inleiding tot de radiologische anatomie 408,8x260 20082012

22
INLEIDING TOT DE RADIOLOGISCHE ANATOMIE JOHNY VERSCHAKELEN EN RAYMOND OYEN

Transcript of inleiding tot de radiologische anatomie 408,8x260 20082012

INLEIDING TOT DE RADIOLOGISCHE

ANATOMIEJOHNY VERSCHAKELEN EN RAYMOND OYEN

Radiologie speelt een belangrijke rol bij de diagnose, behandeling en opvolging van vele ziekten. Vandaar dat elke arts vaak radiologische beelden zal zien en de beschrijving en interpretatie van deze beelden door de radioloog zal lezen. Vaak worden deze bevindingen ook met de patiënt besproken. Het is daarom essentieel dat elke arts een goede kennis heeft van de normale radiologische anatomie.Dit boek richt zich in de eerste plaats tot de arts in opleiding en geeft een inleiding tot de radiologische anatomie. Georganiseerd volgens de orgaansystemen wordt aan de hand van vele foto’s de relevante radiologische anatomie geïllustreerd. Er wordt hierbij gebruikgemaakt van projectie- en doorsnedebeelden (echografi e, computertomografi e en magnetische resonantie) uit de dagelijkse klinische praktijk. De beelden zijn zo geselecteerd dat ze de basisarts helpen bij het studeren en begrijpen van de anatomie. Voor de afgestuurde arts die regelmatig in contact komt met radiologische beelden kan het boek als naslagwerk dienst doen.

Johny Verschakelen (MD, PhD) is deeltijds hoogleraar radiologische anatomie aan de KU Leuven en radioloog aan het UZ Leuven.

Raymond Oyen (MD, PhD) is deeltijds hoogleraar radiologie aan de KU Leuven en diensthoofd radiologie aan het UZ Leuven.

INLEID

ING

TOT D

E RA

DIO

LOG

ISCHE A

NATO

MIE

JOH

NY VER

SCHAKELEN

EN R

AYMO

ND

OYEN

inleiding_tot_de_radiologische_anatomie_408,8x260_20082012.indd 1 21/08/12 12:20

5

Inhoud

Hoofdstuk 1. Radiologisch onderzoek: inleidende begrippen 9

Prof. dr. J. VerschakelenDhr. Wolfgang Desmedt

1.1 Röntgenstralen 91.2 Toepassing van röntgenstralen in de radiologie 10

1.2.1 Het conventioneel radiografi sch onderzoek 101.2.1.1 Analoge beelden door middel van versterkingsschermen

en een röntgenfi lm 101.2.1.2 Digitaal verkregen röntgenbeelden 10

1.2.2 Conventionele röntgenfoto’s: projectievlakken 111.3 Anatomische vlakken en projecties bij CT en MR 12

1.3.1 Computertomografi e 131.3.2 Magnetische resonantie (MR) 141.3.3 MR-sneden in de drie voornaamste projectievlakken 15

1.4 Andere radiologische onderzoeksmethoden 161.4.1 Echografi e 16

Hoofdstuk 2. Conventionele radiografi e van het beenderig skelet 19

Dr. L. LateurProf. dr. M. Smet

2.1 Schedel van de neonatus 192.2 Evolutie van het beenderig skelet 20

2.2.1 Botvorming 202.3 Botleeftijd (maturiteit van het bot) 212.4 Het beenderig skelet bij de volwassene 24

2.4.1 Schedel 242.4.2 Cervicale wervelkolom 252.4.3 Thoracale wervelkolom en ribben 272.4.4 Lumbale wervelkolom 282.4.5 Bekken 292.4.6 Ledematen en gewrichten 30

INHOUD

6

Hoofdstuk 3. CT en MR van de schedel, halsstreek en wervelkolom 37

Prof. dr. Ph. DemaerelProf. dr. R. Hermans

3.1 CT-reformatering van de schedel 373.2 Hoge resolutie CT en MR van enkele schedelstructuren 38

3.2.1 CT van de paranasale sinussen: coronale sneden, 1 mm dikte 383.2.2 CT van de sinussen: axiale sneden, 1 mm dikte 383.2.3 CT van het rotsbeen (os temporale): axiale CT-beelden, van caudaal

naar craniaal 393.2.4 MR van het binnenoor en de inwendige gehoorgang 39

3.3 CT van de halsstreek 403.3.1 CT: axiale sneden doorheen larynx van craniaal naar caudaal

(apicaal naar basaal) 403.4 MR van de schedel 41

3.4.1 MR van de schedel: axiale sneden van basaal naar apicaal 413.4.2 MR van de schedel: coronale sneden 443.4.3 MR van de schedel: sagittale sneden 453.4.4 Magnetische-resonantie-angiografi e (MRA) van de schedel 46

