IFMSA-NL | Tentamens GNK5 keuze-vraa 1 Voorb/ad_MC.doc/12-3-2012 Fout -1 -1/3 o en 0 0 0 0 Punten...

18
UMC ttJ St Radboud Bloktoets Datum Aanvang 50101 Circulatie en 1 30 maart 2012 10.00 uur Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWIJZIGINGEN EN INSTRUCTIE: Universitair Medisch Centrum Faculteit_ der Medische Wetenschappen Dit tentamen bestaat uit 56 meerkeuzevragen en 14 extended matching vragen. Op de meerkeuzevragen en extended matching vragen zijn verschillende richtlijnen en instructies van toepassing. Controleer of uw tentamenset compleet is. De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. • u krijgt twee antwoordformulieren uitgereikt, één ten behoeve van het meerkeuzedeel en één ten behoeve van het extended matching deel. Vermeld op beide antwoordformulieren duidelijk uw naam en studentnummer. Gebruik een HB-potlood voor beide antwoordformulieren. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig'van uw antwoordformulieren. Wanneer een antwoord op het antwoordformulier onleesbaar is, zal het als blanco worden geïnterpreteerd. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antWoorden, ongeacht uw omcirkelingen/gegeven antwoorden in uw toetsboekje. Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening. Indien u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier. Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset behouden. AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE MEERKEUZEDEEL: Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen 'iNé3ar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, Open gelaten vragen laat u blanco. Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. De vragen worden als volgt gescoord: antwoorden: Goed 2 keuze-vraag 1 3 keuze-vraag 1 4 keuze-vraag 1 5 keuze-vraa 1 Voorb/ad_MC.doc/ 12-3-2012 Fout -1 - 1/3 o en 0 0 0 0 Punten Punten Punten Punten

Transcript of IFMSA-NL | Tentamens GNK5 keuze-vraa 1 Voorb/ad_MC.doc/12-3-2012 Fout -1 -1/3 o en 0 0 0 0 Punten...

  • UMC ttJ St Radboud ~!HeR'

    Bloktoets Datum Aanvang

    50101 Circulatie en Respira~ie 1 30 maart 2012 10.00 uur

    Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen

    ALGEMENE AANWIJZIGINGEN EN INSTRUCTIE:

    Universitair Medisch Centrum Faculteit_ der

    Medische Wetenschappen

    • Dit tentamen bestaat uit 56 meerkeuzevragen en 14 extended matching vragen. Op de meerkeuzevragen en extended matching vragen zijn verschillende richtlijnen en instructies van toepassing.

    • Controleer of uw tentamenset compleet is. • De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. • u krijgt twee antwoordformulieren uitgereikt, één ten behoeve van het meerkeuzedeel en één

    ten behoeve van het extended matching deel. • Vermeld op beide antwoordformulieren duidelijk uw naam en studentnummer. • Gebruik een HB-potlood voor beide antwoordformulieren. Corrigeer fouten met gum. Verwijder

    gumresten zorgvuldig'van uw antwoordformulieren. • Wanneer een antwoord op het antwoordformulier onleesbaar is, zal het als blanco worden

    geïnterpreteerd. • De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve

    antWoorden, ongeacht uw omcirkelingen/gegeven antwoorden in uw toetsboekje. • Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan. Mocht u

    dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. • Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten

    van tafel • Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. • Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet

    correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening.

    • Indien u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier. Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset behouden.

    AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE MEERKEUZEDEEL: • Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. • U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te

    omcirkelen. • Vragen 'iNé3ar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na

    zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden.

    • Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier,

    • Open gelaten vragen laat u blanco. • Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. De vragen worden als volgt gescoord:

    antwoorden: Goed 2 keuze-vraag 1 3 keuze-vraag 1 4 keuze-vraag 1 5 keuze-vraa 1

    Voorb/ad_MC.doc/12-3-2012

    Fout -1

    - 1/3

    o en 0 0 0 0

    Punten Punten Punten Punten

  • AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE EXTENDED MATCHINGDEEL:

    • Voor elk juist antwoord is 1 punt te behalen. • Bij iedere vraag is het aantal gevraagde alternatieven aangegeven, zowel op uw tentamenset als

    op het antwoordformulier (tussen haakjes). Het is mogelijk dat er meer antwoordopties juist zijn dan aangegeven, geef in dit geval niet meer op dan het gevraagde aantal.

