JOHANNES GIJSBERTUS VAN DER PLOEG,...

5
JOHANNES GIJSBERTUS VAN DER PLOEG, 1916-1986 DOOR ANDRE VAN DER LOUW I ^ N wee de politicus die de geur van gister in de neusgaten I H heeft!' ^ Dat zijn de woorden waarmee Jan van der Ploeg zijn laatste column in het weekblad Binnenlands Bestuur besloot. Misschien waren het wel de laatste woorden die hij schreef. De column verscheen in hetzelfde weekend waarin zijn hart - tijdens een kerkdienst in Delfshaven - ophield te kloppen. Typisch Jan van der Ploeg, die boutade over de politicus met versleten neusgaten. Niet dat Van der Ploeg overliep van respect voor types die gemakzuchtig de mode van de dag volgden. Integendeel: hij ironiseerde graag de 'vlotte' politicus die eerder opvalt door zijn wendbaarheid dan door de authenticiteit van zijn optreden. Maar hij wist ook dat een bestuurder, die de tijdgeest volstrekt negeert, een grote kans heeft te mislukken. Fragment van een zelfportret, die zin uit zijn laatste column? Zeker is in elk geval dat Van der Ploeg alle veranderingen die zich in de meer dan veertigjarige geschiedenis van de Partij van de Arbeid voltrokken, politiek heeft overleefd. Meer dan dat. Hij groeide en bleef recht overeind. En iemand van het formaat van deze op 22 januari 1916 geboren Rotterdammer kon dan zeker niet over het hoofd worden gezien. Voor het eerst heb ik dat ervaren toen ik in het begin van de jaren zeventig als voorzitter van de Partij van de Arbeid moest bemiddelen in een conflict tussen een lid van het toenmalige Rotterdamse college van B. en W. en een aantal 'jonge turken', dat ontevreden was over zijn aanpak van de stadsvernieuwing. Jan van der Ploeg, toen wethouder van Onderwijs, bleek niet ongevoelig voor nieuwe ideeën, maar keerde zich (en niet alleen omdat hij door het 'collegiaal bestuur' medeverantwoordelijk was) tegen de neiging om zondebokken aan te wijzen en deze vervolgens af te schieten. De aangevallen collega bleef, vooralsnog, op zijn post. Vanaf 1974 mocht ik in het vernieuwde Rotterdamse college van B. en W. mee verantwoordelijkheid gaan dragen. Van der Ploeg was toen net, na nieuwe gemeenteraadsverkiezingen, wethouder van 165

Transcript of JOHANNES GIJSBERTUS VAN DER PLOEG,...

  • JOHANNES GIJSBERTUS VAN DER PLOEG,1916-1986

    DOOR ANDRE VAN DER LOUW

    I ^ N wee de politicus die de geur van gister in de neusgatenI H heeft!'• ^ Dat zijn de woorden waarmee Jan van der Ploeg zijn

    laatste column in het weekblad Binnenlands Bestuur besloot.Misschien waren het wel de laatste woorden die hij schreef. Decolumn verscheen in hetzelfde weekend waarin zijn hart - tijdenseen kerkdienst in Delfshaven - ophield te kloppen. Typisch Jan vander Ploeg, die boutade over de politicus met versleten neusgaten.Niet dat Van der Ploeg overliep van respect voor types diegemakzuchtig de mode van de dag volgden. Integendeel: hijironiseerde graag de 'vlotte' politicus die eerder opvalt door zijnwendbaarheid dan door de authenticiteit van zijn optreden. Maar hijwist ook dat een bestuurder, die de tijdgeest volstrekt negeert, eengrote kans heeft te mislukken. Fragment van een zelfportret, die zinuit zijn laatste column? Zeker is in elk geval dat Van der Ploeg alleveranderingen die zich in de meer dan veertigjarige geschiedenisvan de Partij van de Arbeid voltrokken, politiek heeft overleefd.Meer dan dat. Hij groeide en bleef recht overeind. En iemand vanhet formaat van deze op 22 januari 1916 geboren Rotterdammerkon dan zeker niet over het hoofd worden gezien.

    Voor het eerst heb ik dat ervaren toen ik in het begin van de jarenzeventig als voorzitter van de Partij van de Arbeid moestbemiddelen in een conflict tussen een lid van het toenmaligeRotterdamse college van B. en W. en een aantal 'jonge turken', datontevreden was over zijn aanpak van de stadsvernieuwing. Jan vander Ploeg, toen wethouder van Onderwijs, bleek niet ongevoeligvoor nieuwe ideeën, maar keerde zich (en niet alleen omdat hij doorhet 'collegiaal bestuur' medeverantwoordelijk was) tegen de neigingom zondebokken aan te wijzen en deze vervolgens af te schieten.De aangevallen collega bleef, vooralsnog, op zijn post.

