woordenschattoets afgenomen. Bij de leerlingen van groep 2 wordt de analysetoets, woordenschattoets, synthesetoets en letterkennistoets afgenomen. Door middel van deze toetsen hopen we leesproblemen te voorkomen.
6.2.3 Analyse toetsen
De toetsen van Cito en van CPS worden ingevoerd in het leerlingvolgsysteem Parnassys. Alle toetsen van Cito zijn genormeerd. Deze normen zijn bedoeld om de vaardigheid van leerlingen te vergelijken met die van andere leerlingen in eenzelfde jaargroep. In normeringsonderzoeken maakt een
representatieve groep leerlingen een toets die voor hun jaargroep bedoeld is, bijvoorbeeld de toets Rekenen voor kleuters groep 2. Uit de toets komt een toetsscore, deze toetsscore wordt omgezet in een getal op de vaardigheidsschaal. Dat getal is de vaardigheidsscore van de leerling en deze geeft aan in welke mate de leerling de vaardigheid Rekenen beheerst. Hoe hoger de vaardigheidsscore, des te hoger de rekenvaardigheid van de leerling is. Op basis van prestaties van deze leerlingen is er een indeling in niveaugroepen: de vaardigheidsniveaus. Op De Zaaier wordt de indeling in niveaus | t/m V gehanteerd.
Tabel 1: verdeling over de groepen bij de niveau-indeling. Het kan zijn dat deze vaardigheidsscore helemaal niet past bij het beeld dat de leerkracht van het kind heeft. Dat is de reden dat er ook een observatiesysteem wordt bijgehouden met de observaties van de leerkracht. Een toets is bij kleuters absoluut niet leidend. Vaak geven de toetsen wel een signaal over de vaardigheid die het kind nog niet beheerst. Er wordt tijdens instructielessen en tijdens verlengde instructielessen gekeken wat het kind wel of niet beheerst. Op die manier wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van het kind. Dit wordt beschreven in het didactisch overzicht en in het groepsplan.
6.3 VOLGEN VAN ONTWIKKELING Elke kind heeft een leerlingvolgsysteem in het systeem Parnassys. Bij de kleuters wordt daarnaast,
zoals hierboven beschreven, ook gebruik gemaakt van het observatievolgsysteem KIJK! en het
systeem van de methode voor een compleet beeld. In Parnassys worden alle resultaten van de LVS
toetsen en de methode toetsen ingevoerd. In een oogopslag kun je zien hoe zowel de leerling als de
groep scoort op de verschillende vakgebieden. Op die manier hebben wij een helder beeld van hoe
een leerling momenteel scoort en hoe het heeft gescoord in de, eventuele, voorafgaande jaren.
Parnassys geeft ook een grafische weergave van de ontwikkeling van de leerling. De didactische
groepsoverzichten en de groepsplannen worden ook toegevoegd aan Parnassys zodat het
volgsysteem van de leerling compleet is.
7 PRIORITEITENPLAN
7.1 PRIORITEITEN SCHOOLJAAR 2016-2017 - Methode Schatkist implementeren en borgen
- Differentiatie, plusmateriaal in de klas opstarten
- Woordenschatonderwijs vormgeven in de klas
Woorden visueel in de klas
Woorden aanbieden volgens 4-tact
- Onderzoek naar begrijpend lezen/luisteren onderwijs taalcoordinator werkt dit uit
- Definitieve keuze observatiesysteem: KIJK, Schatkist, ZIEN
- Visie op ICT bij de kleuters
7.2 PRIORITEITEN SCHOOLJAAR 2017-2018 - Methode Schatkist borgen
- Woordenschatonderwijs borgen
- Het optimaliseren en verdieping in het begrijpend lees- en luisteronderwijs
- Coöperatief leren
- VVE – beleid
7.3 PRIORITEITEN SCHOOLJAAR 2018-2019 - Methode Schatkist borgen
- Engels bij de kleuters onderzoeken – Early Birds
8 LITERATUUR
Velthuis, M. (2013) Doelgericht en Spelenderwijs, Volgens Bartjens, jaargang 33, nr. 3.
Inspectie van het Onderwijs (2013) Scholen hoeven geen methode te gebruiken bij kleuters.
Geraadpleegd op 31 mei 2016, van http://www.onderwijsinspectie.nl/nieuws/2016/02/scholen-
hoeven-geen-methoden-te-gebruiken-in-de-kleutergroepen.html
Oers, B. van en Janssen-Vos, F. (2001) Visies op onderwijs aan jonge kinderen. Assen: Van Gorcum.
Pompert, B. (2004) Thema’s en Taal. Ontwikkelingsgericht onderwijs in de bovenbouw. Assen: Van
Gorcum.
Linde-Meijerink, G. van der, (2008) Bouw en doe je mee? Enschede: SLO
Förrer, M, Huijbregts, S. (2011) Werkmap Fonemisch bewustzijn. CPS Onderwijsontwikkeling en
advies. Enschede: Ipskamp
Oldersma, F. Signaleren ontwikkelingsvoorsprong bij kleuters.
Lansink N., Koorhuis, I (2013) Kleuters met een A en nu?, Praxis Bulletin, jaargang 30, nr. 5 Bouwman, A, Huizenga, M, Kaskens, J. (2011) Werkmap Gecijferd bewustzijn. CPS
Onderwijsontwikkeling en advies. Enschede: Ipskamp
Cito (2015) Toetsen voor kleuters. Geraadpleegd op 31 mei 2016, van
http://www.cito.nl/over%20cito/visie_op_actuele_themas/toetsen-van-kleuters
9 BIJLAGEN
9.1 FORMAT GROEPSOVERZICHT
Didactisch groepsoverzicht
Groep: 2 Vakgebied: Rekenen voor Kleuters Methode:
Leerkracht: Marjolein Ingevuld door: Nely en Maaike
Periode: september 2015 t/m januari 2016 Datum laatste wijziging: 23 juni 2015
Naam Cito 1 Datum: 22-1-‘15
Cito 2 Datum: 3-6-‘15
Meth. Toets 1 Datum:
Meth. Toets 2 Datum:
Observaties, analyses & Gesprekken
Sign
aler
ing
Inst
ruct
ieb
eho
efte
n
(ro
od
/ g
eel/
gro
en)
Specifieke onderwijsbehoeften (zie lijst met voorbeelden)
71 ll 83 l Behoefte om betrokken te worden.
67 lll 76 ll < 80% goed bij getalbegrip Zie analyse
Bram heeft behoefte aan rust. Stimuleren om te laten horen wat hij weet. Veel laten oefenen uit de rekenkast.
69 ll 71 lll < 80% goed bij meten Zie analyse
Laten oefenen met meten en meetkundige situaties.
64 lll 69 lll < 80% goed bij getalbegrip Zie analyse
Veel laten oefenen uit de rekenkast. Behoefte om betrokken te worden.
80 l 87 l Behoefte aan extra uitdagende opdrachten. Een pientere jongen!
66 lll 73 ll < 80% goed bij meetkunde Zie analyse
Veel laten oefenen uit de rekenkast en feedback geven.
80 l 87 l Behoefte aan uitdagende opdrachten. Een pientere dame!
106 l 93 l Behoefte aan extra uitdagende opdrachten. Een pientere jongen!
64 lll 76 ll Veel laten oefenen uit de rekenkast
59 lV 68 lll < 80% goed bij getalbegrip < 80% goed bij meten Zie analyse
Veel laten oefenen uit de rekenkast en daar waar nodig extra aandacht in een kleine kring.
62 lV 67 lll < 80% goed bij getalbegrip < 80% goed bij meten < 80% goed bij meetkunde Zie analyse
Veel laten oefenen uit de rekenkast en daar waar nodig extra aandacht in een kleine kring.
67 III 76 ll < 80% goed bij meten Zie analyse
Veel laten oefenen uit de rekenkast en daar waar nodig extra aandacht in een kleine kring.
80 ll Behoefte om betrokken te worden.
Gr 2: 64 V Gr E1: 59 V
E2: 69 V
< 80% goed bij getalbegrip < 80% goed bij meten < 80% goed bij meetkunde Zie analyse Heeft vanaf augustus 2014 wekelijks extra hulp gehad.
S- Chayenne heeft een instructie nodig, waarbij de leerkracht hardop voordoet en hardop denkt. Een rustige werkplek Concrete materialen Activerende werkvormen die uitnodigen tot doen. Extra aandacht in een kleine kring. Kleine stapjes.
Vanaf maart 2015 doet ze mee met de stof van groep 1. Ook krijgt ze wekelijks 2 keer extra begeleiding.
Herhaling.
