Kleren passen! - riemkejentink.weebly.com  · Web viewToch is het bij deze niveauverschillen...

171
Kleren passen! activiteitencyclus 9-1-2012 Iselinge Hogeschool, Beoordeling: Mieke Knaapen Riemke Jentink Een verslag waarin wordt beschreven hoe een activiteitencyclus tot stand is gekomen, uitgevoerd en gereflecteerd.

Transcript of Kleren passen! - riemkejentink.weebly.com  · Web viewToch is het bij deze niveauverschillen...

Kleren passen!activiteitencyclus

9-1-2012Iselinge Hogeschool, Beoordeling: Mieke KnaapenRiemke Jentink

Een verslag waarin wordt beschreven hoe een activiteitencyclus tot stand is gekomen, uitgevoerd en

gereflecteerd.

2

Voordat de activiteitencyclus is ontworpen, is er een theoretische studie gedaan. Hierbij is gekeken naar verschillende visies uit het onderwijs. Dit zijn visies gericht op ontwikkelingsgericht, ervaringsgericht en programmagericht onderwijs. Door deze visies te onderzoeken is er een eigen visie ontstaan en ook toegelicht.

Vanuit deze eigen visie zijn leerlijnen bekeken van verschillende ontwikkelingsgebieden en hier zijn er wat van uitgekozen. Per gekozen leerlijn is er een activiteit ontworpen. En vanuit deze activiteiten is een activiteitencyclus ontstaan. Deze activiteitencyclus is uitgevoerd in groep drie van CBS de Triangel in Aalten. Voorafgaand aan deze activiteitencyclus is er een goed zicht verkregen op de actuele ontwikkeling van de leerlingen, zodat er verder gewerkt kan worden in de zone van de naaste ontwikkeling.

Tijdens deze activiteitencyclus is bekeken of de zone van de naaste ontwikkeling effect heeft op de leerprestaties van de leerlingen. Dat is wel degelijk zo, aan de leerlingen is te zien dat ze het leuker vinden wanneer ze het ook snappen. Wanneer je leerlingen individueel kunt begeleiden kun je beter in hun zone van de naaste ontwikkeling werken. Ook was de vraag wat de actuele ontwikkeling was van de leerlingen, door de leerlingen te observeren kom je erachter wat de actuele ontwikkeling is van de leerlingen uit je stagegroep.

In hoofdstuk drie, vier en vijf worden de activiteiten van uit de leerlijnen beschreven. En wordt er ook per activiteit beschreven wat er wordt gedaan. Bij de uitgevoerde activiteiten zijn ook lesevaluaties bijgevoegd en bij sommige activiteiten zit ook een reflectie van de mentor.

In het laatste hoofdstuk zitten alle reflecties met betrekking tot de activiteitencyclus. En ook eventuele bijlagen.

3

Inleiding………………………………………………………………………………………………………….. 5.Werkplan………………………………………………………………………………………………………….

6.H1 Visie op onderwijs

1.1…………………………………………………………………………………………………………. 12.H2 Verantwoording prentenboek.

2.1………………………………………………………………………………………………………… 15.

2.2………………………………………………………………………………………………………… 15,16.H3 Beredeneerd Aanbod.

3.1…………………………………………………………………………………………………………. 17.

3.2…………………………………………………………………………………………………………. 19.H4 Activiteitenplan.

4.1…………………………………………………………………………………………………………. 21.

4.2…………………………………………………………………………………………………………. 26.

4.3…………………………………………………………………………………………………………. 27.

4

H5 Beschrijving Activiteiten.

5.1…………………………………………………………………………………………………………. 36.

5.2…………………………………………………………………………………………………………. 81.H6 Eindreflectie.

6.1-6.2-6.3…………………………………………………………………………………………….. 82.

6.4-6.5-6.6…………………………………………………………………………………………….. 83.Literatuurlijst…………………………………………………………………………………………………….

85.Bijlagen.

B1…………………………………………………………………………………………………………. 86.

B2…………………………………………………………………………………………………………. 87.

B3.1…………………………………………………………………………………………………………. 93.

B3.2…………………………………………………………………………………………………………. 95.

B3.3…………………………………………………………………………………………………………. 96.

B3.4…………………………………………………………………………………………………………. 103.

B3.5…………………………………………………………………………………………………………. 111.

B3.6…………………………………………………………………………………………………………. 121.

5

B3.7…………………………………………………………………………………………………………. 122.

B3.8………………………………………………………………………………………………………… 123.

6

In dit verslag wordt een activiteitenaanbod beschreven voor de onderbouw vanuit een bepaald thema. Het thema is ‘kleding passen!’ en de activiteiten zijn beschreven voor leerlingen uit groep drie. Vanuit een prentenboek is dit thema ingeleid bij de leerlingen. In dit prentenboek gaat het over twee kinderen die ook mee moeten winkelen en ondertussen allerlei streken uithalen.

Vaak vinden kinderen het niet leuk om met hun ouders naar allerlei winkels te gaan. Soms moeten ze zelf kleding passen of doen hun ouders dit. Door voor dit thema te kiezen krijgen de leerlingen een ander inzicht in het werken van een kledingwinkel. Ze leren dingen vanuit verschillende ontwikkelingsgebieden, zoals rekenen, taal, sociaal emotionele ontwikkeling etc. De leerlingen leren ook wat ze allemaal kunnen doen in een kledingwinkel, wat kun je doen met verschillende kledingstukken en ga zo maar door.

De activiteiten die zijn bedacht zijn ontwikkelt vanuit een visie waar voor gekozen is. Dit is gedaan door middel van een oriëntatie op verschillende visies in het primair onderwijs. Vanuit deze visies is een eigen visie opgebouwd die ook onderbouwd wordt.

De hele cyclus is gemaakt en ontworpen vanuit een prentenboek, waarom voor dit boek is gekozen en hoe hier mee is gewerkt wordt uitgelegd in hoofdstuk twee.

7

Werkplan module

1. Zakelijke gegevens

Naam Riemke Jentink

Klas VR2A

Docent/begeleider

Mieke knaapen

2. Onderwerp

Werktitel

Bedenk al een voorlopige titel voor jouw activiteitencyclus

1. Onderwerp

Wat is jouw onderwerp?‘Kleren passen!’

Dit wil ik gaan uitwerken op verschillende manieren. Ik weet alles nog niet precies maar ik wil een paspop in de klas neerzetten die even groot is als de leerlingen en de leerlingen mogen en kunnen deze dus aan kleden. De brievenbus in de klas kunnen we gebruiken om een briefje te schrijven naar een klasgenootje over de kleding. De leerlingen kunnen ook kleding ontwerpen, kleding kopen, kleding recyclen.

Waarom is het belangrijk om aandacht te besteden aan dit onderwerp (thema)?Omdat de kinderen het wel vaak meemaken of mee moeten maken. Vaak vinden kinderen van deze leeftijd het niet leuk om kleren te moeten passen of met mama of papa mee moeten

8

winkelen.

Wat geeft de mentor aan ten aanzien van het belang van dit onderwerp (thema)? Mijn mentor vond het een leuk thema en ze was ook benieuwd wat voor activiteiten ik hier bij ging bedenken. 2. Prentenboek

Welk prentenboek wil je gaan gebruiken? Waarom kies je hiervoor? Ik wil het prentenboek of voorleesboek van Tommie en Lotje gaan gebruiken. En hieruit het verhaaltje van de uitverkoop. Hierin wordt duidelijk gemaakt wat er normaal ook wel gebeurt bij kinderen wanneer ze mee moeten kleren kopen. De leerlingen gaan vaak streken uithalen in de winkel. Ik heb voor dit boek gekozen omdat het voor de leerlingen in groep 3 een leuk boek is, maar niet al te makkelijk. Het is ook een wat langer verhaal zodat je wel lekker door kunt lezen. Eventueel kan het verhaal ook nog verspreidt worden over een paar dagen.

Welke kernwoorden wil je gaan aanleren n.a.v. dit prentenboek? Zie toelichting bij H 3.Uitverkoop, korting, centrum, snerpend, ezeltje schijtgeld,

De kernwoorden die ik heb gekozen kunnen terug komen in de activiteitencyclus. Alle gekozen woorden komen terug in het boek. In het hoofdstuk wordt verteld wat de leerlingen allemaal memaken. Dat ze tijdens het winkelen dingen gaan doen die de ouders vaak niet leuk vinden. Pashokjes opentrekken en onder de rekken door kruipen. Er komen verschillende dingen in de klas waar de leerlingen kunnen leren over het kleren passen etc.

3. Check! Kun je alle ontwikkelingsgebieden aan je onderwerp en prentenboek koppelen? (zie opdrachtomschrijving)

Ja, ik denk dat je met dit onderwerp redelijk veel kan. Bij de meeste ontwikkelingsgebieden heb ik wel wat activiteiten kunnen bedenken, sommige ontwikkelingsgebieden hebben er meer dan andere. Maar ik heb vooral voor de standaardvakken de meeste activiteiten proberen te bedenken. Hierbij zijn ook een paar standaard lessen aangepast aan het thema omdat anders de planning op school helemaal omgegooid moest worden.

9

Rekenen; kleding afrekenen, kleding ordenen (van groot naar klein aan bijv. een waslijn), welke kleding hoort bij wie en waarom? (beredeneren, ene is groter dan andere)

Taal; woorden stempelen uit de kledingwinkel, bij een plaatje woorden stempelen of goede woord zoeken, bonnetjes,

Kringgesprekken; wat gaat nog meer per paar? (bij kleding)

Lezen; lezen van etiketten in kleding (tussendoel 3.2)

Onderzoekjes; kleding wassen. Wat werkt beter? Welk wasmiddel maakt het meeste schuim?

4. Oriëntatie

Welke belangrijke begrippen heb je al gevonden over onderwijs aan jonge kinderen? Leg deze begrippen uit met behulp van de literatuur. (oriënterend literatuur- en praktijkonderzoek)

Ik heb een groep drie waarin ik de activiteitencyclus uit moet voeren en hier is het vooral belangrijk dat de kinderen leren lezen en schrijven. Dit zie je ook terug in de weekplanning, hier word elke dag tijd besteedt aan het lezen en schrijven. Ook is herhaling belangrijk zodat het voor de leerlingen automatisch wordt.

Kun je een relatie leggen tussen deze begrippen en je onderwerp (thema)? Hoe? Echt een relatie hiertussen kan je niet leggen maar ik ga er wel voor zorgen dat ik het weekschema met lezen en schrijven vul en dat het dan vooral gaat om kleding, hiervoor ga ik lessen aanpassen.

Motivatie

Kleding kopen is iets wat kinderen vaak moeten doen met ouders, ze moeten van alles passen terwijl ze hier vaak geen zin in hebben. Het is dus iets wat de kinderen wel kennen en ook meemaken. Door dit thema te kiezen kan je kinderen ook de andere kanten hiervan laten zien.

3. Onderzoeksvragen (een eerste verkenning)

Vragen Wat wil je te weten komen met behulp van literatuurstudie?

Wat de actuele ontwikkeling is van de kinderen van groep drie, zodat je hiermee verschillen kunt belichten met hogere groepen.

Wat wil je te weten komen door het uitvoeren van activiteiten in

10

groep 1/2/3?

Of de leerlingen het uitvoeren van de activiteiten goed kunnen en dit bij de leerlijnen en ontwikkelingsgebieden past.

4. Voorbereiding verdiepende literatuurstudie

Werkwijze

Welke zoektermen ga je gebruiken?

Kleding, uitverkoop, winkel, ontwikkelingsgebieden en leerlijnen van groep 3, visies op onderwijs.

Welke zoekmachines ga je gebruiken?

Google, www.ko.slo.nl voor leerlijnen

Wanneer lees je een bron wel?

Wanneer er een auteur bekend is,

Wanneer de bron geschreven is na 2000

Wanneer de bron betrouwbaar overkomt

Wanneer lees je een bron niet?

Wanneer er helemaal geen auteur bij staat.

Wanneer het een hele oude bron is.

11

5. Literatuur Noteer hier de bronnen (boeken, artikelen en websites) die je hebben geholpen bij het

schrijven van dit werkplan. (= oriënterende literatuurstudie).

Bronnen

1 Alkema, E., Tjerkstra, W., Kuipers, J., & Lindhout, C. (2011). Meer dan onderwijs. Assen:

Van Gorcum

2 www.ko.slo.nl voor leerlijnen

3 Readers uit de lessen

6. Planning van het onderzoek

Weeknummer

Datum

X = les

Concept af (zie opdrachtomschrijving)

Definitief afgerond (in te vullen door de student)

37 x

39 x - Werkplan

40 x - H 1 Visie

- Feedback H 1

Feedback werkplan

41 x - H 3 Beredeneerd aanbod

- Feedback H 2 en 3

-H 2 prentenboek

42 x - H 4 en 5 Activiteitenplan en lesvoorbereidingen

- Feedback Activiteitenplan mentor

12

43 H5 Voorbereiding van de uit te voeren activiteiten

44 (toetsweek)

45 stageweek

Uitvoering activiteitencyclus

46 x

47

48 x Reflectie uitgevoerde activiteiten (H 5 en 6)

- Feedback Reflectie

49

50

51

52

1 9 jan. 2012

Presentatie in de elo

2 …..jan. 2012

Verslag activiteitencyclus inleveren (zie stip).

3 toetsweek

x Presentatie uitvoeren

13

Ontwikkelingsgericht onderwijs.

Het ontwikkelingsgericht onderwijs is gericht op de leerlingen, dat zij zich kunnen ontwikkelen en kunnen leren. De ontwikkeling van de leerlingen is niet een vanzelfsprekend proces maar valt te beïnvloeden (Alkema, Tjerkstram, Kuipers & Lindhout, 2009). Door een geschikte en uitdagende leeromgeving voor de leerlingen te creëren, heeft de leerkracht ook een grote rol in de ontwikkeling van de leerlingen. Hiervoor worden vijf kernactiviteiten gebruikt: spelactiviteiten, constructieve en beeldende activiteiten, gespreksactiviteiten, lees- en schrijfactiviteiten en reken- en wiskundeactiviteiten. Bij het ontwikkelingsgericht onderwijs past de ‘zone van naaste ontwikkeling’ goed. Dit is een periode waarin leerlingen iets gaan leren wat ze nog niet weten of kunnen. De zone van actuele ontwikkeling is iets wat de leerlingen al wel weten en ook al zelfstandig uit kunnen voeren. Doordat je steeds nieuwe ‘zones van naaste ontwikkeling’ creëert, daag je leerlingen ook steeds meer uit om nieuwe dingen te leren. Bij het ontwikkelingsgericht onderwijs ligt de nadruk vooral op de ontwikkeling en heeft niet als hoofddoel om kinderen kennis te geven. Ontwikkelen is een breed begrip en speelt zich af over een langere periode. Wanneer een kind zich gaat ontwikkelen verandert het zich, het handelen en gedrag wordt anders. Wanneer je kinderen regelmatig ziet merk je niet zo heel snel dat het zich aan het ontwikkelen is, omdat het in zulke kleine stapjes gaat. Maar wanneer je na een lange periode het kind weer ziet kun je het vaak wel goed merken.

De rol van de leerkracht in het ontwikkelingsgericht onderwijs is dat de leerkracht het ontwerpen van spelmogelijkheden moet benutten. De leerkracht creëert een situatie waarin de leerlingen zich kunnen verplaatsen in echte personen en situaties. Het is belangrijk dat de leerkracht het spel begeleidt en de leerlingen eventueel helpt.

ErvaringsGericht Onderwijs.

Het ervaringsgericht onderwijs is meer gericht op het plezier dat leerlingen hebben om naar school te gaan. Wanneer kinderen met plezier naar school gaan wordt hun ontwikkeling ook steeds beter. Bij ervaringsgericht onderwijs wordt ook rekening gehouden met meer factoren dan school, zoals ook de thuissituatie, relaties en leervermogen. Leerkrachten moeten aan leerlingen kunnen zien of ze zich goed voelen en zich dus ook goed ontwikkelen. Om te kunnen bereiken dat

14

de leerlingen met plezier naar school gaan moet je zorgen voor een fijne ruimte en een veilig werksfeer. De leerlingen moeten hier fijn in kunnen werken en ook uitgedaagd worden om te leren, hiervoor moet de communicatie en de band tussen de leerkracht en de leerling ook goed ontwikkeld zijn. In de klas worden betekenisvolle hoeken ingericht waar de leerlingen kunnen ontdekken doordat er verschillende uitdagende materialen gebruikt worden.

Bij het ervaringsgerichte onderwijs is het belangrijk dat de leerkracht de leerlingen observeert en hierdoor de activiteiten kan aanpassen naar de interesses en ontwikkeling van de leerlingen. Ook is het belangrijk dat de leerkracht de relaties tussen de leerlingen stimuleert en kinderen hier eventueel in begeleid (Ervaringsgericht onderwijs, 2009).

Programmagericht onderwijs.

Bij programmagericht onderwijs gaat het vooral om de leerinhouden, de leerlijnen staan vaak centraal. Hierbij wordt meestal uitgegaan van het gemiddelde kind, voor sommige leerlingen word het dus eenvoudiger en voor andere juist lastiger. Bij deze visies liggen ook vaak de resultaten van de leerlingen al vast. Vaak worden in het lokaal vaste hoeken ingericht met veel materialen waarmee leerlingen zich kunnen ontwikkelen. In de klas wordt gewerkt in een soort van circuits zodat alle leerlingen dezelfde activiteiten doen, er wordt niet uitgegaan van verschillende niveaus, het zijn vaak ook activiteiten gericht op de leerprestaties van de leerlingen. En om het beheersen van vaardigheden steeds weer te ontwikkelen (Pompert & Roegholt, 1998)

Verschillen tussen de drie visies op onderwijs.

Als er naar de drie visies wordt gekeken valt op dat de ontwikkelingsgerichte en ervaringsgerichte visie het meest op elkaar lijken. Bij ervaringsgericht onderwijs worden de leerlingen meer georiënteerd dan bij ontwikkelingsgericht onderwijs. Het programmagerichte onderwijs is weer een heel andere visie omdat het uitgaat van de stof die de leerlingen moeten leren en niet vanuit de leerlingen zelf. Bij ontwikkelingsgericht onderwijs wordt elke leerling apart bekeken en ook het niveau van de activiteiten hierop aan gepast.

Visie op mijn stageschool.

Op mijn stageschool gaan ze uit van het ontwikkelingsgericht onderwijs. Hierbij gebruiken ze de methodes waaruit ze werken als steunpunt. Zo krijgen de leerlingen de kans om zich individueel te ontwikkelen. Maar ze zijn op mijn stageschool ook bezig met het programmagericht onderwijs zo hebben ze verschillende methodes waarin een heel programma is uitgestippeld voor het hele jaar. Het is natuurlijk wel de bedoeling dat de school zich hier ook aan

15

houdt, anders krijgen de leerlingen niet de stof die ze voor hun leerjaar zouden moeten krijgen en kunnen ze een achterstand oplopen ten opzichte van de andere groepen. Op mijn stageschool wordt ook gebruik gemaakt van planborden, wanneer wordt er wat gedaan en welke leerling doet wat. Dat wordt aangegeven op de planborden en is dus gericht op het programmagericht onderwijs.

Mijn eigen visie.

Wanneer er een keuze gemaakt zou moeten worden tussen deze verschillende visies dan zou ik kiezen voor ontwikkelingsgericht onderwijs. Ik vind het belangrijk dat leerlingen zich goed kunnen ontwikkelen en hier ook de mogelijkheid tot toe krijgen. Hierbij is het niet alleen van belang dat het in de thuissituatie gebeurt maar ook op school, hier brengt het kind toch wel veel tijd door. Wanneer er op een school goed rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de leerlingen kunnen de leerlingen op de punten waar ze uitvallen meer begeleiding krijgen, zodat de ontwikkeling gestimuleerd wordt. In de kleuterperiode is het heel belangrijk dat de kleuters genoeg ontwikkeld worden. Wanneer je merkt dat een kleuter al verder is in de ontwikkeling ga je hem of haar meer leerstof aanbieden waardoor het leren uitdagender wordt, zo ontwikkeld het kind zich ook sneller. Het is niet goed wanneer er dan niets mee gedaan wordt. En wanneer het te moeilijk wordt moet je zorgen voor goede begeleiding zodat het voor de kleuters ook veiliger wordt om zichzelf te uitten. Als je dan kijkt naar de programmagerichte visie vind ik die persoonlijk toch wel wat minder. Bij deze visie gaat het vooral om de prestaties van de leerlingen. Zodra de leerlingen de gewenste resultaten maar behalen is het goed. De leerlingen die vaak makkelijk kunnen leren krijgen geen extra leerstof aangeboden en eigenlijk worden de lessen te saai. En voor de moeilijk lerende leerlingen is dit juist andersom, die moeten vaak op hun tenen lopen om alles bij te kunnen houden. Op mijn stageschool heb ik het ontwikkelingsgericht onderwijs gezien, dit beviel mij heel goed doordat je de leerlingen zo goed kunt begeleiden. Omdat ik hier al een goede ervaring mee heb zou ik voor het ontwikkelingsgericht onderwijs kiezen.

