Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek...

165
Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage

Transcript of Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek...

Page 1: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

in collaboration with

st/8

D-0

11.2

7/25

Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang

Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage

8D-011.27 Cover en tussenblade1 1 26-01-2007 14:34:11

Page 2: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

i

Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen

Eindrapportage

Capgemini Nederland BV drs. E. van Bostelen drs. A. van Gerven drs. M.C.A.B. Hols drs. B.D. Lindemann drs. M. Rozema drs. D. van Veen drs. F. de Winter

Page 3: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

ii

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1 1.1 Achtergrond en doelstelling van het onderzoek 1 1.2 Over de (on)vergelijkbaarheid van kinderopvang in de acht landen 1 1.3 In deze rapportage 3 2. Kenmerken van de zeven landen samengevat 7 2.1 Aarhus – Denemarken 7 2.2 Frankrijk 9 2.3 London Borough of Camden – Engeland 11 2.4 Noordrijn-Westfalen – Duitsland 12 2.5 South Carolina – Verenigde Staten van Amerika 13 2.6 Vlaanderen – België 14 2.7 Zweden 16 3. Beantwoording van de onderzoeksvragen 19 3.1 Uitgangspunten van het stelsel en de rol van de overheid daarin 19 3.2 Aanpalende sectoren en beleidsterreinen 22 3.3 Vormen en kenmerken van kinderopvang in centra 26 3.4 Gastouderopvang 30 3.5 Kwaliteitseisen 32 3.6 Gebruik van kinderopvang 34 3.7 Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang 36 4. Aarhus - Denemarken 43 4.1 Introductie 43 4.2 Uitgangspunten van het stelsel 43 4.3 Beleidsontwikkelingen 44 4.4 Arbeid- en zorgbeleid 45 4.5 Vormen en kenmerken van kinderopvang 46 4.6 Het regelen van een plaats in de kinderopvang 47 4.7 Gebruik van kinderopvang 48 4.8 Kwaliteitseisen 49 4.9 Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang 51 4.10 Literatuur 53

Page 4: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

iii

5. Frankrijk 55 5.1 Introductie 55 5.2 Uitgangspunten van het stelsel 55 5.3 Beleidsontwikkelingen 57 5.4 Arbeid- en zorgbeleid 59 5.5 Vormen en kenmerken van kinderopvang 61 5.6 Het regelen van een plaats in de kinderopvang 64 5.7 Gebruik van kinderopvang 64 5.8 Kwaliteitseisen 66 5.9 Prijzen en ouderbijdrage kinderopvang 69 5.10 Literatuur 73 6. London Borough of Camden - Engeland 75 6.1 Introductie 75 6.2 Uitgangspunten van het stelsel 75 6.3 Beleidsontwikkelingen 76 6.4 Arbeid- en zorgbeleid 79 6.5 Vormen en kenmerken van kinderopvang 81 6.6 Het regelen van een plaats in de kinderopvang 82 6.7 Gebruik van kinderopvang 83 6.8 Kwaliteitseisen 84 6.9 Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang 86 6.10 Literatuur 89 7. Nederland 90 7.1 Introductie 90 7.2 Uitgangspunten van het stelsel 91 7.3 Beleidsontwikkelingen 91 7.4 Arbeid- en zorgbeleid 91 7.5 Vormen en kenmerken van kinderopvang 93 7.6 Het regelen van een plaats in de kinderopvang 94 7.7 Gebruik van kinderopvang 95 7.8 Kwaliteitseisen 96 7.9 Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang 97 7.10 Literatuur 99

Page 5: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

iv

8. Noordrijn-Westfalen - Duitsland 100 8.1 Introductie 100 8.2 Uitgangspunten van het stelsel 101 8.3 Beleidsontwikkelingen 102 8.4 Arbeid- en zorgbeleid 104 8.5 Vormen en kenmerken kinderopvang 105 8.6 Het regelen van een plaats in de kinderopvang 108 8.7 Gebruik van kinderopvang 108 8.8 Kwaliteitseisen 109 8.9 Prijzen en ouderbijdrage kinderopvang 110 8.10 Literatuur 112 9. South Carolina - Verenigde Staten 114 9.1 Introductie 114 9.2 Uitgangspunten van het stelsel 114 9.3 Arbeid- en zorgbeleid 116 9.4 Vormen en kenmerken van kinderopvang 117 9.5 Het regelen van een plaats in de kinderopvang 118 9.6 Het gebruik van kinderopvang 118 9.7 Kwaliteitseisen 120 9.8 Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang 122 9.9 Literatuur 124 10. Vlaanderen - België 125 10.1 Introductie 125 10.2 Uitgangspunten van het stelsel 125 10.3 Beleidsontwikkelingen 127 10.4 Arbeid- en zorgbeleid 127 10.5 Vormen en kenmerken van kinderopvang 130 10.6 Onthaalouders 131 10.7 Het regelen van een plaats in de kinderopvang 132 10.8 Het gebruik van kinderopvang 132 10.9 Kwaliteitseisen 134 10.10 Prijzen en ouderbijdrage kinderopvang 135 10.11 Literatuur 137

Page 6: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

v

11. Zweden 139 11.1 Introductie 139 11.2 Uitgangspunten van het stelsel 139 11.3 Beleidsontwikkelingen 141 11.4 Arbeid- en zorgbeleid 141 11.5 Vormen en kenmerken van kinderopvang 142 11.6 Het regelen van een plaats in de kinderopvang 142 11.7 Het gebruik van kinderopvang 143 11.8 Kwaliteitseisen kinderopvang 143 11.9 Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang 145 11.10 Literatuur 147 Bijlage A. Overzicht van alle betrokkenen 149 Bijlage B. London Borough of Camden 150 Bijlage C. Brede scholen in het Verenigd Koninkrijk 154 Bijlage D. Opleidingsvereisten kinderopvang in opvangcentra in Frankrijk 155 Bijlage E. Gemeentelijke uitgaven aan kinderopvang in Zweden 157

Page 7: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

vi

Page 8: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

1

1. Inleiding

1.1 Achtergrond en doelstelling van het onderzoek

De Nederlandse kinderopvang staat continu in de (politieke) belangstelling. In de discussie over de beste inrichting ervan wordt regelmatig een vergelijking gemaakt met landen waar de kinderopvang beter geregeld zou zijn. Vervolgens wordt op verschillende wijze invullingen gegeven aan het begrip "beter". Gaat het om een betere kwaliteit van de opvang (bijvoorbeeld opleidingsniveau van de leidster) of om een beter aanbod van opvang (breng- en haaltijden die beter aansluiten), of zijn de kosten voor de ouders lager? Duidelijk is dat in verschillende landen de kinderopvang vanuit verschillende verantwoordelijkheden wordt vormgegeven en met verschillende doelstellingen. Eind 2005 heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek geïnitieerd om een internationale vergelijking te maken van de wijze waarop kinderopvang is geregeld en de kosten die daaraan voor vooral ouders zijn verbonden. De opzet van het onderzoek is om de Nederlandse kinderopvang in al haar aspecten te vergelijken met de kinderopvang in België, Frankrijk, Engeland, Duitsland, Denemarken, Zweden en de Verenigde Staten van Amerika. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de verschillende opvangvormen en leeftijdscategorieën. Aangezien er voor de gastouderopvang behoefte is aan meer informatie dient hieraan speciale aandacht te worden besteed. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van bestaande literatuur. Daarnaast is in elk land contact gelegd met deskundigen op het gebied van kinderopvang (meestal gerelateerd aan de overheid) om de bevindingen te toetsen en de witte vlekken in de informatie alsnog in te vullen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden onder begeleiding van vertegenwoordigers van de Branchevereniging van ondernemers in de kinderopvang, de MOgroep, BOiNK, de ministeries van Financiën en Economische Zaken en de opdrachtgever, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voor de betrokkenen zie bijlage A). Op deze plaats worden alle betrokken bij dit onderzoek hartelijk bedankt voor de tijd en deskundigheid die zij hebben geïnvesteerd tijdens de uitvoering van dit onderzoek.

1.2 Over de (on)vergelijkbaarheid van kinderopvang in de acht landen Bij de start van het onderzoek werd vermoed dat een vergelijking van de acht landen, met name van de kosten van de kinderopvang (vooral voor ouders), geen eenvoudige opgave is. Een goede vergelijking op dit onderdeel vraagt om strikte definities, maar ook vooral vergaand inzicht in bijvoorbeeld inkomensbegrippen (bruto, netto, besteedbaar), belastingstelsels en overheidsfinanciën in de verschillende landen. Het is niet eenvoudig een dergelijke eenduidigheid

Page 9: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

2

in te hanteren begrippen te realiseren. Nog moeilijker is het om voldoende diepgaande financiële informatie te verzamelen om de landen op alle variabelen gelijk te stellen. Lopende het onderzoek zijn deze vermoedens bevestigd. Het is uitermate moeilijk, zo niet onmogelijk, een vergelijking tussen landen of landsdelen te maken voor kinderopvang in al haar facetten. De verschillende situaties in de onderzochte landen zijn in de loop der tijd ontstaan vanuit verschillende culturen, achtergronden en motieven. Daarnaast kan de situatie binnen een land behoorlijk verschillen zodat ook niet gesproken kan worden van bijvoorbeeld dé situatie in Engeland, Denemarken of Duitsland. Wat wel mogelijk is gebleken, was op veel aspecten informatie te verzamelen, te ordenen en te presenteren zodat op onderdelen een vergelijking wel mogelijk is. Onderhavige onderzoeksrapportage presenteert en ordent deze informatie. Er is een grote hoeveelheid informatie verzameld en naast elkaar gezet. Informatie is in veel gevallen zeer concreet. Toch moet vooraf worden opgemerkt dat het verbinden van conclusies aan deze ogenschijnlijk harde aspecten met grote voorzichtigheid moet worden gedaan. Het is onmogelijk gebleken om, vooral waar het gaat om prijzen en ouderbijdragen, voor alle landen exact dezelfde randvoorwaarden te stellen om vergelijkingen en berekeningen te maken. De onderzoeksrapportage biedt dan ook vooral informatie over de wijze waarop kinderopvang in de acht verschillende landen is georganiseerd en welke ontwikkelingen zich hierin afspelen. Harde gegevens over de kwaliteit van de kinderopvang ontbreken echter. Ook was het niet altijd mogelijk gegevens te verkrijgen over het gebruik van kinderopvang in de verschillende landen. Cijfers zijn vaak niet recent en in een aantal landen zijn cijfers niet op centraal niveau beschikbaar. Over de prijzen van en ouderbijdragen aan kinderopvang zijn zoveel mogelijk gegevens opgezocht. Daarbij is gezocht naar een aantal verschillende manieren om cijfers te vergelijken. Onder andere op basis van de gemiddelde kosten voor ouders per week of maand bij fulltime opvang, op basis van een drietal gezinssituaties en op basis van macrogegevens over de uitgaven van kinderopvang door overheid, ouders en eventueel derden. Alleen de eerste twee vergelijkingen blijken voor de meeste landen mogelijk. Van de acht landen zijn alleen voor Nederland macrogegevens beschikbaar over de uitgaven aan kinderopvang. Het onderzoek maakt duidelijk dat een absolute vergelijking tussen landen waar het gaat om kinderopvang in brede zin, niet mogelijk is. Wel biedt het onderzoek een overzicht van een aantal belangrijke verschillen en overeenkomsten tussen landen op deelaspecten. De onderzoekers verbinden daaraan echter nadrukkelijk geen conclusies, zeker niet over wat beter en slechter is.

Page 10: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

3

1.3 In deze rapportage De eindrapportage bestaat uit twee delen. In deel één worden de onderzoeksbevindingen gepresenteerd waarin alle landen en regio’s samenvattend worden beschreven en de onderzoeksvragen worden beantwoord. Deel twee omvat alle landenbeschrijvingen die ten grondslag liggen aan de analyses en vergelijkingen. In deel één worden geen bronvermeldingen gehanteerd. Alle informatie komt voort uit de landenbeschrijvingen in deel twee. In deze landenbeschrijvingen is steeds aangegeven uit welke bronnen informatie afkomstig is. In de hiernavolgende hoofdstukken komen naar voren: Deel 1 Onderzoeksbevindingen

• Hoofdstuk 2. Samenvatting van de kenmerken per land

• Hoofdstuk 3. Beantwoording van de onderzoeksvragen Deel 2 Landenbeschrijvingen

• Hoofdstuk 4. Aarhus, Denemarken

• Hoofdstuk 5. Frankrijk

• Hoofdstuk 6. London Borough of Camden, Engeland

• Hoofdstuk 7. Nederland

• Hoofdstuk 8. Noordrijn-Westfalen, Duitsland

• Hoofdstuk 9. South Carolina, Verenigde Staten van Amerika

• Hoofdstuk 10. Vlaanderen, België

• Hoofdstuk 11. Zweden

Page 11: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

4

Page 12: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

in collaboration with

logopartner

logoklant

Deel 1Onderzoeksbevindingen

st/8

D-0

11.2

7/25

8D-011.27 Cover en tussenblade2 2 26-01-2007 14:34:15

Page 13: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

6

Page 14: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

7

2. Kenmerken van de zeven landen samengevat In dit hoofdstuk is een samenvatting opgenomen van de wijze waarop de kinderopvang in de zeven landen en regio’s waarmee Nederland wordt vergeleken is georganiseerd, van de mate waarin ouders en kinderen gebruik maken van kinderopvang en van de kosten die voor met name ouders zijn verbonden aan het gebruik van de kinderopvang. De complete landenbeschrijvingen zijn opgenomen in deel twee van deze rapportage. Daarin is aangegeven uit welke bronnen de informatie voort komt.

2.1 Aarhus – Denemarken Het realiseren van voldoende, passende en kwalitatief hoogwaardige kinderopvang is in Denemarken een publieke verantwoordelijkheid. Doel van de opvang is het ouders mogelijk te maken werk en gezin te combineren. Kinderopvang wordt in Denemarken vaak beschouwd als een recht, voor ouders, maar ook voor kinderen. Onderdeel van een goede opvoeding is kinderen de mogelijkheid bieden gebruik te maken van de kinderopvang. Deze opvang richt zich op een combinatie van zorg, spel en educatie. Op centraal niveau stelt het Ministry of Family and Social Affairs de algemene richtlijnen op voor de (uitvoering van de) kinderopvang. Bij de lokale overheid ligt echter het primaat voor de realisatie van kinderopvang. Denemarken kent zowel publieke voorzieningen voor kinderopvang (in beheer van de lokale overheid) als private voorzieningen. De private voorzieningen zijn meestal gebaseerd op specifieke pedagogische grondslagen. Beide vormen moeten aan dezelfde vereisen voldoen en de private voorzieningen worden eveneens volledig gesubsidieerd. Ouders betalen in beide gevallen een ouderbijdrage, meestal direct aan de lokale overheid. Opvang via private voorzieningen is mogelijk gemaakt om de diversiteit in het aanbod te stimuleren. Gemiddeld is 30% van de voorzieningen privaat. De arbeidsparticipatie van vrouwen is in Denemarken het hoogste van de acht landen die in het onderzoek betrokken zijn. Wat betreft het aantal parttimers in de werkende bevolking scoren vier landen hoger en drie landen lager. In totaal werkt 60 procent van de ouders in Denemarken beiden fulltime. In 36 procent van de gezinnen werkt één van de ouders niet of parttime. De regeling van ouderschapsverlof behoort tot één van de meest uitgebreide ten opzichte van de zeven andere landen. De focus van de Deense regering ligt momenteel op het bereiken van ‘children at risk’ (kinderen in achterstandsposities), een flexibelere ouderschapsverlofregeling die het gebruik van dit verlof onder vaders moet stimuleren en het verbeteren van de kwaliteit van kinderopvang (de regering heeft � 2,7 miljard gereserveerd om de komende vier jaar te werken aan kwaliteitsverbetering).

Page 15: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

8

In 2004 maakte 82 procent van alle nul tot drie jarigen in Denemarken gebruik van kinderopvang en 94 procent van alle drie tot vijf jarigen. Gegevens over de vijf tot zeven jarigen zijn onbekend. Van informele kinderopvang wordt nauwelijks gebruik gemaakt. Vanaf zeven jaar zijn de kinderen leerplichtig. Vanaf drie jaar zijn er verschillende vormen van voorschoolse voorzieningen. Schoolgaande kinderen maken bijna allemaal (95 procent van de zeven tot tien jarigen in Aarhus, 2005/2006) gebruik van buitenschoolse opvang. In Denemarken zijn dat vrijetijdscentra op school. Over het algemeen gaan bijna alle kinderen dagelijks naar de opvang, gedurende het hele jaar. Zij maken dus meestal fulltime gebruik van de opvang. Veel opvang voor niet schoolgaande kinderen (nul tot drie jarigen) wordt geboden door ‘familiedagplege’ een vorm van gastouderopvang. Vooral in rurale gebieden is dit vaak de enige beschikbare vorm van opvang. De lokale overheid richt over het algemeen faciliteiten in waar verschillende gastouders (en de kinderen waarop zij passen) elkaar kunnen ontmoeten. Dit maakt extra activiteiten met en voor de kinderen mogelijk, maar is ook de plek waar gastouders ervaringen en deskundigheid kunnen uitwisselen. Ook vervanging bij ziekte wordt vaak via deze netwerken geregeld. In tegenstelling tot Denemarken gemiddeld, gaat in Aarhus, de tweede grootste stad van Denemarken, het merendeel van de kinderen naar de crèche (en dus niet naar de gastouderopvang). De lokale overheid ziet toe op de kwaliteit van de kinderopvang. Centraal zijn eisen gesteld aan onderwijskundige aspecten, het niveau van de medewerkers en de fysieke ruimte. Lokaal worden eisen gesteld aan de omvang van de groepen, de medewerker/kind ratio en de openingstijden en openingsduur. Een belangrijke rol in het toezicht op de voorzieningen is weggelegd voor de ouders, die zeggenschap hebben via een ‘board’. Sinds 2004 moeten alle opvangvoorzieningen een leerplan of pedagogisch curriculum hebben uitgewerkt. De lokale overheid laat geregeld tevredenheidsonderzoeken uitvoeren onder ouders. Uit deze onderzoeken blijken ouders (in Aarhus) zeer tevreden te zijn. Gastouders staan onder supervisie van een pedagoog die hen regelmatig voorziet van advies en instructies en huisbezoeken aflegt. Toezicht is vaak via deze pedagogen georganiseerd. De kosten van kinderopvang (voor overheid en ouders) verschillen in Denemarken van gemeente tot gemeente. Ouders betalen een ouderbijdrage die afhankelijk is van het bruto gezinsinkomen. De ouderbijdrage is nooit hoger dan 30 procent van de totale kosten voor kinderopvang. Vanaf 1 januari 2006 is dit percentage verlaagd naar 25 procent voor opvang voor kinderen van 0 tot 3 jaar en vanaf 2007 voor alle opvang van kinderen tot 7 jaar. Voor sociale minima zijn er aparte regelingen.

Page 16: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

9

2.2 Frankrijk De gezinspolitiek van de Frans overheid is erop gericht voor alle gezinnen de balans tussen werken en gezin te verbeteren. De centrale overheid stelt het reglement op voor alle vormen van kinderopvang, stelt de basiseisen aan kwaliteit en ontwerpt het financiële plan waarbinnen kinderopvang moet worden uitgevoerd (bijdragen van ouders etc.). De regionale overheden (departementen) hebben een belangrijke rol in de uitvoering van de plannen die centraal zijn vastgesteld. Op departementaal niveau wordt toegezien op de kwaliteit van de opvang en de financiële afwikkeling (uitbetalen van subsidies aan voorzieningen en uitkeringen aan gezinnen). De lokale overheden (gemeenten) zijn betrokken bij de organisatie van kinderopvang. Zij beheren vaak voorzieningen of (mede)financieren die. Hierin werken gemeenten vaak nauw samen met de uitvoeringsinstanties op departementaal niveau. Recente beleidsontwikkelingen worden gekenmerkt door een streven naar meer duidelijkheid en flexibiliteit. Dit heeft bijvoorbeeld geresulteerd in een versimpeling van alle mogelijkheden die ouders financiële steun bieden. Verschillende regelingen (niet alleen voor kinderopvang, maar ook meer algemene regelingen voor kinderbijslag) zijn samengevoegd. Daarnaast is en wordt er gewerkt aan uitbreiding van het aanbod en het verder professionaliseren van het beroep ‘kinderverzorger’. De arbeidsparticipatie onder vrouwen is in Frankrijk 56,7 procent (2004). Vijf van de acht landen die in dit onderzoek zijn betrokken scoren hoger, twee lager (Vlaanderen en South Carolina). Het aandeel parttimers in de werkende beroepsbevolking (ook 2004) is bijna het laagste van de acht landen (13,4 procent), alleen in South Carolina werken procentueel minder mensen parttime. Ouders kunnen één jaar onbetaald ouderschapsverlof opnemen en hebben de mogelijkheid dit twee maal met een jaar te verlengen. Over het geheel genomen is 46 procent van de moeders met kinderen jonger dan zeven jaar niet aan het werk (acht procent is werkloos, 28 procent is niet actief en tien procent heeft ouderschapsverlof). In totaal heeft 53 procent van de moeders die niet werken, kinderen die nog niet naar school gaan. De grote meerderheid onder hen heeft in het verleden wel gewerkt (89 procent). Kinderopvang in Frankrijk is vooral nodig voor kinderen tot twee à 2½ jaar oud. Vanaf twee jaar kunnen kinderen in Frankrijk gebruik maken van de ‘école maternelle’. Vanaf drie jaar hebben alle kinderen recht op een (gratis) plek op de ‘école maternelle’. Kinderen zijn leerplichtig vanaf zes jaar. Schoolgaande kinderen (ook de kinderen vanaf twee/drie jaar) kunnen vaak gebruik maken van buitenschoolse opvang die op school en door school wordt georganiseerd. Kinderopvang in Frankrijk is onder te verdelen naar collectieve opvang en individuele opvang. Collectieve opvang is onder te verdelen in publieke of private collectieve crèches, crèches ‘familiales’ (kleinschalige opvang waarbij enkele kinderverzorgers samen kinderen opvangen) en

Page 17: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

10

crèches ‘parentales’ (opgericht en beheerd door ouders). Individuele opvang is opvang door een erkende ‘assistante maternelle’ (kinderverzorger). Andere vormen van kinderopvang die in Frankrijk onder toezicht staan zijn ‘haltes garderies’ waar kinderen voor korte tijd en incidenteel kunnen worden opgevangen (bij winkelcentra en sportscholen). Opvang voor schoolgaande kinderen vindt meestal plaats op school. Wanneer kinderen niet door (één van) hun ouders zelf worden opgevangen, dan worden zij meestal via een formele vorm van kinderopvang (individueel of collectief) opgevangen. Gemiddeld maakt 68 procent (2002) gebruik van formele opvang en 32 procent van informele opvang (meestal de grootouders of een niet-erkende assistante maternelle). In 2003 maakte 83 procent van de kinderen van twee tot zes jaar gebruik van de kleuterschool (école maternelle). Collectieve opvang wordt vooral gebruikt voor opvang minder dan tien uur per week of opvang van dertig tot vijftig uur per week (steeds niet-schoolgaande kinderen). Individuele opvang wordt veel gebruikt voor dertig tot veertig uur per week. Als kinderen naar de opvang gaan, dan is dat dus vaak fulltime. Overigens wordt ongeveer vijftig procent van de kinderen door (één van) hun ouders zelf opgevangen. Op centraal (landelijk) niveau zijn er kwaliteitseisen gesteld aan het personeel, de maximale opvangcapaciteit en de medewerker/kind ratio. Ook gelden er generieke eisen voor de mate waarin kinderopvang de ontwikkeling van kinderen moet stimuleren, gezondheid en veiligheid moet garanderen en moet bijdragen aan het voorkomen van ongelijkheid. Goedkeuring van collectieve en individuele opvang en toezicht op de uitvoering ligt bij het PMI (Protection Maternelle et Infantile – ouder en kind zorg). Zij assisteert en adviseert kinderopvangcentra door middel van management adviezen met betrekking tot de organisatie en verbetering van de zorg. PMI verzorgt tevens de opleidingen voor de assistante maternelle. De financiering van de kinderopvang (door overheid en ouders) is in Frankrijk een omvangrijk netwerk van verschillende mogelijkheden waarbij ouders uitkeringen kunnen krijgen, voorzieningen worden gesubsidieerd, belastingaftrek geldt en cheques vanuit werkgevers mogelijk zijn. Ouders betalen bij collectieve opvang vaak zo’n 27 procent van de totale kosten. De lokale overheid draagt 35 procent bij en de centrale overheid (via de sociale zekerheid) draagt 32 procent bij. Zo’n zes procent van de kosten worden op andere wijze gefinancierd. Voor individuele opvang betalen ouders minimaal vijftien procent van de totale kosten. Tot vijftig procent (met een maximum bedrag) van de kosten mag worden afgetrokken bij de belastingen. Voor alle vormen van opvang (collectief en individueel) hebben ouders recht op een belastingteruggave van 25 procent van de werkelijke kosten met een limiet (ouders kunnen maximaal 575 euro terugkrijgen). Vanaf belastingjaar 2006 wordt dit percentage verhoogd naar vijftig procent .

Page 18: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

11

2.3 London Borough of Camden – Engeland In Engeland is de realisatie van kinderopvang een samenspel van inzet vanuit de centrale overheid, de lokale autoriteiten en particuliere organisaties. Wetgeving is centraal vastgelegd en ook het toezicht op de kinderopvang vindt plaats vanuit een centrale toezichthouder (Ofsted – Office for Standards in Education). Belangrijke ontwikkeling in Engeland (voor heel het Verenigd Koninkrijk) is de uitvoering van de ‘National Childcare Strategy’. Een tienjarige beleidsplan om de flexibiliteit, kwaliteit, beschikbaarheid en betaalbaarheid van kinderopvang sterk te verbeteren. De inzet van deze strategie eind jaren negentig heeft eigenlijk de start gevormd van een meer gestructureerde en gereguleerde kinderopvang in Engeland met een meer uitgesproken rol voor de centrale overheid. De lokale overheid heeft een belangrijke rol in de daadwerkelijke realisatie van voldoende kinderopvang en heeft daarbij veel beleidsruimte. Mede om die reden is het niet eenvoudig één beeld te schetsen van de kinderopvang in Engeland. Doel van de inzet van de overheid is elk kind een goede start te bieden en het voor alle ouders mogelijk te maken om werk en gezin beter te combineren. De combinatie van onderwijs en ontwikkeling staat in de huidige strategie van de overheid centraal. Zo worden lokaal kindercentra (children’s centres) opgericht waarin opvang, voorschoolse educatie en opvoedingsondersteuning worden geïntegreerd. Daarnaast is er de ontwikkeling van brede scholen (‘extended schools’, ook ingezet eind jaren negentig) waarin scholen naast onderwijs ook opvang organiseren op school of vlak bij school (zelf dan wel met partners in kinderopvang). Veel opvangvoorzieningen in Engeland worden beheerd door private aanbieders, maar ook de lokale autoriteiten kunnen opvang beheren. Als onderdeel van de tienjarige strategie is er (door de centrale overheid) veel geld geïnvesteerd in nieuwe initiatieven voor kinderopvang/voorschoolse educatie. Lokale autoriteiten hebben geen geoormerkte middelen voor kinderopvang, waardoor de mate waarin zij investeren in de kinderopvang erg kan verschillen. Onderdeel van de tienjarige strategie is dat ook verlofregelingen worden aangepast. Zo wordt het betaalde zwangerschaps- en bevallingsverlof vanaf april 2007 verlengt van vijf tot negen maanden. Vanaf vijf jaar zijn kinderen leerplichtig. Vanaf drie jaar (het plan is om deze leeftijd naar twee jaar te verlagen) is er de mogelijkheid te starten met pre-school of ‘nursery school’. Helaas ontbreken er voor Engeland, maar ook voor London Borough of Camden, cijfers over het gebruik van kinderopvang. Wel is de inschatting dat anno 2006 eenderde van de kinderopvangplaatsen een plaats in de gastouderopvang is. Sinds 2001 ligt het toezicht op de kinderopvang bij Ofsted. Daarvoor waren de lokale autoriteiten verantwoordelijk. Door centralisatie is er nu een meer consistente benadering ontstaan voor het hele land. Centraal liggen de kwaliteitseisen vast in veertien nationale standaarden. Deze hebben

Page 19: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

12

betrekking op onder andere de kwalificaties van medewerkers, veiligheid, hygiëne, medewerker/kind ratio’s, maar ook op de wijze waarop zorg, educatie en spelen worden vormgegeven, hoe ouders worden betrokken en hoe ongelijkheid en discriminatie worden voorkomen. Ook gastouders zijn geregistreerd bij Ofsted en worden door Ofsted gecontroleerd. De kosten voor kinderopvang (voor ouders) verschillen per type opvang en kunnen ook tussen gemeenten erg verschillen. De kosten voor opvang worden vooral door de ouders zelf betaald. In 2005 betaalden ouders circa 85 procent van de totale kosten. Onder beleid van de tienjarige strategie moet dit percentage dalen tot maximaal 75 procent. Ouders met lage inkomens worden gecompenseerd, maar betalen altijd nog 30 procent van de kosten. Prijzen zijn markconform. Gezinnen met een laag inkomen hebben recht op een subsidie via een speciale belastingmaatregel (Working Families Tax Credit). Sinds 2005 heeft de overheid tevens een focus op de bijdrage van werkgevers aan kinderopvang. Daartoe werd in april 2005 wetgeving zodanig aangepast dat het belastingtechnisch voor werkgevers voordeliger is geworden om vouchers te verstrekken of zelf kinderopvang aan te bieden voor de werknemers.

2.4 Noordrijn-Westfalen – Duitsland De overheid draagt zorg voor het realiseren van voldoende aanbod aan kinderopvang, afgestemd op de behoefte van ouders. De centrale overheid stelt de kaders vast en de deelstaten vullen deze kaders verder in en zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de kinderopvang. Middelen voor kinderopvang zijn in Duitsland echter niet geoormerkt. Gezien de grote beleidsruimte op het niveau van de deelstaten, zijn de verschillen tussen deelstaten over het algemeen groot. Een specifiek verschil doet zich voor tussen de oude Oost-Duitse en West-Duitse deelstaten. De voormalige Oost-Duitse deelstaten kennen van oudsher een uitgebreider aanbod aan kinderopvang dan de voormalige West-Duitse deelstaten. Na de hereniging is het voorzieningenaanbod in het oosten van Duitsland onder druk komen te staan. Kinderopvang maakt onderdeel uit van een breder pakket van voorzieningen voor jeugd, waaronder ook jeugdhulpverlening. Het merendeel van de kinderopvang wordt aangeboden door particuliere aanbieders. De overheid creëert zelf alleen aanbod, als het aanbod van particuliere aanbieders onvoldoende is. In 2004 is de federale wetgeving op een aantal aspecten aangepast. Daardoor is gastouderopvang als een volwaardig alternatief voor opvang in dagverblijven ontstaan. Daarnaast zijn er meer gedetailleerde pedagogische richtlijnen opgesteld voor medewerkers met het doel de pedagogische kwaliteit in de kinderopvang te verbeteren. Om kinderopvang te mogen aanbieden is een licentie nodig. De wetgeving van de deelstaten bepaalt de nadere criteria en de procedure die tot erkenning leidt. De licentie gaat vooral over groepsgrootte (medewerker/kind ratio’s), kwalificatie van het personeel, hygiëne, veiligheid en enkele eisen aan de locaties (vooral

Page 20: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

13

vierkante meters). De deelstaat Noordrijn-Westfalen heeft in de wetgeving als zodanig geen aanvullende of meer precieze vereisten opgenomen. Over het gebruik van kinderopvang zijn geen cijfers bekend. De financiering van de kinderopvang in Duitsland is een ingewikkeld systeem van verrekeningen van bijdragen van de deelstaat, lokale overheid, ouderbijdragen en instellingen zelf. In de federale wetgeving is de mogelijkheid tot het vaststellen van een ouderbijdrage vastgelegd. In de wetgeving van de deelstaten is het mogelijk de hoogte van de ouderbijdrage te bepalen. Opvangvoorzieningen worden voor 75 tot 96 procent gefinancierd door de overheid. Voor ouders geldt een inkomensafhankelijke ouderbijdrage die door de lokale instantie wordt geïnd. De bijdrage is ongedifferentieerd, dus onafhankelijk van bijvoorbeeld de omvang van het gebruik van de kinderopvang. Gastouderopvang wordt in de regel privaat gefinancierd door de ouders. Wijzigingen in de financiering van kinderopvang staan momenteel op de agenda.

2.5 South Carolina – Verenigde Staten van Amerika De betrokkenheid van de overheid bij het realiseren van kinderopvang vindt plaats vanuit de zorg voor kinderen in achterstandsposities. Een belangrijk programma in dit kader is Head Start, dat zich richt op kinderen tot vijf jaar uit de lagere sociale klassen om ze voor te bereiden op school. Kinderen zijn in South Carolina leerplichtig van vijf tot achttien jaar. De staat schrijft tevens voor dat alle vier jarigen die achterlopen ten opzichte van hun leeftijdgenootjes, tenminste een halve dag per week onderwijs krijgen aangeboden. Kinderopvangorganisaties zijn er in verschillende vormen. Een belangrijk onderscheid is de wijze waarop zij worden gefinancierd. Er zijn in South Carolina instellingen die door een kerk of andere non-profitorganisatie worden gesponsord en er zijn commerciële instellingen. Daarnaast zijn er instellingen die door de overheid worden gefinancierd, bijvoorbeeld omdat zij bepaalde programma’s voor specifieke doelgroepen aanbieden (aandacht voor het voorkomen van achterstanden). Op welke wijze de instellingen ook worden gefinancierd, de overheid heeft een sturende rol in het bevorderen van betaalbare en kwalitatief hoogwaardige kinderopvang. Naast de overheidsbijdragen zijn sponsoren en particuliere fondsen een belangrijke inkomstenbron voor instellingen om de uitvoering van overheidsprogramma’s mogelijk te maken. In de South Carolina zijn er nauwelijks verlofregelingen voor ouders. Er is onbetaald zwangerschaps- en bevallingsverlof en verder alleen bijzonder verlof bij ernstige ziekte of de zorg voor familie (waaronder kinderen). In South Carolina is de arbeidsparticipatie van vrouwen met nog geen 54 procent het laagst van de acht onderzochte landen. Ook het relatieve aandeel

Page 21: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

14

parttimers onder de werkende beroepsbevolking is het laagst van de acht landen (iets meer dan dertien procent). Er zijn drie vormen van formele kinderopvang in South Carolina: Family Child Care, Group Child Care en Child Care Centers. Family Child Care komt het meest overeen met de ‘gewone’ familiesituatie. Group Child Care is iets groter (zeven tot twaalf kinderen), maar ook nog steeds kleinschalig. In Child Care Centers wordt opvang geboden aan minimaal dertien kinderen. Van de instellingen die de staat South Carolina reguleert, valt 82,6 procent van de beschikbare plaatsen in de categorie Child Care Centers, 7,3 procent in de categorie Family Child Care en 2,4 procent in de categorie Group Child Care. Gemiddeld maakt 30 procent van de gezinnen met kinderen tot en met vijf jaar die van opvang gebruik maken, gebruik van formele opvang in een kinderdagcentrum, 14 procent maakt gebruik van opvang in een Family Child Care Home (gastouderopvang) en 53 procent maakt gebruik van informele opvang door familie, vrienden of buren. Van de schoolgaande kinderen tot twaalf jaar maakt 5,5 procent gebruik van opvang in een kinderdagcentrum, tien procent van opvang in een Family Child Care Home en 48% van informele opvang. Kinderopvangvoorzieningen hebben afhankelijk van het type een registratie of licentie nodig. Daarnaast kunnen opvangvoorzieningen werken aan een keurmerk. Onderzoek van het Department of Health and Human Services wijst uit dat deze programma’s of keurmerken tot gevolg hebben dat de opvang van hogere kwaliteit is. Daarnaast zijn medewerkers vaak hoger opgeleid en meer bereid tot aanvullende trainingen dan medewerkers van instellingen die geen keurmerk of erkend programma hebben. De prijs van kinderopvang komt tot stand door marktwerking. Kinderopvang is een private voorziening. De overheid springt bij voor minima. Gezinnen met een inkomen van omgerekend minder dan 21.943 euro komen in aanmerking voor overheidssteun. De gemiddelde kosten voor kinderopvang (in 2002) zijn omgerekend ongeveer 56 euro per week voor opvang in een Family Child Care Home, 66 euro per week voor opvang in een Group Child Care Home of in een Child Care Center. In South Carolina behoren de kosten voor kinderopvang (voor ouders) tot de laagste vijf van alle Amerikaanse Staten. Een éénoudergezin geeft snel 26 procent van het jaarinkomen uit aan opvang, een tweeoudergezin ongeveer zeven procent .

2.6 Vlaanderen – België Kinderopvang heeft in Vlaanderen een relatief lange geschiedenis, vanuit de industriële achtergrond van de Vlaamse gemeenschap. De betrokkenheid van de Vlaamse overheid is

Page 22: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

15

ingegeven, doordat zij ouders willen ondersteunen in het vinden van een goed evenwicht tussen werk en privé. Het Vlaamse kinderopvangstelsel kenmerkt zich door een hybride inrichting waarbij er zowel erkende en gesubsidieerde, als zelfstandige kinderopvangvoorzieningen zijn. Overigens kiezen zelfstandige voorzieningen ook vaak voor een attest van toezicht, waardoor zij aan dezelfde (kwaliteits)eisen moeten voldoen als de erkende voorzieningen. Opvang voor schoolgaande kinderen vindt vaak op school plaats. Een aanbod dat is ontstaan in een tijd dat scholen sterk met elkaar concurreerden om voldoende leerlingen te werven. De Vlaamse regering bepaalt centraal het beleid en stelt middelen beschikbaar voor de financiering van kinderopvangaanbod en het toezicht op de kinderopvang. De regiefunctie in de uitvoering is belegd bij Kind en Gezin, een intern verzelfstandigd agentschap dat naast kinderopvang ook een regiefunctie heeft in de jeugdgezondheidszorg. Kind en Gezin biedt zelf geen kinderopvang aan, maar ondersteunt en stimuleert de realisatie van voldoende, passende en kwalitatief goede kinderopvang in Vlaanderen en Brussel. Kind en Gezin heeft taken in het afstemmen van vraag en aanbod, regelt de erkenning van kinderopvangvoorzieningen, ziet toe op de kwaliteit, behandelt eerste en tweedelijns klachten en incidenten en ondersteunt de lokale besturen in hun regierol. De rol van de lokale besturen in de kinderopvang neemt toe. In bijna elke gemeente is er een ‘Lokaal Overleg’ dat zich richt op het afstemmen van vraag en aanbod en ouders over het aanbod en de mogelijkheden te informeren. Daarbij gaat het niet alleen om kinderopvang (in alle vormen) maar ook om andere voorzieningen en activiteiten voor kinderen. Aan het overleg nemen naast het gemeentebestuur en de opvangvoorzieningen ook de scholen, het jeugdwerk, ouders en het Openbaar Centrum Maatschappelijk Welzijn deel. Behoud en uitbreiding van het aanbod aan kinderopvang, het realiseren van de drie maatschappelijke functies van de kinderopvang (economisch, pedagogisch en sociaal) en het verder professionaliseren van de kinderopvang (grotere transparantie over onder andere de kwaliteit) zijn momenteel de speerpunten voor de kinderopvang vanuit de centrale overheid. De arbeidsparticipatie van vrouwen is in Vlaanderen één van de laagste van de acht landen die in dit onderzoek zijn betrokken (55 procent, cijfers 2003). Alleen in South Carolina ligt het percentage lager. Het relatieve aandeel parttimers in de beroepsbevolking is de op drie na hoogste (18,3 procent). Noordrijn-Westfalen (20,1 procent), Engeland (24,1 procent) en Nederland (35 procent) scoren hoger. Kinderen gaan in Vlaanderen vanaf 2½ jarige leeftijd vaak al naar school (iets minder de helft van de twee jarigen gaat de hele week naar school, nog eens 32,8 procent gaat een deel van de week). Vanaf drie jaar gaan nagenoeg alle kinderen naar school. Kinderen zijn leerplichtig vanaf zes jaar.

Page 23: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

16

Gastouderopvang (onthaalouders) is de belangrijkste (formele) vorm van kinderopvang voor kinderen tot drie jaar. Het aandeel gastouderopvang voor schoolgaande kinderen is gering. Van alle opgevangen kinderen tot drie jaar wordt bijna 25 procent opgevangen door een erkende onthaalouder, bijna 14 procent gaat naar een zelfstandig kinderdagverblijf of minicrèche. Eenderde van de kinderen tot drie jaar wordt in het informele netwerk opgevangen. Dit zijn de drie meest gebruikte opvangvormen in Vlaanderen. Schoolgaande kinderen die gebruik maken van opvang, gaan in 34,5 procent van de gevallen naar de opvang die door de school wordt gerealiseerd, 11,5 procent gaat naar een initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO). De meest gebruikte opvangvorm is het informele netwerk. In totaal wordt ruim 42 procent van de schoolgaande kinderen die worden opgevangen, opgevangen in het informele netwerk. Overigens treedt er een verschil op in de jongste en oudste schoolgaande kinderen. De oudste kinderen maken vaker gebruik van opvang op school en de jongste kinderen vaker van (formele) opvang buiten school (IBO). In het algemeen geldt dat 61,8 procent van de ouders met kinderen tussen de drie maanden en 2½ jaar gebruik regelmatig gebruik maakt van formele opvang. Voor kinderen tussen de 2½ en zes jaar en kinderen tussen zes en twaalf jaar zijn de percentages respectievelijk 48,6 procent en 28,6 procent . De kosten voor kinderopvang voor ouders verschillen tussen de erkende en gesubsidieerde kinderopvangvoorzieningen en de zelfstandige voorzieningen. Ouders betalen voor opvang in een erkend kinderdagverblijf een bijdrage die wettelijk is vastgelegd. De verhouding tussen de subsidie en de ouderbijdrage is ongeveer 3:1. Voor opvang door een onthaalouder die is aangesloten bij een erkende dienst geldt dat 42 procent van het budget via subsidies binnen komt en 58 procent via geïnde ouderbijdragen. Bij zelfstandige voorzieningen betalen ouders een prijs voor de opvang die de aanbieders zelf bepalen. Ouders kunnen de kosten voor opvang via een zelfstandige voorziening fiscaal aftrekken. Sinds 2005 geldt dit voor alle opvangkosten voor alle kinderen, zodat ook kosten voor school in rekening kunnen worden gebracht. In 2004 was de gemiddelde ouderbijdrage in de gesubsidieerde kinderopvang 12,64 euro voor een volle verblijfsdag in een crèche, 7,08 euro voor een volle verblijfsdag in een peutertuin en 11,97 euro voor een volle verblijfsdag bij een onthaalouder. Naast individuele bijdragen betaalt de gehele beroepsbevolking mee aan de financiering van de kinderopvang doordat 0,05 procent van de bedragen die via de sociale premies worden geïnd, worden afgedragen voor de subsidiering van kinderopvang door erkende voorzieningen.

2.7 Zweden In Zweden hebben alle ouders een wettelijk recht om hun kinderen tot twaalf jaar gedurende de hele dat gebruik te laten maken van voorzieningen op het gebied van zorg en educatie. Ook kinderopvang valt hieronder.

Page 24: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

17

Kinderopvang wordt in Zweden beschouwd als een voorschoolse voorziening en wordt aangeduid met ‘förskola’ of pre-school. Eind jaren negentig is de ontwikkeling in gang gezet, waarbij zorg en onderwijs worden gecombineerd. Het eerste jaar worden de meeste Zweedse kinderen door één van hun ouders thuis verzorgd gedurende een jaar (betaald) ouderschapsverlof. Kinderen gaan in de regel pas vanaf hun eerste jaar naar de kinderopvang. De Zweedse centrale overheid stelt de financiële kaders vast waarbinnen de kinderopvang moet worden uitgevoerd. Ook wordt op dit niveau het curriculum voor de opvangvoorzieningen geformuleerd. De lokale overheden hebben de plicht om voldoende opvangvoorzieningen te realiseren. Zij bepalen hoe de financiële middelen worden ingezet en zijn verantwoordelijk voor de realisatie van de doelen uit het curriculum. Hoe gemeenten de kinderopvang organiseren staat hen vrij. Er kunnen publieke of private voorzieningen worden opgericht respectievelijk gefinancierd. Private aanbieders baseren hun aanbod vaak op basis van specifieke pedagogische methodieken of hebben een specifieke religieuze of etnische achtergrond. Ongeveer 16 procent van de kinderen die gebruik maken van kinderopvang (een voorschoolse voorziening), gaat naar een private aanbieder. Namens het Zweedse ministerie van Onderwijs treedt het Nationaal Agentschap voor Onderwijs (Skolverket) op als de instantie die de supervisie heeft over het beleidsterrein van opvang en onderwijs voor kinderen van een tot twaalf jaar. Het nationaal agentschap draag zorg voor het realiseren van de nationale doelstellingen en is tevens verantwoordelijk voor evaluaties, ontwikkeling, onderzoek en in het algemeen het faciliteren en ondersteunen van verbeteringen in de sector. Als onderdeel van het beleid om de kwaliteit van de kinderopvang te versterken, heeft het nationaal agentschap de opdracht gekregen om algemene richtlijnen op te stellen voor de kwaliteit van de voorscholen, als steun voor de gemeenten in hun inzet op kwaliteit. Het nationaal agentschap inspecteert de opvangvoorzieningen. Zij voert audits en assessment uit op gemeentelijk niveau of voor individuele instellingen. Elke voorziening dient jaarlijks een kwaliteitsrapportage op te stellen. De arbeidsparticipatie van vrouwen in Zweden is hoog in vergelijking tot de andere zeven landen die in het onderzoek zijn betrokken (71,8 procent ). Alleen in Denemarken is de arbeidsparticipatie hoger, hoewel nagenoeg gelijk (72 procent). Het relatieve aantal parttimers in de (werkende) beroepsbevolking is in Zweden relatief laag in vergelijking tot de andere landen (14,4 procent). Alleen South Carolina en Frankrijk scoren lager (een verschil van ongeveer een procent). Nederland scoort van de acht landen het hoogst met een percentage van 35 procent parttimers in de werkende beroepsbevolking. In 2005 heeft in totaal 83 procent van de kinderen van een tot vijf jaar gebruik gemaakt van één van de vormen van kinderopvang/voorschoolse activiteiten. Daarvan maakt 77 procent gebruik

Page 25: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

18

van de voorschool en zes procent van gastouderopvang. In totaal heeft twee tot drie procent van de ouders de kinderopvang op informele wijze geregeld. Van kinderen tussen de zes en negen jaar maakte in 2005 77 procent gebruik van buitenschoolse opvang. Daarvan gaat een procent naar de gastouderopvang en maken de overige kinderen gebruik van de vrijetijdscentra (vaak op school of aan school verbonden). Ongeveer elf procent van de tien tot twaalf jarigen maakt nog gebruik van opvang (nagenoeg altijd bij een vrijetijdscentrum). Gemiddeld maakt men 29 uur per week gebruik van de voorschool (opvang voor een tot vijf jarigen), 27 uur van gastouderopvang (voor een tot vijf jarigen) en dertien uur opvang voor schoolgaande kinderen. Alle kinderopvang wordt uit publieke middelen betaald. Ouders betalen een inkomensafhankelijke bijdrage die wettelijk is vastgelegd en is gemaximaliseerd. De ouderbijdragen per kind nemen af als er meerdere kinderen van opvang gebruik maken. De maximale ouderbijdrage voor opvang voor niet-schoolgaande kinderen is omgerekend 136 euro per maand. Dit is maximaal drie procent van het bruto gezinsinkomen. Voor schoolgaande kinderen is de maximale ouderbijdrage omgerekend 91 euro per maand (maximaal twee procent van het bruto gezinsinkomen). Via de ouderbijdragen betalen ouders acht, tien en zestien procent van de totale kosten voor respectievelijk de voorschool, gastouderopvang en de vrijetijdscentra. In 2004 bedroegen de totale kosten voor de kinderopvang in Zweden omgerekend 5,4 miljard euro. In 2006 werd additioneel aan de basiskosten nog 610 miljoen euro aan subsidies verstrekt.