3.5 MR van de wervelkolom 47

Hoofdstuk 4. Thoracale structuren hart en bloedvaten 51

Prof. dr. J. VerschakelenProf. dr. J. BogaertProf. dr. W. De Wever

4.1 Thorax 514.1.1 Wekedelencomponenten en pleura 51

4.2 Diafragma 524.2.1 Normale ligging van het diafragma 524.2.2 Normaal diafragma bij diepe inspiratie 534.2.3 CT van het normaal diafragma 54

4.3 Mediastinum 554.3.1 Mediastinale compartimenten 564.3.2 Mediastinale lijnen 57

4.4 Longhili en longvelden 584.5 Hart: conventionele opnamen 614.6 Computertomografi e 62

4.6.1 CT-sneden doorheen mediastinum, hart en longen 624.6.2 CT–sneden doorheen de longen (longvenster) 65

4.7 Magnetische resonantie: sneden doorheen het hart 684.7.1 Axiale sneden van basaal naar apicaal 684.7.2 Coronale sneden van anterior naar posterior 704.7.3 Sagittale sneden van rechts lateraal naar mediaal 71

7

INHOUD

Hoofdstuk 5. Mammografi e 73

Dr. A. Van Steen

5.1 Inleiding 735.2 Techniek 735.3 Radiologische anatomie van de borstklier 745.4 Types van borstklierweefsel 75

5.4.1 Indeling van de types borstklierweefsel 755.5 Echografi e van de borst 755.6 Magnetische resonantie van de borst 76

5.6.1 Axiale opname zonder contrast 765.6.2 Axiale en coronale opnamen na IV contrast 76

Hoofdstuk 6. Spijsverteringsbuis 79

Dr. Dirk VanbeckevoortProf. dr. em. Erik PonetteProf. dr. D. Bielen

6.1 Normaal abdomen zonder contrast: abdomen enkel 796.2 Normale hypopharynx en cervicale slokdarm tijdens slikact 806.3 Normale slokdarm 836.4 Normale maag 876.5 Normaal duodenum 896.6 Normale dunne darm 956.7 Normaal colon 99

Hoofdstuk 7. Lever, galblaas en pancreas 103

Dr. Dirk VanbeckevoortProf. dr. em. Erik PonetteProf. dr. D. Bielen

7.1 Anatomie van lever, galblaas en pancreas 1037.2 Lever 1047.3 Galblaas en galwegen 1087.4 Ductale anatomie van galblaas en pancreas 1097.5 Anatomie van het pancreas 111

Hoofdstuk 8. Urogenitaal stelsel, scrotum en bijnieren 113

Prof. dr. R. OyenDr. L. De WeverDr. D. Vanbeckevoort

8.1 Nieren en ureters 1138.1.1 Nierstreek enkel (NSE) en blaasstreek enkel (BSE) 113

INHOUD

8

8.1.2 Intraveneuze urografi e 1148.1.3 Echografi e van de nier 1158.1.4 Intraveneuze urografi e: distale ureters en vesico-ureterale junctie 1158.1.5 Echografi e van de VUJ (vesico-ureterale junctie) 1158.1.6 CT, axiale sneden: anatomie van de nieren 1168.1.7 Magnetische resonantie: anatomie van de nieren 1188.1.8 MR van nieren, ureters en blaastreek: MR-urografi e in het

coronaal vlak 1198.2 Blaas en urethra 120

8.2.1 Permictionele urografi e 1208.2.2 Retrograde cystografi e 1218.2.3 De mannelijke urethra 122

8.3 Het kleine bekken 1238.3.1 Het vrouwelijke kleine bekken: uterus en eileiders 123

8.3.1a Hysterosalpingografi e 1238.3.1b MR van het vrouwelijke kleine bekken (premenopauzaal) 1248.3.1c CT van het vrouwelijke kleine bekken 125

8.3.2 Het mannelijke kleine bekken 1268.3.2.1 CT van het mannelijke kleine bekken 1268.3.2.2 Echografi e van de prostaat 1278.3.2.3 Echografi e en magnetische resonantie van de prostaat 128