Gr 2: 54 V Gr E1: 60 lV
E2: 68 V
< 80% goed bij getalbegrip < 80% goed bij meten < 80% goed bij meetkunde Zie analyse Heeft vanaf augustus 2014 wekelijks extra hulp gehad. Vanaf maart 2015 doet ze mee met de stof van groep 1. Ook krijgt ze wekelijks 2 keer extra begeleiding.
S- Jens heeft een instructie nodig, waarbij de leerkracht hardop voordoet en hardop denkt. Jens heeft groepsgenoten nodig zie zijn clowneske gedrag negeren en er niet om lachen. Een rustige werkplek Concrete materialen Activerende werkvormen die uitnodigen tot doen. Extra aandacht in een kleine kring. Kleine stapjes. Herhaling.
9.2 FORMAT GROEPSPLAN – KOPIE PARNASSYS Wat is dit voor een groep bij rekenen? Wat is stimulerend? Wat is belemmerend Het stimuleert deze groep om veel te doen en dat te verwoorden. Het belemmerd ze als ze veel moeten luisteren. Veel kinderen uit deze groep hebben behoefte om betrokken te worden. Wat heeft deze groep nodig om zich goed te kunnen ontwikkelen? (instructie die…, opdrachten die…, activiteiten die…, feedback die…, een leerkracht die…) Een leerkracht die de leerlingen betrekt bij de activiteiten Opdrachten die uitleg vragen van de leerling Activiteiten die uitnodigen tot doen Activiteiten uit de rekenkast die zorgen voor herhaling De vorige gemiddelde vaardigheidsscore van de groep was: 76,2 De laatste gemiddelde vaardigheidsscore van de groep is: De niveauverdeling was als volgt: I: 26,67 % (4 lln.) II: 33,3 % (5 lln.) III: 26,67 % (4 lln.) IV: 0 % (0 lln.) V: 13,3 % (2 lln.) Waar viel de groep op uit? getalbegrip en meten > bij beide onderdelen had 40% van de leerlingen minder dan 80% goed CITO-STREEFDOEL: Een gemiddelde vaardigheidsscore van 80 De niveauverdeling als volgt: I: 36,7 % ( 6 lln.) II: 36,7 % (6 lln.) III: 13,3 % (2 lln.) IV: 13,3 % (2 lln.) V: 0 % (0 lln.) LESDOELEN: zie handleiding DOELEN TEN AANZIEN VAN DE VOLGENDE DOMEINEN - Tellen en getalbegrip - Meten - Meetkunde Tellen en getalbegrip -hoeveelheden tot tenminste 10 resultatief tellen en weergeven -vanuit verschillende getallen tot 10 verder en terug tellen vanaf getallen t/m 6 -de getalsymbolen t/m 6 herkennen en benoemen -de volgorde van de getal symbolen t/m6 herkennen en leggen (niet schrijven) -rangtelwoorden (eerste, tweede, derde) t/m 6 herkennen -Weten wat met ‘nul’ bedoeld wordt -benoemen aantallen t/m 6 telbaar representeren met vingers, streepjes of stippen
-een grafische weergave van aantallen tot 10 maken -twee rijen met evenveel voorwerpen als gelijkwaardig benoemen op basis van een mentale één-één-relatie (t/m 8) -hoeveelheidsbegrippen passief gebruiken: meer, minder, evenveel, meeste, minste, veel, weinig, erbij, eraf, samen, niets Meten -met moeilijkere groottebegrippen herkennen en benoemen (zwaar-licht, breed-smal) -Herkennen en gebruiken tegenstellingen in betekenisvolle situaties (grootste-kleinste, langste-kortste, hoogste-laagste) -voorwerpen classificeren op twee eigenschappen (kleur en vorm) -Weten dat eerlijk meten (één maat gebruiken) een voorwaarde is voor vergelijken, ordenen en meten -Meten van lengte met een betekenisvolle maat zoals stappen, voeten en stroken en het resultaat via tellen vaststellen. -het gewicht van verschillende voorwerpen vergelijken en ordenen (met de hand en met een balans) -inhouden vergelijken op het oog en ook via overgieten/passen met eenvoudige maten (kopje, lepel, enz) -Vergelijken en ordenen van inhouden in de betekenis van ‘wat zit erin’ en ‘wat kan erin’ -Beginnen structurerend en tellend te rekenen met kleine aantallen. -m.b.v. representaties erbij- en eraf vragen in betekenisvolle situaties oplossen onder 6. -in goede volgorde de dagen van de week en delen van een dag opnoemen -Weten dat de dagen van de week en delen van een dag zich steeds herhalen -Herkennen tijdsbegrippen herkennen in betekenisvolle situaties; dag, nacht, ochtend, vandaag, gister, morgen, vroeg, vroeger, laat, eerder, nu, toen, straks -Krijgen belangstelling van klokken en kalenders -alle 4 seizoenen benoemen -voorwerpen gepast betalen onder 10 euro met munten van 1 euro en bedragen met munten van 1 euro vaststellen -Begrijpen dat verschillende munten en briefjes verschillende waarden hebben. Meetkunde -lichaamsdelen met hun ogen dicht aanwijzen -enkelvoudige bewegingsopdrachten uitvoeren en benoemen -meetkundige begrippen in afbeeldingen weergeven en verwoorden -in een eenvoudige plattegrond van het lokaal zeggen of aanwijzen wat waar in het lokaal is -in eigen woorden vertellen hoe iets eruit ziet (zonder het te zien) door een voorstelling van te maken -de meetkundige figuren bol, kubus, cilinder en balk herkennen en benoemen -voorwerpen sorteren op vorm en ordenen van groot naar klein -eenvoudig symmetrische vormen spiegelen -schaduwen van voorwerpen in de ruimte aanwijzen -vanaf een plattegrond/ foto een constructie nabouwen van wat zichtbaar is. -een lineair patroon van 3 kleuren voortzetten -Herkennen in eenvoudige patronen de regelmaat en kunnen deze uitleggen en voortzetten -Begrijpen (passief gebruik) bij het vouwen meetkundige begrippen als recht, schuin, dubbel, lijn, hoek, punt CRUCIALE LEERDOELEN/ FOCUS VAN DEZE PLANPERIODE Ik ga vooral werken/ aandacht geven aan: - getalbegrip - meetkunde
HIATEN MET CITO: - INSTRUCTIE: Basisinstructie volgens methode Wereld in Getallen en Werkmap Cijferend Bewustzijn in kringactiviteiten Grote kring (groep 1/2) -> basisaanbod Klein kring (alleen groep 2) -> basisaanbod Zelfstandig verwerken d.m.v. werkbladen, ontwikkelmateriaal uit de rekenkast, spel in de hoeken Verlengde instructie: bij vaardigheidsscore < 68 of wanneer er gezien wordt dat de leerling hier moeite mee heeft tijdens basisinstructie MATERIALEN EN LEERSTOF: Methode: Wereld in Getallen Methode: Cijferend Bewustzijn : met behulp van handpoppen Tellen & Getalbegrip * Speelleermateriaal tellen uit de rekenkast * Werkmap gecijferd bewustzijn, onderdeel getalbegrip. * Wereld in getallen * Werkbladen ‘tellen’ * (Gezelschaps)spelletjes ‘tellen’ Meten * Speelleermateriaal uit de rekenkast (Seriant, Logiblokken, Piccolo) * Werkbladen ordenen, seriëren,classificeren * Werkmap Gecijferd bewustzijn, onderdeel meten * Wereld in getallen Meetkunde * Speelleermateriaal uit de rekenkast (Tangrammen, Ruimtelijke oriëntatie lotto) * Opdrachten in de bouwhoek * Werkmap Gecijferd bewustzijn, onderdeel meetkundige problemen * Wereld in getallen WERKVORMEN:: kring coöperatieve werkvormen speelleerspelletjes uit de rekenkast werkbladen opdrachten in de (bouw)hoek(en) (gezelschaps)spelletjes ORGANISATIE: maandag: 9.05 – 9.15 uur: tellen 9.15 - 10.15 uur: werkles + verlengde instructie rekenen 13.45 - 14.30 uur: werkles + plusgroep
dinsdag: 8.30 - 9.30 uur: werkles 9.45 - 10.15 uur: rekenkring Gecijferd Bewustzijn woensdag: 9.00 - 9.15 uur: Wereld in Getallen 9.15 - 10.15 uur: werkles donderdag: 9.00 - 9.15 uur: rekenkring Gecijferd Bewustzijn 9.15 - 10.15 uur: werkles 14.15 - 15.00 uur: werkles + plusgroep vrijdag: 8.30 - 9.15 uur: werkles + verlengde instructie rekenen 9.45 - 10.10 uur: Wereld in Getallen De volgende leerlingen krijgen (dagelijks) verlengde instructie om de groepsdoelen te behalen (noem naam en specifiek doel): - De volgende leerlingen werken ook aan de groepsdoelen, maar krijgen minder instructie, gaan al snel zelf aan de slag en maken vaak extra werk: - EVALUATIE CITO De gemiddelde vaardigheidsscore Cito Rekenen & Wiskunde van de groep is: De niveauverdeling is als volgt: I: ... % (... lln.) III: … % (... lln.) III: … % (... lln.) IV ... % (... lln.) V: …% (... lln.) Waar viel de groep op uit? Zijn de groepsdoelen wel/niet behaald? Hoe komt dat? (Denk aan: instructie, begeleiding, organisatie, toetsinstrumenten?) Wat neem je mee naar de volgende planperiode? Welke leerlingen hebben welke cruciale leerdoelen niet behaald?
