IN DE NAAM VAN LIEFDE - WordPress.com...Daarom moet je op zoek gaan naar het draad. Misschien is er...
Transcript of IN DE NAAM VAN LIEFDE - WordPress.com...Daarom moet je op zoek gaan naar het draad. Misschien is er...
IN DE NAAM
VAN
LIEFDE
PAUL BAAS
2
IN DE NAAM VAN LIEFDE
3
4
Paul Baas IN DE NAAM VAN LIEFDE
UITGEVERIJ CONGENIAL
5
Voor wie dit leest
6
Afbeeldingen: De huilende engel (afbeelding uit de kathedraal
van Amiens)
Het labyrint
Theodora: Theodora van Alexandrië
Engelen: van eigen hand
Dodecaëders: dom Trier
Richtlijnen Human gemeenschap
16 guidelines - © The Foundation for Developing
Compassion and Wisdom
43 Renfrew Rd, London, SE11 4NA, UK
Tel. +44 (0) 207820 9010
7
8
DE KATHEDRAAL D’ora is de reden dat Theo naar de kathedraal gegaan is.
Als D’ora blij is, straalt ze en is ze open. Ze spreekt met
woorden en ogen waardoor hij haar bijzonder vindt. Ze
heeft een grote aantrekkingskracht op hem. Aan de
andere kant kan ze somber zijn en stoot ze hem af met
korte opmerkingen. Ze ontloopt hem, kijkt hem niet aan.
Ze lijkt wel boos. Hij pijnigt zijn geheugen met de vraag
of hij iets verkeerd heeft gedaan.
Wat kan de oorzaak zijn? Misschien is er iets met haar
gebeurd. Er moet een reden zijn. Hij neemt het haar niet
kwalijk. Ze heeft hem al eens gewaarschuwd en
toevertrouwd dat zij zo kan zijn. Hij moet maar niet
geloven dat zij het is, die zo afstandelijk reageert. En dan
wacht hij tot ze weer degene is die hij graag ziet. Hij
heeft medelijden met haar dat ze van die wisselende
stemmingen heeft. Hoe kan hij haar helpen? Als ze weg
is, laat hij haar meestal gemakkelijk los, maar als ze in
een negatieve stemming zit, doet hem dat zeer. En blijft
het nagevoel hangen.
Met dat nagevoel is hij deze zondag de kathedraal
ingelopen. Het is er stil. Het hoge, houten dak van de
kerk lijkt op de hemel. Het doet hem ook denken aan een
omgekeerd schip. Hij is er nog nooit geweest. De gangen
van de kerk lopen ver naar achteren.
Hij voelt of er water in het wijwaterbakje zit en maakt
zijn voorhoofd nat. Een gewijde druppel valt op zijn
9
neus. Het is kil in de kerk. Hij ruikt de geur van wierook.
Er zijn mensen geweest. Er branden kaarsen.
Hij hoort geprevel. Het lijkt op zingen. Een wat oudere
vrouw, in het zwart gekleed, zit op haar knieën voor een
zijaltaar. Hij durft eerst niet te kijken, maar ze heeft haar
handen voor haar ogen en merkt hem niet op.
Hij bekijkt het kleine kamertje en ziet een beeld van een
vrouw. Hij schuifelt iets dichterbij. Er liggen briefjes op
een tafeltje. Zijn ogen vallen op de letters.
Als je een vraag hebt, kun je die stellen aan dit beeld.
Even weifelt hij. Hij pakt het kaartje. Er staat op dat je de
vraag op de achterkant moet schrijven en dan in het
gleufje van een soort brievenbus moet doen. Hij schrijft
op, waarom heeft mijn vriendin, D’ora, van die
wisselende stemmingen. Het briefje valt in de brievenbus
en hij wacht …
Het zingen van het vrouwtje valt hem weer op. Hij is
haar vergeten. De vrouw draait zich naar hem toe en zegt
zachtjes:
‘Ben jij ook door Gods deur binnen gekomen? Heb je zo
net een vraag gesteld? Wat is je naam dan, jongen?’
‘Ik heet Theo.’
‘Weet je dat Theo God betekent, Theodoor. En misschien
betekent ‘door’ wel deur, maar wel een gouden deur.’
Ze glimlacht naar hem en kijkt hoe hij reageert.
‘Eigenlijk betekent je naam godsgeschenk. Je hebt je
naam te danken aan de heilige Theodora. Theodora heeft
mannenkleren aangetrokken. Zij heeft zich Theodoor
genoemd. Ze is het klooster in gegaan om alleen nog
maar God te dienen. Maar kwade machten hebben zich
tegen haar gekeerd. Een vrouw van lichte zeden vertelde
in het rond dat de monnik Theodoor een kind bij haar
10
heeft verwekt. Theodoor mocht niet langer in het klooster
blijven. Ze durfde niet te zeggen dat zij eigenlijk een
vrouw was.
In de naam Theodora klinkt het goud door in de klank
‘or’. Als je het goud verliest, Theo, ben je de draad kwijt.
Gouden draden kunnen lang en dun worden maar ze
breken nooit. Daarom moet je op zoek gaan naar het
draad. Misschien is er een knoop in gekomen of
misschien is het goud opgelost. Dan moet je de
betovering verbreken. Dan kan de ander de draad weer
oppakken en zullen de stemmingen stromen zoals ze
horen te stromen. Niet tegendraads, maar als de zachte
golfslag.’
Heeft ze mijn vraag gelezen? Het kan haast niet. Het
briefje viel in de brievenbus
‘Hoe vind ik dat draad?’
‘Ga daar naar die biechtstoel. Daar zit Vader Miguel. Je
zult door hem meer te weten komen.’
Ze vouwt haar handen voor het gezicht en prevelt weer
onverstaanbare woorden. Theo loopt over grote tegels en
ziet het zonlicht daarop kleuren maken. De stralen
schijnen door de gebrandschilderde ramen. Hij blijft
staan en ziet de diepe kleuren van het blauw, rood, geel
en groen.
Hij loopt naar de deur van het hok, de biechtstoel. Hij
gaat naar binnen en sluit de deur. Het is er donker. Er is
geen bankje. Hij knielt op een plankje en kijkt tegen een
houten wand waarin gaatjes zitten. Ziet hij iets bewegen?
Wat zit daarachter?
‘Goede morgen?’
‘Daag,’ antwoordt Theo.
‘Wil je mij iets vertellen?’
11
‘Een vrouw in de kerk heeft mij naar u toegestuurd. Zij
zei dat u mij misschien kon helpen.
‘Waarmee zou ik je kunnen helpen?’
‘Mijn vriendin heeft van die wisselende stemmingen. En
ik wil weten hoe dat komt? En of ik haar misschien kan
helpen.’
Het wordt een tijdje stil en dan spreekt de stem:
‘Het is net als een vuurtje. De ene keer is het te warm,
dan wil je dat het wat minder warm wordt. Als het te
koud wordt, wil je dat het weer warmer wordt. Het is
moeilijk om een constante aangename temperatuur te
krijgen. Het is de natuur van het leven dat dingen
veranderen. Jij verandert ook steeds. Dat gebeurt bij haar
ook.’
Het wordt weer stil. Nu wat langer. Hij spreekt nu met
een andere klank in zijn stem:
‘Ze heeft eens iets gedaan en ze denkt dat ze daar de
schuld aan heeft. Er is een vloek over haar uitgesproken,
vooral door haar zelf. Ze geeft zich zelf de schuld als ze
iets doet wat niet goed is. Elke keer dat ze er aan denkt,
geeft ze zichzelf de schuld. Maar je bent niet op aarde om
ten onder te gaan aan schuld. Als je iets doet wat anderen
of jijzelf fout noemen, kun je daarvan leren. Iedereen
maakt de hele dag door ‘fouten’ of houdt zich niet aan
voornemens. Ze oordeelt en veroordeelt zichzelf. Ze
geeft zich geen herkansing. Ze heeft de duivel in zichzelf
geplant waardoor er iets donkers in haar ontstaat,
waardoor ze verlamt. Als ze somber is, ziet ze alleen haar
onvolmaaktheden. Als ze zich blij voelt, dan is ze bevrijd
van de betovering. Jij kunt helpen die lichtbron weer aan
te steken. Jij kunt haar zielenleven weer actief maken. Ze
moet haar waarnemingen over zichzelf opnieuw
12
rangschikken, ordenen en tot nieuwe beoordelingen
komen. Daar kun jij bij helpen.’
‘Hoe?’
‘Je zult je bloot moeten geven, jij zult eerlijk moeten zijn
en je kwetsbaarheid tonen. Hoe pijnlijk het ook is. Je zult
jezelf moeten accepteren zoals je je gedraagt en jezelf
vergeven.’
‘Ik? Doe ik dat al niet?’
‘De vloek, de betovering, de duivel in haar lossen dan
vanzelf op. Ze kan dan in jouw spiegel kijken en zich
voeden met liefde en wijsheid. Ze zal zelf het goud in
zichzelf moeten omarmen.’
De priester maakt een kruisteken.
‘Ga met God en groet het beeld van Maria van mij.’
Hij loopt verder door het machtige bouwwerk en ziet de
mooi gevormde beeldhouwwerken rond de ramen. Hij
wandelt door architectonische en religieuze geschiedenis.
Het kindje op Maria’s arm lijkt hem te roepen.
‘Wees gegroet Maria … Ik moet de groeten doen.’
Hij kijkt in de stenen ogen. Ze lijken wel te bewegen. Hij
weet dat dat door zijn eigen ogen komt. Hij vindt het een
aangenaam gevoel. Hij staart naar de ogen en het beeld.
Zijn ogen tranen door het lange kijken. Hij voelt zich een
met zijn omgeving…. Een flits. Hij draait zijn hoofd om
en ziet een jonge vrouw een foto maken. Ze heeft lang
haar, een baret op en draagt een witte rok.
‘Ik wilde je niet laten schrikken, maar ik zag tranen in je
ogen.’
Ze spreekt met vriendelijke woorden.
‘En je zag er helmaal niet bedroefd uit. Je stond mooi in
het licht van een zonnestraal. Hier kijk maar. Ze laat hem
de afbeelding zien. Hij herkent zich in de lichtstraal, ziet
13
de tranen in zijn ogen, het beeld van Maria, het lachende
kindje en de donkere achtergrond.’
‘Ja, het is een mooie foto.’
Hij kijkt haar aan.
‘Ik kan de foto naar je toesturen, als je wilt. Geef me je e-
mailadres maar.’
Ze pakt een potlood. Ze schrijft het op.
Waarom heeft hij háár mailadres gegeven?
‘Ben je al in de crypte geweest? Daar bij het kruis kun je
naar beneden? Er zit daar een grote kruisspin. Misschien
zie je hem ook. Ik zal je niet meer lastig vallen.
‘Dat deed je niet.’
Nieuwsgierig loopt hij in de richting van het
onopvallende poortje, daalt via de wenteltrap naar
beneden. Zachtjes hoort hij instrumentale kerkmuziek
klinken. Hij ziet een licht verlichte ruimte. Hij ziet het
spinnenweb en herkent het kruis van de spin op zijn rug.
Hij leest de tekst die boven op de grafsteen staat.
Een boodschap van God.
Ik heb de draden van het levenslot herkend.
Ik heb enkele draden doorgeknipt en heb mij nieuwe
draden eigengemaakt.
Ik heb mijn kruis gedragen, maar heb mijzelf verlicht.
Dat heb ik aan de ander te danken.
Door de ander heb ik mijzelf leren zien,
mijn manier van denken, mijn manier van doen en
gedrag.
Ik ben de ander dankbaar.
14
Theo herkent de melodie, die in de crypte klinkt. Thuis
draait hij ook vaak het adagio 1052 van Bach.
Naar huis, denkt hij.
Net nadat hij de doopvont passeert, wordt hij getroffen
door een beeld van een kleine, verdrietige engel met een
elleboog steunend op een marmeren doodshoofd en een
hand leunend op een zandloper. Aanvankelijk ziet hij
alleen het treurende engeltje en vraagt hij zich af waarom
het verdrietig is.
Dat hoort immers niet bij engelen. Hij herkent de
ingrediënten die de tijdelijkheid van het leven en de dood
symboliseren. Hij staart lang naar het beeldje en
15
realiseert zich dat uiteindelijk zelfs engelen niet in staat
zijn om mensen te helpen. Zijn optimisme en geloof dat
hij D’ora kan helpen vervliegt. Hij merkt dat hij
medelijden voelt voor het stenen engeltje, medelijden
voelt voor D’ora en voor zichzelf. Onder het beeld staan
afbeeldingen van het engeltje.
U kunt een kaartje meenemen als u de stelling op de
achterkant ondersteunt en deze probeert eigen te maken.
Hij pakt een kaartje
Ik onderzoek al mijn handelingen die ik verricht en op
het moment dat er een denkbeeld verschijnt dat anderen
of mij zelf in gevaar brengt, zal ik het denkbeeld omzetten
en het gevaar voorkomen.
Hij heeft het gevoel dat hij zijn wereldse jas aantrekt als
hij door het voorportaal loopt en het stralende zonlicht
tegemoet treedt. Het kaartje heeft hij in het voorzakje van
zijn colbert gestopt. Hij voelt er even aan. Ja, het zit er
nog. Hij ziet de vrouw die een foto van hem maakte voor
de kathedraal staan. Ze maakt foto’s van de kathedraal.
De zon die de ramen in kleuren zette, is naar het zuiden
getrokken en geeft het licht in de kerk een andere
invalshoek. Nog even en de zon zal zijn hoogste punt
bereiken en zijn reis naar het westen beginnen.
‘Zeg jongeman, waarom heb je geen kaarsje aangestoken.
Je loopt zomaar weg.’ De vrouw in het zwart heeft hem
op zijn schouder getikt. ‘Het is goed voor je. Voordat je
door Gods poort de kathedraal verlaat, moet je eerst een
kaarsje branden.’
16
Hij glimlacht goedgelovig. Zij neemt hem bij de hand.
Hij stribbelt niet tegen. Ze brengt hem in de kerk naar
een nis waar kaarsjes branden voor een beeld van een
man met een pij en een kaal hoofd. Hij draagt een kind in
zijn armen. Ze kijken innig naar elkaar. En hij hoort haar
zeggen:
‘Antonius, beste vriend, zorg ervoor dat hij een oplossing
voor zijn vraag vindt. Steek nu maar een kaars aan’.
Er komt een man met opvallend druk gedrag op hen
afgelopen. Hij heeft vreemd strakke ogen.
‘Ik ben de bewaker van de kerk. Dat vrouwtje valt je toch
niet lastig.’
Ze gaat er snel vandoor. De man loopt als een diender
achter haar aan. Ze steekt haar hand in het wijwater,
maakt een kruis en verlaat de kerk. De man loopt druk
gesticulerend door de grote kerk.
‘Bedelaars, ze stelen alles bij elkaar. Ze plunderen de
kerk.’
Theo negeert de man, laat een muntje vallen in het busje
en steekt een kaars aan. Dat D’ora haar geluk mag vinden
Hij glimlacht nog een keer naar het beeld en denkt: als
dat toch eens waar zou zijn.
De man komt weer in zijn richting. Theo heeft geen zin
in contact met hem. De man grijnst naar hem en Theo
gaat snel op zijn knieën zitten en doet of hij bidt. Hij
hoort de man achter zich schuifelen. Vanuit zijn
ooghoeken houdt hij hem in de gaten. Is de man
gestoord, is het een geesteszieke? Waarom wordt hij niet
uit de kerk verwijderd? Wat later ziet hij de man in de
richting van iemand anders lopen. Theo staat op en wordt
direct getroffen door een beeld van een vrouw. Het is niet
17
waar. Voor hem staat een beeld van een bevallige vrouw,
de Heilige Theodora. Hij leest de tekst die onder haar
beeld staat:
De heilige Theodora. Door gebrek aan zorg viel zij in
zonde. Maar ze had intens berouw over haar daad. Ze
kleedde zich in het habijt van de boetelinge, trok zich
terug in eenzaamheid en leidde daar een volkomen
onopgemerkt leven van onthouding en lijdzaamheid tot
aan haar dood.
Hij wordt overmeesterd door gedachten. Hij heeft het
gevoel dat hij zijn vriendin niet kan helpen. Misschien
moet hij zich niet zo druk maken. Maar hij zal haar weer
tegenkomen en dat vindt hij fijn.
Hij leest de legende van Theodora. Ze was getrouwd en
hield van haar man. Ze liet zich bedriegen door een man
18
die haar liefhad en naar haar verlangde. Hij had haar
gezegd:
God ziet alles wat er gebeurt bij daglicht, maar wat er
gebeurt na zonsondergang en in de nacht: daar weet God
niets van. Nadat ze de nacht had doorgebracht bij de
man, kreeg ze spijt. Na navragen kwam ze er achter dat
voor Hem de nacht even licht is als de dag.
Ze voelde zich onrein en zocht de weg naar God.
Zou D’ora ook zo iets meegemaakt hebben? Zou ze
daarom die wisselende stemmingen hebben?
De bewaker van de kerk komt weer in zijn richting. Theo
ziet geen uitvluchtmogelijkheid. Deze keer ontwijkt hij
het contact niet. Hij laat het gebeuren. De man zegt met
iets te luide stem.
‘Wie zijn wij?’
Hij buigt met zijn hoofd dicht tegen de jongen aan.
‘Je neemt mij waar, je vormt je een oordeel over mij en
denkt je gedachten over mij. Als ik een aantrekkelijk
meisje was geweest, had je vast anders op mij
gereageerd. Ik voel iets van weerstand bij jou. Maar
luister naar mij. Er is zo’n verschil tussen een bezoeker
van de kerk die getroffen wordt door de geschiedenis en
architectuur van de kathedraal en een bezoeker die zich
gaat verbinden met de energie die in de kerk aanwezig is.
Verbinding maken met die energie, met God, is het echte
doel. Daarom is de kerk gebouwd.’
Hij draait weg van de jongen. Theo ziet hem in het rond
speuren. Dan gaat hij verder.
‘Buiten heb je de kerk gezien. Er zijn zoveel van deze
hemelse schepen op de wereld. Heb je de ruimte gezien
19
die het gebouw inneemt? De hele omgeving neemt de
kerk waar. De spits van een kerk eindigt net als een
obelisk of een piramide in een punt, wijst naar de hemel,
naar de zon, als een zonnestraal. Het is een teken van
macht en rijkdom. Zie je dat de punt contact maakt met
het heelal. Er vindt een beweging van onder naar boven
en van boven naar beneden plaats. De torenspits is als
een antenne die de goddelijke energie opvangt en in de
kerk verdeelt. Kun je dat voorstellen? Je hoeft het je
alleen maar voor te stellen.’
De jongen lijkt te knikken.
‘De klanken van de klokken roepen op om je gevoel te
openen voor de hemelse energie en je daarmee te voeden.
Je wordt uitgenodigd om binnen te komen onder dit
beschermde hemels gewelf. Als je onder het timpaan
door de westelijke deur naar binnen gaat, word je
gezegend en laat je het wereldse achter je. De eerste
stappen op de stenen vloer door het voorportaal richting
het oosten bereiden je voor op je ontmoeting met de
innerlijke, geestelijke wereld.
Je hoort mij, maar je hoort ook je eigen stem, je eigen
innerlijke wereld. Maar luister. Je wordt verrast door de
grootsheid van de kerk. Daardoor wordt er iets
opengemaakt in jou. Vervolgens loop je naar het
wijwaterbakje, doop je je vingers er in, reinig je jezelf en
met het magische kruisteken kun je je weg vervolgen. Je
geeft daarmee aan dat je er bent, dat je er klaar voor bent.
Jij hebt het ook gedaan. Ik heb het gezien. Het kruisteken
beschermt je tegen het kwade en opent je voor het goede.
Je beschermt je tegen het boze buiten jou en in jou.
Zoveel levende wezens zijn jou voor gegaan en hebben
dingen gerealiseerd die zo groots zijn. Het zijn mensen in
20
de ware zin van het woord. De heiligen
vertegenwoordigd in beelden, glas in lood en schilderijen
zijn degenen die de aanwezigen zijn voor gegaan en die
draadloos contact hebben gehad met het hoogste wezen –
God, de Almachtige, omnipotente. Er kan door de
levende wezens een relatie gelegd worden met deze
wezens. Ook de engelen spelen hierbij een rol.’
Hij zucht even.
‘Dit is een lofzang waard. Er wordt hier in dit gebouw
energie gegenereerd. Er wordt energie gecreëerd, die
opgevangen kan worden. Het is zo mooi als je je open
stelt, als je het gewoon doet.
Zie daar het altaar, de offerplaats, waar de
voorbereidingen van de consecratie zullen plaatsvinden.
Waar uit de twee kannetjes de heilige wijn vermengd
wordt met het menselijke water in de kelk. Zie daar in de
verte het tabernakel waar het heiligste der heiligste
verborgen ligt. Je ziet op het altaar het boek staan aan de
rechterkant, aan de zuidkant. Het boek gevuld met
handreikingen om het leven tot vervulling te laten
komen. Moreel gedrag kan hier gespiegeld worden. Het
woord dat de geestelijke spreekt is afkomstig uit de
Heilige Schrift, ontstaan door overlevering. Je kunt
overwegen wie jou kan helpen en beschermen in dit
leven. Als je dat weet, neem je toevlucht, genereer je
vertrouwen, zoek je richting en weet je welke weg je wilt
gaan. Eerst wordt het epistel gelezen.Voor het evangelie,
met verhalen over het leven van Jezus, wordt het missaal
naar de noordkant geplaatst. Kun je me volgen?’
Theo knikt.
‘Het is de heidense kant.
21
Het wordt tijd voor vrijgevigheid. Vrijgevigheid om
anderen gelukkig te maken en om egocentrisme te
ontmoedigen. De offergaven worden voorbereid.
Verheug je daar over. Je opent je nog meer voor het
geestelijk ontvangen.
Dan spreekt de geestelijke achter het altaar formules en
gebeden. Hij maakt arm- en handgebaren, buigt op zijn
knieën. Hierdoor krijgen de wijn en het brood, de hostie,
een andere lading. Er vindt een inzegening plaats. Er
stroomt kracht binnen. Om de intreding te laten
plaatsvinden, is er ruimte gecreëerd. Geconcentreerde
gedachtekracht vindt plaats. Wat kan geconcentreerdheid
laten plaatsvinden? Wat kan er ontstaan tijdens
concentratie? Door te concentreren en aandacht op te
wekken ontstaan inspiratie, het idee, zicht op
verandering, het geloof in een nieuwe aanwezigheid.
Wijsheidskrachten kunnen binnentreden. De goddelijke
krachten die in de kerk opgeroepen zijn, waarvoor men
zich open heeft gesteld, worden in volledige stilte en
devotie opgenomen in de hostie en de wijn.
Dit gebeurt bij de mensen die de weg zo zuiver mogelijk
gaan, die daarin het volste vertrouwen hebben en kan niet
plaatsvinden of ervaren worden bij mensen die dit pad
niet bewandelen. Begrijp je wat ik bedoel?’
‘Kan het een keuze zijn?’
De man schudt zijn hoofd. Theo weet niet of hij knikt of
het ontkent.
Vervolgens fluistert hij:
‘Stel je open voor het proces en kijk of je de energie, de
goddelijke energie, kunt opvangen en opnemen. Het kan
geen kwaad. En… toon dankbaarheid.’
En weg is hij.
22
Theo is geraakt door de informatie die op hem
afgekomen is. Hij heeft zich open gevoeld en de woorden
vrijelijk toegestaan om binnen te komen. Hij voelt zich
een beetje zweverig als hij opstaat. Hij heeft zich tussen
hemel en aarde gevoeld. De man heeft hem in een andere
wereld gebracht. Nu staat hij weer op eigen benen. De
woorden die hij heeft gehoord, lossen op.
Verderop in de kerk hoort hij gezang. Deze keer komt het
niet van de boxen die aan de pilaren hangen. Het is
livemuziek. Voorzichtig loopt hij langs de kerkbanken
naar voren. Tussen twee pilaren ziet hij zeven mannen in
lange grijze gewaden in een halve boog staan. Zij zingen
in de weerkaatsende ruimte. Meer mensen groeperen zich
om de statige figuren. De koraalzang nodigt de mensen
uit. Theo vraagt zich af waar al die mensen vandaan
komen. Ze nemen plaats in de kerkbank. Uit de sacristie
verschijnt een priester met twee andere personen. Hij
groet de aanwezigen en loopt naar het altaar. Hij kust het
boek en maakt een buiging. Het gezang stopt.
Wie is de geestelijke die achter het altaar staat? Zijn het
zijn eigen woorden die hij spreekt?
Hij gebruikt teksten uit het boek en spreekt gebeden, die
de kerkbezoekers soms met hem mee spreken. Op een
moment wordt er gevraagd om je naaste een hand te
geven. Theo kijkt om zich heen, overwint zijn
schaamtegevoel en schudt de hand van een vrouw die
naar hem glimlacht. Hij kijkt rond, ziet anderen naar hem
kijken en hij knikt naar hen. Hij herkent de vrouw die
hem aangesproken heeft. Ze kijkt hem even aan.
Verderop ziet hij de vreemde man. Hij kijkt recht voor
zich uit. Nieuwsgierig volgt Theo de handelingen van de
23
priester en zijn misdienaars. De buigingen, het knielen,
de kruistekens, zijn arm- en handgebaren. Nauwgezet,
geconcentreerd en onverstoorbaar is de man bezig.
Vooral tijdens de momenten van stilte lijkt het of de man
opgenomen wordt in een andere wereld. Theo probeert
dat gevoel ook bij zichzelf op te roepen. Hij herkent het
moment van de consecratie, een moment van stilte,
eerbied en verlangen. Hij ziet het meebeleven in de
devote gebedshouding van de kerkgangers. Hij ziet hoe
de man een slok uit de kelk neemt, hoe hij de hostie
breekt en een stuk naar zijn mond brengt. Hij veegt zijn
mond af met een doek. Vervolgens loopt hij naar het
tabernakel, opent een deurtje en pakt van achter een
fluwelen doek een kelk met een dekseltje erop.
Even later lopen de mensen naar voren en wordt Theo
gemaand mee te komen. Hij ontvangt de hostie op zijn
hand. De ingezegende ouwel brengt hij naar zijn mond.
Het speeksel en de tong omarmen het papierachtige
broodrondje. Het blijft even plakken aan zijn gehemelte,
waardoor het nog wat langer in zijn mond blijft. Hij
beseft dat de hostie meer is dan alleen voeding. Hij is
deelgenoot geworden van deze groep. Hij voelt zich blij
en open. Er is door dit moment iets met hem gebeurd, al
is het maar voor even. Er heeft een verandering in hem
plaats gevonden. Hij heeft iets van de intimiteit van het
geheim meegemaakt. Nadat de priester zijn vingers
gereinigd heeft van hostieresten boven het bodempje
wijn, de kelk heeft leeg gedronken en met een doekje
gedroogd heeft, wordt de mis afgesloten met een soort
bezegeling, dat de goede energie een plek mag krijgen.
De zeven mannen beginnen weer te zingen en de priester,
wat wereldser, maakt nu contact met de aanwezigen door
24
ze te groeten met de handen tegen elkaar alsof hij ze
dankzegt en verdwijnt in de sacristie.
Theo voelt zich verenigd met het meest eigene en
oorspronkelijke van het leven – met scheppingskracht.
Hij blijft als een van de laatste zitten, staat op en ziet in
het centrum van de kruiskerk een labyrint van witte en
grijze banen. Hij volgt de witte banen en loopt een lang
spoor dat uiteindelijk bij het midden uitkomt maar
doorloopt en uiteindelijk aan de andere kant van het
labyrint uitkomt.
25
D’ORA D’ora is een lieve jonge vrouw. Ze heeft behoefte om
anderen aangenaam te bejegenen, blij te maken, te
plezieren. Ze wil attent zijn. Ze houdt van de energie die
ontstaat als mensen elkaar aardig vinden, bij elkaar
willen zijn.
Ze heeft een aantrekkelijke uitstraling, ook al kleedt ze
zich nonchalant en slordig. Haar aantrekkingskracht komt
van binnen uit. Haar ogen, haar bewegingen, haar
glimlach, haar manier van spreken, spreken de ander aan.
Mensen vinden haar aardig.
Ze wil graag dat anderen – in dit geval mannen, die zij
leuk vindt - haar aardig vinden om wie zij is, hoe zij
denkt, wat zij doet. Dat zij haar niet alleen aantrekkelijk
vinden om haar uiterlijk en omdat ze een vrouw is.
Ze weet van zichzelf dat zij ook aangetrokken wordt door
de aantrekkelijkheid van sommige mannen. Ze heeft ook
de behoefte om met anderen fysiek contact te hebben.
Dat vindt ze een gevoelig gebied. Soms heeft ze die
behoefte wel en een andere keer niet. Bij de ene man wel
en bij een ander niet. Ze vindt het moeilijk om grenzen
aan te geven. Ze voelt de drang van de ander. Ze weet
daar niet goed mee om te gaan en kan zich er
onverschillig, ongevoelig en passief door voelen.
Ze heeft er last van dat ze vaak in de valkuil stapt van
haar verlangen naar een relatie. Het kan geen kwaad om
met die ander te zijn. Het is toch fijn. Even later voelt ze
zich er beroerd over, dat zij er weer is ingevlogen. Er
ontstaan geen relaties, alleen jojo relaties, met de nodige
slachtoffers. Ze raakt er door aangeslagen. Ze kwetst
anderen en maakt jaloers, waardoor veel van haar
26
liefhebbers nog meer naar haar verlangen. Zonder dat ze
het weet worden behoorlijk wat mannen onderdanig door
haar gedrag. Zij roept dominantie op.
Ze laat zich verleiden en verleidt anderen. Ze begeeft
zich dan op een kwetsbaar terrein. Het kwetsbare doet
pijn. Ze voelt zich soms verraden en heeft het gevoel dat
er misbruik van haar gemaakt wordt. Dan voelt ze angst.
Om het kwetsbare te voorkomen, worden contacten
minder diep en komt ze steeds verder van zichzelf af te
staan. Ze sluit zich af van het kwetsbare in zichzelf. Ze
wil haar kwetsbaarheid niet ervaren – daardoor ontstaat
gecamoufleerd gedrag. Ze toont daardoor wisselend
gedrag, aan de ene kant trekt ze aan en aan de andere
kant stoot ze af. Ze durft zichzelf niet te laten zien. Ze
kan zich niet geven. Daardoor ontstaan afzondering en
verwijdering. Ze breekt met de ander maar wil zich ook
met de ander verbinden. Diep in zichzelf wil ze
geaccepteerd worden, zoals zij is. Ze kan door haar
gedrag anderen geen vertrouwen geven en wordt
onberekenbaar. Ze heeft last van het gevoel dat ontstaat
bij dit wisselende gedrag. Ze wil dit gedrag niet. En ze
herkent zich niet in dat gedrag.
Ze kijkt op haar beeldscherm van haar laptop. Ze heeft
een bijlage geopend van een onbekend iemand die zich
Gabriëlla noemt. In het tekstfragment leest ze:
Sorry, dat ik een foto van je maakte. Je moet maar
denken dat er een engel langs kwam. Ik hoop dat je de
foto mooi vindt.
Een afbeelding van Theo verschijnt. Ze ziet tranen in zijn
ogen. Wisselend gekleurd licht schijnt op zijn gezicht.
Hij kijkt op naar een Mariabeeld met een kindje.
27
Wat doet Theo daar?
In de bijlage staan vier afbeeldingen en teksten
Wie ben jij? De zin staat op het scherm en ze verstuurt
het bericht.
…Mijn naam is Gabriëlla. Ik maakte een foto van je.
…Ik ken je helemaal niet. De foto is van Theo. Je hebt
hem verkeerd gemaild.
…Theo gaf dit e-mail adres door.
…Het geeft niet.
Waarom liet Theo die afbeelding naar mij toesturen,
vraagt ze zich af. Ze snapt het niet. Ze loopt naar haar
piano en speelt Una Matina van Ludovico Einaudi. Als
de laatste toetsklanken verstommen, ziet ze de afbeelding
van Theo op de computer staan. Ze pakt haar mobiel en
belt hem op.
‘Hi, D’ora.’
Hallo, Theo. Ik kreeg net een mailtje van Gabriëlla. Ze
stuurde een afbeelding van jou naar mij. Waarom heb je
mijn e-mailadres gegeven?’
‘Gabriëlla? Wie is dat?... Oh, dat is die vrouw uit de kerk
…. Ik weet niet. Het gebeurde zomaar.’
‘Je huilde.’
‘Niet echt hoor. Het kwam door ontroering…. Zal ik naar
jou toekomen?’
‘Ik kom wel naar jou toe. Waar ben je?’
Ze zit tegenover hem aan het tafeltje. Een wijnglas in de
hand. Theo heeft een aantal dingen verteld over zijn reis
door de kerk, maar heeft niet verteld dat hij naar de kerk
is gegaan, omdat hij haar in gedachten had.
Ze kijkt dromerig over de rand van het glas.
Hij gaat verder.
28
‘Ik moet je nog wat vertellen. Ik durf het eigenlijk niet te
zeggen, maar een advies dat ik kreeg was dat ik me
kwetsbaar op moest stellen, dat ik moed moest tonen.’
‘Wat bedoel je?
‘Ik ging naar de kerk, omdat ik over jou zat na te
denken.’
‘Over mij?’
‘Ik vind het zo rot voor je dat je je soms zo lekker voelt
en dan weer beroerd. Dat je last hebt van wisselende
stemmingen. Ik wil je zo graag helpen.’
Ze is even stil.
‘Dus jij ging naar de kerk om daar advies te krijgen over
mij… Als ik dat nu eens niet wil. Denk jij dat je mij kunt
helpen? Ik heb geen hulp nodig. Waarom doe je dat
Theo?’
Theo schrikt van de muur die ze optrekt.
‘Ik mag je graag. Je hebt een speciaal plekje in mijn
hart.’
Hij probeert een nieuwe opening te vinden naar haar. Hij
voelt zich ongemakkelijk of hij iets gedaan heeft wat niet
mag. Hij heeft het zo fijn gevonden en nu heeft hij het
gevoel dat hij de kous op de kop krijgt. Hij stelt zich
kwetsbaar op.
‘En daarom laat je die vrouw een foto opsturen?’
‘Ik weet niet waarom ik dat deed. Ik dacht gewoon aan
jou. Waarom val je me zo aan?
‘Aanvallen? Je hebt nooit iets over die dingen tegen mij
gezegd en nu ga je als een soort therapeut met mij om.
Heb ik dat gevraagd?’
Theo heeft het gevoel dat hij door de grond zakt. Hij
voelt zich gekwetst. Hij wordt stil en mompelt de wens
die hij geuit heeft bij het beeld van Antonius.
29
‘Laten we het er maar niet meer over hebben, rare. Ik
bestel nog wel een wijntje voor ons.’
Aangeslagen zit hij op zijn stoel. Hij wil weglopen. Hij
schaamt zich over iets wat hij zo mooi vindt. Hij heeft
zich bloot gegeven.
‘Laten we het er maar niet meer over hebben.’
Ze gaat weer tegenover hem zitten.
‘Proost Theo. Het is wel een mooie foto. Wie is die
Gabriëlla eigenlijk? Hoe ken je die?’
Hij ziet haar warme glimlach, haar ogen die diep in de
zijne kijken, haar ondeugende mond, haar look. Het
gefrustreerde gevoel zakt weg.
‘Ze maakte zomaar een foto in de kerk van mij.’
Die avond slapen ze naast elkaar op haar woonboot. Ze
heeft behoefte aan een vriend. Ze wil die avond niet
alleen zijn. Ze slapen lepeltje, lepeltje. Hij voelt dat ze
geniet van zijn warme, beschermende lichaam. Ze vinden
het allebei heerlijk. Voorzichtig streelt hij de zachte stof
van haar blouse. Dat laat ze toe.
Ze zal nooit zeggen dat ze het fijn vindt als hij komt. Het
gebeurt. Nu is ze er. Dat vindt hij het belangrijkste. Hij
geniet van haar aanwezigheid. Ze laat bepaalde dingen
toe. Verder spreekt hij niet over dat soort dingen.
Eigenlijk is hij bang dat ze hem zal afwijzen.
Als hij zich omdraait, ziet hij een afbeelding van de
aartsengel Uriël, de lichtbrenger.
‘s Morgens pakt hij het kaartje als D’ora bezig is in de
keuken.
30
Een engel is een boodschapper. Hij is bij jou in de buurt
als je bidt, in gedachten bent. Als je gevoelig wordt voor
dingen die rondom jou gebeuren terwijl je in verbinding
staat met inspiratie of als je een innerlijke dialoog hebt,
dan komt dat omdat energie om jou heen zich aan het
richten is. De engel is er. Je spreekt er niet over. Want
anderen nemen dat niet waar. Luister, kijk, de
boodschappen zitten in de ether.
Theo leest de tekst niet alleen, maar wil hem ook voelen.
Hij probeert de engel te voelen. Hij stelt zich voor dat hij
de inspiratie, de energie en het richten kan voelen. Hij
sluit voor een moment zijn ogen. Hij leest de tekst nog
een keer. D’ora komt de kamer binnen. Hij ziet haar met
een blad binnenkomen en ziet alleen nog D’ora, haar
engelachtige verschijning.