8.4 Scrotum 1298.4.1 Mediastinum testis 129

8.5 Bijnieren 8.5.1 Echografi e van de bijnieren 1308.5.2 CT van de bijnieren 1308.5.3 Magnetische resonantie van de bijnieren 130

Hoofdstuk 9. Angiografi e 131

Prof. dr. Geert Maleux

9.1 Techniek 1319.2 Digitale substractie-angiografi e 132

9.2.1 Arcus aortae (aortaboog) 1329.2.2 Truncus coeliacus 1339.2.3 Arteria mesenterica superior en vertakkingen 1349.2.4 Arteria mesenterica inferior 1359.2.5 DSA van de onderste ledematen 1369.2.6 Arteria renalis 138

Trefwoordenlijst 139

9

Hoofdstuk 1

Radiologisch onderzoek: inleidende begrippen

Prof. dr. J. Verschakelen

Dhr. Wolfgang Desmedt

1.1 Röntgenstralen

Röntgenstraling ( X-stralen), genoemd naar de ontdekker Wilhelm Röntgen, is een elektromagnetische straling met een hogere energie dan die van zichtbaar licht. De golfl engtebegrenzing ligt ruwweg tussen die van ultraviolet licht en gammastraling, van ca. 4 nm ( nanometer = 10-9 meter) tot 0,1 nm.

Röntgenstraling behoort tot de ioniserende stralingssoorten en kan chemische reac-ties teweegbrengen in levend weefsel. Dit kan leiden tot stralingsschade aan het DNA. Onnodige blootstelling aan elke vorm van ioniserende straling moet zo veel mogelijk worden voorkomen.

Diagnostische röntgenstraling wordt in een röntgenbuis opgewekt.In een vacuüm, onder invloed van een elektrisch spanningsverschil tussen de ka-

thode en de anode, worden elektronen van de emitterende kathode versneld naar het targetmateriaal ( anode). Als targetmateriaal wordt meestal wolfraam gebruikt van-wege zijn grote warmtebestendigheid (smeltpunt 3683 kelvin).

U2

– +W

W

A

K

X

U1

Schematische weergave van een röntgenbuis.U1: kathodespanning, U2: anodespanning, K: kathode, A: anode, X: röntgenstraling, W: koelwater.

RADIOLOGISCH ONDERZOEK: INLEIDENDE BEGRIPPEN

10

Deze kinetische energie wordt in de anode voor 99% in warmte en voor 1% in rönt-genstraling omgezet. De warmte wordt afgevoerd door een koelsysteem. De energie van röntgenstraling wordt meestal uitgedrukt in kilo-elektronvolt (keV). Straling die geschikt is voor het maken van röntgenfoto’s heeft een energie van ± 80 tot 120 keV.

Voor verschillende diagnostische beoordelingen worden röntgenstralen met een verschillende energie gebruikt: een mammogram vereist een zachtere straling die wei-nig doordringend is en verschillen tussen vet en klierweefsel goed laat uitkomen. Voor foto’s van het bot gebruiken we een hardere (meer energetische) straling die door de zachte weefsels heen gaat en vooral door het bot wordt tegengehouden.

1.2 Toepassing van röntgenstralen in de radiologie

1.2.1 Het conventioneel radiografi sch onderzoek

Een conventioneel röntgenbeeld kan met verschillende technieken worden gemaakt.

1.2.1.1 Analoge beelden door middel van versterkingsschermen en een röntgenfi lm

Twee versterkingsschermen met tussenin de fi lm zitten in een cassette. Door de ener-gie van de opvallende röntgenstralen worden elektronen in de versterkingsschermen naar een hoger energieniveau gebracht met fl uorescentie als gevolg: de fi lm wordt belicht en daarna ontwikkeld.

1.2.1.2 Digitaal verkregen röntgenbeelden

Bij de indirecte methode wordt een fosforplaat gebruikt als vervanging van de rönt-genfi lm. De fosforplaat zit in een cassette die lijkt op die van een röntgenfi lm. Deze cassette wordt in combinatie met de röntgenbuis en wand- en tafelbucky op dezelfde manier gebruikt. Na het belichten is er een latent beeld aanwezig op de fosforplaat. De cassette wordt in de ADC ( analoog-digitaal-converter) of digitizer geplaatst. Hier wordt de fosforplaat uit de cassette gehaald en een laserstraal scant de plaat om de energie in de fosforkristallen vrij te maken. Een digitale detector vangt het vrijkomend licht op en stuurt de gegevens naar een monitor, waar de digitale röntgenfoto zichtbaar wordt. De fosforplaat wordt na het scannen gewist met intens wit licht.