9.3 DOELENOVERZICHT TAAL Leerlijn Doelen Vaardigheid instromers Vaardigheid groep 1 Vaardigheid groep 2
Spreken en luisteren
Spraak- en taalontwikkeling
spreekt duidelijk, is verstaanbaar en ontdekt
klankarticulaties.
spreekt verstaanbaar spreekt verstaanbaar, ook voor onbekende luisteraar spreekt verstaanbaar ook voor een onbekende luisteraar
kan de meeste klanken goed uitspreken, maar blijft sommige klankuitspraken nog verder ontwikkelen, zoals /l/r/,/s/ en medeklinkercombinaties
ontdekt klankarticulatie en vormt klanken in de mond door te luisteren, te voelen en te kijken naar een voorbeeld. Doorgaans zijn deze klanken juist uitgesproken, maar klanken zoals /l/r/s/ en medeklinkercombinaties kunnen zich nog verder ontwikkelen.
ontdekt klankarticulatie en vormt klanken in de mond door te luisteren , te voelen en te kijken naar een voorbeeld. Doorgaans zijn deze klanken juist uitgesproken, maar klanken zoals /l/r/s/ kunnen zich nog verder ontwikkelen.
breidt kennis uit wat betreft woordgebruik,
woordvorming en zinsvorming en past deze
kennis correct toe
gebruikt persoonlijke voornaamwoorden, als 'ik', 'jij', 'wij', in zinnen.
gebruikt persoonlijke voornaamwoorden, als 'ik', 'jij', 'wij', 'jullie', 'zijn' en 'het'.
past persoonlijke voornaamwoorden ('ik', 'jij', 'wij', 'jullie', 'zijn' en 'het') correct toe. Maakt gebruik van voornaamwoorden: deze, die, dit, dat, wat.
maakt gebruik van regelmatige meervouden als 'stoel-stoelen'.
Beheerst de regelmatige meervouden, zoals 'stoel-stoelen' en eenvoudige verkleinwoorden, zoals 'takje'
beheerst steeds meer onregelmatige meervouden, zoals 'tafel-tafels' en moeilijkere verkleinwoorden zoals 'boompje'.
gebruikt regelmatige werkworodsvervoegingen, zoals 'ik speel' - 'hij speelt' en gebruikt verleden en toekomende tijd, maar vaak op een eigen manier, zoals 'ik loopte'
beheerst regelmatige werkwoordsvervoegingen, zoals 'ik speel' - 'hij speelt' en gebruikt verleden en toekomende tijd, maar vaak nog op een eigen manier, zoals 'ik loopte'.
beheerst steeds beter werkwoordstijden (tegenwoordige, verleden en toekomende tijd) en regelmatige en onregelmatige werkwoordsvervoegingen, zoals 'ik liep'.
maakt zinnen van ongeveer vier woorden. Gebruikt functiewoorden, zoals 'en, 'toen, 'omdat' en maakt eenvoudige vraagzinnen met 'wie', 'wat', 'waar'.
maakt zinnen van minstens vier woorden. Kan zinnen uitbreiden met eenvoudige nevenschikkingen en verbidingswoorden, zoals 'en dan' en maakt eenvoudige vraagzinnen met bijv. 'wie', 'wat', 'waar
maakt zinnen met verbindngswoorden, zoals 'daarna', samengestelde zinnen met bijv. 'omdat', 'want', 'maar' en vraagzinnen met bijv. 'wie', 'wat', 'waar', 'wanneer'en 'waarom'.
luistert naar, leert van en reflecteert op
luistert naar woorden in zinnen in de eigen taal en andere talen en leert hiervan.
luistert naar de vorm, klanken, woorden en zinnen van eigen taaluitingen en die van anderen en leert hiervan.
luistert naar de vorm, klanken, woorden en zinnen van eigen taaluitingen en die van anderen en gaat bewust om met feedback.
taaluitingen in eigen en vreemde talen.
luistert naar taaluitingen in andere talen en ontdekt verschillen en gelijkenissen tussen de eigen en de vreemde taal
luistert naar taaluitingen in andere talen en ontdekt verschillen en gelijkenissen tussen de eigen en vreemde taal
experimenteert met taaluitingen in vreemde talen, krijgt hierdoor inzicht in de talige aspecten van het culturele erfgoed (andere culturen, dialecten enz.) en toont er interesse en waardering voor.
Deelnemen aan gesprekken
neemt in kleine en grote groepen actief deel aan
gesprekken door te spreken en te luisteren
naar anderen
durft (vrijuit) te praten in een klein groepje, luistert naar en reageert ook op anderen
neemt in kleine groepen initiatief voor een gesprek, voelt zich er prettig bij om iets te vertellen en luistert naar anderen
neemt in kleine en grote groepen op eigen initiatief deel aan een gesprek, heeft een positief zelfbeeld als spreker, stelt vragen, breidt vertelbeurten uit en luistert naar anderen.
verwoordt zijn/haar ervaringen en gedachten
vertelt tegen anderen iets over zichzelf of de directe omgeving en probeert zijn of haar eigen mening te
geven
kan - ook op eigen initiatief - een ervaring verwoorden en een eigen mening geven over het 'hier en nu'.
kan - ook op eigen initiatief - een ervaring verwoorden en zijn of haar eigen mening geven over het 'hier en nu' en buiten het 'hier e nu', o.a. door gebruik van 'ik vind' - zinnen
kan een redenering in eenvoudige denkstappen formulieren
communiceert volgens de geldende
gespreksregels en beleefdheidsnormen
kent enkele gespreksregels en beleefdheidsnormen, zoals 'iemand aankijjken', en probeert deze toe te passen
kent de gespreksregels en beleefdheidsnormen en probeert hiernaar te handelen ('luistert naar een ander' en 'wacht op zijn beurt')
kent en handelt naar de gespreksregels en beleefdheidsnormen ('aankijken' en 'geconcentreerd luisteren naar de verteller'), past ze spontaan en correct toe in kringgesprekken en in gesprekken met leeftijdsgenoten en kan achteraf vertellen of hij/zij de gespreksregels correct heeft toegepast.
reflecteert op het verloop van het gesprek,
de spreker en de boodschap.
kan bij een gesprek reflecteren op wie spreekt en wie luistert en kan hierover in eigen woorden verslag doen.
kan bij een gesprek reflecteren op wie spreekt, wie luistert, waarover het gesprek gaat en kan hierover in eigen woorden verslag doen.
luistervaardigheid en begrijpend luisteren
luistert geconcentreerd en gericht
kan ongeveer 2 minuten geconcentreerd luisteren naar een verhaal of uitleg
kan ongeveer 5 minuten geconcentreerd en gericht luisteren naar een ander persoon, een verbaal of uiting en laat dit zien door gespast non-verbaal of verbaal gedrag (instemmend knikken' of 'aangeven dat de situatie herkenbaar is)
kan ongeveer 15 minuten geconcentreerd en gericht lusiteren naar een ander persoon, een verhaal of uitleg en laat dit zien door gepast of non-verbaal of verbaal gedrag (instemmend knikken of aangeven dat de situatie herkenbaar is) q
kan begrijpend luisteren naar een verhaal, een
mondelinge boodschap of instructie van anderen die fysiek aanwezig zijn
of hun boodschap overbrengen via media
(radio, tv, internet)
schenkt aandacht aan de betekenis van een verhaal of uitleg en kan kritisch luisteren door bijv. een duidelijke 'fout' op te merken in een zin.
kan uit een verhaal of mondelingen boodschap belangrijke en minder belangrijke informatie onderscheiden en hierover vragen beantwoorden
kan uit een verhaal of mondelingen boodschap belangrijke en minder belangrijke informatie onderscheiden, hierover vertellen, informatieve en belevingsvragen beantwoorden en zelf vragen stellen
vertelt kort waarover een eenvoudig verhaal gaat (bijv. Mama is boos. De poes heeft de vis opgegeten)
kan met visuele ondersteuning en verhaal of mondelinge boodschap begrijpen en in eigen woorden navertellen.