Ze heeft een ontbijt gemaakt. Geroosterde
boterhammetjes met kaas met lief gerangschikte
veldslablaadjes en koffie. Ze kruipt weer in bed.
‘Ik heb zin om naar zee te gaan. Heb je zin om mee te
gaan?’
‘Avontuur’ brult het verlangen in hem.
‘Ja, ik heb er best zin in.’
Een paar dagen met D’ora. Heerlijk.
‘We kunnen er nu heen.’
‘Dat gaan we doen. Wat een goed plan.’
‘Ik verzamel even wat spulletjes.’
Een uur later scheuren ze over de snelweg.
In de auto hangt een afbeelding van de engel Michael.
Terwijl ze over de snelweg rijden, leest hij de achterkant
van het kaartje.
31
Je hebt voortdurend bescherming om je heen. Hoeveel
dingen gebeuren er niet die je leven in gevaar brengen.
Zonder na te denken reis je door het leven. Er zijn
beschermengelen, engelbewaarders die je door het leven
begeleiden. Zij kunnen het karma lezen van al de
personen die je tegenkomt, omdat zij die ook beschermen.
Zij kennen alle daden van de mens. Vaar mee op de
stroom van de engel. Ze vergezellen je op je lot en dienen
je vrije wil. Heb vertrouwen. Geef je teleurstellingen op.
Na weer een paar uur ziet ze een bordje met een grappige
naam, gaat de snelweg af en rijdt naar de plaats toe. Ze
parkeert de auto voor een hotel.
‘Hier slapen we vannacht,’ zegt ze.
De hele dag zwerven ze door het stille platteland.
Onbereikbaar. Twee zielen.
Ze hebben stokbrood, brie en jenever gekocht. ’s Avonds
samen in bad. Dronken. Lepeltje, lepeltje maar dan
zittend. Een drijfnatte slaapkamer en schoon in bed.
Op de rand van het bed ziet hij een nieuw kaartje staan.
Heeft D’ora dit kaartje van Rafael op de rand van het bed
gezet? Hij vraagt zich af hoe D’ora aan die afbeeldingen
komt.
32
RAPHAEL MICHAEL
Met het Magnificat van Bach vallen ze in slaap. Deze
keer ongekleed. Maar het is alsof ze gekleed zijn. Haar
vel voelt strak en zacht en zijn handen rusten op haar
huid. Voorzichtig streelt hij haar. Zij warmt zich aan zijn
lijf.
De geur van koffie, de drank die hem aan zijn overleden
vader doet denken, wekt hem. Hij heeft vannacht over
hem gedroomd. Het droombeeld van zijn vader doet hem
denken aan de geur en het gevoel dat hij heeft bij een
pasgeboren kind. In de droom is hij zo aardig tegen hem.
Zoals een vader voor zijn zoon hoort te zijn. Een warme
liefdevolle vriend. Een en al liefde, vol vertrouwen en
begrip. Toestemming in alles wat je doet, is de uitstraling
die van hem komt.
33
‘Ik heb een stukje geschreven D’ora toen je sliep.’
Vanuit de ruimte straalt het licht onzichtbare stralen.
Het blauw van de lucht wordt zichtbaar tussen de
voortdrijvende grijs-witte wolken.
De wind komt net als het uitbreidende licht uit het
hoopvolle oosten.
Het oosten dat verlichten wil.
Sterrenstof neemt ze met zich mee.
Het licht draagt warmte mee op deze koele dag.
Wat er in het sterrenstof verborgen zit?
Je kunt het verstaan.
Stel je er open voor
Stem af op de innerlijke wereld.
De innerlijke wereld heeft contact met de levenskracht.
Het licht draagt dat in zich.
Luister naar de boodschappen.
Ze spreiden zich over de wereld.
Jij neemt ze op door zintuiglijke waarneming.
Je wordt je bewust van het licht.
Je bent een met het licht.
Je bent zelf opgebouwd uit licht.
Je verliest je eenzaamheid
als je die verbondenheid ervaart.
Stuur je inspiratie de ruimte in.
Spreek met het licht.
Je wensen zullen vervuld worden.
Je weg zal voorbereid zijn.
Ze leest het, blijft even stil en zegt dan.
‘Weet je wat geluk is? Als dat wat je voelt, denkt en zegt
in harmonie zijn.’
34
Terwijl zij zijn stukje leest, leest hij het derde kaartje dat
boven het bed staat.
Als je in verwarring bent, als je door demonen bezocht
wordt, je depressief voelt weet je dat dat tijdelijke
ervaringen zijn. Laat de heling van het leven toe, de
geneeskrachtige nectar, de geluksbrenger wacht om
binnen te komen. De winning mood neemt het over van
de mood die leidt naar het noodlot. Je voelt je nieuw en
herboren, alsof de slaap je zorgen heeft opgeborgen.
Zij neemt hem die morgen mee in de kerk. De Petrus en
Pauluskerk. In het timpaan ziet hij de aartsengelen.
Binnen vindt hij het kaartje van de vierde aartsengel.
D’ora moet hem daar neergezet hebben.
GABRIEL URIEL
35
Terwijl Theo door de kerk loopt, leest hij het kaartje.
Je kent het gevoel wel. Je onderneemt iets. Je neemt een
beslissing en weet eigenlijk niet waarom. Het is alsof je
een kans hebt gegrepen. Het lijkt of geluk op je pad komt.
Vaak zie je pas achteraf wat het effect is van een
beslissing die je hebt genomen. Je hebt je lot bezegeld
met vrije wil. Je bewandelt het spoor dat je aangereikt
wordt. De voetstappen liggen onzichtbaar voor je.
‘Heeft Gabriëlla die kaartjes als bijlage met het mailtje
meegestuurd?’
‘Ja, je hebt het bij het juiste eind. Zo gaat je reis nog even
door.’
‘Twee reizen in een.’
Ze loopt naar een donkere ruimte met een lage stenen
poort en stoot haar hoofd. Ze wankelt even. Theo ziet het
gebeuren. Hij vangt haar op en begeleidt haar naar een
gebedsbank. Ze heeft haar ogen open, maar lijkt niets te
zien. Zij gaat zitten, zegt geen woord, haar handen
strijken over haar hoofd. Ze sluit haar ogen en is niet
bereikbaar. Theo zit sprakeloos en geschrokken naast
haar. De drang om haar te helpen is groot. Maar hij laat
haar bij zichzelf.
Na een tijdje is ze weer bij haar positieven.
‘Dat was apart, Theo. De pijn van de klap tegen mijn
hoofd voelde ik nagalmen. Alsof er een toon in mijn
hoofd klonk. De toon van pijn. Ik probeerde vat op mijn
gedachten te krijgen. Ik zag woorden in mijn hoofd
binnenkomen maar die losten steeds weer op. Ik was
bang dat ik deze pijn steeds zou blijven voelen. Toch was
36
het geen onprettig gevoel. Het leek erop of het gevoel er
al altijd was geweest, maar dat ik het me nu bewust werd.
Ik bedoel al vanaf mijn geboorte, vanaf het eerste
moment. Ik voelde me er in thuis. Ik kan het niet goed
beschrijven. Maar het gevoel dat ik had, had te maken
met mijn zijn. Toen hoorde ik mezelf ademen en kwamen
de gedachten weer terug.’
Ze voelt op de plek waar ze zich gestoten had.
‘Er zit geen bult op mijn hoofd. Zie jij een wond? Het is
wel gevoelig.’
Voorzichtig tastend onderzoekt hij haar schedel.
‘Nee, ik zie niets.’
Theo streelt haar. Ze drukt zich tegen hem aan. Hij voelt
dat ze hem nu nodig heeft.’
‘Het is geen pijn die niet uit te houden is. Het is een
ervaring die ik voel als ik gelukkig ben en die ik heb als
ik mij ongemakkelijk voel. Misschien is het wel een soort
oergevoel.’
Ze drukt de top van haar wijsvinger op haar duim, sluit
haar ogen.
‘Het is een versterkt gevoel van de aanwezigheid van het
lichaam. Normaal heb ik het niet in de gaten dat ik besta.
Ik ben er zo aan gewend. Maar nu voel ik het steeds. Als
ik mijn ogen sluit, besef ik dat er overal kleine pijntjes
zitten in mijn lichaam. Overal waar mijn aandacht naar
toe gaat, daar ontstaan prikkelingen. Als ik er te sterk aan
denk, wordt het krachtiger en soms wil ik er geen contact
meer mee hebben.
Laat mij maar even zitten. Ik wil even helemaal voelen,
wat er in mij gebeurt.’
Ze sluit haar ogen weer. Theo legt zijn hand zacht op
haar hoofd. Nog even kijkt hij naar haar, geniet van haar
37
naar binnen gerichte en geconcentreerde gezicht. Ze is
ontspannen. Geleidelijk aan laat hij de druk van zijn hand
afnemen, totdat er geen contact meer is. Even is er nog de
warmtestraling van zijn hand.
Hij laat haar met rust en loopt door de kerk. Zijn
aandacht gaat naar een godslampje. Vlak bij het
tabernakel hangt het lampje dat dag en nacht de kerk
verlicht. Hij ruikt de geur van bijenwas als hij het lampje
bekijkt, dat aan een loodrechte draad hangt. Hoog in een
van de koepels ziet hij waar het aan opgehangen is.
Hij wordt zich net als D’ora bewust van voortdurende
aanwezigheid. De aanwezigheid van iets buiten hem. Hij
knielt neer, sluit ook zijn ogen en concentreert zich erop.
Hij opent zijn ogen en laat alle gewaarwordingen
binnenkomen. Alles om hem heen wordt stil, alleen zijn
lichaam is in beroering. Daar gebeurt van alles. Hij
ademt, knippert met zijn ogen, proeft het vocht dat in zijn
mond komt, slikt, trilt en beweegt. Hij laat die
waarnemingen los en richt zich op de buitenwereld. Hij
kijkt op dezelfde manier naar de binnenwereld. Er is geen
scheiding. Hij voelt de eenheid. Hij hoort en ziet zichzelf
denken. Hij ziet beelden en voorstellingen. Hij fantaseert.
In plaats van zich op een punt te concentreren richt hij
zich op alles wat de zintuigen waarnemen. Hij voelt de
kilheid in de kerk. Hij laat het los. Hij voelt zich
opgenomen in de wereld. De wereld die hij waarneemt
met zijn zintuigen en voorstellingen. De wereld die daar
buiten is. Maar hij kan de wereld daarbuiten niet vinden.
De wereld daarbuiten is onlosmakelijk verbonden met
zijn zintuigen.
38
Hij opent zich voor het begrip God, voor engelen, voor
intenties van anderen. Hij ervaart het als aangenaam. Hij
is het die zich ervoor opent. Het voelt aan als een
zegening. Hij verandert van houding en verliest zijn
concentratie.
Hij ziet een oud kerkboekje liggen, met daarin een
handgeschreven papier. Hij leest de tekst
Luister naar de woorden
die nu je geest binnendringen.
De letters die je nu leest
in de ongeschreven ruimte in je hoofd
werken als een medicijn.
Laat de letters binnenkomen
en je masseren.
Je ziet ze als ze verschijnen,
maar ze verdwijnen gelijkertijd
als de wasem op een spiegel.
Luister naar de oorspronkelijkheid van het woord,
naar de kracht,
naar de klank
voordat het woord vorm krijgt.
De toon die je hoort
en voelt in de pijn,
klinkt door in je hoofd.
Stem je af op de ongevormde woorden.
De klank van het begrip wordt geboren.
In deze klank ben je thuis
en herken je je zijn.
Je eerste moment.
Je bevindt je op de adem van de geest.
Word even stil.
39
Hij kijkt om zich heen. Lag dit gebedsboekje hier net ook
al? Heeft iemand het hier neer gelegd, toen ik mijn ogen
gesloten had. Hij leest de tekst nog eens. Hij kijkt naar de
plek waar hij D’ora heeft achtergelaten. Ze zit er niet
meer.
Zonder al te nieuwsgierig te lijken, kijkt hij de kerk rond
of hij haar ziet. Een hoge, haast onhoorbare klank vult de
kerk. Zijn hoofd draait in het rond. Zijn ogen zoeken naar
bewegingen, naar situaties die anders en ongewoon zijn.
Hij kan de plek niet vinden, waar het geluid vandaan
komt. De zachte galm echoot rond in de ruimte. Hij staat
op. Een opgewonden gevoel neemt bezit van hem. Is het
D’ora die zingt? Hij weet dat ze graag zingt en zeker in
een kerk. Hij zoekt strategische plekken om zoveel
mogelijk in zijn blikveld op te kunnen nemen. Hij kan het
geluid niet plaatsen en D’ora ziet hij ook nergens. Even is
het helemaal stil en dan begint het gezang weer. Het is
D’ora. Snel beweegt hij van de ene zijbeuk naar de
andere. Hij loopt de kerk door. Ziet hij iemand
wegschieten? Hij geeft het zoeken op. Het gezang wordt
duidelijker en voller. Hij herkent de melodie. Hij herkent
het Agnus Dei van Bach dat hij haar eens heeft horen
zingen.
Ze probeert me te lokken met haar gezang. Ze lokt me
naar een buutplaats. Maar waar kan de buutplaats zijn?
De doopvont, het orgel.
Theo roept:
‘Ik kom.’
Door de hoogte van de kerk resoneert de klank. De
nagalm is krachtig. Theo schrikt. Het was niet zijn
bedoeling.
40
Het gezang van D’ora neemt weer bezit van de ruimte.
De akoestiek in de kerk is indrukwekkend en roept op tot
zingen. Bij het orgel ziet hij haar. Ze zit op haar knieën
tegenover een holle nis en zingt naar de grond. Ze ziet
hem komen en komt overeind. Met vrolijke ogen zingt ze
het lied, nu met overgave. Hij blijft op een paar meter
van haar afstaan.
Als ze klaar is, pakt ze hem bij de hand.
‘Nu samen! Zing met mij mee!’
Theo overwint zijn schaamte.
Ze zingen de negro spiritual: Sometimes I feel like a
motherless child. Samen lopen ze door de kerk en laten
de klanken vrijelijk galmen. Vreugde en glimlachen zijn
op hun gezicht te zien. Ze luisteren naar elkaar, ze
ademen gelijk, ze voelen elkaars passie. Ze ervaren
verbinding. Theo wordt uitbundig en geeft zich over. Zij
zingt hem niet weg. Hij hoort haar zingen. Het voelt
vertrouwelijk aan.
‘Zo, we hebben de ziel gereinigd. Muziek zet de ziel in
beweging en ruimt blokkades op. Zingen verbindt het
hoofd en het hart. Het opent je.’
Theo beaamt het.
Samen lopen ze naar het beeld van Petrus. Zijn gladde
voet is in de loop van de jaren aangeraakt door duizenden
mensen. Theo strijkt met zijn hand over de gepolijste
steen en wenst dat hij niet langer alleen is, maar zijn
liefde kan delen. Hij denkt aan de woorden in de
biechtstoel.
‘Kom eens D’ora. Ik wil je wat zeggen.’
Op een kerkbank waar kaarsen branden voor Maria zitten
ze naast elkaar.
41
‘Elke keer als ik je zie, D’ora voel ik een fysieke reactie
en word ik blij. Je maakt mij zo blij als we samen zijn en
dingen doen. Als je weg bent, voel ik een rusteloze druk
in mijn buik, eigenlijk in mijn hele lijf en knaagt er iets
aan mijn hart. Het is bijna een verslavend gevoel dat
bevredigd moet worden. Verlangen en begeerte roep je
bij mij op. Ik hoef maar aan je te denken en het gevoel
doordringt mijn lijf. Het is ergens pijnlijk, maar het is
ook fijn. Ik koester het, ik speel ermee. Je bent dan in
gedachten bij mij. Als we ergens in een groep zijn, moet
ik steeds naar je ogen kijken. Ze kruisen de mijne zo
vaak. Het is alsof onze ogen tegen elkaar wegketsen. Ik
vind het bijna irritant van mezelf dat ik me zo door jou
laat obsederen. Het lijkt wel of ik je in de gaten houd. Jij
bent mijn focus en ik durf het niet tegen je te zeggen. Als
ik alleen ben, speel ik met je naam en bedenk ik liedjes
waarin jij of je naam in voorkomt. Je t’ adore. Ad’ore
Vaak als ik met je praat, kom ik niet uit mijn woorden,
zeg ik de dingen die ik op een andere manier voel. Ik
schrik van mijzelf. Ik durf niet over mijn gevoelens voor
jou te spreken. Ik loop van je weg. En ik wil niet een
snelle fuck met jou, maar een vrijpartij die echt is en
waar ik mij aan kan overgeven.’
D’ora reageert bijna direct.
‘Ik voel een grens bij mijzelf, tussen jou en mij, als ik je
omhels. Hoe intiem ik ook word. Het verlangen om mij
met jou te versmelten heb ik niet met jou. Daarom wil ik
geen intieme liefdesrelatie met jou, Theo. Iets in mij
houdt het tegen. Ik vind het contact dat we hebben fijn en
kom niet voor niets vaak naar je toe. Ik merk dat je bang
voor mij bent, me niet echt vertrouwt, incidenteel eerlijk
bent, dat je je weer terugtrekt. Je straalt twijfel naar mij
42
uit en bewondert me. Ik voel de uitstraling van jou naar
mij en natuurlijk vind ik dat fijn, maar ik weet dat je die
uitstraling ook naar anderen hebt. Je hebt het over je
andere vriendinnen. Dat je ook anderen op die manier
benadert. Ik heb het gevoel dat ik daar niet tegen op kan.
Ik zal nooit jouw enige zijn. Je hebt te veel problemen
met de dingen die ik heb of kan, dat ik aantrekkelijk ben,
dat ik goed kan zingen en piano spelen. Je denkt dat ik
succesvol ben, maar jij ziet niet dat ik verlegen, schuw en
kwetsbaar ben. Jij maakt je zelf wijs dat je minder bent.
Je waardeert jezelf niet genoeg en hebt verkeerde
denkbeelden over mij. Ik weet ook niet hoe ik met jou
moet omgaan. En daardoor blijft onze relatie spannend,
gevoelig en aftastend. Daarom spelen we met elkaar,
dagen we elkaar uit en blijven we niet bij elkaar. Je bent
op dit moment meer een broer, een beste vriend, maar we
hebben geen liefdesrelatie, waarbij we ons allebei
kwetsbaar, intiem en liefdevol aan kunnen overgeven…
En je geeft mij de ruimte om met anderen om te gaan.
Onze werelden komen niet overeen. In onze andere
wereld gaan wij onze eigen gang. Nu zijn we samen,
maar daar niet. Je kent mijn wereld niet. Je zult mij
willen opeisen en dat wil ik niet. Je zult voortdurend het
gevoel hebben, dat ik je afwijs. Ik kan je de zekerheid,
die je wenst, niet geven. Je roept de minnares in mij op.’
Speels reageert hij:
‘Ik zou willen dat je mijn rots bent, waar ik op kan
bouwen.’
‘Op mij glijd je uit en stoot je je hoofd. Je vertrouwt mij
niet.’
Nu iets uitdagender:
‘Laat mij je voeten strelen en kussen, lieve D’ora.’
43
Op die manier kan je niet tot mij komen. Mijn voeten kun
je niet volgen. Je loopt naast je schoenen, als je met mij
loopt. Blijf mijn vriend. Eerlijkheid helpt je niet. Jij bent
niet de sleutel die op mijn slot past.
‘Maar ik ben een loper en pas op alle sloten, D’ora,’
grapt Theo.
Hij wist geen ander antwoord te geven.
‘Precies haantje, daarom.’
Ze zullen snel uit elkaar gaan en elkaar weer eens
tegenkomen. Even zal ze nog naklinken in zijn hart, maar
dan zal de werkelijkheid hem snel in de wereld zetten.
‘Ik ga alleen verder. Er wacht een vriend op mij. Ik kan
je op het station afzetten,’ zegt D’ora tegen hem
‘Ik begrijp het.’
Ze zijn al zo vaak uit elkaar gegaan en niet bij elkaar
gebleven. Hij weet in zijn hart, dat zij een tijdelijke
relatie is, dat hij haar niet kan bezitten. Hij kan haar niet
aan. Hun relatie is onrustig en onberekenbaar.
‘Ik blijf hier in de kerk.’
‘Dan ga ik.’
Ze omhelzen elkaar, kijken elkaar vriendelijk en
glimlachend aan. Hij ziet zijn mooie meisje de kerk
uitlopen. Hij voelt zich alleen, maar niet ellendig. Een
nieuwe wereld gaat voor hem open. Het is alleen erg stil.
Hij zit voor het beeld van Maria. Hij roept het gevoel op
dat haar liefde over hem heen komt. Hij laat haar in zijn
hart binnen. Met haar kan hij een denkbeeldige liefde
oproepen, die niet gebaseerd is op een tijdelijke,
romantische liefde. Zij staat altijd voor hem klaar. Naar
haar kan hij eerlijk zijn, heeft eerlijkheid resultaat. Haar
44
kan hij aanbidden. Met haar ontstaat er een
wisselwerking. Hij kan zich voorstellen dat mensen voor
Maria kiezen om haar hemelse liefde en niet voor de
aardse liefde, die uiteindelijk geen vreugde kent en niet
permanent is.
Hij voelt in zijn zak waar zijn pasje zit. Daar voelt hij de
kaartjes van de aartsengelen. Hij bekijkt ze en ziet het
adres en telefoonnummer van Gabriëlla staan. Hij kijkt
naar de vriendelijke ogen van Maria en mompelt.
‘Dank je.’
45
KOSTER Theo weet dat hij een nieuwe werkelijkheid in stapt nu
D’ora vertrokken is. Aan de ene kant vindt hij het
jammer. De reis is gestrand, maar hij merkt dat hij er niet
zo veel last van heeft. Hij voelt zich rustiger. Hij stapt op,
kijkt nog een keer de kerk in en loopt naar de uitgang.
Het is stil in de kerk. Hij loopt langs het beeld van Petrus.
‘Dag Petrus, jij hebt je rots gevonden. Je hebt je voeten
uiteindelijk toch laten wassen, waardoor je bij je grote
voorbeeld kon horen. Je hebt je koppigheid overwonnen.
Je hebt van je bolle schedeldak een ontvangststation
gemaakt. Ik had jouw sleutel moeten gebruiken.’
Naast het bord met folders over religieuze zaken ziet hij
het bordje ‘Trap naar de Toren’. Impulsief gaat hij in die
richting. De deur staat open. Hij kijkt om zich heen. Hij
ziet een loket waar betaald moet worden voor het
beklimmen van de toren. Hij legt er straks wel wat geld
neer. Hij gaat de deur door, sluit de deur en gaat via een
stenen wenteltrap omhoog. Hoe ingenieus bedacht dat je
op zo’n manier gemakkelijk een groot hoogteverschil
kunt nemen. Ronde na ronde gaat hij omhoog. Het lijkt
op de horizontale spiraal waarop hij gelopen heeft in de
kathedraal. Deze gaat steil omhoog. Boven zich hoort hij
gekoer van een duif. Hij luistert naar het steeds
herhalende geluid van de vogel. Theo ziet het beeld van
een vogel die een mantra of een gebed over de stad roept,
die de berichten van boven naar de mensen zendt. Overal
bij de open nisjes ziet hij vogelpoep. Hij schrikt op als
een duif plotseling weg fladdert. Hij ziet het landschap
door de smalle open raampjes kleiner worden. Het is het
enige licht dat binnenkomt. Hij realiseert zich dat als het
46
buiten donker is, dat je hier niets ziet. Het ruikt muffig.
In een constant tempo gaat hij omhoog. De hoogste
gebouwen van het stadje ziet hij al ruim beneden zich.
Zijn ademhaling wordt zwaarder en hij voelt zich alleen.
Iets in hem roept om het op te geven en terug te gaan. Hij
wil het uitzicht zien. Hij voelt de wind die in kracht is
toegenomen en die door de open kieren van de muren
blaast. Het lijkt alsof het gebouw heen en weer gaat. In
het trapportaal wordt het lichter en komt hij in een ruimte
waar het klokkenspel hangt, een grote bronzen klok en
een paar kleine klokken. De grote klok moet duizenden
kilo’s wegen. Hoe hebben ze dat gevaarte naar boven
gekregen. De moderne, vol geautomatiseerde machine
staat vreemd in het houten skelet van de torenkamer. Het
uitzicht valt tegen omdat er in de raamwerken naar
beneden lopende schuine plankjes zitten, een soort
houten lamellen. Daartussen kun je naar buiten kijken.
Maar het uitzicht wordt er door beperkt,
Hij hoort iets trillen. De klepel begint te bewegen en slaat
tegen de klok. Een enorme dreun klinkt. Nummer twee,
drie. Uiteindelijk worden er twaalf slagen door hem
geteld. Het is noen. Het geluid is opgelost. Het is weer
stil. Hij ziet nog een deurtje. Het zit op slot. Hij gluurt
door het raampje met de metalen spijlen. Hij ziet het
raamwerk waar het leistenen dak tegen geplaatst is. Er
moet een soort gangpad zijn achter het schuine dak dat je
vanuit de kerk ziet, als je omhoog kijkt. Opnieuw slaat de
klok 12 maal. De middag is begonnen. Theo gaat weer
naar beneden. Hij wordt wat tureluurs van het draaien.
Hij wil de deur open doen, maar krijgt er geen beweging
in. Heeft iemand de deur op slot gedaan? Hij realiseert
zich dat hij gevangen zit, opgesloten. Razendsnel
47
schieten oplossingen door zijn hoofd. Schreeuwen en
bonzen helpen niets. Hij gaat terug naar boven.
Hij roept eerst nog door de openingen in de muur. Het is
een nutteloze actie. Als hij weer in de torenkamer staat en
niets ander kan bedenken, roept hij naar beneden tussen
de spleten door. Het is veel te hoog maar hij hoopt dat de
neerwaartse richting van het geluid iemand bereikt. Het
heeft geen zin. Hij kan net bij de klepel van een kleinere
klok. Hij slaat hem tegen de binnenkant van de klok maar
het gaat zo langzaam dat er nauwelijks een geluid wordt
weerkaatst. Hij slaat met zijn hand op de grote klok. Hij
hoort alleen een doffe slag. Hij zoekt in de ruimte. Hij
ziet een blauwe knop bij het kastje waarin elektronische
apparaatjes zitten. Even twijfelt hij – wat kan er gebeuren
als hij er op drukt? Hij zal niet door de grond zakken.
Misschien wordt iemand gewaarschuwd en is het een
noodsignaal. Hij drukt op de knop. De klokken komen in
beweging en beginnen te luiden. Theo schrikt zich rot.
Hij drukt weer op de knop, maar het daverende geluid
gaat door. Hij raakt in paniek. De hele stad zal zich
afvragen, wat er aan de hand is. Er moet een manier zijn
om het uit te zetten. Na een paar minuten neemt het
galmen af en wordt het weer stil.
Hij gaat de wenteltrap weer af. Als hij bijna beneden is,
komt hij een man tegen.
‘Wat doe jij hier?’
‘Ik was naar boven gegaan en toen ik terug kwam, was
de deur op slot.’
‘Ik dacht dat je de kerk uit was gegaan, toen ik mijn
rondje had gedaan. De kerk gaat tussen twaalf en twee
dicht.’
48
‘Ik hoop, dat ik geen problemen heb veroorzaakt. Het
was niet mijn bedoeling.’
‘Ik heb van beneden uit het klokkenspel uitgezet. Ik zal
de politie op de hoogte brengen, dat ze niet hoeven te
komen.’
‘Moet ik nog betalen?’
‘’Nee, laat maar… Dus je vriendin is weg.’
‘Ja, ze ging er ineens vandoor. Ze had iets anders te
doen.’
‘Hadden jullie problemen? Ik zag jullie samen en had het
idee, dat jullie het goed met elkaar konden vinden.’
‘Nee, we hadden geen problemen, maar soms is zij net
als een glad stuk zeep in mijn handen.’
‘Je bent dus alleen. Kom even met mij mee. Ik wil je wat
laten zien.’
‘Ik heet trouwens Theo’
‘Theo? Mijn naam is Koster.’
Naast de kerk staat de pastorie.
‘Kijk, daar aan de achterkant woon ik. Ik onderhoud de
moestuin en heb daar mijn atelier.’
Hij gaat Theo voor en ze gaan de serre binnen. Een
keurig ingedeelde werkplaats met beitels en gutsen in alle
maten en allerlei ander gereedschap. In het lichte
gedeelte van de ruimte staan beelden. Houtsnijwerk,
beeldhouwwerk van de bovenste plank. Mariabeelden
prachtig glad gepolijst, vogels uit takken gesneden,
gedraaide kandelaars, gebeitelde sierletters in hout,
kruizen, sieraden. De ruimte straalt liefde uit. Eerbied
voor het materiaal.
‘Ja, Maria is mijn vrouw. Als ik Wees Gegroet Maria of
Ave Maria zeg en visualiseer, word ik zo dankbaar
ontvangen door de mooiste vrouw van de wereld. Het
49
geeft zo’n aangenaam gevoel. Ik voel haar heilig hart in
mij. Ze is er gewoon en streelt me met de meest
vriendelijke aandacht, bescherming, liefde die ik kan
bedenken.
Bij Maria ben ik welkom en lijkt het of ik niets hoef te
doen. Ik hoef mij alleen maar te openen en over te geven.
Haar gebed brengt mij bij haar. De volle warmte die over
mij heen komt, is een welkomstwoord. Ik zink in haar
weg. Er ontstaat rust in mijn hoofd. En die blijft in mij
naklinken als een zuivering. Zij zegent mij. Maria roept
dat in mij op.’
Theo bekijkt en bevoelt de beeldjes. Hij ziet dat de
uitdrukking van de gezichten niet altijd hetzelfde is. Hij
ziet fijn besneden liefdevolle gezichten, maar ook bollere
gezichten die minder mooi afgewerkt lijken te zijn. Die
beeldjes hebben bijna een hulpvragende stemming.
Koster pakt een rozenkrans en laat de kralen tussen zijn
vingers glijden.
‘Ik vind het heerlijk om rozenhoedjes te bidden. Deze
rozenkrans is mijn lievelingskralensnoer. De klanken die
ik reciteer zijn een vereenvoudigd gebed. Teksten zijn
vaak ingewikkeld en moeilijk te onthouden. Mantrische
klanken en gebeden waar ik mij goed bij kan inbeelden,
zijn zo goed voor regelmatige herhaling en zijn een
bundeling van kracht. Zo’n gebed veroorzaakt energie.
Als ik het gebed een aantal keren met concentratie
reciteer, dan opent mijn bewustzijn zich instinctief voor
bovennatuurlijke krachten en inzichten. Het is om
energie op te wekken, om contact te maken met mijn
wijsheidslichaam, om negatieve energie te zuiveren, om
liefde en compassie op te roepen. Ik geef me over aan de
50
klank die mij in verbinding brengt met scheppende
energie, met de bron van waaruit ik besta.
Ik word van binnen uit en van buiten uit gevoed. Het
denken wordt van binnenuit met hartekrachten en van
buitenaf met sterrenstof verweven.
Daarom kan ik me zowel naar buiten als naar binnen
richten. Ik word opener, toegankelijker en
geconcentreerder. De dagelijkse beslommeringen, het
repeterende denken wordt gestreeld met een essentiële
remedie.’
Theo hoort hem het woord sterrenstof zeggen.
‘Heb jij dat briefje bij me neergelegd?’
Hij kijkt er naar en herkent het.
‘Dat was ik kwijt.’
‘Het zat in een kerkboekje.’
Theo opent zijn armen en handen voor de kosmos en
probeert zich voor te stellen hoe sterrenstof bij hem
binnendringt. Via al zijn poriën komt het binnen.
Het effect dat het op hem heeft, is dat hij een gevoel van
eenheid ervaart met zijn omgeving. Hij beseft dat het een
denkbeeld is, dat dat oproept.
Koster preekt verder: ‘Van binnen uit heb ik voeling met
de ziel, het onbewuste en naar buiten toe heb ik zicht op
de geest, het bewuste. Mijn woorden zijn voertuigen die
mij bij het licht brengen. Woorden op papier liggen stil,
zonder klank. Ze kunnen in beweging gebracht worden.
Ik zet ze door mijn waarneming en communicatie in
beweging.’
Hij houdt op met praten want hij merkt dat Theo niet op
zijn laatste woorden reageert.
‘Wil je een rozenkrans maken?’
‘Dank je de koekoek, dat kan ik niet.’
51
‘Ja, amen, zegt de koster en de kerk is uit. Punt uit. Niet
kunnen, ligt op het kerkhof. Ik meen het.’
Kralen van de ficus religiosa worden aan een draad
geregen. De onze vaderkralen zijn van taxushout. Het
kruisje maakt Theo van cederhout.
‘Nu moet de rozenkrans nog gezegend worden,’zegt
Koster. ‘Ik zal je laten zien hoe je dat kunt doen. Straks
gaan we terug naar de kerk en dan lopen we naar het
beeld van Paulus. Hij heeft een zwaard in zijn ene hand
en een boek in zijn andere hand. Je houdt je rozenkrans
in je handen. Dan visualiseer je, dat uit het grote zwaard
kleine zwaardjes verschijnen en je geest binnendringen.
Zij snijden al je onwetendheid weg. Vervolgens
visualiseer je, dat er allemaal letters uit het boek
verschijnen, die in je geest landen. Je denkwereld wordt
gevuld met deze wijsheidsletters. Als je met je vingers
langs de kralen gaat, zullen je woorden gezegend zijn
met wijsheid. Daarna lopen we naar het beeld van Petrus.
Hij geeft je de sleutels tot zijn woord. Sleuteltjes komen
op jou af en maken alle sloten open. Belemmeringen
worden zo weggenomen. En uiteindelijk gaan we naar
het Mariabeeld, dat tussen de twee apostelen staat. Je
verbeeldt dat Maria door de kruin van je hoofd bij je
binnenkomt en in je hart plaatsneemt. Haar uitstraling zal
voortdurend aanwezig zijn in de kralen, en in de woorden
die je reciteert. De woorden hebben als doel om anderen
gelukkig te maken. Dit is een geheim ritueel dat je niet
met anderen moet delen. Het houdt op die manier zijn
kracht.’
Theo verbaast zich over de liefde van Koster. Elke keer
raakt hij in vervoering als hij over Maria spreekt.
52
‘Theo, het mooie aan hemelse liefde is, dat het zo
verrukkelijk is. Zij houdt stand. Jeugdige schoonheid
verdort en wordt door ouderdom getroffen. Een
omhelzing kent een einde. Wereldse liefde leidt tot
zonde. Ga mee, dan gaan we je rozenkrans hemelse
kracht geven.’
‘Een moment, Koster. Heb je hier een
internetverbinding?’
‘Ja, zeker.’
‘Zou ik een mailtje mogen versturen?’
‘Natuurlijk.’
Theo pakt een van de engelenkaartjes, typt het e-
mailadres van Gabriëlle in.
Kan ik bij jou langskomen?
Bijna direct komt er een antwoord terug.
Dat is mijn wens.
Ik zie je vanavond.
‘Ben jij gelovig?’ vraagt Koster.
‘Niet zoals het in de Bijbel staat. Ik geloof niet in een
schepper, die almachtig is. Waarom zou God een wereld
scheppen, waarin zoveel lijden wordt ervaren? Waarom
heeft hij het lijden geschapen? Waarom is dat nodig?
Waarom zou je de wereld scheppen? Of denk je dat het
lijden op een later tijdstip door iemand in de wereld is
gebracht? Mijn conclusie is dat de gene, die dit gecreëerd
heeft, het niet helemaal goed heeft gedaan.’
Koster opent de kerk. Ze gaan de kerk binnen. Hij knielt
en maakt een kruisteken.
‘Waarom maak jij een kruisteken?’
‘Ik sta elke keer op een kruising van wegen. Ik begin
telkens aan een nieuwe weg. Daarom ververs ik steeds
53
mijn voornemen, het doel van mijn leven. Ik groet mijn
hoofd, mijn hart, mijn linker- en mijn rechter schouder.
Het geeft een nieuw moment aan. Het kruis staat voor
weer op staan. Het brengt mij bij mijzelf. Ik houd het
overzicht. Het is een teken van zegen.’
‘Het kruis staat ook voor de windrichtingen. Alleen wijst
het kruis niet als een kompas naar het noorden, maar naar
het oosten … Maar je zegt ook in de naam van de Vader,
de Zoon en de Heilige Geest. Amen.’
‘Dat komt omdat ik daar een binding mee heb, dat ik daar
mijn inspiratie door krijg. Door dit gebed open ik mij
voor mijn Meester.’
‘Je wijst naar het hoofd en naar het hart.’
‘Kijk Theo, daar heb je de beelden van Petrus, Maria met
het kind en Paulus.’
Het ritueel wordt volbracht. Theo visualiseert wat Koster
hem vertelt. Hij krijgt er aangename gevoelens bij en
heeft het gevoel dat de kralen hem kracht kunnen geven.
Beelden van zelfhypnose, afgodenverering,
bijgelovigheid, talismannen ziet hij vervliegen. Hij plant
kracht in het kralensnoer. Natuurlijk beeldt hij zich
dingen in. Hij doet dat immers altijd. Mensen geven
waarde aan voorwerpen. Vanaf nu spreekt de rozenkrans
tot hem.