Bij de directe methode wordt de detector zelf belicht door de röntgenstralen. Deze directe detectoren worden ingebouwd in de röntgentoestellen.

We onderscheiden verder: • Opnamen zonder toediening van contraststof:

o.a. skelet, thorax, abdomen enkel, nierstreek enkel.

• Opnamen met toediening van contraststof:– peroraal, rectaal (bv. spijsverteringsstelsel)– via percutane punctie (bij obstructie van galwegen, pyelon, ureter)

11

RADIOLOGISCH ONDERZOEK: INLEIDENDE BEGRIPPEN

– via intraveneuze weg: o.a. onderzoek van nieren en urinewegen ( intraveneuze urografi e) CT- en MR-onderzoeken.– via arteriële weg: visualisatie van bloedvaten. Soms wordt ook lucht of CO2 gebruikt als negatieve contraststof (darmonder-

zoek in dubbel contrast, galwegen).

1.2.2 Conventionele röntgenfoto’s: projectievlakken

Een voor-achterwaartse of achter-voorwaarts genomen röntgenopname wordt beoor-deeld alsof de patiënt met het aangezicht en in staande houding vóór de radioloog staat. Op een thoraxfoto wijst de hartpunt dus naar rechts t.o.v. de radioloog (a).

Zijdelingse of profi elopnamen: de patiënt kijkt het best naar rechts, dus naar de lin-kerkant van de radioloog, dit om vergelijkende opnamen doeltreffend te beoordelen.

Opnamen in schuine stand (3/4) worden bekeken naargelang de houding: de schuin rechts voor- en de schuin links voor-stand (c,d).

Re

a b

c d

Thorax in P.-A. (a) (Postero-Anterior: achter-voorwaartse stand) en zijdelingse stand (b). Cervicale wervelkolom schuin rechts voor (c) en schuin links voor (d).

RADIOLOGISCH ONDERZOEK: INLEIDENDE BEGRIPPEN

12

1.3 Anatomische vlakken en projecties bij CT en MR

Voor CT- en MR-beelden worden volgende doorsnedevlakken of projectievlakken ge-bruikt: • coronaal vlak, syn: coronale snede, frontale snede • sagittaal vlak, syn: sagittale snede • axiaal vlak, syn: transversaal vlak, dwarse snede.

coronaal vlak

sagittaal vlak

axiaal vlak

X

Z

Y

De anatomische vlakken worden gezien in een orthogonaal X-Y-Z-coördinatiesys-teem. De van dit systeem uitgaande projectievlakken staan onderling loodrecht op elkaar.

Snede in het coronaal vlak of coronale snede is een snede in het Y-Z-vlak. Dit vlak kan zich zowel dorsaal als frontaal van het midden bevinden. We spreken dan bijvoorbeeld van sneden in het coronaal vlak van anterior naar posterior, of omgekeerd.

Snede in het sagittaal vlak of sagittale snede is een snede in het X-Z-vlak. Verdeelt het lichaam in een linker- en een rechterhelft. Sneden evenwijdig met het midsagittaal vlak worden ook parasagittale sneden genoemd (links of rechts lateraal).

Snede in het axiaal vlak of axiale snede is een snede in het X-Y-vlak. Axiale sneden verdelen het lichaam in een craniaal en een caudaal deel. Bij opeenvolgende sneden

13

RADIOLOGISCH ONDERZOEK: INLEIDENDE BEGRIPPEN

spreken we bijvoorbeeld van axiale sneden van craniaal naar caudaal. Sommige au-teurs spreken in dit geval van apicaal naar basaal.

Door technische verbeteringen van CT is men niet meer beperkt tot de drie genoemde projectievlakken en kan men nu doorsnedebeelden maken in alle richtingen. Boven-dien kan, door een stapeling van opeenvolgende sneden, de software hieruit een 3D-beeld berekenen dat we vanuit elke hoek kunnen bestuderen.

1.3.1 Computertomografi e

Synoniemen: CT, CT–scan.