kan met en aonder visuele ondersteuning een verhaal of mondelinge boodschap begrijpen en de essentie heirvan in eigen woorden navertellen
reageert op een luistervraag bij het voorlezen van een prentenboek (bijv. 'aan het einde ga ik vragen wie…)
kan de afloop van een verhaal of mondelinge boodschap voorspellen
kan de afloop van een verhaal of mondelinge boodschap voorspellen en deze voorspelling bijstellen
kan een (meervoudige) instructie begrijpen en doorgaans goed uitvoeren (bijv. 'Als je gaat schilderen, doe je eerst je schort aan en daarna..)
kan een meervoudige instructie van minstens twee stappen begrijpen, uitvoeren of in eigen woorden navertellen.
kan een mondelinge boodschap en een meervoudige instructie van minstens drie stappen begrijpen, uitvoeren of in eigen woorden navertellen
vertellen en presenteren
vertelt een (persoonlijk) verhaal
kan eenvoudig iets over zichzelf of de directe omgeving vertellen (bijv. over 'de vakantie' of 'het weekend'
kan een persoonlijk verhaal vertellen bijv. over 'de vakantie' of 'het weekend' m.b.v. visueel materiaal zoals een voorwerp of afbeelding
kan zonder hulp van visueel materiaal een persoonlijk en een informatief verhaal vertellen bijv. over 'een hobby' of 'een huisdier'.
kan eenvoudig iet over zichzelf of de directe omgeving vertellen en gebruikt hierbij alledaagse woorden en handelingen, zoals 'bedanken', 'groeten', 'zwaaien'.
kan een (persoonlijk) verhaal vertellen met eenvoudige zinnen en verbindingen en benoemt hierbij vaak voorkomende handelingen, zoals 'eten' en 'slapen' en alledaagse specten, zoals 'mensen', 'plaatsen' en 'dingen'.
kan een samenhangend (persoonlijk) verhaal vertellen met een duidelijke opbouw, rijkere zinnen en verbindingen
vertelt en presenteert voor een luisteraar en houdt rekening met deze luisteraar
geeft antwoord op eenvoudige wie-, wat- en waar vragen
trekt de aandacht van de lusiteraar door gebruik te maken van variaties in stemgeluid
trekt de aandacht van de luisteraar door gebruik te maken van variaties in stemgeluid, aangepaste gezichtsuitdrukkingen of gebaren.
gaat in op reacties van luisteraar door eenvoudige vragen te beantwoorden over het gepresenteerde verhaal, zoals wie-, wat-, waar- of aanwijsvragen
gaat in op reacties van luisteraars door vragen te beantwoorden over het gepresenteerde verhaal, zoals hoe- en waaromvragen.
Woordenschat
beheersen van een basis- woordenschat
beheerst de basiswoorden van een anker
kan de meeste basiswoorden, met name zelfstandige naamwoorden en werkwoorden, van een anker herkennen en gebruiken/benoemen
kan de basiswoorden van een anker gebruiken, de betekenis ervan weergeven en bijbehorende betekenisaspecten benoemen, zoals bij het woord 'kikker', 'groen', 'sloot' en 'kwaken'. Hierbij gaat het om de woordtypen (niet alleen inhoudswoorden, maar ook fuctiewoorden).
kan de basiswoorden van een anker gebruiken, de betekenis ervan weergegeven en bijbehorende betekenisaspecten benoemen, zoals bij het woord 'kikker', 'groen', 'sloot' en 'kwaken'. Hierbij gaat het om de woordtypen (niet alleen inhoudswoorden, maar ook fuctiewoorden).
uitbreiden van de woordenschat en het
verbaal begrip
achterhaalt de betekenis van nieuwe woorden en gebruikt het woord in een vergelijkbare context
receptief: kan de betekenis van een nieuw woord afleiden uit een verhaal of een betekenisvolle context, zoals 'een gesprek' of 'ontdekactiviteit' en laat dit zien door het nieuwe woord te herkennen in een vergelijkbare situatie.
receptief: kan de betekenis van een nieuw woord afleiden uit een verhaal of een andere beteknisvolle context, zoals 'een gesprek' of 'ontdekactiviteit' en laat dit zien door het nieuwe woord te herkennen in een vergelijkbare situatie
receptief: kan een betekenis van een nieuw woord afleiden uit een verhaal of andere betekenisvolle context, zoals 'een gesprek' of 'ontdekactiviteit' en laat dit zien door het nieuwe woord te herkennen in een vergelijkbare situatie.
productief: leert de betekenis van een nieuw woord afleiden uit een verhaal of een betekenisvolle context, zoals 'een gesprek' of 'ontdekactiviteit' en laat dit zien door het te gebruiken in een passende context
productief: kan de betekenis van een nieuw woord afleiden uit een verhaal of een betekenisvolle context, zoals 'een gesprek' of 'ontdekactiviteit' en laat dit zien door het te gebruiken of uit te beelden in een vergelijkbare situatie.
productief: kan de betekenis van een nieuw woord afleiden uit een verhaal of een andere betekenisvolle context, zoals 'een gesprek' of 'ontdekactiviteit' en laat dit zien door het nieuwe woord te gebruiken of uit te beelden in een vergelijkbare situatie
richt zich bij het afleiden van een nieuw woord vooral op het 'hier en nu'
richt zich bij het afleiden van een nieuw woord vooral op het 'hier en nu'
richt zich bij het afleiden van een nieuw woord op het 'hier en nu' en 'buiten het hier en nu' (aarde, satelliet, sterren)
herkent en gebruikt het nieuw geleerde woord in een nieuwe context
kan een nieuw geleerd woord gebruiken in een vergelijkbare cotext (bij. Bij het spelen in een themahoek).
kan een nieuw geleerd woord gebruiken bij het vertellen van eigen ervaringen of doet dit al dan niet in de juiste context (bijv. het woord 'vergadering' gebruiken in de context van een familiefeest).
kan een nieuw geleerd woord in een nieuwe cotext meestal correct gebruiken bijv. bij het vertellen over eigen ervaringen en maakt daarbij ook gebruik van woordcombinaties ('harde steen')
kent verschillende betekenissen en betekenisaspecten van het nieuw geleerde woord.
receptief: kan de betekenis van een nieuw geleerd woord coreect weergeven (bijv. bij een besrhijving van het juiste plaatje aanwijzen)
receptief: kan de betkeenis van een nieuw geleerd woord correct weergeven (bijv. bij een beschrijving het juiste plaatje aanwijzen)
receptief: kan de betekenis van een nieuw geleerd woord correct weergeven (bijv. door het woord uit te beelden)
kan de betekenis van een nieuw geleerd woord weergeven door associaties en verbanden te noemen (bijv. bij bestek: 'mes', 'vork', 'lepel', 'eten')
kan de betekenis van een nieuw geleerd woord weergeven door het concept te omschrijven (bijv. bij bestek: 'dingen om mee te eten'.
kan bij een nieuw geleerd woord woorden benoemen die tot dezelfde categorie behoren (bijv. bij het woord 'mango', 'peer' en 'banaan')
kan bij een nieuw geleerd woord benoemen elke woorden tot dezelfde categorie behoren (bijv. bij fruit: 'appel', 'peer', 'banaan'.
receptief: kan bij het nieuw geleerde woord een tegenstelling weergeven
receptief: kan bij het nieuw geleerde woord een synoniem weergeven (boot-schip)
productief: kan bij het nieuw geleerde woord een tegenstelling benoemen (hard-zacht).
Verhaaloriëntatie en verhaalbegrip
verhaaloriëntatie
ontdekt verschillende verschijningsvormen en functies van verhalen en weet hoe ze gelezen worden
toont interesse in verhalen in verschillende verschijningsvormen door bijv. zelf in boeken te kijken
toont interesse in verhalen in verschillende verschijningsvormen, zoals 'in een boek', in een digitiaal medium en in een tijdschrift door erin te kijken
toont interesse in verhalen in verschillende verschijningsvormen, zoals in een boek, in een digitaal medium of in een tijdschrift door erin te lezen.
weet dat een verhaal van voor naar achter wordt gelezen, gebruikt het bladersysteem, zoals het omslaan van een bladzijde in een boek of het swipen op een tablet en kijkt naar de bladzijden.
weet dat een verhaal van voor naar achter wordt gelezen, gebruikt het bladersysteem, zoals 'het omslaan van een bladzijde in een boek' of het swipen op een tablet en kijkt naar de bladzijden.
