Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

114
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners Masterproef neergelegd ter behalen van de graad van Master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek Promotor: Prof. dr. J. R. Wiersema Begeleidster: Lic. I. Buyck Cailliau Eefke 20055315

Transcript of Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

Page 1: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar 2011-2012

Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een

bevraging van hulpverleners

Masterproef neergelegd ter behalen van de graad van Master in de

Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek

Promotor: Prof. dr. J. R. Wiersema

Begeleidster: Lic. I. Buyck

Cailliau Eefke 20055315

Page 2: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

1

Page 3: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

2

Dankwoord

Eerst en vooral zou ik graag mijn promotor, prof. dr. J. R. Wiersema, en mijn

begeleidster, I. Buyck, willen bedanken voor de kans die ze me gaven om rond dit

onderwerp te werken en voor hun steun, advies en alle antwoorden op mijn vele

vragen.

Graag wil ik eveneens mijn ouders en mijn vriend bedanken voor hun voortdurende

steun en aanmoediging, niet alleen bij het maken van deze masterproef maar

gedurende mijn ganse studieperiode.

Ten slotte wil ik nog een dankwoord richten naar mijn familie en vrienden want ook bij

hen vond ik steeds de nodige schouderklopjes.

Page 4: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

3

Page 5: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

4

Abstract

Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) is een stoornis die heel wat kinderen

treft. Door de chronische aard en de grote impact die ADHD heeft op verschillende

vlakken, kunnen we stellen dat een multimodale en multidisciplinaire aanpak

genoodzaakt is. Met dit onderzoek werd getracht om de kant van de hulpverlener

dieper te bekijken en in te gaan op hoe tot behandeling gekomen wordt, welke

interventies voorhanden zijn, welke keuzes gemaakt worden, met wie samengewerkt

wordt, hoe hulpverlening praktisch georganiseerd wordt, welke redenen er zijn om

hulpverlening vroegtijdig stop te zetten en welke noden en tekorten de hulpverleners

in dit huidig aanbod nog detecteren. Het onderzoek gebeurde via een zelfopgestelde

vragenlijst die werd ingevuld door 133 hulpverleners in Vlaanderen.

Eerst en vooral komt naar voren dat behandeling voornamelijk afgestemd wordt op

de individuele noden van de kinderen en minder op het reduceren van de

kernsymptomen van de stoornis. Interventies blijken vooral gericht op de kinderen

zelf en in tweede instantie ook op ouders en school/leerkrachten. Koplopers hierbij

zijn medicatie en psycho-educatie. Broer(s) en/of zus(sen) evenals de bredere

omgeving blijken echter vaak vergeten te worden in de behandeling. Gecombineerde

behandelingen komen frequent voor en vaak wordt zowel in groep als individueel

gewerkt. Net zoals de internationale aanbevelingen aangeven, wordt eveneens heel

vaak multidisciplinair gewerkt. Belangrijk voor de toekomst lijkt dat naar nieuwe

manieren wordt gezocht om motivatie voor cliënten en hun ouders te verhogen om

behandeling vol te houden. Ten slotte blijken structurele veranderingen nodig om

tegemoet te kunnen komen aan de wachtlijsten. Het uitbreiden van instanties en

personeel zou ook voor andere gekende noden mee een oplossing kunnen bieden.

Page 6: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

5

Page 7: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

6

Inhoud

Inleiding ...................................................................................................................... 1

Literatuur .................................................................................................................... 3

1. Attention Deficit Hyperactivity Disorder ............................................................. 3

1.1 Inleiding ................................................................................................. 3

1.2 Diagnostische criteria volgens DSM-IV-TR en ICD-10 .......................... 3

1.3 Prevalentie ............................................................................................ 6

1.4 Het stellen van een diagnose ................................................................ 7

1.5 Evolutie doorheen de levensloop .......................................................... 7

1.6 Comorbiditeit en bijkomende problemen ............................................... 8

1.7 Oorzaken – Etiologie ............................................................................. 9

2. Soorten interventies ........................................................................................ 10

2.1 Medicatie ............................................................................................. 11

2.1.1 Stimulantia of stimulerende middelen ................................................ 11

2.1.2 Non-stimulantia of niet-stimulerende middelen .................................. 12

2.2 Psychosociale begeleiding .................................................................. 14

2.2.1 Psycho-educatie ................................................................................ 14

2.2.2 Oudertraining ..................................................................................... 15

2.2.3 Kindgebaseerde interventies ............................................................. 15

2.2.4 Schoolgerichte interventies ................................................................ 18

2.3 Gecombineerde behandeling .............................................................. 19

2.4 Neurofeedback .................................................................................... 20

2.5 Alternatieve therapieën ....................................................................... 20

3. De weg naar hulpverlening en behandeling .................................................... 21

3.1 Factoren die een rol spelen bij het zoeken naar hulp .......................... 22

Page 8: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

7

3.2 Keuze tussen verschillende interventiemogelijkheden ........................ 23

4. Andere barrières in de toegang tot hulpverlening ........................................... 24

Probleemstelling en onderzoeksvragen .................................................................... 27

Methodologie ............................................................................................................ 29

1. Steekproef: respondenten............................................................................... 29

2. Keuze van het onderzoeksinstrument ............................................................. 29

3. Beschrijving van het onderzoeksinstrument .................................................... 30

4. Procedure en verwerking ................................................................................ 32

Resultaten ................................................................................................................ 35

1. Persoonsgegevens ......................................................................................... 35

1.1 Hulpverleners ...................................................................................... 35

1.2 Organisaties ........................................................................................ 36

2. Hulpverlening: algemeen ................................................................................ 38

3. Mogelijke behandelingsvormen ...................................................................... 40

4. Professionele betrokkenen in de hulpverlening .............................................. 46

5. Verloop en organisatie van de hulpverlening .................................................. 48

6. Opvattingen en ervaren noden van de hulpverleners ..................................... 51

Discussie en conclusie ............................................................................................. 55

1. Discussie ........................................................................................................ 55

1.1 Indicatiestelling voor behandeling ....................................................... 55

1.1.1 Weg naar behandeling ....................................................................... 55

1.1.2 Indicaties om over te gaan tot behandeling ....................................... 57

1.1.3 Doelstellingen van behandeling ......................................................... 58

1.2 Concrete vormgeving van een behandeling ........................................ 59

1.2.1 Kiezen van een interventie ................................................................ 59

Page 9: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

8

1.2.2 Redenen voor de keuze ..................................................................... 61

1.2.3 Voorhanden interventies .................................................................... 61

1.2.4 Gecombineerde vormen .................................................................... 65

1.2.5 Betrokkenen in de behandeling ......................................................... 66

1.2.6 Praktische organisatie van de hulpverlening ..................................... 68

1.2.7 Redenen voor het vroegtijdig stopzetten van de hulpverlening ......... 69

1.3 Ervaren noden en tekorten bij hulpverleners ....................................... 69

2. Sterktes en beperkingen van dit onderzoek .................................................... 72

3. Implicaties voor toekomstige praktijk en onderzoek ........................................ 74

4. Conclusie ........................................................................................................ 76

Literatuur .................................................................................................................. 79

Bijlagen ..................................................................................................................... 89

1. Vragenlijst ....................................................................................................... 89

2. Begeleidende brief voor hulpverleners ......................................................... 103

Page 10: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

0

Page 11: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

1

Inleiding

Vandaag de dag is ADHD een zeer welgekend fenomeen geworden. In de media

wordt er constant over gesproken en ook het internet staat bol van allerlei informatie

en adviezen rond de stoornis. Op vele plaatsen in de hulpverlening en in het

onderwijs wordt men ermee geconfronteerd. Ikzelf vond dit dan ook een heel erg

boeiend thema om rond te werken in mijn Masterproef, ook met het oog op latere

relevantie in de praktijk.

Hoe komt men tot behandeling, welke behandelingen zijn er nu juist voorhanden voor

deze stoornis, hoe wordt de hulpverlening georganiseerd, wanneer wordt er

vroegtijdig gestopt en wat zijn nu precies de noden en tekorten die hierbij nog

ervaren worden door de hulpverlener? Dit is het opzet van deze Masterproef en werd

onderzocht via een vragenlijst gericht naar hulpverleners voor lagere schoolkinderen

met ADHD in verscheidene settings in Vlaanderen.

Voorafgaand aan dit onderzoek werd enkele jaren geleden door Hanna Bil (2010)

reeds een vooronderzoek gedaan. Dit gebeurde via focusgroepen met enkele

Vlaamse hulpverleners en diende als exploratie van dit thema. De resultaten van dit

exploratief onderzoek werden samen met de nader bekeken literatuur gebruikt als

handvaten om het eigen onderzoek vorm te geven. Onder meer via de bekomen

resultaten uit dit vooronderzoek konden immers antwoordalternatieven gegenereerd

worden om de meerkeuzevragen in de zelf opgestelde vragenlijst van het huidig

onderzoek meer validiteit te geven.

Page 12: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

2

Page 13: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

3

Literatuur

1. Attention Deficit Hyperactivity Disorder

1.1 Inleiding

Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD), of aandachtstekortstoornis met

hyperactiviteit, is de meest recente benaming voor kinderen die druk, onrustig,

impulsief, ongeconcentreerd en onoplettend zijn. ADHD is één van de meest

voorkomende chronische stoornissen in de kindertijd en de meest voorkomende

gedragsstoornis (Stein & Perrin, 2003). Het is tevens één van de meest onderzochte

stoornissen bij kinderen (van der Ploeg & Scholte, 2001; Polanczyk, de Lima, Horta,

Biederman, & Rohde, 2007).

Gedragspatronen bij kinderen gelijkend op wat we nu als ADHD zouden omschrijven

zijn al gedurende meer dan 100 jaar beschreven in de medische literatuur, hoewel de

definitie en benaming al meerdere keren is veranderd gedurende deze periode (Stein

& Perrin, 2003). Voordat de benaming ADHD gehanteerd werd, werd dit syndroom

Minimal Brain Damage/Dysfunction, of MBD, genoemd vanuit het idee dat de

stoornis werd veroorzaakt door een lichte hersenbeschadiging of -dysfunctie. Daarna

kwam ook de term hyperkinetische gedragsstoornis meer en meer naar voor (van der

Ploeg & Scholte, 2001).

Over het algemeen zijn er bij ADHD drie typerende gedragingen: aandachtstekort

en/of hyperactiviteit en impulsiviteit. Deze gedragingen kunnen bij kinderen in

verschillende mate voorkomen en er kan dan ook gesproken worden van een

heterogeen karakter bij ADHD (Bauermeister et al., 2007; Stein & Perrin, 2003).

1.2 Diagnostische criteria volgens DSM-IV-TR en ICD-10

Diagnostische criteria voor ADHD vinden we terug in de herwerkte vierde versie van

de Diagnostic and Statistical Manual for Mental disorders (DSM-IV-TR) van de

American Psychiatric Association (APA) (APA, 2000) en in de tiende versie van de

International Classification of Diseases and releated health problems (ICD-10)

(WHO, 1994).

Page 14: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

4

In de DSM-IV-TR wordt deze stoornis omschreven als: Aandachtstekortstoornis met

hyperactiviteit of ADHD. Hier wordt verder onderscheid gemaakt tussen een

dimensie aandachtstekort en een dimensie hyperactiviteit-impulsiviteit waar men

twee maal negen symptomen bij naar voren brengt (APA, 2000):

Aandachtstekort:

a. slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt

achteloos fouten in schoolwerk, werk of bij andere activiteiten

b. heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden

c. lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct aangesproken wordt

d. volgt vaak aanwijzingen niet op en slaagt er vaak niet in schoolwerk,

karweitjes af te maken of verplichtingen op het werk na te komen (niet het

gevolg van oppositioneel gedrag of van het onvermogen om aanwijzingen te

begrijpen)

e. heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten

f. vermijdt vaak, heeft een afkeer van of is onwillig zich bezig te houden met

taken die een langdurige geestelijke inspanning vereisen (zoals school- of

huiswerk)

g. raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of bezigheden (bijvoorbeeld

speelgoed, huiswerk, potloden, boeken of gereedschap)

h. wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels

i. is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden

Hyperactiviteit:

a. beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of draait in zijn/haar stoel

b. staat vaak op in de klas of in andere situaties waar verwacht wordt dat men op

zijn plaats blijft zitten

c. rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is (bij

adolescenten of volwassenen kan dit beperkt zijn tot subjectieve gevoelens

van rusteloosheid)

d. kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten

e. is vaak ‘in de weer’ of ‘draaft maar door’

f. praat vaak aan een stuk door

Page 15: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

5

Impulsiviteit

g. gooit het antwoord er vaak al uit voordat de vragen afgemaakt zijn

h. heeft vaak moeite op zijn/haar beurt te wachten

i. verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op (bijvoorbeeld mengt

zich zomaar in gesprekken of spelletjes)

Op basis van deze dimensie aandachtstekort en dimensie hyperactiviteit-impulsiviteit

onderscheidt de DSM-IV-TR 3 subtypes van ADHD. Bij elke vorm moeten bepaalde

symptomen aanwezig zijn en dit in een mate die onaangepast is en die niet past bij

het ontwikkelingsniveau.

- Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerde type. Hiervoor moet er

gedurende de laatste zes maanden voldaan zijn aan minstens zes symptomen van

de eerste dimensie en aan minstens zes symptomen van de tweede dimensie.

- Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend onoplettendheid type.

Hiervoor moet er gedurende de laatste zes maanden voldaan zijn aan minstens

zes symptomen van de dimensie aandachtstekort. Dit type wordt in de praktijk ook

wel aangeduid met de benaming Attention Deficit Disorder (ADD).

- Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend hyperactief-impulsief

type. Hiervoor moet er gedurende de laatste zes maanden voldaan zijn aan

minstens zes symptomen van de dimensie hyperactiviteit-impulsiviteit.

Verder geeft men als voorwaarden aan dat:

- enkele symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit of onoplettendheid aanwezig

waren voor het zevende jaar.

- enkele beperkingen uit de groep symptomen aanwezig zijn op twee of meer

terreinen (bijvoorbeeld op school of werk en thuis).

- er duidelijke aanwijzingen van significante beperkingen aanwezig moeten zijn in

het sociale, school- of beroepsmatige functioneren.

- de symptomen niet uitsluitend voorkomen in het beloop van een pervasieve

ontwikkelingsstoornis, schizofrenie of een andere psychotische stoornis en niet

eerder toe te schrijven zijn aan een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld

stemmingsstoornis, angststoornis, dissociatieve stoornis of een

persoonlijkheidsstoornis).

Page 16: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

6

De DSM-IV-TR heeft als laatste ook nog een categorie ‘Aandachtstekortstoornis met

hyperactiviteit Niet Anderszins Omschreven’. Deze omvat de stoornissen die ook

dergelijke symptomen op de voorgrond hebben staan, maar die toch niet voldoen

aan de criteria zoals opgegeven voor een aandachtstekortstoornis met

hyperactiviteit.

In de ICD-10 die wordt gepubliceerd door de World Health Organization (WHO),

wordt de stoornis omschreven als een hyperkinetische stoornis of Hyperkinetic

Disorder (HD) (WHO, 1994). Hier gaat men geen onderscheid maken in subtypes

maar wordt alles onder deze ene categorie geplaatst, die in feite overeen komt met

het gecombineerde type van ADHD in de DSM-IV-TR classificatie.

Om in de ICD-10 indeling van een diagnose hyperkinetische stoornis te kunnen

spreken, moeten er symptomen te zien zijn in alle drie de domeinen: er moeten

minstens 5 symptomen aanwezig zijn van aandachtstekort, drie symptomen van

hyperactiviteit en minstens één van impulsiviteit (Cameron & Hill, 1996). Er moet een

abnormale mate van onoplettendheid en rusteloosheid zijn ten opzichte van de

leeftijd, het ontwikkelingsstadium en IQ van het kind. De symptomen moeten ook

aanwezig zijn in meer dan één verschillende situatie, nl. zowel thuis als op school, en

moeten consistent zijn over de tijd. Het moet kunnen aangetoond worden door

directe observatie en mag niet veroorzaakt worden door een andere

ontwikkelingsstoornis of psychiatrische aandoening. De symptomen moeten

voorkomen voor het zevende levensjaar en moeten minstens 6 maanden duren.

Naast dit alles moet het kind een IQ van meer dan 50 hebben (WHO, 1992b).

1.3 Prevalentie

ADHD komt naar schatting voor bij 3 tot 5% van de schoolgaande kinderen

(Baeyens, Roeyers, & Vande Walle, 2006; MTA Cooperative Group, 1999; Rodrigues

Pereira, 2005; Stein & Perrin, 2003; van der Ploeg & Scholte, 2001). Deze

prevalentie is vergelijkbaar met vele vaak voorkomende mentale- en psychische

gezondheidsproblemen (Katragadda & Schubiner, 2007). In veel onderzoek toont

deze schatting echter grote variabiliteit gaande van 1 tot zelfs 20%. Deze variabiliteit

Page 17: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

7

wordt veroorzaakt door methodologische karakteristieken van de verschillende

studies (Polanczyk et al., 2007).

Over het algemeen wordt aangenomen dat ADHD tot drie keer meer voorkomt bij

jongens dan bij meisjes (Barkley, 1997; Bauermeister et al., 2007; Rodrigues Pereira,

2005; Stein & Perrin, 2003; Zimmerman, 2003).

1.4 Het stellen van een diagnose

Er bestaat vandaag de dag nog geen objectieve test die ADHD kan vaststellen

(Maes, 2005). Bij voorkeur wordt een diagnose gesteld op basis van het geheel van

gestructureerde en ongestructureerde gesprekken met het kind, ouders en

leerkrachten, op basis van formele en informele observaties en op basis van

testresultaten en scores op gedragsvragenlijsten, ingevuld door ouders en

leerkrachten. Het volledige school- en gezondheidsdossier van het kind en

psychologische tests vullen aan (Root & Resnick, 2003; Zimmerman, 2003).

1.5 Evolutie doorheen de levensloop

Onderzoeksliteratuur heeft aangetoond dat ADHD een stoornis is die individuen kan

beïnvloeden gedurende het hele leven (Bauermeister et al., 2007). Tot twee derde

van de kinderen met ADHD zal blijvende symptomen en problemen hebben als

adolescent en volwassene (Barkley, 1997; Katragadda & Schubiner, 2007; Kooij et

al., 2010; Root & Resnick, 2003; Wolraich et al., 2005; Zimmerman, 2003).

Naarmate de leeftijd van een individu verandert, kan ook het voorkomen van

bepaalde gedragingen veranderen (Root & Resnick, 2003). Bij kinderen zijn de

kernsymptomen van onoplettenheid, hyperactiviteit en impulsiviteit meestal erg

duidelijk aanwezig. Bij adolescenten zien we vaak een verandering in presentatie van

symptomen naarmate ze ouder worden waardoor ze meer gaan neigen naar het

inattentieve type van ADHD. Dit komt dan vooral doordat hyperactieve en impulsieve

symptomen minderen of meer onder controle kunnen worden gehouden (Root &

Resnick, 2003). Ook bij volwassenen komen de kernsymptomen vaak op een andere

en meer subtiele wijze naar voren. Zo gaan volwassenen bijvoorbeeld onder andere

meer een innerlijke onrust ervaren, een onmogelijkheid om te ontspannen, moeite

Page 18: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

8

hebben om zichzelf te organiseren, moeite hebben om lang stil te zitten en veel

praten (Kooij et al., 2010).

1.6 Comorbiditeit en bijkomende problemen

Comorbiditeiten identificeren is erg belangrijk omdat als dit niet gebeurt dit de kansen

van de behandeling om effectief te werken, limiteert en bijdraagt tot een groter

algemene beperking (Katragadda & Schubiner, 2007).

Ongeveer 44% tot zelfs twee derde van de kinderen met ADHD zou een comorbide

stoornis hebben (Katragadda & Schubiner, 2007; Kooij et al., 2010; Root & Resnick,

2003), ongeveer een derde zou twee comorbide stoornissen hebben en een tiende

zou zelfs 3 comorbide stoornissen hebben. Gelijke percentages van comorbiditeit

worden gevonden voor jongens als meisjes (Root & Resnick, 2003).

Resultaten, over verschillende onderzoeken heen, geven waarden van comorbiditeit

aan van 35% voor een Oppositional Defiant Disorder (ODD), 26% voor een Conduct

Disorder (CD), 26% voor angststoornissen en 18% voor depressieve stoornissen.

Ook leerstoornissen komen voor als comorbide stoornis bij een derde van de

kinderen en jongeren met ADHD (Stein & Perrin, 2003; Wilens, Biederman, &

Spencer, 2002). Hiernaast zijn bipolaire stoornis, middelenmisbruik, ticstoornis en

syndroom van Gilles de la Tourette nog enkele typische psychiatrische

comorbiditeiten (Wigal, 2009). Mentale achterstand kan een comorbide stoornis zijn

maar deze kinderen moeten dan vergeleken worden met andere kinderen met een

mentale achterstand op vlak van symptomen om tot een diagnose ADHD te komen

(Root & Resnick, 2003).

Hiernaast zijn er bijkomende problemen geassocieerd met ADHD, zoals spraak- en

taalachterstand, slechte motorische coördinatie, slechte regulatie van emoties, lage

frustratietolerantie, een hoger risico op een accidentele verwonding, stoornissen in

de sociale interactie, een negatief zelfbeeld, faalangst en schooluitval (APA, 2000;

Rodrigues Pereira, 2005; Root & Resnick, 2003; WHO, 1992a). Roken,

politiecontacten, roekeloos gedrag in het verkeer, al te vlug impulsieve beslissingen

maken en middelenmisbruik vullen dit nog aan (Rodrigues Pereira, 2005).

Page 19: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

9

1.7 Oorzaken – Etiologie

ADHD heeft een sterk genetische component en kan gezien worden als een erfelijke

stoornis, met een erfelijkheid van 80 tot zelfs 90% (Katragadda & Schubiner, 2007;

Polanczyk et al., 2007; Root & Resnick, 2003).

ADHD kan dus vooreerst gezien worden als een medisch probleem met een

biologische basis. Studies toonden aan dat er in de hersenen enkele

hersenstructuren geassocieerd worden met ADHD. Zo zijn er veranderingen

merkbaar in de prefrontale en pariëtale cortex, alsook in de vorm van enkele

subcorticale structuren, meerbepaald de basale ganglia, hippocampus en amygdala.

Hierbij aansluitend tonen onderzoeksresultaten aan dat ADHD bij kinderen

gekarakteriseerd kan worden door een vertraging in corticale groei (Shaw & Rabin,

2009).

De neurotransmitters die betrokken zijn bij ADHD zijn dopamine en noradrenaline

(Katragadda & Schubiner, 2007). Door een tekort aan deze neurotransmitters zou de

samenwerking tussen het voorste en het middelste deel van de hersenen niet vlot

verlopen waardoor men te veel ingaat op impulsen zonder na te denken of te

plannen (Maes, 2005). Het is door de werking op deze neurotransmitters dat

medicatie succes toont om symptomen te verminderen (Katragadda & Schubiner,

2007).

Als tweede blijken prenatale- en ontwikkelingsfactoren een rol te spelen en kunnen

ze als risicofactoren beschouwd worden. Hieronder vallen onder andere roken en

alcoholgebruik tijdens de zwangerschap, een laag geboortegewicht alsook elke

andere anomalie die voorkomt tijdens de rijping of zwangerschap (Katragadda &

Schubiner, 2007; Root & Resnick, 2003). Ook negatieve omstandigheden kort na de

geboorte, zoals onder andere zuurstoftekort of blootstelling aan giftige stoffen in de

eerste levensjaren, worden soms als oorzaak naar voren gebracht (Maes, 2005). De

laatste jaren doet men naast dit alles steeds meer onderzoek naar het effect van

voeding bij kinderen met deze stoornis omdat men vermoedt dat deze eveneens een

rol kunnen spelen bij ADHD (Maes, 2005).

Als derde komen omgevingsfactoren en andere sociale factoren naar voren als

bijdragend aan de symptomen en zouden deze zelfs de symptomen kunnen doen

Page 20: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

10

verergeren. Een familieomgeving met psychosociale problemen zoals armoede,

criminaliteit of een éénoudergezin, met hogere mate van conflicten of waar andere

psychiatrische problemen voorkomen, worden significant geassocieerd met meer

voorkomen van ADHD (Katragadda & Schubiner, 2007). Daarenboven zijn andere

familiale variabelen zoals een groot gezin of een plaatsing in een pleeggezin

significante risicofactoren (Root & Resnick, 2003).

2. Soorten interventies

Het primaire doel van behandeling houdt in dat de symptomen van onoplettendheid,

hyperactiviteit en impulsiviteit worden gereduceerd en dat psychosociale en

academische vaardigheden worden verbeterd, met zo minimaal mogelijke negatieve

gevolgen van de behandeling (Zimmerman, 2003).

Aangezien ADHD wordt gezien als een chronische stoornis, is een langdurende en

voortdurende behandeling vaak noodzakelijk (MTA Cooperative Group, 1999;

Pelham & Fabiano, 2008). De impact van deze stoornis op sociaal, familiaal en

academisch functioneren en de mogelijk gevaarlijke uitkomsten wanneer ADHD niet

wordt behandeld, zoals middelenmisbruik, ongelukken en legale problemen, zijn

gekend en blijken niet te onderschatten (Katragadda & Schubiner, 2007; MTA

Cooperative Group, 1999). Het is bijgevolg erg belangrijk dat er een multimodale en

dus ook multidisciplinaire behandeling kan geboden worden, op maat van de

persoon zelf, die ook rekening houdt met mogelijke comorbiditeiten (Steer, 2005).

Vervolgens wordt aangeraden dat behandeling zich niet alleen richt op het kind zelf,

maar ook op de ruimere omgeving als de ouders en de school (Kutcher et al., 2004;

Young & Amarasinghe, 2010). Het is immers belangrijk dat verandering kan optreden

in de houding en strategieën van zowel het kind als zijn omgeving. Wanneer alle

betrokkenen de voordelen van de behandeling kunnen ervaren, zal dit eveneens een

positief effect hebben op het volhouden van behandeling en de gevolgen op lange

termijn (Kutcher et al., 2004).

Doordat er heel wat bezorgdheden rond het gebruik van medicatie als behandeling

voor ADHD bestaan, is er, naast medicatie, een grote variatie aan mogelijke

behandelingen ontstaan (MTA Cooperative Group, 1999).