Techniek

CT-scan betekent het onderzoeken en aftasten van een deel van het lichaam door mid-del van röntgenstralen. Aan één kant van de patiënt bevindt zich een röntgenbron, aan de andere kant een röntgendetector. Een smalle bundel straling gaat in rechte lijn door-heen de patiënt. De sterkte van de niet-geabsorbeerde straling wordt gemeten door de detector. In de eerste CT toestellen werden de röntgenbuis en de detector simultaan 360 graden rond de patiënt gedraaid, de tafel waarop de patient ligt werd verschoven en een nieuwe meting uitgevoerd. Dit werd herhaald tot het ganse lichaamsgebied dat onderzocht moest worden was doorlopen. Uiteindelijk verkreeg men een groot aantal metingen waarbij precies bekend was waar de detector en de bron zich bevonden. Een computer verwerkte deze gegevens en berekende hieruit de axiale beelden. Met deze gegevens konden er reconstructies gemaakt worden in verschillende vlakken (axiaal, sagittaal, coronaal) en konden er ook 3D-beelden worden gegenereerd.

Vandaag, bij de laatste generatie scanners bevindt er zich een vaste ring van detec-toren 360° rond de patiënt en draait de röntgenbuis in één vloeiende beweging rond de patiënt hetgeen de opnametijd aanzienlijk korter maakt. Ook wordt vandaag bijna steeds de spiraal-CT gebruikt. Hier wordt de patiënt bij een continu draaiende buis door een rij van detectorringen geschoven met als gevolg een groot aantal opeenvol-gende metingen met hogere resolutie en sneller toegankelijk beeldmateriaal.

Bij CT wordt de densiteit van de weefsels afgewogen t.o.v. de niet-geabsorbeerde rönt-genstralen (die door de detectoren gemeten worden).

Zuiver vocht heeft een densiteit van 0 op de schaal van Hounsfi eld en is matig zwart (gal en cerebrospinaal vocht).

Bot heeft een densiteit van ± 400 HU of meer en is wit (zie wervels).Lucht heeft een densiteit van –1000 HU en is zwart (lucht in de maag, longen).Vet heeft een densiteit van ongeveer –120 HU, een densiteit tussen lucht en vocht,

en heeft een matige zwarting (subcutaan vet).De termen hyper- en hypodens worden gebruikt voor entiteiten die een hogere of

lagere densiteit vertonen dan het orgaan waarin ze gelegen zijn.

RADIOLOGISCH ONDERZOEK: INLEIDENDE BEGRIPPEN

14

1.3.2 Magnetische resonantie (MR)

Synoniemen en varianten:NMR: Nuclear Magnetic ResonanceMRI: Magnetic Resonance Imaging MRA: Magnetic Resonance Angiography MRCP: Magnetic Resonance Cholangio-Pancreaticography

MR van de schedel: sagittale doorsnede

Techniek

Magnetische resonantie: sommige atoomkernen, o.a. van waterstof- (H) en fosfor-atomen (P), massaal aanwezig in het menselijk lichaam, vertonen een spinbeweging.

Schematisch kan men dit voorstellen door aan te nemen dat de atoomkern om zijn as draait en dat deze as een slingerbeweging volgt. De atoomkern (proton) is bovendien een geladen deeltje, zo ontstaat door deze rotatie een zwak magnetisch veld.

Magnetisme: de eenheid voor magnetische fl uxdichtheid (magnetische veldsterkte) is de tesla (T). Het magneetveld van de aarde (de kracht die o.a. een magneetnaald naar het noorden laat wijzen) is zeer zwak en varieert tussen 3.10-5 en 7.10-5 T (niet te verwarren met de zwaartekracht).

Het toestel voor magnetische resonantie bestaat uit een beweegbare tafel waarop de patiënt plaatsneemt. Deze tafel kan nauwkeurig in een holle cilindrische magneet geschoven worden. Het magneetveld wordt opgewekt door supergeleidende spoelen die vanwege de supergeleiding met vloeibaar helium (He) worden gekoeld. Voor diagnostische doeleinden worden krachtige magneetvelden, 0,5 tot 7 tesla sterk, ge-bruikt.

15

RADIOLOGISCH ONDERZOEK: INLEIDENDE BEGRIPPEN

De werking berust hierop dat atomen met een oneven aantal kerndeeltjes, bij-voorbeeld waterstof en fosfor, een magnetisch veld opwekken. Dit minuscule mag-neetje kan met een extern magneetveld mee- of tegen een extern magneetveld in werken. Dit is een kwantumeffect, tussenstanden zijn niet mogelijk. Tussen deze twee toestanden bestaat een energieverschil, afhankelijk van de sterkte van het ex-terne magneetveld.