Page 26: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

19

3. Beantwoording van de onderzoeksvragen In dit hoofdstuk worden de bevindingen per thema gepresenteerd en vergeleken. Hierbij wordt de volgende indeling in thema’s gehanteerd:

• Uitgangspunten van het stelsel en de rol van de overheid daarin

• Aanpalende sectoren en beleidsterreinen

• Vormen en kenmerken van kinderopvang in centra

• Gastouderopvang

• Kwaliteitseisen

• Gebruik van kinderopvang

• Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang Bij elk thema zijn de vooraf geformuleerde onderzoeksvragen opgenomen. De bevindingen die in dit hoofdstuk worden gepresenteerd, komen voort uit de uitgebreide landenbeschrijvingen die in de hiernavolgende hoofdstukken zijn opgenomen. In de landenbeschrijvingen zijn alle bronnen vermeld waaruit gegevens en informatie zijn afgeleid.

3.1 Uitgangspunten van het stelsel en de rol van de overheid daarin

Onderzoeksvragen:

• Op welke wijze wordt kinderopvang aangeboden (publiek versus privaat, gesubsidieerd versus marktwerking)?

• Op welke wijze reguleert de overheid de kinderopvang?

• Heeft de overheid in regelgeving eisen vastgelegd ten aanzien van: - De bijdrage die ouders betalen voor kinderopvang - De kwaliteitseisen waaraan de opvang moet voldoen

• Welk beleidskader of beleidsperspectief ligt ten grondslag aan de bemoeienis van de overheid?

In Nederland en South Carolina wordt kinderopvang alleen aangeboden door private aanbieders, terwijl in Denemarken, Engeland, Frankrijk, Noordrijn-Westfalen, Vlaanderen en Zweden er sprake is van publieke en private opvangvoorzieningen. In Noordrijn-Westfalen en Vlaanderen is het aandeel van publieke voorzieningen overigens wel zeer beperkt. Nederland kent als enige land geen gesubsidieerde voorzieningen. Verklaring daarvoor is dat in het Nederlandse stelsel niet de voorzieningen, maar de ouders de ontvangers van de subsidie zijn. Ook in South Carolina komt subsidiering overigens zelden structureel voor, maar daar worden wel nieuwe initiatieven of programma’s gesubsidieerd die zich op specifieke doelgroepen richten.

Page 27: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

20

Vlaanderen, Engeland en Frankrijk hebben zowel gesubsidieerde als niet-gesubsidieerde voorzieningen. In alle landen is de overheid op enige wijze betrokken bij de kinderopvang en altijd zowel op centraal, als decentraal niveau. Centraal worden kaders gesteld, die decentraal verder worden uitgewerkt en uitgevoerd. In Nederland en Vlaanderen is de rol van de lokale overheid in vergelijking tot de andere landen beperkter, vooral omdat in bijna alle andere landen (met uitzondering van South Carolina) de lokale overheid de verantwoordelijkheid heeft voldoende passende opvang te realiseren. In Vlaanderen wordt de lokale betrokkenheid momenteel groter. Ook hier gaat het om een rol van de lokale overheid en lokale partners in het afstemmen van vraag en aanbod. Met uitzondering van Engeland en South Carolina wordt in alle landen de hoogte van de ouderbijdrage gereguleerd in wetgeving. Nederland, Frankrijk en Vlaanderen kennen (in de laatste twee gevallen voor een deel van de kinderopvang) maximale prijzen waarop een vergoeding of subsidie is gebaseerd. In nationale wetgeving is altijd een minimum aan kwaliteitseisen vastgelegd, dan wel is vastgelegd dat lokale overheden in wetgeving kwaliteitseisen opnemen of dat regelen in subsidiecontracten. In drie van de acht landen zijn de eisen verder uitgewerkt door een nationaal agentschap dat tevens verantwoordelijk is voor het toezicht (Ofsted in Engeland, Kind en Gezin in Vlaanderen en Skolverket in Zweden). In Duitsland en Denemarken is de wijze waarop toezicht is georganiseerd enigszins diffuus, wat deels te maken heeft met de grote lokale verantwoordelijkheid waardoor verschillen tussen regio’s ontstaan. In Nederland en Frankrijk is het toezicht eveneens lokaal belegd (respectievelijk bij de gemeenten en bij de departementen), maar is het toetsingskader wel duidelijk. In Nederland zijn daarover landelijk afspraken gemaakt tussen overheid en branches en in Frankrijk is een groot deel van de vereisten nationaal vastgelegd. In South Carolina is de staat verantwoordelijk voor het toezicht. Het motief van overheden om betrokken te zijn bij de kinderopvang is tweeledig, namelijk om:

• gezinnen en kinderen te ondersteunen in de opvoeding en ontwikkeling

• ouders betere mogelijkheden te bieden zorg en werk te combineren In enkele landen ligt de nadruk meer op het ene dan op het andere motief. Zo ligt in Nederland de focus op het laatste motief en in Zweden meer op het eerste. Overheidsbetrokkenheid in South Carolina is nadrukkelijk gerelateerd aan achterstandenbeleid. De overheid creëert daar programma’s en vooral mogelijkheden (via vouchers en andere financiële tegemoetkomingen voor ouders) om te voorkomen dat kinderen in achterstandsposities in hun ontwikkeling worden bedreigd. Ook in Engeland wordt extra geïnvesteerd om kinderen (en gezinnen) in achterstandsposities gelijke kansen te bieden. Programma’s als Head Start in South Carolina en

Page 28: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

21

Sure Start in Engeland (dat nu wordt omgezet in de ontwikkeling van kindercentra waarin opvang, educatie en opvoedingsondersteuning worden gecombineerd) zijn hier voorbeelden van. In Engeland en Duitsland zijn ontwikkelingen in gang gezet om de kinderopvang te versterken. Zo is eind jaren negentig in Engeland de ‘Ten Year Strategy’ in werking getreden, waarmee de kinderopvang als beleidsterrein en sector voor het eerst is gestructureerd. In Duitsland is in 2004 een aantal wetswijzigingen (Tagesbetreuungsausbaugesetz)doorgevoerd om het voorzieningenniveau en de kwaliteit een impuls te geven. Belangrijke verandering is de positionering van gastouderopvang, die tot die tijd vooral een informeel karakter had. Op dit moment staat de wijze waarop kinderopvang wordt gefinancierd in Duitsland ter discussie. Nederland heeft vanaf 2005 eveneens een stelselwijziging ondergaan evenals Frankrijk. In Frankrijk heeft de focus gelegen op vereenvoudiging van de financiële kaders en vergoedingen en de uitbreiding van de kinderopvang. Voor alle landen gelden het op peil brengen en houden van het voorzieningenniveau (met keuzevrijheid voor ouders) en het versterken van de kwaliteit van de opvang als belangrijkste speerpunten van het beleid. Frankrijk en Zweden kenmerken zich door een integrale benadering van opvang en onderwijs, al vanaf de jongste kinderen. Ook in Engeland, South Carolina en Duitsland is deze beweging zichtbaar, waarbij ook nadrukkelijk wordt gekozen voor het combineren van opvang en onderwijs met voorzieningen voor opvoedingsondersteuning en zorg (ontwikkeling van kindercentra). In Engeland is het bereiken van kinderen in achterstandsposities en het verbeteren van hun kansen en mogelijkheden een belangrijk motief achter de ontwikkeling van de ‘kindercentra’ voor de jongste kinderen. Voor schoolgaande kinderen in Frankrijk en Vlaanderen is de combinatie van opvang en onderwijs in ‘dagarrangementen’ al langer gebruikelijk. Ook Denemarken en Zweden kennen veel buitenschoolse opvang op school. In Groot-Brittannië is eind jaren negentig de ontwikkeling van brede scholen ingezet, waarbij scholen zelf of met lokale partners dagarrangementen realiseren. In Duitsland gingen kinderen vroeger (hoewel ook nu vaak nog) alleen ’s ochtends naar school. Daar ontwikkelen zich ook steeds meer ‘Ganztagschule’ waarin een volledig dagarrangement wordt geboden. In de hiernavolgende tabel een samenvatting van de uitkomsten op het thema uitgangspunten van het stelsel en de rol van de overheid hierin.

Page 29: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

22

Tabel 3.1 Samenvatting uitkomsten uitgangspunten stelsel en de rol van de overheid

Ja Nee

Publieke voorzieningen Denemarken, Engeland,Frankrijk, Noordrijn-Westfalen, Vlaanderen,

Zweden

Nederland, South Carolina

Private voorzieningen Denemarken, Engeland, Frankrijk, Nederland, Noordrijn-Westfalen,

South Carolina, Vlaanderen, Zweden

Subsidiering van voorzieningen Denemarken, Engeland, Frankrijk, Noordrijn-Westfalen, South

Carolina, Vlaanderen, Zweden

Nederland

Wettelijke eisen omtrent de hoogte van de ouderbijdrage

Denemarken, Frankrijk, Nederland, Noordrijn-Westfalen, Vlaanderen,

Zweden

Engeland, South Carolina

Wettelijke eisen omtrent kwaliteit Denemarken, Engeland, Frankrijk, Nederland, Noordrijn-Westfalen,

South Carolina, Vlaanderen, Zweden

Primaat bij ondersteuning in ontwikkeling en opvoeding

Primaat bij combineren van arbeid en zorg

Motief voor overheidsbemoeienis Denemarken, Zweden, Engeland, South Carolina

Frankrijk, Nederland, Noordrijn-Westfalen, Vlaanderen

3.2 Aanpalende sectoren en beleidsterreinen

Onderzoeksvragen:

• Welke verlofregelingen gelden er? In hoeverre wordt er gebruik van gemaakt?

• Wat is de relatie tussen kinderopvang en dergelijke regelingen?

• Welke rol speelt de wens om arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen?

• Wat is de relatie tussen kinderopvang en arbeidsduur?

• Op welke wijze is het onderwijsstelsel ingericht en hoe verhoudt dit zich tot kinderopvang?

De behoefte aan kinderopvang en de structuur van de kinderopvang staan in nauwe relatie tot het onderwijs en het arbeid- en zorgbeleid. Zo gaan nagenoeg alle kinderen in Frankrijk en Vlaanderen vanaf 2½ jaar naar school en zorgen ouders in Zweden het eerste jaar bijna altijd zelf voor hun pasgeboren kinderen omdat verlofregelingen dergelijke zorg mogelijk maken. In Frankrijk, Denemarken en Zweden spelen scholen een belangrijke rol in de opvang van kinderen. In Engeland is een dergelijke functie in opkomst, evenals in Duitsland. Ook in Nederland vindt hierover momenteel discussie plaats. Alle Europese landen kennen verlofregelingen voor zwangerschap en ouderschap. De invulling van deze regelingen verschilt echter behoorlijk. De omvang van het zwangerschaps- en bevallingsverlof loopt uiteen van 14 weken in Duitsland tot 26 weken in Engeland; vergoedingen

Page 30: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

23

verschillen. Denemarken, Engeland, Frankrijk, en Zweden kennen tevens een betaald kraamverlof van twee weken voor partners. In South Carolina zijn er geen betaalde regelingen. Doordat ouders in Zweden gebruik kunnen maken van uitgebreide regelingen voor betaald ouderschapsverlof, worden kinderen tot een jaar bijna altijd door de ouders zelf opgevangen en is er om die reden nagenoeg geen kinderopvang voor baby’s. De wijze waarop onderwijs geregeld is, is van invloed op het gebruik van kinderopvang bij kinderen vanaf 2½ tot drie jaar. In Duitsland en Engeland gaan kinderen vanaf drie jaar en in Frankrijk en Vlaanderen vanaf 2½ jaar vaak al naar school. In Nederland vanaf vier jaar. In Zweden zijn kinderopvang en school vanaf de jongste groepen geïntegreerd en is het onderscheid moeilijk te maken. In de vorige paragraaf is beschreven dat het kunnen combineren van zorg en arbeid één van de motieven van de overheid is om betrokken te zijn bij de kinderopvang. De combinatie van arbeid en zorg is nauw gerelateerd aan de arbeidsparticipatie van met name vrouwen. In onderstaande tabel staan cijfers over arbeidsparticipatie en arbeidsduur in 2004. Tabel 3.2 Arbeidsparticipatie, gewerkte uren en relatief aantal parttimers [1]

Arbeids-participatie

vrouwen in 2004

Arbeids-participatie

mannen in 2004

Gemiddeld aantal gewerkte uren in

2004

Rel. aantal parttimers [6] in

werkende bevolking in 2004

Denemarken 72,0% 79,9% 1.540 17,5%

Verenigd Koninkrijk 66,6% 78,9% 1.669 24,1%

Frankrijk 56,7% 68,1% 1.520 13,4%

Nederland [2] 64,9% 80,2% 1.357 35%

Noordrijn-Westfalen [3] 59,9% 71,0% 1.401 20,1%

South Carolina [4] 53,9% 65,6% 1.824 13,2%

Vlaanderen [5] 55,0% 70,7% 1.522 18,3%

Zweden 71,8% 75,0% 1.585 14,4% Tabelnoten: [1] Bronnen: OECD Factbook 2006 Economic, Environmental and Social Statistics, APS Vlaamse statistieken en burgeronderzoek, Statistische Amter des Bundes und der Länder, Volkswirtschaftliche Gesamtrechnungen, SCIWay South Carolina Statistics and Statistical Report [2] Nederland: arbeidsparticipatie heeft betrekking op 2003 (bron OESO). Cijfers van CBS laten de afgelopen vijf jaar een stijgende trend zien voor vrouwen en een dalende trend voor mannen. Per saldo een lichte daling. [3] Noordrijn-Westfalen: arbeidsparticipatie en relatief aantal parttimers betreft cijfer voor heel Duitsland. [4] South Carolina: data heeft betrekking op 2003; gem. aantal gewerkte uren en relatief aantal parttimers betreft cijfer voor geheel VS. [5] Vlaanderen: arbeidsparticipatie in 2003; gem. aantal gewerkte uren en relatief aantal parttimers betreft cijfer voor geheel België. [6] In de OESO statistiek wordt onder parttime minder dan 30 uur per week verstaan. Over de relatie tussen het gebruik van kinderopvang en arbeidsduur zijn geen onderzoeken of gegevens gevonden in de verschillende landen.

Page 31: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

24

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de belangrijkste kenmerken van de verschillende verlofregelingen en onderwijsvoorzieningen. Tabel 3.3 Kenmerken verlofregelingen en onderwijsvoorzieningen Onderwijsstelsel en verlofregelingen

Ver

lof r

ond

de

beva

lling

Oud

ersc

haps

verl

of [1

]

Peut

erkl

asse

n

Kle

uter

klas

sen

Lee

rplic

htig

e le

eftij

d

Les

tijde

n (s

choo

l) en

aa

ntal

scho

olw

eken

pe

r ja

ar [2

]

Denemarken 18 weken voor moeder, 2 weken

voor partner (100% betaald)

34 weken te verdelen over

beide ouders (100% betaald, max. � 431 p/w)

voor kinderen van 3-5 jaar

voor kinderen van 5-7 jaar

(gemeente is verplicht deze voorziening aan te bieden)

7 jaar 8.00 uur tot 15.00 uur, 40

weken per jaar

Engeland 26 weken voor moeder (6 weken, 90% doorbetaald daarna � 156 p/w,

voor partner 2 weken (� 156 p/w)

13 weken, maximaal 4 weken per jaar (onbetaald)

voor kinderen van 3-5 jaar (voornemen instroom naar 2 jaar uit te breiden), recht op gratis pre-school

5 jaar 9.00 uur tot 15.30 uur, 33 tot 36 weken per jaar

Frankrijk 16 weken (100% betaald), 24 weken bij derde en volgende kind; 2 weken

kraamverlof voor partner (100% betaald)

3 jaar per gezin, waarvan 1 jaar recht op een vergoeding

voor kinderen van 2-6 jaar, vanaf 3 jaar recht op een plaats (verbonden aan lagere school met bijbehorende openingstijden)

6 jaar 09.00 uur tot 16.30 uur

Nederland 16 weken (100% betaald); 2 dagen kraamverlof voor partner (100%

betaald)

13x de arbeidsduur per week voor het kind 8 jaar wordt, onbetaald, maar

deelnemers aan de levensloopregeling krijgen een fiscale korting van � 636 p/m bij fulltime verlof

voor kinderen van 2-4 jaar met een inkomens-

afhankelijke ouderbijdrage

onderdeel van basisschool waar nagenoeg alle kinderen

vanaf 4 jaar instromen

5 jaar 8.30 uur tot 15.00 uur, pauze van 12.00 uur tot

13.00 uur, 38 - 40 weken per jaar1

1 Wettelijk is niet het aantal weken dat kinderen per jaar naar school moeten vastgelegd, maar het aantal uur dat zij minimaal les moeten krijgen. Kinderen moeten in de eerste vier jaar 3.520 uur naar school gaan en in de laatste vier jaar 4.000 uur.

Page 32: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

25

Onderwijsstelsel en verlofregelingen

Ver

lof r

ond

de

beva

lling

Oud

ersc

haps

verl

of [1

]

Peut

erkl

asse

n

Kle

uter

klas

sen

Lee

rplic

htig

e le

eftij

d

Les

tijde

n (s

choo

l) en

aa

ntal

scho

olw

eken

pe

r ja

ar [2

]

Noordrijn-Westfalen 14 weken (100% betaald); geen regeling voor verlof voor partner

3 jaar verlof, waarvan 2 jaar tegen vergoeding, resterende jaar

onbetaald

voor kinderen vanaf 3 jaar, recht op een plaats (met ouderbijdrage)

6 jaar 8.00 uur/ 8.30 uur tot 12.00 uur/ 12.30 uur

South Carolina (VS) mogelijkheid onbetaald verlof op te nemen met baangarantie

geen regeling zoals in Europa

voorschoolse voorzieningen voor kinderen < 5 jaar, wettelijk vastgelegd dat het schooldistrict voor 4 jarigen ten minste een halve dag per week onderwijs verzorgt voor kinderen die

achterlopen

5 jaar gemiddeld 8 uur per dag, tussen de 35 en 37 weken per jaar

Vlaanderen 15 weken voor moeder (betaald); 10 dagen kraamverlof voor partner (betaald)

3 maanden tegen � 671 p/m

voor kinderen van 2,5-6 jaar, gratis en voor alle kinderen toegankelijk (zelfde openingstijden als de lagere school)

6 jaar 8.30 uur tot 15.30/ 15.45 uur, 36 weken per jaar

Zweden 60 dagen (betaald) als onderdeel van het ouderschaps-verlof; 2 weken kraamverlof voor partner (betaald)

480 dagen per gezin, 390 dagen 80% loon betaald, daarna vergoeding van � 6,50 per dag 60 dagen exclusief voor de moeder (zie ‘Verlof rond de bevalling’) en

60 dagen exclusief voor de vader

alle kinderopvang vanaf 1 jaar is voorschoolse activiteit, voor 6 jarigen is er een vorm van kleuterklas/kindergarten

7 jaar dagarrange-menten gebruikelijk (7.00 uur tot 18.00 uur), 35,6 tot 38 weken per jaar

Tabelnoten: [1] De informatie uit de tabel is een uiteenzetting van de regelingen die in elk land centraal zijn vastgelegd. Engeland, Nederland en Vlaanderen kennen de mogelijkheid om in CAO’s de regelingen aan te vullen. Bedragen van vergoeding betreffen 2006. [2] Lestijden die in de tabel zijn opgenomen, zijn de meest voorkomende lestijden.

Page 33: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

26

3.3 Vormen en kenmerken van kinderopvang in centra Deze paragraaf beschrijft de verschillende vormen en kenmerken van kinderopvang voor opvang in centra. Gastouderopvang wordt in een aparte paragraaf beschreven. Onderzoeksvragen:

• Wat is het gemiddelde aantal kinderen per groep?

• Wat is de medewerker/kind ratio gemiddeld?

• Wat zijn gemiddeld de opvangtijden?

• Hoe kenmerken zich de locaties waar kinderopvang wordt aangeboden?

Voordat de kenmerken van kinderopvang worden beschreven is in onderstaande tabel een overzicht opgenomen van de verschillende (formele/gereguleerde) vormen van kinderopvang van kinderopvang in centra voor kinderen tot twaalf jaar. In de tabel wordt de terminologie gehanteerd, zoals geldt in de verschillende landen. Tabel 3.4 Vormen van kinderopvang in centra

0 ja

ar

1 ja

ar

2 ja

ar

3 ja

ar

4 ja

ar

5 ja

ar

6 ja

ar

7 ja

ar

8-12

jaar

Vuggestuer Kindergarten of Børnehaveklasse Denemarken

Dagtilbud

Fritidshem of Skolefritidordiningser

Engeland Full Day Care Out of School Care -

Frankrijk Crèches Collectives Jardin d’enfants Centre de Loisirs sens Hébergement

Nederland Kinderdagverblijven Buitenschoolse opvang

Noordrijn-Westfalen Krippen en Krabbelstube Kindergarten Horte

South Carolina Child Care Center

Vlaanderen Crèches en Peutertuinen Buitenschoolse opvang bij kinderdagverblijf of Initiatief voor Buitenschoolse Opvang (IBO)

Zweden - Förskole Fritidshem

Page 34: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

27

Antwoorden op de onderzoekvragen zijn in tabellen 3.5 en 3.6 opgenomen, waarbij de volgende indeling wordt gehanteerd:

• Leeftijd van de kinderen

• Groepsgrootte

• Medewerker/kindratio

• Openingstijden

• Opvangduur

• Kenmerken van de locatie Het is niet altijd mogelijk op alle aspecten een indicatie te geven. Hoewel alle landen verschillende namen en vormen van kinderopvang hebben, is er altijd sprake van opvang van niet-schoolgaande en van schoolgaande kinderen, respectievelijk dagopvang en buitenschoolse opvang. In tabel 3.5 worden de kenmerken van kinderopvang voor niet-schoolgaande kinderen weergegeven. In tabel 3.6 de kenmerken van kinderopvang voor schoolgaande kinderen. Tabel 3.5 Kenmerken kinderopvang niet-schoolgaande kinderen

Leeftijd van de kinderen

Groeps-grootte

Medewerker/ kind ratio

Openings-tijden

Opvangduur Kenmerken van de locatie

Denemarken Crèches tot 2 jaar Kindergarten (en geïnte-greerde voorzieningen) tot 7 jaar

12 kinderen (< 3 jaar) 20 kinderen (3-7 jaar)

1:4 kinderen < 3 jaar 1:7 kinderen 3-7 jaar

Gemiddeld van 6.30 uur tot 17.00 uur

Hele of halve dagopvang

-

Engeland Tot 5 jaar - 1:3 kinderen < 2 jaar 1:4 kinderen van 2 jaar 1:8 kinderen tussen 3 en 7 jaar

Meestal open van 8.30 uur tot 19.00 uur

Parttime opvang mogelijk, sommige centra kennen vroege en late ‘pick ups’

-

Frankrijk Tot 3 jaar - 1:5 bij kinderen die nog niet lopen 1:8 bij kinderen die lopen

- 8 tot 12 uur per dag

-

Page 35: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

28

Leeftijd van de kinderen

Groeps-grootte

Medewerker/ kind ratio

Openings-tijden

Opvangduur Kenmerken van de locatie

Nederland Tot 4 jaar Tot 1 jaar maximaal 12, Tot en met 3 jaar maximaal 16, waarvan maximaal 8 tot 1 jaar

1:4 kinderen tot 1 jaar 1:5 kinderen tussen 1 en 2 jaar 1:6 kinderen tussen 2 en 3 jaar 1:8 kinderen tussen 3 en 4 jaar

Divers, meestal van 8.00 uur tot 18.00 uur

Divers, meestal 10 uur opvang per dag

3,5 m2 bruto oppervlakte per kind Passend ingerichte speelruimte (in overeen-stemming met het aantal kinderen en hun leeftijd) Voor kinderen tot 1,5 jaar op de kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte Aangrenzende buitenspeel-ruimte (veilig, toegankelijk en passend) van 3m2 per kind

Noordrijn-Westfalen

Tot 3 jaar - Maximaal 6 of 8 kinderen per medewerker

Divers Hele en halve dagopvang

-

South Carolina

Tot 5 jaar - 1:6 kinderen tot 18 maanden 1:10 kinderen tussen 18 en 27 maanden 1:13 kinderen tussen 27 maanden en 3 jaar 1: 18 kinderen van 4 jaar 1:21 kinderen van 5 jaar

Gemiddeld tot 18.00 uur

- -

Vlaanderen Tot 3 jaar Vastgelegd in subsidie

1: 6,5 (erkende centra)

6.30 uur tot 18.30 uur (minimaal 11 uur open)

Hele en halve dagopvang

-

Zweden 1 tot 5 jaar 15 tot 20 kinderen

3 leraren per groep

7.00 uur tot 18.00 uur

- Meestal op een eigen locatie, soms binnen een school

Page 36: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

29

Tabel 3.6 Kenmerken kinderopvang schoolgaande kinderen

Leeftijd van de kinderen

Groeps-grootte

Medewerker/ kind ratio

Openings-tijden

Opvangduur Kenmerken van de locatie

Denemarken Vanaf 5 jaar 20 tot 24 kinderen

1:13 kinderen Gemiddeld vanaf 6.30 uur voor school en tot 17.00 uur na school

Ongeveer 1 uur voor schooltijd en 2 tot 3 uur na schooltijd

Vaak op school georganiseerd

Engeland 3 tot 14 jaar - - Gemiddeld vanaf 8.00 uur voor school en tot 18.00 uur na school

- Op school of als aparte voorziening

Frankrijk Vanaf 2½-3 jaar

- - - - Meestal op school

Nederland Vanaf 4 jaar tot einde basisschool

Maximaal 20 Maximaal 30 als alle kinderen > 8 jaar oud zijn

1:10 kinderen (alleen kinderen > dan acht dan 2 medewerkers op één groep met ondersteuning van één andere volwassene)

Divers, meestal vanaf 7.30 uur voor school en tot 18.00 uur na school

- 3,5 m2 bruto oppervlakte per kind Passend ingerichte speelruimte Inrichting in overeenstemming met het aantal kinderen en hun leeftijd Buitenspeel-ruimte van 3m2 per kind (nabij, veilig en toegankelijk)

Noordrijn-Westfalen

3 tot 12 jaar (in praktijk tot 10 jaar)

Maximaal 20 kinderen

2 geschoolde medewerkers

Divers - -

South Carolina

Tot 12 jaar - 1:21 kinderen van 5 jaar 1:23 kinderen van 6 jaar en ouder

Gemiddeld tot 18.00 uur

- -

Vlaanderen Vanaf 3 jaar - - Gemiddeld vanaf 7.00 uur voor school en tot 18.00 uur na school

- Op school of als aparte voorziening

Zweden 6 tot 12 jaar Gemiddeld 31 kinderen

1:18,2 (gemiddeld)

Gemiddeld vanaf 7.00 uur voor school en tot 18.00 uur na school

- Meestal op school

Page 37: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

30

3.4 Gastouderopvang

Onderzoeksvragen:

• Wat is het maximale aantal kinderen per gastouder?

• Wat zijn de gemiddelde opvangtijden?

• Hoe is de arbeidsrelatie van de gastouder?

Alle landen die in het onderzoek zijn betrokken, kennen gastouderopvang als gereguleerde/formele vorm, hoewel Duitsland pas sinds 2004 en in Frankrijk de vorm niet helemaal vergelijkbaar is. Het aandeel van formele gastouderopvang in de totale opvang verschilt in grote mate tussen de onderzochte landen. In Duitsland, Nederland en Zweden gaat het om een beperkt gebruik, terwijl in Vlaanderen ongeveer tweederde van de opvang door erkende voorzieningen, gastouderopvang is. Ook in Denemarken en Frankrijk vindt een groot deel van de opvang plaats via gastouderopvang of opvang die daar sterk op lijkt (individuele opvang in Frankrijk). In South Carolina is de verhouding dagverblijf versus gastouderopvang ongeveer 2:1. Voor Nederland maar ook Vlaanderen en South Carolina is bekend dat er in grote mate naast of in plaats van formele opvang, gebruik gemaakt wordt van informele (gastouder)opvang door bijvoorbeeld buren, grootouders en vrienden. Gastouderopvang wordt meer voor kinderen die nog niet naar school gaan gebruikt, dan voor schoolgaande kinderen (Denemarken, Frankrijk, Nederland, South Carolina, Vlaanderen en Zweden). Denemarken en Engeland kennen initiatieven waarbij gastouders elkaar ontmoeten, zodat zij daaraan extra steun kunnen ontleden en kinderen meer mogelijkheden hebben om buitenshuis te zijn. In tabel 3.7 staat een aantal kenmerken van de gastouderopvang in de verschillende landen. Bij de uiteenzetting van Frankrijk moet worden opgemerkt dat de individuele opvang door de ‘assistante maternelle’ en collectieve opvang bij de crèches familiales beide onder de noemer gastouder zijn opgenomen. In beide gevallen is er meestal sprake van één kinderverzorger die enkele kinderen thuis opvangt. Het verschil is dat bij de crèches familiales de administratieve verplichtingen bij een gemeente of private opvangvoorziening liggen en niet bij de ouders. Tabel 3.7 Kenmerken gastouderopvang

Max. aantal kinderen per gastouder

Gemiddelde opvangtijden

Arbeidsrelatie Overige

Denemarken “Familiedagplege”

Maximaal 5 kinderen onder de 14 jaar

48 uur per week In dienst van de gemeente

• Gastouders kunnen samen kinderen opvangen

• Vooral voor niet-schoolgaande kinderen

Page 38: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

31

Max. aantal kinderen per gastouder

Gemiddelde opvangtijden

Arbeidsrelatie Overige

Engeland [1] “Childminders”

Maximaal 6 kinderen onder de 8 jaar (max. 3 < 5 jaar, waarvan 1 < 1 jaar)

Flexibele opvanguren, meestal tussen 8.00 uur en 18.00 uur

Zelfstandig • Registratie bij Ofsted

• 60% van de gastouders is lid van de National Childminding Association

Frankrijk “Assistante maternelle” of “Crèches familiales”

Maximaal 3 Flexibel Zelfstandig of in dienst bij een crèche (publiek of privaat)

• Er zijn websites en organisaties waar ouders en gastouders met elkaar in contact kunnen komen

• Ook gemeenten, departementen en PMI kunnen in bemiddeling helpen of ouders voorzien van informatie

Nederland [2] Maximaal 4 kinderen Flexibel Freelance, zelfstandig ondernemer, arbeidsrelatie met vraagouder, arbeidsrelatie met gastouderbureau

• Bemiddeling via gastouderbureaus

Noordrijn-Westfalen “Tagesplege”

Maximaal 5 kinderen Flexibel - • Sinds 2004 in gereguleerde vorm

• Nog steeds een grijs gebied

• Ook opvang door gastouders samen

• Vaak in combinatie met andere opvang

South Carolina [1] “Family Child Care Home”of “Group Child Care Home”

• FCCH: maximaal 6 kinderen

• GCCH: opvang aan 7 tot 12 kinderen (bij >8 kinderen of >3 kinderen tot 2 jaar twee medewerkers aanwezig en één op afroep

Flexibel - • Licentie of registratie vereist

• De variant waarin meerdere kinderen worden opgevangen (GCCH) kent net iets zwaardere eisen

Vlaanderen [1] “Onthaalouders’

• Maximaal 7 kinderen tegelijkertijd voor een zelfstandige onthaalouder,

• Maximaal 8 kinderen tegelijk in huis bij een onthaalouder aangesloten bij een erkende dienst

10 tot 12 uur per dag, meestal tussen 7.00 uur en 18.00/19.00 uur

Zelfstandig of via het statuut van aangesloten onthaalouders

• Vooral opvang tot 3 jaar

• 85% is aangesloten bij en erkende dienst, 15% opereert zelfstandig

Page 39: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

32

Max. aantal kinderen per gastouder

Gemiddelde opvangtijden

Arbeidsrelatie Overige

Zweden “Familjedaghem”

Opvang van 5 tot 6 kinderen per gastouder

Tussen 7.00 uur en 18.00 uur

- • Publiek of privaat georganiseerd

Tabelnoten: [1] Aantal kinderen dat tegelijk mag worden opgevangen inclusief de eigen kinderen [2] Aantal kinderen dat tegelijk mag worden opgevangen exclusief de eigen kinderen Het gebruik van kinderopvang komt in een aparte paragraaf terug. Om een beeld te schetsen van de mate waarin gastouderopvang ten opzichte van opvang in een kindercentrum plaatsvindt, is in de hiernavolgende tabel een overzicht opgenomen van het percentage gastouderopvang ten opzichte van opvang in een kinderdagverblijf of bij buitenschoolse opvang. Tabel 3.8 Gebruik gastouderopvang ten opzichte van opvang in centra als percentage van alle kinderen

Niet-schoolgaande kinderen Schoolgaande kinderen

Denemarken [1] 63% vs 37% minimaal

Engeland - -

Frankrijk [2] 17% vs. 10% -

Nederland [3] 5% vs. 37% 2% vs. 19%

Noordrijn-Westfalen - -

South Carolina [2] 14% vs. 30% 5,5% vs. 10%

Vlaanderen [3] 36,7% vs. 28,1% 4,2% vs. 11,5% (IBO, op school 35,7%)

Zweden 6% vs. 77% 1% vs. 77% (tot 9 jaar) Tabelnoten: [1] Cijfers over 2002. Gastouderopvang wordt bijna alleen gebruikt voor kinderen tot 3 jaar, daarna neemt het gebruik enorm af. Percentages zijn ten opzichte van het totaal aantal kinderen dat gebruik maakt van kinderopvang, dit in tegenstelling tot de andere percentages in de tabel, waar het percentages van het totaal aantal kinderen zijn. [2] Cijfers uit 2002 [3] Cijfers uit 2004

3.5 Kwaliteitseisen

Onderzoeksvragen:

• Op welke onderwerpen heeft de overheid kwaliteitseisen gesteld?

• Op welke wijze zijn deze kwaliteitseisen geregeld?

• Wie houdt toezicht op het realiseren van de kwaliteitseisen?

• Welke opleidings- of deskundigheidsvereisten gelden er voor alle medewerkers?

• In welke mate worden er vrijwilligers ingezet? Is deze inzet boventallig?

Page 40: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

33

Alle landen die in het onderzoek zijn betrokken, hebben wettelijk kwaliteitseisen vastgelegd. De mate van detaillering verschilt. Dergelijke vereisten zijn vaak gerelateerd aan een licentie of erkenning (bij zowel opvang in kindercentra als door gastouders) en betreffen altijd veiligheid en hygiëne. In Duitsland is in nationale wetgeving vastgelegd dat de deelstaten kwaliteitseisen opnemen in hun wettelijke kaders, maar niet wat voor kwaliteitseisen dit moeten zijn. De vereisten zien er per deelstaat dan ook verschillend uit. Noordrijn-Westfalen heeft nauwelijks (aanvullende) eisen gesteld. In Nederland zijn de kwaliteitseisen vastgelegd in de ‘beleidsregels kwaliteit kinderopvang’. In alle landen geldt het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang als een belangrijk speerpunt in het beleid. In wetgeving of subsidiecontracten zijn ook altijd kwalificaties gesteld aan personeel. Vaak wordt een onderscheid gemaakt in pedagogisch medewerkers en onderwijzers enerzijds en min of meer ondersteunende of assisterende medewerkers anderzijds. In Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Zweden hebben de groepsleid(st)ers en onderwijzers een meerjarige opleiding in het hoger onderwijs. De assistenten in Denemarken, Frankrijk, Zweden en kinderverzorgers in Vlaanderen hebben meestal een meerjarige gespecialiseerde opleiding of training op MBO-niveau. In Engeland is in de nationale standaarden vastgelegd dat personeel gekwalificeerd/geschikt moet zijn om (zonder supervisie) voor de kinderen te zorgen. In South Carolina zijn de leidsters vaak laag opgeleid (vaak niet meer dan high school), de directeur/eindverantwoordelijke moet wel een relevante opleiding hebben. In Nederland, Vlaanderen en Engeland kunnen in de opvang vrijwilligers worden ingezet, hoewel niet gebruikelijk (de ouderparticipatie crèches niet meegerekend). Deze inzet is altijd boventallig. In geen van de landen die in dit onderzoek zijn betrokken, gelden opleidingsvereisten voor gastouders. Wel zijn er bijna overal trainingen en cursussen die gastouders kunnen volgen. In Engeland en Frankrijk is een dergelijke cursus verplicht. In Denemarken, Engeland en Vlaanderen wordt momenteel actief ingezet op het in contact brengen van gastouders onderling, zodat er een zekere ondersteuningsstructuur ontstaat op het niveau van deskundigheid. Er geldt wel altijd supervisie en toezicht op de opvang door gastouders. Denemarken kent daarnaast een verplicht systeem van supervisie, met een supervisor en andere gastouders. Duitsland, Frankrijk, Engeland, South Carolina, Vlaanderen (alleen voor erkende voorzieningen) en Zweden kennen wettelijk vastgestelde medewerker/kindratio’s. In Nederland liggen de ratio’s vast in de beleidsregels. Voor gastouderopvang is altijd een maximum gesteld aan het aantal kinderen waarvoor de gastouder opvang mag verzorgen. De vastgestelde ratio’s zijn eerder opgenomen in paragraaf 3.3 en 3.4 (tabellen 3.5 tot en met 3.7). Zweden kent een nationaal vastgesteld curriculum voor alle opvang van niet-schoolgaande kinderen. Ook Denemarken kent een verplichting van een curriculum, maar de opvangvoorzieningen moeten zelf aangeven hoe zij bepaalde doelstellingen behalen. In

Page 41: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

34

Vlaanderen worden de opvangvoorzieningen getoetst op hun pedagogische interactie. Ook in Nederland en Frankrijk moeten de instellingen over een pedagogisch plan beschikken. South Carolina kent voorzieningen met erkende methoden en programma’s. Het toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen is in Engeland, Vlaanderen en Zweden centraal georganiseerd (meestal via nationale agentschappen) en in Denemarken, Frankrijk, Nederland, Noordrijn-Westfalen en South Carolina lokaal dan wel regionaal.

3.6 Gebruik van kinderopvang

Onderzoeksvragen:

• Welk percentage kinderen (naar leeftijdsgroep) maakt gebruik van kinderopvang (formeel en informeel)?

• Voor hoeveel uur/dagen per week maken ouders gemiddeld gebruik van de formele kinderopvang?

• Met welke motieven maken ouders gebruik van kinderopvang? (aandacht voor sociaal-culturele aspecten, financiële aspecten, de leeftijd van de kinderen)

Bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen is het niet mogelijk Noordrijn-Westfalen en Engeland mee te nemen. Hier zijn geen gegevens beschikbaar. Alle landen streven naar een zo groot mogelijke keuzevrijheid voor ouders bij het vinden van de bij hun gezinssituatie en kinderen passende vorm van opvang. Opvang door gastouders wordt meestal gekozen omdat opvangtijden flexibeler zijn en kinderen in een situatie worden opgevangen die meer aan thuis en een gezin doet denken. Voordeel van een kinderdagverblijf is de specifieke deskundigheid die beschikbaar is. In Zweden en Denemarken maken ouders bijna alleen gebruik van formele/gereguleerde kinderopvang. Opvang door grootouders, nannies, au pairs of kennissen komt weinig voor. Dit in tegenstelling tot Nederland en Vlaanderen waar vaak voor informele opvang wordt gekozen. In de tabellen 3.9 en 3.10 een overzicht van het gebruik van kinderopvang (cijfers 2004).

Page 42: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

35

Tabel 3.9 Gebruik van kinderopvang in 2004 in procenten voor formele en informele opvang

Niet-schoolgaand Schoolgaand

Formele opvang Informele opvang Formele opvang Informele opvang

Denemarken 84% - 95% -

Engeland - - - -

Frankrijk [1] 27% 17,7% - -

Nederland 24% 40% 7% 25%

Noordrijn-Westfalen - - - -

South Carolina [1] 44% 53% 15,5% 48,5%

Vlaanderen 38,6% 33% 46% 42,3%

Zweden [2] 83% 2-3% 77% - Tabelnoten: [1] Cijfers 2002 [2] Niet-schoolgaande kinderen vanaf 1 jaar. Schoolgaande kinderen tot 9 jaar. Van de kinderen van 10 tot 12 jaar maakt nog slechts 10% gebruik van opvang. Tabel 3.10 Gebruik van formele kinderopvang in het gemiddelde aantal uren per week

Dagopvang Gastouderopvang Buitenschoolse opvang

Denemarken [1] - - -

Engeland - - -

Frankrijk < 10 uur of ongeveer 40 uur (tot 2/3 jaar) [5]

30-40 uur (tot 2/3 jaar) [6]

-

Nederland [2] 20,6 uur 14,7 uur (tot 3 jaar) 9,4 uur (4 tot 12 jaar)

10,1 uur

Noordrijn-Westfalen - - -

South Carolina [3] 26 uur 23 uur (tot 5 jaar) 8 uur (6 tot 12 jaar)

16 uur (in een Child Care Center)

Vlaanderen [4] 16,2% voltijd, 39,5% deeltijd -

Zweden 32 uur 27 uur 13 uur Tabelnoten: [1] Exacte cijfers zijn niet bekend, maar in Denemarken gaan kinderen die gebruik maken van kinderopvang bijna altijd fulltime. [2] Cijfers Belastingdienst, verklaarde omvang totaal 2005 gedeeld door 47 weken [3] Cijfers uit 2002 [4] Cijfers uit 2004 [5] Op basis van de beschikbare gegevens is het gemiddelde niet uit te rekenen. Er zijn twee pieken, namelijk bij een opvang duur minder dan 10 uur per week en bij een opvangduur rond 40 uur per week. [6] Op basis van de beschikbare gegevens is het gemiddelde niet uit te rekenen. De meeste kinderen worden echter 30-40 uur opgevangen (zowel modus als mediaan liggen op 30-40 uur).

Page 43: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

36

3.7 Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang

Onderzoeksvragen:

• Wat is de gemiddelde vraagprijs (plus spreiding) van kinderopvang in kindcentra?

• Wat is de gemiddelde vraagprijs (plus spreiding) van kinderopvang bij gastouders?

• Is er sprake van een vaste of een variabele vraagprijs (afhankelijk van gebruik) of een combinatie van beiden?

• Hoe is de vraagprijs opgebouwd (personeelskosten, huisvestingskosten, overige kosten)?

• Wat is de ouderbijdrage per uur, dagdeel of dag? (eventueel uitgesplitst naar opvangvorm)

• Hoe ligt gemiddeld de verhouding tussen ouderbijdrage en kostprijs van de kinderopvang?

• Is er sprake van een vaste ouderbijdrage, een variabele of een combinatie van beide?

• Is er naast de directe ouderbijdrage nog een indirecte bijdrage?

• Is de ouderbijdrage geheel of gedeeltelijk afhankelijk van het inkomen?

• Welk inkomensbegrip ligt ten grondslag aan de berekening van de ouderbijdrage?

• Wat is de verhouding tussen ouderbijdrage en inkomen?

• In welke mate dragen eventuele andere partijen bij in de kosten voor kinderopvang?

• Welke motieven liggen ten grondslag aan alle bovenstaande keuzen?

Het is bijna onmogelijk een goede vergelijking te maken tussen de verschillende landen. Belangrijke reden is dat de stelsels in de meeste landen dusdanig hybride zijn, dat er ook financieel te veel verschillende varianten en regelingen bestaan. Daardoor is de gemiddelde prijs niet eenduidig te definiëren. Desondanks in deze paragraaf een zo compleet mogelijke overzicht van prijzen en ouderbijdragen in de kinderopvang. Daarbij moet dus wel in acht worden genomen dat definities en randvoorwaarden niet altijd dezelfde zijn. Globaal kan het volgende beeld worden geschetst over de financieringssystemen. Tussen de vergeleken landen is sprake van een breed spectrum met aan de ene kant een volledig gesubsidieerd stelsel en aan de andere kant een volledig privaat stelsel. Zo kennen Zweden en Denemarken vergaand gesubsidieerde stelsels met vaak beperkte ouderbijdragen. Engeland, Nederland en South Carolina kennen veel meer privaat en marktgedreven stelsels, waarbij ouders in Engeland en South Carolina soms nauwelijks financieel gesteund worden. Tegelijkertijd geldt in beide landen dat de overheid in de gelegenheid is opvang te subsidiëren en dat ook tot uitvoering brengt, waar in Nederland geen sprake meer van is. In Nederland loopt de gehele bekostiging via de ouders. Vlaanderen en Frankrijk kennen beide systemen. Ouders kunnen gebruik maken van gesubsidieerde plaatsen, maar ook van plaatsen bij zelfstandige voorzieningen, waarbij ouders de kosten bij de belastingdienst kunnen aftrekken. Ook Duitsland kent een hybride stelsel waarbij charitatieve instanties een belangrijke rol spelen, naast overheid en ouders.