16

Het ‘prentenboek’ dat ik heb gekozen is van Tommy en Lotje en heet ‘de vrolijkste verhalen van tommy en lotje’. Het is een boek met meerdere verhalen erin. Het is niet echt een prentenboek maar er staan wel veel afbeeldingen in. De reden dat ik hiervoor heb gekozen is dat ik groep drie heb en dus al wat sneller voor kan lezen en hierbij minder interactie hoef te gebruiken. Het verhaal wat ik gekozen heb heet ‘uitverkoop’ en gaat over de uitverkoop in een kledingwinkel. Het was best lastig om een boek te vinden dat over een kledingwinkel gaat, toen ik deze tegenkwam wist ik meteen dat ik deze nam. In het verhaal komen veel woorden voor die met kleding kopen te maken hebben en voor de leerlingen is het een herkenbaar verhaal.

Het onderwerp is niet te groot, ik heb bijvoorbeeld niet gekozen voor het winkels in het algemeen, dit had ik ook kunnen doen. Met het onderwerp ‘kleren passen’ zijn ook genoeg activiteiten te verzinnen op de verschillende gebieden. Ik denk dat het boek wel bij de doelgroep past, veel leerlingen moeten vaak met hun ouders mee om kleding te kopen. Ze moeten dan vaak zelf ook allerlei dingen aantrekken en dit vinden ze vaak helemaal niet leuk. Doordat dit thema denk ik redelijk herkenbaar is vinden de leerlingen het ook wel leuk. Of het de kinderen nieuwsgierig maakt weet ik niet, dit gebeurt waarschijnlijk wel wanneer ik een intermediair in de klas neer zet dat met kleding te maken heeft.

Het boek bevat niet teveel tekst, maar omdat het voor leerlingen uit groep drie is heb ik wel een boek gekozen waar meer tekst in staat dan in een prentenboek. Ik kan bijvoorbeeld de dag van tevoren al beginnen met het boek en het de opeenvolgende dag uitlezen zodat ik daarna het thema in kan leiden. Zo moeten de leerlingen de dag ervoor al goed opletten zodat ze nog wel weten waar het verhaal over ging. In het boek staat wel op elke bladzijde een plaatje die ik aan de leerlingen kan laten zien.

Zoals ik eerder al zei is het een thema wat waarschijnlijk wel herkenbaar is voor de leerlingen. Naar aanleiding van het verhaal ga ik een paar vragen stellen die

17

hierover gaan. Hierbij kan ik al zien welke leerlingen dit wel herkennen en welke niet. En zo kunnen leerlingen vertellen of ze het wel leuk vinden om te winkelen of dat ze dit niet leuk vinden.

Kernwoorden:

Korting: ik heb dit woord gekozen omdat de leerlingen dit woord denk ik wel eens gehoord hebben maar alle leerlingen de precieze definitie niet kennen.

Uitverkoop: dit is het woord waar het bij dit verhaal om draait, maar ik denk ook dat veel leerlingen niet goed weten wat het woord precies betekent. Vaak wordt het woord geassocieerd met korting. Dat er korting in de winkel is in plaats van uitverkoop.

Centrum: Het ‘midden’ van de stad waar dus meestal de meeste winkels gevestigd zijn. Omdat het bij ons niet vaak het centrum word genoemd denk ik dat sommige leerlingen dit woord ook niet zo goed kennen.

Ezeltje schijtgeld: Deze uitdrukking wordt in het boek genoemd, ik denk dat de kinderen niet weten wat dit betekent. Daarom heb ik deze ook uitgekozen, ik denk niet dat de leerlingen dit veel horen maar het kan zijn dat hun ouders het gebruiken.

Etalage: sommige leerlingen kennen dit woord denk ik al wel maar lang niet iedereen.

18

Motiveer je keuze van het thema en leg uit waarom dit goed aansluit bij je stagegroep?

Ik heb voor dit thema gekozen omdat ik zelf in een kledingwinkel werk, vaak zie ik kinderen die met hun ouders mee moeten kijken naar kleding en hier helemaal geen zin in hebben. Ook kan ik vanuit het werk veel concrete materialen meenemen. Dit thema sluit goed aan bij mijn stagegroep omdat ze op deze leeftijd steeds vaker erachter komen wat ze wel echt leuk vinden en wat ook helemaal niet. Dit is wel een thema wat vaak bij meisjes past, maar nu kunnen ook jongens uitvinden of ze het leuk vinden en wat je er allemaal mee kan doen.

Hoe kom je tot de keuzes voor de ontwikkelingsgebieden, leerlijnen en doelen?

De ontwikkelingsgebieden die zijn gekozen zijn de standaard ontwikkelingsgebieden die in groep drie behandeld worden, hierbij valt te denken aan, taal/ lezen, rekenen, schrijven, sociaal emotionele ontwikkeling etc. Vanuit deze ontwikkelingsgebieden zijn de leerlijnen ontworpen. De meeste leerlijnen zijn van tule.slo.nl (Tank, M. Klein., 2009) maar ook wat leerlijnen komen van andere bronnen, deze zijn te vinden in de literatuurlijst.

Geef aan hoe je vanuit ontwikkelingsgebieden en leerlijnen activiteiten gaat ontwerpen, rekening houdend met de beginsituatie van de leerlingen?

19

Bij elk ontwikkelingsgebied zijn verschillende leerlijnen gekozen en hierbij zijn verschillende activiteiten bedacht. Bij elke leerlijn zit dus een activiteit, waar soms ook een opbouw in zit. De activiteiten voor de leerlingen zijn ontworpen in de zone van de naaste ontwikkeling, dus bij elke activiteit wordt aan de leerlingen iets nieuws geleerd maar natuurlijk gebruiken ze ook de kennis vanuit andere activiteiten. Hierbij is rekening gehouden met leerlingen die moeilijker leren of juist sneller. De beginsituatie van de leerlingen is samen met de mentor besproken waardoor het niveau van de leerlingen vastgesteld is.

Hoe zorg je bij het ontwerpen van de activiteiten dat er een opbouw is, die past bij de gekozen leerlijnen?

Bij het ontwerpen van de activiteiten is gekeken naar de naaste ontwikkeling van de leerlingen. Hierbij zijn steeds vanuit hier nieuwe activiteiten en leerlijnen bedacht. Zo is er eerst de zone van actuele ontwikkeling van de leerlingen bekeken, daarna is er naar de leerlijnen gekeken die het meest simpel waren en zijn er andere leerlijnen bekeken die steeds moeilijker worden. En van hieruit zijn verschillende activiteiten bedacht, waarbij leerlingen kennis die ze in een andere activiteit hebben geleerd bij een andere activiteit weer moeten gebruiken.

Hoe weet je dat je met je activiteiten aansluit bij de kinderen uit je stagegroep? Denk daarbij aan leefwereld, omgeving, populatie, milieu, ontwikkelingskenmerken en behoeftes.

De activiteiten die ik heb gedaan hebben allemaal wel een onderzoekend element, vaak moeten de leerlingen dingen zelf bedenken en ontwikkelen, zoals bij het ontwerpen van een T-shirt, hoe ga je dat doen en waarom gebruik je die materialen. Het is voor de leerlingen leuk en blijft interessant doordat ze alles zelf moeten bedenken. De leerlingen maken natuurlijk best veel mee op het gebied van kleding, ze hebben het elke dag aan en moeten ook leren om het zelf aan te trekken, dit kunnen ze als het ware oefenen in de kledinghoek. Ook moeten ze vaak met hun ouders mee om kleding te kopen wat ze vaak niet echt leuk vinden. Door dit onderwerp te kiezen krijgen de leerlingen ook te zien dat er misschien best wel een leuke kant aan kleding zit. Ze gaan het zelf onderzoeken door kleding te wassen, te ontwerpen, te verkopen en nog veel meer.

Hoe zorg je voor een betekenisvolle context en een rijke leeromgeving?

Alle activiteiten zijn door middel van een spelletje, filmpje of verhaal ingeleid, hierdoor worden de leerlingen enthousiast omdat ze graag willen weten wat ze daarna gaan doen. Na een dergelijk filmpje moet je aan de leerlingen goede vragen stellen die ze kunnen beantwoorden uit eigen ervaring. Zo krijgen de leerlingen meer het idee dat het ook op hen gericht is. De rijke leeromgeving creëer je door de leerlingen zelf veel te laten ontdekken. Tijdens het maken van

20

het T-shirt bijvoorbeeld de leerlingen vroegen hoeveel stof ze mochten gebruiken en wat er op het T-shirt moest komen te staan. Maar dat maakte niets uit, ze mochten alles zelf bedenken zolang ze maar twee verschillende soorten materialen gebruikten. Hierdoor kan je goed zien welke leerlingen wel met een dergelijk rijke leeromgeving om kunnen gaan en welke leerlingen meer baat hebben bij structuur.

Op welke wijze daag je kinderen uit en zet je hen aan tot denken.

Tijdens de onderzoekende activiteiten gaan de leerlingen bijvoorbeeld onderzoeken welk wasmiddel het beste werkt. Hierbij krijgen ze opdrachten om verschillende soorten kleding te gebruiken, bijvoorbeeld wol, katoen of nylon. Wanneer ze er meer of minder wasmiddel bij doen gaat het meer of minder schuimen en wanneer je een andere vlek in je shirt hebt gaat het er makkelijker of moeilijker uit. Hierbij krijgen de leerlingen bijvoorbeeld de opdracht om meer schuim te krijgen, hoe doen ze dit? En hoe zorgen ze ervoor dat het weer minder wordt. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen samen werken en dus ook over hun ideeën gaan overleggen.

Geef aan van welke didactische inzichten zoals Thinking Skills, coöperatief leren en onderzoekend leren je gebruik maakt en leg kort uit waarom en hoe je dat gedaan hebt.

In de activiteitencyclus was het verplicht om een activiteit te doen met Thinking Skills, dit is de activiteit met de spiegels. De leerlingen gaan spiegelen met voorwerpen, hierbij kom je tegen dat het aan de ene kant van de spiegel soms hetzelfde is als aan de andere kant van de spiegel. Het is aan de leerlingen om dit op te lossen en iets te zoeken wat anders is. Dit kunnen de leerlingen doen door de spiegel anders neer te zetten, zo vinden ze verschillende oplossingen om bijvoorbeeld twee dezelfde spiegelbeelden te vinden of twee verschillende. Verder is bij sommige activiteiten onderzoekend leren gebruikt. Voor de leerlingen wordt het heel interessant wanneer ze iets moeten onderzoeken en hier zelf een antwoord op moeten vinden door het uit te testen. Bij onderzoeken leren mag vaak meer dan in een gewone les, hier kan je aan de leerlingen zien dat ze het echt spannend vinden.

Verantwoording achteraf

Geef voor twee leerlijnen in je activiteitencyclus aan hoe je hebt gezorgd voor een goede opbouw.

Taal, de leerlingen hebben eerst het boek, waarmee de activiteitencyclus is ingeleid, bekeken. Hierbij is aandacht besteedt aan hoe het boek eruit ziet en hoe de plaatjes neergezet zijn in het boek. Daarna zijn de leerlingen zelf een ‘boekje’

21

gaan maken of een verhaal. Hierbij hebben ze ook gedacht aan de titel en opbouw van het verhaal.

Leerlijn: Boekoriëntatie & Tussendoel functioneel lezen en schrijven, de leerlingen schrijven functionele teksten zoals lijstjes, briefjes, opschriften en verhaaltjes

Handvaardigheid: de leerlingen hebben een wensenlijstje gemaakt waarop staat hoe hun mooiste T-shirt eruit ziet. Deze wordt aan een andere leerling gegeven en die gaat ermee aan de slag om het T-shirt te maken. Hierbij is het belangrijk dat de leerling zelfstandig en doelbewust met de materialen om kan gaan.

Leerlijn: Kunstenaars uit verschillende principes zoals, graficus, ontwerper van mode, architect: verschillende werkomgeving en werkwijzen, inspiratiebronnen en creatieve processen, kunstenaar als beroep in heden en verleden, tentoonstellen en verkopen van kunst.

Geef twee voorbeelden van activiteiten/ interventies waarbij je kinderen hebt aangezet tot denken.

Tijdens de activiteit van het spiegelen, hierbij kregen de leerlingen een paar objecten en een spiegel. Daarna was het de bedoeling dat ze het goede spiegelbeeld in de spiegel op gingen zoeken en hebben de leerlingen uitgetest of ze de spiegel nog op andere manieren neer konden zetten. Hierbij heb ik vragen gesteld aan de leerlingen of ze dat nog op andere manieren konden doen en soms hadden de leerlingen een object die je niet kon spiegelen. Hierbij moesten ze goed nadenken om toch tot het goede antwoord te komen. Daarna hebben we besproken hoe het kan dat sommige dingen wel hetzelfde spiegelbeeld kunnen hebben of soms wel meerdere en sommige dingen niet.

Ook werden de leerlingen aangezet tot denken tijdens de activiteit over het wassen van de kleding, hierbij hebben we de geschiedenis erbij gepakt. Hoe wasten de mensen vroegen hun kleding en we hebben hier ook een filmpje over gekeken. Ook werden er vragen gesteld hoe er veel schuim gemaakt kan worden of juist weinig en welk wasmiddel het beste de vlekken eruit kon halen, zo hebben de leerlingen dit onderzocht.

Leerlijn: Tussendoel meetkunde drie. De leerlingen doen ervaring op met het opereren met vormen en figuren via activiteiten met spiegels en schaduwen. En komen ze in aanmerking met symmetrie en afbeeldingen van vormen en figuren.

Leerlijn: Kerndoel 44, de leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik.

Geef twee voorbeelden voor een betekenisvolle context en een rijke leeromgeving.

Bij het afrekenen in de kledingwinkel, voor in de klas was een kledingwinkel nagebootst en hierin gaan de leerlingen kleding kopen en afrekenen. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen weten waarmee ze moeten betalen en eventueel

22

het juiste bedrag weer terug kunnen geven. Dit is een onderwerp dat nu aan bod is in de methode die de school gebruikt, daarom kan het goed worden verwerkt in de activiteit. Het afrekenen van kleding of andere objecten is natuurlijk ook betekenisvol voor de leerlingen omdat ze dit in het dagelijks leven vaak meemaken en natuurlijk zelf ook steeds meer gaan doen. Daarna hebben de leerlingen van dit onderwerp een werkblad gemaakt waarop ze ook afrekensommen hebben gemaakt.

Tijdens het wassen van de kleding met wereldoriëntatie is ook gezorgd voor een rijke leeromgeving. De leerlingen zaten in groepjes en hadden allemaal spullen op hun tafel staan waarmee ze normaal niet vaak mee werken zoals, water, wasmiddel, kleding. Hierdoor werden er al veel vragen bij de leerlingen opgewekt. Eerst hebben we de spullen bekeken en er vragen over gesteld aan de leerlingen. Uiteindelijk hebben we natuurlijk zelf ook uitgeprobeerd, welk wasmiddel kan het meeste schuimen en kun je de vlek ook uit het T-shirt krijgen? Dit mochten de leerlingen allemaal zelf verzinnen, maar ze schreven wel voor zichzelf op welk wasmiddel volgens hen het beste was. De leerlingen vonden dit geweldig om te doen, vooral omdat de omgeving hen uitnodigde om zelf dingen te ontdekken.

Leerlijn: Kerndoel 44, de leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik.

Leerlijn: Tussendoel getallen en bewerking. Leerlingen moeten optellingen en aftrekkingen tot twintig vlot, gestructureerd en op termijn ook formeel kunnen uitrekenen met behulp van gekende rekenfeiten tot tenminste tien en deze rekenvaardigheid kunnen gebruiken in elementaire context situaties. Daarbij kunnen zijn gangbare rekentaal begrijpen en hanteren.

Geef twee voorbeelden van activiteiten/ interventies waarbij kinderen voldoende uitgedaagd worden en er ruimte is voor eigen initiatieven context en een rijke leeromgeving.

Bij het maken van een eigen T-shirt en in de circuitles:

Leerlijn: Kunstenaars uit verschillende principes zoals, graficus, ontwerper van mode, architect: verschillende werkomgeving en werkwijzen, inspiratiebronnen en creatieve processen, kunstenaar als beroep in heden en verleden, tentoonstellen en verkopen van kunst

De leerlingen hebben tijdens een handvaardigheidsles een eigen T-shirt ontworpen. Hierbij kregen ze de mal van het shirt en de opdracht om twee verschillende materialen te gebruiken bij het ontwerpen van het t-shirt. De materialen waar uit gekozen kon worden waren: papier, potlood, stift en stof. Door de leerlingen twee verschillende materialen te laten kiezen krijg je al veel verschillende soorten in de klas, want elke leerling gebruikt weer een andere combinatie. De leerlingen kregen verder geen instructies en gingen zelfstandig aan het werk, doordat ze dus zelf mochten verzinnen wat er op hun T-shirt kwam te staan waren de leerlingen heel gemotiveerd om aan het werk te gaan. Ze

23

gebruikten verschillende materialen, dit was voor de leerlingen vooral een uitdaging om te leren hoe dit in elkaar stak.

De andere activiteit was de circuitles, hierin was het de bedoeling dat de leerlingen gingen werken vanuit het thema, er kwam ook een hoek in de klas die samen met de leerlingen in gericht ging worden. Dit is verwerkt in de circuitles, waarin de leerlingen vanuit verschillende ontwikkelingsgebieden gingen werken namelijk, taal, rekenen, handvaardigheid en sociaal emotionele ontwikkeling. De sociaal emotionele ontwikkeling werd in de kledingwinkel gestimuleerd, de leerlingen kregen allemaal kleding en materialen om zelf de hoek in te richten en moesten hierbij natuurlijk overleggen en samenwerken. Uiteindelijk konden ze zelf spelen in de hoek en andere groepen konden het weer helemaal veranderen. De taalactiviteit gingen de leerlingen afbeeldingen koppelen aan de goede zin, dat ook met kleding te maken had. Voor in de kledinghoek had je natuurlijk ook geld nodig om te kunnen betalen, dit werd doormiddel van echt geld als voorbeeld gemaakt in de rekengroep. Wanneer de leerlingen hun geld af hadden gingen ze proberen om bij elkaar te betalen en geld terug te geven, dit is een rekenactiviteit die deze week veel in hun rekenboek voorkwam. Bij de handvaardigheidactiviteit hebben de leerlingen posters gemaakt voor in de winkel, dit is heel belangrijk omdat posters mensen naar de winkel moeten lokken. Hier hebben de leerlingen tijdens het maken dan ook goed rekening mee gehouden.

4.1 Tijdsplanning voor twee weken

Maandag 7 november 2011

Sociale Vorming8.30-9.00

Vertellen weekend

Taal/ lezen9.00-10.10

Inleiding thema, prentenboek voorlezenActiviteit 2 – boekoriëntatie

Pauze 10.10-10.30 10.10-10.15 eten en drinkenGym Spel met toestellen, rekken

24

11.00-11.45Middagpauze 11.45-13.15Leerspelletjes 13.15-13.55

Inleiding voor de spelletjes tijdens inloop, uitleg van de spelletjes

Rekenen 13.55-14.25

Inleiding werkboekje rekenenActiviteit 7 – automatiseren rekenen

Schrijven14.25-14.55

Vaste methodeles

Wereldoriëntatie14.55-15.30

GeschiedenislesOntstaan van kleding

Dinsdag 8 november 2011

Inloop8.30-9.00

Inloop spellen

Rekenen9.00-10.10

Activiteit 6- optellen en aftrekken met kleding

Pauze 10.10-10.30 10.10-10.15 eten en drinkenTaal/ lezen10.30-11.45

Leesles uit de methode

Middagpauze 11.45-13.15Leefstijl13.15-13.55Schrijven13.55-14.15

Vaste methodeles

Tekenen14.15-15.10

Maken wensenlijst T-shirt en beginnen met het ontwerp

Muziek/Drama15.10-15.30

Situaties nabootsen uit een kledingwinkel

Woensdag 9 November

Inloop8.30-9.00

Inloop spellen

Godsdienst9.00-9.20

Verhaal over de jas van Jozef

Rekenen9.20-10.10

Activiteit 3 – Past de kleding jou?

