Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen...

16
Inleiding natuurbeheer 1 Inleiding natuurbeheer In dit inleidend deel van de cursus leer je een aantal basisbegrippen van natuurbeheer. We beginnen met abiotisch en biotisch en dan biotoop, ecotoop en habitat. Daarna krijg je een overzicht van de belangrijkste biotoopgroepen in Vlaanderen zijnde grasland, ruigte, struweel en bos. Een belangrijke factor voor de aanwezig natuur is de bodem. De basisbegrippen van bodem zoals textuur, vochtigheid en voedselrijkdom komen aan bod. Ook krijg je een zicht op de meest gebruikte beheeringrepen. Het beheer gaat namelijk bepalen welk biotooptype je krijgt. Zo zal je bij één of meermaals per jaar maaien een grasland krijgen. Bij niet maaien maar een kapbeheer om de 20 jaar krijg je een struweel. Als laatste bekijk je kort waarom je aan natuurbeheer doet en hoe je doelen kiest voor natuurbeheer. Abiotisch en biotisch Abiotiek of abiotisch betekent letterlijk niet-levend en wordt gebruikt om het deel van een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht. De biotische factoren zijn het levende deel van het ecosysteem. Ecotoop, biotoop een habitat Ecotoop, biotoop en habitat zijn termen die vaak door elkaar worden gebruikt. Toch beteken ze niet hetzelfde. Ecotoop Het landschap kan vanuit de lucht gezien worden als een mozaïek van verschillende vlakken: akkers, stukken bos en weilanden. Het kleinste uniforme deeltje van dit landschap wordt ecotoop genoemd. Dit vlak kan beschouwd worden als een ecosysteem met bepaalde levende (planten en dieren) en niet-levende (water, wind, licht...) componenten. Zo kunnen we bijvoorbeeld een weiland of bos als ecotoop beschouwen. Een weiland bestaat uit verschillende grassoorten waarop dieren grazen maar ook waarin dieren verblijven of zich verschuilen. De grassoorten en al deze dieren zijn de biotische factoren van het ecotoop. De abiotische (niet levende) elementen van het weiland zijn onder meer de aanwezige voedingsstoffen, de invallende zonnestraling en de bodem. Waar deze verzameling van onderdelen duidelijk verandert, bijvoorbeeld indien een bos aan dit weiland grenst, stopt ook het ecotoop 'weiland' en gaat dit over in een ander ecotoop of landschapstype, hier 'bos'.

Transcript of Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen...

Page 1: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 1

Inleiding natuurbeheer

In dit inleidend deel van de cursus leer je een aantal basisbegrippen van natuurbeheer.

We beginnen met abiotisch en biotisch en dan biotoop, ecotoop en habitat. Daarna

krijg je een overzicht van de belangrijkste biotoopgroepen in Vlaanderen zijnde

grasland, ruigte, struweel en bos. Een belangrijke factor voor de aanwezig natuur is

de bodem. De basisbegrippen van bodem zoals textuur, vochtigheid en

voedselrijkdom komen aan bod.

Ook krijg je een zicht op de meest gebruikte beheeringrepen. Het beheer gaat namelijk

bepalen welk biotooptype je krijgt. Zo zal je bij één of meermaals per jaar maaien een

grasland krijgen. Bij niet maaien maar een kapbeheer om de 20 jaar krijg je een

struweel.

Als laatste bekijk je kort waarom je aan natuurbeheer doet en hoe je doelen kiest voor

natuurbeheer.

Abiotisch en biotisch

Abiotiek of abiotisch betekent letterlijk niet-levend en wordt gebruikt om het deel van

een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water,

bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht. De biotische factoren zijn

het levende deel van het ecosysteem.

Ecotoop, biotoop een habitat

Ecotoop, biotoop en habitat zijn termen die vaak door elkaar worden gebruikt. Toch

beteken ze niet hetzelfde.

Ecotoop

Het landschap kan vanuit de lucht gezien worden als een mozaïek van verschillende

vlakken: akkers, stukken bos en weilanden. Het kleinste uniforme deeltje van dit

landschap wordt ecotoop genoemd. Dit vlak kan beschouwd worden als een ecosysteem

met bepaalde levende (planten en dieren) en niet-levende (water, wind, licht...)

componenten.

Zo kunnen we bijvoorbeeld een weiland of bos als ecotoop beschouwen. Een weiland

bestaat uit verschillende grassoorten waarop dieren grazen maar ook waarin dieren

verblijven of zich verschuilen. De grassoorten en al deze dieren zijn de biotische factoren

van het ecotoop. De abiotische (niet levende) elementen van het weiland zijn onder meer

de aanwezige voedingsstoffen, de invallende zonnestraling en de bodem. Waar deze

verzameling van onderdelen duidelijk verandert, bijvoorbeeld indien een bos aan dit

weiland grenst, stopt ook het ecotoop 'weiland' en gaat dit over in een ander ecotoop of

landschapstype, hier 'bos'.

Page 2: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 2

Het begrip biotoop is erg verwant met het begrip ecotoop. Beide begrippen duiden vaak

hetzelfde. Het begrip ecotoop wordt meestal gebruikt in landschapsecologie, het begrip

biotoop meer in de gewone ecologie.