Page 21: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

11

Bij de soorten interventies of behandelingen wordt verder gesproken over de meest

voorkomende behandelingen, namelijk medicatie, verschillende vormen van

psychosociale begeleiding voor het kind, de ouders en de school alsook over

neurofeedback en alternatieve therapieën.

2.1 Medicatie

De geneesmiddelen die gebruikt worden voor de farmacologische behandeling van

ADHD werken in op de neurotransmitters dopamine en/of noradrenaline (Wolraich et

al., 2005). Ze beïnvloeden mee de prikkeloverdracht in de hersenen waardoor er

afremming van impulsen kan gerealiseerd worden. Zo zorgen ze ervoor dat de

aandacht terug verhoogd wordt, wat tot een gunstig effect op de hyperactiviteit, de

impulsiviteit, de afleidbaarheid, de emotionele labiliteit en opstandig gedrag leidt. Ook

kan het er mede voor zorgen dat andere inspanningen van het kind zelf en zijn

omgeving meer kans op slagen hebben. Als de diagnose correct werd gesteld en de

medicatie correct toegediend en gebruikt wordt, kan medicatie aldus een zinvolle

ondersteuning in de totale behandeling betekenen (Centrum Zit Stil, 2003;

Culpepper, 2006).

2.1.1 Stimulantia of stimulerende middelen

Stimulantia hebben zich over de jaren heen getoond als een veilige en effectieve

interventie voor kinderen van lagere schoolleeftijd en worden beschouwd als 1e keus

ter behandeling van ADHD (Santosh & Taylor, 2000; Zimmerman, 2003).

Onderzoek toonde aan dat tussen de 73 en 77% van de kinderen met ADHD

reageert op stimulante medicatie. Echter, 25 tot 30% reageert er niet op of tolereert

de medicatie in eerste instantie niet maar wanneer dan een tweede keer getracht

wordt om stimulante medicatie toe te dienen heeft de medicatie ook bij vele van deze

kinderen een effect (Katragadda & Schubiner, 2007). Vele kinderen die niet reageren

op de ene stimulant reageren immers vaak wel op de andere. Onderzoek toonde

eveneens aan dat de effecten van deze medicatie bleven doorzetten ook na langere

periodes van tijd (meer dan een jaar) (Santosh & Taylor, 2000).

Page 22: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

12

De meest courante vormen van de stimulerende middelen zijn methylfenidaat en

dextro-amfetamine (dexamfetamine).

Bij methylfenidaat zijn Rilatine en Concerta de twee bekendste vormen. Rilatine heeft

een korte werkingsduur van ongeveer 4u. Vaak moeten dus meerdere dosissen per

dag worden gegeven (Santosh & Taylor, 2000). Concerta is een lang werkende vorm

van methylfenidaat (net als Rilatine SR of MR). Er wordt effect bereikt voor meer dan

12 uur (Centrum Zit Stil, 2003).

Het kan dat wanneer een kind niet reageert op methylfenidaat, het toch verbetering

toont met dexamfetamine (Centrum Zit Stil, 2003). Het kan eveneens worden

verkozen boven methylfenidaat wanneer het kind comorbide epilepsie heeft. Ook dit

middel heeft een korte werkingsduur waardoor er vaak meerdere dosissen moeten

worden gegeven (Santosh & Taylor, 2000).

2.1.2 Non-stimulantia of niet-stimulerende middelen

Naar schatting reageren 10 tot 30% van de patiënten niet op stimulantia of moeten

ze deze ontwijken door de bijwerkingen (Wigal, 2009; Wigal, Chae, Patel, &

Steinberg-Epstein, 2010). Andere redenen om niet te kiezen voor stimulantia blijken

de vrees voor misbruik, het streng gecontroleerde en gelimiteerde gebruik ervan,

blijvende vragen omtrent de impact op groei en ontwikkeling, de noodzaak voor

meerdere toedieningen of impact op slaap van de langwerkende vormen en de

problemen bij comorbiditeit (Biederman & Spencer, 2000). Hier kan er gekozen

worden voor niet-stimulerende middelen. Non-stimulantia zijn geneesmiddelen die

inwerken op het noradrenergische neurotransmittersysteem en zijn vaak middelen

die aanvankelijk voor een ander probleem werden ontwikkeld, met uitzondering van

Strattera (Centrum Zit Stil, 2003).

Bij de non-stimulantia horen onder meer atomoxetine (Strattera), Clonidine (Dixarit),

tryciclische antidepressiva (TCA), niet-cyclische antidepressiva en neuroleptica of

antipsychotica.

Atomoxetine (Strattera) kan één of twee keer per dag toegediend worden (Wolraich

et al., 2005). Een voordeel is dat het in sommige gevallen als het ware de klok rond

werkt. Het toont ook positieve effecten op humeur, angst en slaap (Steer, 2005).

Page 23: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

13

Clonidine (Dixarit) is een geneesmiddel dat in eerste instantie werd ontwikkeld voor

het behandelen van een hoge bloeddruk. Het blijkt een matig effect te hebben, vooral

voor het behandelen van de hyperactieve-impulsieve symptomen (Katragadda &

Schubiner, 2007; Wilens et al., 2002) en het verminderen van agressieve neigingen

en overstimulatie (Zimmerman, 2003). Clonidine heeft hiernaast een verminderend

effect op tics (Santosh & Taylor, 2000).

Onder de noemer van de tryciclische antidepressiva (TCA) behoren onder meer

desipramine (Pertofran), nortriptyline (Nortrilen), imipramine (Tofranil), amitriptyline

(Elavil) en fluoxetine (Prozac) (Wilens et al., 2002; Zimmerman, 2003). Ze blijken

effectief, ook op langere termijn (Biederman & Spencer, 2000), zij het in mindere

mate dan stimulantia (Wilens et al., 2002). Ze kunnen bruikbaar zijn wanneer er

sprake is van comorbide depressie, tics of een angststoornis (Santosh & Taylor,

2000; Zimmerman, 2003).

Ook niet-cyclische antidepressiva worden soms gebruikt in de behandeling voor

kinderen met ADHD, zoals o.a. Bupropion en Serlain (sertraline). Bupropion toonde

reeds zijn effectiviteit aan bij kinderen met ADHD (Biederman & Spencer, 2000).

Wanneer er sprake is van het syndroom van Gilles de la Tourette of depressie

samen met ADHD, kan Serlain (sertraline) worden ingeschakeld (Findling, 1996;

Jiménez-Jiménez & Garcia-Ruiz, 2001).

Ten slotte zijn neuroleptica of antipsychotica geneesmiddelen die oorspronkelijk

werden ontwikkeld voor het behandelen van psychotische stoornissen maar ook een

bredere werking op gedrag bleken te hebben. De geneesmiddelen uit deze categorie

die worden gebruikt, zijn: Dipiperon (pipamperon), Risperdal (risperidon), Zyprexa

(olanzapine) en Haldol (haloperidol). Hoewel het effect kleiner is vergeleken met de

stimulantia leiden ze toch tot een duidelijk lagere mate van onrust en afleidbaarheid.

Zo zijn ze voor kinderen met ADHD die ook een gedragsstoornis of kenmerken van

autisme hebben, vaak een eerste keuze doordat ze aspecten hiervan kunnen

verbeteren (Centrum Zit Stil, 2003; Steer, 2005).

Page 24: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

14

2.2 Psychosociale begeleiding

Psychosociale interventies omvatten een brede waaier aan soorten waaronder

oudertraining, kindgerichte interventies, schoolinterventies, familietherapie en

zorgcoördinatie (Katragadda & Schubiner, 2007; MTA Cooperative Group, 1999;

Wolraich et al., 2005). De mate van ondersteuning door professionelen daalt in deze

interventies geleidelijk steeds meer met het doel dat de betrokkenen ook zelf het

gedrag kunnen gaan sturen en controleren zonder hulp van buitenaf (MTA

Cooperative Group, 1999).

Vaak, maar niet altijd, zijn interventies gebaseerd op de gedragstherapeutische

benadering. Dit houdt in dat men gaat zoeken naar manieren om positief gedrag te

gaan bekrachtigen zodat probleemgedrag gaat verminderen (Zimmerman, 2003).

Dit kan gericht zijn op en gebruikt worden zowel thuis als op school en heeft zich

reeds getoond als zijnde effectief. Wel blijft deze evidentiebasis significant zwakker

dan die voor het gebruik van medicatie. De nadelen ervan zijn dat het duur kan zijn,

erg tijdsinnemend en potentieel belastend voor kinderen en hun families. Dit alles

kan ervoor zorgen dat het volhouden van een dergelijke behandeling moeilijk wordt

(Steer, 2005).

Een psychosociale behandeling blijkt in de literatuur het meest aangewezen voor

kinderen met een weinig tot middelmatige vorm van ADHD, voor een kinderen die

nog niet naar school gaan en voor kinderen waarbij er ook nog comorbide

internaliserende stoornissen of sociale vaardigheidstekorten zijn (Root & Resnick,

2003).

Hieronder worden de psychosociale interventies opgedeeld onder psycho-educatie,

oudertraining, kindgebaseerde interventies en schoolgerichte interventies.

2.2.1 Psycho-educatie

Wanneer een diagnose ADHD is gesteld, zou de eerste behandelingsstrategie

moeten zijn om het kind en zijn omgeving/familie zowel mondeling als schriftelijk te

informeren over de stoornis (Katragadda & Schubiner, 2007; Root & Resnick, 2003).

Page 25: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

15

Psycho-educatie houdt in dat informatie wordt geboden over de stoornis en de

behandeling en dat vaardigheden worden aangeleerd om er mee om te gaan. Het

gaat hierbij best onder meer over erfelijkheid, prevalentie, comorbiditeit,

behandelingsmogelijkheden en over de noodzaak om structuur aan te bieden in het

leven van de persoon met ADHD. Men probeert hierbij te streven naar empowerment

van de cliënt (Kooij, 2002; Montoya, Colom, & Ferrin, 2011). Wanneer het kind en

zijn ouders de kennis en het begrip hebben rond alles wat gepaard gaat met ADHD,

kunnen ze leren de stoornis accepteren, ermee leren leven en zijn ze misschien

beter gemotiveerd om hulp en ondersteuning toe te laten (Centrum Zit Stil, 2003).

Vele studies toonden reeds de effectiviteit aan van psycho-educatie als een

aanvullend deel in de behandeling (Montoya et al., 2011).

2.2.2 Oudertraining

Bij oudertraining wil men ouders aanmoedigen om positieve interacties met hun

kinderen aan te gaan en hen specifieke technieken aanleren om met het gedrag van

hun kind om te gaan. Oudertrainingsprogramma’s omvatten onderricht over ADHD

en ouder-kindrelaties, effectieve communicatievaardigheden, aanmoedigen van

positief gedrag, verbeteren van de motivatie van kinderen door beloningssystemen te

gebruiken en het introduceren van time-out voor verkeerd gedrag. Oudertraining

biedt ook praktische strategieën die ouders kunnen hanteren bij bepaalde

gedragsproblemen die zich in uiteenlopende omstandigheden kunnen stellen

(Katragadda & Schubiner, 2007). In onderzoek (Young & Amarasinghe, 2010) alsook

in een meta-analyse over verschillende psychosociale interventies (Pelham &

Fabiano 2008) werden de voordelen en de effectiviteit van dit soort programma’s

bevestigd.

2.2.3 Kindgebaseerde interventies

Bij cognitieve-gedragsmatige therapie wordt geprobeerd om de denkprocessen van

de persoon met ADHD te herstructureren zodat hij of zij op een andere manier leert

omgaan met bepaalde prikkels en leert om de denkstappen één voor één te doen

vooraleer te handelen of een beslissing te nemen (Centrum Zit Stil, 2003). De

Page 26: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

16

achterliggende theorie hierbij is het geloof dat gedragsmatige zelf-controle verhoogd

kan worden door het verbeteren van specifieke cognitieve of metacognitieve

vaardigheden, die gezien worden als onderliggend en bevorderend van

impulscontrole, doelgericht gedrag of beide (Toplak, Connors, Shuster, Knezevic, &

Parks, 2008). De belangrijkste cognitief-gedragsmatige technieken zijn de

probleemoplossende procedures en de zelfinstructietrainingen (ZIT). Dit zijn

procedures die aan de kinderen worden aangeleerd met de nodige stappen die ze

moeten zetten vooraleer een taak of een probleem op te lossen (Baert, 2002).

Een voorbeeld van een ZIT is de zelfinstructietraining van Meichenbaum (Baert,

2002), deze kent men in de meeste Vlaamse basisscholen als ‘de methode met de

vier beertjes’. Via deze methode probeert men het kind te leren om bewust zijn

handelingen doorheen vier fasen te sturen: de instructiefase, de verwerkingsfase, de

uitvoerfase en de evaluatiefase.

Young & Amarasinghe (2010) vonden dat in meerdere studies deze cognitief-

gedragsmatige interventies als effectief naar voren kwamen maar dat het in ander

onderzoek slechts in combinatie met medicatie effectief bleek te zijn. Ook Toplak et

al. (2008) vonden in hun review gemengde resultaten en vonden de effectiviteit

bijgevolg moeilijk te evalueren.

Een andere soort zijn de cognitieve interventies waarbij men werkgeheugen en

aandacht poogt te trainen via de herhaalde blootstelling aan cognitieve stimuli

(Toplak et al., 2008).

Training van het werkgeheugen gebeurt via een computerprogramma waar

werkgeheugenoefeningen (visuo-spatieel en spatieel-verbaal) worden gemaakt. Bij

deze oefeningen wordt gestart op een niveau aansluitend bij de aanwezige

capaciteiten van het kind waarbij de moeilijkheid steeds gradueel wordt verhoogd. De

achterliggende assumptie hierbij is dat een deficiet in het werkgeheugen een

kernprobleem vormt bij ADHD wat betekent dat verbeteringen op het vlak van het

werkgeheugen ook mogelijks zouden kunnen leiden tot een verbetering op vlak van

symptomen van ADHD (Klingberg, Forssberg, & Westerberg, 2002; Klingberg et al.,

2005).

Bij aandachtstraining gaat men, eveneens via uit te voeren taken op de computer,

streven naar een herhaalde activatie en stimulatie van aandachtssystemen. Er

komen hierbij oefeningen op volgehouden aandacht, selectieve aandacht, het richten

Page 27: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

17

van de aandacht en de executieve aandacht aan bod. Terug worden taken

aangepast aan het niveau van het kind en wordt de moeilijkheidsgraad steeds

gradueel opgetrokken (Shalev, Tsal, & Mevorach, 2007).

Toplak et al. (2008) vonden in hun review over verschillende onderzoeken heen

veelbelovende resultaten van cognitieve interventies maar geven mee dat meer

onderzoek hieromtrent nog genoodzaakt is.

Sociale vaardigheidstraining vindt vaak in groep plaats. Via het aanleren en

inoefenen van bepaalde sociale vaardigheden wil men kinderen ertoe leiden de

meest adequate omgang met anderen te kiezen in bepaalde sociale situaties (Baert,

2002; Pelham & Fabiano, 2008). De meta-analyse van Pelham & Fabiano (2008)

toont aan dat er slechts minimale effecten te zien zijn van deze soort training en dat

de sociale validiteit ervan betwijfelbaar is waardoor ze besluiten dat sociale

vaardigheidstraining op zichzelf nog geen evidence based interventie voor ADHD is.

Wel wordt er gesproken van het positief effect dat deze interventie kan hebben in

een multimodale aanpak. Dit bleek uit studies die deze techniek combineerde met

oudertraining (Young & Amarasinghe, 2010).

Psychosociale begeleiding voor de leerling met ADHD op academisch vlak werkt

veelal op organisatievaardigheden, leren nota’s nemen en studievaardigheden. Deze

interventies zijn vaak erg werkintensief en worden vaak gegeven door leerkrachten

en ander schoolpersoneel (Wolraich et al., 2005).

Een andere mogelijkheid bij de kindgebaseerde interventie is psychotherapie en

lotgenotencontact. Via deze twee kan een kind met ADHD werken aan zijn zelfbeeld

en het opdoen van positieve ervaringen. Vaak krijgen kinderen met ADHD immers

een erg negatief zelfbeeld en een laag gevoel van eigenwaarde door de problemen

en negatieve ervaringen die hij of zij al allemaal heeft meegemaakt (Centrum Zit Stil,

2003). Het voorzien van hulp buiten de familie- en vriendenkring vormt een belangrijk

onderdeel van een multimodale aanpak (Steer, 2005).

Bij kinderen die erg jong zijn en die nog niet over de nodige verbale mogelijkheden

en logisch redeneren beschikken, wordt speltherapie soms gebruikt als middel tot

verandering in gedrag. Speltherapie gaat zich vooral richten op het verbeteren van

Page 28: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

18

het spel en de sociale vaardigheden van kinderen en hun spelgenoten binnen de

natuurlijk context van het spel zelf. Het spel van kinderen met ADHD wordt immers

vaak gekarakteriseerd door een onvoldoende empathisch reageren (Wilkes, Cordier,

Bundy, Docking, & Munro, 2011). Anderzijds kunnen tijdens het spel ook

uitdrukkingen van goedkeuren, bijvoorbeeld via stemtoon of gezichtsuitdrukking,

worden gebruikt om goede daden met een positief gevoel te associëren. Gelijk wordt

een teken van ontgoocheling getoond om negatieve daden met een negatief gevoel

te associëren (Woods & Ploof, 1997).

Onderzoek naar effectiviteit hier rond is eerder inconsistent. Het onderzoek van

Wilkes et al. (2011) toonde een positief effect op inter-persoonlijke empathie en

andere sociale spelvaardigheden. Uit de meta-analyse van Pelham & Fabiano (2008)

is echter niet gebleken dat dit een effectieve interventie zou zijn.

2.2.4 Schoolgerichte interventies

Deze interventies omvatten het aanleren van de leerkracht hoe specifieke

gedragstechnieken te implementeren zoals loven, gepland negeren, effectieve

bevelen geven, time-out en hoe ze belonings- en puntensystemen kunnen gebruiken

(Pelham & Fabiano, 2008; Young & Amarasinghe, 2010). Men kan leerkrachten ook

aanleren om gedrag functioneel te gaan beoordelen en antecedenten en gevolgen te

manipuleren om gedragsverandering te verkrijgen. Ze kunnen leren over het nut van

het opsplitsen van schoolwerk in kleinere stukken, het grootste stuk academische

werk te plannen voor de middag, extra pauzes in te lassen of hoe les te geven met

behulp van computers (Katragadda & Schubiner, 2007).

Vaak worden schoolgebaseerde interventies in onderzoek samen met een vorm van

oudertraining gegeven om een beloningssysteem thuis te linken aan het gedrag in de

klas (Pelham & Fabiano, 2008). Hierbij kan een dagelijks rapport (‘daily report card’)

helpen. Dit is een blad met een checklist waarop de leerkracht succes kan aangeven

op bepaalde vooropgestelde doelen qua gedrag die meegegeven wordt met het kind

naar huis en waar ouders via beloningen bekrachtigend op kunnen reageren (MTA

Cooperative Group, 1999; Young & Amarasinghe, 2010). Het blijkt namelijk belangrijk

dat er samenwerking is tussen de school en de thuisomgeving en dat men op beide

plaatsten consistent is in de aanpak van het gedrag van het kind (Danciu, 2011;

Page 29: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

19

Hinfelaar, Verheijden, & Prins, 2011; Katragadda & Schubiner, 2007; Zimmerman,

2003).

In enkele onderzoeken alsook een meta-analyse vond men evidenties terug

betreffende de effectiviteit van dergelijke schoolgerichte interventies (Hinfelaar et al.,

2011; Pelham & Fabiano, 2008).

2.3 Gecombineerde behandeling

Het wordt veelvuldig beargumenteerd dat de meest effectieve aanpak holistisch is en

zowel farmacologische als psychosociale interventies integreert (Zimmerman, 2003).

Op korte termijn blijken voordelen vooral door medicatie te worden bewerkstelligd

maar op lange termijn spelen ook andere interventies met kinderen, familie en school

een steeds belangrijker wordende rol (Carr, 2009).

Een gecombineerde behandeling omvat veelal de combinatie van medicatie en

psychosociale behandeling. Deze wordt vaak als standaard voor interventie bij ADHD

gezien (MTA Cooperative Group, 1999). Een gecombineerde aanpak van zowel

medicatie als een psychosociale aanpak is gepast bij de meer ernstige gevallen van

ADHD, wanneer er problemen zijn met het controleren van agressief gedrag,

wanneer er ernstige familieproblemen zijn veroorzaakt door de ADHD-symptomen,

wanneer er snel resultaat nodig is en wanneer er significante externaliserende

stoornissen, mentale retardatie, leesproblemen of centrale zenuwstelselproblemen

zoals epilepsie of migraine aanwezig zijn (Root & Resnick, 2003). Bij een

gecombineerde aanpak kan er ook gewerkt worden met een lagere dosis van

medicatie zodat neveneffecten, die vaak gerelateerd zijn aan de dosis, ook kunnen

worden geminimaliseerd (MTA Cooperative Group, 1999; Root & Resnick, 2003).

Tussen medicatie alleen en de gecombineerde behandeling (medicatie en

gedragstherapie) werd geen significant verschil in effect gevonden voor de

kernsymptomen van ADHD maar de laatste toonde echter wel relatief kleine

voordelen op het vlak van niet-ADHD symptomen: agressief gedrag, internaliserende

problemen, sociale vaardigheden, ouder-kind relaties en leesvaardigheden. Dit

laatste valt ook te verwachten gezien de meer uitgebreide theoretische doelstellingen

bij multimodale aanpakken (MTA Cooperative Group, 1999).

Page 30: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

20

2.4 Neurofeedback

Bij neurofeedback wordt de hersenactiviteit gemeten via elektroden op het hoofd en

worden de elektronische hersengolven van de persoon met ADHD zichtbaar gemaakt

op een scherm (Maes, 2005). Het doel van neurofeedback is het trainen van het

individu om abnormale neurale frequenties te gaan normaliseren. Wanneer de

persoon de hersengolven in een gewenste staat krijgt, wordt die beloond met

positieve feedback (Toplak et al., 2008), bijvoorbeeld door het verdienen van punten

tijdens een computerspel (Gevensleben, Rothenberger, Moll, & Heinrich, 2012).

Wanneer dat een tijd gebeurt, worden de mechanismen waarmee de persoon dit

doet, vastgelegd in de hersenen waardoor de gedragsstoornis kan afnemen of

verdwijnen (Maes, 2005). Men hanteert aldus een methode van operante

conditionering om een permanente verandering van hersenactiviteit te bereiken

(Bink, Bongers, & van Nieuwenhuizen, 2011) en zo ook een verandering op het vlak

van gedrag (Gevensleben et al., 2012).

Onderzoek blijkt gemengde resultaten naar voren te brengen. Arns et al. (2009)

voerden een meta-analyse uit omtrent verschillende onderzoeken rond

neurofeedback en besloten hierbij dat deze methode als evidence-based kan

beschouwd worden. Ook het recente onderzoek van Gevensleben et al. (2012) geeft

aan dat neurofeedback op weg is om een effectieve interventie voor kinderen met

ADHD te worden. Ander onderzoek omtrent deze interventie toonde gemengde

resultaten en bleek vaak inconsistent. Deze interventie moet in de toekomst dus nog

verder onderzocht worden om de gebruikbaarheid te evalueren en hoe het precies

tot resultaten leidt (Bink et al., 2011; Skokauskas, McNicholas, Masaud, & Frodl,

2011; Toplak et al., 2008).

2.5 Alternatieve therapieën

Naast de vaak welgekende behandelingsmogelijkheden zijn er vandaag de dag ook

nog vele andere alternatieve aanpakken mogelijk. Mensen kiezen voor alternatieve

therapieën wegens uiteenlopende redenen waaronder een voorkeur voor natuurlijke

producten en therapieën, angst voor verslaving aan conventionele medicatie, keuze

van levensstijl en niet tevreden zijn met de traditionele opties aan behandeling

(Larzalere, Campbell, & Robertson, 2010).

Page 31: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

21

Voedingsinterventies zijn een eerste mogelijkheid hierbij. In enkele onderzoeken

vond men dat een eliminatiedieet een gunstig effect kan hebben op het gedrag van

kinderen met ADHD (Pelsser, 2003; Pelsser et al., 2011). Ook zinksupplementen,

ijzersupplementen en supplementen met omega 3 vetzuren werden geprobeerd

maar de bewijzen ervoor zijn echter eerder zwak (Skokauskas et al., 2011;

Tomlinson, Wilkinson, & Wilkinson, 2009).

Studies suggereerden reeds dat een vorm van bewegingstherapie zoals sportieve

activiteit en oefening alsook hippotherapie kan helpen tot het bereiken van kalmte bij

kinderen met ADHD en verbetering teweeg kan brengen op het vlak van storend

gedrag, sociale vaardigheden en motorisch functioneren (Cuypers, De Ridder, &

Strandheim, 2011; Kang, Choi, Kang, & Han, 2011).

Meditatietherapie wordt steeds populairder als behandeling voor psychologische

condities en heeft een wijde waaier aan mogelijkheden zoals bijvoorbeeld

mindfullness of yoga. Het zijn methodes om relaxatie, stress reductie, een beter

algemeen welzijn en verbeterde concentratie te verkrijgen (Krisanaprakornkit,

Ngamjarus, Witoonchart, & Piyavhatkul, 2010; Rubia, 2009; Skokauskas et al.,

2011). In onderzoek bleek het langs de ene kant wel veelbelovend te kunnen zijn

(Rubia, 2009) maar in ander werden heel weinig tot geen evidentie terug gevonden

om dit als effectieve behandeling te aanschouwen voor kinderen met ADHD

(Krisanaprakornkit et al., 2010; Skokauskas et al., 2011).

Als laatste kunnen ook acupunctuur, klanktherapie en ningdong granule hierbij

geplaatst worden. Deze zijn minder bekend en onderzoek wijst aan dat deze ofwel

weinig bewijs van effectiviteit vertonen of dat er noodzaak is tot verder onderzoek (de

Ruiter & Becher, 2006; Hong & Cho, 2011; Li et al., 2011; Skokauskas et al., 2011).