Pauze 10.10-10.30 10.10-10.15 eten en drinkenTaal/ lezen 10.30-11.35

Leesles uit de methode

Schrijven 11.35-11.55

Vaste methodeles

Wereldoriëntatie11.55-12.15

Geschiedenisles Ontwikkeling van kleding in de tijd

25

Donderdag 10 november 2011

Inloop8.30-9.00

Inloop spellen

Godsdienst9.00-9.20

Verhaal over Adam en Eva

Taal/ lezen9.20-10.10

Activiteit 3 – ontwerpen van een poster

Pauze 10.10-10.30 10.10-10.15 eten en drinkenRekenen 10.30 – 11.45

Activiteit 8 – Openingstijden

Middagpauze 11.45-13.15Schrijven13.15-13.45

Vaste methodeles

Verkeer13.45-14.45

Verkeerles over veilige kleding in het verkeer

Gym14.45-15.30

Verkleedrace

Vrijdag 11 november 2011

Inloop8.30 – 9.00

Inloop spellen

Godsdienst 9.00-9.20

Verhaal over Kaïn en Abel

Taal/ lezen9.20-10.10

Activiteit 8 – verhaal en leesvragen

Pauze 10.10-10.30 10.10-10.15 eten en drinkenRekenen10.30-11.25

Activiteit 2 – spiegelen

Schrijven11.25-11.45

Vaste methodeles

26

Maandag 14 november 2011

Sociale vorming8.30-9.00

Vertellen weekend

Taal/ Lezen9.00-10.10

Leesles uit de methode

Pauze 10.10-10.30 10.10-10.15 eten en drinkenGym11.00-11.45Middagpauze 11.45-13.15Handvaardigheid13.15-13.55

Verder met het ontwerp en begin met de uitvoering

Rekenen 13.55-14.25

Activiteit 4 – Kleding tellen

Schrijven 14.25-14.55

Vaste methodeles

Wereldoriëntatie14.55-15.30

AardrijkskundeHoe word de kleding nu gemaakt?

Dinsdag 15 november 2011

Inloop 8.30-9.00

Inloopspellen

Rekenen9.00-10.10

Activiteit 1 – Afrekenen in een winkel

Pauze 10.10-10.30 10.10-10.15 eten en drinkenTaal/ lezen10.30- 11.45

Activiteit 5 - Geheimtaal, barcode

Middagpauze 11.45-13.15Leefstijl13.15-13.55Schrijven13.55-14.15

Vaste methodeles

Handvaardigheid14.15-15.10

Afmaken T-shirt en presenteren

27

Wereldoriëntatie15.10-15.30

Natuur en techniek Proefjes met zeep op kleding

Woensdag 16 november 2011 –

Inloop8.30-9.00

Inloop spellen

Godsdienst9.00-9.20

Verhaal over de mantel van koning SalmoUitleg Circuit

Pauze 10.10-10.30 10.10-10.15 eten en drinkenCircuitCircuitCircuit

Donderdag 17 november 2011

Inloop8.30-9.00

Inloop spellen

Godsdienst9.00-9.20

Verhaal over dobbelen om de jas van Jezus

Taal/ lezen9.20-10.10

Activiteit 4 – Schrijf je eigen verhaal

Pauze 10.10-10.30 10.10-10.15 eten en drinkenRekenen10.30-11.45

Activiteit 5 – getallen op de getallenlijn

Middagpauze 11.45-13.15Schrijven 13.15-13.45

Vaste Methodeles

Handvaardigheid13.45-14.45

Tas maken voor alle spullen van het thema

28

Gym14.45-15.30

Vrijdag 18 november 2011

Inloop8.30-9.00

Inloop spellen

Godsdienst9.00-9.20

Tekenen over een van de verhalen

Taal/ lezen9.20-10.10

Activiteit 1 – briefjes schrijven

Pauze 10.10-10.30 10.10-10.15 eten en drinkenRekenen10.30-11.25

werkboekje afmaken

Schrijven11.25-11.45

Vaste Methodeles

4.2 korte beschrijving van de activiteiten en bijpassende leerlijnen.

Inloop: Tijdens de inloopactiviteiten die op dinsdag tot en met vrijdag aan het begin van de dag plaatsvinden zijn er verschillende activiteiten bedacht. Zo gaan eerst de leerlingen in een vaste volgorde op de computer hier gaan ze op een site aan de gang met allerlei reken, taal en leesspelletjes die met kleding te maken hebben. Daarna kunnen ze op het kiesbord kiezen voor activiteiten, zoals kwartet over kleding, een kralenplank met daarop een afbeelding over kleding, in de kledingwinkel werken, tekening maken over een kledingwinkel etc.

Taal: voor de taalactiviteiten is gekozen voor allemaal losse activiteiten, hierbij gaan de leerlingen per les met iets anders aan het werk. Er zitten een paar activiteiten bij die in meerdere lessen worden gedaan omdat het niet in een les af te maken is.

Rekenen: bij de rekenactiviteiten zitten lessen die klassikaal of in groepjes worden gedaan. Maar het grootste gedeelte van de lessen zitten in een

29

werkboekje die zelf ontworpen is. Hieruit maken leerlingen verschillende opdrachten die met het thema te maken hebben.

Schrijven, sensomotoriek: bij de lessenserie van sensomotoriek zitten de vaste lessen, de leerlingen beginnen met het leren van de letters en woorden. Hier is het belangrijk dat er aan de vaste indeling wordt gehouden en het is dus ook niet mogelijk om hier iets aan te veranderen.

Godsdienst: Gedurende twee weken worden er godsdienst lessen gegeven die over kleding gaan, hiervoor zijn Bijbelse verhalen uitgekozen die allemaal over kleding gaan. Soms zijn dit ruzies of andere conflicten. Aan de leerlingen worden dan luistervragen gesteld en andere vragen.

Wereldoriëntatie: de leerlingen leren in de lessen wereldoriëntatie over het ontstaan van kleding, wanneer werd het ‘uitgevonden’ en hoe maakten ze het vroeger. Hierdoor krijgen ze een beeld dat het vroeger allemaal niet zo makkelijk ging als tegenwoordig en het ook niet zo heel gewoon was.

Tekenen: Tijdens de tekenlessen gaan de leerlingen een T-shirt ontwerpen die ze echt gaan maken. Hierbij moeten ze eraan denken voor wie ze het T-shirt moeten maken en wat diegene voor T-shirt wil.

Handvaardigheid: tijdens handvaardigheid gaan de leerlingen een tas maken waarin ze de kleren kunnen stoppen. Hierop moet natuurlijk de naam van de winkel staan die de leerlingen ook moeten bedenken. Later kunnen ze hierin hun werkjes van het thema stoppen en mee naar huis nemen.

Verkeer: Tijdens de verkeerles kunnen de leerlingen ook een activiteit doen met kleding, want welke kleding is veilig om te dragen in het verkeer en in welke situatie. Hiervoor zijn werkbladen ontworpen die de leerlingen tijdens deze les kunnen maken.

Gym: Voor de gymlessen is gedacht aan de ruimte waar in het afspeelt, er wordt bijvoorbeeld een winkel nagebouwd waarin de leerlingen zo snel mogelijk alle spullen van de ene kant naar de andere kan moeten brengen en hierdoor wel over alle rekken heen moeten, hiermee is al een lessenserie te maken.

Aantal lessen. Ontwikkelingsgebied

Leerlijn Activiteit

1. Taal

Titel activiteit:

Tussendoel functioneel lezen en schrijven. De

Doel: de lln oefenen met het schrijven door

30

leerlingen schrijven functionele teksten zoals lijstjes, briefjes, opschriften en verhaaltjes.

Tussendoel begrijpend lezen en schrijven. De leerlingen gebruiken geschreven taal als communicatiemiddel.

briefjes naar elkaar te schrijven met complimentjes over elkaars kleding. En stoppen deze in de brievenbus.Organisatie: klassikaal, de lln zitten op hun eigen plek (15 min.)Materiaal: papier, potlood.Classificatie: de leerkracht vertelt dat het belangrijk is dat ze goede briefjes leren schrijven met complimentjes over elkaar

2. Boekoriëntatie Doel: De leerlingen oefenen met het benoemen van het boek en het voorspellen van een verhaal naar aanleiding van de plaatjes. Organisatie: grote kring (20 min.)Materiaal: Het gekozen prentenboekClassificatie: de leerkracht vertelt over het boek en helpt de leerlingen op weg met het voorspellen van het verhaal.

3. Titel activiteit:Wie maakt de aantrekkelijkste poster?

Tussendoelen functies geschreven taal. De leerlingen weten dat geschreven taalproducten een communicatief doel hebben.

Doel: de leerlingen leren hoe ze doormiddel van een poster een boodschap over kunnen brengen.Organisatie: grote kring (10

31

min.) daarna in groepjes aan het werk (45 min.)Materiaal: eerst concrete voorbeelden van posters, gekleurd papier, scharen, lijm, afbeeldingen. Classificatie: de lln vertellen aan het einde wat het doel is van hun poster en wat ze hiermee willen verkopen. Wel kleding maar welke en waarom zo’n poster?

4. Titel activiteit;Schrijf je eigen verhaal

Tussendoel functioneel lezen en schrijven, de leerlingen schrijven functionele teksten zoals lijstjes, briefjes, opschriften en verhaaltjes

Doel: de lln leren een ervaring om te zetten in een verhaal zodat andere mensen het ook kunnen lezen en zo heeft het dus een functie.Organisatie: inleiding klassikaal en daarna individueel (45 min.)Materiaal: papier voor een verhaal, potlood, kleurpotloden.Classificatie: de leerkracht helpt met maken van een woordveld.

5. Titel activiteit:Wie maakt de beste geheimtaal?

Tussendoel functies geschreven taal. De leerlingen weten dat symbolen zoals logo’s en pictogrammen verwijzen naar taalhandelingen. De leerlingen weten dat tekenen

Doel: de leerlingen gaan een geheimtaal maken door de letters die ze tot nu toe kennen om te zetten in symbolenOrganisatie: Inleiding, klassikaal daarna zelfstandig.

32

en tekens produceren mogelijkheid biedt tot communicatie

Materiaal: potlood, papier. Classificatie: de leerkracht helpt eventueel wanneer de leerlingen vastlopen.

6. Titel activiteit: Het verhaal van Tommie en lotje

De leerlingen begrijpen taal van voorleesboeken. Ze kunnen conclusies trekken over het verhaal en voorspellingen doen over het verloop van het verhaal.

Doel: de leerlingen leren vragen te beantwoorden naar aanleiding van een gelezen verhaaltje.Organisatie: eerst een voorbeeldje en daarna gaan de leerlingen zelfstandig aan het werk. Materialen: boekje en vragen daarover.

1. Rekenen

Titel activiteit;Koop je eigen kleding

Tussendoel getallen en bewerking. Leerlingen moeten optellingen en aftrekkingen tot twintig vlot, gestructureerd en op termijn ook formeel kunnen uitrekenen met behulp van gekende rekenfeiten tot tenminste tien en deze rekenvaardigheid kunnen gebruiken in elementaire context situaties. Daarbij kunnen zijn gangbare rekentaal begrijpen en hanteren.

Doel: de lln oefenen met het optellen en aftrekken van getallen, doormiddel van het afrekenen in een winkelOrganisatie: eerst een klassikale instructie en daarna gaan de leerlingen zelfstandig aan het werk. Materiaal: potlood, werkbladen voor de opdracht.Classificatie: de leerkracht helpt wanneer er moeilijkheden zijn met de opdracht.

2. (Thinking skills Tussendoel Doel: de

33

activiteit)

De leerkracht legt de leerlingen een cognitief conflict voor.

Titel activiteit;Wat zie je in de spiegel

meetkunde drie. De leerlingen doen ervaring op met het opereren met vormen en figuren via activiteiten met spiegels en schaduwen. En komen ze in aanmerking met symmetrie en afbeeldingen van vormen en figuren.

leerlingen experimenteren met het spiegelen van dingen. Organisatie: de leerlingen gaan in twee of drietallen met spiegels experimenteren.Materiaal: werkbladen met afbeeldingen, spiegels.Classificeren: De leerkracht helpt de leerlingen en laat ze zien hoe ze dingen kunnen spiegelen.

3. Titel activiteit:Past de kleding jou?

Tussendoel meten twee, de leerlingen kunnen allerlei objecten vergelijken en ordenen op lengte. Ze kunnen daarbij verschrijvingen gebruiken als groter en kleiner. Maar ook specifiekere aanduidingen als, langer, korter, dikker, dunner en breder, smaller. Tevens doen ze ervaring op met het afpassende meten met voor de hand liggende maateenheden als stap, voet en meterstrook.

Doel: de leerlingen leren het beredeneren van verschillende maten.Organisatie: eerst een klassikale uitleg en daarna gaan de leerlingen individueel aan het werk. Materiaal: werkbladen, potloodClassificeren: De leerkracht helpt de leerlingen waar dat nodig is en bespreekt aan het einde de opdracht zodat de leerlingen moeten verwoorden waarom iets wel of niet kan.

4. Rekenen uit het zelfgemaakte werkboekje. (in de bijlage)

Leerlingen kunnen de telrij tot twintig opzeggen en vanaf ieder getal in dit domein door- en terugtellen. Ze kunnen getallen tot twintig

Doel: de leerlingen leren groeperen en structureren door kleding in verschillende groepen te delen. Organisatie: de

34

contextualiseren door ze een reële betekenis te geven, structureren met behulp van dubbelen, vijven en een tien en positioneren op een lege getallenlijn van nul tot twintig.

leerlingen krijgen een klassikale uitleg en gaan daarna zelfstandig aan het werk. Materialen: potlood, gekleurde potloden, werkboekjeClassificatie: de leerkracht legt uit en helpt de leerlingen wanneer dat nodig is.

5. Rekenen uit het zelfgemaakte werkboekje.

Leerlingen kunnen de telrij tot twintig opzeggen en vanaf ieder getal in dit domein door- en terugtellen. Ze kunnen getallen tot twintig contextualiseren door ze een reële betekenis te geven, structureren met behulp van dubbelen, vijven en een tien en positioneren op een lege getallenlijn van nul tot twintig.

Doel: de leerlingen oefenen met het bevestigen van getallen op een lege getallenlijn. Organisatie: de leerlingen krijgen een klassikale uitleg en gaan daarna zelfstandig aan het werk. Materialen: potlood, werkboekjeClassificatie: de leerkracht legt de opdracht uit en helpt de leerlingen wanneer dat nodig is.

6. Rekenen uit het zelfgemaakte werkboekje

Leerlingen kunnen de telrij tot twintig opzeggen en vanaf ieder getal in dit domein door- en terugtellen. Ze kunnen getallen tot twintig contextualiseren door ze een reële betekenis te geven, structureren met behulp van dubbelen, vijven en een tien en positioneren op een lege

Doel: de leerlingen oefenen met optellingen en aftrekkingen in een context van sokkenOrganisatie: de leerlingen krijgen een klassikale uitleg en gaan daarna zelfstandig aan het werk.Materialen: potlood, werkboekjeClassificatie: de leerkracht legt uit en helpt de

35

getallenlijn van nul tot twintig.

leerlingen waar nodig is.

7. Rekenen uit het zelfgemaakte werkboekje

Leerlingen kunnen de telrij tot twintig opzeggen en vanaf ieder getal in dit domein door- en terugtellen. Ze kunnen getallen tot twintig contextualiseren door ze een reële betekenis te geven, structureren met behulp van dubbelen, vijven en een tien en positioneren op een lege getallenlijn van nul tot twintig.

Doel: de leerlingen leren om het tellen te automatiseren door het bijvoorbeeld per twee te tellen.Organisatie: de leerlingen krijgen klassikale uitleg en gaan daarna in tweetallen aan het werk. Zodat ze elkaar kunnen versterken. Materialen: potlood werkboekjeClassificatie: de leerkracht loopt rond en helpt de leerlingen waar dat nodig is.

8. Rekenen uit het zelfgemaakte werkboekje

Titel activiteit:openingstijden

Kerndoel drie, leerlingen herkennen een tijdstip en kunnen tijdsduren gebruiken. Weet dat activiteiten aan tijd gekoppeld zijn. Weet dat de tijd van een activiteit op en klok af te lezen is.

Doel: de leerlingen oefenen met klok kijken en de getallen op de klok.Organisatie: de les wordt klassikaal gedaan.Materialen: werkbladen, klok op digibord, klokjes

1.2.

Wereldoriëntatie (geschiedenis)

Kerndoel 53, de leerlingen leren over belangrijke historische personen en gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis en kunnen die voorbeeldmatig verbinden met de wereldgeschiedenis.

Doel: de leerlingen leren hoe kleding is ontstaan en hoe de eerste mensen dit vroeger maakten. En ook hoe het in de loop van de tijd ontwikkelt is. Organisatie: de hele les wordt klassikaal gedaan en tussendoor

36

worden filmpjes laten zien. Materialen: werkblad, potlood, filmpjes.Classificatie: de hele les is klassikaal.

3.4.

Wereldoriëntatie(natuur en techniek)

Kerndoel 44, de leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik.

Doel: de leerlingen kijken hoe een kledingstuk gemaakt wordt en gaan daarna kleding wassen. Hiervoor gebruiken ze verschillende wasmiddelen. Welke doet beter en hoe komt dit? Organisatie: de leerlingen krijgen klassikale instructie en gaan daarna in groepjes aan het experimenterenMaterialen; filmpje, werkblad, verschillende soorten wasmiddel, bakken, kleding met vlekken, water.

1. Verkeer. 35 - De leerlingen leren zich redzaam te gedragen in sociaal opzicht, als verkeersdeelnemer en als consument

Doel: de leerlingen leren welke kleding wel of niet handig is in het verkeer, dit kun je testen door proefjes te doen.Organisatie: de inleiding is klassikaal en daarna gaan de leerlingen in groepjes aan het werk met de proefjes.Materialen:

37

verschillende soorten kleding, lampjes, donkere ruimte, werkblad.

1.2.3.

Tekenen.Handvaardigheid.

Kunstenaars uit verschillende principes zoals, graficus, ontwerper van mode, architect: verschillende werkomgeving en werkwijzen, inspiratiebronnen en creatieve processen, kunstenaar als beroep in heden en verleden, tentoonstellen en verkopen van kunst.

Doel: in drie lessen gaan de leerlingen voor elkaar een T-shirt ontwerpen en maken. Dit doen ze dus nadat ze een wensenlijstje krijgen van de medeleerling. Organisatie: in de eerste les gaan de leerlingen beginnen met hun eisen op te stellen voor hun T-shirt, deze geven ze daarna aan de leerling die het uit gaat voeren. Daarna kan het beginnen met ontwerpen, deze moeten goed gekeurd worden. Dan kan de leerling beginnen aan de uitvoering, dit wordt verdeeld over drie lessen. Materialen: papier, gekleurde potloden, gekleurd papier, gum, T-shirt, verf.

1. Sociaal emotionele ontwikkeling

Relatie met andere kinderen. Doet eenvoudig scènespel met één of enkele kinderen en geeft de voorkeur aan bepaalde kinderen aan

Doel: de leerlingen leren met elkaar om te gaan in een toneelstukje en doen dit naar aanleiding van een opdrachtkaart. Organisatie:

38

grote kringMaterialen: opdrachtkaarten met verschillende situaties.

4.3 Verdeling van de activiteiten over de ontwikkelingsgebieden

Aantal Activiteiten.

Taal Rekenen

Sociaal-Emotioneel

Senso-Motorisch

Zaakvak

Muzisch Spel

1. X2. X3. X4. X5. X6. X7. X8. X9. X10. X11. X

39

12. X13. X14. X15. X16. X17. X18. X19. X20. X21. X22. X23. X24. X25. X26. X27. X28. X29. X30. X31. X32. X33. X34. X35. X36. X37. X38. X39. X40. X41. X42. X43. X44. X45. X

In dit hoofdstuk worden de activiteiten gepresenteerd die zijn gedaan in de stageklas. Omdat het groep drie was en je dus erg vast zit aan de methode is er anderhalve dag uitgevoerd. Hiervan was een halve dag circuit. Alle lessen zijn uitgewerkt op het Iselinge lesvoorbereidingsformulier en bij elke les zit ook een Iselinge reflectieformulier. Bij sommige lessen zit ook een feedbackformulier van de mentrix. Bij de circuitles zijn nog een paar werkbladen van leerlingen bijgevoegd zodat er een impressie is van hoe deze eruit zagen.

40

Lesvoorbereiding Circuitles

Zakelijke gegevens:

Naam Student Riemke Jentink Stageschool CBS de Triangel, Aalten

Iselinge klas VR2A Mentor/Mentrix Rosanne FongersDatum 16-11-2011 Aantal

leerlingen19

Tijd 9.20-10.10 10.30-12.15

Groep 3A

Inhoudelijke gegevens:

Vak- of vormingsgebied

41

Activiteit: werkles met vier groepen waarin steeds doorgewisseld wordt en er aan vier verschillende ontwikkelingsgebieden wordt gewerkt.

Groep 1: Tekenen van patronenGroep 2: Knutselen van attributen voor winkelhoekGroep 3: Kleding herkennen in een tekstGroep 4: Winkelhoek

Thema: ‘Het breien van de trui’

Persoonlijk leerdoel:

Tijdens deze circuitles wil ik ervoor zorgen dat ik de leerlingen na de instructie zelfstandig aan het werk kunnen en ik zo weinig mogelijk vertel wat de leerlingen moeten doen. Ik loop rond om de leerlingen te begeleiden die vast lopen.