Biotoop

Een biotoop is een ruimtelijk min of meer homogeen gebied. Dit gebied wordt

gekenmerkt door eigenschappen die verschillen van de omgeving en wordt daarom

bewoond door een typische levensgemeenschap. Voorbeelden zijn een poel, een bos, een

grasland en een ruigte. Ze hebben elk typische eigenschappen waarvan er een aantal

duidelijk verschillen. In elk komen typische soorten voor. Waterdieren in een poel en

bossoorten in een bos.

Biotoop wordt soms gebruikt als "leefgebied van een bepaalde soort". Zo is het bos een

biotoop voor de Grote weerschijnvlinder. Dat is echter een verkeerd gebruik van de term.

Biotoop wordt gebruikt als een wat brede omschrijving van een bepaald soort natuur,

gekoppeld aan een levensgemeenschap. Als het over één soort gaat wordt de term

"habitat" gebruikt.

Maar tegenwoordig gebruikt men de term habitat ook vaak als biotoop. Zoals de habitats

van de Habitatrichtlijn van Europa. Deze habitats zijn eigenlijk biotopen want ze

omvatten een hele levensgemeenschap aan soorten en niet één soort.

Een landschap bestaat uit verschillende ecotopen / biotopen. In dit landschap zie je akkers, graslanden, hagen en bomenrijen.

Page 3: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 3

Habitat, specifiek leefgebied van een soort

Een sprinkhaan leeft tussen het gras op een open veld terwijl een eekhoorn liever in de

bomen in een bos klautert. Een vis voelt zich het best in het water en een hagedis ligt

graag in het zonnetje. Elk dier en elke plant heeft een eigen specifieke omgeving waarin

hij of zij zich het meest thuis voelt. Een habitat omschrijft aan welke voorwaarden een

gebied moet voldoen om er voor te zorgen dat één bepaalde planten- of diersoort er kan

overleven.

De habitat is een omschrijving van de hulpbronnen die een bepaalde soort nodig heeft,

en dat is heel specifiek. Zo is de habitat van de groene kikker een plaats waar water te

vinden is met een rijke water- en oevervegetatie, waarin voldoende insecten kunnen

leven die hij kan opeten, waar het water niet te zuur is zodat de eieren zich kunnen

ontwikkelen, en met ondiepe plekken waar het water wat sneller opwarmt voor de

larven. Een vegetatie die voldoende beschutting biedt tegenover roofdieren en waar de

vijverbodem of grond niet te hard is zodat hij zich kan ingraven om te overwinteren. En

dus niet enkel 'een poel of vijver'. Een poel of vijver is een voorbeeld van een biotoop,

niet van een habitat.

Een aantal biotopen / ecotopen op een rijtje

Grasland

Graslanden zijn biotopen met bijna enkel kruidachtige planten, zoals bijvoorbeeld

Margriet, Rode klaver, Smalle weegbree, Pinksterbloem en Gestreepte witbol. Met

begrazing of maaien zet je de vegetatie een of meerdere keren per jaar kort. Hierdoor

groeien in een grasland geen houtachtige soorten. Een ruigte lijkt veel op een grasland

maar bij een ruigte worden de planten niet elk jaar afgezet. De kruiden in ruigtes zijn

dan ook vaak forser.

Hooien we alleen dan spreken we van een hooiland. Is er enkel begrazing dan spreken

we van een graasweide of kortweg weide. Bij hooien en begrazing spreken we van een

hooiweide.

Ruigte

Ruige vegetatietypes of ruigten bestaan uit hoogproductieve, concurrentiekrachtige

kruidachtige plantensoorten. Op voedselrijke gronden zij dit bv. Grote brandnetel en

Boerenwormkruid. Op vochtige gronden kunnen dit Moerasspirea, Echte valeriaan en

Harig wilgenroosje zijn.

Het is een vegetatie die kan ontstaan uit graslanden als je deze een paar jaar niet maait.

Of ze ontstaat op verstoorde grond als hier nog geen struweel of bos op staat. Voor een

ruigte in een bosrand gebruik je de term zoom. Zomen zijn vegetaties waarbij

graslandsoorten, ruigtesoorten en kruidachtige bossoorten samen voorkomen.

Page 4: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 4

Ruigten vormen een overgang tussen natuurtypes als graslanden die intensiever beheert

worden en natuurtypes met houtige gewassen die minder intensief beheert worden. Maar

ze moeten niet altijd tegen een bos aan staan. Een ruigte kan ook zoals een grasland

voorkomen op een grotere oppervlakte.

Ruigten lijken soms wat rommelige plekjes met hoge forse kruidachtige planten en vaak

ook bramen maar ze zijn zeer belangrijk voor heel wat diersoorten. Ze spelen een

belangrijk rol in het behoud van overwinteringskansen voor allerlei kleine zoogdieren en

ongewervelden. Muizen, Egels en kleine roofdieren zoals Bunzing en Wezel vinden in

ruigten een geschikte biotoop door de relatieve hoogte van de planten en de grote

hoeveelheid strooisel. Veel insecten overwinteren als ei, larve of pop in dood organisch

materiaal en vooral in dikke en dode plantenstengels.