    • Antwoordopties kunnen meer dan één keer gebruikt worden en niet alle antwoordopties hoeven gebruikt te worden.

    • Op het antwoordformulier geeft u uw antwoord door het vakje onder de letter die hoort bij het betreffende alternatief helemaal te vullen.

    • Draag er zorg voor dat, als u klaar bent, uw antwoorden op het antwoordformulier staan. • Er is geen sprake van 'correction for guessing' (= punten aftrek voor foute antwoorden). Kruis

    daarom altijd het gevraagde aantal alternatieven aan.

    Het invullen van teveel antwoorden • Draag er zorg voor dat het aantal aangekruiste antwoorden het aangegeven maximum aantal

    antwoorden NIET overschrijdt. • Indien het aantal aangekruiste antwoorden het aangegeven maximum aantal antwoorden

    overschrijdt, wordt het extra aantal antwoorden genegeerd, te beginnen bij het antwoord het meest achteraan in het alfabet.

    LET OP!!

    ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP BEIDE ANTWOORDFORMULIEREN!

    VEEL SUCCES!

    Voorblad _ MC.doc/12-3-20 12

  • /

    /

    I

    oets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Meerkeuzevragen Pagina 1 van totaal 12

    Vraag 1 Bloed stroomt in de vaatboom niet overal even snel. Waar in ondergenoemde vaten is de bloedstroomsnelheid het laagst? 1. Aorta '2! Capillairen 3. Vena cava

    Vraag 2 De totale weerstand waar tegen het hart moet pompen wordt vooral bepaald door een specifiek deel van de circulatie. Dat bestaat uit de: j .aorta

    ,_/, (?) arteriolen ?•.

    ) ~ - capillairen

    Vraag 3 Een vat met water loopt leeg via 2 identieke parallelle pijpen. Bij een reparatie wordt één pijp vervangen door een exemplaar met een dubbele diameter, en bij de andere pijp wordt de diameter gehalveerd. Wat gebeurt er met de snelheid waarmee het vat leegloopt na de reparatie? Het vat loopt: 1 ~

    .• }. l;_ 1. langzamer leeg "'+ 'h-. @ even snelleeg n

    "3. sneller leeg \ \

    Vraag 4 In een brede en in een smalle buis met dezelfde wanddikte, heerst dezelfde waterdruk. Indien de wanddikten en drukken gelijk zijn, zullen ook de ___ _ wandspanningen gelijk zijn in beide buizen. Deze stelling is: ~;:::;;:~----1 1. juist ., '\:>:::.... -~-t;:; . ..-. d ,, /\ "-2 onjuist .- _l_. · · ~

    ~:- --;:;-Vraag 5

    I. Waardoor wordt de lymfevloeistof voortbewogen door de lymfevaten? Door de: 11. aanzuigende werking van het hart f;.) capillaire druk in de lymfevaten

    ,ft. . endotheelcellen in de lymfe vaatwand /;qf gladde spiercellen in de lymfe vaatwand

    Vraag 6 Indien een orgaan meer bloed nodig heeft wordt dit geregeld doordat:

    '>, '1. De arteriolen van dat orgaan dilateren 2. De systemische bloeddruk omhoog gaat 3. De veneuze tegendruk wordt verlaagd

  • Ictoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Meerkeuzevragen Pagina 2 van totaal12

    Vraag 7 Twee identieke parallel geschakelde capillaire bedden worden vanuit een gezamenlijke hoofdarterie voorzien van bloed. Ten gevolge van een experimentele ingreep gaan de artsriolen in het ene capillaire bed in vasoconstrictie terwijl in het andere vaatbed geen verandering optreedt. De systemische bloeddruk blijft gelijk ten gevolge van de ingreep. Wat is het effect van de ingreep op het hartminuutvolume? Deze zal: ,r.:\)~Jt ~~:::.- -.o~

    ..)\71. afnemen ~ fÎ'(\f\À~-:. Co· \ ~IS ; gelijk blijven _____,----IL- _ lo \-\~ _sJ

    .,... \ 7 "0 toenemen .....--------\."0 ,. \ . {_/ "' / A\ 'it ,- / -\)

    ç\ Yraag 8 J ~ovenstaand microscoopbeeld toont een dwarsdoorsnede van longweefseL