Componenten van de les:

Bij elke activiteit wordt een toelichting gegeven op de volgende onderdelen

A. Omschrijving van de opdrachtB. Beginsituatie van de leerlingenC. Lesdoelen: proces en productdoelenD. Organisatievorm: leiding of begeleidingE. Opdracht: open/ gesloten/ op uitnodiging

Groep 1: Tekenen van patronen

a) De leerlingen krijgen een werkblad waarop ze patronen van een trui na gaan tekenen.

b) De leerlingen kunnen zelf het gedichtje lezen en ook zelfstandig aan het werk gaan om hierbij een tekening te maken.

c) Procesdoel(en): de leerlingen oefenen met hun fijne motoriek en ook de schrijfhand en de leerlingen oefenen ook met het oriënteren van het verhaal.Productdoel(en): de leerlingen maken een tekening waarin een verhaal naar voren komt.

d) Begeleidinge) Gesloten

Groep 2: Knutselen van attributen voor de winkelhoek.

a) We hebben al besproken welke dingen er allemaal in de winkelhoek moeten komen, hiermee gaan ze aan het werk.

42

b) De leerlingen kunnen zelf aan het werk met eigen bedachte attributenc) Procesdoel: De leerlingen oefenen met de motoriek van het knippen en

plakken en ontwikkelen hun creativiteit. Productdoel: De leerlingen hebben attributen gemaakt die ze ook echt kunnen gaan gebruiken.

d) Begeleidinge) Op uitnodiging

Groep 3: Kleding herkennen in een tekst.

a) De leerlingen krijgen een tekst waarin verschillende soorten kleding vaak aangeboden wordt, het is de bedoeling dat ze dit woord herkennen. En gaan het woord daarna schrijven.

b) De leerlingen kunnen woorden in een tekst herkennen.c) Procesdoel: de leerlingen oefenen met woorden lezen en herkennen in een

tekst. Het aan een afbeelding koppelen. En het daarna op te schrijven. d) Begeleidinge) Gesloten

Groep 4: Winkelhoek

a) Er is samen met de leerlingen een winkelhoek ingericht en hier mogen de leerlingen gaan kijken waarmee ze allemaal kunnen spelen en wat er allemaal te ontdekken is.

b) De leerlingen weten hoe ze met spullen van anderen om moeten gaan en hoe ze in een hoek moeten spelen.

c) Procesdoel: de leerlingen oefenen met het spelen met andere kinderenProductdoel: de leerlingen ontdekken wat er allemaal te doen is in de winkelhoek.

d) Begeleidinge) Open

Lesfase Tijd Didactische route (wat doen de leerlingen?) leerstof leerling leefwereld

Interventies van de leerkracht

Organisatie en hulpmiddelen

Inleiding 1 30’ XDe leerlingen hebben een briefje mee naar huis gekregen waarin stond dat ze spullen van thuis mee mochten nemen die met het thema ‘kleren passen’ te maken hebben. Deze gaan we gebruiken in de themahoek die we met zijn allen in gaan vullen. Dat gaan we tijdens de eerste inleiding doen. De leerlingen vertellen wat ze meegenomen hebben en waar dat mag komen in de hoek.

De leerkracht stelt vragen aan de leerlingen waarom ze dit hebben meegenomen en waarom dit in deze hoek past.

De leerlingen zitten op hun plek en ze mogen hun meegebrachte spullen in de hoek zetten.

~meegebrachte spullen van de leerlingen~een hoek

Inleiding 2 10’ X De leerlingen krijgen een instructie over het circuit, wie waar gaat beginnen en van welke groep je naar welke gaat. Ook krijgen ze te horen wanneer ze van plek moeten verwisselen.

De leerkracht legt aan de leerlingen uit hoe het gaat met het circuit. En verdeelt de leerlingen over de groepen

De leerlingen zitten tijdens de uitleg op hun eigen plek en krijgen een groep aangewezen.

~digibord Kern 15’

15’

XGroep 1: de leerlingen hebben een gedichtje gelezen dat over een warme trui gaat en ze kiezen een stukje uit het gedichtje waar ze een tekening bij gaan maken

X

De leerkracht helpt eventueel met het uitkiezen van een gedichtje.

De leerkracht

Leerlingen zitten aan groepje 1 in de klas

~gedichtje~potloden (grijs, gekleurd)~papier

44

15’

15’

Groep 2: De leerlingen krijgen een kaartje waarop verschillende types staan en de ze beschikken over een aantal kledingstukken waar deze types mee uitgebeeld kunnen worden. Het is de bedoeling dat de leerlingen deze types uit gaan beelden

XGroep 3: de leerlingen krijgen een verhaal en gaan hierin steeds het woord trui omcirkelen, daarna krijgen ze een opdrachtenblad waar ze het woord op kunnen oefenen. Hierop staat ook een trui afgebeeld waarin de leerlingen verschillende patronen kunnen oefenen.

XGroep 4: de leerlingen gaan in de winkelhoek ontdekken wat ze daar allemaal kunnen doen.

begeleidt de leerlingen door eventueel een kaartje voor te doen.

De leerkracht helpt de leerlingen tijdens het lezen van het verhaaltje, eventueel ook met het schrijven

De leerkracht kijkt hoe de leerlingen aan het werk zijn. De leerkracht kan mee gaan spelen om zo het spel te beïnvloeden

De leerlingen doen dit op de gang of eventueel in het speellokaal.

~verkleedkleren~opdrachtkaartjes

De leerlingen doen dit in groep 3 in de klas.

~verhaal~potloden (grijs, gekleurd)~werkbladen

De leerlingen spelen dit in de hoek die we aan het begin van de dag hebben ingericht.

~de winkelhoek

Afsluiting 5’ XDe leerlingen vertellen wat de van de lesjes vonden en of ze dit vaker willen doen.

De leerkracht geeft aan wat goed ging en wat de volgende keer wat beter kon

De leerlingen zitten op hun plek, de leerkracht geeft de leerlingen complimenten.

45

Zelfevaluatieformulier

naam student: Riemke Jentink

stageschool: CBS, de Triangel, Aalten

Iselinge klas: VR2Amentor/mentrix: Rosanne Fongers

datum: 16-11-2011 aantal leerlingen: 19 tijd: 14.00-15.30 groep: 3

1. Welke activiteit heb ik uitgevoerd?

vak of vormingsgebied : leercircuit, taal, rekenen, spel

activiteit : de leerlingen hebben verschillende activiteiten gedaan naar aanleiding van een thema

gekozen competentie/deeltaak : competentie 3

2. Terugblik op de activiteit.

- wat wilde ik?- wat deed ik?- wat dacht ik?- wat voelde ik?- wat denk ik dat de leerlingen wilden, deden, dachten, voelden?

Ik wilde een leuke circuitles geven waarin de leerlingen met meerdere ontwikkelingsgebieden bezig zijn naar aanleiding van een thema. Ik vond het een hele leuke les om te geven en werd blij toen ik de leerlingen zo enthousiast bezig zag.

47

De leerlingen vonden het een leuke les omdat ze met verschillende dingen bezig waren, dit benoemden ze ook aan het einde. Bij de taalactiviteit hadden de leerlingen nog wel wat moeite dit kon je goed merken. Hierbij hielpen de taalsterke kinderen de taalzwakke kinderen wel. De leerlingen vonden het leuk dat ze weer een hoek kregen in de klas waarin ze ook konden spelen.

3a. Heb ik mijn persoonlijke leerdoelen en lesdoelen behaald? Uit welk leerling-gedrag kan ik dat afleiden? Welke essentiële aspecten hebben er voor gezorgd dat ik de doelen wel of niet heb behaald?

Bij de meeste hoeken is dit wel gelukt, de leerlingen zijn na de instructie zelfstandig aan het werk gegaan. En bij deze hoeken kreeg ik ook niet veel vragen. Wel kwamen de leerlingen heel blij naar mij toe lopen om te laten zien wat ze allemaal gemaakt hadden. Bij de taalhoek was het voor de leerlingen wat onduidelijker. Deze activiteit had ik wat duidelijker uit moeten leggen of iets makkelijker moeten maken, dit heb ik uiteindelijk ook wel gedaan door een opdracht weg te laten.

3b. Welke vakdidactische principes uit de theorie heb ik in de lesvoorbereiding en uitvoering toegepast?

Het gebruiken van een circuitles vanuit een bepaald thema, waarbij de leerlingen samen moesten werken. En de leerlingen moesten samen met de leerkracht een hoek inrichten waarin ze zelf dingen konden ontdekken.

4a. Welke alternatieven kan ik ontwikkelen om de doelen beter of op een andere manier te behalen? Welke competentie/deeltaak hoort daar bij? Hoe pas ik in het vervolg mijn lesvoorbereiding hier op aan?

De volgende keer bij een dergelijk circuitles moet ik bij de moeilijkere activiteiten meer uitleg geven zodat de leerlingen hier ook zelfstandig mee aan het werk zouden kunnen. Zodat de leerkracht hierbij een begeleidende rol heeft.

4b. In hoeverre ga ik aan de hand van deze activiteit en de daarbij gemaakte koppeling tussen theorie en praktijk mijn manier van werken aanpassen?

Bij een dergelijk volgende circuitles krijgen de leerlingen meer instructie bij sommige activiteiten. Of voordat we aan het circuit beginnen krijgen de leerlingen een dergelijk zelfde soort opdracht en moeten ze deze maken. Wanneer ze in het circuit dan die andere opdracht krijgen zien ze dat die lijkt op een die ze al eerder hebben gemaakt.

48

5. Wat is een kansrijke situatie om de bedachte alternatieven uit te proberen?

Een volgende circuitles in de bovenbouw.

49

50

51

52

53

54

55

Lesvoorbereiding

Zakelijke gegevens

naam student: Riemke Jentink mentor/mentrix: Rosanne Fongers

stageschool: CBS, de Triangel aantal leerlingen: 19

Iselinge klas: VR2A tijd:13.15-13.45

datum: 10-11-2011 groep: 3

Inhoudelijke gegevens

vak of vormingsgebied: Schrijven

activiteit: De leerlingen leren de letter S en het woord sok en gaan hiermee aan het werk in deze les

Componenten van de les

beginsituatie van de leerlingen:-De leerlingen kunnen leesletters in schrijfletters omzetten-De leerlingen weten hoe ze moeten zitten tijdens het schrijven-De leerlingen weten hoe ze in hun schrift moeten schrijven en welke lijn ze moeten gebruiken. -Tijdens de instructie zitten de leerlingen op hun plek en tijdens het werken ook.-Wanneer de leerlingen hun werk afhebben weten ze waar ze het in moeten leveren.

Doelen

persoonlijk leerdoel (gericht op competenties):

- Tijdens de les wil ik ervoor zorgen dat ik de leerlingen die moeite hebben met schrijven hen goed help en dat de leerlingen het schrijven een voor een doen dus niet meteen de hele bladzijde afmaken. (pedagogisch competent, deeltaak 44, 45)

-Lesdoelen

proces-/productdoelen; kennis-, vaardigheids-, vormingsdoelen:

- De leerlingen oefenen met het omzetten van leesletters in schrijfletters (proces, kennisdoel)

56

- De leerlingen oefenen met het naschrijven van het woord sok (proces, vaardigheidsdoel)

- De leerlingen oefenen met het bevorderen van de buig-, strek-, en draaibeweging van de vingers (proces, vaardigheidsdoel)

57

lesfase tijd didactische route (wat doen de kinderen?)

leerstof leerling leefwereld

interventies van de leerkracht

organisatie en hulpmiddelen

inleiding

5’ X

De leerlingen gaan samen met de leerkracht de letter in de lucht natekenen en benoemen hierbij ook de bewegingen die erbij horen.

Daarna worden de letter en het woord goed op het bord geschreven en mogen een paar leerlingen deze overtrekken.

De leerkracht schrijft mee met de leerlingen in de lucht en benoemd ook duidelijk hoe ze het moeten schrijven. Dan worden de letters duidelijk op het bord geschreven.

De leerlingen zitten op hun plek wanneer we de letters gaan schrijven.

-digibord

- lees en schrijfletter S

kern 10’ X

De leerlingen beginnen met het schrijven van de eerste regels op de bladzijde. Dit is de letter S, de leerkracht loopt rond om de leerlingen te ondersteunen. Wanneer bij alle leerlingen gecontroleerd is mogen ze verder gaan met de rest van de bladzijde.

De leerkracht loopt rond en helpt de leerlingen. Ook controleert de leerkracht of de leerlingen verder mogen gaan.

De leerlingen zitten op hun plek in de goede houding.

59

-schrijfschrift

afsluiting

5’ X

De leerlingen mogen even iets voor zichzelf doen. De leerkracht loopt rond en zorgt voor rust in de klas voor de leerlingen die nog wel bezig zijn.

De leerlingen pakken de spullen zelf en gaan daarna op hun plek zitten.

-schrijfschrift

-tekenspullen

Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben?

Ondertussen vragen wat de leerlingen moeilijk vinden en ze hiermee helpen.

60

Zelfevaluatieformulier

naam student: Riemke Jentink

stageschool: CBS de Triangel, Aalten

Iselinge klas: VR2A mentor/mentrix: Rosanne Fongers

datum: 10-11-2011 aantal leerlingen:19 tijd:13.15-13.45 groep: 3

1. Welke activiteit heb ik uitgevoerd?

vak of vormingsgebied : schrijven

activiteit : de leerlingen gaan de letter S schrijven en hiermee oefenen.

gekozen competentie/deeltaak : (pedagogisch competent, deeltaak 44, 45)

2. Terugblik op de activiteit.

- wat wilde ik?- wat deed ik?- wat dacht ik?- wat voelde ik?- wat denk ik dat de leerlingen wilden, deden, dachten, voelden?

62

Ik wilde een schrijfles geven die te maken had met mijn thema en waarin de leerlingen wel iets nieuws leerden. De leerlingen vonden het wel een leuke les omdat het aansloot bij het thema

3a. Heb ik mijn persoonlijke leerdoelen en lesdoelen behaald? Uit welk leerling-gedrag kan ik dat afleiden? Welke essentiële aspecten hebben er voor gezorgd dat ik de doelen wel of niet heb behaald?

Ja, ik heb de leerlingen die het schrijven moeilijk vinden geholpen om het beter te doen. En deze leerlingen hebben de bladzijde ook in stukjes gemaakt, zodat ze er alle tijd voor hadden.

3b. Welke vakdidactische principes uit de theorie heb ik in de lesvoorbereiding en uitvoering toegepast?

Ik heb de leerlingen die in hun ontwikkeling nog wat achter lopen geholpen door ze te begeleiden tijdens de les.

4a. Welke alternatieven kan ik ontwikkelen om de doelen beter of op een andere manier te behalen? Welke competentie/deeltaak hoort daar bij? Hoe pas ik in het vervolg mijn lesvoorbereiding hier op aan?

Ervoor zorgen dat alle leerlingen wat te doen hebben na dat ze het schrijven afhebben. Zodat het rustig blijft in de klas en ik de leerlingen beter kan begeleiden.

4b. In hoeverre ga ik aan de hand van deze activiteit en de daarbij gemaakte koppeling tussen theorie en praktijk mijn manier van werken aanpassen?

Ik ga ervoor zorgen dat het tijdens mijn schrijflessen nog rustiger is in de klas en de leerlingen zich goed genoeg kunnen concentreren

5. Wat is een kansrijke situatie om de bedachte alternatieven uit te proberen?

Een volgende schrijfles.

63

Lesvoorbereiding

Zakelijke gegevens

naam student: Riemke Jentink mentor/mentrix: Rosanne Fongers

stageschool: CBS, de Triangel aantal leerlingen: 19

Iselinge klas: VR2A tijd: 14.45-15.30

datum: 10-11-2011 groep: 3

Inhoudelijke gegevens

vak of vormingsgebied: gym, bewegingsonderwijs

activiteit: de leerlingen gaan verschillende spellen doen die te maken hebben met kleding hierbij valt te denken aan: het verkleedspel, het snel-afrekenspel en het bezorgspel.

Componenten van de les

beginsituatie van de leerlingen:

- De leerlingen weten hoe ze tijdens de gymles met alle spullen om moeten gaan.

- De leerlingen weten wanneer ze stil moeten zijn en naar de leerkracht moeten luisteren.

- Wanneer de leerlingen stil moeten zijn gaan ze aan de kant zitten.

Doelen

persoonlijk leerdoel (gericht op competenties): ik wil tijdens mijn les ervoor zorgen dat de leerlingen goed samenwerken en hier ook over na denken. (interpersoonlijk competent, competentie 1)

Lesdoelen

64

proces-/productdoelen; kennis-, vaardigheids-, vormingsdoelen:

- Aan het einde van de les weten de leerlingen welke spelletjes je kan doen met kleding (product, kennisdoel)

- Aan het einde van de les hebben de leerlingen geoefend met het bewegen op muziek. (proces, vaardigheidsdoel)

- De leerlingen hebben geoefend met het spiegelen van bewegingen van andere leerlingen (product, vaardigheidsdoel)

lesfase tijd didactische route (wat doen de kinderen?)

leerstof leerling leefwereld

interventies van de leerkracht

organisatie en hulpmiddelen

inleiding

10’ X

De leerlingen beginnen met een warming-up spel, waarbij er twee rijen leerlingen tegenover elkaar staan. Er wordt een lied aangezet en bij het eerste stuk gaan de leerlingen zelf bewegen op hun plek, bij het tweede stuk gaan de leerlingen het spiegelen wat de leerlingen tegenover hen doet. Bij het derde stuk gaan de leerlingen wisselen van plek door naar de overkant te huppelen.

Zo herhaalt het zich een paar keer

De leerkracht zorgt voor begeleiding dat de leerlingen het ook allemaal goed doen. En dat er geen ongelukken gebeuren.

De leerlingen staan in twee rijen aan weerszijden van de gymzaal.

-cd met muziek

kern 30’ X

We gaan verschillende spellen spelen die te maken hebben met winkelen:

Verkleedspel: de leerlingen trekken kleding aan en lopen/rennen naar de volgende leerling, hier trekken ze zo snel mogelijk de kleding uit en de ander trekt die zo snel mogelijk weer aan. Welke rij als eerste alle leerlingen heeft

De leerkracht zorgt ervoor dat de leerlingen gelijk beginnen en dat het ook eerlijk verloopt.

De klas wordt in twee verschillende groepen gedeeld. Deze staan aan weerszijden van de gymzaal.

-kledingstukken.

66

gehad heeft gewonnen.

Snel-afrekenspel: welke groep heeft als eerste alle kleding afgerekend. Een leerling uit de groep staat achter de kassa en de rest probeert zo snel mogelijk af te rekenen.

Bezorgspel: de leerlingen gaan spullen bezorgen en welke groep als eerste alle spullen heeft bezorgd heeft gewonnen.

-tassen

afsluiting

5’ Als afsluiting gaan we een tikspel doen. In het midden van de gymzaal staat een bank waarop twee leerlingen gaan zitten, dit zijn de tikkers. De overige leerlingen rennen door de zaal. Een van de tikkers mag steeds van de bank af. Dus de andere tikker blijft dan zitten. De leerlingen die afgetikt zijn mogen zich om gaan kleden.

De leerkracht zet de spullen klaar en kiest de tikkers uit.

De leerlingen lopen door de zaal en wanneer ze afgetikt zijn gaan ze naar de kleedkamer.

Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben?

67

Wanneer we weer in de klas zijn of eventueel in de gymzaal vragen wat de leerlingen ervan vonden en of het leuke spellen waren.

Zelfevaluatieformulier

naam student: Riemke Jentink

stageschool: CBS de Triangel, Aalten

Iselinge klas: VR2A mentor/mentrix: Rosanne Fongers

datum: 10-11-2011 aantal leerlingen:19 tijd: 14.45-15.30 groep: 3

1. Welke activiteit heb ik uitgevoerd?

vak of vormingsgebied : gym

activiteit :.de leerlingen gaan allerlei activiteiten doen die te maken hebben met het thema.

gekozen competentie/deeltaak : (interpersoonlijk competent, competentie 1)

2. Terugblik op de activiteit.

- wat wilde ik?- wat deed ik?- wat dacht ik?- wat voelde ik?- wat denk ik dat de leerlingen wilden, deden, dachten, voelden?

69

Ik wilde een leuke gymles geven waarin de leerlingen de activiteiten weer konden koppelen aan het thema. Het was een leuke les die ik gaf en ik vond het zelf ook heel leuk om te geven. De leerlingen vonden het ook heel leuk omdat ze tijdens de les veel verschillende dingen gingen doen. Sommige spellen vonden de leerlingen nog best lastig, maar toen de leerlingen het door hadden vonden ze het ook leuk.

3a. Heb ik mijn persoonlijke leerdoelen en lesdoelen behaald? Uit welk leerling-gedrag kan ik dat afleiden? Welke essentiële aspecten hebben er voor gezorgd dat ik de doelen wel of niet heb behaald?

Ja, ik wilde op de leerlingen overbrengen dat ze bij deze spellen goed samen moesten werken, omdat ze anders niet konden winnen. En wanneer je hier enthousiast op inspeelt worden de leerlingen ook steeds fanatieker. Dit kon je merken doordat de leerlingen graag wilden winnen.