Page 44: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

37

Engeland en Nederland kennen bijdragen vanuit de werkgevers. In Engeland kunnen werknemers sinds april 2005 van de werkgever een voucher krijgen. De bijdrage van werkgevers wil men in Engeland verder aanmoedigen. In Nederland is de bijdrage van de werkgever vanaf 2007 verplicht. Alle werkgevers betalen mee via een premieopslag. In Engeland en Frankrijk vindt op beperkte schaal (alleen bij grote werkgevers, vaak in de publieke sector) opvang vanuit de werkgever plaats. In Denemarken en Duitsland kunnen werkgevers plaatsen inkopen en wordt soms ook op het werk kinderopvang geboden. De overheid subsidieert ook deze opvang. Alle landen kennen een ouderbijdrage voor kinderopvang. De ouderbijdragen zijn afhankelijk van het inkomen van het gezin. In Engeland, Nederland en South Carolina betalen ouders de aanbieder een vraagprijs voor de kinderopvang waarvan zij gebruik maken. Dit bedrag kunnen ouders in Engeland in rekening brengen bij de belastingsdienst. In alle drie de gevallen (Engeland, Nederland, South Carolina), maar ook in Frankrijk zijn toeslagen of vouchers vanuit de overheid aan ouders mogelijk als tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang. In Denemarken en Zweden betalen ouders een ouderbijdrage aan de gemeente. In beide landen is er wettelijk een maximale ouderbijdrage vastgelegd. Noordrijn-Westfalen kent een ongedifferentieerde ouderbijdrage, die alleen geldt voor het eerste kind. Ouders betalen een inkomensafhankelijke bijdrage, onafhankelijk van de frequentie van het gebruik. Bijdragen voor volgende kinderen vervallen. De bijdrage wordt aan de aanbieder betaald. In Frankrijk en Vlaanderen kan van ouders een bijdrage worden gevraagd, die aan de aanbieder wordt betaald (erkende opvangvoorzieningen in Vlaanderen hebben een maximale vraagprijs, die wettelijk is vastgelegd) of ouders betalen een marktconforme vraagprijs ingeval het zelfstandige/private opvangvoorzieningen betreft. De kosten voor deze vormen van kinderopvang kunnen bij de belastingdienst in rekening worden gebracht. In onderstaande tabel (3.11) een overzicht van de gemiddelde ouderbijdragen. Indien van toepassing is een onderscheid gemaakt tussen hele/halve dagopvang, gastouderopvang en buitenschoolse opvang. Tabel 3.11 Gemiddelde ouderbijdragen kinderopvang

Ouderbijdrage dagopvang

Ouderbijdrage gastouderopvang

Ouderbijdrage buitenschoolse

opvang

Ouderbijdrage als percentage

van het inkomen

Ouderbijdrage als percentage

van de totale kosten

Denemarken Opvang voor 0-3 jarigen

� 367 per maand Opvang 3-6 jarigen � 310 per maand

Opvang voor 0-3 jarigen � 256 per

maand

� 195 per maand - Maximaal 25% bij opvang voor

kinderen < 3 jaar

Maximaal 33% bij opvang voor

kinderen > 3 jaar

Page 45: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

38

Ouderbijdrage dagopvang

Ouderbijdrage gastouderopvang

Ouderbijdrage buitenschoolse

opvang

Ouderbijdrage als percentage

van het inkomen

Ouderbijdrage als percentage

van de totale kosten

Engeland [1] � 1.001 per maand (privaat)

� 856 per maand (gesubsidieerd)

� 862 per maand - - Tot 75%

Frankrijk [2] � 75 tot � 450 per maand (afhankelijk

van het inkomen)

� 105 tot � 260 per maand (afhankelijk van het inkomen en

de gemeente)

- 10%-12% bij collectieve

opvang

27% (bij de crèche)

Minimaal 15% bij individuele

opvang)

Nederland [3] - - - - -

Noordrijn-Westfalen

Tot een inkomen van � 12.271 geen bijdrage, oplopend

tot � 151,34 per

maand bij een inkomen hoger dan

� 61.355

Hybride structuur

Tot een inkomen van � 12.271 geen

bijdrage, oplopend tot � 151,34 per

maand bij een inkomen hoger

dan � 61.355

- Tot 25%

South Carolina � 286 per maand � 244 per maand - Gemiddeld 12% (26% bij een

alleenstaande ouder, 7% bij

een tweeouder gezin)

-

Vlaanderen [4] Vanaf � 28 tot maximaal � 505 per maand Bij een IBO gemiddeld � 160

tot � 261 per maand

- 25% (kinder-

dagverblijven) 58%

(gastouder-opvang)

Zweden Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen en het aantal kinderen van � 45 per kind per maand (als meerdere kinderen van opvang gebruik maken) tot � 136 per kind per maand (als

één kind van opvang gebruik maakt)

Maximaal 1% tot 3%

Ongeveer 10%

Tabelnoten: [1] Bedragen betreffen hier de gemiddelde kosten van kinderopvang bij een fulltime plaats. Ouders kunnen deze kosten (deels) aftrekken bij de belastingen. [2] Werkelijke kosten voor ouders na belastingaftrek en verrekening van uitkeringen. [3] De gegevens van de Belastingdienst waren op het moment van de uitvoering van dit onderzoek nog op onvoldoende detailniveau beschikbaar om voor 2005 voor Nederland hier gemiddelde ouderbijdragen in te kunnen vullen.. [4] De vaste ouderbijdragen gelden alleen voor erkende opvangvoorzieningen. Zelfstandige onthaalmoeders, mini-crèches, zelfstandige kinderdagverblijven, Initiatieven voor Buitenschoolse Opvang en aanbieders van buitenschoolse opvang verbonden aan een kinderdagverblijf in aparte lokalen bepalen zelf de vraagprijs.

Page 46: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

39

Om een beeld te geven van de uitgaven die ouders hebben aan kinderopvang zijn drie gezinssituaties uitgewerkt:

• Situatie A: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een belastbaar gezinsinkomen van 20.000 euro per jaar.

• Situatie B: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een belastbaar gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.

• Situatie C: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een belastbaar gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.

Informatie ontbreekt voor Denemarken, Frankrijk, Noordrijn-Westfalen en South Carolina. Tabel 3.12 Uitwerking gezinssituaties ouderbijdragen kinderopvang (cijfers voor 2006)

Situatie A Situatie B Situatie C

Denemarken � 147 � 349 � 507

Engeland � 202 � 428 � 1.016

Frankrijk - - -

Nederland [1] � 76 � 122 � 273

Noordrijn-Westfalen - - -

South Carolina - - -

Vlaanderen � 212 � 297 � 464

Zweden � 67 � 100 � 181 Tabelnoten: [1] Cijfers voor 2007, inclusief verplichte werkgeversbijdrage en intensivering van � 125 miljoen. Aan alle landen is gevraagd op macro niveau een overzicht te geven van de uitgaven aan kinderopvang als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en indien mogelijk daarin een onderscheid te maken in wie welke bijdrage levert (bijvoorbeeld ouders, overheid, sociale partners, werkgevers). Alleen voor Nederland bleek een dergelijk overzicht mogelijk. Om die reden wordt deze uitsplitsing niet meegenomen in de rapportage.

Page 47: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

40

Page 48: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

in collaboration with

logopartner

logoklant

Deel 2Landenbeschrijvingen

st/8

D-0

11.2

7/25

8D-011.27 Cover en tussenblade3 3 26-01-2007 14:34:19

Page 49: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

42

Page 50: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

43

4. Aarhus - Denemarken De landenbeschrijving van Denemarken is tot stand gekomen op basis van deskresearch en bijdragen van SFO Risskov Skole (gemeente Aarhus) en het ministerie van Familie- en Consumenten Zaken (Ministry of Family and Consumer Affairs).

4.1 Introductie Het Deense beleid voor kinderen en het gezin is gebaseerd op het principe van subsidiariteit, ouders zijn primair verantwoordelijk en de overheid is aanvullend, daar waar nodig. In 2005 is het ministerie van Familie- en Consumenten Zaken opgericht, waarvan kinderopvang één van de beleidsterreinen is (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Het doel van familiebeleid is in een visiedocument van het ministerie als volgt geformuleerd: “Family policy is intended to support and develop the framework on which families depend, so that they can make their own choices and shoulder the responsibility for the choices they make. Family policy is intended to support the soundness of families, and ensure them freedom and a range of options, thereby creating a society characterized by wellbeing and growth.” Het doel van de opvang is om het ouders mogelijk te maken hun werk en gezin te combineren (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). De opvang zelf richt zich op een combinatie van zorg, spel en educatie (www.workindenmark.dk). Kinderen wordt geleerd zich te bewegen in groepen, mede verantwoordelijk te zijn, mee te beslissen en onafhankelijk te zijn. Daarnaast moet de wijze van kinderopvang bijdragen aan cultureel besef en interactie met de natuur. De pedagogische uitgangswaarden kunnen van instelling tot instelling verschillen, maar passen in ieder geval onder de Social Services Act, de nationale wetgeving op dit terrein. In Denemarken is kinderopvang een publieke verantwoordelijkheid (Bron: SFO Risskov Skole). In wetgeving is vastgelegd dat gemeenten de verantwoordelijkheid hebben om voldoende kinderopvang te realiseren. Kinderopvang wordt dan ook vaak beschouwd als een recht voor de kinderen en hun familie.

4.2 Uitgangspunten van het stelsel Op nationaal niveau valt kinderopvang onder het Ministry of Family and Consumer Affairs met uitzondering van de kinderopvangklas (pre-school), die valt onder het Ministry of Education

Page 51: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

44

(Eurostat, 2004). De centrale overheid heeft een beperkte betrokkenheid, het accent ligt bij de lokale gemeenschap (Bron: SFO Risskov Skole). De centrale overheid stelt de algemene richtlijnen op en de gemeenten (lokale autoriteit) geven deze richtlijnen een nadere invulling en zien toe op de uitvoering ervan. Dit leidt tot verschillen tussen gemeenten. Denemarken kent zowel publieke als private voorzieningen. Ook de private instellingen worden overigens gesubsidieerd. In de gemeente Aarhus is 90% van de opvang publiek en 10% privaat (Bron: SFO Risskov Skole). De private aanbieders zijn meestal non profit organisaties die zich baseren op een specifieke pedagogische grondslag (al dan niet ook religieus) of in het algemeen tot doel hebben om kinderen in Denemarken te ondersteunen. De gemeente blijft verantwoordelijk en de private instelling moet werken binnen de kaders van de lokale overheid. Reden voor deze uitbesteding (onder de Social Assistence Act, 1990) is een flexibeler aanbod van vormen van opvang te stimuleren. De lokale overheid bepaalt de dagopvangstructuur op basis van de lokale behoeften (Bron: SFO Risskov Skole). De gemeente besluit over de leeftijdsgroepering en de combinatie van verschillende opvang; het bevordert samenwerking waar nodig. Ook de openingstijden van de opvang zijn een verantwoordelijkheid van de lokale overheid, op basis van de lokale behoeften (een aantal gemeenten heeft daarom ook nachtcrèches) (Bron: SFO Risskov Skole; Sardes, 2005). Het basisprincipe is dat de lokale overheid alle kosten bepaalt voor de (geregistreerde) opvangvoorzieningen in hun gebied. De financiering komt van lokale belasting, blokbelasting (nationale belasting wordt overgeheveld naar de lokale overheid) en ouderbijdragen. De lokale overheid betaalt de opvang voor minstens 66 procent. De kinderopvangklas/pre-school is gratis.

4.3 Beleidsontwikkelingen De Deense regering richt zich op het stellen van kaders en legt daarmee nadruk op de vrijheid van het individu (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Ouders zijn verantwoordelijk en de regering zal ondersteunen waar dat nodig is. Familiebeleid is opgesteld vanuit het perspectief van het kind. Vanuit dit perspectief ondersteunt de overheid ouders bij het vinden van een juiste balans tussen werk en gezin. De Deense regering gaat zich meer richten op kinderen met een ‘negatieve sociale erfenis’, ‘children at risk’. Ook is er aandacht voor de effecten van de invoering van de flexibele ouderschapsverlofregeling en wordt er een studie gestart naar de parameters die het gebruik van verlof door vaders beïnvloeden (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). In de financiering van de kinderopvang heeft de regering per 1 januari 2006 een aanpassing doorgevoerd. De tarieven voor kinderopvang voor kinderen onder drie jaar zijn teruggebracht van een maximum van 30 procent aan ouderbijdrage, naar een maximum van 25 procent. Vanaf 2007

Page 52: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

45

geldt deze maatregel ook voor kinderen tot de schoolgaande leeftijd (zes/zeven jaar) (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Daarnaast heeft de huidige regering bepaald dat het principe dat het ‘geld het kind volgt’ moet gelden. Dit houdt in dat ouders die een eigen opvanginstelling starten evenveel geld ontvangen als ouders die hun kinderen naar de publieke opvang brengen. Tot nu toe is dit initiatief nog weinig succesvol geweest (Bron: SFO Risskov Skole). Verder ligt de focus van de regering op kwaliteitsverbetering en zet men in op training van de medewerkers en het (beter) voorbereiden van de kinderen die in de kinderopvang zitten op de overstap naar school. De overheid wil onder andere daarom de ‘early learning programmes’ uitbreiden (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). In 2004 voerde men al de verplichting in voor een leerplan/curriculum voor de opvang in kindercentra. De regering heeft 2,7 miljard euro gereserveerd om de komende vier jaar te werken aan kwaliteitsverbetering van opvangfaciliteiten (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005).

4.4 Arbeid- en zorgbeleid De Deense overheid wenst ervoor te zorgen dat ouders de keuze hebben zelf voor hun kind te zorgen of het kind te plaatsen in gedegen kinderopvang. Deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt is een motief voor het ontwikkelen van voldoende kinderopvang (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). In 2005 lag de arbeidsparticipatie van vrouwen (16-66 jaar) bijna even hoog als die van mannen. Van de vrouwen werkt 69,9 procent (www.statistikbanken.dk) ten opzichte van 78,3 procent van de mannen. In de leeftijdsgroep tussen 30 en 54 jaar liggen de percentages nog iets hoger, respectievelijk 81,7 procent en 89,3 procent. In totaal werkt 60 procent van de ouders allebei fulltime (cijfers 2005, www.statistikbanken.dk). In 36 procent van de gezinnen werkt één van de ouders parttime of niet. Vrouwen tussen de 30 en 54 jaar werken gemiddeld 35,1 uur per week, tegen 41,1 uur door mannen. Gezien over de gehele beroepsbevolking werken vrouwen gemiddeld 32,5 uur per week en mannen gemiddeld 38,5 uur per week. Zwangerschapsverlof start vier weken voor de geboorte en duurt tot veertien weken erna. Vaderschapverlof is gedurende twee opeenvolgende weken in de veertien weken zwangerschapsverlof. Mannen en vrouwen krijgen op basis van hun inkomen een ouderschapsvergoeding, met een maximum van 406 euro per week in 2002. Na de veertiende week kunnen ouder kiezen of de moeder en/of de vader aanvullend ouderschapsverlof opneemt.

Page 53: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

46

Regelingen voor ouderschapsverlof zijn de afgelopen jaren uitgebreid. Zo kregen ouders in 2000 in totaal 24 weken betaald verlof, in 2006 is dat 34 weken (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Ouders hebben samen 34 weken betaald ouderschapverlof, te verdelen over beiden of tegelijk op te nemen. De Deense regering tracht met deze, niet dwingende, verdelingsmaatregel (ingevoerd in 2002) vaders te stimuleren meer tijd door te brengen met het pasgeboren kind (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). De locale autoriteiten kunnen ouders een aanvullende verloftoeslag bieden, zolang dit niet meer is dan 80% van het laatstverdiende inkomen. Als ouders er voor kiezen verlof te nemen, mag het kind op geen enkele wijze gebruik maken van de publieke middelen van opvang tot een leeftijd van drie jaar. Tussen drie en acht jaar mag tijdens verlof parttime gebruik gemaakt worden van de opvang. In 2003 hebben ouders voor ieder kind 297 dagen betaald ouderschapsverlof opgenomen. Moeders hebben daarvan 278 dagen opgenomen, tegenover negentien dagen door de vaders (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005).

4.5 Vormen en kenmerken van kinderopvang In onderstaande tabel een overzicht van de verschillende vormen en kenmerken van opvang in Denemarken (Bron: SFO Risskov Skole). Nationale wetgeving laat de lokale overheden vrij wat betreft samenstellingen van de groepen (leeftijd, groepsgroottes), medewerker/kind ratio’s en openingstijden. Iedere gemeente heeft hierdoor de ruimte tegemoet te komen aan de lokale wensen. Kenmerken verschillen daarom van gemeente tot gemeente en zelfs binnen gemeenten (OECD, 2000; SFO Risskov Skole). In onderstaande tabel zijn de kenmerken voor de opvangvoorzieningen in Aarhus opgenomen. Tabel 4.1 Vormen en kenmerken van kinderopvang in Aarhus/Denemarken

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken

Crèches (vuggestuer of dagtilbud)

6 maanden tot 3 jaar • Gemiddeld 12 kinderen per groep

• Gemiddeld 4 kinderen per medewerker

• Openingstijden gemiddeld van 6.30 uur tot 17.00 uur

(16.30 uur op vrijdag)

Kindergarten (of geïntegreerde voorzieningen)

3 tot 6/7 jaar • Gemiddeld 20 kinderen per groep

• Gemiddeld 7 kinderen per medewerker

• Openingstijden gemiddeld van 6.30 uur tot 17.00 uur (16.30 uur op vrijdag)

Kinderopvangklas (børnehaveklasse)

5 tot 7 jaar • Niet verplicht

• Voorschoolse voorziening, duurt 1 jaar

• Meestal 20 uur per week (5 uur les per dag)

• Iedere gemeente is verplicht deze voorziening aan te

bieden

• Spelenderwijs voorbereiden op school

Page 54: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

47

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken

School gerelateerde vrijetijdsvoorzieningen (skolefritidsordiningser)

Kinderen in schoolgaande leeftijd (6/7 tot 10 jaar)

• 20 tot 24 kinderen per groep

• 13 kinderen per medewerker

• Vaak zijn de schoolklassen en de opvanggroepen hetzelfde (wanneer het verschillende groepen zijn, dan kunnen er tot 25 kinderen per groep worden opgevangen)

• Opvang voor schooltijd gemiddeld van 6.30 uur tot 8.30 uur

• Opvang na schooltijd gemiddeld van 11.30 uur tot

17.00 uur (16.30 uur op vrijdag)

• Opvang op school/door school geregeld

Familiedagopvang (familiedagpleje)

Vanaf 6 maanden • Maximaal 5 kinderen onder de 14 jaar

• Opvang van 6.00 uur tot 18.00 uur

• Opvangduur tot 11 uur per dag

• Gastouders kunnen samenwerken

• Vooral voor kinderen tot 3 jaar

De familiedagopvang/gastouderopvang is geregeld bij mensen thuis, maar kan ook op een andere plek, zolang het past bij de natuurlijke habitat van het kind (Danish Trade Union of Public Employees, 2003). Per gastouder wordt op maximaal vijf kinderen gepast. Sommige gastouders werken samen en vangen een groep van maximaal tien kinderen op. Gastouders werken in dienst van de gemeente, die het huis van de gastouders inspecteert op deugdelijkheid en vereisten opstelt waaraan de opvang moet voldoen. De gemeente draagt zorg voor de supervisie van de gastouders (door een pedagoog). Vooral in rurale gebieden is deze vorm van opvang vaak de enige vorm die beschikbaar is voor kinderen tot drie jaar (Bron: SFO Risskov Skole). De gemeente verzorgt faciliteiten waar de gastouders elkaar kunnen ontmoeten en waar de kinderen met elkaar kunnen spelen. Hierdoor nemen de gastouders de kinderen eerder mee naar buiten, de stad in, of naar het bos (Danish Trade Union of Public Employees, 2003).

4.6 Het regelen van een plaats in de kinderopvang In Denemarken wordt kinderopvang gezien als een recht voor kinderen en hun familie. In het algemeen beschouwen ouders in Denemarken kinderopvang als een belangrijk onderdeel in het opvoeden van hun kinderen (Bron: SFO Risskov Skole). Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid voldoende kinderopvang te realiseren. Ouders kunnen zich dan ook gewoon melden bij de gemeente indien zij gebruik willen maken van kinderopvang. Ouders zullen de opvang kiezen die dicht bij huis ligt (of dicht bij hun werk) en die past bij hun eigen pedagogische visie.

Page 55: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

48

Ouders betalen hun bijdrage aan de opvang aan de gemeente. Meestal ook als de kinderen gebruik maken van opvang bij een private instelling.

4.7 Gebruik van kinderopvang Het gebruik van kinderopvang is in Denemarken de afgelopen 15 jaar enorm gestegen (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Maakte in 1989 nog 61 procent van een en twee jarigen gebruik van enige vorm van opvang, in 2004 is dit 82 procent. In de leeftijd drie tot vijf jaar, was er een stijging van 75 procent in 1989 naar 94 procent in 2004. In het verleden werd opvang gezien als een vorm van sociale bijstand, terwijl opvang nu essentieel en onmisbaar is in de Deense samenleving (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). In onderstaande tabel een overzicht van het gebruik van kinderopvang naar leeftijdsgroep in Aarhus (cijfers 2005/2006). Tabel 4.2 Gebruik van kinderopvang in procenten

Leeftijd kinderen Gebruik Voornaamste vorm

0 tot 3 jaar 70% Crèche [1]

3 tot 7 jaar 98% Kindergarten of geïntegreerde instellingen

7 tot 10 jaar 95% SFO (vrijetijdscentra op school)

10 tot 14 jaar 30% Jeugdclubs Tabelnoten: [1] Aarhus vormt een uitzondering op de regel dat in Denemarken gastouderopvang de voornaamste vorm van kinderopvang is voor kinderen tot 3 jaar. In stedelijke gebieden zijn meer dagverblijven beschikbaar dan in rurale gebieden.

Er zijn grote verschillen in gebruik van kinderopvang tussen allochtonen en autochtonen (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Van de allochtone Deense kinderen maakt slechts een kwart van de nul- tot tweejarigen gebruik van de faciliteiten. Tussen de drie en vijf jaar ligt dit percentage hoger (65 procent), maar nog altijd beduidend lager dan in de autochtone groep. Een van de verklaringen hierachter is dat nieuwkomers kinderopvang nog niet zien als een logische optie, zoals andere Denen dat doen. De Deense autoriteiten trachten hier met behulp van ‘health visitors’ verandering in te brengen (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Over het algemeen gaan bijna alle kinderen die naar de kinderopvang gaan daar dagelijks naartoe en gedurende het hele jaar (Bron: SFO Risskov Skole). Alleen wanneer ouders vakantie hebben (zes weken per jaar) gaan de kinderen niet naar de opvang. Jonge schoolgaande kinderen (tussen zes en negen jaar) krijgen ongeveer vijf tot zes uur les per dag en brengen drie tot vier uur per dag door in het vrijetijdscentrum op school (Bron: SFO Risskov Skole).

Page 56: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

49

In Denemarken wordt nauwelijks gebruik gemaakt van informele vormen van opvang, bijvoorbeeld door grootouders, familie of andere oppassers (Bron: SFO Risskov Skole). In bovenstaande tabel ontbreekt gastouderopvang als vorm van kinderopvang, omdat deze vorm in stedelijke gebieden minder gebruikelijk is (Bron: SFO Risskov Skole). Denemarken kent echter 22.500 geregistreerde gastouders (cijfers 2002, Danish Trade Union of Public Employees, 2003), die 80.000 kinderen opvangen. Gastouderopvang is de meest gebruikte vorm van kinderopvang voor kinderen tot drie jaar. Over heel Denemarken genomen maakt 63 procent van de kinderen die gebruik maken van kinderopvang gebruik van gastouderopvang. Vanaf drie jaar gaan kinderen meestal naar de kindergarten.

4.8 Kwaliteitseisen Voor ieder kind moet kwalitatief goede opvang voorhanden zijn in Denemarken (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). In de loop van de jaren zijn de beleidskaders flexibeler geworden en meer gevarieerd om aan de vereisten en benodigdheden van kinderen en ouders te kunnen voldoen. Binnen de kaders is meer mogelijkheid tot innovatie, verhoogde kwaliteit en vrijheid om te kiezen. Een ontwikkeling sinds ongeveer 2000 is daarom de opkomst van private instellingen in de uitvoering van kinderopvang. Lokale overheden en private instellingen sluiten overeenkomsten, zodat aan de basisvereisten voldaan wordt. In de Social Services Act staat de kwaliteit van kinderopvangvoorzieningen beschreven. Hierin staan de algemene doelen van kinderopvang en de bijbehorende faciliteiten. Kwaliteit valt in de wet uiteen in onder meer onderwijskundige aspecten, niveau van de werknemers en de fysieke ruimte. Er zijn geen voorschriften wat betreft groepsgrootte of medewerker/kind ratio (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Sinds 2004 is de noodzaak van een leerplan of pedagogisch curriculum geïntroduceerd op nationaal niveau (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Alle opvangvoorzieningen moeten sindsdien hun curriculum beschrijven. Daarin moet naar vormen komen hoe de instelling er voor zorgt dat de kinderen worden gestimuleerd in hun taalontwikkeling, persoonlijke ontwikkeling en sociale vaardigheden en leren over natuur en techniek, het menselijke lichaam en beweging en de culturele waarden en normen. Eén van de doelen is dat kinderen leren hun dagelijks leven te beïnvloeden en zich verantwoordelijk voelen voor de samenleving waarvan zij onderdeel uitmaken (Bron: SFO Risskov Skole). Over het leerplan is in de wetgeving het volgende vastgelegd (Bron: SFO Risskov Skole):

• Kinderopvang instellingen moeten een pedagogisch leerprogramma uitwerken dat ruimte creëert voor spelen, leren en ontwikkeling.

Page 57: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

50

• Leren is een dynamisch proces en is gebaseerd op relaties. Kinderen creëren mede hun leren (co-creator of learning).

• Kinderopvang instellingen moeten kinderen voorbereiden op het leven (en school).

• De medewerkers/staf moeten het leerproces van kinderen ondersteunen, stimuleren en begeleiden.

• Er moet een raamwerk zijn voor verslaglegging en evaluatie.

• De invloed van de ouderraad wordt onderstreept.

• De dagopvang instelling moet (samen met ouders) doelen formuleren voor de ontwikkeling van het kind.

• De instelling moet deze doelen evalueren. Er worden in de wetgeving geen specifieke methoden voorgeschreven die instellingen bij de realisatie van bovenstaande punten moeten gebruiken. De gemeenten zien toe op de kwaliteit van de opvangvoorzieningen. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de ouders. Zij hebben zeggenschap in een board (www.workindenmark.dk; SFO Risskov Skole). Hierin zit een meerderheid aan ouders en twee stafmedewerkers van het opvangcentrum. De pedagogische principes, voering van financiën, de inrichting van faciliteiten buiten en het aannemen van personeel gaat allemaal onder toezicht van deze ouderraad. In private instellingen is, in tegenstelling tot publieke instellingen, een board niet verplicht, maar doordat het vaak ouders zelf zijn die deze instellingen opzetten, hebben zij op die manier invloed. De tevredenheid van ouders over de opvang in Denemarken is hoog (Bron: SFO Risskov Skole). Bij één van de laatste onderzoeken in Aarhus oordeelden 88 procent van de ouders positief tot zeer positief over de opvang (7 procent was neutraal). Dergelijke tevredenheidsonderzoeken worden elke twee jaar uitgevoerd. De inspectie vanuit de gemeente Aarhus bestaat onder andere uit de volgende thema’s (Bron: SFO Risskov Skole):

• Opleiding van de staf/medewerkers

• Systematische professionele evaluatie

• Oordeel van de ouders

• Ziekte/verzuim

• Binnen- en buitenruimten

• Het pedagogische leerplan Om het jaar vindt controle plaats en worden ontwikkelingen met betrokkenen doorgesproken. De gemeente kan aanbevelingen doen, evenals eisen stellen (Bron: SFO Risskov Skole).

Page 58: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

51

Er zijn twee type medewerkers in de kinderdagopvang:

• kinder- en jeugdonderwijzers/opvoedkundigen (pedagogen) en

• crèche en kinderdagverblijfmedewerkers/assistenten. De pedagogen hebben een 3,5 jarige hogere opleiding (Eurostat, 2004; OECD, 2000). Voor de assistenten gelden geen formele opleidingsvereisten hoewel voor hen ook cursussen in het volwassen beroepsonderwijs worden aangeboden. Medewerkers in de voorklassen (børnehaveklasser) zijn gekwalificeerde onderwijzers. De gastouders staan onder supervisie van een ‘early childhood teacher’, die hen regelmatig voorziet van advies en instructies (www.workindenmark.dk; Danish Trade Union of Public Employees, 2003). Er zijn geen verplichte trainingprogramma’s maar er worden wel cursussen aangeboden. Het hebben van een certificaat van deze cursussen heeft wel invloed op het salaris dat de gastouders ontvangen. Verder kijkt de lokale overheid, die hen in dienst heeft, of hun huis of locatie waar zij de kinderen opvangen geschikt is. Ook loopt de lokale overheid de kwalificaties van de opvangouders na (OECD, 2000). Deze toezichthoudende taken worden uitgevoerd door de supervisors, zij:

• regelen de in- en uitdiensttreding van de gastouders

• hebben supervisie, ondersteunen en inspecteren de gastouders tijdens huisbezoeken (ten minste één of twee keer per maand)

• bezoeken de gastouder met de ouders voordat kinderen starten, zodat de start goed is voorbereid en soepel verloopt

• observeren de fysieke en sociale ontwikkeling van de kinderen

• ondersteunen de praktische randvoorwaarden en behoeften om goede opvang te kunnen bieden (speelgoed, luiers, kinderwagens)

• organiseren excursies en andere activiteiten (Danish Trade Union of Public Employees, 2003) Gastouders maken meestal deel uit van een ‘playroom group’, een groep gastouders en de kinderen waarop zij passen (Danish Trade Union of Public Employees, 2003). Eén keer per week of per twee weken komen gastouders en kinderen in deze groep samen voor andere activiteiten (gym, zingen, drama, muziek) of speciale excursies. Vervanging bij ziekte is meestal ook via deze groepen georganiseerd. Sinds 1981 is gastouderopvang voor kinderen tot en met drie jaar erkend als formele vorm, met vergelijkbare vereisten als opvang in kindercentra.

4.9 Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang De kosten van kinderopvang verschillen in Denemarken van gemeente tot gemeente en zijn afhankelijk van leeftijd van het kind en vorm van de opvang (www.workindenmark.dk).

Page 59: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

52

Ouderbijdragen worden vastgesteld op basis van het bruto gezinsinkomen, maar zijn nooit hoger dan 30 procent van de totale kosten van opvang (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Per 1 januari 2006 is dit maximum gesteld op 25 procent voor kinderen onder drie jaar. Vanaf 2007 geldt deze regeling voor alle kinderen tot zeven jaar. Voor sociale minima zijn aparte regelingen. Ook is de hoogte van de ouderbijdrage afhankelijk van het aantal kinderen uit één gezin dat van opvang gebruik maakt. Zo krijgt een gezin met twee of meer kinderen in de kinderopvang een korting op de ouderbijdrage (Eurostat, 2004). De lokale autoriteit kan er voor kiezen, om sociale of andere redenen, de kinderopvang voor een gereduceerd tarief aan te bieden (www.workindenmark.dk). In Denemarken wordt gemiddeld 70 procent van de kinderopvang aangeboden door de (lokale) overheid (publieke voorziening). De private instellingen zijn precies hetzelfde gefinancierd als de instellingen in overheidshanden. Alle opvang wordt dus betaald uit lokale middelen (toelagen van de regering aan de lokale gemeenschap) en ouderbijdragen. Voor het oprichten van een private kinderopvangvoorziening kan financiële steun aangevraagd worden bij de gemeente (Eurostat, 2004). Ook ouders die privé opvang voor hun kinderen regelen (zoals een childminder/oppasmoeder), kunnen aanspraak maken op een toelage van de gemeente (Eurostat, 2004). Hoewel deze vorm van opvang nauwelijks voorkomt. In onderstaande tabel een overzicht van de totale kosten van een fulltime kinderopvangplek op jaarbasis voor verschillende vormen van kinderopvang in Aarhus, tevens is de gemiddelde ouderbijdrage berekend (cijfers 2006, SFO Risskov Skole). Tabel 4.3 Kosten en ouderbijdrage van kinderopvang

Opvangvorm Kosten Ouderbijdrage [1]

Opvang voor 0 tot 3 jarigen DKK 128.388 (� 17.208,74) DKK 32.857 (� 4.404,05)

Opvang voor 3 tot 6 jarigen DKK 65.156 (� 8.733,31) DKK 27.731 (� 3.716,98)

Opvang voor 6 tot 10 jarigen DKK 37.289 (� 4.998,11) DKK 17.457 (� 2.339,88) [1] De jaarlijkse ouderbijdrage is gebaseerd op een maandelijkse bijdrage die vermenigvuldigd is met 11. De maand juli is gratis.

Bij deze bedragen moet worden opgemerkt dat Aarhus behoort tot de 25 procent duurste gemeenten voor wat betreft kinderopvang (Bron: SFO Risskov Skole). Worden de zes grootste gemeenten van Denemarken vergeleken, dan neemt Aarhus de op een na hoogste (duurste) positie in.

Page 60: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

53

Om een beeld te geven van de kosten die ouders hebben aan kinderopvang en een vergelijking te kunnen maken tussen landen, zijn drie gezinssituaties uitgewerkt:

• Situatie A: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van DKK 185.000 per jaar.

• Situatie B: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van DKK 280.000 per jaar.

• Situatie C: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van DKK 501.000 per jaar.

In de hiernavolgende tabel de uitkomsten (Bron: SFO Risskov Skole). Tabel 4.4 Uitwerking van de drie gezinssituaties

Situatie Kosten per maand

Situatie A

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van DKK 185.000 per

jaar.

DKK 1.097 ( � 147,04 )

Situatie B

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee

kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van DKK 280.000 per jaar.

DKK 2.607 ( � 349,43)

Situatie C

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee

kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van DKK 501.000 per jaar.

DKK 3.780 (� 506,66)

Ouders en overheid zijn de enige financiers van kinderopvang. Het is niet mogelijk op macroniveau een overzicht te geven van de bestedingen aan kinderopvang.

4.10 Literatuur Publicaties:

• Danish Trade Union of Public Employees (2003). Family day-care in Denmark, Child-Care Services Sector

• Eurostat (2004). Development of a methodology for the collection of harmonised statistics on

childcare

• OECD (2000). Background Report, Thematic Review of Early Childhood Education and Care Policy

• Ministry of Family and Consumer Affairs (2005). Family Policy Report, november 2005

• Sardes (2005). Quick-scan dagarrangementen in zeven landen

Page 61: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

54

Internet:

• www.statistikbanken.dk

• www.workindenmark.dk

Page 62: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

55

5. Frankrijk De landenbeschrijving van Frankrijk is tot stand gekomen op basis van deskresearch en uitgebreide informatie van La Délégation Interministérielle à la Famille (DIF).

5.1 Introductie De gezinspolitiek van de Franse overheid berust op de wens om voor alle gezinnen de balans tussen het gezinsleven en het beroepsleven te verbeteren (Bron: DIF). Andere richtlijnen die meespelen bij het thema kinderopvang zijn (OCDE, 2003):

• Het ondersteunen van de ouders bij de educatieve ontwikkeling van hun kinderen

• Het ondersteunen van de sociale en culturele ontwikkeling van de kinderen

• Het bijdragen aan gelijkheid aan kansen

• Het bijdragen aan de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in hun professionele leven, sociale leven en gezinsleven

• Ouders de vrijheid geven om te kiezen hoeveel kinderen ze willen/krijgen, omdat deze keuze samen schijnt te hangen met de beschikbaarheid van kinderopvang

Jaarlijks komen alle sleutelfiguren in de gezinspolitiek bijeen tijdens de ‘gezinsconferentie’ (Bron: DIF). De Premier (voorzitter en eindverantwoordelijke) en alle betrokken ministers gaan in gesprek met de gezinsbeweging, organisaties voor sociale zekerheid, sociale partners, afgevaardigden en vertegenwoordigers van landelijke groeperingen en directeuren van betrokken centrale besturen. In 2003 werd de conferentie geweid aan het jonge kind. Op de agenda stonden het vereenvoudigen en het verbeteren van hulpmiddelen bestemd voor ouders met jonge kinderen en de ontwikkeling van het opvangaanbod en de service voor de gezinnen. Kinderopvang is in eerste instantie nodig voor kinderen tot twee à 2,5 jaar, aangezien ze vanaf twee jaar ook bij een kleuterschool (‘école maternelle’) terecht kunnen (www.social.gouv.fr). Kleuterscholen horen bij de lagere school en hebben bijbehorende openingstijden (9.00 uur tot 15.30 uur; www.eurydice.org). De kleuterschool is facultatief en gratis voor alle kinderen. Vanaf 6 jaar geldt de leerplicht (www.education.gouv.fr).

5.2 Uitgangspunten van het stelsel Kinderen jonger dan zes jaar kunnen gebruik maken van de verschillende vormen van kinderopvang. In het algemeen houdt kinderopvang in dat kinderen, waarvan de ouders werken of op zoek zijn naar werk, overdag met regelmaat, maar ook incidenteel kunnen worden

Page 63: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

56

opgevangen. In Frankrijk zijn er verschillende vormen/structuren van kinderopvang. Een indeling is te maken in individuele en collectieve opvang en tussen thuis en ‘op locatie’. Het aanbod van collectieve opvang kan zowel publiek (crèches opgericht door departementen of gemeenten) als privé zijn. Privé voorzieningen kunnen zijn opgericht door verenigingen, bedrijven (voor hun eigen medewerkers) of kinderopvangondernemingen. In alle gevallen moet men zich houden aan de voorschriften zoals gelden voor instellingen en opvangcentra voor kinderen jonger dan zes jaar. Het betreft voorschriften over de locatie, tarieven en kwaliteitseisen aan het personeel. Alle voorzieningen moeten een goedkeuring hebben van de ‘President du Conseil Général’ van het Protection Maternelle et Infantile (PMI, ouder en kindzorg). Daarna worden er periodiek bezoeken gebracht aan de voorzieningen. Er is een groot aantal spelers (overheidsinstanties) betrokken bij de kinderopvang. In onderstaande tabel staat een overzicht van alle spelers en hun rol. Tabel 5.1 Overzicht van belangrijke spelers in de kinderopvang Instantie Rol in kinderopvang Ministerie van Sociale Zaken (www.social.gouv.fr)

• Stelt het reglement op voor alle verschillende vormen van

kinderopvang

• Ontwerpt een sociaal actieplan voor de CAF

• Stelt basiseisen ten aanzien van kwaliteit, definieert opleidingseisen

en diploma’s voor kinderverzorgers, pedagogen en hun assistenten (financiert mede de opleidingsinstituten)

CAF (Caisses d’allocations familiales) (www.cnaf.fr)

• Loket voor gezinsuitkeringen

• Onderdeel van de Franse sociale zekerheid

• Departementale afdelingen die vallen onder de landelijke CNAF

• De taken zijn tweeledig: o Zij betalen bijdragen/uitkeringen aan families, die moet helpen

kinderopvang te financieren. o Zij dragen bij aan het onderhouden en ontwikkelen van

kinderopvang met name die voor kinderen <3 jaar.

PMI (Protection maternelle et infantile/ ouder en kindzorg) (www.cg06.fr) (www.aforts.com)

• Verzorgt de officiële goedkeuring en de controle van de kinderopvang buiten het ouderlijk huis.

• Assisteert en ondersteunt de kinderopvangcentra door middel van

managementadviezen met betrekking tot organisatie en verbetering van de zorg.

• Organiseert en financiert de opleidingen voor de ‘assistantes

maternelles’ (gediplomeerde kinderverzorger).

• Naast hun officiële functies kan PMI helpen bij bemiddeling tussen gezinnen en opvang, heeft het aandacht voor gezinnen in moeilijke sociale situaties en doet het aan eventuele sponsoring bij projecten of

nieuwe initiatieven van kinderopvang.

• De missie van PMI, die breder is dan alleen het domein kinderopvang, ze gaat over: o Maatregelen ten behoeve van het voorkomen van problemen op

Page 64: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

57

Instantie Rol in kinderopvang medisch gebied, psychologisch, sociaal, onderwijs en gezondheid van (toekomstige) ouders en kinderen.

o Acties ter voorkoming van en herkenning van handicaps bij kinderen onder de 6 jaar en daaropvolgend advies aan de familie om er mee om te gaan.

o Toezicht op en controle van de instanties en organisaties die kinderopvang verzorgen voor kinderen onder de 6 jaar.

o Toezicht, follow-up en officiële goedkeuring en de opleiding

van ‘assistantes maternelles’.

• PMI is decentraal georganiseerd. Ze bieden publieke services aan voor de (toekomstige) moeder en jonge kinderen. Op departementaal niveau worden de services georganiseerd, gecoördineerd en gepromoot. De verantwoordelijkheid en de financiering liggen ook op dit niveau.

Gemeenten • Betrokken bij de organisatie van (collectieve) kinderopvang: beheren en opstarten.

• Mede financieren van de collectieve kinderopvang.

• Ontwikkelen beleid voor kinderopvang met betrekking tot bijvoorbeeld vergunningen, gebouwbeleid en eventuele organisatie

van (na-)schoolse structuren.

• Dit alles gebeurt vaak in samenwerking met de CAF.

Naast bovenstaande overheidsinstanties zijn er enkele nationale organisaties die een rol spelen bij het vinden van nieuwe oplossingen naar aanleiding van de behoeften aan kinderopvang. Voorbeelden zijn de Association Familles Rurales (AFR) en Association des collectifs enfants parents professionnels (ACEPP). De organisaties hebben vooral invloed gehad op de ontwikkeling van nieuwe, soepelere structuren van kinderopvang, met name ‘multi-accueil’(verschillende vormen van opvang gecombineerd), ‘haltes-garderies’ en ‘mini-crèches’. De Union Nationale Interfédérale des Oevres et Organismes Privés Sanitaires et Sociaux (UNIOPPS) verenigt deze organisaties om samen beleid en voorstellen tot hervorming te consolideren en te overhandigen aan de overheid (www.social.gouv.fr). Bedrijven hebben over het algemeen een minimale betrokkenheid bij kinderopvang. Een aantal grote bedrijven biedt een financiële ondersteuning of ondersteunen in de organisatie van kinderopvang door een aantal plaatsen te reserveren voor kinderen van medewerkers.

5.3 Beleidsontwikkelingen Sinds eind jaren negentig heeft de Franse overheid ingezet op een aantal maatregelen om de kinderopvang te stimuleren en te ondersteunen. Actuele ontwikkelingen worden gekenmerkt door behoefte aan duidelijkheid en flexibiliteit. Dit heeft geresulteerd in een versimpeling van de

Page 65: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

58

positionering van CNAF en bijvoorbeeld ook een consolidatie van regels. Verschillende uitkeringen zijn samengevoegd en vallen nu onder één naam ‘PAJE’ (hierover later meer). Specifieke speerpunten van de overheid zijn (OCDE, 2003):

• Het verbeteren van de kwaliteit van de verschillende vormen van kinderopvang en in het bijzonder in de individuele vormen.

• Het verbeteren van de toegankelijkheid en beschikbaarheid van kinderopvang voor families met kinderen die specifieke problemen hebben.

• De ontwikkeling van kinderopvang te stimuleren en te ondersteunen om mee te groeien met de behoeftes van de families met kinderen.

Op 1 januari 2004 is de PSU (Prestation de Service Unique) van kracht geworden (www.amf.asso.fr). Deze regeling borduurt voort op de ‘décret van 1 augustus 2000’ en het verdrag tussen de overheid en de CNAF. Het eerste doel van deze regeling is het versoepelen van de kinderopvang door het optimaliseren van de capaciteiten van kinderopvang en een betere aansluiting en flexibiliteit tussen de behoefte en het aanbod. De tweede doelstelling is het versimpelen en toegankelijker maken van de services en ondersteuning, die de CAFs kunnen bieden. De derde doelstelling is het beter omgaan met uiteenlopende (atypische) behoeftes. Daarnaast moet deze regeling de ontwikkeling van de multi-accueil ondersteunen en ook de communicatie tussen de organisatie van de kinderopvang, de familie en de school. Financieel omvat deze regeling onder andere een manier van tarifering voor de collectieve kinderopvang met een plafond, maar ook een maandelijkse betaling in plaats van wekelijks afrekenen. Deze regeling heeft het reglement voor kinderopvang gemoderniseerd en meer harmonie en afstemming mogelijk gemaakt tussen de verschillende vormen van kinderopvang (www.ville-palaiseau.fr). Het vernieuwde reglement heeft behalve de ‘opvangfunctie’ ook richtlijnen gedefinieerd met betrekking tot de missie van kinderopvang. De missie omvat doelstellingen over de gezondheid, de veiligheid, het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen tot zes jaar. Concrete maatregelen die in de afgelopen vier jaar hebben plaatsgevonden zijn (Bron: DIF):

• Het creëren van de eerder genoemde PAJE (letterlijk ‘Vergoeding Opvang van het Jonge Kind’). In 2004 hebben 756.000 begunstigden voor 8,6 miljard euro vergoedingen voor kinderopvang ontvangen. In 2005 waren dat 1.435.000 begunstigden (9,5 miljard euro) en op 31 maart 2006 waren het 1.600.000 begunstigden. Het aantal stijgt nog steeds.

