Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

107
43 HOOFDSTUK III LEDEN VAN DE GENTSE LOGES TOT 1786 Men weet niet met zekerheid hoeveel leden de loges van de Oostenrijkse Nederlanden hebben geteld. Gewoonlijk neemt men op grond van allerlei bewaarde documenten aan dat het er tussen 1.200 en 1.500 waren. Sommigen behoorden tot meer dan één loge. Voor de Gentse loges konden 206 leden worden opgetekend. Dit cijfer ligt heel waar- schijnlijk beneden de werkelijkheid, omdat de ledenlijsten van bepaalde Gentse loges (La Discrète Impériale et Royale, La Candeur, Les Frères Zélés) niet bekend zijn. Sommige van hun leden konden slechts op indirecte wijze worden geïdentificeerd, bijv. als bezoekers in een andere loge of door de ondertekening van een maçonniek diploma. Bovendien waren 9 Gentenaren lid van een of meer loges buiten Gent. Bij de naam van elk lid worden de volgende inlichtingen meegedeeld, voor zover zij beschikbaar zijn: a/ Naam van de loge(s) waartoe het lid te Gent en eventueel ook elders behoorde. Ook de datum van eerste optekening in de ledenlijsten wordt vermeld. Zij stemt niet noodzakelijk overeen met de datum van aanneming als vrijmetselaar, vermits iemand sedert enige jaren lid kon zijn voor zijn naam op een bewaard gebleven lijst of op een ander document voorkwam. b/ Functies die het lid in zijn loge(s) en in de Provinciale Grootloge vervulde. Sommige lijsten vermelden geen functies, zodat geen aanspraak op volledigheid wordt gemaakt. c/ 'Hogere graden' waarmee het lid was bekleed. Voor een beknopt overzicht van die 'hogere graden' wordt verwezen naar hoofdstuk 1. Sommige lijsten vermelden geen 'hogere graden' zodat geen aanspraak op volledigheid wordt gemaakt. Alleen de meest verheven 'hogere graad' wordt vermeld. d/ Beroep of bezigheid van het lid, voor zover deze informatie beschikbaar is of met enige nauwkeurigheid kon worden nagetrokken. e/ Adres van het lid, voor zover dit in allerlei bewaarde documenten kon worden nagetrokken. f/ Diverse activiteiten van het lid: (i) Lidmaatschap van een of meer van de 'hoofdgilden': Sint-Joris (kruisboog), Sint-Sebastiaan (handboog), Sint-Antonius (busschutters), Sint-Michiel (scher- mers). (ii) Financiële steun aan de in 1751 door de kunstschilder Philip Karel Marissal (1698-1770) opgerichte stedelijke (vanaf 1771 'Koninklijke') Academie voor teken-, schilder- en bouwkunst. Wegens de diverse mogelijke vormen van steun aan de Academie wordt telkens de generieke term 'contribuant' gebruikt (die

Transcript of Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

Page 1: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

43

HOOFDSTUK III

LEDEN VAN DE GENTSE LOGES TOT 1786

Men weet niet met zekerheid hoeveel leden de loges van de Oostenrijkse Nederlandenhebben geteld. Gewoonlijk neemt men op grond van allerlei bewaarde documenten aandat het er tussen 1.200 en 1.500 waren. Sommigen behoorden tot meer dan één loge.Voor de Gentse loges konden 206 leden worden opgetekend. Dit cijfer ligt heel waar-schijnlijk beneden de werkelijkheid, omdat de ledenlijsten van bepaalde Gentse loges(La Discrète Impériale et Royale, La Candeur, Les Frères Zélés) niet bekend zijn.Sommige van hun leden konden slechts op indirecte wijze worden geïdentificeerd, bijv.als bezoekers in een andere loge of door de ondertekening van een maçonniek diploma.Bovendien waren 9 Gentenaren lid van een of meer loges buiten Gent.

Bij de naam van elk lid worden de volgende inlichtingen meegedeeld, voor zoverzij beschikbaar zijn:

a/ Naam van de loge(s) waartoe het lid te Gent en eventueel ook elders behoorde. Ookde datum van eerste optekening in de ledenlijsten wordt vermeld. Zij stemt nietnoodzakelijk overeen met de datum van aanneming als vrijmetselaar, vermitsiemand sedert enige jaren lid kon zijn voor zijn naam op een bewaard gebleven lijstof op een ander document voorkwam.

b/ Functies die het lid in zijn loge(s) en in de Provinciale Grootloge vervulde.Sommige lijsten vermelden geen functies, zodat geen aanspraak op volledigheidwordt gemaakt.

c/ 'Hogere graden' waarmee het lid was bekleed. Voor een beknopt overzicht van die'hogere graden' wordt verwezen naar hoofdstuk 1. Sommige lijsten vermelden geen'hogere graden' zodat geen aanspraak op volledigheid wordt gemaakt. Alleen demeest verheven 'hogere graad' wordt vermeld.

d/ Beroep of bezigheid van het lid, voor zover deze informatie beschikbaar is of metenige nauwkeurigheid kon worden nagetrokken.

e/ Adres van het lid, voor zover dit in allerlei bewaarde documenten kon wordennagetrokken.

f/ Diverse activiteiten van het lid:

(i) Lidmaatschap van een of meer van de 'hoofdgilden': Sint-Joris (kruisboog),Sint-Sebastiaan (handboog), Sint-Antonius (busschutters), Sint-Michiel (scher-mers).

(ii) Financiële steun aan de in 1751 door de kunstschilder Philip Karel Marissal(1698-1770) opgerichte stedelijke (vanaf 1771 'Koninklijke') Academie voorteken-, schilder- en bouwkunst. Wegens de diverse mogelijke vormen van steunaan de Academie wordt telkens de generieke term 'contribuant' gebruikt (die

Page 2: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

44

men overigens ook aantreft in het boek dat Egide van de Vivere in 1794 overde Academie publiceerde). De lijst van contribuanten van de Academie sedert1751 kan men in zekere mate beschouwen als een 'Who's Who' van de Gentsesociety en burgerij in die periode.

(iii) Politieke mandaten van de leden, in het bijzonder als:

- schepen (van de Keure of van Gedeele) te Gent alsmede in de heerlijkheden vanSint-Pieters of Sint-Baafs of in de Burggravije van Gent;

- de hoedanigheid van leenman, schepen of hoogpointer in een kasselrij (ondermeer de belangrijke kasselrij van de Oudburg te Gent);

- de hoedanigheid van hoogbaljuw, opperbaljuw of baljuw;

- het lidmaatschap van de Collatie te Gent. De aloude Collatie was sedert 1759nog uitsluitend samengesteld uit 42 notabelen, zes uit elk der zeven parochiesvan de stad (Sint-Jan, Sint-Jacob, Sint-Michiels, Sint-Niklaas, Sint-Salvator ofHeilig-Kerst, Sint-Martens te Ekkergem en Onze-Lieve-Vrouw in de heerlijk-heid Sint-Pieters). Vanaf mei 1790 waren er zeven afgevaardigden per parochie.De voornaamste bevoegdheid van de Collatie was het goed- of afkeuren van destedelijke maatregelen met een financiële of fiscale weerslag.

(iv) Lidmaatschap van de Société de Gand (1782-1791). Deze vereniging, dieoorspronkelijk als een leesclub voor edellieden, zakenmensen en advocaten wasopgericht, werd voor talrijke notabelen een centrum van politieke bewust-wording ofschoon de 'Société' zelf niet aan de politieke actie deelnam.

Deze diverse lidmaatschappen verstrekken een indicatie van de mate waarin hetlid betrokken was bij het maatschappelijk leven van de notabelen te Gent.

g/ Bronnen verwijzen op een niet-exhaustieve wijze naar de meest relevante items inde genummerde lijst bronnen (archivalia en literatuur).

Daarna volgen nadere persoonsgegevens over het lid, voor zover die beschikbaarzijn. Over een vrij aanzienlijk aantal leden konden heel wat gegevens wordenverzameld omdat zij een zichtbare rol vervulden in de samenleving. Waar mogelijkwerd de nadruk gelegd op de bijzonder talrijke bloed- en aanverwantschappen onderdeze leden.

Voor andere leden bezit men, naast enkele gegevens over hun beroep, alleen debasisinlichtingen die worden verstrekt door parochieregisters en registers van deburgerlijke stand. Voor deze leden zou grondig archiefonderzoek natuurlijk tot rijkereresultaten kunnen leiden. Wie ooit genealogisch onderzoek verrichtte (zelfs over de18de eeuw) weet dat daarvoor een tijdsinvestering is vereist, die buiten verhoudingstaat tot het voorwerp van dit boek.

Waar dit enigszins doenbaar was, werden voor talrijke leden ook hun kinderen enkleinkinderen vermeld. Dit laat toe de familiale evolutie te volgen op economisch,sociaal, politiek en filosofisch vlak. Dergelijke informatie lijkt bijzonder verantwoordvoor een periode die gekenmerkt was door menigvuldige veranderingsprocessen.

Page 3: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

45

Tenslotte wordt nog gepreciseerd dat de bewaarde ledenlijsten zelden nauwkeurigzijn inzake de schrijfwijze van familienamen of de vermelding van voornamen, zodatenkele identificaties onzeker blijven.

Een * na een naam betekent dat de betrokkenpersoon te Gent vrijmetselaar was en in ditboek wordt behandeld.

Page 4: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

46 - AELLEMANT / ALEXIS

AELLEMANT (? - ?)

a/ Constante Union (1770)

b/ -

c/ -

d/ rentenier

e/ Gent

f/ -

g/ 258, 873, 1006

In sommige gepubliceerde lijsten (Cordier, Destanberg) wordt de naam gespeld als'Aelleman'.

In de periode 1770-1780 was ene l'Allemant, die in de Hoogstraat woonde,meester-'tapytsier', terwijl ene Norbert Aelman van 1774 tot 1785 contribuant vande Academie was.

De kunstschilder Charles François l'Allemant (geboren te Gent in 1752) was dezoon van François l'Allemant en Catherine de Paise. Waarschijnlijk genoot hij zijnopleiding gedurende enige jaren buiten Gent, vermits hij op 30 juni 1773 in hetPoortersboek werd ingeschreven. Die inschrijving was waarschijnlijk vereist om tekunnen toetreden tot de Sint-Lucasnering van de kunstschilders. Pas later in 1773besliste keizerin Maria Theresia (1717-1780) dat kunstschilders geen lid meerhoefden te zijn van een nering (zie onder het lemma Trinconi, Pieter Francies). In1773 werd Charles 'Lalleman' als 'cooper' bestuurslid van de gilde.

Charles François l'Allemant woonde in 1809 in de Burgstraat.

Wie van deze naamgenoten lid werd van La Constante Union, kan niet met enigenauwkeurigheid worden bepaald.

ALEXIS, Joannes Martinus (? - ?)

a) Félicité Bienfaisante (1786)

b/ -

c/ -

d/ 'doktor in 't legioen de Los Rios', chirurgijn in het Correctiehuis aan de Coupure

e/ Gent

f/ -

g/ 13, 35, 82, 179, 211, 258, 310, 344, 385, 797, 851, 928

Joannes Martinus Alexis, zoon van Nicolaus Alexis en Marie Jeanne Delhaise, werdgeboren te Waver. Hij werd militair geneesheer en kwam te Gent wonen wegenszijn benoeming als arts in het regiment Los Rios. Later (na 1773) werd hij'chirurgien major' in het Correctiehuis ('Rasphuis') aan de Coupure, waarvan ookde commandant Pierre Charles de Nottet d'Anglier* en andere personeelsleden(Karel Lodewijk Bataille* en Pierre Jacques Viart*) tot een Gentse loge behoorden.

Page 5: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

ALEXIS - 47

Met zijn zeven kinderen (allen te Gent geboren) werd Joannes Martinus Alexisals poorter van Gent ingeschreven op 5 mei 1787. Vermits zijn echtgenote MariaTheresia de Beer in het Poortersboek helemaal niet wordt vermeld, was zij op dattijdstip waarschijnlijk reeds overleden.

Uit een eerste huwelijk met Marie Thérèse Druyffhuys had Joannes MartinusAlexis een dochter, Maria Deodata Alexis, die te Brussel was geboren in 1766. Zijwerd reeds op 18 maart 1786 in het Poortersboek ingeschreven. Marie ThérèseDruyffhuys overleed in oktober 1774 en werd begraven op het kerkhof van hetRecollettenklooster (thans het 'tuintje' van het gerechtsgebouw, rondom hetstandbeeld van Hippolyte Metdepenningen).

Over drie zonen van Joannes Martinus Alexis bezit men enige inlichtingen.

Joseph Constant Alexis was koopman in kruidenierswaren. In 1807 werd hij lidvan de Sint-Michielsgilde, waarin hij in 1844 nog een leidende rol vervulde. Uitzijn huwelijk met Coleta Hellebaut volgde Constant Alexis (1822-1889). Dezehuwde met de brouwersdochter Rosalie Huyghebaert en werd eveneens brouwer teGent. Hij werd in dit beroep opgevolgd door zijn zonen Charles Alexis (1860-1924) die een brouwerij bezat aan de Apostelhuizen (Koepoortkaai, waar later debrouwerij Meiresonne werd gevestigd) en Ivan Alexis (1864-1914).

De tweede zoon Charles Joseph Alexis (1780-1839) huwde Thérèse Couvreur enwerd katoendrukker in de wijk Ekkergem. Na enige tijd associeerde hij zich metFrançois Denis Sauvage. De familie Sauvage was reeds in 1771 bedrijvig in dehandel in wol. In de katoendrukkerij van Alexis & Sauvage brak in 1817 een scherpsociaal conflict uit. Wegens de crisis in de katoensector, onder meer door hetwegvallen van de Franse afzetmarkten, wilde het bedrijf de lonen van zijn arbeidersverlagen. Toen de arbeiders zich tegen deze maatregel verzetten, dreigden Alexis& Sauvage hen allen te ontslaan om hen te vervangen door vrouwelijkearbeidskrachten. Wanneer dit gebeurde, gingen de arbeiders in de aanval. CharlesAlexis werd brutaal van op zijn paard neergehaald. Een peloton politiemannenmoest tussenbeide komen om de rust in het bedrijf te herstellen.

Charles Joseph Alexis was lid van de Sint-Antoniusgilde en de Sint-Michielsgilde. Hij werd in 1812 lid van Les Vrais Amis. Zes jaar later trad ook zijnvennoot François Denis Sauvage tot deze loge toe. Charles Alexis was tijdens hetHollands Bewind lid van de werkrechtersraad ('Raed van Prud'Hommes').

Charles Joseph Alexis' echtgenote Thérèse Couvreur was een verwante (eenzus?) van François Couvreur, geboren in 1764, die in 1818 lid werd van LeSeptentrion. François Couvreurs zoon Louis Joseph Couvreur (geboren in 1800)werd in 1822 lid van Les Vrais Amis. Hij was de vader van Auguste Couvreur(1827-1894) die van 1864 tot 1884 liberaal volksvertegenwoordiger was voor hetarrondissement Brussel. In deze stad was hij lid van de loge Les AmisPhilanthropes. Van 1872 tot 1874 en opnieuw van 1878 tot 1880 was hijGrootmeester van het 'Grand Orient de Belgique'. Hij was tevens lid van hetWillemsfonds.

Page 6: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

48 - AMATRYAN

De derde zoon Barthelemy Alexis was mede-eigenaar van de katoendrukkerijAlexis & Sauvage. Zijn voorkeur ging nochtans uit naar de bloementeelt. Hij wasin 1808 met talrijke hofbouwers, bloemenkwekers en bloemenliefhebbers een vande oprichters van de 'Société d'agriculture et de botanique', de Maatschappij voorlandbouw- en kruidkunde die nog steeds de Gentse Floraliën inricht.

De vennoot van de gebroeders Alexis, François Denis Sauvage, was een zwagervan de scheepsconstructeur, reder en koopman Jean Louis de Coster (1794-1867)die Thérèse Anne Sauvage huwde (wier moeder Thérèse Couvreur hoogst-waarschijnlijk verwant was met de echtgenote van Charles Joseph Alexis). JeanLouis de Costers vader Jean Florent de Coster (1748-1830) was zijn loopbaanbegonnen als schrijnwerker. Tijdens het Frans Bewind bouwde hij bij deVerlorenkostbrug de grootste scheepstimmerwerf van het Scheldedepartement. Hijwas tevens vennoot in een van de talrijke Gentse suikerraffinaderijen. In 1790-1791 was hij enige maanden Schepen van de Keure en in november 1792 werd hijverkozen als een van de 60 'provisionele representanten' van Gent. Jean Louis deCoster werd in 1812 lid van Les Vrais Amis, in 1822 werd hij 2de Opziener vandeze loge. Van 1842 tot 1854 zetelde hij als liberaal in de gemeenteraad.

Een zus van Jean Louis de Coster, Sophie Barbe de Coster (1797-1880), huwdede geneesheer Jean Baptiste Guéquier (1794-1871) die liberaal gemeenteraadslidwas van 1858 tot 1869. Uit dit huwelijk volgde (Jean) Jules Guéquier (1823-1909)die een belangrijke rol vervulde in de Gentse loges tijdens de tweede helft van de19de eeuw. Jules Guéquier was gemeente-ontvanger, journalist en vice-consul vanFrankrijk. Van 1869 tot 1882 was hij liberaal gemeenteraadslid en schepen vanonderwijs gedurende enige maanden in 1879; van 1860 tot 1870 was hij provincie-raadslid. Tijdens de beruchte 'zaak Dreyfus' zette de Franse regering hem af alsvice-consul omdat hij de artikelen van Emile Zola over deze zaak openlijkgoedkeurde. Later zou de regering Clémenceau hem als vice-consul rehabiliteren.Jules Guéquier werd in 1854 lid van Le Septentrion. Hij was 1ste Opziener van dezeloge wanneer in de periode 1865-1866 hevige spanningen ontstonden tussenVoorzittend Meester Hippolyte Metdepenningen, die wenste de politiek buiten devrijmetselarij te houden (een regel waaraan hij zichzelf overigens niet had gehoudentijdens de hoogdagen van het orangisme!) en een groep jongere leden, aangevoerddoor Guéquier, die meenden dat hun loge zich in de politieke strijd moestengageren. Uiteindelijk resulteerde dit in de oprichting, in 1866, van La Liberté diezich op politiek vlak heel scherp profileerde. Jules Guéquier was herhaaldelijkVoorzittend Meester van La Liberté. In 1870 werd hij plaatsvervangendGrootmeester van het sterk gepolitiseerde 'Grand Orient de Belgique'. Door zijnhuwelijk met Catherine Dutry vermelden talrijke documenten hem als 'Guéquier-Dutry'.