3b. Welke vakdidactische principes uit de theorie heb ik in de lesvoorbereiding en uitvoering toegepast?

Dat het voor de leerlingen belangrijk is dat ze samenwerken omdat het dan soms makkelijker gaat, niet alleen tijdens een les waarin ze opdrachten moeten maken maar ook tijdens deze gymles.

4a. Welke alternatieven kan ik ontwikkelen om de doelen beter of op een andere manier te behalen? Welke competentie/deeltaak hoort daar bij? Hoe pas ik in het vervolg mijn lesvoorbereiding hier op aan?

Ervoor zorgen dat de leerlingen tijdens een gewone les ook goed samen gaan werken en wil dit ook stimuleren. Dit is wel een vaardigheid wat de leerlingen later ook nog vaak moeten gebruiken.

4b. In hoeverre ga ik aan de hand van deze activiteit en de daarbij gemaakte koppeling tussen theorie en praktijk mijn manier van werken aanpassen?

Ik ga ervoor zorgen dat ik de leerlingen meer samen laat werken.

5. Wat is een kansrijke situatie om de bedachte alternatieven uit te proberen?

Een volgende les waarin de leerlingen goed samen kunnen werken om een oplossing te vinden.

70

71

72

73

Lesvoorbereiding

Zakelijke gegevens

naam student: Riemke Jentink

stageschool: CBS, de Triangel, Aalten

Iselinge klas: VR2Amentor/mentrix: Rosanne Fongers

datum: 10-11-2011 aantal leerlingen: 19 tijd: 9.20-10.10groep: 3

Inhoudelijke gegevens

vak of vormingsgebied: rekenen

activiteit: de leerlingen leren afrekenen in een kledingwinkel door met geld te gaan betalen en de situatie na te bootsen.

Componenten van de les

beginsituatie van de leerlingen:

I. -de leerlingen weten hoe je kunt betalen.II. -de leerlingen kunnen rustig in tweetallen en zelfstandig aan het werk.III. -de leerlingen kunnen al een beetje gestructureerd tellen tot twintig.IV. -de leerlingen werken in twee of drietallen.V. -tijdens de les wordt zorgvuldig omgegaan met de spullen.

Doelen

persoonlijk leerdoel (gericht op competenties):

tijdens de les wil ik het rustig houden en de leerlingen op een leuke manier kennis laten maken het betalen in een winkel. En de leerlingen die hier moeite mee hebben extra te begeleiden. (pedagogisch competent, deeltaak 44, 45

Lesdoelen

proces-/productdoelen; kennis-, vaardigheids-, vormingsdoelen:

- De leerlingen oefenen met het afrekenen en het omgaan met geld (proces, kennisdoel)

- De leerlingen hebben een werkblad gemaakt waarin ze gewerkt hebben met geld (product, kennisdoel)

74

- De leerlingen weten nu meer over geld en afrekenen (product, kennisdoel)

75

lesfase tijd didactische route (wat doen de kinderen?)

leerstof leerling leefwereld

interventies van de leerkracht

organisatie en hulpmiddelen

inleiding

10’ X X

De leerlingen kijken naar de uitleg van de leerkracht waarin de opdracht wordt uitgelegd. Dit wordt gedaan door middel van een toneelstukje. De leerlingen kopen iets in de kledingwinkel en rekenen dit af. Hierdoor krijgt de leerling een impressie van hoe het gaat met betalen

De leerkracht speelt eerst de verkoper en vertelt duidelijk wat hij doet. Zodat het voor de leerlingen ook duidelijk wordt.

De leerlingen zitten op hun plek en worden uitgekozen wanneer ze mogen afrekenen.

-kledingstukken

-geld

-tafels

-prijskaartjes

kern       X X

De leerlingen krijgen een werkblad waarop opdrachten staan die te maken hebben met afrekenen. Deze gaan ze uitvoeren

De leerkracht legt de opdracht uit en loopt daarna rond om de leerlingen te begeleiden.

De leerlingen zitten op hun plek en eventueel in drietallen.

-werkblad

76

met nepgeld. Dit doen ze in twee of drietallen.

De leerlingen gaan aan de slag met het andere werkblad, hier staan ook opdrachten die te maken hebben met afrekenen, ze mogen dit eventueel in tweetallen overleggen.

De leerkracht loopt rond om de leerlingen te helpen met de opdracht. En de leerkracht zorgt voor orde in de klas.

-nepgeld

De leerlingen zitten op hun plek en mogen eventueel overleggen.

-werkblad

afsluiting

      X

Samen met de leerlingen gaan we de opdrachten bespreken en nakijken. Aan de leerlingen wordt gevraagd wat ze moeilijk/leuk/niet leuk vonden.

De leerkracht stelt de vragen en hoe de leerlingen het hebben gedaan.

De leerlingen zitten op hun plek. En steken hun vinger op wanneer ze iets willen zeggen.

-digibord

Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben?

77

Bij de afsluiting wordt aan de leerlingen gevraagd hoe ze het vonden en of ze de opdrachten leuk vonden. Door het samen te bespreken en eventueel ook na te kijken kan je controleren of de leerlingen het goed hebben gedaan.

Zelfevaluatieformulier

naam student: Riemke Jentink

stageschool: CBS de Triangel, Aalten

Iselinge klas: VR2A mentor/mentrix: Rosanne Fongers

datum: 10-11-2011 aantal leerlingen:19 tijd: 9.20-10.10 groep: 3

1. Welke activiteit heb ik uitgevoerd?

vak of vormingsgebied : rekenen

activiteit :.de leerlingen gaan een winkelsituatie nabootsen waarbij ze gaan afrekenen, daarna gaan ze individueel een werkblad maken over afrekenen.

gekozen competentie/deeltaak : (pedagogisch competent, deeltaak 44, 45

2. Terugblik op de activiteit.

- wat wilde ik?- wat deed ik?- wat dacht ik?- wat voelde ik?- wat denk ik dat de leerlingen wilden, deden, dachten, voelden?

79

Ik wilde een les geven waarin de leerlingen met een onderwerp bezig waren die ze deze hele week aan het behandelen waren. Het omgaan met geld. Hierbij werd het onderwerp van de activiteitencyclus weer naar voren gehaald. De leerlingen gingen in een kledingwinkel kleding kopen en vervolgens afrekenen. Daarna kregen ze een werkblad waar het ook over geld ging. De leerlingen vonden het een leuke les omdat ze vonden dat het heel echt leek omdat het ook met echt geld gedaan werd.

3a. Heb ik mijn persoonlijke leerdoelen en lesdoelen behaald? Uit welk leerlinggedrag kan ik dat afleiden? Welke essentiële aspecten hebben er voor gezorgd dat ik de doelen wel of niet heb behaald?

Ja, de leerlingen vonden het een leuke les, dit kon je zien doordat de leerlingen er heel enthousiast mee bezig waren. Ook de leerlingen die dit normaal moeilijk vinden vonden het leuk om te doen en hadden er niet zo veel moeite mee.

3b. Welke vakdidactische principes uit de theorie heb ik in de lesvoorbereiding en uitvoering toegepast?

Ik heb de leerlingen tijdens het maken van het werkblad samen laten werken.

4a. Welke alternatieven kan ik ontwikkelen om de doelen beter of op een andere manier te behalen? Welke competentie/deeltaak hoort daar bij? Hoe pas ik in het vervolg mijn lesvoorbereiding hier op aan?

Ervoor zorgen dat de leerlingen beter samen gaan werken. Niet dat enkele leerlingen het gaat maken en de rest het over gaat schrijven. Maar dat ze het echt samen maken.

4b. In hoeverre ga ik aan de hand van deze activiteit en de daarbij gemaakte koppeling tussen theorie en praktijk mijn manier van werken aanpassen? Ik ga ervoor zorgen dat ik de leerlingen goed controleer en dat ik zie dat ze aan het overleggen zijn. En ook dat alle leerlingen kunnen vertellen hoe ze aan dat antwoord gekomen zijn.

5. Wat is een kansrijke situatie om de bedachte alternatieven uit te proberen?

Een volgende les waarin het gaat over afrekenen of betalen.

80

Lesvoorbereiding

Zakelijke gegevens

naam student: Riemke Jentink

stageschool: CBS, de Triangel, Aalten

Iselinge klas: VR2Amentor/mentrix: Rosanne Fongers

datum: 10-11-2011 aantal leerlingen: 19 tijd: 10.30-11.45groep: 3

Inhoudelijke gegevens

vak of vormingsgebied: taal

activiteit: de leerlingen gaan een poster maken met daarop alle informatie voor bijvoorbeeld een super T-shirt. Hierbij moeten ze denken aan alle dingen die op een poster moeten staan. Zoals: hoeveel kost het, waar kan je het kopen, wat is het?

Componenten van de les

beginsituatie van de leerlingen:

- De leerlingen weten wat een poster is en kunnen dit namaken.- De leerlingen kunnen werken met eens schaar, lijm en papier- De leerlingen kunnen in twee of drietallen werken- Na de instructie weten de leerling ook wat er allemaal op een poster staat.- Tijdens de instructie zitten de leerlingen op hun eigen plek.

Doelen

persoonlijk leerdoel (gericht op competenties):

Tijdens de les wil ik goede orde en gedragsregels hanteren zodat de leerlingen goed met hun werk bezig kunnen zijn en zich dus ook goed kunnen concentreren. Ook wil ik voor een goed verloop van de les zorgen. En de leerlingen die moeite hebben met het lezen of de opdrachten maken ondersteunen. Dit wil ik na een paar lessen van het lezen kunnen en ook blijven doen.

(pedagogisch competent, deeltaak 45) (organisatorisch competent, deeltaak 4)

81

Lesdoelen

proces-/productdoelen; kennis-, vaardigheids-, vormingsdoelen:

- Aan het einde van de les kunnen de leerlingen een poster maken met alle nodige informatie erop (proces, vaardigheidsdoel)

- De leerlingen hebben geleerd waar een poster nog meer allemaal voor gebruikt kan worden (product, kennisdoel)

82

lesfase tijd didactische route (wat doen de kinderen?)

leerstof leerling leefwereld

interventies van de leerkracht

organisatie en hulpmiddelen

inleiding

      X X

De leerkracht laat de leerlingen voorbeelden zien van verschillende soorten posters. Hierbij bespreken we de belangrijke dingen die op een poster horen te staan. Ook laat de leerkracht zien voor welke doeleinden posters allemaal gebruikt kunnen worden.

De leerkracht legt de leerlingen wat uit over posters en ook de opdracht.

De leerlingen zitten op hun plek tijdens de instructie en wanneer ze wat willen zeggen steken ze hun vinger op.

-voorbeelden van posters

kern       X X

De leerlingen bedenken een product waarover ze een poster gaan maken. Dan denken ze na over welke informatie er allemaal op hun poster moet komen te staan. En eventueel bedenken ze er nog een extra ‘promotietekstje’ bij. Dit doen

De leerkracht helpt de leerlingen wanneer ze niet verder komen met de opdracht.

En zorgt voor orde in de

De leerlingen zitten op hun plek of in twee of drietallen. Ze weten zelf waar ze alle spullen kunnen vinden.

84

ze in groepjes van twee of drie leerlingen.

Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen goed overleggen en dus ook duidelijke afspraken kunnen maken.

klas -papier

-pennen

-stiften

-gekleurd papier

-lijm

-scharen

afsluiting

      X X

De leerlingen ‘presenteren’ hun gemaakte posters. En de leerlingen uit de klas beantwoorden de vragen. Zo kunnen we met zijn allen controleren of de leerlingen alle informatie in de poster hebben staan.

De leerkracht stelt de vragen aan de leerlingen. En geeft de beurten aan de leerlingen. Ook complimenten wanneer de leerlingen goed hebben gewerkt.

De leerlingen zitten op hun plek en komen per groepje naar voren wanneer ze hun werk ‘presenteren’

-posters

Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben?

Tijdens de afsluiting wordt aan de leerlingen gevraagd wat hoe ze de opdracht vonden gaan.

85

Zelfevaluatieformulier

naam student: Riemke Jentink

stageschool: CBS de Triangel, Aalten

Iselinge klas: VR2A mentor/mentrix: Rosanne Fongers

datum: 10-11-2011 aantal leerlingen:19 tijd: 10.30- 11.45 groep: 3

1. Welke activiteit heb ik uitgevoerd?

vak of vormingsgebied : taal

activiteit :. de leerlingen gaan een poster maken met daarop alle informatie voor bijvoorbeeld een super T-shirt. Hierbij moeten ze denken aan alle dingen die op een poster moeten staan. Zoals: hoeveel kost het, waar kan je het kopen, wat is het?

gekozen competentie/deeltaak : (pedagogisch competent, deeltaak 45) (organisatorisch competent, deeltaak 4)

2. Terugblik op de activiteit.

- wat wilde ik?- wat deed ik?- wat dacht ik?- wat voelde ik?- wat denk ik dat de leerlingen wilden, deden, dachten, voelden?

87

Ik heb een les gegeven waarin de leerlingen taal gingen combineren met handvaardigheid. Ze moesten een poster maken met daarop alle informatie. Hierbij werden ze natuurlijk wel goed begeleidt. De leerlingen vonden het heel leuk omdat ze zelf mochten bedenken waarvoor ze reclame gingen maken, zolang het maar wel met kleding te maken had.

3a. Heb ik mijn persoonlijke leerdoelen en lesdoelen behaald? Uit welk leerlinggedrag kan ik dat afleiden? Welke essentiële aspecten hebben er voor gezorgd dat ik de doelen wel of niet heb behaald?

Tijdens de les is het lekker rustig geweest, de leerlingen waren goed aan het werk. Dit kwam doordat ik de leerlingen dus duidelijk had gezegd wat ze moesten doen en dat ze ook stil aan het werk moesten.

3b. Welke vakdidactische principes uit de theorie heb ik in de lesvoorbereiding en uitvoering toegepast?

Ik heb de leerlingen laten samenwerken tijdens de opdracht.

4a. Welke alternatieven kan ik ontwikkelen om de doelen beter of op een andere manier te behalen? Welke competentie/deeltaak hoort daar bij? Hoe pas ik in het vervolg mijn lesvoorbereiding hier op aan?

Ervoor zorgen dat de leerlingen wanneer ze samen werken er ook aan gewend raken dat ze moeten proberen om stil te zijn. En ook rustig overleggen.

4b. In hoeverre ga ik aan de hand van deze activiteit en de daarbij gemaakte koppeling tussen theorie en praktijk mijn manier van werken aanpassen?

Ervoor zorgen dat de leerlingen wanneer ze samen werken er ook aan gewend raken dat ze moeten proberen om stil te zijn. En ook rustig overleggen.

5. Wat is een kansrijke situatie om de bedachte alternatieven uit te proberen ?

Een volgende les waarin de leerlingen samen moeten werken.

88

Lesvoorbereiding

Zakelijke gegevens

naam student: Riemke Jentink mentor/mentrix: Rosanne Fongers

stageschool: CBS, de Triangel aantal leerlingen: 19

Iselinge klas: VR2A tijd: 9.00-9.20

datum: 17-11-2011 groep: 3

Inhoudelijke gegevens

vak of vormingsgebied: Godsdienst, levensbeschouwing

activiteit: er wordt een verhaal voorgelezen uit de bijbel waarin iets gebeurt wat met het thema te maken heeft. Daarna worden er luistervragen gesteld. Wanneer er nog tijd over is kan er een tekening over het verhaal worden gemaakt.

Componenten van de les

beginsituatie van de leerlingen:

~De leerlingen kennen Bijbelverhalen.

~Tijdens het verhaal weten de leerlingen dat ze stil moeten zijn en op moeten letten.

~ De leerlingen kunnen naar aanleiding van een verhaal een tekening maken.

~Tijdens de les zitten de leerlingen op hun eigen plek en gaan niet naar de wc.

Doelen

persoonlijk leerdoel (gericht op competenties):

Tijdens deze godsdienstles wil ik de leerlingen laten zien dat het zelfs in de bijbel wel eens om kleding gaat, maar dat het soms wel heel anders af kan lopen. En dat de leerlingen niet altijd naar anderen moeten kijken.

89

Lesdoelen

proces-/productdoelen; kennis-, vaardigheids-, vormingsdoelen:

~ De leerlingen leren dat het niet altijd belangrijk is om jaloers op iemand te zijn.

~ De leerlingen maken naar aanleiding van een verhaal een tekening.

lesfase tijd didactische route (wat doen de kinderen?)

leerstof leerling leefwereld

interventies van de leerkracht

organisatie en hulpmiddelen

inleiding

10’ X

De leerlingen luisteren naar een verhaal over Jozef, dit verhaal is gekozen omdat het ook gaat over kleding.

Eventueel een filmpje

De leerkracht leest het verhaal voor en let erop dat de leerlingen luisteren

De leerlingen zitten op hun eigen plek

~verhaal

kern 5’ X

De leerlingen beantwoorden vragen die over het verhaal gaan

Vragen zoals:

~Wat zou jij hebben gedaan?

~Waarom doen ze dit?

~Vind je dat dit mag?

De leerkracht stelt de vragen aan de leerlingen en houdt orde in de klas.

De leerlingen zitten op hun eigen plek en steken hun vinger op wanneer ze wat willen zeggen.

~luistervragen

91

afsluiting

5’ X

De leerlingen tekenen naar aanleiding van het verhaal een tekening waarin ze jozef zien met zijn jas.

De leerkracht loopt rond en vraagt aan de leerlingen hoe zij denken dat de jas eruit heeft gezien.

De leerlingen zitten op hun eigen plek en pakken zelf de kleurpotloden of stiften

~papier

~potloden (grijs, gekleurd)

~stiften

Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben?

Ik vraag aan de leerlingen hoe ze vinden dat zij het gedaan hebben. En of ze het een leuke les vonden.

92

Lesvoorbereiding

Zakelijke gegevens

naam student: Riemke Jentink mentor/mentrix: Rosanne Fongers

stageschool: CBS, de Triangel aantal leerlingen: 19

Iselinge klas: VR2A tijd: 13.45-14.45

datum:10-11-2011 groep: 3

Inhoudelijke gegevens

vak of vormingsgebied: handvaardigheid

activiteit: de leerlingen gaan een T-shirt maken, ze hebben de vorm van een T-shirt gekregen ze moeten alleen nog het hele T-shirt versieren.

Componenten van de les

beginsituatie van de leerlingen:

-de leerlingen kunnen met verschillende materialen zoals stiften, papier, potloden en lijm om gaan.

-de leerlingen weten hoe ze tijdens een handvaardigheids les moeten werken.

-de leerlingen weten hoe de tafels tijdens een handvaardigheids les staan.

-de leerlingen zitten tijdens de instructie gewoon op hun eigen plek.

Doelen

persoonlijk leerdoel (gericht op competenties):

ik wil de leerlingen een leuke handvaardigheids les geven waarin ze veel dingen zelf mogen bedenken maar wel een paar duidelijke richtlijnen hebben.

Lesdoelen

proces-/productdoelen; kennis-, vaardigheids-, vormingsdoelen:

- De leerlingen oefenen met nog meer verschillende mogelijk heden waar ze de materialen mee kunnen gebruiken (proces, vormingsdoel)

- De leerlingen maken kennis met nog meer andere soorten materialen (product, kennisdoel)

- De leerlingen maken een eigen T-shirt zoals ze dat zelf willen (product, vaardigheidsdoel)

lesfase tijd didactische route (wat doen de kinderen?)

leerstof leerling leefwereld

interventies van de leerkracht

organisatie en hulpmiddelen

inleiding

10’ X

De leerkracht vraagt aan de leerlingen of ze wel eens eerder zoiets hebben gedaan. Daarna kijken de leerlingen naar het filmpje en worden hier een paar vragen over gesteld. De leerlingen krijgen instructie en er wordt vertelt welke materialen ze mogen gebruiken

De leerkracht stelt de vragen aan de leerlingen. En geeft instructie over de materialen

De leerlingen zitten op hun plek.

-filmpje

-materialen

kern 45’ X

De leerlingen gaan aan het werk met het maken van het T-shirt, hierbij moeten ze minimaal twee verschillende soorten materialen gebruiken. En ze denken ook aan patronen of afbeeldingen

De leerkracht loopt rond en helpt de leerlingen wanneer ze bijvoorbeeld vastlopen.

De leerlingen hebben hun tafels gedraaid en zitten in groepjes.

-mal t-Shirt

-verschillende materialen

-stiften

-potloden

95

afsluiting

5’ X

De leerkracht vraagt aan de leerlingen wat ze van de les vonden.

De leerkracht stelt vragen en geeft beurten.

De leerlingen zitten op hun plek en steken hun vinger op wanneer ze iets willen zeggen.

Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben?

Tijdens de afsluiting.

96

98

99

Verantwoording speelwerkles.