    X = lucht. Welke bewering over structuur Y is dan correcr? Y is een: " ([ .. ,.ven u Ie met interne kleppen (b) 2. arteriole met 1 laag gladde spieren (a) in de wand ~continue capillair met eenlagig epitheel (b, endotheel)

    Ll - \ .l!J ' I l

  • B oktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Meerkeuzevragen Pagina 3 van totaal12

    Vraag 9 Geef aan wat de meest correcte beschrijving is van de samenstelling van de wand van een musculaire arterie:

    : 1-~ lntima met endotheel en lamina basalis; media met veellagen gladde spiercellen (~ en grote elastine platen, adventitia van bindweefsel met vasa vasorum

    ~'/1 \V Inti ma met endotheel en lamina basalis; media met veel lagen gladde spiercellen, Ä) elastische en collagene vezels en glycosaminoglycanen; adventitia van bind-

    weefsel lntima met gefenestreerd endotheel, een lamina basalis en een subendotheliale laag; media met een laag gladde spiercellen; geen vasa vasorum

    Vraag 10 Geef aan welke van de beweringen over een bronchus of over een bronchiolus correct is.

    -~)\_ Een bronchiolus wand bevat voor de stevigheid een of meerdere lagen gladde -I' spiercellen; slijmbekercellen geven een mukeus product af

    2. Een bronchiolus wand bevat voor de stevigheid kraakbeen en wat gladde spiercellen; seromukeuze klieren geven hun product af aan het lumen, wat zich verspreidt over het epitheel

    ~ Een bronchus wand bevat voor de stevigheid slechts een of meerdere lagen gladde spiercellen; en alleen de slijmbekercellen geven een mukeus product af.

    @ Een bronchus wand bevat alleen een aantal gladde spiercellen, en verder seromukeuze klieren die hun product afgeven aan het lumen, om zo een slijm-roller-band over het epitheel te vormen

    \I /' r7

    - ·- · ··-··---- -··-· --·------------------"

  • Bloktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Meerkeuzevragen Pagina 4 van totaal12

    Vraag 11 Bekijk de tekening en bedenk welk orgaan I deel van een orgaan hier getekend is. Let vervolgens met name op de actie die ondernomen wordt door de 2 cellen

    \ aangeduid met de letter "Y". Welke bewering over-de functie van cel Y is correct? \ Cel Y is een pneumocyt 11 in diapedese, zij kruipt door het septurn interalveolare ..• ,om in het lumen van de bronchiolus surfactant uit te spreiden

    \2. Cel Y is een pneumocyt 11 die surfactant uitscheidt en verspreidt over het platte \ -~/ oppervlak van de alveolus, en zo bijdraagt aan de verlaging van de oppervlakte-~" spanning van pneumocyten I · . ,>2 ~- Cel Y is een alveolaire macrofaag met veel lysosemen, die via uitstulpingen kleine

    \ .. koolstofdeeltjes op kan nemen en uit de alveolus kan verwijderen ; · "' Cel Y is een interstitiële fibroblast die actief veel elastine vezels produceert en

    /\ • !" Ll ~witscheidt in de alveolus ruimte. De eiwit activiteit is te zien aan het uitgebreide ·· ,. ruw endoplasmatisch reticulum en golgi netwerk

  • oktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30.03-2011 Meerkeuzevragen Pagina 5 van totaal12

    Vraag 12 De isovolumetrische relaxatiefase van de linker hartkamer begint met: 1 . opening van de aortaklep 2. opening van de pulmonaalklep

    ~\~) sluiting van de aortaklep 4. sluiting van de pulmonaalklep

    Vraag 13 Bij welke van de volgende ECG afleidingen is de electrode aan de linkerarm negatief gepoold?

  • Bloktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Meerkeuzevragen Pagina 6 van totaal12

    Î Vraag 19 \.; De 'wall stress' van de linkerkamer van het hart is omgekeerd evenredig met de: /'/ -1 . diameter van de kamer

    J: druk in de kamer t\ /, ""' 1c'i. stijfheid van de kamer 'L ~ wanddikte van kamer

    Vraag 20

    Y: Bij ee~ patië~t !s.sprake van een aortaklepstenose. Welke van de \ olgende

    ___." bewermgen 1s JUISt? ~ { ,-,, ~"&.. De afterload van de linker ventrikel neemt toe

    3. De preload van de linker ventrikel neemt af 4. De preload van de linker ventrikel neemt toe

    Vraag 21 1//) "\.Welke bewering over de ejectiefractie is juist? De ejectiefractie is de ratio van: / !J 1\._het einddiastolische en het eindsystolische volume van het atrium ~,..._,het einddiastolische en het eindsystolische volume van de ventrikel

    J ... de totale veneuze return en het einddiastolische volume van het atrium @: de totale veneuze return en het einddiastolische volume van de ventrikel

    è l"'-: ··h Vraag 22 , '-le1 -Bij langer bestaande hoge bloeddruk kan er een hypertrofie van de linker

    j

    ventrikelwand ontstaan. Hoe verandert daardoor het ventrikelvolume? ~ . ,,_,; , --, Bij linkerventrikelhypertrofie neemt het: - fv\ ·. r ..._, ,

    / 1/j ~ 1>einddiastolisch volume af -_-;;\)~\'··''· ,_,.;t-t"'" ~ R 00 _ '~"":"c.,\.\.1 o~·'tr-~ ~ einddiastolisch volume toe ~ V\ 1 o ~ \ ~ "-~eindsystolische volume af ~~,~. '-

    ' eindsystolische volume toe

    \\t-~ (

    1 Vraag 23 '0\ Bij een gezonde proefpersoon wordt een infuus met adrenaline gegeven. Wat zal er

    / gebeuren met de hartslag, bloeddruk en polsdruk bij deze persoon? ""-.'l_ De hartfrequentie daalt paradoxaal, de bloeddruk blijft gelijk en de polsdruk daalt 'Q. De hartfrequentie daalt paradoxaal, de bloeddruk stijgt en de polsdruk stijgt 3. De hartfrequentie stijgt, de bloeddruk blijft gelijk en de polsdruk daalt

    . De hartfrequentie stijgt, de bloeddruk stijgt en de polsdruk stijgt

    e Vraag 24 ' ) De regulatie van de hartactie staat onder invloed van het autonome zenuwstelsel.

    yvelke bewering over de invloed van de parasympaticus is juist? Q)Bij uitval van de parasympaticusactiviteit naar het hart neemt de hartfrequentie toe

    tot ± 100 slagen per minuut 2. Bij volledige blokkade van de parasympaticusactiviteit naar het hart stijgt de

    \ , hartfrequentie tot± 180 slag~n per minuut :----~ "jc,)i>": ~\Volledig doorsnijden van de parasympaticus naar het hart resulteert in een acute

    'hartstilstand

  • Bloktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Meerkeuzevragen Pagina 7 van totaal12

    Vraag 25 Een arts voert een lichamelijk onderzoek uit bij een patiënt met kortademigheid Welke bevinding past het beste bij een pneumothorax? 1 Een gedempte percussie aan de aangedane zijde 2. lnspiratoire erepitaties aan de aangedane zijde 3. Opgeheven ademgeruis aan de aangedane zijde

    r ~raag26

    ( / Wat is het directe effect op de transpulmonale en alveolaire drukken als het middenrif / ontspant na een maximale inademing? /\-\~ _ Q _V \1 ./ Y Transpulmonale druk en alveolaire druk nemen af - p. '·

    2. Transpulmonale druk en alveolaire druk nemen toe 1 Transpulmonale druk neemt toe en alveolaire druk neemt af ~ ranspulmonale druk neemt af en alveolaire druk neemt toe

    \ \ v I''\ ~C ~ l' v\( c•O~i '(

    ~ r-,., . .._ \ ·. \}., \ ...• , "\\! y·\

    \,4 ~..1.r~t.':"l j !(, ~'i

    ~ Vraag27 ·' /'::: Elasticiteit van longweefsel is het best te omschrijven als het vermogen van

    . longweefsel om: / 1. mee te geven met een opgelegde kracht ~erug te keren naar de rusttoestand

    (? Vraag 28

    ) Bijgaand figuur geeft schematisch de opbouw van de luchtwegen weer. Pneumocyten komen in de luchtwegen voor in:

    '1· Structuur A 2. Structuur B ~Structuur F

    /' .. ( 1 Vraag 29 · / Wat kost de inspiratiespieren van een gezonde persoon met een normale

    /lhngcapaciteit de meeste arbeid? Inademing van: 1. 2 naar 3 liter longinhoud 2. 3 naar 4 liter longinhoud