AMATRYAN (? - ?)

a/ Bienfaisante (1783)

b/ -

Page 7: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

ANDUSIN / de l'ASPIUR - 49

c/ -

d/ Kapitein in het regiment van generaal graaf Murray

e/ Gent

f/ -

g/

Dit lid, waarvan de naam door Van der Schelden als "Omatryan" wordtweergegeven, werd niet geïdentificeerd.

ANDUSIN (? - ?)

a/ Frères Zélés (1783)

b/ Secretaris

c/ -

d/ -

e/ -

f/ -

g/

Dit lid is alleen gekend door zijn handtekening op het vrijmetselaarsdiploma vanJean Charles Deltombe*, waarvan de tekst wordt weergegeven door Paul Duchaine(blz. 462). Het diploma is tevens afgedrukt in de geschiedenis van Le Septentriondoor Désiré Destanberg (blz 19). De voornaam van dit lid wordt op die documentenniet vermeld. Bovendien zijn er geen ledenlijsten van Les Frères Zélés bewaard.

Dit lid werd niet geïdentificeerd.

de l'ASPIUR, Joseph Alexandre, markies de Villalta (1738-1796)

a/ Bienfaisante (1776), Félicité Bienfaisante (1786)

b/ Voorzittend Meester Bienfaisante; Voorzittend Meester Félicité Bienfaisante;Ceremoniemeester (1777) en Adjunct-Redenaar (1778) van de ProvincialeGrootloge

c/ 'Rose-Croix'

d/ Kapitein in het regiment van generaal graaf Murray

e/ Gent, 'op Sint-Pieters', bij de kazerne

f/ Sint-Sebastiaansgilde

g/ 234, 281, 419, 431, 445, 494, 515, 663, 710, 723, 745, 747, 868, 878, 913, 962,1019

Markies Joseph Alexandre de l'Aspiur (1738-1796) werd geboren te Antwerpen alszoon van Joseph Antoine de l'Aspiur, kapitein in het regiment Los Rios enElizabeth Charlotte de Burleus. De familie was waarschijnlijk afkomstig vanLuxemburg. Men denkt dat vader Joseph Antoine een zoon was van generaal-majoor Joseph de l'Aspiur, die tijdens de Spaanse Successieoorlog aan het hoofd

Page 8: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

Graaf d' Alegambe liet in 1748 te Mariakerke het prachtige kasteel 'Ter Beken'1

bouwen, waarin thans het Sint-Paulus-seminarie is gevestigd (Casier de terBekenlaan). Het kasteel werd later aangekocht door de familie Casier die haar naamuitbreidde met 'de Ter Beken' nadat de ultramontaanse textielnijveraar Jean AugusteCasier (1820-1892) bij pauselijke breve van 12 juni 1860 de titel van baron verkreeg(zie onder het lemma de Smet, Franciscus Livinus). Aan de toegang tot dit kasteel bevindt zich nog een van de weinig talrijke bewaarde'fakkeldovers'. Voor verplaatsingen 's avonds of 's nachts werden fakkels gedragen doorpersoneelsleden die men 'clairés' noemde (zie ook onder het lemma Trinconi). Bij hetbetreden van de woning werden de fakkels gedoofd in een speciaal ontworpenkonische buis. In 1905 identificeerde Armand Heins nog vier dergelijke fakkeldoverste Gent: in het Bijlokemuseum, aan de toegang van de Grote Sikkel (muziek-conservatorium) en aan twee herenhuizen (resp. in de Savaanstraat en de Hoogstraat).

50 - de l'ASPIUR

stond van een regiment van de Spaanse infanterie. De Habsburgse troonpretedentKarel (de latere keizer Karel VI) kende hem in 1708 een Castiliaanse titel vanmarkies toe. Zoals zijn vader (en grootvader?) werd ook Joseph Alexandre del'Aspiur in 1760 legerofficier, als kapitein in het regiment Los Rios te Gent, laterin het regiment van graaf Murray. Als jong officier nam de l'Aspiur met hetregiment Los Rios deel aan de laatste veldslagen van de Zevenjarige Oorlog tegenPruisen. In zijn geschiedenis van het regiment Clerfayt (tot 1775: regiment LosRios) schrijft generaal Guillaume, in verband met de aanval op het fort vanSchweidnitz, dat het regiment Los Rios "avec un courage soutenu" streed, en hijpreciseert: "Le lieutenant en premier de Laspiur se distingua particulièrementpendant les sorties des 8 et 17 août [1762], pendant lesquelles les tranchées del'ennemi, à peine commencées, furent en partie comblées et subirent de grandsdégats. M. de l'Aspiur, qui s'était déjà distingué en se consacrant volontairement àla défense périlleuse de la redoute n°9, fut promu au grade de capitaine-lieutenant,en récompense de ces faits".

Uit een door Jean d'Udekem d'Acoz weergegeven roddelkroniek van de 18de-eeuwse Gentse society weet men dat Joseph Alexandre de l'Aspiur in 1768 eenromantische escapade belegde met Anne Louise Maximilienne van der Noot deDuras (1744-1778). Zij was een dochter van Philippe Joseph van der Noot, graaf vanDuras, erfelijk maarschalk van het Land van Luik, en van de te Gent geborenbarones Honorine Françoise van Hamme. De familie van der Noot de Duras bezateen aloude waterburcht te Duras bij Sint-Truiden. In 1785 liet men de burchtafbreken om hem te vervangen door een, nog voortreffelijk onderhouden, kasteelin Franse classicistische stijl

De escapade van beide geliefden wekte te Gent heel wat sensatie omdat AnneLouise van der Noot gehuwd was met de 34 jaar oudere graaf Charles Guillaumed'Alegambe, baron van Auweghem, burggraaf van Beaumont, &c. (1710-1771).Markies de l'Aspiur en graaf d'Alegambe waren 'gildebroeders' in de Sint-Sebastiaansgilde. Voorheen was graaf d'Alegambe1 reeds gehuwd met Marie AnneLe Poyvre (1719-1749), daarna met de Gentse markiezin Marie Josèphe Rodriguezd'Evora y Vega, een in 1764 overleden nicht van Marie Madeleine Rodriguezd'Evora y Vega, die in 1783 huwde met graaf Jean Baptiste d'Hane de Steenhuyse*.

Page 9: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

de l'ASPIUR - 51

Anne Louise van der Noot had met het oog op het grote avontuur haar mooisteklederen en zilveren voorwerpen in pand gegeven bij de Berg van Barmhartigheidaan de Abrahamstraat. Zij had ook geld geleend bij enkele vrienden. Haar prachtigejuwelen nam ze wel mee. Op de bewuste dag deed gravin d'Alegambe haarechtgenoot naar Leuven reizen onder het voorwendsel dat zijn oude moeder plotszwaar ziek geworden was in die stad. De geliefden trokken daarop naarZwitserland. Volgens het dagboek van graaf Johann Karl von Zinzendorff (1739-1813) die talrijke leden van het Gentse society kende, was de gravin d'Alegambe"une élégante de ce pays-ci". Over het verdere verloop van de escapade weet hij hetvolgende te vertellen: "... on la [gravin d'Alegambe] reprit, mise au couvent jusqu'àce que le mari l'a redemandée".

De avonturen van Joseph Alexandre de l'Aspiur en Anne Louise van der Nootbieden een kans om even een blik te werpen op de Gentse dames uit de behandeldeperiode. Ziehier de beoordeling van deze dames door de reiziger Georg Förster(1754-1794) zelf vrijmetselaar te Wenen: "J'ai remarqué ici plusieurs femmesextrêmement jolies, et j'ai même retrouvé dans la personne d'une riche marchandede cette ville, l'original d'une des femmes de Rubens. Quel dommage que ces traitscharmants dont quelques-uns même ont de la délicatesse, que ce visage composéde deux grands yeux noirs bien fendus, d'un joli nez bien dessiné, de lèvres d'unrose tendre, de cet incarnat qui se mêle si délicieusement avec une peau blancheet unie, soient si muets, et paraissent si dénués d'âme et de vie. Qu'enfin, l'on n'ydécouvre aucune trace de cette mobilité fugitive qui nous séduit, même en nousavertissant du danger que nous courons à l'être! Je suis bien éloigné sans douted'exiger des physionomies brabançonnes ce caractère de beau idéal, dont l'aimableempreinte n'existe que dans les pays favorisés d'un ciel clair, tels que la France etl'Italie. Mais du moins que leurs yeux décèlent une âme! La femme la moinsfavorisée de la nature est-elle dispensée de posséder quelqu'étincelle de ce feusacré, fût-il concentré dans les derniers replis de son coeur, fût-il masqué par desformes sans grâces. Et l'extérieur des Flamandes n'annonce rien de tout cela! Uninconcevable assoupissement les rend inaccessibles à tout ce qui sort du cercleétroit et matériel des détails domestiques, ou des exercices plus matériels encorede la religion". Men neemt aan dat Anne van der Noot weinig aan deze typeringbeantwoordde.

Na het overlijden van graaf d'Alegambe in 1771 huwden de markies en deweduwe in november 1772. Zij gingen wonen op de beboste hoogten van deBlandijnberg, 'op Sint-Pieters', bij de kazerne aan de Kattenberg (thans Leopolds-kazerne). Het is vanuit de tuin van markies de l'Aspiur dat de commandant van hetCorrectiehuis, Jean Baptiste van Rossem, tijdens de 'Gentse novemberdagen' van1789 de kazerne met een kanon beschoot en de Oostenrijkse troepen tot overgavenoopte (zie onder het lemma Vilain XIIII, Charles Joseph). Uit het huwelijk vanmarkies de l'Aspiur en Anne Louise van der Noot de Duras volgden geen kinderen.De markiezin overleed reeds in 1778.

Uit haar huwelijk met graaf d'Alegambe werden wèl drie kinderen geboren:Maximilienne Antoinette (1765), de latere graaf Charles Marie d'Alegambe (1767)

Page 10: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

52 - de l'ASPIUR

en Justine Marie (1770). Laatstgenoemde dochter werd waarschijnlijk geborentijdens de verhouding van de gravin met markies de l'Aspiur. MaximilienneAntoinette werd "chanoinesse au noble et illustre chapître de Sainte-Gertrude àNivelles" en diende daartoe het bewijs te leveren van een kwartierstaat met zestienedele voorouders, wat ze zonder noemenswaardig probleem kon doen.

Blijkbaar bleef markiezin de l'Aspiur op een gunstig blaadje staan bij debevolking van Ouwegem (tussen Kruishoutem en Oudenaarde) waarvan haar eersteechtgenoot de heer en baron was. In 1777 droeg de plaatselijke rederijkerskamer"het Rooze-Bloemeken" haar een toneelstuk op dat in mei van dat jaar werdopgevoerd in de hoeve van Joannes de Waege te Ouwegem: De gehoorzaemheyden vrome daed van Abraham waer onder bemerkt word de Voorbeeldinge van devier Uyterste des Menschen. Het toneelstuk, met opdracht aan Anne Louise van derNoot, gravin van Duras, werd te Gent in druk uitgegeven.

Een broer van de romantische markiezin, graaf Jean Joseph van der Noot deDuras, baron van Carloo (1746-1803), erfelijk maarschalk van het 'Pays de Liège'en het graafschap van Looz, was lid van de loge L'Heureuse Rencontre te Brussel.Zijn dochter Josèphe Louise (1785-1864) huwde prins Louis Eugène Lamoral deLigne (1766-1813), de jongste zoon van prins Charles Joseph de Ligne*, lid van LaBienfaisante. Na het overlijden van prins Louis de Ligne in 1813 vond zijn weduweveel steun bij haar neef graaf Charles Marie d'Alegambe, de enige zoon uit heteerste huwelijk van haar tante Anne Louise van der Noot. De jonge graafd'Alegambe was gehuwd met Justine de Baillet, een kleindochter van CharlesFrançois Vilain XIIII*. Hij werd onder meer lid van de familieraad, was getuige bijhet tweede huwelijk van Josèphe Louise van der Noot met graaf Charles Ferdinandd'Oultremont (1789-1852) en werd peter van het eerste kind uit dit huwelijk, Octaved'Oultremont.

Charles Fernand d'Oultremont was een broer van Henriette d'Oultremont (1792-1864) die in het midden van de 19de eeuw een rol speelde in de geschiedenis vanNederland. Henriette d'Oultremont was hofdame van koningin Wilhelmina (1774-1837), de echtgenote van koning Willem I (1772-1843). Na het overlijden van dekoningin in 1837 vroeg Willem I de twintig jaar jongere Henriette d'Oultremont tenhuwelijk. Omdat zij "ongelukkiglijk Belgische en katholiek" was, barstte een stormvan verontwaardiging los in de leidende kringen en in de openbare opinie. Pas nazijn troonsafstand in 1840 kon Willem I het jaar daarop huwen (weliswaar teBerlijn) met Henriette d'Oultremont, die de titel ontving van 'gravin van Nassau'.Hun liefdesverhaal en de eraan verbonden politieke perikelen werden op basis vanarchiefstukken uiteengezet in een boek van Louis Roppe: Een omstreden huwelijk.Het grootste gedeelte van de nalatenschap van Henriette d'Oultremont, gravin vanNassau, ging naar Charles d'Oultremonts zoon Octave d'Oultremont die, de naamvan zijn moeder indachtig, de stamvader werd van de tak d'Oultremont de Duras.

Van de drukke maçonnieke activiteiten van markies de l'Aspiur is alleen de tekstbewaard van een vrij banale toespraak die hij hield tijdens de vergadering van deProvinciale Grootloge te Mons op 28 augustus 1776, naar aanleiding van de

Page 11: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

d'ASSON - 53

opneming van La Bienfaisante op het tableau van deze grootmacht. Hij zei ondermeer wat volgt: "Vous venez de resserrer les liens qui nous unissent à vous ... et decimenter à toujours ... la paix, la concorde et l'union, seules bases et fondemens dutemple de la vertu. Nos travaux fortifiés de votre approbation rallumeront dans noscoeurs notre ardeur. Notre Députation nous met à portée de vous adresser les voeuxdes Frères de notre Orient, et nous sommes garans de leur pureté. Nous voudrionsvous exprimer toute la joye que vous nous inspirez, et nous étendre sur les bellesqualités de tous les Frères maçons ici assemblés, mais des Frères, des Maçons,chérissent et ne louent point".

Markies Joseph Alexandre de l'Aspiur was Voorzittend Meester van LaBienfaisante. In 1777 werd hij benoemd tot Groot-Ceremoniemeester van deProvinciale Grootloge. Het jaar daarop werd hij Adjunct-Grootredenaar. WanneerLa Bienfaisante in 1784 samensmolt met La Félicité om La Félicité Bienfaisantete vormen, werd markies de l'Aspiur Voorzittend Meester van de nieuwe loge, dievooral uit handelaars en ambachtslieden was samengesteld. Adjunct-VoorzittendMeester was de handelaar Clément de Blicquy, 1ste en 2de Opziener waren debehanger Joseph Caenepel en de slotenmaker Henri Hisette. Niet zonder redenschrijft A. Verbeemen (in navolging van Ch. Parmentier) dat "le marquis del'Aspiur semble donc avoir subi l'influence de l'époque et avoir été sincèrementanimé de tendances égalitaires".

Markies Joseph Alexandre de l'Aspiur overleed te Brussel in 1796.

d'ASSON, graaf Jean François (? - ?)

a/ Bienfaisante (1770)

b/ -

c/ -

d/ edelman, legerofficier

e/ Hoogstraat ('Hof van Vinderhoute')

f/ Sint-Antoniusgilde (1767)

g/ 138, 172, 182, 431, 852, 868, 928, 1019

Graaf Jean François d'Asson was een Frans edelman in dienst van de Oostenrijksekroon. Hij werd majoor, daarna luitenant-kolonel, in het regiment dragonders vanSaint-Ignon dat lange tijd te Gent gekazerneerd was (in het thans gesloopte'Pesthuis' aan de Brusselsepoortstraat). Hij was tevens ridder van Malta enkamerheer van keizerin Maria Theresia. Waarschijnlijk bezat hij omstreeks 1772een regiment met zijn naam.

Graaf d'Asson kon zich veroorloven een privé-secretaris ('geheymschrijver') indienst te hebben, een zekere Louis Pierre Legay, die te Parijs geboren was en teGent overleed in 1774. Hij werd begraven op het kerkhof van het Recol-lettenklooster (thans het 'tuintje' voor het gerechtsgebouw).

In 1775 huwde graaf d'Asson te Drongen de Amsterdamse edelvrouwe ElizabethMarguerite de Wassenaer d'Alkmade, weduwe van prins Louis Ernest de

Page 12: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

Een tak van de familie de Montmorency vestigde zich omstreeks het einde van de1

15de eeuw in het Land van Nevele. Op bevel van de hertog van Alva werd Philippede Montmorency (1518-1568), ridder van het Gulden Vlies, samen met graafEgmont in 1568 onthoofd. In de geschiedenisboeken kent men hem beter als degraaf van Hoorne (soms 'Horne'). Deze de Montmorency's woonden in het kasteelvan Ooidonk.