Theo slaat zijn rozenkrans een paar keer om zijn pols als
een armband en bedankt Koster. Ze zitten naast elkaar op
de kerkbank.
‘Ik wil je iets over mijn gedachten vertellen, Koster. Wil
je naar mij luisteren?’
‘Ja, graag, ga je gang.’
‘In mijn geest kan ik voorstellingen waarnemen. Ik kan
beelden zien, hoewel ik ze niet zo goed kan zien. Het lijkt
54
er op dat ik verwijzingen naar het beeld zie.
Droombeelden kan ik zeker zien, en dat gebeurt niet met
mijn zintuigoog. Ik kan hallucineren en zie
voorstellingen. Ik zie beweging en verandering.
Ik kan mij richten op een beeld. Ik kan in mijn gedachten
een concentratiepunt vinden. Als ik mijn ogen sluit, dan
voel ik ergens een plek tussen mijn ogen.
Ook als mijn ogen open zijn, kan ik dat punt voor de
geest halen. Maar ik wil een beeld, een sfeer oproepen.
Laten we het Maria noemen. De levende Maria bestaat
niet meer. Ik maak contact met een mentaal Maria beeld
of roep een Maria sfeer op. Ik geef aandacht aan het
beeld. Ik open mij voor haar door naar haar te kijken. Ik
fixeer mij op haar en richt mijn concentratie op haar. Zij
komt in beeld. Zij onderscheidt zich van andere
gedachtebeelden. Ik stem mijn aandacht op haar af. Ze is
scherp in beeld. Door mijn aandacht op haar te richten
stroomt er energie naar het beeld. Bijna gelijkertijd wordt
het beeld gevuld met andere beelden. Ik probeer aan te
voelen hoe zij is, ik probeer haar eigenschappen te
voelen. Ik geef haar in mijn aandacht warmte, liefde,
smetteloos gedrag, kleur, vorm, een uitdrukking. Ze
wordt een levend beeld. De indruk die ik van haar krijg,
is van iemand die compassiegevoel heeft. Ik zie haar
vreugdevolle tranen. Ze kan alleen maar liefde uitstralen.
Ik wens haar met mijn aandacht al het goede. Ik geef haar
het positieve wat ik in mij heb. Zij schenkt mij al haar
liefde; ze bestrijkt mij met energie en maakt mij
deelgenoot van haar. Mijn hart gaat sneller kloppen. Ik
zie haar blozende wangen. We stralen warmte naar elkaar
en ik raak in vervoering. Haar uitstraling voedt mij.
55
Met mentale krachten is dit beeld ontstaan, heb ik het
beeld geschapen en heeft het eigenschappen gekregen.
Het is alsof het beeld een eigen leven kan leiden.
Ik vang haar gedachten en gevoelens op, dus niet alleen
haar gedachtebeelden. Op die manier communiceer ik
met haar en kom ik tot vereniging. Er ontstaat een contact
van begrijpen en voelen.’
‘Ik kan je visualisatie volgen,’ zegt Koster. ‘Ik ben het
met je eens. Maar net als bij een kind dat geboren wordt
en waar je een binding mee maakt, visualiseer je
gedachten over en gevoelens voor het kind. Maar ben je
de vader dan ontstaat er in eens zo’n enorm
liefdesgevoel, waardoor ouderliefde gaat bloeien. De
ander roept iets op in jou door zijn of haar aanwezigheid,
zonder dat je daar direct zelf voor kiest. Je wordt er door
overmand. Er zijn dus zaken die van buitenaf invloed op
je hebben. Als jij aan je overleden vader denkt, komt er
ook een beeld in je op. Er ontstaan ideeën en gevoelens.
Zo zie ik het ook met het beeld van Maria. Maria roept
dingen bij mij op. Ik ben ontvankelijk voor haar.
Natuurlijk vindt dit plaats in de geest, in die van jou of in
die van mij. Maar ik geloof wel degelijk in een
verschijning die van buiten af invloed op mij kan hebben.
Zij is voor mij een toevluchthaven.
Veel mensen verklaren mij voor gek dat ik dit Maria
gevoel heb. Ze hebben vaak een hekel aan de kerk, aan
het geloof en zien het als een bijgeloof. Ze raden mij aan
om naar een programma te kijken over de oerknal. Heel
aardig en knap hoe mensen daar hun gedachten over
kunnen hebben, maar brengt het ons dichter bij het begin
van het leven, bij de schepping van het leven.
56
Theo, ben je wel eens iemand tegen gekomen die een
verschijning van Maria heeft gehad?’
‘Ja, mijn vader. Hij vereerde Maria.’
‘Ik denk dat er iets buiten mij kan bestaan. In het gewone
leven zie ik iemand of iets buiten mij bestaan. Er is een
bepaalde afstand tot de persoon (het ding, het begrip) en
het heeft persoonlijke eigenschappen. Ik kleur de persoon
in met gedachten, gevoelens van mijn kant. Maar dat hij
los van mij bestaat is het uitgangspunt. Dat die persoon
krachten ontwikkelt, die invloed op mij hebben,
accepteer ik onmiddellijk. Ook zijn er omstandigheden
waarin ik verkeer, waar ik ben, zoals klimaat, weer en
tijd, natuurkrachten die invloed op mij hebben. Die
ervaar ik. Maar er zijn ook krachten, die ik niet zie, die
invloed op mij hebben. Ik zie de frequenties, stralingen
niet, maar ze zijn er wel. Anderen hebben mij dat
bewezen. Dat een auto door het gebruik van brandstof
gaat rijden blijft een wonder, dat elektriciteit door een
draad vervoerd kan worden, dat geluid en licht zich door
de ruimte kunnen voortbewegen en opgehaald kunnen
worden, blijven een raadsel voor mij. Ik heb het niet
uitgevonden en weet niet hoe het precies werkt.’
‘Ik geloof in het karma dat ik veroorzaakt heb. Dat dat
invloed op mijn bestaan heeft.’
‘Karma is de wet van oorzaak en gevolg. Oorzaken
hebben altijd een gevolg,’ reageert Koster. ‘De
grootsheid van wat er om mij heen gebeurt, kan ik
enigszins bevatten. Als ik naar de zon kjk, die een
bepaalde afstand heeft tot de aarde en zie wat daardoor
mogelijk is, word ik verbaasd. Ik zie overal groei en
vernietiging. Ik zie wat mensen kunnen realiseren. Alles
wat ik om mij heen gebruik, kan ik niet zelf maken. Ik
57
ben maar één. Welke ‘arrogantie’ heb ik om te zeggen,
dat dingen niet bestaan of kunnen. Er is meer tussen
hemel en aarde. Er zijn zoveel wijzere mensen dan ik. Er
zijn zoveel mensen die andere dingen kunnen dan ik. Wat
is waar? Ik geloofde in Sinterklaas? Ongelovige Thomas
geloofde niet in de verrijzenis van Christus. Er zijn
zoveel mogelijkheden tot communicatie. Heeft iemand de
waarheid in pacht? Zoveel mensen hebben iets volbracht.
De liefde is zo grandioos. Vanuit mijn denktoren kan ik
het niet oplossen – met mijn ogen kan ik mijn ogen niet
zien…
‘En als Maria nu wel bestaat, energie en uitstraling geeft
vanuit zichzelf’, onderbreekt Theo hem
‘Dat zou mooi zijn, hè… Je wilt weg. Kan ik je een lift
geven naar het station? Ik moet zo boodschappen doen.’
‘Dat zou fijn zijn.’
Bij het afscheid drukt Koster zijn hand op het hart van
Theo. De jongemannen voelen genegenheid voor elkaar.
Ze wisselen hun contactgegevens met elkaar uit.
‘Dit was een mooie ontmoeting.’
Theo neemt de rozenkrans van zijn pols en hangt hem om
zijn nek.
Dan drukt Koster hem een kruisje op zijn voorhoofd met
zijn duim.
‘Dank je wel. We zien elkaar weer.’
58
GABRIËLLE
Theo heeft het adres gevonden van Gabriëlle. Via een
lange oprijlaan met aan weerszijde rode beuken komt hij
aan op een pleintje. Hij ziet een kapel, een begraafplaats
en een muur. Naast de kapel bevindt zich een woonhuis.
Hij drukt op de bel. Gabriëlle verschijnt. Hij ziet haar
stijlvolle rok, de smetteloze effen blouse, het gevlochten
haar, de elegante schoenen, maar vooral haar
zachtmoedige uitstraling.
‘Kom binnen. In mijn woonhuis en hortus.’
Met beide handen trekt ze hem naar binnen. Hij ziet een
donkere woonkeuken met een houten tafel, twee
eenvoudige krukjes. Ze gaat hem voor door de ruimte en
leidt hem naar een hofje.
‘Kijk hier is het begijnenhofje, dat bij het kapelletje
hoort.’
Er bloeien rozen tegen het manshoge muurtje.
‘Kijk deze roos, daar ben ik zo blij mee. Deze is al heel
oud. Al die warmte die de plant heeft opgeslagen. Zie je
hoe verschillend de rozen zich openen? Bij deze roos
wordt het gouden hart zo mooi zichtbaar.’
Ze voelt voorzichtig aan de blaadjes
Hij ziet een klein betegeld terras met bakstenen. In het
midden spuit een fonteintje. In het ommuurde hofje is
een poort. Die leidt naar een omsloten binnentuin. Rond
om de tuin loopt een vierhoekig pad. Een kant grenst aan
een brede sloot. Daar staan fruitbomen. Aan de andere
kant staan een kas met tuingereedschap, een
composthoop en een pad. In het midden van de tuin
bevindt zich een ronde vijver. Het water komt via het
midden van een ronde steen naar boven borrelen en
59
stroomt naar lager gelegen schalen. Er staat een boom in
de tuin, achter de vijver. Hij staat aan de noordkant
waardoor hij zo weinig mogelijk zonlicht wegneemt. Het
is een lage appelboom die al weer een tijdje zijn bloesem
kwijt is. Je ziet de vruchten hangen.
Aan de oostzijde is een poort die naar de ruïne leidt. Het
is een vervallen klooster. Aan het onderhoud van die tuin
is niet veel gedaan. Aan de andere kant van de kapel is de
begraafplaats.
Gabriëlle wijdt hem in en hij luistert. De kalmte in de
tuin is opvallend.
Gabriëlle en Theo nemen plaats op een van de stenen
rustbankjes. Theo voelt zich als vanzelf naar
binnengericht.
‘Morgen zal ik je verder rondleiden en kun je mij helpen,
als je wilt. Het wordt snel donker.’
Zij gaat ervan uit dat hij hier blijft, dat hij hier blijft
overnachten. Ze vraagt niet of hij iets anders te doen
heeft.
‘Wat een heerlijk weer is het?’ Theo geniet van de
zonsondergang.
‘Wat je zegt. Het is groeizaam weer.’ Ze glimlacht naar
hem. Ze schenkt hem zonder te vragen een glas
vlierbessenlimonade in.
‘Gaat het goed met je? Heb je de rust van de stiltetuin
gevoeld? Heb je haar boodschap gehoord? De
boodschappen zitten in de ether. Als je heel stil bent en
luistert, voel je hoe het vocht, het licht en de warmte die
de tuin hebben gevoed, jou ook voeden. Maar dan moet
je wel van de tuin houden, haar respecteren, anders kan
de tuin heel meedogenloos zijn, of in ieder geval, heel
meedogenloos lijken.
60
Luister naar moeder aarde, luister naar haar hartslag.’
‘Dat doe ik weinig’, zegt Theo. ‘Als ik in de tuin werk,
ben ik aan het schoffelen, planten, zaaien, onkruid
verwijderen. Ik denk er weinig aan. Ondanks dat, schenkt
de tuin mij rust, verfrissing en voeding. Een blad spinazie
uit de tuin stimuleert het speeksel. Als ik dan even zit, zie
ik de kleuren groen en blauw, de bloemen in geuren en
kleuren. De vogels die hun jongen voeren, die in de tuin
hun weg kennen.’
‘Ik heb in de kas een schommelbank staan. Daar kun je
vannacht slapen. Alleen de tomaten staan nog in de kas.
De geur zal je lekker doen slapen. Je kunt door het glas
het luchtruim zien. In mijn huisje heb ik geen extra
kamer. Ik wens je een goede nacht. Ik zie je morgen als
de lichtbrenger je wekt.’
‘En heb je gedroomd?’vraagt Gabriëlle Geen last gehad
van de blote hemel? Heb je het groeiende sikkeltje nog
zien ondergaan?’
Theo richt zich op. Hij heeft het sikkeltje gezien. Hij
wrijft in zijn ogen. Hij heeft als een blok geslapen. Hij
was direct in slaap gevallen.
‘Volgens mij is het nog vroeg. Ik hoor de lijster en de
merel. De zon is nog niet op en ik heb niet gedroomd.’
Hij rekt zich uit. Hij ziet Gabriëlle staan, het haar los
over haar schouders. Ze heeft modieuze werkkleren aan.
Een lichtblauwe tuinbroek, een wit T-shirt met korte
mouwen, een zonnehoedje, en open schoenen met een
stompe voorkant. Ze opent alle ramen van de kas.
‘Kom op luiwammes, er uit. Wil je een glaasje muntthee?
Dat maakt je wakker.’
Hij proeft het speeksel in zijn mond.
61
Theo voelt zich op zijn gemak bij haar. Hij doet wat
honing in het glas en ziet de sliertjes tussen de groene
blaadjes naar beneden dwarrelen.
‘Proost, op een mooie dag, Gabriëlle.’
Ze glimlacht naar hem, loopt op hem af. Ze omhelst hem
en drukt haar hart tegen het zijne. Theo is even
verbouwereerd, ontspant zich en beantwoordt haar
omhelzing. Hij drukt zijn voorhoofd tegen dat van haar
en kijkt haar in haar ogen. Zij kussen elkaar gelijktijdig
op de mond en nemen weer afstand van elkaar.
‘Dat is nog eens ochtendgroet. We hebben elkaar
geproefd.’
‘We zijn niet voor niets in een proeftuin,’ zegt Gabriëlle.
‘Ik zal je vertellen wat ik hier doe. Ik verzorg de tuin, de
begraafplaats, de boomgaard en de mensen die in de
kapel zijn. En ik heb plannen met de ruïne. Vier jaar
geleden zag ik een advertentie in een blad staan. Ik
solliciteerde naar de functie. Ik had in die tijd geen huis
en nu woon ik hier. Ik werd direct aangenomen. Het
kleine begijnenhof heb ik in de eerste winter aangepakt.
In de vroege lente ben ik met de tuin begonnen. Er was al
een tuin, maar die was verwaarloosd. Een deel is pluktuin
voor de begraafplaats, voor iemand die met
bloesemremedies werkt en het andere deel is moestuin.
Het eerste jaar heb ik voornamelijk gesnoeid vooral in de
boomgaard. Daardoor is er heel veel nieuw leven
gekomen en dragen de bomen volop vruchten.
De vorige beheerder kon steeds moeilijker lopen, maar
wilde ook niet weg. Je kunt het je voorstellen. Het is zo’n
heerlijke plek. Maar goed, toen het helemaal niet meer
ging, is hij gestopt. Hij leeft nu als een soort kluizenaar in
de kapel. In de kapel zijn een paar ruimtes waar mensen
62
kunnen logeren. Van de nisjes zijn kamertjes gemaakt.
De kapel is een stilteplek’.
‘Hoeveel mensen wonen er naast jou?’
‘Er wonen er nu drie, twee mannen en een vrouw. Ik vind
het zo mooi om mensen mee te maken die door een
innerlijk dal gaan en gegaan zijn. Ik word door hen
geraakt en voel met hen mee. Ze maken een soort sterven
mee. En als je dan ziet dat er mensen bij zijn die een
omkering maken. Bijna altijd hebben ze om hulp en
bescherming gevraagd. Hun bestemming wordt zichtbaar.
Ze hebben hun weg gevonden.’
Ze zit in kleermakerszit op het stenen bankje en laat het
eerste zonlicht op haar gezicht schijnen.
‘De muren van de tuin beschermen ons, vroeger tegen het
kwade, nu tegen de onrust van het leven. De tuin ligt
beschut en vangt de warmte op. Het houdt de
zomerwarmte vast.’
Ze zucht even en is een tijdje stil. Theo geniet en laat de
ochtend op zich afkomen.
‘Ik voel kosmische energie binnenkomen,’ zegt ze. ‘Ik
voel het licht door mij heen stromen. Het licht en de
warmte komen in golven op ons af. Weet je dat we zelf
zijn opgebouwd uit licht. Het licht heeft zich verhard…
Als ik stil ben, hoor ik godsliefde in het doorzichtige
licht.’
Wat later gaat zij verder.
‘Wij worden allemaal, ook de planten en dieren,
beïnvloed door straling. Wij richten ons leven in op de
donker- en lichtfasen. Wij maken de hele dag door
contact met elektromagnetische straling zoals licht en
radiogolven. Wij hebben onze ingebouwde klok op het
licht en donker afgestemd.
63
In onze hersenen, zenuwstelsel en ons kundalinisysteem
kun je ook elektromagnetische trillingen waarnemen.
Zintuiggevoelige cellen tasten de omgeving af en
ontvangen indrukken van de omgeving. Elektrische
signalen dragen informatie over die wij ontvangen. Ze
zitten verpakt in draaggolven. Onzichtbare geluid- en
lichtgolven, hoge en lage frequenties worden door ons
opgevangen en zenden wij uit. Wij zijn ware
energiecentra.
De ene mens is gevoeliger dan de ander voor levende
wezens, voor de maan en voor ingevingen. Er zijn
mensen die hun hele leven zich hierop gericht hebben
door studie, meditatie en gebed. Mensen en
wetenschappers die dit niet hebben gedaan, oordelen daar
denk ik, te gemakkelijk over.’
‘Maar waarom vertel je me dit, Gabriëlle?’
‘Ik zie een grotere denkwereld voor mij, waarmee mijn
persoonlijke denken verbonden is. Vergelijk het maar
met een druppel en de zee. Ik ben een uiting van het grote
denken, een openbaring. Ik kan contact maken met dat
grotere denken. Door mij te openen en te concentreren
kan ik mij richten op het grote denken. Ik word er als het
ware naar toe gezogen. Daar maak ik contact. Ik word
mij bewust van de goede intenties van hogere machten
die mij persoonlijk ondersteunen en beschermen,
begeleiden en kennen. Door mij te concentreren kom ik
in het grote denken. Door het denken treed ik naar buiten.
De dans van buiten naar binnen, van binnen naar buiten.’
‘Ik kijk naar je tuin en zie de bloemen. Ik zie de bijen, die
van bloem naar bloem vliegen, die zich voeden met
nectar. Ik probeer te voelen wat jij zegt. Ik word me wel
bewust van de doorzichtigheid van de lucht. Ik weet, dat
64
geluidsgolven zich door het luchtruim verplaatsen… Wat
ik ook herken, is de winning mood. Dat gebeurt ook in
golven. Ik kan creatieve energie ervaren, maar dat is een
innerlijk gevoel.’
‘Voel je de energie, die iemand uitstraalt? Dat is ook een
innerlijk gevoel.’
‘Het denken loslaten en je gevoel toelaten,’ mijmert Theo
‘Wij zijn in goed gezelschap met elkaar,’ glimlacht
Gabriëlle.
‘Ja, jij zoekt contact met de bron waar je deel van bent en
je probeert er mee een te worden. Ik zoek de weg naar
mijn creatieve vermogen om te scheppen, om de wereld
te vormen.’
‘Ik leef volgens patronen en schema’s om met mijn
voeten op de grond te blijven staan. Het structureren van
de dag en de nacht helpt mij. Het zijn steunpunten waar
ik naar toeleef. Om zes uur begint de dag. Om negen uur
heb ik mijn tweede moment van stilte. Daarna om 12.00,
15.00, 18.00, 21.00 uur en vlak voor ik naar bed ga.
Soms neemt zo’n pauze vijf minuten in beslag, een
andere keer een kwartier of iets langer. Tussen de uren
van bezinning, het zijn ankermomenten voor mij – er zit
steeds ongeveer drie uur tussen – ben ik bezig met werk,
met les, met creativiteit, met hulp, met eten. Ik heb de tijd
om mij bezig te houden met datgene wat ik mijzelf
opdraag. Er wordt een balans gecreëerd tussen naar
binnen treden en naar buiten treden. In het naar
binnentreden kom ik in gesprek met mijn wezen. Daar
hoor ik via inspiratie wat mij gegeven wordt. Ik ontvang.
Vaste gebeden helpen mij om mij op het spoor te zetten –
Ik verheug mij over mijn medemens, over de
medelevende wezens, over de mensen die mij goed doen
65
en goed hebben gedaan, ik verheug mij over de
levenskracht die in mij aanwezig is, ik verheug mij over
het ontzaglijke (datgene waar ik ontzag voor heb), over
mijn ouders, mijn leraren. Ik kom in contact met het doel
van mijn leven. Datgene wat mij gegeven is, dat ik
ontvangen heb, waarvan ik gebruik kan maken. Mijn
buitengewone bestaan wil zich naar buiten uitdrukken,
wil liefde geven. De periode na de inkeer, tijdens het naar
buitentreden, wordt begeleid en ondersteund met liefde
voor de ander. De inspiratie kan vorm krijgen in mijn
handelingen en gedrag. Daarom is het voor mij zo
belangrijk om de dag op deze manier te structureren. Het
houdt mij gezond, maakt mij bewust en geeft zin aan
mijn leven. Ik heb in tijden van eenzaamheid, in tijden
dat ik mijzelf vergeet, iets om naar toe te leven. Het is als
het steeds opladen van een batterij.’
Theo kijkt haar aan en voelt een sterke
aantrekkingskracht naar haar. Hij voelt zich geïnspireerd
door haar. Haar houding is zo uitnodigend en
ongedwongen vriendelijk. Hij zuigt alle informatie op,
die hij van haar hoort.
‘Theo, zou je hier wat langer willen blijven?’
‘Het zou kunnen? Het lijkt me wel wat? Waarom vraag je
het?’
‘Toen ik je in de kerk zag, wist ik dat jij een rol zou gaan
spelen in mijn leven. Ik heb niet voor niets die foto van je
gemaakt. Ik zou graag een retraite willen doen hier op het
terrein en in de kapel. Maar de mensen in de kapel, de
tuin en andere zaken hebben aandacht nodig. En als ik in
retraite ben, dan heb ik iemand nodig die mij begeleidt en
assisteert.
‘Hoe lang wil je in retraite gaan?’
66
‘Een ronde van de maan.’
‘En wanneer wil je er aan beginnen?’
‘Het liefst zo snel mogelijk. Het nieuwe sikkeltje is voor
het eerst weer zichtbaar geweest. Het is dus wassende
maan. Het is een mooi moment om met dingen te
beginnen. De aarde begint aan een nieuwe ademteug.
Tijdens nieuwe maan kom ik tot rust, word ik gevuld met
nieuwe energie. Alsof ik geslapen heb. Het is het moment
dat de natuur zich herstelt. Tijdens wassende maan word
ik sterker, werkt alles dubbel zo krachtig. Ik word gevuld
met licht en ga me ook lichter voelen. Het is een goed
moment om met nieuwe plannen te beginnen, oude
gewoontes achter te laten. De maan heeft een
magnetische werking op mij. De maan trekt aan mij. Dat
merk ik ook aan mijn maandelijkse cyclus. De maan
heeft effect op mijn energie, mijn staat van bewustzijn.
Op de een of andere manier ben ik gevoelig voor de
subtiele vibraties die er tussen mij en de maan zijn. De
maan is het licht in de duisternis. Zij weerspiegelt het
zonlicht.’
‘Waarom wil je een retraite doen?’
‘Door een retraite te doen wordt mijn hart gevuld. Ik
word een kenner van mijn innerlijk. Door te studeren, uit
te leggen en te reflecteren schud ik de kennis en
ervaringen die in mij zitten door elkaar en ontstaat er een
nieuwe voedingsbodem. Ik ontmoet degene, die de
verwarring in mij creëert. Dat gebeurt in mijn hart en in
mijn geest. Daar wil ik meesterschap over krijgen. Ik
transformeer mijn hart. Ik creëer mijn eigen geluk. Het
prettige van een retraite is, dat je daardoor leert dat leven
er anders uitziet dan je aanvankelijk denkt. Je overstijgt
gevoelens van zieligheid en beperkte zelfreflectie – ik
67
heb het zo moeilijk, de ander is een probleem, de schuld
ligt buiten mij. Het verandert in: ik creëer het geluk, het
leven is mooi, ik val jou niet lastig, ik ben er voor jou,
het probleem is welkom. Door naar mezelf te kijken kijk
ik naar de ander, herken ik hoe het leven in elkaar zit en
kom ik tot keuzes die duidelijkheid geven.
Een thema waarop ik mij wil concentreren is: Hoe
kunnen kwaadheid en gehechtheid mij als slaaf
gebruiken.’
‘Dan moet je mij vandaag maar inwijden in wat ik moet
doen. Het zal voor mij ook een soort retraite zijn. Ik zal
mij aan jouw tijden aanpassen.’
Gabriëlle komt op Theo af. Ze kijkt hem diep in zijn
ogen en drukt haar hand op zijn hart. Dan neemt zij zijn
hand en legt die op haar hart. Hij beroert haar zachte
borst. Hij wordt geraakt door haar intimiteit. Theo voelt
een stroom van warmte door zich heen gaan en is blij en
ingetogen. Hij kijkt haar dankbaar aan.
‘Wij zijn met elkaar verbonden. Je bent een engel, een
godsgeschenk.’
‘Als dat zo zijn … Ik zal eens goed kijken of ik de engel
in mij kan vinden.’
‘Je zult hier geen spijt van krijgen. Dit wordt de tijd van
ons leven.’
Theo ziet een aantal dingen voor zich, waar hij zich de
komende tijd mee bezig gaat houden. Hij laat de veelheid
los, maakt zich geen zorgen. Hij laat het op zich
afkomen.
‘Ik wil de eenzaamheidsgevoelens ervaren, niet vluchten
voor de gevoelens van zinloosheid, de psychische
angsten onder ogen zien, mijn ongeduld herkennen, mijn
gevoel van opgeven betrappen, mijn negatieve gedachten
68
waarnemen. Wanneer neem ik daar ooit de tijd voor?
Tijdens deze retraite heb ik daar de mogelijkheid voor. Ik
wil mij laten aanraken door het godsgevoel.’
‘Zijn er regels waaraan ik mij moet houden in mijn
omgang met jou?’
Ze glimlacht.
‘Er zullen momenten en dagen zijn dat ik in stilte wil
zijn. Ik draag dan een rode lus om mijn hals. Ik ben extra
gevoelig voor woorden uit de buitenwereld. Daarom wil
ik elk contact of nieuws met de buitenwereld buiten mij
houden. Jij bent mijn tussenpersoon. Als ik iets wil
weten, schrijf ik het op. Ik zal je laten zien, wanneer ik
wil eten en drinken. En ook wat ik wil eten en drinken.’
‘Wat voor studieboeken neem je mee?’
‘Tijdens de retraite heb ik een aantal teksten paraat. Ze
zijn een geheugensteun’
Ze pakt een dun boekje uit haar borstzak en laat het aan
Theo zien:
Een ochtendgroet
Een welkoms- en dankgroet (eerbetoon)
Een tekst die de richting van haar leven laat zien
Vier onmetelijke liefdevolle wensen,
Een tekst waarin staat hoe ze met anderen en zichzelf om
wil gaan
Gebeden of mantra’s die geduld, compassie, liefde en
wijsheid inhouden
Zes gewenste houdingen die het helende, het geheugen
opwekken
Een eenwordings- en transformatie tekst
De bezegeling of toewijdinggedachte
Het Wees Gegroet
De Antoniuswens
69
‘Het is niet allemaal christelijk. En ik herken in het
opwekken de scheppingskracht.’
‘Dit ritueel is ontstaan gedurende de afgelopen jaren. Er
zijn meer zaken op mijn pad gekomen, die ik waardevol
vind en waarvan ik gebruik wil maken.
Ik zal je vandaag aan de kapelbewoners voorstellen.
Twee ervan heb je al gezien.’
‘O ja?’
‘Je hebt in de kathedraal een vrouw ontmoet in zwarte
kleren en je hebt de bewaker van de kerk gesproken.’
‘Wonen zij hier? Hij sprak niet aardig over de vrouw. Hij
vroeg of ze mij niet lastig viel. Van hem dacht ik eerst
dat hij niet helemaal goed snik was. Hij heeft een tijdje
bij mij gestaan en verteld over wat er zoal gebeurt in de
kerk. Toen zag ik een andere kant van hem.’
‘Het zijn zulke lieve mensen. Hij beschermt haar juist.
Van hen kan ik nog zoveel leren. Zij kwam hier een jaar
of drie geleden. Ze is nog niet zo oud hoor. Zij bestudeert
heiligenlevens. Toen ze in de kathedraal kwam, zag ze
dat de beelden niet al te schoon waren. Ze zag het stof op
de beelden. Overal zaten spinnenwebben. Zij maakt nu
alle voorwerpen schoon. Alleen een kruisspin heeft nog
een plekje in de crypte gekregen om zijn gang te gaan.
Het is zo mooi om haar intieme en liefdevolle manier van
schoonmaken te bekijken. Ze maakt met alle heiligen
contact. Ze neemt voor elk voorwerp de tijd. De kalmte
en rust raakt mij elke keer, als ik haar zie werken.
Ze is uit haar huwelijk gevlucht. Haar man heeft haar
vreselijk onder druk gezet. Toen haar kinderen nog jong
waren, wilde ze al weg van haar man. Maar ze wilde niet
scheiden, omdat de kinderen dan ook enkele dagen bij
hem zouden zijn. Hij wist de kinderen zo geraffineerd te
70
manipuleren, dat ze een verkeerd beeld van haar kregen.
Hij vernederde en beschuldigde haar. Hij bedreigde haar
met de kinderen, maar deed dat, als hij alleen met haar
was. Soms hield hij dagen zijn mond en negeerde hij
haar. De zwaarmoedigheid die hij uitstraalde, werkte
verlammend op haar. Een andere keer hield hij haar
voortdurend wakker en maakte hij van haar leven een
hel. Hij schilderde haar af als een monster. De kinderen
zagen vaak een afgepeigerde moeder. Zij stortte zich
helemaal in de liefde voor haar kinderen, maar ook voor
haar man.
Toen de kinderen uit huis waren, is ze er vandoor gegaan.
Zij heeft geen contact meer met haar oude wereld. Haar
man weet niet, dat ze hier zit. Daarom ziet ze haar
kinderen ook niet meer. Haar liefste wens was het om
oma te worden. Dat zal voorlopig niet gebeuren.
Ze is een aantrekkelijke vrouw, maar maakt zich
onzichtbaar door haar zwarte kleding. Ze kiest voor een
leven van armoede en eenvoud. Ze cijfert zichzelf weg en
stelt zich dienstbaar op. Ze geeft aan dat ze de
bescherming die ze hier krijgt, nodig heeft. Ze is zo
opgelucht dat ze weg is bij haar man. Het voelt voor haar
aan als een verlossing.’
‘Hoe heb ik met haar te maken?’
‘Ze maakt haar eigen ruimte schoon. Ik doe voor haar de
boodschappen en kook voor de bewoners. Ik houd de
gemeenschappelijke ruimtes elke dag schoon. Zij is heel
aardig en prettig in het contact. Ze zal je zeker
aanspreken. Ze is een wijze vrouw. Ze heet Olivia.
Dan heb je Nicòla. Hij is de bewaker van de kerk. Hij is
een echte solitair. Hij woont hier vanaf het begin. Hij
neemt Olivia mee naar de kathedraal. Het is een zeer
71
vrome man. Hij vindt mij eigenlijk te ruimdenkend. Hij is
heel actief, vasthoudend en opvliegend, maar zal
niemand kwaad doen. Vredelievendheid staat bij hem
hoog in het vaandel. Hij kan heel druk zijn. Hij kan dan
bijna niet stilzitten. Hij kan er niet tegen als de dingen
niet gaan, zoals ze horen te gaan. In zijn propere kamer
heeft alles een vaste plek. Zijn kamer ligt vol met
edelstenen, kristallen bollen en hij heeft zijn kamer
geïsoleerd. Hij is hooggevoelig. Hij heeft last van
straling. Soms nodigt hij mij wel eens uit om een kopje
thee te drinken. Dan vertelt hij honderduit. Hij heeft een
enorme kennis en een groot geheugen. In de kathedraal
beheert hij het winkeltje, waar allerlei kerkelijke spullen
gekocht kunnen worden. Soms is zijn humor wat apart.
Het is belangrijk om duidelijke afspraken met hem te
maken over het eten. Er wordt hier alleen vegetarisch
gegeten.
De beheerder van de tuin heb je nog niet ontmoet. Hij
heet Johannis. Hij is een zachtaardige man. Ik rijd hem
twee keer per dag rond. Hij zegt niet zoveel. Bij mooi
weer wil hij graag dat zijn rolstoel in de kloostertuin
staat.’
Ze heeft Theo voorgesteld aan de bewoners. Ze heeft hen
verteld dat zij een maand niet beschikbaar zal zijn, maar
dat Theo haar zal vervangen.
Olivia slaat haar ogen op en glimlacht: ‘Theo is ons
godsgeschenk.’
Ze toont daarmee haar vertrouwen. Nicòla heeft een
troostwoord nodig, want hij maakt zich zorgen. Gabriëlle
zegt dat ze in de buurt is, dat ze er eigenlijk wel is. Het is
geen echt afscheid.
72
‘Maar deze maand zullen jullie met hem verder moeten.
Je zult het wel zien. Hij blijft bij jullie. Het is een nieuw
begin voor mij, maar ook voor jullie. En het belangrijkste
wat ik jullie kan zeggen is: Heb elkaar lief. Liefde zit in
de lucht. Liefde is onze eigenheid. Liefde is wat wij
uitstralen. Die drang hebben we voortdurend naar elkaar.’
En weer glimlacht Olivia. In Gabriëlle herkent ze haar
oudste dochter. Moederliefde borrelt in haar hart. Haar
houding wordt weer ingekeerd.
‘Wees niet bang dat het niet goed gaat, Nicòla. Theo
heeft het hart op de goede plaats. En jij, Nicòla, jij weet
wat vrede is. Heb vrede met mijn besluit. Je zult zien …’
Ze ziet dat Nicòla wat verward voor zich uitkijkt en dat
zijn ogen glinsteren. Johannis zit stil in zijn rolstoel. Hij
laat de dingen op zich afkomen.
‘Gabriëlle, kun je mij een keer voordoen hoe ik het beste
met de rolstoel van Johannis kan omgaan?’
‘Dat hoeft niet. Ik zal het je wel zeggen. Ga maar mee.’
Johannis wordt spraakzamer als ze in de moestuin
komen.
‘In deze tuin heb ik gesjouwd, stenen losgewrikt, de
grond gekoesterd en bemest, de takken gesnoeid. Snoeien
is eigenlijk een soort zuiveren. De takken worden
schoongemaakt. Ze worden weer jong en kunnen goede
vruchten voortbrengen. Ik zal je wel helpen bij het
tuinwerk. Dit is mijn moedertje aarde, Theo. Zie je de
druiventrosjes al zitten. Zie je hoe de planten opgebonden
zijn aan de stokken. De zon kan de druiven op die manier
optimaal bereiken en bevruchten. Het wordt dit jaar een
overvloedige oogst. Vorig jaar hadden we een
buitengewone appeloogst, het jaar daarvoor een enorme
aardappeloogst. Dit jaar zijn de aardbeien volop
73
aanwezig. De natuur volgt zijn eigen wegen. Je kunt het
alleen maar begeleiden. Ik blijf me er over verbazen.’
‘Vrienden, morgen begin ik met mijn retraite.’
Ze heeft een draaiboek voor Theo waarin alle wensen
staan, hoe het dagritme het best begeleid kan worden.
Ze heeft hem het kerkhof laten zien.
‘Bezoekers van de begraafplaats mogen in de pluktuin
bloemen plukken en boeketten maken. Er hangt een bel.
Dan kun je de poort openmaken. Hij zit niet op slot. Dus
mocht je er niet zijn, dan kunnen ze er ook wel in.’
Het laatste wat Gabriëlle tegen Theo en de bewoners
zegt, is:
‘Wanneer mensen echt naar elkaar luisteren, worden de
woorden in het hart meegedragen en leven die mensen in
het hart van de ander verder.’
74
DE RETRAITE De eerste dag dat Gabriëlle aan haar retraite begint, is
haar slecht bevallen. Haar lichaam, haar gedachten
roepen voortdurend nee. Ze heeft constant de drang om
er mee te stoppen. Gisteren heeft ze zich monter en
enthousiast gevoeld. Ze voelde de liefde voortdurend om
zich heen. Vandaag is dat gevoel ver te zoeken. Ze doet
pogingen om de stemming waarin ze verkeert om te
draaien. Ze voelt zich ziek, kan zich geen vijf seconden
concentreren. Haar plannen en haar dagindeling liggen in
puin. Zij ligt de hele dag op bed en heeft last van alles
wat zij doet. Ze loopt even in de tuin, maar ook daar
wordt ze niet gepakt door de schoonheid, door de aarde.