3. De weg naar hulpverlening en behandeling

Ouders blijken uit heel wat onderzoek de belangrijkste beslissingsnemers te zijn in de

stap tot en de keuze in hulpverleningsmogelijkheden voor hun kind met ADHD

Page 32: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

22

(Bussing, Koro-Ljunberg, Gary, Mason, & Garvan, 2005; Hansen & Hansen, 2006;

Johnston, Seipp, Hommersen, Hoza, & Fine, 2005; Sayal, Taylor, Beecham, &

Byrne, 2002). Ouders en andere familieleden blijken ook heel vaak een erg duidelijk

idee te hebben van hun eigen noden. Een grote groep ouders hecht zo onder meer

belang aan een verbetering van hun sociale situatie en emotionele status en wensen

ook vaak een langwerkend effect van de behandeling doorheen de ganse dag

(Mühlbacher, Rudolph, Lincke, & Nübling, 2009). Hun ervaringen, percepties en

verwachtingen spelen in de zoektocht naar hulpverlening een uitermate belangrijke

rol.

Dit alles wijst erop dat het belangrijk is dat er een behandelingsplan kan opgesteld

worden dat niet alleen tegemoet komt aan de noden van het kind en niet enkel

gebaseerd wordt op behaalde evidenties in studies, maar dat ook congruent is aan

de opvattingen, noden en waarden van de ouders opdat cliënten en hun families zelf

een verbetering zouden kunnen ervaren en therapietrouw zo hoog mogelijk kan

blijven (Johnston et al., 2005; Mühlbacher et al., 2009).

3.1 Factoren die een rol spelen bij het zoeken naar hulp

Een belangrijke factor bij het beslissen tot het zoeken van professionele hulp door

ouders, is de mate dat ouders het gedrag van het kind al dan niet als problematisch

beschouwen. Ook hangt de keuze van de soort interventie af van het idee dat de

ouders hebben over de oorsprong van het gedrag: interne of externe attributies.

Hierbij aansluitend blijkt er vaak een gebrek aan kennis over de stoornis als ook over

de soorten interventies en waar men terecht kan. Psycho-educatie blijft dus heel erg

belangrijk (McLeod, Fettes, Jensen, Pescosolido, & Martin, 2007; Steer, 2005).

Vervolgens speelt labeling een rol. Voor ouders is het immers een bijkomende

stressfactor wanneer blijkt dat hun labeling van het gedrag van hun kind niet

ondersteund wordt door een professionele hulpverlener (Bussing et al., 2005).

De attributies en ideeën over de etiologie van de stoornis van de ouders spelen

bovendien een extra rol bij het minder zoeken naar professionele hulp voor meisjes

in vergelijking met jongens. Bij meisjes blijken ouders immers het gedrag meer te

zien als gevolg van een negatieve levenservaring of als iets waar ze moeten

Page 33: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

23

‘uitgroeien’ waardoor ze het als tijdelijk aanschouwen en geen noodzaak zien voor

professionele hulp (Bussing, Gary, Mills, & Garvan, 2003).

Voor het benaderen van meer gespecialiseerde diensten kwam het al dan niet

herkennen van de stoornis door een huisdokter naar voren als een belangrijke

barrière. Ook de klinische ernst van de stoornis en het ouderlijk verzoeken voor een

doorverwijzing worden geassocieerd met een mogelijk doorverwijzen naar

gespecialiseerde diensten (Sayal et al., 2002).

3.2 Keuze tussen verschillende interventiemogelijkheden

Uit onderzoek blijkt dat er voornamelijk gekozen wordt voor een vorm van

gedragsmanagement en stimulante medicatie (Klasen & Verhulst, 2005). Over de

jaren heen werd steeds meer gebruik gemaakt van medicatie als interventie bij

ADHD (Hansen & Hansen, 2006; Hoagwood, Kelleher, Feil, & Comer, 2000; Klasen

en Verhulst, 2005). Dit is ook aangeraden, de Europese richtlijnen vermelden

medicatie bij de meer ernstige vormen van ADHD als nodig (Klasen & Verhulst,

2005).

Hiernaast en in mindere mate is er sprake van alternatieve vormen van therapie

zoals onder meer voedingsinterventies. Het hoge percentage ouders dat kiest voor

de alternatieve en minder empirisch ondersteunde interventiemogelijkheden kan erop

wijzen dat heel wat ouders toch nog ontevreden blijven met sommige aspecten van

de meer standaard behandelingen, zoals bijvoorbeeld bijwerkingen van medicatie of

het arbeidsintensieve van gedragstherapieën (Johnston et al., 2005).

Ondanks het vaak gebruiken van medicatie blijken ouders eerder negatief opgesteld

ten opzichte van deze vorm van behandeling voor hun kind (Berger-Jenkins, McKay,

Newcorn, Bannon, & Laraque, 2012). Ouders bevinden zich vaak in een positie van

twijfel en onzekerheid waarin ze voordelen en nadelen van medicatie tegen elkaar

afwegen en nadenken over welke rol ze wensen dat de medicatie zou spelen in de

toekomst van hun kind (Hansen & Hansen, 2006). Regelmatig schatten ouders een

gecombineerde therapie of een vorm van gedragstherapie in als meer aanvaarde

behandelingsmethode boven medicatie (Johnston, Hommersen, & Seipp, 2008;

McLeod et al., 2007). Dat dit niet enkel veroorzaakt wordt door negatieve ervaringen

Page 34: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

24

maar ook bij mensen die medicatie nog niet hebben geprobeerd, toont aan dat dit

een pervasief probleem vormt. Erg belangrijk is om ouders goed te informeren over

de verschillende aspecten van verschillende soorten behandelingen en begeleiding

te bieden die nuttig is voor hen en gevoelig voor de twijfels waar men mee kampt

(Berger-Jenkins et al., 2012; Johnston et al., 2008).

De verminderde aanvaardbaarheid van medicatie blijkt wel los te staan van de

gekregen informatie omtrent de effectiviteit. In contradictie met de beperkte mate van

aanvaardbaarheid, wordt immers aangegeven dat ouders medicatie wel als

effectiever beoordelen in vergelijking met gedragsstrategieën (Johnston et al., 2008).

In het onderzoek van Buyck, Kennis & Wiersema (2012) bij een steekproef van

ouders uit Vlaanderen vond men dat het feit of het kind zich al dan niet zelf goed

voelde bij die manier van behandelen, de verwachtingen rond de effectiviteit van de

behandeling en of ze ook aangeraden werd door professionele hulpverleners, als

belangrijkste beïnvloedende factoren om voor een bepaalde behandeling te kiezen.

4. Andere barrières in de toegang tot hulpverlening

Wat vaak terugkomt in de internationale wetenschappelijke literatuur is dat ouders en

kinderen uit etnische minderheidsgroepen minder gebruik maken van

hulpverleningsdiensten in vergelijking met blanke kinderen uit gemiddeld bemiddelde

gezinnen. Ook zijn er vaak grote verschillen te merken in kennis, opvattingen en

verwachtingen omtrent ADHD en de behandeling ervan tussen ouders wel of niet uit

minderheidsgroepen. De eerste groep komt naar voren als meer weigerachtig en

negatiever tegenover een diagnose en behandeling van ADHD, bijvoorbeeld met

medicatie (Berger-Jenkins et al., 2012) en blijken meer gebruik te maken van zelfhulp

en steun uit hun sociale netwerk om hun kinderen te helpen (Bussing et al., 2005).

Ook armoede blijkt een voorspeller voor lagere behandelingsaantallen (Bussing,

Zima, Gary, & Garvan, 2003). Het lijkt belangrijk dat de hulpverlening meer rekening

houdt met culturele stereotypen die er mee voor zorgen dat er een ongelijke toegang

tot de hulpverlening is voor minderheidsgroepen. Een oproep naar meer cultureel

gevoelige hulp dus om wantrouwen te verminderen en toegang en kennis te

verhogen met eveneens aandacht voor culturele verschillen in attributies en

Page 35: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

25

terminologie (Bussing et al., 2005). Ook volgens het onderzoek van Bil (2010) is er

meer nood aan meer laagdrempelige, betaalbare en toegankelijkere initiatieven voor

gezinnen met een lagere economische status en voor anderstaligen in Vlaanderen.

Wat vervolgens aangegeven werd in literatuur is dat kinderen de adequate privacy

zouden moeten krijgen binnen de schoolomgeving om hun medicatie te kunnen

innemen, wat niet steeds het geval blijkt te zijn. Dit kan schaamte, verhoogde angst

en verminderde behandelingstrouw met zich meebrengen (Steer, 2005).

Een ander voorkomend struikelblok is dat voor adolescenten en (jong)volwassenen

die de hulpverlening en diensten voor kinderen ontgroeid zijn, er een tekort blijkt aan

adequate en aangepaste diagnostische en behandelingsmogelijkheden voor ADHD

(Steer, 2005). Hoewel heel wat adolescenten en volwassenen blijvend kampen met

symptomen van ADHD en al veelvuldig is gebleken dat men rekening dient te

houden met de gevolgen ervan op langere termijn, blijven er toch heel wat

moeilijkheden en barrières voor (jong)volwassenen die het transitieproces naar

andere gezondheidszorgvoorzieningen willen maken (Young, Murphy, & Coghill,

2011). Dit komt door meerdere factoren: vele kinderdiensten missen cohesie,

mechanismen voor transitie zijn erg weinig in gedachten, de noden van de individuen

en hun families zelf worden weinig erkend, er zijn heel erg weinig diensten voor

volwassenen en mogelijkheden om deze te bereiken en vele professionelen zijn

onzeker over hoe diagnose en behandeling uit te voeren bij deze doelgroep (Kooij et

al., 2010; Young et al., 2011)

Vervolgens is er nood aan meer netwerking, communicatie en samenwerking tussen

verschillende centra en professionelen met expertise omtrent ADHD zodat de

kwaliteit en kennis overal geoptimaliseerd zou kunnen worden (Steer, 2005). Het

belang van samenwerking en contact tussen ouders en school en tussen diensten

onderling is meermaals aangetoond als een belangrijke component voor een

integrale behandeling (Bussing et al., 2005; Steer, 2005).

Behandeling is het best te realiseren door een gespecialiseerd multidisciplinair team

dat de kennis en de mogelijkheid heeft voor verschillende behandelingen (Klasen &

Verhulst, 2005). Het is belangrijk dat er uniformiteit is in de kennis die verschillende

professionelen hebben. Hierbij zijn ook blijvende scholing en training nodig zodat

Page 36: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

26

nieuwe informatie en kennis over de stoornis en de behandeling ervan vlug verspreid

kan worden en overal snel, efficiënt en accuraat bij hulpverleners aanwezig is

(Hoagwood et al., 2000).

Andere structurele, financiële en bureaucratische barrières die worden vermeld zijn:

de locatie van de diensten, een tekort aan specialisten ter zake, de moeilijkheid om

een afspraak te verkrijgen, problemen met terugbetaling, een tekort aan nazorg (vaak

is er immers behoefte aan vervolgbehandeling op lange termijn), de lange

wachtlijsten, het tekort aan een duidelijk overzicht van het hulpverleningsaanbod en

de nood aan standaardisering en een centrale instantie die het aanbod kan

coördineren en nood aan afstemming en verruiming van het aanbod (Bil, 2010;

Bussing et al., 2003b; Hoagwood et al., 2000; Buyck et al., 2012; Klasen & Verhulst,

2005).

Page 37: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

27

Probleemstelling en onderzoeksvragen

In wat hieraan vooraf ging, werd geprobeerd om een uiteenzetting te geven over de

beschikbare kennis uit internationale literatuur over de stoornis Attention Deficit

Hyperactivity Disorder en de mogelijk voorhanden behandelingsvormen. ADHD blijkt

een stoornis die erg veel voorkomt, waarvoor gepaste behandeling en hulp een erg

belangrijke rol speelt en dus zeker niet te overzien valt in het

hulpverleningslandschap. Er blijken verschillende behandelingen die op verschillende

gebieden inwerken, hiervoor te bestaan.

Het zou een verrijking kunnen betekenen om meer te weten te komen over hoe de

situatie er in Vlaanderen op het vlak van hulpverlening voor kinderen met ADHD

uitziet. Hierbij aansluitend zou het nuttig kunnen zijn om te peilen bij hulpverleners

naar welke noden en tekorten zij ervaren in dit aanbod. Eveneens kan via dit

onderzoek worden nagegaan of de bevindingen die in de internationale literatuur

worden vermeld omtrent behandeling en interventies voor ADHD, ook in de Vlaamse

praktijk worden toegepast.

Dit alles kan gebeuren via een uitgebreide vragenlijst die hulpverleners naar de

huidige organisatie, de mogelijkheden en de hiaten bevraagt. Op basis hiervan

zouden gefundeerde richtlijnen kunnen worden aangereikt ter verbetering van de

praktijk in Vlaanderen.

Vanuit dit alles kunnen de volgende onderzoeksvragen geformuleerd worden:

- Hoe verloopt de weg naar een behandeling?

- Wat zijn de vooropgestelde doelstellingen van behandeling?

- Welke interventies zijn er voorhanden in de hulpverlening in Vlaanderen en

hoe worden deze toegepast?

- Met wie wordt er samengewerkt?

- Hoe wordt hulpverlening praktisch georganiseerd?

- Wat zijn mogelijke redenen voor het vroegtijdig stopzetten van behandeling?

- Welke noden en tekorten zijn er volgens hulpverleners nog in de bestaande

hulpverlening? Op welke vlakken zou er verbetering mogelijk zijn?

Page 38: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

28

Page 39: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

29

Methodologie

1. Steekproef: respondenten

De vragenlijst werd verstuurd naar hulpverleners in Vlaanderen die tewerkgesteld zijn

in een hulpverleningssetting waarin (onder meer) kinderen met ADHD behandeld

worden. In het totaal vulden 133 hulpverleners de vragenlijst in. Dit waren 34

mannen en 98 vrouwen, één geslacht was onbekend. De leeftijd van de

respondenten varieerde tussen 18 en meer dan 55 jaar. Een meer gedetailleerd

overzicht van de kenmerken van de hulpverleners en hun organisaties is terug te

vinden bij aanvang van de resultaten.

2. Keuze van het onderzoeksinstrument

Bij dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een zelf opgestelde vragenlijst1. De

vragenlijst is een veelgebruikte manier om informatie te verzamelen. Het leent zich er

toe om bij veel mensen informatie min of meer gestructureerd te verzamelen, maakt

het mogelijk om feiten na te gaan en eveneens om mensen te bevragen over hun

attitudes, opinies en gedragsmotieven (Baarda, de Goede, & Kalmijn, 2007).

Er werd gewerkt met een digitale versie van de vragenlijst die online beschikbaar

werd gesteld. Hiernaast was er ook een papieren versie verkrijgbaar voor zij die dit

aanvroegen. Uit onderzoek blijkt dat de resultaten en de kwaliteit die uit beide

vormen voortkomen, heel erg gelijkend zijn (Hardré, Crowson, Xie, & Ly, 2007;

Lefever, Dal, & Matthiasdóttir; 2007; Touvier et al., 2010). Wel blijken er talrijke

voordelen verbonden aan een digitale versie in vergelijking met het verzamelen van

antwoorden via papieren versie. Allereerst maakt de digitale versie het mogelijk om

op korte tijd informatie te verzamelen op een snelle, efficiënte, logistiek eenvoudige

en kostenbesparende manier. Het laat toe om een grote, geografisch verspreide

groep van mensen te bereiken die op deze manier vlug een ingevuld formulier

kunnen terugbezorgen. Het maakt eveneens de controle, codering en analyse van de

1Deze vragenlijst kan in bijlage 1 teruggevonden worden.

Page 40: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

30

gegevens makkelijker en vlugger doordat de data rechtstreeks op de computer

worden ingegeven in een vorm die zich leent voor de analyse ervan. Zo worden

fouten door het manueel ingeven van de antwoorden tot een minimum herleid

(Cantrell & Lupinacci, 2007; Hardré et al., 2007; Lefever et al., 2007; Touvier et al.,

2010; Wyatt, 2000). De grotere mate van anonimiteit die ervaren wordt bij het

invullen via het internet brengt een grotere afstand met zich mee tussen de

onderzoeker en de participant waardoor respondenten aangemoedigd worden om

ongecensureerd en minder sociaal wenselijk te antwoorden (Cantrell & Lupinacci,

2007; Touvier et al., 2010). Een bijkomend voordeel voor de respondenten is dat ze

op deze manier zelf kunnen kiezen waar en wanneer ze de vragenlijst invullen.

Een nadeel is wel dat het veronderstelt dat deelnemers toegang hebben tot het

internet, dat ze technisch vaardig genoeg zijn om via de computer een vragenlijst in

te vullen (Lefever et al., 2007) en dat er moeilijk te controleren valt dat elke vraag

volledig wordt ingevuld (Wyatt, 2000).

3. Beschrijving van het onderzoeksinstrument

Het opstellen van een onderzoeksinstrument dat hulpverleners in Vlaanderen gericht

kan bevragen rond de hulpverlening voor ADHD, met als doel een antwoord te

kunnen formuleren op de genoemde onderzoeksvragen, gebeurde vanuit de

inzichten vanuit de bestaande internationale literatuur omtrent de stoornis en de

verkregen resultaten uit het vooronderzoek met de focusgroepen. Aan de hand van

de gelezen literatuur en het vooronderzoek konden immers mede mogelijke

antwoordalternatieven gegenereerd worden.

De vragenlijst is gericht naar professionele hulpverleners die in hun dagdagelijkse

praktijk hulpverlening bieden aan lagere schoolkinderen met ADHD en bevat

gesloten vragen waarin we polsen naar de verschillende thema’s die bij behandeling

van ADHD aan bod komen.

Het instrument is opgebouwd uit zes onderdelen die elk een specifiek onderwerp

bevragen.

Het eerste deel bevraagt de persoonsgegevens van de respondent. Hieronder vallen

vragen over de hulpverlener zelf: geslacht, leeftijd en functie/beroep, alsook over de

Page 41: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

31

organisatie waarin de hulpverlener werkt: soort organisatie, ligging, percentage

cliënten met ADHD en het aantal werknemers.

Het tweede stuk handelt meer rond algemene vragen over de hulpverlening die in de

organisatie van de respondent wordt geboden en vraagt zo via welke weg men tot

hen komt, of er sprake is van wachtlijsten en hoelang men dan moet wachten op een

vorm van hulpverlening, of er een specifiek ADHD-team is, of er ook ADHD-

diagnoses worden gesteld en of diagnose en behandeling door hetzelfde team

worden uitgevoerd. Als laatste wordt hier gepeild naar de doelstellingen van

behandeling.

In het derde deel wordt geprobeerd om een idee te krijgen van de verschillende

behandelingsvormen die worden toegepast en of er al dan niet soms voor een

combinatie wordt gekozen. Eerst wordt hierbij ook bevraagd wie deze beslissing

maakt en of er nog mensen vanuit de nabije omgeving van de cliënt in de

behandeling mee betrokken worden.

Vervolgens wordt ingegaan op welke bijkomende professionele betrokkenen er in de

hulpverlening worden ingeschakeld, zowel binnen als buiten de organisatie. Ook

wordt er gevraagd in welke mate er overleg wordt gepleegd met de school van

cliënten met ADHD.

Verder wordt ingegaan op het verloop en de (praktische) organisatie van de

hulpverlening. Zo wordt nagegaan hoe vaak hulpverlening plaatsvindt en hoe lang dit

ongeveer duurt met de factoren waar dit van af hangt, hoeveel tijd er per sessie

gespendeerd wordt en of er behandeling individueel of in groep wordt gegeven met

de bijhorende argumenten daarvoor.

In het laatste onderdeel wordt nagegaan hoe de hulpverleners zelf staan ten opzichte

van de hulpverlening die er aanwezig is in Vlaanderen voor lagere schoolkinderen

met ADHD. Eerst wordt er algemeen gepeild naar hoe hulpverleners op de hoogte

blijven van nieuwe ontwikkelingen en of ze zichzelf tevreden achten omtrent de

hulpverlening binnen de organisatie. Daarna worden enkele vragen gesteld die

exploreren naar ervaren noden of tekorten in het hulpverleningsaanbod bij het bieden

van behandeling, bij de gevolgen van behandeling, op vlak van communicatie en

overleg, op vlak van toegankelijkheid en op vlak van het algemene aanbod. Ten

slotte mag men zelf nog mogelijke tekorten aangeven die nog niet eerder werden

vermeld.

Page 42: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

32

4. Procedure en verwerking

Eerst en vooral werd de goedkeuring verkregen van de Ethische Commisie van de

faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen voor de uitvoering van dit

onderzoek.

Vervolgens werd een vragenlijst opgesteld. Vooraleer verstuurd te worden naar

mogelijke respondenten werd deze eerst ingevuld door enkele proefpersonen. Op

basis hiervan konden nog aanpassingen uitgevoerd worden en kon er een prognose

geformuleerd worden van hoe lang het invullen van de vragenlijst ongeveer in beslag

zou nemen, namelijk ongeveer een 15-tal minuten.

Via e-mail werden participanten vervolgens gecontacteerd met de vraag om de

aangegeven website te bezoeken om daar de vragenlijst in te vullen.

Om hulpverleners te bereiken en te contacteren werd gebruik gemaakt van een

verwijsbrief2, opgesteld met medewerking van de vzw Sig. Het Sig (‘sterk in grenzen

verleggen’) is een werking die de levenskwaliteit van personen met

functioneringsproblemen en hun omgeving wil bevorderen via inclusie en integratie

(Sig, n.d.). De lijst van e-mailadressen werd opgesteld via gegevens die op het

internet beschikbaar waren via de sociale kaart en de websites van de organisaties

zelf. Dit werd nog aangevuld met enkele persoonlijk gekende contactgegevens en zo

werd er gekomen aan een 500-tal e-mailadressen. Er werd gestuurd naar

(hulpverleners in) verschillende organisaties: revalidatiecentra, medisch

pedagogische instituten, centra voor geestelijke gezondheidszorg, kinder- en

jeugdpsychiatrische diensten, observatie- en behandelingscentra,

orthopedagogische centra en centra voor ontwikkelingsstoornissen. Tevens werd een

herinnering gestuurd na verloop van tijd. Herinneringen zijn immers een goede

manier om respons te verhogen (Wyatt, 2000).

Het werken via een lijst van zelfgekozen e-mailadressen zorgt er mee voor dat voor

het grootste stuk zelf een keuze wordt gemaakt in respondenten wat de

betrouwbaarheid verhoogt (Lefever et al., 2007).

2Deze brief kan in bijlage 2 teruggevonden worden.

Page 43: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

33

Het werken via e-mail om respondenten te rekruteren brengt ook enkele nadelen met

zich mee. Het is zo veelvoorkomend geworden dat het gevaar er in schuilt dat

dergelijke vragen genegeerd worden en verder leidt de ervaring dat e-mails van

onbekenden vaak virussen of andere problemen veroorzaken, ertoe dat e-mails van

onbekende bronnen al vlug gedeletet worden of links in dergelijke e-mails niet

aangeklikt worden (Hardré et al., 2007).

De bereikte hulpverleners werden eveneens gevraagd om de vraag door te sturen

naar eventuele contacten die eveneens in de hulpverlening voor ADHD

tewerkgesteld waren, dit om een nog grotere groep te kunnen bereiken. Het nadeel

hiervan is echter dat er minder mogelijkheid was tot controle van de bereikte groep

alsook tot het sturen van een herinnering en het maakte het moeilijker om te bepalen

welk percentage van de bereikte hulpverleners de vragenlijst ook daadwerkelijk

hebben ingevuld (Wyatt, 2000).

De vragenlijst werd zowel digitaal als in een papieren versie beschikbaar gesteld.

Wanneer mensen dit wensten, kon men immers contact opnemen om zo een

papieren versie te kunnen verkrijgen. Elke respondent vulde de vragenlijst echter

online in, geen enkele papieren versie moest aldus worden opgestuurd.

Hulpverleners mochten op het einde van de vragenlijst hun e-mailadres opgeven

indien ze een samenvatting van de resultaten wensten.

Na het verzamelen van alle ingevulde vragenlijsten van de respondenten was het

mogelijk om de verkregen resultaten op te lijsten. Dit komt in het volgende stuk aan

bod. Daarna komt een grondige kwalitatieve analyse van en discussie over de

antwoorden om zo te komen tot een advies voor toekomstige praktijk en onderzoek

en een algemene conclusie.

Page 44: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

34

Page 45: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

35

Resultaten

De resultaten zullen zoveel mogelijk besproken worden volgens dezelfde onderdelen

en in gelijklopende volgorde als de vragenlijst werd opgesteld. Er zal gesproken

worden over aantallen en gezien het aantal respondenten de 100 overschrijdt,

eveneens over percentages. Deze percentages worden afgerond tot op 2 cijfers na

de komma. Er kwamen vragen naar voren waar meerdere antwoordalternatieven

mochten worden aangeduid en waar bij ‘Andere’ extra mogelijkheden konden worden

aangevuld. Wanneer mensen ‘Andere’ niet aanvinkten maar wel een mogelijkheid

invulden, werden ze alsnog als antwoord onder dit alternatief bijgerekend. Ook

werden de antwoorden die hierbij werden aangegeven, die overeenkwamen met één

van de geboden antwoordalternatieven beschouwd als een antwoord gegeven bij de

geboden alternatieven.

1. Persoonsgegevens

1.1 Hulpverleners

In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de persoonskenmerken van de

respondenten.

Page 46: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

36

Tabel 1

Persoonsgegevens (n=133)

Geslacht

man 34 25,56%

Vrouw 98 73,68%

Onbekend 1 0,75%

Leeftijd

18-25 jaar 10 7,52% 46-55 jaar 26 19,55%

26-35 jaar 44 33,08% >55 jaar 16 12,03%

36-45 jaar 37 27,82%

Functie/Beroep

Psycholoog 58 43,61% Logopedist 5 3,76%

Orthopedagoog 13 9,77% Ergotherapeut 5 3,76%

Neuroloog 0 0,00% Maatschappelijk werker 7 5,26%

Psychiater 21 15,79% Andere 22 16,54%

Kinesitherapeut 2 1,50%

Hier kan opgemerkt worden dat met 73,68% van het totale aantal respondenten, het

overwegend vrouwen zijn die de vragenlijst hebben ingevuld. De groep tussen 26 en

35 jaar blijkt het meest vertegenwoordigd met ongeveer een derde van de

hulpverleners.

Qua functie bleek de grootste groep (43,61%) psycholoog te zijn, gevolgd door

psychiater (15,79%). Andere functies die werden aangegeven, waren: coördinerende

functie (4), kinderarts (2), ASO kinder- en jeugdpsychiatrie (1), stafmedewerker (1),

kinderverzorgster (1), cliëntverantwoordelijke (1), directie (4), bachelor in de

toegepaste psychologie/psychologisch assistent (4) en opvoed(st)er (4).

1.2 Organisaties

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de gegevens van de organisaties waarin

de respondenten tewerkgesteld zijn.