54 - d'ASSON

Montmorency (1735-1768), burggraaf van Roeselare en baron van Bellem,generaal-majoor in het Oostenrijks leger. Uit het huwelijk van prins deMontmorency1 en Elizabeth de Wassenaer volgde een dochter die huwde met deFranse prins d'Elbeuf-Vaudémont.

De prinses de Montmorency was 'beschermheer' van de Academie voor teken-,schilder- en bouwkunst. Zij maakte deel uit van de groep Gentse edellieden dieomstreeks 1770 graag aan amateurtoneel deden. Op 3 januari 1770 trad zij bijv. opin La partie de chasse d'Henri IV, samen met onder meer prins Charles Joseph deLigne*, prins François Joseph de Gavre, lid van l'Heureuse Rencontre te Brussel,een zus van Thomas Corneille Carpentier*, Norbertine Dons de Lovendeghem (zusvan een lid van La Bienfaisante) en 'Mlle de Thiennes', een nicht van graaf ChrétienCharles de Thiennes* (eveneens lid van La Bienfaisante). Op de voorstelling volgdeeen schitterend feest dat door prins de Ligne* werd ingericht en bekostigd.Waarschijnlijk is het in die kringen dat Elizabeth Wassenaer graaf Jean Françoisd'Asson leerde kennen. Gravin d'Asson overleed reeds in december 1776 en liethaar echtgenoot een aanzienlijk vermogen na, o.m. hun woonplaats, het aloude 'Hofvan Vinderhoute' in de Hoogstraat (zie ook onder het lemma de Graeve, CharlesJoseph).

Toen zij nog niet een tweede maal was gehuwd, was gravin d'Asson verwikkeldin een ernstig incident met Albert Désiré de Kerchove, baron van Exaerde, dezwager van graaf Robert Alexandre de Lens d'Oyghem*, lid (en VoorzittendMeester) van La Bienfaisante. De twist betrof het gebruik van een loge in detoneelzaal van het Sint-Sebastiaanshof. De ruzie gaf aanleiding tot een langdurigeprocedure voor de schepenen van de Keure en, in hoger beroep, voor de Raad vanVlaanderen. De Geheime Raad trok de betwisting tot zich, alsof het een staatszaakbetrof. Na het overlijden van gravin d'Asson wou baron d'Exaerde een optie op devrijgekomen loge laten gelden. Graaf d'Asson voerde evenwel aan dat wijlen zijnechtgenote voor de bewuste loge een zo hoog bedrag had betaald dat hij die ook nahaar overlijden moest kunnen behouden. Blijkbaar kreeg hij van de Sint-Sebastiaansgilde gelijk. Binnen de gilde behoorden dergelijke incidenten tot debevoegdheid van de 'commissaris der Opera-ballen en Comediën', met name LouisFrançois 't Kint*, lid van La Constante Union.

In 1776 droeg de rederijkerskamer 'De Pallaskinderen in Rhetorica' vanZomergem - een heerlijkheid van de prinsen de Montmorency - aan graaf JeanFrançois d'Asson een toneelstuk op dat bij de weduwe van Michel de Goesin werdgedrukt.

De naam van graaf Jean François d'Asson komt niet voor op een van de bekendeledenlijsten. Hij wordt vermeld in een artikel over de Brugse loge La Parfaite

Page 13: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

BAES - 55

Egalité, van de hand van Andries Van den Abeele. Deze auteur preciseert invoetnoot dat zijn informatie over het lidmaatschap van graaf d'Asson afkomstig isvan Hugo De Schampheleire.

In 1786 was graaf d'Asson (die toen te Parijs woonde) kamerheer van delandvoogden van de Oostenrijkse Nederlanden, prinses Maria Christina vanOostenrijk en haar echtgenoot (de Oostenrijkse vrijmetselaar) prins Albert Casimirvon Sachsen Teschen (zie het lemma de Rouck, Anthone Jean).

BAES, Pieter Philip (? - ?)

a/ Discrète Impériale et Royale (1765)

b/ -

c/ -

d/ suikerraffinadeur

e/ Gent, Brabantstraat

f/ Sint-Jorisgilde, Sint-Michielsgilde, Sint-Sebastiaansgilde

g/ 13, 171, 200, 322, 647

Op 28 juli 1765 werd in de notulen van La Discrète Impériale te Aalst alleen defamilienaam 'Baes' van een Gents bezoeker opgetekend. Het gaat hoogstwaarschijn-lijk om Augustijn, Frans Joseph of Pieter Philip Baes. Dezen behoorden tot eenvooraanstaande familie die aan de stad schepenen, ontvangers en dekens van nerin-gen had geleverd.

In 1756 richtten de gebroeders Baes te Gent een raffinaderij voor brood- enkandijsuiker op. Tijdens die periode rezen te Gent talrijke raffinaderijen uit degrond. Het valt ten andere op dat nog andere raffinadeurs lid werden van een Gentseloge, met name François van Outroy* en Jean Augustin van Paemel*. Ook dejongste broer van Jacques Mechelynck*, Voorzittend Meester van La ConstanteUnion, werd de stamvader van een welvarend geslacht van suikerraffinadeurs.

Augustijn en Pieter Philip Baes, die een 'compagnie' (maatschap) haddengevormd, mochten met hun raffinaderij slechts een aanvang nemen na hetverstrijken van het monopolie dat de regering in 1751, voor de duur van zes jaar,had verleend aan André Heyndrickx. De schepenen van de Keure stelden degebroeders Baes vrij van de stedelijke belastingen op de "ustensilen ende ingre-dienten" die voor hun bedrijf nodig waren, alsmede op ... twee "brauwten" bier eneen "stuck" wijn.

Wie van de drie, Augustijn (die aan de 'Pouillemerct' woonde), Pieter Philip (aande Brabantstraat) of Frans Joseph, vrijmetselaar was, kan men niet met zekerheiduitmaken. Augustijn werd vanaf 1770, zoals talrijke Gentse vrijmetselaars,contribuant van de Koninklijke Academie. Van deze instelling was hij zelfs van1782 tot 1786 één van de 'directeurs Ordinaire'. Hij werd in 1755 lid van de Sint-Michielsgilde. Van Frans Joseph weet men alleen dat hij van dezelfde gilde lidwerd in 1754. Pieter Philip Baes was 'koning' van de Sint-Michielsgilde van 1754tot 1766. Zijn naam komt niet voor in het bekende ledenboek van de gilde, dat

Page 14: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

56 - BAILLY

evenwel slechts in 1740 een aanvang neemt, zodat hij waarschijnlijk voor dit jaarlid werd. Frans De Potter signaleert Pieter Philip Baes herhaaldelijk als 'koning' vande gilde. In die hoedanigheid was Pieter Philip Baes de opvolger van de in 1753overleden Joannes Fothergill ('koning' sedert 1739). Pieter van Reijsschoot (1702-1772) schilderde een portret van Fothergill (in vol ornaat van 'koning') dat bewaardwordt in de 'gildezaal' van de Sint-Michielsgilde. Pieter Philip Baes werd in diewaardigheid opgevolgd door jonkheer Joseph Sebastien d'Hane de Stuyvenberghe*(die zijn lange maçonnieke loopbaan in La Discrète Impériale et Royale aanving) enna hem door Jacques François van den Bemden*, lid van La Constante Union.

Wegens de banden van 'gildebroeders' en 'koning' met Joseph Sebastien d'Hanede Stuyvenberghe* is het logelid waarschijnlijk Pieter Philip Baes, maar absolutezekerheid is er niet.

Het uitroepen van een 'koning' in een van de hoofdgilden ging gepaard metuitbundige feestelijkheden. In aanwezigheid van de schepenen overhandigde de abtvan de abdij van Baudeloo de gouden kraag (de zg. 'koningbreuk') van de gilde aan'koning' Pieter Philip Baes tijdens een plechtigheid op de Vrijdagmarkt. Daarnatrokken alle aanwezigen stoetsgewijze door de voornaamste straten van de stad. Erwerd halt gehouden aan het lokaal van elke hoofdgilde, waar men telkens eenerewijn dronk. In het lokaal van de Sint-Michielsgilde werd 's avonds een banketaangeboden. De dag daarop ging er in de toneelzaal van het Sint-Sebastiaanshof aande Kouter een toneelvoorstelling door ter ere van de nieuwe 'koning'. Na dezevoorstelling werd de 'koning', midden een schitterend vuurwerk, naar zijn woningin de Brabantstraat geleid. Hij werd voorafgegaan door de stadstrommelaars,trompetters, fijfelaars, hellebaard-, vaandel- en vlaggedragers, en was vergezelddoor alle leden van de Sint-Michielsgilde en door de bestuursleden van de overigehoofdgilden. Daarop bood de welstellende burger Pieter Philip Baes aan devooraanstaanden en aan zijn gildebroeders op zijn beurt een eetmaal aan. Op ditbanket volgde een bal dat tot zeven uur 's morgens duurde. Diezelfde ochtendwoonden alle (wakkere) gildebroeders in de Sint-Niklaaskerk nog een Te Deum bij.Pieter Baes werd in 1761 ook nog 'koning' van de Sint-Jorisgilde. Een lofdicht aande nieuwe 'koning' werd toen uitgesproken (en gedrukt bij Michel de Goesin) doorde bode van de gilde, Antoine Jean Manilius*, die later 'dienende Broeder' werd inLa Constante Union.

Pieter Philip Baes huwde in 1753 Isabelle Marie de Somer. Uit dit huwelijkvolgde in 1757 Petrus Augustinus Baes.

BAILLY, Joseph Jacques (? - ca. 1790)

a/ Constante Union (1770)

b/ Secretaris

c/ 'Elu'

d/ baljuw van de heerlijkheid Scheldewindeke, boekhouder van het Wijncomptoir

e/ Gent, Prinsenhof, later 'door de Ketelpoorte'

Page 15: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

BAILLY - 57

f/ lid van de Sint-Jorisgilde (1757), herhaaldelijk contribuant van de Academie(1751, 1754, 1758, 1767, 1774)

g/ 13, 35, 85, 179, 258, 321.6, 436, 698, 844, 868, 880, 1006

Joseph Bailly was van 1769 tot 1787 baljuw van Scheldewindeke, Balegem enMoortsele. Hij was tevens boekhouder in het 'Wijncomptoir', d.i. de stedelijke dienstvoor de accijnsbelasting op wijn, waarvan Pieter Blommaert* (eveneens lid van LaConstante Union) tot 1773 de ontvanger was.

J. Thienpont, griffier voor de heerlijkheden waarvan Joseph Bailly de baljuwwas, werd in 1764 lid van La Discrète Impériale te Aalst. Waarschijnlijk heeft hijBailly, die te Gent woonde, aangezet om lid te worden van La Constante Union diemet de steun van de Aalsterse Voorzittend Meester Bernard de Potter werdopgericht.

Joseph Bailly was een onmisbaar medewerker van de kunstschilder Philip KarelMarissal (1698-1770) bij de oprichting, in 1751, van de Academie voor teken-,schilder- en bouwkunst te Gent, naar het model van de academieën te Antwerpen(1663), Brussel (1711) en Brugge (1717). Joseph Bailly bezat uitstekende relatiesmet graaf Karl von Cobenzl (1712-1770), die van 1753 tot 1770 te Brussel degevolmachtigd minister van keizerin Maria Theresia was. Graaf von Cobenzl waswaarschijnlijk zelf vrijmetselaar te Wenen. Wat er ook van zij, Bailly kon hemovertuigen om de nieuwe Academie als beschermheer te steunen. In 1754 werdzelfs de landvoogd Karel van Lorreinen er beschermheer van. Het was de eerstekeer sedert de komst van de Oostenrijkers in de Zuidelijke Nederlanden dat er vande overheid een dergelijke belangstelling voor de academieën uitging. Kort na deaanstelling van Karel van Lorreinen als beschermheer verzocht de GentseAcademie de regering te Brussel dat zij de Gentse schepenen zou bewegen om eentoelage te geven aan de Academie. De Geheime Raad gaf aan dit verzoek geengevolg en verleende ook zelf geen subsidie. De eerste prijsuitdeling van deAcademie ging door op 14 maart 1754 "op de pragtigstmogelyke wys ten stad-huyse". Joseph Bailly sprak tijdens deze plechtigheid een "voortreffelijkeredenvoering" uit.

Joseph Bailly huwde in 1758 Catherina Joanna Orban, een dochter van GuilliaemOrban en Joanna Catherine Nonneman. Schoonvader Orban was van 1737 tot 1769de baljuw van Scheldewindeke, Balegem en Moortsele, alsmede ontvanger in eenaantal andere gemeenten (Bavegem, Vlierzele, Letterhoutem, Herzele, Hillegem,Oombergen, Leeuwergem, Elene en Sint-Lievens-Houtem).

Egide van de Vivere, die in 1794 een eerste historiek van de Academiepubliceerde (zie onder het lemma van de Vivere) en die Bailly waarschijnlijk noggekend heeft, weet over hem alleen dit mee te delen: "Ik heb wegens de geboorte-stad en levensgevallen van dezen konstvriend geen echte berichten konnenbekomen; ik weet eeniglyk, dat hy hier deftiglyk is opgevoed, een geleerd man enboekhouder op het wynkantoor ten pakhuyze heeft geweest, dat hy aen dezestichting [= de Academie] grooten dienst heeft gedaen en by wylen Z.E. denMinister Cobenzl geen gering vermogen had, alle het welke in het vervolg [van het

Page 16: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

58 - BAILLY

boek] genoegzaem ... blyken zal; dat hy met zekere Joffrouw Orban in huwelijkheeft geweest, met haer dry kinderen heeft gewonnen; en sedert dry of vier jaerenbuyten deze stad is overleden". Joseph Bailly overleed omstreeks 1790.

Tijdens de jaren 1808-1810 was ene G.J. Bailly 'adjoint au Maire' te Schelde-windeke. Het ging hier hoogstwaarschijnlijk om een zoon van Joseph JacquesBailly.

Men weet niet of Joseph Jacques Bailly verwant was met de kunstschilder ErnestJoseph Bailly (ca. 1753-1823), die geboren was te Lille. Ernest Joseph Bailly pluktetalrijke lauweren in de Academie: een eerste prijs in 1767 en opnieuw in 1772 inde klas 'Figure naer het Plaester'. Hij won twee belangrijke wedstrijden te Gent: in1792 was hij de laureaat van een internationale prijskamp met een schilderij dat het"Misachtinge van den haet" moest voorstellen en in 1811 won hij de prijs die wasuitgeloofd om een schilderij te maken naar aanleiding van de geboorte vanNapoleons zoon ('le roi de Rome'). Ernest Joseph Bailly werd leraar in deAcademie. Na zijn overlijden in 1823 werden zijn bibliotheek en zijn prenten-verzameling geveild (de catalogus noemt hem 'de Bailly'). Ernest Joseph Bailly waseen zoon van de te Gent wonende Fransman Jean Baptiste Bailly, advocaat en'homme de lettres'. Jean Baptiste Bailly huwde de Gentse Marie Petronille Vispoel.Na de eerste Franse inval in 1792 was hij een van de 60 'provisionelerepresentanten' van Gent in een Belgische 'nationale conventie' die er nooit kwam.In 1794 benoemden de Fransen hem tot lid van het 'schepencomité van Gedeele'.Marie Vispoel was waarschijnlijk een zus van een der twee naamgenoten die teGent een rol speelden tijdens het Frans Bewind: François Jacques Vispoel (rechterin de Tribunal civil sedert 1797, lid van de gemeenteraad tijdens en na de HollandseTijd) of Jean François Vispoel (negotiant in wijn, lid van de 'Municipalité' in 1794-1795, koper van 21 ha. 'nationale goederen'). Mogelijkerwijs was Jean BaptisteBailly verwant met de Franse kunstschilder en dramaturg Jacques Bailly, die devader was van de sterrenkundige Jean Sylvain Bailly (1736-1793). Laatstgenoemdespeelde een rol bij de aanvang van de Franse Revolutie, onder meer als voorzittervan de vergadering van het 'Jeu de paume' (juni 1789) en als Maire van Parijs (juli1789). Als voorstander van een constitutionele monarchie, werd hij in 1793terechtgesteld. Aan een toeschouwer die hem voor de executie riep "Tu trembles,Bailly!" antwoordde hij rustig: "Mon ami, c'est de froid". Jean Sylvain Bailly wasvoor 1789 een bedrijvig lid van de vermaarde loge Les Neuf Soeurs te Parijs.

In het Gentse Poortersboek werd op 11 april 1763 nog een andere Jean BaptisteBailly ingeschreven. Deze was geboren te Mons in 1721. Zijn inschrijving alspoorter was vereist omdat hij zich tijdens hetzelfde jaar als 'fijnschilder' lietopnemen in de Gentse Sint-Lukasnering van de kunstenaars.

Vanaf 1774 waren bovendien ene Francies Bailly en een advocaat Thomas Bailly(die in 1794 even lid werd van de Municipalité) contribuant van de Academie enin 1792 nam ook ene Simon Bailly deel aan de internationale prijskamp diegewonnen werd door Ernest Joseph Bailly.

Page 17: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

BARA - 59

BARA, Anselme (? - ?)

a/ Discrète Impériale (Aalst, 1765)

b/ -

c/ 'Maître Ecossais'

d/ priester, kanunnik eerst te Mechelen, daarna te Gent

e/ Gent, Bisschopstraat (= Gouvernementstraat), daarna Roskamstraat (thansNederkwaadham)

f/ Sint-Jorisgilde (1744)

g/ 34.2, 105, 117, 171, 222, 680a, 690, 853, 1006

Op 21 januari 1765 werd de te Gent wonende kanunnik Anselme Bara lid van LaDiscrète Impériale te Aalst.

