Innovatief HR voor de toekomstige arbeidsmarkt - Entrance
Transcript of Innovatief HR voor de toekomstige arbeidsmarkt - Entrance
Innovatief HR voor de toekomstige arbeidsmarkt
white paper ADP Nederland BV
Oktober 2009 - dr. Gerard Evers
de wereld werkt met
Dr. Gerard Evers (1954) is sinds 1 januari 2005 werkzaam als directeur van het departement HRM van OSA, de Organisatie
voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek. Hij richt zich in zijn onderzoeks- en advieswerk onder meer op de gebieden
levensfasebewust personeelsbeleid, de economische waarde van personeel en de effectiviteit en efficiency van HRM-beleid.
Hij studeerde econometrie aan de Universiteit van Tilburg, promoveerde in 1986 op het onderwerp Regionale
arbeidsmobiliteit en was in 1987 als Universitair Hoofddocent betrokken bij de oprichting en inrichting van de opleiding
Personeelwetenschappen te Tilburg.
Hij publiceert regelmatig over personeelsplanning, flexibele pensionering en kwantitatief personeelsmanagement en
was daarnaast hoofdredacteur van de Gids voor Personeelsmanagement, van Gids Signaal en redacteur van het Tijdschrift
voor HRM. Momenteel is hij o.a. kerndocent bij De Baak/VNO-NCW voor de Leergang Personeelwetenschappen.
Management Summary 4
1. Inleiding 5
2. Algemene trends en ontwikkelingen, 2002-2009 6
3. Scenario’s arbeidsmarkt voor 2009-2014 7
j Demografische ontwikkelingen 9
4. De betekenis van vergrijzing voor HRM: personeelsbeleid als Bermuda driehoek 10
5. HRM voor de toekomst 12
j Binden en boeien 12
j Flexibeler arbeidsrelaties: een nieuw psychologisch contract 14
6. De inrichting van HRM 15
j Wat wel en wat niet uitbesteden? 17
Literatuur 18
Inhoudsopgave
3 |
Management Summary
3
1 Inleiding
5
2 Algemene trends en ontwikkelingen, 2002-2009
6
3 Scenario’s arbeidsmarkt voor 2009-2014
7 - Demografische ontwikkelingen
9
4 De betekenis van vergrijzing voor HRM: personeels-
beleid als Bermuda driehoek
10
5 HRM voor de toekomst
12 - Binden en boeien
13
- Flexibeler arbeidsrelaties: een nieuw psychologisch
contract 14
6 De inrichting van HRM
15 - Wat wel en wat niet uitbesteden?
17
Literatuur
18
| 4
Management Summary
In dit white paper wordt stilgestaan bij een aantal rele-
vante ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt.
De huidige (anno oktober 2009) stand van zaken is aller-
minst gunstig: een naar alle waarschijnlijkheid fors oplo-
pende werkloosheid als gevolg van de eerder ingezette
economische recessie zal nog vele maanden haar effec-
ten sorteren. Echter, op de iets langere termijn is duidelijk
dat de arbeidsmarkt wederom verkrapt en mede als
gevolg van de naderende vergrijzing zal de verwachte
nieuwe instroom aan schoolverlaters onvoldoende zijn
om de openstaande vacatures als gevolg van uitbrei-
dings- en vervangingsvraag voldoende te compenseren.
Kortom: de arbeidsmarkt zal zich de komende jaren weer
krapper gaan tonen.
De economische crisis zal leiden tot het verdwijnen van
bepaalde banen, maar gemiddeld genomen wordt een
groei in de werkgelegenheid verwacht. Het arbeids-
aanbod neemt minder snel toe. Vergrijzing leidt tot een
grotere vervangingsvraag. De HR-afdeling zal zich weer
volop met werving en selectie moeten gaan bezighouden.
Ook zal de gemiddelde leeftijd van de Nederlandse werk-
nemer toenemen. Dat heeft duidelijke consequenties voor
het HRM-beleid binnen organisaties.
Tevens wordt ingegaan op de veranderende arbeidsrelatie.
Als gevolg van toenemende flexibilisering zullen banen
voor het leven niet of nauwelijks meer voorkomen. Van
baanzekerheid kan dan niet gesproken worden.
De nieuwe insteek is die van werkzekerheid. Deze zeker-
heid kan alleen worden vergroot wanneer zowel werk-
gevers als werknemers bereid zijn risico’s te lopen en
bereid zijn deze gezamenlijk af te dekken. Dat vraagt om
een herijking van de arbeidsrelatie in psychologische zin.
Het paper beschrijft hoe deze nieuwe arbeidsrelatie vorm
kan krijgen, rekening houdende met de flexibiliteitseisen
en de zekerheidswensen. ‘Flexicurity’, een samenloop van
deze kernbegrippen, is een passend antwoord.
Vervolgens gaat het paper in op de consequenties die
één en ander heeft voor HRM. Het vakgebied van Human
Resource Management gaat grote uitdagingen tegemoet.
Aan de hand van de Bermuda driehoek, een systematische
vergelijking van de samenhang van leeftijd, beloning en
productiviteit, worden de contouren geschetst van een
nieuw en modern HR-beleid: gebaseerd op marktconforme
beloning, verhoging van de productiviteit en gericht op het
kunnen, mogen en willen van werknemers. Daarbij past
volop aandacht voor het binden en boeien van medewerkers
en het voeren van goed leeftijdsbewust personeelsbeleid.