Page 47: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

37

Tabel 2

Kenmerken Organisaties (n=133)

Soort organisatie

Revalidatiecentrum 43 32,33%

Opvang- en observatiecentrum 6 4,51%

Kinder- en jeugdpsychiatrische dienst 19 14,29%

Centrum voor ontwikkelingsstoornissen 2 1,50%

Centrum geestelijke gezondheidszorg 35 26,32%

Medisch pedagogisch instituut 15 11,28%

Andere 13 9,77%

Ligging

West-Vlaanderen 38 28,57% Vlaams-Brabant 15 11,28%

Oost-Vlaanderen 44 33,08% Limburg 12 9,02%

Antwerpen 18 13,53% Brussel 6 4,51%

Percentage cliënten met ADHD

0 tot 20% 55 41,35% 60 to 80% 0 0,00%

20 tot 40% 62 46,62% 80 tot 100% 0 0,00%

40 tot 60% 12 9,02% onbekend 4 3,01%

Aantal werknemers

1 tot 5 11 8,27% 10 tot 20 26 19,55%

5 tot 10 15 11,28% meer dan 20 81 60,90%

Van de respondenten zijn 32,33% tewerkgesteld in een revalidatiecentrum; 26,32%

in een CGG en 14,29% in een kinder- en jeugdpsychiatrische dienst. Deze drie

soorten organisaties vormen dus ongeveer drie vierde, oftwel 72,93%, van de totale

groep. 9,77% van de respondenten gaf aan bij een andere soort organisatie te

werken dan deze die werden aangegeven. Wanneer ‘Andere’ werd aangeduid,

werden deze antwoorden gegeven: multidisciplinair team (1), algemeen ziekenhuis

(1), privé praktijk (5), school buitengewoon onderwijs (3), privé diagnostisch en

therapeutisch centrum (1), orthopedagogisch centrum (1) en psychologische

adviesdienst voor kinderen (1).

De bereikte organisaties lagen voor het merendeel in Oost- en West-Vlaanderen met

respectievelijk 33,08 en 28,57% van het totale aantal.

Page 48: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

38

Het aantal werknemers in deze organisaties schommelde van 1 tot meer dan 20, met

in de overgrote meerderheid (60,90%) toch wel meer dan 20 personeelsleden in

dienst. Verder zien we nog dat het percentage cliënten met ADHD dat men

behandelde in deze centra zich steeds bevond onder de 60%.

2. Hulpverlening: algemeen

De eerste vraag hierbij vroeg de hulpverleners via welke wegen de cliënten tot hun

komen. 93,23% antwoordde hierop dat dit via het centrum voor leerlingenbegeleiding

(CLB) was; 84,21% via de school; 82,71% op eigen initiatief; 76,69% via de huisarts;

60,90% via familie of vrienden; 55,64% via het Comité Bijzondere Jeugdzorg (CBJ)

en 48,87% via de jeugdrechtbank. 16,54% van de hulpverleners (oftewel 22

hulpverleners) gaven ook (meerdere) andere mogelijkheden aan: COS (7),

kinderpsychiater/kinderpsychiatrische dienst (8), privé-therapeuten als logopedisten

en psychologen (6), kinderartsen/specialisten (8), andere geestelijke

gezondheidszorginstellingen (CGG of psychiatrisch ziekenhuis) (4), Centrum ZitStil

(1), MPI (1), GON (1), voorzieningen Bijzondere Jeugdbijstand (1), Centrum voor

Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG) (1), thuisbegeleiding (1), kinderopvang

(1) en ten slotte via het revalidatiecentrum (1).

Op de vraag of er sprake was van wachtlijsten in de eigen organisatie, antwoordde

een groot percentage van de respondenten positief: 83,85%. Bij slechts 16,15% was

er geen sprake van wachtlijsten. 114 respondenten vulden ook in hoe lang men

gemiddeld moet wachten op een vorm van hulpverlening en dit was bij 29,82% 0 tot

3 maanden; bij 27,19% 3 tot 6 maanden; bij 14,04% 6 tot 9 maanden; bij 15,79% 9

tot 12 maanden en bij 13,16% zelfs meer dan een jaar.

Deze twee laatste vragen moeten we wel los van elkaar zien, gezien er meer

respondenten hierop geantwoord hebben dan dat er ‘ja’ aangeduid hadden bij de

vraag over de wachtlijsten.

15,04% van de respondenten gaven aan dat er een specifek ADHD-team werkzaam

is in hun organisatie, bij 84,96% daartegenover niet.

Page 49: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

39

In 81,95% van de gevallen worden ook ADHD-diagnoses gesteld in de organisatie, in

18,05% niet. De uitvoering van diagnose en behandeling werd bij 63,16% door

hetzelfde team gedaan, bij 36,84% niet.

Tabel 3 vat samen op basis van welke indicaties er beslist wordt om over te gaan tot

behandelen. 130 respondenten gaven één of meerdere antwoorden.

Tabel 3

Indicaties voor Behandeling (n= 130)

Ernst van de ADHD-symptomen 104 80,00%

Ernst van de (bijkomende) functionele beperkingen 120 92,31%

(bv. schooluitval, sociale problemen, ...)

Comorbiditeit met andere stoornis(sen) 89 68,46%

Motivatie van het kind en de ouders 85 65,38%

Financiële haalbaarheid voor het kind en de ouders 11 8,46%

Praktische haalbaarheid voor het kind en/of de ouders 49 37,69%

(bv. afstand tot de dienst, tijdsinvestering, ...)

Andere 4 3,08%

Hier scoren ernst van de functionele beperkingen met 92,31% en ernst van de

ADHD-symptomen met 80,00% het hoogst met daaropvolgend comorbiditeit met

68,46% en motivatie van ouder en kind met 65,38%. Bij ‘Andere’ kwamen 4

antwoorden telkens 1 maal naar voren: observatieperiode rond gedragsindicatoren,

de afweging of de vraag van de cliënt en aanbod van onze dienst elkaar kunnen

vinden, mutualiteitvoorwaarden en na diagnosestelling volgt per definitie

behandeling/een behandelvoorstel.

Als laatste bij dit onderdeel hebben we de doelstellingen van behandeling. Deze

worden opgelijst in tabel 4. 132 respondenten duidden hierbij terug één of meerdere

antwoorden aan.

Page 50: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

40

Tabel 4

Doelstellingen van Behandeling (n=132)

Reduceren van de kernsymptomen van ADHD 89 67,42%

Verbeteren van het emotioneel functioneren 126 95,45%

Verbeteren van het sociaal functioneren 122 92,42%

Verbeteren van het academisch functioneren en de schoolse prestaties 105 79,55%

Verbeteren van het gezinsfunctioneren 112 84,85%

De betrokkenen en cliënt zelf het hoe en waarom van het gedrag helpen 102 77,27%

begrijpen

Informeren van ouders, leerkrachten en/of andere betrokkenen over de 102 77,27%

stoornis en mogelijke aanpak ervan

Andere 8 6,06%

Het verbeteren van het emotioneel, sociaal, gezins- en academisch functioneren

scoorden hier het hoogst met respectievelijk 95,45%; 92,42%; 84,85% en 79,55%.

Het reduceren van de kernsymptomen van ADHD scoorde het laagst met 67,42%. Bij

‘Andere’ vulde 1 iemand niets extra bij. In het totaal werden dus 7 antwoorden

aangevuld hierbij in plaats van 8: aanpak/reduceren comorbiditeit (2), individueel

bepaald in overleg met ouders en kind/jongere en afhankelijk van de verwachting van

de cliënt en zijn systeem (2), verbeteren van motorisch en psychomotorisch

functioneren, de sterke kanten van de ADHD-neurologie leren gebruiken en

complicaties vermijden.

3. Mogelijke behandelingsvormen

Vooraleer de gebruikte interventiemogelijkheden werden bevraagd, werden eerst nog

twee algemene vragen hierbij geplaatst.

De eerste gaat na wie er beslist welke hulpverlening wordt gegeven en hoe ze wordt

georganiseerd. 132 vulden deze vraag in. 47,73% van de respondenten

antwoordden dat dit de ouders en/of het kind zelf waren na overleg met de

organisatie; 41,67% het hele ADHD-team; 19,70% de psycholoog; 18,94% de

leidinggevende in de organisatie en 8,33% gaf aan dat dit de orthopedagoog was.

31,82% gaf nog één of meerdere andere mogelijkheden aan. In het totaal komt men

zo aan 45 antwoorden bij ‘Andere’: een (multidisciplinair) team (26), (kinder- en

Page 51: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

41

jeugd)psychiater (7), arts (2), logopedist (2), psycholoog (1), team in overleg met

ouders en/of kind (4), team met leidinggevende orthopedagoog (1), doorverwijzer (1)

en ten slotte de toeleverende school (1).

Ook op de volgende vraag gaven 132 respondenten een antwoord. Hier mocht men

aanduiden wie er uit de nabije omgeving (hiermee werden in feite niet-professionele

hulpverleners bedoeld) van de cliënt zoal betrokken wordt bij de behandeling. Hierbij

werd ouders door 96,97% aangegeven en school door 87,12%. 40,15% van hen gaf

ook aan dat broer(s) en/of zus(sen) werden betrokken; 9,85% gaf andere

familieleden aan en 4,55% vriend(en) van de cliënt.

In tabel 5 komen de verschillende behandelingsmogelijkheden aan bod die in de

organisaties van de respondenten worden aangeboden. De antwoorden worden per

onderdeel in tabelvorm weergegeven (met telkens het aantal respondenten die een

antwoord aangaven) om de overzichtelijkheid te bewaren. Ook de andere vormen die

worden opgegeven (soms meerdere per respondent), worden hierin mee

opgenomen.

Tabel 5

Aangeboden Vormen van Hulpverlening

Psychosociale behandelingsvormen

Voor het kind met ADHD (n=133)

Psycho-educatie 120 90,23%

Sociale vaardigheidstraining 102 76,69%

Studiebegeleiding 56 42,11%

Gedragstherapie 94 70,68%

Relaxatietherapie 37 27,82%

Neurofeedback 1 0,75%

Zelfinstructietraining 67 50,38%

Aandachtstraining 44 33,08%

Andere 15 11,28%

(individuele) psychotherapie 6

gesprekstherapie 1

ondersteunende, emotionele of psychologische begeleiding 3

verbeteren van taak- of werkhouding 3

(meta-)cognitieve training of gedragsmodificatie 2

Page 52: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

42

structuurgroep3 1

specifieke behandeling voor leer-, taal- en (psycho-)motorische problemen 1

kinderpsychiatrische opvolging 1

training van de 'sterke kanten' van het ADHD-brein 1

psychomotorische therapie 1

creatieve therapie 1

speltherapie 1

Voor de ouder(s) (n=129)

Psycho-educatie 124 96,12%

Gezinstherapie 73 56,59%

Praatgroep met andere ouders 20 15,50%

Workshops opvoedingsondersteuning 18 13,95%

Oudertraining 65 50,39%

Infosessies/studiedagen 20 15,50%

Andere 7 5,43%

ouderbegeleiding 2

thuisbegeleiding 1

persoonlijke/individuele gesprekken 2

oudertherapie 1

gedragstherapie 1

Voor de broer(s) en/of zus(sen) (n=78)

Gezinstherapie 50 64,10%

Praatgroep met andere brussen 3 3,85%

Psycho-educatie 56 71,79%

Andere 4 5,13%

infosessies 1

brussenwerking 1

afhankelijk van context en noden gezin 2

Voor de leerkracht (n=119)

Psycho-educatie 85 71,43%

Begeleiding/ondersteuning van de leerkracht 86 72,27%

in het omgaan met ADHD-symptomen

Begeleiding/ondersteuning van de leerkracht 57 47,90%

in het omgaan met het academisch

functioneren

Andere 10 8,40%

via het CLB 6

standaardbrief met uitleg en verwijzing literatuur 1

overleg met leerkracht 1

3De respondent die dit aangaf, noteerde daarbij deze uitleg: 3 voornaamste doelstellingen: 1. inzicht in eigen

functioneren vergroten, 2. sociale attitudes stimuleren en 3. stimuleren van een goede werkhouding

(basisvaardigheden, stapsgewijswerken, leren leren)

Page 53: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

43

schoolbespreking 1

coaching op vraag 1

Medicatie (n=120)

Rilatine 119 99,17%

Rilatine MR 98 81,67%

Concerta 96 80,00%

Strattera 69 57,50%

Dipeperon 39 32,50%

Andere 12 10,00%

Risperdal 4

Clonidine 2

dexamfetamine 1

Serlain 1

Geen specifiek aangegeven 4

Alternatieve therapieën (n=33)

Dieet 4 12,12%

Homeopathie 4 12,12%

Vitamine- en mineralensupplementen 6 18,18%

Bewegingstherapie 25 75,76%

Andere 3 9,09%

op initiatief van de ouders 1

er wordt gewezen op mogelijke invloed voeding 1

danstherapie 1

hippotherapie 1

De psychosociale vormen voor het kind, ouders en leerkracht en medicatie blijken

het meest voorkomend. Bij de psychosociale vormen voor kinderen, ouders en

broer(s) en/of zus(sen) heeft psycho-educatie telkens het grootste percentage

(respectievelijk 90,23%; 96,12%; 71,79% en 71,43%). Voor het kind scoorden

sociale vaardigheidstraining (76,69%) en gedragstherapie (70,68%) hier eveneens

hoog en voor de leerkracht werd vaak, meerbepaald bij 71,79%, ondersteuning

geboden om om te gaan met de ADHD-symptomen. Bij medicatie blijkt Rilatine met

99,17% de koploper. Bij 24,81% van de respondenten worden er alternatieve vormen

aangeboden. Bij 75,76% van hen is dit bewegingstherapie.

Hierbij aansluitend werd er gevraagd naar de gangbaarheid van enkele algemene

groepen van behandelingsvormen en dit wordt weergegeven in tabel 6.

Page 54: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

44

Tabel 6

Gangbaarheid van Verschillende Interventiemogelijkheden

(1= weinig gangbaar, 5= heel gangbaar)

Medicatie (n=131) Individuele begeleiding voor het kind (n=131)

1 4 3,05% 1 2 1,53%

2 8 6,11% 2 3 2,29%

3 33 25,19% 3 21 16,03%

4 47 35,88% 4 39 29,77%

5 39 29,77% 5 69 52,67%

Ouderondersteuning (n=132) Ondersteuning voor broer(s)/zus(sen) (n=125)

1 2 1,52% 1 44 35,20%

2 10 7,58% 2 41 32,80%

3 18 13,64% 3 24 19,20%

4 37 28,03% 4 11 8,80%

5 65 49,24% 5 5 4,00%

Ondersteuning voor de school (n=130) Alternatieve therapie (n=104)

1 4 3,08% 1 82 78,85%

2 21 16,15% 2 10 9,62%

3 40 30,77% 3 7 6,73%

4 45 34,62% 4 3 2,88%

5 20 15,38% 5 2 1,92%

Deze blijken heel erg aan te sluiten bij wat hierboven reeds tot uiting kwam, namelijk

dat medicatie, individuele begeleiding voor het kind, ouderondersteuning

ondersteuning voor de school (en leerkracht) erg gangbaar is maar ondersteuning

voor broer(s) en zus(sen) en alternatieve therapieën heel wat minder.

Wanneer gevraagd werd naar de redenen waarom voor een bepaalde vorm van

hulpverlening wordt gekozen door de hulpverleners/organisatie werden deze (telkens

één of meerdere) antwoorden bekomen van 131 respondenten: omdat deze het best

aansluit bij de noden van het kind: 83,21%; omdat deze in het verleden al zichtbare

verbetering bracht: 54,20%; omdat het een evidence-based methode is: 51,15%;

omdat deze de standaard methode/vast protocol in de organisatie is: 29,01%; omdat

deze in de opleiding van de hulpverlener zit/zat: 27,48%; omdat deze het meest

praktisch haalbaar is: 26,72%; omdat de cliënt zich hierbij het beste voelt: 26,72%;

omdat deze het meest optimaal is op financieel vlak: 8,34% en andere: 1,53%. De 2

Page 55: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

45

andere redenen die werden opgegeven, waren: omdat deze het best beantwoordt

aan de afstemming van vraag en aanbod en omdat het ook voor de andere kinderen

bruikbaar is.

Hierna werd verder doorgevraagd op de mogelijkheid van een combinatie van

verschillende hulpverleningsvormen. Bij 96,99% van de respondenten blijkt dit

inderdaad voor te komen, bij slechts 3,01% niet. De combinaties die het meest

voorkwamen, zijn terug te vinden in tabel 7.

Tabel 7

Combinaties van Hulpverleningsvormen (n=128)

Medicatie + psychosociale ondersteuning van het kind met ADHD 47 36,72%

Medicatie + psychosociale ondersteuning van de ouders 45 35,16%

Psychosociale ondersteuning van het kind met ADHD 49 38,28%

+ psychosociale ondersteuning van de ouders

Medicatie + psychosociale ondersteuning van het kind met ADHD 97 75,78%

+ psychosociale ondersteuning van de ouders

Medicatie + alternatieve therapie 2 1,56%

Andere 6 4,69%

Het meest voorkomend met 75,78% is medicatie samen met psychosociale

ondersteuning voor kind en de ouders.

Eén alternatieve therapie werd bij het vijfde antwoordalternatief ‘medicatie +

alternatieve therapie’ vermeld, namelijk sporten. Bij ‘Andere’ werd dit opgegeven:

vierde antwoordalternatief aangeduid + andere: ondersteuning school (2), derde en

vierde antwoordalternatief aangeduid + andere: multirevalidatie, vierde

antwoordalternatief aangeduid + andere: met ook nadruk op zelfsturing en (meta-)

cognitie, vierde antwoordalternatief aangeduid + andere: gecombineerd met

individuele therapie gericht op andere ontwikkelingsnoden en een laatste respondent

die enkel ‘Andere’ aanduidde en daarbij ‘medicatie + schoolse begeleiding’ weergaf.

128 respondenten gaven verder één of meerdere indicaties aan om te kiezen voor

een combinatie van hulpverleningsvormen. Ernst van de beperkingen in het dagelijks

functioneren werd door 85,94% aangeduid; ernst van de ADHD-problematiek door

Page 56: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

46

68,75%; comorbiditeit met een andere stoornis door 62,50%; omdat ouders en

setting beiden een andere vorm verkiezen en daarom wordt er voor beide gekozen

door 7,03% en andere door 7,81%. De andere mogelijkheden (10) die bij deze

laatste werden gegeven, zijn: omdat een combinatie vaak betere resultaten biedt (2),

steeds een aanbod voor ouders (2), afhankelijk van en op basis van het

totaalplaatje/noden/hulpvraag (3), er wordt steeds gecombineerd (1), op afspraak

met de ouders (1) en omdat wij het als organisatie belangrijk vinden om al deze

vormen aan te bieden (1).

4. Professionele betrokkenen in de hulpverlening

Tabel 8 geeft een overzicht van de personen die binnen de organisatie worden

betrokken bij de geboden hulpverlening. Terug worden de antwoorden (één of

meerdere per respondent) die bij ‘Andere’ werden gegeven, mee in de tabel

opgenomen.

Tabel 8

Professionele betrokkenen

Betrokken personen binnen de organisatie (n= 130)

Kinderarts 40 30,77%

Psychiater 110 84,62%

Neuroloog 17 13,08%

Psycholoog 123 94,62%

Orthopedagoog 48 36,92%

Logopedist 73 56,15%

Ergotherapeut 56 43,08%

Kinesitherapeut 67 51,54%

Andere 31 23,85%

maatschappelijk/sociaal werker/assistent 20

leerkracht 6

verpleegkundige 4

psychiatrisch verpleegkundige 1

psychologisch assistent 4

psychomotorisch therapeut 3

hypotherapeut 1

psychotherapeut 1

creatieve therapeut 1

Page 57: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

47

opvoeder 3

leefgroepbegeleider 1

gezinsbegeleider 1

gezinstherapeut 1

Betrokken personen/instanties waarmee samengewerkt wordt buiten de organisatie (n= 129)

Psycholoog 49 37,98%

Orthopedagoog 25 19,38%

Kinderarts 52 40,31%

Psychiater 61 47,29%

Logopedist 39 30,23%

Ergotherapeut 16 12,40%

Kinesitherapeut 32 24,81%

Revalidatiecentrum 59 45,74%

COS 67 51,94%

CGG 64 49,61%

Centrum voor Integrale Gezinszorg (CIG) 19 14,73%

CLB 112 86,82%

MPI 58 44,96%

Observatie- en behandelingscentrum 48 37,21%

Thuisbegeleidingsdienst 96 74,42%

School 50 38,76%

Dagcentrum 92 71,32%

Andere 16 12,40%

neuroloog 3

huisarts 2

Comité Bijzondere Jeugdzorg (CBJ) 2

jeugdrechtbank 1

GON-begeleider 1

geen specifiek/afhankelijk van context 9

Binnen de organisatie blijkt een psycholoog (94,62%) en een psychiater het vaakst

betrokken (84,62%) en buiten de organisatie is dit het CLB (86,82%), de

thuisbegeleidingsdienst (74,42%) en het dagcentrum (71,32%).

127 respondenten gaven antwoord op de vraag hoe vaak er overleg gepleegd wordt

met de school. 49,61% gaf aan dat dit 1 keer per 6 maanden was; 14,96% gaf 1 keer

per 2 maanden aan; 10,24% minder dan 1 keer per 6 maanden; 10,24% gaf aan dat

dit niet van toepassing was; 6,30% gaf 1 keer per week aan; 3,94% 1 keer om de

twee weken; 3,94% 1 keer per maand en 0,79% ten slotte gaf aan dat dit nooit

gebeurde.

Page 58: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

48

5. Verloop en organisatie van de hulpverlening

127 respondenten gaven aan hoe vaak gemiddeld hulpverlening plaatsvindt per

cliënt in hun organisatie. Bij 31,50% was dit tweewekelijks; bij 25,20% 2 maal per

week; bij 14,17% minder dan tweewekelijks; bij 12,60% wekelijks; bij 8,66% meer

dan 3 maal per week en bij 7,87% 3 maal per week.

124 gaven ook aan hoeveel tijd er gemiddeld gespendeerd wordt per sessie. Bij

53,23% was dit een uur; bij 28,33% tussen een half uur en een uur; bij 16,94%

tussen een uur en 2 uur en bij 1,61% meer dan 2 uur. Bij niemand was dit minder

dan een half uur.

125 respondenten gaven een antwoord op de vraag hoe lang een bepaalde vorm

van hulpverlening gemiddeld duurt. Bij 27,20% was dit 1 tot 2 jaar; bij 20,00% 2 tot 4

jaar; bij 16,80% tussen 9 en 12 maanden; bij 15,20% tussen 6 en 9 maanden; bij

10,40% tussen 3 en 6 maanden; bij 8,00% meer dan 4 jaar en bij ten slotte 2,40%

was dit tussen 0 en 3 maanden. Deze tijdsduur hing af van verschillende zaken,

aangegeven door 123 respondenten. Ernst van de stoornis werd hierbij aangegeven

door de grootste groep, namelijk 85,37%; motivatie bij de ouders en/of het kind door

60,16%; comorbiditeit met een andere stoornis door 51,22%; haalbaarheid voor de

ouders en/of het kind door 49,59%; haalbaarheid voor de hulpverlener door 19,51%.

18,70% haalde een andere factor aan waarbij de RIZIV-conventie of terugbetaling

het vaakst voorkwam (8), ook noemde men: de tijd gedurende men er op school of in

de voorziening verblijft zit (4), afhankelijk van de evolutie die gemaakt wordt (6), duur

van de toekenning (1), verschillende behandelingsvormen gebeuren gedurende

verschillende tijdsperiodes (3) en geen andere aangegeven (1).

Hierna kwam de vraag of men al dan niet individueel of in groep werkt met de cliënt.

Van de 124 respondenten bij deze vraag is er sprake van zowel individueel als in

groep werken bij de grote meerderheid, namelijk 62,50%. Bij 33,59% werkt men

individueel en bij de overige 3,91% via groepssessies.

Wanneer wordt er dan precies in groep gewerkt? Hierop antwoordden 118

respondenten met één of meerdere mogelijkheden. Eerst en vooral antwoordde

22,03% hierbij dat men niet in groep werkt. Voor sociale vaardigheidstraining bij

Page 59: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

49

65,25%; voor psycho-educatie bij 24,58%; voor zelfinstructietraining bij 22,03%; voor

gedragsveranderende technieken bij 18,64%, voor studiebegeleiding bij 16,95%;

voor het aanleren van relaxatietechnieken bij 11,02% en voor aandachtstraining bij

5,08%. Bij ‘Andere’ brachten 13,56% nog een andere mogelijkheid naar voor:

oudertraining (7), leefgroepsmomenten (2), structuurgroep (1), creatieve

groepstherapie (1), KOPP-kinderen (Kinderen van Ouders met Psychische

Problemen) (1), lichaamsgericht werken/-beleving (1), psychomotoriek (1), zelfsturing

en (meta-)cognitie (1) en wanneer het organisatorisch zo wordt bepaald (1).

De indicaties volgens de respondenten voor het enerzijds individueel werken met het

kind of het anderzijds in groep werken met meerdere kinderen samen, worden

opgelijst in tabel 9.

Tabel 9

Individueel of in Groep Werken?

Indicaties voor het individueel werken (n=124)

Te veel verschil in leeftijd tussen de cliënten 50 40,32%

Veel verschil in de mate van ernst van de problematiek 67 54,03%

Persoonlijke voorkeur van de therapeuten 18 14,52%

Keuze van het kind en/of de ouders 31 25,00%

Zo kan je het kind individueel goed leren kennen 34 27,42%

Zo kan er individueel gereflecteerd worden over een groepsmoment 20 16,13%

Enkel individueel werken haalbaar bij kinderen met gedragsproblemen 11 8,87%

Meer leerkansen voor de cliënt afzonderlijk 39 31,45%

Organisatorisch makkelijker 25 20,16%

Er wordt niet individueel gewerkt 2 1,61%

Andere 18 14,52%

Indicaties voor het werken in groep (n=118)

Veel kinderen van dezelfde leeftijd 32 27,12%

Veel kinderen met dezelfde mate van ernst van de problematiek 42 35,59%

Persoonlijke voorkeur van de therapeuten 8 6,78%

Keuze van het kind en/of de ouders 16 13,56%

Het kind leren kennen in interactie met anderen in de groep 66 55,93%

Meer leerkansen voor de cliënt in interactie met andere cliënten 62 52,54%

In groep kunnen de kinderen model staan voor elkaar 68 57,63%

Organisatorisch makkelijker 17 14,41%

Er wordt niet in groep gewerkt 28 23,73%

Andere 4 3,39%

Page 60: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

50

Bij de kleine helft tot de helft werkt men individueel omdat er te veel verschil zit in de

mate van ernst van de problematiek (54,03%) en omdat er te veel verschil zit in

leeftijd tussen de cliënten (40,32%). Bij de grote helft werkt men in groep omdat

kinderen zo model kunnen staan voor elkaar (57,63%), om het kind zo in interactie

met anderen in de groep te kunnen leren kennen (55,93%) en omdat er zo meer

leerkansen zijn voor de cliënt (52,54%).