Anselme Bara werd geboren te Brussel, waarschijnlijk als zoon van Albert Baraen Marie Françoise Boursin. Zo deze veronderstelling juist is, was hij een broer vande in 1739 geboren Albert Grégoire Bara, die in 1792 raadsheer werd in de Raadvan Brabant en in 1794 lid van de Geheime Raad.

Uit een in 1882 gepubliceerde genealogie van de familie Bara blijkt géénverwantschap te bestaan tussen Anselme Bara en de te Doornik geborenvrijmetselaarszoon Jules Bara (1835-1900), liberaal volksvertegenwoordiger enminister van Justitie (1865-1870,1878-1884). Jules Bara werd in 1859 lid van deloge Les Vrais Amis de l'Union et du Progrès Réunis te Brussel. Van hem is debekende uitspraak "La Franc-Maçonnerie est une institution essentiellementpolitique", die kenschetsend is voor het Grand Orient de Belgique van die periode.

Waarschijnlijk is er wèl verwantschap met Colette Bara (1783-1858) die huwdemet de handelaar (later advocaat) Joseph Constantin Jaspin (1783-1849), die in1821 lid werd van de loge L'Amitié te Kortrijk, en met A.J.J. Bara die te Brusselwerd geboren in 1772 en die in 1805 vrijmetselaar werd en toetrad tot de logeL'Espérance te Brussel. Zijn zwager Rémi Honnorez (1768-1828), VoorzittendMeester van deze loge, initieerde op 14 maart 1817 de kroonprins van Oranje.Honnorez speelde ook een vrij belangrijke rol (met J.F. Walter*) in hetsamenbrengen van de Belgische loges binnen één enkele grootmacht onder hetvoorzitterschap van prins Frederik. Als Voorzittend Meester van L'Espérance werdRémi Honnorez in 1818 opgevolgd door de prins van Oranje die de titel droeg van'Vénérable Titulaire Perpétuel'. De prins van Oranje initieerde op 12 april 1819Pierre Théodore Verhaegen, de latere Grootmeester van het Grand Orient deBelgique.

Waarschijnlijk was Anselme Bara de 'kapitein' A.F. Bara die in 1744 lid werdvan de Sint-Jorisgilde. Men mag uit deze vermelding niet afleiden dat kanunnikBara eerst legerofficier was. In de Gentse hoofdgilden was de 'kapitein' hetbestuurslid dat instond voor de deelneming van de gilde aan diverse stoeten,processies, optochten en dgl. Alleszins staat vast dat de priester Anselme Bara in1749-1750 kapelaan was van de Sint-Jorisgilde. Tijdens een prijskamp ondergildebroeders schoot kapelaan Bara zelfs de hoofdvogel af. De 'Officiael' van het

Page 18: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

60 - BARA

bisdom (de vertegenwoordiger van de bisschop in de kerkelijke rechtbank)reageerde heel negatief op deze sportieve prestatie. Hij verklaarde dat een priesteraan dergelijk vermaak niet mocht deelnemen en zond Anselme Bara een strengeberisping. Wanneer de gildebroeders dit vernamen, richtte het gildebestuur dadelijkeen verzoekschrift aan niemand minder dan Karel van Lorreinen (1712-1780),gouverneur-generaal van de Oostenrijkse Nederlanden, die op 21 mei 1749 lid wasgeworden van de Gentse gilde. Het gildebestuur betoogde dat kapelanen sedertonheuglijke tijden, zowel te Gent als in andere steden, op gelijke voet met deoverige gildeleden aan de schietingen mochten deelnemen.

Het antwoord van Karel van Lorreinen is bewaard: "Vu l'avis, Sa Majestédéclare à la délibération du sérénissime duc gouverneur-général des Pays Bas, quele prevôt moderne de la confrérie de Sint-Georges en la ville de Gand et sessuccesseurs en qualité de prévôts, pourront continuer à tirer tant au berceau qu'à laperche les oiseaux destinés à l'exercice des supplians, dont seront écrites lettresd'advertance à l'évêque de Gand. Fait à Bruxelles, le 20 janvier 1750". In haargeschiedenis van de gilde maakt Josée Moulin-Coppens geen melding van hetkleurrijke incident veroorzaakt door de schuttersvaardigheid van Anselme Bara.

Wanneer hij in 1765 te Aalst lid werd van La Discrète Impériale, woondekanunnik Anselme Bara in het kasteel van Boelaere (bij Geraardsbergen). Hijverbleef daar waarschijnlijk als huiskapelaan en 'précepteur' van het gezin vanPierre Philippe de Cassina, graaf van Wonsheim en zijn echtgenote Marie Louisede Plotho, een zus van baron François Antoine de Plotho d'Inghelmunster*. Huntwee zonen werden lid van La Discrète Impériale te Aalst: graaf Louis Benoit deCassina in 1767, kapitein Charles François de Cassina (gehuwd met de gravinCatherine de Brouchoven de Bergeyck) in 1773.

Na het overlijden van graaf Pierre Philippe de Cassina ontstond er een zwaarincident tussen zijn erfgenamen en kanunnik Bara. Die erfgenamen waren, naast detwee reeds vermelde logebroeders van Anselme Bara, Marie Françoise de Cassina,gravin van Wonsheim, gehuwd met de Franse officier graaf Philippe de Murat, enAlbertine Théodore de Cassina, gravin van Wonsheim, gehuwd met graaf CharlesJoseph de Lichtervelde die weduwnaar was van de jong overleden Marie Josèphe deLens, een zus van graaf Robert Alexandre de Lens d'Oyghem*.

De erfgenamen hadden aan de oudste zoon graaf Louis Benoit de Cassina en aangraaf Charles Joseph de Lichtervelde een volmacht gegeven om aan kanunnik Barade afrekening te vragen over het beheer van het vermogen van de familie deCassina. Kanunnik Bara had zich inderdaad niet beperkt tot de taak vanhuiskapelaan. De oude graaf had hem tevens de vrije hand gelaten voor het beheervan zijn goederen en het ontvangen van de inkomsten. De familie de Cassina werdbijgestaan door twee advocaten bij de Raad van Vlaanderen.

Wanneer bleek dat de beheersrekeningen niet met de nodige zorg warenbijgehouden, ontstond er een hevige ruzie tussen de partijen. Kanunnik Bara dreigdezélf de rechtbank aan te spreken "pour dévoiler toutes les turpitudes" van defamilie de Cassina. Hij stelde bovendien dat hij "avait créé la fortune et le lustre" van

Page 19: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

BASTIDE - 61

wijlen graaf de Cassina. Tijdens een ontmoeting van de partijen bij een van deadvocaten zei de woedende kanunnik Bara over graaf de Lichtervelde: "Jek kostealsoo wel grave geboren zyn als hij", wat Napoleon de Pauw een eeuw laterweergaf als: "le comte ne valait pas plus que lui, car aussi bien que lui il eût punaître comte". Het relaas van dit incident (waarvan men de afloop niet kent) isbewaard in het Stadsarchief te Gent (fonds Napoleon de Pauw). In de bewaardenotulen van La Discrète Impériale is er van dit incident geen spoor te vinden.

In 1770-1771 was Anselme Bara als kanunnik verbonden aan de metropolitaanseSint-Romboutskerk te Mechelen. Alleszins in 1780 was hij opnieuw als kanunnikvan de Sint-Baafsparochie woonachtig te Gent, in de toenmalige Roskamstraat(thans Nederkwaadham). In 1784 werd hij vermeld als 'Aerts-Priester'. In 1783 werdhij nog steeds vermeld op de ledenlijst van La Discrète Impériale. Op de lijst die deloge in 1786 bij de regering indiende, komt zijn naam niet meer voor.

BASTIDE, Charles (? - ?)

a/ Candeur (1766)

b/ Keurmeester ('Frère Terrible').

c/ -

d/ Kok in de woning van generaal graaf Joseph Murray de Melgum

e/ Gent, Nederpolder, daarna aan de Sint-Pietersnieuwstraat

f/ -

g/ 13, 45a, 258, 322

Men weet dat Charles Bastide in 1766 'Frère Terrible' was in La Candeur, omdathij op 5 maart 1766 het vrijmetselaarsdiploma van Jean Baptitse Le Cat* onder-tekende.

Charles Bastide, geboren te Lodève (op 60 km. van Montpellier), werd eerstsoldaat in het regiment Los Rios, dat gekazerneerd was te Gent. Hij huwde in 1773Maria Regina Daubresse.

Hij werd als poorter van Gent ingeschreven op 28 februari 1766. Op dat tijdstipwas hij kok in de woning van generaal graaf Joseph Murray de Melgum. Deze wasin 1765 gehuwd met de moeder (geboren gravin Marie Anne Françoise de Lichter-velde) van graaf Chrétien de Thiennes*, die lid werd van La Bienfaisante en van eenmilitaire loge die gehecht was aan het eigen regiment van graaf Murray.

Graaf Murray woonde met zijn gezin eerst aan de Nederpolder in een oudewoning, bekend als 'de Boomloze Mande', die eigendom was van de familie deLichtervelde. Omstreeks het einde van de 15de eeuw en tijdens de 16de eeuw wasdeze woning het lokaal van de rederijkerskamer van Sinte Agnete (ook gekend als'de Boomloze Mande'). Later verhuisde generaal Murray met zijn gezin naar hetgrote herenhuis op de hoek van het Sint-Pietersplein en de Sint-Pieternieuwstraat,waar zich thans het klooster van de zusters apostolinen bevindt.

Page 20: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

62 - BATAILLE

BATAILLE, Karel Lodewijk (1743-1817)

a/ Candeur (1786), Constante Union (1786)

b/ -

c/ -

d/ werkplaatsmeester ('directeur van de Fabrique') in het Correctiehuis

e/ -

f/ bestuurslid rederijkerskamer De Fonteine

g/ 13, 35, 41, 110, 113, 114, 179, 258, 283, 286, 292a, 322, 326, 344, 367, 371, 400,468, 531, 572, 640, 641, 652, 653, 684, 709, 802, 810, 864a, 868, 888, 930, 1006,1016

Karel Lodewijk Bataille werd geboren te Ronse in 1743, als zoon van JoannesBaptista Bataille en Agnes Delaruelle. Wellicht was hij door zijn moeder verwantmet gerechtsdeurwaarder Jean Emmanuel Delaruelle*, die in 1783 lid was van LesFrères Zélés.

Hij werd als poorter van Gent ingeschreven op 19 januari 1765. Op de bewaardeledenlijsten wordt hij vermeld als "Battaelde" of "Battoelde", wat doet veronder-stellen dat zijn naam te Gent op die wijze werd uitgesproken.

Het provinciaal Correctiehuis (ook 'Rasphuis' of 'Tucht-Huys') werd in 1772-1773 op bevel van keizerin Maria Theresia (1717-1780) opgetrokken aan deCoupure, op de site waar zich de Faculteit van Landbouwkundige wetenschappenbevindt. De bouwmeesters waren Louis 't Kint*, ontvanger van de stadswerken enJean-Baptiste Malfeson (overleden in 1784). Volgens bepaalde bronnen (o.m.Charles Piot in de Biographie Nationale, XIII, 236-237) was Ignace BalthazarMalfeson (1710-1786), directeur van de provinciale werken en belangrijkwaterbouwkundige, de mede-auteur van de plannen. Theodoor Schellinck, diezonder twijfel nog leden van de familie Malfeson heeft gekend, bevestigt nochtanshet auteurschap van Jean-Baptiste. Zo ook Judocus Joannes Steyaert, ProsperClaeys, e.a. Jean-Baptiste Malfeson trad ook op als architect voor de bouw, in1779-1780, van het Entrepot aan de Coupure (zie onder het lemma Potier,Alexandre).

Er zijn twee aquarellen gekend van de Hollandse soldaat Jan Joseph Wynants diehet Correctiehuis voortreffelijk afbeelden (R. De Herdt, Een hollands soldaatpenseelt Gent, blz. 196 en 197; zie ook het grondplan, de tekening en de foto in: P.Lenders, Vilain XIIII, blz. 115, 118 en 119). Het Correctiehuis was in die tijd eenmodelinstelling. Het werd ontworpen volgens de nieuwe inzichten betreffende hetgevangeniswezen, die onder meer waren verspreid door de Gentse hoogbaljuw envoorschepen Jean Jacques Philippe Vilain XIIII. Deze had aan zijn ideeën rucht-baarheid gegeven in een gedrukte studie voor de Staten van Vlaanderen Mémoiresur les moyens de corriger les malfaiteurs et fainéans à leur propre avantage et deles rendre utiles à l'Etat. Eén van de vernieuwingen van het gevangeniswezen wasdat economisch rendabele handenarbeid voortaan deel uitmaakte van de 'weder-opvoeding' van de gedetineerden. Vilain XIIII vond de site waar het Correctiehuis

Page 21: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

Aan de overkant van de Coupure hadden de Gedeputeerden van de Staten van1

Vlaanderen (waarvan de voorzitter Vilain XIIII zelf was) overigens een "hof vanPlaisance" laten bouwen, op de site van de huidige school van de Visitatie. De Statenverkochten deze eigendom reeds in 1787 aan de suikerfabrikant Franciscus JoannesBracq (1743-1815), grootvader van Mgr. Henri Bracq die van 1865 tot 1888 bisschopvan Gent was en het goed overmaakte aan de zusters van de Visitatie.

BATAILLE - 63

gebouwd werd heel geschikt: "La situation est des plus commodes; on y respire unair libre et sain; construite au pied du Canal de Gand vers Bruges, on y jouit de toutesles aisances, que peut procurer une rivière, qui a confluence avec d'autres, pour letransport des denrées et marchandises; l'entrée est à vingt pas du Canal"1.

Uit een eigentijdse beschrijving van het Correctiehuis verneemt men dat er zichop de begane grond enkele ruime werkplaatsen bevonden, waar de gedetineerdenhandenarbeid moesten uitvoeren: het weven en verven van lijnwaad en katoen, hethekelen en spinnen van vlas, het spinnen van katoen en wol, het knopen van nettenvoor vissers, het maken van zeilen voor schippers, het vlechten van manden, hetmaken van klederen voor de gevangenen en voor het leger, enz. De gevangenen dievoor dit werk niet handig genoeg waren (of die speciaal bestraft waren) moesten heledagen 'Brasielhout' (verfhout) raspen, zoals sedert lang gebruikelijk was in degevangenissen. Vandaar overigens de benaming 'Rasphuis' die reeds in 1620bestond, toen de gevangenis nog in het Geraard Duivelsteen was gevestigd. Het'Brasielhout' (ook Campeche-hout) bevatte veel rode kleurstof die door het raspenvrijkwam en in de katoendrukkerijen werd gebruikt.

Er werden ook veel lijnwaad- en katoenstoffen geweven in het Correctiehuis. In1776 verbond de ondernemer Pieter Frans Schepers zich ertoe om alle in hetCorrectiehuis geweven stoffen te appreteren met de machine (het 'cilindre roïalanglois') die hij uit Engeland had gesmokkeld: "toutes les fabriques en lin, coton oumélangées de l'un et de l'autre, travaillées à la maison de correction de la Provincede Flandre" (zie onder het lemma Carpentier, Thomas Corneille).

Het Reglement raekende het provinciael Correctie-Huys van 20 maart 1773verstrekt volgende bijzonderheden over het werk van de gevangenen: "De op-te-rechten Manufactueren ende Fabriquen van alderhande soorten van Vlasch, Kemp,Wolle, Rasphout ende generaelyck alle soorten van Fabriquen en Wercken die nietcontrarie zyn aen de exclusieve Octroyen vergunt aen Corpora ofte Particuliere".

Na het overlijden van Vilain XIIII in 1777 kwam er steeds meer kritiek op deopvatting dat men gedetineerden met handenarbeid kon wederopvoeden. In 1781bezocht keizer Jozef II het Correctiehuis, en wat hij zag zinde hem niet. Debestraffing van criminelen moest volgens de keizer op een hardere wijze gebeurenen bovendien in het openbaar, om voorbeelden te stellen. De keizer betoonde zichook gevoelig voor het argument van talrijke nijveraars die vonden dat hetCorrectiehuis zich, met zijn 461 goedkope arbeidskrachten, schuldig maakte aanoneerlijke concurrentie. In een brief uit Gent van juni 1783 wist de Franse reizigerDérival (schuilnaam van Auguste Pierre Damien de Gomicourt) het volgende tevertellen: "Je vous ai dit dans une de mes précédentes lettres que l'empereur n'avoitpas approuvé qu'on eut établi des fabriques dans la maison de force; une personne

Page 22: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

64 - BATAILLE

qui étoit présente lorsque ce prince en témoigna son mécontentement, m' a assuréqu'il lui avoit entendu dire que les manufactures devoient être établies pour procurerà l'honnête citoyen laborieux la subsistance, mais non pour fournir à celle ducitoyen paresseux ou du malfaiteur.

Tous ceux et celles renfermés dans la maison de force de Gand, sont aujourd'huioccupés à filer du chanvre. J'aimerois mieux qu'on employât les hommes auxtravaux publics et surtout les malfaiteurs. Plus un citoyen nuit à la société, plus lasociété a droit d'exiger de lui des services pénibles; il n'est plus membre de lasociété; il est son esclave; c'est une victime qu'elle pourroit immoler à savengeance".