Theo ziet een zorgelijke uitdrukking op haar gezicht. Ze
wil niet praten. Steeds dwingt ze zichzelf om dingen te
gaan doen: schrijven, schuren, in de tuin werken, lezen.
De dag duurt lang en dat schrijft ze op het blad, waarmee
ze met Theo communiceert. Ze valt voortdurend in slaap.
De tweede dag verloopt op dezelfde manier. Ze kan
zichzelf totaal niet transformeren. Ze heeft nergens zin
in. Ze loopt doelloos rond en heeft een depressieve sfeer
om zich heen. Zij krijgt te maken met saaiheid, met
vermoeidheid, eenzaamheid, met desinteresse, met stress,
met gevoelens van opgeven en zinloosheid.
Ze heeft behoefte aan iemand die haar begeleidt of
instrueert. Ze moet het steeds zelf doen en daar kan ze
zich nauwelijks toe zetten.
Ze wordt zich bewust van dingen waar ze niet bewust
over hoeft na te denken – haar hartslag, ademhaling,
fysieke processen, gedachten. Ze voelt zich daardoor
75
ongemakkelijk. Ze wordt overgevoelig voor pijntjes,
ervaart onaangename gevoelens. Die worden door haar
manier van denken veroorzaakt. Ze voelt
afweermechanismes ontstaan in haar lijf. Ze maakt zich
zorgen. Ze wordt bang en onrustig. Ze kan niet meer
rustig zitten of liggen. Ze wil niet denken.
En Theo? Hij houdt zich aan het schema van opstaan om
zes uur. Hij zorgt ervoor dat er koffie is, dat er om acht
uur ontbijt is. Hij houdt elke dag tussen negen en tien uur
schoonmaak – de ene keer de openbare ruimte in de
kapel en de ruimte van Johannis, dan de woonruimte van
Gabriëlle. De dagen duren lang. Er is geen TV, wel een
laptop. Rond half elf is er weer koffie voor Gabriëlle.
Dan gaat hij boodschappen doen met Johannis. Om half
twaal begint hij aan de warme maaltijd. Voor het
middaguur wordt die geserveerd aan de gasten. Zij geven
het aan wanneer ze willen mee-eten. Soms eten ze samen,
een andere keer alleen. Daar zijn duidelijke afspraken
over gemaakt. Na het eten wordt alles opgeruimd en de
vaat in de afwasmachine gedaan. Ontbijt en avondeten
verzorgen de gasten zelf. Theo doet de boodschappen.
Tussen twee en half vier heeft hij pauze. Rond half vier
zet hij frisdrank en thee klaar . In de middag werkt hij in
de tuin tot half zes. Johannis is er vaak ook. Gabriëlle
komt rond drie uur meestal een uur in de tuin werken.
Soms zit ze er te lezen of stil te mediteren. Na het
avondeten rond zeven uur doet hij nog een ronde langs de
kamers. Om acht uur heeft hij de avond voor zichzelf.
Gabriëlle is drie dagen stil geweest en geeft het zwijgen
op. De stilte wordt doorbroken.
76
Ze heeft een intense ervaring gehad tijdens het Ave
Maria. Ze beleeft de aanwezigheid van Maria en even
later verschijnt de engel Gabriël, die zich verbindt met
Maria. Ze hoort Gabriël zeggen:
‘Ik heb een goede boodschap voor jou, ik heb nieuws
voor jou.’
Maria ontvangt Gabriël met een glimlach. Dan spreekt hij
in de u vorm en heeft Gabriëlle het gevoel dat er tot haar
gesproken wordt:
‘Luister naar het woord dat ik u verkondig. Stop uw
smart en uw zwijgen, maar luister naar het geruis in uw
hoofd en spreek de woorden die blijheid zullen
veroorzaken.’
Na die wanhopige periode ervaart ze opluchting. Ze voelt
tranen in haar ogen. En dan klinkt het eerste woord in de
wereld. Het klinkt als een noodkreet. Het is voor haar een
heilig woord dat ze duidelijk heeft gehoord.
‘Amen.’
Ze voelt de kracht en de steun van het woord. Ze voelt de
bevestiging. Alles roept ja in haar. Amen is voor haar: ik
ben. Ze voelt zich kalm worden. Ze komt tot rust. Het is
alsof de klank die door haar oren binnenkomt, haar hart
in beroering zet. Ze heeft het gevoel dat inspiratie begint
te stromen, dat ze contact heeft met haar innerlijk. Ze
reciteert het woord Amen als een litanie.
De klanken trillen op onzichtbare trillingen door de
ruimte. Het lied lost op maar haar gezang wordt gehoord
door niet menselijke oren. Haar intentie, haar vraag
wordt gedragen door vibraties en toonaarden die het
menselijke oor niet kan waarnemen. Gabriëlle gelooft dat
alles doordrongen wordt door een oerwoord, door een
wijsheidsklank en zich in materie op verschillende
77
manieren uit. Het straalt in materie en uit zich door
materie.
Voortdurend roept ze Maria en Gabriël op om te
verschijnen. En ze zijn er steeds. Ze ervaart ze elke keer.
Ze begeleiden haar tijdens haar handelingen. Ze loopt
over van vreugde. Ze is weer thuis.
‘Maria, Gabriël, wat moet ik doen?’
Doe wat je wilt en neem ons mee.
Ze wordt stil. Als ze hier met iemand over spreekt, zullen
ze zeggen dat ze zichzelf zit te beduvelen. De stilte voelt
gevuld en vredig en dan vangt ze de woorden op:
‘Je kunt gaan oogsten en de oogst preparen.’
Dat gaat ze doen. Voorzichtig plukt ze de lange vruchten.
De stelen breken gemakkelijk. Even later dopt ze de
jonge tuinbonen. Ze zitten vast aan een donzige
peulwand. Ze merkt dat niet alle bonen uitgekomen zijn.
Er zitten lege plekken in de hoesjes. Ze ziet aan de
boontjes de hechtplekjes. Wat later is ze de erwten aan
het plukken. De balletjes rollen gemakkelijk in het
pannetje. De kapucijners, het zijn blauwschokkers, zien
er prachtig vol en dik uit. De groene, ronde balletjes
liggen dicht tegen elkaar en zijn gemakkelijk los te ritsen.
Het paarse schilletje heeft een mooi kroontje. De
boontjes doen haar denken aan kleine biggetjes die aan
hun moeder zogen. Even later ziet ze dat haar vingers een
paarse gloed hebben.
Op het zelfde moment plukt Johannis, zittend in zijn
rolstoel, zwarte bessen. Hij kan er op die manier juist bij.
De takken hangen zwaar naar beneden door de trosjes. Ze
voelen zacht aan en zijn sappig. In het begin vindt Theo
de vruchten niet lekker. Hij vindt de smaak wrang.
78
‘Het zijn vruchten die je moet leren kennen’, zegt
Johannis. Ze worden steeds lekkerder naar mate je ze
beter kent. De helende waarde van 100 % zwart
bessensap is ongekend.’
’s Avonds heeft hij samen met Theo bessensap gemaakt.
De smaak is krachtig en vol. Het lijkt of het sap het hele
lichaam wil doordringen. De vitaminen hebben een
engelenkracht.
‘Als je de smaak te sterk vindt, kun je het mengen met
een ander sap. Een vierde deel zwarte bes en drie vierde
deel zoete bosbes. Dit zou je elke dag moeten drinken.
Daar blijf je jong bij.’
79
OLIVIA Theo heeft een flinke tijd met Olivia gesproken. Ze
vertelt hem over de ‘gevangenis’ waar zij jaren in heeft
geleefd. Dat de vriend die zij kreeg voor haar een
verademing was, een uitbraak, maar ook zo pijnlijk,
omdat ze in twee werelden leefde en omdat haar nieuwe
verlangen niet volledig beantwoord kon worden. Hoe ze
last kreeg van haar oneerlijke gedrag. Dat begon te
knagen aan haar. Vooral omdat ze zich niet eerlijk voelde
naar haar kinderen.
Ze vertelt Theo dat zij haar man heeft bedrogen, dat ze
zwanger is geweest van haar geliefde, haar minnaar. Het
zou de kroon moeten zijn op haar relatie met hem. Maar
haar man heeft haar gedwongen om tot abortus over te
gaan en haar vriend te verlaten. Je krijgt je kinderen niet
meer te zien, dreigde hij haar. Haar vriend heeft ze
uitgelegd dat de relatie moet stoppen, dat het gevoel dat
ze voor hem heeft, nooit zal veranderen. Maar het moet.
Mijn kinderen gaan voor. In het geheim heeft ze haar
vriend nog jaren ontmoet. Maar het kon niet meer tot die
liefde komen, zoals ze eens hadden gehad. Haar vriend is
er nu niet meer. Zijn overlijden heeft haar geholpen om
tot een nieuwe keuze te komen. Ze vertelt over haar
kinderen die hier nooit iets van geweten hebben.
Theo heeft ongeveer dezelfde leeftijd als haar kinderen
en denkt aan zijn ouders. Hij denkt met plezier terug aan
zijn jeugd. Zouden zijn ouders ook dingen voor hem
verborgen hebben gehouden? Natuurlijk zullen ze ook
geheimen hebben gehad. Dat hoort bij een huwelijk, bij
intimiteit. Je gaat niet overal mee te koop lopen.
80
‘Mis je je kinderen niet en hoe lang heb je die niet
gezien?’
‘Bijna drie jaar geleden. De jongste is 21. De oudste 24
jaar.’
Ze spreekt niet verder. Haar ogen zijn vochtig en ze drukt
Theo tegen zich aan. Theo ruikt een aangename geur en
voelt haar onverwacht open en zachte omhelzing.
‘Fijn dat je hier bent… Ik ga weer aan het werk.’
Theo kijkt stil voor zich uit. Hij begrijpt het niet, dat de
vriendelijkheid van deze vrouw zo verkeerd opgevat is.
Goede morgen Maria, Michaël. Zijn jullie er nog? De
boodschapper Gabriël heeft Michaël aangekondigd als
begeleider voor Gabriëlle.
‘Jazeker, wij zijn er altijd. Ga je oefeningen maar doen
De oefeningen zijn lessen waar je van leert. Oefening
baart kunst.’
‘Hoe komt het dat ik de oefeningen de ene keer heel
intensief en gemotiveerd beleef en er de volgende dag
geen zin in heb, dat ik ze afraffel en er nauwelijks
verbinding mee kan maken?’
‘Je verplicht je tot iets. Je wilt dingen doen als je er zin
in hebt. Laat de dingen los. Als de oefeningen als een
automatisme werken, als je regelmaat hebt, dan zal het
gaan als de ademhaling die je elk moment doet. Zolang
de oefeningen te maken hebben met wil en wens dan
volgen de teleurstellingen. Je wilt iets en het gaat niet
zoals je wenst. Laat het daar aan voorbijgaan. Geef jezelf
de tijd en de ruimte om het gebed in te gaan.’
Gabriëlle voelt haar ademhaling haar borst heen en weer
doen gaan, ze voelt de lucht door haar neus stromen. Ze
begint aan haar oefeningen. Ze voelt een streling aan de
81
binnenkant van haar lijf. Ze visualiseert zichzelf als een
godin gekleed met een smetteloos wit gewaad. Ze draagt
kristallen in haar haar, die de zes perfecties*
symboliseren. Ze laat de kristallen kralen door haar
vingers gaan en voelt dat ze negatieve energie van
anderen kan opnemen en oplossen en hen compassie en
liefde kan toe stralen.
Op het moment dat Theo de boodschappen in zijn mand
legt, hoort hij een sjofel geklede man ‘help mij, help mij’
mompelen. Hij ziet een slanke man met een lange grijze
jas. Zijn grijze haar en stoppelbaard passen bij de
onverzorgde indruk, die de man maakt.
‘Help mij, help mij.’
‘Kan ík je helpen?’ vraagt Theo.
De man die niet onverzorgd ruikt, knikt naar Theo en
gaat op een bankje zitten. Theo gaat naast hem zitten.
‘Ik weet, wie jij bent. Jij woont in de kapel. Ik weet wie
daar zijn. Daar woont mijn vrouw. Ik durf haar niet meer
te ontmoeten. Ik weet dat ze daar is. Ik mag geen contact
met haar maken. Ik mis haar zo. Soms kom ik naar de
stad om een glimp van haar op te vangen. Dan wacht ik
tot zij naar de kathedraal gaat. Maar ik mag haar niet
aanspreken. Ze heeft eens met haar hart voor mij gekozen
en trouw beloofd. Nu ze me verlaten heeft, is het alsof ze
een mes in mijn rug heeft gestoken. Rechtstreeks in mijn
hart. En ik durf geen woord tegen haar te zeggen. Ze
draagt een doek over haar hoofd, maar ik herken haar
* de zes perfecties zijn vrijgevigheid, morele discipline,
enthousiasme, geduld, concentratie en wijsheid
82
gang, haar manier van bewegen. Ik houd zo
veel van deze vrouw. Maar ik wil haar bezitten en als ik
het gevoel heb dat ik haar niet bezit, eis ik haar op. En als
het me niet lukt, word ik wreed en dwing ik haar. Ik heb
haar zoveel ellende bezorgd. Zij heeft mij zoveel
gegeven. Maar ik ben haar kwijt. Ik houd zo
verschrikkelijk van haar, maar op het moment dat ze bij
mij in de buurt is, gaat het mis. Ook de kinderen durf ik
niet meer te ontmoeten, die ben ik al jaren kwijt. Die heb
ik ook toegeëigend. Op een gegeven moment hadden ze
het door en toen werd de liefde, die ik hen steeds heb
gegeven en waar ze open voor stonden, als bezitterig
ervaren. Ze moesten net als mijn vrouw ontsnappen. Ze
zijn van mij weggevlucht. Ik ben ze gaan opzoeken. Ik
heb ze gevonden. Ze wonen in een buitenwijk van de
stad. Bij hen durf ik ook niet in de buurt te komen. Ik
houd teveel van ze. Ik heb al genoeg tegen ze
gejammerd.’
Theo denkt aan D’ora. Hij kent het gevoel om iemand te
willen bezitten. Hij noemt het geen bezitten. Hij wilde
graag samen met haar zijn. Hij wilde met haar het liefde-
geven delen.
‘Maar dit alles zeg je tegen mij? Waarom tegen mij?’
Hij pakt een flacon uit zijn jas en neemt een slok whisky.
‘Jou bezit ik niet. Jij bent nieuw. Eerst geloofde ik, dat ze
tijd nodig had voor zichzelf. Nu weet ik, dat ze niet meer
bij mij terug zal komen. Ik weet hoe ik met relaties omga.
Zodra ik haar weer in mijn buurt heb, zal de bezitsdrang
weer naar bovenkomen en zal ik haar beperken. Ik weet
dat ik zo ben. Het komt steeds weer de kop opsteken.
Soms lijkt het een tijdje weg.’
Hij neemt weer een slok.
83
‘Jij wilt zeker niet.’
‘Dat klopt. Waarom zei je ‘help me, help me,’ tegen
mij?’
‘Ik wilde je aandacht. Ik moet het kwijt. De psychiater …
Ook nu voel ik me jaloers dat jij en die anderen bij haar
in de buurt zijn. Ze hoort bij mij te zijn. Het is mijn
geliefde. Het doet zo’n pijn. Ik heb recht op haar. Zo
denk ik en ik kan die gedachten niet stoppen. Ze is nu
drie jaar bij mij weg …’
Hij droomt voor zich uit. Hij heeft de moeite niet
genomen om de flacon in zijn binnenzak te stoppen. Hij
pakt een sigaret uit zijn zak. Zodra het vuur de sigaret
aangestoken heeft, ruikt Theo de hasjlucht.
‘Ja, de drank en de hasj, helpen mij om de boel te
vergeten. Maar de gedachten aan haar komen steeds weer
terug. Ik denk dan dat ze wel weer zal terugkomen, ik
fantaseer over haar en bedenk hoe mooi het zal zijn.
Ik zie ook dat ik verander van een liefdevol iemand in
een monster dat wil bezitten. Ik mag fantaseren. Het doet
mij pijn. Maar ik mag niet bij haar komen. Dat mag niet
en dat durf ik niet. Ik praat met jou. Jij bent dicht bij
haar. Dan lijkt het net of er nog iets van de liefde bestaat.
Dat jij de liefde belichaamt. Dat zij die door jou laat
zien’.
‘Ik begrijp niet dat je dat allemaal zomaar zegt tegen
iemand, die je net voor het eerst tegenkomt.’
‘Ik moet het kwijt.’
‘Maar hoe kan ik je helpen?’
‘Je kunt me niet helpen. Zeg maar niets over onze
ontmoeting. Ik zal wel weer een tijdje wegblijven. Ik wil
dat ze gelukkig is.’
84
‘Kun je niet een tijd naar het buitenland gaan? Op
vakantie of zo.’
‘Mijn psychiater heeft mij aangeraden om een
wandeltocht te maken van een paar maanden … naar
Santiago de Compostela … Ik durf het niet. Dan is ze
niet meer in de buurt… Maar om mijn obsessie te
verminderen … Misschien moet ik het toch doen … Uit
respect voor haar …’
Zijn peuk belandt in de prullenbak. Hij neemt nog een
laatste slok.
‘Je bent een aardige vent. Let je goed op haar?’
Theo ziet vanuit de tuin Olivia en Nicòla terugkomen van
de kathedraal. Even denkt hij erover om nog niets te
zeggen over de ontmoeting met haar man. Maar het zit
hem hoog en het komt er direct uit.
‘Je man weet dat je hier zit. Een broer van hem heeft je in
de kathedraal gezien.’
Ze blijft er rustig onder. Nicòla overziet de situatie en
houdt zich op afstand.
‘Hij heeft je een periode op afstand gevolgd. Hij durft
niet op je af te komen. Hij zei, dat hij je met rust zou
laten. Hij heeft ook over je kinderen gesproken.’
Nu krijgt Olivia het te kwaad. Haar ogen worden rood en
haar lippen beginnen te trillen.
‘Wat moet ik nu? Ik wil hier blijven. Ik moet er eens
rustig over nadenken. Ik kom zo wel even om nog meer
te horen.’
‘We kunnen vanaf morgen een andere route nemen naar
de kathedraal, zegt Nicòla. We gaan via het kerkhof en
we kunnen ook de kathedraal via een andere ingang
binnengaan. Ik zal wel een oogje in het zeil houden.’
85
‘Dank je wel, Nicòla.’
‘Hij klonk erg overtuigend, dat hij je niet zou lastig
vallen,’ benadrukt Theo.
‘Heb je nog gemerkt of hij alcohol gebruikte.’
‘Ja, dat deed hij.’
‘Was hij erg aangeschoten? ‘
‘Nee, hij was duidelijk, sprak op vaste toon. Volgens mij
was hij serieus.’
‘Ik moet er over nadenken.’
Ze trekt zich terug in haar kamer.
‘Moeten we het Gabriëlle zeggen, Nicòla?’
‘Volgens mij hoeft dat nog niet. Laat Olivia er eerst maar
een nachtje over slapen.’
Theo merkt dat Gabriëlle zich weer wat minder voelt. Hij
ziet dat haar blijheid weg is. Ze straalt somberheid uit.
Het valt hem op dat ze dichter in zijn buurt komt, als het
minder goed met haar gaat. Alsof zij hem wil duidelijk
maken dat ze steun nodig heeft.
Ze ziet Maria&Michael als haar voeding. Ze vraagt hen
om in haar af te dalen en de woorden te schenken die rust
brengen. Ze vraagt om hun zegen. Dan ziet ze dat
Michael haar hoofd aanraakt met zijn zwaard. Ze ziet de
lichtwoorden in zich tot bewust-woorden komen. Ze
voelt de grootse compassie van Maria in haar hart dalen.
Een hemelse aarde ontwaakt in haar.
‘Het zwaard dat je voorhoofd heeft aangeraakt, geeft je
kracht. Je wordt je bewust van je innerlijke kracht. Voel
hoe de innerlijke kracht zich in je lichaam verankert. Als
je de verbinding voelt tussen de top van je hoofd en de
onderkant van je voeten zal het zijn alsof de ademhaling
door je heen blaast. Je zult een gevoel van thuis zijn
86
ervaren. Je innerlijke lichaam wortelt vervolgens in de
aarde en je weet dat je een deel van de aarde bent. Je
hebt een goede voedingsbodem nodig. Je bent een
bewegende aarde reiziger. Een onzichtbare zuil naar
boven, naar de ruimte, vergroot je lichaam. Je wordt deel
van de ander. Je straalt rondom en hebt contact met
andere ruimtereizigers. Je bent immers ook een
ruimtereiziger.
Twee tranen van Maria druppelen in jouw hart en de
compassie stroomt via het bloed door je lichaam. Je
lichaam wordt vervuld. De drang om anderen te
bezoeken en bevrijden van lijden wordt zo sterk. Voel hoe
uit alle poriën de helende kracht naar buiten wordt
gedreven, als de zon die haar stralingswarmte en licht
uitzendt. Een engel is in jou geboren. Je herkent de engel
in jou. De engel in jou verlost je van de boeien van de
wereldse handelingen.’
Van het ene moment op het andere verandert haar
uitstraling.
Theo weet niet wat hij ziet.
Op het zelfde moment ziet hij hoe het licht van de lage
zon met de schaduwen speelt in de tuin. Het groen steekt
fel af. De statige stokrozen en de gele teunisbloemen
geven een lichtglans die bij de avond hoort. De stokrozen
zullen doven, de maanbloemen blijven als lampionnen in
de nacht. Het maanlicht zal door de toenemende
opklaringen beter zicht geven. De maan die nog steeds
wassend is.
Hij zit samen met Nicòla en Johannis in de tuin. Olivia
komt bij hen zitten. Ze heeft een soort thee gezet die
Theo niet kent. De thee smaakt verrukkelijk. Ze kijken
87
elkaar glimlachend aan. Ze beamen de schoonheid en
verheugen zich over de uitstraling van Gabriëlle.
Het kruisteken heeft vanaf dit moment een andere
betekenis voor haar. Als ze haar voorhoofd aanraakt,
wordt ze zich bewust van de aanraking van het zwaard
van Michael. Haar denken is beroerd. Als ze haar hart
aanraakt, voelt ze de liefde van Maria. Het gevoel volgt
het denken op. Ze denkt aan het gebed: In de naam van
de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen. De
geest is de eenwording. Het goddelijk deel wordt
binnengebracht en ontwaakt
88
DE RUÏNE Na haar gebeden en studeren heeft ze zich weer
opengesteld voor M&M. Ze hoort ze als eenheid spreken.
‘Gabriëlle, een spirituele ervaring is een aangenaam
gevoel, maar alles is tijdelijk en je weet dat je naar de
beleving gaat zoeken, omdat de sensatie er straks niet
meer is. Je wilt het gevoel opnieuw ervaren. De energie,
die je nu in je hebt, kan in handelingen zichtbaar worden.
Vanaf vandaag kun je rondgangen maken om de ruïne.
Neem de stenen waar, kijk naar de grond, kijk naar het
gebouw dat er staat. Neem je gevoel waar. Waar voel je
gelukkig, geïnspireerd, open, gesloten? Onderzoek de
plekken. Het is grond waar jaren lang monniken hun
gebeden hebben gezegd. Het is gewijde grond. Het zijn
gezegende stenen. Doe dat drie dagen. Na drie dagen ga
je aan het werk. Een plan zal zich nestelen en het plan zal
een resultaat krijgen.’
Een enkele keer heeft Gabriëlle gezien dat mensen een
steen van het terrein hebben meegenomen. Ze zijn op
pelgrimstocht gegaan en hebben het vervallen klooster
aangedaan.
Ze neemt Theo mee. Ze lopen met de klok mee om het
klooster heen. Theo slaat met een hakmes een pad door
de brandnetels, bramen en ander struikgewas. Ze zien dat
er een pad heeft gelopen. De houten deur van het gebouw
is verdwenen. Er staat een stenen poort nog in goede staat
met aan weerszijde een twee meter hoge muur. Achter de
muur is een open ruimte van acht meter bij twintig meter.
Ze zien waar de zijmuren hebben gestaan. Overal groeit
onkruid. Achter de open ruimte staat een toren die er nog
redelijk intact uit ziet. Het terrein wordt begrensd door de
89
muur van de begraafplaats, door een bosje, door een
flinke sloot en een weg. Via een oud vervallen hek loopt
er een stenen pad van de ruïne naar de weg.
Theo ontdekt een waterput.
Gabriëlle heeft haar aandacht gericht op Maria en
Michael. Ze komen bij haar binnen. Het gebeurt steeds
op een andere manier. Ze verschijnen zo maar. Of ze zijn
er al en ze wordt zich ervan bewust.
‘Je verlangt naar een wonder. Roep de staat van
verwondering op. Doorbreek de sleur van de gewoonte,
die alles gewoon vindt. Doorbreek de blaséheid en de
onverschilligheid. Verbind je met het wonder. Het
wonder dat jij bent. Geef dat wonder aandacht. Dat jij en
de ander er zijn. Het is niet de gewoonste zaak van de
wereld. Beweeg en dans mee op de ademhaling. Voel het
leven in je lichaam, voel je vrij. Ervaar het bestaan van
alles. Het is een wonder dat jij mee kunt denken,
voorstellen en creëren.’
Theo heeft met Nicòla de houten uitschuifladder uit de
kas gehaald. De lengte van de ladder komt ongeveer
overeen met de diepte van de waterput. Bijna zeven
meter. ’s Morgens heeft hij met een touw en een steen er
aan de diepte van de put gepeild. Nicòla heeft een tiental
emmers kristalhelder water omhoog getakeld. Hij wil
weten of het welwater drinkbaar is. Hij heeft een flesje
water weggebracht. Een week later horen ze dat het water
van verrassend goede kwaliteit is. Theo wil weten of er
nog dingen op de bodem van de put liggen. Hij bindt een
touw om zijn middel. Dat bindt hij vast aan de houten
dwarsbalk. De ladder staat op de bodem in de put. Hij
90
draagt een hoofdlamp en aan zijn riem een zaklamp. Hij
daalt de put af. Bij elke tree die hij lager gaat, geeft hij
commentaar aan Nicòla. Theo overwint zijn angst. Hij
vindt het spannend. De ronde wand is droog. Telkens
wacht hij even. De lucht is bedompt. Hij heeft wel eens
gehoord dat er giftige gassen en dampen in een put
kunnen zitten. Hij schijnt het licht naar beneden. Het
water weerspiegelt. Hij ziet de poten van de ladder het
water in gaan. Hij zit vlak boven de waterspiegel. Hij
heeft laarzen aan die tot net onder zijn knieën komen.
Voorzichtig zakt de laars naar de bodem. Hij tast de
omgeving af. Even verschijnen er angstbeelden van
demonen die hem bij zijn voeten grijpen. Hij ademt diep
en stoot tegen voorwerpen aan. Dan voelt hij de bodem.
Als hij zijn voet plat op de grond zet, stroomt het water in
zijn laars. De grond is stevig onder zijn voeten. Hij
vermoedt dat het water veertig centimeter diep staat. De
grond is niet gelijk. Hij voelt met zijn laars. Sommige
dingen kan hij verplaatsen. Hij vermoedt dat er lossen
stenen op de bodem liggen. Het kost hem even tijd om
zijn blote hand het water in te laten gaan. Waar stoten
zijn vingers en handen tegen aan? Scherpe voorwerpen,
dode spullen … Hij schuift zijn denkbeelden opzij en
voelt een steen. Hij tilt hem op en schijnt het licht er op.
Hij vermoedt dat het een steen is van het gebouw. Hij telt
verschillende brokstukken. De een wat groter dan de
ander.
Nicòla laat een emmer naar beneden zakken. Theo vult
de emmer met stenen. Hij gaat zoveel mogelijk tegen de
wand staan als het emmertje naar boven gaat.
Nicòla heeft de stenen rand van de put zoveel mogelijk
schoon gemaakt, zodat er geen gruis en rommel de put in
91
valt. Voorzichtig neemt hij de emmer van de haak, tilt
hem over het muurtje en gooit de stenen er uit. Een keer
of tien gaat de emmer naar beneden. Dan is de put
redelijk schoon. Er ligt nog een laag modder en bezinksel
op de bodem. Als Theo met hulp van Nicòla uit de put
klimt, laat Nicòla hem een stukje grafsteen zien. Op de
steen herkent hij een zesster.
Olivia is enthousiast geworden door de verhalen van
Theo en is naar het gemeentelijk archief gegaan en heeft
de geschiedenis van het klooster onderzocht. Het klooster
is in de loop der tijd al verschillende keren gerestaureerd.
In een van de archieven ziet ze dat de kathedraal en de
kapel van het klooster in een rechte lijn achter elkaar
staan.
‘Rond zonsopkomst tijdens het lente- en herfstpunt
verschijnt de zon precies achter de kathedraal bezien
vanuit de kapel. De kapel ligt iets hoger op een terp en
heeft een klein torentje op het dak. Als de zon onder gaat,
gaat de zon vanuit de kathedraal gezien precies achter de
kapel onder. Even later in het jaar, dieper in de herfst,
komt de zon achter de kathedraal en staat het licht in een
lijn met de toren van het klooster.
De muur van de kloostertuin wijst in de richting van het
punt waar de zon opkomt in de midzomer. De muur van
de begraafplaats wijst in de richting van het punt waar de
zon onder gaat tijdens midwintertijd. De kerken schijnen
op leylijnen te liggen, maar daar weet ik niet veel van.
Dat zijn een soort energiebanen die naar bepaalde
krachtpunten lopen. In de Middeleeuwen hielden de
kerkenbouwers daar rekening mee. De waterput bestaat
ook al lang. De plek van de put is door een monnik
92
aangewezen. De put is gewijd aan Maria. Volgens de
mensen heeft het water een heilzame werking.
De architecten uit de middeleeuwen geloven dat
geometrische vormen kracht geven. Kerken hebben
allerlei grondpatronen die een zeker effect moeten
bewerkstelligen. Er lopen rechte lijnen door de kerk die
elkaar kruisen en ook is er wel eens een magische cirkel
te zien. De geometrische vormen ondersteunen de mens
om tot zich zelf te komen. De geometrische vormen
worden gemakkelijk onthouden door het geheugen. Vaak
bevinden zich in de meetkundige vlakken kleurrijke
afbeeldingen. Mensen zien de beelden, plaatsen de
beelden en herinneren zich zo de plek. Het zijn
leerinstrumenten.’
Olivia heeft een kopie meegenomen en laat deze aan
Johannis, Nicòla en Theo zien. Nieuwsgierig bestuderen
ze de details op de plattegrond.
‘Op de plattegrond van het terrein heb ik de zeshoekige
vorm van het terrein ontdekt. Het lijkt op een zeshoekige
cel van een bijenraat. Precies op het middelpunt van de
zeshoek, stond vroeger het altaar. Daar mediteert
Gabriëlle op het moment. Op andere kuispunten staan
bomen. Ook de waterput staat op een snijpunt.’
‘Ik wil wel eens kijken of het allemaal klopt’, zegt Theo.
‘Op de plattegrond zie je een hexagram, het Griekse
woord voor zeshoek. Daar binnen heb ik een zesster
ontdekt. Wat ik zo bijzonder vind, is dat jullie uit de put
een grafsteen met een zesster hebben gevonden’.
Gabriëlle zit inderdaad op de plek waar het altaar heeft
gestaan. Er is nu niets meer van te zien. Ze vindt het een
aparte plek. Ze heeft daar een kussen en een mat liggen.
93
Elke keer als ze er gaat zitten, heeft ze het gevoel dat het
aarden gemakkelijker gaat.
Ze concentreert zich op de pijnappelklier. Het is een plek
midden in haar hoofd, op de hoogte van haar derde oog
en recht onder de fontanel. Als ze zich op die plek
concentreert, zwemt ze niet door haar hoofd en is niet
langer gedesoriënteerd. Ze wordt niet voortdurend
meegenomen door voorstellingen. Ze heeft het gevoel dat
ze zich kan openen en ze vermoedt ook dat de
boodschappen en signalen, die zij binnenkrijgt via dat
punt binnenkomen. Het werkt als een antenne. Verder
denkt ze dat liefdevolle gedachten een hoge frequentie
kennen en negatieve gedachten een lage frequentie.
Klanken zijn voor haar een belangrijk
communicatiemiddel.
De pijnappelklier klier schijnt tijdens de bevruchting te
ontstaan. Gabriëlle is ervan overtuigd dat er tijdens de
bevruchting, tijdens de vorming van het lichaam, contact
wordt gemaakt met de niet stoffelijke wereld, met een
subtiel geestelijk lichaam dat zich in de ruimte bevindt.
Deze potentie, maakt contact met de samensmelting van
het mannelijke en vrouwelijke en geeft het lichaam haar
levenskracht, haar eigenheid, haar persoonlijkheid. Er
vindt een drie-eenheid plaats.
‘Ik concentreer me op de plek die je genoemd heb, maar
ik voel niets, ik hoor niets. Bij mij zit het potdicht,’ zegt
Theo.
‘Heb je niet een toon gehoord? Vraagt Gabriëlle. ‘Of een
innerlijk geluid? Heb je niet een stem horen spreken met
je innerlijke oor?’
94
‘Het is me niet opgevallen. Als ik iets vraag in mijzelf,
dan hoor ik wel antwoorden. Maar ik denk dat het
gedachten van mijzelf zijn. De voorstellingen die ik zie,
creëer ik, de antwoorden die ik krijg, creëer ik.’
‘Ieder moet zijn eigen weg gaan. Het werkt bij iedereen
anders. Ik kan het je niet uitleggen. Jij zoekt jouw weg in
deze wereld. Dat soort dingen kun je niet afdwingen.’
‘Met welk oog kijk je eigenlijk, Gabriëlle? Je hebt het
gewone oog. Ook met gesloten ogen kun je kijken. Kijk
maar eens naar het licht met gesloten ogen. Sommige
hallucinaties en vervormingen worden met het gewone
oog waargenomen. Met je innerlijk oog worden dromen,
gedachten, voorstellingen, dagdromen en visioenen
gezien. En je intuïtie speelt ook een rol bij het
waarnemen. Je hebt zomaar gevoelens. Dingen zijn er
zomaar, ineens… Je zal toch helderziend zijn’, gniffelt
Theo.
‘Je kunt je concentreren op je voorouders, op je ouders,
op mensen die dood zijn, op mensen de je lief hebt, op
spirituele meesters, op heiligen, op een energie veld, op
engelen, op God. Zij hebben gewild dat je op deze wereld
kwam. Zij hebben je begeleid. Die energie is er. Daar kun
je van tappen.’
‘Ik denk ook dat ik gewild heb om op deze aarde te
komen. Ik heb niet voor niets wilskracht en verlangens.
Vroeger dacht ik dat God mij op de wereld gezet had. Als
ik daar aan denk, word ik stil.’
‘Theo, jij kunt zwijgen en hebt de gave van luisteren. Jij
bent al wijs van jezelf.
‘Jij kunt het innerlijk naar buiten brengen met spreken.
Jij hebt de gave tot spreken.’
Onverwacht komt Nicòla tussen beide.
95
‘Als je de waarheid in je hart draagt, hoef je geen angst te
hebben. Mijn tong werkt als een zwaard.’
En iedereen moet lachen. Nicòla gaat door.
‘Bid, en u zal gegeven worden; zoek, en gij zult vinden;
klopt, en u zal opengedaan worden. Dat staat in het
Mattheus evangelie. Wie de stem van God wil horen,
moet stil kunnen zijn, omdat God fluistert. Stil zijn
betekent luisteren naar het zachtste, meest subtiele
geluid: Het geluid van je ziel.’
‘Kun jij dat horen, Nicòla?’ vraagt Theo.
‘Natuurlijk kan ik het horen. Ik geloof … per ipsum, in
ipso, et cum ipso …… door Hem, in Hem en met Hem.
Hij heeft mij geschapen. Ik ben Zijn kind. God zit in mij.
Ik ben zijn openbaring. God werkt op mij in en ik
ontvang hem. Met zijn veelomvattend inzicht voedt hij
mijn persoonlijk verlangen. Daarom ga ik naar de kerk.
Daar leer ik mijzelf om God te zien in ieder mens, om
God in ieder mens, in ieder levend wezen, lief te hebben.
De Indiërs hebben dit goed begrepen. Zij begroeten
elkaar met: Ik groet de God in u (Namasté).
Vaak ben ik verward en weet ik niet wat ik moet doen.
Soms begrijp ik niet, wat er in mijn leven gebeurt. God is
dan mijn toevlucht. Hij geeft mij geestelijk voedsel. Op
Hem kan ik vertrouwen.
In de kerk kom ik vaak mensen tegen die een praatje met
mij maken. En ik houd een praatje met hen. Ik houd van
de liefde en de vriendelijkheid, die ik in de kerk ervaar.
Het is een soort warmte die ik ergens anders niet zo voel.
Ik vind het prettig dat ik een steentje kan bijdragen met
de verkoop van spulletjes. Ik let ook op wat voor mensen
er in de kathedraal komen. Het is een gewijde plek en de
mensen moeten er stil zijn. In de kerk kom ik anderen
96
tegen die geloven. In je eentje geloven is niet
gemakkelijk.’
Gabriëlle denkt terug aan de opdracht die ze gekregen
heeft.