Het paper sluit af met een beschouwing omtrent de positie
en de inrichting van HR in het licht van outsourcing (uit-
besteding). Aangegeven wordt dat in relatie tot de nieuwe
opvattingen rond HR als Business Partner deze uitbesteding
een logische en verantwoorde keuze kan zijn, mits aan
een aantal duidelijke voorwaarden is voldaan.
De arbeidsmarkt is volop in beweging. Na een periode
van hoogconjunctuur met vele moeilijk vervulbare
vacatures is anno 2009 sprake van een omslag. Groot-
schalige werkloosheid als gevolg van de kredietcrisis
leidt tot andere zorgen: deeltijd-WW, langdurige werk-
loosheid voor kansarme groepen en een algehele som-
berheid. Na regen komt echter weer zonneschijn. Op
langere termijn zal de arbeidsmarkt mogelijk zelfs over-
verhit raken vanwege demografische verschijnselen. Alle
hens aan dek zei de Commissie Bakker. Doorwerken tot
67 jaar vond het kabinet. Vakorganisaties en politieke
partijen namen ook deel aan dit debat. De standpunten
liepen ver uiteen, maar inmiddels heeft het kabinet besloten
tot een gefaseerde aanpassing van de AOW-leeftijd naar
67 jaar in 2025.
Dit white paper geeft in vogelvlucht de recente en ver-
wachte ontwikkelingen op de arbeidsmarkt weer. Bovendien
wordt ingegaan op de wijzigingen die in de arbeidsrelatie
aan de orde zullen zijn. Het paper plaatst deze ontwikke-
lingen in het perspectief van HRM-beleid. Welke richting
kan personeelsbeleid geven bij het doorvertalen van deze
macrotrends en hoe ziet de strategische HR-agenda er
uit voor de komende jaren? Daarenboven gaan we in
op aspecten als de inrichting van HR, mogelijkheden tot
outsourcing en ‘business intelligence’.
1. Inleiding
5 |
Wie werken er nu wel en wie niet in Nederland? Hoe is
het aanbod van arbeid? Het CBS biedt goede gegevens
voor een trendanalyse van de arbeidsmarkt. Doorgaans
onderscheiden we binnen de bevolking een groep tussen
15 en 64 jaar (ruwweg de potentiële beroepsbevolking)
en het deel daarvan dat zich daadwerkelijk aanbiedt op
de arbeidsmarkt: de beroepsbevolking. Het quotiënt van
die twee heet dan arbeidsparticipatie.
De beroepsbevolking bestaat dan uit twee groepen: de
werkzame en de niet-werkzame beroepsbevolking. Tot de
werkzame beroepsbevolking hoort volgens de gangbare
definitie iedereen tussen de 15 en 64 jaar die minimaal
12 uur per week werkt. Tot de niet-werkzame beroeps-
bevolking behoort iedereen tussen de 15 en 64 jaar die
geen baan heeft èn werk zoekt voor minimaal 12 uur
per week èn daarvoor op korte termijn beschikbaar is.
Dat betekent dus ook dat iedereen die een baan heeft van
minder dan 12 uur per week èn het daarbij ook wil laten
omdat dit voldoende is, doorgaans buiten de definitie van
de (werkende of niet-werkende) beroepsbevolking valt.
Onderstaande tabel 1 geeft een overzicht van de samen-
stelling van de bevolking en beroepsbevolking over de
afgelopen jaren.
We zien dat de beroepsbevolking in Nederland in de
periode 2002-2009 behoorlijk is toegenomen. Ook de bruto
arbeidsmarktparticipatie is gestegen. Het aandeel werk-
lozen laat duidelijk de conjuncturele invloed zien. Begin
2009 (periode februari-april) lag het niveau nog lager dan
in 2006, maar de verwachting is dat dit als gevolg van
(de nawerking van) de kredietcrisis de komende periode
fors kan oplopen tot circa 8% in 2010 (verwachting CPB,
september 2009).
Er is werken en werken. Veel Nederlanders werken wel,
maar dan liefst in deeltijd. De tendens tot verdere deel-
tijd is duidelijk zichtbaar. Het aandeel fulltimers neemt
gestaag af, hoewel in 2008 wel weer sprake was van een
toename. In 2008 werkte circa 61% van alle werkenden
meer dan 35 uur per week (mannen 84%, vrouwen 30%).
Tabel 2 laat dit zien. De boodschap is duidelijk: er werken
steeds meer mensen in Nederland, maar ze werken wel
gemiddeld steeds korter.
2. Algemene trends en ontwikkelingen, 2002-2009
Bevolking 15-64 jaar
Beroeps- bevolking (BB)
Arbeids participatie
Werkzame beroepsbevolking (WZ BB)
Werkloze beroepsbevolking(WL BB)
Perioden x 1.000 x 1.000 Totaal
Bruto % x 1.000 x 1.000 Werklozen
%
2002 10.863 7.337 67,5 7.035 302 4,1
2004 10.925 7.398 67,7 6.919 479 6,5
2006 10.964 7.486 68,3 7.074 413 5,5
2009 (april) 10.970 7.743 70,6 7.383 360 4,6
| 6
Tabel 1. Werkloze, werkzame- en niet-beroepsbevolking, 15 tot 65 jaar, 2002-2009
x 1.000 12-19 uur 20-24 uur 35 of meer
2002 684 1.810 4.540
2004 680 1.869 4.370
2006 703 1.966 4.405
2008 721 2.174 4.516
Tabel 2. De beroepsbevolking naar werkweekomvang
7 |
Tabel 1 (pagina 6) toont dat de arbeidsmarkt in de af-
gelopen 7 jaar is gegroeid en dat het aantal werklozen
de laatste jaren duidelijk is gedaald. Het jaar 2009 is
evenwel een kantelpunt. Immers, het jaar 2009 is het
jaar waarin Nederland zich in een diepe economische
crisis bevindt. De economische groei is negatief, naar
verwachting -4,75% in 2009 en in 2010 -0,5%. De scherp
terugvallende productie gaat onherroepelijk gepaard met
een fors oplopende werkloosheid. Deze loopt tot ver in
2010 op en zal naar verwachting 8% van de beroeps-
bevolking treffen.