Verruiging

Verruiging is een stap in de successie, die plaatsvindt wanneer beheer verminderd of

stopgezet wordt. Wanneer je niet meer maait of begraast, wordt het plantenmateriaal

niet langer afgevoerd en komt er op de bodem een laag halfverteerde plantenresten.

Door deze laag van rottende planten kunnen alleen soorten groeien met een sterke

groeikracht zoals ruigtekruiden en een aantal dominante grassoorten.

Of verruiging negatief is of niet hangt van het natuurdoel af. Verruiging is bijvoorbeeld

niet gewenst in een bloemrijk hooiland. Hooilanden kunnen verruigen bij onvoldoende

maaien of het niet afvoeren van het maaisel. Vaak ontstaan er dan soortenarme ruige

vegetaties met een paar dominante soorten. Typische soorten die toenemen zijn Gewone

berenklauw, Grote brandnetel en bepaalde grassoorten zoals Glanshaver.

Maar het laten ontstaan van een ruigte is niet altijd negatief. Wel is het zo dat bloemrijke

ruigtes bij ons zeldzaam zijn. Dit komt vaak door de verzuring en vermesting van onze

natuur. Hierdoor worden de ruigten maar ook andere natuurtypes soortenarmer en gaan

vaak enkele soorten domineren.

Om een ruigte in stand te houden, volstaat maaien om de twee tot drie jaar. Dit moet je

wel gefaseerd doen (zie verder voor uitleg over gefaseerd werken). Ook hier is net zoals

bij graslanden het afvoeren van het maaisel belangrijk. Doe je dit niet dan gaat de

soorten- en bloemenrijkdom achteruit en gaan enkele soorten domineren.

Struweel

Struwelen zijn vegetaties die zijn opgebouwd uit struikvormen. Dit kunnen struiksoorten

zijn maar ook boomsoorten die in hakhout staan. Natuurlijk zijn er in de natuur

overgangen tussen struweel en bos. De grens tussen deze twee biotopen is niet altijd

duidelijk. Ook de grens tussen struweel en ruigte kan soms vaag zijn. Deze geleidelijke

overgangen zijn zeer waardevol voor de natuur. Ze vormen een biotoop voor soorten die

graag op de overgang van biotopen leven. Voor struweel in een bosrand gebruik je de

term mantel.

Page 5: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 5

Voorbeelden van struweelsoorten zijn Sleedoorn, Meidoorn, Gelderse roos, Gewone vlier,

Hazelaar, Brem, Gagel, Grauwe wilg en Geoorde wilg. Maar dus ook boomsoorten als

Zomereik Of Tamme kastanje die in hakhout zijn kunnen een onderdeel zijn van het

struweel.

Struwelen horen volgens de wet bij bossen. Of een struweel of bos wettelijk een bos is

leer je in de les natuurwetgeving. De definities hier zijn ecologische beschrijvingen.

Bos

Bossen zijn biotopen die gedomineerd worden door bomen. De bovenste vegetatielaag

bestaat uit boomkruinen. Hieronder kunnen nog andere vegetatielagen voorkomen zoals

de struik-, kruid- en moslaag. Bossen zijn biotopen met zeer veel structuur. Variatie in

deze structuur is belangrijk voor de biodiversiteit van het bos. Meer leer je hierover in de

lessen over bossen.

Bossen zijn opgebouwd uit langlevende soorten namelijk bomen. Vele andere soorten zijn

daarom aangepast aan een biotoop dat vrij stabiel is. Vele bosorganismen hebben dan

ook een beperkte verbreidingscapaciteit of wensen niet graag het bosbiotoop te verlaten.

Oude bossen zijn daarom zeer belangrijk omdat ze vaak nog vele echte bossoorten

hebben. Nieuwe bossen die geïsoleerd liggen zijn meestal veel armer aan typische

bossoorten. Dit door de beperkte verbreidingscapaciteit van vele bossoorten en/of het

nog niet aanwezig zijn van boseigenschappen die zich traag ontwikkelen. Voorbeelden

In deze bosrand komen veel biotopen samen voor. Hierdoor is er een geleidelijke overgang en veel structuur. Structuurvariatie zorgt vaak voor een hoge biodiversiteit. De zoom is een ruigte, de mantel is struweel.

Page 6: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 6

van zulke eigenschappen zijn de bosbodem die opgebouwd wordt door het strooisel van

de bladeren en de aanwezigheid van dikke bomen zowel levend als dood.

Net zoals andere biotopen hebben bossen heel wat typische soorten. Naast de

boomsoorten zijn dit bijvoorbeeld bosplanten zoals Witte klaverzuring, Bosanemoon en

Groot heksenkruid. Maar ook heel wat fauna en zwammen zijn aan bos gebonden. Een

groot deel van de biodiversiteit van bossen is afhankelijk van dood hout en holtes in

bomen. Zoals bijvoorbeeld de Zwarte specht, de Boomklever en de Rosse vleermuis.

Successie

Successie is de verandering van de vegetatie in tijd als je niet beheert. Het einde van de

successie in Vlaanderen is meestal bos.

Start je met een kale bodem dan vestigen zich in eerst fase pioniers. Pionierssoorten

hebben een goede verbreidingscapaciteit en een snelle groei. Het zijn meestal

plantensoorten die veel zaad produceren dat zich met de wind verspreidt. Voorbeelden

van zulke soorten zijn Ruwe berk, Wilgen, Wilgenroosje, Heermoes en Kleine zonnedauw.