is bekend met de leesrichting: weet dat een bladzijde wordt gelezen van boven naar beneden en een regel van links naar rechts
begrijpt dat een verhaal bestaat uit tekst en plaatjes weet dat een verhaal door iemand is bedacht en/of getekend en kan de auteur en illustrator aanwijzen in de verschijningsvorm
kent de basisbegrippen zoals auteur, illustrator, titel en kan deze aanwijzen
verhaalbegrip
voorspelt enigszins de inhoud van het verhaal
kan vooraf voorspellingen doen over een verhaal met behulp van richtvragen (bijv. wat denk je, gaat het verhaal over.. Wat zou er gebeuren …)
kan vooraf op basis van titel en/of illustraties voorspellen over wie het verhaal gaat en wat er gebeurt
kan vooraf en tijdens het lezen op basis van titel, illustraties, en de voor- en achterkant van de verschijningsvorm de inhoud en het verloop van het verhaal voorspellen
vertelt over de opbouw in een verhaal (episode) en de situatie waarin het verhaal zich afspeelt (situatieschets)
kan met behulp van concrete materialen of illustraties een verhaal in grote lijnen navertellen of naspelen
kan met behulp van illustraties een verhaal in een logische volgorde met een begin en einde navertellen of naspelen en benoemt daarbij over wie het verhaal gaat en wat er gebeurt
kan zonder gebruik te maken van illustraties een verhaal met begin, midden en einde navertellen of naspelen en benoemt hierbij over wie het verhaal gaat, waar het zich afspeelt en hoe het afloopt
Taalbewustzijn en fonologische vaardigheden
taalbewustzijn en reflectie op taal
is bewust met taal bezig door woorden en zinnen
herkent een trefwoord in een reekst (bus: tak - hond-bus)
kan een woord herkennen uit een reeks kan het eerste en laatste woord nazeggen in een reeks van drie of meer woorden
te herkennen en na te zeggen
kan woorden en eenvoudige zinnen (bestaande uit ongeveer vier woorden) nazeggen
kan woorden en eenvoudige zinnen in eenzelfde ritme, intonatie en/of volume nazeggen
kan woorden en samengestelde zinnen in eenzelfde ritme, intonatie en/of volume nazeggen en speelt met deze kenmerken
weet wat woorden en zinnen zijn en kan deze onderscheiden
weet wat woorden en wat zinnen zijn onderscheidt auditief en visueel lange en korte woorden (bijv. het onderscheid tussen fiets en fietspomp
kan onderscheid maken tussen de vorm van het woord en de betekenis ervan (bijv. weet dat het woord vrachtwagen langer is dan het woord trein ondanks de betekenis ervan
kan in auditieve en visuele input (ongeveer vier eenlettergrepige woorden) aangeven uit hoeveel woorden een zin bestaat
kan in audtieve en visuele input (ongeveer zes een- en tweelettergrepige woorden) aangeven uit hoeveel woorden een zin bestaat
fonologische vaardigheden: fonologisch bewustzijn
onderscheidt minimale klankverschillen in woorden: auditieve discriminatie
doet actief mee met spelletjes rond klankgroepen en rijm
kan woorden op basis van één verschillende klank onderscheiden (rok-sok)
kan woorden met een minimaal klankverschil onderscheiden (boos-doos, mat-nat, peer-beer)
verdeelt woorden in klankgroepen (syllaben)
kan woorden bestaande uit twee klankgroepen verdleen en weer samenvoegen (fiets-bel, bo-men, ta-kken, boe-ken, fiet-sen)
kan woorden bestaande uit drie klankgroepen verdelen en weer samenvoegen (ta-fel-poot)
herkent en produceert klankpatronen (begin- en eindrijm) in woorden
receptief: kan aangeven of woorden al dan niet rijmen (boek-zoek)
receptief: kan aangeven waar woorden rijmen: aan het begin (kat-kam) of aan het eind (boek-zoek)
productief: bedenkt een rijmwoord bij een trefwoord productief: kan een rijmzin afmaken of zelf een rijmregel bedenken.
fonologische vaardigheden: fonemisch bewustzijn
verdeelt woorden in klanken: auditieve analyse
doet actief mee met spelletjes rond klanken in woorden
ontdekt dat een woord is opgebouwd uit verschillende klanken en kan deze benoemen (bijv. in het woord maan: maa-n of m-aan of m-aa-n
kan de kleinste klankeenheden (fonemen) in een (mkm, mk of km) woord benoemen (bijv. in het woord 'maan': m-aa-n
kan de kleinste klankeenheden (fonemen) benoemen aan het begin, het midden, of einde van een woord (bijv. wat hoor je vooraan in 'maan'?)
voegt klanken in woorden samen: auditieve synthese
kan klanken samenvoegen tot een (mkm) woord (bijv. 'maa-n' tot maan)
kan de kleinste klankeenheden (fonemen) samenvoegen tot een (mkm)woord (k-a-t tot kat)
fonologische vaardigheden: auditief geheugen
onthoudt auditieve informatie en zegt deze na
kan een reeks van ongeveer drie woorden (uit de directe omgeving) en, met hulp, een eenvoudig versje (van ongeveer vier regels) nazeggen
kan reeksen van ongeveer drie woorden en korte rijmversjes van ongeveer vier regels nazeggen
kan versjes, liedjes en eenvoudige reeksen zonder samenhang nazeggen (bijv. één, zes, negen' of blauw, groen, wit)
fonologische vaardigheden: snel serieel benoemen
benoemt vlot begrippen in een getoonde volgorde
probeert plaatjes in een zo vlot mogelijk tempo te benoemen
probeert plaatjes en kleuren in een zo vlot mogelijk tempo te benoemen
kan plaatjes en kleuren in een zo vlot mogelijk tempo benoemen
oriëntatie op lezen en schrijven
functies van geschreven taal
weet dat geschreven tekens gebruikt worden om een boodschap over te brengen en kent een aantal taalproducten waarin deze voorkomen
weet dat je met tekens, zoals letters en pictogrammen, iets kunt onthouden of kunt vertellen aan iemand anders
weet dat tekens, zoals letters en pictogrammen, gebruikt worden om een boodschap over te brengen en kan er enkele benoemen
weet dat tekens, zoals letters en pictrogrammen, gebruikt worden om een boodschap over te brengen en experimenteert hiermee.
gebruikt een taalproduct tijdens het spelen (bijv. het 'lezen' van een boodschappenbriefje.
kent enkele taalproducten en hun fucties (bijv. een boodschappenlijst om de boodschappen te noteren)
kent meerdere taalproducten en hun functies (een wenskaart, een poster, een e-mail)
relatie tussen gesproken en
geschreven taal
ontdekt het onderscheid tussen lezen en schrijven
ontdekt het verschil tussen lezen en schrijven door tijdens het spel tekens op papier te krabbelen en 'voor te lezen'
ontdekt het verschil tussen lezen en schrijven door tekens op papier te krabbelen en weer 'voor te lezen'
kent het verschil tussen lezen en schrijven en zet tekens op papier tijdens het spel (bijv een boodschappenlijstje maken en voorlezen tijdens winkeltje spelen
herkent en benoemt een woordbeeld
herkent het woordbeeld van bekende woorden, zoals de geschreven eigen naam en kan deze benoemen
kan enkele woorden als globale eenheid herkennen, benoemen of schrijven, zoals de eigen naam
letterkennis en alfabetisch principe
herkent letters visueel en wijst ze aan: receptieve letterkennis en visuele discriminatie
herkent een aantal lettertekens als letters herkent visueel een aantal letters in een herkenbaar woord, zoals 'de eigen naam' en kan deze aanwijzen
herkent visueel een tiental letters in herkenbare en niet herkenbare contexten
ontdekt dat letters met fonemen corresponderen en benoemt er een aantal: productieve letterkennis
kan een aantal letters in een herkenbaar woord, zoals de eigen naam benoemen
kan een tiental letters benoemen in herkenbare en niet herkenbare contexten
naar lezen en schrijven schrijft' en 'leest' functioneel en beleeft hieraan plezier
krabbelt of tekent tekens en beleeft hieraan plezier krabbelt of tekent reeksen of andere tekens en beleeft hieraan plezier
beleeft plezier aan het zelf 'schrijven' van een boodshap met gestempelde, gedrukte of geschreven letters
beleeft plezier aan het voorlezen en het doen alsof hij of zij zelf 'leest'
toont interesse in geschreven verhalen, doet alsof hij of zij dit verhaal leest en geniet hiervan
doet alsof hij of zij een geschreven verhaal (voor)leest en geniet hiervan
voorbereidend schrijven
maakt kennis met de schrijftekens: de horizontale lijn, met verticale lijn van boven naar beneden en van beneden naar boven, en het rechte kruis
maakt kennis met de schrijftekens: de horizontale lijn, de verticale lijn van boven naar beneden en van beneden naar boven, en het rechte kruis
maakt kennis met de schrijftekens: de horizontale lijn, de verticale lijn van boven naar beneden en van beneden naar boven, en het rechte kruis