Echter, een deel van de teloorgang van banen zal con-
junctureel van origine blijken. Zodra de economie weer
aantrekt, zal (met enige vertraging) ook de arbeidsmarkt
weer op gang komen en zullen nieuwe vacatures ontstaan,
mede als gevolg van de vervangingsvraag die door ver-
grijzing en pensionering de komende decennia in Neder-
land aan de orde zal zijn. Zo zullen alleen al tussen 2010
en 2015 ongeveer 775.000 babyboomers de arbeidsmarkt
verlaten terwijl de instroom van schoolverlaters ongeveer
420.000 personen zal bedragen. Voor de jaren daarna zijn
vergelijkbare prognoses op te stellen.
Het soort werk zal wel veranderen. Mede als gevolg van
de globaliserende economie ligt het voor de hand te
veronderstellen dat in de periode na 2010 voor een aantal
activiteiten in Nederland geen plaats meer zal zijn.
Productieactiviteiten, in de maakindustrie, zijn dan voor-
goed overgeheveld naar andere, goedkopere landen.
Denk daarbij aan staalproductie, automobielfabricage en
consumentenelektronica. In plaats daarvan zal de zake-
lijke dienstverlening verder aan belang winnen, evenals
non-profit werk in bijvoorbeeld de zorg 1).
Er is al met al sprake van een aanzienlijke dynamiek op
de arbeidsmarkt. Het adequaat kunnen opvullen van deze
vacatures vergt een goede aansluiting tussen vraag en
aanbod, ook in termen van competenties (kennis en vaar-
digheden). De Nederlandse troefkaart in de internationale
concurrentie zal er waarschijnlijk steeds meer één zijn
van kennisintensiteit. Daarvoor is een goed opgeleide
beroepsbevolking noodzakelijk, die snel en wendbaar kan
reageren op verdere verschuivingen in de wereldwijde
vraag naar producten en diensten.
3. Scenario’s arbeidsmarkt voor 2009-2014
1) Zie UWV Werkbedrijf (2009), pag. 42.
2008 2009 2010 2014 Gem. 2011- 2014 (in %)
Groei productie (%) 2 -3,5 -0,25 2 2,0
Banen 9.329 9.122 8.938 9.259 0,9
Waarvan werknemers 7.982 7.811 7.661 7.989 1,1
Vacatures 1.030 670 746 1.043 8,7
Beroepsbevolking 7.714 7.733 7.715 7.920 0,7
Niet-werkende werkzoekende 417 552 726 670 -2,0
Tabel 3. Indicatie Arbeidsmarktontwikkelingen 2008-2014, in duizenden. M.u.v. Groei productie (%) en Gem. (%).
| 8
Permanente interne en externe inzetbaarheid van werk-
nemers is daarmee van duidelijk strategisch belang.
Vanwege het te verwachten aantal vacatures is een der-
gelijk beleid meer dan ooit noodzakelijk. Tabel 3 (pag. 7)
toont de verwachtingen van het UWV in numerieke zin.
De UWV-prognoses zijn in lijn met voorspellingen die zijn
gedaan door de Raad voor Werk en Inkomen en van het
Centraal Planbureau. De groei in het arbeidsaanbod in
personen neemt af. Waar in de periode 1996-2003 deze
groei van het aanbod nog 1,6% was, is dit voor de periode
2004-2007 gelijk aan 0,5% per jaar en wordt voor de
periode 2008-2011 een stabilisatie hiervan verwacht.
Hiervoor zijn drie redenen:
Het samenstellingseffect: er komen in de samenleving
meer ouderen en deze hebben een lagere arbeidsdeel-
name;
De participatie van vrouwen groeit minder snel dan
vroeger, het plafond komt in zicht;
Het discouraged worker effect: een slechte econo-
mische conjunctuur betekent dat sommige mensen
zich niet langer aanbieden op de arbeidsmarkt.
De eerste twee effecten zijn redelijk structureel van aard
en leiden dus tot de verlaagde groei van het arbeidsaanbod.
Op de nog langere termijn (tot 2040) verwacht het CPB 2)
dat het arbeidsaanbod eerst nog licht zal toenemen en
daarna zal krimpen. Het aandeel van vrouwen op de
arbeidsmarkt zal toenemen van 41% in 2000 tot 47% in
2040. Maar ook dan zullen vrouwen meer in deeltijd wer-
ken dan mannen. Het aandeel niet-westerse allochtonen
neemt toe van 7% in 2000 tot 20% in 2040. De etnische
diversiteit van het arbeidsaanbod zal dus sterk toenemen.
De veroudering van de bevolking en de toenemende
participatie van ouderen leiden in alle scenario’s tot een
vergroting van het aandeel van ouderen in het arbeidsaan-
bod. In 2000 was dit aandeel nog 8% en naar verwachting
in 2020 gelijk aan 18%. Daarna gaat het weer licht dalen.