Maar ook soorten die hun zaad verspreiden via vogels kunnen snel ter plaatsen zijn.

Naast de pionierssoorten hebben de soorten die dichtbij staan ook een grotere kans om

de open plek te koloniseren. Natuurlijk zal niet elke soort kiemen of een volgroeide plant

vormen. Daarvoor moeten de abiotische omstandigheden in orde zijn. Zo is Kleine

zonnedauw enkel een pionier op arme zure vochtige gronden.

Startend vanaf een kale bodem zal je vaak vrij snel bos krijgen. Start je met een

grasland dan ligt de situatie anders. Houtige gewassen kunnen zich hier moeilijker

vestigen en in eerste instantie gaan er forse kruidachtige planten domineren. Dit zijn

ruigteplanten maar ook een aantal grassoorten die de grasmat kunnen domineren zoals

Gestreepte witbol en Glanshaver. Laat je de successie verder gaan zullen uiteindelijk

struik- en boomsoorten zich vestigen en krijg je bos.

Bos is de climaxvegetatie. Deze is zeker niet in evenwicht. Ook in het bos gebeuren

allerlei processen zodat de soortensamenstelling kan wijzigen. Maar het biotooptype blijft

wel altijd bos, hoewel er tijdelijk een open plek kan ontstaan.

Bij successie volgen verschillende biotooptypes elkaar dus op. Maar de opeenvolging

loopt zeker niet altijd als volgt: kale grond, kruidachtige pioniersvegetatie, grasland,

ruigte, struweel en uiteindelijk bos. Veel hangt af van welke soorten er eerst geraken en

dit kunnen ook struik- of boomsoorten zijn.

Page 7: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 7

Bodem

Belangrijke eigenschappen van de bodem voor een natuurbeheerder zijn de textuur, de

vochtigheid en de voedselrijkdom.

Bodemtextuur

De bodembestanddelen worden volgens hun grootte onderverdeeld in verschillende

korrelgroottefracties. De meeste bodems in Vlaanderen zijn opgebouwd uit fijne

bodembestanddelen die kleiner zijn de 2 mm. Maar soms heb je ook bodems met grove

bodembestanddelen die groter zijn dan 2 mm, zoals bodems met grind in.

Fijne bodembestanddelen delen we verder op in:

Bodemdeeltjes tussen 2 mm en 50 m zand

Bodemdeeltjes tussen 50 m en 2 m leem

Bodemdeeltjes < 2m klei

Zand bestaat grotendeels uit kwartskorrels. Het is een textuurklasse met grote poriën

tussen de bodemdeeltjes wat leidt tot een goede doorstroom van lucht en water. In

zandbodems is veel lucht aanwezig, maar ze drogen zeer snel uit. Voedingstoffen worden

niet lang vastgehouden in zandbodems.

De eigenschappen van leem liggen tussen die van zand en klei in. Leem heeft een zekere

kleverigheid en kan water en voedingstoffen vasthouden.

Klei bestaat uit erg fijne bodemdeeltjes. Deze bodemdeeltjes houden goed water en

voedingstoffen vast. Er zijn bijna geen grote poriën waardoor er weinig lucht in de bodem

is. Het zijn vaak vrij voedselrijke bodems die niet snel uitdrogen.

Het bodemtype wordt bepaald door het aandeel van zand, leem en klei. Bijvoorbeeld een

bodem met 60 % leem, 30 % zand en 10 % klei is een zandige leembodem.

Vele andere eigenschappen hangen samen met de bodemtextuur. Zo zijn zandbodems

vaak voedselarm, droog en zuur. Klei- en leembodems zijn meestal voedselrijker en

minder zuur. Toch is dit niet altijd het geval, er bestaan zure leembodems en er zijn ook

kalkrijke zandbodems. Zure leembodems vind je bijvoorbeeld in het Zoniënwoud en

kalkrijk zand vind je aan de kust.

Page 8: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 8

Intermezzo: Bepalen van de bodemtextuur

Er bestaan verschillende manieren om de hoeveelheid van elke grootteklasse in de

bodem te bepalen.

- In een zandbodem zijn de bodemkorrels duidelijk zichtbaar. In een leemgrond zijn de

meeste korrels te klein om ze met het blote oog te onderscheiden. Een vochtige

kleigrond voelt vettig aan omdat de korrels zo fijn zijn.

- Maak een hoeveelheid grond lichtjes vochtig. De vorm die je aan het vochtige materiaal

kunt geven, geeft informatie over de grondsoort.

Kun je er enkel een hoopje mee maken: zand

Kun je er een ovaal ‘dropje mee maken: lemig zand

Kun je er een rolletje (10 cm) met scheuren mee maken: zandig leem

Kun je er een rolletje (10 cm) zonder scheuren mee maken: leem

Kun je er een U-vorm met scheuren mee maken: kleiig leem

Kun je er een U-vorm zonder scheuren mee maken: lemig klei

Kun je er een cirkel mee maken klei

Bodemvochtigheid

De vochtigheid van de bodem is een belangrijke factor voor de planten. Sommige soorten

planten groeien alleen op droge bodems andere alleen op natte. De vochtigheid van een

bodem varieert ook tijdens het jaar en tussen verschillende jaren. Daarom is het van

belang dat je het grondwater over een langere periode van meerdere jaren opvolgt.