Bij de indicaties voor het individueel werken werden deze 19 antwoorden van de 18

respondenten bij ‘Andere’ verkregen: om tegemoet te komen aan de individuele

noden (5), organisatorisch zo bepaald (6), werken in groep nog niet haalbaar voor

het kind (2), geen indicatie voor groepsbehandeling (1), privacy (1), beslissing van

het team (1), ervaring (1), er bestaan niet veel groepen en zeker niet buiten de stad

(1), psychotherapeut in dienst voor individuele gedragstherapie en geen specifiek

antwoord (1).

Bij de indicaties voor het werken in groep werden de volgende 4 antwoorden bij

‘Andere’ verkregen: lagere kostprijs, herkenbaarheid probleem bij anderen,

organisatorisch zo bepaald en zo veel mogelijk kinderen bereiken op zo kort

mogelijke duur.

Hierop volgend kwam een vraag die peilde naar mogelijke redenen voor het

vroegtijdig stopzetten van de hulpverlening. Tabel 10 geeft de redenen weer,

aangegeven door de 123 respondenten die één of meerdere antwoordalternatieven

aanduidden op deze vraag.

Page 61: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

51

Tabel 10

Mogelijke Redenen voor het Vroegtijdig Stopzetten van de Hulpverlening (n=123)

Ongewenste bijwerkingen 21 17,07%

Het gewenste effect blijft uit 46 37,40%

De ouders geven aan geen hulpvraag meer te hebben 99 80,49%

Moeilijke samenwerking tussen cliënt en hulpverlener 42 34,15%

Moeilijke samenwerking tussen andere betrokkenen en de hulpverlener 20 16,26%

Cliënt is niet gemotiveerd 85 69,11%

Cliënt voelt zich er niet goed bij 45 36,59%

Ouders voelen er zich niet goed bij 55 44,72%

Geen terugbetaling meer via het ziekenfonds 35 28,46%

Financieel niet haalbaar 13 10,57%

Praktisch niet haalbaar 58 47,15%

Andere 6 4,88%

doorverwijzing 2

is een procesevaluatie, kijken naar wat geïndiceerd is 1

voldoende ondersteuning elders 1

geen specifiek aangegeven 2

De voornaamste redenen blijken hier te zijn dat de ouders geen hulpvraag meer

hebben (80,49%) en dat de cliënt niet meer gemotiveerd is (69,11%).

6. Opvattingen en ervaren noden van de hulpverleners

Vooraleer concreet naar eigen opvattingen te vragen, werd eerst gevraagd hoe men

op de hoogte blijft van de hulpverlening die beschikbaar is. 132 respondenten gaven

hierbij één of meerdere mogelijkheden. Bij 92,42% is dit via

cursussen/vormingsdagen die vrijwillig gevolgd worden; bij 85,61% via literatuur; bij

49,24% via het internet; bij 46,97% via workshops; bij 42,42% via vzw ZitStil; bij

34,85% via bijscholingen verplicht door de organisatie; bij 32,58% via andere

hulpverleners; bij 25,00% via artsen en 5,30% oftewel 7 respondenten gaven ook 7

andere mogelijkheden aan: via het team, via het Sig, via studiedagen, via mailings,

via intervisie en via werkgroepen (2).

Page 62: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

52

Algemeen gaf 89,39% van 133 respondenten aan dat ze tevreden zijn over de

huidige hulpverlening die wordt geboden in hun organisatie, tegenover 10,61% niet

tevreden.

Hierbij aansluitend komt het laatste stuk aan bod. Hierin werden enkele mogelijke

problemen/noden/tekorten opgenoemd per thema. Welke allemaal voorkomen

volgens de hulpverleners, wordt samengevat in tabel 11.

Tabel 11

Ervaren Problemen/Tekorten/Noden

Bij het bieden van behandeling in de organisatie (n=131)

Tekort aan duidelijke richtlijnen voor de hulpverlener binnen de organisatie 13 9,92%

Medicatie wordt al te vaak zonder grondig onderzoek of diagnosestelling 20 15,27%

voorgeschreven

Er wordt al te vaak te vlug overgegaan naar behandeling 7 5,34%

Nood aan een betere communicatie, samenwerking en overleg tussen 52 39,69%

de verschillende betrokken diensten rond een kind met ADHD

Geen van deze 63 48,09%

Op het vlak van de gevolgen van behandeling (n=129)

Ongewenste bijwerkingen van de medicatie 40 31,01%

De cliënt voelt zich vaak niet goed bij de behandeling 5 3,88%

Het gewenste effect blijft soms te lang uit 31 24,03%

Te weinig resultaat op lange termijn 37 28,68%

Geen van deze 58 44,96%

Op het vlak van overleg en communicatie (n=126)

Er wordt te weinig multimodaal gewerkt 9 7,14%

Te weinig of geen goede communicatie, samenwerking en overleg tussen 9 7,14%

de verschillende personen/disciplines binnen de organisatie zelf

Te weinig of geen goede communicatie, samenwerking en overleg tussen 41 32,54%

de verschillende betrokken diensten van buiten de organisatie

Te weinig samenwerking met school/leerkrachten 31 24,60%

Te weinig inspraak voor de cliënt zelf 11 8,73%

Andere betrokkenen krijgen te weinig inspraak in het verloop van de 4 3,17%

behandeling

Er wordt te weinig steun en betrokkenheid van de ouders door de 29 23,02%

hulpverlener ervaren

Tekort aan een duidelijke communicatie met de ouders 16 12,70%

Geen van deze 51 40,48%

Page 63: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

53

Op het vlak van toegankelijkheid van de hulpverlening (n=127)

Vaak praktisch moeilijk haalbaar voor de ouders en de cliënt 33 25,98%

Vaak financieel te zwaar voor de ouders 24 18,90%

Geen terugbetaling van sommige diensten 30 23,62%

Te lange wachtlijsten 89 70,08%

Geen toegankelijkheid van sommige diensten 9 7,09%

Bereikbaarheid van sommige diensten 12 9,45%

Te weinig nazorg of ondersteuning na een behandeling 51 40,16%

Te weinig gerichtheid naar meer specifieke doelgroepen 30 23,62%

Te weinig aandacht voor behandeling van kind met comorbiditeit 20 15,75%

Geen van deze 13 10,24%

In het algemene hulpverleningsaanbod voor ADHD (n=121)

Tekort aan reglementering rond ruimte om school te betrekken 25 20,66%

en te informeren

Tekort aan algemene richtlijnen voor hulpverleners 15 12,40%

Tekort aan evidence based ondersteunde hulpverleningsvormen 23 19,01%

Tekort aan ondersteuning, vorming en scholing van leerkrachten 55 45,45%

Nood aan transparantie voor opvolging en doorverwijzing 32 26,45%

Een centrale instantie van waaruit hulpverlening voor ADHD kan 21 17,36%

gecoördineerd worden

Een duidelijk overzicht van het aanbod 54 44,63%

Een bepaalde vorm van gestandaardiseerd protocol voor afstemming 26 21,49%

van de hulpverlening

Geen van deze 19 15,70%

Het meest aangeduid door de hulpverleners, namelijk door 70,08% van de 127

respondenten die een antwoord gaven bij dit onderdeel, was dat er sprake is van te

lange wachtlijsten. Verder werden ook door een groot stuk van de respondenten

aangeduid dat er een tekort is aan ondersteuning, vorming en scholing van

leerkrachten (45,45% van de 121 respondenten bij deze vraag), dat er een tekort is

aan een duidelijk overzicht van het aanbod (44,63% van terug 121 respondenten) en

dat er te weinig nazorg of ondersteuning is na een behandeling (40,16% van de 127

respondenten).

De kleine helft tot de helft duidde aan geen tekorten te ervaren bij het bieden van

behandeling in de organisatie (48,09% van de 131 respondenten), op het vlak van de

gevolgen van behandeling (44,96% van de 129 respondenten) of op het vlak van

overleg en communicatie (40,48% van de 126 respondenten).

Page 64: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

54

Ten slotte mocht men ook zelf nog mogelijke noden of tekorten invullen die niet

opgelijst stonden in bovenstaande lijst.

Bij de noden bij het bieden van behandeling kunnen we nog zo samengevat nog

enkele aanvullen: een tekort aan aanbod voor groepsbehandelingen, behandelingen

bij comorbiditeit en voor volwassenen, nood aan meer ondersteuning aan huis, te

snelle medicamenteuze behandeling, tekort aan het verhogen van leerbaarheid

omtrent het omgaan met de stoornis en tekort aan tijd en personeel (mogelijkheden)

binnen de organisatie (3). Op het vlak van overleg en communicatie kwam naast de

reeds opgegeven alternatieven het tekort aan uitwisseling en uitproberen van

vorming in team naar voren. Te enge visie op ADHD en te veel aanbodsgestuurd (er

wordt te weinig gekeken naar de individuele vraag) (3), beperkte kennis van de

ontwikkeling van een kind en het omgaan met bij sommige disciplines en het gratuite

diagnoses labelen aan kinderen in tal van diagnose centra en door artsen terwijl de

eigenlijke behandeling aan anderen diensten wordt overgelaten werden ten slotte

ook nog genoemd wat past onder de noemer van tekorten in het algemene

hulpverleningsaanbod.

Page 65: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

55

Discussie en conclusie

1. Discussie

Met de vooropgestelde onderzoeksvragen in het hoofd, worden de

onderzoeksresultaten hier verder besproken en teruggekoppeld aan de literatuur.

Er wordt eerst ingegaan op de weg naar een behandeling en welke doelstellingen er

vooropgesteld worden met daarna een kijk op welke verschillende

behandelingsvormen er in Vlaanderen voorhanden zijn, aangegeven door de

respondenten van deze steekproef. Daarna kijken we verder naar de betrokkenen,

hoe hulpverlening eerder praktisch wordt georganiseerd en welke redenen er zijn om

hulpverlening vroegtijdig stop te zetten. Geëindigd wordt met het bespreken van de

ervaren noden en tekorten die de hulpverleners aangaven.

In het onderzoek horende bij deze masterproef werd bedoeld om een algemeen

beeld te schetsen van het aanbod over de verschillende mogelijke organisaties heen.

De focus lag hier niet op de concrete situatie in de aparte settings en de vragenlijst

werd hier dus ook niet op afgestemd. Het nader bekijken van sommige resultaten in

de discussie per soort organisatie gebeurde bijgevolg slechts enkele malen en er

werd ook niet verder op ingegaan. Bij de punten waarbij dit wel gebeurde is het

steeds belangrijk in gedachten te houden dat het kan zijn dat niet elke mogelijke

soort setting werd bereikt en dat de verdeling van de wel bereikte organisaties wat

betreft soort hier waarschijnlijk afwijkt van de verdeling in de werkelijkheid. Sommige

organisaties zijn immers heel wat minder vertegenwoordigd dan andere en dit kan

een beïnvloedende factor zijn in de bekomen aantallen.

1.1 Indicatiestelling voor behandeling

1.1.1 Weg naar behandeling

Hier werden heel wat verscheiden wegen aangevinkt door de bereikte hulpverleners,

wat erop wijst op dat de hulpverlening in Vlaanderen via verschillende wegen

bereikbaar is. Opvallend hierbij is dat heel wat mensen de weg naar de organisaties

Page 66: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

56

vinden via het CLB of de school en op eigen initiatief. Ook via de huisarts kwam

veelvuldig voor. Wanneer we dit toetsen aan de literatuur vinden we inderdaad terug

dat ouders als beslissingsnemers (en het ouderlijk verzoeken op zich) een sterk

bepalende factor kunnen zijn en dat ook (het al dan niet erkennen van de stoornis

door) de huisarts vaak een rol speelt bij het zoeken naar hulp (Sayal et al., 2002).

Wat betreft het onderscheid diagnose en behandeling, voeren heel wat organisaties

beide uit. Bij bijna twee derde van de hulpverleners worden diagnose en behandeling

ook door hetzelfde team uitgevoerd. Voordelen hiervan zouden kunnen zijn dat er

een continuïteit is tussen diagnose en behandeling met bijgevolg een kleinere

wachttijd voor cliënten en hun ouders tussen beide fases. Het team dat de

behandeling doet, is op deze manier ook reeds vertrouwd met de cliënt en situatie

wat positief kan zijn bij de behandeling zelf alsook bij het vormen van een band

tussen de cliënt en de hulpverleners. Een nadeel kan zijn dat er, doordat zowel

diagnose als behandeling door eenzelfde team worden aanboden, er ofwel minder

tijd kan vrijgemaakt worden voor de cliënt gezien de uitgebreide takenlast van het

team of dat er minder cliënten kunnen geholpen worden.

In het overgrote deel is er geen sprake van een specifiek ADHD-team. Dit wil zeggen

dat in de meeste organisaties door hulpverleners dus niet enkel rond ADHD wordt

gewerkt, wat wel in de lijn van de verwachting ligt gezien het percentage cliënten met

ADHD bij geen enkele organisatie de 60% overschrijdt. Dit wijst op de

verscheidenheid aan problematieken die behandeld worden in de verscheidene

organisaties in Vlaanderen. Dit kan als positief beschouwd worden gezien zo naar

voren lijkt te komen dat veel kinderen met uiteenlopende problemen hun weg naar

hulp kunnen vinden. Langs de andere kant, en rekening houdend met de toch wel

hoge prevalentiecijfers van ADHD (Culpepper, 2006), zouden er ook heel wat

voordelen verbonden kunnen zijn aan het werken met een specifiek team dat zich

enkel op ADHD zou richten. Men zou op een dergelijke manier kunnen streven naar

een standaard samen zitten van verschillende disciplines zodat er steeds vanuit

dezelfde verscheidene invalshoeken en vanuit ieders eigen competenties zou

kunnen gekeken en gewerkt worden. Men zou steeds meer specifieke

praktijkgerichte ervaring betreffende ADHD kunnen opdoen en elkaars sterktes en

zwaktes steeds beter kunnen aanvullen. Een standaard team zou zichzelf ook van

Page 67: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

57

het begin af aan steeds meer en meer kunnen bijscholen in dit specifieke onderwerp

waardoor de kennis steeds volledig en actueel zou zijn. Het blijkt immers dat vele

teams zelfzekerheid en gerichte training missen om de verantwoordelijkheid op zich

te nemen om zorg te superviseren (Steer, 2005).

1.1.2 Indicaties om over te gaan tot behandeling

Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat dit bij deze steekproef vooral blijkt te

gebeuren op basis van de ernst van de functionele beperkingen bij bijna allemaal en

de ernst van de symptomen bij vier vijfde van de respondenten. Algemeen blijkt ernst

dus een belangrijke bepalende factor te zijn hiervoor. Analoog in de literatuur wordt

gesteld dat de klinische ernst van de stoornis wordt geassocieerd met een overgaan

naar behandeling (Sayal et al., 2002). In mindere mate maar toch nog in meer dan

de helft van de gevallen, blijken comorbiditeit en motivatie van het kind en de ouders

een rol te spelen. Bij comorbide problemen is het inderdaad belangrijk dat er

allereerst gezocht wordt om deze te identificeren maar dat er vervolgens ook gezocht

wordt naar een multimodale en multidisciplinaire aanpak die rekening houdt met deze

comorbiditeiten. Wanneer dit niet zou gebeuren zou het immers kunnen bijdragen tot

een grotere algemene beperking en verder de mogelijke kansen van een

behandeling kunnen limiteren (Katragadda & Schubiner, 2007; Steer, 2005). Ook kan

er hier nadruk gelegd worden op die motivatie gezien die verder in de discussie terug

naar voren zal komen als bepalend voor het volledig afwerken van een behandeling.

Praktische haalbaarheid blijkt in mindere mate een overgaan tot behandeling tegen

te houden. Dit komt waarschijnlijk door een goede mogelijkheid bij de Vlaamse

organisaties tot bereiken ervan alsook het praktisch kunnen regelen in de tijd.

Niettegenstaande zal deze praktische haalbaarheid later wel door bijna de helft van

de respondenten als mogelijks een probleem beschouwd worden bij het volhouden

van die behandeling. Een mogelijke reden hiervoor zou kunnen zijn dat dat het voor

sommige mensen moeilijk is om de haalbaarheid van enkele praktische zaken vooraf

goed in te schatten of dat initieel praktische haalbaarheid anders wordt ingeschat in

vergelijking met de inschatting ervan na verloop van tijd. Misschien starten mensen

volle moed maar blijkt het even later toch moeilijk om vol te houden. Men kan zich

hierbij afvragen welke mogelijke redenen hierachter zouden kunnen zitten. Het zou

Page 68: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

58

kunnen dat praktische afspraken die vooraf worden afgesproken tijdens de

behandeling toch veranderd worden of dat het steeds moeilijker wordt voor ouders

en hun gezin om praktische afspraken na te komen. Om hier verder een duidelijk

antwoord op te vinden zullen ouders en hulpverleners hier in de toekomst gerichter

naar bevraagd moeten worden.

Opmerkelijk is het lage percentage bij financiële haalbaarheid, vooral in het licht van

de literatuur. Daar stelde men dit immers als een erg belangrijke barrière voor om

hulpverlening te verkrijgen (o.a. Bussing et al., 2003b) terwijl dit bij deze steekproef in

Vlaanderen dus heel wat minder bepalend blijkt te zijn. Een mogelijke verklaring

hiervoor kan zijn dat via de RIZIV (Rijksinstituut voor Ziekte- en

Invaliditeitsverzekering) - conventie en bijhorende terugbetalingen hiervoor een goed

geregeld systeem voor werd opgezet waar mensen op kunnen rekenen wanneer ze

behandeling wensen te verkrijgen voor hun kind met ADHD. Hierbij aansluitend is het

waarschijnlijk wel belangrijk om in gedachten te houden dat ongeveer drie vierde van

de hulpverleners ofwel in een revalidatiecentrum, in een CGG of in een kinder- en

jeugdpsychiatrische dienst tewerkgesteld is. Het kan zijn dat in dergelijke

organisaties een terugbetaling meestal als voorwaarde gezien wordt om er

behandeling te kunnen starten waardoor eventuele financiële moeilijkheden hier heel

wat minder aan de oppervlakte zullen komen.

1.1.3 Doelstellingen van behandeling

Opvallend bij de doelstellingen zijn telkens de hoge percentages op verschillende

vlakken van het individueel functioneren (op sociaal, emotioneel en in mindere mate

op academisch vlak) en het gezinsfunctioneren, terwijl het verbeteren van de

kernsymptomen in mindere mate als doelstelling wordt gezien. Dit staat wat in

contrast met de literatuur die stelt dat het primaire doel van behandeling onder meer

zou moeten inhouden dat de symptomen van onoplettendheid, hyperactiviteit en

impulsiviteit zouden moeten gereduceerd worden, naast het verbeteren van

psychosociale en academische vaardigheden (Zimmerman, 2003).

Men tracht hier niettegenstaande dus vaak toch vooral naar een geschikte uitkomst

te streven die zo veel mogelijk aansluit bij de individuele noden van de cliënt zelf, los

Page 69: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

59

van de symptomen, wat meer aansluit bij een doelstelling die de prioriteiten van de

cliënt en zijn familie zou moeten reflecteren (Culpepper, 2006). Uit onderzoek blijkt

immers ook dat het niet enkel belangrijk is om zich enkel te baseren op evidenties uit

studies maar ook een behandeling te bieden die rekening houdt met de noden en

verwachtingen van het kind en zijn ouders (Johnston et al., 2005; Mühlbacher et al.,

2009).

Het informeren en het helpen van de betrokkenen en de cliënt bij het begrijpen van

het hoe en het waarom blijkt hiernaast een belangrijke doelstelling. Dit sluit aan bij de

hoge mate van psycho-educatie die geboden wordt en het belang dat daar ook aan

wordt gehecht in internationale richtlijnen, wat verder wordt besproken.

1.2 Concrete vormgeving van een behandeling

1.2.1 Kiezen van een interventie

De beslissing betreffende de soort behandeling die zal worden toegepast, blijkt uit de

resultaten voornamelijk door een team te gebeuren. Wanneer we samennemen

hoeveel keren algemeen een team werd aangeduid als beslissingsnemer komen we

aan een totaal over de helft (tot bijna twee derde) van de hulpverleners waarbij dit

gebeurt. Meerbepaald is dit zo bij elk van de twee bereikte centra voor

ontwikkelingsstoornissen, bij ongeveer drie vierde van de bereikte revalidatiecentra

en CGG’s, bij de helft van de bereikte kinder- en jeugdpsychiatrische diensten, bij

een derde van de bereikte opvang- en observatiecentra en bij een vijfde van de

bereikte MPI’s. Verder blijkt dit ook zo bij de respondent uit het multidisciplinair team,

bij twee van de zes respondenten uit een privé-organisatie (praktijk of centrum) en bij

twee van de drie scholen voor buitengewoon onderwijs.

Het maken van beslissingen in teamverband ligt ook in de lijn van de aanbevelingen

vernomen uit de literatuur. Gezien men er rekening mee dient te houden dat de

stoornis vaak bijkomende problemen met zich meebrengt (APA, 2000; Root &

Resnick, 2003) en zo ook een invloed heeft op sociaal, familiaal en academisch

functioneren (Katragadda & Schubiner, 2007; MTA Cooperative Group, 1999) geeft

Page 70: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

60

dit blijk dat er best op een multimodale en bijgevolg ook multidisciplinaire manier

gewerkt wordt (Steer, 2005).

Hier is het toch wel belangrijk om er even bij stil te staan dat dit het resultaat op de

vraag of er wel degelijk een ADHD-team (een team dat enkel rond ADHD werkt)

aanwezig was, tegenspreekt. Daar antwoordden slechts 20 respondenten met een ja

op. Dit staat in tegenstelling met het hoge aantal (55 respondenten) dat op de vraag

omtrent de beslissing antwoordde dat het ADHD-team deze beslissing maakt. Hieruit

blijkt dat we er niet vanuit kunnen gaan dat hier de correcte invulling van wat een

‘ADHD-team’ betekent, steeds werd begrepen. Waarschijnlijk verstonden velen onder

de respondenten dit algemeen als een team dat deze beslissing maakt en niet een

specifiek ADHD-team als in een team dat zich enkel met ADHD bezighoudt.

Wanneer we samennemen hoe vaak geantwoord werd dat organisatie en ouders

en/of het kind hiervoor samenwerken, blijkt dat in de helft van de gevallen de ouders

en/of het kind inspraak hebben in de keuze betreffende behandeling. Meer bepaald

is dit hier bij de aparte settings telkens bij de helft of ongeveer de helft het geval. Ook

bij vijf van de zes bereikte privé-organisaties worden ouders betrokken in de keuze.

Het samen beslissingen nemen op het vlak van behandeling wordt recent erg

aangemoedigd. Ouders hebben heel vaak een duidelijk idee van hun eigen noden

(Mühlbacher et al., 2009). Het is belangrijk dat een behandeling wordt gekozen die

zicht niet enkel baseert op allerlei studies maar ook op de visie van de cliënt en de

ouders zodat ook zij zelf een verbetering zouden kunnen ervaren wat ten goede komt

aan een positieve uitkomst en het volhouden van de therapie (Johnston et al., 2005;

Mühlbacher et al., 2009). Uit onderzoek komt niettegenstaande naar voren dat in de

praktijk vaak niet genoeg rekening wordt gehouden met de meningen en wensen van

de cliënten en betrokkenen in het maken van beslissingen over gezondheidszorg

(Mühlbacher et al., 2009). Ook hier wordt dit min of meer bevestigd doordat het

slechts bij de helft van de respondenten blijkt te gebeuren. Men kan zich hierbij

afvragen of er in hulpverleningsorganisaties niet al te veel uitgegaan wordt van de

eigen professionaliteit en kennis ter zake en men aan de andere kant te weinig

rekening houdt met de opvattingen van de cliënt en zijn ouders zelf omtrent hun

verwachtingen en wat zij wensen te bereiken met de behandeling.

Page 71: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

61

1.2.2 Redenen voor de keuze

Hier komt terug duidelijk naar voren dat men belang hecht aan de individuele noden

van het kind gezien dit de voornaamste stimulans blijkt te zijn om voor een bepaalde

behandelingsvorm te kiezen. Ook merken we dat er belang wordt gehecht aan

wetenschap en ervaring gezien de keuze voor evidence-based methodes en voor

methodes waar men positieve ervaringen mee had in het verleden. Beiden sluiten

aan bij wat eerder uit de literatuur werd vermeld namelijk dat beiden in rekening

gehouden moeten worden wanneer men een keuze maakt (Johnston et al., 2005;

Mühlbacher et al., 2009). Langs de andere kant is het financiële terug heel erg weinig

bepalend.

1.2.3 Voorhanden interventies

Behandeling wordt voornamelijk gericht op de kinderen en in mindere mate op

ouders en school of leerkracht. Nochtans wordt aanbevolen om een behandeling te

bieden die ook gericht is op ouders en school, naast het kind zelf. Zo kunnen alle

betrokkenen de voordelen ervan ervaren, wat voordelig is voor zowel therapietrouw

als voor de gevolgen op lange termijn (Kutcher et al., 2004; Young & Amarasinghe,

2010). Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de ouders vaak niet de

mogelijkheden, zowel financieel als praktisch, hebben om meerdere interventies aan

hun kind en zichzelf te bieden en er zo eerder ervoor kiezen om te gaan voor een

behandeling gericht op het kind in plaats van andere betrokkenen. Anderzijds kunnen

we dit ook in het licht zien van de bevinding dat slechts in de helft van de gevallen

ouders betrokken worden in de keuze. In de andere helft van de gevallen wordt de

keuze dus enkel door hulpverleners gemaakt en hun prioriteit kan zijn om zich eerst

op het kind te richten en ouders niet te betrekken, ondanks wat ouders wensen.