Tijdens de tweede rondgang om de ruïne zijn Gabriëlle
en Theo de toren ingegaan. Theo heeft het onkruid
weggehaald, zodat ze bij de deur van de toren kunnen
komen. De witte vloer voor de toren bestaat uit grote
dikke stenen platen. Daartussen en in de barsten groeien
plantjes en struikjes. De muren langs de vloer staan tot
een halve meter overeind.
Dikke wortels zijn tegen de muur opgekropen en hebben
er een wirwar van zijtakken tegen aan geplakt. Muurvast.
De toren heeft een bakstenen muur. Mos, vetplantjes,
bramen hebben zich vastgezet aan de muur. Het dak is
belegd met kleine, leisteen plaatjes die iets over elkaar
heen liggen.
Na even aan de houten deur van de toren gemorreld te
hebben, gaat deze gemakkelijk open. Ze zien een kale,
ronde ruimte met in het midden een dikke pilaar met aan
de zijkant een open, stenen wenteltrap naar boven. De
geluiden klinken hol. De betonnen vloer ziet er stevig uit.
Voorzichtig verkennend lopen ze rond. Ze beklimmen de
wenteltrap en komen in de ruimte erboven. Ook hier
bevindt zich in het midden de dikke pilaar. In de
buitenmuur zitten zes nauwe ramen. Een aantal ramen
zijn eruit of gebarsten. Overal zitten spinnenwebben. Er
ligt gruis en stof op de vloer. Vogels zijn hier binnen
geweest. De wenteltrap gaat naar een derde verdieping en
daar zien ze een ruimte met verschillende bollingen in het
dak. In een van koepels zit een raam. De akoestiek valt
97
direct op. Gabriëlle maakt zoemende geluiden en zingt
mantrische klanken. Theo denkt aan D’ora in de
kathedraal. Ook nu heeft hij even moeite om zijn
zangstem te laten horen. De echoklanken zijn hier zo
wonderbaarlijk mooi. Het zingen gaat vanzelf. De
klanken galmen strelend in de oren. Ze staan beiden
perplex.
Achter in de ronde ruimte bevindt zich een nis met
daarvoor een soort doopvont met een dik glazen bodem.
Een bodem met wervelende ringen. Boven in de nis zien
ze een raam waar licht recht naar beneden valt.
98
OLIVIA EN SOLANGE Olivia kijkt naar de brief die voor haar ligt. Hij is
verfrommeld en ze vouwt hem zo glad mogelijk. De
datum op de brief is al meer dan drie jaar oud.
Lieve kinderen
Jullie zijn het huis uit. Ik heb jullie voorbeeld gevolgd. Ik
heb jullie vader verlaten. Eindelijk. Het leven met hem is
klaar voor mij. Ik wil hem niet meer zien. Maar hij zal
mij achter na komen. Ik heb jullie zoveel mogelijk
geprobeerd buiten de ellende te houden die ik met hem
had. Ik denk dat jullie er onbewust genoeg van
meegekregen hebben. Zijn manier van doen en het zal
ook wel aan mij liggen, heeft er voor gezorgd dat jullie
mij vaak niet zagen zitten. Daardoor ontstond mijn
grillige gedrag. Ik moest het leven leiden, dat hij van mij
eiste. Jullie weten niet veel van mijn andere leven. In
mijn andere leven was ik gelukkig, voelde ik vrede en
ontspanning en voelde ik mij omringd door liefde.
Daardoor wist ik dat het niet alleen aan mij lag, dat er
zo’n zware sfeer in huis was. Omdat hij op jacht naar mij
zal gaan, kan ik jullie niet laten weten waar ik ben. Via
jullie zal hij mij proberen te vinden.
Weet dat jullie alles voor mij betekenen. Ik heb een
onvoorwaardelijk liefde voor jullie. Ik wilde niet dat
jullie van mij zouden worden afgenomen. Het lijkt nu
toch te gebeuren. Weet dat mijn hart scheurt om jullie
deze brief te sturen.
99
Misschien komt er een tijd dat jullie vanuit je hart naar
mij kunnen kijken en dat jullie mij anders zullen
beoordelen.
Jullie moeder
Ze heeft een kaart gekregen van Solange. Het enige dat
op de kaart staat is haar e-mailadres met: mail mij.
Olivia is blij, maar ook wantrouwig. Haar man heeft haar
adres door gegeven. Zou het niet een list zijn van haar
echtgenoot?
Ze heeft samen met Theo een mailtje geschreven. Daarin
heeft ze aangegeven, dat Theo een ontmoeting zal
regelen.
In een barretje ontmoet hij Solange. Ze heeft de
oogopslag van haar moeder.
Ze zitten tegenover elkaar. Na een dubbele espresso komt
het gesprek op gang. Solange spreekt.
‘Je moet weten, dat zodra ik uit huis was, ik pas voelde
hoe zwaar het bij ons thuis was. En de keren dat ik
daarna nog in mijn ouderlijk huis geweest ben, bij mijn
vader dus, zijn sporadisch. Een keer ben ik alleen gegaan
en heeft mijn vader van mij geëist te vertellen waar mijn
moeder was. Het was een hel. De man die zoveel voor
mij over had, was veranderd in een monster. Daarna, toen
ik wel eens met mijn zus kwam, bood hij zijn excuses
aan, maar de zwaarmoedigheid en dwingelandij kwamen
snel weer terug. Hij zoog alle energie uit ons weg. Elke
keer gingen we bij hem vandaan. De arme man. Mijn zus
heeft hem in een driftaanval de brief van moeder in zijn
gezicht gesmeten. Toen zijn we er vandoor gegaan en
hebben we geschreeuwd, gegild, gehuild en gedreigd met
de politie, als hij zich nog een keer aan ons zou laten
zien.
100
We haten hem en toch houden we ook van hem. En ook
voelen we nog steeds de dreiging van zijn aanwezigheid.
Hij heeft zich niet meer laten zien of horen, tot er een
berichtje van hem kwam met het adres van Olivia. We
waren erg geschrokken en wisten er niet goed raad mee.
Vader kwam daarmee in onze wereld. Daar is hij niet
welkom. We willen hem nooit meer zien. Dat moeder ons
verlaten heeft, heeft ons alle twee erg aangegrepen.’
Florentine komt na een half uur bij hen zitten. Ze heeft de
zelfde prettige uitstraling als haar zus. Al snel heeft Theo
door dat hij met twee intelligente en begaafde meisjes te
maken heeft.
‘Ik vind het best moeilijk om mijn moeder te ontmoeten,
zegt Florentine. Ik heb het gevoel dat ik een
fundamentele weerzin naar haar heb. Ik heb een aantal
meditaties gevolgd over de vriendelijkheid van de
moeder. Tijdens die meditaties heb ik mijn relatie met
mijn moeder kunnen verdiepen. Wat zij niet allemaal
voor mij gedaan heeft, de zorg die ze voor mij heeft
gehad, ze heeft alles gedaan om dingen te voorkomen die
mij zouden kwetsen. En dat klopt allemaal, dat heeft ze
gedaan. En ik heb vaak zeer ondankbaar en bot
gereageerd. Ik heb steeds gedacht, dat zij de schuld ervan
was dat vader zich zo rot voelde. En dat kon ik haar niet
vergeven. Als mijn vader ideeën had, ging mijn moeder
er steeds tegen in. Ze zag het altijd anders dan hij.
Daardoor werd hij zo droevig. Maar nu begrijp ik dat
mijn vader een meester is in het manipuleren en hoe
gemakkelijk hij iemand onderuit kan halen. Zeker
iemand als mijn moeder, die heel gevoelig is.’
‘Ik was ook zo blij, dat ik uit huis weg was. Vrij snel na
Florentine ben ik ook weggegaan. De rust, vrijheid en
101
ruimte die dat gaf, was geweldig. Thuis hield ik steeds
rekening met de druk, het wantrouwen en het veroordelen
van mijn ouders. Maar ik had er geen erg in dat dat
ongewoon was. Ik dacht dat het zo hoorde. Mijn vader
stond altijd voor mij klaar. Ik hoefde maar een piep te
geven. Later begreep ik, dat het een onderdeel van zijn
plan was om mijn moeder in een minder goed daglicht te
zetten. Door zijn vriendelijke gedrag dwong hij mij op
een of andere manier om een keuze te maken. Hij
beperkte daardoor mijn ruimte. Van mijn vader mocht
alles. Mijn moeder stelde de regels en daar vocht ik
tegen. Dat heb ik eigenlijk nooit in de gaten gehad.’
‘En moeder was er vaak ook niet. Zij had een fulltime
baan. Vader werkte soms. Hij werkte met zeer zwak
begaafde mensen. Met hen te werken gaf hem
voldoening. Ze gaven hem echte liefde. Ik herinner me
dat hij wel eens tegen mijn moeder zei: die mensen
houden tenminste van mij. Zij geven mij nog een
sprankje zin in het leven. Maar de contracten liepen af en
dan was hij weer thuis.’
‘Hij toonde altijd belangtelling voor wat ik deed’,gaat
Solange verder. ‘Toen ik nog wel eens thuis kwam,
begreep ik dat hij me daardoor in zijn greep wilde
houden. Hij claimde mij. Nu denk ik: laat me met rust. Ik
wil me welkom voelen. En dat heb ik niet bij hem. Hij
wil me bezitten. Ik denk dat ik mijn moeder een beetje
begrijp.’
Theo heeft geluisterd en heeft zo nu en dan gereageerd
als het uitkwam. Hij heeft hen in een paar zinnen verteld
over de huidige situatie van hun moeder.
102
Die middag zijn de meisjes meegegaan naar de kapel. Ze
hebben Olivia ontmoet en hebben heel veel gehuild,
elkaar omhelsd en getroost. Ze hebben naar elkaar
geluisterd en hebben samen gelachen. Ze hebben de
zuiverheid en de kracht van Olivia herkend. Ze hebben
hun moeder gevonden.
Niet lang daarna ontvangt Olivia een brief van haar man.
Aan de uitverkorenen
De hereniging met je kinderen heeft plaatsgevonden.
Hier zijn de scheidingspapieren. Ik heb ze ondertekend.
Als jij ze ondertekent en opstuurt, ben je ongebonden. Ik
laat je los en trek mij terug. Ik zal verder zwijgen.
Van de verdoemde
Een machteloos gevoel overvalt haar. Ze vraagt zich af of
haar handelen niet uit egoïsme is ontstaan. Ze voelt
lafheid en het ontbreken van moed
Ze wilde haar kinderen niet kwijt. Ze was bang en werd
daardoor volgzaam. Al haar handelen gebeurde met
omzichtigheid.
Ze kan nauwelijks geloven dat de voortdurende
bedreiging voorbij is. Het gevoel van opluchting
overheerst. Overheersen in positieve zin …
‘Je verricht wonderen, Theo’
Theo heeft geluisterd en veel gezwegen, maar zoveel
gevoeld. Als hij Solange naar hem ziet kijken, voelt hij
zich blij, dat hij haar kan helpen. Een ander helpen geeft
103
voldoening. Ze kijkt hem afwachtend, hoopvol en
dankbaar aan als ze begint te praten.
Theo kijkt naar haar gezicht, naar haar haar, haar ogen
met lichte make-up. Hij schouwt onopvallend haar
lichaam, ziet haar slanke armen, haar kleding en sieraden.
Met haar vingers speelt ze met een ketting. Hij volgt haar
mond. Zijn helpende hart staat voor haar open. Maar hij
voelt meer. Hij voelt zich aangetrokken tot haar. Hij kent
het gevoel wel. Je hebt mensen, die je aanspreken en die
je niet aanspreken. Met wie je verwantschap voelt. Bij
haar is hij direct met al zijn aandacht erbij. Het is alsof
hij haar beschermend bestrijkt met aandacht. Het zijn
vooral zijn ogen die genegenheid uitstralen, maar in feite
is het zijn hele lichaam dat vibreert. Hij voelt haar
vertrouwelijkheid en hij laat het onbelemmerd
binnenkomen. Hij luistert naar elk woord dat ze zegt,
maar hij luistert ook naar heel haar lijf. Hij vraagt zich af
of zij voelt, wat hij voelt. En of zij zich ook zo voelt naar
hem. Steeds als haar hand dicht bij hem komt of als haar
ogen hem aankijken voelt hij zich intens verbonden met
haar. Het contact lijkt van twee kanten te komen. Zij
spreekt vanuit haar nood, is eerlijk en open. Theo voelt
zich door haar vrouwelijkheid aangetrokken en wil haar
aanraken en troosten, maar houdt zijn hartstochtelijke
verlangen in. Hij bouwt daarmee een muur tussen hem en
haar. Het lijkt of hij achter een façade naar haar kijkt,
alsof hij communiceert met haar innerlijke wezen. Alsof
hij telepathisch is. Hij weet, dat hij het niet is. Dat wezen
creëert hij zelf. Het heeft te maken met de instelling die
hij heeft.
Later vraagt hij zich af hoe het toch komt, dat dit soort
gevoelens hem steeds overrompelen. Hij wordt helemaal
104
bezeten door het gevoel. Het gevoel om met haar te zijn.
Hij denkt niet na over de gevolgen. Normaal als hij helpt
of klaar staat voor iemand, heeft hij helemaal niet dat
soort gevoelens. Dan herkent hij in de ander ‘de
medemens’. En staat hij klaar. Hier spelen andere driften
een rol. Driften die hij niet beheerst. Hij laat ze toe, want
ze voelen zo heerlijk aan. Hoe kan hij zich verzetten
tegen instincten en driften die de drang van voortplanting
in hem oproepen. Hij wil haar bezitten en veroveren. Het
verlangen naar contact, de behoefte om eenheid te
ervaren voelen zo weldadig aan. Hij kan de
aantrekkingskracht niet weerstaan. Hij kan er eigenlijk
niets aandoen, dat hij om haar geeft. Hij laat zich
beheersen door uiterlijke indrukken…
De gevoelens werken als een trauma. Hij hoeft haar maar
op te roepen en de gevoelens zijn er direct, ook als ze er
niet is.
Zij geven elkaar bij het afscheid een hand. En dan voelt
hij een hand, die niet geeft. Twee lichamen kunnen niet
een worden. Heeft hij zich alles ingebeeld? Hij vraagt
zich af wanneer bedenk je het? Wanneer is het waar? Hij
weet ook dat hij zijn gevoel niet kenbaar aan haar heeft
gemaakt.
105
GABRIËLLE: DE LAATSTE WEEK Gabriëlle zit in haar laatste week. De volle maan is over
haar hoogtepunt geweest. Het idee dat ze haar lichaam is
en haar geest verliest, dat ze voortdurend slaapt en niet
bewust is, vermindert. Ze opent zich regelmatig voor de
geest, concentreert zich, waardoor haar aandacht
centreert. Ze komt tot rust. Haar ademhaling vertraagt.
Haar denken dat zich op de buitenwereld richt, wordt iets
beter beheersbaar. Ze trekt zich terug in een
concentratiepunt en blijft zich bewust van de samenhang
der dingen, van de stroom van onderlinge
afhankelijkheid, van iets dat op leegte lijkt. Ze vindt het
prettig om met de geest verbonden te zijn om zich daarin
terug te trekken.
Ze merkt dat ze heel geleidelijk aan iets dieper in zichzelf
komt, maar voelt zich nog heel wankel. Ze heeft weinig
controle over haar stemmingen. Het lijkt wel alsof ze
steeds gevoeliger wordt.
Ze denkt veel na over de werking van straling. Ze is zich
bewust van de niet-stoffelijke wereld en de wereld van
het stoffelijke, de materie. Ze is ervan overtuigd dat beide
werelden geladen zijn met energie. Energie die golven als
voertuig hebben en die zich openbaart door frequenties
en straling. De materiële wereld is gecondenseerde,
verdichte energie. Als ze de materiële wereld steeds
verder vergroot, komt er een moment dat er niets meer te
vergoten valt. Er ontstaan open ruimtes. De straling of
energie in die ruimte kan met een vergrootmachine
(microscoop) niet worden waargenomen.
Alle materie straalt van binnen naar buiten uit en trekt
zich op een gegeven moment weer terug. Je wordt
106
geboren, groeit, blijft voor enige tijd, en gaat dood. Iets
komt samen en gaat uiteen.
Ze herkent warmtestraling. Een voorwerp wordt
verwarmd. Als het niet meer verwarmd wordt, neemt de
warmte van het voorwerp af. Het ene voorwerp houdt de
warmte langer vast dan de ander. Dan ziet ze de
energiebron die verwarmt, zoals de zon of het vuur. Het
vuur moet onderhouden worden. De zon lijkt zich zelf in
stand te houden. Ze vergelijkt het met een magneet. Het
magnetische metaal is magnetisch van zichzelf. Het kan
andere stoffen magnetiseren of laden. Ze kan straling
overdragen naar een ander voorwerp en lijkt geen kracht
te verliezen.
Gabrielle ziet de mens die een vriendelijke en liefdevolle
uitstraling heeft. Het is alsof er mensen zijn die dat van
nature in zich hebben. Die kunnen anderen van hun
energie geven. Anderen worden blij. Het gevoel van
blijheid blijft voor een bepaalde periode bij de ander. De
ander wordt als het ware geladen. Het wordt van de een
aan de ander gegeven. De gevende verliest zijn
liefdeskracht niet.
Een waterbron die geeft wordt steeds schoner. Een
masseur dringt met energie in zijn patiënt door.
Ze weet dat andere voorwerpen geladen kunnen worden
en dat er in de stoffelijke wereld energie zichtbaar wordt
Ze vraagt zich nu af hoe een voorwerp zo geladen kan
worden dat het de lading niet kwijt raakt, maar zelf ook
kan geven en opladen.
Ze denkt aan het eind van een gebed aan het bezegelen
van positieve energie, zodat deze niet verloren zal gaan.
Ze ziet zichzelf applaudisseren na een optreden van een
107
spreker, na een opvoering. Ze bezegelt en geeft haar
dankbaarheid weer door in haar handen te klappen.
Ze herinnert zich een buitengewone leraar die aan een
grote groep heeft les gegeven. Wat later komt ze dicht bij
de leraar. Ze ontmoet hem. Ze voelt de energiesfeer van
de leraar en moet in zijn energieveld stappen. De energie
wordt nog sterker als zij elkaar een hand geven. Ze voelt
de stroom, de straling door zich heen gaan. Er zijn twee
personen nodig om dit te laten gebeuren. Als er dan een
handlegging op haar hoofd volgt, is het gevolg enorm.
Iemand die de leraar niet kent en geen binding heeft met
de leraar zal het gevolg niet ervaren. Iemand die gesloten
is, zal niet ontvangen.
Ze weet dat het zonlicht moleculen van bloesems in
water doet opnemen en dat de alcohol de moleculen
fixeert, waardoor deze niet vervliegen. Vormen van
conserveren komen in haar gedachten voorbij. Ze ziet
mensen voor zich die gemummificeerd zijn.
Het laden komt terug in bewegende voorwerpen, in
accu’s en batterijen, in levende wezens die tot beweging
komen. Het ondersteunt de levenskracht. Het kan tot
bevruchting komen. Een ladingslichaam ontstaat. Het
laadt zichzelf op en laadt anderen op.
De vraag komt bij haar terug: Hoe kan ik er voor zorgen
dat de energie die ik geef niet wegstroomt, maar
behouden en bruikbaar blijft.
Ze vraagt zich af hoe dit werkt bij relikwieën? Wat doet
zegening bij voorwerpen? Wat doen mantra’s en
gebeden? Welke kracht heeft gewijd water? Ze denkt aan
het water uit de put? In oude verhalen staat, dat een
monnik de plek met een stok heeft aangewezen en op de
grond heeft geslagen. Ze herinnert zich het stenen
108
voorwerp dat op een kelk lijkt, dat een glazen bodem
heeft en aan het glazen dak waar zonlicht of maanlicht
door naar binnenkomt.
Maria en Michael, help mij met verder kijken.
‘We hebben jou horen denken en denken met jou mee.
Hoe komt het zout in de zee en hoe komt het zoet in het
water?’
Gabriëlle ziet de zoute zee als de hersens van het
aardelichaam. Het zoute water transpireert. Damp komt
vrij. Het zoete water is als de bloedsomloop, de
waterhuishouding van het aardelijf. Het vocht neemt
mineralen in zich op, wordt door de zwaartekracht
stroomafwaarts gebracht terug naar de zoute zee. De
zoute zee met zijn opgeloste zoutkristallen. Zijn het die
kristallen die reageren op de aantrekkingskracht van de
maan waardoor eb en vloed kunnen plaatsvinden?
Bij Gabrielle komen allerlei beelden over water voorbij.
Water neemt op en geeft af. Materie lost op. Water
reinigt, zuivert als het in beweging komt. Er zijn
zoetwaterbekkens die mogelijk geen contact hebben met
de zee. Het water verdampt en verplaatst zich op een
andere wijze. Het water draagt het levengevende met zich
mee. Water geeft en neemt. Hoe fixeert water?
Water neemt verdunde materie in zich op; deze wordt
opgelost. Door het bewegen van water wordt het
gezuiverd. Water stroomt. Water heeft een horizontaal
karakter.
109
OLIVIA Olivia doet een vondst. Ze komt er achter wat de
doopvont, de kelkvorm is. Ze heeft hem ontdekt op een
schildering in een boek uit het archief. Ze laat Theo de
gekopieerde afbeelding zien.
‘Het is een afbeelding van de toren hoe hij er eens uit
heeft gezien. In de ronde toren is een nis. Boven in de nis
zit een glazen raam. Het raam heeft de vorm van een
zesster. Stralen zonlicht schijnen naar beneden. Het licht
beschijnt het zeer lichtblauwe, haast melkwitte
Mariabeeld. Haar gezicht is vol compassie. De tranen uit
de ogen van Maria vallen in de schaal, in de kelk, die
vlak voor haar staat. De nis is door twee pilaren
afgescheiden van de rest van de ronde toren. In het
midden van de ronde toren staat een enorme pilaar. Van
buiten is de toren rond, maar van binnen zijn er
verschillende koepeltjes die in elkaar overlopen. Er zitten
verschillende ronde overkappingen. De kalklijnen komen
steeds samen in een hoogste punt. De holle vormen die
de enorme akoestiek veroorzaken, lopen weg van de
pilaar als een trechter naar het plafond.
Zie je dat het plafond op de binnenkant van het
schedeldak van de mens lijkt. De zuil lijkt op de
wervelkolom.
De tranen van Maria worden opgevangen in de schaal en
worden vermengd met het water uit de put. Het water in
de schaal wordt met geconcentreerd zonlicht bekrachtigd.
Op die manier nemen de pelgrims van vroeger van dit
heilige water mee naar huis.
Natuurlijk zijn er mensen geweest, die twijfelen aan het
feit dat het tranen van Maria zijn, die in de schaal vallen.
110
Dat er na een nacht vocht in de schaal ligt, is bewezen.
Veel mensen beweren dat het met condens of met
dauwdruppels te maken moet hebben.
Over de zesster heb ik ook iets gevonden. De lijnen van
de zesster vormen samen zeven vlakken. Het middelste
vlak is het grootste. De vlakken symboliseren de zeven
scheppingsdagen. De zevende dag is de rustdag. Net als
de zondag en de zes andere dagen. De zes planeten en de
zon zie je er ook in terug. De windrichtingen en de 12
zodiaktekens kunnen er zelfs in terug gevonden worden.’
Olivia gaat verder:
‘Je vraagt je af hoe kracht of energie in materie komt en
hoe het erin blijft.
Misschien ben je bang dat iets als een placebo werkt. En
dat je daardoor als vals of onwaarachtig wordt
bestempeld.
Weet je, wij geloven allemaal in dingen die niet waar zijn
in de ware zin van het woord. Er wordt mij verteld dat
die mijnheer met dat glimmende en blauwe kostuum een
politieagent is. Bij het zien van een politieagent worden
allerlei beelden opgeroepen. De persoon die je helpt,
beschermt, zorgt dat de regels nagestreefd worden. Maar
ook iemand die mensen betrapt op hun fouten, hen
beboet, ze achtervolgt, achter de tralies zet. Hij draagt
bovendien een pet om goed herkenbaar te zijn, zijn
knopen zijn onberispelijk gepoetst. Hij rijdt hoog te paard
of zit op een stoere opvallende motor. Hij mag de regels
overtreden in geval van nood. Hij rijdt in een auto met
zwaailicht.
De gedachten die opgeroepen worden bij het zien van een
politieagent zijn: wees alert, heb je niets verkeerds
111
gedaan, let op, gedraag je, houd je aan de regels. Op die
persoon zijn etiketten geplakt, waarin we zijn gaan
geloven, alsof ze vanuit de persoon zelf komen. We
herkennen de mens niet terug in de politieman, in de
waardigheidsbekleder. Hij heeft kracht van ons gekregen
en straalt macht uit. Een ontsnapte gevangene, een
misdadiger zal op de politieman anders reageren dan
iemand die zich correct gedraagt.
Wat ik hiermee wil zeggen, is dat we aan iets waar we
een etiket op plakken, dat we daarin gaan geloven, dat
het echt zo is. Hoe krachtig reageren we niet op een
politieagent. Je ziet hoe het werkt.
Als we nu met goede en zuivere intenties ons water
instralen, met positieve gedachtes, ondersteund met
verhalen die we kennen uit de geschiedenis over de put,
het geloof en het leven van Maria, dan krijgt het water
een kracht die mensen zullen herkennen. Geef aan het
voorwerp positieve energie. Je kunt je afvragen hoe?
Dat uitstraling werkt is duidelijk. Zo zijn er mensen die
kracht hebben ontwikkeld, waardoor anderen hen op
devote manier gaan benaderen. Door hun manier van
leven worden ze ‘vereerd’ of ‘aanbeden’. Ze worden als
bijzondere mensen gezien. En ook zijn er mensen, die die
persoon niet als zodanig herkennen. Ze noemen de
persoon: uit de hoogte, arrogant, ingewikkeld, vaag,
irritant. Ik kan zelfs de vriend en vijandgedachte, zo
noem ik het maar, direct na elkaar oproepen bij een
persoon. De kracht die we aan een voorwerp geven, ligt
voor een deel aan onszelf en voor een deel hoe anderen er
op reageren.
Voor de een zal een relikwie iets zijn als bijzonder. De
uitstraling van een bijzonder persoon blijft in de botten
112
van zijn geraamte zitten. In het lichaam dat hij in zijn
leven steeds heeft meegedragen. Als we aan die persoon
terugdenken worden we als vanzelf blij en geïnspireerd.’
‘Maar wat is waar? Het is toch niet allemaal een
verzinseltje,’ reageert Theo.
‘Er zijn dingen die een eigenheid hebben. Neem
bijvoorbeeld vuur. Vuur daar brand je je aan. Vuur heeft
een eigen uitstraling.’
‘Een giftige plant. De plant heeft als eigenschap dat hij
giftig is. Maar mensen kunnen verschillend op het gif van
de plant reageren.’
‘Een magneet is magnetisch.’
‘Maar liefde, compassie, schoonheid bestaan ook. Dat
zijn ook werkelijkheden.’
‘Je kunt je eigen wereld creëren en dat doen we ook.’
‘Maar mensen willen bewijzen zien: 'Seeing is believing'
(zien betekent geloven).’
‘Don’t say no, say oh.’
113
SOLANGE, OLIVIA EN THEO – ONTBOEZEMINGEN In de tuin vertelt Solange wat ze gedroomd heeft aan haar
moeder en Theo.
In de donkere ruimte hoor ik gebonk op de deur. De
harde slagen van een stomp voorwerp dreunen in de
nacht. Ik hoor een vrouw gillen in de nacht. Ze schreeuwt
om hulp. Ik herken de vrouw; het is mijn moeder. Ik sta
als vastgenageld aan de grond en kan niet tot actie
komen. Het raam gaat open en ik zie mijn moeder uit het
raam klimmen. Ik hoor mijn vader de deur in slaan. Het
hout kraakt en versplintert. Zijn zware stem klinkt
dreigend en onheilspellend. Kom hier. Deze keer ontsnap
je niet aan mij. Je bent van mij.
Mijn moeder valt naar beneden, bezeert zich en hinkelt
weg. Ik sta in de donkere schaduw van een boom en wil
mijn moeder helpen. Maar alles verstikt. Ik kan niet van
mijn plaats komen. Ik ben sprakeloos. Mijn vader rent
terug de kamer uit en ik hoor hem via de trappen naar
beneden rennen. De buitendeur vliegt open en hij rent
naar de plek waar hij mijn moeder het laatst gezien heeft.
Zij heeft een donkere plek in het struikgewas gevonden.
Mijn hart bonkt en als mijn vader mijn moeder tot op een
paar meter benaderd heeft, scheld en schreeuw ik met een
emotie die van diep uit mijn wezen ontploft:
Verdwijn gestoorde man, verdwijn uit dit leven…
Ik vlieg krijsend op hem af. Hij draait zich naar mij om;
ik bots tegen hem aan. Hij struikelt, stoot zijn hoofd. Hij
kruipt overeind. Mijn vader grijpt mij beet en duwt me
over de rand van de waterput. Ik kras, sla en spartel.
Terwijl ik naar beneden val, hoor ik hem lachend roepen:
114
‘Je hebt je moeder niet gered.’
‘Het was een afschuwelijke nachtmerrie, moeder. De
nachtmerrie heeft invloed gehad, maar gaat gelukkig
voorbij. Ze is geen werkelijkheid. Het is niet echt
gebeurd. Het zal toch geen voorspellende droom geweest
zijn.’
‘Een droom is wel echt, net als een gedachtebeeld of een
angstgevoel echt is,’ zegt Olivia.
‘Kan een droom een boodschap voor je meedragen? Zou
het een voorspellende droom kunnen zijn.’
‘Geloof je in helderziendheid, in waarzeggerij?’ vraagt
Theo
‘Profetieën en orakels, berichten van God, Engelen of het
hogere … Geloof je daarin? Kun je in de toekomst
kijken? Heeft de toekomst al plaatsgevonden?
Orakels raadplegen om adviezen te krijgen kan ik mij
voorstellen. Maar dat je in de toekomst kunt kijken. Als
je almachtig bent misschien’, zegt Solange.
‘De toekomst is afhankelijk van wat er nu gebeurt en
gebeurd is,’ vervolgt Theo. ‘We zouden het aan Gabriëlle
kunnen vragen; die luistert naar boodschappers van
boven of van binnen, die laat zich inspireren. Zij maakt
contact met wezens buiten zich of met het wezen in zich.
Het is de vraag of je het kunt scheiden? Of er werkelijk
een entiteit buiten je is. Het heeft in ieder geval te maken
met ingevingen die je krijgt.’
Het blijft een tijdje stil. Olivia streelt de hand van
Solange. Solange kijkt naar Theo maar lijkt hem niet te
zien. Theo voelt zich onrustig. Hij moet aan de slag, maar
wil niet weg. Het gevoel dat hij voor Solange heeft, is
direct in alle hevigheid toegenomen, toen hij haar met
Olivia de tuin binnen zag komen.
115
‘Moeder hoe gaat het nu met jou? Jij hebt een
traumatische ervaring beleefd. Hoe diep zit die in jou?’
‘Ach, als ik aan jouw vader denk, weet ik dat ik met hem
geestelijk niet op een lijn zat. Ik ben zo blij en opgelucht,
dat het voorbij is. Met hem heb ik jullie gekregen. Dat
wonder heeft mij bij hem gehouden. Dus echt voorbij kan
het niet zijn.
Met mijn vriend is dat anders gegaan. Met hem ben ik
ook geestelijk een geworden. Ik herken in mijn relatie
met hem het kruis. In het horizontale herken ik onze
aardse liefde en in het verticale het hogere. Bij hem heb
ik gevoeld dat liefde verbindt. Je wordt deelgenoot van
iemand anders.
Het verhaal van Adam en Eva wordt vaak afgewezen,
omdat het geschiedkundig niet mogelijk is of dat mensen
het ongeloofwaardig vinden. Wat ik daarin mooi vindt, is
dat Eva uit de zijde van Adam is geschapen. Je gaat
letterlijk aan de zijde van iemand anders. Zij aan zij.
Dicht aan het hart. Je hebt je liefde gevonden, je
complementaire wederhelft. Je vindt je liefde en komt
terug aan elkaars zijde.
De man is onlosmakelijk verbonden aan de vrouw in het
huwelijk. Maar dat is bij mij niet zo geweest. Bij mijn
vriend heb ik liefde beleefd. Wij zijn tot een geheel
gesmeed. Wij zijn een deel van elkaar geworden. Ik heb
hem lief als mijzelf. Ik koester hem. We geven warmte
aan elkaar. Daarom doet het ook zo’n pijn, omdat ik van
mijn geliefde gescheiden ben.
Voor je vader ben ik onbetrouwbaar en overspelig
gebleken.
Ik heb nu gekozen voor een celibatair leven. Vroeger kon
je leven als gewijde maagd. Ik ben wel geen maagd en
116
geen weduwe maar ik wil me bezig houden met zaken
die met het geestelijk leven te maken hebben. Het leven
met mannen is voor mij verleden tijd. Mijn overleden
vriend is mijn inspiratie en daar kan ik op teren. Hij is de
verbinding met het hogere in mijn leven.’
117
JOHANNIS EN THEO
Op een schoongemaakt stenen plateau in de ruïnetuin
kijkt Johannis over het water. Het is een geliefde plek om
naar de zonsopgang te kijken. De kruidentuin is meer
voor de avondzon en de zonsondergang. Theo heeft een
doorgang gemaakt door de rimboe en het platje voor de
sloot blootgelegd. Hij ziet de weerspiegelende sloot
rustig bewegen. Het water staat in verbinding met een
sluisje en uiteindelijke komt het in de rivier terecht.
Hij denkt terug aan het gesprek dat hij gehad heeft met
Theo. Ze hebben gesproken over de gedachtestroom.
Johannis vergelijkt zijn opkomende gedachten met de
voortdurende stroom van water. Kabbelend, in rust, op en
neer, als een stroomversnelling, vernauwend, ophopend,
snel.
Het water stroomt hier stil voorbij. Hij herinnert zich het
slaapverwekkende geruis van stroomversnellingen. Hij
ziet de reflecties van de zon en schaduwen deinen op de
lichte golfbeweging.
Hij ziet zijn gedachtes die hij heeft gehad als het
verleden. Ze hebben zich in het geheugen genesteld of ze
hebben ergens een spoor achter gelaten. Zijn gedachtes
vervagen en lossen op. De oude en herhalende
gedachtebeelden uit het verleden vernieuwen zich in het
heden. Hij is zich ervan bewust, dat hij alles in het heden
doet.
De rivier kent een toekomst, een heden en een verleden.
Het water van de rivier, dat er aan komt is de toekomst.
Het water dat hij ziet is het heden en het water dat
wegstroomt, is het verleden. Het is voorbij. Maar een
andere zienswijze is, dat het water naar een nieuwe
118
toekomst gaat en het verleden heeft achter gelaten. Hij
probeert de twee zienswijzen op elkaar te leggen.
Is het beeld van de gedachtestroom wel te vergelijken
met een rivier die voorbij stroomt? Het is geen stroom.
Gedachten, ingevingen en voorstellingen openbaren zich,
verschijnen. Je ziet ze niet in de verte aankomen. Je kunt
je zorgen maken over de toekomst, maar dat doe je nu.
Huidige gedachtes en gedachtes die geweest zijn, bepalen
mede de toekomstige gedachtes. Erfelijkheid, vrije wil en
lotsbestemming reizen voortdurend mee en geven de
handeling een lading. Het lijkt meer op een steeds nieuw
veranderende verschijnende werkelijkheid die beleefd
wordt. Als de gedachten op een stroom binnenkomen zou
de stroom er al kunnen zijn. De gedachtes worden op het
moment van bewustwording geboren, waargenomen,
geopenbaard.
119
DE RUINE (2)
Vader Miguel van de kathedraal komt straks met de
bewoners spreken over de ruïne. Gabriëlle is klaar met
haar retraite. Ze voelt zich sterk, gezuiverd en goed. Ze
heeft vastgesteld dat het mogelijk is om voorwerpen
kracht te geven door bezieling en warmte. Je moet
anderen het wel laten zien, dat de kracht in het voorwerp
zit.
Als je aan iemand een getekende lijn laat zien, dan zal hij
daarin een lijn herkennen. Geef je er bij aan dat het om
een vraagteken gaat, dan krijgt die lijn een hele andere
invulling. De lijn wordt geladen en herkend als een
vraagteken. Dat geldt voor iedereen die zich daarmee
conformeert. Zo kunnen ook voorwerpen geladen
worden, gewijd, met positieve energie, met kracht, maar
dat zal alleen gezien en herkend worden door degenen,
die op dezelfde lijn zitten en er vanuit de zelfde
invalshoek naar kijken. Kijk naar de hostie. Wat er een
respect ontstaat voor het kleine ronde koekje …Vroeger
mocht je het zelf niet met je handen aanraken ….
Belangstellend luisteren Theo, Gabriëlle en de bewoners
van de kapel naar Vader Miguel. Theo kent vader Miguel
van de biechtstoel in de kathedraal. Hij heeft hem vaag
gezien en geluisterd naar zijn advies.
Ze zitten in een kring op de plek waar Gabriëlle
gemediteerd heeft. Na de kennismaking begint Vader
Miguel te spreken:
‘Luister naar mijn stem, naar de essentie van mijn stem.