    @ 4 naar 5 liter longinhoud

  • Bloktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Meerkeuzevragen Pagina 8 van totaal12

    C vraag 30 / \

    2

    2

    Vraag 31

    7

    3

    In nevenstaande flow-volume curve wordt de vitale capaciteit (VC) aangegeven door de pijl met nummer: 1. 1 ~ 2 3t 3

    Surfactant in de longen vergroot de efficiëntie van respiratie, omdat surfactant: de compliantie van de longen verlaagt

    ( 2. de oppervlaktespanning in de alveoli verhoogt {à) zorgt voor uniforme ventilatie van alle alveoli

    {\

    Vraag 32 . FRC wordt gemeten met behulp van helium verdunning. Als de aanvang- en eindconcentratie respectievelijk 8% en 5% helium zijn en het volume van de spirometer 5 L bedraagt. Wat is dan het FRC volume in liters?

    ' 1 2 i"'l ' \">, 0'· \j fj \') \:. \ 2. 3&=c- [o _C, ., . (-\ :- T" " 0 ' 3, 5

    4.8 cf ·") .

    '(__ !) '-.L

    Vraag 33 c 'J _, , Waarom is de luchtwegweerstand op 2000m hoogte lager dan op zeeniveau?

    _.--), ' l . Lagere temperatuur resulteert in een hogere luchtviscositeit \ 1. , ·_ \o~\- fi . Inhaleren van h1stam1ne 2.. ~ -· · \ ~ lntravene_uz~ injecti~ met e~inephrine .. ,;f; e_ to"-~ 1 ·'

    3. COz toed1enmg aan 1nademmgslucht V1-~ -;J c d . ~.,~1n11.? _ \~cOM~ \J) ' I\

    \._ V-J'- \.ll, c 01, \)-. ) '• ·"- '{' u -..,~ c .~.~

    ( u~-r ~"~\ ~} . ~

  • B ·oktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Meerkeuzevragen Pagina 9 van totaal12

    Vraag 35 Een patiënt, in Nederland, krijgt 100% zuurstof toegediend omdat zijn arteriële

    / zuurstofsaturatie is gedaald tot 87%. Dit blijkt de zuurstofsaturatie echter nauwelijks te verbeteren. Wat is hier de meeste waarschijnlijke oorzaak van?

    ~ 1 >Een embolie @ Een forse shunt .1. Hypoventilatie

    //Vraag 36 -~,Wat is de beste indicator voor een goede weefseloxygenatie? Dat is de:

    · . ~arteriële saturatie ) 2. doorbloedingsstarke van het weefsel

    f'3) veneuze P02

    ~Vraag 37 ') emand heeft een verlaagd hemoglobinegehalte. Wat is het effect van deze verlaging

    / op het C02 transport in het bloed? De veneuze transportcapaciteit voor C02 zal hierdoor: (!)minder worden ,_2. niet veranderen 3 ... toenemen

    Vraag 38 De zuurstof moet door een aantal lagen diffunderen, elk met een diffusiecapaciteit Di. om van de alveolaire ruimte in de erytrocyt te komen. Wat is de totale diffusiecapaciteit Dtot van de twee lagen D1 en D2 samen? 1. Dtot = D1 . D2 2. Dtot = D1 + D2 3. 1/Dtot = 1/D1. 1/D2

    y 4. 1/Dtot = 1/D1 + 1/D2 ~\

    ~=ti~ !:n gevolg van longshunt? · ~~0 ~De arteriële PC02 zal iets stijgen

    .SS./2. De arteriële PC02 zal iets stijgen en de P02 iets dalen 3. De arteriële PC02 en P02 zullen beiden iets stijgen

    Vraag 40 () Bij een patiënt wordt een complete longkwab weggenomen. Wat is een effect ~ hiervan? ) 1. Grotere dode ruimte

    Q ,)

    2. Grotere shunt @ Kleinere diffusiecapaciteit

    Vraag 41 Wat gebeurt er met de bicarbonaatconcentratie [HC03 1 in het bloed van iemand die cpronisch hyperventileert? Deze zal: \\ _ 1\ ,_

    0-

    6 / H~

    f )dalen l Ol l- ~''10 e:::::-7 l( ''lu ·~ -·~ ;i:. gelijk blijven 3. stijgen ~

  • Bloktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Meerkeuzevragen Pagina 10 van totaal12

    Vraag 42 ~Welke uitspraak over de regionale longperfusie van een staand persoon is correct?