De vochtigheid van de bodem hangt af van de bodemtextuur, de hoeveelheid organisch

materiaal in en op de bodem, het grondwater, de hoeveelheid neerslag, de temperatuur

en de aanwezige vegetatie.

Een strooisellaag op de bodem kan de verdamping van water tegen gaan en zorgt voor

een vochtigere bodem. Ook organisch materiaal in de bodem werkt als een spons dat

water kan vasthouden.

Wat bodemtextuur betreft hebben zandbodems grotere poriën waardoor het water sneller

naar beneden loopt en er minder water wordt vastgehouden. Vaak hebben zandbodems

ook minder organisch materiaal welk water kan vasthouden.

Het grondwater heeft natuurlijk een directe invloed op de vochtigheid van de bodem.

Voor de meeste planten is dit van belang vanaf ongeveer 30 tot 50 cm onder maaiveld.

Zit het grondwater dieper dan kunnen de meeste planten er niet aan. Maar de stand van

het grondwater bepaalt niet alleen hoe hoog het water in de bodem staat. Ook de grootte

van de bodemporiën is belangrijk. Deze kan het water als het ware naar boven zuigen

zodat het hoger staat dan het grondwaterniveau. Hoe smaller de poriën hoe hoger de

opstijging. Met een moeilijk woord noemen we dit de capillaire opstijging. Deze is groter

bij kleibodems (kleinere poriën) en kleiner bij zandbodems (grotere poriën). Bij

leembodems is deze opstijging enkele decimeters.

Page 9: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 9

Planten die aangepast zijn aan droge bodems zullen spaarzaam omgaan met water.

Voorbeelden hiervan zijn Struikhei of Helmgras. Planten die constant onder water staan

zijn dan weer aangepast aan een zuurstofloze bodem. Hun wortels zitten niet te diep en

ze hebben aanpassingen die zuurstof naar de wortels brengen. Voorbeelden hiervan zijn

moerasplanten zoals Riet en Grote lisdodde.

Ook buiten het groeiseizoen heeft de vochtigheid van de bodem invloed op planten.

Meerjarige planten hun wortels staan namelijk ook in de winter in de grond. Vele planten

kunnen bijvoorbeeld niet groeien op plaatsen die heel de winter onder water staan, ook

al is het er in de zomer vrij droog.

Voedselrijkdom van de bodem

Planten hebben nutriënten/voedingstoffen nodig om te overleven. De nutriënten die

planten veel nodig hebben en welke natuurbeheerders soms opmeten zijn stikstof en

fosfor. Het meten van de hoeveelheid stikstof of fosfaat in de bodem kan je niet zelf.

Hiervoor moet je een bodemstaal nemen en dit opsturen naar een labo. Er zijn ook

verschillende manieren van meten, maar dit behandelen we niet in deze cursus.

In de natuur vinden we planten die van voedselrijke omstandigheden houden zoals Grote

brandnetel. Maar er zijn ook planten die we enkel op voedselarme plaatsen vinden,

denken we maar aan Struikhei.

Vele bodems in Vlaanderen zijn door de mens bemest waardoor er veel meer stikstof en

fosfor beschikbaar is voor planten. Deze stoffen zorgen voor vermesting. Naast

vermesting zorgt de uitstoot van stikstofverbindingen ook voor verzuring. Verzuring en

vermesting hebben een zeer negatieve impact op de biodiversiteit. Heel wat natuurtypes

worden hierdoor gedomineerd door enkele soorten waardoor de biodiversiteit sterk daalt.

Klei- en leembodems houden voedingstoffen veel beter vast dan zandgronden. Vooral

fosfor blijft zeer lang aanwezig in de bodem. Bodems die onder landbouwgebruik zijn

geweest hebben vaak zeer veel fosfor. Hierdoor zijn bepaalde natuurstreefbeelden (zie

verder voor meer uitelg over natuustreefbeelden) zoals soortenrijke graslanden soms

niet meer haalbaar. Enkel door zware ingrepen als afgraven is herstel mogelijk. Deze

zware ingrepen kosten veel geld en zijn meestal een zware verstoring voor de nog

aanwezige natuur. Een goede afweging tussen kosten en baten is dan nodig. Een andere

mogelijkheid is natuurstreefbeelden te kiezen die minder gehinderd worden door hoge

fosforgehaltes, zoals struweel of bos. Maar weet dat dit ook voor deze

natuurstreefbeelden niet optimaal is.

Page 10: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 10

Intermezzo: Ellenbergwaarden

Ellenberg is een Duitse plantkundige die voor heel wat West-Europese plantensoorten

ecologische informatie heeft verzameld. Voor elke plantensoort zijn waarden gegeven die

iets vertellen over:

- de lichtbehoefte: L-waarde

- de goede vochtigheid van de bodem voor de plant: F-waarde

- de goede pH van de bodem voor de plant: R-waarde

- de goede voedselrijkdom van de bodem voor de plant: N-waarde

- de tolerantie t.o.v. zout van de plant: S-waarde.