• Het creëren van extra opvangplaatsen. Sinds 2002 zijn er 26.000 extra plaatsen gecreëerd. In totaal moeten er tussen 2002 en 2008 47.000 extra plaatsen worden gecreëerd.

• Herziening van het reglement voor kinderverzorgers/assistante maternelle. In juni 2005 heeft een wetswijziging plaatsgevonden die de uitoefening van het beroep moet vergemakkelijken en ouders meer zekerheid moet verschaffen. Professionalisering van het beroep, gecombineerd

Page 66: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

59

met de invoering van de PAJE moet een significante stijging van het aantal kinderverzorgers mogelijk maken.

• Verdubbeling van de belastingverrekening voor de kosten aan opvang van kinderen jonger dan zes jaar buitenshuis. Deze maatregel zal worden ingevoerd bij de belastingheffing op de inkomens van 2006.

Alle maatregelen hebben tot doel om het gezinnen mogelijk te maken, keuzes te maken om het gezinsleven, het sociale leven en het beroepsleven beter te kunnen verenigingen en/of om het zoeken van een baan te vergemakkelijken (Bron: DIF). Momenteel worden de resultaten van de maatregelen onderzocht.

5.4 Arbeid- en zorgbeleid Verschillende vormen van ouderlijk verlof zijn opgenomen in het arbeidsrecht (www.feminiweb.com). Het bestaan van deze regelingen past bij de doelstelling van de overheid om de balans tussen werk en privé positief te beïnvloeden en om vrije keuze aan te kunnen bieden. Voorwaarden om gebruik te mogen maken van de regelingen is dat ouders minstens tien maanden ingeschreven staan bij de sociale zekerheid en dus ook minstens tien maanden gewerkt hebben. Zwangerschapsverlof is minimaal zes weken voor de geboorte en tien weken erna met een totaal van zestien weken (Bron: DIF). Afhankelijk van een aantal factoren kan de lengte van het verlof worden beïnvloed. Wanneer de zwangere vrouw al de zorg heeft voor kinderen kan de periode (vanaf het derde kind) verlengd worden tot een totaal van 26 weken. Als ze zwanger is van een tweeling krijgt ze twaalf weken prenataal en 22 weken postnataal verlof, een totaal van 34. De dokter kan in het geval van medische redenen het verlof met een totaal van zes weken verlengen. Tijdens het verlof ontvangt de werkneemster daggeld, dat wordt betaald via de sociale zekerheid met een plafond van 2.352 euro per maand. De werkgever kan een aanvulling betalen indien het salaris boven het plafond ligt. De collectieve arbeidsovereenkomsten zijn echter zo afgesproken dat praktisch alle werkgevers het loon aanvullen voor de gehele duur van het zwangerschapsverlof. Daarnaast biedt de regeling ontslagbescherming en garantie van baanbehoud. De werkgever is verplicht dezelfde of een soortgelijke functie aan te bieden bij terugkomst. Voor de vader (mits in loondienst) zijn er drie dagen verlof bij de geboorte van het kind. Daarnaast is er een vaderschapsverlof van totaal elf achtereenvolgende dagen. Dit verlof moet binnen vier maanden na de geboorte worden opgenomen. Hier geldt ook dat het verlof betaald wordt door de sociale zekerheid met een plafond van 2.352 euro per maand. Twee op de drie

Page 67: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

60

vaders neemt vaderschapsverlof op, vaak werknemers met een gemiddeld salaris (Bron: DIF; DREES, 2005). Vaders met onstabiele werkomstandigheden of met een laag salaris nemen minder vaak verlof op. In het geval dat het kind ernstig ziek is, gehandicapt of door een ongeluk continue zorg nodig heeft, bestaat er een speciaal verlof “Congé de présence parental”. Voor dit type verlof gelden dezelfde regels en voorwaarden als voor de zwangerschaps- en vaderschapsverlof. Dit verlof mag maximaal een jaar duren, officieel vier maanden, die twee keer verlengd mogen worden. Er bestaat ook de mogelijkheid om onbetaald ouderschapsverlof op te nemen, vanaf de geboorte van het kind tot aan de derde verjaardag. Dit verlof “Congé parental d’education” is eigenlijk een jaar, maar kan twee keer verlengd worden tot een maximum van drie jaar. Tijdens het verlof wordt het arbeidscontract tijdelijk opgeschort. Na de verlofperiode is de werkgever verplicht de werknemer weer te integreren in het arbeidsproces. Een aanvraag voor dit verlof mag de werkgever niet weigeren. Tijdens deze periode kan er wel aanspraak gemaakt worden op een uitkering, een onderdeel van de PAJE, die door de staat wordt uitbetaald. Ouderschapsverlof kan ook in deeltijd worden opgenomen. In Frankrijk neemt een op de honderd vaders ouderschapsverlof (Bron: DIF/CNAF). Vaders die gebruik maken van de toelage hebben minder houvast op de arbeidsmarkt. Een vader die werkt in een sector waar voornamelijk mannen werken, neemt minder snel ouderschapsverlof op (Bron: DIF/CNAF). Op de gezinsconferentie van 2005 is afgesproken een maatregel te introduceren waarbij de vergoeding gedurende een jaar ouderschapsverlof bij het derde of volgende kind met 50 procent wordt verhoogd. De maatregel is op 1 juli 2006 in werking getreden en geldt voor de kinderen die vanaf die datum zijn geboren. Over de arbeidsparticipatie van vrouwen zijn de volgende gegevens (in procenten) beschikbaar (Bron: DIF; www.insee.fr): Tabel 5.2 Arbeidsparticipatie van vrouwen

Leeftijd 1975 1995 2005

15-24 jaar 45,5% 26,5% 29,9%

25-49 jaar 58,6% 78,3% 81,1%

50 jaar en ouder 42,9% 43,9% 54,6%

Totaal 51,5% 59,9% 63,8%

Page 68: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

61

In relatie tot deeltijd werken onder vrouwen zijn de volgende cijfers (in procenten) beschikbaar (Bron: DIF; www.insee.fr): Tabel 5.3 Werkduur onder vrouwen

Aantal uren 2005

Minder dan 15 uur 4,8%

Van 15 tot 29 uur 16,4%

30 uur of meer 9,6%

Over het geheel genomen is 46 procent van de moeders met kinderen jonger dan zeven jaar niet aan het werk. Ongeveer acht procent is werkloos, 28 procent is niet actief zoekend en bijna tien procent heeft ouderschapsverlof (totaal 46 procent). Van de moeders die niet werken heeft 53 procent niet-schoolgaande kinderen (Bron: CIF; DREES, 2002). De grote meerderheid onder hen (89 procent) heeft in het verleden wel gewerkt.

5.5 Vormen en kenmerken van kinderopvang In deze paragraaf staat een uiteenzetting van de verschillende vormen van kinderopvang in Frankrijk en de belangrijkste kenmerken. Kinderopvang beperkt zich eigenlijk alleen tot de niet-schoolgaande kinderen. In de schoolgaande leeftijd worden de meeste kinderen de gehele dag op/door school opgevangen. Vanaf twee jaar zijn de kinderen (indien er plaatsen beschikbaar zijn) welkom op de ‘école maternelle’, de kleuterschool. Vanaf drie jaar zijn de kleuterscholen ook daadwerkelijk verplicht de kinderen aan te nemen. Bijna veertig procent van de kinderen tussen twee en drie jaar oud wordt aangemeld bij de kleuterschool. Vanaf drie jaar gaan bijna alle kinderen naar de kleuterschool (97-99 procent) (DREES, 2002; Blanpain, 2006). Schooltijden zijn van 9.00 tot 16.30 uur met een totaal van 26 uren lestijd per week. Sinds 1995 wordt er gebruik gemaakt van een onderwijssysteem met specifiek geformuleerde doelen en structuren voor de kleuterscholen, waarin aandacht wordt gegeven aan taalvaardigheden, een begin wordt gemaakt met schrijfvaardigheden en luisteren (www.education.gouv.fr). Veel kinderopvang is dus alleen voor kinderen tot drie jaar. Er wordt een onderscheid gemaakt in collectieve en individuele opvang. Collectieve opvang kent globaal drie verschillende vormen (Bron: DIF):

• Privé of publieke collectieve crèches: onder toezicht van PMI en geleid door gediplomeerde medewerkers.

Page 69: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

62

• Crèches familiales: beheerd door een lokale overheid of een privé beheerder (CAF, verenigingen, bedrijven). Opvang waarin één of enkele erkende kinderverzorgers samen meerdere kinderen opvangen aan huis. Deze vorm van opvang vermijdt de administratieve verplichting aan ouders van het in dienst nemen van een kinderverzorger (assistante maternelle).

• Crèches parentales: opgericht en beheerd door ouders zelf. Ouders helpen vaak zelf mee met het oppassen op de kinderen, maar de aanwezigheid van een gekwalificeerd persoon is verplicht.

Individuele opvang beslaat een spectrum van formele tot informele opvang. De formele vorm is de erkende ‘assistante maternelle’ (erkende kinderverzorger). Deze heeft goedkeuring van het PMI nodig. De goedkeuring beschrijft exact het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die de kandidaat tegelijkertijd mag opvangen, evenals de tijden van de opvang. De basisopleiding voor kinderverzorger is onontbeerlijk. De rechten en plichten van het beroep zijn wettelijk en reglementair vastgelegd. De uitbetaling van de kinderverzorger is vrij, maar er wordt gerefereerd aan een collectieve overeenkomst. De wet voorziet in de mogelijkheid om in alle gemeenten oppascentrales (RAM – Relais Assistante Maternelle) op te richten die voornamelijk tot doel hebben om de kinderverzorger in contact te brengen met ouders, ze te informeren over hun rechten en plichten en ze te begeleiden, zonder afbreuk te doen aan de taken die zijn toevertrouwd aan het PMI. De invulling van de begeleiding kan per centrale verschillen. In onderstaande tabel een overzicht van de kenmerken van deze formele opvangvormen voor niet-schoolgaande kinderen (Bron: DIF/DREES; DREES, 2005). Tabel 5.4 Kenmerken formele opvang voor niet-schoolgaande kinderen Opvangvorm Doelgroep Kenmerken Crèches Collectives Kinderopvang in groepsverband gedurende de dag

Kinderen tot 3 jaar • 1 professional op 5 kinderen die nog niet lopen

• 1 professional op 8 kinderen die wel lopen

• Minimaal 2 personen aanwezig, waarvan tenminste één gekwalificeerd

• Doordeweeks geopend voor 8 tot 12 uur per dag (exacte

openingstijden opgenomen in het huishoudelijk reglement)

• In 2004 waren er 6.885 instellingen, met in totaal 209.409 opvangplaatsen

Assistante maternelle

Alle leeftijden • Ouders zijn opdrachtgever en gaan een contract aan met de assistante maternelle, die ze volgens vastgestelde normen moeten betalen.

• Een assistante maternelle mag meerdere kinderen opvangen. Een

gemiddelde is 2,6 kinderen per assistante maternelle (DREES, 2002). Maximaal vangen de kinderverzorgers 3 kinderen op (www.assistante-maternelle.org).

Page 70: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

63

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken • De opvangtijden worden in overleg met de ouders bepaald.

• Er bestaan websites en organisaties waar ouders en assistantes

maternelles in contact kunnen komen met elkaar.

• Ook controlerende (overheids-)organisaties zoals de PMI en de CAF kunnen faciliteren bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod.

• In 2004 waren er 350.000 goedgekeurde assistenes maternelles

met een opvangcapaciteit van 1.100.000 kinderen.

Een andere vorm van opvang die onder toezicht staat is de ‘haltes-garderies’. Dit zijn opvangvoorzieningen (bijvoorbeeld in winkelcentra) waar kinderen tijdelijk en incidenteel kunnen worden opgevangen. Er zijn ook vormen waarbij ouders de opvangvoorziening beheren. In totaal is 49 procent van de ‘halte-garderies’ in het beheer van de gemeente en 45 procent in het beheer van bedrijven (bijvoorbeeld supermarkten of sportscholen). Ook is er een alternatief voor de kleuterscholen waarbij openingstijden losser zijn. Kinderen tussen drie en zes jaar worden er met regelmaat opgevangen gedurende een dag. De opvang is gericht op het ontwikkelen van de fysieke en mentale vaardigheden door middel van oefeningen en spel. Voor schoolgaande kinderen is er naast opvang op/door school ook een vorm van buitenschoolse opvang, namelijk de CLSH (Centre de Loisirs sens Hébergement) en ‘garderie périscolaire’ (OCDE, 2003). Het aanbod aan naschoolse opvang is gezien de rol van scholen daarin te divers om daarvan een goed overzicht te geven (Bron: DIF). In de hiernavolgende tabel een overzicht van de kenmerken van de informele opvangvormen (DREES, 2005). Tabel 5.5 Kenmerken informele kinderopvang Opvangvorm Kenmerken Accueil familial • Op deze vorm van kinderopvang zijn er geen kwaliteits- of andere eisen en regelgeving

van toepassing. De opvang wordt verzorgd een familielid, meestal de grootouders, vrienden of kennissen.

• Een tussenvorm zijn oppassers (au-pairs) die direct door de familie worden aangenomen.

Procentueel gezien gaat het om kleine aantallen.

• Vanuit de overheid is er geen vorm van controle of reglement van toepassing.

• Er bestaan wel heel veel organisaties die bemiddelen en ondersteunen. Deze organisaties

zorgen voor algemene ondersteuning voor beide partijen; screening en selectie; mediator functie bij eventuele problemen en bij de aanvraag en verwerking van de officiële administratie betreft werkvergunning en verzekering.

• Au-pairs/oppassers die door een organisatie/centrale worden gestuurd of waar een soort

bemiddeling heeft plaatsgevonden, hebben wel te voldoen aan bepaalde eisen. Aangezien er echter geen officiële controle is en voorschriften over kwaliteitseisen niet bestaan, zijn er veel ‘niet-betrouwbare’ bemiddelingsorganisaties.

Page 71: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

64

5.6 Het regelen van een plaats in de kinderopvang Ouders die op zoek zijn naar opvang voor hun kinderen kunnen voor informatie terecht bij het departement, de gemeente en bij de gezinsinformatiepunten (Bron: DIF). De kosten van de opvanginstantie en de afstand van huis naar de opvang spelen mee in de keuze van het type opvang. Op het platteland gaat de voorkeur uit naar een betaalde kinderverzorger (assistante maternelle). In stedelijke gebieden gaat de voorkeur uit naar de grootouders en in de grote steden of in de voorsteden van Parijs gaat de voorkeur uit naar de crèche en de oppas thuis. Als een kind oudere broertjes of zusjes heeft, speelt dit ook duidelijk mee in de beslissing: de eisen aan de instelling zijn veel pregnanter wanneer het aantal kinderen stijgt (Bron: DIF). Onder de gezinnen die voor oppas voor hun kinderen zorgen worden de jongste kinderen relatief gezien veel minder vaak toevertrouwd aan een crèche dan de oudste kinderen. De ouders kiezen dan eerder voor een kinderverzorger, terwijl de tarieven van de crèche veel aantrekkelijker zijn. Hier kan ook de factor afstand meespelen in de manier van opvang: gezinnen met twee of meer kinderen wonen minder vaak in het centrum van een stad maar vaker in de buitenwijken waar het crècheaanbod minder groot is. Een kinderverzorger voor de jongste kinderen kan ook nog een ander gemak bieden. De kinderverzorger kan bijvoorbeeld ook voor de oudste zorgen wanneer deze uit school komt.

5.7 Gebruik van kinderopvang De helft van de kinderen tussen de vier maanden en 2,5 jaar oud wordt thuis verzorgd door één van de ouders die niet werkt of soms stopt met werken (Bron: DIF/DREES). Overigens wordt bijna een kwart van de niet-schoolgaande kinderen waarvan de moeder niet werkt, minstens één keer per week opgevangen door een betaalde persoon of bij een collectieve opvangvoorziening. De andere helft van de kinderen tussen de vier maanden en 2,5 jaar heeft ouders die beiden werken. Nog steeds wordt elf procent opgevangen door de eigen ouders, bijvoorbeeld omdat zij parttime werken of omdat de ouders flexibele werkuren kennen en daardoor de opvang van de kinderen zelf kunnen regelen. Voor de opvang van kinderen tussen vier maanden en drie jaar, die niet door eigen ouders worden opgevangen (veertig procent), maken de gezinnen het meeste gebruik van een assistante maternelle (zeventien procent), gevolgd door de crèche (tien procent). Ongeveer 8,5 procent maakt gebruik van opvang door familie of een oppas thuis (zes procent van de kinderen wordt toevertrouwd aan de grootouders). Een indicatie van het gebruik van au-pairs (‘garde individuelle à domicile’) is 0,7 procent. Dan is er nog ongeveer 3,5 procent ‘zwarte kinderopvang’, een niet-geregistreerde assistantes maternelle of oppassers/au-pairs zonder vergunning (www.social.gouv.fr; DREES, 2002).

Page 72: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

65

In 2003 gingen 2,5 miljoen kinderen naar de peuter/kleuterscholen in ‘stedelijk’ Frankrijk. Dit komt overeen met 83 procent van de kinderen van twee tot en met vijf jaar (www.eurydice.org). In onderstaande tabel een overzicht van het gebruik van kinderopvang waarbij onderscheid is gemaakt in formele opvang (individueel of collectief) en informele opvang. Tevens is een onderscheid gemaakt in de leeftijd van de kinderen, naar omvang van de gemeente waarin de kinderen wonen en naar de hoogte van de levensstandaard. Tabel 5.6 Primaire vorm van opvang voor kinderen die niet door hun ouders worden opgevangen (in procenten)

Erkende assistante maternelle

Crèche (waaronder crèche familiale)

Totaal Grootouders

Niet erkende assistante maternelle

Opvang van het kind thuis

Anders Totaal

Plaats van het kind in het gezin

Eerstgeborene 42 28 70 15 9 3 3 100

Jongste kind 49 14 63 17 11 3 6 100

Grootte van een stedelijke eenheid

Plattelandsgemeente 62 6 68 18 8 1 5 100

Stedelijke eenheid – minder dan 100 000 inwoners

48 18 66 22 10 1 1 100

+ meer dan 100 000 inwoners

35 34 69 14 9 4 4 100

Agglomoratie Parijs 27 41 68 4 11 9 8 100

Levensstandaard

1e kwartiel 30 27 57 21 12 1 9 100

2e kwartiel 43 23 66 19 9 0 6 100

3e kwartiel 51 27 78 11 8 3 0 100

4e kwartiel 48 22 70 8 10 10 2 100

Totaal 43 25 68 15 10 3 4 100 Bron: Enquête modes d’accueil et de garde des jeunes enfants, DREES, juin 2002 – Calc. CNAF

De keuze voor een bepaalde opvangvorm wordt in belangrijke mate bepaald door het beschikbare aanbod (Bron: DIF). Om die reden zijn er verschillen in de vorm van opvang waar ouders gebruik van maken tussen departementen. Zo wordt2 in enkele departementen veel gebruik gemaakt van de assistante maternelle omdat er weinig collectieve opvangplaatsen en crèches familiales zijn (Pays de la Loire, Centre en Franche Comté). Het tegenovergestelde doet zich voor in Ile-de-France en in het zuiden van Frankrijk (Provence-Alpes-Cote d’Azur, Languedoc-Roussillon en Corse). In het noorden van Frankrijk kennen twee departementen (le Pas-de-Calais en de Ardennen) een situatie die voor alle soorten opvang even ongunstig is. 2 Informatie heeft betrekking op 2004.

Page 73: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

66

In totaal is er een aanbod van gemiddeld 42 plaatsen (formele opvang) voor honderd kinderen jonger dan drie jaar. Departementen die het minst goed zijn voorzien (minder dan 36 plaatsen voor honderd kinderen) liggen in het noorden van Frankrijk, in het zuiden en in Ile-de-France. Departementen die het beste zijn voorzien (51 plaatsen of meer per honderd kinderen) zijn le Centre, Les Pays de la Loire, la Lorraine, la Bourgogne, la Franche-comte, L’Auvergne en Rhone-Alpes. In onderstaande tabel staat een overzicht van de verdeling van opvang over de verschillende vormen (percentages voor opvang van maandag t/m vrijdag tussen 8.00 en 19.00 uur voor niet-schoolgaande kinderen waarvan de moeder fulltime werkt) (Bron: DIF). Tabel 5.7 Gebruik kinderopvang voor niet-schoolgaande kinderen waarvan de moeder fulltime werkt.

Vorm van opvang Percentage gebruik

Betaalde oppas 79%

Informele oppas 31%

Alleen betaalde oppas 62%

Alleen informele oppas 14%

Geen oppas 7%

Bron: Enquête modes d’accueil et de garde des jeunes enfants, DREES, juin 2002 – Calc. CNAF

Tabel 5.8 Opvangduur per week voor niet-schoolgaande kinderen Duur opvang in uren per week Individuele Kinderopvang Collectieve Opvang <10 41.000 148.000

10-20 74.000 47.000

20-30 119.000 41.000

30-40 171.000 79.000

40-50 139.000 86.000

>50 42.000 13.000

Bron: Enquête modes d’accueil et de garde des jeunes enfants, DREES, juin 2002- Calc. CNAF

Er zijn geen cijfers en overzichten beschikbaar over het gebruik van kinderopvang bij kinderen vanaf zes jaar (Bron: DIF). De mogelijkheden voor kinderopvang worden dan beïnvloed door wat rond en door de school wordt georganiseerd.

5.8 Kwaliteitseisen Elke instelling gerelateerd aan kinderopvang moet officiële goedkeuring krijgen van ‘le président du conseil général’. Het personeel van de kinderopvang moet multidisciplinair zijn, bestaande uit een pedagoog, een gediplomeerde kinderleidster en een verpleegster. Het personeel wordt vaak aangevuld met assistent-kinderverzorgers. Bij instellingen van een bepaalde grootte (meer dan veertig kinderen) zijn de voorwaarden voor gecertificeerde mensen strenger, voor kleinere

Page 74: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

67

instellingen worden de regels afgezwakt in verband met de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel. De generieke doelstellingen van de kinderopvang omvatten:

• Het stimuleren van het welzijn

• De ontwikkeling en het sociaal gedrag van het kind

• Het garanderen van de gezondheid en de veiligheid van het kind

• Het voorkomen van ongelijkheid en het bijdragen aan de opvoeding van het kind. PMI (Protection Maternelle et Infantile / ouder en kindzorg) verzorgt de officiële goedkeuring en de controle van de kinderopvang buiten het ouderlijke huis (www.cg06.fr). Ze assisteren en ondersteunen de kinderopvangcentra door middel van managementadviezen met betrekking tot organisatie en verbetering van de zorg. PMI organiseert en financiert de opleidingen voor de ‘assistantes maternelles’. De kwaliteitseisen voor de kinderopvang liggen vast in het ‘Décret du 1er août 2000 relatif aux établissements et services d’accueil d’enfants de moins de six ans’ en de ‘Code de la santé publique’ (Wet publieke gezondheidszorg). Uitgebreide opleidingseisen zijn vastgelegd in het ‘Arrêté du 26 décembre 2000’ (beschikking uit december 2000). Een overzicht van de opleidingseisen is opgenomen in bijlage D. Het decreet van 1 augustus 2000 heeft de voorschriften van de officiële goedkeuring en van het functioneren van de collectieve en oudercrèches, de haltes-garderies, de multi-accueil, de schakelklassen (peuterklassen) en de kleuterscholen, grondig gewijzigd (Bron: DIF). Dit besluit had tot doel de doorstroming in de opvangvormen te bevorderen en de flexibiliteit in hun functioneren aan te moedigen.

De belangrijkste wijzigingen in het beleid zijn de volgende:

• Voor opvang in een centrum Bij de begeleiding van kinderen is de verhouding één volwassene op vijf kinderen die nog niet kunnen lopen en één op acht kinderen die al wel lopen. Deze verhouding wordt berekend op het aantal kinderen dat aanwezig is (en niet op het aantal ingeschreven kinderen). De maximale opvangcapaciteit van de verschillende instellingen is vastgesteld op:

- zestig plaatsen voor collectieve opvanginstellingen die regelmatig kinderen jonger dan drie jaar opvangen of incidenteel kinderen jonger dan zes jaar.

- twintig plaatsen (bij uitzondering 25) voor vrijwilligersinstellingen - tachtig plaatsen voor kleuterscholen - 150 plaatsen voor crèches familiales

Page 75: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

68

- honderd plaatsen voor opvangcentra voor zowel collectieve als gezinsopvang Dit besluit erkende overigens ook de plaats die aan de ouders gegeven moest worden, als eerste opvoeders van hun kinderen, en hun recht om inzicht te hebben in het functioneren van de opvangorganisatie en daar invloed op te kunnen uitoefenen.

• Voor individuele opvang door een assistante maternelle Kinderverzorgers vangen bij hun thuis, tijdelijk, tegen een vergoeding, minderjarigen op die rechtstreeks door hun ouders of door een oppascentrale (artikel L 421-1 CASF) aan hen worden toevertrouwd. Zij moeten eerst worden erkend door de President van de departementsraad. De officiële goedkeuring is bestemd om de minimale gezondheids-, veiligheids- en ontwikkelingsomstandigheden voor de kinderen te garanderen, rekening houdend met de educatieve bekwaamheid van de kinderverzorger. De nationale criteria van de officiële goedkeuring zijn vastgelegd in een besluit van de Raad van State. De erkende kinderverzorgers moeten een opleiding volgen die is vastgesteld in de voorschriften van artikel L421-14 van het wetboek ‘de l'action sociale et des familles’ (artikel 2112-3 CSP). De officiële goedkeuring en controle daarop hebben tot doel om:

• Er zeker van te zijn dat de voorwaarden voor de opvang altijd worden vervuld.

• De bekwaamheid van de kinderverzorger te beoordelen met betrekking tot het aanmoedigen van de ontwikkeling van de minderjarigen die zij opvangt.

• De kinderverzorger raad te geven en te begeleiden in het ontwikkelen en evalueren van haar vaardigheden.

Dit wordt op verschillende manier geborgd. Onder andere door huisbezoeken en overleg op het bureau van PMI. Het beoordelen van deze officiële goedkeuringen kan leiden tot een ontslag, een opschorting en/of een restrictie van de goedkeuring. Ieder jaar wordt er een balans van het functioneren van de goedkeuringen aan de commissie overhandigd. De looptijd van de vergunning is vijf jaar. Een afgeronde opleiding voor kinderopvang is verplicht voor het verlengen van de vergunning. Op het moment van aanvraag is het niet verplicht een relevante opleiding afgerond te hebben. Werken als assistante maternelle zonder vergunning is strafbaar. Ook alle andere oppassers en au-pairs moeten in bezit zijn van een werkvergunning. Gemeente/provincie geven deze uit met eventueel advies van de PMI. Deze procedure en services met betrekking tot au-pairs zijn echter niet erg ontwikkeld (OCDE, 2003).

Page 76: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

69

5.9 Prijzen en ouderbijdrage kinderopvang De kosten van kinderopvang worden verdeeld over verschillende spelers, namelijk:

• Ouders

• CAF

• Gemeenten

• Staat De CAF’s subsidiëren de opvanginstellingen voor 66 procent van de kostprijs per uur. Daarbij wordt een plafond gehanteerd (in 2003 5,44 euro per uur). De subsidie is ter aanvulling op de eigen bijdrage van het gezin. Deze ouderbijdrage is gebaseerd op het inkomen. Er wordt gewerkt met een ‘institutionele tabel van gezinsbijdragen’ die middels regelgeving is vastgelegd. Voor het gezin betekent de tabel een percentage dat wordt toegepast op het gezinsinkomen, dat minder wordt naarmate het aantal kinderen stijgt. De Staat draagt bij via belastingteruggave (opvang buitenshuis) en fiscale korting (opvang thuis). De gemeente betaalt een deel van de kosten van collectieve kinderopvang. Gezinnen kunnen bij de gemeenten (collectivités locales) om financiële ondersteuning vragen. In het geval van individuele opvang (thuis, oppas) betaalt de gemeente een soort uitkering om te helpen de kosten te verminderen. Onderling zijn er tussen gemeenten verschillen in hoe zij financieren en in welke mate. Bedrijven werken op verschillende manieren mee aan de kinderopvang, onder andere via vrije dagen wanneer een kind ziek is, bedrijfscrèches en gedeeltelijk via bijdragen aan de kosten voor de opvang. Het beleid verschilt erg per onderneming waardoor het niet mogelijk is om de gemiddelde financiële bijdrage te berekenen (Bron: DIF). Om bedrijven aan te sporen de balans tussen werk en het gezinsleven van hun werknemers te bevorderen, heeft de regering in 2004 belastingvoordelen ingevoerd. Bedrijven profiteren van een belastingverrekening van 25 procent voor uitgekeerde steun aan gezinnen met een limiet van 500.000 euro per jaar. Op dit moment worden bij deze belastingverrekening ook de vergoedingen opgenomen die door bedrijven aan hun werknemers worden uitgekeerd tijdens het zwangerschapsverlof, het vaderschapsverlof of het ouderschapsverlof of wanneer men vrij heeft vanwege een ziek kind. Dit type uitgaven maakt het grootste deel uit van de belastingverrekening. Daarnaast heeft de regering de CESU (cheque emploi service universel) geïntroduceerd waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om hun werknemers te ondersteunen om met name individuele opvang voor de kinderen te financieren. Aangezien de CESU nog nieuw is, is deze bijzondere manier van ‘belonen’ van de werknemers nog in opkomst en bestaan er nog geen betrouwbare statistieken op dit gebied (Bron: DIF).

Page 77: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

70

In onderstaande tabel een overzicht van de verdeling van de kosten voor collectieve opvang tussen de verschillende betrokkenen. Tabel 5.9 Kostenverdeling van de kinderopvang in centra Ouders CAF Gemeenten Anders Totaal Crèches 27% 32% 35% 6% 100%

Halte-garderies 20% 18% 52% 10% 100%

Bron: Observatoire des équipments sociaux – CNAF (www.cnaf.fr)

Vanaf 1 januari 2004 zijn verschillende financiële regelingen in relatie tot kinderen geconsolideerd (Bron: DIF). De regeling die gaat over de toekenning van een toeslag voor kinderen tot en met het zesde levensjaar heet PAJE: Prestation d’accueil du jeune enfant. Afhankelijk van het aantal kinderen per gezin, de leeftijd van het kind en de inkomens van de ouder(s) wordt bepaald welke toeslag of welke combinatie van toeslagen per situatie geldig is. PAJE bestaat uit een aantal onderdelen:

• De basis bestaat uit een eenmalige uitkering van 800 euro bij de zevende maand in de zwangerschap en een maandelijkse uitkering van het moment van de geboorte tot en met het derde levensjaar van 160 euro. Alleen gezinnen met een gezamenlijk inkomen van 2.650 euro per maand of minder komen hiervoor in aanmerking.

• Daarnaast zijn er aanvullingen. Een aanvulling is ter wille van vrije keus bij het uitkiezen van het type kinderopvang, omdat de ouders werken. Deze regeling is afhankelijk van het inkomen en de leeftijd van het kind en geldig van het moment van de geboorte tot en met het zesde levensjaar. Minimaal vijftien procent van de kosten van het in dienst nemen van een oppas of assistante maternelle wordt vergoed. De tweede aanvulling is ter wille van de vrije keus om tijdelijk te stoppen met werken. Dit betekent een maandelijkse uitkering van 340 euro vanaf het moment van geboorte tot en met het derde levensjaar van het kind op voorwaarde dat de ouder, die stopt met werken, in de afgelopen vier jaar wel minstens twee jaar gewerkt heeft. Deze uitkering is een vastgesteld bedrag.

In de hiernavolgende tabel een samenvattend overzicht van de financiering van de verschillende individuele vormen van kinderopvang.

Page 78: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

71

Tabel 5.10 Overzicht financiering kinderopvang Opvangvorm Financiering Assistantes maternelles • De ouders kunnen profiteren van ondersteuning bij het zoeken

naar een geschikte ‘assistante maternelle’ (PMI) en van fiscale voordelen. Ze kunnen 50% van de kosten van de belasting aftrekken, maar er is een jaarlijks limiet van 6500,- euro.

• Het minimumsalaris van de assistante maternelle is bij de wet vastgesteld, vergoeding voor kosten met betrekking tot maaltijden gaat in overleg en er is ook een fiscaal voordeel voor de assistante maternelle.

• De tegemoetkoming aan het gezin mag niet meer zijn dan 85%

van het loon van de assistante maternelle, zodat 15% van de kosten in ieder geval voor het gezin zijn. Daarnaast krijgen ze alleen de uitkering als de assistante maternelle officieel gecertificeerd / goedgekleurd is door het departement.

Overige oppassers

Ook hier kunnen de ouders profiteren van een fiscaal voordeel, eveneens van een organisatie voor bemiddeling, hoewel veel oppassers ook via andere kanalen gevonden worden. Er bestaan verschillende organisaties die bemiddelen. Deze vorm van kinderopvang ligt dicht tegen het incidentele en informele oppassen aan. Over deze vorm is weinig officiële informatie beschikbaar en bestaan geen statistieken.

Voor alle vormen van opvang (collectief en individueel) hebben ouders recht op een belastingteruggave van 25 procent van de werkelijke kosten voor de opvang met een limiet van 2.300 euro. De ouders krijgen dus maximaal 575 euro terug. Het percentage zal vanaf de inkomensbelasting 2006 worden verhoogd van 25 procent naar 50 procent (Bron: DIF). Onderzoek naar de opvang van jonge kinderen door de ‘direction de la recherche des études de l’evaluation er des statistiques’ heeft zich tevens gericht op de bestedingen van ouders aan kinderopvang (Blanpain 2005). Twee conclusies van het onderzoek zijn dat na belastingaftrek en toelagen de erkende kinderverzorger goedkoper is dan de crèche of de ‘zwarte’ oppas en dat het budget dat aan kinderopvang wordt besteed groter wordt naarmate de levensstandaard van het gezin stijgt. De laatste conclusie is deels te verklaren op basis van de regeling dat de toelagen die ouders ontvangen afhankelijk zijn van het inkomen, maar deels maken ouders met een hogere levensstandaard gemiddeld gebruik van duurdere opvang (opvang met een hoger uurtarief). In onderstaande tabel een overzicht van de bestedingen van ouders aan verschillende vormen van kinderopvang. Het betreft gemiddelde cijfers (Blanpain 2005).

Page 79: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

72

Tabel 5.11 Overzicht van de gemiddelde bestedingen van ouders aan kinderopvang (exclusief maaltijden en overige onderhoudskosten)

Kosten per maand per kind (zonder toelagen en voor belastingaftrek)

Gemiddelde uurprijs die ouders betalen (voor aftrek van belastingen en toelagen)

Gemiddelde uurprijs na verrekening van toelagen en belastingaftrek

Crèche (collectieve opvang)

� 217 [1] � 1,30 � 1,10 [2]

Assistante maternelle (erkende individuele opvang)

� 321 � 2,00 � 1,00

‘Zwarte’ opvang (niet erkende individuele opvang)

� 263 � 1,50 � 1,50

Opvang thuis (niet gedeeld met andere gezinnen)

� 1.000 � 5,40 � 5,40

Tabelnoten: [1] De kinderen waar het hier om gaat brengen gemiddeld 168 uur per maand door op de crèche. [2] Alleen voor ouders met een belastbaar inkomen.

De kosten voor de opvang van het tweede kind zijn nagenoeg even hoog als die van het eerste kind (Blanpain, 2005). Alleen bij de crèche betaalt men voor het jongste kind een iets voordeliger tarief. De ouderbijdrage bij het oudste kind is twaalf procent van het belastbaar inkomen en bij het jongste kind tien procent. In onderstaande tabel volgt een overzicht van netto kosten voor het gezin bij verschillende vormen van opvang, ook als ouders zelf de opvang verzorgen door bijvoorbeeld ouderschapsverlof op te nemen. Aangezien de meeste vormen afhankelijk zijn van het inkomen van de ouders, is de ‘range’ van kosten vrij breed. Tabel 5.12 Kosten voor ouders bij verschillende vormen van kinderopvang

Type kinderopvang Maandelijkse kosten Tegemoetkoming van de staat

Werkelijke kosten voor het gezin na aftrek van

de uitkeringen

Fulltime ouderschapsverlof

Verlies van het salaris van de ouder die onbetaald

verlof neemt

PAJE (� 160) + aanvulling i.v.m. stoppen met werken

(� 340) Totaal � 500

Salaris minus � 500

Fulltime gecertificeerde ‘assistante maternelle’

� 300 tot � 700 (afhankelijk van de

gemeente)

Uitkering van � 150 tot � 350 (afhankelijk van

inkomen) + vrijstelling van sociale premies +

belastingaftrek

� 105 tot � 260

‘Crèche collectif’ � 75 tot � 600 (ongeveer 8% van het inkomen van

de ouders)

Belastingaftrek � 75 tot � 450 (afhankelijk van het inkomen)

Page 80: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

73

Type kinderopvang Maandelijkse kosten Tegemoetkoming van de staat

Werkelijke kosten voor het gezin na aftrek van

de uitkeringen

Oppas thuis � 1.700 Uitkering van � 150 tot � 350 (afhankelijk van

inkomen) + vrijstelling van sociale premies +

belastingaftrek

� 727 tot � 1.017 (afhankelijk van het

inkomen)

Bron: Dossier de presse de la conférence de la Famille (Avril 2003) – actualisé au 1/1/04 (www.mmmfrance.org)

Voor Frankrijk is het niet mogelijk om de drie gezinssituaties in te vullen om de kosten voor ouders voor kinderopvang tussen de landen meer vergelijkbaar te maken. Ook is het niet mogelijk op macro niveau een overzicht te geven van de uitgaven aan kinderopvang. In eigen onderzoek zijn de bestedingen van ouders wel gerelateerd aan de levensstandaard van ouders (Blanpain, 2005). De meest vermogende ouders betalen bij opvang door een crèche voor belastingaftrek drie keer zoveel als de minst vermogende ouders, respectievelijk 1,80 euro per uur ten opzichte van 0,70 euro per uur. Na belastingaftrek wordt het verschil iets kleiner, respectievelijk 1,50 euro per uur ten opzichte van 0,70 euro per uur. Een dergelijk groot verschil treedt niet op bij de opvang door een erkende kinderverzorger (assistante maternelle). Voor minder vermogende ouders is de crèche dan ook goedkoper dan de assistante maternelle.

5.10 Literatuur Publicaties:

• Blanpain, Nathalie (2005) Accueil des jeunes enfants et coûts des modes de garde en

2002. Études et Résultats, No 422, août 2005, Direction de la recherche des études de l’évaluation et des statistiques.

• Blanpain, Nathalie (2006) Scolarisation et modes de garde des enfants âgés de 2 à 6 ans. Études et Résultats, No 497, juin 2006, Direction de la recherche des études de l’évaluation et des statistiques.

• DREES (Direction de la Recherche des Etudes de l’Evaluation et des Statistiques ) (2002) Enquête ‘Mode de garde et d’accueil des jeunes enfants’, Mai 2002- Calc. CNAF

• DREES (2005). L’accueil collectif et en crèches familiales des enfants de moins de 6 ans

en 2004, Dec 2005. Rapportnummer 446.

• OCDE (Organisation de Coopération et de Dévelopement Economique) (2003). Education et accueil des jeunes enfants: Rapport préalable à la visite des experts en France, Mai 2003.

Internet:

• www.aforts.com

• www.amf.asso.fr

Page 81: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

74

• www.assistante-maternelle.org

• www.cg06.fr/sante/enfance-assistante-maternelle.html

• www.cnaf.fr

• www.eurydice.org

• www.education.gouv.fr

• www.feminiweb.com/feminimag/famille/conge_paternite.htm

• www.insee.fr

• www.mmmfrance.org

• www.social.gouv.fr

• www.ville-palaiseau.fr

Page 82: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

75

6. London Borough of Camden - Engeland De landenbeschrijving van Engeland is tot stand gekomen op basis van deskresearch en uitgebreide informatie van London Borough of Camden (LB Camden) en Welfare Rights.

6.1 Introductie In de kinderopvang in Engeland spelen de landelijke overheid, de lokale overheid en particuliere en vrijwilligersorganisaties ieder hun rol. De wetgeving is nationaal geregeld en zowel de nationale als lokale overheid hebben verantwoordelijkheden op het gebied van kinderopvang. De lokale overheid heeft veel beleidsruimte om voorzieningen te creëren, maar ook particuliere organisaties, bedrijven en vrijwilligers zijn actief op de markt van kinderopvang (OECD, 2004; Equal, 2004). Belangrijke ontwikkeling in Engeland is een tienjarige strategie om het aanbod en de kwaliteit van de kinderopvang sterk te verbeteren. De inzet van deze strategie, eind jaren negentig, vormde eigenlijk de start voor een meer gestructureerde en gereguleerde kinderopvang in Engeland met een meer uitgesproken rol voor de centrale overheid (Bron: LB Camden). Het is mede om deze reden dat niet eenvoudig één beeld van Engeland te schetsen is op het gebied van kinderopvang (Bron: LB Camden). Momenteel zijn er grote verschillen tussen gemeenten en regio’s in het aanbod van opvang, de kenmerken en kosten (Bron: LB Camden).

6.2 Uitgangspunten van het stelsel Doel van de inzet van de overheid in kinderopvang is elk kind een goede start te bieden en het voor alle ouders mogelijk te maken werk en familie beter te combineren (Bron: LB Camden). De combinatie van opvang en ontwikkeling/onderwijs staat in de huidige strategie van de overheid centraal. Lokaal is dit uitgangspunt terug te vinden in het oprichten van kindercentra (children’s centres) waarin opvang, voorschoolse educatie en opvoedingsondersteuning geïntegreerd worden (Bron: LB Camden). Voor schoolgaande kinderen is er de ontwikkeling van de Brede School, waarbij scholen naast onderwijs ook opvang voor en na schooltijd organiseren (zelf dan wel met een partner) en een centrale rol gaan vervullen in de wijk. Financieel vertrekt de overheid vanuit het principe van ‘progressive universalism’: steun voor iedereen, maar meer voor degenen die het het meeste nodig hebben.

Page 83: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

76

Veel opvangvoorzieningen zijn privaat, maar de lokale autoriteiten kunnen in aanvulling op andere aanbieders ook zelf kinderopvang aanbieden. Verder zijn er in de afgelopen jaren (mede met middelen vanuit de centrale overheid) veel initiatieven financieel ondersteund in hun oprichting. Dergelijke financiering is tijdelijk (Bron: LB Camden). Enkele grote publieke instellingen (universiteiten, ziekenhuizen en de BBC) bieden zelf kinderopvang aan voor hun medewerkers. Via nieuwe wetgeving wordt bepaald dat lokale autoriteiten vanaf 2008 verantwoordelijk zijn voor de realisatie van voldoende kinderopvang (Bron: LB Camden). Een situatie waar men nu al nadrukkelijk naartoe werkt.

6.3 Beleidsontwikkelingen Sinds 1998 zijn diverse maatregelen genomen met als doel de voorzieningen te stroomlijnen, het aantal opvangplaatsen uit te breiden en de kwaliteit van de opvang te verbeteren (www.direct.gov.uk). Uitgangspunt bij dit overheidsbeleid is het kind: ‘Every child deserves the best possible start in life’. Een belangrijke maatregel is de ‘National Childcare Strategy’ (mei, 1998) die de speerpunten voor de komende tien jaar bepaalt. De speerpunten binnen deze strategie zijn de volgende (www.direct.gov.uk):

• Keuze en flexibiliteit: ouders krijgen meer mogelijkheden om gezin en werk in evenwicht te brengen. - Vanaf april 2007 wordt betaald zwangerschapsverlof verlengd tot negen maanden. Dit moet

aan het einde van de volgende regeringsperiode uitgebreid zijn tot twaalf maanden. - Moeders krijgen het wettelijke recht om een gedeelte van dit betaalde verlof over te hevelen

naar de vader. - Ieder gezin krijgt toegang tot integrale opvang en zorg via lokale kindercentra, die

voorlichting, opvoedingsondersteuning, kinderopvang en andere diensten zullen bieden voor ouders en kinderen. In 2008 zullen er 2.500 centra zijn, in 2010 3.500.

• Beschikbaarheid: voor alle gezinnen met kinderen tot veertien jaar komt er betaalbare en flexibele opvang van hoge kwaliteit. - Lokale overheden worden vanaf 2008 bij wet verplicht om te zorgen voor voldoende

opvangvoorzieningen. - In 2006 is voor alle kinderen van drie en vier jaar 12,5 uur gratis hoogwaardige opvang per

week beschikbaar, 38 weken per jaar. In 2010 is dit uitgebreid tot vijftien uur en uiteindelijk wordt het uitgebreid tot twintig uur per week.

Page 84: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

77

- In 2010 is voor alle kinderen van drie tot veertien jaar door de week opvang op school beschikbaar van acht uur tot achttien uur.

• Kwaliteit: de kwaliteit van opvang en onderwijsvoorzieningen voor jonge kinderen zal behoren tot de beste ter wereld. - Alle voorzieningen voor dagopvang moeten geleid worden door professionals. - Vanaf april 2006 wordt jaarlijks 125 miljoen pond (183 mln euro3) geïnvesteerd in kwaliteit

van de voorzieningen. - Er komt een uniforme kwalificatie- en loopbaanstructuur voor beroepskrachten in opvang en

onderwijsvoorzieningen voor jonge kinderen: “werken met jonge kinderen die nog niet naar school gaan moet net zo veel status krijgen als het lerarenberoep”.

- Regelgeving en inspectie worden aangepast om de kwaliteit te verbeteren en ouders beter te informeren.

• Betaalbaarheid: hoogwaardige opvang wordt betaalbaar voor alle ouders. - Er komt een gunstiger belastingregeling waardoor ouders een kwart van de kosten van

opvang terug kunnen krijgen. Voor een modaal gezin met twee jonge kinderen levert de maatregel een besparing op van 700 pond per jaar.