    1. De longtoppen zijn meer doorbloed dan de onderste longdelen " 2 De onderste longdelen zijn meer doorbloed dan de longtoppen

    // 3. De longtoppen en onderste longdelen zijn even sterk doorbloed

    Vraag 43 ~t werkt bevorderend op de zuurstofafgifte door het hemoglobine? (J)Acidose

    ) Î~ Temperatuur verlaging / 3. Verlaagde PCOz

    Vraag 44 Welke bewering is juist? De dorsale respiratoire spierg roep: 1. Bevat expiratoire en inspiratoire neuronen

    "-2. Bevat primair expiratoire neuronen ~- Is gelegen in het Botziger complex

    44 Is gelegen in de Nucleus tractus solitarii

    1~raag 45 Gî·-b ( o -.k ~r~ Glomuscellen reageren op zowel hypoxemie, hypercapnie als acidosis. Deze reactie

    1 / is het gevolg van:

    ~ 13 d) lnhibitie van de Na+-H+ uitwisseling p 2. Inhibitie van K+ kanalen

    / 3. Sluiting van Ca2+ kanalen 4. Verhoging van het cAMP

    Vraag 46 , Welke bewering is juist? De Hering-Breuer reflex: 9 '1, draagt zorg voor een constante alveolaire ventilatie

    \ )/ ~ heeft geen rol in overinflatie / / 3 is een snel adapterende reflex

    4. is een vorm van positieve feedback op de motorneuronen van de nervus Frenicus

    ~raag47 (:_/)!Jat is de belangrijkste regulator van de normale ademhaling in rust? Dat is: < W het COz gehalte in het bloed geregistreerd door centrale chemoreceptoren J~· het COz gehalte in het bloed geregistreerd door perifere chemoreceptoren

    3. het 0 2 gehalte in het bloed geregistreerd door centrale chemoreceptoren 4. het Oz gehalte in het bloed geregistreerd door perifere chemoreceptoren

    \f rF t () )"•A '"' 'f\ ~ /7 Vraag 48 D·1_ & o ("/ Hyperventilatie kan leiden tot vermindering in activiteit van de centrale ->

    /

    , chemoreceptoren doordat: . :

  • Bloktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Meerkeuzevragen Pagina 11 van totaal 12

    Vraag 49 Patiënten met ernstig COPD hebben vaak afwijkende arteriële bloedgaswaarden en een verstoord zuur-base evenwicht. Wat is een veel voorkomende stoornis bij deze patiënten? ~1. Metabole acidose, respiratoir gecompenseerd ~- Metabole alkalose, respiratoir gecompenseerd 3. Respiratoire acidose, metabool gecompenseerd re.,.. 0:\ ~

    ":v4. Respiratoire alkalose, metabool gecompenseerd \'-'\~u-\j

    ~o-.0'1 ~ lî,. (f ~ ~ -_ ~\-'"" Vraag 50 '

  • Bloktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30.03-2011 Meerkeuzevragen Pagina 12 van totaal12

    Vraag 54 Hieronder is de activiteit van de nervus Frenicus weergegeven tijdens een ademcyclus in rust:

    Tijd

    ~Op welk van de vier tijdstippen {A,B,C of D) is het longvolume het grootst: ~ 1.A / 2.8

    \J) c 4.D

    Vraag 55 Stelling: De snel toenemende activiteit van de nervus Frenicus tijdens inademing wordt veroorzaakt door een negatieve feedbackloop op de motorneuronen. Deze stelling is: 1. juist

    -~ 2. onjuist

    Vraag 56 L o'l~ ~"'~ ~\\~ Chronische hyperventilatie {een gecompenseerde respiratoire alkalese) gaat gepaard met:

    \I ''/ ,......_

    .,.-·-" I ) ~een normaal bloed [HC03-) 0 . een verhoogd bloed [HC03-) 3. een verlaagd bloed [HC03l

    v

    )9"

    Einde van de meerkeuzevragen

    ., '

  • Bloktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Extended Matching Pagina 1 van totaal4

    Vraag 1 Hieronder staan een aantal verbindingsstructuren genoemd. U kunt bij de beantwoording van deze vraag drie van deze begrippen vermelden:

    ® desmosoom verbinding B. hemidesmosoom verbinding C. integrine verbinding g. lamina basalis verbinding 'E nexus verbinding F. z-lijn verbinding ~l zonula adherens/fascia adherens verbinding R~ zonula occludens verbinding

    Welke drie verbindingsstructuren worden aangetroffen in de intercalair schijf tussen hartspiercellen?

    i.\. :J.. ..~.. C? J v _/ \

    Vragen 2 & 3 Hieronder staan een aantal celtypen genoemd. U kunt bij de beantwoording van onderstaande vragen van deze begrippen gebruik maken:

    \kJ Alveolaire macrofaag B. Brush cel C. Clara cel

    (D/ Endotheelcel E. Fibroblast F. Gladde spiercel

    (GJ I nterstitiele macrofaag Ci3l Pneumocyt I Q) ... Pneumocyt 11 · ~-:_ Sere-mukeuze kliercel )

  • Bloktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Extended Matching Pagina 2 van totaal 4

    Vragen 4 tot en met 9 Hieronder staan een aantal begrippen die gebruikt worden om de fysiologie van de circulatie te beschrijven. U kunt voor de beantwoording van onderstaande vragen van deze begrippen gebruik maken:

    A. Afterload -,~B~Bieeddrrrlr

    -e~earcfî·ac ou p t D. Centraal veneuze druk -

    ·E ::-- ChFeAetr:e~e

    F. --CG>AtFaetilitei G .. , Einddiastolische druk

    1,H. · Einddiastolisch volume. 'I~:;:;....·HartfFequen ie --·r ·lnotropie ~ K. Perifere-v;rafweerstand '

    -L-:-P-I:eloae:---·--M~ .V eneuze-retlifrf

    Vraag 4 Welke drie grootheden nemen toe tijdens perfusie van een geïsoleerd hart (langen __ dort. preparaat) met noradrenal1ine~ 1 r·. / ~- , \ ~ I( .~-. \)/( \'- \\ ...... ll'···· ...... Cf \

    . ~ ' .. , .... \ 1)'1)..\ :V,... .)d:-. ·-· IL'-~,ç . 0"-'}--. ~~cV.-'

    Vraag 5 ~ ç;0 o...c' - . "' ·~ · t r ~ ~

    Een patiënt heeft een chronisch verhoogde bloeddruk. Welke factor speelt hierbij een grote oorzakelijke rol?

    ;4 k ~~- lJ\.

    Vraag 6 ~ ' c o "~ ' · ,\ c /\ / t" ,,' .

    Doxazosine is een alfa-adrenoreceptorblokker. Welke drie van bovengenoemde grootheden zullen veranderen door toediening van doxazosine? ,.. '"11\t..

    .'Y .. ·... .L.· .. ·.. ..~.... ri ~) \ \\ co -1 \ -V \ . ·( \f\ P· x . . .\ o --iS \l J \ ,,~ {\\-Vraag 7 Bij de zogenaamde valsalvamanoeuvre wordt de functie van het autonome zenuwstelsel getest door iemand 15 seconden tegen een weerstand in te laten blazen. Welke grootheid wordt tijdens het blazen veranderd om een reactie van het autonome zenuwstelsel op te wekken?

  • ktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03-2011 Extended Matching Pagina 3 van totaal 4

    &0

    04--------.------~

    0 10 . .

  • Bloktoets 50101 Circulatie en Respiratie I 30-03,.2011 Extended atching Pagina 4 van totaal 4

    Vragen 1 0 tot en met 14

    Hieronder staan een aantal begrippen die gebruikt worden als fysiologische variabelen. U dient bij de beantwoording van onderstaande vragen één of meerdere van deze fysiologische begrippen te vermelden.

    -. . Diastolische bloeddruk/

    ~baclaar / /~ MaXirnälé- trarlf.r:e€J·l:leRti€ /

    D. Maximale ventilatie E. ·Ma~~fFlale-zuur:stof,gflRame

    )~.garas.y.m~atisGt::le-activl 1et :;/ y.. Ealsdr:uk_ . ""'o"~ ~ -Res·~iratoireExcl'lm:r~Je~Ratio ~(\?- '

    I. Saturatie · y ( _sympatische-aetiviteit- /