Wordt de kern nu blootgesteld aan een tweede wisselend magnetisch veld met precies de goede frequentie dan kan de spin daardoor omklappen. De zo ‘aangeslagen’ kern valt na een tijdje weer terug in de grondtoestand onder het uitzenden van elektro-magnetische golven. Door een gradiënt in de sterkte van het magneetveld te maken, de waterstofkernen aan te slaan en dan te meten hoeveel golven met verschillende golfl engten terugkomen van de terugvallende spins kan men te weten komen op welke plaats de waterstofkernen zich bevinden en hoeveel er zijn. De grote hoeveelheid me-tingen wordt in een krachtige computer verwerkt tot een 2- of 3-dimensionaal beeld. Aangezien allerlei soorten weefsel verschillende waterstofdichtheden hebben, kunnen dan details van de anatomie worden waargenomen. Bloed is bijvoorbeeld te onder-scheiden van vet en van orgaanweefsel.

Om het resultaat te visualiseren wordt het onderzoek door de computer meestal als een aantal sneden van het lichaam gepresenteerd, die naar keuze in de drie anato-mische vlakken (sagittaal, transversaal, coronaal) kunnen worden bekeken. Zelfs elk mogelijk vlak kan onder een willekeurige hoek gekozen worden. Dit onderzoek wordt uitgevoerd zonder of met contraststof: gadolinium DTPA, een complexe verbinding met paramagnetische eigenschappen.

Moderne MR-toestellen hebben een oplossend vermogen van ongeveer 0.3 mil-limeter.

1.3.3 MR-sneden in de drie voornaamste projectievlakken

Re

MR van de schedel in het coronaal vlak MR cervicale wervelkolom in het sagittaal vlak

RADIOLOGISCH ONDERZOEK: INLEIDENDE BEGRIPPEN

16

Re

Lever

wervel

Milt

MR abdomen in het axiaal vlak

CT- en MR-beelden in het axiaal vlak worden in rugligging vanaf het voeteinde beke-ken en daardoor ziet men bijvoorbeeld de lever links op het beeld liggen.

Beelden in buikligging genomen worden met de buikzijde naar onderen gezien om o.a. vloeistof-luchtniveaus te beoordelen.

Densiteiten bij CT-beelden worden gemeten in Hounsfi eld Units (HU).

Bij MR spreken we over de intensiteit van weefsels in een magnetisch veld.Bij T1 gewogen beelden is vocht hypo-intens (zwart): gal, cerebrospinaal vocht,

bloed.Bij T2 gewogen beelden keert het contrast om, zodat deze elementen hyper intens

(wit) worden.

1.4 Andere radiologische onderzoeksmethoden

1.4.1 Echografi e

Synoniemen: Ultrasonografi e, Echotomografi e, US: Ultra SoundVariant: Doppler- echografi e ( echografi e van aders en slagaders met weergave van de bloeddoorstroming)

Techniek

Echografi e is een onderzoek waarbij beelden verkregen worden door middel van ge-luidsgolven.

Het geluid dat voor medische echografi e wordt gebruikt, heeft een frequentie die voor het menselijk gehoor niet waarneembaar is. Dit wordt ultrasoon geluid (of ultra-geluid) genoemd. Dit ultrageluid wordt door middel van een sonde ( transducer) in het te onderzoeken lichaamsdeel gestuurd en door de weefsels weerkaatst. De transducer kan men beschouwen als een ultrasone tv-camera. De in het lichaam gerefl ecteerde ul-trageluidsgolven worden door dezelfde transducer (die beurtelings zendt en ontvangt) opgevangen en omgezet in een elektrische wisselspanning.

Deze wisselspanning wordt door een computersysteem omgezet in beelden (twee- en driedimensioneel) die op een monitor zichtbaar gemaakt worden en kunnen be-waard worden.

79

Hoofdstuk 6

Spijsverteringsbuis

Dr. Dirk Vanbeckevoort

Prof. dr. em. Erik Ponette

Prof. dr. D. Bielen

6.1 Normaal abdomen zonder contrast: abdomen enkel

Voorbeeld 1. Abdomen enkel liggend (a) en staand (b)

c

m c

d

a b

d

m

cc

Er is een kleine hoeveelheid lucht in de maag (m) en in enkele dundarmlissen (d); er is wat meer lucht aanwezig in het colon (c), maar die lucht geeft geen aanleiding tot duidelijke lucht-vochtniveaubeelden op de staande opname. Dit is een normale bevin-ding. De properitoneale vetband (pijlpunten in a) is zwak zichtbaar. De lucht in de spijsverteringsbuis is hoofdzakelijk ingeslikte lucht.