De ‘National Childcare Strategy’ van de regering is positief ontvangen door belangenorganisaties als 4Children en Daycare Trust (Equal, 2004). Tegelijkertijd vraagt men zich wel af of de financiering toereikend zal zijn, of het streefaantal kindplaatsen voldoende zal zijn en hoe de kindercentra zich zullen verhouden tot de brede scholen. Lokaal zijn in reactie op de nationale strategie lokale initiatieven genomen om de beoogde resultaten te realiseren. In bijlage B is beschreven wat in London Borough of Camden tot nu toe is gerealiseerd (Bron: LB Camden). De ontwikkeling van brede scholen (‘extended schools’) is eveneens een belangrijk onderdeel van het overheidsbeleid van het Verenigd Koninkrijk (www.direct.gov.uk). Dit beleid is opgenomen in de Education Act 2002. Omdat scholen ‘in het midden van de samenleving staan’, zijn zij volgens de overheid de juiste partij om een uitgebreid pakket ten dienste van kinderen aan te bieden (www.surestart.gov.uk). Sinds 1998 is al op 400 scholen in Schotland ervaring opgedaan met het integreren van voorzieningen aan gezinnen in de brede school. De centrale overheid maakte in 2004 een bedrag van 680 miljoen pond beschikbaar om de vorming van brede scholen te stimuleren. Tweederde van dat budget komt beschikbaar via gemeentelijke overheden. In een onderzoek in opdracht van

3 Alle bedragen zijn omgerekend volgens de koersen medio 2006.

Page 85: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

78

het ministerie van Onderwijs (Clemens, 2006) is gebleken dat in 2005 van de primary schools 87 procent naschoolse opvang biedt, veertig procent voorschoolse opvang en 23 procent opvang tijdens vakanties. Voor de secondary schools gaat het om respectievelijk 95 procent, 61 procent en 65 procent. Scholen hebben verschillende mogelijkheden om kinderopvang (als één van de additionele activiteiten) aan te bieden, namelijk zelf, in samenwerking met childminders (heeft vooral bij jonge kinderen de voorkeur gezien de huiselijke setting) of in samenwerking met een kinderdagcentrum (www.ncma.org.uk; www.teachernet.gov.uk). Scholen kunnen zelfstandig, dan wel in samenwerking met elkaar in opvang voorzien. In de bijlage C is een tabel opgenomen die een overzicht biedt van wat scholen in Engeland ‘aanbieden’ naast onderwijs. Omdat anno 2006 de voordelen al zichtbaar zijn, heeft de Britse overheid vastgesteld welk aanbod zij graag ziet bij alle brede scholen in 2010. Het gaat om de volgende aspecten (Bron: LB Camden):

• Kwalitatief hoogwaardige ‘wraparound’ opvang door school of een andere aanbieder, van acht uur ’s ochtends tot zes uur ’s avonds gedurende het gehele jaar

• Een gevarieerd programma van activiteiten zoals huiswerkklassen, studieondersteuning, sport, muzieklessen, vrijwilligerswerk, mogelijkheden om andere hobby’s te beoefenen

• Ondersteuning voor ouders met informatiebijeenkomsten voor ouders bij specifieke overgangsmomenten in het opgroeien/opvoeden van kinderen, opvoedingsondersteuning

• Snelle verwijzing en informatie over specialistische zorg (logopedie, gedragsdeskundigen, maatschappelijk werk)

• De buurt een bredere toegang kunnen bieden tot ICT, sport, medische zorg (evenals volwasseneneducatie)

Om bovenstaande service te realiseren stelt de regering 680 miljoen pond beschikbaar van 2006 tot 2008 (Camden Council en de scholen in LB Camden hebben 770.000 pond ontvangen om de ontwikkeling van brede scholen te ondersteunen en stimuleren). De Britse overheid zet zich specifiek in voor ouders met minder mogelijkheden, zoals eenoudergezinnen (New Deal for Lone Parents), gezinnen in achterstandsbuurten (Neighbourhood Nurseries Initiative) of ouders die onvoldoende verdienen om opvang te betalen (Working Families Tax Credit) (www.direct.gov.uk). Het ‘New Deal for Lone Parents’ is een programma voor ouders die geen werk hebben en bijvoorbeeld loopbaanbegeleiding en training nodig hebben en uiteindelijk (moeten) gaan solliciteren (Dep. for Education and Skills, 2004). Zij kunnen hulp krijgen bij het betalen van de kosten voor kinderopvang. De ‘employment service’ betaalt de kinderopvang terwijl de ouders

Page 86: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

79

scholing of training volgen of aan het solliciteren zijn. Voor één kind bedraagt de vergoeding maximaal 94,50 pond per week, voor twee of meer kinderen 140 pond. Het ‘Neighbourhood Nurseries Initiative’ is een programma dat zich specifiek richt op achterstandswijken (Bron: LB Camden). Doel is ook in deze wijken ouders alle kansen te bieden om werk, opleiding en training te combineren met de zorg voor het gezin. Er zijn anno 2006 1.279 opvangvoorzieningen in dit programma die gezamenlijk 45.000 nieuwe plaatsen opleverden in achterstandswijken (Bron: LB Camden). De financiering vanuit de centrale overheid voor deze initiatieven was tijdelijk, lokale autoriteiten zullen nu andere bronnen moeten realiseren. Verschillende opvangvoorzieningen vanuit dit initiatief worden nu kindercentra (Bron: LB Camden). Het ‘Working Families Tax Credit’ wordt beschreven in paragraaf 6.9.

6.4 Arbeid- en zorgbeleid Van de beroepsbevolking (leeftijd vijftien tot 64 jaar, totale omvang 47,4 miljoen mensen) werken zestien miljoen mannen en dertien miljoen vrouwen. Van de mannen werkt 9,4 procent parttime en van de vrouwen 44 procent. Van de vrouwen tussen twintig en 49 jaar zonder kinderen, werkt 81,7 procent, is 2,9 procent werkzoekend (unemployed) en werkt 15,3 procent niet (inactive). Voor vrouwen met kinderen ligt het percentage werkenden lager (hoe meer kinderen, hoe lager). Een overzicht is opgenomen in onderstaande tabel. Tabel 6.1 Arbeidsparticipatie in Engeland

Werkende mannen

Inactieve/ niet werkende mannen

Werkende vrouwen

Werkzoekende vrouwen

Inactieve/ niet werkende vrouwen

Beroepsbevolking (15-64 jaar)

16.189.000 (waarvan 9.4 % parttime)

7.007.000 13.159.000 (waarvan 44 % parttime)

11.005.000

Zonder kinderen (20-49 jaar)

81.7 % 2.9 % 15.3 %

1 kind tussen 0-14 jaar

69.9 % 3.6 % 26.5 %

2 kinderen

66 % 3.2 % 30.8 %

3 kinderen of meer

45.3 % 3.3% 51.4 %

Van de niet werkende (inactive) vrouwen, van vijftien jaar en ouder, geeft 20,3 procent aan wel te willen werken, maar vanwege ‘familieverantwoordelijkheden’ thuis te blijven en geen werk te zoeken. Van de niet werkende (inactive) mannen die wel willen werken, geeft 2,7 procent

Page 87: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

80

familieverantwoordelijkheden als de reden dat zij geen werk zoeken. Verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsparticipatie blijven bestaan (Bron: LB Camden). Vrouwen zijn eerder bereid om voor de zorg voor kinderen parttime te werken of zich voor enige tijd terug te trekken van de arbeidsmarkt dan mannen. Veel vrouwen willen daarnaast dicht bij huis werken. De openingstijden van scholen en de beschikbaarheid en openingstijden van opvangvoorzieningen spelen een centrale rol in de keuze voor werk en de mogelijkheden voor vrouwen (Bron: LB Camden). Vrouwen hebben recht op een periode van 26 weken zwangerschapverlof. Dit mag opgenomen worden vanaf elf weken voor de (verwachte) geboorte. De eerste zes weken ontvangen de vrouwen 90 procent van hun gemiddelde wekelijkse inkomen. De overige twintig weken tenminste 100 pond per week of wederom negentig procent van hun gemiddelde wekelijkse inkomen. Vrouwen zijn verplicht minimaal de eerste twee weken na de bevalling verlof op te nemen. Hierna bestaat er geen verplichting om gebruik te maken van het recht op verlof. Moeders die voor hun verlof lang genoeg in dienst waren bij hun werkgever (ongeveer een half jaar) kunnen tevens kiezen voor nog een periode van 26 weken verlof (onbetaald). In de National Childcare Strategy (zie ook paragraaf 6.3) is opgenomen dat vanaf april 2007 betaald zwangerschapsverlof verlengd wordt van vijf naar negen maanden. Dit moet aan het einde van de volgende regeringsperiode uitgebreid zijn tot twaalf maanden. Moeders krijgen bovendien het wettelijke recht om een gedeelte van dit betaalde verlof over te hevelen naar de vader. Vaderschapsverlof geldt voor vaders die tenminste 26 weken in dienst zijn bij dezelfde werkgever (www.tiger.gov.uk). Zij hebben recht op maximaal 2 weken verlof, op te nemen binnen 56 dagen na geboorte van het kind. Vergoedingen zijn standaard 102,80 pond per week of 90 procent van het gemiddelde wekelijkse inkomen wanneer dit minder dan 100 pond is. Exacte invullingen en aanvullingen op bovenstaande regelingen kunnen lokaal en per beroepsgroep verschillen (Bron: LB Camden). Ouderschapverlof is een recht dat door ouders onbetaald kan worden opgenomen als zij een kind onder de vijf jaar hebben, of een gehandicapt kind onder de achttien jaar (Bron: LB Camden). Zodra de ouder een jaar voor dezelfde werkgever heeft gewerkt, is er recht op dertien weken verlof (of achttien weken voor een kind dat recht heeft op een ‘disability living allowence’). Beide ouders hebben dit recht. Dit moet opgenomen voordat het kind vijf jaar oud is. Maximaal mag men per jaar vier weken ouderschapsverlof opnemen. Ouderschapsverlof is in principe onbetaald, maar voor lage inkomensgroepen bestaat er een financiële ondersteuning (Income Support).

Page 88: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

81

Ook zijn er regelingen voor flexibele werktijden. Indien men een kind heeft jonger dan zes jaar, dan is er het recht om flexibele werktijden aan te vragen. De werkgever moet het verzoek in beraad nemen (Bron: LB Camden).

6.5 Vormen en kenmerken van kinderopvang In onderstaande tabel een overzicht van de verschillende formele vormen4 van kinderopvang en hun kenmerken (Bron: LB Camden; www.ncma.org.uk). Tabel 6.2 Vormen en kenmerken formele kinderopvang

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken

Dagopvang 0 tot 5 jaar • Bijvoorbeeld in day nurseries, children centres en enkele family centres

• Meestal open van 8.30 uur tot 19.00 uur

• Parttime opvang mogelijk en sommige centra kennen vroege en late ‘pick-ups’

• Minimum aantal medewerkers 1:3 bij kinderen jonger dan 2 jaar, 1:4 bij kinderen van 2 jaar, 1:8 bij kinderen van 3 tot 7 jaar

• Geregistreerd bij Ofsted

• Zowel publiek, privaat als aangeboden door werkgevers

Sessional care 2 tot 5 jaar • Pre-school en playgroups

• Per keer 2,5 tot 4 uur

• Elke dag of enkele dagen per week

• Volgt de onderwijsperioden

• Geregistreerd bij en geïnspecteerd door Ofsted

• Meestal georganiseerd door de buurt, groepen vrijwilligers, ouders of private organisaties

• Krijgen geen subsidie (soms een eenmalige incentive)

Out of school care (buitenschoolse opvang)

3 tot 14 jaar (tot 16 jaar bij kinderen met ‘special needs’)

• Kinderen kunnen spelen en leren in een veilige en stimulerende omgeving

• In geregistreerde vormen is het medewerker-kindratio 1:8

• Naschoolse opvang tot 18.00 uur

• Voorschoolse opvang vanaf 8.00 uur

• Gedurende vakanties opvang van 8.30 uur tot 18.00 uur

• Geregistreerd bij Ofsted als er kinderen jonger dan 8 jaar worden opgevangen

• Opvang op school of door private dagverblijven

Childminders (gastouderopvang)

Alle leeftijden • Een gastouder vangt kinderen meestal op in het eigen huis. Opvang ook na school en tijdens de vakanties

• Opvangtijden kunnen flexibel zijn, maar de meerderheid werkt van 8.00 uur tot 18.00 uur

• Een gastouder heeft de zorg voor maximaal zes kinderen onder de acht, waarvan maximaal drie jonger dan 5 jaar (waarvan maximaal één jonger dan 1 jaar). Dit is inclusief de eigen kinderen of andere

4 Formele opvang is opvang die is geregistreerd en (deels) wordt gefinancierd door de nationale, regionale of lokale overheid.

Page 89: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

82

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken kinderen die worden opgevangen buiten het systeem

• Gastouders moeten voldoen aan een bepaalde kwaliteitsstandaard en moeten bij opvang van kinderen jonger dan 8 jaar geregistreerd zijn bij Ofsted (Early Years Directorate of Ofsted, UK national inspection unit). Zij vallen onder het Childcare Act 1989/Care Standards Act 2000

• De gastouders zijn zelfstandig. Contracten zijn direct tussen ouder en gastouder

• In Engeland zijn ongeveer 70.000 childminders, waarvan 60% lid is van de National Childminding Association (NCMA)

• Voornemen is om gastouders meer met elkaar in contact te brengen en meer faciliteiten voor ze te organiseren vanuit de buurten waarin zij wonen en kinderen opvangen (netwerken vanuit kindercentra en brede scholen en meer mogelijkheden tot training)

Vanaf vijf jaar zijn kinderen leerplichtig en gaan alle kinderen naar school. De schooldag duurt van 9.00 tot 12.00 uur en van 13.00 tot 15.30 uur, van maandag tot en met vrijdag (www.intense.co.uk). Kinderen gaan 33 tot 36 weken per jaar naar school (Bron: LB Camden). Voordat kinderen leerplichtig zijn, is er vanaf 2½ jarige leeftijd de mogelijkheid naar de ‘Nursery School’ te gaan. Nursery Schools zijn geregistreerd bij Ofsted. Zij volgen de onderwijsperioden en zijn meestal open van 9.30 uur tot 15.30 uur. Kinderen gaan meestal ’s ochtends of ‘s middags. Naast bovenstaande formele vormen van kinderopvang zijn er tevens informele vormen (Bron: LB Camden). Zo zijn er thuisoppassers: ‘home childcarers’ en ‘nannies’. De nannies en home childcarers zijn niet geregistreerd bij Ofsted, maar kunnen wel goedgekeurd zijn via het ‘Childcare Approval Scheme’. Beiden kunnen tevens gekwalificeerd zijn. Verder is er een systeem voor au pairs. Hier vindt geen registratie plaats. Wel is er wetgeving wat betreft arbeidstijden, woonruimte en training (Bron: LB Camden). Er zijn crèches waar kinderen jonger dan acht jaar incidenteel worden opgevangen, bijvoorbeeld als ouders winkelen of sporten, maar ook bij tentoonstellingen of conferenties. Deze opvang vindt altijd plaats op locatie en biedt meer dan vijf dagen per jaar opvang aan. De opvang moet geregistreerd zijn als er meer dan twee uur per dag opvang wordt geboden.

6.6 Het regelen van een plaats in de kinderopvang Voor het vinden van de juiste plek voor hun kinderen, wordt de Britse ouders hulp geboden door lokale Children’s Information Services (CIS), 4Children (www.4children.org.uk) en SureStart Centra (www.surestart.gov.uk). Hier kunnen ouders opzoeken welke opvangmogelijkheden er bij hun in de buurt zijn en tot op zekere hoogte bepalen welke vorm voor het gezin het best passend is. Afhankelijk van de gekozen opvang en de individuele situatie van het gezin, zijn er

Page 90: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

83

verschillende manieren om financiële steun te krijgen (Bron: LB Camden). SureStart biedt een gids met een overzicht van alle regelingen. Als onderdeel van de National Childcare Startegy is een website opgericht, genaamd ChildcareLink, waar ouders gedetailleerde informatie kunnen vinden over opvang en scholing in hun omgeving (www.childcarelink.gov.uk). Voor het inzien van kwaliteit van de opvang, kunnen ouders terecht bij Ofsted.

6.7 Gebruik van kinderopvang Het aantal beschikbare plaatsen in de kinderopvang voor kinderen tot veertien jaar5 is sinds 1997 toegenomen met 525.000 (www.direct.gov.uk, in totaal 1,2 miljoen plaatsen), waarvan 1,1 miljoen kinderen gebruik maken (Bron: LB Camden). Het is de bedoeling in 2010 een verdubbeling van het aantal plaatsen in 1997 te realiseren. Vooral in de achterstandswijken zijn veel extra plaatsen en voorzieningen gecreëerd (Bron: LB Camden). Inschatting is dat anno 2006 eenderde van alle kinderopvangplaatsen een plaats in de gastouderopvang is (Bron: LB Camden). Ook plekken in buitenschoolse opvang en gastouderopvang zijn toegenomen (Bron: LB Camden). Buitenschoolse opvang is nu in de meeste gebieden geregeld, vaak op school. Met overheidsfinanciering zijn 348.000 extra plaatsen gecreëerd en moeten er tot eind 2006 via een andere regeling nog 95.000 extra gerealiseerd zijn (40.000 in achterstandswijken). Het aantal gastouders was dalende, maar is met extra inzet vanuit de ‘Ten Year Strategy’ weer licht gestegen (Bron: LB Camden). Begin 2006 zijn er 71.856 childminders geregistreerd, die samen zorgen voor opvang van 320.291 kinderen. Startpremies en childminders netwerken hebben bijgedragen aan het (succesvolle) herstel (Bron: LB Camden). Doel is ook andere ‘oppassers’ aan huis (bijvoorbeeld de nannies) meer te reguleren zodat ouders meer mogelijkheden hebben in de keuze van opvang thuis (Bron: LB Camden). Voordelen voor het gebruik van gastouderopvang boven opvang in een dagverblijf zijn (Bron: LB Camden):

• Eén op één zorg, aangepast op de behoefte van de kinderen

• Er wordt een stabiele en langdurige relatie opgebouwd met het kind

• Opvang voor broers en zussen samen

• Flexibel in opvang en mogelijkheid om kinderen op te halen en weg te brengen naar andere activiteiten, school of andere vormen van opvang

• Opvang thuis, zodat ook activiteiten als winkelen, koken en tuinieren bijvoorbeeld plaats kunnen vinden

5 In totaal zijn er in Groot-Brittannië (cijfers juli 2006) 10,57 miljoen kinderen tussen de nul en veertien jaar. In Nederland zijn er 2,96 miljoen kinderen tussen de nul en veertien jaar (www.cia.gov).

Page 91: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

84

6.8 Kwaliteitseisen Het toezicht op de kwaliteitseisen in de kinderopvang is in Engeland sinds 2001 geregeld via Ofsted (Office for Standards in Education). Deze instantie bepaalt de voorschriften waaraan voldaan moet worden en inspecteert de uitvoering ervan. Ofsted is een onafhankelijke organisatie die haar bevindingen aan het Parlement rapporteert (Bron: LB Camden). Voor 2001 lag het toezicht bij de lokale autoriteiten. Door centralisatie is een meer consistente benadering ontstaan voor het hele land (Bron: LB Camden). Sinds 2003 is het toezicht op de kinderopvang gerelateerd met het toezicht op de voorschoolse educatie zodat er een meer geïntegreerd kader is ontstaan voor de inspectie van voorzieningen voor jonge kinderen (Bron: LB Camden). Sinds 2005 is dit kader een feit. Ofsted stelt de eisen vast voor:

• Full day care

• Sessional day care

• Crèches (opvang bij winkelcentra of sportclubs)

• Out of school care

• Childminding Er zijn voorschriften opgesteld over onderwerpen als kwalificaties, verzekeringen, veiligheid, hygiëne, buitenactiviteiten, meubilair, omgeving en EHBO. Het gaat om een zeer uitgebreide lijst van aandachtsgebieden waar alle vormen van kinderopvang aan moeten voldoen (Equal, 2005). Sinds 1998 heeft de overheid geïnvesteerd in het kwaliteitsniveau van de kinderopvang. De introductie van de ‘14 National Standards’ heeft een minimum niveau gedefinieerd. In de hiernavolgende tekstbox zijn de standaarden (samenvattend) opgenomen (Bron: LB Camden). 14 National Standards Standard 1 Suitable person: Adults providing day care, looking after children or having unsupervised access to them are suitable to do so. Standard 2 Organisation: The registered person meets required adult : child ratios, ensures that training and qualifications requirements are met and organises space and resources to meet the children’s needs effectively. Standard 3 Care, learning and play: The registered person meets children’s individual needs and promotes their welfare. They plan and provide activities and play opportunities to develop children’s emotional, physical, social and intellectual capabilities. Standard 4 Physical environment: The premises are safe, secure and suitable for their purpose. They provide adequate space in an appropriate location, are welcoming to children and offer access to the necessary facilities for a range of activities which promote their development.

Page 92: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

85

Standard 5 Equipment: Furniture, equipment and toys are provided which are appropriate for their purpose and help to create an accessible and stimulating environment. They are of suitable design and condition, well maintained and conform to safety standards. Standard 6 Safety: The registered person takes positive steps to promote safety within the setting and on outings and ensures proper precautions are taken to prevent accidents. Standard 7 Health: The registered person promotes the good health of children and takes positive steps to prevent the spread of infection and appropriate measures when they are ill. Standard 8 Food and drink: Children are provided with regular drinks and food in adequate quantities for their needs. Food and drink is properly prepared, nutritious and complies with dietary and religious requirements. Standard 9 Equal opportunities: The registered person and staff actively promote equality of opportunity and anti-discriminatory practice for all children. Standard 10 Special needs (including special educational needs and disabilities): The registered person is aware that some children may have special needs and is proactive in ensuring that appropriate action can be taken when such a child is identified or admitted to the provision. Steps are taken to promote the welfare and development of the child within the setting inpartnership with the parents and other relevant parties. Standard 11 Behaviour: Adults caring for children in the provision are able to manage a wide range of children’s behaviour in a way which promotes their welfare and development. Standard 12 Working in partnership with parents and carers: The registered person and staff work in partnership with parents to meet the needs of the children, both individually and as a group. Information is shared. Standard 13 Child protection: The registered person complies with local child protection procedures approved by the Area Child Protection Committee and ensures that all adults working and looking after children in the provision are able to put the procedures into practice. Standard 14 Documentation: Records, policies and procedures which are required for the efficient and safe management of the provision, and to promote the welfare, care and learning of children are maintained. Records about individual children are shared with the child’s parent. Annex A Babies/children under 2: These are additional criteria to be met by a registered person providing full day care who wishes to care for babies. Annex B Overnight care: These are additional criteria to be met by a registered person providing full day care who wishes to care for children overnight.

Instanties die early education (‘nursery schools’) bieden moeten geregistreerd zijn bij de lokale overheidsinstantie 'Early Years Development and Childcare Partnership'. Zij moeten zich aan de doelen en het curriculum van deze organisatie houden. Daarbij worden zij regelmatig geïnspecteerd door inspecteurs van Ofsted. Ook een gastouder die bij Ofsted geregistreerd staat wordt regelmatig bezocht. Ofsted zorgt ervoor dat zij voldoen aan de nationale standaarden betreffende geschiktheid, veiligheid, leer- en speelmogelijkheden. Om geregistreerd te kunnen worden moet een gastouder ook een politie en gezondheidsonderzoek ondergaan (Bron: LB Camden). Zowel geregistreerde childminders als geregistreerde thuisoppassers (‘home childcarers’, zie ook paragraaf 6.6) moeten voldoen aan de volgende criteria (www.ncma.org.uk):

Page 93: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

86

• Relevante kwalificatie of introductiecursus: gastouders moeten een introductiecursus volgen die twaalf uur duurt. De thema’s die in de cursussen aan bod komen, hebben betrekking op de voorschriften en kwaliteitseisen die Ofsted stelt.

• EHBO

• Vrij van een strafblad (dit wordt getoetst door het Criminal Records Bureau).

6.9 Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang De kosten voor opvang variëren per type, maar kunnen ook per gemeente verschillen. In onderstaande tabel een overzicht van de kosten per type opvang in Camden (Bron: LB Camden). Tabel 6.3 Prijzen en kosten kinderopvang

Type opvang Uurprijs Kosten per week [1]

Childminding Gem. � 2,50 (� 3,66) � 1,85 tot � 6 (� 2,71 en � 8,79)

� 127 (� 186)

Nannies en andere oppassers thuis � 2,50 tot � 4 (� 1,85 tot � 5,86)

� 127 tot � 400 [2] (� 186 tot � 586)

Day nurseries (kinderdagverblijf) � 141 tot � 197 (� 207 tot � 289)

Nursery school (kleuterklas) Publiek gratis Privaat � 800 tot � 1.200 per schooljaar (�1.172 tot �1.758)

Sessional Care (pre-school en playground)

� 3 tot � 5 per sessie [3] (� 4,40 tot � 7,33)

SureStart Children’s Centres � 141 tot � 197 (� 207 tot � 289)

School-based Care (buitenschoolse opvang)

� 2 tot � 4 naschools (� 2,93 tot � 5,86) � 1 voorschools (� 1,47) � 15 voor een hele dag tijdens een vakantie (�21,98)

[4]

Tabelnoten: [1] Kosten per week voor fulltime opvang. [2] Bij deze kosten is niet inbegrepen dat ook nog belasting moet worden betaald en sociale premies moeten worden afgedragen. [3] Sessies duren 2,5 tot 4 uur per keer. [4] Kosten per week tijdens een vakantie zijn � 75 (� 110) bij een private instelling � 150 (� 220).

Er gelden geen vaste of gemaximeerde uurprijzen. De prijzen zijn marktconform. Over de uurprijs van childminding dienen ouders zelf te onderhandelen met de gastouder. De tarieven verschillen van gebied tot gebied. Gemiddeld zijn ouders 2,5 pond per kind per uur kwijt en drie pond in Londen (www.surestart.gov.uk). Verschillen tussen de gebieden treden op bij alle andere vormen van opvang. Voor kinderen onder de drie jaar is eten inbegrepen. Verder zijn de uitrusting van de dagverblijven, schoonmaak en toiletartikelen inbegrepen.

Page 94: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

87

In London Borough of Camden gelden gemiddeld de volgende kosten voor ouders (Bron: LB Camden):

• Voor gastouderopvang 136 pond per week (199 euro)

• Voor opvang in een privaat kinderdagverblijf 158 pond per week (232 euro)

• Voor opvang in een kinderdagverblijf met financiële overheidssteun 135 pond per week (198 euro)

Met de inzet van de ‘Ten Year Strategy’ wordt voor 2010 gestreefd naar gratis voorschoolse educatie voor kinderen van drie en vier jaar oud gedurende twintig uur per week en 38 weken per jaar (Bron: LB Camden). De kosten voor kinderopvang worden vooral betaald door de ouders. In 1997 werd dit aandeel geschat op 93 procent. In 2005 is dit gedaald tot 85 procent. Onder het beleid van de National Childcare Strategy (zie paragraaf 6.3) moet dit verder dalen tot 75 procent (HM Treasury, 2004). Ouders met lage inkomens worden gecompenseerd, maar betalen altijd nog 30 procent van de kosten (Bron: LB Camden). In 2002 is berekend dat ouders gezamenlijk 1,8 miljard pond (2,64 miljard euro) betaalden aan kinderdagverblijven. Voor lage inkomensgezinnen is er een subsidie via de speciale belastingsmaatregel Working Families Tax Credit (WTC). Deze bevat een ‘working tax credit’ voor ouders die minimaal 16 uur per week werken (HM Treasury, 2002). De ‘working tax credit’ kan oplopen tot 70% van de kinderopvang kosten (Bron: LB Camden). Dit bedrag is afhankelijk van onder andere het inkomen en het aantal kinderen waarvoor opvang nodig is. Voor eenoudergezinnen of gezinnen waar beide ouders tenminste zestien uur per week werken, is de vergoeding tot 135 pond per week voor één kind en 200 pond per week bij twee of meer kinderen (recht op een dergelijke tegemoetkoming totdat kinderen vijftien jaar worden). Sinds de invoering in april 2003 zijn er 6,1 miljoen gezinnen met totaal 10,5 miljoen kinderen die voordeel hebben van de Working Families Tax Credit (Bron: LB Camden). Omgerekend zijn gezinnen met kinderen er gemiddeld 1.350 pond per jaar op vooruit gegaan. Voor 5 procent minst verdienende gezinnen gaat het gemiddeld om een bedrag van 3.000 pond per jaar. Nog iets specifieker is een gezin waarvan één van de ouders werkt, een half modaal inkomen heeft en twee jonge kinderen er 3.790 pond per jaar op vooruit gegaan en een vergelijkbaar gezin met een modaal inkomen 285 pond. Voor studenten is er een Childcare Grant tot 114,75 pond per week voor één kind en tot 170 pond per week bij twee of meer kinderen.

Page 95: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

88

Sinds 2005 versterkt de overheid een focus op de bijdrage door werkgevers bijvoorbeeld door middel van waardebonnen maar ook on-site kinderopvang (HM Treasury, 2004). Grote lokale werkgevers worden aangemoedigd bij te dragen aan de kosten voor kinderopvang (www.surestart.gov.uk). Wetgeving is sinds april 2005 zo aangepast, dat het belastingtechnisch voordeliger is voor werkgevers om op de werkplaats nurseries aan te bieden en vouchers te verstrekken. Werkgevers kunnen hun werknemers belastingvrij en zonder sociale premies af te hoeven dragen, ondersteunen met vijftig pond per week (Bron: LB Camden). Een bijdrage van de werkgever kan in sommige gevallen betekenen dat de vergoeding op basis van de belastingmaatregel omlaag gaat. Ook lokale autoriteiten kunnen fondsen oprichten om ouders in de kosten van kinderopvang te ondersteunen. Zo kent London Borough of Camden het ‘Camden Childcare Support Fund’ (CCSF). Dit fonds ondersteunt ouders die op geen enkele andere wijze financieel ondersteund worden of geconfronteerd worden met tekorten vanuit bestaande regelingen. Het gaat om werkloze ouders die de overgang maken naar werk (Bron: LB Camden). De totale overheidsuitgaven (centraal) zijn in 2004-2005 gestegen tot 3,8 miljard pond (5,57 miljard euro), ten opzichte van 1,1 pond miljard (1,61 miljard euro) in 1996-1997 (Bron: LB Camden). In 2006-2007 lopen de uitgaven nog verder op tot 4,4 miljard pond (6,45 miljard euro). Om een beeld te geven van de kosten die ouders hebben aan kinderopvang zijn drie gezinssituaties uitgewerkt:

• Situatie A: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 14.000 pond per jaar.

• Situatie B: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 21.000 pond per jaar.

• Situatie C: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 40.000 pond per jaar.

In onderstaande tabel de uitkomsten (Bron: LB Camden en Welfare Rights). Er is in de berekening vanuit gegaan dat er geen kinderen met een beperking in het gezin zijn en dat ouders beiden minimaal zestien uur per week werken (NB opvang is wel fulltime). Tabel 6.4 Uitwerking gezinssituaties ouderbijdragen kinderopvang

Situatie Kosten per maand

Situatie A

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 14.000 pond per jaar.

� 138 ( � 202)

Page 96: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

89

Situatie Kosten per maand

Situatie B

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 21.000 pond per jaar.

� 292 ( � 428)

Situatie C

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 40.000 pond per jaar.

� 693 (� 1.016)

Het is niet mogelijk een beeld te geven van de totale uitgaven aan kinderopvang en de bijdragen daarin van verschillende partijen. Daarvoor is de diversiteit aan financieringsstromen te groot en zijn er als gevolg van lokale beleidskeuzes te veel verschillen (Bron: LB Camden).

6.10 Literatuur Publicaties:

• Clemens, S., Kinnaird, R., Mackey T., Deakin, G., Ullman, A. (2006) Extended Services in Schools: Baseline Survey of Maintained Schools in 2005, BMRB Social Research

• Department for Education and Skills (2004). Paying for Childcare; Help for Lone Parents

Through New Deal for Lone Parents

• Equal (2004). Employability and childcare opportunities; Comparison of Models of Childcare

Provisions, Legislation, Structures, Employment and Training in Austria, Italy, Netherlands and United Kingdom

• HM Treasury (2002). The Child and Working Tax Credits; The Modernization of Britain’s Tax and Benefit System

• HM Treasury, Department for Education and Skills, Department for Work and Pensions, DTI (2004). Choice for parents; The best start for children: a ten year strategy for childcare

• Organisation for Economic Co-operation and Development (2004). OECD Country Note; Early Childhood Education and Care Policy in the United Kingdom

Internet:

• www.4children.org.uk

• www.cia.gov

• www.childcarelink.gov.uk

• www.direct.gov.uk

• www.intense.co.uk

• www.ncma.org.uk

• www.surestart.gov.uk

• www.teachernet.gov.uk

• www.tiger.gov.uk

Page 97: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

90

7. Nederland

De landenbeschrijving van Nederland is tot stand gekomen op basis van deskresearch en bijdragen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Belastingdienst.

7.1 Introductie Geschiedenis In Nederland bestaat de georganiseerde kinderopvang sinds circa 1870. De oorsprong ligt in de armenzorg: het voorkomen van ondervoeding en verbeteren van de gezondheid van jonge kinderen uit lagere sociale klassen. In de periode na de Tweede Wereldoorlog zijn de eerste peuterspeelzalen ontstaan. In 1970 is de landelijke koepelorganisatie voor de kinderdagverblijven en de peuterspeelzalen opgericht: de Werkgemeenschap Kindercentra in Nederland (WKN). Deze organisatie heeft gezorgd voor een eerste aanzet voor professionalisering van het beroep van de leidsters, voor kwaliteitsrichtlijnen, deskundigheidsbevordering en voorlichting en advies aan kindercentra, Rijk en gemeenten. In 1977 is de Rijksbijdrageregeling Kinderdagverblijven tot stand gekomen waardoor kinderdagverblijven die vóór 1975 zijn opgericht in aanmerking kwamen voor een rijksbijdrage. In 1986 is deze rijksbijdrageregeling opgeheven in verband met de nieuwe welzijnswetgeving (Bron: SZW). In de periode 1990-2004 heeft een grootschalige capaciteitsuitbreiding plaatsgevonden. Op basis van verschillende stimuleringsregelingen van de rijksoverheid is in die periode de capaciteit van de Nederlandse kinderopvang gegroeid van 20.000 naar 200.000 plaatsen. In dezelfde periode is tevens de financiële deelname van werkgevers gegroeid en zijn er regels opgesteld voor de kwaliteit van de opvang. In 1998 is gestart de voorbereidingen voor de Wet kinderopvang, die sinds 1 januari 2005 in werking is getreden (Verschuur e.a., 2005). Wet kinderopvang De Wet kinderopvang regelt de financiering, de kwaliteit en het toezicht van de kinderopvang. Uitgangpunt is dat kinderopvang een zaak is van ouders, werkgevers en overheid (www.minszw.nl). De nieuwe wet moet bereiken dat (www.minszw.nl):

• er meer mogelijkheden voor ouders zijn om werk en zorg voor kinderen te combineren

• financiering via de ouders zorgt voor meer bewustzijn bij kinderopvanginstellingen wat betreft prijs en kwaliteit van hun aanbod

• er een uniform landelijk stelsel van financiering, kwaliteit en toezicht is, in plaats van vele regels, die per gemeente verschillen

Page 98: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

91

7.2 Uitgangspunten van het stelsel Het aanbieden van kinderopvang is geen taak van de overheid. De rijksoverheid stelt de kaders vast voor kwaliteit, toezicht en financiering (Wet kinderopvang) en de lokale overheid is verantwoordelijk voor de handhaving van de kwaliteiteisen (toezicht wordt uitgevoerd door de GGD). Ouders kunnen een toeslag (subsidie) aanvragen bij de rijksoverheid als tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang. Het stelsel gaat uit van een bijdrage van de werkgever, maar deze is niet verplicht. Specifieke doelgroepen (o.a. studenten, werkzoekenden, inburgeraars) kunnen een beroep doen op de gemeente (of het UWV) voor een aanvullende bijdrage. De hoogte van alle toeslagen is afhankelijk van het inkomen van de ouders. Ouders gaan zelf het contract aan met de aanbieder van opvang. Om een bijdrage van de rijksoverheid te ontvangen, moeten ouders dit contract aangaan met een (bij de gemeente) geregistreerde aanbieder.

7.3 Beleidsontwikkelingen Sinds de invoering van de Wet kinderopvang in 2005 is het kinderopvangbudget verhoogd (Bron: Ministerie van SZW). Daarmee zijn de kosten voor ouders verlaagd. Omdat het percentage werkgevers dat mee betaalt aan de opvang van de werknemers achter blijft bij de verwachtingen, is vanaf 2007 een verplichte werkgeversbijdrage ingevoerd. De werkgeversbijdrage wordt dan geïnd via premieheffing. Ouders die gebruik maken van kinderopvang, ontvangen de werkgeversbijdrage als onderdeel van de kinderopvangtoeslag.

7.4 Arbeid- en zorgbeleid Kinderopvang wordt door de Nederlandse overheid gebruikt als instrument om het combineren van arbeid en zorg te vergemakkelijken. Een goede combinatie van arbeid en zorg kan bijdragen aan de arbeidsparticipatie van vrouwen (www.minszw.nl). Ter stimulering van die arbeidsmarktparticipatie zijn er meer plaatsen gecreëerd voor kinderopvang en is de Wet kinderopvang aangenomen. In het emancipatiebeleid worden mensen als economisch zelfstandig beschouwd wanneer zij minstens zeventig procent van het nettominimumloon verdienen (uit arbeid of onderneming). 38 Procent van de Nederlandse vrouwen is economisch zelfstandig (www.minszw.nl). Nederland is Europees koploper deeltijdwerk. Vooral veel vrouwen werken in deeltijd (SCP, 2004). In 2003 werkten zes op de tien vrouwen, een verdubbeling ten opzichte van 1990. Van deze vrouwen werkt 66 procent parttime (een baan tot 34 uur per week), tegenover vijftien procent van de mannen. Moeders werken gemiddeld twintig uur per week.

Page 99: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

92

Een klein deel van de vrouwen blijft na de geboorte van een kind (ook na het bevallingsverlof) thuis (SCP, 2006). Als kinderen naar de basisschool gaan, gaat een deel van hen weer werken. Veel vrouwen kiezen er echter voor, om na geboorte van het kind niet weer te gaan werken (een jaar na de geboorte van het eerste kind, werkt 44 procent van de vrouwen nul uur; SCP, 2006).

Zwangerschapsverlof Zwangere werkneemsters hebben recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof van minstens zestien weken. Om die periode financieel te overbruggen ontvangt de werknemer - meestal via de werkgever - een uitkering die in principe net zo hoog is als het salaris (er is een maximum dagloon). Vanaf zes weken, maar minimaal vier weken (28 dagen) vóór de dag na de vermoedelijke bevallingsdatum neemt de werknemer verlof op. Vrouwen hebben recht op minstens tien weken verlof na de bevalling, ook al wordt de baby later geboren dan verwacht. Als vrouwen toch eerder aan de slag willen, dan mag dat pas 42 dagen na de bevallingsdatum. Tot 1 augustus 2004 hadden vrouwelijke zelfstandigen ook recht op een uitkering bij zwangerschaps- en bevallingsverlof. Sinds die datum moeten vrouwelijke zelfstandigen echter zelf geld reserveren om de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof financieel te overbruggen.

Ouderschapsverlof Sinds januari 1991 is de Wet op het ouderschapsverlof van kracht, in 2001 is het recht op ouderschapsverlof opgenomen in de Wet arbeid en zorg. Het recht geeft werknemers met een kind tot acht jaar de mogelijkheid om onbetaald ouderschapsverlof op te nemen. De duur van het ouderschapsverlof bedraagt dertien maal de arbeidsduur per week. De hoofdregel is dat het verlof wordt opgenomen voor maximaal de helft van de arbeidsduur per week gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden. De werknemer kan de werkgever verzoeken het verlof op een andere wijze op te mogen nemen (bijvoorbeeld fulltime of gespreid over een langere periode). Daarnaast bestaan er ook CAO-afspraken over betaling tijdens ouderschapsverlof. De bekendste hiervan is de betaalde ouderschapsverlofregeling voor ambtenaren (www.minszw.nl). Deelnemers aan de levensloopregeling krijgen een fiscale korting van � 636 p/m bij fulltime verlof. In 2005 heeft dertig procent van de rechthebbende ouders ouderschapsverlof opgenomen (www.cbs.nl). Vrouwen nemen vaker ouderschapsverlof op dan mannen. In 2005 heeft 44 procent van de rechthebbende vrouwen het verlof opgenomen en 19 procent van de rechthebbende mannen. Zowel biologische ouders als adoptiefouders hebben recht op ouderschapsverlof, mits zij tenminste een jaar bij een werkgever in dienst zijn en hun kind onder de acht jaar is. Beide ouders hebben voor elk kind recht op ouderschapsverlof. Ook stief- en pleegouders hebben onder bepaalde voorwaarden recht op ouderschapsverlof.

Page 100: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

93

Vormen en kenmerken van kinderopvang Er wordt een onderscheid gemaakt tussen formele en informele kinderopvang. Bij formele kinderopvang is sprake van een bedrijfsmatige activiteit. Een aantal formele vormen van opvang valt onder de Wet kinderopvang. Als de opvang voldoet aan de wettelijke vereisten, komen ouders in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten (Kinderopvangtoeslag). Nederland kent de volgende vormen van formele kinderopvang voor kinderen tot twaalf jaar (www.kinderopvang.net; www.minszw.nl): • Voor kinderen van nul tot vier jaar: kinderdagverblijven (ook wel crèche genoemd). Baby's

kunnen in een kinderdagverblijf worden opgevangen vanaf het moment dat ze zes weken oud zijn. De opvang wordt geboden in stamgroepen. In de leeftijd tot een jaar mogen maximaal twaalf kinderen tegelijk worden opgevangen. In de leeftijd tot en met drie jaar maximaal zestien, waarvan maximaal acht kinderen tot een jaar. De medewerker/kind ratio’s zijn afhankelijk van de leeftijd van de kinderen: 1:4 voor kinderen tot een jaar, 1:5 voor kinderen tussen een en twee jaar, 1:6 voor kinderen tussen twee en drie jaar en 1:8 voor kinderen tussen drie en vier jaar. De kinderdagverblijven zijn meestal open van 8.00 uur tot 18.00 uur en bieden gemiddeld tien uur opvang per dag. Een aantal kinderdagverblijven biedt ook ruimere opvang op flexibele tijden en zelfs 24-uurs opvang.

• Voor kinderen van vier tot twaalf jaar: buitenschoolse opvang. Ook hier wordt gesproken van stamgroepen die maximaal twintig kinderen hebben. Als alle kinderen ouder dan acht jaar zijn mag de stamgroep bestaan uit maximaal dertig kinderen. De medewerker/kind ratio is 1:10 kinderen. Als er sprake is van een stamgroep met alleen achtjarigen en ouder en er dus dertig kinderen in de groep kunnen zitten, dan moeten daar minstens twee beroepskrachten werken, die worden ondersteund door een andere volwassene.

• Gastouderopvang voor kinderen van nul tot twaalf jaar. Een gastouder mag maximaal vier kinderen tegelijk opvangen. Eigen kinderen worden buiten beschouwing gelaten. Gastouders kunnen freelance werken of als zelfstandig ondernemer. Ook is het mogelijk dat de gastouder in dienst is bij de vraagouder of bij een gastouderbureau. Een gastouderbureau werft en selecteert gastouders aan de hand van vaststaande criteria en bemiddelt in de totstandkoming van contact tussen vraagouder en gastouder. Het gastouderbureau verzorgt de administratie. Gastouderopvang via een geregistreerd gastouderbureau valt onder de Wet kinderopvang. Gastouderopvang is niet altijd beperkt tot overdag, maar kan ook 's avonds, 's nachts en in het weekend plaatsvinden. Daarom kiezen ouders met onregelmatige werktijden vaak voor deze vorm van opvang.

Naast bovenstaande vormen zijn er de zogenaamde ouderparticipatiecrèches. Ouderparticipatie is bedoeld voor ouders die er bewust voor kiezen om samen met andere ouders hun kinderen op te vangen. Er is geen betaalde leiding. De ouders zijn met elkaar verantwoordelijk voor de

Page 101: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

94

organisatie en het beheer van de crèche. De crèches moeten voor het overige wel voldoen aan de geldende kwaliteitseisen (www.minszw.nl). Peuterspeelzalen behoren eveneens tot de vormen van formele opvang, maar zij vallen niet onder de reikwijdte van de Wet kinderopvang. Peuterspeelzalen zijn in principe toegankelijk voor alle kinderen tussen twee/twee en een half en vier jaar; wel kunnen er per gemeente voorrangsregels gelden bijvoorbeeld voor kinderen met een sociaal-medische indicatie of kinderen met (potentiële) ontwikkelingsachterstanden. Zij hebben vooral een pedagogische functie. Tussenschoolse opvang, dat wil zeggen opvang tijdens de lunchpauze, hoort niet tot de kinderopvang in het kader van de Wet kinderopvang (www.minszw.nl). Naast formele kinderopvang worden in Nederland ook veel kinderen opgevangen via informele opvang die ouders zelf organiseren, vooral in familiesfeer (www.eurydice.org).

7.5 Het regelen van een plaats in de kinderopvang In het Nederlandse kinderopvangstelsel verloopt de bekostiging van de opvang via de ouders (Bron: Ministerie van SZW). Ouders zijn vrij in hun keuze van de opvangsoort, organisatie en locatie. Het initiatief tot het regelen van een plaats in de kinderopvang ligt daarmee bij de ouders. Zij oriënteren zich op het beschikbare aanbod en sluiten een contract af met de opvang van hun keuze. Ouders zijn de contractpartij en ontvangen maandelijks de factuur van de opvangorganisatie. Zij kunnen een tegemoetkoming in de kosten aanvragen bij de belastingdienst (Kinderopvangtoeslag). Werknemers kunnen daarnaast een bijdrage van de werkgever ontvangen (tot 2007 vrijwillig, vanaf 2007 verplicht).