De 'werkplaatsen' van het Correctiehuis kregen alleszins veel minder belang nahet bezoek van de keizer. Een deel van het materieel werd te koop gesteld, zoalsblijkt uit een advertentie in de Gazette van Gend van 27 februari 1783:"Wollewevers gereedschap (10 getouwen), gereedschap van de Wolle Spinderije,gereedschappen dienende tot het verwen van de wolle Laekens, verfwaeren,gereedschappen van de Weverije, dienende tot het fabriqueren van differentegoederen, 151 getouwen voor Basijnen, 25 getouwen voor lijnwaed, 25 getouwenvoor flaneelen wolle kammers-gereedschap, gereedschappen voor het katoenspinnen (79 spinwielen), kam-slagers gereedschap, kemp-hekelaers gereedschap,zeel-draeyers gereedschap, nette-breyders gereedschap, twynders gereedschap,gereedschap voor het raspen van Provinciehout". Verder gerief voor bakkers,houtbewerkers, kuipers, smeden, slotenmakers, enz. Deze inventaris geeft eenaanschouwelijk idee van het soort werk waarover Karel Bataille, minstens van 1773tot 1783, de leiding voerde.

Ervaren criminologen waren niet gelukkig met de nieuwe regeling voor hetCorrectiehuis. De Engelsman John Howard (1726-1790), lid van de Royal Society,koesterde veel belangstelling voor de opvattingen van Vilain XIIII over hetgevangeniswezen en bezocht herhaaldelijk het Correctiehuis. Na zijn laatste bezoekin 1783 rapporteerde hij: "At my visit in 1783, I found here a great alteration forworse. I found the aspect of the prisoners quite changed".

In 1801 kreeg de katoennijveraar Lieven Bauwens vanwege de Franse PrefectGuillaume Faipoult de toelating om de goedkope werkkracht die in hetCorrectiehuis beschikbaar was (ongeveer 800 gevangenen) voor zijn bedrijf tegebruiken. Alle gevangenen werkten voortaan voor de firma Bauwens in debestaande werkplaatsen van het Correctiehuis alsmede in nieuw gebouwde ateliers.De minimale uitgaven voor het onderhoud van de gevangenen werden door defirma Bauwens betaald. Van het loon voor dit werk ging 1/3 naar het Correctiehuis,terwijl de overige 2/3 voor de gevangenen bestemd waren: een deel dadelijk, hetsaldo bij hun vrijlating.

In de 'Wegwyzers' uit die periode worden de gebroeders Bauwens vermeld als"ondernemers van het Huys". De bevelhebber van het Correctiehuis was op dattijdstip (tot zijn overlijden in 1805) Jean Baptiste van Rossem (zie onder het lemmade Nottet d'Anglier, Pierre Charles), na 1805 waarschijnlijk een van zijn talrijke

Page 23: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

BATAILLE - 65

zonen. In het Fonds Napoleon de Pauw (Stadsarchief Gent) wordt briefwisseling(over de periode 1800-1810) bewaard die de van Rossems en Lieven Bauwensvoerden i.v.m. de exploitatie van het katoenbedrijf.

Eén van de nadelen van deze als 'filantropisch' ingeklede formule was dat hetaantal aanwezige gedetineerden niet altijd voldoende was voor de behoeften van defirma Bauwens en dat Lieven Bauwens, gewezen 'Maire' van de stad, zijn invloedgebruikte om het aantal gevangenen te doen toenemen: landlopers, bedelaars,politieke tegenstrevers, enz. werden sneller dan voorheen gearresteerd om alswerkkracht voor de firma Bauwens te worden ingezet. In zijn Mémorial de la villede Gand, 1792-1830 vermeldt Prosper Claeys enkele voorbeelden van redenen ommensen in het Correctiehuis te interneren: "ayant une tête exaltée", "suspectd'espionnage", "ayant peu d'attachement pour le gouvernement français","dangereux à la société", enz. Op een bepaald tijdstip stelde de firma Bauwensongeveer 1.000 gevangenen te werk! In een brief van burgemeester JosephSébastien della Faille* aan Prefect Guillaume Faipoult verklaarde overigens de'Maire' dat alle valide bedelaars (mannen en vrouwen) werden aangehouden enveroordeeld tot opsluiting in het Correctiehuis waar men hen tewerkstelde in despinnerij van Lieven Bauwens. In 1810 maakte de nieuwe Prefect FrédéricChristophe d'Houdetot (1778-1859) een einde aan dit oneigenlijk gebruik van hetCorrectiehuis.

Door het verminderd belang van de werkplaatsen in het Correctiehuis vanaf 1783beschikte Karel Bataille waarschijnlijk over meer vrije tijd. Hij besteedde die aan derederijkerskamer De Fonteine. Het 'Al-oud, vry souveryn hoofd-gilde van rhetorica,gezeyd Fonteinisten' werd in 1448 opgericht. De Fonteine speelde eenvooraanstaande rol in het culturele leven te Gent, maar bij het begin van de 18deeeuw was blijkbaar de pit eruit. Toch konden een aantal toneelliefhebbers voor eennieuwe start zorgen. Daarbij hoorde onder meer de (Hollandse) Gentenaar CornelisMeyer, vader van drukker Jan Thomas Meyer*, die lid werd van La ConstanteUnion.

Omstreeks 1780 was het een opnieuw een drukker, Jan Francies van derSchueren (1751-1804), uitgever van De Vlaemschen Indicateur, die de werking vande rederijkerskamer op gang bracht. Met dit weekblad zocht hij het gedachtengoedvan de 'Verlichting' in de moedertaal te verspreiden. Dezelfde liefde voor demoedertaal lag aan de basis van zijn inzet voor de rederijkers. In 1785 schreef vander Schueren een belangwekkend manifest voor het heropleven van derederijkerkamers Redenvoering over de oudheyd, nutheyd en heerlykheyd der zoovan ouds genoemde Rederykers in de Nederlanden.

Er was in die tijd zoveel hernieuwde belangstelling voor het toneel dat ene PieterWieme, die aan de Lange Munt woonde, in de Gazette van Gend van 17 maart 1768meedeelde "dat hij voorzien is van veele schoone en kostbaere kleederen dienstig totalle spelen, bestaende in Romeynen, Persiaensche, Comedie-kleederen, schoonegeborduurde en gegalonneerde Caracter-kleederen, Huzaer-kleederen... immers dathy er dagelyks noch laet maeken tot het vervollen van zyn Magazyn". Tijdens

Page 24: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

De Parnassusberg is zichtbaar op een aquarel van de Hollandse soldaat Jan Joseph1

Wynants (ca. 1820), 'de Houtlei gezien vanaf de Torrepoortbrug', die isgereproduceerd in: R. De Herdt, Een hollands soldaat penseelt Gent. Een afbeeldingvan de gevel en een binnenzicht van de toneelzaal treft men onder meer aan in:Ghendtsche Tydinghen, aflev. 1, 1993, blz. 17.Louis Minard ('van Hoorebeke' was de naam van zijn tweede echtgenote, Maria2

Jacoba van Hoorebeke [1803-1882], een dochter van de Evergemse brandewijnstokerPetrus J. van Hoorebeke die een boekje schreef over het destilleren van jenever) wasde zoon van een Frans officier die tijdens het Frans bewind verbonden was aan dePrefectuur van het 'Département de l'Escaut' te Gent. Minard was een vermaardarchitect en verzamelaar van memorabilia over de Gentse ambachten en neringen.Een aanzienlijk deel van zijn verzameling werd in 1882 door het Gentse stadsbestuuraangekocht en maakt momenteel deel uit van de schatten van het Bijlokemuseum.Louis Minard bouwde aan de Huidevettershoek een herenhuis waar sedert 1905 deloge La Liberté vergadert. Van Louis Minard werd in 1877-1878 postuum eenprachtig geïllustreerd boek gepubliceerd over het ambachtswezen te Gent sedert deMiddeleeuwen en over de diverse oude penningen van de voornaamste steden inNoord- en Zuid-Nederland.

66 - BATAILLE

hetzelfde jaar organiseerde Wieme overigens een 'maskarade' in de toneelzaal vande Sint-Sebastiaansgilde. Pieter Wieme was waarschijnlijk een zoon of een broervan Paul Livinus Wieme, die eveneens in de Lange Munt woonde en die in 1749veilingen inrichtte van bloemen "van menigvuldige couleuren, waer onder oock syndiversche purpere naest den blauwen". Het hof waar hij de bloemen kweekte, bevondzich niet ver van zijn woning aan de Lange Munt, met name in hetGodshuishammeke (bij het oude Tempelhof).

Sedert het begin van de 18de eeuw gaf De Fonteine haar voorstellingen in het'Gancxken' in de Mageleinstraat. Dit was een (reeds vóór 1666) in toneelzaalomgevormde gotische kapel uit de 15de eeuw, aan het einde van een lange gang diede verbinding maakte tussen de Mageleinstraat (rechtover de Bennesteeg) en de'hostelrye Het Roosecransken' aan het huidige Sint-Baafsplein (toen de Sint-Jansstraat) . De toneelzaal 'het Gancxken' werd in september 1749 verkocht, zodatDe Fonteine over geen toneelzaal meer beschikte.

Vanaf augustus 1780 gingen de voorstellingen door in de schouwburg'Parnassusberg' (ook 'Rhetorica' genaamd) aan de Houtlei, aan de hoek met deSchouwvegersstraat. Een nieuwe toneelzaal werd aldaar ingehuldigd in augustus17891. Aan de straatkant bevond zich een herberg die druk bezocht werd door detoneelbezoekers hoewel "er geenen dranck geduerende de representatien aen deaenschouwers sal vermogen gedebitteert ofte gedraegen worden".

Judocus Joannes Steyaert (1799-1858), die de 'Parnassusberg' nog gekend heeft,beschreef de toneelzaal als 'net en doelmatig ingerigt, met twee rangen logiën eneene schoone galery daerboven; doch niet groot en schoon genoeg voor onze dagen[1857], nu de Vlaemsche zaak langzaem maar zeker wint en de Vlaemschetoneelvertooningen door meer en aanzienlyker persoonen dan voor eenige jarenworden bygewoond'.

Om die reden namen de Fonteinisten vanaf 1847 hun intrek in de schouwburgdie de Gentse architect Louis Minard-van Hoorebeke (1801-1875)2 op eigen kosten

Page 25: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

Volgens Lodewijk Lievevrouw-Coopman (1862-1951), auteur van het vermaarde1

Gents Woordenboek, was Pier den Beulinck (ook 'Beuling') eigenlijk dezelfde persoonals de dansmeester 'Pier' van Acker. Deze was de trotse vader van 19 kinderen. Op 51jaar kon hij nog de "onmogelijkste sprongen" maken. In Volkskundige sprokkelingenvermeldt Lievevrouw-Coopman 'Pier den Beulinck' als voorzitter van de 'zwareGentenaars'.

BATAILLE - 67

in de Walpoortstraat speciaal had gebouwd voor de bevordering van het toneel in demoedertaal. Deze toneelzaal werd in die tijd 'den Vlaemschen Theater' genoemd, integenstelling tot 'den Franschen Theater' in de zaal van de Opera.

De nieuwe toneelzaal werd op 27 juni 1847 ingehuldigd met een opvoering vande operette "Brigitte" met woorden van Hippoliet van Peene (1811-1864) en muziekvan Karel Miry (1823-1889). Pas in 1897-1898 liet het stadsbestuur aan het Sint-Baafsplein een volwaardige 'Vlaamse Schouwburg' bouwen.

Na het vertrek van De Fonteine werd de 'Parnassusberg' nog lang als dans- envergaderzaal gebruikt. In 1847 werd 'De Vlaamse Leeuw' er voor het eerstgezongen, getoondicht door Karel Miry op een tekst van zijn aangetrouwde oomHippoliet van Peene. In 1864 hield de Brusselse liberale volksvertegenwoordigerPaul Janson (1840-1913) er een meeting voor de invoering van het algemeenstemrecht. In september 1877 richtte Eduard Anseele (1856-1938) in deParnassusberg een socialistisch 'wereldcongres' in, met 2.000 toehoorders in dezaal. Het is ook in deze zaal dat van 1850 tot 1865 de dansspektakels van 'de zwareGentenaars' werden gegeven onder leiding van Pieter Livinus van Acker, 'professorin den Dans wegens zijne wetenschappen'. Hun rivalen, de thans beter bekende'lochte Gentenaars', stonden onder leiding van 'Pier den Beulinck', die zichzelf 'destrafste Dansmeester van Gent' noemde1. In de gebouwen van de Parnassusbergwerd in 1925 de Kunstdrukschool Onze-Lieve-Vrouw gevestigd (later:Kunstdrukschool Sint-Lucas, nog later: Hoger Instituut voor Grafische Beroepen,HIGRO).

Naast Karel Bataille waren ook andere personeelsleden van het Correctiehuisbetrokken bij de werking van De Fonteine. Dit blijkt onder meer uit het feit dat,alleszins in 1784, de inzendingen voor een wedstrijd ('Toneel-concours') die DeFonteine inrichtte, moesten worden afgegeven in de herberg 'In de Bonne Aventure,by het Correctiehuys'.

Frans De Potter meldt dat 'La Bonne Aventure' in de Rasphuisstraat een "welbefaamd drinkhuis was", wellicht de stamkroeg van Karel Bataille en zijn collega's.De herberg werd uitgebaat door B. Weymersch, die eveneens bij de vernieuwers vanDe Fonteine behoorde. Weymersch stelde zijn lokaal ook ter beschikking van derederijkerskamer van de wijk Ekkergem, met de benaming 'De leerzuchtigeJongheyd van Sint-Martinus'.

In 1785 werd overigens, ten behoeve van de rederijkers, in de 'Bonne Aventure'een (kleine) 'nieuwe Nederduytsche Schouwburg' ingewijd. In deze zaal organi-seerde Weymersch vertoningen van Les nouveaux républicains d'Amérique en Dezegepraal der heldhaftigheid of het belang van Nieuw-York.

Page 26: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

68 - BATAILLE

Onder de bestuursleden van de Fonteine bevonden zich nog andere Gentse vrij-metselaars, onder meer de biersteker Jacques Van Loo*, de huisschilder-decorateurPieter Frans Trinconi*en de vishandelaar Cornelis van Loo*.

Enkele typische voorbeelden van het repertoire van De Fonteine in die tijd zijn'De weduwe van Malabar' (een vrij antiklerikaal treurspel van Antoine MarinLemierre, in een Nederlandse vertaling van drukker Jan Francies van der Schueren),'De Deserteur', 'De Koning van Milanen', 'De Kloosterdwang', 'De drie Sultannen','De Modeschoentjens', 'Paul en Virginie' (een vertaling van het gelijknamige stukvan de Franse toneelauteur Bernardin de Saint-Pierre).

Voor en tijdens de Brabantse Omwenteling maakten leden van De Fonteine,zoals van de vier hoofdgilden (Sint-Joris, Sint-Sebastiaan, Sint-Antonius en Sint-Michiel), deel uit van het vrijwilligerskorps dat door de schepenen werd belast methet handhaven van orde en rust in de stad.

Tijdens het Frans Bewind werden de rederijkerskamers afgeschaft. Vanaf 1797mochten alleen nog de Fonteinisten optreden, weliswaar onder de streng gecon-troleerde voorwaarde dat zij, bij het ophalen van het gordijn, elke voorstellingbegonnen met het zingen van "les airs patriotiques en vertu des lois de laRépublique". Daarna moest men driemaal "Vive la République! Vive laMunicipalité de Gand!" uitroepen. Voor het overige gingen de vertoningen door inhet Nederlands... tot alle Vlaamse schouwburgen van 1806 tot 1812 door deFransen werden gesloten.

Rond hetzelfde tijdstip nam De Fonteine het initiatief om jonge Vlaamse auteursaan te moedigen. Zij richtte daartoe een 'vierdubbele kunstkamp' in voor de volgendecategorieën: 'Fransche en Nederduitsche dichtkunde', 'fraaije Deklamaadje','blaastoonkunst' en 'schoon schrift'. De 19-jarige notarisklerk Jan Frans Willems(1793-1846) behaalde de eerste prijs in de 'Nederduitsche dichtkunde' met eengedicht dat in 1812 te Antwerpen (bij J.F. van Ael) werd gedrukt Hymne aan hetVaderland over den Veldslag van Friedland en de daaropvolgende vrede van Tilsit -Dichtstuk (in-12°, 8 blz.). Het geheel van de ingezonden 'nederduitschedichtstukken' werd in 1812 bij Josse Begyn in boekvorm uitgegeven (108 blz.).

Karel Lodewijk Bataille huwde in 1765 Barbara Theresia Leduc. Hij overleed in1817. Karel Bataille was waarschijnlijk verwant met Henri Bataille (geboren teBrussel in 1776 als zoon van Jean Baptiste Bataille en Maria Catherine Polspoel) diegehuwd was met Catherine Willems. Henri Bataille was koopman en bankier in deHoogpoort en in 1810 werd hij lid van La Félicité Bienfaisante.

In de familie Bataille zat het toneelspelen (met inbegrip van 'het zich verkleden')waarschijnlijk in het bloed: een broer van Karel, Louis Bataille, werd omstreeks1780 strafrechtelijk vervolgd voor de rechtbank van de kasselrij van de Oudburg teGent omdat hij zich "in een vrouw had verkleed"...

Waarschijnlijk was Karel Bataille ook verwant met Marie Bataille die onder dekloosternaam 'moeder Scholastica' de overste was van het klooster van de zustersaugustinessen in de Savaanstraat. Wanneer het klooster in 1796 als nationaal goedwerd aangeslagen, kocht Marie Bataille het terug met assignaten. Omdat zij er niet

Page 27: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

de BAY - 69

in slaagde haar uiteengedreven kloostergemeenschap opnieuw samen te krijgen,vermaakte zij in 1806 het klooster bij testament aan het bisdom Gent, dat er van1814 tot 1818 een bisschoppelijk college openhield. In 1819 werd er voor enige tijdhet Grootseminarie van Gent gevestigd. Het klooster bleef daarna lang verwaar-loosd, tot de paters jezuïeten er in 1833 een nieuw college inrichtten (het Sint-Barbaracollege).

de BAY, Jean Joseph Théodore (1758- ?)

a/ Bienfaisante (1778)

b/ -

c/ -

d/ edelman, kamerheer van het keizerlijk hof te Brussel

e/ Gent (Langerbrugge)

f/ contribuant van de Academie (1787)

g/ 4, 50.1, 486, 695, 711, 834, 844a, 913, 1019

De door Cordier en Duchaine afgedrukte ledenlijsten vermelden ene 'Bavz' die nietkon worden geïdentificeerd. Bij nazicht van het manuscript zou die 'Bavz' wel eens(de) 'Bay' kunnen zijn. Indien deze lezing juist is, dan komt Jean Joseph de Bay inaanmerking, temeer daar zijn twee kinderen huwden in families met maçonniekeconnecties.