Medicatie blijkt als interventie de koploper. Farmacotherapie biedt positieve effecten

op aandacht, hyperactiviteit, impulsiviteit, sociaal gedrag en gedrag in de klas

(Culpepper, 2006). Medicatie voor het kind met ADHD komt bij bijna alle

hulpverleners voor, met voornamelijk stimulantia als Rilatine, Rilatine MR en

Concerta. Non-stimulantia als Strattera en Dipeperon werden in mindere mate

gebruikt. Dit ligt in de lijn van de verwachting gezien veelvuldig onderzoek reeds

Page 72: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

62

aantoonde dat stimulantia zich over de jaren heen als een veilige en effectieve

interventie voor kinderen van lagere schoolleeftijd hebben getoond en ze beschouwd

worden als eerste keus ter behandeling van ADHD (Santosh & Taylor, 2000;

Zimmerman, 2003). Ook non-stimulantia worden hier genoemd, zij het wel in heel

wat mindere mate. Bij naar schatting 10 tot 30% van ADHD-cliënten wordt er immers

niet gereageerd op stimulantia of moeten ze ontweken worden door de bijwerkingen

(Wigal, 2009; Wigal et al., 2010).

Voor de kinderen zelf worden, naast medicatie, heel wat verschillende mogelijkheden

genoemd zoals psycho-educatie, sociale vaardigheidstraining en gedragstherapie.

Bij de helft van de steekproef komt ook zelfinstructietraining aan bod.

Studiebegeleiding, aandachtstraining en relaxatietherapie werden door slechts een

derde tot de kleine helft aangeduid. Het zijn allemaal psychosociale interventies

waarvan in onderzoek naar voren kwam dat ze op zichzelf niet steeds een effectieve

interventie vormen maar eventueel wel als aanvullend deel van een behandeling

ingezet kunnen worden (Pelham & Fabiano, 2008; Young & Amarasinghe, 2010).

Creatieve therapie en speltherapie blijken allerminst populair. De lage populariteit

voor deze laatste kan in verband gebracht worden met de weinige aangevingen uit

onderzoek dat dit een effectieve interventie zou zijn (Pelham & Fabiano, 2008).

De eerste interventie voor zowel ouders, leerkrachten en broer(s) en/of zus(sen) is

psycho-educatie. Dit ligt in lijn met de aanbeveling volgens internationale literatuur

om eerst en vooral psycho-educatie te voorzien voor cliënt en betrokkenen

(Katragadda & Schubiner, 2007; Root & Resnick, 2003) gezien er vaak een gebrek

lijkt te zijn in kennis over de stoornis en soorten interventies (McLeod et al., 2007;

Steer, 2005) en gezien de reeds bewezen effectiviteit ervan (Montoya et al., 2011).

Voordelen ervan zijn dat cliënten en hun families de stoornis kunnen leren

accepteren, zo de symptomen kunnen leren (h)erkennen, dat men vaardigheden

ontwikkelt om er actief mee om te gaan en dat men zo meer actief kan participeren in

de behandeling. Hiernaast is men zo vaak beter gemotiveerd om hulp toe te laten en

wordt de kans op het volhouden van de behandeling verhoogd. Ten slotte wordt

kennis van de ouders ten opzichte van ADHD positief gerelateerd met het

aanvaarden van medicatie als interventievorm (Centrum Zit Stil, 2003; Montoya et al.

2011).

Page 73: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

63

Bij ongeveer de helft van de steekproef wordt er voor ouders ook oudertraining en

gezinstherapie gegeven. Het vaak hanteren van deze interventies door de

hulpverleners wordt mede aangemoedigd door de meermaals bevestigde effectiviteit

van oudertraining (Pelham & Fabiano, 2008; Young & Amarasinghe, 2010).

Voor leerkrachten komt naast psycho-educatie eveneens het begeleiden van de

leerkracht bij het omgaan met de ADHD-symptomen voor. Minder nadruk wordt hier

gelegd op het bijstaan op het vlak van het academisch functioneren. Leerkrachten

blijken dus eerder ondersteund te worden in het helpen omgaan met het gedrag in de

klas dan in het helpen van de leerling met het studeren. Dit lijkt toch wat

teleurstellend in het licht dat tot een derde van de kinderen met ADHD ook

comorbide leerproblemen hebben en dat schoolse ondersteuning door de leerkracht

wel zou kunnen bijdragen tot academisch succes (Wilens et al., 2002, Zimmerman,

2003). Misschien moet hier ook wat meer aandacht voor gegeven worden bij het

begeleiden van leerkrachten. Enkele respondenten gaven hiernaast nog aan dat

ondersteuning voor leerkrachten voornamelijk door het CLB gebeurt, wat een

belangrijke rol voor het CLB aantoont of toch de verwachting hiervoor.

Helaas blijkt voor broer(s) en/of zus(sen), één of andere werking, naast psycho-

educatie of een interventie in het kader van gezinstherapie, slechts zelden voor te

komen. Enkel twee revalidatiecentra, twee medisch pedagogisch instituten, twee

CGG’s en één algemeen ziekenhuis blijken andere mogelijkheden te voorzien als

een praatgroep, brussenwerking, infosessies of andere naargelang de context. Het

feit dat de kleine helft hier zelfs geen mogelijkheid aanvinkte, duidt er ook op dat

organisaties voor deze groep vaak zelfs helemaal geen ondersteuning blijken te

bieden. Ook in onderzoek en andere literatuur blijkt weinig terug te vinden hierover

wat er op wijst dat het eerder een algemeen gegeven lijkt te zijn dat men erg weinig

interventiemogelijkheden richt naar deze groep. Het kan eventueel ook te wijten zijn

aan het tekort aan tijd en personeel dat enkelen aangaven bij de noden en tekorten,

waardoor men in eerste instantie ervoor kiest om behandeling te bieden aan het kind,

in tweede instantie aan zijn ouders en leerkracht en dan pas eventueel naar andere

betrokkenen.

Page 74: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

64

Algemeen worden voor kinderen, broer(s) en/of zus(sen) en ouders slechts erg

weinig mogelijkheden geboden om contacten te leggen met andere kinderen of

ouders in dezelfde situatie. Nochtans wordt het voorzien van hulp buiten de familie-

en vriendenkring als een belangrijke aanvulling gezien in een multimodale aanpak

(Steer, 2005).

Neurofeedback blijkt een erg weinig gebruikte methode te zijn hier in de bereikte

organisaties. Deze werd immers maar aangegeven door één respondent die

tewerkgesteld was in een CGG. Een reden voor het lage gebruik kan zijn dat de

methode niet erg gekend is bij hulpverleners in Vlaanderen. Ook de weinig

consistente evidentie voor deze aanpak kan een reden zijn waarom hulpverleners

eerder weigerachtig tegenover deze behandeling blijken te staan. Onderzoek omtrent

deze interventie toonde immers gemengde resultaten en bleek vaak inconsistent

(Bink et al., 2011; Skokauskas et al., 2011; Toplak et al., 2008).

Slechts een vierde van de steekproef gaf aan een vorm van alternatieve therapie aan

te bieden in zijn of haar organisatie. Opmerkelijk is dat dit blijkbaar niet voorkomt bij

centra geestelijke gezondheidszorg of centra voor ontwikkelingsstoornissen. Bij de

overige komt het voor bij twee derde van de bereikte opvang- en observatiecentra, bij

iets meer dan de helft van de kinder- en jeugdpsychiatrische diensten, bij iets meer

dan een derde van de medisch pedagogische instituten en bij ongeveer een vijfde

van de revalidatiecentra. Verder gebeurt het bij een school voor buitengewoon

onderwijs en een algemeen ziekenhuis. Als er sprake was van een dergelijke

alternatieve vorm, is dit in drie vierde van de gevallen bewegingstherapie. Enkele

studies vonden hiervan een positief effect terug (Kang et al., 2011).

De groep die hier kiest voor een alternatieve therapie, ondanks de erg geringe

wetenschappelijke evidentie ervoor (Cuypers et al., 2011; Krisanaprakornkit et al.,

2010; Pelsser, 2003; Skokauskas et al., 2011; Steer, 2005; Tomlinson et al., 2009)

kan dit doen om verschillende redenen. Het kan er onder andere op wijzen dat heel

wat ouders toch nog ontevreden blijven met sommige aspecten van de meer

standaard behandelingen, zoals bijwerkingen van medicatie of het arbeidsintensieve

van gedragstherapieën (Johnston et al., 2005). Een mogelijke verklaring voor het

toch aanbieden van deze alternatieve interventievormen is dan misschien dat

hulpverleners op deze manier mee willen helpen zoeken naar een behandeling die

Page 75: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

65

aansluit bij de noden en de opvattingen van de ouders. Verder kunnen redenen zijn

dat men niet voldoende op de hoogte is van de werkzaamheid, dat degene die het

aanbiedt niet (steeds) evidence-based ondersteunt of dat men vooral handelt op

basis van eerder opgedane positieve ervaringen.

1.2.4 Gecombineerde vormen

Het combineren van verschillende vormen blijkt bij bijna allemaal voor te komen. Van

de vier respondenten die geen combinaties aanbieden, zijn er drie tewerkgesteld in

een MPI en één iemand in een school voor buitengewoon onderwijs. Alle andere

organisaties gaven dus aan wel degelijk verschillende vormen te combineren. De

combinatie die het meest voorkomt is die van medicatie met psychosociale

begeleiding van zowel het kind als de ouders. Het werd reeds veelvuldig

beargumenteerd dat de meest effectieve aanpak multimodaal en holistisch is en

zowel farmacologische als psychosociale interventies integreert (Culpepper, 2006;

Zimmerman, 2003) en het samen aanbieden van medicatie en psychosociale

ondersteuning wordt dan ook vaak als gouden standaard aangegeven (MTA

Cooperative Group, 1999).

Hier wordt de ernst van de beperkingen in het dagelijks functioneren aangegeven als

de belangrijkste reden om te kiezen voor een combinatie van behandelingen alsook

de ernst van de problematiek en het voorkomen van comorbiditeit. Het aanbieden

van een dergelijk gecombineerde aanpak is inderdaad aangewezen bij de meer

ernstige gevallen van ADHD en wanneer sprake is van bijkomende problemen of

comorbiditeiten. Overigens kan zo gewerkt worden met lagere dosissen medicatie

(Culpepper, 2006; MTA Cooperative Group, 1999; Root & Resnick, 2003). Verder

past dit terug bij het streven naar een aanpak die zoveel mogelijk aansluit bij de

individuele noden van de cliënten, gezien via een combinatie er meer gericht kan

gewerkt worden op de domeinen die voor die persoon het meest aangegeven zijn en

kan meer rekening gehouden worden met de wensen van de ouders. Regelmatig

schatten ouders immers een gecombineerde therapie of een vorm van

gedragstherapie in als meer aanvaarde behandelingsmethode boven medicatie

(Johnston et al., 2008; McLeod et al., 2007).

Page 76: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

66

Heel erg weinig respondenten hadden het hier over één of andere combinatie met

een alternatieve therapie. Maar dit sluit aan bij het reeds vermelde gegeven dat

alternatieve therapieën in het algemeen niet zo veel voorkomen.

1.2.5 Betrokkenen in de behandeling

Betrokkenen uit de nabije omgeving

Voornamelijk ouders blijken betrokken te worden bij de behandeling alsook de school

van het kind met ADHD, wat overeenstemt met aanbevelingen vanuit internationale

literatuur (Kutcher et al., 2004; Young & Amarasinghe, 2010). Het succesvol bieden

van een behandeling begint namelijk met het zorgen voor een band tussen de

hulpverleners en het kind en andere betrokken familieleden (Culpepper, 2006) en

daarvoor moet contact en betrokkenheid eerst bewerkstelligd worden. Ouders

hechten er veel belang aan dat hun stem wordt gehoord (Bussing et al., 2005) en

voor de motivatie lijkt het belangrijk dat de ouders volop worden betrokken. Wanneer

ze immers het gevoel hebben gehoord te zijn en dat er rekening wordt gehouden met

hun opvattingen en meningen zal dit ook ten goede komen aan hun motivatie om

behandeling vol te houden (Johnston et al., 2005; Mühlbacher et al., 2009).

Leerkrachten zijn eveneens belangrijke figuren om te betrekken in de behandeling.

Het is hiernaast essentieel dat leerkrachten en ouders samenwerken (Danciu, 2011;

Hinfelaar et al., 2011; Katragadda & Schubiner, 2007; Wilens et al., 2002;

Zimmerman, 2003). Dit alles kan bijdragen tot een volhouden en positief verlopen

van behandeling (Kutcher et al., 2004).

Minder, namelijk slechts bij de kleine helft, bleek er sprake te zijn van betrokkenheid

van broer(s) en/of zus(sen) en nog veel minder van andere familieleden of vrienden,

wat overeenkomt met de weinig aangeboden mogelijkheden ook voor deze groepen.

Professionele betrokkenen

Uit de resultaten komt naar voren dat de hulpverlening effectief vaak multidisciplinair

wordt georganiseerd, wat als erg belangrijk wordt geacht in wetenschappelijke

vakliteratuur. Een adequate behandeling is het best te realiseren door een

gespecialiseerd multidisciplinair team dat de kennis en de mogelijkheid heeft voor

verschillende behandelingen zodat men zo tot een optimale effectiviteit kan komen

Page 77: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

67

vanuit een medische, psychologische, gedragsmatige en onderwijskundige

invalshoek en men tevens een gevarieerd aanbod aan diensten kan aanbieden

(Danciu, 2011; Klasen & Verhulst, 2005). Hier wordt zo gesproken over een team van

specialisten als psychologen, dokters en ander medisch personeel,

kinesitherapeuten, ergotherapeuten, leerkrachten, ondersteunende leerkrachten,

sociaal werkers en ondersteuners voor de ouders. (Danciu, 2011; Klasen & Verhulst,

2005; Steer, 2005). Ook hier blijken meerdere personen en instanties betrokken bij

de behandeling en dit zowel binnen als buiten de organisatie.

Bepaalde disciplines blijken bij deze steekproef vaker betrokken dan anderen.

Binnen de organisatie zien we hoge betrokkenheid van psychologen, psychiaters en

voor ongeveer de helft of de kleine helft ook logopedisten, ergotherapeuten en

kinesitherapeuten. Het hoge aantal dat op de aanwezigheid van een psychiater wijst,

strookt waarschijnlijk met het hoge aantal dat ook medicatie aanbiedt. Daar is immers

in de meeste gevallen de ondersteuning van een psychiater voor nodig. Wat positief

is hierbij, is dat deze in heel veel gevallen binnen de organisatie betrokken blijkt te

zijn, wat het organiseren van de hulpverlening hoogstwaarschijnlijk praktischer te

regelen maakt.

Ook buiten de organisatie bleek een verscheidenheid aan personen en instanties

betrokken, met het CLB, dagcentrum en thuisbegeleidingsdienst als het meest

voorkomend.

Specifieke aandacht werd verder in de vragen gegeven aan het overleg met de

school. In de literatuur komt immers naar voren dat het belangrijk is om

ondersteuning te bieden op verschillende domeinen en dus zowel thuis als op school

(Kutcher et al., 2004; Young & Amarasinghe, 2010). Dit wordt ook teruggevonden bij

deze steekproef: bij meer dan drie vierden van de respondenten is er sprake van

overleg met de school en dit gemiddeld halfjaarlijks.

Wel strookt dit niet volledig met de antwoorden bij de vraag hiervoor die vroeg naar

de betrokkenen buiten de organisatie. Wanneer verder specifiek gevraagd naar de

school alleen, geven immers heel wat meer respondenten blijk van een

samenwerking met de school. Deze vragen omtrent enerzijds samenwerking en

anderzijds overleg moeten dus terug los van elkaar gezien worden.

Page 78: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

68

1.2.6 Praktische organisatie van de hulpverlening

In de tijd

Bij deze steekproef komt hulpverlening bij de grootste groep voor tussen twee keer

per week en één keer om de twee weken en dit bij meer dan ongeveer drie vierde

toch wel voor minstens een uur.

De duur van de behandeling bleek heel uiteenlopend verdeeld tussen enkele

maanden tot een paar jaar. Deze tijdsduur bleek vooral af te hangen van de ernst

van de stoornis en de motivatie van de ouders en het kind. Beiden lijken heel erg

logisch gezien de eerder vernoemde redenen voor het overgaan tot behandeling. In

de helft van de gevallen bleek het ook bepaald te worden door een al dan niet

aanwezig zijn van comorbiditeit en de haalbaarheid voor ouders en kind. Dit laatste

kunnen we eventueel hypothetisch terug in het kader van motivatie gaan

beschouwen doordat bij een hogere motivatie er misschien ook vlugger sprake zal

zijn van een hoger ingeschatte haalbaarheid voor ouders en/of kind.

Individueel of in groep

Bij bijna twee derden van de respondenten wordt zowel in groep als individueel

gewerkt. Bij een derde enkel individueel en bij slechts een heel erg klein aantal enkel

in groep.

Wat vaak terugkwam bij het individuele werken was dat de voornaamste drijfveer

hiervoor de mogelijkheid was om de behandeling zo optimaal te kunnen toespitsen

op verschillende individuele noden. Zo zien we dus terug die focus op de

individualiteit van de cliënt. Wanneer men er voor koos om toch in groep te werken,

bleek dit vooral voor sociale vaardigheidstraining te zijn met een nadruk op de

mogelijkheid van sociale interacties en het model kunnen staan voor elkaar op deze

manier. Dit laatste lijkt ook logisch gezien het gaat om sociale vaardigheden die vaak

daadwerkelijk in sociale interactie getraind worden (Baert, 2002; Pelham & Fabiano,

2008).

Page 79: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

69

1.2.7 Redenen voor het vroegtijdig stopzetten van de hulpverlening

Opmerkelijk was hier dat motivatie van het kind en zijn ouders als een erg bepalende

factor naar voren kwam om behandeling al dan niet af te werken of voort te zetten.

Zowel het niet meer aangeven van een hulpvraag door de ouders als de motivatie

van de cliënt, bleek vaak bepalend te zijn bij de respondenten. Dit sluit eveneens aan

bij de factoren die werden aangegeven bij de vraag over de bepalende factoren voor

de tijdsduur van behandeling. Hier werd namelijk het hoogst gescoord door ernst van

de stoornis maar ook door de motivatie van ouders en/of kind. Belangrijk zal dus zijn

om op zoek te gaan naar manieren om deze motivatie zo hoog mogelijk te houden.

Men kan zich daar bij de vraag stellen of er voldoende geluisterd wordt naar de

ouders want wanneer deze zich meer begrepen en betrokken zouden voelen, zou

het immers een mogelijkheid kunnen zijn om de motivatie te verscherpen en zo

therapietrouw te verhogen (Johnston et al., 2005; Mühlbacher et al., 2009).

Bij ongeveer de helft speelt de praktische haalbaarheid een rol. Hierbij zou men

kunnen kijken naar hoe hulpverlening voor bepaalde gezinnen makkelijker te

bereiken zou kunnen worden in ruimte en tijd.

Het financiële element speelt opnieuw een minder belangrijke rol. Ook bij de

bepalende factoren voor tijdsduur van behandeling werd immers de financiele

haalbaarheid slechts door een klein percentage, namelijk ongeveer een tiende,

genoemd als beïnvloedend voor de tijdsduur. Gekeken per soort organisatie was dit

dan nog het vaakst bij de respondenten uit een kinder- en jeugdpsychiatrische

dienst, namelijk bij ongeveer een vierde van hen.

1.3 Ervaren noden en tekorten bij hulpverleners

Heel erg positief zijn de vele manieren en kanalen die hulpverleners hanteren om

kennis te verzamelen over de beschikbare hulpverlening voor ADHD. Het is

belangrijk dat hulpverleners op de hoogte blijven en dat nieuwe informatie en kennis

snel en efficiënt verspreid wordt (Hoagwood et al., 2000). Dit gebeurt via literatuur,

vormingsdagen, cursussen, bijscholingen, workshops, via collega’s, het internet,…

Page 80: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

70

Wat opmerkelijk is, is dat het overgrote stuk van de respondenten algemeen toch wel

tevreden is met de hulpverlening. Slechts een tiende van hen is dit niet. Ook bij de

verder verkregen antwoorden kan opgemerkt worden dat de kleine helft tot de helft

geen tekorten ervaart bij het bieden van behandeling, bij de gevolgen van

behandeling en op het vlak van overleg en communicatie. Globaal gezien blijken de

meesten dus wel tevreden. Natuurlijk blijven er wel enkele onopgeloste kwesties

bestaan waar men minder positief over blijkt te zijn en deze komen vervolgens aan

bod.

Er kan hier wel als kritische noot worden aangevuld dat het belangrijk is in gedachten

te houden dat dit een indruk is van hulpverleners en wat zij zelf als noden en tekorten

aanvaarden. Dit is dus een eenzijdige visie. Wat betreft andere actoren, zoals ouders

en de kinderen, kunnen hier natuurlijk andere meningen en ervaringen over bestaan.

Heel wat genoemde problemen en noden die naar voren kwamen in de internationale

literatuur (o.a. Bil, 2010; Bussing et al., 2003b; Buyck et al., 2012; Hoagwood et al.,

2000; Klasen & Verhulst, 2005; Steer, 2005) werden aan de bereikte hulpverleners in

Vlaanderen voorgelegd. Vele daarvan worden hier ondanks de eerder genoemde

algemene tevredenheid, terug in meer of mindere mate bevestigd zoals: wachtlijsten,

tekort aan nazorg, nood aan een centrale coördinerende instantie, nood aan een

duidelijk overzicht van het aanbod,… Er blijft bijgevolg nog steeds behoefte aan

nieuwe mogelijkheden en handvaten die hiervoor mee een oplossing zouden kunnen

bieden.

Wat opvalt, zijn de hoge percentages bij te lange wachtlijsten. Ongeveer drie vierde

van de hulpverleners vindt dit nog steeds een probleem. Wanneer hierbij gekeken

wordt in welke organisaties er sprake is van wachtlijsten, wordt vastgesteld dat dit zo

is bij alle bereikte revalidatiecentra en centra voor ontwikkelingsstoornissen, bij bijna

alle bereikte centra voor geestelijke gezondheidszorg en opvang- en

observatiecentra, bij ongeveer drie vierde van de bereikte kinder- en

jeugdpsychiatrische diensten en bij iets meer dan de helft van de bereikte medisch

pedagogische instituten. Bij de andere organisaties zijn er ook wachtlijsten bij vijf van

de zes privé-organisaties (praktijk of centrum), bij het multidisciplinair team en bij het

orthopedagogisch centrum. De tijd dat cliënten moeten wachten, loopt op tot meer

Page 81: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

71

dan één jaar. Dit sluit aan bij de literatuur die vermeldt dat wachtlijsten een

belangrijke barrière tot de hulpverlening vormen (o.a. Klasen & Verhulst, 2005).

De kleine helft wees ook het tekort aan voor mogelijkheid tot nazorg, een tekort aan

ondersteuning, vorming en scholing van leerkrachten en een ontbreken van een

duidelijk overzicht van het aanbod. Het tekort aan nazorg en een duidelijk overzicht

van het aanbod werd reeds veelvuldig in onderzoek genoemd (o.a. Buyck et al.,

2012; Klasen & Verhulst, 2005). Vorming en scholing van leerkrachten zoals hier nog

naar voren kwam, is hierbij inderdaad ook een terrein waar nog aan gewerkt kan

worden. In onderzoek komt immers naar voren dat er vaak nog heel wat hiaten zijn in

de kennis omtrent ADHD bij schoolpersoneel (McLeod et al., 2007).

Ongeveer een vierde tot een derde van het totaal aantal respondenten vindt dat er

verbetering mogelijk is op het vlak van ongewenste bijwerkingen van medicatie, het

gewenste effect dat soms te lang uit blijft of het tekort aan resultaat op lange termijn,

dat er te weinig steun en betrokkenheid wordt ervaren door de ouders, dat de

praktische haalbaarheid beter kan, dat er soms problemen zijn op het vlak van

terugbetaling van sommige diensten, dat er te weinig gerichtheid is naar meer

specifieke doelgroepen en dat er nood is aan transparantie voor opvolging en

doorverwijzing. Vervolgens noemt men hierbij nog dat er te weinig of geen goede

communicatie, samenwerking en overleg is tussen de verschillende betrokken

diensten van buiten de organisatie en dat er te weinig samenwerking met leerkracht

of school is. Het belang van samenwerking en contact tussen diensten onderling is

meermaals aangetoond als een belangrijke component voor een integrale

behandeling (Bussing et al., 2005; Steer, 2005).

Andere zaken werden steeds door minder dan een vijfde van de respondenten

aangeduid wat er op wijst dat dit voor hen slechts in beperkte mate een tekort vormt.

Enkele respondenten gaven zelf nog een gebrek aan mogelijkheden aan binnen de

organisatie, zowel op vlak van tijd en personeel als voor overleg binnen het team en

het aanbieden van behandeling. Wanneer hiervoor middelen zouden kunnen

vrijgemaakt worden, zou dit op enkele andere vlakken ook mogelijkheden kunnen

creëren. Het lijkt immers logisch dat wanneer er meer mensen zouden kunnen

ingeschakeld worden, hulpverleners een minder zwaar takenpakket en meer tijd

Page 82: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

72

zouden hebben. Dit zou op zijn beurt misschien mee kunnen zorgen voor meer

kansen tot communicatie en samenwerking tussen verschillende partijen, gezien

hiervoor nu immers vaak geen tijd voor blijkt te zijn. Ook zou dit kunnen leiden tot

meer flexibiliteit en meer ruimte tot tegemoetkoming aan persoonlijke noden. Een

meer structurele oplossing zou hier aldus soelaas kunnen bieden, echter dit is iets

wat op hoger niveau eerder aangepakt zal moeten worden en waar onder andere de

regering haar schouders onder zal moeten zetten. Zo zal er zowel meer nood zijn

aan budget voor personeel als aan uitbreiding van bestaande instanties. Dit zou

bovendien eveneens het gebrek aan nazorg en hulp voor adolescenten en

volwassenen mee in de goede richting kunnen sturen en een hulp kunnen betekenen

voor die gezinnen die kampen met praktische moeilijkheden om behandeling te

kunnen krijgen en vol te houden.

2. Sterktes en beperkingen van dit onderzoek

Het opzet was om een onderzoek te voeren naar de invulling en de organisatie van

het hulpverleningsaanbod voor kinderen van lagere schoolleeftijd met ADHD in

Vlaanderen en de ervaren tekorten hierbij. Hiervoor werden 133 hulpverleners

verspreid over Vlaanderen bevraagd via een online vragenlijst met vragen

betreffende verschillende thema’s, gebaseerd op wat naar voren kwam in de

literatuur en uit het vooronderzoek van Bil (2010). De resultaten zouden een

aanvulling kunnen bieden op de reeds gekende visies en een aanzet kunnen bieden

tot enerzijds verder en dieper onderzoek en anderzijds om het huidig aanbod aan te

passen en te optimaliseren rekening houdende met de aan bod gekomen

antwoorden van de bevraagde hulpverleners.