2) Zie Roodenburg en Van Vuuren, Arbeidsaanbod in de lange-termijnscenario’s voor Nederland, CPB document 71, november 2004
9 |
Zoals bekend wordt Nederland de komende decennia
geconfronteerd met een onvermijdelijke vergrijzing van
de bevolking. De potentiële beroepsbevolking (15-64 jaar)
zal als gevolg hiervan in omvang afnemen. In Figuur 1
en Figuur 2 wordt de wijzigende samenstelling van de
bevolking weergegeven.
Dit heeft geleid tot maatschappelijke discussies, vooral
over de toenemende druk op het sociale zekerheids-
stelsel. De Commissie Bakker heeft in haar eindrapport
(zomer 2008) geadviseerd om o.a. te streven naar een
hogere arbeidsparticipatie van ouderen en het langer
doorwerken van personeel (zie ook Inleiding).
De conclusie luidt dan ook dat de arbeidsmarkt zich de
komende jaren weer krapper zal gaan tonen. De econo-
mische crisis zal leiden tot het verdwijnen van bepaalde
banen, maar gemiddeld genomen wordt een groei in de
werkgelegenheid verwacht. Het arbeidsaanbod neemt
minder snel toe. Vergrijzing leidt tot een grotere vervan-
gingsvraag. De HR-afdeling zal zich weer volop met
werving en selectie moeten gaan bezighouden. Ook zal
de gemiddelde leeftijd van de Nederlandse werknemer
toenemen. Dat heeft duidelijke consequenties voor het
HRM-beleid binnen organisaties. In het volgende hoofd-
stuk gaan we daarop nader in. Daarbij komt een tweetal
belangrijke zaken aan de orde: het toepassen van leef-
tijdsbewust personeelsbeleid (hoofdstuk 4) en het boeien
en binden van huidig personeel (hoofdstuk 5).
Demografische ontwikkelingen
Figuur 1. Figuur 2.
| 10
Economische groei kan alleen worden gerealiseerd als
de Nederlandse economie voldoende concurrerend blijft.
De hoge productiviteit die nodig is om bij de Nederlandse
loonkosten rendabel te kunnen blijven produceren, stelt
hoge eisen aan de competenties van de werknemers.
Demografie en arbeidsmarkt en de doorwerking daarvan
binnen organisaties speelt daarbij een wezenlijke rol.
Het belang van inspelen op demografische veranderingen
geldt ook voor organisaties. Werkgevers noemen als
grootste vraagstukken voor de komende tijd zaken als
employability, flexibiliteit, opleiding, productiviteit, perfor-
mance en ontslag (Evers en Wilthagen, 2008). Onderwerpen
die een volwaardig onderdeel zijn van het debat rond
duurzaam leeftijdsbewust personeelsbeleid.
Vragen die veelvuldig aan de orde zullen komen:
1. Is ouder personeel voldoende flexibel en multi-inzet-
baar?
2. Hoe is het met de competenties en de houdbaarheids-
datum van kennis?
3. Hoe staat het met de productiviteit en overall
performance?
Veel Human Resource Managers zijn de afgelopen
jaren geconfronteerd met het fenomeen van mentaal (of
intern) gepensioneerden. Een aanduiding voor groepen
oudere werknemers die al vanaf hun vijftigste jaar allerlei
uitvalverschijnselen vertonen, zoals: dalende produc-
tiviteit, dalende betrokkenheid, ‘dood spoor’ gevoelens en
het aftellen van de werkdagen die nog resten. Voor het
verhogen van de arbeidsparticipatie is een verandering
van houding gewenst. Voor werkgevers is het van belang
dat oudere werknemers zo lang mogelijk gemotiveerd,
productief en inzetbaar zijn, in goede gezondheid en met
voldoende uitdaging en motivatie. Daarvoor is leeftijds-
bewust personeelsbeleid gewenst. Maar dat betekent
ook denken in termen van economische baten en lasten.
Hiervoor is het concept van de Bermuda driehoek een
goede benadering.
Het kosten/baten vraagstuk van levensfasebewust perso-
neelsbeleid wordt geanalyseerd met behulp van een drie-
hoek. De hoekpunten worden gevormd door de ‘variabelen’
leeftijd, beloning en productiviteit. De drie zijden geven de
relaties tussen deze drie variabelen weer.
Het idee achter deze driehoek is dat er sprake moet zijn
van een balans tussen deze variabelen; anders raakt de
driehoek in onbalans. Bij onbalans verdwijnt werk en
welvaart in Nederland (net zoals boten en vliegtuigen in
het klassieke verhaal van de Bermuda driehoek).
Het idee van de driehoek is gebaseerd op de beleidsinten-
tie om arbeidsproductiviteit te bevorderen. Harder werken,
langer doorwerken, slimmer werken, sociale innovatie en
flexibel organiseren zijn veel genoemde doelstellingen.
Voorwaarden voor het realiseren van deze doelen zijn goed
opgeleid en gemotiveerd personeel. Menselijk kapitaal is
van eminent belang voor het welslagen van organisaties.
Dit uitgangspunt leidt tot een aantal relevante relaties
uitgebeeld met behulp van de Bermuda driehoek.
4. De betekenis van vergrijzing voor HRM: personeelsbeleid als Bermuda driehoek
11 |
De relaties zijn:
Productiviteit is gerelateerd aan leeftijd (lijn 2);
Productiviteit is mogelijk ook gerelateerd aan beloning
(lijn 3);
En tot slot is beloning vaak weer gerelateerd aan
leeftijd (lijn 1).