Jean Joseph Théodore de Bay werd geboren in 1758 te Brussel als zoon van JeanCharles Joseph de Bay en Catherine Thérèse van der Schueren. Zijn vader wasassessor bij de Berg van Barmhartigheid te Brussel en werd in 1784 in de adelopgenomen. De familie de Bay behoorde tot het Brusselse 'lignage Coudenberg'.Jean Joseph de Bay werd kamerheer in de Oostenrijkse hofhouding te Brussel enhuwde Petronille Elisabeth de Caters, een dochter van de suikerraffinadeur enschepen van de Keure Jean Louis de Caters. Deze overleed in 1774 (hij werd alsschepen opgevolgd door Adriaen Jacques Goethals*) en liet aan zijn dochter enschoonzoon het kasteel na dat hij in 1771 van baron Renier Joseph de Zinzerling(vader van Ange Joseph de Zinzerling*) te Langerbrugge had aangekocht - het 'goedten Boekel', "schoon casteel ofte speelgoedt, rond om bewalt met dobbel wallen,verciert met schoone dreeven". Mevrouw de Bay bezat tevens belangen in eenkatoenbedrijf.

Zoon François Charles de Bay (1783-1848) huwde Sabine Caroline de Kerchovede Denterghem (1785-1843). Haar drie broers (Constant, Emmanuel en Eugène)werden tijdens het Frans Bewind lid van een loge te Gent (zie onder het lemmadella Faille d'Assenede, Joseph Sébastien). François Charles' kleinzoon Joseph deBay (1869-1929) was de laatste heer van het familiedomein te Langerbrugge. Menkende hem als 'Fluite de Bay' en van 1908 tot 1921 was hij schepen van Evergem.

Dochter Reine Jeanne de Bay (1785-1874) huwde Joseph Marie Ghislain dePotter (1778-1850), een zoon van de negotiant Jean-François de Potter. Deze waseen neef van Pierre de Potter* (lid van La Discrète Impériale et Royale, daarna van

Page 28: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

70 - van den BEMDEN

La Bienfaisante) en van Bernard de Potter* (Voorzittend Meester van La DiscrèteImpériale te Aalst). Zoon Joseph Jean de Potter (1813-1893) was van 1863 tot zijnoverlijden katholiek provincieraadslid. In 1847 bekwam hij de toelating om zijnnaam uit te breiden tot 'de Potter d'Indoye'.

Deze familie de Bay is waarschijnlijk verwant met Gilles de Bay, Hubert sr. deBay, Hubert jr. de Bay, Jacques sr. de Bay, Jacques jr. de Bay en Michael de Bay,die tijdens de tweede helft van de 16de eeuw en de eerste helft van de 17de eeuween belangrijke rol vervulden aan de universiteit van Leuven als hoogleraar(rechten, theologie), rector of president van een 'collegium' en die allen priesterwaren. Met dergelijke veronderstelling moet men evenwel voorzichtig omgaan,want de familie kan ook verwant zijn met ene Jan de Bay die tijdens de tweede helftvan de 16de eeuw kousenmaker was te Brugge. Tijdens de 18de eeuw waren eroverigens nog naamgenoten te Brugge. Aldus bijv. Joannes Balduinus de Bay(1758-1835) die te Brugge werd geboren en priester werd gewijd na studies in hetcollege 'Baius' te Leuven (aldus genaamd naar de zopas vermelde naamgenoten).Hij werd regent van de Bogaardeschool te Brugge. De Franse bezetters verbandenhem in 1798 naar Guyana, vanwaar hij met enkele lotgenoten kon ontsnappen omin Engeland te schuilen. Na 1800 werd hij parochiepastoor te Brugge.

van den BEMDEN, Jacques François (1738-1797)

a/ Constante Union (1770)

b/ -

c/ 'Ecossais'

d/ rentenier, griffier van de Berg van Barmhartigheid

e/ Gent, Hoogpoort; kasteel 'ter Sinckt' te Munte (Oost-Vl.)

f/ Sint-Michielsgilde (1767)

g/ 13, 30, 31, 35, 41, 49, 50.2, 58, 171, 258, 281, 321.4, 322, 486, 721, 868, 913

Jacques François van den Bemden stamde uit een edele Brabantse familie die sederthet midden van de 17de eeuw haar vermogen had opgebouwd in de graan- enwijnhandel. De eerste van den Bemden die zich te Gent kwam vestigen wasAbraham (1646-1718), zoon van Etienne van den Bemden en Barbe Gieten. In 1695kocht Abraham uit de nalatenschap van de in 1693 overleden baron Jean JacquesAerschot de Rivieren het kasteel 'ter Sinckt' in de gemeente Munte. Abrahamhuwde te Gent Claire Susanne Coornaert, een dochter van Jacques Coornaert, heervan Kerchem en Raverschoot, schepen van Gedeele, en Suzanne de Bucquoy. Hetgezin Coornaert woonde in 'het Eylandt', een herenhuis langs de Leie aan deLindenlei (toen genaamd 'Dry Lindenlei'). Van 1714 tot 1718 was Abraham van denBemden deken van de nering der kuipers. Uit het huwelijk van den Bemden-Coornaert werden twaalf kinderen geboren. Drie zonen weerhouden de aandacht.

Antoine van den Bemden werd cisterciënzermonnik in de abdij van Baudeloo teGent. Bij zijn intrede in 1718 werd in het Latijn een gelegenheidsvers (Lususemblematicus) uitgesproken door zijn broer Jacques Hyacinthe van den Bemden. Het

Page 29: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

van den BEMDEN - 71

dichtstuk werd met koperetsen van Jacob Harrewyn gedrukt bij Cornelis Meyer,vader van Jan Thomas Meyer*.

Jacques Hyacinthe van den Bemden, geboren in 1677, verwierf de heerlijkhedenvan Overwaeter (1721) en Ter Leyen. Hij werd vrij schepen van de kasselrij Kortrijken ridder van de Gulden Sporen. In 1706 werd hij te Gent de deken van de'oudekleerkopersnering'. Uit zijn tweede huwelijk met Marie Josèphe van derCruycen, volgde als enig kind Marie Claire van den Bemden (1714-1768). Dezehuwde Pierre François de Meulenaere en was de moeder van Pierre Georges deMeulenaere*, een van de oprichters van La Constante Union en VoorzittendMeester van deze loge in 1773, alsmede van kanunnik Maximilien Macaire deMeulenaere* die eveneens lid was van La Constante Union. In 1768 erfde de oudstezoon, Jean François de Meulenaere de rechten op de heerlijkheid van Overwaeter.Na het overlijden van Jean François in 1786 gingen die rechten over op de kanunnikMaximilien Macaire. Deze verzaakte eraan zodat de jongste broer Pierre Georgesde Meulenaere heer van Overwaeter werd. Wanneer Pierre Georges de Meulenaerein 1825 kinderloos overleed, keerden de rechten op de titel 'van Overwaeter' terugnaar kanunnik de Meulenaere, die hen vermaakte aan Josse Liévin van den Bemden(zie verder).

De derde zoon, Abraham Corneille van den Bemden, huwde eveneens tweemaal.Eerst met Catherine Françoise de Wulf, een dochter van Louis de Wulf en MarieFrançoise de Merlier. Louis de Wulf was schepen van Gent. Hij was een broer vande negotiant Laurent Hyacinthe de Wulf en derhalve een grootoom van FrançoisLiévin de Wulf* die in 1766 lid werd van La Discrète Impériale et Royale. Na hetoverlijden van zijn eerste echtgenote huwde Abraham met Claire Jeanne Duerynck.

Uit het huwelijk van Abraham Corneille van den Bemden en Catherine Françoisede Wulf volgde François Denis van den Bemden, heer van Kerchem (1710-1743),die het kasteel 'ter Sinckt' te Munte bewoonde. Hij bezat bovendien eigendommenbinnen de Sint-Martensparochie (Ekkergem) alsmede te Sint-Pieters-Aaigem(huidige Gentse stationsbuurt), Vinderhoute, Bottelare, Sint-Martens-Latem,Zomergem, Wondelgem en Jemappes (in Henegouwen). François Denis van denBemden huwde Catherine Caroline Morel. Na het overlijden van François Denisvan den Bemden huwde zij de rentenier Judocus Jacob van Overwael (1722-1806)die tot 1782 schepen van de Burggravije Gent was en van 1782 tot 1786 in destedelijke Collatie zetelde als afgevaardigde voor de Heilig-Kerstparochie. JudocusJacob van Overwael was hoogstwaarschijnlijk een broer van Anne Petronille vanOverwael, de schoonmoeder van Joseph Sebastien d'Hane de Stuyvenberghe*.

Uit het huwelijk van den Bemden-Morel volgde als enig kind Jacques Françoisvan den Bemden (1738-1797). Hij is het die lid werd van La Constante Union.Jacques François van den Bemden was kapitein van de burgerwacht te Gent en eenbedreven beoefenaar van het schermen. In 1767 werd hij lid van de Sint-Michielsgilde, gelijktijdig met o.a. François Villiot*, Pieter Jacques Blommaert*en Jacques Mechelynck*, die allen het jaar daarop tot de oprichters van LaConstante Union behoorden. Van 1778 tot 1796 was Jacques François van den

Page 30: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

72 - van den BEMDEN

Bemden 'koning' van de Sint-Michielsgilde. Voor hem waren reeds twee andereGentse vrijmetselaars 'koning' van de Sint-Michielsgilde, met name Pieter PhilipBaes* (1754) en Joseph Sebastien d'Hane de Stuyvenberghe* (1766). Bij deplechtige aanstelling van Jacques François van den Bemden als 'koning' in 1778,sprak de 'cnaepe' van het gild een lofdicht uit Vreugds-Weêr-Galm uytgegalmt totlof van den zeer Hervaeren en konst-minnende Wapen-Oeffenaar Mijnheer JacobusVandenbemden, alswanneer hy manhaffig wint het Koningschap van het Souvereyngilden van den Ards-Engel Michael, 4. October 1778:

Speelt Leger-Fluyten, speelt; dreunt moediglyk den Trommel;Laet hooren den Trompet; Timballen maekt gedommel;Verheugd al de Confreers die stellen hun PlesierenIn 't handlen van het zweerd, in 't zwaaien der Rapieren ...

De tekst werd afgesloten met drie coupletten en een refrein die men moest zingenop de muziek van 'Lison dormait dans un bocage'.

Ook de Sint-Antoniusgilde liet ter ere van Jacques François van den Bemden eenlofdicht drukken bij Josse Begyn. De plechtigheden die gepaard gingen met deaanstelling van een 'koning' in de hoofdgilden werden reeds beschreven onder hetlemma Baes, Pieter Philip.

Aan het 'koningschap' van de gilde waren belangrijke voorrechten verbonden,die Frans De Potter als volgt samenvat: "De koning ... was al den tijd van zijnkoningschap ontslagen van verschillende stadslasten en mocht kosteloos deelnemenaan de officiële banketten van het gilde. Verscheen de koning, met zijne gezellen,op een publiek feest, dan werd de eeredegen door een page voor hem gedragen opeen blauw fluweelen kussen. In de kamervergaderingen was het de koning, die eerstzijne meening over de behandelde vraagstukken te kennen gaf".

Jacques François van den Bemden was de laatste 'koning' van de Sint-Michielsgilde voor haar afschaffing door de Fransen in 1796. Op een standaard vande Sint-Michielsgilde van 1778 komt het familiewapen van Jacques François vanden Bemden voor, samen met dat van Josse Laurent Goethals, die sedert 1774'heuverdeken' van de gilde was. Josse Laurent Goethals was een oudere broer vanschepen Adriaen Jacques Goethals*.

Jacques François van den Bemden vervulde gedurende talrijke jaren het ambt vangriffier en 'eerste commis' van de Berg van Barmhartigheid. Deze stedelijkeinstelling was in 1622 opgericht om leningen tegen onderpand te verstrekken aanbehoeftigen. Tijdens de tweede helft van de 18de eeuw was zij in feite zeer tevergelijken met een commerciële bank. In 1752 had keizerin Maria Theresiaoverigens beslist dat alleen de Bergen van Barmhartigheid leningen mochtentoestaan op pand en tegen betaling van interest.

In 1781 ontving Jacques François van den Bemden vanwege de Gentse bisschopFernand de Lobkowitz de schriftelijke toelating om boeken te lezen die voor-kwamen op de Index van de verboden boeken. Tijdens de Brabantse Omwentelingkregen de Patriotten te Munte de steun van Jacques François van den Bemden waarhij als heer van Rasselaere het familiaal domein bezat.

Page 31: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

BENOIT - 73

Hij was als 'Roi et Chef de la confrérie Saint-Michel' kapitein in hetvrijwilligerskorps van de vier hoofdgilden dat sedert 1787 door het stadsbestuurwas belast met het handhaven van de openbare rust. Voor het 'emprunt forcé' van1795 werd Jacques François van den Bemden aangeslagen in de 9de klasse. Demeest vermogenden werden aangeslagen in de 16de klasse.

Jacques François van den Bemden huwde in 1784 Marie Anne Jacqueline Robbe.Voor hun huwelijk hadden zij reeds een in 1782 geboren zoon, Julien Jacques vanden Bemden, die zwakzinnig was en in 1846 ongehuwd overleed. Na het huwelijkwerden nog twee zonen geboren, Josse Liévin en Jean Baptiste.

Josse Liévin van den Bemden (1786-1869) werd op zesjarige leeftijd reeds lidvan de Sint-Michielsgilde (1792), waarvan zijn vader op dat tijdstip nog steeds'koning' was. Hij werd legerofficier. In 1826 verkreeg hij vanwege kanunnik Maxi-milien Macaire de Meulenaere* de overblijvende rechten op de titel 'vanOverwaeter'. Hij huwde Amélie Françoise Maeterlinck, met wie hij geen kinderenhad. Een van de vermaarde geschilderde 'mini-portretjes' die door het Bijloke-museum worden bewaard, stelt Josse Liévin van den Bemden voor.

Jean Baptiste van den Bemden (1797-1873) werd in 1828 burgemeester vanMunte. Hij huwde Marie Jeanne Job (1799-1840). Zij hadden zeven kinderen, ondermeer Ferdinand Marie van den Bemden d'Overwaeter (1824-1901) die zich na eenmilitaire loopbaan in de ruiterij van 1875 af geheel wijdde aan historisch en genea-logisch onderzoek. In 1893 was hij een van de oprichters van de Maatschappij voorGeschied- en Oudheidkunde te Gent. Zijn omvangrijk historisch en genealogischarchief wordt bewaard in de Handschriftenzaal van de centrale bibliotheek van deuniversiteit te Gent.

Jacques François van den Bemden overleed in 1797.

Er moet gepreciseerd worden dat de bekende ledenlijsten een 'Jean' van denBemden vermelden. Een naamgenoot met die voornaam werd evenwel nietgeïdentificeerd. Er zijn meer dergelijke verschrijvingen bekend in de gepubliceerdeledenlijsten (voor 'van den Bemden' schrijft Cordier bijv. 'Vandemben').

BENOIT, Antoine Alexandre (1748-1806)

a/ Parfaite Amitié (1786)

b/ -

c/ -

d/ parfumhandelaar

e/ Gent, Coupure

f/ lid van de Collatie (1780, 1790)

g/ 13, 35, 52, 83, 200, 258, 379, 404a, 1006

Antoine Alexandre Benoit werd geboren te Gent in 1748, als zoon van JoannesAlexander Benoit en Maria Catharina Brandt. Vader (wiens broer in 1770-1771schepen van Kortrijk was) was geboren te Anzegem in 1712 en werd op 28 januari

Page 32: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

74 - BERNIER

1749 als handelaar in het Poortersboek van Gent ingeschreven. Hij overleed in1782. Moeder was door haar eigen moeder Jacqueline Elizabeth Liedtswaarschijnlijk verwant met de vermogende kooplieden Liedts, die gedurendetalrijke jaren de 'fiscale pachters' van de stad Gent waren (zie onder de lemma's deBrauwer, Charles François en de Vliegher, Louis). Antoine Benoit was de jongste,na vijf zussen.

Volgens een officiële lijst van 1771 was vader Joannes Benoit zoutraffinadeuren handelaar in granen. Hij werd bovendien opgetekend als olieslager en zeep-zieder, 'by de Brugsche Poort'. Hij was tevens lid van de Sint-Sebastiaansgilde,contribuant van de Academie vanaf 1771 en kerkmeester van de Sint-Martinuskerkin de wijk Ekkergem. Aan de Coupure (aan de overkant van het Correctiehuis)bezat hij "eenen schoonen en wel-gelegen hof van Plaisance, rondom in zynehaegen, met alle de fruyt- en andere boomen, daer op en aen staende ... omtrent deBrugsche poorte, t' eynden van het Akker straetjen, strekkende tegen de nieuwevaerd ofte Coupure".

In 1777 huwde Antoine Alexandre Benoit met Jeanne Marie Velghe. Hij werdin 1780, en opnieuw in 1790, als lid van de Collatie verkozen voor de Sint-Martensparochie (Ekkergem). Tijdens de Brabantse Omwenteling maakte hij deeluit van de progressieve Patriotten rond Jacques Guillaume Meyer (zie het lemmaJ. Th. Meyer) die probeerden om de ambachten te infiltreren.