Page 102: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

95

7.6 Gebruik van kinderopvang In onderstaande figuur het gebruik van formele en informele kinderopvang naar de leeftijd van kinderen in percentages (SCP, 2006). Figuur 7.2

Op basis van gegevens van de Belastingdienst is berekend hoeveel uur gezinnen in 2005 gebruik hebben gemaakt van kinderopvang. Daarbij gaat het om de verklaarde uren. De gegevens over de definitieve afrekening zijn op het moment dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden nog niet beschikbaar. In de hiernavolgende tabel staan de uitkomsten in percentielen.

Page 103: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

96

Tabel 7.1 Gemiddeld gebruik van kinderopvang in verklaarde uren 2005 naar vorm van opvang

Verdeling van het (verklaarde) aantal uren opvang op jaarbasis in 2005 naar opvangvorm 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%

KDV 260 455 546 750 960 1.040 1.105 1.403 1.625BSO 120 195 247 313 410 490 560 665 841GO 0-3 jr 165 285 387 480 600 720 837 960 1.200GO 4-12 jr 86 164 230 276 338 408 480 598 770

Bron: Belastingdienst

Uit bovenstaande tabel is af te lezen dat 60 procent van de opgaven bij de Belastingdienst minder dan 1.105 uur kinderopvang op jaarbasis omvat en 40 procent meer. Het aantal waarnemingen per vorm van opvang is respectievelijk 220.202 (kinderdagverblijf), 115.604 (buitenschoolse opvang), 16.570 (gastouderopvang tot vier jaar) en 12.580 (gastouderopvang vanaf vier jaar).

7.7 Kwaliteitseisen De Wet kinderopvang stelt eisen aan de kwaliteit. Er zijn globale eisen (‘verantwoorde kinderopvang’) en concrete eisen: o.a. een verplichte verklaring omtrent het gedrag voor personeel in de kinderopvang, een risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid, het gebruik van de Nederlandse taal. De sector (ondernemers en ouders) heeft de globale eisen via zelfregulering verder ingevuld in landelijke normen (Convenant kwaliteit kinderopvang, oktober 2004). De rijksoverheid heeft deze één op één overgenomen in beleidsregels en deze normen - samen met de concrete eisen uit de wet - toetsbaar uitgewerkt in toetsingskaders voor de GGD. Sinds de Wet kinderopvang is alle kinderopvang verplicht zich bij de gemeente te melden. De opvang wordt geregistreerd en gecontroleerd door de GGD. Zo wordt illegale opvang bestreden en worden kindercentra die tekort schieten, aangepakt. De wet geeft daarvoor handhavinginstrumenten. Dat was voor 2005 niet geregeld (Bon: Ministerie van SZW). In de beleidsregels zijn eisen neergelegd betreffende:

• Het pedagogische beleidsplan. In het beleidsplan zijn de volgende aspecten beschreven: - de visie op de omgang met kinderen; - de wijze waarop de emotionele veiligheid van de kinderen wordt gewaarborgd; - de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale

competentie; - de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan de kinderen plaatsvindt; - de werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroepen; - de (spel)activiteiten die kinderen buiten de stamgroep kunnen verrichten; - de wijze waarop de beroepskrachten in hun werkwijze door andere volwassenen worden

ondersteund.

• De maximale omvang van de stamgroepen

• De medewerker/kind ratio

Page 104: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

97

• Inzet van beroepskrachten aan het begin of einde van de dag

• De locatie: verblijfsruimten binnen, slaapruimten en buitenspeelterrein

• Het doel en de inhoud van de risico-inventarisatie in verband met de veiligheids- en gezondheidsrisico’s

• Beroepskwalificaties van het personeel

• Verklaring omtrent het gedrag

• Het afleggen van huisbezoeken (alleen bij gastouderopvang)

7.8 Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang De Wet kinderopvang veronderstelt financiering van kinderopvang door zowel ouder(s), werkgever(s) als overheid. Van de werkgevers wordt verwacht dat zij meebetalen aan de kinderopvang (twee maal eenzesde deel), maar dit is niet verplicht (situatie tot 2007). Indien een werkgever niet bijdraagt in de kosten voor kinderopvang of indien deze bijdrage niet toereikend is, kan er een inkomensafhankelijke compensatie worden aangevraagd bij de rijksoverheid. Deze compensatie is structureel voor huishoudinkomens tot 45.000 euro. Huishoudens met een hoger inkomen ontvangen tot en met 2008 eveneens een compensatie bij een ontbrekende werkgeversbijdrage (www.minszw.nl). Vanaf 2007 is de werkgeversbijdrage verplicht en wordt deze aan ouders uitbetaald als onderdeel van de Kinderopvangtoeslag (Bron: Ministerie van SZW). Ongeacht de bijdrage van de werkgever(s) kunnen de ouders bij de rijksoverheid een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aanvragen. Deze aanvraag wordt bij de Belastingdienst ingediend. De hoogte van deze tegemoetkoming is afhankelijk van het gezinsinkomen. De overheid rekent met een maximale uurprijs in de tegemoetkoming van de kosten. De maximum uurprijs waarvoor ouders een tegemoetkoming krijgen in de kinderopvang is in 2006:

• Bij dagopvang en gastouderopvang van kinderen van nul tot vier jaar: 5,72 euro (in 2005: 5,68 euro)

• Bij buitenschoolse opvang en gastouderopvang van kinderen van vier tot twaalf jaar: 6,03 euro (in 2005: 6,13 euro)

In de hiernavolgende tabel is weergegeven welke uurprijzen ouders hebben opgegeven voor de kinderopvang waarvan zij in 2005 gebruik hebben gemaakt. Wederom gaat het om verklaarde uurprijzen. De gegevens over de definitieve afrekening zijn op het moment dat dit onderzoek is uitgevoerd nog niet beschikbaar.

Page 105: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

98

Tabel 7.2 Verklaarde uurprijzen in 2005

Verdeling van de (verklaarde) uurprijzen in 2005 naar opvangvorm 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%

KDV � 4,72 � 5,00 � 5,12 � 5,25 � 5,35 � 5,48 � 5,56 � 5,65 � 5,68 BSO � 4,62 � 5,00 � 5,24 � 5,37 � 5,57 � 5,75 � 5,99 � 6,09 � 6,14 GO 0-3 jr � 4,00 � 4,50 � 4,88 � 5,20 � 5,43 � 5,61 � 5,68 � 5,68 � 6,10 GO 4-12 jr � 4,00 � 4,74 � 5,25 � 5,50 � 5,67 � 5,70 � 6,00 � 6,13 � 6,50

Bron: Belastingdienst

Uit bovenstaande figuur blijkt dat 90 procent van de verklaarde uurprijzen voor opvang in een kinderdagverblijf in 2005 onder de maximum uurprijs voor vergoeding ligt van 5,68 euro. Voor gastouderopvang tot vier jaar geldt dat tussen de 60 en 70 procent van de verklaarde uurprijzen onder het maximum ligt (eveneens 5,68 euro). Bij de buitenschoolse opvang ligt 90 procent onder het maximum (6,13 euro) en bij gastouderopvang vanaf 4 jaar 80 procent. Sinds de invoering van de Wet kinderopvang is het budget van het rijk verhoogd van 680 miljoen euro in 2005 naar 1.050 miljoen euro in 2007. Rekening houdend met de verplichte werkgeversbijdrage wordt dit 1.580 miljoen euro. Als resultaat hiervan zijn de kosten voor ouders verlaagd. In tabel 7.3 zijn de financiële gevolgen weergegeven voor een aantal voorbeeldsituaties (Bron: Ministerie van SZW). Tabel 7.3 Netto huishouduitgaven per jaar voor drie dagen dagopvang voor een kind (in euro’s)

Inkomen 1e partner

Inkomen 2e partner

2004 2005 2006 2007 Verschil 2007-2006

Verschil 2007-2005

Verschil 2007-2004

2/3 modaal 1/3 modaal 1.436 1.294 1.057 793 -264 -501 -643

Modaal ½ modaal 2.607 2.721 1.980 1.277 -703 -1.444 -1.330

1 1/3 modaal 2/3 modaal 3.870 4.034 2.924 1.999 -925 -2.035 -1.871

2x modaal 1x modaal 4.717 5.322 4.654 3.312 -1.342 -2.010 -1.405

Tot slot in tabel 7.4 de uitkomsten op de drie gezinssituaties voor Nederland:

• Situatie A: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 20.000 euro per jaar.

• Situatie B: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.

• Situatie C: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.

Page 106: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

99

Tabel 7.4 Uitwerking gezinssituaties ouderbijdragen kinderopvang

Scenario Kosten per maand

Scenario 1

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 20.000 euro per jaar.

� 76

Scenario 2

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.

� 122

Scenario 3

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.

� 273

De uitkomsten in bovenstaande tabel gaan uit van de situatie in 2007 (Bron: Ministerie van SZW).

7.9 Literatuur Publicaties:

• SCP (2004) Emancipatiemonitor 2004 • SCP (2006) Hoe werkt het met kinderen, moeders over kinderopvang en werk, maart 2006

• Verschuur, A, e.a. (2005) Professionele opvang gevraagd, Den Haag 2005 Internet:

• www.cbs.nl

• www.eurydice.org • www.kinderopvang.net • www.minszw.nl

Page 107: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

100

8. Noordrijn-Westfalen - Duitsland De landenbeschrijving van Noordrijn-Westfalen in Duitsland, is tot stand gekomen op basis van deskresearch en bijdragen van het Deutsches Jungendinstitut (DJI) in Dortmund.

8.1 Introductie In het aanbod van kinderopvang treedt een duidelijk verschil op tussen de deelstaten van het voormalige Oost Duitsland en de deelstaten van het voormalige West Duitsland (waaronder Noordrijn-Westfalen). In vergelijking tot de West-Duitse deelstaten kennen de Oost-Duitse deelstaten een traditie van intensieve kinderopvang, ontstaan vanuit een door de overheid gereguleerde hoge arbeidsparticipatie van vrouwen. Zo zijn er in voormalig Oost Duitsland veel meer opvangplaatsen voor kinderen tot drie jaar en is de opvang voor kinderen van drie tot zes jaar veelal voltijds, terwijl de opvang in voormalig West Duitsland vaak parttime is (OECD, 2004). Met het afnemen van de werkgelegenheid in het oosten van Duitsland na de hereniging is het voorzieningenniveau onder druk komen te staan (Bron: DJI). Het aandeel werkende moeders is in deze deelstaten gedaald van 75,9 procent in 1991 tot 53,2 procent in 2000 (Sardes, 2005). In het Westen is juist sprake van een groeiende arbeidsparticipatie van moeders (van 37,3 procent in 1991 naar 47,9 procent in 2000). Basisuitgangspunt voor het volledige sociale stelsel in Duitsland is het ‘subsidiariteitprincipe’ (Bundesministerium für Familie, Senioren, Frauen und Jugend, 2004b). Dit houdt in dat:

• Ouders een primaire verantwoordelijkheid hebben voor de opvoeding van de kinderen

• Het particuliere initiatief voorrang heeft in het aanbod (publiek aanbod is alleen aan de orde als het particuliere aanbod niet voorziet in de behoefte)

• Er voldoende diversiteit in het aanbod moet zijn In Duitsland heeft elk kind vanaf drie jaar (§ 24 SGB VIII) tot de leerplichtige leeftijd recht op een plaats op de kleuterschool. Dit recht kan worden afgedwongen bij de lokale overheid. De leerplichtige leeftijd kan per deelstaat verschillen, maar ligt gemiddeld rond de 6,5 jaar. Kleuterscholen en scholen voor primair onderwijs kennen vaak beperkte openingstijden. De 'traditionele' openingstijden voor kleuterscholen zijn 4 uur in de ochtend (van 8.00/8.30 uur tot 12.00/12.30 uur) en voor scholen voor primair onderwijs van 8.00 tot 13.00 uur. Alle uren daarbuiten worden gezien als (aanvullende) opvang die op basis van 'behoefte' moet worden geregeld.

Page 108: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

101

8.2 Uitgangspunten van het stelsel De overheid draagt zorg voor een aanbod van voorzieningen, afgestemd op de behoefte van ouders (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Zij organiseert zelf alleen een aanbod als het aanbod van particuliere aanbieders onvoldoende is. De particuliere aanbieders zijn geen commerciële aanbieders. Het financieringssysteem voorkomt dat er ‘winst’ kan worden gemaakt. Er is alleen in zoverre sprake van marktwerking dat ouders zelf kunnen kiezen uit het aanbod. Er is zeker geen sprake van een geliberaliseerde markt. Een totaalbeeld is moeilijk te schetsen omdat de voorzieningenstructuur per deelstaat verschilt. De kinderopvang in Duitsland is namelijk ingebed in federale wetgeving en in wetgeving van de deelstaten. De federale wetgeving heeft wat betreft kinderopvang het karakter van raamwetgeving, die door de deelstaten nader wordt ingevuld. De uitvoering en daarmee ook de financiering, behoort tot de verantwoordelijkheid van de deelstaten en lokale overheden. De federale wetgeving voor kinder- en jeugdhulp, met inbegrip van de dagopvang voor jonge kinderen, is vastgelegd in het achtste Sozialgesetzbuch Kinder- und Jugendhilfe (SGB VIII). Het basisprincipe binnen het SGB VIII is: “Het ter beschikking stellen van een breed scala aan diensten en aanbiedingen, die voor kinderen, jeugdigen en ouders in verschillende levenssituaties tot hulp zijn”. Binnen dit basisprincipe gaat het om drie doelstellingen: preventie, integratie en participatie. Preventie is gericht op het tijdig aanbieden van diensten ter voorkoming van problemen. Integratie is gericht op het aanbieden van diensten voor álle kinderen, jeugdigen en families afgestemd op hun sociale omgeving. Participatie is gericht op medezeggenschap van de gebruikers bij de uitvoering van diensten. Verder is in het SGB VIII een globale taakstelling voor de kinderopvang vastgelegd: “Ondersteuning/stimulering heeft betrekking op ‘verzorging, opleiding en opvoeding’ in samenhang en is gericht op ontwikkeling van het kind als autonoom persoon (sleutelkwalificaties). De samenwerking met ouders is daarbij verplicht.” In de wetgeving van Noordrijn-Westfalen (GTK) is vastgelegd dat:

• het aanbod van kinderopvang moet zijn afgestemd op de behoefte, rekening houdend met reisafstanden

• kinderen uit achterstandsgroepen en van werkende ouders voorrang krijgen

Page 109: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

102

Het merendeel van de kinderopvang wordt aangeboden door particuliere, ideële aanbieders (www.tageseinrichtungen.nrw.de). De planning van voorzieningen behoort tot de verantwoordelijkheid van de lokale overheid, in overleg met particuliere aanbieders (§ 10 GTK). Zij dienen daartoe tweejaarlijks een voortschrijdende behoefteplanning op te stellen, rekening houdend met de wensen van ouders, maar binnen de financiële mogelijkheden. Het aanbod van opvang voor leerplichtige kinderen kan ook door de scholen worden gerealiseerd, in samenwerking met particuliere aanbieders (Bundesministerium FSFJ, 2004b). De financiering van de kinderopvang in Duitsland is een ingewikkeld systeem van verrekening van bijdragen door zowel de deelstaat, de lokale overheid, ouderbijdragen en de instelling zelf. In de federale wetgeving is de mogelijkheid tot het vaststellen van de ouderbijdrage vastgelegd. De hoogte van de ouderbijdrage is vastgelegd in de wetgeving van de deelstaten (met mogelijk daardoor verschillen tussen deelstaten, maar zelf tussen gemeenten). In sommige deelstaten is een bovengrens vastgelegd (bijvoorbeeld in Rheinland-Pfalz 20% van de personele kosten), anderen kennen meer abstracte richtlijnen waarin meer of minder rekening wordt gehouden met de draagkracht van gezinnen.

8.3 Beleidsontwikkelingen De verdere uitbouw van kinderopvang wordt door de nationale regering als belangrijk speerpunt gezien voor de stimulering van de achterblijvende geboortecijfers6 (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Dit speerpunt maakt onderdeel uit van een als noodzakelijk bevonden gezinsvriendelijk beleid. Daarbij ligt de nadruk niet alleen op kwantiteit, maar ook op kwaliteit in de zin van opvoeding en opleiding (voor- en vroegschoolse educatie en opvoedingsondersteuning). De SGB VIII is in 2004 op enkele punten gewijzigd. De wet stimuleert meer opvangmogelijkheden voor nul tot drie jarigen en meer fulltime opvang voor drie tot zes jarigen. Wetgeving is onder andere aangepast voor de inzet van ‘Tagespflege’ (gastouderopvang) als volwaardig alternatief voor ‘Tageseinrichtingen’, de geïnstitutionaliseerde vorm van kinderopvang (Bron: DJI). Daarnaast zijn er meer gedetailleerde pedagogische richtlijnen voor de leidinggevenden opgesteld, met als doel een hogere pedagogische kwaliteit te realiseren. Daar staat tegenover dat de richtlijnen die de financiën, de competenties of de algemene condities van kinderopvanginstellingen reguleren, afgenomen zijn. In feite zijn de minimumvereisten voor kinderopvang naar beneden bijgesteld, of zelfs helemaal verdwenen (DJI, 2005).

6 Volgens de statistieken daalt het aandeel van de bevolking onder 20 jaar in 2020 naar 17,5% en staat Duitsland daarmee in de EU op de 15e plaats. Ter vergelijking wordt dit aandeel voor Nederland op 22,9% geraamd (een 4e plaats). Het geboortecijfer per vrouw (2000) staat voor Duitsland op 1,34 tegenover 1,53 gemiddeld voor de EU-15 en 1,72 voor Nederland.

Page 110: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

103

Behorende tot het stelsel van sociale zorg, is in de discussie een toenemende erkenning van de kinderopvang waar te nemen als belangrijke schakel tussen gezin en onderwijs (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Vooral de inhoudelijke doelen en curricula voor de kinderopvang staan hierbij centraal. Verder gaat het om de verhouding tussen school en kinderopvang, daar waar het concept van de school als hele dag voorziening steeds actueler wordt. Voorts is gediscussieerd over de verlaging van de leerplichtige leeftijd, maar deze lijkt voorlopig niet te worden ingevoerd. Pedagogische concepten voor de kinderopvang zijn in de westelijke deelstaten altijd volledig vrij geweest. Naar aanleiding van slechte resultaten in het PISA-onderzoek (vergelijking resultaten van scholieren op vijftienjarige leeftijd) zijn in een aantal deelstaten opleidingsplannen en –programma’s ontwikkeld dan wel zijn convenanten afgesloten. Hierin ligt ook de optimalisatie en systematische aanpak van opleidingsprocessen en –aanbod in de kinderopvang besloten. Het gaat dan om richtlijnen voor de curricula. In Noordrijn-Westfalen gaat het daarbij om taal, creatieve educatie, bewegen en natuur en cultuur. Recent zijn op federaal niveau inhoudelijke kaders voor voor- en vroegschoolse educatie in de kinderopvang vastgesteld, die op termijn een nationale wettelijke basis krijgen (Bundeministerium FSFJ, 2004b; www.tageseinrichtingen.nrw.de). Hoewel kinderopvang in financiële zin een zaak is van de deelstaten, behoorde in de vorige regeringsperiode de uitbouw van de kinderopvang tot de prioriteiten van de federale overheid (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Hiervoor werd incidenteel � 4 miljard en structureel 1,5 miljard euro jaarlijks vrijgemaakt. Tot 2010 moeten daarbij 230.000 extra plaatsen gecreëerd worden, waarvan een derde in de Kindertagespflege (gastouderopvang) (Bundesministrium FSFJ, 2004a). Verder is de ambitie uitgesproken om meer ‘Ganztagplaatsen’ aan te bieden. Op dit moment biedt 24 procent van de kinderopvangplaatsen in West Duitsland dit aan tegen 98 procent in Oost Duitsland. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de te behalen uitbreiding. De bovengenoemde ambities zijn in 2005 van start gegaan. In de realisatie van zowel kwantitatief als kwalitatief voldoende kinderopvang wordt de financiële draagkracht van de overheid als probleem gezien (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Op dit moment wordt op federaal niveau gediscussieerd over het bekostigingssysteem. Hierbij wordt gedacht aan een fonds (‘Kinderkasse’) dat gevoed wordt door een bijdrage van álle burgers. Dit model verdraagt zich echter niet met de grondwet en het politieke klimaat. Verder staat een herverdeling van middelen ter discussie, in combinatie met de erkenning van voorschoolse opvang, scholing en opvoeding als maatschappelijke taak. De actuele discussie duidt echter in de richting van een versterking van financiën van de lokale overheid en een ontvlechting van gemengde financiering.

Page 111: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

104

Het ministerie voor Generaties, Familie, Vrouwen en Integratie (MGFFI) van de deelstaat Noordrijn-Westfalen voert een beleid dat gericht is op de doorontwikkeling van kinderopvang tot ‘familiecentra’. Het is de eerste deelstaat die dergelijke familiecentra realiseert (www.mgffi.nrw.de). In familiecentra worden opvang, opleiding en advisering voor ouders en kinderen op één plaats aangeboden. Daarnaast wordt in deze centra voor- en vroegschoolse educatie en taal aangeboden, gericht op het realiseren van gelijke kansen en integratie. In 2006 wordt gestart met 178 pilots.

8.4 Arbeid- en zorgbeleid Uit een onderzoek van het IAT (Stöbe-Blossey, 2004) betreffende werktijden en kinderopvang in Noordrijn-Westfalen komt naar voren dat:

• De helft van de moeders met kinderen onder de veertien jaar werkt, overwegend in deeltijd,

• De deeltijd werktijden van vrouwen in het verleden overwegend waren afgestemd op de openingstijden van de (kleuter)scholen (de ochtenden), maar dat dit ‘traditionele’ patroon van in de ochtend werkende vrouwen langzaam wijzigt, terwijl de kinderopvang hier momenteel niet op is afgestemd,

• Vrouwen die buiten de ‘traditionele’ uren werken vaak een ingewikkeld (persoonlijk) netwerk voor de opvang van hun kinderen moeten opbouwen en

• Er behoefte is aan meer flexibele openingstijden, maar ook een meer gedifferentieerd aanbod van opvangvormen.

Het beleidsperspectief is primair gericht op ondersteuning van de ouders en de ontwikkeling van het kind, zover de ouders hier behoefte aan hebben. Belangrijk hedendaags motieven hierbij zijn:

• De balans tussen zorgtaken en arbeidsparticipatie (emancipatiebeleid).

• Een vroegtijdige pedagogische stimulering van de ontwikkeling van het kind, als basis voor succes in de schoolloopbaan (achterstandenbeleid).

Op het gebied van verlofregelingen is vooral het ‘Bundeserziehungsgeld’ (opvoedingsgeld) en een regeling ‘Elternzeit’ (ouderschapsverlof) van belang7. Deze regelingen moeten de combinatie van werk en zorgtaken mogelijk maken en het risico van een onderbreking in de loopbaan verminderen. Met het opvoedingsgeld wordt het belang van de zorg voor kinderen in de eerste levensjaren erkend. Het gaat om een federale regeling voor ouders van kinderen jonger dan 2 jaar (en staat los van kinderbijslag). Als het gezinsinkomen lager is dan 30.000 euro (eenoudergezin 23.000 euro), kunnen ouders kiezen voor:

• Een uitkering van 300 euro per maand gedurende de eerste twee levensjaren dan wel

• 450 euro per maand gedurende het eerste levensjaar.

7 Er is tevens sprake van zwangerchaps- en bevallingsverlof, zes weken voor en twaalf weken na de bevalling.

Page 112: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

105

Beide ouders kunnen, indien sprake is van een dienstverband, aanspraak maken op maximaal drie jaar ouderschapsverlof. Hierbij kan sinds 2001 een keuze worden gemaakt:

• Opname van het verlof in de eerste drie levensjaren;

• Het opsparen van twaalf maanden ouderverlof dat dan kan worden opgenomen voor de achste verjaardag van het kind, in overleg met de werkgever.

Wie ouderschapsverlof opneemt, mag tot dertig uren in de week werken. In bedrijven met meer dan vijftien werknemers is sprake van recht op deeltijdwerk. Bovendien is er sprake van ontslagbescherming. In de praktijk wordt ouderschapsverlof vooral door vrouwen opgenomen. Het aandeel mannen bedraagt slechts vijf procent. Enkele deelstaten betalen tot twaalf maanden een ‘Landeserziehungsgeld’ naast het Bundeserziehungsgeld. In Noordrijn-Westfalen is dat niet het geval. Het beleid staat ter discussie, omdat de doelstellingen van arbeidsparticipatie en economische onafhankelijkheid hiermee onvoldoende worden bereikt (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Bovendien zijn de financiële grenzen van dit beleid in zicht. Geconstateerd wordt dat de stimulering van arbeidsparticipatie (en de geboortecijfers) niet beperkt kan blijven tot financiële stimulering, maar aangevuld moet worden met infrastructurele maatregelen.

8.5 Vormen en kenmerken kinderopvang Er wordt in Duitsland een onderscheid gemaakt tussen ‘Tageseinrichtingen’ (geïnstitutionaliseerde vorm van kinderopvang) en ‘Tagespflege’, te vergelijken met gastouderopvang door privé-personen. Het relatief grootste deel van de institutionele kinderopvang wordt door particuliere aanbieders met een ideële grondslag (vaak grote, deelstaatoverstijgende verbanden) aangeboden. Deze grondslag is expliciet benoemd in de SGB VIII: kerken en privaatrechtelijke geloofsgemeenschappen, evenals federale verenigingen met betrekking tot particuliere welzijnszorg.

Page 113: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

106

Voor 2002 zijn over Noordrijn-Westfalen (NRW) de volgende cijfers bekend in het soort aanbieders van kinderopvang: Tabel 8.1 Aanbieders kinderopvang

Verdeling aanbieders (aandeel plaatsen) Caritasverbände 34,2%

Diakonisches Werk 18,9%

Der Paritätische 7,4%

Arbeiterwohlfahrt 7,2%

DRK 3,1%

Overige particulier 2,3%

Overheid 26,9%

De wetgeving van Noordrijn-Westfalen onderkent verschillende vormen van kinderopvang. In onderstaande tabel een overzicht van deze vormen, de doelgroep en de kenmerken (www.mbjs.brandenburg.de). Tabel 8.2 Vormen en kenmerken kinderopvang

Vormen van kinderopvang Doelgroep Kenmerken

Crèches (Krippen) 4 maanden tot 3 jaar • Maximaal 6 kinderen per begeleider

Kinderdagverblijf (Krabbelstube)

4 maanden tot 3 jaar • Maximaal 8 kinderen per begeleider

Kleuterscholen (Kindergarten) 3e levensjaar tot begin leerplicht (gemiddeld 6,5 jaar)

• Maximaal 25 kinderen op 1 geschoolde en 1 ongeschoolde begeleider

Naschoolse opvang (Horte) leerplichtige leeftijd tot 14e levensjaar (in de praktijk tot einde basisschool; 10 jaar)

• Maximaal 20 kinderen op 2 geschoolde begeleiders

Combinaties van crèche/kleuterschool of kleuterschool/naschoolse opvang

Gemengd qua leeftijdsgroepen

• Voor kinderen van 4 maanden tot 6 jaar: maximaal 15 kinderen op 3 begeleiders, waarvan er minimaal 2 geschoold zijn

• Voor kinderen van 3 tot 14 jaar oud: maximaal 20 kinderen per 2 geschoolde begeleiders

Kinderen in de leeftijd van drie tot zes jaar hebben sinds 1999 recht op een plaats in de kleuterschool. In de praktijk betekent dat echter opvang voor vier uur per dag. Voorzieningen voor schoolgaande kinderen zijn vooral bedoeld als aanvulling op de school (halve dagen). Daarnaast zijn er zogenaamde ‘Ganztagsschule’ waar kinderen de gehele dag op school verblijven. Hierbinnen wordt onderscheid gemaakt in ‘Gebundene Ganztagsschule’ waar álle kinderen de gehele dag verblijven en ‘Offene Ganztagsschule’ waar een deel van de kinderen de gehele dag verblijft (Bron: DJI).

Page 114: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

107

Naast de institutionele opvang is sprake van opvang door privé-personen thuis of in de huishouding van de ouders (oppas), de eerder genoemde ‘Tagespflege’. De wetswijziging in 2004 (SGB VII) heeft een meer formele status aan deze vorm van opvang gegeven (Bron: DJI). Van overheidsregulering is sprake als er meer dan drie kinderen worden opgevangen. In dat geval moet er toestemming (Pflegeerlaubnis) worden verkregen. Gastouderopvang wordt vooral voor kinderen jonger dan 3 jaar als alternatief voor institutionele kinderopvang gezien. Publiek bekostigde gastouderopvang heeft volgens SGB VIII eenzelfde doel- en taakstelling als de instellingen voor kinderopvang, dus opvoeding, opleiding en verzorging (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Er is ook zogenaamde ‘Tagesgro�pflege’ met vaak eigen lokalen. Hier vangen twee gastouders of begeleiders 10 kinderen op (Bron: DJI). Naast de gastouderopvang spelen de grootouders een grote rol. Volgens cijfers uit 2000 (Bundesministerium FSFJ, 2004b) wordt 24,4 procent van de kinderen van nul tot drie jaar en 26,3 procent van de kinderen van drie tot zes jaar door hun grootmoeder opgevangen. Voor de grootvader luiden deze cijfers 9,7 procent respectievelijk 12,3 procent. De formele (gereguleerde) gastouderopvang heeft een aandeel van slechts enkele procenten. Belangrijk is dat het vaak gaat om een combinatie van opvang door de ouders, formele en informele opvang, vooral voor de kinderen in de leeftijd van drie tot zes jaar (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Gastouderopvang wordt vooral gekozen om de flexibiliteit in openingsuren. In deze zin wordt gastouderopvang ook gebruikt als aanvulling op het aanbod van de geïnstitutionaliseerde opvang die vaak een beperkte openingstijd heeft. De openingstijden van de opvang zijn globaal in de wetgeving van de deelstaat vastgelegd (GTK, 2004) en variëren in de praktijk van zeven uur per dag in de voor- en namiddagopvang tot 8,5 uur per dag voor de ‘Ganztagschule’ ofwel naschoolse opvang (www.mbjs.brandenburg.de). In de wetgeving van Noordrijn-Westfalen is bepaald dat bij het vastleggen van de openingstijden voor kinderopvang rekening wordt gehouden met het welbevinden van het kind, de levensomstandigheden van de opvoeders, in het bijzonder werktijden en de opvang tijdens schoolvakanties. In de praktijk betekent dit dat de instelling om 7.30 uur haar deuren opent en deze tussen 16.00 uur en 17.00 uur sluit (Stöbe-Blossey, 2004). In het geval van openingstijden vóór 7.00 uur en na 18.00 uur moet toestemming bij de lokale overheid worden gevraagd (GTK, 2004). Het personeel in de kinderopvang is in dienst van de instelling (Bundesministerium FSFJ, 2004b; GTK, 2004). Over het algemeen wordt ook door particuliere aanbieders de CAO van de overheid gehanteerd.

Page 115: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

108

8.6 Het regelen van een plaats in de kinderopvang

Opvoeders kunnen zich wenden tot een aanbieder van hun keuze. De organisaties voor kinderopvang stellen tenminste tweejaarlijks een capaciteitsplanning op basis van de – te verwachten – vraag op (§ 10 GTK). Nieuwe aanbieders kunnen in aanmerking komen op basis van aanwijsbare behoefte in de omgeving. Een ouderbijdrage is wettelijk vastgelegd en wordt voldaan aan de aanbieder van de opvang.

8.7 Gebruik van kinderopvang Het gebruik van kinderopvang stijgt gestaag met de leeftijd tot aan de leerplichtige leeftijd en neemt daarna af (Deutsches Jugendinstitut, 2005) Over het aantal gebruikersuren zijn geen gegevens beschikbaar. Wat betreft de kleuterschool en naschoolse opvang wordt over het algemeen gedurende de hele week gebruik gemaakt van een opvangplaats (Stöbe-Blossey, 2004; Bundesministerium FSFJ, 2004b). In de ouderbijdrage wordt om die reden niet naar gebruik gedifferentieerd. De openingstijden van de opvangvoorzieningen en de scholen bepalen mede de behoefte aan kinderopvang, de gebruiksuren en de combinatie van arrangementen (Stöbe-Blossey, 2004). Langere openingstijden, bijvoorbeeld bij zogenaamde ‘Ganztagsschulen’, zijn eerder uitzondering dan regel. Over het algemeen wordt bij de kinderopvang een onderscheid gemaakt tussen halve dag en hele dag arrangementen. In onderstaande tabel een overzicht van het aandeel hele dag plaatsen ten opzichte van het totale aantal plaatsen in 2002 (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Tabel 8.3 Aandeel hele dag plaatsen

Aandeel hele dag plaatsen in % (2002) 0 tot 3 jaar 3 tot 6 jaar

Duitsland 90,7 36,4

Westelijke deelstaten 72,0 24,2

Oostelijke deelstaten 97,8 98,2

Aangezien cijfers over het gebruik van kinderopvang ontbreken is er voor gekozen wel een overzicht te bieden van het aantal beschikbare plaatsen op de kinderopvang. De onderstaande tabel geeft per type opvang een overzicht van het aantal beschikbare plaatsen per honderd kinderen in Noordrijn-Westfalen en in Duitsland als geheel (Bundesministerium FSFJ, 2004b).

Page 116: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

109

Tabel 7.4 Beschikbare plaatsen Noordrijn-Westfalen en Duitsland

Beschikbare plaatsen Noordrijn-Westfalen (2002)8 Aantal kinderen Plaatsen Plaatsen per 100 kinderen (VQ)9

Crèches (< 3 jaar) 508.181 10.348 2,0

Kleuterscholen (3 tot 6,5 jaar) 650.330 507.777 78,1

Kinderopvang (6 tot 10 jaar) 765.542 40.275 5,3

Beschikbare plaatsen Duitsland (2002) Crèches (< 3 jaar) 2.232.569 190.395 8,5

Kleuterscholen (3 tot 6,5 jaar) 2.792.667 2.507.744 89,8

Kinderopvang (6 tot 10 jaar) 3.186.842 451.770 14,2

De cijfers laten over de deelstaten gezien grote afwijkingen zien. Zo is de VQ voor kinderen jonger dan drie jaar in de oostelijke deelstaten gemiddeld 36,9 tegenover gemiddeld 2,7 in de westelijke deelstaten. Wat betreft de kleuterscholen is er in de oostelijke deelstaten zelfs sprake van een overcapaciteit (105,1) tegenover een VQ van 88,1 in de westelijke deelstaten. Een schril contrast geldt eveneens voor de naschoolse opvang met een VQ van 6,4 voor de westelijke deelstaten en van 67,6 voor het oosten.

8.8 Kwaliteitseisen Kwaliteit is een aandachtspunt in de publieke en politieke discussie, maar is nog niet vertaald in eenduidige (nieuwe) richtlijnen (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Op federaal niveau is sinds 1999 sprake van een ‘Nationale Qualitätsinitiatieve im Systeem der Tageseinrichtungen für Kinder (NQI)’. Het gaat hierbij om deelstaat- en instellingsoverstijgende projecten, gericht op het uitwerken van kwaliteitsconcepten, het pedagogische concept en kwaliteitsstandaarden. Daarnaast is er sprake van samenwerking tussen de grote (branche)verenigingen van particuliere aanbieders, gericht op het invoeren van kwaliteitsmanagement. Hierbij wordt ook gedacht aan een branchecertificaat. Door in wetgeving opgenomen doelstellingen probeert de federale overheid op kwaliteit te sturen (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Deze doelstellingen zijn echter niet bindend voor de deelstaten en de lokale overheid. Daarnaast kan vanuit de nationale overheid stimulering plaatsvinden door specifieke subsidiering en modelprojecten (bijvoorbeeld op het gebied van taalachterstanden). Kwalitatieve en kwantitatieve richtlijnen zijn globaal. Zo is bijvoorbeeld opgenomen dat ieder kind vanaf 3 jaar recht heeft op een plaats in de kleuterschool. De concrete definitie daarvan, in de zin van omvang in tijd en kwaliteit, wordt echter aan de deelstaten overgelaten.

8 Bundesministerium, 2004. De beschikbare cijfers van Noordrijn-Westfalen zelf liggen qua aantal plaatsen iets hoger, maar geven geen informatie over de dekkingsgraad. 9 VQ=Versorgungsquoten

Page 117: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

110

Om kinderopvang aan te mogen bieden is een licentie nodig (Betriebserlaubnis). Dit is bepaald in de federale wetgeving. De wetgeving van de deelstaat bepaalt de nadere criteria en de procedure die tot erkenning leiden. De licentie is hoofdzakelijk afhankelijk van het voldoen aan richtlijnen voor de groepsgrootte (ratio personeel/kind), kwalificatie van het personeel en standaarden met betrekking tot vierkante meters, hygiëne en veiligheid. De controlemechanismen en -procedures zijn eveneens een zaak van de deelstaat. In het GTK van Noordrijn-Westfalen is als zodanig niets opgenomen met betrekking tot de criteria voor een licentie en de kwaliteitsbewaking. In het aanvraagformulier wordt naar het aantal plaatsen en groepen gevraagd, de kwalificatie van de leidinggevende10 en informatie over het personeel11 (www.mgffi.nrw.de). In het GTK is alleen opgenomen dat de instelling bereid en in staat is om een geëigende inrichting in stand te houden en te voldoen aan de taakstelling (§2 t/m 4) voor crèches, kleuterscholen respectievelijk naschoolse opvang. Deze taakstelling is echter in abstracte termen beschreven, zoals passend voor het kind, afgestemd op de behoeftes van het kind, afgestemd op een pedagogisch concept. Zowel voor de institutionele kinderopvang als voor de gereguleerde gastouderopvang geldt de SGB VIII. Ongeveer de helft van de deelstaten heeft regelgeving voor de gastouderopvang ontwikkeld, inclusief richtlijnen voor de kwaliteit, kwalificatie van gastouders, financiering en bemiddeling. Dergelijke regelgeving kan betrekking hebben op de gehele deelstaat dan wel alleen op de lokale instanties of de gemeentes. In de regelgeving voor Noordrijn-Westfalen is hierover geen nadere informatie gevonden. In de praktijk is het personeel hoog opgeleid. 64% van het personeel heeft een opleiding op tenminste hbo-niveau, van de groepsleidsters is dat 90% (Bundesministerium FSFJ, 2004b).

8.9 Prijzen en ouderbijdrage kinderopvang De financiering van de kinderopvang is in de wetgeving van de deelstaten (GTK, 2004) vastgelegd, zowel wat betreft de exploitatie als de bouw en inrichting van voorzieningen. Kernelementen hierin zijn:

• Bekostiging op basis van begrotingen en landelijk gemiddelde prijzen per plaats

• Een ingewikkeld systeem van verrekening van bijdragen door zowel de deelstaat, de lokale overheid, ouderbijdragen en de instelling zelf

• Wettelijk (Noordrijn-Westfalen) is vastgelegd dat bij de personele kosten wordt uitgegaan van de CAO-overheid (Bundesangestelltentariefvertrag; BAT)

• De instellingen worden voor 75 tot 96 procent gefinancierd

10 Levensloop en gewaarmerkte diploma’s. 11 Naam, geboortejaar, opleiding, functie, aantal uren et cetera.

Page 118: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

111

• Bekostigingsvoorwaarde is het hebben van een licentie en het voldoen aan sociaal-pedagogische opdracht zoals opgenomen in het GTK (2004; § 1 t/m 4)

• Bedrijven kunnen kindplaatsen inkopen – of hele instellingen – door een eenmalige bijdrage van vijftig procent voor de bouw- en inrichtingskosten, de exploitatie van deze kindplaatsen wordt door de (lokale) overheid betaald

Gastouderopvang wordt overwegend privaat gefinancierd door de ouders (de informele variant). In het geval van publieke bekostiging (de formele variant) zijn er grote verschillen tussen de deelstaten. Op basis van de SGB VIII kan een vergoeding worden aangevraagd bij het ‘Jugendamt’ als gastouderopvang voor het kind ‘wenselijk en noodzakelijk’ is en als de gastouders door het ‘Jugendambt’ dan wel in opdracht daarvan bemiddeld zijn. De inkomsten van gastouders zijn overigens belastingvrij zolang er niet meer dan vijf kinderen tegelijkertijd worden opgevangen. In Noordrijn-Westfalen worden vaste prijzen voor de kinderopvang gerekend; een ongedifferentieerde ouderbijdrage. De bijdrage is wettelijk verankerd in de GTK (2004). Sinds 2002 geldt voor de ouderbijdrage de volgende staffel (bijlage GTK, 2004): Tabel 8.5 Ouderbijdragen kleuterschool en kinderopvang

Inkomen (�) Ouderbijdrage (�) maandelijks Kleuterschool Kleuterschool

additioneel voor de middagpauze12

Kinderen < 3 jaar

‘Hort’ (schoolgaande

kinderen)

tot 12.271 0 0 0 0

tot 24.542 26,08 15,85 68,00 26,08

tot 36.813 44,48 26,08 141,12 57,78

tot 49.084 73,11 41,93 208,61 83,85

tot 61.355 115,04 62,89 276,61 115,04

> 61.355 151,34 83,85 312,91 151,34

Deze bijdragen gelden voor het eerste kind. Voor het tweede en ieder volgend kind is geen ouderbijdrage verschuldigd. De ouderbijdrage wordt door de lokale instantie geïnd. De gemiddelde kosten voor de overheid (öffentlichen Träger) per opvangplaats per jaar in Noordrijn-Westfalen bedraagt 3.565 euro (Diller e.a., 2004). Het is onduidelijk hoe de kosten zich per type opvang verhouden. De gegevens om dit te onderscheiden ontbreken. Wel heeft men een schatting gemaakt:

• Krippe � 6.948

12 Indien de kinderopvang tussen 12.30 en 14.00 uur geopend is. De instelling kan daarnaast nog een vergoeding voor het middageten vragen.

Page 119: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

112

• Kindergarten (halbtags) � 3.474

• Kindergarten (ganztags) � 5.211

• Hort � 3.474. Deze bedragen zijn schattingen per jaar (Diller e.a., 2004). Het was niet mogelijk om de drie gezinssituaties te berekenen om de kosten van kinderopvang voor gezinnen ook op een andere manier in beeld te brengen. Wat betreft de ouderbijdragen en bijdragen vanuit de overheid op nationaal niveau is de inschatting dat de totaalkosten van de Tageseinrichtungen in 2003 13,4 miljard euro was (Deutsches Jugendinstitut, 2005). In totaal schat men de bijdrage van ouders hierin op circa 2,4 miljard euro en de bijdrage van de overheid op ongeveer 10,5 miljard euro. Ongeveer 0,5 miljard euro komt uit eigen middelen van de instellingen.

8.10 Literatuur Publicaties:

• Bundesministerium für Familie, Senioren, Frauen und Jugend (2004a). A bis Z zum

Tagesgetreuungsausbaugesetz. Dezember 2004

• Bundesministerium für Familie, Senioren, Frauen und Jugend (2004b). OECD Early Childhood Policy Review 2002-2004; Hintergrundbericht Deutschland. Fassung 22.11.2004.

• Deutsches Jungendinstitut (2005) Zahlenspiegel 2005, Kindertagesbereuung im Spiegel der

Statistik. Forschungsverbund Deutsches Jugendinstitut Universität Dortmund (DJI), Munchen, 2005.

• Diller, Angelika; Leu, Hans Rudolf; Rausenbach, Thomas (Hrsg.) (2004) Kitas und Kosten. Die Finanzierung von Kindertageseinrichtungen auf dem Prüfstand. Verlag Deutsches Jugendinstitut

• Nordrhein-Westfalen Rechtsgrundlagen (2004) Zweites Gesetz zur Ausführing des Gesetzes zur Neuordnung des Kinder- und Jugendhilferechtes (Gesetz über Tageseinrichtungen für Kinder – GTK) vom 29. Oktober 1991, zuletzt geändert 27. Januar 2004.

• OECD (2004). Brochure 33979. Early childhood Education and Care Policy in the Federal

Republic of Germany.

• Sardes (2005). Quickscan dagarrangementen in 7 landen. • Stöbe-Blossey, Sybille (2004). Bedarfsorientierte Kinderbetreuung; Teil 1: Arbeitszeit und

Infrastructuur. Gelsenkirchen: Institut Arbeit und Technik (IAT) Internet:

• www.imf.org

• www.mbjs.brandenburg.de

Page 120: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

113

• www.mgffi.nrw.de

• www.tageseinrichtingen.nrw.de

Page 121: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

114

9. South Carolina - Verenigde Staten De landenbeschrijving van South Carolina is tot stand gekomen op basis van deskresearch. De afdeling ‘Child Care Services’ van het ‘South Carolina Department of Social Services’ was niet in de gelegenheid om te helpen in de beantwoording van de vragen en het eventueel controleren van de gegevens die op basis van deskresearch zijn verzameld en in dit hoofdstuk worden gepresenteerd.

9.1 Introductie De staat South Carolina heeft in totaal 4 miljoen inwoners, waaronder (in 2005) 960.669 kinderen onder de dertien jaar (24 procent; NACCRRA, 2005). De bevolking van South Carolina vergrijst, het aandeel nul tot achttien jarigen neemt sterk af. Het aandeel huishoudens met kinderen onder de achttien jaar is in 2000 32,3 procent, ten opzichte van 49 procent in 1960. Het aantal éénoudergezinnen neemt sterk toe (NACCRRA, 2005). In 2000 groeide 31,3 procent van alle kinderen op in een éénoudergezin, in 1990 was dit 25,1 procent en in 1980 18,9 procent. Een van de gevolgen hiervan is dat steeds meer ouders zijn aangewezen op kinderopvang om te kunnen werken. In 2000 werkte 66,1 procent van alle moeders van kinderen in de leeftijdscategorie nul tot vijf jaar en 73,1 procent van de moeders van kinderen van vijf tot achttien jaar. In 1960 was dit 36,8 procent. In totaal groeit 62,6 procent van de kinderen van nul tot vijf jaar op in gezinnen waar beide ouders of, in geval van éénoudergezinnen, de ouder werkt. Bij 38,4 procent werken de ouders fulltime. Gemiddeld werkt ieder van hen in 2004 1.824 uur (OECD, 2006). De zorg voor de kinderen wordt door deze ouders vaak overgelaten aan de opvang. Geschat wordt dat 65 procent van de kinderen onder de vijf jaar opvang nodig heeft (Kids Count, 2005). De leeftijd waarop kinderen verplicht zijn deel te nemen aan onderwijs is in South Carolina van vijf tot achttien jaar (www.infoplease.com). De kinderen gaan gemiddeld acht uur per dag naar school. Het aantal schooldagen per jaar ligt tussen de 175 en 185.