Figuur 4 toont de relatie tussen enerzijds leeftijd en an-
derzijds loon/productiviteit. Aan het begin van een loop-
baan zijn de loonkosten hoger dan de productiviteit.
Daarna volgt een periode van ‘klassieke Marxistische
uitbuiting’: de productiviteit is hoger dan de beloning.
Aan het eind van de loopbaan is de situatie weer om-
gekeerd en ‘kosten oudere werknemers de baas geld’.
Kan het ook anders? In elk van de drie bovengenoemde
relaties liggen belangrijke interventiemogelijkheden voor
Human Resource Managers. We kunnen denken aan het
prestatie-afhankelijk maken van beloning (performance
related pay) en aan het bijstellen en diensttijd- of leeftijd-
onafhankelijk van beloningslijnen (geen automatische
periodieken). Verder kan de relatie tussen leeftijd en
productiviteit worden beïnvloed door gerichte investe-
ringen te plegen in menselijk kapitaal. Opleiden en trainen
hoort daar zeker bij. In dat opzicht heeft Nederland nog wel
een inhaalslag te maken als we kijken naar de huidige stand
van zaken. Vooral het opleiden van 45-jarigen en ouder is in
Nederland in vergelijking tot bijvoorbeeld Scandinavische
landen erg laag. Dat betekent snelle kennisveroudering
en obsoletie.
Het inrichten van een dergelijk HRM-beleid zal een steeds
groter beroep doen op adequate ondersteuning van de
onderliggende processen. Lijnmanagers en HR-managers
zullen steeds meer hands-on informatie nodig hebben om
tijdig bij te kunnen sturen als het beleid hierom vraagt. Een
goede data-infrastructuur rond zaken als performance,
opleiden en inzetbaarheid is daarbij een absolute noodzaak.
Goede managementinformatie-systemen die deze data
weten om te zetten in gerichte stuurinformatie zijn daarbij
een logisch complement.
Beloning
Leeftijd
1 2
3 Productiviteit
Figuur 3. De Bermuda driehoek
15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65
wage productivity
age
Figuur 4. Grafische weergave van relaties
De wereld om ons heen verandert snel. Van der Heijden
(2007) signaleert een zevental belangrijke trends. De wereld
wordt:
Digitaler;
Grenzelozer;
Pluriformer;
Onzekerder;
Verantwoordelijker;
Vitaler;
Ondernemender.
Dat vraagt om constante herijking van het personeels-
beleid. Aandacht voor productiviteit en kosten (zie figuren
op pagina 11), voor het binden en boeien van diverse gene-
raties, voor het bevorderen van inzetbaarheid en employ-
ability, scholing en training, een flexibeler arbeidsrelatie en
voor het scherp bewaken van arbeidsmarktontwikkelingen
en mogelijke nieuwe krapte en schaarste.
Binden en boeien van medewerkers wordt steeds belang-
rijker. Naar verwachting zullen de actuele demografische
ontwikkelingen (vergrijzings- en ontgroeningstendensen)
ertoe leiden, dat vraagstukken op het terrein van de per-
soneelsvoorziening in de toekomst niet meer gemakkelijk
via externe werving en selectie kunnen worden opgelost.
Binden en boeien betekent een koppeling tussen organi-
sationele personeelsplanning en individuele loopbaanont-
wikkelingen. Wil een personeelsplanningmodel een goede
plaats verwerven binnen het gehele personeelsbeleid, dan
is expliciete aandacht voor de rol en betekenis daarvan
voor individuele werknemers vereist. Dat betekent uitvoe-
rige aandacht aan de loopbaantheorieën en hun betekenis
voor personeelsplanning.
Systematieken op het gebied van loopbaanmanagement zijn
in Nederland nog betrekkelijk slecht uit de verf gekomen. Veelal
is sprake van een toespitsing op slechts een deel van het
werknemersbestand (bijvoorbeeld bij Management Deve-
lopment). Nieuwe inzichten, zoals op het terrein van Human
Resource Management, vergen een bredere aanpak met een
heldere zienswijze op de sturing van menselijk potentieel.
5. HRM voor de toekomst
| 12
Binden en boeien
Bedrijfsarbeidsmarkt
Tegen deze achtergrond is aandacht geboden voor de ‘in-
terne’ arbeidsmarkt en interne mobiliteit. Zo kan worden
voorkómen dat men gedwongen is om gekwalificeerde
menskracht telkens tegen ‘dagkoers’ op de externe arbeids-
markt te verwerven. Een goed functionerende bedrijfsar-
beidsmarkt vergroot de bedrijfsbinding van medewerkers
en daarmee de vooruitzichten op een goed rendement
van het ‘human capital’. Voorts wordt de zekerheid over
het in de toekomst in voldoende mate aanwezig zijn van
gekwalificeerd personeel vergroot. Voor de medewerkers
geldt, dat een goed functionerende bedrijfsarbeidsmarkt
zekerheid en doorgroeimogelijkheden biedt. Het gegeven
dat bedrijfsspecifieke en tot op zekere hoogte ook beroeps-
specifieke kennis veelal goed wordt beloond, draagt bij
aan het terugdringen van de externe mobiliteit, mits de
organisatie in voldoende mate voorziet in geschikte loop-
baanpaden en mogelijkheden voor verticale en/of horizon-
tale mobiliteit. Waar dergelijke ontplooiingsmogelijkheden
structureel ontbreken, moet op termijn rekening worden
gehouden met frustratiegevoelens en motivatieproblemen
bij de medewerkers.