    Vanaf 1974 mocht ik in het vernieuwde Rotterdamse college vanB. en W. mee verantwoordelijkheid gaan dragen. Van der Ploeg wastoen net, na nieuwe gemeenteraadsverkiezingen, wethouder van

    165

  • Stadsvernieuwing geworden. Wethouder van Financiën Jan Rie-zenkamp, één van de jonge turken van toen, en nu een strengpenningmeester, ging voor de door Jan gestarte aankoopaktie vanoude panden, zij het af en toe niet zonder pompend remmen, tot debodem van zijn financiële mogelijkheden.

    Er werd wat minder gebulldozerd. Er kwam medezeggenschapvoor de bevolking via projectgroepen. Ambtenaren die langdurig het'ancien regime' hadden gediend en moeite hadden bij het kiezen vaneen parallelle richting, ondervonden een niet al te liefdevollebenadering. Gemeentesecretaris en burgemeester moesten wel eensop de aanwezigheid van zachtere handschoenen wijzen. Eerst-genoemde (mr. J.G. Bannink) beschreef in een overigens van grotebewondering getuigend herdenkings artikel (Trouw 16 december1986) Jan van der Ploeg als iemand '...die als een stoomwals alleoneffenheden op zijn weg verpulverde. Jan van der Ploeg was hardvoor zichzelf en ook voor anderen, wanneer hij onredelijke tegen-stand merkte...'.

    Intussen kwam er een nieuwe generatie ambtenaren, geïnspireerddoor het vernieuwings-elan van Jan van der Ploeg. Zij kregen zijnvertrouwen en ruime bevoegdheden. Naar hen kon hij echtluisteren. Zij konden niet alleen léven met het ongeduld van Jan vander Ploeg, zij deelden het.

    Dat ongeduld. Enkelen hebben er schrammen van opgelopen,maar Rotterdam heeft alle aanleiding om er uiterst dankbaar voor tezijn. Zonder die eigenschap zou de verloedering van de stad niet, ofin elk geval niet tijdig, tot staan zijn gebracht, zou er niet zoomvangrijk en veelvormig aan de vernieuwing zijn gewerkt. ZouRotterdam niet het grote voorbeeld van geslaagde stadsver-nieuwing zijn geweest, dat zowel nationaal als internationaalaanstekelijk werkte.

    Met hoeveel plezier en trots leidde Jan van der Ploeg niet zijntalloze binnen- en buitenlandse gasten langs de bouwplaatsen. Janvan der Ploeg was niet iemand die geloofde dat de echtevernieuwing pas na de 'grote revolutie', wat die ook mag inhouden,begint. Hij hield niet van schoon klinkende theorieën, met alskenmerk dat ze het blijven. Vaak sprak hij zijn gramschap uit overdit soort 'avondwijdingen', of ze nu vanuit of van buiten de eigenpartij kwamen.

    Met zwier en stijl nam Jan van der Ploeg, ook in uiterlijk every-inch-a-gentleman, als een zeer loyaal en toegewijd loco-burge-meester af en toe de keten van mij over; hij deed dit op een wijze die

    166

  • strookte met zijn latere uitspraak: 'Niet de ketting, maar de mensmoet indruk maken'.

    Jan van der Ploeg kon zijn scepsis over de drijfveren van veelpersonen, die onze aarde bewonen, overigens moeilijk verbergen. Ikgeloof ook niet dat hij via de strijd voor het socialisme een 'nieuwemens' geboren zag worden. Hij was gehecht aan het goede van hetleven en kon niet inzien, datje een betere socialist zou zijn wanneerje je - al of niet op demonstratieve wijze - genoegens ontzegt. Janwas geen calvinist. Niet als socialist, niet als christen. Hij liepnooit met zijn Heer te koop. Maar de enige spreker tijdens dekerkdienst bij zijn begrafenis - een dominee - kon geloofwaardigverklaren hoe serieus hij de 'boodschap voor de wereld' hadopgenomen. De laatste liedregels die in de Hillegondakerk werdengezongen luidden:'... want de geest zal ons bestoken, nieuw wordtalle creatuur'.

    Werken aan de vernieuwing, zo zag Jan van der Ploeg zijnopdracht. De vernieuwing was nog een droom tijdens de bezetting.Na de bevrijding - tussen droom en daad-volgde de logischekeuze voor de Nederlandse Volksbeweging, waarin mensen uit zeerverschillende politieke en geestelijke windstreken samen wildenwerken om Nederland 'weder' op te bouwen. Maar de vooroorlogseverzuiling werd langzamerhand weer hersteld.

    Sinds 1949 was hij secretaris van het Nederlands GesprekCentrum, dat van de vernieuwingsgedachte van direkt na deTweede Wereldoorlog in elk geval het element van de ontmoetingtussen andersdenkenden wilde behouden.