9.2 Uitgangspunten van het stelsel Kinderopvangorganisaties zijn er in verschillende vormen. Een belangrijk onderscheid is de manier waarop zij gefinancierd worden. Er zijn in South Carolina marktgedreven instellingen die door een kerk of een andere non-profitorganisatie gesponsord worden en er zijn commerciële instellingen. Daarnaast zijn er instellingen die door de overheid worden gesubsidieerd. Op welke wijze de opvang ook gefinancierd wordt, de overheid speelt een sturende rol in het bevorderen van kinderopvang die betaalbaar en kwalitatief hoogwaardig is (Marsh, 2001).

Page 122: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

115

De betrokkenheid van de overheid bij kinderopvang is ingegeven vanuit het motief om achterstanden te voorkomen en gezinnen te ondersteunen die in armoede leven, of dicht tegen de armoedegrens aan. Overheidsprogramma’s richten zich dus vooral op kinderen in gezinnen met een laag inkomen. De overheid is zowel centraal (federale overheid) als vanuit de afzonderlijke staten betrokken. Daarnaast hebben de districten en gemeenten in de uitvoering verantwoordelijkheden. In 1965 is de federale overheid gestart met het programma Head Start (www.acf.hhs.gov). Het doel van het programma is bij te dragen aan een gezonde ontwikkeling en goede start in het onderwijs van kinderen in gezinnen met een laag inkomen. Het programma richt zich op kinderen tot vijf jaar, zwangere vrouwen en hun familie/gezin. Diensten worden aangeboden vanuit onderwijs en de ontwikkeling van jonge kinderen. In het programma is tevens aandacht voor medische en tandheelkundige ondersteuning, voor een gezonde mentale ontwikkeling, voeding en betrokkenheid van ouders (opvoeding). Alle Head Start programma’s moeten voldoen aan de landelijk vastgestelde programmavereisten (Program Performance Standards). Kinderen en gezinnen die in aanmerking komen voor deelname aan een Head Start programma hebben een inkomen dat gerelateerd is aan de armoedegrens (afhankelijk van het aantal leden waaruit het gezin bestaat is er een inkomensgrens vastgesteld, voor een gezin bestaande uit vier leden is de inkomensgrens in 2006 20.000 dollar). Gezinnen die langs andere weg overheidssteun ontvangen en kinderen uit pleeggezinnen hebben eveneens toegang. Er is een aantal plaatsen gereserveerd voor kinderen met een beperking. Gezinnen met een inkomen dat iets hoger ligt dan de vastgestelde grenzen komen eveneens in aanmerking indien er voldoende plaatsen beschikbaar zijn. In 2006 is er voor heel het land een budget van 6,8 miljard dollar beschikbaar voor Head Start. Elke staat heeft een afdeling die de samenwerking voor het programma coördineert. Vanuit de federale overheid krijgt elke staat een ‘Social Service Block Grant’ (www.state.sc.us/dss). Deze subsidie is bedoeld voor de ondersteuning van de meest kwetsbare kinderen en volwassenen in de maatschappij. In South Carolina is in 2005 16 procent van de subsidie besteed aan kinderopvang (ongeveer 6,6 miljoen dollar). Een deel van dit bedrag zet South Carolina in voor het ABC programma – ‘Advocates for Better Care’ (www.state.sc.us/dss). ABC is een programma dat extra faciliteiten biedt voor zowel aanbieders van kinderopvang als ouders. Via het ABC programma zet de staat South Carolina het geld in van het Child Care and Development Fund (CCDF). Doel van het programma is het verbeteren van de kwaliteit, de betaalbaarheid en de beschikbaarheid van kinderopvang voor de lagere inkomensgroepen. Kinderopvangorganisaties kunnen, mits zij voldoen aan de eisen, in aanmerking komen om het ABC programma aan te bieden. Dit programma werkt als een

Page 123: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

116

keurmerk. Aanbieders kunnen in aanmerking komen voor een eenmalige subsidie om materiaal aan te schaffen dat het programma voor de kinderen verbetert. Ouders kunnen in aanmerking komen voor het ‘ABC Special Needs Voucher’ waarmee zij verschillende vormen van zorg voor hun kinderen kunnen bekostigen (www.workworld.org). Naast het ABC programma zet South Carolina in op het programma First Steps (www.scfirststeps.org). Dit programma wordt ingezet om (alle) kinderen beter voor te bereiden op school. Alle kinderen tot vijf jaar vallen onder de doelgroep. Het programma is gestart in 1999, naar aanleiding van onderzoeksresultaten die hebben uitgewezen dat één op de zeven kinderen in South Carolina niet klaar is voor de start op school. In sommige gemeenten is dit aantal zelfs één op de vier. First Steps is gericht op het versterken van de draagkracht van gezinnen, het verbeteren van de gezondheid en het welzijn van kinderen, het kwalitatief verbeteren van de kinderopvang en voorschoolse educatie en het verbeteren van de overgang van ‘kindergarten’ naar school. Sinds 1999 zijn ruim 330.000 jongere kinderen geholpen via First Steps. In 2005 heeft de staat drie miljoen dollar in het programma geïnvesteerd. In dat jaar zijn onder andere ruim 55.000 kinderen geholpen, ongeveer 13.000 gezinnen en zijn er mee dan 650 opvangvoorzieningen bereikt. Elk district/land binnen de staat heeft een First Steps Office dat lokale behoeften en kansen inventariseert om de jongste kinderen beter voor te bereiden op school. Tot slot is een belangrijke verantwoordelijkheid van de staat ten aanzien van de kinderopvang het stellen en handhaven van minimale kwaliteitseisen aan de kinderopvang (www.state.sc.us/dss), het zogenoemde Child Care Licensing programma. Daarover meer in paragraaf 9.7

9.3 Arbeid- en zorgbeleid Er is in de VS weinig mogelijkheid om verlof op te nemen. De landelijke ‘Family and Medical Leave Act’ uit 1993 biedt de mogelijkheid tot het opnemen van onbetaald verlof en geeft baangarantie in geval van ernstige ziekte of de zorg voor een pasgeboren kind. Deze bescherming geldt alleen voor werknemers die werkzaam zijn bij een werkgever met ten minste vijftig werknemers. South Carolina’s ‘Human Affairs Law’ verbiedt werkgevers met vijftien of meer werknemers in zowel de publieke als de private sector het ontslaan van werknemers die (onbetaald) zwangerschapverlof opnemen. Slechts drie Staten (California, Minnesota en Washington) hebben regelingen getroffen voor betaald verlof. In South Carolina mogen werknemers in de publieke sector bij wet tot tien dagen ziekteverlof opnemen om te zorgen voor dringende hulp aan familie (dus ook aan kinderen) (www.naccrra.org).

Page 124: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

117

9.4 Vormen en kenmerken van kinderopvang Er worden door het Departement van Sociale Zaken van South Carolina drie typen (formele) kinderopvang onderscheiden:

• Family Child Care Home

• Group Child Care Home

• Child Care Center Als vierde type wordt nog opvang toegevoegd (Group Child Care Home of Child Care Center) die wordt gesponsord door een religieuze entiteit (‘Facility Sponsored by a Religious Entity’) (www.state.sc.us).

• Family Child Care Home Deze opvang komt het meest overeen met de ‘gewone’ familiesituatie. Per verzorger/leidster mogen er maximaal zes kinderen zijn, inclusief eigen kinderen. Deze vorm van opvang kan een licentie hebben of een registratie. Registratie is verplicht indien de aanbieder op reguliere basis (dat wil zeggen meer dan twee dagen per week en meer dan vier uur per dag) opvang biedt aan meer dan één niet verwant kind.

• Group Child Care Home Er wordt opvang geboden aan zeven tot twaalf kinderen, inclusief de eigen kinderen. Zodra opvang wordt geboden aan meer dan acht kinderen of aan meer dan drie kinderen jonger dan 24 maanden, dan moeten er minimaal twee verzorgers/medewerkers aanwezig zijn. Tevens dient er op afroep iemand beschikbaar te zijn. De opvang vindt plaats bij de aanbieder thuis. De aanbieder moet minimaal 21 jaar oud zijn en een opleiding hebben voltooid op het gebied van kinderverzorging. Tevens moet er aan allerlei eisen voldaan zijn zoals drie aanbevelingen en een gezondheids-, hygiëne- en brandinspectie. 22 procent van de voorzieningen die deze vorm van opvang aanbieden, biedt ook zorg aan in de avonduren (8 procent ook ’s nachts) en 17 procent in het weekend. Voor deze vorm van opvang is een licentie nodig.

• Child Care Center Er wordt opvang geboden aan dertien of meer kinderen. Een licentie is verplicht zodra de organisatie meer dan vier uur per dag en meer dan twee dagen per week operationeel is. Organisaties die minder dan vier uur per dag operationeel zijn en dus geen vergunning hebben om dertien of meer kinderen te verzorgen, mogen tijdens schoolvakanties wel zonder vergunning werken. De Child Care Centers en Group Child Care Homes die worden gesponsord door een religieuze organisatie kunnen geregistreerd zijn of een licentie hebben.

Page 125: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

118

In tabel 9.1 een overzicht van de medewerker/kind ratio’s die gelden voor de Child Care Centers. Tabel 9.1 Medewerker/kind ratio’s in child care centers

Leeftijd van de kinderen Aantal kinderen per medewerker

8 weken tot 18 maanden 6

18 maanden tot 27 maanden 10

27 maanden tot 3 jaar 13

4 jaar 18

5 jaar 21

6 jaar en ouder 23

Child Care Centers krijgen het label erkend (‘approved’) als zij voldoen aan de gestelde eisen voor vergunning en tevens worden gefinancierd door nationale gelden, staatgelden, county- of stadsgelden (www.state.sc.us). Voor de andere vormen van kinderopvang is dit niet mogelijk. Child Care Centers bieden over het algemeen opvang aan binnen de reguliere (kantoor)tijden. Er is een zeer klein aantal instellingen dat opvang verzorgt na 18.00 uur (zes procent ), ’s nachts (0,8 procent) of in het weekend (1,6 procent ) (Marsh, 2001).

9.5 Het regelen van een plaats in de kinderopvang Voor het regelen van een plaats in de kinderopvang adviseert ChildCareAware om vijf stappen te volgen (www.childcareaware.org). Aan ouders wordt geadviseerd op tijd te starten met bedenken naar welke vorm van opvang hun voorkeur uitgaat. Vervolgens worden zij doorverwijzen naar de lokale experts van het ‘child care resource and referral’ (CCR&R) centrum. Hiervan zijn er zes in South Carolina (www.naccrra.org). De CCR&R centra verschaffen feiten over opvang en geven een overzicht van de opvangmogelijkheden in de regio van de ouder. Om een plaats te regelen, bezoeken ouders de plek die ze overwegen. CC&CR centra kunnen ouders ook voorlichten over mogelijke financiële steun.

9.6 Het gebruik van kinderopvang De beschikbaarheid van (kwalitatief goede) kinderopvang is een groot probleem in South Carolina, aldus het onderzoek van het Healthy Child Care South Carolina Steering Committee (2005). Slechts in twaalf van de 46 districten zijn voldoende geregistreerde kinderopvangcentra aanwezig om te voldoen aan de vraag naar kinderopvang. Het ontbreken van (goede) kinderopvang maakt het voor ouders erg moeilijk een goede baan te vinden en te behouden. Er wordt geschat dat men ongeveer 36.000 plaatsen in de kinderopvangcentra te kort komt (cijfers

Page 126: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

119

2000). Gevolg hiervan is dat veel kinderen terecht komen in niet-gereguleerde opvang of bij vrienden of familie (Healthy Child Care South Carolina Steering Committee, 2005). De staat South Carolina heeft 3.496 gereguleerde kinderdagcentra en 1.848 gereguleerde Family Child Care Homes (NACCRRA, 2006). Daarvan nemen er 4.959 deel aan een gesubsidieerd programma. De gereguleerde voorzieningen bieden gezamenlijk (cijfers 2002) 137.473 kindplaatsen aan (Kids Count, 2005). Daarvan is 82,6 procent een plaats in een Child Care Center, 7,3 procent een plaats in Family Child Care, 2,4 procent een plaats in Group Child Care en 7,6 procent een plaats in opvang die door een kerk wordt beheerd. In het ‘South Carolina Child Care Survey’ (Human Services Policy Center, 2003) dat in 2002 gehouden is onder 1.211 ouders met kinderen tot twaalf jaar is onderzocht welk percentage van alle kinderen gebruik maakt van enige vorm van kinderopvang. De respons is gewogen zodat de verdeling over de leeftijdsgroepen juist is en het gebruik de jaarlijkse cijfers vertoont. In de hiernavolgende tabel een overzicht van het gebruik van verschillende vormen van kinderopvang uitgesplitst naar de leeftijd van de kinderen op basis van het onderzoek. Tabel 9.2 Gebruik van kinderopvang naar vorm en leeftijd

Leeftijd Vorm van opvang

0-1 jaar 1-2 jaar 3-5 jaar 6-8 jaar 9-12 jaar Totaal gem.

Child Care Center (Head Start, Early Head Start)

14% 32% 45% 8% 3% 18%

Family Child Care 9% 17% 16% 12% 8% 12%

Familie, vrienden, buren 52% 58% 49% 45% 52% 51%

Kindergarten (4 jarigen) nvt nvt 27% nvt nvt

De mediaan13 van de tijd in uren die kinderen per week doorbrengen in de opvang is weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 9.3 Gebruik in uren per week naar vorm en leeftijd

Leeftijd Vorm van opvang

0-1 jaar 1-2 jaar 3-5 jaar 6-8 jaar 9-12 jaar Totaal gem.

Child Care Center (Head Start, Early Head Start)

24 30 25 13 20 22 uur

Family Child Care 20 30 20 8 8 15 uur

Familie, vrienden, buren 8 10 8 8 10 8 uur

13 De mediaan is de waarde waar de helft van de respondenten onder scoort en de andere helft boven.

Page 127: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

120

Uit het onderzoek blijkt verder dat de twee belangrijkste motieven van ouders om voor een bepaald opvangarrangement te kiezen de volgende zijn:

• De kwaliteit van de relatie tussen het kind en verzorger/leidster (de mate waarin het ‘klikt’)

• De training en opleiding die de verzorger/leidster heeft genoten Andere motieven, als het programma en de activiteiten, de flexibiliteit in openingstijden, betaalbaarheid en locatie worden veel minder vaak als belangrijkste motief genoemd. In de specifieke keuze voor opvang in een kinderopvangcentrum (of Head Start/Early Head Start) voor nul- tot vijfjarigen speelt het programma weer wel een belangrijke rol. Bij kinderen van zes tot twaalf jaar speelt in de eerste plaats de beschikbaarheid (in openingstijden), in de tweede plaats het programma en in de derde plaats (maar in mindere mate) de ‘indruk’ van de locatie en degene die de opvang verzorgt/aanbiedt.

9.7 Kwaliteitseisen In het programma ‘Child Care Licensing’ zijn minimumvoorschriften vastgesteld voor de zorg en de veiligheid van kinderen in de kinderopvang. De Division of Child Care Services, onderdeel van het Department of Social Services van de staat South Carolina ziet toe op de naleving van deze voorschriften (www.state.sc.us/dss). Vanuit deze verantwoordelijkheid voert de staat de volgende taken uit:

• Zij biedt ondersteuning en consultatie aan huidige en toekomstige aanbieders van kinderopvang

• Zij coördineert en administreert de goedkeuring voor uitbreiding van opvangfaciliteiten

• Zij geeft de juiste toestemmingen om kinderopvang aan te bieden

• Zij voert sanctiebeleid uit

• Zij voert onaangekondigde bezoeken uit in het kader van toezicht

• Zij vormt de staf van het ‘State Advisory Committee on the Regulation of Child Care Facilities’ (deze commissie adviseert ten aanzien van het beleid en de regelgeving en moet voorgestelde wijzigingen in het beleid en de regelgeving goedkeuren, de leden van deze commissie worden aangewezen door de gouverneur)

• Zij onderzoekt klachten en is verantwoordelijk voor een eventuele follow-up naar aanleiding van de onderzoeken

• Zij coördineert de inspecties van de brandweer, gezondheidsdienst en milieudienst

• Zij zorgt ervoor dat alle opvangfaciliteiten voldoen aan hun statuten en de regelgeving

• Zij ondersteunt de opvangvoorzieningen in het realiseren van een veilige en gezonde omgeving voor de kinderen

• Zij ondersteunt de kinderbescherming indien er een melding is gemaakt van (een vermoeden van) kindermishandeling tegen een aanbieder

• Zij neemt deel aan zittingen van aanbieders die geen goedkeuring hebben ontvangen

Page 128: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

121

In bepaalde gevallen is de kinderopvang niet aan de voorschriften gebonden, bijvoorbeeld wanneer minder dan vier uur per dag zorg wordt verleend, wanneer alle kinderen die opgevangen worden uit één andere familie afkomstig zijn, of wanneer de opvang plaatsvindt in het huis van de kinderen zelf. In de hiernavolgende figuur de checklist die Child Care Services gebruikt bij controles en inspecties (www.childcareservices.org). Figuur 9.1 Checklist kwaliteit

Yes No All Child Care Programs (Centers and Homes)

Does the program meet higher than minimal standards by having either a 3-5 star rated license or a national accreditation (such as the National Association for the Education of Young Children or the National Association for Family Child Care)?

Are there low child/teacher ratios so that children can receive lots of individual attention all day?

Are child care teachers (or family child care providers) who do not have credentials or degrees taking college courses to earn them?

Do staff members/family child care providers regularly participate in training opportunities?

Do they view themselves as child care professionals?

Are the teachers/family child care providers sensitive and responsive to the needs of each child in their care?

Are there planned activities for the children?

Are there lots of materials and activities, such as books, blocks, puzzles and art supplies available for the children to explore all day long?

Do the teachers/providers wash their hands often and help the children wash their hands?

Are there written policies and procedures for parents?

Are parents always welcome in the center or home?

Does the program have references from families who have used its services?

Does the director or family child care provider participate in a professional association?

Yes No Child Care Centers

Is the director an experienced child care administrator with formal education in early childhood education and child care administration?

Does the center have low turnover of teachers, less than 20% each year?

Are the teachers paid well and do they have benefits?

Do parents have an opportunity to be involved in the center as volunteers in the classroom and on an advisory committee or board?

Naast het reguliere toezicht op de naleving van de voorschriften heeft de overheid (de staat South Carolina) enkele programma’s gestart waarmee zij de kwaliteit van de geboden opvang tracht te waarborgen. Kinderopvangorganisaties kunnen, mits zij voldoen aan onderstaande eisen, in aanmerking komen voor het ABC programma keurmerk. Dit keurmerk levert voor de aanbieder allerlei voordelen op, zoals subsidies, scholingsmogelijkheden en gratis lesmateriaal.

Page 129: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

122

Goedgekeurde organisaties worden aan de lijst van ABC Child Care Program toegevoegd. Ouders kunnen deze lijst raadplegen bij het kiezen van een geschikte kinderopvang (www.state.sc.us). De kwaliteitseisen waaraan organisaties moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een ABC-keurmerk verschillen per type organisatie. Om als Family Child Care Home in aanmerking te komen voor een registratie gelden de volgende eisen:

• werkende telefoonlijn

• een aanbevelingsbrief

• schriftelijke goedkeuring van de wijkraad

• een verklaring van de ouders die bevestigen dat de aanbieder de regels met hen heeft doorgesproken

• vingerafdrukken van alle personeelsleden Om als Family Child Care Home in aanmerking te komen voor een licentie moet daarnaast een brand- en hygiëne-inspectie worden uitgevoerd. Voor Group Child Care Homes en Child Care Centers geldt dat zij, naast de eisen die gesteld worden voor Family Child Care Homes, moeten voldoen aan het volgende:

• de aanbieder moet ten minste 21 jaar oud zijn en moet relevant opgeleid zijn

• drie aanbevelingsbrieven (in plaats van één)

Organisaties kiezen voor een registratie of een licentie. De vereisten verschillen. Zo kent de licentie inspecties (voor brandveiligheid, hygiëne maar ook een Child Care Licensing Inspection) en de registratie niet. Bij een geregistreerde opvangorganisatie is het nodig dat ouders een verklaring tekenen die aangeeft dat het reglement/de regels met de aanbieder zijn besproken. Een registratie geldt voor één jaar, een licentie voor twee jaar (www.state.sc.us). Onderzoek van het ‘Department of Health & Human Services’ (Marsh, 2001) wijst uit dat de programma’s van de overheid effect hebben. Instellingen met een vergunning bieden een hogere kwaliteit kinderopvang dan instellingen zonder vergunning. Daarnaast zijn medewerkers van instellingen die ABC-erkend zijn, hoger opgeleid en meer bereid tot training dan medewerkers van instellingen die niet ABC-erkend zijn.

9.8 Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang De prijs van de kinderopvang wordt in feite bepaald door de marktwerking. Kinderopvang is een private voorziening. De overheid springt in voor minima. Uit onderzoek in opdracht van het Human Service Policy Center (2003) blijkt dat in South Carolina in totaal tien procent van de huishoudens waarvan (ook) de moeder werkt, een vergoeding (subsidie) van de overheid ontvangt om de kinderopvang te financieren.

Page 130: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

123

De gemiddelde kosten voor ouders per kind van een week opvang waren in 2002 66,06 euro voor de Child Care Centers en 56,21 euro voor Family en Group Child Care Homes (Kids Count, 2005).

Tabel 9.4 Kosten per week voor ouders bij verschillende vormen van kinderopvang

Type kinderopvang Weekprijs

Family Child Care Homes � 56.21

Group Child Care Home � 66,06

Child Care Center (Head Start, Early Head Start) � 66,06

NACCRRA (www.naccrra.org) heeft cijfers gepubliceerd over de gemiddelde jaarlijkse kosten voor ouders voor kinderopvang. South Carolina behoort met deze kosten tot de laagste vijf van de vijftig staten in de Verenigde Staten. In onderstaande tabel een overzicht (cijfers 2006). Tabel 9.5 Jaarlijkse kosten voor ouders voor kinderopvang

South Carolina Verenigde Staten Toelichting

$4.712 (� 3.685) Tot $14.225 (� 11.127) Jaarlijkse gemiddelde kosten aan voltijdse kinderopvang voor een jong kind in een kinderdagverblijf

$4.180 (� 3.267) $3.900- $10.193 (� 3.050 -� 7.973)

Jaarlijkse gemiddelde kosten aan voltijdse kinderopvang voor een 4-jarige in een kinderdagverblijf

26% 24%-60% Mediaan percentage van het jaarinkomen dat alleenstaande ouder uitgeeft aan voorschoolse opvang

7 % 7-17% Mediaan percentage van het jaarinkomen dat een tweeouder gezin uitgeeft aan kinderopvang

Als gevolg van de beperkte mogelijkheden van de ouders om veel te betalen, is de kinderopvang zelf een branche met weinig financiële armslag (NACCRRA, 2005). Als gevolg van deze lage prijzen zijn ook de lonen in deze sector laag; vijf tot zeven euro per uur is gebruikelijk. Lage lonen trekken mensen aan met een lage opleiding. Circa de helft van de medewerkers in de kinderopvang heeft alleen een high-school diploma; vijftien procent heeft een lagere opleiding (Marsh, 2001). De hoogte van de ouderbijdrage wordt niet gereguleerd in wetgeving. Ouders betalen een bijdrage afhankelijk van het gebruik, waaraan geen wettelijk vastgesteld plafond zit. Ouders met een laag inkomen (zie ook paragraaf 9.2) komen in aanmerking voor overheidssteun. Voor de staat South Carolina is het niet mogelijk om de drie gezinssituaties in te vullen om de kosten voor ouders voor kinderopvang tussen de landen meer vergelijkbaar te maken. Ook is het niet mogelijk op macro niveau een overzicht te geven van de uitgaven aan kinderopvang.

Page 131: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

124

9.9 Literatuur Publicaties:

• Healthy Child Care South Carolina Steering Committee (2005). Who Cares?

• Human Services Policy Center (June 2003). Highlights of South Carolina Child Care Survey, University of Washington

• Kids Count (2005). South Carolina Kids Count Report

• Marsh, Janet PhD (2001). South Carolina Child Care: Survey of the Workforce 2000, Institute on Family& Neighborhood Life, Clemson University

• NACCRRA (2005). Child Care in the State of South Carolina, March 2005

• NACCRRA (2006). Child Care in the Stat of South Carolina, February 2006

• OECD (2006). Economic, Environmental and Social Statistics, Factbook 2006 Internet:

• www.acf.hhs.gov

• www.childcareaware.org

• www.childcareservices.org

• www.infoplease.com

• www.naccrra.org

• www.scfirststeps.org

• www.state.sc.us

• www.state.sc.us/dss

• www.workworld.org

Page 132: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

125

10. Vlaanderen - België De landenbeschrijving van Vlaanderen is tot stand gekomen op basis van deskresearch en bijdragen van Kind en Gezin.

10.1 Introductie Het eerste kinderdagverblijf werd in 1845 geopend (www.kindengezin.be). Private liefdadigheid vormde de basis en al snel volgden meer van dergelijke initiatieven van plaatselijke industriëlen en notabelen. Ook gemeentebesturen openden opvangvoorzieningen. In de eerst jaren stond de medische preventieve invalshoek voorop. Later ontwikkelde zich een meer pedagogische visie en het idee van dienstverlening aan werkende ouders. Aan het begin van de twintigste eeuw ontwikkelde zich een vorm van toezicht voor de toen zogenoemde bewaarschoolklassen en peutertuinen. Begin jaren zeventig voerde de overheid een subsidiëringstelsel in. Daaraan koppelde men kwaliteitscriteria op het gebied van gekwalificeerd personeel. Op dat moment ontstond het kinderdagverblijf als standaard opvangvoorziening voor kinderen van alle gezinnen en werden ook de eerste opvanggezinnen actief.

10.2 Uitgangspunten van het stelsel Ouders worden gezien als hoofdverantwoordelijken voor de opvoeding van het kind, maar van de staat wordt wel verwacht dat zij een bijdrage levert door het ontwikkelen van goede kinderopvang te faciliteren (OECD, 2000). Overheidsbetrokkenheid is belegd bij de gemeenschappen (Vlaanderen, Wallonië en een stukje Duitstalig België). Het stelsel van kinderopvang in Vlaanderen kenmerkt zich door een enigszins hybride inrichting waarbij er zowel zelfstandige als gesubsidieerde kinderopvangvoorzieningen zijn. Ook verzorgen scholen buitenschoolse opvang. Een aanbod dat is ontstaan in de tijd dat scholen sterk met elkaar concurreerden (Bron: Kind en Gezin). Veel scholen bieden opvang voor de schooluren vanaf 7.30 uur, tussenschoolse opvang en naschoolse opvang tot 17.00 of 18.00 uur. De Vlaamse regering bepaalt het beleid en stelt middelen beschikbaar voor de financiering van kinderopvang en het toezicht op de kinderopvang. De regiefunctie in de uitvoering van de overheidsbetrokkenheid ligt bij Kind en Gezin. Kind en Gezin is een intern verzelfstandigd agentschap en de regiefunctie in de kinderopvang is één van haar hoofdtaken. Zij biedt zelf geen kinderopvang aan, maar ondersteunt en stimuleert samen met haar partners de kinderopvang in Vlaanderen en Brussel. Haar taken bestaan uit het

Page 133: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

126

afstemmen van vraag en aanbod, het geven van toestemming voor het opstarten van kwaliteitsvolle opvanginitiatieven, het bevorderen van de kwaliteit, het ondersteunen van lokale besturen bij hun lokale regierol en het behandelen van eerste en tweedelijns klachten en incidenten. Kind en Gezin speelt een intermediaire rol bij de financiering (subsidiering) van opvanginitiatieven. Kinderopvang wordt meestal aangeboden door private instellingen. Bij uitzondering exploiteert een gemeente een opvangvoorziening. Van de voorschoolse opvangvoorzieningen ontvangt ongeveer tweederde een subsidie en is eenderde geheel zelfstandig. De voorzieningen met een subsidie worden ook wel erkende initiatieven genoemd. Veel zelfstandige voorzieningen kiezen overigens wel voor een attest van toezicht bij Kind en Gezin (Kind en Gezin, 2004). Dit attest biedt een aantal voordelen, waaronder de mogelijkheid om fiscale attesten uit te reiken aan de ouders, het bezoek van de regioverpleegkundige van Kind en Gezin en de terugbetaling van inschrijvingsgeld voor bepaalde opleidingen. Overigens dienen alle opvanginitiatieven zich te melden voor registratie bij Kind en Gezin. Ook op gemeentelijk niveau is er betrokkenheid bij de kinderopvang. In bijna elke gemeente is er een 'Lokaal Overleg'. Deze overleggroepen zijn opgericht om buitenschoolse opvang op lokaal niveau af te stemmen, maar richten zich de laatste jaren breder op alle voorzieningen voor kinderen (www.kindengezin.be). De Lokaal Overleggroepen dienen een lokaal beleidsplan kinderopvang te maken (Bron: Kind en Gezin). Iedereen die lokaal bij de opvang (in de meest brede zin van het woord) van kinderen betrokken is, neemt deel aan dit overleg. Het gaat om de opvanginitiatieven (onthaalouders, kinderdagverblijven en initiatieven voor buitenschoolse opvang), de scholen, het jeugdwerk, ouders, het gemeentebestuur en het Openbaar Centrum Maatschappelijk Welzijn. De overleggroepen hebben als opdracht om ouders te informeren over de verschillende mogelijkheden van opvang die binnen de gemeente bestaan, waarbij het niet alleen om kinderopvang gaat, maar ook om informatie over speelpleinen, sportkampen en andere activiteiten die voor kinderen worden georganiseerd. Het overleg zoekt oplossingen voor tekorten aan opvang en men zorgt voor een betere afstemming tussen de verschillende opvangsoorten. Ook de kwaliteit van het opvangaanbod wordt besproken (www.kindengezin.be). De overleggroepen hebben geen directe gezagsrelatie met bijvoorbeeld de opvangvoorzieningen, maar er is sprake van een belangrijke adviserende relatie met bijvoorbeeld Kind en Gezin. De functie en positie van het ‘Lokaal Overleg’ ontwikkelt zich nog steeds.

Page 134: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

127

10.3 Beleidsontwikkelingen

Vlaanderen kent een relatief lange geschiedenis in de ontwikkeling van de kinderopvang. Een geschiedenis die in belangrijke mate is bepaald door de geïndustrialiseerde achtergrond van de regio. Het beleid voor kinderopvang heeft voor de komende jaren de volgende speerpunten (Bron: Kind en Gezin):

• Het behoud en de uitbreiding van het aanbod van kinderopvang (voorschoolse, buitenschoolse, flexibele en occasionele opvang).

• Het uitwerken van een nieuwe organisatiestructuur, waar een gelijkwaardige realisatie van de drie maatschappelijke functies van kinderopvang (economisch, pedagogisch en sociaal) centraal staat en een sterkere lokale en regionale samenwerking.

• De professionele werking binnen kinderopvang bevorderen met grotere transparantie op vlak van kwaliteit door bijvoorbeeld het formuleren van algemeen geldende vergunningsvoorwaarden.

Uit onderzoek van de Katholieke Universiteit Leuven (HIVA, 2000a) blijkt dat de vraagontwikkeling in Vlaanderen wordt gestuwd door de hogere arbeidsparticipatie van de aankomende groepen moeders en de gewijzigde houding tegenover het gebruik van kinderopvang. Zo is het onder hoogopgeleide werkende ouders al langere tijd geaccepteerd dat kinderen naar de kinderopvang gaan. Een ontwikkeling die zich geleidelijk aan vanzelf heeft voltrokken. De acceptatie is minder groot onder lageropgeleide en allochtone ouders. Aan de aanbodzijde is zichtbaar dat opvangvoorzieningen voor steeds meer ouders toegankelijk en aantrekkelijk worden door de beschikbaarheid van gesubsidieerde opvang en door de fiscale aftrekbaarheid van de kosten van opvang (HIVA, 2000a).

10.4 Arbeid- en zorgbeleid De Vlaamse regering wil werknemers ondersteunen om een goed evenwicht te vinden tussen werk en privé, door het aanbieden van een aanmoedigingspremie (Hens, 2004). De regering schept mogelijkheden voor een soepele loopbaanplanning met aanmoedigingspremies voor wie kiest voor een tijdskrediet of loopbaanonderbreking. Deze aanvullende vergoeding is een extra premie van de Vlaamse regering, bovenop het tijdskrediet, een federale premie. De aanmoedigingspremie wordt vooral aangevraagd door werkende ouders van 26 tot 35 jaar. Ouders krijgen gemiddeld 70 euro per maand, gedurende maximaal twee jaar (www.vlaanderen.be). Vlaanderen kent moederschapsrust en vaderschapsrust. Iedere vrouw die zal bevallen kan vijftien weken bevallingsrust nemen, waarvan één verplichte prenatale week en acht verplichte postnatale

Page 135: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

128

weken. Het zwangerschapsverlof mag men laten aanvangen vanaf de zevende week voor de vermoedelijke bevallingsdatum. Het gedeelte van het zwangerschapsverlof dat niet opgenomen is voor de bevalling (maximaal zes weken), kan op verzoek overgedragen worden tot na de bevalling. Werkgevers zijn geen loon verschuldigd in deze periode. Uitkeringen komen van het ziekenfonds (Hens, 2004). In onderstaande tabel de uitkeringen bij moederschapsrust. Tabel 10.1 Overzicht vergoedingen moederschapsrust

Eerste 30 dagen Vanaf 31 dagen Verlenging na 15 weken

Privé sector 82% van het salaris (onbegrensd)

75% van het salaris (begrensd door een maximum)

60% van het salaris (begrensd door een maximum*)

Openbare sector Normaal salaris Normaal salaris 60% van het salaris

Werkloos 79,5% van basisuitkering 75% van basisuitkering Zelfde vergoeding als uitkering

Bij de geboorte heeft de vader recht op tien dagen betaald verlof, die hij moet opnemen binnen een maand na de bevalling (drie dagen ten laste van de werkgever en zeven dagen ten laste van het ziekenfonds). Naast moederschapsrust en vaderschapsrust is er in Vlaanderen een regeling voor het opnemen van ouderschapsverlof. Deze regeling is sinds 1 januari 1998 van kracht (www.easy.be). Daarmee heeft de regering een Europese richtlijn van 1996 ingevuld die stelt dat ook werknemers in de privé sector recht hebben op drie maanden onbetaald en individueel ouderschapsverlof voor elk kind tot vier jaar. Voormalig minister Smet is een stap verder gegaan en heeft in België het ouderschapsverlof ingeschreven binnen het stelsel van loopbaanonderbreking en de bestaande vergoeding opgetrokken. Een werknemer die fulltime werkt en het arbeidscontract volledig onderbreekt, ontvangt 671,52 euro bruto14 per maand, uitgekeerd door de federale Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (www.rva.be). Zo heeft Smet naar eigen zeggen "de kans willen verkleinen dat werknemers om financiële redenen zouden afzien van hun recht op loopbaanonderbreking". Ook werd de regeling flexibeler gemaakt. Het is mogelijk om het verlof gedurende zes maanden halftijds op te nemen of - maar dan wel in overleg met de werkgever - op verschillende momenten. Na het verstrijken van het ouderschapsverlof heeft de werknemer recht op zijn of haar oude functie of ten minste een gelijkwaardige of vergelijkbare functie (Hens, 2004). Vanaf de aanvraag van het ouderschapsverlof tot en met twee maanden na het einde van het verlof zijn de werknemers beschermd tegen het niet naleven van dit recht. Er is geen ontslag mogelijk behalve wegens een dringende of voldoende reden. De sanctie is zes maanden beschermingsvergoeding naast de gewone verbrekingsvergoeding.

14 Bedrag vanaf 1 augustus 2005.

Page 136: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

129

Naast het opnemen van ouderschapsverlof kunnen werknemers kiezen voor het stelsel van tijdskrediet om zelf voor de opvoeding van hun kind in te staan (www.gezondheid.be). Het recht op tijdskrediet staat volledig los van het recht op ouderschapsverlof. In dit stelsel is het mogelijk de loopbaan tijdelijk volledig te onderbreken ofwel gedeeltelijk te verminderen. Het recht op tijdskrediet bedraagt in principe een jaar voor een gehele loopbaan, tenzij in CAO anders is bepaald. Het recht kan via de CAO tot maximaal vijf jaar worden verlengd. Er zijn verschillende vormen van tijdskrediet:

• Volledige schorsing/onderbreking. De duur varieert van drie maanden minimaal tot een jaar maximaal. De onderbrekingsvergoedingen bedragen 394,59 euro indien minder dan vijf jaar anciënniteit en 526,12 euro indien meer dan vijf jaar anciënniteit.

• Vermindering tot halftijdse betrekking: het betreft een vermindering van de arbeidsprestaties tot vijftig procent. De duur varieert van drie maanden tot een jaar. De vergoedingen bedragen 197,29 euro indien minder dan vijf jaar anciënniteit en 263,06 euro indien meer dan vijf jaar anciënniteit.

• Vermindering van de arbeidsprestaties met eenvijfde: het betreft hier een vermindering naar rato van een dag of twee halve dagen per week. De duur varieert van minimaal zes maanden tot maximaal vijf jaar. De vergoedingen bedragen 129,92 euro en 167,66 euro voor alleenwonenden met of zonder kinderlast.

Er zijn geen gegevens beschikbaar over het gebruik dat ouders in Vlaanderen maken van de verlofregelingen. Door de Katholieke Universiteit Leuven (HIVA, 2000a) is het verband tussen de arbeidsduur van de moeder en het gebruik van kinderopvang onderzocht. In onderstaande tabel de uitkomsten (gebruik van kinderopvang per week, n = 1.029, uitkomsten in percentages). Tabel 10.2 Arbeidsduur in relatie tot het gebruik van kinderopvang

Arbeidsduur moeder Verdeling moeder naar arbeidsduur

(%)

Regelmatig gebruik van

kinderopvang

< 20 uur

20-29 uur

30-39 uur

40-49 uur

50-60 uur

Voltijds werkend 39,2 85,7 24,8 9,5 19,0 31,5 15,2

Deeltijds werkend 23,7 86,6 39,2 25,4 24,8 10,0 0,6

Werk tijdelijk onderbroken

20,0 51,9 66,8 11,6 11,6 7,6 2,4

Niet werkend 17,1 7,0 96,5 1,3 0,7 1,5 0,0

Page 137: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

130

10.5 Vormen en kenmerken van kinderopvang De formele vormen van kinderopvang zijn die vormen van opvang die Kind en Gezin controleert op de wettelijke voorwaarden. Het gaat om opvang met een erkenning, dan wel zelfstandige opvang met een attest van toezicht. Schematisch ziet de indeling in formele vormen van kinderopvang voor nul tot twaalf jarigen er als volgt uit:

Erkende kinderopvang

Zelfstandige kinderopvang

Zelfstandige onthaalouders

Minicrèches

Zelfstandige kinderdagverblijven

Erkende dienst voor opvanggezinnen met

aangesloten onthaalouders

Erkende kinderdagverblijven:

(crèches, peutertuinen, buitenschoolse opvang)

Erkend initiatief voor buitenschoolse opvang

(IBO)

In onderstaande tabel een overzicht van de kenmerken van de verschillende (formele) vormen van kinderopvang (www.kindengezin.be; HIVA, 2000a). In deze tabel is de opvang door scholen niet opgenomen. Deze opvang wordt niet door Kind en Gezin gecontroleerd. Tabel 10.3 Vormen en kenmerken kinderopvang

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken

Kinderdagverblijf (erkend of zelfstandig):

• Crèches

• Peutertuinen

Crèche:

• 0 tot 36 maanden Peutertuin:

• vanaf 18 maanden

• Minimumcapaciteit van 23 plaatsen

• Wettelijk zijn geen eisen gesteld aan de grootte van de groepen of de samenstelling ervan

• Aantal kinderen per begeleidster bij erkende dagverblijven in principe 6,5; bij zelfstandige dagverblijven meestal 7 (tot 18 maanden) en 10 bij kinderen vanaf 18 maanden

• Dagverblijven (erkende) moeten minstens 220 dagen per jaar open zijn en dagelijks minstens 11 uur opvang aanbieden tussen 6.30 uur en 18.30 uur

Minicrèches (zelfstandig) 0 tot 36 maanden • Capaciteit van 8 tot 22 plaatsen

• Zie verder bij kinderdagverblijven

Page 138: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

131

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken

Buitenschoolse opvang vanaf 2,5 jaar • Minimumcapaciteit is 21

• Voorschoolse opvang vanaf 7.00 uur, naschoolse opvang tot 18.00 uur

• Georganiseerd bij een kinderdagverblijf of als erkend initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO)

Onthaalouders (aangesloten bij een erkende dienst of zelfstandig)

Vanaf 0 maanden • Opvang bij de onthaalouder thuis

• Opvang van maximaal 8 kinderen gelijktijdig, gemiddeld worden er 4 kinderen voltijds opgevangen

• Opvangduur 10 tot 12 uur per dag, van circa 7.00 uur tot 18.00 of 19.00 uur

Vormen van niet formele kinderopgang zijn bijvoorbeeld:

• Opvang door familie (tot en met de vierde graad)

• Thuisopvang (bijvoorbeeld babysit, au pair, opvang van zieke kinderen door het ziekenfonds)

• Eenmalige of toevallige opvang (bijvoorbeeld opvang tijdens personeelsfeesten)

• Activiteiten voor kinderen vanuit het verenigingsleven, de gemeente, sport of cultuur (bijvoorbeeld speelpleinwerk, jeugdwerk of sportkampen)

Hoewel de leerplicht pas in gaat met 6 jaar, gaan de meeste kinderen in Vlaanderen rond de leeftijd van 2½ en drie jaar naar de kleuterschool. Kinderen zijn daar de hele dag, van ongeveer 8.30 uur tot 15.30 of 15.45 uur. Uit cijfers in 2004 blijkt dat 47,8 procent van de kinderen tussen de 2,5 en drie jaar de hele week naar school gaat. Nog eens 32,8 procent gaat een deel van de week naar school en 14,9 procent gaat nog niet naar school. Vanaf de driejarige leeftijd gaan nagenoeg alle Vlaamse kinderen naar school (Bron: Kind en Gezin).

10.6 Onthaalouders Vlaanderen kent zelfstandige onthaalouders en onthaalouders die zijn aangesloten bij een erkende dienst voor opvanggezinnen. Ruim 85 procent van de onthaalouders is aangesloten bij een erkende dienst voor opvanggezinnen, een kleine vijftien procent is zelfstandig met een attest van toezicht. Onthaalouders die zijn aangesloten bij een erkende dienst voor opvanggezinnen hebben geen arbeidsrelatie met de dienst. Wel kunnen deze onthaalouders sinds april 2003 genieten van sociale bescherming. Zij zijn verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid, ziekte, beroepsziekten en arbeidsongevallen, hebben recht op kinderbijslag, kunnen een eigen pensioen opbouwen en er wordt voorzien in een vergoeding wanneer kinderen afwezig zijn buiten de wil van de onthaalouder.

Page 139: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

132

10.7 Het regelen van een plaats in de kinderopvang Ouders die opvang voor hun kind willen regelen, gaan zelf op zoek naar een opvangvoorziening. Vaak zijn vrienden en kennissen bron van advies. Ouders kunnen echter ook aankloppen bij de gemeente die als opdracht heeft ouders te informeren over de verschillende opvangmogelijkheden die er in de gemeente zijn. Nadat een dagverblijf is uitgekozen wordt een kind ingeschreven, vaak al lang voordat het kind ook daadwerkelijk naar de opvang gaat. Ouder en opvangvoorzieningen sluiten een contract. Kind en Gezin speelt in de keuze van ouders geen centrale rol. Kind en Gezin verstrekt algemene informatie over het opvangaanbod in Vlaanderen, onder andere via hun website. Kind en Gezin heeft geen rol in de bemiddeling tussen ouders en de opvangvoorzieningen (Bron: Kind en Gezin).

10.8 Het gebruik van kinderopvang De drie meest gebruikte opvangvormen voor kinderen tot drie jaar zijn (Kind en Gezin, 2004b):

• Het informele netwerk (in totaal 33 procent waarvan 31 procent grootouders en 2 procent ander familielid, buren of kennissen).

• Erkende opvanggezinnen (totaal 24,9 procent).