Werving en selectie
Dit heeft ook gevolgen voor het te voeren wervings- en
selectiebeleid. In het geval van een goed functionerende
bedrijfsarbeidsmarkt zal externe werving in het algemeen
vooral geconcentreerd zijn op de aanloopfuncties (de zoge-
naamde ‘entry ports’). De selectie dient dan in dergelijke
gevallen niet alleen gericht te zijn op het bepalen van de
mate van geschiktheid voor deze startfuncties, maar ook
moet het element van doorgroei naar vervolgfuncties bij
selectiebeslissingen worden betrokken.
Managementinformatie
Goede personeelsplanning vereist een helder inzicht in
toekomstige ontwikkelingen van het aantal en de soort
banen en de mate waarin het huidige personeel voldoende
is gekwalificeerd om hiervoor te worden ingezet. Dat kan
niet alleen worden gebaseerd op ‘common sense’. Integen-
deel, slimme en goed opgezette systemen voor personeels-
planning zullen in de toekomst meer en meer noodzakelijk
blijken om snel te kunnen schakelen in een steeds flexibe-
ler economie. Ook hiervoor geldt dat dergelijke informatie
alleen verkregen kan worden door systematisch data te
verzamelen en te verwerken tot handzame en doelgerichte
managementinformatie. Het snel vertalen van omzetont-
wikkelingen en productieplanningen naar beschikbare
arbeid (intern of via een flexibele schil, zoals uitzendarbeid)
kan de risico’s op leegloop of onderbezetting aanmerkelijk
verkleinen. Een heldere inventarisatie van de kwaliteiten
van het zittende personeelsbestand (vlootschouw) maakt
duidelijk waar sterkten en zwakten, kansen en bedreigingen
aanwezig zijn.
13 |
| 14
In een omgeving die steeds meer eisen stelt aan flexi-
biliteit zal dit ook gevolgen hebben voor de aard van de
arbeidsverhoudingen en de arbeidsrelatie. Evers en
Wilthagen (2008) beschrijven de nieuwe arbeidsrelaties in
Nederland binnen de context van aanpassingsvermogen
en wendbaarheid en constateren dat wederkerig risicoma-
nagement gewenst is. Werkgevers en werknemers moeten
over en weer elkaar helpen met het managen van zaken als
productiekosten, werkzekerheid, de combinatie van werk
en privé en het investeren in opleiding en training.
Dat vraagt om een andere manier van denken, een andere
mindset van werkgevers en werknemers. Naast het
formele, juridische arbeidscontract wordt ook het psycho-
logische contract genoemd: de ongeschreven afspraken
en wederzijdse verwachtingen van beide partijen bij het
aangaan van een arbeidsrelatie. Klassieke zekerheden,
zoals deze zijn neergedaald in de oude psychologische
contracten zijn in de nieuwe tijd niet langer houdbaar, zo is
de verwachting. Onderstaand schema schetst de twee
benaderingen in dit verband.
Flexibeler arbeidsrelaties: een nieuw psychologisch contract
Oud psychologisch contract Nieuw psychologisch contract
Baanzekerheid Werkzekerheid
Bedrijfsspecifieke scholing Ook algemeen gerichte scholing tbv inzetbaarheid
Afname scholing met leeftijd ‘Opscholen’, ook op latere leeftijd
Promotiemogelijkheden binnen bedrijf Meer externe mobiliteit en inzetbaarheid
Hiërarchische aansturing door de top Meer autonomie en eigen verantwoordelijkheid
Lonen nemen toe met anciënniteit Marktconforme beloning
Collectieve arbeidsvoorwaarden Meer maatwerk en individuele regelingen
Schema 1.
15 |
6. De inrichting van HRM
Zoals uit de voorgaande analyses duidelijk is geworden,
staat HRM voor een aantal grote uitdagingen. De turbulente
arbeidsmarkt en afzetmarkt vragen om doorlopend scha-
kelen, aanpassen, heroverwegen en het herzien van
prioriteiten, zowel in preventief opzicht als ook (te vaak)
in curatieve zin. HRM kan voor organisaties het verschil
maken tussen succesvol overleven of roemloos ten onder
gaan. HRM voor de toekomst moet zich meer dan voorheen
richten op strategische thema’s zoals productiviteit, vergrij-
zing, krappere arbeidsmarkten, inzetbaarheid en kwaliteit
van personeel. Dat vraagt om een duidelijker bedrijfsmatige
insteek. HRM zal meer en meer mede worden gebaseerd
op managementinformatie: het systematisch ordenen van
personeelsgegevens, productiegegevens en financiële ge-
gevens en het maken van slimme combinaties daarvan.
De rol van menselijk kapitaal wordt naar verwachting de
komende decennia steeds onderscheidender als concur-
rentiewapen. De Resource Based View of the Firm (Boxall
e.a., 2008) stelt dat het bezit van unieke en moeilijk te
imiteren menselijke kennis en vaardigheden de kurk zal zijn
waarop organisaties drijven en het verschil kunnen maken
met hun concurrenten.
HRM wordt strategischer. Ulrich heeft in zijn inmiddels
bekende model de volgende rollen onderscheiden:
Administrative expert, Employee champion, Change agent
en Strategic partner.
In de klassieke situatie hield personeelsbeleid zich veelal
bezig met korte termijn aspecten, zoals het verzorgen van
een goede personeelsadministratie en het ondersteunen
bij het personeelsbeleid (werven, selecteren, beoordelen,
belonen, trainen en opleiden, promotie en ontslag).