Algemeen valt het belangrijk te vermelden dat hier een eerder globaal beeld werd

geschetst over de bereikte soort settings heen. Dit vormt dus waarschijnlijk niet de

meest perfecte afspiegeling van de werkelijkheid gezien er niet dieper ingegaan werd

op de situatie per verschillende soort organisatie apart. Slechts enkele malen werd

dit wel gedaan. Ondanks dit alles kwamen wel enkele algemeen opvallende zaken uit

de resultaten naar voren die zeker een handvat kunnen bieden voor verdere

vormgeving van het bestaande aanbod voor kinderen met ADHD.

Page 83: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

73

Een redelijk hoog aantal hulpverleners werd bereikt en ook de spreiding op vlak van

leeftijd was tot op zekere hoogte geslaagd met de grootste groep, namelijk één

derde, tussen 26 en 35 jaar oud. Er kan dus wel gesteld worden dat zowel mensen

met veel als wat minder ervaring hun antwoorden deelden. Drie vierde van de

respondenten was vrouw en één vierde man, wat een oververtegenwoordiging van

vrouwen betekent. Een reden hiervoor kan zijn dat vrouwen vaker tewerkgesteld

worden in een dergelijke zorgsetting of dat vrouwen eerder geneigd zijn om in te

gaan tot medewerking voor een onderzoek.

Een ander minpunt naar generaliseerbaarheid van de bevindingen toe, zou kunnen

zijn dat vooral psychologen en psychiaters de vragenlijst invulden en deze waren

voornamelijk tewerkgesteld in revalidatiecentra, CGG’s en kinder- en

jeugdpsychiatrische diensten. Dit brengt met zich mee dat andere professionelen en

organisaties hier eerder ondervertegenwoordigd zijn. Er werd immers een keuze

gemaakt in bepaalde organisaties die aangesproken werden waardoor het kan dat

niet alle mogelijke hulpverleners of settings waar hulpverleners rond ADHD werken,

werden bereikt. In toekomstig onderzoek zou eventueel gestreefd kunnen worden

naar meer variatie en dus een bredere respresentativiteit op deze vlakken.

Als laatste hierbij moet men steeds in gedachten houden dat de vragen hier deels

peilden naar eigen meningen en indrukken, zaken die algemeen moeilijk te

veralgemenen zijn.

Doordat de vragenlijst via een online versie werd gestuurd naar mensen die op hun

beurt werden gevraagd om de vragenlijst eventueel gericht door te sturen naar

collega-professionelen, konden heel wat mensen verspreid over verschillende

organisaties in Vlaanderen bereikt worden. Tegelijkertijd bleek het wel onmogelijk om

zo een respons ratio te berekenen. Op deze manier kunnen we immers niet met

zekerheid weten hoeveel mensen deze vragenlijst hebben ontvangen. Ook is het met

een dergelijke aanpak niet steeds met zekerheid te zeggen dat steeds de juiste

mensen met het juiste profiel (mensen die hulpverlening bieden aan kinderen van

lagere schoolleeftijd met ADHD) de vragenlijst invulden.

De vragenlijst bevatte heel wat vragen en was dus redelijk lang. Naar het einde toe

viel op dat vaker minder respondenten de vragen beantwoordden. Dit kan te wijten

Page 84: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

74

zijn aan het feit dat naarmate het invullen vorderde, de concentratie en

wellwillendheid voor het antwoorden daalde. Bij sommige vragen werd bij de

verwerking ten slotte gemerkt dat er verwarring kon opgetreden zijn. Het onderscheid

en de betekenis die door de onderzoekers werd gehanteerd wanneer er sprake was

van een ADHD-team of een team en betrokkenen uit de nabije omgeving of

professionele betrokkenen, was waarschijnlijk niet altijd even duidelijk en misschien

bij sommigen dus ook anders geïnterpreteerd dan dat bij het opzetten van de vragen

bedoeld was. Bij de vragen over overleg of samenwerking met de school werden

evenzeer enigszins tegenstrijdige antwoorden gevonden. Desalniettemin vormde dit

geen probleem ten aanzien van de verwerking van de antwoorden.

3. Implicaties voor toekomstige praktijk en onderzoek

Uit dit onderzoek zijn bedenkingen voort gekomen waar men in de toekomst kan

trachten een antwoord op te vinden via verder en diepgaander onderzoek met

representatieve steekproeven. Hierbij is er voornamelijk meer en breder onderzoek

nodig omtrent de verschillende meningen van verschillende partijen en hoe hiernaar

tegemoet kan gekomen worden op structureel, financieel, praktisch en communicatief

vlak. Dit onderzoek biedt een eerste idee van hoe de hulpverleners denken over het

aanbod voor lagere schoolkinderen maar ook andere partijen, zoals onder andere

ouders en leerkrachten, zullen hierbij in rekening moeten worden gehouden en dit

vanuit de veronderstelling dat ook zij bij de keuze van een behandeling en de

behandeling zelf een erg belangrijke rol spelen.

Hiernaast zullen de bestaande hulpverleningsmogelijkheden voor andere

doelgroepen, zoals adolescenten en volwassenen, verder onderzocht moeten

worden gezien uit literatuur en deels uit de hier teruggevonden nood aan nazorg en

een blijvend opvangnet, ook daar nog vele tekorten blijken.

Een volgend belangrijk punt dat hier dient vermeld te worden, is dat hier meestal alle

organisaties die bereikt werden, onder één noemer werden genomen terwijl het in de

toekomst belangrijk zou kunnen zijn om elke soort setting apart onder de loep te

nemen om meer gericht in te kunnen spelen op de specifieke noden.

Page 85: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

75

De school en leerkrachten blijken belangrijke partners in een multimodale aanpak

van de stoornis en dit in gedachten houdend, zou er kunnen gewerkt worden aan

meer vorming en scholing voor (toekomstige) leerkrachten specifiek over ADHD en

hoe om te gaan met de stoornis. Hiernaast zou men kunnen trachten om hen ook

meer te begeleiden op vlak van het academisch functioneren van het kind in de

plaats van enkel op vlak van het gedrag en het omgaan met de symptomen.

Als volgende kwam er uit dit onderzoek een tekort naar voren op het vlak van

voorhanden interventies voor broer(s) en/of zussen van cliënten en zou er in de

toekomst misschien kunnen gezocht worden naar manieren om tegemoet te komen

aan hun specifieke noden.

Voor toekomstige praktijk zal vervolgens moeten nagedacht worden over manieren

om de motivatie van kinderen en hun ouders zo hoog mogelijk te houden om een

behandeling vol te houden. Hiervoor kan verder gericht onderzoek dienen om na te

gaan hoe de verschillende partijen hierover denken en hoe toekomstige praktijk hier

rekening mee zou kunnen houden.

Ten slotte zal moeten nagegaan worden op welke manieren de nodige middelen en

mensen het best zouden kunnen worden ingezet. Er zijn op heel wat gebieden nog

tekorten te bespeuren die deels bevestigen wat geleerd werd uit literatuur en eerder

onderzoek: te lange wachtlijsten, een tekort aan mogelijkheden tot nazorg, tekort aan

communicatie en samenwerking tussen diensten onderling, enzovoort. Maar eerst en

vooral lijkt het belangrijk om een oplossing te zoeken voor de lange wachtlijsten om

terecht te kunnen bij een hulpverleningssetting voor kinderen met ADHD. Hierdoor

lopen immers heel wat kinderen de kans mis om op vroege leeftijd de nodige hulp te

verkrijgen.

Een grote rol bij dit alles zal weggelegd zijn voor beleidsmakers die op macro-niveau

de nodige structurele veranderingen vorm zouden kunnen geven die voor de

wachtlijsten maar ook voor verschillende andere probleemgebieden een eerste

aanzet tot verbetering zouden kunnen bieden.

Page 86: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

76

4. Conclusie

Bij dit onderzoek werd gepoogd om via een gestructureerde bevraging van

hulpverleners meer te weten te komen over het hulpverleningsaanbod voor kinderen

van lagere schoolleeftijd met ADHD in Vlaanderen. Er werden vragen gesteld

omtrent de weg naar behandeling, de verschillende behandelingsmogelijkheden, de

keuzes die erachter schuilen, wie er wordt betrokken, hoe de hulpverlening praktisch

wordt georganiseerd, welke redenen er zijn voor het vroegtijdig stopzetten van

hulpverlening en waar er zich volgens de respondenten nog problemen, noden en

tekorten situeren in dit huidig aanbod.

Eerst en vooral blijkt behandeling voornamelijk gericht op de individuele noden van

de cliënt en minder op het enkel reduceren van de kernsymptomen van de stoornis.

Interventies richten zich naar kinderen en in tweede instantie naar hun ouders en

leerkrachten. Heel wat minder vaak worden specifieke interventies gericht naar

andere betrokkenen, zoals broer(s) en/of zus(sen).

Voor het kind met ADHD wordt heel vaak medicatie als eerste behandeling

aangeboden alsook psycho-educatie, sociale vaardigheidstraining en

gedragstherapeutische aanpakken. Voor de andere betrokkenen komt psycho-

educatie hier duidelijk als meest voorkomende interventievorm naar voren. Andere

mogelijkheden voor de ouders zijn: oudertraining en gezinstherapie en voor de

leerkracht: ondersteuning op het vlak van het omgaan met de kernsymptomen.

Alternatieve therapieën en neurofeedback werden slechts een miniem aantal keren

aangegeven, wat het algemeen lage gebruik ervan ook in dit onderzoek illustreert.

Bijna alle respondenten gaven aan dat er gecombineerde behandelingen aanboden

worden en dit hield voornamelijk medicatie in met psychosociale ondersteuning voor

zowel kind als ouders. Bij twee derde van de respondenten wordt er zowel

individueel als in groep gewerkt en hierbij wordt voornamelijk sociale

vaardigheidstraining in groepssessies gegeven.

De beslissingen betreffende de behandeling en het uitvoeren ervan, blijken

voornamelijk door een multidisciplinair team te gebeuren, weliswaar erg weinig door

een standaard ADHD-team. Bij drie vierde is er ook regelmatig overleg met de school

Page 87: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

77

van het kind met ADHD. In de helft van de gevallen worden de ouders betrokken in

de beslissingen die gemaakt worden omtrent de behandeling. Dit aantal is eerder

aan de lage kant, zeker wanneer we dit zien in het licht van aanbevelingen vanuit

internationale literatuur.

Een duidelijke noodzaak ligt bij het verhogen van de motivatie van de cliënten en de

ouders om de behandeling vol te houden, gezien een gebrek aan motivatie vaak

wordt aangegeven als bepalend voor de tijdsduur van een behandeling en als reden

om hulpverlening vroegtijdig stop te zetten.

Wat betreft de noden en tekorten die hulpverleners ervaren in het

hulpverleningsaanbod wordt hier toch wel een eerder algemeen positieve indruk uit

opgevangen. Bijna allemaal zijn de respondenten algemeen tevreden over het huidig

hulpverleningsaanbod voor kinderen van lagere schoolleeftijd met ADHD in

Vlaanderen. De tekorten en noden die uit literatuur en het vooronderzoek te kennen

waren gekomen, werden weliswaar vaak toch in meer of mindere mate bevestigd.

Het grootste probleem bevindt zich bij de wachtlijsten. De kleine helft heeft het ook

over een tekort aan mogelijkheden voor nazorg, een tekort aan ondersteuning,

vorming en scholing van leerkrachten en een ontbreken van een duidelijk overzicht

van het aanbod. Financiële haalbaarheid blijkt in Vlaanderen in veel mindere mate

een barrière te vormen.

Page 88: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

78

Page 89: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

79

Literatuur

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and Statistical Manual of

mental disorders. 4th edition, Text Revision. Washington DC: American Psychiatric

Association.

Arns, M., de Ridder, S., Strehl, U., Breteler, M., & Coenen, A. (2009). Efficacy of

Neurofeedback Treatment in ADHD: The effects on Inattention, Impulsivity and

Hyperactivity: a Meta-Analysis. Clinical EEG and Neuroscience, 40(3), 180-189.

doi:10.1177/155005940904000311

Baarda, D. B., de Goede, M. P. M., & Kalmijn, M. (2007). Basisboek Enquêteren.

Handleiding voor het maken van een vragenlijst en het voorbereiden en afnemen van

enquêtes. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff.

Baert, K. (2002). Adhd op één spoor? Leuven-Apeldoorn: Garant.

Baeyens, D., Roeyers, H., & Vande Walle J. (2006). Subtypes of Attention-

Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD): Distinct or Related Disorders Across

Measurement Levels? Child Psychiatry and Human Development, 36, 403-417.

doi:10.1007/s10578-006-0011-z

Barkley, R. A. (1997). Diagnose ADHD. Een gids voor ouders en hulpverleners.

Lisse: Swets & Zeitlinger.

Bauermeister, J. J., Schrout, P. E., Chavez, L., Rubio-Stipec, M., Ramirez, F.,

Padilla, L.,… Canino, G. (2007). ADHD and gender: are risks and sequela of ADHD

the same for boys and girls? Journal of Child Psychology and Psychiatry, 48(8), 831-

839. doi:10.1111/j.1469-7610.2007.01750.x

Berger-Jenkins, E., McKay, M., Newcorn, J., Bannon, W., & Laraque, D. (2012).

Parent Medication Concerns Predict Underutilization of Mental Health Services for

Minority Children With ADHD. Clinical Pediatrics, 51(1), 65-76.

doi:10.1177/0009922811417286

Page 90: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

80

Biederman, J., & Spencer, T. (2000). Non-stimulant treatments for ADHD. European

Child & Adolescent Psychiatry, 9(suppl. I), I51-I59. doi:10.1007/s007870070019

Bil, H. (2010). Inventarisatie van het hulpverlenersaanbod bij kinderen met ADHD:

Een kwalitatief vooronderzoek bij hulpverleners. Masterproef, Universiteit Gent,

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen.

Bink, M., Bongers, I., & van Nieuwenhuizen, C. (2011). Beter functioneren bij ADHD-

problematiek door neurofeedback? Kind en Adolescent, 32(4), 221-231.

doi:10.1007/s12453-011-0025-6

Bussing, R., Gary, F. A., Mills, T. L., & Garvan, C. W. (2003a). Parental explanatory

models of ADHD. Gender and cultural variations. Social Psychiatry and Psychiatric

Epidemology, 38, 563-575. doi:10.1007/s00127-003-0674-8

Bussing, R., Koro-Ljungberg, M. E., Gary, F., Mason, D. M., & Garvan, C. W. (2005).

Exploring Help-Seeking for ADHD Symptoms: A Mixed-Methods Approach. Harvard

Review of Psychiatry, 13(2), 85-101. doi:10.1080/10673220590956465

Bussing, R., Zima, B. T., Gary, F. A., & Garvan, C. W. (2003b). Barriers to Detection,

Help-Seeking, and Service Use for Children with ADHD Symptoms. The Journal of

Behavioral Health Services & Research, 30(2), 176-189. doi:10.1007/BF02289806

Buyck, I., Kennis, K., & Wiersema, R. (2012). Hulpverlening voor kinderen met

ADHD: een bevraging van ouders? Signaal, 78, 24-41.

Cameron, M., & Hill, P. (1996). Hyperkinetic Disorder: Assessment and Treatment.

Advances in Psychiatric Treatment , 2, 94-102.

Cantrell, M. A., & Lupinacci, P. (2007). Methodological issues in online data

collection. Journal of Advanced Nursing, 60(5), 544-549. doi:10.1111/j.1365

-2648.2007.04448.x

Page 91: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

81

Carr, A. (2009). The effectiveness of family therapy and systemic interventions for

child-focused problems. Journal of Family Therapy, 31, 3-45. doi:10.1111/j.1467

-6427.2008.00451.x

Centrum Zit Stil. (2003). Omgaan met ADHD aandachtstekort-hyperactiviteit-

impulsiviteit. ADHD en medicatie. Centrum Zit Stil.

Culpepper, L. (2006). Primary Care Treatment of Attention-Deficit/Hyperactivity

Disorder. Journal of Clinical Psychiatry, 67(suppl 8), 51-58.

Cuypers, K., De Ridder, K., & Strandheim, A. (2011). The Effect of Therapeutic

Horseback Riding on 5 Children with Attention Deficit Hyperactivity Disorder: A Pilot

Study. The Journal of Alternative and Complementary Medicine, 17(10), 901-908.

doi:10.1089/acm.2010.0547

Danciu, E. L. (2011). Multidisciplinary approach of the attention deficit hyperactivity

disorder (ADHD) between hope & reality. Procedia Social and Behavioral Sciences,

15, 2967-2971. doi:10.1016/j.sbspro.2011.04.224

de Ruiter, D., & Becher, D. (2006). Helende klanken bij ADHD. Nieuwe

therapeutische inzichten. Haarlem: Binkey Kok Publications.

Findling, R. L. (1996). Open-Label Treatment of Comorbid Depression and

Attentional Disorders with Co-administration of Serotonin Reuptake Inhibitors and

Psychostimulants in Children, Adolescents, and Adults: A Case Series. Journal of

Child and Adolescent Psychopharmacology, 6(3), 165-175.

doi:10.1089/cap.1996.6.165

Gevensleben, H., Rothenberger, A., Moll, G. H., & Heinrich, H. (2012).

Neurofeedback in children with ADHD: validation and challenges. Expert Review of

Neurotherapeutics, 12(4), 447-460. doi:10.1586/ern.12.22

Page 92: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

82

Hansen, D. L., & Hansen, E. H. (2006). Caught in a Balancing Act: Parents’

Dilemmas Regarding Their ADHD Child’s Treatment With Stimulant Medication.

Qualitative Health Research, 16(9), 1267-1285. doi:10.1177/1049732306292543

Hardré, P. L., Crowson, M. H., Xie, K., & Ly, C. (2007). Testing differential effects of

computer-based, web-based and paper-based administration of questionnaire

research instruments. British Journal of Educational Technology, 38(1), 5-22.

doi:10.1111/j.1467-8535.2006.00591.x

Hinfelaar, M. L., Verheijden, A. E., & Prins, P. J. (2011). ‘ADHD, Wat kan de juf (m/v)

er mee?’ Kind en Adolescent, 32(2), 66-83. doi:10.1007/s12453-011-0007-8

Hoagwood, K., Kelleher, K. J., Feil. M., & Comer, D. M. (2000). Treatment Services

for Children With ADHD: A National Perspective. Journal of the American Academy

of Child and Adolescent Psychiatry, 39, 198-206. doi:10.1097/00004583-200002000

-00020

Hong, S.-S., & Cho, S.-H. (2011). Acupuncture for attention deficit hyperactivity

disorder (ADHD): study protocol for a randomised controlled trial. Trials, 12:173.

doi:10.1186/1745-6215-12-173

Jiménez-Jiménez, F. J., & Garcia-Ruiz, P. J. (2001). Pharmacological Options for the

Treatment of Tourette's Disorder. Drugs, 61(15), 2207-2220.

Johnston, C., Hommersen, P., & Seipp, C. (2008). Acceptability of Behavioral and

Pharmacological Treatments for Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder: Relations to

Child and Parent Characteristics. Behavior Therapy, 39, 22-32.

doi:10.1016/j.beth.2007.04.002

Johnston, C., Seipp, C., Hommersen, P., Hoza, B., & Fine, S. (2005). Treatment

choices and experiences in attention deficit and hyperactivity disorder: relations to

parents’ beliefs and attributions. Child: Care, Health & Development, 31(6), 669-677.

doi:10.1111/j.1365-2214.2005.00555.x

Page 93: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

83

Kang, K. D., Choi, J. W., Kang, S. G., & Han, D. H. (2011). Sports Therapy for

Attention, Cognitions and Sociality. International Journal of Sports Medicine, 32, 953-

959. doi:10.1055/s-0031-1283175

Katragadda, S., & Schubiner, H. (2007). ADHD in Children, Adolescents and Adults.

Primary Care, 34, 317-341. doi:10.1016/j.pop.2007.04.012

Klasen H., & Verhulst, F. C. (2005). Betere gezondheidszorg mogelijk voor kinderen

en adolescenten met aandachtstekort-hyperactiviteitstoornis. Nederlands Tijdschrift

voor Geneeskunde, 149(31), 1723-1725.

Klingberg, T., Fernell, E., Olesen, P., Johnson, M., Gustaffson, P., Dahlström, K.,...

Westerberg, H. (2005). Computerized training of working memory in children with

ADHD - a randomized, controlled trial. Journal of the American Academy for Child

and Adolescent Psychiatry, 44(2), 177–186. doi:10.1097/00004583-200502000

-00010

Klingberg, T., Forssberg, H., & Westerberg, H. (2002). Training of working memory in

children with ADHD. Journal of Clinical and Experimental Neuropsychology, 24(6),

781–791. doi:10.1076/jcen.24.6.781.8395

Kooij, J. J. S. (2002). ADHD bij volwassenen. Inleiding in diagnostiek en behandeling.

Lisse: Swets & Zeitlinger.

Kooij, J. J. S., Bejerot, S., Blackwel, A., Caci, H., Casas-Brugué, M., Carpentier, P.

J.,… Asherson, P. (2010). European consensus statement on diagnosis and

treatment of adult ADHD: The European Network Adult ADHD. BMC Psychiatry,

10:67. doi:10.1186/1471-244X-10-67

Krisanaprakornkit, T. Ngamjarus, C, Witoonchart, C., & Piyavhatkul, N. (2010).

Meditation therapies for attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD). Cochrane

Database of Systematic Reviews 2010, Issue 6. Art. No.: CD006507.

doi:10.1002/14651858.CD006507.pub2

Page 94: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

84

Kutcher, S., Aman, M., Brooks, S. J., Buitelaar, J., van Daalen, E., Fegert, J.,...

Tyano, S. (2004). International consensus statement on attention-deficit/hyperactivity

disorder (ADHD) and disruptive behaviour disorders (DBDs): Clinical implications and

treatment practice suggestions. European Neuropsychopharmacology, 14(1), 11-28.

doi:10.1016/S0924-977X(03)00045-2

Larzalere, M. M., Campbell, J. S., & Robertson, M. (2010). Complementary and

Alternative Medicine Usage for Behavioral Health Indications. Primary Care: Clinics

in Office Practice, 37, 213-236. doi:10.1016/j.pop.2010.02.002

Lefever, S., Dal, M., & Matthiasdóttir, A. (2007). Online data collection in academic

research: advantages and limitations. British Journal of Educational Technology,

38(4), 574-582. doi:10.1111/j.1467-8535.2006.00638.x

Li, J.-J., Li, Z.-W., Wang, S.-Z., Qi, F.-H., Zhao, L., Lv, H., & Li, A.-Y. (2011).

Ningdong granule: a complementary and alternative therapy in the treatment of

attention deficit/hyperactivity disorder. Psychopharmacology, 216, 501-509.

doi:10.1007/s00213-011-2238-z

Maes, M. (2005). Van Freud tot omega-3. Een revolutionaire aanpak van depressie,

ADHD, chronische vermoeidheid en chronische pijnen. Antwerpen: Standaard

Uitgeverij.

Mcleod, J. D., Fettes, D. L., Jensen, P. S., Pescosolido, B. A., & Martin, J. K. (2007).

Public Knowledge, Beliefs, and Treatment Preferences Concerning Attention-Deficit

Hyperactivity Disorder. Psychiatric Services, 58(5), 626-631.

doi:10.1176/appi.ps.58.5.626

Montoya, A., Colom, F., & Ferrin, M. (2011). Is psychoeducation for parents and

teachers of children and adolescents with ADHD efficacious? A systematic literature

review. European Psychiatry, 26, 166-175. doi:10.1016/j.eurpsy.2010.10.005

Page 95: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

85

MTA Cooperative Group. (1999). A 14-month randomized clinical trial of treatment

strategies for Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Archives of General Psychiatry,

56, 1073-1086.

Mühlbacher, A. C., Rudolph, A., Lincke, H.-J., & Nübling, M. (2009). Preferences for

treatment of Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD): a discrete choice

experiment. BMC Health Services Research, 9:149. doi:10.1186/1472-6963-9-149

Over Sig. Missie en werking. (n.d.) Geraadpleegd via http://www.sig-

net.be/content.aspx?l=001

Pelham, W.E., & Fabiano, A. (2008). Evidence-Based Psychosocial Treatments for

Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder. Journal of Clinical Child & Adolescent

Psychology, 37(1), 184-214. doi:10.1080/15374410701818681

Pelsser, L. M. J. (2003). De invloed van voeding op hyperactief gedrag bij kinderen

met ADHD. Kind en Adolescent, 24(1), 3-11. doi:10.1007/BF03060865

Pelsser, L. M., Frankena, K., Toorman, J., Savelkoul, H. F., Dubois, A. E.,

Rodrigues,… Buitelaar, J. K. (2011). Effects of a restricted elimination diet on the

behaviour of children with attention-deficit hyperactivity disorder (INCA-study): a

randomised controlled trial. The Lancet, 377, 494-503. doi:10.1016/S0140

-6736(10)62227-1

Polanczyk, G., de Lima, M.S., Horta, B.L., Biederman, J., & Rohde, L.A. (2007). The

worldwide Prevalence of ADHD: A Systematic Review and Metaregression Analysis.

American Journal of Psychiatry, 164, 942-948. doi:10.1176/appi.ajp.164.6.942

Shaw, P., & Rabin, C. (2009). New insights into attention-deficit/hyperactivity disorder

using structural neuroimaging. Current Psychiatry Reports, 11(5), 393-398.

doi:10.1007/s11920-009-0059-0

Rodrigues Pereira, R. (2005). Stuiterend door het leven? Alles over ADHD: van

diagnose tot behandeling. Wormer: Inmerc.

Page 96: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

86

Root, R.W., & Resnick, R.J. (2003). An Update on the Diagnosis and Treatment of

Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder in Children. Professional Psychology, 34(1),

34-41. doi:10.1037/0735-7028.34.1.34

Rubia, K. (2009). The neurobiology of Meditation and its clinical effectiveness in

psychiatric disorders. Biological Psychology, 82, 1-11. doi:10.1016/j.biopsycho.2009

.04.003

Santosh, P. J., & Taylor, E. (2000). Stimulant drugs. European Child & Adolescent

Psychiatry, 9 (suppl. 1), 27-43.