Vanaf de lente van 2017 kan je de Ellenbergwaarde raadplegen op www.ecopedia.be bij

de betreffende plantensoort.

Je kan de Ellenbergwaarden voor twee zaken gebruiken:

- om de ecologie van de soort te leren kennen

- om de omstandigheden van een plek leren kennen

De ecologie van een soort leren kennen

Je zoekt de Latijnse soortnaam op, vervolgens zoek je de indicatorwaarden van deze

soort op. Als voorbeeld neem je Grote kattestaart, een meerjarige plant met mooie

paarse bloemen. De Latijnse naam van deze soort is Lythrum salicaria. Je zoekt nu de

Ellenbergwaarden op. Deze zijn de volgende L = 7, F = 8, R = 6, N = indifferent, S = 1.

Indien je de verklaring van deze waarden opzoekt krijgen we volgende ecologische info:

Grote kattenstaart is een plant die houdt van lichte omstandigheden maar hij kan tegen

een beetje schaduw, de bodem moet goed vochtig zijn tot zelfs nat en licht zuur.

De omstandigheden van de plek leren kennen

Als je de plantensoorten kent die op een bepaalde plek groeien, kan je via de

Ellenbergwaarde de omstandigheden van deze plek inschatten. Neem bijvoorbeeld een

plek met Grote kattenstaart en Moerasspirea. Als voorbeeld bekijk je de vochtwaarde van

beide planten (na het opzoeken van de Latijnse naam). Deze voor Grote kattenstaart ken

je al F = 8, voor Moerasspirea (Filipendula ulmaria) is F = 8. Je hebt dus waarschijnlijk

een plek die vrij vochtig tot nat is. Het bepalen van deze omstandigheden wordt beter

naar mate je meer plantensoorten gebruikt. Twee plantensoorten zijn eigenlijk wat

weinig. Soms staan planten namelijk op plekken die niet ideaal voor ze zijn maar waar ze

wel kunnen overleven.

Page 11: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 11

Beheeringrepen

Maaien en afvoeren

Bij maaibeheer zet je de vegetatie kort. In een gazon wordt dit vele keren tijdens het

groeiseizoen gedaan. Bij hooilanden maai je 1, 2 of 3 keer per jaar en bij ruigten maai je

maar 1 keer om de 2 tot 5 jaar. In tuinen zal je om te maaien gebruik maken van kleine

toestellen zoals een grasmaaier voor het gazon en een zeis, bosmaaier of een 1-assige

trekker met maaibalk voor een hooilandje. Buiten de tuin maai je daarnaast ook met

grotere toestellen zoals cirkelmaaiers, maaibalken en klepelmaaiers die je meestal op

tractors monteert.

Wanneer je een vegetatie afmaait ruim je het afgemaaide materiaal op. Dit om

voedingstoffen te verwijderen (verschralen) en de vegetatie open te maken zodat minder

krachtige groeiers ook een kans krijgen. In graslanden gebeurt dit via hooi of via natte

afvoer.

Bij hooibeheer keer je het gemaaide gras een aantal keer om zodat je het gras kan

drogen. Daarna pers je het meestal tot balen om het hooi van het grasland te halen. Bij

natte afvoer wordt het maaisel onmiddellijk opgeraapt of opgezogen na het afmaaien.

Het afmaaien van de vegetatie is voor vele diersoorten een drastische ingreep. De plaats

waar ze schuilen, hun eitjes afzetten of waar de rupsen leven is plots verdwenen.

Daarom is het belangrijk voldoende vegetatie te laten staan. Als je maar 1 of 2 ha maait

kan dit door in de randen een ruigte te laten. Maai je meerdere hectares dan werk je

gefaseerd. Bij gefaseerd maaibeheer laat je een deel, minstens 1/5 van het hooiland

staan tot het volgende jaar.

Bij een ruigte, een rietland of bij sommige graslanden voer je het maaisel soms ook

direct af, zonder het te laten drogen. We spreken dan van nat afvoeren. Nadeel van nat

afvoeren is het vele grotere gewicht en volume. Ook het bewaren van nat maaisel is niet

mogelijk want dit gaat rotten.

Het laten liggen van het maaisel wordt niet gedaan, het maaisel zal dan plantensoorten

verstikken en enkel de soorten die fors groeien kunnen standhouden.

Welk toestel gebruikt wordt hangt af van het terrein, de vegetatie en de manier van

verwerking van het maaisel. Maaibalken knippen, cirkelmaaiers snijden en klepelmaaiers

slagen de vegetatie stuk. Bij het gebruik van klepelmaaiers is het onmiddellijk opzuigen

van het afgemaaide materiaal nodig. Want het is in stukjes geslagen zodat je het later

niet meer kan oprapen.

Page 12: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 12

Begrazen

Begrazing is een populaire beheermaatregel geworden in het natuurbeheer. Hiermee

wordt bedoeld het inzetten van vee, meestal voor natuurbehoudsdoeleinden. Als

begrazing gebeurt door wild (bv. Edelhert), wordt het natuurlijke begrazing genoemd.

Er zijn verschillende vormen van begrazing:

Extensieve jaarrondbegrazing: Heel het jaar staat er een kudde van grazers.

Meestal wordt er gewerkt met zelfredzame rassen die weinig verzorging nodig

hebben zoals Schotse hooglanders, Galloways of Koniks.