Antoine Benoit overleed in 1806.

BERNIER, Jacques E. (? - ?)

a/ Félicité (1783), Félicité Bienfaisante (1785)

b/ 2de Opziener in Félicité (1783)

c/ 'Rose-Croix'

d/ beeldhouwer in brons

e/ -

f/ -

g/ 258, 755, 1006

Dit lid werd niet geïdentificeerd. In 1783-1785 en ook nog in 1809 was ene Bernierkoopman in kristal, spiegels en tafelglazen aan de Sint-Jacobsnieuwstraat. Rond deeeuwwisseling was ene Bernier meersenier (kleinhandelaar) aan de Lange Munt.Waarschijnlijk waren deze Berniers zonen van Jean Baptiste Bernier (geboren teEcaussines in 1728) die op 23 februari 1768 als poorter van Gent werd inge-schreven. Overigens kan Jean Baptiste Bernier zelf lid geweest zijn van La Félicité,daarna van La Félicité Bienfaisante. Over hem bezit men geen nadere inlichtingen.

Men kan niet uitsluiten dat er verwantschap bestaat met de te Veurne geborenHenri Antoine Bernier (1780-1850) die in zijn geboortestad diverse openbaremandaten vervulde en in 1830 als districtcommissaris werd afgezet omdat hij eenorangist was. Van 1836 zetelde hij als 'katholiek orangist' in de Westvlaamseprovincieraad.

Page 33: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

BERTIN / de BLICQUY - 75

BERTIN, Joannes Joseph (ca. 1720-1784)

a/ Discrète Impériale et Royale (1765)

b/ -

c/ -

d/ -

e/ Gent, Sint-Baafsparochie

f/ Sint-Antoniusgilde (1755)

g/ 13, 870, 878, 1020

De notulen van de zittingen van 8 mei 1765 en 28 juli 1765 van de loge La DiscrèteImpériale te Aalst vermelden onder de Gentse bezoekers ene Bertin zonder opgavevan een voornaam. Het gaat waarschijnlijk om Joannes Joseph Bertin die, zoalstalrijke andere logeleden, lid was van de Sint-Antoniusgilde waar hij in 1760-1761'proviseerder' was, in 1761 'deken van de schutters'.

Hij werd geboren omstreeks 1720 en huwde in 1750 Isabelle Bovijn. Hijoverleed in 1784. Men kan overigens niet uitsluiten dat het lid Franciscus Bertin ofPetrus Bertin was, die in de 'cavalcade' voor het jubileum van de H. Macharius in1767 'persoonen van de Confrerie van den H. Antonius' verbeeldden.

de BLICQUY, Clément Gabriel (1744-1806)

a/ Félicité (1767), Constante Union (1773), Félicité Bienfaisante (1786)

b/ Secretaris, daarna 1ste Opziener van Felicité; Adjunct Voorzittend Meester vanFélicité Bienfaisante; 'dienende Broeder', Constante Union (1773)

c/ 'Rose-Croix'

d/ koopman (1767), 'dienende Broeder' (1773), herbergier (1804)

e/ Gent

f/ Sint-Antoniusgilde (1792)

g/ 33, 173, 258, 385, 417, 854

Clément de Blicquy werd geboren te Aubechies (Henegouwen) op 19 december1744 als zoon van Nicolas François de Blicquy en Anne Françoise Kerteux. Hijhuwde Pelagie Josepha de Werpe, geboren te Tournai op 20 mei 1746, dochter vanSimon de Werpe en Jeanne Louise Brunin. Het echtpaar had een dochter MariaJosepha de Blicquy, geboren te Gent op 16 juli 1777. De drie leden van het gezinwerden als poorters van Gent ingeschreven op 20 oktober 1778. De actievevrijmetselaar Clément de Blicquy was koopman te Gent toen hij in 1767 lid werdvan de loge La Félicité. Wellicht ging het met zijn zaken niet te best, vermits menhem in 1773 aantreft als 'dienende Broeder' in La Constante Union.

Vermits Clément de Blicquy de eerste 'dienende Broeder' is waarmee wij kennismaken, is het nodig het statuut van deze leden te preciseren. Dienaangaandebepaalde artikel 32 van het reglement van 1771 van de Provinciale Grootloge hetvolgende: "Comme il n'est pas possible que la loge puisse se passer de frères

Page 34: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

76 - BLOCKEL

servans, on en choisira deux qu'on choisira bons et dont quelques membres de laloge devra [sic] répondre; que ce soit des sujets dont on puisse être sûrs, lesquelsf� servans n'auront jamais d'autres grades que ceux d'apprentis et compagnons etils seront avertis verbalement par un des f� de la part du G� M� du jour, du lieuet de l'heure que la loge doit etre convoquée, afin qu'ils puissent s'y trouver, en étatde remplir les devoirs de leurs fonctions. Et devront porter à chaque frère les billetsde convocation, qui leur seront remis par le f� secrét� ou celui qui sera chargé decette besogne et pour cet effet il ne leur sera payé que la moitié et meme moinssuivant les fautes qu'ils commettront".

Andries Van den Abeele stipt terecht aan dat de tekst in zijn laatste zin blijkbaaronvolledig is overgeschreven, en daardoor onbegrijpelijk. Voor een goed begripverwijst hij naar de overeenstemmende bepaling in het eerdere reglement (van1767): "Et pour cet effet il leur sera payé par le f� trésorier la somme de 20 sols àchacun, toutes les fois qu'on tiendra loge de réception, mais dans le cas qu'ilsmanqueraient d'exactitude et d'activité, et de zèle on ne leur donnera que la moitiéde la somme. Pour les loges d'instruction, il leur sera payé à chacun 10 sols".

Artikel 16 van de Règlements généraux de la maçonnerie universelle envoyés auGrand Maître Provincial des Pays-Bas Autrichiens le marquis de Gages par leGrand Maître National de la Grande Loge d'Angleterre et reçus le 1er juillet 1770preciseerde de criteria die de loges moesten in acht nemen bij de keuze vandienende Broeders: "On doit faire attention, avant de les admettre, à leur vie privée,à leur profession, à leurs moeurs, leur tempérance et leur discrétion".

Clément de Blicquy zou ook enige tijd kleermaker geweest zijn. Onder het FransBewind werd Clément de Blicquy nog herbergier. In 1797 trad hij toe tot dejakobijnse 'Cercle Constitutionnel' te Gent.

Bij de samensmelting in 1783-1784 van La Bienfaisante en La Félicité werd hijin de nieuwe loge La Félicité Bienfaisante de plaatsvervanger van VoorzittendMeester markies Joseph Alexandre de l'Aspiur*. In 1804 was hij een van dewederoprichters van La Félicité Bienfaisante. Hij overleed in 1806.

Uit een tweede huwelijk (met Christiane Dumoulin) volgde Victor Joseph deBlicquy, die kleermaker werd. In 1851 werd hij ondervoorzitter van dedemocratische liberale kiesvereniging 'L'Union'. Deze kiesvereniging sloot aan bijde progressief-liberale krant De Broedermin die (precies in 1851) aan het zittendstadsbestuur (onder liberaal burgemeester Constant de Kerchove de Denterghem)een "incurie et négligence pour les interêts de la classe ouvrière" verweet. Eigenaaren stichter van De Broedermin was de vermogende Constant Leirens, broer van hetliberaal gemeenteraadslid Charles Louis Leirens, zwager van de katoennijveraarEugène de Smet de Naeyer (zie onder het lemma de Smet, Franciscus Livinus).

BLOCKEL, Bruno Séraphin (1738-1790)

a/ Constante Union (1786)

b/ -

Page 35: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

BLOMMAERT - 77

c/ -

d/ meesterloodgieter en blikslager

e/ Gent, Veldstraat

f/ -

g/ 13, 77, 247, 248, 684, 870, 1006

De naam van dit lid kan op de ledenlijsten op verschillende wijzen worden gelezen:Blakel, Blockel, Blockeel. Het gaat waarschijnlijk om de meester lood- en tingieteren blikslager Bruno Blockel, die in 1784 door het stadsbestuur tot 'ijkpachter' werdbenoemd. De ijkpachter was belast met het ijken van de wijnflessen met een lodenof tinnen bandje. Als ijkpachter was Bruno Blockel de opvolger van Pieter Kreps,vader van Augustin Jean Kreps*, lid van La Parfaite Amitié.

Bruno Blockel werd te Gent geboren in 1738 als zoon van Petrus Blockel enIsabella Verschaffelt. Hij huwde in 1761 Maria Christina De Mil en hij overleed in1790.

Bruno Blockel was in 1787 'suppoost' (gezworene) van de nering der lood- entingieters. De meesters van deze nering bezaten het alleenrecht voor hetvervaardigen en verkopen van alle soorten van tin- en loodwerk. Als proefstuk voorhet bekomen van het meesterschap moest de kandidaat drie rollen van blad- oftafellood gieten, waarbij elke rol een afmeting moest hebben van 3,5 voeten in debreedte en 12 voeten in de lengte, met overal een gelijke dikte. Van die loodrollenmoest hij 'eene behoorlijke distilleerklok' maken, waarvan vorm en afmetingennauwkeurig waren gepreciseerd.

In 1790 werd ene Joannes Blockel lid van de Sint-Antoniusgilde. Hij waswaarschijnlijk een zoon of broer van Bruno Blockel. Tijdens de eerste jaren van de19de eeuw was een 'weduwe Blockel' schoenhandelaar in de Veldstraat, waar ookBruno Blockel had gewoond.

BLOMMAERT, Pieter Jacques (1737- ?)

a/ Constante Union (1770), Frères Zélés (uiterlijk 1785)

b/ Secretaris (Frères Zélés)

c/ 'Elu'

d/ ontvanger van het stedelijk 'Wijncomptoir'

e/ Gent, Brabantstraat

f/ Sint-Sebastiaansgilde (1757), Sint-Jorisgilde (1758), Sint-Michielsgilde (1767),Sint-Antoniusgilde (1791)

g/ 3, 13, 30, 31, 41, 51, 85, 200, 248, 258, 370, 385, 632, 672, 834, 1006, 1020,1030c

Pieter Jacques Blommaert werd geboren te Gent in 1737, binnen de Sint-Michielsparochie, als zoon van Jan Baptist Blommaert en Maria Theresia Rijngaut.Zijn moeder was waarschijnlijk de zus van de vermogende en invloedrijke negotiant

Page 36: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

In een officiële lijst van 1771 werd het bedrijf dat Jean Baptiste en zijn broer Jacob1

Rijngaut voerden, opgetekend als "negocians de sel et tabac en feuilles". Inwerkelijkheid belegden zij hun vermogen in alle projecten waarmee winst teverwezenlijken was. Zo waren zij bijv. de vennoten van voorschepen Jean JacquesPhilippe Vilain XIIII en van zijn broer Charles François Vilain XIIII* in eenonderneming voor het uitbaten van kreeften- en oesterbanken te Oostende. PietLenders preciseert dat de Rijngauts deel uitmaakten van 'de grote ondernemersklasse'en behoorden tot 'het keur van de Vlaamse ondernemers'. Zij verwierven eenaanzienlijk vermogen en voerden bijv. een drukke briefwisseling met de gevol-machtigde ministers te Brussel, veldmaarschalk markies Antonio di Botta Adorno(1680-1774) en zijn opvolger graaf Karl von Cobenzl (1712-1770). VoorschepenVilain XIIII kon de regering in 1759 overtuigen om Jean Baptiste Rijngaut tebenoemen tot schepen van de Keure, in de hoop dat hij de stad even goed zou beherenals zijn eigen bedrijf. Jean Baptiste Rijngaut bleef aan als schepen tot zijn overlijdenin 1780. Zijn zoon Jean Baptiste Rijngaut jr. was van 1780 tot 1795 schepen van deheerlijkheid van Sint-Baafs. Na de eerste inval van de Fransen in 1792 werd hij eenvan de 60 'provisionele representanten' die zouden zetelen in een 'nationale conventie'die nooit werd opgericht. Een andere zoon, Jean Louis Rijngaut, was onder meergouverneur van het Correctiehuis. Deze Rijngauts stamden waarschijnlijk af vanJudocus Rijngaut die in 1686 te Lokeren werd geboren en op 21 juli 1718 als poortervan Gent werd ingeschreven.

78 - BLOMMAERT

Jean Baptiste Rijngaut1. In 1763 huwde Pieter Jacques Blommaert te Gent CarolinaBernardina Froy. Vier jaar later beeldde hij, in de vermaarde 'cavalcade' voor hetjubileum van de H. Macharius, een lid uit van de 'Americaensche Lyfwacht' bij de21ste praalwagen 'verbeeldende America'.

In 1768 werd hij ontvanger (de hoogste ambtenaar) van de accijnsrechten in hetstedelijk Wijncomptoir. Hij was tevens ontvanger van het 'adem- en bodemrecht'.Dit was de taks op de wijn die buiten de stad werd geconsumeerd, maar die te Gentwerd geheven voor de steden en gemeenten die geen eigen belastingkantoor bezaten.De verkoop van wijn was te Gent aan strenge regels onderworpen. Het Wijncomptoirvervulde hierbij een belangrijke rol, daar de fiscale heffingen op wijn goed warenvoor 15 % van de belastingontvangsten van de stad.

In het Wijncomptoir (dat zich sedert 1722 in het Pakhuis aan de Korenmarktbevond) werkten verschillende ambtenaren onder leiding van de ontvanger:'wijnroeiers' die de inhoud van de aangevoerde vaten peilden, 'pegelaars' die dehoeveelheid wijn optekenden, 'staatmakers' die het verschuldigde bedragberekenden, twee controleurs (één namens de 'fiscale pachters' die privé-ondernemers waren, en één namens het stadsbestuur) die dat werk overschouwden,en een boekhouder die het geheel registreerde. De boekhouder was Joseph Bailly*.

Te Gent waren er in die periode een honderdtal wijnhandelaars, waaronderenkele vrij grote, onder meer naamgenoten (wellicht verwanten) van PieterBlommaert. Er werd heel wat wijn gedronken te Gent. Voor meer dan 80 % was ditwitte wijn. De lobby van de groothandelaars in wijn was machtig en kon eenaanzienlijk deel van de invoer onttrekken aan de stedelijke accijnzen. Een fiscaalreglement kende inderdaad een vrijstelling toe van 4 % op de ingevoerde wijnwegens het verlies bij het bottelen of overbrengen in flessen (de zg. 'courtresse').Later hadden de groothandelaars een bijkomende vrijstelling van 6 % gekregen

Page 37: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

BLOMMAERT - 79

wegens vorming van droesem en gisting. Bovendien bleek uit een administratiefonderzoek dat er veel meer wijn de kelders verliet dan er aangebracht werd. Deze'overwondt' was het gevolg van het 'bewerken' van de ingevoerde wijn. Hettoevoegen van water en cider deed de hoeveelheid witte wijn met 12 tot 15 % stijgen.Op 100 stuks wijn die ingekelderd werden, betaalde een groothandelaar belastingvoor 90 wegens de toegestane kortingen (4 % + 6 %), en verkocht hij aan zijnklanten 112 tot 115 stuks. De 'overwondt' werd zonder accijnsbriefjes ('in het zwart')aan herbergen en afspanningen verkocht.

Pieter Blommaert had ten voordele van het stadsbestuur een zakelijke borgmoeten vestigen tot zekerheid van eventuele minontvangsten of onregelmatigheden.Zoals zijn voorganger Pieter van der Bruggen werd Pieter Blommaert in 1773bankroet verklaard. Hij werd in zijn ambt opgevolgd door ene de Meersman. Deborg van Pieter Blommaert was samengesteld uit activa voor een nominale waardevan fl. 8.400, maar deze brachten bij gedwongen verkoop slechts fl. 6.850 op. Naverwezenlijking van de borg bleef Blommaert de stad nog fl. 14.000 verschuldigd.Hij werd om die reden gevangen gezet. Na twee jaar en een half werd hij evenwel'om gezondheidsredenen' uit de gevangenis ontslagen. Hij verwachtte immers eenaanzienlijke erfenis van zijn grootmoeder en moest daarom, 'in het belang van destad', in leven blijven. Het ging hier waarschijnlijk om zijn inderdaad vermogendegrootmoeder Rijngaut. Men denkt dat Pieter Blommaert de stad verliet na zijnvrijlating.

Op 23 maart 1784 werd ene Pieter Blommaert in het Poortersboek ingeschreven,op vertoon van een 'bewijs van Poorterschap'. Dit betekent dat deze persoon, hoewelte Gent geboren, zijn poorterschap wegens een langdurige afwezigheid had verlorenen opnieuw als poorter wenste ingeschreven te worden om in de stad een beroep temogen uitoefenen. Deze Pieter Blommaert verklaarde dat hij 'koopman in wijnen'was. Aan de schepenen legde hij een getuigschrift voor waaruit bleek dat hij op 22maart 1783 het meesterschap van de nering der wijnmeters en wijnzeggers hadaangekocht. Dit getuigschrift was ondertekend door de eerste gezworene vanbedoelde nering, J. J. Simon. Blommaert verklaarde dat hij het getuigschrift nodighad om zijn hoedanigheid van poorter te bewijzen ("noodigh hebbende te verifiërende voornoemde poortery"). Het verzoekschrift werd namens Blommaert ingedienddoor Jean Baptiste de Vinck, procureur bij de schepenen van de Keure enwaarschijnlijk verwant met procureur Nicolas de Vinck* en Antoine de Vinck*,leden van La Constante Union. Zoals Pieter Jacques Blommaert, was procureur JeanBaptiste de Vinck lid van de Sint-Michielsgilde (sedert 1775).