De laatste decennia is duidelijker geworden dat lange
termijn aspecten zoals organisatieverandering en de bij-
drage van HR als strategisch element in de bedrijfsvoering
een meer herkenbare plaats dient te krijgen. Uiteraard zal
‘het huis op orde moeten zijn’ in termen van administratie en
zal binnen het reguliere personeelsbeleid de ondersteuning
van lijnmanagers van belang blijven. Het is niet zo dat HR-
managers uitsluitend zullen focussen op de strategische
issues en/of organisatieveranderingen. Het is wel zo dat het
betrekken van deze ‘nieuwe’ elementen vraagt om zorgvul-
dige afwegingen ten aanzien van wat men zelf wil doen en
wat kan worden overgelaten aan ‘de markt’. Het outsourcen
van administratieve processen is hiervan een voorbeeld.
Business Intelligence
De nieuwe positie van HRM zal leiden tot andere, nieuwe
informatievraagstukken die vaak niet standaard in de per-
soneelsadministratie zijn terug te vinden. Het gaat dan om
Business Intelligence binnen HR: applicaties die het
mogelijk maken snelle koppelingen te leggen tussen per-
soneelsadministratie en financiële informatie en op basis
hiervan te komen tot een ‘cockpit dashboard’ van beslis-
singsinformatie. Het toepassen van HR-metrics, zoals dit
tegenwoordig wordt genoemd, zoals ‘early warning’ systemen
(ken- en stuurgetallen), het analyseren van verdichting-
punten in ziekteverzuimpatronen en verloopkenmerken,
het in beeld brengen van mogelijkheden voor nieuwe
beloningsvormen en de uitwerking daarvan voor het zit-
tende personeelsbestand; het zijn voorbeelden van vraag-
stukken die de komende tijd steeds vaker op het bordje
van HR zullen belanden. Dat vraagt om een goede oriëntatie
Lange termijn
Korte termijn
Mensen Processen
Employee champion
Change agent
Administrative expert
Strategic partner
Figuur 5.
over de beschikbare mogelijkheden en de noodzakelijke
expertise en mogelijke externe ondersteuning. En dat vraagt
om slimme toepassingen en een goed doordacht design.
Workflow-systemen waarbij HR-beleid wordt ontwikkeld
op basis van HR-systemen zullen in de toekomst steeds meer
in beeld komen. HR-systemen leveren (naast de financiële
en productieplanningssystemen) namelijk veel informatie
op ten aanzien van de mogelijke strategische, tactische of
operationele knelpunten en zullen daarmee de prioritering
van onderwerpen op de HR-beleidsagenda nadrukkelijker
mede gaan sturen. De HR-manager zal zich daarbij dus in
toenemende mate laten (bege-)leiden door de verschil-
lende indicatoren die uit de HR-systemen kunnen worden
gedestilleerd. Het voorbeeld van ziekteverzuim ligt voor de
hand. Wanneer organisaties in staat zijn om snel de nood-
zakelijke data en de slimme koppelingen daarvan binnen het
domein van verzuim in beeld te brengen kan ook eerder dan
voorheen gerichte actie worden ondernomen vanuit HR. De
werkprocessen binnen HRM kunnen dan zodanig worden
vormgegeven dat de (eigen) risico’s van verzuim voor de
werkgever beter bewaakt kunnen worden.
In dat verband is van belang hoe dit kan worden georga-
niseerd en welke rol de HR-afdeling hier zelf bij speelt. Aller-
eerst zal in de toekomst steeds meer gebruikgemaakt gaan
worden van netwerken en flexibele schillen. Organisaties
zien dat ze ‘lean and mean’ moeten worden, dat flexibiliteit
vooral een kwestie is van slim organiseren. Dat betekent
geen evidente stijging van losse contracten en uitzendwerk,
maar vooral meer strategische samenwerking tussen op
zich zelfstandige en onafhankelijke partijen.
In de literatuur komen diverse voordelen en risico’s van HR-
outsourcing naar voren. Uit onderzoek van Delmotte & Sels
uit 2005 blijkt dat de motivatie om uit te besteden niet in
de eerste plaats financieel is. Het verkrijgen van toegang
tot gespecialiseerde kennis en expertise wordt genoemd
als belangrijkste motivatie om uit te besteden. Hierop
volgen focus op kernactiviteiten (tijd en middelen vrijmaken
voor strategische activiteiten), toename van flexibiliteit
(snel inspelen op veranderende omgeving), kostenreductie
door het benutten van schaalvoordelen bij de leverancier
en verbetering van de kwaliteit van dienstverlening.
Gezien deze opsomming kan men zich de vraag stellen
waarom niet alle organisaties deze stap overwegen. In
tegenstelling tot de veelal rationele voordelen, is de terug-
houdendheid van organisaties veelal gelegen op ‘emotio-
neel’ vlak. Delmotte & Sels (2005) identificeren het verlies
van controle als het belangrijkste risico. Het verliezen van
‘het specifieke’ van het bedrijf, de afhankelijkheid van de
leverancier, verlies van kennis en expertise en de onom-
keerbaarheid van het proces, volgen hierop. Op basis van
ervaringen in de markt blijkt dat er verschillende motieven
ten grondslag liggen aan de keuze om uit te besteden. Deze
zijn opgenomen in het schema dat hieronder staat.