Laat mijn woorden los. Kijk met mijn ogen. Maak van
120
jouw ogen mijn ogen. Ik zal jullie laten horen wat door
mij gesproken wordt.
Het is net als met klanken die tot muziek worden. Ritme,
maat en melodie bewerken klanken en geven eigenheid
aan een muziekstuk. Je luistert naar de muziek. De ene
keer word je opgenomen door de wonderlijke klankvolle
melodieën. Een andere keer heb je er geen behoefte aan
en komt het niet bij je binnen. Zo ook met je meditaties
en gebeden. Soms lijk je een te worden en te zijn met de
energie van het innerlijke gebed. Een andere keer word je
voortdurend afgeleid en kan je er geen contact mee
maken.
De houtbewerker geeft vorm en eigenschappen aan zijn
hout. Anderen herkennen dat en kijken ook zo naar het
hout.
Het is de geest die creëert. Het is de geest die macht en
kracht geeft aan een object.
Ik denk dat warmte de brug, de schakel is tussen onze
wenskracht en het materiële. De wenskracht is bevriend
met wilskracht en komt tot activiteit. Zij overwinnen
weerstanden. De persoonlijke gedachtekracht en de
persoonlijke intenties ondersteunen of ondermijnen,
datgene wat we geloven of niet geloven. Het komt op
vertrouwen aan. Het is eigenlijk heel simpel.’
Hij zit rustig in kleermakerszit en brengt zijn handen bij
elkaar voor zijn borst, sluit zijn ogen en blijft zwijgend
zitten. Op het zelfde moment lijkt een golf van
concentratie over Theo, Gabriëlle, Olivia, Solange,
Nicòla en Johannis neer te dalen. Iedereen is ineens in
meditatie.
‘Samen bidden werkt krachtiger dan alleen bidden’ zegt
Nicòla als ze hun ogen weer hebben geopend.
121
Miguel gaat verder:
‘En over het water. Behandel het water als een levend
lichaam. Het water moet ademen, bewegen en mineralen
tot zich nemen. Als water kan stromen zoals het wil,
krijgt het zijn natuurlijke levenskracht terug …
Het licht schijnt de hele dag door het raam van de toren.
De zon schijnt een korte tijd door het raam en belicht dan
de schaal. Het raam heeft een onbekende werking. Ik
weet niet of de zeshoek in het raam een relatie heeft met
de schaal. Het zonlicht kan versterkt in het water komen
door er een vergrootglas boven te zetten. Het zonlicht
vermengt zich geconcentreerd met het water. Het wordt
gezond water. Over het licht van de zon maakt men zich
tegenwoordig veel zorgen, terwijl het zonlicht een
vitaliserende werking heeft op mensen, op natuur, op
water. Het water en de zon hebben in de natuur een deal
met elkaar. De zonnewarmte stuurt water over de aarde
en het licht verrijkt het water. Water moet in beweging
zijn. Het moet stromen.
Laat het mineraal rijke water uit de put in de schaal
stromen. Het water wordt gezegend met een Mariagebed
en gepotentieerd met zonlicht. Vervolgens kan het water
weg geschonken en gedronken worden. Het water zal
smakelijk en zacht aanvoelen.
En vertel de mensen welke weg dit water gegaan is en
hoe het zo geworden is. Mensen zullen er in geloven en
vertrouwen in hebben. De houding achter de bereiding
van het water is belangrijk. Het water wordt als nectar.
Maar laat ook een Mariabeeld komen. Als Maria haar
compassievolle tranen in de schaal wil laten vallen, dan
moet die gelegenheid er ook zijn.’
Theo denkt direct aan Koster.
122
‘Ik geloof … Ik denk dat het terrein wel een face lift kan
gebruiken. Geef het terrein zijn naam terug.’
‘Wat is de naam van het terrein?’ vraagt Theo
‘Het heeft verschillende namen gehad,’ zegt Olivia.
‘Mariahoeve, Onze-Lieve-Vrouwekapel. De bron van de
tuin van de Vrouwe. Mariahof. De Lichtfontein. Kluize
Hemeldauw van Onze-Lieve-Vrouwe. Er hebben
verschillende orden gezeten
En over de zesster: Het symbool van de zesster staat voor
de vier oerelementen vuur, aarde, water, lucht en het
menselijke lichaam en de geestelijke wereld.’
Gabriëlle geeft de priester de plattegrond en vertelt wat
zij van M&M doorgekregen heeft.
‘Het water dat jullie gaan gebruiken heeft een helende
werking op ieder, die het beroert. Het levenswater werkt
… Water brengt de mens terug naar zuiverheid, naar de
bron. Water helpt bij oplossingen. Water herstelt.
“Zonden” worden ermee gewist. Gebruik kleine
hoeveelheden. Strijk het op je voorhoofd, op je gesloten
ogen, je oren, spoel je mond ermee en spuug een deel uit,
geef het terug aan de aarde die het water voor jou draagt,
bewaart. Strijk het op je polsen en was je handen en
voeten. Water verzacht je gemoed. Het zet je aan tot
helder denken, je ziet je zelf beter. Wat je ziet, ben jezelf.
Je bent elk moment een nieuw mens. Door water creëer
je.
Het vocht dat soms in mijn ogen verschijnt, verandert in
dauwdruppels. Ze ontstaan in de dageraad tijdens het spel
tussen zon en maan.’
‘De verdrinkingsdood, de overstroming, giftige
oplossingen, chaos en verdriet, water tast metalen aan,
123
water zit in tranen, droefheid wordt er mee weggespoeld
… De hemel zit dicht tegen de hel.’
Theo mompelt het als hij het advies van Gabriëlle hoort.
‘Water verdampt, water valt naar beneden, zit gevangen
tussen warmte en kou. Warmte en kou houden water in
beweging.’
‘Het water dat vuur in zich draagt gaat naar de sacristie
en verandert in bloed. Water blust het vuur,’ vult Miguel
aan. ‘Sommige mensen hebben de oorzaken niet
gecreëerd om de zegeningen van dit water te kunnen
ervaren en worden beheerst door een bepaalde manier
van denken of komen het niet tegen. Anderen kunnen
zich openstellen voor een ruimere wereld en kunnen de
druppels met hun bewustzijn vermengen.’
‘Je kunt er goeds mee doen. Je kunt je eigen geest er door
bezichtigen en tot compassie, verzoening en vrede
komen,’ zegt Solange
‘De geest creëert de wereld om je heen. Je hebt een eigen
wil en een eigen keuze, hoe je de wereld ziet. De wereld
die jij ervaart … Jij hebt de oorzaken er voor gecreëerd
om die mee te maken.’
‘Ach Olivia,’ zegt Theo. ‘Ik kijk met gesloten ogen tegen
mijn innerlijk aan. Ik tast het af zonder woordgebruik. Ik
zie een weinig lichte massa. Als ik teveel kijk naar dit
innerlijk heelal, zal ik niets zien en horen. Van ergens
anders sluipen gedachten, ideeën en beelden vandaan. Ze
zijn er zomaar. Zodra ik ze bewust ben. En dan zijn ze zo
weer vervlogen. Ik hoor de woorden die
becommentariëren. Ik neem het gehoor waar dat de
aandacht op iets vestigt. Zijn het beelden die bij mij
horen? Op een of andere manier zijn ze niet
wereldvreemd, want het zijn beelden en gedachten en die
124
zijn mij zo bekend. Maar dan het gevoel dat de baas
wordt over een gedachte. Een droom, een hallucinatie die
zo ervaren wordt, dat ik hem niet meer los kan laten. Ik
zit er in gevangen en het gevoel wordt heviger,
ongemakkelijker en onveiliger. Ik maan mij tot rust. Ik
word ontspannen en dan heeft dat gevoel weer de kans
om binnen te sluipen. Ik kan het tij niet keren. Steeds
verschijnt het in mij. Ik wil het niet. Ik verzet mij er
tegen, want ik voel een angst in mij. Een angst om
gedachtebeelden die ik heb, die ik zie. Kwam het ergens
door, door voedsel – teveel zoetstoffen of een ander
ingrediënt als koffie hebben iets in mijn lichaam
overgenomen. Ik word er actiever door, maar nu wil ik
rust. De drug is sterker dan mijn lichaam en mijn wil. De
geest wordt overmand door iets dat sterker is dan de
geest. Of creëert de geest dat ook?’
‘Ik denk van wel, Theo. Je hebt er de oorzaken voor
gecreëerd om dit zo te ervaren. In de geest liggen de
oorzaken verborgen,’ zegt Gabriëlle. ‘Je herkent het
lijden, de onmacht en angst in jezelf. Ervaar dan
compassie voor je zelf en zie hoe anderen hier ook aan
lijden. Je ervaart compassie voor de ander, je krijgt
respect voor anderen omdat ze hier ook mee omgaan en
je kunt daardoor gemakkelijker vergeving schenken.’
Ze stopt even.
‘Weet je nog wel,’ zegt Gabriëlle, ‘dat ik gezegd heb dat
het materiële en het niet materiële niet echt een andere
basis hebben. Ze bestaan beide uit energie. Energie heeft
als voertuig de golfstroom. Materie is verdichte licht
energie. Stel je voor hoe de architect van het universum
energie gebruikt om te creëren. Het zijn vibraties die de
wereld creëren, die tot materie komen. In die
125
scheppingskracht ontstaan vormen en lichamen. Kijk om
je heen naar de sublieme vormen die gecreëerd zijn.
Geometrische vormen worden gecreëerd uit vormloze
energie. De vibraties komen overeen met klanken.
Materie is als bevroren muziek. Uit klank en energie
wordt materie geschapen. Als ik dan denk aan de
davidster die we in de toren hebben dan zie ik dat
akoestiek en vormkracht elkaar daar de hand geven. Zie
dan ook het licht, dat daar zijn werk doet. In de toren
hebben we een plek, waar de scheppingskracht optimaal
zichtbaar wordt. Zou het niet mogelijk zijn dat dit
intelligente wezen, de schepper van het universum, zijn
bewustzijn doordraagt in alle materie? Is het universum
niet zelf een intelligent wezen. De onderlinge
afhankelijkheid maakt ons, alles, onderdeel van deze
intelligentie. Er bestaat geen afgescheidenheid. Dit
bewustzijn is de basis van alles en brengt het fysieke
voort. Dit bewustzijn brengt inspiratie, liefde, creativiteit
en daadkracht. Dat wordt de kracht die in de toren
zichtbaar gaat worden. Dit valt uit te leggen.
Dit is geen abracadabra.’
‘God is de bron van alle dingen. God is alles, God is de
architect. In God bestaat alles. Ik kan communiceren met
God. Hij weet wat denken en voelen is. Hij doet het zelf.
Hij heeft mij lief en dat kan ik voelen,’ zegt Nicòla
‘Wat komen we dicht bij elkaar, Nicòla.’
‘Maar als ik in de wereld van alledag ben,’ zegt Theo,
‘kan ik me verloren voelen, alleen, ook in gezelschappen.
Ik heb het gevoel dat ik er niet bij hoor. Ik wil dan alleen
maar vluchten en er van doorgaan. Dan lijken al die
mooie woorden die jullie nu zeggen op te lossen en niet
zinnig te zijn.’
126
Iedereen wordt stil. Een gevoel van compassie is bij de
groep opgeroepen. Ze herkennen het gevoel van Theo.
Niemand wil een oplossing aanreiken. Het gevoel dat ze
uitstralen naar elkaar is liefdevol.
‘Theo, jij bent een wonder …,’ zegt Olivia
‘Wil je nog langer bij ons blijven? Mijn retraite is
voorbij.’
Glimlachend kijkt hij langs de ogen van de bewoners. Hij
is van ze gaan houden. Hij beseft dat hij heel veel geleerd
heeft. De wens om te blijven is er absoluut. Hij heeft
geen andere verplichtingen.
‘Graag,’ zegt hij en een stralende glimlach verschijnt op
zijn gezicht.
De bewoners hadden niet anders gehoopt en verwacht.
‘Bij jullie wil ik me wel eenzaam voelen. Hier kan ik het
wel. Ik heb er misschien de oorzaken wel voor gecreëerd.
Misschien kun je aan M&M vragen of ze het er mee eens
zijn en wat ik hier het beste kan doen?’
‘Je zou het zelf kunnen vragen?’
‘Ik?!!’
‘Ja, jij … Je kunt het ook aan jezelf vragen? Ik zou graag
willen horen wat jij te zeggen hebt.’
‘Ik wil mij dienstbaar opstellen. Jullie mogen mij
gebruiken. Ik wil jullie medicijn zijn.
‘Solange zal het ook leuk vinden als je in de buurt bent,’
zegt Gabriëlle.
Theo krijgt een kleur en kijkt naar Gabriëlle hoe zij
reageert. Ze kijkt hem belangstellend en warm aan. Haar
kan hij in vertrouwen nemen. Zij heeft onvoorwaardelijk
vertrouwen in hem.
‘Theo laat eens horen, wat je te zeggen heb over de
plek?’
127
‘De naam Kluize Hemeldauw van Onze-Lieve-Vrouwe
heeft mij het meest geraakt. Ik zie een groot houten
uithangbord met eigen vormen die herkenbaar zijn voor
ons terrein: windrichtingen, platonische vormen,
abgeëckte vormen, maar ook naar bovengericht. Het zou
mooi zijn als Olivia een pamflet en een brochure maakt
over het terrein. Daarbij zou Solange kunnen helpen. En
Gabriëlle, jij kunt zo mooi fotograferen.
De toren moet een plek worden voor anderen. Iedereen
die daar binnen komt, moet een belevenis kunnen krijgen
die langdurig positief doorwerkt. Het is een plek,
waardoor enthousiasme ontstaat.
Als ik me even niet zo prettig voel, ga ik naar de toren en
duik ik onder in een klankenbad, waardoor ik zinloze
gevoelens, verveling, leegte en eenzaamheid kwijt raak.
Dat kunnen anderen daar ook ervaren.
De plek rond de ruïne kan een prachtig grasveld worden,
waar de waterput ruimschoots moet opvallen, waar
iedereen gebruik van moet kunnen maken. Ik zie een
feestelijke opening met op het plaveisel
dansvoorstellingen. De verlichting op het terrein moet
speciaal worden. Niet te veel maar als de belichting in
een museum. Ik zie vanuit de hoogte een kolom licht op
de put vallen. Op de toren een deken van licht, misschien
met steeds veranderende kleuren. Maar over het
algemeen moet het donker zijn, zodat de sterrenhemel
ongestoord binnen kan komen.
In het dorp kunnen we contact opnemen met de mensen
van de camping en het hotel, zodat we elkaar kunnen
inspireren en ondersteunen.
En ik wil naar Koster. Hij heeft prachtige Mariabeelden.
128
KLUIZE HEMELDAUW IS KLAAR De ruïne ziet er indrukwekkend uit. Het is herfst en volle
maan. De sterren worden minder scherp waargenomen.
Het terrein is af. Het houten bord met de woorden
‘Kluize Hemeldauw – een klankbord’ hangt boven de
ingang. Langs het pad staan vuurkorven die naar het
stenen plateau leiden. Een celliste speelt met twee
strijkstokken nieuwe klanken de nacht in. Op de hoeken
van het terrein schijnen verlichte ballonen. De bijna kale
bomen steken grillig af en de takken bewegen zacht tegen
de achtergrond. De toren staat in een bad van gedempt en
kleurig licht. In de toren gaan mensen in en uit. In de
klankkamer die ‘Belaqua’ wordt genoemd, strijken de
geluiden langs de muren. De oren van de mensen vangen
het geluid op. Het geluid streelt het hart. Bij de blauwe
schaal wordt water aangeraakt. Het wordt op
lichaamsdelen gestreken. Het water dat er door de
bezoekers uit genomen wordt, wordt voortdurend
aangevuld met water uit de put. Er is een rechtstreekse
verbinding gemaakt met de bron. Het houten Mariabeeld,
nu niet beschenen door het buitenlicht, wordt verlicht
door een zeshoekige lichtbundel. Haar zachte en gladde
voeten worden aangeraakt door de vele mensen. Met een
zachte olie wordt de voet steeds weer ingesmeerd. De
afdrukken van de warme handen van de belangstellenden
wordt in de olie opgenomen en opgenomen in het hout en
in andere verlangende handen. Handen die geven, handen
die nemen.
Bij de put staan Solange en Theo hand in hand tegenover
elkaar. Het terrein is vandaag officieel geopend.
129
THEO EN SOLANGE ‘Kom eens hier, Theo,’ zegt Solange als ze ziet dat hij
wat somber voor zich uit kijkt. ‘Ik wil je even spreken.
Geef mij je hand en neem jij mijn hand. Hier, houd mijn
handen vast, Theo. Je kijkt wat droevig en lijkt je alleen
te voelen. Kom bij me en leg je hoofd op mijn schouders.
Hier is je plaats. Bij mij. Je weet, dat je bij mij hoort.
Laat mij je warmte voelen. Ik heb je nodig. Jij wilt niet
zonder mij. Praat met mij.’
Theo vlijt zich tegen Solange aan. Hij voelt zich al een
tijdje verward. Hij weet niet, hoe hij verder moet. Hij
wordt heen en weer geslingerd door gevoelens. Hij heeft
last van zijn negatieve, relativerende manier van denken.
Hij hoort het duivelse stemmetje. Het zaait onrust. Het
solt met zijn gevoelens. Waar is de betrouwbare en solide
Theo, die zijn liefde wijd verspreidt? Het liefst wil hij
Solange al zijn liefde geven. Maar zijn denkertje zit hem
in de weg. Hij vraagt zijn engeltje hem te helpen.
‘Solange, wat zal ik doen? Wat zullen wij doen? Je bent
mijn engeltje, mijn zonnetje. Ik aanbid je.’
Hij omhelst haar en kust haar ogen. Hij drukt zijn
voorhoofd tegen dat van haar. Hij voelt haar schedel. Hij
ziet haar schedel als een schaal die kan ontvangen en zijn
eigen schedel als bol, waarop alles botst en afketst.
Koppig.
‘Ik woon hier nu bijna driekwart jaar. Ik heb dromen
kunnen verwezenlijken. De mensen hier zijn
zielsverwanten. De laatste tijd vraag ik mij vooral ‘s
morgens af wat ik moet gaan doen. Ik voel me goed. Jij
bent bij mij. Dat is heerlijk. Ik heb hier genoeg te doen,
maar toch kan ik mijn richting niet vinden. Het is alsof
130
het water dat ik uit de bron drink, wegloopt in mijn lijf en
mijn diepste innerlijk niet vult. Het voelt alsof ik geen
inspiratie heb, alsof ik uitgedroogd ben. Het is een onrust
….’
Solange streelt hem over zijn haar.
‘Kom mee naar de kathedraal. Daar zijn we samen nog
niet geweest. Daar heb je je innerlijk gevoeld. Weet je
nog? Je vertelde mij over je wandeling door het labyrint.
Daar kunnen we samen op weg en op zoek gaan naar het
monster in onszelf. Ik zal je begeleiden en warmte geven,
als je met je negatieve en destructieve gedachtes contact
maakt. Ik zal je helpen om je ogen te openen voor het
kwade in jezelf. Kwets jezelf niet langer. Herinner je je
nog dat je door het labyrint liep en dat je je zorgen los
kon laten, dat je op je gevoel er door heen ging en dat
nieuwsgierigheid opgeroepen werd. De bron van
inspiratie werd opgewekt. Het denken had even geen
kans, omdat je ondergedompeld werd in je onbewuste. Ik
zal je Ariadne zijn … Deze tijd van het jaar roept op tot
bezinning, de duisternis heeft de overhand. De innerlijke
wereld heeft daardoor meer tijd om te schijnen. Het is
een gunstige tijd om zaken voor te bereiden en vooral nu.
Het is nieuwe maan. Het is een mooie tijd om te dromen,
om in je geheugen te graven, om terug te kijken.’
‘Ik voel me eigenlijk heel tevreden nu, samen met jou.
Maar dat tegenstrijdige gevoel knaagt in mij. Alsof het
bevredigd moet worden. Als ik me zo voel als nu, denk ik
ook vaak aan mijn moeder. Ik mis haar aanwezigheid. Ik
voel leegheid. Gelukkig hoor ik haar stem in mij, alsof ze
er nog is. Gisteren droomde ik van haar. Ze sprak heel
duidelijk: herinner mij … Ik ben bij je als je mij
herinnert. Ze leeft in mij voort. Ze leeft in mij mee.’
131
Solange masseert zijn schouders, zijn rug. Zij wrijft hem
stevig over zijn huid. Kom bij mij liggen. Theo speelt
met haar vingers en handen.
‘Je moeder is overal. Je moeder is hier. Ik ben je moeder,
glimlacht ze. Ze kust hem. Je bent mijn alles…’
Het is een tijdje stil. Ze gaan op in het kussen. Ze
versmelten. Hand in hand. Het donkere onderhuidse
gevoel wordt weg gestreeld door verlangen. Theo voelt
kleur in zijn leven komen. De mist lost op.
Solange is gelukkig. Een traan loopt over haar wang. Hij
kust haar rozige wang. Hij vangt de druppel op met het
tipje van zijn tong en brengt het vocht naar de tong van
Solange
‘Wij zijn man en vrouw …’
‘We zitten in het zelfde bootje …’
‘Waar varen we heen?’
Ze kijken elkaar in de ogen en laten elkaar niet meer los.
De blikken zijn verbonden. Ze voelen hoop en verlangen.
Ze zien elkaars intenties, waarin ze zich herkennen. Ze
kijken door elkaars ogen. Het bloed in hun lichamen
begint zich te warmen. Het bloed zendt en ontvangt
signalen. De informatie doordringt hun lijven. Hun
warmtelichamen verhitten. Ze stralen en die stralen
vermengen zich. Innerlijk en uiterlijk worden een. De
lichamen worden opgeladen en wachten op het moment
van ontsteking. Een moment van verblinding en een
opening in de sluier van de kosmos geeft de mogelijkheid
om een passende passant te laten in treden. Het zuigt zich
in de versmelting. Een korte aanraking. Even is er
contact. Het voertuig lost op en laat de liefde voor een
moment los. Het heeft ervan geproefd en dat laat nooit
los.
132
THEO EN GABRIËLLE
Theo vindt het soms vervelend dat hij zich niet kan
overgeven aan M&M zoals Gabriëlle. Voordat zij iemand
benadert, toont ze liefde en warmte. Pas daarna begint ze
te spreken. Elke ontmoeting met een ander is voor haar
een meditatie waard. Het hele leven is voor haar een
meditatie.
De samenwerking met Gabriëlle verloopt inspirerend.
Theo ziet door haar zijn sterke kanten, maar ook die van
Gabriëlle. De ene keer neemt hij juist waar, de andere
keer ziet hij haar waarnemen. Hij ziet bij haar de
hefboomwerking, de juiste grip, het juiste ritme om meer
kracht te ontwikkelen. Het bundelen van kracht werkt om
beweging te krijgen in het verweven wortelstelsel. Zo
hebben ze in de kloostertuin verschillende struiken uit de
grond gekregen. Gabriëlle heeft direct door waar je het
best kunt beginnen met de schep, gebruikt de knipschaar
op het juiste moment om de taaie wortels door te
knippen, zodat kracht en inspanning gespaard kunnen
worden. Daardoor kan zij langer doorgaan. Ze genieten
van de samenwerking. Theo vindt het een feest om bij
haar in de buurt te zijn, zijn inspiratiebron. Hoe zij de
aarde behandelt, natuurlijk en met respect, doet hem
steeds verbazen. Hij kijkt bewonderend naar haar
benadering. Het is iets waar hij gevoelig voor is
geworden door Johannis. En nu ziet hij het op een andere
manier terug bij Gabriëlle. Volledig onverwacht zegt
Gabriëlle:
‘Theo wat heb je een werkkracht, wat ben je open voor
wat op je afkomt. Je bent zo gevoelig voor wat er in de
natuur leeft. Ik geniet ervan hoe je met de insectenwereld
133
omgaat. Je laat insecten op je komen, je laat ze toe en
nodigt ze uit. Je kiest voor het leven. Je hebt mij geleerd
om nog zorgvuldiger met levende wezens om te gaan.
Daar ben ik je dankbaar om.’
‘Het is anders geweest … en zie je niet hoe onverschillig
ik ben?’
‘
134
THEO EN JOHANNIS
Het gebeurt regelmatig dat Theo rondrijdt met Johannis.
Hij ontmoet hem dan in zijn kamer. Theo vraagt zich af
wat Johannis de hele dag uitvoert. Hij zit vaak stil voor
zich uit te kijken. Het gezicht van de oude man klaart op,
als Theo de kamer binnen stapt.
‘Heb je op mij zitten wachten, Johannis?’
‘Ja, ik wacht de hele tijd. Het leven is wachten, Theo.’
Hij glimlacht geheimzinnig.
‘Wacht jij ergens op?’
Theo vraagt zich af of hij ergens op wacht.
‘Ik weet het niet. Ik denk het niet. Ik ben de hele tijd
bezig. Ik heb mijn tijd ingevuld met dingen die ik ga
doen.’
Als Johannis bezig is om zich klaar te maken, ziet Theo
het schrijfboek op tafel liggen. Hij heeft er al een paar
keer in gelezen. Hij bladert er in en dan valt de bladzijde
open op een tekst.
Ik fiets langs de waterrand naar de stad. Het is heerlijk
weer. De herfst creëert speelse golvende wolken en diep
gele kleuren. Ik zie het spiegelbeeld in het water
voorbijgaan. Ik voel jeuk aan mijn been en knijp de
remmen in. Ik zwaai mijn rechterbeen over het zadel en
stap af. Ik buk me, voel aan mijn been. De tinteling is
weg. Ik hef mijn been om deze over de stang van mijn
fiets te zetten. Het been redt het niet. Het been gaat niet
hoger dan net onder de stang, Ik moedig me aan en zeg:
je kunt het. Dan komt mijn been niet hoger dan de
trapper. Bij de volgende poging komt mijn voet niet meer
van de grond. Ik steun op mijn fiets. Onmerkbaar zakt de
kracht uit mijn been weg en zak ik op de grond. Mijn fiets
135
valt naast mij neer in het gras. Ik zit op het asfalt van het
fietspad. Ik heb geen macht meer over mijn benen. Er is
geen beweging meer in te krijgen. Mijn armen doen het
wel. Ik voel mijn benen wel, maar ze luisteren niet meer.
Johannis heeft het hem wel eens verteld. Het verhaal
raakt Theo opnieuw. Hij zucht en ziet dat Johannis klaar
is voor vertrek. Hij rijdt de rolstoel de buitenlucht in.
‘Ik heb net gewacht op de blauwe lucht.’
‘Precies, je hebt normaal gesproken niet het idee dat je
ergens op wacht. Als ik in mijn kamer zit, duurt een dag
lang. Ik doe niet veel, maar kijk naar mijzelf. Ik zit stil en
realiseer me dat ik mijn verlangens minder op nieuwe
geluksgevoelens richt.’
‘Verveel je je dan niet?’
‘Ja, ik verveel me ook. Maar als ik naar mijn gevoel van
verveling kijk, merk ik dat ik er ook naar kan kijken als
een aangename ervaring. Ik weet nooit wat er komt. Elke
gedachte, elk gevoel is nieuw. Het is alsof er een
geheime ruimte in mijzelf zit, die me steeds nieuwe
dingen doet ervaren.’
‘Voel je je dan niet eenzaam, zo alleen in je kamer?’
‘Ja, ik voel me alleen. Dagen kunnen lang duren. Soms
ervaar ik het leven als leeg en zinloos. Dan denk ik,
waarom leef ik nog? Ik heb genoeg ervaren. Waarom
moet ik de laatste jaren nog in leven blijven? Dan komt
dat gevoel van verlangen. Ik wacht op een aangename
ervaring. Ik verwacht dat die ervaring wel zal komen.
Vaak ben ik met gebeden bezig, roep ik beelden op van
bronnen van inspiratie. Wachten is vaak een uitgelezen
kans om bij mezelf op bezoek te gaan. Om even stil te
staan, om me te realiseren dat ik besta. Ik ben me dan
bewust van mijn leven. Dan heb ik de neiging om daar
136
een aangenaam gevoel bij op te roepen. En wat ik mij
goed besef is dat ik het geluk altijd bij mij draag. Ik moet
het gevoel alleen oproepen en wakker maken.
Wachten is een meditatie. Ik besef dat ik dan dicht bij de
essentie van de levenservaring zit. In het wachten wordt
verlangen, verwachting geboren. Verveling en
zinloosheid lossen op als er iemand anders in het spel
mee gaat doen.
Wachten is geen stilstaand proces. Dat kan ik er wel van
maken. Dan heb ik het gevoel dat het altijd zo blijft. Dat
voedt het zinloze gevoel. In wachten word ik me bewust
van de veranderingen die plaatsvinden. De levens van de
kluizenaar, van de mens in retraite, van de yogi, de
monnik hebben hiermee te maken. Deze mensen kiezen
voor een solitair leven.’
‘Ik word steeds weer afgeleid’, zegt Theo, ‘als ik even
rustig ben. Soms probeer ik me op de verandering te
concentreren. Maar gedachten gaan steeds weer met mij
aan de haal. Dan geniet ik van het moment, van de
ervaring die ik heb.’
‘Het beteugelen van de gedachten is een klus. Het is alsof
ik niet de baas ben over mijzelf. Alsof ik geregeerd word
door prikkelingen die naar spanning zoeken. In
ontspanning kom ik tot geduld.’
‘Wat is het mooi weer, Johannis en fijn om samen te
zijn.’
‘Dank je wel, Theo.’
Theo bukt zich naar voren en legt zijn hoofd tegen de
schouder van Johannis. Hij voelt zijn hartslag.
137
GABIELLE IN KLUIZE HEMELDAUW In de toren van Kluize Hemeldauw is op de begane grond
ruimte gemaakt voor Gabriëlle. Hier ontvangt ze haar
gasten. Steeds meer mensen komen haar om advies
vragen.
Ze houdt de handen van de bezoekers langdurig en intens
vast, zodat de warme intenties die zij in zich draagt,
lijfelijk bij hen binnenkomen. In de handen, in de
handelingen van mensen worden de oorzaken voor de
toekomst gecreëerd. In de gestalte en het gezicht van de
mensen, met name in de ogen, leest ze wat de mens in
huis heeft, wat ze uitstralen. Ze neemt waar, voelt en
denkt mee. Ze ontwikkelt een gevoel van warmte en
sympathie voor de ander. Dat doet ze door met haar
fantasie en voorstellingsvermogen een positief en ideaal
beeld van de ander te maken. Onmiddellijk voelt ze
compassie voor de ander en begint haar innerlijke zon te
stralen. Ze maakt contact met het wezen van de ander en
stelt zich de vraag voor van de ander: Waarom wil ik op
deze wereld zijn? De mens wil niet voor niets groeien.
Op dat moment voelt zij zich verbonden met kosmische
krachten. Zij voelt dan vaak een engelachtige sfeer. Het
is de sfeer waar zij de ideeën en ingevingen ontvangt van
M&M. Dikwijls vertelt ze dan een anekdote van een
persoon die hogere doelen in zijn mens-zijn heeft
gerealiseerd.
Daarna gaan de mensen vaak naar boven om te zingen,
zich te openen. Ze drinken wat van het water en
verwelkomen de Mariakrachten door hun handen over
haar voeten te strelen. Op de eerste verdieping is een
stilte ruimte gemaakt, waar gemediteerd kan worden.
138
Dikwijls gaan de bezoekers daarna naar de kathedraal om
het labyrint te lopen. De mens gaat dan de weg vooruit
op weg naar de toekomst. Het lichaam van de mens is
naar voren gericht. Het zijn de voeten die het karma
spoor bewandelen.
Het gevoel een nieuw mens te zijn, is wat de meesten
ervaren. Het toekomstbeeld is in het heden zichtbaar
gemaakt en beleefd.
139
GABRIËLLE EN THEO ‘Hoe komt het toch Gabriëlle, dat jij zo open en
overtuigd contact kunt maken met M&M?’
‘De gedachten worden mij ingefluisterd.’
‘Hoe weet je dat die gedachten geloofwaardig zijn en dat
er geen kwaadaardige bedoelingen achter zitten? Hoe kun
je de bron vertrouwen?
‘Ik weet het. Ik geef mij over aan mijn inspiratiebron. De
geestelijke energie die daar vandaan komt, is gevuld met
liefdevol contact. Dat liefdevolle contact tussen mij en
M&M bestaat en herken ik. Daar kan geen stoorzender
tussen komen. Daardoor heb ik vertrouwen. Ik voel mij
omhuld en beschermd door hen. Ik hoor hun
boodschappen. Ze zijn in mijn denkvermogen aanwezig
en hebben een stralende en schijnende eigenschap.’
‘Er komen bij mij gedachten op die mij verleiden. Ze
hebben een luciferische uitstraling. Ze schijnen als licht.
Zij brengen mij in hogere sferen en maken mij los van de
aarde. Ik voel me er blij door. Maar ik heb de gedachte
niet door. Ik ben op een of andere manier te naïef. Ik
word overgehaald om dingen te doen die ik niet mag of
niet wil doen. Maar het avontuurlijke, het spannende, het
nieuwe, dat wat bij mij hoort en opkomt, wil ik
exploreren. Ik wil niet vast zitten aan het woord dat
bepaalt. Het woord is dood en legt vast.’
‘Te strak aan het woord houden haalt het leven uit het
leven. Moreel gedrag werkt als een basis en moet eigen
gemaakt worden. Als kind imiteer je het gedrag van
ouders. Je bootst hen na. Tegelijkertijd begin je de
vrijheden te ontdekken die je in je meedraagt en
140
experimenteer je er op los. Begeerte en wellust die zich
in ons dierlijke en instinctieve deel bevinden, moeten een
plek krijgen. Je moet leren hoe je daarmee omgaat. De
verleiding om aan dit wereldse genot te blijven hangen is
groot. Het moreel gedrag dat je je eigen hebt gemaakt, is
een keuze. Het is een deel van jezelf geworden en werkt
als een anker. Moreel gedrag en waarachtigheid gaan bij
mij hand in hand. Daardoor blijft moreel gedrag levend
en in beweging. Moreel gedrag heeft te maken met
intentie, motivatie en doel, maar ook met bekennen, spijt
hebben en besluiten nemen. Het is meer dan alleen: je
zult niet doden of doden veroorzaakt negatieve gevolgen.
‘Ik leef mijn leven,’ zegt Theo. ‘Ik wil de wereld
proeven, de verleidingen ervaren om vandaar uit tot een
eigen morele discipline te komen. Ik heb er vertrouwen
in dat ik op mijn pad begeleid en beschermd word. Er
gebeurt zo overweldigend veel waar ik geen vat op heb.
Het enorme netwerk van techniek, mechanisme en
materie gecombineerd met levende wezens en de natuur
is zo kunstig verweven. Ik verbaas mij erover dat dit
organisme van onderlinge afhankelijkheid zo goed
functioneert. Het ingewikkelde leven verloopt eigenlijk
zo voorspoedig. Wie heeft het overzicht? Het lijkt wel of
iemand mij aan de hand neemt en mijn voeten stuurt. Ik
ben mijzelf aan het oefenen om hulp te vragen aan dat
gevoel, aan dat gene wat mij begeleidt in mijn lot.’
‘Ik denk ook dat we de antwoorden op dit leven in ons
mens-zijn kunnen vinden. In de verbondenheid. Als ik de
verbondenheid ervaar, voel ik liefde en compassie
ontstaan. Daarin ligt het vertrouwen.’
‘Het klinkt mooi,’ reageert Theo, ‘maar ik laat mij steeds
misleiden. Ik luister niet naar degene die mij begeleidt. Ik
141
ben me er totaal niet van bewust. Ik ben op dat moment
in mijn egocentrische gerichte aandacht. Ik sluit mij af
voor het geestelijke. Ik heb er geen oor voor. Ik verhard.
Ik begeef mij in de verwarring en ben het pad dat ik wil
gaan kwijt. Ik leid mijzelf om de tuin. Ik ervaar de
wereld, de materialistische wereld en denk dat het geluk
daar te vinden is. De wereld van strijd, competitie heeft
mij in haar macht.’
‘Het is en blijft een oefening om de ander te blijven zien
als belangrijkste wezen en niet jezelf. Je bent volledig
afhankelijk van de ander. Dankbaarheid ondersteunt. Het
is niet voor niets dat mensen in de kerk veel dankliederen
zingen. Het ontwikkelen van het liefdesgevoel voor
anderen, voor alle levende wezens is een lange weg. De
liefdeshouding komt overeen met de essentie van het
leven. Dat is het pad dat iedereen wil bewandelen. Het is
zo belangrijk om interesse te tonen voor de ander, maar
ook voor de geestelijke wereld. Wanneer je je interesse
toont voor de ander, kan de ander ook bij jou
binnenkomen. Dat geldt ook voor de geestelijke wereld.’
‘Dank je wel, Gabriëlle.’
‘Jij ook, Theo.’
‘
142
SOLANGE, THEO EN NICÒLA IN DE KATHEDRAAL Via de Onze-Lieve-Vrouwestraat komen Solange en
Theo in de kathedraal. Daar ontmoeten ze Nicòla in zijn
kleine winkeltje. Hij is alleen. Het gesprek gaat snel over
het geloof van Nicòla.