Voorbeeld 2. Abdomen enkel liggend

m

Op deze röntgenopname is de properitoneale vetband (pijlpunten) goed zichtbaar.Er is meer maaglucht (m) aanwezig dan in vb 1. Dit is ook een nor-male bevinding.

SPIJSVERTERINGSBUIS

80

6.2 Normale hypopharynx en cervicale slokdarm tijdens slikact

Voorbeeld 1. Slikact: zijdelingse opnamen bij het drinken van contraststof (barium) 6 beelden/sec

a b c d

e f

m

s

w

w

p

p

t

t

bs

+

e

e

*

w

p

m (mondbolus) in as ( slokdarm) in fw (week verhemelte) in a, d en ep (pharynx) in a, d en et (tongbeen) in a en fbs (bovenste slokdarmsfi ncter) in f+ (lucht in overgang naso- →oropharynx) in a* (lucht in larynx) in ae (epiglottis) in a en g

81

SPIJSVERTERINGSBUIS

Voorbeeld 1 (vervolg). Slikact: zijdelingse opnamen bij het drinken van contraststof

a b c d

e f g h

i j k l

m

s

w

w

p

p

t

t

bs

+

e

e

*

w

p

Functionele anatomie: de slikact brengt de mondbolus over naar de cervicale slokdarm (s).Overloop naar de nasopharynx wordt voorkomen door dorsocraniale beweging van het week verhemelte (w) en ven-trale beweging van de pharynxwand (p) zodat de overgang tussen nasopharynx en oropharynx wordt afgesloten en de lucht (+) op die plaats verdwijnt (vergelijk foto’s a en e).Overloop naar de larynx wordt voorkomen door contractie van de intrinsieke larynxspieren zodat de lucht (*) daar verdwijnt (vergelijk foto’s a en f), en door neerwaartse beweging van de epiglottis (e) (vergelijk foto’s a en g).

Andere zichtbare elementen: • craniale verplaatsing van het tongbeen (t) (vergelijk foto’s a en f) door contractie

van mondvloerspieren • openen van de bovenste slokdarmsfi ncter (bs) op foto f • contractie van naso-, oro- en hypopharynx (foto’s e, f, g, h, i) en van de cervicale

slokdarm (foto’s i, j, k, l) met slechts klein bariumresidu.

SPIJSVERTERINGSBUIS

82

Voorbeeld 2. Slikact voor-achterwaarts bij het drinken van contraststof (barium) 6 beelden/sec

a

m

b c d

e f g h

i j k l

ee

bs

s

e (epiglottis) in f en gbs (bovenste slokdarmsfi ncter) in fm (mondbolus) in as ( slokdarm) in f

De volgende elementen zijn zichtbaar tijdens de slikact in deze incidentie: • overgang van de mondbolus (m) naar de cervicale slokdarm (s) • symmetrische doorgang van de bariumbolus doorheen beide sinus piriformes (foto e) • de horizontale stand van de neerklappende epiglottis (e) (foto’s f en g) • het openen van de bovenste slokdarmsfi ncter (bs) op foto f • contractie van naso-, oro- en hypopharynx (foto’s f, g, h, i, j) en van de cervicale

slokdarm (foto’s j, k, l) met slechts klein bariumresidu.

83

SPIJSVERTERINGSBUIS

Voorbeeld 3. Slikact voor-achterwaarts bij het drinken van contraststof (barium)

a b c

Twee kleine vormvariabele divertikelachtige uitstulpingen bilateraal in het proximaal gebied van de hypopharynx: dit zijn voorbijgaande uitstulpingen van de mucosa doorheen verzwakte plaatsen in het ligamentum thyro-hyoideum (door-gangsplaats van bloedvaten en zenuwen).Wanneer, zoals hier, geen noemenswaardig bariumresidu in deze structuren na de slikact (foto c) aanwezig is, worden die kleine uitstulpingen niet als pathologische divertikels maar eerder als een normale variant aangezien.