Strategische inrichting Kostenreductie/efficiency Kwaliteitsverbetering Verhoogde professionaliteit
Focus op ‘core business’ Centralisatieslag
(big bang approach) Van push naar pull
Besparen op inkoop Reductie vaste kosten Flexibele afname van Diensten Efficiënte procesinrichting
Toegang kennis en expertise Gebruik innovatietools Verbeterde informatie Resultaatsturing
Beter imago Laagdrempelig in gebruik Self service (ESS/MSS) Professionaliteit HR-processen
Schema 2. Motieven voor uitbesteding
| 16
17 |
In het strategisch nadenken over mogelijke outsourcing
moet een integrale afweging worden gemaakt van de
bijbehorende transactiekosten. Niet alleen de mogelijke
zoekkosten naar een nieuwe, toeleverende partij, maar ook
de specificatiekosten (van het contract) en de nalevings-
kosten spelen daarbij een rol. Deze integrale kosten moeten
kunnen worden vergeleken met de integrale kosten bij het
zelf doen. Daarnaast moeten de integrale kosten (ofwel
Total Cost of Ownership) ook op langere termijn inzichtelijk
zijn waarbij de leverancier helder moeten kunnen aangeven
hoe de kosten zich door de tijd ontwikkelen.
De verantwoordelijkheid voor strategie hoort thuis binnen
de organisatie. Afhankelijk van de bedrijfsdoelstellingen
en de strategische keuzes wordt het personeelsbeleid ont-
wikkeld. Dit kan geen externe partij overnemen. Wel kan er
uiteraard op basis van expertise en ervaring worden mee-
gedacht bij het keuzeproces. De inkoop van personeels-
administratie leent zich over het algemeen goed voor
uitbesteding. Door uitbesteding kan geprofiteerd worden
van schaalvoordelen bij de leverancier, wat kan leiden tot
kostenbesparing aan de kant van de opdrachtgever.
Uitbesteden heeft als voordeel dat de uitvoering wordt
verricht door specialisten. Organisaties die uitbesteden
kunnen gebruikmaken van systemen en applicaties ont-
wikkeld door de externe partij. Door digitale werkstromen
(o.a. voor registratie en facturatie) en self service concepten
(employee self services, ESS en managers self services
MSS) kunnen werkprocessen aanzienlijk gestroomlijnd
worden. Ook de nieuwste web-based technologie is voor-
handen, iets dat binnen de eigen organisatie veel lastiger
zou zijn om te realiseren gezien de forse investeringen die
hiermee zijn gemoeid. Bedrijven die outsourcen krijgen op die
manier de meest moderne oplossingen via hun leverancier.
Uitbesteden vereist goede samenwerking. De business case
voor uitbesteden is meestal gebaseerd op verwachtingen
ten aanzien van kostenbesparingen, efficiency-verbetering
en kwaliteit. Deze doelstellingen kunnen alleen gereali-
seerd worden door het volgen van de juiste processen en
procedures in de organisatie zelf.
Wat wel en wat niet uitbesteden?
Randvoorwaarden voor succesvolle uitbesteding
Heldere business case
Draagvlak vanuit de top
Duidelijke afspraken onderling
(SLA, raamovereenkomst)
Compliancy met procedures en processen
‘Partnership’ in woord en daad:
duurzame samenwerking en verbetering
Aandacht voor verandermanagement
(cultuur, percepties, gedrag)
Aandacht voor personele issues
Schema 3.
Andersson, N. en R. Schalk (1998). The psychological contract at work. Journal of Organizational Behavior, 19, 637-82.
Boxall, P., J. Purcell en P. Wright (2008). The Oxford Handbook of Human Resource Management.
Oxford: Oxford University Press.
Doorewaard, H. en W. de Nijs (1999). Organisatieontwikkeling en Human Resource Management. Lemma.
Evers, G.H.M., J. Dijkstra en R. Baarda (2007). Ken- en stuurgetallen voor HRM. Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Evers, G.H.M. en A.C.J.M. Wilthagen (2007). De toekomst van de arbeidsrelatie. Assen: Van Gorcum.
Gielen, A., M. Kerkhofs en J. van Ours (2009). Performance related pay and labor productivity.
The Journal of Population Economics, 22.
Gründemann, R.W.M., E.J. van Dalen en S. de Vries (2003). HRM in de toekomst. Zaltbommel: Thema.
Paauwe, J. (2004). HRM and Performance: Achieving long-term viability. Oxford: Oxford University Press.
UWV Werkbedrijf (2009). Arbeidsmarktprognose 2009-2010. Amsterdam.
Literatuur
| 18
ADP Nederland BV
K.P. van der Mandelelaan 9 - 35
3062 MB Rotterdam
Postbus 4065
3006 AB Rotterdam
Vestiging Capelle a/d IJssel
Lylantse Baan 1
2908 LG Capelle a/d IJssel
Postbus 2000
2900 BA Capelle a/d IJssel
Tel: (010) 459 86 44
Fax: (010) 442 09 06
E-mail: [email protected]
Website: www.adp.nl
1109
D62
0540
Wereldwijd biedt ADP geïntegreerde oplossingen voor salarisverwerking, personeels- en excasso-administratie en HR-vraagstukken. Met service en services voor bedrijven, overheden, non-profitorganisaties en zorginstellingen.
Als internationaal marktleider maken we processen gemakkelijk, effectief en efficiënt of nemen die zelfs volledig uit handen. ‘Outservice’ noemen we dat, de overtreffende trap van service en outsourcing. Daarom werkt de wereld met ADP.
de wereld werkt met