‘Je bent zo overtuigd en zo bezield van God. Hoe werkt
dat toch bij jou?’
‘Ik luister naar mijn innerlijke stem. Ik ben hier op deze
mooie aarde. Ik wil hier zijn. De wereld waarin ik
verkeer, is zo wonderlijk en mijn handelen zo grandioos.
Er is iets dat mij hier ook wil, dat mij begeleidt. Mijn hier
willen zijn is gebed in een groter willen zijn. Mijn huis is
‘Zijn’ huis. Mijn hart is ‘Zijn’ hart. Mijn lichaam is een
kostbaar goed met rijkdommen en mogelijkheden. Door
dat besef word ik nederig. Het is voor mij meer dan
blindelings geloven. Ik stel mij open voor mijn
levensverlangen – de wil tot leven. Ik stem mijn
verlangen tot leven af op het grotere levensverlangen.
Dat doe ik in gebed. Ik bid om op één lijn te zitten. Die
wil heb ik heel sterk in mij.
Ik ben bereid om alles te doen om daar een bijdrage aan
te leveren. In het woord bereid-wil-lig komt het terug. Ik
ben bereid om willen in een groter perspectief te zien. In
het gebed luister ik naar mijn innerlijke stem, naar het
woord dat daar klinkt. Ik wil het woord van de zender
ontvangen. Mijn woord wordt ‘Zijn’ woord. Ik verbind
mij ermee en geef mij er aan over. Mijn denken, spreken
en handelen zijn hiermee doordrenkt. Dat is voor mij
geloven. Daarom ben ik in de kerk.’
‘Twijfel je nooit?’
143
‘’Ik twijfel over mijn gedrag, hoe ik reageer. Maar niet
over mijn geloof. Daar ben ik waarachtig in.’
Solange heeft met Theo het labyrint gelopen. Het
omslagpunt is voor beiden bijzonder geweest. Het kost
tijd om te wennen aan de teruggang. De gewoontegang
volgen in steeds kleiner wordende cirkelvormen brengt
ze in het centrum. Daarna spiegelen ze hun loop terug.
Het lopen gebeurt in concentratie, geeft een monotoon
gevoel. Zonder nadenken, overgegeven dus, lopen ze het
spoor terug. Nog steeds ingekeerd maar met een
vreugdevol gevoel over de voltooiing.
Het is alsof we ieder een ring om hebben gedaan; alsof
we een bond hebben gesloten. ‘
‘Het effect is verrassend, omdat we het samen hebben
gelopen. Samen op een zelfde spoor.’
144
EEN PAAR WEKEN DAARVOOR IN DE KATHEDRAAL Naast de sacristie is een ruimte waar Olivia haar
bezigheden heeft. Er liggen en staan verschillende
kerkboeken, Bijbels, kunsthistorische boeken en
heiligenlevens. Er hangen een aantal schilderijen en er
staan een aantal beelden in de ruimte. Op de tafel ligt een
schilderij. Op het bureau een aantal laptops,
fototoestellen en daarnaast een werktafel met allerlei
soorten gereedschap.
Nicòla, kun je me even helpen.? Naast de crypte hangt
een schilderij dat aan de beurt is voor een
schoonmaakbeurt en ik krijg het niet van de muur af. Ik
ben al een half uur bezig.’
Nicòla blijft even stil zitten. Hij lijkt na te denken.
‘Goed, ik zal je helpen.’
Samen lopen ze op het manshoge schilderij af. Het is een
schilderij van Augustinus die de kloosterregels schrijft.
Het is een van de oudste schilderijen van de kathedraal.
Olivia heeft met een vergrootglas in het geschilderde
boek gekeken en de volgende woorden kunnen
ontcijferen:
Leef samen in hart en ziel – we leven allen in een tempel
Nederig – zonder standsverschillen
Zonder persoonlijk eigendom
De woorden die je bidt, zingt, komen uit het hart
Geestelijke arbeid in regelmaat doen
Beperk in eten en drinken, streef een sobere leefwijze na
Geef geen aanstoot aan anderen, ook niet met kleding
Ontwikkel geen begeerte voor een vrouw, ook niet met de
ogen
145
Zoek niet uw eigen voordeel
Wees dankbaar voor wat anderen doen
Maak geen ruzie
Verontschuldigt u en vergeef
Gezag ten opzichte van minderjarigen is nodig
Liefde, dienstbaarheid en respect ten op zichte van
meerdere en anderen.
Liefdevol gehoorzaam zijn
Ga niet als slaven gebukt onder de wet, maar leef als
vrije mensen onder de genade
Nicòla glijdt met zijn hand langs het paneel.
‘Kijk hier zitten drie palletjes. Die moet je indrukken.
Het paneel kan nu verplaatst worden.’
Achter het paneel verschijnt een open ruimte.
‘Wat is dat? Wist jij dat?’
‘Ja, Olivia. Kom met mij mee.’
Hij pakt een zaklantaarn en hij schijnt in het donkere gat.
Er loopt een stenen trap naar beneden. Ze komen bij een
deur die op slot is. Nicòla pakt een kettinkje dat om zijn
nek zit. Aan het kettinkje zit een sleutel.
‘Olivia, we komen in een speciale ruimte. Er zijn maar
weinig mensen die weten dat hier naast de crypte nog een
kerker is. Het is eeuwen een schuilplaats geweest.’
‘Maar hoe kom jij aan die sleutel?’
‘Die heb ik van de vorige koster gekregen. Het is een
geheime plek, die vele jaren geleden gecreëerd is zonder
medeweten van de kardinaal en andere geestelijken. Het
is eigenlijk een kerk in een kerk. In de tijd van de
Beeldenstorm zijn in deze ruimte veel beeldhouwwerken
en kostbaarheden bewaard gebleven. Daarvoor al heeft
een groep mensen, die zich verzette tegen de
146
buitensporigheden van de geestelijke wereld, deze ruimte
gecreëerd. In de ruimte liggen geschriften van
bannelingen, van mensen die banden hebben met
katharen, met graalridders, en andere vrijdenkers en
ketters. Het oorspronkelijke geloof in Christus hebben
deze mensen gemeen. Ze verfoeien de kerk die zegt dat
god hen uitverkoren heeft, dat alleen christenen tot
verlossing kunnen komen. Ze verfoeien de macht van de
kerk en vooral haar tegenstrijdigheden.’
‘Maar Nicòla hoe weet jij dat? Je verbaast me.’
‘Ik wil je de ruimte en geschriften wel laten zien …’
‘Maar als ik het weet …’
‘In de tweede wereldoorlog hebben hier onderduikers
gezeten.’
‘Maar moet het niet geheim blijven?’
‘Nee, ik ben de laatste in de overleveringslijn. Het
geheim mag onthuld worden. Maar niet aan iemand die
de Katholieke Kerk vertegenwoordigt. Want nog steeds
speelt macht een rol en wordt het enig ware geloof
gepredikt. De kerk zal even schrikken als dit in de
openbaarheid komt, maar zal het daarna met de mantel
der liefde toedekken. Voor het in de openbaarheid komt,
wil ik dat je alles hebt gezien en gelezen. Dat alles
vastgelegd is.’
Nicòla heeft het paneel achter hen gesloten. Hij draait de
sleutel om. Plotseling wordt de ruimte verlicht. Olivia
ziet een altaar, muurschilderingen, geschreven teksten op
de muur. Ze loopt door de kerker. Ze kijkt langs de
ruggen van de bruinige boeken op de plank. Ze leest de
titels. Ademloos laat ze de geschiedenis op zich afkomen.
Ze herkent boekwerken van Erasmus, Galileï, Luther,
over tempeliers, graalridders en katharen. Er staan
147
verschillende Bijbels, missaals en de werken van de
evangelisten. Ze bekijkt de muurschilderingen. Ze bladert
door het boek van de koster. Ze ziet de verschillende
jaartallen. En de vele mensen die hier geweest zijn. De
meesten kort, maar sommigen ook vele maanden. In de
schrijfblokken wordt geschreven over de misstanden.
Mensen op de vlucht voor het ware geloof. Vluchten van
de brandstapels en van de heksenvervolgingen. Ze
bladert ze door en wordt gegrepen door de teksten die
leest.
‘Nicòla, wat wil je dat ik hiermee doe? Hier ligt een schat
aan geschiedenis. Wat zijn dat voor mensen die deze
mensen helpen. Weet jij wie dat zijn?’
‘Het is een groep mensen die in het geheim opereert. Ze
ontmoeten elkaar in openbare ruimtes, zoals cafés,
stationshallen, in parken. Daar geven ze aan elkaar door
welke mensen een vluchtplaats nodig hebben. Het is een
groep van zestig mensen die in wisselende groepen
verdeeld zijn. Het aantal van zestig is gekozen omdat het
zo goed deelbaar is. De hele groep ontmoet elkaar een
keer per jaar.
De subgroepen hebben vaker contact met elkaar. In totaal
zijn er 108 leden. De 48 andere leden geven adviezen en
zij functioneren als reserves.’
‘Hoe kom je in zo’n groep? Hoe weten ze dat je
betrouwbaar bent en of je uit het goede hout gesneden
bent?’
‘Het zijn leden van leesgroepen, er zitten veel artsen,
verplegers, leraren bij en mensen, die begaan zijn met het
leed van anderen. Die meer horen en zien dan veel
anderen. In die leesgroepen worden ook thema’s
behandeld door de leden. Daardoor leer je hoe andere
148
spreken, hoe anderen zijn, wat hen interesseert. Ook
worden er excursies gemaakt, zodat je elkaar in andere
situaties ervaart. Compassie, hulpvaardigheid,
dienstbaarheid zijn natuurlijk belangrijke voorwaarden.
Daarop worden mensen geselecteerd.’
‘Hoe voorkom je dat de groep niet verraden wordt?’
‘De kerngroep die de koster opdrachten geeft, is
onbekend en anoniem.’
Olivia bladert door de schrijfblokken.
- 1966 Mijn naam is Mia. Ik ben 14 jaar. Vandaag heb ik
te horen gekregen dat ik weggehaald word uit het gezin
waar ik mijn hele leven ben opgegroeid. Mijn ouders
hebben het plan om mij uit te huwelijken aan een oudere
man. Ik heb mijn tas ingepakt en op het moment dat mijn
moeder boodschappen doet en mijn vader aan het werk
is, ben ik het huis uit gegaan naar de afgesproken plek.
Daar kom ik de vrouw tegen waar ik een aantal
gesprekken mee heb gehad. Ik stap bij haar in de auto. Ik
zit in een gesloten ruimte en kan niet naar buiten kijken.
Ik praat met de vrouw, die mij geruststelt en het
stappenplan heeft verteld wat er de komende tijd gaat
gebeuren. De auto staat stil. Ik moet nog een flinke tijd
wachten, dan krijg ik een blinddoek om. Ik stap de auto
uit, wordt aan de arm genomen. Ik scan de omgeving af
op geluiden. Ik loop over stenen trappen en ga een ruimte
in. Ik weet dat het een kerk is. Na een tijdje staan we stil.
Ik hoor dingen verschuiven. Voorzichtig word ik een trap
afgeloodst. Ik hoor een deur open gaan. Ik ga een
nieuwe ruimte binnen. De deur gaat dicht. Mijn
blinddoek wordt afgedaan. De vrouw is bij mij. Ik kijk
rond. Er zit nog een vrouw in de ruimte. Ik word aan
haar voorgesteld. Ik zie rode plekken op haar gezicht
149
alsof ze gevallen is. Snel kom ik er achter dat ze door
haar man mishandeld wordt en het niet langer meer
uithoudt. Haar twee kinderen slapen op een matras in
een donker gedeelte van de ruimte. Ik kan eindelijk
ontspannen. Ik ben zo blij dat de dreiging weg is. Het zal
nu goed komen. Ik krijg binnenkort een nieuwe identiteit
en kom in een nieuw gezin te wonen …
1942 - We zitten hier met tien mensen en wachten op het
moment dat we een permanent onderduikadres vinden …
1910 - Mijn ouders willen dat ik als tweede zoon in het
klooster ga. Ik wil niet …
1830 - Ik wil niet tegen de Belgen vechten. Ik weiger in
het leger te gaan …
1780 – Ik lijd soms aan waanbeelden en word door de
buurt waar ik woon geterroriseerd. Ze behandelen me
alsof ik een heks ben. Als ik op straat loop, word ik met
stenen bekogeld.
1760 – Ik ben Quaker. Ik heb vijanden gemaakt tijdens de
handel overzee. Ik verfoeide de slavernij. De mensen die
daar goud aan verdienen, bedreigen mij.
1731 – Het onrecht bij mij in de straat. Mijn moeder en
de kleintjes hadden geen geld meer om eten te kopen. Het
is pure armoe. Ik ben op het dievenpad gegaan en ben
sinds een paar maanden actief om minder bedeelden van
eten te voorzien. Ze weten nu waar ik woon.
1624 – Ik ben een jood. Gevlucht uit Spanje. Ze dwingen
mij om katholiek te worden. Ik ben gefolterd door de
inquisitie. Ze dreigen met de brandstapel
‘Al het materiaal dat hier ligt moet digitaal gemaakt
worden’ zegt Nicòla.
‘Nicòla, laten we het met onze vriend, de priester van de
kathedraal, bespreken.’
150
‘Je bedoelt met Vader Miguel?’
‘Ja, we houden het algemeen. Laten we hem op dezelfde
manier meenemen als de mensen die in de kerker komen.
We rijden eerst een tijdje in de stad en brengen hem dan
naar de geheime locatie. Ik ben benieuwd of hij dat wil
doen. Dan kan hij de ruimte ook zien. We hoeven hem
dan ook niet te vertellen waar de plek zich bevindt’.
Vader Miguel gaat er mee akkoord. Hij belooft dat hij zal
zwijgen als het graf, zoals hij met het biechtgeheim
omgaat. Zijn interesse is gewekt. Hij is verbluft. Hij heeft
veel vragen. Het is duidelijk dat hij zich graag bij het
complot aansluit en hij zal de geheimhouding niet
schenden. Hij stimuleert Olivia om de inhoud van het
materiaal openbaar te maken, maar de bronnen niet
bekend te maken.
‘We moeten de katholieke kerk niet in de ban doen,’ zegt
Vader Miguel, ‘dat kan nooit de opzet zijn, Nicòla.
Geschiedenis is geschiedenis en de producten van de
geschiedenis – zoals kerkgebouwen, de rituelen, muziek -
zijn door de kerk ontstaan – mogelijk door uitbuiting
maar ook vanuit devotie. Het kostbare goed moet
beschermd worden. Wij leven niet in die tijd van vroeger.
Elk contact met beelden, heiligen, kerken, kerkmuziek
planten zaden op de menselijke geestesstroom. Het
geloof in het gebed, in verering e.d. zijn individuele
zaken die mensen zingeving geven en hebben gegeven.
Wat heeft het voor waarde om deze zaken openbaar te
maken? Doen we mee met de mensen die het nieuws
willen halen en sensatie ambiëren. Houd de plek zo. Wie
weet dat het zijn functie als schuilkelder kan behouden.’
151
‘Ik ben het ermee eens. Ik zal het doorgeven aan de
kerngroep. Van het materiaal dat er ligt kunnen
documentatiemappen of boeken gemaakt worden.’
Olivia weet wel wat ze gaat doen. Ze neemt haar laptop
mee en gaat aan de slag in de kerker.
De priester wordt de lap omgedaan en laat zich
bereidwillig meevoeren. Hij weet dat de plek ergens in de
kathedraal moet zijn. Hij herkent de geur, de klokken, het
is zijn huis. Hij weet het zeker. Maar hij zal zijn
nieuwsgierigheid bedwingen en alles wat hij vermoedt,
loslaten.
Vanaf dat moment zit Olivia tot twaalf uur in ‘haar’
werkruimte. De kerk gaat tijdens de lunchtijd dicht.
Olivia gaat op dat moment de kerker in en laat zich
opsluiten door Nicòla. De kerk sluit om vijf uur en dan
komt zij weer te voorschijn. Zo blijft het geheim
bewaard. Ze verzet bergen werk, categoriseert alles wat
er aanwezig is.
152
SOLANGE EN THEO IN DE SACRISTIE Na het gesprek met Nicòla lopen ze naar de werkkamer
van Olivia. Ze is er niet. De deur zit op slot.
‘Vreemd, vanmorgen zei ze nog dat ze in de kathedraal
zou zijn.’
‘Misschien is ze in de sacristie.’
Ze wachten, maar even later besluiten ze naar de sacristie
te gaan om haar tegemoet te lopen. De sacristie is ook
leeg. Solange controleert het toilet.
‘Sacristie, nog aan toe. Ze is er niet. De kathedraal gaat
zo dicht. Misschien is ze al naar huis.’
‘Mag je wel krachttermen gebruiken in deze kerkkamer?
Ik heb de sacristie altijd een ruimte gevonden waar ik
niet mag komen. Zodra ik de drempel over ga, krijg ik
een ongemakkelijk gevoel. Hier hoor ik niet thuis. Hier
mag ik niet zijn. Ik overtreed een regel. Misschien komt
het omdat de mensen zich hier omkleden. Het is de
privéruimte van de geestelijke heren.’
Hij wijst naar de kazuifels, pakt de beker op en voelt hoe
glad deze is.
‘Zie je hoe zorgvuldig alles is neergelegd, zegt hij.’
Hij voelt de zachte en handgemaakte stof. Solange neemt
het fluwelen doek op en laat zien, waar de kluis zich
bevindt. Ze loopt langs hem en raakt hem even aan.
Het is niet voor niets een heilige ruimte. De kleding van
Christus hangt hier. Zie je dat schilderij. Maria in haar
blauwe kleed, de zon, en de maan onder haar voeten.
Olivia heeft me gewezen op de twaalf sterren en als je
goed kijkt zie je dat ze zwanger is.
153
Theo staat achter haar en slaat zijn armen om haar middel
en legt zijn handen op haar buik.
‘Wie weet, wat er hier allemaal van binnen gebeurt?’
zegt zij.
Ze drukt zich naar achter zodat haar lichaam nog beter
past in dat van Theo.
‘En dat op gewijde grond…Wat ben je lekker warm,’
fluistert Theo in haar oor. ‘Ken je het verhaal van
Beatrice, de non, die zich laat verleiden en daarna de
wereld intrekt, prostitué wordt en na zeven jaar terug
komt. Die verleiding heeft ook in een sacristie
plaatsgevonden.’
‘Ook?’
‘Wat voel je toch heerlijk aan. Straks komt Nicòla de
sacristie afsluiten. Laten we maar gaan.’
Ze laten elkaar met moeite los.
Als ze door de zuilengalerij lopen, zien ze Nicòla zijn
hand langs de bovenkant van een schilderij strijken. Ze
zien het paneel verschuiven en even later komt Olivia
tevoorschijn.
Nicòla en Olivia kijken verschrikt op als ze Solange en
Theo vlak bij hen zien staan. Olivia krijgt een kleur op
haar gezicht en Nicòla staat er betrapt bij.
‘Jullie hier?’
‘Ja, we zijn naar jou op zoek. We dachten dat je
misschien in de sacristie was. We hebben net in je
werkkamer gekeken, maar daar was je niet.’
Solange voelt dat er iets aan de hand is. Het wordt stil.
Solange kijkt indringend naar haar moeder. Dan naar
Nicòla en naar Theo. Olivia kijkt vragend naar Nicòla.
‘Is er iets wat wij niet weten, moeder?’
154
‘Sapristi, Olivia, ik heb de kerk net op slot gedaan en heb
er niet aan gedacht dat er mensen in de sacristie zouden
kunnen zijn.’
‘Hebben jullie soms iets met elkaar?’vraagt Solange.
Nicòla lacht en zegt: ‘Olivia, ik denk dat ik hen wel in
vertrouwen kan nemen.’
Ze knikt.
‘Kunnen jullie een geheim bewaren?
Theo kijkt naar het schilderij. Hij beseft ineens dat achter
het schilderij een ruimte moet zijn.
‘Olivia werkt al een paar weken in de middagen in een
andere ruimte.’
‘En die ruimte bevindt zich achter dit schilderij?’ Theo
weet het nu zeker
‘Ja, dat klopt. Jullie begrijpen dat we de ruimte geheim
willen houden. Ook op verzoek van Vader Miguel. Jullie
mogen wel even een kijkje nemen in de kerker.’
‘Ik zal Gabriëlle doorgeven, dat we iets later komen,’
zegt Olivia.
Het is alsof ze een heilige gewijde ruimte betreden. Ze
zijn stil.
‘Wat indrukwekkend!!’ Solange houdt haar handen voor
haar mond.
Olivia en Nicòla kijken hoe de twee de ruimte
voorzichtig aftasten. Olivia vertelt wat ze tot nu toe
gedaan heeft.
‘Moeder, kan ik je niet helpen met het documenteren en
het vastleggen van de informatie, die daar ligt.’
Olivia kijkt naar Nicòla. Hij glimlacht.
‘Mondje dicht, hè!’
‘Ik zwijg als het graf,’ glimlacht hij.
155
‘Hé mam, moet je kijken in dit document. Daar staat
niets geschreven. De bladzijdes zijn leeg …’
‘Laat eens kijken?’
Dan stoot ze het half gevulde glas water om. Flink wat
spetters vallen op het bovenste blad. Solange tilt het
papier snel op en klopt de druppels eraf. Letters worden
vaag zichtbaar en een stukje van een tekening. De lijnen
schijnen een beetje. Ze leest de woorden Allerheiligen.
De lijnen van de tekening zeggen haar niets. Olivia pakt
het papier en houdt het tegen de lamp. Ze ziet vaag een
geometrische vorm verschijnen. Ze telt de vijfhoekige
vlakken.
‘Het zijn er twaalf. Een dodecaëder. Het doet me denken
aan de twaalf maanden en sterrenbeelden, het dagritme
en aan de twaalf apostelen. Allerheiligen is op 1
november, dan worden heiligen en martelaren herdacht.
Martelaren… Mensen die vanwege hun geloof werden
doodgemarteld. Het is de tijd in de katholieke wereld
waar het leven en de dood worden herdacht. Het is de tijd
dat de winter begint. De dagen zijn over het herfstpunt
heen. De natuur gaat in slaap, bereidt zich voor op het
nieuwe leven. De wintertarwe is gezaaid. De mens gaat
de binnenwereld in.’
‘Dat geldt dan wel voor het noordelijk halfrond. 1 mei op
het zuidelijk halfrond,’ merkt Theo op.
‘De dag van de arbeid. Ook bedacht op het noordelijk
halfrond,’ vult Solange aan.
Olivia glimlacht naar Solange.
‘Goed om het in een breder perspectief te zetten. Een
dodecaëder is een raadselachtige en mysterieus figuur.
Het is een geometrische vorm, maar waar hij voor
gebruikt werd is niet duidelijk. Hij wordt wel met het
156
heelal vergeleken. In de Dom van Trier hangen zeker
twaalf dodecaëders. Daar wordt de geheime geometrie
gebruikt. Ik kan me niet voorstellen dat het alleen om
versieringen gaat. Het kruis hangt daar aan twee door
elkaar verweven ruimtelijke driehoekige vormen, in
elkaar draaiende piramidevormen die een
driedimensionaal karakter hebben. Ze staan symbool
voor de goddelijke schat in het hart de mens.’
‘Maar wat heeft het christendom hiermee te maken?
‘Het christendom heeft veel overgenomen van
plaatselijke godsdiensten, van natuurreligies. De Griekse
en Romeinse culturen hebben veel invloed gehad op de
christelijke religie. De platonische figuren waren in die
tijd al bekend en hadden ook voor de christenen een
symbolische waarde. De Goddelijke drie-eenheid, het
kruis, stervormen zijn daarvan een paar voorbeelden.’
157
‘Een overeenkomst in veel van de teksten die ik
doorgenomen heb, is het lijden dat de mens moet
ondergaan door de ander. Als de vluchtelingen, de
bescherming zoekende mensen, in deze ruimte zijn dan
zie je de geweldige invloed van liefde en bescherming.
Bijna in elk epistel kun je dat terugvinden. De dreiging
lost op, vertrouwen in de toekomst komt terug. Ze voelen
steun. Ze hoeven niet meer op te boksen tegen de wereld.
Ze krijgen op geregelde tijden hun eten en drinken, zorg
en aandacht. Ze ontmoeten mensen die meedenken. Ze
krijgen de ruimte. De kerker brengt de meeste mensen bij
zichzelf. De mens in de kerker kan tot rust komen. Er kan
rustig geslapen worden. In de slaap wordt ontvangen. De
mens kan ontspannen ademen. Ze zien hun onrust, hun
drang en na een paar dagen zie je tevredenheid een plek
krijgen. De waakzaamheid kan tot rust komen. De
hoogste nood is voorbij.
Er valt niet veel voor ze te doen. Daar moeten ze mee
leren omgaan. Wachten op een nieuwe tijd. Voor de
mensen is het vaak een grote stap. Ze komen in een
nieuwe ruimte, hebben geen idee waar ze zijn. Ze geven
zich over aan de zorg van anderen. Ze gaan af op hun
instinct en intuïtie. Als ze in de kerker zijn, zie je dat hun
zintuigen op volle toeren waarnemen. Hoe ruikt het, hoe
ziet het eruit, wat valt op? Welk gevoel krijgen ze door
de ruimte? Er wordt altijd gevraagd als ze alleen zijn of
er iemand moet blijven. Het alleen zijn is niet
gemakkelijk te dragen. Het kan voor sommigen ’s nachts
een eenzame en beangstigende omgeving zijn. Vaak zie
je dat de mensen de ruimte hebben aangepast aan hun
wensen. Het wordt daardoor hun ruimte. Ze missen de
buitenlucht en het zicht door een raam.
158
De liefde die door het genootschap gegeven wordt, is van
een bijzondere kwaliteit. De intimiteit die tussen de
‘vluchteling’ en de helper opgeroepen wordt, brengt hen
bij het verlangen om hun diepste innerlijk te delen. De
liefde kan in de mens in nood binnenstromen. In zijn
nieuwe leven zal de liefde in hem moeten doorleven en
blijven bestaan. In de toekomst zal hij een liefdevol mens
willen zijn, die zijn intimiteit met anderen kan delen. Hij
zal zich open stellen, een innige band aangaan met
anderen. Hij zal zich met anderen verbonden voelen. Hij
zal het oude leven achter zich moeten laten en zich op
nieuwe mogelijkheden moeten richten. Liefde is de
grootste kracht in het leven.’
Nicòla neemt Theo apart.
‘De kerker functioneert weer. Hij heeft een tijd leeg
gestaan. De ruimte wordt nu niet voor vluchtelingen
gebruikt. Maar het geheim van deze plek blijft voorlopig
nog bestaan. Mijn broeders van het genootschap zijn op
de hoogte gebracht. Ze hebben mij gemeld dat er iemand
uit het genootschap een reservesleutel moet krijgen. Als
ik wegval en de deur niet kan openen van de kerker is dat
voor de mensen die daar in zitten geen prettige ervaring.
Van binnenuit kun je er niet uit. Als ik de kerker open
maak en ook weer als ik de ruimte sluit, meld ik dit aan
iemand. Dit ritueel hanteren we in onze groep. Nu moet
de reservesleutel naar iemand toe gebracht worden. Zou
jij dat willen doen?’
Theo voelt de verantwoording. Hij luistert naar zijn
innerlijke stem, die onmiddellijk toestemt en bereidwillig
is. Maar hij hoort ook in zijn gedachte het stemmetje van
verleiding. Wat kan ik met die sleutel doen? Kopiëren?
Kan ik niet in dat genootschap een plekje krijgen?
159
‘Als je ja zegt, betekent het dat de geheimhouding een
vervolg en een verdieping krijgt. Wat ik je nu vertel,
vertel ik niet aan Solange en Olivia. Je kent de plek, je
weet hoe je er in kunt komen, je weet wat ik je net
verteld heb, en straks weet je naar wie de sleutel gaat.’
‘Ik wil het doen.’
‘Goed. Het is mijn idee om je voor te dragen als lid van
het genootschap. Binnenkort komen er plaatsen vrij. Zou
je dat willen?’
Theo wil direct ja zeggen, maar Nicòla zegt: ‘Denk er
een paar dagen over na. En kom me dan vertellen,
waarom je lid wilt worden.’
‘Goed.’
‘Morgen ga je naar Koster. Het volgende geheim. Daar
breng je de sleutel heen.’
160
KOSTER
‘Wat fijn je weer te zien, Theo. Weet je nog dat je in de
toren zat opgesloten. Het heeft nog in de krant gestaan.
Maar goed, je komt me iets brengen van Nicòla. Ik weet
dat je tot op zekere hoogte bekend bent met ons geheime
Human-genootschap en dat Nicòla je in de groep wil
introduceren. Je hebt dus nu twee personen die je kennen.
Dan heb je al een paar goede referenties. Wij kunnen je
voordragen. Bovendien heb je al flink wat werk verricht,
waardoor je in aanmerking komt voor het lidmaatschap.
Je zou trouwens een van de jongste leden zijn. Voel je er
iets voor?’
‘Ik heb er tijdens de reis over zitten denken. Het is een
stap in het duister, of misschien wel in het licht. Ik weet
niet wat er op me af gaat komen. Ik heb er een goed
gevoel bij. Iets in mij zegt, dat ik het moet doen. Het is
een bijzondere gelegenheid.’
‘Ik ga zaterdag de stal in de kerk klaar maken. Wil jij mij
daarbij helpen? Ik doe het altijd alleen, maar ik kan wel
wat hulp gebruiken, zeker van een ingewijde. Het is voor
iedereen in de kerk een raadsel, dat van de ene dag op de
andere de kerststal aanwezig is en in januari verdwenen
is. Ik doe dat in de avond en nachturen. Niemand mag in
de kerk aanwezig zijn. De kerstbeelden zijn in de kerk,
maar niemand weet waar. Hier is net zo’n ondergrondse
ruimte als bij jullie in de kathedraal. Sinds vele jaren is
de ruimte niet meer gebruikt voor humane hulp. De
ruimte dient nu als opslagruimte, natuurlijk met
toestemming van het genootschap.’
De volgende dag is het de zaterdag voor de eerste advent.
Een afbeelding van Rafael sluit de ruimte af. De ruimte
161
waarin de beelden staan, is kleiner dan in de kathedraal.
Achterin bevindt zich nog een deur. Koster laat de
beelden zien aan Theo. Hij heeft ze een jaar of tien
geleden gemaakt. Hij voelt de zachte rondingen van het
hout. De bijna menshoge beelden zien eruit alsof ze
leven. Het meest opmerkelijke aan de beelden is, dat
Theo de sterke behoefte heeft om de beelden aan te
raken. Op sommige plaatsen zijn het schors en de
zijtakken nog zichtbaar.
‘Dit wordt een bijzonder moment. We gaan leven blazen
in de beelden, die een jaarlang in de catacomben van de
kerk hebben gestaan. In de stal komen Maria en de Engel
voor. Degene die ik aanroep om inspiratie en hulp. Dat
geldt voor mij, voor Gabriëlle en voor veel anderen.
Gabrielle heeft een duidelijke verbinding met deze twee
wezens. De stal is daarom een belangrijke plek. Het
houten beeld mag niet vereerd worden. De kunstenaar
mag natuurlijk wel bewonderd worden. Maar het beeld
roept gedachten op. Het doet je denken aan iets. Je zou in
het beeld willen kruipen en daar de Maria en de Engel
willen ervaren. Het beeld roept eerbied op voor de
personen die hoogstaande eigenschappen hebben. Het
houten beeld dat voor ons staat en het beeld dat we in
onze gedachten hebben zijn twee verschillende beelden,
die zich met elkaar willen verenigen. Het licht en de
vorm van de ster helpen daarbij. Als je naar de stal kijkt,
word je die personen, worden de eigenschappen van die
personen in jou gespiegeld.
Ik heb de beelden zelf gemaakt, maar beleef de beelden
net zo als ieder ander. Wist je, dat alle beelden behalve
de engel uit dezelfde stam komen. Ze zijn dus op een
intieme manier met elkaar verbonden. En nog iets, de
162
kralen van jouw rozenkrans komen ook van deze stam.
Het is een Ficus Religiosa.’
Theo voelt aan de kralensnoer die om zijn nek onder zijn
T-shirt hangt.
Ze dragen samen het zittende Mariabeeld de trap op.
Theo vindt het opmerkelijk dat hij haar in zijn armen
draagt en het zachte hout en haar rondingen voelt. Straks
kijken mensen vertederd naar het beeld. Als het eenmaal
staat krijgt het een heilige sfeer om zich heen.
Het beeld wordt op een kruk gezet. De kribbe met het
goudgele stro wordt voor haar geplaatst en straalt door
het licht van de ster.
De ster die in ons allen brandt.
De Engel van licht berkenhout, dus uit ander hout
gesneden, heeft een van de vleugels naar binnen
gevouwen. Een andere vleugelarm, uitgesneden uit een
zijtak, wijst naar boven en maakt een beschermend
gebaar over Maria en de kribbe.
Het meeste werk zit in het opbouwen van de stal. De
grove en zware planken - Theo verbaast zich erover dat
Koster deze steeds alleen verplaatst heeft – passen
precies in elkaar.
‘Koster, je hebt het timmermansoog van Jozef.’
‘Nu de finishing touch.’
Uit een paar plastic zakken haalt hij kaneelstokken,
steranijs, eucalyptusbladeren, nootmuskaat en andere
gedroogde en geurige kruiden. Hij legt ze decoratief neer
op een ronde verhoging rond de stal. Voor de engel zet
hij een witte lelie in een lange vaas.
‘Morgenochtend gaat de kerk open en stromen de
mensen naar binnen. Veel kunnen niet wachten om de
kerststal te zien. Het is opmerkelijk hoeveel mensen er
163
blij door worden. Nu moeten we nog de kaarsen
neerzetten.’
‘De kaarsen die in de kerk gebruikt worden, zijn al lang
niet meer van het materiaal dat ik gebruik voor de stal.
Mijn kaarsen zijn van bijenwas. De bij wordt ook wel
eens het dier genoemd dat het dichtst bij de engelen staat.
Deze honingvogeltjes hebben zulke wonderlijke
eigenschappen. Zij kennen de werking van het zonnelicht
als geen ander. Zonlicht werkt leven gevend, opbouwend
en beschermend. De producten die ze creëren hebben een
stralend en verwarmend karakter. Het is vloeibaar
zonnelicht. En het is al zo lang bekend. In de oude
boeken van de Grieken wordt de bij geroemd om zijn
buitengewoon helende en voedende gaven. Niet alleen bij
de Grieken maar ook in het Oude Testament komt het
land van melk en honing als het beloofde land voor.
Honing heeft een uitermate zachte nasmaak en voelt zo
goed aan in de mond. Het zalft als het ware de keel, het
spraakorgaan. Er wordt beweerd dat een spreker voor zijn
toespraak met een hapje honing welbespraakt wordt. De
bijen halen hun voedsel van de bloem als het tot zijn
voltooiing is gekomen. Hoog in de lucht staan de
meeldraden. Zij vangen de warmte en het licht van de
kosmos op. De bijen bestuiven onze gewassen. Ze laten
de natuur verder leven. De bijen nemen pollen en stoffen
in zich op en maken het tot een mede, een godendrank.
Ze gebruiken de honing voor zichzelf als voedsel, maar
maken het zo, dat het ook geschikt is voor anderen.
Hier neem een hapje van deze pure honing. Het is hier in
de buurt gemaakt. Proef het kostelijke goed.’
164
Theo schraapt met een lepeltje de honing uit de pot en
proeft het met zijn tong. Hij voelt de sensatie van de stof
tegen zijn gehemelte. Hij neemt een lichte tinteling waar,
die tot diep in zijn keel voelbaar is. De nasmaak is zacht
en aangenaam. Stimulerend en niet dood makend zoals
suiker.
‘Neem de tijd voor de waarneming. Voel na een paar
minuten wat de honing met je gedaan heeft. Wat neem je
waar in je lichaam? Wat voel je?’
‘Het opent me. Maar het kan natuurlijk ook komen,
omdat ik me een moment concentreer en tot rust kom.
Maar de nasmaak is er nog steeds. De tinteling lijkt wel
mijn hele lijf te doordringen tot in mijn hersenpan. Wat
proef ik toch weinig. Normaal slik ik mijn eten weg en
waardeer ik de smaak te kort. Ik geef er te weinig
aandacht aan. Eten en proeven zijn een gewoonte
geworden. Ik heb nu even het gevoel dat ik voedsel uit de
lucht kan plukken en in mijn mond kan stoppen.’
‘Dat zou best eens kunnen.’
Koster lacht.
‘Neem nu een paar druppeltje propolis. Dat is een stof dat
de bij gebruikt om zijn raat af te sluiten. Hij smeert de
raat dicht. Dit goedje heeft een bijzonder heilzame
werking. Het houdt de warmte binnenboord en reguleert
de temperatuur. Er wordt gezegd dat dit wonden kan
genezen, dat littekens verdwijnen. Het werkt heel goed
tegen verkoudheid en keelpijn. Het verwijdert
onzuiverheden. Het is een weldaad voor de stembanden.
Bijen scheppen voedsel. Wat wij voedsel noemen zoals
wortel en bieten, die hebben een functie voor de plant.