Sayal, K., Taylor, E., Beecham, J., & Byrne, P. (2002). Pathways to care in children

at risk of attention-deficit hyperactivity disorder. British Journal of Psychiatry, 181, 43-

48. doi:10.1192/bjp.181.1.43

Shalev, L., Tsal, Y., & Mevorach, C. (2007). Computerized progressive

attentionaltraining (CPAT) program: effective direct intervention for children with

ADHD. Child Neuropsychology, 13(4), 382–388. doi: 10.1080/09297040600770787

Skokauskas, N., McNicholas, F., Masaud, T., & Frodl, T. (2011). Complementary

medicine for children and young people who have attention deficit hyperactivity

disorder. Child and adolescent psychiatry, 24, 291-300.

doi:10.1097/YCO.0b013e32834776bd

Steer, C. R. (2005). Managing attention deficit/hyperactivity disorder: unmet needs

and future directions. Archives of Disease in Childhood, 90(suppl. I), i19-i25.

doi:10.1136/adc.2004.059352

Stein, M. T., & Perrin, J.M. (2003). Diagnosis and Treatment of ADHD in School-age

Children in Primary Care Settings: A synopsis of the AAP Practice Guidelines.

Pediatrics in Review, 24, 92-98. doi:10.1542/pir.24-3-92

Page 97: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

87

Tomlinson, D., Wilkinson, H., & Wilkinson, P. (2009). Diet and Mental Health in

Children. Child and Adolescent Mental Health, 14(3), 148-155. doi:10.1111/j.1475

-3588.2008.00520.x

Toplak, M. E., Connors, L., Shuster, J., Knezevic, B., & Parks, S. (2008). Review of

cognitive, cognitive-behavioral, and neural-based interventions for Attention-

Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD). Clinical Psychology Review, 28, 801-823.

doi:10.1016/j.cpr.2007.10.008

Touvier, M., Méjean, C., Kesse-Guyot, E., Pollet, C., Malon, A., Castetbon, K., &

Hercberg, S. (2010). Comparison between web-based and paper versions of a self-

administered anthropometric questionnaire. European Journal of Epidemiology, 25,

287-296. doi:10.1007/S10654-010-9433-9

van der Ploeg, J., & Scholte, E. (2001). ADHD-kinderen in ontwikkeling. Diagnostiek

en effectieve pedagogische aanpak in de jeugdzorg. Utrecht: De Graaf.

Wigal, S. B. (2009). Efficacy and Safety Limitations of Attention-Deficit Hyperactivity

Disorder Pharmacotherapy in Children and Adults. CNS Drugs, 23(suppl 1), 21-31.

Wigal, S. B., Chae, S., Patel, A., & Steinberg-Epstein, R. (2010). Advances in the

Treatment of Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder: A Guide for Pediatric

Neurologists. Seminars in Pediatric Neurology, 17, 230-236.

doi:10.1016/j.spen.2010.10.005

Wilens, T. E., Biederman, J., & Spencer, T. J. (2002). Attention Deficit/Hyperactivity

Disorder Across the Lifespan. Annual Review of Medicine, 53, 113-131.

doi:10.1146/annurev.med.53.082901.103945

Wilkes, S., Cordier, R., Bundy, A., Docking, K., & Munro, N. (2011). A play-based

intervention for children with ADHD: A pilot study. Australian Occupational Therapy

Journal, 58, 231-240. doi:10.1111/j.1440-1630.2011.00928.x

Page 98: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

88

Wolraich, M. L., Wibbelsman, C. J., Brown, T. E., Evans, S. W., Gotlieb, E. M.,

Knight, J. R.,… Wilens, T. (2005). Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder Among

Adolescents: A Review of the Diagnosis, Treatment, and Clinical Implications.

Pediatrics, 115(6), 1734-1746. doi:10.1542/peds.2004-1959

Woods, S. K., & Ploof W. H. (1997). Understanding ADHD. Attention Deficit

Hyperactivity Disorder and the Feeling Brain. California: Sage Publications, Inc.

World Health Organization. (1992a). Attention Deficit Hyperacitivity Disorder. World

Health Organisation ICD 10. Geraadpleegd via http://www.mentalhealth.com/icd/p22-

ch01.html

World Health Organization. (1994). De ICD-10 classificatie van psychische

stoornissen en gedragsstoornissen: klinische beschrijvingen en diagnostische

richtlijnen. Lisse: Swets & Zeitlinger.

World Health Organization. (1992b). The ICD-10 Classification of Mental and

Behavioural Disorders. Diagnostic criteria for research. Geneva, World Health

Organization via http://www.who.int/classifications/icd/en/GRNBOOK.pdf

Wyatt, J. C. (2000). When to Use Web-based Surveys. Journal of the American

Medical Informatics Association, 7(4), 426-430.

Young, S., & Amarasinghe, J. M. (2010). Practitioner Review: Non-pharmacological

treatments for ADHD: A Lifespan Approach. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 51(2), 116-133. doi:10.1111/j.1469-7610.2009.02191.x

Young, S., Murphy, C. M., & Coghill, D. (2011). Avoiding the ‘twilight zone’:

Recommendations for the transition of services from adolescence to adulthood for

young people with ADHD. BMC Psychiatry, 11:174. doi:10.1186/1471-244X-11-174

Zimmerman, M. L. (2003). Attention-deficit hyperactivity disorders. The Nursing

Clinics of North America, 38, 55-66. doi:10.1016/S0029-6465(02)00065-8

Page 99: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

89

Bijlagen

1. Vragenlijst

ADHD – Bevraging van hulpverleners

Beste hulpverlener,

ADHD komt naar schatting bij 3 tot 5% van de schoolgaande kinderen voor en heeft een erg grote impact op het daglijkse leven van deze kinderen, wat de nood aan een gepaste behandeling beklemtoont. Maar welke behandelingen zijn er precies voorhanden en wat zijn de noden en tekorten die hierbij nog ervaren worden? Uw mening als hulpverlener voor kinderen van lagere schoolleeftijd met ADHD is hierbij dan ook uiteraard cruciaal.

Pretesten leren ons dat het invullen van deze vragenlijst slechts een 10- tot 15-tal minuten van uw tijd in beslag zal nemen.

Na afloop van het onderzoek kunt u zeker en vast ook een samnvatting van onze onderzoeksresultaten verkrijgen, maar hiervoor hebben we natuurlijk uw e-mailadres nodig. Dit kan u op het einde van de enquête invullen.

Alvast heel erg bedankt voor de medewerking!

1 Algemene gegevens

1.1 Hulpverlener

1.1.1 Geslacht?

o man

o vrouw

1.1.2 Leeftijd?

o 18-25 jaar

o 26-35 jaar

o 36-45 jaar

o 46-55 jaar

o >55 jaar

Page 100: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

90

1.1.3 Functie/beroep?

o Psycholoog

o Orthopedagoog

o Neuroloog

o Psychiater

o Kinesitherapeut

o Logopedist

o Ergotherapeut

o Maatschappelijk werker

o Andere: …

1.2 Organisatie

1.2.1 Soort organisatie?

o Revalidatiecentrum

o Opvang- en observatiecentrum

o Kinder- en jeugdpsychiatrische dienst

o Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen

o Centrum Geestelijke Gezondheidszorg

o Medisch Pedagogisch Instituut

o Andere: …

1.2.2 Ligging?

o West-Vlaanderen

o Oost-Vlaanderen

o Antwerpen

o Vlaams-Brabant

o Limburg

o Brussel

1.2.3 Percentage cliënten met ADHD in deze organisatie?

o 0 tot 20 %

o 20 tot 40 %

o 40 tot 60 %

o 60 tot 80 %

o 80 tot 100 %

Page 101: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

91

1.2.4 Aantal werknemers?

o 1 tot 5

o 5 tot 10

o 10 tot 20

o Meer dan 20

2 Hulpverlening

2.1 Via welke weg komt men tot bij jullie?

o Op eigen initiatief

o Via de school

o Via het Centrum voor Leerlingenbegeleiding

o Via familie/vrienden

o Via de huisarts

o Via het Comité Bijzondere Jeugdzorg

o Via de jeugdrechtbank

o Andere: …

2.2 Is er sprake van wachtlijsten in jullie organisatie?

o Nee

o Ja

2.3 Zo ja, hoe lang moet men dan gemiddeld wachten op een vorm van hulpverlening?

o 0-3 maanden

o 3-6 maanden

o 6-9 maanden

o 9-12 maanden

o Meer dan 1 jaar

2.4 Is er een specifiek ADHD team in uw organisatie (een team dat enkel rond ADHD werkt)?

o Ja

o Nee

2.5 Worden er ook diagnoses gesteld in uw organisatie?

o Ja

o Nee

2.6 Worden diagnose en behandeling door hetzelfde team uitgevoerd?

o Ja

Page 102: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

92

o Nee

2.7 Op basis van welke indicaties wordt er effectief beslist om over te gaan tot behandeling van de cliënt met ADHD?

o Ernst van de ADHD-symptomen

o Ernst van de (bijkomende) functionele beperkingen (vb. schooluitval, sociale problemen, …)

o Comorbiditeit met andere stoornis(sen)

o Motivatie van het kind en de ouders

o Financiële haalbaarheid voor het kind en de ouders

o Praktische haalbaarheid voor het kind en/of de ouders (vb. afstand tot de dienst, tijdsinvestering, …)

o Andere: …

2.8 Wat zijn jullie doelstellingen van behandeling?

o Reduceren van de kernsymptomen van ADHD

o Verbeteren van het emotioneel functioneren

o Verbeteren van het sociaal functioneren

o Verbeteren van het academisch functioneren en de schoolse prestaties

o Verbeteren van het gezinsfunctioneren

o De betrokkenen en cliënt zelf het hoe en waarom van het gedrag helpen begrijpen

o Informeren van ouders, leerkrachten en/of andere betrokkenen over de stoornis en mogelijke aanpak ervan

o Andere: …

2.9 Wie beslist welke hulpverlening er wordt gegeven en hoe deze wordt georganiseerd?

o Het hele ADHD-team

o De orthopedagoog

o De psycholoog

o De leidinggevende in de organisatie

o De ouders en/of het kind zelf na overleg met de organisatie

o Andere: ...

2.10 Wie wordt er uit de nabije omgeving van de cliënt betrokken bij de behandeling?

o Ouder(s)

o Broer(s) en/of zus(sen)

o School

o Andere familieleden

Page 103: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

93

o Vriend(en) van de cliënt

o Andere: …

2.11 Welke vormen van hulpverlening worden er door jullie geboden?

Psychosociale ondersteuning:

• Kind met ADHD:

o Psycho-educatie: uitleg en informatie over de stoornis, aanpak en hoe ermee te leven

o Sociale vaardigheidstraining

o Studiebegeleiding

o Gedragstherapie

o Relaxatietherapie

o Neurofeedback

o Zelfinstructietraining

o Aandachtstraining

o Andere: ...

• Ouders

o Psycho-educatie: uitleg en informatie over de stoornis, aanpak en hoe ermee te leven

o Gezinstherapie

o Praatgroep met andere ouders van kinderen met ADHD

o Workshops opvoedingsondersteuning

o Oudertraining

o Infosessies/studiedagen

o Andere: …

• Broer(s)/zus(sen) van de cliënt met ADHD

o Gezinstherapie

o Praatgroep met andere broer(s) en/of zus(sen) van kinderen met ADHD

o Psycho-educatie: uitleg en informatie over de stoornis, aanpak en hoe ermee te leven

o Andere: …

• Leerkracht van de cliënt met ADHD

o Psycho-educatie: uitleg en informatie over de stoornis, aanpak en hoe ermee om te gaan

Page 104: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

94

o Begeleiding en ondersteuning van de leerkracht in het omgaan met het kind met ADHD in de klas op het vlak van de ADHD symptomen

o Begeleiding en ondersteuning van de leerkracht in het omgaan met het kind met ADHD in de klas op vlak van academisch functioneren

o Andere: …

Medicatie voor het kind:

o Rilatine

o Rilatine MR

o Concerta

o Strattera

o Dipeperon

o Andere: ...

Alternatieve therapieën:

o Dieet

o Homeopathie

o Vitamine- en mineralensupplementen

o Bewegingstherapie

o Andere: …

2.12 Duid met een cijfer van 1 tot 5 aan hoe gangbaar elke vorm van behandeling in uw dienst is (1= weinig gangbaar, 5= heel gangbaar)

o Medicatie

o Individuele begeleiding voor het kind

o Ouderondersteuning

o Ondersteuning voor broers/zussen

o Ondersteuning voor de school

o Alternatieve therapie

2.13 Waarom wordt er voor een bepaalde vorm van hulpverlening gekozen?

o Omdat deze de standaard methode/het vast protocol in de organisatie is

o Omdat het een evidence-based methode is

o Omdat deze in het verleden al zichtbare verbetering bracht

1 2 3 4 5

Page 105: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

95

o Omdat deze in de opleiding van de hulpverlener zit/zat

o Omdat deze het meest praktisch haalbaar is (bv. het is de hulpverlening die het dichtst van huis wordt geboden,…)

o Omdat deze het meest optimaal is op financieel vlak

o Omdat de cliënt zich hierbij het beste voelt

o Omdat deze het best aansluit bij de noden van het kind

o Andere: …

2.14 Wordt er soms een combinatie van verschillende hulpverleningsvormen aan een cliënt geboden?

o Ja

o Nee

2.15 Indien ja op de vorige vraag: welke combinatie komt er dan het meest voor?

o Medicatie + psychosociale ondersteuning van het kind met ADHD

o Medicatie + psychosociale ondersteuning van de ouders van het kind met ADHD

o Psychosociale ondersteuning van het kind met ADHD + psychosociale ondersteuning van de ouders van het kind met ADHD

o Medicatie + Psychosociale ondersteuning van het kind met ADHD + psychosociale ondersteuning van de ouders van het kind met ADHD

o Medicatie + een alternatieve therapie: … (tekstvak)

o Andere: …

2.16 Op basis van welke indicaties wordt er voor een combinatie van hulpverleningsvormen gekozen?

o Ernst van de ADHD-problematiek

o Comorbiditeit met een andere stoornis

o Ernst van de beperkingen in het dagelijks functioneren

o Omdat ouders en setting beiden een andere vorm verkiezen en daarom wordt er voor beide gekozen

o Andere: …

2.17 Welke personen worden er binnen uw organisatie betrokken bij de geboden hulpverlening?

o Kinderarts

o Psychiater

o Neuroloog

o Psycholoog

o Orthopedagoog

o Logopedist

Page 106: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

96

o Ergotherapeut

o Kinesitherapeut

o Andere: …

2.18 Met welke personen/instanties wordt er samengewerkt buiten uw organisatie?

o Psycholoog

o Orthopedagoog

o Kinderarts

o Psychiater

o Logopedist

o Ergotherapeut

o Kinesist

o Revalidatiecentrum

o Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen

o Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg

o Centrum voor Integrale Gezinszorg

o Centrum voor Leerlingenbegeleiding

o Medisch Pedagogisch Instituut

o Observatie- en Behandelingscentrum

o Thuisbegeleidingsdienst

o Dagcentrum

o School

o Andere: …

2.19 Hoe vaak vindt er overleg plaats met de school van de cliënt met ADHD?

o Nooit

o 1 keer per week

o 1 keer om de twee weken

o 1 keer per maand

o 1 keer per 2 maanden

o 1 keer per 6 maanden

o Minder dan 1 keer per 6 maanden

o Niet van toepassing

Page 107: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

97

3 Verloop en organisatie van de hulpverlening

3.1 Hoe vaak vindt er gemiddeld hulpverlening plaats in uw organisatie per cliënt?

o Minder dan tweewekelijks

o Tweewekelijks

o Wekelijks

o 2 maal per week

o 3 maal per week

o Meer dan 3 maal per week

3.2 Hoe lang duurt een bepaalde vorm van hulpverlening gemiddeld?

o 0-3 maanden

o 3-6 maanden

o 6-9 maanden

o 9-12 maanden

o 1 tot 2 jaar

o 2 tot 4 jaar

o Meer dan 4 jaar

3.3 Waarvan hangt deze tijdsduur af?

o Ernst van de stoornis

o Haalbaarheid voor de hulpverlener (hoeveel tijd kan de hulpverlener inplannen per cliënt?)

o Haalbaarheid voor de ouders en/of het kind

o Motivatie bij de ouders en/of het kind

o Comorbiditeit met andere stoornis

o Andere: …

3.4 Hoeveel tijd wordt er gemiddeld gespendeerd per sessie?

o Minder dan een half uur

o Tussen een half uur en een uur

o Een uur

o Tussen een uur en 2 uur

o Meer dan 2 uur

3.5 Geven jullie behandeling individueel of in groep?

o Individueel

o Groepssessies

o Beide

Page 108: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

98

3.6 Wanneer wordt er in groep gewerkt?

o Voor sociale vaardigheidstraining

o Voor zelfinstructietraining

o Voor psycho-educatie

o Voor gedragsveranderende technieken

o Voor studiebegeleiding

o Voor het aanleren van relaxatietechnieken

o Voor aandachtstraining

o Er wordt niet in groep gewerkt

o Andere: …

3.7 Welke indicaties pleiten voor het individueel werken met het kind?

o Te veel verschil in leeftijd tussen de cliënten

o Veel verschil in de mate van ernst van de problematiek

o Persoonlijke voorkeur van de therapeuten

o Keuze van het kind en/of de ouders

o Zo kan je het kind individueel goed leren kennen

o Zo kan er gereflecteerd worden over een groepsmoment in het individueel moment

o Enkel individueel werken haalbaar bij kinderen met gedragsproblemen

o Meer leerkansen voor de cliënt afzonderlijk

o Organisatorisch makkelijker

o Er wordt niet individueel gewerkt

o Andere: …

3.8 Welke indicaties pleiten voor het in groep werken met het kind?

o Veel kinderen van dezelfde leeftijd

o Veel kinderen met eenzelfde mate van ernst van de problematiek

o Persoonlijke voorkeur van de therapeuten

o Keuze van het kind en/of de ouders

o Het kind leren kennen in interactie met anderen in de groep

o Meer leerkansen voor de cliënt in interactie met andere cliënten

o In groep kunnen de kinderen model staan voor elkaar

o Organisatorisch makkelijker

o Er wordt niet in groep gewerkt

o Andere: …

Page 109: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

99

3.9 Wat zijn mogelijke redenen voor het vroegtijdig stopzetten van de hulpverlening?

o Ongewenste bijwerkingen

o Het gewenste effect blijft uit

o De ouders geven aan geen hulpvraag meer te hebben

o Moeilijke samenwerking tussen cliënt en hulpverlener

o Moeilijke samenwerking tussen betrokkenen (bv. school, leerkrachten, broer(s)/zus(sen)…) en de hulpverlener

o Cliënt is niet gemotiveerd

o Cliënt voelt zich er niet goed bij

o Ouders voelen zich er niet goed bij

o Geen terugbetaling meer via het ziekenfonds

o Financieel niet haalbaar

o Praktisch niet haalbaar (vb. geen vervoer, tijdsnood, geen opvang andere kinderen, …)

o Andere: …

4 Hulpverlening: verwachtingen, visie en noden

4.1 Hoe blijft u op de hoogte van de hulpverlening die beschikbaar is en de ontwikkeling daarvan?

o Bijscholingen verplicht door de organisatie

o Cursussen/vormingsdagen die vrijwillig gevolgd worden

o Literatuur

o Artsen

o Andere hulpverleners

o Workshops

o VZW ZitStil

o Internet

o Andere: …

4.2 Bent u zelf tevreden over de huidige hulpverlening die wordt geboden in uw organisatie?

o Ja

o Nee

4.3 Welke problemen/noden/tekorten merkt u als hulpverlener op in de hulpverlening aan cliënten met ADHD bij het bieden van behandeling in uw organisatie?

o Tekort aan duidelijke richtlijnen voor de hulpverlener binnen de organisatie

o Medicatie wordt al te vaak zonder grondig onderzoek of diagnosestelling voorgeschreven

Page 110: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

100

o Er wordt al te vaak te vlug overgegaan naar behandeling

o Nood aan een betere communicatie, samenwerking en overleg tussen de verschillende betrokken diensten rond een kind met ADHD

o Geen van deze

4.4 Welke problemen/noden/tekorten merkt u als hulpverlener op in de hulpverlening aan cliënten met ADHD op het vlak van de gevolgen van behandeling?

o Ongewenste bijwerkingen van de medicatie

o De cliënt voelt zich vaak niet goed bij de behandeling

o Het gewenste effect blijft soms te lang uit

o Te weinig resultaat op lange termijn

o Geen van deze

4.5 Welke problemen/noden/tekorten merkt u als hulpverlener op in de hulpverlening aan cliënten met ADHD op het vlak van overleg en communicatie?

o Er wordt te weinig multimodaal (met verschillende disciplines) gewerkt

o Te weinig of geen goede communicatie, samenwerking en overleg tussen de verschillende personen/disciplines binnen de organisatie zelf

o Te weinig of geen goede communicatie, samenwerking en overleg tussen de verschillende betrokken diensten van buiten de organisatie

o Te weinig samenwerking met school/leerkrachten

o Te weinig inspraak voor de cliënt zelf

o Andere betrokkenen (bvb. de ouders) krijgen te weinig inspraak in het verloop van de behandeling

o Er wordt te weinig steun en betrokkenheid van de ouders door de hulpverlener ervaren

o Tekort aan een duidelijke communicatie met de ouders

o Geen van deze

4.6 Welke problemen/noden/tekorten merkt u als hulpverlener op in de hulpverlening aan cliënten met ADHD op het vlak van toegankelijkheid van de hulpverlening?

o Vaak praktisch moeilijk haalbaar voor de ouders en de cliënt (vb. afstand te ver, geen vrij moment om behandeling in te plannen, ...)

o Vaak financieel te zwaar voor de ouders

o Geen terugbetaling van sommige diensten

o Te lange wachtlijsten (risico: gedwongen minder wenselijk alternatief, geen onmiddellijke ondersteuning, bijkomende secundaire problemen te weinig voorkomen, …)

o Geen toegankelijkheid van sommige diensten

o Bereikbaarheid van sommige diensten

o Te weinig nazorg, te weinig mogelijkheid tot ondersteuning na een behandeling (nood aan een blijvend opvangnet)

Page 111: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

101

o Te weinig gerichtheid naar meer specifieke doelgroepen (bv. anderstaligen)

o Te weinig aandacht voor behandeling van kind met comorbiditeit

o Geen van deze

4.7 Welke problemen/noden/tekorten merkt u als hulpverlener op in het algemene hulpverleningsaanbod voor ADHD?

o Tekort aan reglementering rond ruimte om school te betrekken en te informeren

o Tekort aan algemene richtlijnen voor hulpverleners

o Tekort aan evidence based ondersteunde hulpverleningsvormen

o Tekort aan ondersteuning, vorming en scholing van leerkrachten

o Nood aan transparantie voor opvolging en doorverwijzing

o Een centrale instantie van waaruit hulpverlening voor ADHD gecoördineerd kan worden

o Een duidelijk overzicht van het aanbod

o Een bepaalde vorm van gestandaardiseerd protocol voor afstemming van de hulpverlening

o Geen van deze

4.8 Zijn er nog andere tekorten die u als hulpverlener ervaart en die niet in bovenstaande vragen stonden opgelijst?

… (Tekstvak)

4.9 Indien u graag een samenvatting van de resultaten wenst te ontvangen, mag u hier uw e-mailadres invullen:

… (Tekstvak)

Heel erg bedankt voor de medewerking ! Vriendelijke groeten, Eefke Cailliau

Page 112: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

102

Page 113: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

103

2. Begeleidende brief voor hulpverleners

Contactpersoon Datum Inez Buyck 15 november 2011

e-mail tel. en fax [email protected] T +32 9 264 64 43 F +32 9 264 64 89

Beste hulpverlener,

ADHD komt naar schatting bij 3 tot 5% van de schoolgaande kinderen voor en heeft een erg grote impact op het dagelijkse leven van deze kinderen, wat de nood aan een gepaste behandeling beklemtoont. Maar welke behandelingen zijn er precies voorhanden en wat zijn de noden en tekorten die hierbij nog ervaren worden? Momenteel loopt in samenwerking met het Sig een onderzoek aan de Universiteit Gent onder leiding van Prof. dr. Roeljan Wiersema, met als doel het hulpverleningsaanbod voor lagere schoolkinderen met ADHD in Vlaanderen in kaart te brengen en hulpverleners hierbij te bevragen over de noden en tekorten die ze in dit aanbod nog ervaren. De resultaten van dit onderzoek kunnen waardevolle informatie bieden ter verbetering van de praktijk en het optimaliseren van het hulpverleningsaanbod. Uw mening als hulpverlener is hierbij uiteraard cruciaal. Via deze weg zouden wij u dan ook graag willen vragen om mee te werken aan dit onderzoek en de bijhorende vragenlijst in te vullen tegen 15 december 2011. Het invullen zal slechts ongeveer 10 tot 15 minuten in beslag nemen. U kan de vragenlijst terugvinden door te surfen naar http://www.thesistools.com/web/?id=225155. Indien u graag een papieren versie van deze vragenlijst wenst, kunt u deze aanvragen via [email protected] of via het telefoonnummer 09 264 64 43. Wanneer u nog andere hulpverleners kent die specifiek werken met lagere schoolkinderen met ADHD, mag u deze vraag ook steeds doorsturen naar hen. De Ethische Commissie van de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen verleende goedkeuring aan de uitvoering van dit onderzoek. Conform de Wet op de Persoonlijke Levenssfeer van 1992, bieden wij een absolute garantie van vertrouwelijkheid bij het verzamelen, verwerken, bewaren en rapporteren van de ingezamelde gegevens. Wanneer u deze vragenlijst invult, verklaart u zich akkoord met het verwerken en rapporteren van de door u verstrekte gegevens. Deze zullen enkel gebruikt worden in het kader van dit lopend

Page 114: Hulpverlening voor kinderen met ADHD: een bevraging van hulpverleners

104

wetenschappelijk onderzoek. Indien u later op de hoogte wilt gebracht worden van de resultaten van het onderzoek, kunt u dit aangeven op het einde van de vragenlijst. Bij vragen, problemen en/of onduidelijkheden kunt u ons steeds contacteren.

Wij danken u alvast van harte voor uw medewerking aan dit onderzoek! Met vriendelijke groeten,

Prof. Dr. Roeljan Wiersema, psycholoog Inez Buyck, psychologe Eefke Cailliau, studente 2e Master Orthopedagogiek [email protected] 0495 85 38 40