• Zelfstandige kinderdagverblijven en minicrèches (13,7 procent). De meeste kinderen tussen nul en drie jaar worden deeltijds opgevangen en dan vaak voor enkele hele of halve dagen per week (OECD, 2000). Drie op de tien kinderen wordt gedurende vijf volle dagen per week opgevangen, zeventig procent van de kinderen wordt dus deeltijd opgevangen. Deze verhouding is sinds 1997 ongeveer gelijk gebleven. Vijf dagen opvang gedurende enkel een gedeelte van de dag komt minder vaak voor. De drie meest gebruikte opvangvormen voor kinderen tussen de drie en twaalf jaar zijn (Kind en Gezin, 2004c):

• Het informele netwerk (in totaal 42,3 procent waarvan 35,1 procent grootouders en 7,2 procent een ander familielid, buren of kennissen)

• Opvang in en door de school (34,5 procent)

• Initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s, 11,5 procent)

In de groep schoolgaande kinderen treed tussen de oudste en de jongste groep kinderen een significant verschil op in het gebruik van opvang. De oudere kinderen (zes tot twaalf jaar) maken vaker gebruik van opvang door en in de school dan de jongere kinderen (drie tot zes jaar). De

Page 140: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

133

jongere kinderen maken iets vaker gebruik van formele opvangvormen buiten school, zoals een IBO, een erkend kinderdagverblijf of een onthaalouder. (Kind en Gezin, 2004c). In het algemeen geldt dat 61,8 procent van de ouders met kinderen tussen drie maanden en 2,5 jaar regelmatig gebruik maakt van (formele) kinderopvang. Voor kinderen tussen 2,5 en zes jaar en kinderen tussen zes en twaalf jaar is het percentage respectievelijk 48,6 procent en 28,6 procent. In de voorschoolse leeftijd wordt vooral gebruik gemaakt van de onthaalouders die via een erkende dienst zijn aangesloten bij Kind en Gezin. Bij schoolgaande kinderen wordt meestal gekozen voor opvang op school (Kind en Gezin, 2004). Grootouders zijn een belangrijk partij in het bieden van de informele vorm van kinderopvang. Zij verzorgen vaak de opvang voor kinderen tussen 2,5 en zes jaar. Overige informele opvang is de opvang door overige familie, vrienden of kennissen, en de opvang die plaatsvindt in het thuismilieu van het kind (huispersoneel, au pair, babysit) (Kind en Gezin, 2004). (Groot)ouders hebben verschillende motieven bij het kiezen voor deze vorm van opvang. Zij biedt veel voordelen op het vlak van dienstkwaliteit (flexibiliteit, kostprijs), maar nadelen in verband met de interferentie met het gezin. De informele opvang heeft als voordeel dat het praktisch en goedkoper is. Ook is dit vanuit de historie een gebruikelijke vorm van opvang in Vlaanderen. Arbeidsmarktparticipatie van vrouwen is de belangrijkste determinant van de vraag naar kinderopvang, zo blijkt uit onderzoek van de Katholieke Universiteit Leuven (HIVA, 2000a). Daarnaast hebben demografische ontwikkelingen zoals de daling van het vruchtbaarheidscijfer, de familiegrootte, het aantal geboorten bij niet-gehuwde vrouwen, het toenemende aantal eenoudergezinnen, het groeiende aantal tweeverdieners, een invloed op de vraag naar opvang, evenals de ontwikkelingen in de rol- en taakverdeling tussen vaders en moeders en het bestaande institutionele kader (mogelijkheden inzake zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof, loopbaanonderbreking en fiscale aftrekbaarheid van de kosten voor kinderopvang). Motieven die een rol spelen bij de keuze voor (bepaalde vormen van) kinderopvang zijn van financiële en pedagogische aard. Het belangrijkste nadeel aan een kinderdagverblijf, zo blijkt uit onderzoek (HIVA, 2000b), is de prijs die de ouders moeten betalen. Ongeveer drie op tien ouders vindt opvang in een kinderdagverblijf duur. Veel ouders die gebruik maken van informele opvang (door grootouders) betalen daarvoor niets. Ook de te strikt afgebakende openingsuren worden als negatief ervaren. Tot slot spelen pedagogische overwegingen een grote rol bij de keuze voor kinderopvang. De gekozen vorm moet altijd in het belang zijn van het kind.

Page 141: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

134

10.9 Kwaliteitseisen Kind en Gezin bepaalt de kwaliteitseisen op Vlaams niveau en voert de monitoring ervan uit. Alle opvangvoorzieningen (dagverblijven en onthaalmoeders) moeten ook aangemeld zijn bij Kind en Gezin (Kind en Gezin, 2004). Erkenning door Kind en Gezin houdt in dat de opvangvoorziening op regelmatige basis geïnspecteerd wordt en dat ze, binnen een bepaalde waarderingschaal, voldoet aan basiskwaliteitseisen. Zelfstandige onthaalouders met een attest van toezicht worden ook op regelmatige basis geïnspecteerd op omgang met het kind, veiligheid en gezondheid (Kind en Gezin, 2004). De waarderingschaal omvat aspecten als pedagogische interactie (flexibiliteit, individuele aandacht, stimulering van de onafhankelijkheid van het kind, geven van veiligheid) en aspecten als opvangvaardigheden, omgang met ouders, teamwork, training van personeel en pedagogische observatie. Verder vindt er ook inspectie plaats op het gebied van financiën, inschrijvingen en medewerkers (uitvoerend en directie) (OECD, 2000). Sinds 2004 hebben alle erkende voorzieningen een kwaliteitshandboek geïmplementeerd en is er een zelfevaluatie instrument in gebruik genomen (ZiKo) dat uit gaat van het welbevinden en de betrokkenheid van de kinderen in de opvangvoorzieningen (Kind en Gezin, 2005). Iedereen die op bestendige wijze en al dan niet tegen betaling kinderen onder de twaalf jaar opvangt, moet deze opvangactiviteit melden aan Kind en Gezin (Kind en Gezin, 2004). Ouders en verwanten tot en met de vierde graad en opvang die georganiseerd wordt in het thuismilieu van het kind zijn vrijgesteld van deze plicht tot melding. De inspectie vanuit de overheid voorziet in de kwaliteitszorg. Ook heeft Kind en Gezin een klachtendienst opgezet. In 2002 is Kind en Gezin (de afdeling Kinderopvang) gestart met een reeks van (richtinggevende) kwaliteitsnieuwsbrieven ter ondersteuning van de kinderdagverblijven, diensten voor opvanggezinnen en initiatieven voor buitenschoolse opvang bij het invoeren van kwaliteitszorg (Kind en Gezin, 2004). De nieuwsbrieven zijn vaak ook een bevestiging voor de voorzieningen dat ze op de goede weg zijn bij het uitwerken van hun kwaliteitshandboek. De kinderverzorger van het (erkende) kinderdagverblijf heeft een tweejarige training waarin een basis wordt gelegd voor een functie in de verzorging in het algemeen. Daarna volgt een éénjarige specialisatie die verplicht is voor het werken in een kinderdagverblijf. Het kinderdagverblijf kan de kinderverzorger ook vervangen door een kleuterleidster. Dit gebeurt slechts sporadisch (OECD, 2000).

Page 142: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

135

Voor het werken als onthaalouder zijn er geen diplomavereisten. Onthaalouders kunnen een cursus aanvragen indien ze starten met opvang thuis, maar zijn dit niet verplicht. Deze cursus duurt vier dagen en omvat onder andere een aantal gesprekken (OECD, 2000).

10.10 Prijzen en ouderbijdrage kinderopvang Om een indruk te geven van de kosten die ouders maken ten behoeve van kinderopvang is het vooral zinvol te kijken naar de bijdrage die ouders betalen aan de opvangvoorzieningen. Hierin treedt een verschil op tussen ouders die gebruik maken van opvang door een erkende voorziening en ouders die gebruik maken van opvang door een zelfstandige voorziening. Erkende voorzieningen worden gesubsidieerd en ouders betalen een eigen bijdrage die wettelijk is vastgesteld. In 2004 was de verhouding tussen de subsidie en de geïnde ouderbijdragen bij kinderdagverblijven ongeveer 3:1. Voor de diensten voor opvanggezinnen geldt dat hun budget voor ruim 42 procent bestaat uit subsidie en voor bijna 58% uit geïnde ouderbijdragen. Bij het vaststellen van de subsidie wordt rekening gehouden met de geïnde ouderbijdragen. Bij zelfstandige opvangvoorzieningen betalen ouders een prijs voor de opvang, die de voorziening zelf vaststelt. Het geld dat ouders besteden aan kinderopvang bij een zelfstandige opvangvoorziening voor kinderen tot twaalf jaar kunnen zij fiscaal aftrekken. De eigen bijdrage bij een erkende voorziening is als volgt (www.kindengezin.be):

• Bij een aangesloten onthaalouder en in een erkend kinderdagverblijf is de ouderbijdrage minimaal 1,31 euro per dag en maximaal 23,31 euro per dag. De exacte hoogte van de ouderbijdrage is onder meer afhankelijk van het gezinsinkomen, het aantal kinderen, eventueel bijkomende lasten en de omvang van het gebruik. Er is een mogelijkheid om een ‘sociaal’ tarief toe te passen voor gezinnen in een moeilijke financiële situatie.

• Bij buitenschoolse opvang verbonden aan een erkend kinderdagverblijf waarbij de opvang in hetzelfde lokaal als de baby’s en peuters plaatsvindt, geldt dezelfde regeling als voor opvang voor niet-schoolgaande kinderen bij een erkend kinderdagverblijf (1.31 euro tot 23.31 euro per dag). Is de buitenschoolse opvang in aparte lokalen, dan bepaalt het dagverblijf zelf de prijs.

• Bij een Initiatief voor Buitenschoolse Opvang (IBO) bepaalt de aanbieder zelf de prijs, maar wel binnen wettelijke grenzen. Voor een hele dag opvang (meer dan zes uur) is dat minimaal 7,37 euro en maximaal 12,05 euro. Er geldt 25 procent korting voor een tweede kind. Bij ouders die het financieel moeilijk hebben kan een IBO vijftig procent korting hanteren. Heel uitzonderlijk is de opvang gratis.

• Bij een zelfstandige onthaalouder, minicrèche en zelfstandig kinderdagverblijf wordt de prijs zelfstandig bepaald.

Page 143: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

136

In 2004 was de gemiddelde ouderbijdrage in de gesubsidieerde kinderopvang 12,64 euro voor een volle verblijfsdag in een crèche, 7,08 euro voor een volle verblijfsdag in een peutertuin en 11,97 euro voor een volle verblijfsdag bij een onthaalouder (Kind en Gezin, 2005). Sinds 2005 kunnen alle kosten (dus zowel kosten bij erkende voorzieningen als zelfstandige voorzieningen) voor de opvang van kinderen tot twaalf jaar van de belastingen worden afgetrokken (Kind en Gezin, 2005). Eerst was dit alleen voor opvang voor kinderen tot drie jaar het geval. Aangezien de opvang van kinderen tussen drie en twaalf jaar voor een deel op school gebeurt, komen ook de kosten die aan kleuter- en lagere scholen worden betaald in aanmerking. Het maximale bedrag dat kan worden ingebracht bedraagt 11,20 euro per opvangdag per kind. Het aantal dagen is niet beperkt. Voor ieder kind waarvoor geen opvangkosten worden afgetrokken en dat op 1 januari van het aanslagjaar jonger is dan drie jaar, verleent de fiscus een bijkomende toeslag op de belastingvrije som per kind. Voor het aanslagjaar 2005 (inkomsten 2004) bedraagt deze toeslag 450 euro. Naar gelang van de situatie kunnen binnen één gezin de belastingvrije som en de aftrek van de kosten worden gecombineerd. Naast de individuele bijdrage van de ouders als gebruiker van kinderopvang, draagt de gehele beroepsbevolking in België bij in de kosten van de kinderopvang. Deze regeling is (als enige in de kinderopvang) federaal getroffen. De instanties die de sociale premies innen van werkgevers en werknemers, dragen 0,05 procent af aan een fonds dat het geld besteed aan subsidiëring van erkende opvangvoorzieningen. Om een beeld te geven van de kosten die ouders hebben aan kinderopvang zijn drie gezinssituaties uitgewerkt:

• Situatie A: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 20.000 euro per jaar.

• Situatie B: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.

• Situatie C: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.

Page 144: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

137

In onderstaande tabel de uitkomsten (Bron: Kind en Gezin). Tabel 10.4 Uitwerking gezinssituaties ouderbijdragen kinderopvang

Situatie Kosten per maand

Situatie A

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 20.000 euro per jaar.

� 211,92

Situatie B

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.

� 296,62

Situatie C

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.

� 464,04

Het is niet mogelijk een beeld te geven van de totale uitgaven aan kinderopvang en de bijdragen daarin van verschillende partijen.

10.11 Literatuur Publicaties:

• Eurostat (2004) Eurostat paper development of a methodology or the collection of harmonized

statistics on childcare

• Hens, E. e.a. (2004) Wegwijs in arbeidsflexibiliteit: Gids over soepeler werken voor werknemer en werkgever

• HIVA (2000a) Kinderopvang in Vlaanderen, Katholieke Universiteit Leuven

• HIVA (2000b) Onderzoeksrapport ‘Grootouders of andere familieleden en kinderopvang’, Katholieke Universiteit Leuven

• Kind en Gezin (2004a) Het Kind in Vlaanderen. Jaarverslag Kind en Gezin 2003

• Kind en Gezin (2004b) Enquête naar het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar

• Kind en Gezin (2004c) Enquête naar het gebruik van buitenschoolse kinderopvang voor kinderen van 3 tot 12 jaar

• Kind en Gezin (2004d) Parental insurance and childcare Belgium

• Kind en Gezin (2005) Het Kind in Vlaanderen. Jaarverslag Kind en Gezin 2004

• OECD (2000) Thematic review of early childhood education and care policy, background report Flanders, Research centre for early childhood education and primary education, Katholieke Universiteit Leuven

Page 145: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

138

Internet:

• www.easy.be

• www.gezondheid.be

• www.kindengezin.be

• www.rva.be

• www.vlaanderen.be

Page 146: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

139

11. Zweden De landenbeschrijving van Zweden is tot stand gekomen op basis van deskresearch en bijdragen van het Zweeds Nationaal Agentschap voor Onderwijs (Skolverket).

11.1 Introductie Sinds dertig jaar heeft kinderopvang in Zweden een hoge prioriteit binnen het familiebeleid. De regelgeving omtrent publieke en private kinderopvang is vastgelegd in de Education Act van 1995. Hierin staan onder andere de vormen van kinderopvang voorgeschreven, de kwaliteitseisen waaraan de voorzieningen moeten voldoen en de verplichting aan lokale autoriteiten om opvang(plekken) te verzorgen voor kinderen van een tot twaalf jaar (Skolverket, 2004). In Zweden wordt kinderopvang voor kinderen onder de zes jaar overigens aangeduid als voorschoolse voorziening. Dit als onderdeel van het dichter bij elkaar brengen van school en opvang. In deze rapportage wordt echter het begrip opvangvoorzieningen gebruikt, om verwarring van de voorschoolse voorzieningen met de Nederlandse voor- en naschoolse opvang te voorkomen. In Zweden worden kinderen jonger dan een jaar zelden opgevangen in opvangvoorzieningen, wat is gerelateerd aan de betaalde verlofregelingen. Statistieken tonen aan dat in 1997 tweehonderd kinderen jonger dan een jaar stonden ingeschreven bij publieke kinderopvangcentra (OECD, 1999). Kinderopvang is een onderdeel van het dagelijkse leven van de Zweden. Hoewel de kosten voor opvang hoog zijn, biedt opvang uiteindelijk (economische) voordelen, omdat beide ouders deelnemen aan de arbeidsmarkt, aldus het Regieringskansliet van Zweden (OECD, 1999). School is verplicht vanaf zeven jaar. Pre-school klassen voor zesjarigen kunnen vrijwillig bezocht worden. Men is verplicht in ieder geval negen jaar onderwijs te volgen (Skolverket, 2004).

11.2 Uitgangspunten van het stelsel In Zweden hebben alle ouders wettelijk het recht om hun kinderen tot twaalf jaar gedurende de hele dag gebruik te laten maken van voorzieningen op het gebied van zorg en educatie. Zweden heeft 21 provincies (län) en in totaal 290 gemeenten, die een belangrijke rol spelen in de uitvoering van het door de centrale overheid opgezette systeem van opvang. Op nationaal niveau is door de overheid het curriculum voor de opvangvoorzieningen gedefinieerd. Op lokaal niveau hebben de gemeenten de verantwoordelijkheid de doelen van het curriculum te behalen. Centraal

Page 147: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

140

worden tevens de financiële kaders vastgesteld. De lokale autoriteiten bepalen hoe zij het geld besteden. Hoe de gemeenten de opvang organiseren, staat ze vrij; publiek of privaat (Bron: Skolverket). Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschap formuleert een tweeledig doel voor de voorzieningen: 1. Ondersteunen en aanmoedigen van de ontwikkeling en het leren van kinderen en hen helpen

om een goede start in het leven te krijgen. 2. Ouders in staat stellen ouderschap en werk of studie te combineren. Bijkomend wordt kinderopvang gezien als een multiculturele ontmoetingsplaats (Skolverket, 2004). Om dit te bereiken streeft Zweden naar een kwalitatief hoogwaardige vorm van kinderopvang, die volledig toegankelijk is voor degenen die het nodig hebben, onder de verantwoordelijkheid van lokale autoriteiten en gefinancierd uit publieke middelen. Gemeenten zijn verplicht kinderopvang te organiseren voor ouders die werken of studeren. Niet-werkende ouders, evenals werkloze ouders of ouders van niet-Zweedse origine, vielen buiten dit systeem. In de jaren 2001 tot 2003 hebben enkele veranderingen plaatsgevonden in het bestaande beleid, zodat ook ouders die eerder geen gebruik maakten van de faciliteiten of daar geen gebruik van konden maken, toegang kregen (Sardes, 2005). Inhoudelijk heeft de kinderopvang in de jaren ‘90 een omslag gemaakt richting onderwijs en in 1996 is het ook daadwerkelijk onder verantwoordelijkheid van ministerie van Onderwijs en Wetenschap komen te staan (en niet langer onder Gezondheid en Sociale Zaken). Zo is het Zweedse model ontstaan waar kinderopvang en peuterspeelzaal worden gecombineerd in een voorschool (förskola). Zorg en onderwijs gaan sindsdien meer hand in hand. Tegelijkertijd zijn gemeenten aangemoedigd om buitenschoolse opvang in de vorm van vrijetijdscentra voor schoolgaande kinderen te realiseren (Sardes, 2005). Opvang wordt door zowel publieke als private voorzieningen aangeboden. Ongeveer zestien procent van de kinderen die gebruik maken van een voorschoolse voorziening, gaat naar een privaat georganiseerde voorziening. Sommige private voorzieningen zijn rond een specifieke pedagogische methodiek georganiseerd, zoals Montessori of Waldorf. Sommigen hebben een specifiek religieus of etnisch profiel. De meeste private voorzieningen verschillen echter nauwelijks van de publieke voorzieningen (Bron: Skolverket). Sommige ouders kiezen de private voorziening voor het specifieke profiel, maar meestal wordt de keuze gemaakt omdat de voorziening dichter bij huis is (Bron: Skolverket).

Page 148: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

141

11.3 Beleidsontwikkelingen

Namens het ministerie van Onderwijs en Wetenschap treedt het Nationaal Agentschap voor Onderwijs op als de instantie die supervisie heeft over het beleidsterrein van de opvang en onderwijs voor kinderen van een tot twaalf jaar (www.skolverket.se). Het Nationaal Agentschap voor Onderwijs draagt landelijk zorg voor het behalen van de (nationale) doelen voor kinderopvang. Het is ook verantwoordelijk voor evaluaties, ontwikkeling, onderzoek en in het algemeen het faciliteren en ondersteunen van vooruitgang in de sector. Op dit moment staat het verbeteren van de kwaliteit hoog op de politieke agenda (Bron: Slokverket). In de jaren negentig zijn er veel bezuinigingen en veranderingen doorgevoerd, waardoor groepen bijvoorbeeld groter werden en er minder medewerkers per kind waren. Zo heeft de centrale overheid targets gesteld ten aanzien van de inzet van extra personeel zodat het aantal kinderen per medewerker kan worden teruggebracht van gemiddeld 5,4 naar vijf en de omvang van de groepen terug kan worden gebracht van zeventien naar vijftien kinderen. Daarnaast heeft het Nationaal Agentschap voor Onderwijs de opdracht gekregen om algemene richtlijnen op te stellen voor de kwaliteit in de voorscholen als steun voor de gemeenten in hun inzet op kwaliteit.

11.4 Arbeid- en zorgbeleid Zwangere vrouwen kunnen voor een periode van maximaal zestig dagen in aanmerking komen voor zwangerschapsverlof. In totaal worden vijftig dagen vergoed door zwangerschapsverlofgeld. De overige tien dagen komen voor rekening van het ouderschapsverlofgeld. Zwangere vrouwen krijgen een uitkering ter hoogte van tachtig procent van het inkomen. Dit heet een kindgerelateerde uitkering (Jongsma, 2004). Zweden kent een ouderschapsverlof waarbij vader en moeder gezamenlijk 480 dagen kunnen opnemen (gelijkelijk verdeeld) voordat het kind acht jaar wordt. Maximaal 180 dagen mogen worden overgedragen van de ene naar de andere partner. Gedurende 390 dagen wordt het verlof betaald ter hoogte van tachtig procent van het inkomen. Voor de overige negentig dagen ontvangt men zestig Zweedse kronen per dag (6,50 euro). Werkgevers leveren een bijdrage van 86 procent van de kosten, de overige 14 procent komt uit de kas van de overheid. De Swedish Social Insurance Agency bevordert het opnemen van dagen door beide ouders. Bijna alle ouders nemen alle beschikbare dagen op (95 procent van de dagen met de hoge vergoeding en tachtig procent van de dagen met de lage vergoeding (Ministry of Health and Social Affairs, 2005). In praktijk blijft meestal één van de ouders het eerste jaar thuis (Ministry of Health and Social Affairs, 2005; Van Oosterhout, 2003).

Page 149: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

142

De arbeidsparticipatiegraad van Zweedse vrouwen is 72 procent van de beroepsbevolking (zestien tot 66 jaar), wat uitstijgt boven de Lissabon-doelstelling van zestig procent. In Zweden zijn evenveel vrouwen met als vrouwen zonder kinderen actief op de arbeidsmarkt (Jongsma, 2004).

11.5 Vormen en kenmerken van kinderopvang De opvang voor kinderen van een tot twaalf jaar ziet er in Zweden als volgt uit (Bron: Skolverket): Tabel 11.1 Vormen en kenmerken kinderopvang

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken [1]

Förskole (voorschool)

1 tot 5 jaar • Gemiddelde groepsgrootte is 17 kinderen

• Gemiddeld zijn er 5,2 kinderen per medewerker

• Openingstijden tussen 7.00 uur en 18.00 uur, aangepast op wat het gezin vraagt

• Wettelijk vastgesteld curriculum

• Meestal op een eigen locatie, maar soms ook binnen een school

• De gemeenten dienen de voorschool aan te bieden met een minimum van 525 uur per jaar

Familjedaghem (gastouderopvang)

1 tot 12 jaar • Gemiddeld worden er 5,1 kinderen opgevangen

• Gemiddeld 5,1 kinderen per gastouder

• Openingstijden tussen 7.00 uur en 18.00 uur (of passend bij de behoefte van ouders)

• Opvang bij de gastouder thuis

Fritidshem (vrijetijdscentrum, buitenschoolse opvang)

6 tot 12 jaar • Gemiddeld 31 kinderen per groep

• Gemiddeld 18,6 kinderen per medewerker

• Voorschoolse opvang vanaf 7.00 uur, naschoolse opvang tot 18.00 uur.

• Meestal op school georganiseerd (als aparte activiteit of geïntegreerd met school)

Tabelnoten: [1] Cijfers voor 2005

De voorschool is er ook in een ‘open’ vorm, waarbij ouders met de kinderen mee gaan. Kinderen worden voor het gebruik van deze vormen van opvang niet geregistreerd. Deze opvang is er voor kinderen waarvan de ouders thuis zijn. Ook de vrijetijdscentra zijn er in een ‘open’ vorm. Kinderen worden er niet geregistreerd en de opvang is bedoeld als aanvulling op de vrijetijdscentra en gastouderopvang. Kinderen zijn hier meestal tien tot twaalf jaar oud.

11.6 Het regelen van een plaats in de kinderopvang Ouders vinden een opvangvoorziening via de gemeente. Gemeenten bieden hen een plaats in een voorschool en/of bij de familiedagopvang. Er is geen sprake van een individueel contract tussen

Page 150: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

143

ouder en opvangvoorziening, ook niet bij de familiedagopvang. Ouders betalen zowel bij publieke als private instellingen de ouderbijdrage aan de gemeente (Bron: Skolverket). Ouders in Zweden maken nauwelijks gebruik van opvang die niet door de overheid is gereguleerd (Bron: Skolverket).

11.7 Het gebruik van kinderopvang In totaal heeft in 2005 83 procent van de kinderen tussen de een en vijf jaar gebruik gemaakt van één van de vormen van voorschoolse activiteiten (Bron: Skolverket). Daarvan heeft 77 procent gebruik gemaakt van de voorschool en zes procent van gastouderopvang. In 2004 heeft ongeveer 47 procent van de ouders aangegeven ook gebruik te maken van de ‘open’ voorschool. In 2005 heeft twee á drie procent van de ouders de kinderopvang zelf geregeld (informeel). Van de kinderen tussen de zes en negen jaar heeft in 2005 77 procent gebruik gemaakt van buitenschoolse opvang (Bron: Skolverket). Daarvan gaat een procent naar gastouderopvang en de overige kinderen maken gebruik van de vrijetijdscentra. Cijfers over het gebruik van informele opvang voor schoolgaande kinderen zijn niet beschikbaar. Van de kinderen tussen tien en twaalf jaar maakt nog elf procent gebruik van opvang. Zelden is dat gastouderopvang (0,2 procent). Een belangrijk motief van ouders om te kiezen voor een bepaalde vorm is de nabijheid van de opvang. Tegenwoordig bezoeken veel ouders echter ook meerdere opvangvoorzieningen en kiezen zij degene die zij het beste achten. Een reden voor ouders om te kiezen voor familiedagopvang en niet voor een voorschool, is omdat een kleinere groep voor het kind beter is of omdat de dichtstbijzijnde voorschool te ver weg is (vooral in rurale gebieden) (Bron: Skolverket). In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het gemiddelde aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van opvang. Tabel 11.2 Gebruik van kinderopvang in uren per week (gemiddeld)

Opvangvorm Gemiddelde aantal uren per week

Voorschool (1 tot 5 jaar) 29 uur

Familiedagopvang (1 tot 5 jaar) 27 uur

Opvang voor schoolgaande kinderen 13 uur

11.8 Kwaliteitseisen kinderopvang In Zweden ligt de nadruk sterk op goed gekwalificeerd en getraind personeel dat in direct contact staat met de ouders (Regieringskanslet, 2004). Ook mogen groepen niet te groot worden of een

Page 151: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

144

gemixte samenstelling hebben (bijvoorbeeld qua leeftijdsverschillen). Volgens Zweedse cijfers (Regieringskanslet, 2004) zijn de Zweden over alle welzijnsvoorzieningen die het land rijk is, het meest tevreden over de kinderopvang. Alle opvangvoorzieningen, publiek en privaat vallen onder de Education Act. De voorscholen hebben een wettelijk (landelijk geldend) voorgeschreven curriculum, dat geëvalueerd wordt. Dit curriculum houdt in dat de opvang en activiteiten bijdragen aan ‘het plezier, nieuwsgierigheid en vertrouwen van het kind’ en omvat:

• Normen en waarden

• Ontwikkeling en leren

• Zelfontplooiing (eigenwaarde en verantwoordelijkheid)

• Samenwerking tussen voorschool en ouders

• Interactie tussen voorschool, school en vrijetijdscentrum Verder is er van overheidswege aandacht voor gendergelijkheid, tijdige plaatsing en multiculturele aspecten (Regieringskanslet, 2004). Het Nationaal Agentschap voor Onderwijs inspecteert de opvangvoorzieningen. Deze inspectie houdt in dat het agentschap vaststelt of en hoe goed een voorziening functioneert in relatie tot de vereisten uit de Education Act, verordeningen en het nationale curriculum. Zowel kwaliteit als wettelijke taken vormen het onderwerp van de inspecties. Eén van de meest belangrijke taken van de inspecteur is om vast te stellen of iedereen werkelijk toegang heeft tot de voorzieningen. De inspectie betreft audits en assessments op het niveau van een gemeente als geheel of een individuele voorziening. In aanloop op het bezoek van de inspectie dient er een interne voorbereiding plaats te vinden. Naast het Nationaal Agentschap voor Onderwijs is er het Nationaal Agentschap voor Schoolverbetering/bevordering. De laatste initieert en ondersteunt lokale ontwikkelingen en verbeteringen zodat kwaliteit wordt gewaarborgd en alle kinderen en leerlingen gelijke kansen hebben (Bron: Skolverket). Elke voorziening dient jaarlijks een kwaliteitsrapportage op te stellen waarin in ieder geval wordt gerapporteerd over de kwalificaties en bekwaamheid van het personeel en de omvang van de groepen. Inspectie middels een bezoek vindt elke 6 jaar plaats (Regieringskanslet, 2004). Er zijn verschillend gekwalificeerde medewerkers in de kinderopvang (OECD,1999).

• Leraren (preschool)

• Pedagogen (preschool, vrijetijdscentra, familiedagopvang)

• Dagopvang begeleiders (preschool)

Page 152: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

145

• Gastouders (familiedagopvang) De leerkrachten en pedagogen hebben een driejarige opleiding gevolgd op universitair niveau, met aandacht voor methoden, ontwikkelingspsychologie, gezinssociologie en creatieve activiteiten (OECD, 1999). Dagopvang begeleiders hebben ‘upper-secondary’ kwalificaties. Gastouders hebben over het algemeen cursussen gevolg die door de lokale overheid zelf worden georganiseerd. In de vrijetijdscenters heeft ongeveer zeventig procent van de medewerkers een diploma in recreatief of vrijetijdsonderwijs (Skolverket, 2004).

11.9 Prijzen en ouderbijdragen kinderopvang De opvangvoorzieningen worden betaald uit publiek geld waardoor men over kosten in plaats van prijzen spreekt. De kinderopvang wordt deels door subsidies van de centrale overheid gefinancierd (overigens niet geoormerkt voor kinderopvang) en deels door de inkomensbelasting. Ouders betalen een inkomensafhankelijke bijdrage. Landelijk is er een maximum ouderbijdrage per maand vastgesteld. Reden daarvoor waren de toenemende verschillen in ouderbijdragen tussen gemeenten in de jaren ’90. Een dergelijke ontwikkeling is onwenselijk en de regering heeft in 2001 besloten een maximum in te voeren. De maximale bijdrage geldt voor huishoudens met een bruto inkomen van meer dan 42.000 SEK per maand (4.528 euro). In onderstaande tabellen een overzicht (maximum ouderbijdrage voor 2006).

Tabel 11.3 Maximale ouderbijdrage voor de voorschool

Maximale ouderbijdrage voor de voorschool (kinderen van 1 tot 5 jaar)

Maximale ouderbijdrage per maand Percentage van het bruto gezinsinkomen

Eerste kind (de jongste) SEK 1.260 (� 136) 3%

Tweede kind SEK 840 (� 91) 2%

Derde kind SEK 420 (� 45) 1%

Vierde kind Geen bijdrage -

Tabel 11.4 Maximale bijdrage voor opvang van schoolgaande kinderen

Maximale ouderbijdrage voor opvang voor schoolgaande kinderen (6 tot 12 jaar)

Maximale ouderbijdrage per maand Percentage van het bruto gezinsinkomen

Eerste kind (de jongste) SEK 840 (� 91) 2%

Tweede kind SEK 840 (� 91) 1%

Derde kind SEK 420 (� 45) 1%

Vierde kind Geen bijdrage -

Page 153: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

146

Gemeentes hebben overigens de mogelijkheid om als plafond een lagere maximale ouderbijdrage vast te stellen (www.skolverket.se). Primair worden de kosten voor kinderopvang gefinancierd door de overheid. De inkomensafhankelijke ouderbijdrage dekt ongeveer 10% van de kosten. De nationale overheid kent drie additionele subsidies voor gemeenten. Twee daarvan zijn er om de gemeenten te compenseren voor de maximale ouderbijdrage en één is voor het aantrekken van extra medewerkers in de voorscholen. Skolverket merkt op dat deze additionele subsidies vaak veel publiciteit krijgen, terwijl het eigenlijk maar om een klein deel van de kosten voor kinderopvang gaat. Prijzen voor kinderopvang worden niet gereguleerd. Gemeenten zijn budgetverantwoordelijk. Er zijn geen andere partijen die bijdragen in de kosten. In 2004 (de meest recente cijfers) hebben de totale kosten voor de kinderopvang in Zweden vijftig miljard SEK (5,4 miljard euro) bedragen. De kosten voor kinderopvang omvatten staf, lokalen, materialen en eten (Bron: Skolverket). In 2006 verdeelt de National Agency for Education 5,66 miljard SEK (610 miljoen euro) over de additionele subsidies. Een gedetailleerd overzicht van de kosten van kinderopvang voor gemeenten is opgenomen in bijlage E (kosten 2004). De gemiddelde kosten per jaar per kind bedroegen hebben in 2004 het volgende bedragen (Bron: Skolverket):

• Voorschool: 10.433 euro (ouders betalen daar gemiddeld acht procent van)

• Familiedagopvang: 8.340 euro (ouders betalen daar gemiddeld tien procent van)

• Vrijetijdscentra: 3.409 euro (ouders betalen daar gemiddeld zestien procent van) Om een beeld te geven van de kosten die ouders hebben aan kinderopvang zijn drie gezinssituaties uitgewerkt:

• Situatie A: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht oud) en een bruto gezinsinkomen van 20.000 euro per jaar.

• Situatie B: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.

• Situatie C: de kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.

Page 154: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

147

In onderstaande tabel de uitkomsten (Bron: Skolverket) Tabel 11.5 Uitwerking gezinssituaties ouderbijdragen kinderopvang

Situatie Kosten per maand

Situatie A

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 20.000 euro per jaar.

SEK 618 ( � 67)

Situatie B

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.

SEK 927 ( � 100)

Situatie C

• De kosten voor fulltime kinderopvang per maand, voor een tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.

SEK 1.680 (� 181)

11.10 Literatuur Publicaties:

• D. van Oosterhout (2003) Even pauze in de levensloop, internationale ervaringen met verlofregelingen en lessen voor Nederland, NYFER, Breukelen

• Jongsma (2004) Position paper, childcare in a changing world. Position Paper European

Conference 21-23 October 2004, Vyvoj Consultancy

• OECD (1999) Early childhood education and care policy in Sweden

• Ministry of Health and Social Affairs (2005) Swedish family policy, Factsheet

• Regieringskanslet (2004) Quality in pre-school, 2004/2005, November 2004

• Sardes (2005) Quickscan dagarrangementen in zeven landen, november 2005

• Skolverket (2004) Childcare in Sweden, September 2004

• Skolverket (2005) Costs national level, report 263

• Sveriges officiella statistic (2004) Costs- national level Internet

• www.skolverket.se

Page 155: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

148

Page 156: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

149

Bijlage A. Overzicht van alle betrokkenen

Leden van de begeleidingscommissie:

• Anita Blom, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voorzitter)

• Christel Jansens, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (tot 1 mei 2006)

• Aad van Tongeren, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (vanaf 1 mei 2006)

• Jana van Kuringen, ministerie van Financiën

• Jenny Kossens, ministerie van Economische Zaken

• Carla Bienemann, Maatschappelijk Ondernemers Groep

• Pico Kuiper, Branchevereniging ondernemers in de kinderopvang

• Gjalt Jellesma, Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang

Page 157: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

150

Bijlage B. London Borough of Camden

Services for young children and their families London Borough of Camden

Government policy This Government has prioritised services for young children and their families, and policy has been evolving since 1997/8. There have been developments in childcare provision and in family support services that are now coming together under the current planning and implementation of Children’s Centre services. The Government has given Local Authorities targets and guidance but has given them flexibility in how models are developed, depending on existing local services and local needs.

National Childcare Strategy 1998 This was the beginning of the new focus on provision for young children and its aim was to:

• Provide a free part-time place early education place (12.5 hours per week) for all 3 and 4 year old children by 2004, in the maintained, private, voluntary or independent sectors

• Provide support and training for providers of early education and childcare across all sectors

• Create new childcare places for children from birth to 14 (16 for children with special educational needs or disabilities)

• Create Children’s Information Services to provide information for parents about early education and childcare.

Sure Start Local Programmes 1998 These were locally set up programmes focused on children up to the age of 4 and their families, in areas of disadvantage. Sure Start was set up to promote the physical, social, and emotional development of children to ensure that they are ready to flourish when they start school. The focus is improving child development, health, and learning, and strengthening families and communities. Strong networks of family support, health and outreach are in put in place for families from pre-birth to school-age to ensure that any problems are picked up early.

Review of services 2002 Following this review a new Government Unit, the Sure Start Unit, was created, to bring together the early education, childcare and family support elements for children and their families. Sure Start aims to achieve better outcomes for children, parents and communities by:

• Increasing the availability of childcare for all children

• Improving the health, education and emotional development for young children

• Supporting parents as parents and in their aspirations towards employment.

Page 158: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

151

This will be achieved by:

• Helping services to develop in disadvantaged areas alongside financial help for parents to afford childcare

• Rolling out the principles driving the Sure Start approach to all services for children and families. These principles are:

• Working with parents and children

• Services for everyone

• Flexible at point of delivery

• Early intervention

• Respectful and transparent

• Community driven and professionally coordinated

• Outcome driven.

Children’s Centres 2004 Central to this new approach is the development of Children’s Centres, bringing together integrated early education and childcare and family/community support for children up to the age of 5. The long term aim is to create a Children’s Centre in every community. This is central to the Government‘s 10 Year Strategy for Childcare, launched in 2004 and fits in with other wider changes around the Every Child Matters: Change for Children (2004) agenda, including the development of Extended Schools. The Government requires Children’s Centres to provide the following core offer of services for children from birth to 5 and their families:

• good quality early education combined with full day care provision for children (minimum 10 hours a day, 5 days a week, 48 weeks a year)

• early years teacher input to lead the development of learning within the centre

• child and family health services, including ante-natal services

• parental outreach

• family support services

• a base for a childminder network

• support for children and parents with special needs, and

• effective links with Jobcentre Plus to support parents/carers who wish to consider training or employment.

Page 159: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

152

Policy and implementation in the London Borough of Camden

Early education and childcare Camden Council has prioritised services for young children for many years. Before the development of the national policy Camden had already provided funding for a large nursery expansion programme to provide places for many 3 and 4 year olds in primary schools and provided funding for the creation of integrated early education and childcare centres. The Thomas Coram Centre was part of this programme and was a unique development created through a partnership between the local authority and a voluntary sector organisation, Coram Family. The integrated centres provide high quality early education and childcare places for children from birth to 5, and provide after school care for children up to the age of 7. Places are a combination of free core day places for 3 and 4 year olds, free places for children in need (0-5), fee paying places for under 3s and fee paying wraparound places. There is also an extensive programme of advice, support and training for all providers of childcare, across all sectors, including childminders. All of these services are brought together under the Early Years and Sure Start Service, in the Children, Schools and Families Directorate of the Council.

Sure Start local programmes Camden has 5 Government funded Sure Start local programmes in the areas of greatest disadvantage and, with additional funding from the Council and the Primary Care Trust, these services have been extended to cover the whole borough from September 2005. The Sure Start local programmes provide a range of services identified locally and are a partnership of statutory and voluntary sector organisations working with local parents and communities. In Camden Sure Start was implemented consistently across the borough and has had a number of positive external evaluations. Sure Start in Camden has been a great opportunity for different services to deliver more accessible, user-friendly joined-up services. Services in Camden are delivered through multi-agency teams in the way the government recommended for all children’s services in Every Child Matters: Change for Children. Different professionals such as health visitors, social workers, psychologists working together in teams improves communication and acts as a gateway to more specialised services where needed, making it more likely that vulnerable children’s needs will be met and they will be kept safe from harm. Parental participation is key to the success of the programmes. Linking families into networks of support from other parents in their community – through activities, trips, groups meeting regularly and parent forums where they can be a part of decision-making and feel valued in their community is important as it builds trust in their neighbourhoods and a shared sense of wanting what’s best for their local area (social capital).

Page 160: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

153

A range of services are provided including, training for parents, crèches and drop-ins for children, speech and language therapy, psychology services, nutrition advice, smoking cessation programmes, breast feeding support and employability initiatives.

Children’s Centres Camden is well placed to develop Children’s Centre services because of the commitment of the Council and the fact that the responsibility for all these services rests with the Early Years and Sure Start Service. Children’s Centre services have been developed by bringing together the integrated early education and childcare centres and the Sure Start local programme services on a locality basis across the borough. Camden has a target to create 11 Children’s Centres, with 265 new integrated places by 2006, and another 9 Children’s Centres by 2008. The 7 existing integrated early education and childcare centres, including the Thomas Coram Centre, have already been designated as Children’s Centres by the Sure Start Unit. 4 new centres are being built/redeveloped to create the 265 new places. There have been some delays in the capital programmes but all the new places will be created by the end of 2006. The second phase of Children’s Centres is now being planned and the strategy is to create 1 new integrated centre and develop the 8 remaining centres around school nurseries. The challenge for the Early Years and Sure Start Service is now to manage the change from Sure Start local programmes to Children’s Centres, maintaining the benefits of partnership and parental participation, whilst expanding the high quality, affordable early education and childcare. Barbara Sampson Head of Early Years and Sure Start Children, Schools and Families Directorate London Borough of Camden February 2006

Page 161: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

154

Bijlage C. Brede scholen in het Verenigd Koninkrijk In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het ‘aanbod’ van scholen in Engeland in 2005 naast onderwijs (Clemens, 2006).

Page 162: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

155

Bijlage D. Opleidingsvereisten kinderopvang in opvangcentra in Frankrijk

Artikel 1 – Overeenkomstig artikel L 2324-1 en R 180-21 uit het medisch wetboek, moet het personeel van opvanginstellingen en -diensten voor kinderen jonger dan 6 jaar, waarop wordt gedoeld in artikel R180 van bovenbedoeld wetboek, een diploma kunnen overleggen of ervaring kunnen aantonen op het gebied van begeleiding aan jonge kinderen. De complementariteit van de competenties van dit personeel moet onderzocht worden, met name op het gebied van hygiëne en pedagogiek. Artikel 2 – In de instellingen en diensten waarop gedoeld wordt in het eerste artikel van het huidige besluit, nemen, behalve de erkende kinderverzorgers in de crèches familiales, ook andere personen deel aan de begeleiding van de kinderen, die in het bezit zijn van de volgende diploma’s of certificaten: 1. Diplôme d’Etat de puéricultrice ou puériculteur (Staatsdiploma voor kinderverzorger of

kinderverzorger) 2. Diplôme d’Etat d’éducateur de jeunes enfants (Staatsdiploma voor kinderbegeleider) 3. Diplôme d’Etat d’infirmier (Staatsdiploma voor verpleegkundige) 4. Diplôme professionnel ou certificat d’auxiliare de puériculture (Beroepsdiploma of certificaat voor

assistent kinderverzorging) Minstens de helft van de personeelsbezetting die bij de kinderen wordt geplaatst in de collectieve opvanginstellingen moet gediplomeerd zijn. Artikel 3. – De personeelsbezetting van instellingen en diensten die meewerken aan de begeleiding van kinderen, wordt aangevuld door personen die binnen 1 van de volgende categorieën vallen: 1. Personen in het bezit van het certificaat voor beroepsbekwaamheid kleine kinderen 2. Personen in het bezit van het certificaat gezinswerker of van het Staatsdiploma voor specialist op het

gebied van maatschappelijke- en gezinshulp 3. Personen in het bezit van het Staatsgetuigschrift van specialist jeugdwerker voor volks- en

jongereneducatie, met richting kinderen. 4. Personen in het bezit van het getuigschrift voor beroepsonderwijs, met medische en maatschappelijke

richting; 5. Personen in het bezit van het certificaat van bekwaamheid in huishoudelijke hulp 6. Personen die gedurende 5 jaar als erkende kinderverzorger hebben gewerkt 7. Personen die kunnen aantonen dat zij 3 jaar beroepservaring hebben m.b.t. kinderen in een instelling of

dienst zoals beschreven in de eerste of tweede alinea van het artikel L2324-1 van het medisch wetboek. Het personeel dat voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 2 of in de eerste alinea van artikel 3 van het huidige besluit, representeren minstens ¾ van de totale personeelsbezetting die belast is met de begeleiding van kinderen in een collectieve opvanginstelling.

Artikel 4. – Buiten de gereglementeerde beroepen, worden professionals met een buitenlandse nationaliteit die een gelijkwaardige kwalificatie of ervaring hebben of een buitenlands diploma kunnen overleggen, door de werkgever goedgekeurd.

Page 163: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

156

Artikel 5. – Bij uitzondering kunnen afwijkingen op de voorwaarden van een diploma of werkervaring zoals is vastgesteld in de bepalingen van artikel 2 en 3 van het huidige besluit, worden goedgekeurd ten gunste van andere personen, met het oog op hun opleiding of hun ervaring op het gebied van kinderen en de plaatselijke context. De volgende afwijkingen worden goedgekeurd: a. Voor instellingen of diensten geleid door iemand met privaatrecht, door de voorzitter van de

departementstraad, op aanbeveling van de verantwoordelijk arts van de departementale dienst van de bescherming voor moeder en kind, of van een arts van de dienst als afgevaardigde van de verantwoordelijk arts;

b. Voor de publieke instellingen en diensten, door de openbare beheerinstanties, op aanbeveling van de voorzitter van de departementsraad.

Artikel 6. – Personen die belast zijn met de zorg voor kinderen, met name de personen waarover wordt gesproken in artikel 3,4 en 5 van dit besluit, die noch een opleiding hebben, noch ervaring hebben op het gebied van collectieve kinderopvang, kunnen gebruik maken van begeleidingsmaatregelen om voor het beroep te worden opgeleid, gedefinieerd en goedgekeurd door de beheerder van de instelling of de dienst.

Artikel 7. – De voorschriften van het huidige besluit hebben geen betrekking op personeel dat al in opvanginstellingen of diensten werkzaam is op de datum van publicatie van dit besluit. De voorschriften van het huidige besluit hebben betrekking op publieke instellingen en diensten onder voorbehoud van de voorschriften die zijn voorzien door de privé statuten van de korpsen en kaders van betrekkingen bij overheidsdiensten.

Page 164: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

157

Bijlage E. Gemeentelijke uitgaven aan kinderopvang in Zweden

(Skolverket, 2005)

Page 165: Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang · i Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang Een vergelijking met veel variabelen Eindrapportage Capgemini Nederland

www.nl.capgemini.com

st/8

D-0

11.2

7/25

Capgemini Nederland B.V.Papendorpseweg 100Postbus 2575 - 3500 GN UtrechtTel. 030 689 00 00Fax 030 689 99 99

8D-011.27 Cover en tussenblade16 16 26-01-2007 14:34:07