kan op papier een horizontale lijn, een recht kruis, en een verticale lijn van boven naar beneden en van beneden naar boven schrijven
maakt kennis met schrijftekens: schuine lijn van links boven naar rechts beneden, de schuine lijn van rechts boven naar links beneden en het schuine kruis
maakt kennis met schrijftekens maakt kennis met de schrijftekens: de schuine lijn van boven naar rechts beneden, de schuine lijn van rechts boven naar links beneden en het schuine kruis
kan op papier het schuine kruis, de schuine lijn van links boven naar rechts beneden en de schuine lijn van rechts boven naar links beneden schrijven
maakt kennis met het schrijfteken de cirkel
maakt kennis met schrijftekens maakt kennis met het schrijfteken de cirkel kan op papier het schrijfteken de cirkel schrijven
maakt kennis met het schrijfteken de vierkant
maakt kennis met schrijftekens maakt kennis met het schrijfteken de vierkant kan op papier het schrijfteken het vierkant schrijven
maakt kennis met het schrijfteken de driehoek
maakt kennis met schrijftekens maakt kennis met het schrijfteken de driehoek kan op papier het schrijfteken de driehoek schrijven
maakt kennis met het schrijfteken de golf
maakt kennis met schrijftekens maakt kennis met het schrijfteken de golf kan op papier het schrijfteken de golf schrijven
maakt kennis met het schrijfteken de lus
maakt kennis met schrijftekens maakt kennis met het schrijfteken de lus kan op papier het schrijfteken de lus schrijven
maakt kennis met het schrijfteken het boogje
maakt kennis met schrijftekens maakt kennis met het schrijfteken het boogje kan op papier het schrijfteken het boogje schrijven
maakt kennis met het schrijfteken de krul
maakt kennis met schrijftekens maakt kennis met het schrijfteken de krul kan op papier het schrijfteken de krul schrijven
maakt kennis met het schrijfteken het haakje
maakt kennis met schrijftekens maakt kennis met het schrijfteken het haakje kan op papier het schrijfteken het haakje schrijven
maakt kennis met het schrijfteken het kuiltje
maakt kennis met schrijftekens maakt kennis met het schrijfteken het kuiltje kan op papier het schrijfteken het kuiltje schrijven
herkent, benoemt en schrijft getalsymbolen
maakt kennis met schrijftekens herkent, benoemt en schrijft getalsymbolen kan de getalsymbolen t/m 10 herkennen, benoemen en tot en met tenminste 5 schrijven
Referentielijst doelen Zie blz. 86, 87 van het boek: Doelenoverzicht Schatkist editie 3 https://documentatie.zwijsen.nl/schatkist_ed3/Algemeen/Z_SK_Doelenoverzicht_Totaal_Digiregie.pdf
9.4 DOELENOVERZICHT REKENEN
Doelen Vaardigheid instromers Vaardigheid groep 1 Vaardigheid groep 2 Thema's Schatkist
Eigen thema's
zegt de telrij op: akoestisch tellen
kan de telrij opzeggen tot ten minste 5 kan de telrij opzeggen tot en met ten minste 10
kan de telrij opzeggen tot en met ten minste 20
start in eigen activiteiten elk thema
herkent rangtelwoorden gebruikt rangtelwoorden in liedjes of versjes
herkent de rangtelwoorden tot en met ten minste 5 (eerste, tweede, derde)
herkent en gebruikt de rangtelwoorden tot en met ten minste 10 (eerste, tweede enz.)
doen alsof Sinterklaas, Kerst
telt verder gebruikt verder tellen in liedjes of versjes kan vanuit verschillende getallen verder tellen tot en met ten minste 10
kan vanuit verschillende getallen verder tellen tot en met ten minste 20
in eigen activiteiten elk thema
telt terug gebruikt terugtellen in liedjes of versjes kan vanuit verschillende getallen terug tellen vanaf 5 (of hoger)
kan vanuit verschillende getallen terug tellen vanaf 10 (of hoger)
in eigen activiteiten elk thema
telt en representeert hoeveelheden: resultatief tellen
kan kleine hoeveelheden synchroon tellen (onder de 5) en benoemt de telwoorden
kan hoeveelheden tot en met ten minste 6 tellen (door aan te zijzen) en vervolgens aangeven hoeveel het er zijn
kan hoeveelheden tot en met ten minste 12 tellen (door aan te wijzen) en vervolgens aangeven hoeveel het er zijn
start, doen alsof, gezondheid, kunst
in eigen activiteiten elk thema
kan hoeveelheden tot en met ten minste 12 globaal schatten
weet wat met niks/niets wordt bedoeld weet wat met 'nul' wordt bedoeld (nul staat voor 'geen hoeveelheid', 'niets'
weet wat met nul wordt bedoeld
kan met vingers aangeven hoe oud hij/zij is kan hoeveelheden tot ten minste 5 weergeven o.a. met streepjes, stippen, voorwerpen en vingers
kan hoeveelheden tot en met ten minste 10 weergeven o.a. met streepjes, stippen, voorwerpen en vingers
ontdekt dat getalsymbolen, tellen, telwoorden en hoeveelheden iets met elkaar te maken hebben
kan hoeveelheden tot en met ten minste 6 representeren in een beeldgrafiek
kan hoeveelheden tot en met ten minste 12 representeren in een beeldgrafiek en kan deze grafiek interpreteren
vergelijkt en ordent hoeveelheden
kan kleine hoeveelheden op het oog vergelijken op meer (dan), minder (dan) en grotere hoeveelheden met een groot verschil in aantal
kan hoeveelheden tot en met ten minste 6 vergelijken en ordenen op meer, minder, evenveel, minste en meeste
kan hoeveelheden tot en met ten minste 12 vergelijken en ordenen op meer, minder, evenveel, minste en meeste
start, kunst, doen alsof, gezondheid
in eigen activiteiten elk thema
kan omgaan met hoeveelheidsbegrippen: meer, minder, meeste, minste, veel en weinig
passief: herkent in rekensituaties de hoeveelheidsbegrippen: veel, weinig, meer, minder, evenveel, meeste en minste
passief en actief: herkent en gebruikt de hoeveelheidsbegrippen: veel, weinig, meer, minder, evenveel, meeste, minste, erbij, eraf, samen, niets, alles en laatste
bepaalt hoeveelheden door gebruik te maken van patronen en structuren
herkent groepjes van twee of drie voorwerpen zonder te tellen
kan zonder te tellen hoeveelheden tot en met ten minste 4 in patronen en structuren herkennen (bijv. vingers of dobbelsteenpatronen)
kan zonder te tellen hoeveelheden tot en met ten minste 6 in patronen en structuren herkennen (bijv. vingers en dobbelsteenpatronen)
doen alsof, gezondheid
in eigen activiteiten elk thema
kan hoeveelheden onder ten minste 6 tellen door gebruik te maken van patronen en structuren (bijv. vingers of dobbelsteenpatroon)
kan hoeveelheden onder ten minste 12 tellen door gebruik te maken van patronen en structuren (bijv. vingers of dobbelsteenpatroon)
lost eenvoudige rekenopdrachten op met verdelen, vermeerderen en verminderen
kan voorwerpen eerlijk verdelen over verschillende kinderen of bakjes
kan (handelend) eenvoudige verdeelsituaties oplossen onder ten minste 6
kan (handelend) eenvoudig verdeelsituaties oplossen onder ten minste 12
start, doen alsof, gezondheid, kunst
Sinterklaas, Kerst
ontdekt het principe van erbij en eraf halen. Beseft dat het er meer worden als er iets bij komt en dat het er minder worden als er iets af gaat (bijv. met een aftelversje of liedje
kan (handelend) eenvoudige erbij- en erafsituaties oplossen onder ten minste 6
kan (handelend) eenvoudige erbij- en erafsituaties oplossen onder ten minste 12
herkent en benoemt getalsymbolen en koppelt er een hoeveelheid aan
herkent een of meer getalsymbolen (bijv. van eigen leeftijd)
kan de getalsymbolen tot en met ten minste 5 herkennen, benoemen en er een hoeveelheid bij leggen
kan de getalsymbolen 0 tot en met 10 herkennen, benoemen en er een hoeveelheid bij leggen
elk thema in eigen activiteiten elk thema
kan bij telwoorden tot en met ten minste 3 de juiste hoeveelheid leggen
kan bij telwoorden tot en met ten minste 5 het concrete getalsymbool en de juiste hoeveelheid leggen
kan bij telwoorden tot en met ten minste 10 het concrete getalsymbool en de juiste hoeveelheid leggen
kan bij een hoeveelheid tot en met ten minste 3 het juiste telwoord aangeven
kan bij een hoeveelheid tot en met ten minste 5 het correcte getalsymbool en het telwoord aangeven
kan bij een hoeveelheid tot en met ten minste 10 het correcte getalsymbool en het telwoord aangeven
herkent en legt getalsymbolen in goede volgorde
herkent getallen in betekenisvolle situaties kan getalsymbolen tot en met ten minste 5 in volgorde herkennen en leggen
kan getalsymbolen tot en met ten minste 10 in volgorde herkennen en leggen
doen alsof, kunst
in eigen activiteiten elk thema
legt in rekensituatie uit wat de functie van een getalsymbool is