Na de uitgevoerde circuitles heeft mijn mentor een paar punten opgeschreven die hier te vinden zijn. Verder staan er foto’s van de circuitles, de leerlingen hebben tijdens de circuitles een werkblad gemaakt, geld voor in de winkel, een poster voor in de klas en ze hebben de winkelhoek in gericht. Hieronder zie je wat foto’s waarop dit te zien is.

100

6.1 Wanneer ik terug kijk op de activiteitencyclus heb ik heel veel geleerd. Niet alleen van het uitvoeren en bedenken, maar ook van de literatuur. De onderwijsvisies bijvoorbeeld, door de verschillende visies te bekijken krijg je een beeld van wat voor verschillen ertussen zitten. Zo kom je zelf tot een visie die jij graag in jou school zou willen creëren. Tijdens de activiteitencyclus is ook geprobeerd om deze visie terug te laten komen. Ik heb ervoor gezorgd dat opdrachten in verschillende niveaus werden uitgewerkt. Zo zat er voor de makkelijk lerende leerlingen een werkblad bij met meer uitdaging en kregen de zwakkere leerlingen meer begeleiding. Zo heb je ook meer kans dat de leerlingen tegelijk klaar zijn en een veilig gevoel krijgen doordat ze het goed kunnen maken.

Toch is het bij deze niveauverschillen belangrijk dat je goed organiseert. Wat ga je als eerste uitleggen, wie kunnen er meteen aan het werk. Dit is zeker een punt waar nog heel veel valt te leren. Wanneer je de zwakkere leerlingen aan het helpen bent is het van belang dat je niet gestoord word. De andere leerlingen moeten hun vraag dus aan een ander stellen en ze moeten genoeg werk te doen hebben.

Ook voor de nieuwe didactische werkvormen geldt dat je een goede organisatie moet hebben. De leerlingen moeten precies weten wat de opdracht is en hier ook zelfstandig mee aan het werk kunnen. Ik heb tijdens de meeste lessen er vooral voor gezorgd dat de leerlingen veel dingen moesten bedenken, dus zelf veel inbreng hadden. Hierdoor krijgen de leerlingen het idee dat wat ze zelf bedenken ook goed is.

Ik was tevreden over mijn activiteitenplan, er staan veel verschillende activiteiten in met bij elke activiteit een andere leerlijn. Doordat je de activiteiten zelf kunt bedenken is er ook de mogelijkheid om veel variatie in de activiteiten aan te brengen. Ook de leerlingen vonden het leuke activiteiten om te doen, ik heb met ze teruggeblikt op de activiteitencyclus en ze wilden graag nog een keer zoiets doen.

6.2 Tijdens de activiteitencyclus is er veel gewerkt in de zone van de naaste ontwikkeling. Dit past ook goed bij de visie die ik gekozen heb. Ik wil de leerlingen begeleiden in hun leerproces op hun eigen niveau. Hierbij kun je merken dat de leerlingen die wat zwakker zijn meer gaan vertrouwen in het feit dat ze het wel zelf kunnen. Doordat je in de zone van de naaste ontwikkeling activiteiten gaat ontwerpen krijg je ook veel verschillende niveaus. Zo wordt het voor de leerlingen leuker om ook te leren.

6.3 Het werken in de zone van de naaste ontwikkeling heeft wel degelijk effect op het leerproces van de leerlingen, eerst is het belangrijk dat je actuele ontwikkeling van de leerlingen weet zodat je vanuit daar verder kunt werken.

101

Zoals Lev Vygotsky zegt; ‘Die zone van de naaste ontwikkeling laat zien waar een kind in zijn ontwikkeling mee bezig is. Dat is het gebied waarop je in het onderwijs kunt inspelen. Je creëert zo nieuwe zones van naaste ontwikkeling. Daarmee zet je een ontwikkelingsproces in gang dat er zonder onderwijs niet zou zijn’ (Vygotsky, 1834). Door het werken in de zone van de naaste ontwikkeling heb je dus een grotere kans op een beter leerproces voor de leerlingen.

In deze stageperiode heb ik ook heel veel vanuit de zone van de naaste ontwikkeling gewerkt. Het duurt eerst even voordat je weet wat de actuele ontwikkeling van de leerlingen is, maar na enige observaties en informatie vanuit de mentor kom je er al snel achter welke leerlingen opvallen. Met deze groepen ben ik dus aan het werk gegaan door uitdagende activiteiten te creëren of ze extra te begeleiden.

6.4 Voor het maken van een onderzoekende hoek in de klas waren natuurlijk veel spullen nodig. Hiervoor is een briefje meegegaan naar huis waar aan de ouders werd gevraagd of de leerlingen spullen mee naar school mochten nemen. Van veel ouders kreeg ik leuke reacties dat de leerlingen zelf dingen mee mochten nemen maar ook dat ze het een leuk onderwerp vonden en een leuke opdracht. Hierdoor heb je al snel dat ouders even in de klas komen kijken hoe de hoek eruit ziet of wat er nog meer met het thema is gedaan. Het contact met de ouders was dus goed verlopen.

6.5 Op een paar lessen uit de activiteitencyclus heb ik feedback van mijn mentor gekregen. Omdat mijn mentor over het algemeen heel tevreden was vond ze het niet nodig om dit bij elke les te doen. Maar de feedback van mijn mentor heb ik meteen de volgende les geprobeerd om te gebruiken. Omdat het meestal feedback was wat algemeen gold en ik dus bij elke les wel kon gebruiken. Hierdoor heb ik tijdens de activiteitencyclus ook veel geleerd. Het was in ieder geval super om zoveel dagen achter elkaar echt les te geven en de ‘echte’ juf te zijn.

6.6 Vanuit de feedback van mijn mentor zijn ook nieuwe popdoelen ontstaan. Het is belangrijk dat ik goed blijf letten op de organisatie en de tijd. Heb ik alle spullen klaar liggen zodat ik het kan pakken en hoeveel tijd ga ik gebruiken voor de inleiding, kern en afsluiting. Hier heb ik soms nog wel wat moeite mee.

Mijn eerste nieuwe popdoel is dus:

Deze komende stageperiode wil ik ervoor zorgen dat ik mij aan de tijd houd die voor deze les staat gepland. Ik heb dit doel behaald wanneer mijn les goed verloopt en ik niet onverwachts dingen uit de les moet schrappen. Ik wil dit doel behaald hebben aan het einde van deze stageperiode.

Een ander leerpunt uit mijn stage is dat ik consequent moet zijn, deze kreeg ik in mijn tweede stageperiode al mee. In deze stageperiode heb ik hiermee niet zo heel veel kunnen doen omdat ik een heel gemakkelijke klas had maar in de volgende periode krijg ik een moeilijkere klas. Daarom komt dit doel weer terug.

Mijn tweede nieuwe popdoel wordt:

102

Deze stageperiode wil ik ervoor zorgen dat ik consequent blijf, ik moet goede orde en gedragsregels hanteren zodat de leerlingen weten wat ze wel en niet mogen doen bij mij. Ik wil dit doel al in de eerste paar weken behalen, ongeveer 5 weken. Zo weten de leerlingen wat ze van mij kunnen verwachten en ik van hun. Ik heb dit doel behaald wanneer de leerlingen ook doen wat ik tegen ze zeg.

Algemene reflectie op de activiteitencyclus.

Het uitvoeren van de activiteitencyclus in mijn stagegroep ging goed, de leerlingen waren heel enthousiast over het onderwerp en dat ze echt een kledingwinkel in de klas kregen. Ze hebben hieraan ook met heel veel enthousiasme gewerkt. De leerlingen lieten merken dat ze het heel leuk vonden dat ze steeds activiteiten vanuit het thema gingen doen en ontdekten dit ook steeds. De activiteitencyclus is ook bij mij goed bevallen, ik heb heel veel geleerd tijdens het maken en uitvoeren van de cyclus. Je kunt alles zelf bedenken, dat is erg leuk, zo kun je zelf bedenken hoe je het allemaal uit gaat voeren. Tijdens het uitvoeren kom je dan nog wel dingen tegen waar je net niet helemaal goed over na hebt gedacht, maar dat is dan weer een leerpuntje. Doordat je ook hele dagen les aan het geven bent kom je erachter hoeveel werk het wel niet is, maar je leert de kinderen ook heel goed kennen omdat je ze de hele dag kunt begeleiden.

103

Alkema, E., Tjerkstra, W., Kuipers, J., & Lindhout, C. (2011). Meer dan onderwijs. Assen: Van Gorcum

Pompert, B. & Roegholt, S. (1998). Ontwikkelingsgericht onderwijs, een kans op goed onderwijs. Verkregen op 10 december, 2011, van http://www.ogo-academie.nl/wp- content/uploads/2011/02/Pompert_en_Roegholt_Ontwikkelingsgericht_Onderwijs.pdf

Ervaringsgericht onderwijs. (2009). Verkregen op 7 januari 2012, van http://www.leraar24.nl/dossier/901

Oers, B. Van,. & Janssen-Vos, F. (1997) Visies op onderwijs aan jonge kinderen. Assen: Van Grocum

104

B1. De visie uit de schoolgids van de stageschool.

1.2. De visie

Op CBS De Triangel werken teamleden op een gestructureerde wijze samen om kinderen te onderwijzen en op te voeden.

Bij het onderwijzen gebeurt dat vanuit een continuïteit in didactisch handelen waarbij bestaande leermethoden de leidraad zijn. Op deze wijze worden de talenten van kinderen ontwikkeld waarbij aandacht is voor het unieke in ieder kind. Als basis dient het sociaal-emotioneel welbevinden van de leerling, het ontwikkelen van een positief zelfbeeld. In diverse vak- en vormingsgebieden doen zij kennis op en leren zij vaardigheden aan.

Bij het opvoeden van leerlingen is een geaccepteerd patroon van normen en erkende waarden de basis van het pedagogisch handelen van de teamleden. Het leren omgaan met vormen van gezag en het aanleren van dienstbaarheid, zijn elementen die nauw aansluiten bij de identiteit van de school.

Erkenning van bovengenoemde kernwaarden door de leerkrachten, is een voorwaarde voor het werken aan CBS De Triangel. Motto hierbij is: “De Triangel laat je samen klinken!”

De school beschrijft hiertoe schoolregels en protocollen. Deze schoolregels worden bepaald op drie domeinen nl. dat van het kind, dat van de leerkracht en dat van de ouders.

105

B2. Twee ontwikkelingsgebieden en bij elk een gekozen leerlijn.

Leerlijn:Tussendoel functioneel lezen en schrijven, de leerlingen schrijven functionele teksten zoals lijstjes, briefjes, opschriften en verhaaltjes

Zelf schrijvenZelf willen schrijven begint vroeg. De manier van schrijven van Zep en Gijswijst op een consequent en subtiel gebruik van voornamelijk zelf uitgevondenletter-klank-regels. Zo schrijven ze ‘PLEST’ voor playstation, PFR voorpoffertjes.Zoals hierboven al aan de orde is gekomen, maken kinderen al snel kennismet geschreven taal in functionele context. Briefjes schrijven, aantekeningenmaken, namen noteren zijn voorbeelden van betekenisvolle handelingen,geschreven taal in het dagelijkse, praktische gebruik. Authenticiteit iseen belangrijk aspect van de wijze waarop functioneel lezen en schrijvengestimuleerd kan worden. Kinderen leren het beste in levensechte situaties.32Leraren gaan daarom vaak uit van vragen die kinderen zelf naar vorenbrengen en ze plaatsen leertaken in een betekenisvolle, functionele context.Kinderen kunnen in groep 1 en 2 op een functionele manier gaan schrijvenen lezen. Zo leren ze zich bezig te houden met geschreven taal in alle facettenvan gebruik. In de klas kunnen ze opschriften maken, of bijvoorbeeldaan ‘een krant’ werken. Andere mogelijkheden: een eigen lettergroeiboekje,een woordenboek of een ‘dagboek’.We geven een voorbeeld van begeleiding van beginnende geletterdheid.33Ineke, leerkracht van groep 0-1 besteedt in haar groep aandacht aan dedagen van de week. Vandaag hebben de kinderen tijdens het kringgesprekverteld wat ze zoal doen op een bepaalde dag van de week: overblijven, bijeen vriendje spelen, naar oma gaan of naar voetbal. Kinderen die willenmogen een tekening maken waarop te zien is wat zij op een bepaalde dagvan de week aan het doen zijn. Ineke komt kijken en vindt niet zomaaralles mooi en goed. In plaats daarvan geeft ze suggesties voor aanvullingen:

106

'Je kunt je tas niet vasthouden, zie je dat?' (Bas gaat dit meteen veranderenop zijn tekening).O ik zie het, tafeltjes. Teken je er dan ook nog kinderen bij?''Nou es kijken, wat zou je er nog bij kunnen tekenen.'32 Biemond, H., Kleef, M. van &Wentink, H. (1999). Authenticiteit: irreëel of levensecht.Interactief taalonderwijs op de basisschool. Jeugd in School enWereld, 83 (6) 9.33 Deze activiteit vond plaats op een school in het ontwikkelingsproject Beginnende geletterdheid van het Expertisecentrum Nederlands.

Op een gegeven moment laat Kasper (4 jaar) zijn tekening aan Ineke zien.Kasper zit op zwemmen.Ineke: Wat moet ik opschrijven, dit is Kasper?Kasper: (knikt)Ineke: (schrijft dit op) Dit is Kasper.Wat moet ik er nog meer bijschrijven?Kasper: Mijn broertjeIneke: Jouw broertje, die zie ik niet hier op de tekening. Zal ik ietsschrijven over zwemmen?Kasper: (knikt) Mijn broer judoot.Ineke: Moet ik dat erbij schrijven? Jeroen mijn broer gaat naarjudo?Kasper: (knikt lachend ja)Ineke: (schrijft) Jeroen mijn broer gaat naar judo. En wat moet iker bij schrijven over jou? Ik zie hier niet dat jij gaat zwemmen.Ik zie hier alleen maar een poppetje, en ik zie hier helemooie versierselen. Moet ik er bij schrijven dat het water is?Kasper: (knikt)Ineke: En waar moet ik dat dan opschrijven?Kasper: (wijst plek aan op zijn tekening)Ineke: En wat moet ik dan precies schrijven?Kasper: Dat dit water is.Ineke: Dit is water. Zal ik dat er bij schrijven?Kasper: (kijkt aandachtig naar wat Ineke schrijft)Ineke: En moet ik er nog bij schrijven wat jij gaat doen?Kasper: Zwemmen.Ineke: Moet ik er alleen bij schrijven: zwemmen?Of nog iets anders?Kasper: (denkt na) Nog iets anders.Ineke: Wie gaat er zwemmen?Kasper: (wijst zichzelf aan)Ineke: Kasper. Zal ik dan schrijven: Kasper gaat zwemmen?Kasper: Ja.

Andere kinderen aan het tafeltje willen dat Ineke nu ook bij hen komt.Ineke: Willen jullie ook dat ik er iets bij kom schrijven?Goed. Dan denken jullie alvast na wát ik erbij ga schrijven.In dit voorbeeld zien we hoe Ineke in een gesprek Kasper direct betrekt bijhet schrijven. Ineke stimuleert hem om na te denken over de tekst die bijde tekening moet komen. Het gesprek maakt ze interactief doorgerichte vragen te stellen en Kasper daarbij ruimte voor inbreng te geven.Kasper vindt bijvoorbeeld dat het woord ‘zwemmen’ bij de tekening moet komen te staan. Ineke vraagt door en geeft Kasper daarbij de gelegenheidom zelf te bedenken of de tekst voldoende is of nog verbeterd kan worden.

107

De vraag: ‘Wie gaat er zwemmen?’ zet Kasper aan het denken over een eenvoudigezinsstructuur. Wanneer Kasper zeker weet wat hij precies bij detekening geschreven wil hebben, dan laat ze hem zien hoe ze de tekst erbijschrijft.We geven nog twee voorbeelden.34Bij leerkracht Jan, groep 3, hebben de kinderen kerststukjes gemaakt. Eenvan de kinderen gaat precies opschrijven hoe je dit doet. Als Jan hemvraagt: 'Waarom doe je dat?', antwoordt het kind: 'Dat is voor mijn oma,dan weet zij ook hoe het moet.'De link tussen taal en realiteit is voor dit kind duidelijk en schrijven heeftop deze manier ook echt betekenis.Mariet, leerkracht groep 3 merkt dat 'haar' kinderen maar wat graag willenschrijven als daar aantrekkelijke of functionele aanleidingen voor zijn.Een groot succes was een sprookjesproject. Schrijven werd noodzakelijktoen kinderen een script voor een toneelstuk gingen maken en moestenregelen dat zij hun voorstelling konden opvoeren in een kleutergroep.De kinderen kwamen op een natuurlijke manier de problemen tegen waareen schrijver zoal voor komt te staan: wat wil ik zeggen en kan een anderdit ook begrijpen?De kinderen vinden het leuk om zelf hun eigen boeken te maken. En alseen prentenboek geen tekst heeft. Geen probleem! In de groep van Marietschrijven kinderen die teksten zelf!Eigenlijk kunnen kinderen van groep 3 over alles schrijven is de indruk vanMariet. Zeker zo halverwege groep 3.Zelfstandig 'lezen'Prentenboeken zelfstandig kunnen bekijken en ‘lezen’ is een belangrijkeactiviteit voor kinderen. Deze activiteit is vooral aantrekkelijk wanneer deboeken al bekend zijn omdat ze eerder klassikaal of in een kleine groep zijnvoorgelezen. Ze leren er kennis toepassen die ze eerder in interactie meteen volwassene hebben opgedaan. Door zelfstandig met boeken om tegaan, leren kinderen ook verhalen te reconstrueren. Daarbij gaat het nietalleen om het gelezen verhaal na te vertellen, maar ook om actief verhalente reconstrueren op basis van strategieën. Het kan dan om de volgendestrategieën gaan: voorspellen, het onderwerp van de tekst vinden en34 Deze activiteiten vonden plaats op scholen in het ontwikkelingsproject BeginnendeGeletterdheid van het Expertisecentrum Nederlands. verbanden leggen tussen onderdelen van het verhaal.Een voorbeeld van twee kinderen die samen lezen.35Sharon en Jim gaan naast elkaar op de kussens in de leeshoek zitten methet nieuwe boekje in de hand. Sharon gaat voorlezen: "Het was donker, zegingen slapen. Toen hoorden ze geluid.Wie was dat?" (op fluisterendetoon) "Kinderen". Sharon slaat steeds na twee zinnen de bladzijde om enleest echt voor aan Jim, die aandachtig zit te luisteren. "Toen gingen zeweer muziek maken." Ze slaat de bladzijde weer om en Jim kijkt mee naarde plaatjes. Sharon leest voor met een voorleesstem.Wanneer het spannendwordt, laat ze dit horen door de intonatie van het voorlezen te veranderen.Na vier boeken te hebben gelezen wisselen Sharon en Jim van plaats.Sharon pakt een boek en vraagt aan mij hoe het boek heet. "Ik wil eenpoes", lees ik voor. Sharon herhaalt de titel, geeft het boek aan Jim en zegttegen hem hoe het boek heet, terwijl ze daarbij met haar vinger naar detitel wijst. "Zeg dan", gebiedt Sharon. Jim wijst met zijn vinger de titel bijen zegt: "Ik wil een poes." Het is een boek met op iedere bladzijde een tekening,

108

waaronder een aantal regels tekst staat.Jim begint te lezen, hij wijst met zijn vinger de regel bij. Hij leest heelzachtjes en monotoon voor. Sharon is het echter niet eens met wat Jimzegt en verbetert hem. Ze maakt er een andere zin van terwijl ze nadrukkelijknaar de regels kijkt terwijl ze de zin vertelt. Bij ieder woord dat zezegt, wijst ze een woord aan. Jim zegt de zin goed na. Jim slaat de bladzijdeom, maar het zijn er meer dan een. "Nee", zegt Sharon, "daar niet", en zeslaat terug naar de goede bladzijde. Jim gaat weer voorlezen, maar doethet niet goed volgens Sharon. Ze doet beledigd en zegt de zin voor aan Jimdie het weer herhaalt maar weer niet naar de zin van Sharon. Ze herhaalthet weer en wijst de regels bij. Als ze met haar vinger bij het laatste woordis, is de zin afgelopen. Jim doet haar na, hij wijst bij met zijn vinger en herhaaltde zin zoals Sharon hem die heeft verteld.Activiteiten ter stimulering van schrijven en lezenWat kunnnen leraren doen ter stimulering van functioneel lezen en schrijven?3635 Bus, A.G. & Both-de Vries, A.C. (1997). Succesvolle voorbeelden van lezen en schrijven in deonderbouw (p. 53). Amersfoort: CPS.36 Janssen-Vos, F., Pompert, B. & Vink, H. (1997). Naar lezen, schrijven en rekenen. Assen: VanGorcum.Knijpstra, H., Pompert, B. & Schiferli, T. (1997). Met jou kan ik lezen en schrijven. Een ontwikkelingsgerichtedidactiek voor het leren lezen en schrijven in groep 3 en 4. Assen: van Gorcum. Het gaat om het organiseren van betekenisvolle activiteiten die plaatsvindenin speciaal met dat doel ingerichte hoeken, zoals lees- en luisterhoeken,schrijf-, druk- en stempelhoeken.Voorbeelden van activiteiten zijn de volgende:- Kinderen schrijven zelf teksten en lezen teksten van klasgenoten. De kinderenschrijven de teksten of produceren die op de tekstverwerker.- Verhalen navertellen met behulp van de verteltafel. Dit kan binnen kleinegroepen voorbereid worden.- Zelf verhalen schrijven, boeken maken en illustreren.- Een boekententoonstelling laten maken en kinderen 'het mooiste boek'laten kiezen.Het is belangrijk dat leraren kinderen stimuleren om zelfstandig boeken telezen. Dit kan door het inrichten van een leeshoek in de klas en een schoolbibliotheek,waarin boeken op een voor jonge kinderen herkenbare manierzijn uitgestald en gepresenteerd (bijvoorbeeld het boek van de week). Hetverdient aanbeveling om hun de gelegenheid te geven boeken mee naarhuis te nemen en van thuis mee naar school. Op die manier kan een relatieworden gelegd tussen (voor)lezen thuis en op school. Deze relatie kan nogworden versterkt door samen te werken met de openbare bibliotheek.Door vaste routines te maken (na binnenkomst mogen lezen totdat dekring begint) rond lezen, kunnen leraren kinderen stimuleren om opbepaalde tijdstippen of plaatsen te gaan lezen. Goede materiële voorwaardenin de vorm van gezellige, comfortabele hoeken en veel verschillendesoorten boeken zijn belangrijk. Leraren kunnen kinderen stimuleren omelkaar of de groep hardop voor te lezen.7. Functioneel ‘schrijven’ en ‘lezen’7.1 Kinderen schrijven functionele teksten, zoals lijstjes, briefjes,opschriften en verhaaltjes.