    Ook de doorbraak via de in 1946 opgerichte Partij van de Arbeidhield een deel van het naoorlogse vernieuwings-elan vast. Daar konde dadendrang van Jan van der Ploeg gedurende een lange reeks vanjaren tot ontplooiing komen. Hij zag trends komen en gaan. Zijnervaring deed hem knipogen naar de tijdgeest, of die nu werdgekenmerkt door harmonie, polarisatie of overleg. Zijn werk aan devernieuwing ging door. In de gemeenteraad van 1952 tot 1967 alslid. In het college van B. en W. als wethouder, eerst van Onderwijsen Volksontwikkeling (en Sport en Recreatie), daarna van Onder-wijs, Jeugdzaken en Vormingswerk en tenslotte, van 1974 tot 1982,van Stadsvernieuwing. Toen hij zijn wethoudersloopbaan beëindig-de bleef hij lid van de Eerste Kamer.

    Twee maanden voor zijn dood zei hij me, dat hij nog graag vooreen nieuwe periode in de Senaat zou willen bijtekenen. En ik wasblij dat er niemand in de PvdA meer voor straffe leeftijdslimieten

    167

  • pleitte. Jan van der Ploeg was toen zeventig jaar. Maar zijngeestelijke vitaliteit en zijn vernieuwingswil waren ongeschonden.Hetzelfde gold gelukkig - want ook daar heb ik van genoten - voorzijn gevoel voor humor.

    Op 13 december kwam in Delfshaven, ook zo'n wijk waar onderleiding van Jan van der Ploeg veel is vernieuwd, het einde. In deafgelopen periode heb ik Jan van der Ploeg zeer gemist opverschillende plekken waar we elkaar nog regelmatig plachten teontmoeten. Ik behoor tot de velen die dankbaar zijn voor het feit, datze Jan van der Ploeg hebben leren kennen, met hem hebbengewerkt, gediscussieerd en gelachen.

    Het Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening heeft hemin juni 1987 postuum onderscheiden door de toekenning van deHudig-penning wegens zijn werk voor de stadsvernieuwing teRotterdam en zijn brede maatschappelijke betrokkenheid.

    Het is onmogelijk Jan van der Ploeg te vergeten. Zelfs als datindrukwekkende monument van Rotterdamse stadsvernieuwing erniet zou hebben gestaan.

    mer de ow/va^gs/ va/? deze 6//dra£e voor./aar&oeA:./e versc/jeert /ie/ arft'&e/, orcder de ///e/

    7957.

    168

  • IR. F. POSTHUMA, 1913-1986

    DOOR J. BAX

    E EN ding staat vast: in deze eeuw zal niemand zo'npersoonlijk stempel drukken op de ontwikkeling van deRotterdamse haven als ir. Frans Posthuma dat heeft gedaan.Hij was de architect van Rotterdam-Europoort, die hij tot eeninternationaal aanvaarde maatstaf maakte van na-oorlogse haven-planning. Hij was de motor achter de overrompelende expansie dieRotterdam opstuwde tot de drukste haven van de wereld.

    De motor werd gestart toen ir. Posthuma in 1941 bij de Dienstvan Wederopbouw Rotterdam aan de slag ging bij het herstel vankademuren. In 1945 ging hij over naar het Havenbedrijf. Herbouwvan de haven was toen aanzienlijk moeilijker door de omvangrijkevernielingen die de Duitsers hadden aangericht en het vrijwel totalegebrek aan hulpmiddelen. Het was echter een goede leerschool entegelijkertijd proeve van bekwaamheid in improvisatie en organi-satie.

    Het herstel was nog in volle gang toen de gemeenteraad een planvoor havenontwikkeling en industrialisatie van het Botlekgebiedkreeg voorgelegd. Het was een eerste aanzet maar voor die dageneen fors plan. Shell en Caltex hadden grote plannen voor uit-breidingen ten oosten van de Oude Maas en als Rotterdam wildeinspelen op de Haagse plannen voor industrialisatie van Nederlanddan moest er armslag komen. Het Botlekplan moest daarinvoorzien. Men dacht aan 750 ha netto verhuurbare oppervlaktejaren genoeg te hebben. Al gauw bleek dat een misvatting.

    Het Botlekplan stelde het Havenbedrijf wel voor problemen diehet toneel geruime tijd zouden beheersen. Ten eerste: hoe zou descheepsgrootte zich ontwikkelen? Anders gezegd: hoe diep zoudende schepen gaan steken? Posthuma prikte op 65.000 ton, een draag-vermogen dat sommige oliemaatschappijen zelfs overdrevenvonden. Twaalf meter diepgang betekende bovendien gevaar voorverzilting en Rijkswaterstaat stelde zich op het standpunt dat hetnieuwe havencomplex achter sluizen moest komen. Voor hetHavenbedrijf was dat niet aanvaardbaar: sluizen zijn kostbaar en

    169