Seizoensbegrazing: een bepaalde periode van het jaar meestal vanaf juni tot

september wordt er begraasd. Maar je kan ook seizoensbegrazing enkel in de

winter doen, hiermee is wel nog niet veel ervaring.

Begrazing met een herder: de herder gaat meestal met een schaapskudde een

gebied begrazen. De herder krijgt instructies op welke plekken hij moet grazen en

hoe lang.

Nabegrazing: eerst wordt er gemaaid en daarna in augustus-september wordt er

nabegraasd. De nabegrazing vervangt zo de tweede maaibeurt.

Stootbegrazing: Op een zeer korte periode (enkele dagen tot enkele weken)

wordt al de vegetatie opgegeten. Daarna gaan de grazers naar ergens anders.

Het goed afvoeren van het maaisel is belangrijk bij hooilandbeheer. Gebruik ook geen te zware machines die de bodem beschadigen.

Page 13: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 13

Kappen, het verwijderen van houtige gewassen

In biotopen waar je de successie naar bos wil tegen gaan is een kapbeheer nodig. Maar

ook in bos kap je bomen voor natuur- en bosbeheer. Bij bosbeheer is het heel belangrijk

welke bomen je verwijdert. Maar dit leer je in de les over bos. Andere biotopen waarin je

vaak moet kappen zijn heide, ruigte, hakhout en struweel. Wanneer je graslanden enkel

beheert met begrazing is soms ook kapbeheer nodig.

Aanplanten

Aanplanten van houtige gewassen is een beheeringreep die natuurlijk wordt toegepast in

bossen. Maar dit is niet altijd nodig, ook van nature zullen in bossen bomen kiemen en

opgroeien. Afhankelijk van je doelstelling zal je dus aanplanten of werken met natuurlijke

verjonging.

Buiten bos worden ook houtige gewassen aangeplant en dan vooral struiksoorten voor de

aanleg van houtkanten, heggen en bosranden.

Het aanplanten van kruidachtige planten wordt niet gedaan in bos- of natuurbeheer.

Gefaseerd werken

Bij gefaseerd werken wordt niet al het werk in één periode gedaan maar gespreid over

verschillende tijdstippen. Vele beheerwerken zorgen namelijk voor een plotse

verandering van het biotoop. Bij het omzagen van hakhout verwijder je plots heel de

struweelstructuur. Bij maaien ga je van de ene dag op de andere van lang naar kort

gras. Dit is voor veel fauna schadelijk. Ze moeten een plek hebben waar ze verder

kunnen leven. Daarom is gefaseerd werken belangrijk.

Voorbeelden van gefaseerd werken:

Elke 5 jaar ¼ van een bosrand / hakhout afzetten. Zo ben je om de 20 jaar rond.

Voordeel is dat niet alles ineens weg is en dat je verschillende leeftijden krijgt van

hakhout. Dit levert structuurvariatie op wat positief is voor de biodiversiteit.

Bij het maaien ¼ van het grasland laten staan. Bij de volgende maaibeurt kan dit

een ander deel zijn van het grasland. Je kan ook combinaties maken zodat er in

het grasland delen zijn die 2 keer gemaaid worden, delen die 1 keer gemaaid zijn

en delen die dat jaar niet gemaaid zijn. Het volgend jaar zorg je dan dat andere

delen blijven staan. Anders zal een deel van je grasland verruigen.

Een ruigte moet je maar om de 2 tot 4 jaar maaien ook hier kan je dus elk jaar ½

tot ¼ van maaien. Zodat er steeds een deel blijft staan.

Verschillende poelen die aan het verlanden zijn moeten uitgekuist worden. Ook

hier is het best niet alle poelen in hetzelfde jaar te doen. Heb je 1 poel en ligt

deze erg afgelegen dan kan je een klein deel van de poel niet uitkuisen.

Page 14: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 14

Natuurlijk moet je altijd afwegen of het gefaseerd werken praktisch en financieel

haalbaar is. Plaatsen die zeer moeilijk bereikbaar zijn en niet al te groot kan je misschien

beter wel in 1 keer beheren. Omdat het te veel werk vraagt hier verschillende keren

terug te komen. Ook als er schade wordt verwacht bij het beheer kan je soms beter al

het werk in 1 keer doen, bijvoorbeeld als een kraan door heel het gebied moet rijden.

Waarom natuur beheren?

De natuur kan zonder de mens, maar bepaalde typen natuur zoals heide en hooilanden

zijn ontstaan door beheer van de mens. Indien je een hooiland niet meer hooit zal dit

door successie uiteindelijk bos worden. Is bos dan geen goede natuur? Natuurlijk wel

maar in de natuur heb je graag verscheidenheid. Het is deze verscheidenheid,

biodiversiteit die je met natuurbeheer in stand probeert te houden. Dit door te maaien,

kappen, plaggen maar ook soms door niets te doen.

Natuurbeheer gaat verder dan het beheren van natuurgebieden alleen. Natuur is overal,

denk bijvoorbeeld aan de Gierzwaluw die in de stad broedt. Buiten het actief beheren,

zoals kappen of maaien is natuurbeheer ook bezig met het beleid. De Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn van Europa of het mestactieplan zijn maatregelen die de natuur ten goede

komen, ook dit noemen we natuurbeheer en natuurbeleid.