praat over getallen en hoeveelheden in betekenisvolle situaties
kan in een rekensituatie uitleggen welke functie het getalsymbool heeft (bijv. dat het getalsymbool 1 bij een wedstrijd staat voor de winnaar
kan in een rekensituatie uitleggen welke functie het getalsymbool in deze situatie heeft en dat het in een andere situatie een andere functie kan hebben
doen alsof in eigen activiteiten elk thema
onderscheidt grootheden kan bij concreet materiaal en bij grote verschillen aanwijzen welke de kleinste, de grootste of hoogste is
kan bij de grootheden lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd en geld in betekenisvolle situaties onderscheiden en herkennen
kan de grootheden lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd en geld in betekenisvolle situaties onderscheiden en gebruiken
start, gezondheid
in eigen activiteiten elk thema
ordent voorwerpen op eigenschappen
kan groepjes maken uit een verzameling door voorwerpen met dezelfde eigenschap te sorteren bijv. een groepje van alle schoenen met klitteband
kan voorwerpen ordenen op één eigenschap (bijv. lengte, dikte, oppervlakte, inhoud/omvang, gewicht, tijdsduur, kleur
kan voorwerpen ordenen op twee verschillende eigenschappen (bijv. lengte, dikte, oppervlakte, inhoud/omvang, gewicht, tijdsduur, waarde kleur) en uitleggen om welke eigenschap het gaat
start, doen alsof, uitvinden
kerst
leest eenvoudige beeldgrafieken af
kan een eenvoudige beeldgrafiek aflezen, zoals een staafdiagram waarin de lengten van de kinderen zijn afgebeeld met stroken
doen alsof, gezondheid
Sinterklaas
vergelijkt objecten en ordent op lengte en omtrek
lost eenvoudige meetproblemen op (bijv. wie/wat is groter, kleiner, langer, korter, hoger, lager)
kan objecten op verschillende manieren vergelijken en ordenen naar lengte
kan objecten op verschillende manieren vergelijken en ordenen naar lengte en omtrek
doen alsof, gezondheid
Sinterklaas
meet lengte met een betekenisvolle maat
kan iets meten (bijv. eigen lengte met streepje op de muur)
experimenteert met afpassend meten van lengte met een betekenisvolle maat, zoals stappen, voeten, stroken, en kan het resultaat via tellen vaststellen
kan afpassend lengte meten met een betekenisvolle maat, zoals stappen, voeten, stroken, en kan het resultaat via tellen vaststellen
uitvinden, doen alsof, gezondheid, kunst
kan lengte met één voorwerp afpassend meten door deze meerdere keren achter of naast elkaar te leggen
gebruikt rekentaal bij het vergelijken van lengte
herkent de groottebegrippen voor lengte: lang, kort, groot, klein, hoog, laag
herkent rekenterminologie bij het vergelijken van lengte: lang-langer-langst; kort-korter-kortst; groot, groter, grootst; klein, kleiner, kleinst; hoog, hoger, hoogst; laag, lager, laagst
herkent rekenterminologie bij het vergelijken van lengte: lang-langer-langst; kort-korter-kortst; groot, groter, grootst; klein, kleiner, kleinst; hoog, hoger, hoogst; laag, lager, laagst; breed-breder; smal-smaller; (er)omheen
uitvinden, gezondheid, kunst
Sinterklaas, Kerst
herkent tegenstellingen als grootste-kleinste, langste-kortste, hoogste-laagste
herkent en gebruikt tegenstellingen bij het vergelijken van lengte: groot-klein, lang-kort, hoog-laag
herkent en gebruikt tegenstellingen bij het vergelijken van lengte: grootste - kleinste, langste-kortste, hoogste-laagste
vergelijkt objecten en ordent op oppervlakte
lost eenvoudige meetproblemen op door te vergelijken op lengte/oppervlakte (bijvv. Welke puzzels is groter, welk tafelkleed past over de tafel?
kan objecten op verschillende manieren vergelijken en ordenen naar oppervlakte (op het oog, met natuurlijke maten, zoals hand, strook, blaadje papier, of door objecten op elkaar te leggen)
kan objecten op verschillende manieren vergelijken en ordenen naar oppervlakte (op het oog, met natuurlijke maten, zoals hand, strook, blaadje papier, hokjes tellen, of door objecten op elkaar te leggen)
gezondheid
meet oppervlakte met een betekenisvolle maat
kan afpassend oppervlakte meten met een betekenisvolle maat, zoals stroken, blaadjes, tegels, en kan het resultaat via tellen vaststellen.
gebruikt rekentaal bij het vergelijken van lengte
herkent begrippen voor oppervlakte als groot en klein
herkent de rekenterminologie bij het vergelijken van oppervlakte: groot-groter-grootste; klein-kleiner-kleinste
herkent en gebruikt de rekenterminiologie bij het vergelijken van oppervlakte: groot-groter-grootste; klein-kleiner-kleinste
herkent tegenstellingen bij het vergelijken van oppervlakte: groot - klein
herkent en gebruikt tegenstellingen bij het vergelijken van oppervlakte: groot-klein
herkent en gebruikt tegenstellingen bij het vergelijken van oppervlakte: grootste-kleinste
gezondheid
vergelijkt en ordent inhoud
ontdekt het principe van meer en minder door ermee te spelen, te experimenteren en te vergelijken
kan inhoud (wat erin kan en wat erin zit) op verschillende manieren vergelijken en ordenen (bijv. op het oog of via afpassen of uitscheppen met natuurlijke maten, zoals bakje, beker, fles)
kan inhoud (wat erin kan en wat erin zit) op verschillende manieren vergelijken en ordenen (bijv. op het oog, via afpassen, uitscheppen of overgieten met natuurlijke maten, zoals bakje, beker fles)
start, gezondheid
meet inhoud met een betekenisvolle maat
speelt en experimenteert met water en zand: vormen vullen, overgieten leeggooien
experimenteert met afpassend meten van inhoud (wat erin zit en wat erin kan) met een betekenisvolle maat, zoals bakje, beker, fles en kan het resultaat via tellen vaststellen
kan afpassend inhoud meten (wat erin zit en wat erin kan) met een betekenisvolle maat, zoals bakje, beker, fles en kan het resultaat via tellen vaststellen
gezondheid
gebruikt rekentaal bij het vergelijken van inhoud
kent de groottebegrippen voor inhouden: vol, leeg, veel, weinig
herkent rekenterminologie bij het vergelijken van inhoud: vol-voller-volste; leeg;veel;weinig; meer-meste; minder-minste; evenveel
herkent en gebruikt rekenterminologie bij het vergelijken van inhoud: vol-voller-volste; leeg;veel;weinig; meer-meste; minder-minste; evenveel
uitvinden, gezondheid
herkent en gebruikt tegenstellingen bij het vergelijken van inhoud: vol-leeg; veel-weinig; meer-minder
herkent en gebruikt tegenstellingen bij het vergelijken van inhoud: vol-leeg; veel-weinig; meeste-minste
vergelijkt objecten en ordent op gewicht
onderzoekt en vergelijkt voorwerpen door te tillen en te wegen (bijv. zwaar, heel zwaar, heel licht)
kan objecten op verschillende manieren vergelijken en ordenen naar gewicht (bijv. op het oog of met natuurlijke maten, zoals handen)
kan objecten op verschillende manieren vergelijken en ordenen naar gewicht (bijv. op het oog, met natuurlijke maten, zoals handen, of met een balans)
begrijpt dat gewicht niet altijd samenvalt met de lengte en grootte van het object
gebruikt rekentaal bij het vergelijken van gewicht
herkent de groottebegrippen voor gewicht: zwaar, licht
herkent rekenterminologie bij het vergelijken van gewicht: zwaar-zwaarder-zwaarst; licht-lichter-lichtst
herkent rekenterminologie bij het vergelijken van gewicht: zwaar-zwaarder-zwaarst; licht-lichter-lichtst; even zwaar; even licht
herkent de tegenstelling: licht-zwaar herkent en gebruikt tegenstellingen bij het vergelijken van gewicht: licht-zwaar
herkent en gebruikt tegenstellingen bij het vergelijken van gewicht: lichtste-zwaarste
kent de terminologie i.v.m. geld
begrijpt in een betekenisvolle context de begrippen: lopen, betalen, geld en duur (bijv. in een rollenspel als klant of verkoper in een winkel)
herkent de begrippen voor geld: euro; duur-duurder; goedkoop-goedkoper
herkent en gebruikt de begripppen voor geld: euro; duur-duurder-duurst; goedkoop-goedkoper-goedkoopst; munten;waard
doen alsof
herkent de tegenstelling voor geld: duur-goedkoop
herkent en gebruikt de tegenstelling voor geld: duur-goedkoop
herkent en gebruikt de tegenstelling voor geld: duurste-goedkoopste
betaalt voorwerpen begrijpt in een betekenisvolle context de begrippen: betalen, geld en euro
kan voorwerpen onder 6 euro betalen met munten van één euro
kan voorwerpen onder 1- euro betalen met munten van 1 of 2 euro
begrijpt dat verschillende munten en briefjes verschillende waarden hebben.