De plant heeft de wortel nodig om tot groei of bloei te
komen. Daarnaast kan het als voedsel gebruikt worden.
165
De bij creëert voedsel. Ook melk voor het jonge kind is
voedsel. Het wordt door de koe geproduceerd om hun
jongen te voeden. De mens begint zijn leven met melk.
Het is ongelofelijk dat een zwerm bijen in korte tijd
zoveel warmte, honing maar ook was kan genereren.
De was die hij maakt voor zijn raten, zijn minuscule
kleine druppeltjes die afgescheiden worden uit kleine
traankliertjes. Heel anders dan de honing. Van de was
van bijen worden de kaarsen in de kerststal gemaakt. Ze
geuren zo bijzonder. Maar ik gebruik de was ook om
mijn beelden mee in te smeren. Dat doe ik een keer per
jaar. Vandaar dat de beelden zo aangenaam geuren en zo
zacht aanvoelen. Genoeg over de bijen.
Het wordt rijd om te gaan slapen. Morgen vroeg om acht
uur moet ik de kerk openen.’
De stal komt tot leven bij de bezoekers. De mensen zitten
voor de stal en strijken met hun ogen langs de figuren. Ze
zien de uitdrukking op de gezichten en de expressie van
de lichaamshouding en vullen hun gedachten in.
De sanguïnicus, de jongste herder, kenmerkt zich door
naïviteit en reageert direct en spontaan. De strenge
cholericus trekt de aandacht naar zich toe. De flegmaticus
verlangt naar rust en tevredenheid. De melancholicus is
enerzijds met zijn eigen zorgen bezig is, maar wordt ook
geraakt door de ander. Maria straalt liefde, warmte en
bescherming uit. Jozef komt praktisch en behulpzaam
over. De waarden denken aan hun eigen gewin. De ene
beredeneert en observeert. Hij ziet geen heil in deze
gasten. De ander gaat op zijn gevoel af en probeert ze te
ontwijken. De derde waard moet van zichzelf wel even
helpen, maar hij drukt ook zijn snor. De engel maakt een
166
uitnodigend gebaar en vertelt over degeen, die je in je
hart tegenkomt. Het kindje, dat niet in de kribbe ligt, is
degeen die je bewust maakt van jezelf. Het licht in je
hart.
Theo geniet ervan hoe de mensen naar de kerstgroep
kijken. Hijzelf ziet nu ook de kerststal als een plek die
iets uitstraalt. De losse houten beelden zijn tot een
nieuwe illusie geworden. De dieren staan voor warmte
geven. De gehoorzame en dienstbare os weet wie zijn
meerdere is. Hij stelt zich beschikbaar op. De koppige
ezel stelt wijsheid voor. Hij leert van zijn fouten. De
schapen met name de lammetjes vertederen de jongste
bezoekers door hun onschuld. Vooral het zwarte
lammetje dat een beetje alleen zit, roept genegenheid op.
De trouwe hond ligt op enige afstand en houdt het
overzicht.
Wat verder achter in de stal staat een kameel. Het dier dat
de weg door de woestijn kent. De drie koningen uit de
drie continenten komen samen en herkennen hun mens-
zijn in de stal. Zij schenken mirre, wierook en goud. De
elementen van de aarde zijn vertegenwoordigd: het
plantaardige is verbonden met de vloeistof, de wierook
met het luchtige en het goud met het materiële, de vaste
stof.
‘Wierook komt van het woord wijrook,’ zegt Koster. ‘Je
kent het wel als wijwater. Het wordt gebruikt om geur te
maken, om geuren te verdrijven en om te zuiveren. Het
kan als een offer dienen. De geur neemt de ruimte in
bezit en dringt via de neus in het lijf. De kruiden die in de
wierook zitten beïnvloeden de houding van de mens. Je
moet je openen voor de geur. Het komt via de adem
binnen. Het neemt bezit van je. Ik heb me vaak
167
afgevraagd wat de uitwerking van wierook is. De sfeer
verandert in de ruimte. Het lijkt alsof het een
bedwelmende uitwerking heeft. Door elkaar te
bewieroken worden we wat heiliger. We worden tot een
groep. We ademen dezelfde gewijde lucht in.’
‘Wie weet heeft wierook naast zijn zuiverende werking
ook wel een heilzame werking,’ bedenkt Theo hardop.
‘Kun je me nog iets meer vertellen over jullie
genootschap of kan ik al zeggen ons genootschap?’
‘Er zullen vijf cherubs, bewakers van de geheimen,
aanwezig zijn bij jouw aanstelling tot het Human
Genootschap. Je krijgt een proefperiode van drie jaar.
Daarna word je zelf cherub. De cherubs werken als een
onzichtbare muur die de geheimen beschermen die het
hart van de groep in beweging houdt. Niet alle geheimen
zijn voor iedereen belangrijk. Niet iedereen hoeft de
verantwoordelijkheid van de geheimen te bewaren en er
deelgenoot van te zijn.
De geheimen zijn meer een priestergeheim of
dokterszwijgplicht. Hoe minder mensen ervan weten hoe
beter het beschermt.’
‘Hoe hoog zit jij in de groep Koster?’
‘Ik kan het je niet zeggen. We zijn gelijkwaardig. Het
wordt niet als hoger beleefd. Wat ik je kan zeggen, is dat
ik de drie jaar proeftijd heb volbracht. Na die tijd mag je
nieuwe leden voordragen.’
‘Wat houden de geheimen in?’
‘De ruimtes die we gebruiken zijn geheim. Je hebt nu
twee kerkers in een kerk gezien maar er zijn ook ruimtes
in andere gebouwen. De mensen die meewerken werken
anoniem. De mensen die wij begeleiden om tot een
168
nieuw leven te komen zijn voor de meesten onbekend.
De organisatie bestaat uit verzorgers, sponsors,
begeleiders, tussenpersonen en mensen die een nieuwe
toekomst voorbereiden. Iedere groep of persoon heeft
zijn eigen verantwoordelijkheid. En er zijn aantal
personen die de groepsstructuur in de gaten houden, die
de contacten intern verzorgen. De groep wordt klein
gehouden. Vooral omdat dan het overzicht bewaard kan
blijven. Er zijn in ons gebied 108 mensen betrokken bij
dit gebeuren. Of er nog anderen ondergrondse
organisaties zijn in andere gebieden, is mij niet bekend.’
‘Wordt er nog veel gebruik van de ruimtes gebruik
gemaakt?’
‘Ja, de meeste mensen die we nu onderdak geven en
helpen komen uit de mensenhandel. Het zijn bijna altijd
vrouwen. We zitten dicht tegen de zware criminaliteit
aan. Daarom moet er voorzichtig gewerkt worden. We
bemoeien ons niet met politiek en staan niet voorop bij
actiegroepen. Natuurlijk worden die wel ondersteund,
maar in de luwte. Onze groep mag niet opvallen. Wij zijn
er voor de directe hulp. Contact hebben met de persoon,
gelegenheid geven om te ontsnappen uit het circuit, een
vluchtplaats geven, veiligheid en bescherming geven, aan
een nieuwe toekomst bouwen voor de persoon in
kwestie.’
‘Ben je wel eens mensen tegen gekomen die in hun
nieuwe toekomst beland zijn, die in de kerker hebben
gezeten?’
‘Nee, ik houd me niet bezig met het vervolg. Ik geef
gelegenheid voor veilig onderdak.’
‘Wat is jouw rol?’
169
‘Ik neem op een afgesproken plek de ‘geblinddoekte
vluchteling’ mee in mijn auto. Ik rijd naar de kerk. Via de
zijingang ga ik de kerk in en breng ik haar of hem naar de
kerker. Daar zorg ik voor het eerste contact. Ik leg uit hoe
het verder gaat, luister naar de wensen. Een ander iemand
heeft contact met de persoon en houdt deze gezelschap,
zorgt voor het welzijn, heeft contact met een andere
cherub. Die derde cherub bereidt de stap naar de
toekomst voor. Deze cherub heeft geen contact met de
vluchteling. Als alles geregeld is, breng ik de persoon
naar een afgesproken plek. Ik ben altijd in de buurt en
beschikbaar om te helpen bij onverwachte situaties en dat
gebeurt regelmatig. Ik maak de personen die in de kerker
zitten echt mee en heb redelijk wat contact met ze. Maar
ik ben ze later nooit meer tegengekomen. Er zijn ook
cherubs die “de persoon” begeleiden in hun nieuwe
toekomst. Zij houden bij hoe het gaat.’
‘Ik zag nog een deur achter in de kerker. Zit daar ook nog
een ruimte?’
Koster blijft even stil.
‘Ik kan het je nu niet zeggen.’
Theo zegt niets
170
D’ORA ‘Heb je D’ora nog wel eens gezien?’
Het klinkt als een geweerschot.
‘D’ora? … Ik heb haar niet meer gezien, maar ik heb nog
wel eens een mailtje van haar gekregen. Maar dat is al
weer een tijdje geleden. Sinds Solange mijn vriendin is,
heeft ze geen contact meer met me opgenomen. Daarvoor
beantwoordde ze mijn mail ook vaak niet of veel later.
Een enkele keer mailde ze uit zichzelf. Ze is zo grillig en
onberekenbaar. Ik snap niet, waardoor dat gedrag
ontstaat. Ik wil het eigenlijk niet meer. Zoals met
Solange, die helemaal voor mij gaat, voel ik me veel
rustiger. Bij Solange kan ik binnenkomen. We zitten op
een zelfde niveau. Bij D‘ora zit meer spanning, een
vreemd verlangen en ik mag haar graag. Maar ik word er
te onrustig van.’
‘Ik moet je iets over D’ora vertellen. Ze is al een paar
dagen hier.’
‘D’ora, bij jou?’
‘D’ora zit in de problemen. Ze is hier. Ze is ook
geblinddoekt in de ruimte gekomen. Dus ze weet niet,
waar ze is. Ze vermoedt wel, dat ze in de kerk zit. Ze is al
lang blij dat ze even weg is uit de bewoonde wereld.’
Hij loopt met hem naar de deur in de kerker. De kerk is
op slot. Dan lopen ze naar de volgende deur. Hij haalt het
gordijn voor de deur weg en daar ziet hij D’ora staan. Ze
heeft nog jongenskleren aan en een jongensuiterlijk.
Ze omhelzen elkaar.
‘Waarom ben jij hier?’
Zijn oude gevoelens voor haar komen direct terug.
Solange vergeet hij. Hij wordt door de nieuwe
171
werkelijkheid opgeslokt en voelt zich intens bij haar
betrokken. Ze heeft om hulp gevraagd. D’ora.
‘Mijn vriendin en ik hebben de afgelopen dagen contact
gekregen met een aantal Libiërs, die in het land zijn. Ze
zitten in het Intercontinental Hotel in de hoofdstad en zijn
hier op een handelsmissie.
Wij zaten in een restaurant en waren flink aangeschoten,
toen vier mannen met ons contact maakten. Ze flirtten
steeds naar ons en maakten luidruchtige opmerkingen. Ze
keken steeds naar ons, maakten lieve en speelse
complimenten. Ze maakten steeds grapjes over onze
eenvoudige bestelling. Zij hadden een zeer luxe gerecht
besteld met champagne en dure wijn. Het was duidelijk
dat het welgestelde heren waren, die bulkten van het
geld. Ze behandelden de obers als bedienden. Twee
hadden een Arabische look, een donker als ebbenhout en
redelijk jong en zag er goed getraind uit. De vierde
persoon was een oudere en kleine man, die duidelijk de
baas was en voortdurend met grappen en kwinkslagen
rondstrooide. Ze waren nogal opdringerig. Toen er een
fles champagne op onze tafel verscheen, werden de tafels
aan elkaar geschoven. Ze dronken even hard mee. De
oude man sprak gebroken Engels, de donkere Libiër
vloeiend. Het gesprek ging over moslims, hoofddoeken,
drank, Khadaffi, over het leven in Tripoli. De
woestijnbewoners werden weggelachen en beschouwd
als armoedzaaiers, onderontwikkelden. Ze spraken
schamper over hen. De twee andere mannen werden door
de oude heer weggestuurd om geschenken te halen voor
ons. De andere gasten in het restaurant keken steeds in
onze richting. Aan het eind van de avond gingen de
172
Libiërs terug naar hun hotel en wij naar huis, met de
afspraak dat we de volgende dag naar het zwembad van
het Continental zouden komen om met hen te lunchen en
te zwemmen. Zo kwam van het een het ander. Zij vonden
het wel gezellig om de sleur van het wachten te
doorbreken. Ze waren hoffelijk en voorkomend. Wij
werden mee uitgenomen. Alles first class. We gingen
mee naar hun hotelkamers. Iedereen was aangeschoten en
balorig. Daar werden de heren handtastelijk en vanaf dat
moment begon de sfeer te draaien. Ze beloofden ons veel
geld als we mee zouden gaan naar Tripoli. Hun deal was
afgerond. Ze zouden de volgende dag terug gaan. We
wilden weg, het werd steeds ongemakkelijker. Mijn
vriendin werd ziek en begon te kotsen. Ze wist weg te
komen. Ze stelden mij voor om de nacht met hen door te
brengen. De oude man wilde mij veel geld geven. Ik zei
als smoes tegen hem, dat ik wel mee wilde naar Tripoli.
Dat zei ik om nog naar huis te kunnen gaan, zodat ik nog
wat spullen kon ophalen, mijn paspoort en zo. Hij stopte
me een bundeltje geld in mijn hand en mompelde: Goed
zo meisje, heel verstandig.
Ik werd met een privéchauffeur naar huis gereden. Ik
voelde me bedreigd. Ik ben over een kwartiertje terug, zei
ik tegen hem toen ik thuis was. Hij bleef voor de deur
wachten. Ik heb mijn haren kort geknipt, mijn haar zwart
gespoten, heb me geschminkt en heb jongenskleding aan
gedaan, een scheve pet opgezet.
Ik ben via de voordeur met een rugzak weer naar buiten
gegaan. Ik durf niet op of om te kijken. Met spiedende
ogen in mijn rug loop ik zo ontspannen mogelijk naar de
dichtstbijzijnde zijstraat. Zodra ik de bocht om ben, heb
ik het op een rennen gezet. Ik heb nog nooit zo hard in
173
mijn leven gerend. Een volgende zijstraat in, een steegje
in. Ik hoor een auto piepend de bocht omgaan. Ik zit
opgesloten in een blok huizen. En ik zie de auto een paar
keer rondjes rijden. Ze weten dat ik daar ergens binnen
zit. Ik probeer zo dicht mogelijk bij de weg te komen,
verstop me achter een schuurtje. Als de auto uit het zicht
is, ren ik naar de overkant. Ik verstop me achter een
container.
Even later rijdt de auto weer langs, maar nu stopt hij. Ze
zijn met twee auto’s. De donkere man stapt aan de
rechter kant uit en steekt over. Ze denken dat ik daar zit
en proberen me in te sluiten. Er zit dus nog een chauffeur
in de tweede auto. Door de donkere ramen kan ik niet
zien, wie er in zit en waarnaar gekeken wordt. Ik moet
weg bij die container. Straks zullen ze hier komen
zoeken. Mijn voordeel is dat ik de buurt beter ken dan zij.
Ik laat mijn rugzak achter de container staan, doe mijn
pet af en mijn jas uit. Dan loop ik net als of er niets aan
de hand is langs de zwarte limousine. Gelukkig lopen er
nog wat mensen op straat. Het duurt even voordat ik de
straat bereik, die naar het station loopt. Het wordt daar
drukker. Dan zie ik de zwarte auto aan de overkant de
bocht om komen. Hij rijdt met een slakkengangetje door
de straat. Ik voel dat ze me gezien hebben. De auto stopt.
Iemand stapt uit. Ik heb het op een rennen gezet. De auto
draait om. Ik schiet een straatje in en ren kris kras door
mijn buurtje. Maar nu stop ik niet meer. Ik blijf door
rennen. Daar staat mijn autootje. Ik schiet de tuin in van
een van mijn buren.
Ik hoor een auto de straat in rijden. Hij stopt bij mijn
auto. Even later rijdt hij weg. Ik ben als de dood. Ik tril
over mijn hele lijf. Ik moet geduld hebben. De tijd gaat
174
traag voorbij. Wanneer is de kust veilig? Wanneer kan ik
hier weg? Ik durf de deur niet open te doen.
Anderhalf uur later komt mijn buurvrouw thuis. Als ze
me opmerkt, maak ik een stilte gebaar, met mijn vinger
voor mijn lippen en gebaar haar de tuin in te komen en
deur te sluiten en op slot te doen. Verbaasd kijkt ze mij
aan. Ze herkent me in eerste instantie niet. Ik ga met haar
naar binnen en vertel het verhaal. Ze wilde net naar mij
toegaan om te zeggen dat er twee banden lek zijn van
mijn auto.
Morgen gaan die lui naar Tripoli terug. Wat moet ik
doen? Ik durf niet naar het station te gaan. Stel dat ze me
daar opwachten.
De buurvrouw wil mij wel naar het volgende station
brengen met haar auto. Hij staat in de garage. Ik doe een
doek om mij heen. Even later vertelt ze mij, terwijl ik
tussen de achterbank en voorstoelen op de grond
verborgen lig, dat ze bij het station een zwarte limousine
ziet staan. Ik doe het haast in mijn broek. Ze brengt mij
naar een ander station. Even denkt ze dat ze achtervolgd
wordt en komt alle angst terug. In de trein heb ik gebeld
naar Koster. Zijn telefoonnummer kent niemand van mijn
familie, vrienden of kennissen. En zo ben ik hier beland.
Ik ga niet meer terug naar huis. Ik ben bang dat ze
banden hebben met de maffia. Een vriendin heeft de
spullen achter de container gevonden. De kamer wordt
opgezegd. Mijn spullen worden in een loods opgeslagen.
Ik heb gelukkig niet zoveel spullen. Ik ga een wereldreis
maken. Ze laat me het geld zien. 3500 euro heeft ze in
haar hand. Dat geld ga ik gebruiken. Dat heb ik verdiend.
Op mijn spaarrekening heb ik het drie dubbele. Ik wilde
altijd op wereldreis. Nu moet het wel. Ik ga naar India.’
175
Theo’s eerste wens is om mee te gaan. Dan denkt hij aan
Solange, Kluize Hemeldauw en zijn mogelijke inwijding.
Hij overtuigt zich ervan, dat hij niet meegaat en niet mee
wil. De aantrekkelijkheid van D’ora werkt echter als een
magneet.
‘Weet jij, waar we hier zijn, Theo?’
‘Ja, maar dat is niet belangrijk. Je bent in goede handen.’
‘Kun je niet een tijdje bij mij blijven. Het is zo stil.’
‘Dat kan wel, het is een goed idee. Haar begeleider, die
haar zaken afhandelt, kan vandaag niet meer komen.’
zegt Koster.‘Morgenochtend komt hij het vliegticket
brengen. Morgenavond brengen we je naar het vliegveld.
Op dàt vliegveld zullen de Libiërs zeker niet zijn. Blijf jij
maar bij D’ora.’
Met een felheid in haar stem zegt D’ora.
‘Het wordt tijd het heft in handen te nemen. Ik wil mezelf
niet langer in de weg zitten. Ik wil meer luisteren naar
mijn innerlijke stem en wijsheid. Ik ben er te lang doof
voor geweest. Ik weet nu dat de stem in mij mijn helper
is. Die stem heeft mij veel te vertellen. Die weg ga ik
volgen. Ik ben hier bijna een week en de vrouw die mij
begeleidt, is echt goed. Zij heeft mij goed geholpen. Ik
weet nu wat ik wil gaan doen.’
De laatste woorden fluistert zij. Met halfgesloten ogen
kijkt ze Theo warm en met mededogen aan.
‘Ik herinner me, dat ik samen met jou in de kathedraal
heb gewandeld, dat ik je warmte wilde voelen. Toen ik
mijn hoofd gestoten had, heb ik voor het eerst ontdekt dat
ik met dat innerlijke stemmetje kon communiceren. Ik
wist niet eens van het bestaan af. Ik was me er niet van
bewust. Het was alsof er woorden in mij gefluisterd
176
werden. Tegenwoordig ben ik gevoeliger voor dingen die
om mij heen gebeuren. Dan lijkt het alsof mij iets verteld
wordt. Ik wil mijn oude wereld achterlaten. Ik wil die
deur sluiten. De vrienden die ik heb, wil ik niet meer zien
tot ik sterker ben.’
Theo is verbaasd en kijkt haar waakzaam en vol
bewondering aan. Ze ziet er slank en aantrekkelijk uit.
‘Ik vind het fijn om deze laatste dag hier nog met jou te
zijn. Aan jou kan ik me goed spiegelen. Ik wil mij in
India scholen. Daar wil ik mijzelf tegenkomen en de
kennis in mijzelf ontdekken. Ik heb die kennis in mij
zitten. Ik wil weten hoe mijn geest werkt. Die keuze heb
ik hier in de kerker gemaakt. Dan heeft die traumatische
gebeurtenis met die Libiërs toch een functie gehad. Dank
je wel.’
Theo voelt de drang om haar te kussen en wil zich tegen
haar aan vlijen. Hij voelt zich verward. Ze ziet het en
geeft hem een kopje. En ze strijkt zijn haar achter zijn
oren. Hij vindt het vreemd dat hij het pijnlijke gevoel van
scheiding voelt, nu hij weet dat D’ora weg zal gaan. Hij
heeft dat nooit eerder bij haar gehad. Normaal kan hij de
ene gedachte voor een andere inwisselen. Nu voelt hij de
pijn van gemis, van verdriet. De ogen van Theo
glinsteren.
‘Ik ben heus niet altijd even aardig geweest tegen jou,
Theo. Ik heb dingen gedaan in jouw bijzijn die anderen
niet hadden verdragen. Jij toonde geen jaloezie. Jij bleef
met een open en vrije geest naar mij kijken. Hoe deed je
dat?’
‘Dat is mijn geheim.’
‘Vanaf morgen zien we elkaar niet meer, Theo. En denk
aan Solange, die kent jouw geheim wel. Dat is het
177
verschil tussen haar en mij. Met haar kun je je geheimen
delen.’
Theo voelt zich iets rustiger worden en probeert verder te
kijken dan zijn korte termijn denken en gevoel. Daardoor
groeit zijn vertrouwen.
‘Ik reis wel met je mee in mijn fantasie.’
‘Laat me maar los. Ik sta voor een bepaalde illusie. Zet er
maar een andere voor in de plaats.’
Met haar vingertoppen speelt ze op tafel. Theo kijkt haar
verbaasd aan. Theo reageert op haar opmerking.
‘Wat ik doe, maak ik zelf uit en niemand anders. Maar in
dit geval heb ik geen andere keus. Je blijft voor mij in
mijn herinnering en die herinnering zal ik in het begin
blijven voeden. En dan verandert de herinnering. We zijn
op andere manieren toch met elkaar verbonden. Ik weet
dat de gedachten die ik heb, illusies zijn, maar ze zijn er
wel.’
‘De geest en het hart zijn een raadsel voor mij. Daarmee
ga ik aan de slag.’
Ze hebben een flink deel van de nacht met elkaar gepraat.
Ze zijn in slaap gevallen. De stemming is veranderd. Het
is, alsof hij uit een trance raakt.
Theo heeft een vredig gevoel. Op de plek die hem net
pijn deed, bloeit een teder gevoel. Solange roept in hem
zijn verlangen naar haar op.
Het afscheid volgt. Voordat ze geblinddoekt wordt,
omhelzen ze elkaar.
‘Dag lief medemens van mij.’
‘Dag spiegeltje.’
De laatste knuffel wordt door de begeleider onderbroken.
Ze krijgt het doek om.
178
‘Mijn nieuwe leven begint.’
Theo houdt haar arm vast.
‘Je blijft mijn vriendin.’
‘Natuurlijk.’
Zal hij haar terugzien? In ieder geval zal hij haar loslaten.
179
HUMAN GENOOTSCHAP Solange heeft hem gebeld. Theo heeft haar uitgelegd, wat
er gebeurd is. Aan de toon van zijn stem weet ze, dat ze
hem kan vertrouwen. Ze weet, dat hij van het ene
moment op het ander verliefd kan worden, dat hij snel
onder de indruk is van de kwaliteiten van iemand anders
en dat hij gemakkelijk beïnvloedbaar is. Zijn openheid
kan ook zijn valkuil zijn. Maar dat ziet hij zelf niet zo.
Hij houdt van de wat naïeve instelling. Hij gaat graag
mee met mensen. Hij ziet de ander als iemand waarvan
hij kan leren, als een levensles. Hij is gevoelig voor
waardering en hij reageert gemakkelijk intiem op
anderen. Hij vindt het fijn om anderen gelukkig te maken
en heeft soms moeite om daar zijn grenzen in aan te
geven. Solange heeft al genoeg van D’ora gehoord en zij
weet welke invloed ze op hem heeft.
Soms vindt ze dat lastig. Ze voelt zich daardoor verloren
en eenzaam. Het is dan belangrijk om dat depressieve
gevoel aan te pakken en hem duidelijk te maken, hoe zij
zich voelt. Het laatste wat hij wil is, dat hij haar kwetst of
dat hij haar ongelukkig maakt. Hij wil met haar samen
zijn, samen dingen doen. Zij weet dat ze niet te
afhankelijk van hem moet zijn. Ze houdt
onvoorwaardelijk van hem. Hij heeft haar uitgekozen als
zijn vriendin en levenspartner. Hij laat zich niet bezitten.
‘Theo, de richtlijnen van het Human-genootschap zijn er
om te onderzoeken, om je over te verheugen. Er wordt
geen eed gezworen, geen gelofte afgelegd of een belofte
180
gedaan. De richtlijnen zijn als een ondersteuning voor de
leden.
Wil je lid worden dan zijn dit de adviezen om tot een
beter individu te worden en tot een betere gemeenschap
te komen.
Lees dit door, Theo. Als je hier iets mee kunt, kunnen we
het proces van lidmaatschap vervolgen.’
1. Alles wat we doen en denken ontstaat vanuit
gedachten. Achter de emotie zit een gedachte. Nederigheid – In wat voor een indrukwekkende wereld
leef ik. Ik heb unieke rijkdommen en mogelijkheden.
Voortdurend leer ik en ben ik afhankelijk van de ander.
Hoe ga ik om met de wijsheid die ik in mij heb, de stille
kracht. Ik wil mijn grenzen leren kennen en verder kijken
dan alleen mijn eigen gedachten en meningen. In
nederigheid leer ik het perspectief om te zetten van mij
naar jou (jullie).
Ik kan leren en groeien. Het is een startpunt.
Geduld – Wat is de geest krachtig. Hoe reageer ik er op?
Liefst met een vredige geest – het is een soort
wapenrusting en maakt mij flexibel. Geduld is een
eigenschap die ik mij eigen kan maken. Ik kan leren
geduldig te worden. Ik besef dat alles in verandering is.
Geduld hebben is een actieve houding. Geduld is de basis
voor een gelukkig leven.
Tevredenheid – Ik leef in het nu, voel vrede met mezelf in
welke situatie dan ook. Ik geef mij over en laat los. Ik
accepteer hoe het is. Ik open mij. Ik kom bij mezelf
terecht.
Verheugen/blijheid – Ik open mijn hart. Ik verheug mij in
de goede handeling van de ander. Het verandert mijn
181
instelling en ik maak gemakkelijker contact. Problemen
lossen op. Er ontstaat ruimte. Ik heb de keuze om een
keuze te maken om mij te voeden met aangename
ervaringen.
2. Hoe handelen we? – Het aantal handelingen, dat door
mijn aanwezigheid verricht wordt, is ongelooflijk. Het
zijn oorzaken voor gevolgen. Ik kan zelfs voorkeur geven
aan handelingen die ik verricht. Ik kan een keuze maken
en een bepaalde handeling verrichten. Mijn acties
kunnen helpen om een betere wereld te maken. Ik heb de
kracht om de wereld te veranderen. Ik verander de
zwakke geest (instelling) waarmee ik mijzelf devalueer. Ik
geloof in de buitengewone kracht van de geest die zich in
mij bevindt. Ze is grenzeloos. Alles is mogelijk.
Vriendelijkheid – Ik wil dat je gelukkig bent. Iemand
anders gelukkig maken betekent dat ikzelf gelukkig word.
Ik stel me voor dat ik tegen iedereen vriendelijk ben, dat
ik iedereen geluk wens.
Eerlijkheid – Wat een verschil is het als je eerlijk en
oprecht kunt zijn naar je medemens of dat je oneerlijk
moet zijn. Eerlijkheid opent, verbindt en laat zien dat je
om de ander geeft. Eerlijkheid begint bij jezelf.
Vrijgevigheid – Het gaat om de fundamentele
verandering van instelling van mij naar jou (de ander).
Ik open mij voor jou.
Juiste spraak – Ik deel iets met jou. Ik wil dat je door
mijn woorden blij wordt, dat je lacht. Mijn woorden
werken als zaden. De werking van zaden begrijp ik niet,
maar ik zie dat ze werken, dat ze groeikracht hebben. Dat
ze uiteindelijk vrucht kunnen dragen. Het beschermen
van mijn spraak is daarom belangrijk. Het zaad ontstaat
uit het woord, uit het hart en komt weer in het hart
182
terecht, bij mij en bij de ander. Het zaad heeft een vorm
met eigenschappen die bij dat zaad horen. Een
zonnebloem komt uit een zonnebloemzaad. Het zaad heeft
zijn eigen vorm en potentie. Het zaad met de vredige
gedachte dat in het woord meegezonden wordt, kan
groeien. Zaden hebben de goede bodem en omgeving
nodig. De kracht ervan kan er lang in bewaard blijven en
dan veel later tot groei komen. Ik ben afkomstig van het
zaad dat mijn aanwezigheid heeft doen groeien. Het is
als een voertuig dat ik gebruik. Ik ben de zaaier en het
zaad.
3. Hoe gaan we met anderen om – Ik heb de ander
nodig. Ik doe het niet alleen. De ander is mijn medemens,
als een onderdeel van mijn lichaam, als een onderdeel
van mijn schepping. Vriendelijk zijn tegen anderen,
betekent vriendelijk zijn tegen mij zelf. We zijn onderling
afhankelijk.
Respect - Ik zie de ander als iemand waar ik iets van kan
en wil leren.
Vergeving – Het houdt de destructieve houding tegen die
mij gevangen houdt (uit het verleden). Het heeft te maken
met een veranderen van instelling. De vredige geest
vergeeft. Het heeft te maken met de wens om mezelf en
anderen te bevrijden van pijn, ellende en verdriet.
Dankbaarheid – Het uiten van waardering voelt
weldadig aan. Wanneer ik gewaardeerd word, kan ik
ervaren dat ik een positieve rol speel in de wereld.
Loyaliteit – Het is als de lijm die mij met jou verbindt.
Vertrouwen geeft rust en zekerheid. Ik neem de hele
wereld in mij mee en straal de warmte naar haar uit.
4. Hoe ik betekenis kan geven aan mijn leven – In
verandering (ontwikkeling) zit het potentieel om tot
183
nieuwe dingen te komen. Ik ga mee in de flow van
verandering – wat zijn mijn mogelijkheden en hoe is mijn
bereidheid. Ik heb moed nodig om mijn persoonlijke pad
te bereizen en mijn hart en intuïtie te volgen.
Verlangen – Ik wil de vervulling van mijn wensen
realiseren waardoor anderen en ikzelf gelukkig worden.
Het is een innerlijke drang in mij. Die innerlijke stem van
verlangen maakt de keuzes die medebepalend zijn voor
de toekomst.
Principes – Principes geven mij kracht. Zij steunen het
verlangen en houden mij op het juiste spoor. De kracht
en passie van mijn geest krijgen daardoor een richting.
Dienstbaarheid – Het begint met de wens dat anderen
gelukkig mogen zijn en bevrijd zijn van lijden. Al mijn
handelingen zijn voor het welzijn van anderen. Dat is
mijn levenstaak.
Moed – Het is wat ik in mijzelf wil overwinnen. Ik ben op
pad en transformeer mijn moeilijkheden. Ik neem de
moeilijkheden van anderen op mij.
Theo heeft het document gelezen.
‘Hier kan ik wel wat mee.’
‘De richtlijnen zijn in de afgelopen decennia geleidelijk
aan veranderd van meer christelijk naar humaan. Ze zijn
zowel christelijk als humaan. Als je de thema’s op een
christelijke manier wilt benaderen dan kan dat prima. Het
zijn universele zaken die ons levende wezens aangaan.’
Theo wil vragen hoe het nu verder gaat. Hij is
nieuwsgierig. Hij wil niet opdringerig overkomen en
houdt zich in. Hij zal wachten tot Koster verder gaat.
‘Ik concentreer me regelmatig op de thema’s en kan ze
gemakkelijk visualiseren. Ik kom dan in het gebied van
184
energie, van levensenergie terecht. Het lijkt alsof de
levenskracht waarmee ik dan in contact ben als vanzelf in
mij stroomt, alsof de levenskracht optimaal van mij
gebruik kan maken. Ik word er blij van. Er ontstaat
levensvreugde. Het centert mij. Dagelijkse zorgen en
beslommeringen veranderen in goud, als je begrijpt wat
ik bedoel.
Maria is mijn grote voorbeeld. Zij is de verwezenlijking
van deze principes.’
‘Als je lid wordt van het Humangenootschap, wordt de
volgende tekst gezegd: ik breng je tot de Human
gemeenschap. Je wordt lid van het genootschap. Je krijgt
een kristalzoutoplossing in je hand. Daar neem je een
slokje van. Het reinigt. Je neemt symbolisch afscheid van
het leven dat je tot nu toe geleden hebt. Het vocht dat
overblijft, veeg je over je voorhoofd en je haar. De
zoutoplossing zet het vocht in je mond in beweging. Je
wordt er wakker door. Het zout verbindt langdurig en
staat voor langdurige vriendschap.’
‘Wat kan mijn taak zijn als ik lid ben?’
‘Voorlopig ga je door met het leven zoals je het nu leidt.
Eens per jaar is er een bijeenkomst. Tussendoor heb je
geregeld contact met andere leden. Je moet wel
voorzichtig zijn met je manier van communiceren. E-
mail kan onderschept worden en telefoon kan
afgeluisterd worden. Daarom is het belangrijk dat je nooit
iets vermeld door telefoon of via mail wat te maken heeft
met het genootschap. Je krijgt een aantal wachtwoorden
en tekens die je kunt gebruiken. Wachtwoorden tijdens
contacten op afstand en tekens bij contacten in de
185
nabijheid van elkaar. Nicòla en ik zijn je twee
contactpersonen.’
‘Hoe ga ik om met Solange? Ik wil geen geheimen voor
haar hebben.’
‘Maak je geen zorgen? Solange en Olivia zijn geen lid,
maar ze zijn op de hoogte van de geheime kerker. Ze zijn
deelgenoot.’
‘Kunnen zij geen lid worden?’
‘Wie weet? Ze hebben in ieder geval de goede instelling.’
Theo wordt blij bij de gedachte dat zij bij het complot
horen. Hij heeft gelijk zin om Solange te whats-appen.
Ik houd van je, lieveling.
Ze reageert bijna direct:
Ik mis je. Wanneer kom je terug?
‘Wanneer ga ik terug, Koster? Heb je me hier nog
nodig?’
‘Ik heb nog een bericht voor Nicòla. Wil je dat
meenemen?’
‘Ik weet, wat mijn taak is als nieuw lid. Ik ben koerier.’
‘Heel goed.’
Hij glimlacht.
‘Ik ga je voordragen. Met nieuwe maan zullen we elkaar
weer zien.’
Vanavond ben ik terug.
186
Richtingen en geometrische vormen: Kluize Hemeldauw
187
Plattegrond: Kluize Hemeldauw
188
189
(2015)
Deze roman verhaalt over een reis van een jongeman.
Het is een ontdekkingstocht naar de zingeving van zijn
bestaan, een reis naar zelf ontdekking en liefdeleven.
Hij komt mensen tegen die op een eigen manier een
manier hebben gevonden om hun kostbare menszijn zo
optimaal mogelijk te gebruiken.
Thema’s die aan de orde komen zijn
- Hoe werkt de geest?
- Wat betekent God voor mij?
- Wat voor invloed heeft de ander op mij?
- Wat betekenen liefde en compassie?
190
Andere uitgaven: - Lamp van het pad naar verlichting: Atisha
Vertaling van een boeddhistische basistekst met
commentaar van Serkong Rinpochee – naar
aanleiding van twee wekelijkse retraite (1983) – Anonieme maandelijkse brieven gedurende een
jaar (2006) – Gideon – In deze roman – een zoektocht - komt een
jonge adolescent in aanraking met het Tibetaans
Boeddhisme en liefdeleven (2006) – Een kijk op de Geest – oefeningen, teksten,
anekdotes, onderwerpen om tot meditatie te komen
geïnspireerd vanuit o.a. Tibetaans Boeddhisme
(2009) – Klanken Verwoorden – een praktisch en speels
werkboek over de klinkers en medeklinkers –
schrijfwijze, klank, invloed en kenmerken – elke
letter wordt belicht (2009) – Je bent mijn liefste vriendje (ook audio) –
kinderboek – Een jaar rond in het leven van Ollie en
zijn onzichtbare vriendje, Pietje (2009) In wording:
- Een meesterwerk van zijn leerling: (2012 - ……)
191