Maar waarom aan natuurbeheer doen? Is dit enkel om de natuur te helpen. Neen

natuurbeheer doe je in de eerste plaats voor mensen. De natuur vervult vele functies die

voor de mens nuttig zijn. Via ecosysteemdiensten probeer je de diensten die de natuur

ons geeft te beschrijven en te becijferen. Sommige zijn zeer duidelijk en goed in geld uit

te drukken zoals houtproductie. Andere zijn duidelijk maar moeilijker te becijferen zoals

waterzuivering en waterberging. Toch is het belangrijk dat we erin slagen deze diensten

te omschrijven en te becijferen om zo duurzame keuzes te kunnen maken voor de

toekomst.

Maar niet alles moet uitgedrukt worden in cijfers en geld. Hoe ga je bijvoorbeeld het

plezier en de verwondering becijferen bij het zien van 10 verschillende vlindersoorten in

de tuin. Alle biodiversiteit op aarde heeft recht op bestaan, ook al weet je nog niet of

deze nuttig is voor de mens.

Welk natuurstreefbeeld kies je?

Als je een gebied gaat beheren is het belangrijk dat je duidelijke doelen stelt. De

ecologische doelen beschrijf je op basis van een leefgebied van een soort of de

beschrijving van een biotoop. De verschillende biotopen in Vlaanderen worden ingedeeld

in natuurstreefbeelden. In natuurmanagement basis leer je nog niet alle specifieke

natuurstreefbeelden van Vlaanderen. Deze komen aan bod in Natuurmanagement

specialisatie. Voorbeelden van natuurstreefbeelden in Vlaanderen zijn de Europees

beschermde habitats zoals soortenrijke Glanshaverhooilanden of Eiken-beukenbossen op

zure bodems. Maar ook niet Europees beschermde habitats zoals Dotterbloemgraslanden

zijn natuurstreefbeelden. Als je het beheer richt op bepaalde soort kan het doel

Page 15: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 15

bijvoorbeeld een goed leefgebied voor de Grauwe klauwier zijn. Natuurstreefbeelden

zijn dus doelen in natuurbeheer.

In de natuur zijn er gelukkig zoveel soorten dat je niet voor elke soort apart kan

beheren. In eerste plaats zal je dus werken met biotopen als natuurstreefbeelden.

Wanneer het beheer van deze biotopen niet voldoende is voor bepaalde specifieke

soorten zal je bijkomend maatregelen treffen specifiek gericht naar een bepaalde soort.

Je kan niet overal in Vlaanderen elk natuurstreefbeeld kiezen. De abiotische

omstandigheden bepalen voor een groot deel welke natuur er kan komen. Op arme droge

zure gronden kan je Droge heide krijgen met Struikhei en Stekelbrem. Maar Droge heide

is niet mogelijk op voedselrijke vochtige gronden in een vallei. In deze vallei kan zich wel

een mooi valleibos ontwikkelen met Slanke sleutelbloemen en Muskuskruid. Als

natuurbeheerder wijzig je meestal de abiotiek niet. Als je hierin toch ingrijpt door

bijvoorbeeld af te graven of het waterpeil te wijzigen is dit vaak om een door de mens

veroorzaakt verstoring te herstellen.

Maar abiotiek bepaalt niet alles. Op één en dezelfde plaats kan je verschillende soorten

natuur krijgen. Op vele plaatsen kan je namelijk kiezen tussen grasland, ruigte, struweel

of bos. Op arme gronden is ook heide mogelijk. Als beheerder zal je dus een keuze

moeten maken. Bij deze keuze zal je rekening houden met het Europese en Vlaamse

natuurbeleid, de reeds aanwezige natuurwaarde, het omliggende landschap, de

samenwerking met andere actoren, de kosten en mogelijke inkomsten van het beheer en

de historiek van het gebied.

Bloemrijke hooilanden zoals hier een Glanshaverhooiland zijn natuurdoeltypes voor het natuurbeheer in Vlaanderen.

Page 16: Inleiding natuurbeheer - Ecopedia...een ecosysteem aan te duiden dat niet leeft. Dat kunnen stoffen zijn zoals lucht, water, bodem, nutriënten maar ook factoren zoals warmte en licht.

Inleiding natuurbeheer 16

Te kennen leerstof

De termen abiotisch en biotisch kunnen uitleggen.

De termen biotoop, ecotoop en habitat kunnen uitleggen en een voorbeeld kunnen

geven.

Het verschil tussen de biotopen grasland, ruigte, struweel en bos kunnen

uitleggen.

De term successie kunnen uitleggen.

Kunnen uitleggen hoe de bodemtextuur, de bodemvochtigheid en de

voedselrijkdom van de bodem een invloed heeft op de natuur.

De beheeringrepen maaien, kappen, begrazen en gefaseerd beheer kunnen

uitleggen en een voorbeeld kunnen geven.

De verschillende types van begrazing zijnde extensieve jaarrondbegrazing,

seizoensbegrazing, begrazing met een herder, nabegrazing en stootbegrazing kort

kunnen uitleggen.

Kunnen uitleggen wat natuurstreefbeelden zijn.