109

7.2 Kinderen lezen zelfstandig prentenboeken en eigen en andermansteksten.

Werken met doel 7 in de klasEen leeromgeving die geletterdheid stimuleert is van groot belang. Dit geldtvoor de groepen 1 en 2, maar ook voor de groepen 3 en hoger. Leerkrachtenkunnen er voor zorgen dat er in de klas veel verschillende soorten boekenzijn: (prenten)boeken met verhalende teksten en informatieve teksten.Regelmatig voorlezen in de kring, of in kleine groepen, zorgt ervoor dat deinhoud bij alle kinderen bekend raakt.Leerkrachten kunnen kinderen stimuleren om samen boeken te ‘lezen’.Bijvoorbeeld om beurten een bladzijde. Ook kunnen kinderen boeken aanelkaar ‘voorlezen’. De leraar kan het kiezen van boeken vergemakkelijkendoor vooraf een toelichting te geven op de inhoud van een aantal boeken.Kinderen vinden het leuk om boeken te lezen die eerder door de leraar zijnvoorgelezen. Ook kan de leerkracht kinderen zelf iets laten vertellen over eenboek dat ze van thuis hebben meegenomen.Functionele schrijfproducten kunnen naar hun functie worden benut. Zokunnen kinderen (met hulp van de leraar) een brief of een uitnodiging versturen,een label ophangen en een lijst aanleggen en aanvullen.Tegelijkertijd kunnen leraren kinderen richten op lees- en schrijfmogelijkhedendie ontstaan uit spelsituaties of daarin benut kunnen worden. Ze kunnenfunctionele groepsopdrachten rondom verhalen en informatieve tekstenbedenken en plannen.Schep aanleidingen voor het schrijven van mededelingen. Beperk hetgebruik van schrijfmaterialen niet.Het is belangrijk om kinderen suggesties te doen door met kinderen eendoel te stellen voor het schrijven (waar zal het verhaal overgaan, iets watgebeurd is, iets wat gaat gebeuren, een griezelverhaal of een nieuw verhaal).Verhalen kunnen met tekeningen en begeleidende tekst in boekvorm wordenuitgegeven. Kinderen kunnen bezig gaan met creatieve werkstukkenover onderwerpen zoals dieren, auto’s, speelgoed.Leraren kunnen kinderen helpen bij de verschillende fasen – afbakenen vanhet onderwerp, verzamelen en selecteren van informatie en vastleggen vaninformatie in het uiteindelijk verslag. Kinderen kunnen dergelijke groepsproductenin de vorm van een tentoonstelling presenteren.Het is belangrijk om samenwerking te stimuleren, zodat kinderen ook vanelkaar leren. Samen praten over de inhoud van teksten is een belangrijke stimulansvoor de leesontwikkeling. Samen schrijven draagt bij aan de ontwikkelingvan nieuwe vormen en inhouden voor hun teksten.

Wereldoriëntatie Leerlijn: Kerndoel 44, de leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik

M A T E R I A L E N    E N   G E R E E D S C H A P P E N         

110

M A T E R I A L E N

 

soorten metaal, glas, plastic, verf, hout, papier 

o.a. stoffen, leer, drukinkt, elektriciteitsdraad

beton, polyester grondstoffen

G E R E E D S C H A P P E N

 

schaar, zaag, hamer, schroevendraaier 

naaimachine, boormachine, lasapparaat, citruspers

graafmachine, schuurpapier, vijl, soldeerbout

robotica: computergestuurde machines, decoupeerzaag

T E C H N I S C H E   I N Z I C H T E N

         

C O N S T R U C T I E P R I N C I P E S

 

stevigheid, stabiliteit, evenwicht 

 

profielen, driehoeksconstructie

als groep 3/4 als groep 5/6

V E R B I N D I N G E N

 

lijm, bouten en moeren, schroeven, passend 

 

pin/gat, genaaid, nietje

als groep 3/4 +

soldeertin, dop met schroefdraad

als groep 5/6

B E W E G I N G S -     E N     O V E R B R E N G I N G S P R I N C I P E S

 

touw met opwindas, scharnier 

 

snaar, tandwiel, hefboom, ketting

als groep 3/4 +

sturingsmechanisme

als groep 5/6 +

hydraulica, pneumatiek

E N E R G I E B R O N N E N

 

handmatig, wind, water 

 

elektriciteit, hout

als groep 3/4 +

olie, gas en zon

als groep 5/6

P R O D U C T E N

         

G E B R U I K

111

takelwagen, stoel, poppenwagen, wip, vlieger, kaas 

klimrek, schooltas, skelter, hijskraan, appelsap

piramide, brug, molens, (school)gebouw, fiets, auto

TV, computer, gsm, iPod

handleidingen

V O R M G E V I N G

kleur, materiaal, vorm, substantie van bv. beker 

kleur, materiaal, vorm, substantie van bv. M&M's

rollerskates, tandpasta &-tube

gerecycled papier, skateboard

R E L A T I E   V O R M   E N   F U N C T I E

ronde of rechthoekige broodtrommel? 

schooltas met een of meerdere vakken?

fiets, onderzeeër vliegtuig, hagelslag

B3.1 Feedback mentor op H4 en H5 van het activiteitenplan en lesvoorbereidingen vooraf aan de uitvoering.

112

113

114

B3.2 Feedback mentor na afloop van de uitgevoerde activiteitencyclus.

115

B3.3 Feedback van twee medestudenten Werkplan

Feedbackformat 1 Werkplan activiteitencyclus

Naam Student: Riemke Jentink Naam Feedbackgever: Vera Rikkerink

Vul dit format eerst zelf in. Daarna geef je zowel het ingevulde als het lege format aan je medestudent. Doel: Feedback ontvangen.

A. Vorm 1 Zijn alle onderdelen ingevuld? Welke

niet?- Je hebt nog geen

titel ingevuld.- Het aandeel van je

mentor moet je nog even invullen als je dat hebt ontvangen.

- Punt 4. De oriëntatie moet je nog helemaal invullen.

2 Is de tekst begrijpelijk? Ja, alleen bij de motivatie vind ik je niet heel duidelijk.

3 Correct Nederlands?

Geef aan waar. Verbeter niet zelf.

Zie onderdeel: Dit heb ik gemarkeerd in je werkplan.

B. Inhoud1 Werkplan algemeen

1a

Is het werkplan inhoudelijk ingevuld volgens de bedoeling?

Zo nee, waar niet en waarom.

Bijna helemaal. Zie de punten die ik hierboven benoemd heb.

1b

Wat vind je goed gelukt? Wat is origineel, belangwekkend, verrassend?Waarom?

Ik vind het onderwerp erg origineel. Ik denk dat je er veel mee kunt en zou het zelf niet zo 1, 2, 3 bedenken.

2 Onderwerp

2a

Worden alle vragen inhoudelijk beantwoord volgens de toelichting?

Ja.

Motivatie

116

2b

Zijn de keuzes voldoende en logisch toegelicht? Licht toe.

Ja, wel redelijk.

2c

Blijkt uit de beschrijving, dat over het onderwerp goed genoeg is nagedacht?

Ja, dit is te zien aan de bedachte opdrachten.

2d

Is uit de beschrijving op te maken hoe de mentor denkt over de keuze van het thema?

-

Prentenboek

2e

Zijn de kernwoorden passend bij de leeftijdsgroep en zijn ze specifiek genoeg?

Zie toelichting

Ja, alleen snap ik ezeltje schijtgeld niet maar het zal vast een begrip zijn in het boek?

Oriëntatie jonge kind

2f Worden verschillende en relevante zoektermen genoemd?

-

2g

Zijn de begrippen relevant en voldoende en helder uitgelegd?

-

3 Onderzoeksvragen

3a

Zijn de vragen voldoende helder, specifiek en eenduidig?

De vragen zijn nog niet helder en specifiek genoeg.

3b

Kunnen de vragen met behulp van literatuur en/ of bij uitvoering in de praktijk beantwoordt worden?

Dat is denk ik dadelijk wel mogelijk.

4 Voorbereiding literatuur

Is de werkwijze voor het literatuuronderzoek helder beschreven en verantwoord? (zoekplan: gebruik beslisregels, zoektermen en zoekmachines)

Ja, dit is wel duidelijk en spreekt eigenlijk bijna voor zich.

5 Literatuur (bronnen)

Bestaan de genoemde bronnen zowel uit informatieve internetbronnen als uit handboeken en tijdschriften?

Nee, nog niet.

6 Tips

117

Geef bij tenminste twee onderdelen inhoudelijke tops en tips voor verbetering of aanvulling. Benoem duidelijk de onderdelen, waar de top of tip voor bedoeld is. Doe dit in de volgorde, zoals hiernaast staat aangegeven (top tip tip top)

Top 1: onderdeel 1.De keuze van je onderwerp vind ik erg leuk en origineel!

Tip 1: onderdeel 1 en 4.Probeer alles wel zo snel mogelijk in te vullen.

Tip 2: onderdeel 3.Maak je onderzoeksvragen specifieker, dit kun je ook met je mentor overleggen.

Top 2: onderdeel alles.Dat je dit toch al zo snel hebt ingevuld na zo’n lastige start.

C. Proces: (alleen in te vullen door de student zelf).1 Hoeveel tijd heb je aan dit

werkplan besteed?0 Een uur

0 Enkele uren

0 Een dag (8 uur)

0 Meer dan een dag

2 Waarover ben je achteraf tevreden?

3 Waarover ben je minder tevreden?

4 Welke hulp heb je gezocht om je vraag of probleem op te lossen?

5 Welke vraag wil je stellen aan je

118

medestudent om tot een betere beschrijving of oplossing te komen van je probleem?

6 Waar wil je graag extra feedback op?

Feedbackformat 1 Werkplan activiteitencyclus

Naam Student: Riemke………………………….Naam Feedbackgever:Michelle…Groothuis………

Vul dit format eerst zelf in. Daarna geef je zowel het ingevulde als het lege format aan je medestudent. Doel: Feedback ontvangen.

D. Vorm 1 Zijn alle onderdelen ingevuld? Welke

niet?Nee

2 Is de tekst begrijpelijk? Ja

3 Correct Nederlands?

Geef aan waar. Verbeter niet zelf.

Zie onderdeel: Prentenboek

Bij het gedeelte waar je wat vertelt over de kernwoorden zitten wat spellingsfouten.

E. Inhoud1 Werkplan algemeen

1a

Is het werkplan inhoudelijk ingevuld volgens de bedoeling?

Ja

119

Zo nee, waar niet en waarom.

1b

Wat vind je goed gelukt? Wat is origineel, belangwekkend, verrassend?Waarom?

Ik vind het een leuk onderwerp, en denk dat het goed aansluit bij de kinderen.

2 Onderwerp

2a

Worden alle vragen inhoudelijk beantwoord volgens de toelichting?

Sommige vragen zouden nog wat meer verdieping kunnen hebben. Zoals het onderdeel; Check en Oriëntatie.

Motivatie

2b

Zijn de keuzes voldoende en logisch toegelicht? Licht toe.

Ja

2c

Blijkt uit de beschrijving, dat over het onderwerp goed genoeg is nagedacht?

Ja, maar ik ben wel nieuwsgierig hoe ze op het thema is gekomen.

2d

Is uit de beschrijving op te maken hoe de mentor denkt over de keuze van het thema?

Nee, dit kon ik niet terug vinden in het werkplan.

Prentenboek

2e

Zijn de kernwoorden passend bij de leeftijdsgroep en zijn ze specifiek genoeg?

Zie toelichting

Ja, die passen goed bij het boek dat ze gekozen heeft.

Oriëntatie jonge kind

2f Worden verschillende en relevante zoektermen genoemd?

Alleen leerlijnen zijn genoemd. Ik denk dat er nog wel meer bij kan, denk eventueel aan de visie en misschien ontwikkelingsgebieden van de kinderen. (maar het is een eerste opzet)

2g

Zijn de begrippen relevant en voldoende en helder uitgelegd?

Er zouden hier nog meer begrippen genoemd kunnen worden.

120

3 Onderzoeksvragen

3a

Zijn de vragen voldoende helder, specifiek en eenduidig?

Het zijn geen vragen, maar het is wel duidelijk wat ze wil gaan onderzoeken.

3b

Kunnen de vragen met behulp van literatuur en/ of bij uitvoering in de praktijk beantwoordt worden?

Ja

4 Voorbereiding literatuur

Is de werkwijze voor het literatuuronderzoek helder beschreven en verantwoord? (zoekplan: gebruik beslisregels, zoektermen en zoekmachines)

Ja.

5 Literatuur (bronnen)

Bestaan de genoemde bronnen zowel uit informatieve internetbronnen als uit handboeken en tijdschriften?

Er zijn nog geen bronnen vermeld.

6 Tips

Geef bij tenminste twee onderdelen inhoudelijke tops en tips voor verbetering of aanvulling. Benoem duidelijk de onderdelen, waar de top of tip voor bedoeld is. Doe dit in de volgorde, zoals hiernaast staat aangegeven (top tip tip top)

Top 1:Spelling en Grammatica. Ik kan maar een paar kleine foutjes ontdekken.

Tip 1: Oriëntatie

Dit was je vergeten te maken, maar denk dat je veel uit de lessen van peda hiervoor kan gebruiken.

Tip 2: Kernwoorden

Deze heb je heel mooi uit het boek gehaald, maar kijk ook of je woorden kan gebruiken die niet uit

121

het boek komen.

Top 2: Check.

Dit heb je heel duidelijk ingevuld. Ik denk dat je er veel mee kan doen.

F. Proces: (alleen in te vullen door de student zelf).1 Hoeveel tijd heb je aan dit

werkplan besteed?0 Een uur

0 Enkele uren

0 Een dag (8 uur)

0 Meer dan een dag

2 Waarover ben je achteraf tevreden?

3 Waarover ben je minder tevreden?

4 Welke hulp heb je gezocht om je vraag of probleem op te lossen?

5 Welke vraag wil je stellen aan je medestudent om tot een betere beschrijving of oplossing te komen van je probleem?

6 Waar wil je graag extra feedback op?

122

B3.4 Feedback twee medestudenten op H1 Visie en H3 Beredeneerd aanbod.

Feedbackformat 2

H 1 Visie en H3 Beredeneerd aanbod

Naam student: Riemke Jenink…………………………Naam Feedbackgever:…Michelle Groothuis

A.Vorm:

1 Zijn de verschillende onderdelen van H 1 herkenbaar? (drie visies, vergelijking, visie stageschool, kritische beschouwing en eigen visie)

Ja

2 Zijn de verschillende antwoorden op de vragen van H 3 herkenbaar en ingedeeld in vragen vooraf en vragen achteraf?

Ja

3 Is de tekst begrijpelijk? Is er een logische opbouw? ja

4 Is de tekst in correct Nederlands geschreven? Zo ja

123

nee, geef aan waar de maker nog correcties aan moet brengen.

5 Welke tip kun je geven voor de vorm van de informatie? (lay out, structuur, volgorde)

Volgorde en alles is netjes.

B. Inhoud:

Hoofdstuk 1 visie

1 In hoeverre voldoet de tekst van H 1 aan de criteria? Bekijk daarvoor de toelichting en het beoordelingsmodel. Hoeveel punten zou je deze beschrijving dus willen geven? Motiveer je antwoord.

3, alles staat voldoend beschreven.

2 Geef aan wat je interessant, belangwekkend, duidelijk geformuleerd vindt. Beargumenteer je keuze.

De eigen mening

3 Geef aan of je wat je mist in de beschrijving en zo ja wat.

Meer informatie over de stageschool

4 Geef aan welke vraag/vragen je de maker wilt stellen om tot verdieping of verbetering te komen.

Wat vindt je van de visie op je stageschool

5 Welke algemene tops kun je geven?

Goed samengevat

6 Welke tips kun je geven om de inhoud sterker te maken?

Uitgebreider.

124

125

Hoofdstuk 3 beredeneerd aanbod

In hoeverre voldoet de tekst van H 3 aan de criteria

? bekijk daarvoor de toelichting en het beoordelingsmodel. Hoeveel punten zou je deze beschrijving dus willen geven? Motiveer je antwoord

3, alles staat duidelijk beschreven

Geef bij H 3 aan wat je interessant, belangwekkend, duidelijk geformuleerd vindt. Beargumenteer je keuze.

Gebruik van nieuwe vakdidactische principes

Geef bij H 3 aan of je wat je mist in de beschrijving en zo ja wat.

Nee.

Geef bij H 3 aan welke vraag/vragen je de maker wilt stellen om tot verdieping of verbetering te komen.

Hoe je tot het beredeneerd aanbod bent gekomen.

Welke algemene tops kun je geven?

Goed samengevat.

Welke tips kun je geven om de inhoud sterker te maken?

Voorbeelden geven.

C.Proces: (alleen in te vullen door de student zelf).

1 Hoeveel tijd heb je aan deze beide hoofdstukken besteed?

0 Enkele uren- Een dag (8 uur)0 Twee dagen (16 uur)0 Drie tot vier dagen0 Meer dan vier dagen

2 Waarover ben je achteraf Eigen visie

126

tevreden?

3 Waarover ben je minder tevreden?

Visie van stageschool

4 Welke hulp heb je gezocht om je vraag of probleem op te lossen?

Medestudenten

5 Welke vraag wil je stellen aan je medestudent om tot een betere beschrijving of oplossing te komen van je probleem?

Hoe heb je de visie van je stageschool omschreven?

6 Waar wil je graag extra feedback op?

Nergens

127

Feedbackformat 2

H 1 Visie en H3 Beredeneerd aanbod

Naam student: ……Riemke Jentink………………Naam Feedbackgever:…Vera Rikkerink

A.Vorm:

1 Zijn de verschillende onderdelen van H 1 herkenbaar? (drie visies, vergelijking, visie stageschool, kritische beschouwing en eigen visie) Ja

2 Zijn de verschillende antwoorden op de vragen van H 3 herkenbaar en ingedeeld in vragen vooraf en vragen achteraf?

Ja

3 Is de tekst begrijpelijk? Is er een logische opbouw? Ja, in de volgorde van de vragen.

4 Is de tekst in correct Nederlands geschreven? Zo nee, geef aan waar de maker nog correcties aan moet brengen.

Ja

5 Welke tip kun je geven voor de vorm van de informatie? (lay out, structuur, volgorde)

Niet, duidelijk beantwoord onder elke vraag.

B. Inhoud:

Hoofdstuk 1 visie

1 In hoeverre voldoet de tekst van H 1 aan de criteria? Bekijk daarvoor de toelichting en het beoordelingsmodel. Hoeveel punten zou je

3 punten, er zijn drie visies bekeken waaruit een eigen visie is gemaakt, en ook is de visie van de stageschool betrokken in de eigen visie.

128

deze beschrijving dus willen geven? Motiveer je antwoord.

2 Geef aan wat je interessant, belangwekkend, duidelijk geformuleerd vindt. Beargumenteer je keuze.

Ik vind de eigen keuze wel goed onderbouwd.

3 Geef aan of je wat je mist in de beschrijving en zo ja wat.

Nee, alleen visie stageschool is iets kort maar die is ook te vinden inde bijlagen

4 Geef aan welke vraag/vragen je de maker wilt stellen om tot verdieping of verbetering te komen.

Geen idee.