6.3 Normale slokdarm

Voorbeeld 1. Slokdarm in dubbel contrast (lucht–barium) en in relaxatietoestand

a b c d

a. schuin rechts voorb. voor-achterwaartsc. schuin links voord. zijdelings

SPIJSVERTERINGSBUIS

84

Voorbeeld 2. Slokdarm in dubbel contrast, relaxatietoestand en schuin rechts voor

a b c

ao

b

In deze schuine stand zijn dikwijls 2 normale anatomische impressies op de linker boord zichtbaar:• door de aorta (ao)• door de linker hoofdbronchus (b)

Voorbeeld 3. Slokdarm schuin rechts voor in dubbel contrast en in relaxatietoestand

a b c

ao

vavava

Zelden is er, behalve de impressies door de aorta (ao) en linker hoofdbron-chus (b) op de linker slokdarmboord, nog een minimale impressie aanwezig op de rechter slokdarmboord door de vena azygos (va) op de plaats waar ze uitmondt in de vena cava superior; de vena azygos zelf is het best zichtbaar op foto a, de slokdarm impressie op foto’s b en c.

85

SPIJSVERTERINGSBUIS

Voorbeeld 4. Slokdarm in dubbel contrast voor-achterwaarts

a b c

Een peristaltische contractie door-loopt de slokdarm:a) slokdarmrelaxatieb) de kop van de peristalsis heeft de linker hoofdbronchus bereikt (pijl)c) de kop van de peristalsis is ge-vorderd (pijl) tot dicht bij de linker diafragmakoepel (pijlpunten).

Voorbeeld 5. Distale slokdarm in procubitus enkel contrast en schuine stand rechts voor (b)

A

A

co co

pa

ss

a b

Functioneel onderscheidt men in de slokdarm een tubulair deel, dat peristaltisch samentrekt, en een distaal segment dat systolisch samentrekt en ongeveer overeenkomt met de onderste slokdarmsfi ncter.Dit distaal slokdarmsegment (soms ‘vestibulum’ genoemd) heeft als bovengrens een ondiepe inkeping (A-ring van Wolf: A) en als benedengrens de uitmonding van de slokdarm in de maag (cardiac orifi cium: co).Dat segment wordt door de diafragmakoepel (pijlpunten) in twee delen verdeeld: een ampullair supradiafragmatisch segment of ‘phrenic ampulla’ (pa) en een tubulair infradiafragmatisch segment of ‘submerged segment’ (ss).De B-ring van Wolf (overgang slokdarmmucosa – maagmucosa) is normaal radiologisch niet zichtbaar; hij kan wel zichtbaar worden bij een kleine maaghernia.

INLEIDING TOT DE RADIOLOGISCHE

ANATOMIEJOHNY VERSCHAKELEN EN RAYMOND OYEN

Radiologie speelt een belangrijke rol bij de diagnose, behandeling en opvolging van vele ziekten. Vandaar dat elke arts vaak radiologische beelden zal zien en de beschrijving en interpretatie van deze beelden door de radioloog zal lezen. Vaak worden deze bevindingen ook met de patiënt besproken. Het is daarom essentieel dat elke arts een goede kennis heeft van de normale radiologische anatomie.Dit boek richt zich in de eerste plaats tot de arts in opleiding en geeft een inleiding tot de radiologische anatomie. Georganiseerd volgens de orgaansystemen wordt aan de hand van vele foto’s de relevante radiologische anatomie geïllustreerd. Er wordt hierbij gebruikgemaakt van projectie- en doorsnedebeelden (echografi e, computertomografi e en magnetische resonantie) uit de dagelijkse klinische praktijk. De beelden zijn zo geselecteerd dat ze de basisarts helpen bij het studeren en begrijpen van de anatomie. Voor de afgestuurde arts die regelmatig in contact komt met radiologische beelden kan het boek als naslagwerk dienst doen.

Johny Verschakelen (MD, PhD) is deeltijds hoogleraar radiologische anatomie aan de KU Leuven en radioloog aan het UZ Leuven.

Raymond Oyen (MD, PhD) is deeltijds hoogleraar radiologie aan de KU Leuven en diensthoofd radiologie aan het UZ Leuven.

INLEID

ING

TOT D

E RA

DIO

LOG

ISCHE A

NATO

MIE

JOH

NY VER

SCHAKELEN

EN R

AYMO

ND

OYEN

inleiding_tot_de_radiologische_anatomie_408,8x260_20082012.indd 1 21/08/12 12:20