begrijpt dat twee munten samen minder waarde kunnen hebben dan één munt
zet gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde
kan van twee gebeurtenissen vertellen welke eerst of daarna plaatsvindt
kan afbeeldingen in de juiste tijdsvolgorde leggen
kan gebeurtenissvan of afbeeldingen in een juiste tijdsvolgorde leggen en beschrijven en kan deze volgorde uitleggen
start, doen alsof, kunst
kan vertellen of een gebeurtenis voorbij is of nog moet komen
kent de dagindeling herkent het verloop van de dag en woorden ochtend, middag, avond en nacht
kan de momenten van de dag benoemen: ochtend, middag, avond en nacht
kan de dagindeling in de juiste volgorde benoemen: ochtend, middag, avond en nacht
elke dag
herkent het dagritme als een cyclisch proces
kent de dagen van de week en bijhordende begrippen
herkent de namen van de dagen van de week (bijv. op dinsdag is juf Els er)
kan de dagen van de week willekeurig benoemen
kan de dagen van de week in de juiste volgorde benoemen
elke dag
kan begrippen als vandaag, gisteren, morgen, morgenvroeg, gisteravond, herkennen
kent het weekritme (bijv. benoemt welke dag het gisteren was of morgen is)
kent de maanden van het jaar
herkent enkele namen van maanden kan enkele maanden van het jaar willekeurig benoemen
kan enkele maanden op volgorde van het jaarritme benoemen
minimaal 1x in de week bij dagopening
kent de seizoenen maakt kennis met de seizoenen en seizoenskenmerken, zoals het weer en kleding
kan de seizoenen benoemen
minimaal 2x per maand bij dagopening
kent meetinstrumenten voor tijd
is bekend met de klok/tijd en weet dat deze gekoppeld wordt aan hoe laat het is of dat het later wordt (bijv. of het al tijd is om naar huis te gaan)
kent instrumenten voor het meten van tijd (klok, horloge en zandloper)
kan uitleggen hoe je aan zandloper, kaars, druppende kraan, wijzers op de klok en door te tellen kunt zien dat er tijd verstrijkt
in werkles, gebruik maken van verschillende tijdinstrumenten op digibord
leest hele uren op de klok
kent de functie van de klok en kan hele uren aflezen op een analoge en een digitale klok
heeft tijdsbesef maakt kennis in alledaagse situaties met
begrippen uit tijdsbeleving: lang, kort, snel, langzaam, even
kan tijdens een activiteit vertellen of deze lang of kort duurt
kan van verschillende activiteiten die qua tijdsduur even lang duren, vertellen waarom deze ervaren worden als lang of kort
in werkles met time-timer
bepaalt tijdsduur in dagen
n.v.t. n.v.t.
kent terminologie i.v.m. tijd
herkent begrippen die te maken hebben met tijdsbeleving en tijdsbesef: lang, snel, langzaam, nu straks, vroeg, laat
herkent de begrippen voor tijd: vroeg, laat, nu, straks, lang, kort, snel
herkent en gebruikt de begrippen voor tijd: vroeg - vroeger, laat - later, nu, straks, lang, kort, snel, eerder, toen, even
tijdens diverse kringmomenten
herkent en gebruikt tegenstellingen voor tijd: vroeg-laat; lang-kort
herkent en gebruikt tegenstellingen voor tijd: vroeger-later; nu-straks; lang-kort
tijdens diverse kringmomenten
lokaliseert een voorwerp in de ruimte
herkent de ruimtelijke begrippen voor, achter, naast, in, op, boven, onder, dichtbij, ver
passief: kent de betekenis van meetkundige begrippen: voor, achter, naast, in, op, boven en onder
passief en actief: kent de betekenis van meetkundige begrippen: voor, achter, naast, in, op, boven, onder, dichtbij, veraf, en gebruikt deze
start, uitvinden, doen alsof, kunst
kerst
passief: kent de betekenis van meetkundige begrippen: tegenover, tussen, links, rechts
wijst (ook met de ogen dicht) voorwerpen in de ruimte aan
kan de plaats van een voorwerp in het lokaal beschrijven zonder aan te wijzen
kan een object in de ruimte beschrijven ten opzichte van zichzelf of andere voorwerpen
visualiseert een ruimte of voorwerp
heeft voorstellingsvermogen: praat over voorwerpen en situaties die niet direct zichtbaar zijn
kan een locatie en voorwerp beschrijven zonder deze daadwerkelijk te zien (bijv. slaapkamer, woonkamer, fiets)
kan een locatie en voorwerp met kenmerken en details beschrijven zonder deze daadwerkelijk te zien
start, uitvinden, doen alsof
volgt en beschrijft een route
kan een eenvoudige route met routetekens (zoals voetstappen en pijlen) volgen
kan een beschreven route met herkenningspunten in de school volgen (bijv. tafel, stoel)
kan een beschreven route (eventueel met pictogrammen) met herkenningspunten in de directe omgeving volgen
start, kunst
kan beschrijven hoe je een eenvoudige route loopt in de school
kan beschrijven hoe je een route loopt in de directe omgeving en maakt gebruik van herkenningspunten
werkt met plattegronden kan op platen aanwijzen wat waar te zien is kan eenvoudige plattegronden van de klas lezen
kan eenvoudige plattegronden van de klas lezen, maken en toelichten
kunst
voert bouwopdrachten uit kan bouwen en construeren met materiaal kan een eenvoudig driedimensionaal bouwwerk nabouwen
kan een eenvoudig driedimensionaal bouwwerk nabouwen
start, uitvinden, doen alsof, gezondheid, kunst
sinterklaas, kerst
kan een bouwwerk van een foto nabouwen
kan een getekend bouwwerk nabouwen
kan op basis van aanwijzingen in een visueel stappenplan een bouwwerk bouwen
kan een bouwwerk bouwen op basis van mondelingen aanwijzingen (bijv. maak een stapel van twee blokjes, zet links daarvan een blokje
voert vouwopdrachten uit speelt en experimenteert met vouwen kan een eenvoudige vouwopdracht, die een ander nadoet, navouwen
kan de stappen van een eenvoudige vouwreeks navouwen
uitvinden, kunst sint
herkent bij het vouwen de meetkundige begrippen: recht, schuin, dubbel, lijn, hoek, punt
kent meetkundige figuren en vormen
herkent de namen van basisvormen cirkel/rondje, vierkant, driehoek
kan cirkel, driehoek en vierkant benoemen en herkennen
kan cirkel, driehoek, vierkant, rechthoek, bol en kubus, herkennen en benoemen
start, uitvinden, doen alsof, kunst
sint, kerst
kan verschillen beschrijven tussen de meetkundige figuren: driehoek, cirkel, vierkant, rechthoek, bol en kubus
maakt kennis met ordenen en groeperen van voorwerpen op kenmerken (kleur, vorm)
kan voorwerpen sorteren op minimaal één kenmerk
kan voorwerpen sorteren op minimaal twee kenmerken
herkent patronen kan een heel eenvoudig patroon namaken - 2 kleuren
kan patronen naleggen en voortzetten kan patronen naleggen en voortzetten en het patroon verwoorden
start, doen alsof, kunst
kerst
kan patronen met regelmaat ontwikkelen en het patroon verwoorden
otdekt symmetrie bekijkt, speelt en experimenteert met speigelen
kan spiegelbeelden ontdekken in de omgeving en in vlakke figuren door een spiegel te gebruiken
doen alsof, kunst
sint
kan symmetrie ontdekken in de omgeving
doen alsof, kunst
experimenteert met schaduw
bekijkt, speelt en experimenteert met schaduwen
kan experimenteren met zon en schaduw
kan eenvoudige opdrachten uitvoeren met zon/lamp en schaduw
uitvinden
Referentielijst doelen
Zie blz. 86, 87 van het boek: Doelenoverzicht Schatkist editie 3
https://documentatie.zwijsen.nl/schatkist_ed3/Algemeen/Z_SK_Doelenoverzicht_Totaal_Digiregie.pdf