5 Welke algemene tops kun je geven?

Visies zijn goed kort omschreven.

6 Welke tips kun je geven om de inhoud sterker te maken?

Meer over de visies, maar dit keer was het maar beperkt.

129

Hoofdstuk 3 beredeneerd aanbod

In hoeverre voldoet de tekst van H 3 aan de criteria

? bekijk daarvoor de toelichting en het beoordelingsmodel. Hoeveel punten zou je deze beschrijving dus willen geven? Motiveer je antwoord

2, die komen het meest overeen met de rest.

Geef bij H 3 aan wat je interessant, belangwekkend, duidelijk geformuleerd vindt. Beargumenteer je keuze.

Hoe er gezorgd is voor een betekenisvolle context en een rijke leeromgeving.

Geef bij H 3 aan of je wat je mist in de beschrijving en zo ja wat.

Niets, alle vragen zijn beantwoord.

Geef bij H 3 aan welke vraag/vragen je de maker wilt stellen om tot verdieping of verbetering te komen.

Of het beredeneerd aanbod ook geluk is in de stageklas.

Welke algemene tops kun je geven?

Goed beschreven.

Welke tips kun je geven om de inhoud sterker te maken? Had misschien iets langer gekund.

C.Proces: (alleen in te vullen door de student zelf).

1 Hoeveel tijd heb je aan 0 Enkele uren

130

deze beide hoofdstukken besteed?

- Een dag (8 uur)0 Twee dagen (16 uur)0 Drie tot vier dagen0 Meer dan vier dagen

2 Waarover ben je achteraf tevreden?

Eigen visie

3 Waarover ben je minder tevreden?

Visie van de stageschool

4 Welke hulp heb je gezocht om je vraag of probleem op te lossen?

Andere studenten

5 Welke vraag wil je stellen aan je medestudent om tot een betere beschrijving of oplossing te komen van je probleem?

Hoe heb je de visie van je stageschool omschreven?

6 Waar wil je graag extra feedback op?

Nergens

131

B3.5 feedback van twee medestudenten op H6 Eindreflectie

Feedbackformat 4 Reflecties

H5: Lesreflecties en H6 Eindreflectie op de uitgevoerde activiteitencyclus.

Naam student: …Riemke Jentink ….Naam feedbackgever:…Michelle Groothuis .

Vorm:

Is in H 5 voor alle uitgevoerde activiteiten min. 1,5 tot 2 dagen) een reflectie volgens Korthagen aanwezig?

Ja

Is in H 5 een verantwoording van de speelwerkles of de circuitles aanwezig?

Ja

Zijn in H 6 de punten 6.1 tot en met 6.7 in de reflecties aanwezig?

- Koppelingen theorie praktijk- Zone naaste ontwikkeling- Onderzoeksvragen- Leren van kinderen- Ouderparticipatie- Feedback studenten en mentor- Evt. Bijstelling popdoelen

Ja.

Blikt de student vanuit een helikopterview in een logisch verhaal terug op de uitvoering van zijn cyclus?

Ja, via de leerlingen

Is de structuur logisch en helder? Zijn er goede kopjes gebruikt?

Ja, klopjes zijn aangegeven.

Is de tekst begrijpelijk? Ja

Correct Nederlands?

Geef aan waar verbetering moet komen.

Ja. Zie onderdeel:

132

Verbeter niet zelf.

Inhoud

Hoofdstuk 5

1 Reflectie per activiteit

Kun je in de reflecties het model Korthagen herkennen?

Geef een tip en een top

Ja/nee

Ja

Tip: probeer soms iets preciezer te omschrijven.

Top: alle uitgevoerde activiteiten zijn goed gereflecteerd.

2 Conclusies Zijn er passende conclusies getrokken uit de ervaringen en het handelen van de leerkracht? Geef een tip en een top

Ja/nee

Ja

Tip: ik zou het meer omschrijven met eerdere ervaringen erbij.

Top: duidelijke verwoording.

133

3 Koppeling theorie/ praktijk

Zijn er goede koppelingen tussen theorie en praktijk beschreven?

Ja/nee

Ja

Tip: probeer eens meerdere dingen in een les te doen, kijken wat je daarvan vindt.

Top: Zijn veel dingen uit de theorie gebruikt.

4 Alternatieven

Zijn de beschreven alternatieven over het algemeen bruikbaar?

Geef een tip en een top

Ja/nee

Ja

Tip: zou het ook in een andere les kunnen soms?

Top: goed beschreven

5 Speelwerkles

Wordt de speelwerkles goed verantwoord zowel vanuit voorbereiding als uitvoering? Geef een tip en een top vanuit jouw eigen ervaring met de speelwerkles.

Ja/nee

Ja.

Tip:

Top: leuke circuitles met het inrichten van de hoek erbij.

HOOFDSTUK 6

6 Algemene reflectie

Heeft de student gereflecteerd op de wijze van introductie, de verwerking en de afronding/evaluatie van de cyclus met de kinderen?

Geef een tip en een top

Ja/nee

Ja

Tip: het evalueren door middel van kaartjes is ook heel leuk.

134

Top: goed geëvalueerd met de leerlingen.

7 Activiteiten-plan

Wordt beschreven wat de student achteraf goed vindt aan zijn activiteitenplan en waarom?

Geef een tip en een top.

Ja/nee

Ja

Tip: zijn sommige activiteiten niet te moeilijk

Top: Leuke activiteiten.

8 Bijstelling Wordt beschreven wat de student anders zou opzetten als hij de cyclus opnieuw zou geven en waarom?

Geef een tip en een top

Ja/nee

Ja.

Tip: zorg voor een goede organisatie.

Top: leuke afwisseling in de cyclus

9.1

Onderzoeks-vraag/ vragen

In hoeverre is deze vraag met behulp van de uitvoering van de cyclus beantwoord?

Duidelijk geantwoord.

135

9.2

Conclusie Zo ja, in hoeverre is de conclusie gefundeerd op onderzoek in de praktijk?

Zo nee, wat kan de student nog doen om tot beantwoording van de vraag te komen? Geef een tip en een top.

Ja/nee

Ja.

Tip: zorg voor een goed onderbouwing.

Top: originele onderzoeksvragen

10

Verwerking feedback

Wat is vind je van de keuzes bij de wijze van verwerking van de feedback, zowel bij die van de mentor als die van studenten? In hoeverre is deze effectief?

Geef een tip en een top

Ja/nee

Ja

Tip: gebruik echt alle feedback van de mentor, soms heel handig!

Top: de feedback is goed verwerkt.

11

Beoordeling in punten

Hoeveel punten zou je je medestudent geven als je kijkt naar criterium 6 met de scoringsvoorschriften van het beoordelingsmodel? Waarom?

Geef een tip en een top.

Aantal punten:

3

Motivatie:

Alle dingen zijn erin beschreven en ook duidelijk .

Tip: Zorg voor een duidelijke opbouw.

Top: Goede nieuwe popdoelen!

136

Feedbackformat 4 Reflecties

H5: Lesreflecties en H6 Eindreflectie op de uitgevoerde activiteitencyclus.

Naam student: ………Riemke Jentink……………….Naam feedbackgever:…Vera Rikkerink………………….

Vorm:

Is in H 5 voor alle uitgevoerde activiteiten min. 1,5 tot 2 dagen) een reflectie volgens Korthagen aanwezig?

Ja volgens iselinge reflectieformulier.

Is in H 5 een verantwoording van de speelwerkles of de circuitles aanwezig?

Ja.

Zijn in H 6 de punten 6.1 tot en met 6.7 in de reflecties aanwezig?

- Koppelingen theorie praktijk- Zone naaste ontwikkeling- Onderzoeksvragen- Leren van kinderen- Ouderparticipatie- Feedback studenten en mentor- Evt. Bijstelling popdoelen

Ja alle punten worden beschreven.

Blikt de student vanuit een helikopterview in een logisch verhaal terug op de uitvoering van zijn cyclus?

Ja.

Is de structuur logisch en helder? Zijn er goede kopjes gebruikt?

Ja.

Is de tekst begrijpelijk? Ja

Correct Nederlands?

Geef aan waar verbetering moet komen. Verbeter niet zelf.

Ja Zie onderdeel:

137

Inhoud

Hoofdstuk 5

1 Reflectie per activiteit

Kun je in de reflecties het model Korthagen herkennen?

Geef een tip en een top

Ja/nee

Ja

Tip:

Mag wel iets uitgebreider.

Top:

Goed beschreven.

2 Conclusies Zijn er passende conclusies getrokken uit de ervaringen en het handelen van de leerkracht? Geef een tip en een top

Ja/nee

Ja

Tip:

Top:

Goede conclusies met praktijkvoorbeeld.

138

3 Koppeling theorie/ praktijk

Zijn er goede koppelingen tussen theorie en praktijk beschreven?

Ja/nee

Ja

Tip:

Top:

Bij alle lessen zit een goed koppeling.

4 Alternatieven

Zijn de beschreven alternatieven over het algemeen bruikbaar?

Geef een tip en een top

Ja/nee

Ja

Tip:

Vaak hetzelfde

Top:

Klopt wel wat je er neer zet.

5 Speelwerkles

Wordt de speelwerkles goed verantwoord zowel vanuit voorbereiding als uitvoering? Geef een tip en een top vanuit jouw eigen ervaring met de speelwerkles.

Ja/nee

Ja

Tip:

Zorg voor een goede organisatie.

Top:

De leerlingen vinden het heel leuk om zo’n speelwerkles te doen

HOOFDSTUK 6

6 Algemene reflectie

Heeft de student gereflecteerd op de wijze van introductie, de verwerking en de afronding/evaluatie van de cyclus met de kinderen?

Geef een tip en een top

Ja/nee

Ja bij elke les een evaluatie

Tip:

Zorg ervoor dat de leerlingen goed kunnen verwoorden wat ze leuk vonden.

Top: Goede evaluaties.

139

7 Activiteiten-plan

Wordt beschreven wat de student achteraf goed vindt aan zijn activiteitenplan en waarom?

Geef een tip en een top.

Ja/nee

Tip: Niet heel lang maar wel duidelijk

Top: Krachtig geformuleerd.

8 Bijstelling Wordt beschreven wat de student anders zou opzetten als hij de cyclus opnieuw zou geven en waarom?

Geef een tip en een top

Ja/nee

Ja, betere organisatie en uitleg.

Tip:

Zorg ervoor dat de leerlingen weten wat ze moeten doen.

Top:Leuke en afwisselende activiteiten.

9.1

Onderzoeks-vraag/ vragen

In hoeverre is deze vraag met behulp van de uitvoering van de cyclus beantwoord?

Goed beantwoord, er is goed antwoord opgegeven.

140

9.2

Conclusie Zo ja, in hoeverre is de conclusie gefundeerd op onderzoek in de praktijk?

Zo nee, wat kan de student nog doen om tot beantwoording van de vraag te komen? Geef een tip en een top.

Ja/nee

Ja tijdens de cyclus is veel gewerkt in de zone van de naaste ontwikkeling.

Tip: Zorg voor een duidelijke formulering.

Top: goede onderzoeksvraag.

10

Verwerking feedback

Wat is vind je van de keuzes bij de wijze van verwerking van de feedback, zowel bij die van de mentor als die van studenten? In hoeverre is deze effectief?

Geef een tip en een top

Ja/nee

Tip: Laat mentor ook eens zonder het standaard formulier feedback geven.

Top: mentor geeft goede feedback waarmee de student ook heel veel doet.

11

Beoordeling in punten

Hoeveel punten zou je je medestudent geven als je kijkt naar criterium 6 met de scoringsvoorschriften van het beoordelingsmodel? Waarom?

Aantal punten:

3

Motivatie:

De meeste punten worden goed beschreven

Top: er worden weer nieuwe popdoelen geformuleerd.

141

B3.6 Verantwoording van de student op de wijze van verwerking van feedback materialen, werk van kinderen en foto’s.

De feedback die ik heb gekregen op mijn activiteitencyclus heb ik meteen proberen te veranderen om de hoofdstukken beter te maken. De feedback die ik van mijn mentor heb gekregen op het activiteitenschema was heel bruikbaar, samen met haar heb ik het activiteitenplan aangepast om de activiteiten beter te maken. Ook met de feedback van mijn medestudenten heb ik het werkstuk beter kunnen maken. De punten die genoemd werden heb ik proberen aan te passen.

Hieronder zijn nog een paar foto’s te zien van leerlingen waar op ze aan het werk zijn tijdens het circuit en de handvaardigheidles over het T-shirt.

142

B4. Ouderbetrokkenheid

Voor de ouderbetrokkenheid heb ik in de klas briefjes uitgedeeld waarin ik heb gevraagd of de leerlingen oude of gebruikte kleding van thuis mee mocht nemen. Hierdoor had ik al aardig wat kleding voor in de kledingwinkel. Van de ouders kreeg ik ook leuke reacties omdat ik aan de leerlingen verteld had dat ze zelf de hoek in mochten richten. Sommige leerlingen waren hier al de hele dag over aan het praten.

Hieronder het briefje dat is uitgedeeld:

Geachte ouder/verzorger,

Binnenkort ga ik een project uitvoeren op school, hierbij is het onderwerp: ‘kleren passen!’ Ook wordt hierbij een hoek in de klas gecreëerd waarin een kledingwinkel wordt neergezet. Maar in een kledingwinkel horen natuurlijk kleren! Dus wanneer jullie thuis nog oude/gebruikte kleding hebben die wij op school zouden mogen gebruiken, zou het heel fijn zijn!

Groetjes, Riemke Jentink

Stagiaire groep 3

143

Werkplan module Activiteitencyclus

1. Zakelijke gegevens

Naam Riemke Jentink

Klas VR2A

Docent/begeleider

Mieke knaapen

2. Onderwerp

Werktitel

Bedenk al een voorlopige titel voor jouw activiteitencyclus

1. Onderwerp

Wat is jouw onderwerp?‘Kleren passen!’

Dit wil ik gaan uitwerken op verschillende manieren. Ik weet alles nog niet precies maar ik wil de een paspop in de klas neerzetten die even groot is als de leerlingen en de leerlingen mogen en kunnen deze dus aan kleden. De brievenbus in de klas kunnen we gebruiken om een briefje te schrijven naar een klasgenootje over de kleding. De leerlingen kunnen ook kleding ontwerpen, kleding kopen, kleding recyclen.

Waarom is het belangrijk om aandacht te besteden aan dit onderwerp (thema)?Omdat de kinderen het wel vaak meemaken of mee moeten maken. Vaak vinden kinderen van deze leeftijd het niet leuk om kleren te moeten passen of met mama of papa mee moeten winkelen.

Wat geeft de mentor aan ten aanzien van het belang van dit onderwerp (thema)? Mijn mentor vond het een leuk thema en ze

144

was ook benieuwd wat voor activiteiten ik hier mee ging bedenken. 2. Prentenboek

Welk prentenboek wil je gaan gebruiken? Waarom kies je hiervoor? Ik wil het prentenboek of voorleesboek van Tommie en Lotje gaan gebruiken. En hieruit het verhaaltje van de uitverkoop. Hierin word duidelijk gemaakt wat er normaal ook wel gebeurt bij kinderen wanneer ze mee moeten kleren kopen. De leerlingen gaan vaak streken uithalen in de winkel. Ik heb voor dit boek gekozen omdat het voor de leerlingen in groep 3 een leuk boek is, maar niet al te makkelijk. Het is ook een wat langer verhaal zodat je wel lekker door kunt lezen. Eventueel kan het verhaal ook nog verspreid worden over een paar dagen.

Welke kernwoorden wil je gaan aanleren n.a.v. dit prentenboek? Zie toelichting bij H 3.Uitverkoop, korting, centrum, snerpend, ezeltje schijtgeld,

De kernwoorden die ik heb gekozen kunnen terug komen in de activiteitencyclus. Alle gekozen woorden komen terug in het boek. In het hoofdstuk wordt verteld wat de leerlingen allemaal memaken. Dat ze tijdens het winkelen dingen gaan doen die de ouders vaak niet leuk vinden. Pashokjes opentrekken en onder de rekken door kruipen. Er komen verschillende dingen in de klas waar de leerlingen verschillende dingen kunnen leren over het kleren passen.

3. Check! Kun je alle ontwikkelingsgebieden aan je onderwerp en prentenboek koppelen? (zie opdrachtomschrijving)

Ja, ik denk dat je met dit onderwerp redelijk veel kan. Bij de meeste ontwikkelingsgebieden heb ik wel wat activiteiten kunnen bedenken, sommige ontwikkelingsgebieden hebben er meer dan andere. Maar ik heb vooral voor de standaardvakken de meeste activiteiten proberen te bedenken. Hierbij zijn ook een paar standaard lessen aangepast aan het thema omdat anders de planning op school helemaal omgegooid moest worden.

Rekenen; kleding afrekenen, kleding ordenen (van groot naar klein aan bijv. een waslijn), welke kleding hoort bij wie en

145

waarom? (beredeneren, ene is groter dan andere)

Taal; woorden stempelen uit de kledingwinkel, bij een plaatje woorden stempelen of goede woord zoeken, bonnetjes,

Kringgesprekken; wat gaat nog meer per paar? (bij kleding)

Lezen; lezen van etiketten in kleding (tussendoel 3.2)

Onderzoekjes; kleding wassen. Wat werkt beter? Welk wasmiddel maakt het meeste schuim?

4. Oriëntatie

Welke belangrijke begrippen heb je al gevonden over onderwijs aan jonge kinderen? Leg deze begrippen uit met behulp van de literatuur. (oriënterend literatuur- en praktijkonderzoek)

Ik heb een groep drie waarin ik de activiteiten cyclus uit moet voeren en hier is het vooral belangrijk dat de kinderen leren lezen en schrijven. Dit zie je ook terug in de weekplanning, hier word elke dag tijd besteed aan het lezen en schrijven. Ook is herhaling belangrijk zodat het voor de leerlingen.

Kun je een relatie leggen tussen deze begrippen en je onderwerp (thema)? Hoe? Echt een relatie hiertussen kan je niet leggen maar ik ga er wel voor zorgen dat ik het weekschema met lezen en schrijven vul en dat het dan vooral gaat om kleding, hierdoor ga ik lessen aanpassen.

Motivatie

Kleding kopen is iets wat kinderen vaak moeten doen met ouders, ze moeten vaak van alles passen terwijl ze hier vaak geen zin in hebben. Het is dus iets wat de kinderen wel kennen en ook meemaken. Door dit thema te kiezen kan je kinderen ook de andere kanten hiervan laten zien.

3. Onderzoeksvragen (een eerste verkenning)

Vragen Wat wil je te weten komen met behulp van literatuurstudie?

Wat de actuele ontwikkeling is van de kinderen van groep drie, zodat je hiermee verschillen kunt belichten met hogere groepen.

Wat wil je te weten komen door het uitvoeren van activiteiten in groep 1/2/3?

Of de leerlingen het uitvoeren van de activiteiten goed kunnen en

146

dit bij de leerlijnen en ontwikkelingsgebieden past.

4. Voorbereiding verdiepende literatuurstudie

Werkwijze

Welke zoektermen ga je gebruiken?

Kleding, uitverkoop, winkel, ontwikkelingsgebieden en leerlijnen van groep 3, visies op onderwijs.

Welke zoekmachines ga je gebruiken?

Google, www.ko.slo.nl voor leerlijnen

Wanneer lees je een bron wel?

Wanneer er een auteur bekend is,

Wanneer de bron geschreven is na 2000

Wanneer de bron betrouwbaar overkomt

Wanneer lees je een bron niet?

Wanneer er helemaal geen auteur bij staat.

Wanneer het een hele oude bron is.

147

5. Literatuur Noteer hier de bronnen (boeken, artikelen en websites) die je hebben geholpen bij het

schrijven van dit werkplan. (= oriënterende literatuurstudie).

Bronnen

1 Meer dan onderwijs

2 www.ko.slo.nl voor leerlijnen

3 Readers uit de lessen

4

5

http://www.jufsanne.com/woordkaarten/kleding.pdf

6. Planning van het onderzoek

Weeknummer

Datum

X = les

Concept af (zie opdrachtomschrijving)

Definitief afgerond (in te vullen door de student)

37 x

39 x - Werkplan

40 x - H 1 Visie

- Feedback H 1

Feedback werkplan

41 x - H 3 Beredeneerd aanbod

- Feedback H 2 en 3

-H 2 prentenboek

42 x - H 4 en 5 Activiteitenplan en

148

lesvoorbereidingen

- Feedback Activiteitenplan mentor

43 H5 Voorbereiding van de uit te voeren activiteiten

44 (toetsweek)

45 stageweek

Uitvoering activiteitencyclus

46 x

47

48 x Reflectie uitgevoerde activiteiten (H 5 en 6)

- Feedback Reflectie

49

50

51

52

1 9 jan. 2012

Presentatie in de elo

2 …..jan. 2012

Verslag activiteitencyclus inleveren (zie stip).

3 toetsweek

x Presentatie uitvoeren