Deze Pieter Blommaert was waarschijnlijk de gewezen ontvanger van hetWijncomptoir. Het is inderdaad best mogelijk dat hij na het overlijden van JeanBaptiste Rijngaut in 1780 over voldoende geld beschikte om zijn schuld aan hetstadsbestuur te vereffenen en dat hij te Gent opnieuw een beroep wilde uitoefenen.Zijn nieuw beroep van wijnhandelaar was alleszins geen onwaarschijnlijke bezig-heid voor een gewezen ontvanger van het Wijncomptoir.

Page 38: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

80 - BLOMMAERT

Het is tevens waarschijnlijk dat Pieter Blommaert na zijn terugkeer lid werd(zoals zijn gewezen Voorzittend Meester Jacques Mechelynck*) van de pasopgerichte loge Les Frères Zélés. Op het vrijmetselaarsdiploma van CharlesDeltombe* komen enkele handtekeningen voor, onder meer die van JacquesClément Lammens*, Voorzittend Meester, en van de Logesecretaris die alleentekent met de initialen van zijn naam: <P.J.B., Secrét�>. Dit zijn de beginletters vande naam Pieter Jacques Blommaert. Het diploma dateert van 28 oktober 1783. Opdat tijdstip had Pieter Blommaert reeds het 'meesterschap' in de nering van dewijnzeggers en wijnmeters aangekocht. Hij woonde dus waarschijnlijk reedsopnieuw te Gent. Dat hij pas in maart 1784 om inschrijving in het Poortersboekverzocht, is op zich niet verrassend. Talrijke personen lieten zich als poorterinschrijven nadat zij reeds enige jaren te Gent verbleven. Voorzittend MeesterJacques Clément Lammens was in 1783 een recent vrijmetselaar. Men magveronderstellen dat hij graag voor het secretariaat en het financieel beheer van denieuwe loge een beroep deed op de meer ervaren vrijmetselaars Pieter Blommaerten Jacques Mechelynck. Op het vrijmetselaarsdiploma van Jacques Mechelynck(28 oktober 1785) is de naam van Blommaert voluit geschreven: 'P.J. Blommaert',met de vermelding 'porte-glaive'.

Pieter Blommaert leek alleszins rond het einde van de jaren 1780 onder zijnmedeburgers gerehabiliteerd. In 1787, tijdens de eerste onlusten tegen het beleid vankeizer Jozef II, maakte hij, in de 2de compagnie van de infanterie, deel uit van hetvrijwilligerskorps van de hoofdgilden dat door het stadsbestuur was belast met hethandhaven van de openbare rust. In 1791 werd hij tevens lid van de Sint-Antoniusgilde, en van 1791 tot 1794 was hij proviseerder van de Sint-Sebastiaansgilde. Sedert 1758 was hij ook lid van de Sint-Jorisgilde, sedert 1767 vande Sint-Michielsgilde. Pieter Jacques Blommaert was een van de vier Gentsevrijmetselaars die lid waren van de vier hoofdgilden: de andere drie waren AdriaenJacques Goethals*, Joseph Sébastien d'Hane de Stuyvenberghe* en Louis FerdinandDons de Lovendeghem*.

In 1791 werd ene Pieter Blommaert, die aan de Brugse Poort woonde, voor deSint-Martensparochie (Ekkergem) als lid van de Collatie verkozen. Deze PieterBlommaert was evenwel zeepzieder, zodat hij niet Pieter Jacques Blommaert was.In die tijd waren er, volgens de 'Wegwyzer', drie wijnhandelaars die de naamBlommaert droegen: aan de 'Brugschepoort', aan de 'Korte Munte' en aan de'Burgstraete'. Bovendien weet men dat de wijnhandelaar Laurent Louis Blommaert(1755-1840) aan de Brabantdam woonde. Uit het huwelijk van deze Laurent LouisBlommaert met Anna Catharina van Meerbeeck volgde Louis Jean Blommaert(1783-1864), eveneens wijnhandelaar, die de brouwersdochter Marie Jeanne Dufourhuwde, en van 1842 tot 1860 liberaal gemeenteraadslid was. Louis JeanBlommaerts zwager Jean Dufour was eveneens brouwer. In 1823 werd hij lid vande Gentse loge Le Septentrion. Vanaf 1830 verhuurde hij aan deze loge een huisjemet een tuin, in de Stoppelstraat, waar zij nog steeds gevestigd is. Bij de oprichtingvan La Liberté in 1866 moest het lokaal (dat intussen aanzienlijk was uitgebreid)

Page 39: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

Haar broer Henri Auguste Goethals was gehuwd met Ferdinande Françoise Le Cat,1

geboren te Brugge in 1746. Deze was een zus van Jean Baptiste Le Cat*.

BLOMMAERT - 81

worden verkocht. Voorzittend Meester Hippolyte Metdepenningen kocht het aan,en gaf het in huur aan zijn loge.

Om alles nog eenvoudiger te maken was er te Gent in 1792 een olieslager met denaam 'P.J. Blommaert' (die weleens de reeds vermelde zeepzieder zou kunnen zijn),en werd een Pierre Joseph Blommaert (1754-1816), die brouwer was bij de BrugsePoort, lid van de Collatie voor de Sint-Michielsparochie (1785-1790, 1792-1793).Deze Pierre Joseph Blommaert was een zwager van Jacques van Loo*.

Waarschijnlijk woonde Pieter Jacques Blommaert tijdens het Frans Bewind in deSint-Jansstraat (bij het Belfort). Voor het 'emprunt forcé' van 1795 werd hijaangeslagen in de 8ste klasse (de 16de klasse was de hoogste), zoals bijv. ook dereeds vermelde Jacques Clément Lammens* alsmede Philippe Varenbergh* enChristoffel van Loo*.

Pieter Jacques Blommaert was waarschijnlijk verwant met de te Pamele (O.-Vl.)geboren Jean Jacques Blommaert (1739-1798), licentiaat in de rechten van deuniversiteit van Leuven in 1761, advocaat in de Raad van Vlaanderen, enraadpensionaris van de heerlijkheid Sint-Baafs te Gent. Tijdens de gerechtelijkehervorming van Jozef II (1787) werd hij rechter benoemd in de rechtbank van Gent.Deze benoeming verviel toen de gerechtelijke hervorming werd ingetrokken.Spoedig daarop werd Blommaert benoemd tot raadsheer in de Raad van Vlaanderen(1789). In 1797-1798 werd hij Président van het Tribunal du Département del'Escaut te Gent. Hij huwde Thérèse Josèphe Goethals (1739-1787)1.

Uit dit huwelijk volgde onder meer Jacques Ferdinand Blommaert (1774-1827).Deze verzaakte aan zijn studies te Leuven om het Oostenrijkse leger te vervoegenbij de eerste Franse inval in 1792. Later voltooide hij zijn studies in de rechten teBrussel (1800) en werd hij in 1804 advocaat. Onder het bewind van koning Willem Iwas hij lid van de gemeenteraad te Gent (1814-1824), schepen van Gent (1818), liden Gedeputeerde van de Provinciale Staten (1816-1827) en koninklijkarrondissementscommissaris te Gent (1824). Jacques Ferdinand Blommaert wastevens eigenaar van een blekerij aan het Berouw te Gent. Hij huwde in 1805Catherine van den Bossche. Zij waren de ouders van Philippe Marie Blommaert(1808-1871), doctor in de rechten van de universiteit Gent (1829), advocaat te Gent,dichter, filoloog, historicus, grondeigenaar en liberaal gemeenteraadslid van 1861tot 1866. Philip Blommaert was een mede-oprichter van de reeks "VlaemscheBibliophielen", alsmede de auteur van onder meer De Nederduytsche schrijvers teGent. Hij huwde Thérèse Massez, een dochter van Charles Louis Massez (1767-1843), eerste voorzitter van het Hof van beroep te Gent (1832-1843), en van MarieThérèse Grossemy.

Zoals het in die tijd kon, was Charles Massez ook in de politiek actief alskatholiek provincieraadslid en senator. Tijdens het jaar vóór zijn overlijden werdhij nog liberaal kandidaat-gemeenteraadslid te Sint-Maria-Horebeke. CharlesMassez was, na juridische studies aan de universiteit van Nancy, in 1791 lid

Page 40: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

82 - BONDIER / de BRAUWER

geworden van de Société de Gand, en kort na de eerste Franse inval zetelde hijgedurende enkele maanden in het nieuwe stadsbestuur (comité van Gedeele). Hijwas een zoon van Louis Joseph Massez (1739-1804) die in 1772 raadsheer in deRaad van Vlaanderen werd en voorzitter was van de Broederschap Sint-Ivo (dierechtsbijstand verleende aan behoeftigen). Tijdens de Brabantse Omwentelingsteunde hij de Patriotten. In november 1792 was hij een van de 60 'provisionelerepresentanten' van de stad Gent. Charles Massez liet te Langerbrugge langs hetkanaal het kasteel d'Hulst bouwen, naar plannen van Jean Baptiste Pisson. NaMassez' overlijden vestigde het gezin van Philip Blommaert zich in het kasteel. Eenkleinzoon van Philip, Charles Blommaert (1868-1906), was van 1896 tot zijnoverlijden in 1906 burgemeester van Oostakker.

BONDIER (BOUDIER. BAUDIER), Jean-Baptiste (? - ?)

a/ Candeur (1786)

b/ -

c/ -

d/ graveerder

e/ Gent

f/ -

g/

De naam op de ledenlijsten kan gelezen worden als Bondier, Boudier of Baudier.Dit lid werd niet geïdentificeerd.

de BRAUWER, Charles François (1722- ?)

a/ Discrète Impériale et Royale (1765)

b/ -

c/ -

d/ negotiant

e/ Gent, 'by H. Kerst'

f/ contribuant van de Academie (1751, 1754), lid Sint-Michielsgilde

g/ 13, 322, 414, 631, 638, 825, 855a, 942, 1006

Bij de Gentse bezoekers tijdens de zitting van 8 mei 1765 van de Aalsterse loge LaDiscrète Impériale wordt ene 'de Brauwere' vermeld, zonder opgave van devoornaam. Het betreft waarschijnlijk de negotiant Charles François de Brauwer(geboren te Gent in 1722), omdat hij zoals talrijke andere Gentse vrijmetselaars eenleidende rol speelde in een van de hoofdgilden (van 1754 tot 1763 was hij dekenvan de Sint-Michielsgilde) en sedert 1754 (wellicht zelfs sedert haar oprichting in1751) financiële steun verleende aan de stedelijke Academie voor Teken-, Schilder-en Bouwkunst.

Page 41: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

de BRAUWER - 83

Charles de Brauwer bezat te Gent een bedrijf voor de productie van verfhout eneen fabriek te Oudenaarde, waar soldeersel werd vervaardigd. Waarschijnlijk washij na 1763 met zijn naamgenoot (verwante?) de Gentenaar Pieter Jan de Brauwere(1731-1802) geassocieerd in een faiencebedrijf aan het Minnewater te Brugge, datvoorheen eigendom was van Hendrik Pulinx sr. (1698-1781) en zijn vennoten. In1766 werd hem door de regering een exclusieve vergunning toegekend om inVlaanderen kolenmijnen te exploiteren, meer bepaald in de streek Ninove,Leeuwergem, Gavere en Oudenaarde. Men meent niet dat deze activiteit tot devermeerdering van zijn vermogen heeft bijgedragen.

Charles de Brauwer werd in 1771, namens het stadsbestuur, controleur van defiscale verpachtingen. In die hoedanigheid formuleerde hij diverse richtlijnen enwerkwijzen die gebaseerd waren op zijn eigen ervaring als fiscaal pachter. Ditmandaat vervulde hij niet lang want het jaar daarop werd hij vennoot in de'compagnie' gevormd door J.B. de Moerloose, een fabrikant van wolkammen enhandelaar in steenkool en tabak, en de advocaat Jean-Baptiste Le Cat*. Aan eendergelijke 'compagnie' vertrouwde het stadsbestuur de inning van accijnsrechten toe.Tot 1786 immers verpachtte de stad het innen van de accijnsrechten aan de privé-sector. Piet Lenders omschrijft dergelijk pachtcontract als volgt: "een contract dooreen zakenman aangegaan om op eigen risico en desnoods met eigen personeel, vooreen overeengekomen som, bepaalde belastingen te innen. De pachter maakte winstof verlies naargelang de opbrengst van de fiscaliteit de overeengekomen somovertrof of niet bereikte. Beide saldi waren uitsluitend zijn persoonlijkeaangelegenheid ... Dit contract werd in principe bij openbaar opbod aan de meestbiedende toegekend en was gedurende een bepaalde tijd rechtsgeldig".

Het stadsbestuur van Gent paste in feite een variante van het pachtcontract toe,de zg. 'admodiatie'. Volgens deze regeling werd de winst verdeeld tussen de pachteren de stad (die vaak 2/3, later zelfs 4/5 van de winst voor zich behield). Eventueelverlies kwam alleen ten laste van de pachter. Bovendien kreeg de stedelijkeoverheid een uitgebreid inkijkrecht in de boekhouding van de pachters. De rechtenwerden geïnd door ambtenaren die door de overheid waren aangesteld, maar doorde pachters betaald. Bij wanbetalers mochten de pachters namens de stad beslaglaten leggen. Door nauwkeurige financiële berekeningen en een zorgvuldig beheergaf dit stelsel voldoening én aan de stad én aan de pachters. Meestal vereisten deschepenen dat een aantal solvente pachters zich verenigden in een 'compagnie',waarvan de woordvoerder 'principael' werd genoemd. In de besproken periodewaren de pachters, steeds volgens Piet Lenders, een "ondernemende en nog niet metveel achting omringde klasse van zakenlieden". In 1786 verdween het systeem vande fiscale pachten en inde het stadsbestuur voortaan de accijnsrechten in eigenbeheer.

Waarschijnlijk bezat Charles de Brauwer geen belangrijk vermogen, vermitsreeds in 1772 bleek dat hij zijn aandeel in de borgstelling van de fiscale pachters nietkon (of niet wilde?) opbrengen.

Page 42: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

84 - BREMPAIN / BREVET

Nog een ander fiscaal pachter, Louis de Vliegher*, was eveneens lid van LaDiscrète Impériale et Royale. Vennoten in sommige 'compagnies' van fiscalepachters waren bovendien de vrijmetselaars Lievin Haeck*, Jean Baptiste Le Cat*en Jacques Mechelynck*.

Charles de Brauwer was waarschijnlijk verwant met François de Brauwer, die in1782 een van de stichters van de Société de Gand was, en met de procureur bij deRaad van Vlaanderen Engelbert de Brauwer, die tot 1794 baljuw en boekhouder wasvan de kleine heerlijkheid van het Nieuwland binnen de Heilig-Kerstparochie,alsmede boekhouder van het Sint-Elizabethbegijnhof. Engelbert de Brauwer woondeaan de Schipgracht (in de buurt van de huidige Volkskliniek).

BREMPAIN, Michel (? - ?)

a/ Félicité (1783)

b/ Redenaar

c/ -

d/ negotiant

e/ Gent

f/ -

g/

Dit lid wordt alleen door Bertrand Van der Schelden vernoemd op basis van eenlijst die hij ontdekte in het archief van La Discrète Impériale, dat in privé-bezit is.Dit lid werd niet geïdentificeerd.

BREVET, André (1753-1822)

a/ Candeur (1786)

b/ -

c/ -

d/ katoendrukker

e/ Gent, 'voorgeborchte Brugsche poort'

f/ -

g/ 35, 54d, 54e

De ledenlijst die La Candeur in 1786 bij de regering indiende vermeldt ene 'AndréBrevet, imprimeur'. Deze naam komt evenwel niet voor in de beschikbarearchiefbestanden betreffende drukkers en drukkersgasten te Gent. Bij het onderzoekvan de registers van de Burgerlijke stand voor het jaar 1805 bleek dat het lidniemand anders kan zijn dan de 'katoendrukker' André Brevet die op 20 februari vandat jaar huwde met Colette de Wette. André Brevet werd geboren te Nantes(Frankrijk) in 1753. Hij overleed te Gent in 1822.

Waarschijnlijk was André Brevet een bedreven ambachtsman die zich kwamvestigen in een stad waar de katoendrukkerij sedert de jaren 1770 een aanzienlijke

Page 43: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

de BRUNE de WILLECOMME - 85

opgang maakte (zie bijv. onder de lemma's de Smet, Franciscus Livinus en Villiot,François). In Frankrijk had men, wanneer Brevet zich te Gent kwam vestigen,diverse nieuwe technieken op punt gesteld voor het bedrukken van katoen. Dezewerden uiteengezet in een boek van 66 blz. dat bij Jan Francies van der Schuerenverscheen: Den volmaekten katoen-drukker, of kortbondige beschryving van alle deVerholentheden en geheyme Werkingen, die in deze Manufacture moeten gekendworden.

de BRUNE de WILLECOMME, baron Gaspar Philippe (1748-1769)

a/ Bienfaisante

b/ -

c/ -

d/ edelman

e/ Gent, Onderbergen

f/ -

g/ 50.3, 281, 379, 407, 486, 757, 1019

Cordier en, na hem, Duchaine vermelden als lid van La Bienfaisante een 'baron deWilvilmchoom'. Niemand met een zo opvallende naam kon worden geïdentificeerd.Het gaat hier manifest om een foute overschrijving van soms weinig leesbareledenlijsten. Naar alle waarschijnlijkheid is dit medelid een baron de Brune, heervan Willecomme (benaming die aanleiding gaf tot de verschrijving door Cordier enDuchaine), meer bepaald de in 1748 geboren Gaspar Philippe de Brune, enige zoonvan François Joseph Hyacinthe de Brune (1715-1752) en Marie Justine Papeiansde Morchoven, waarvan de familie verwant was met die van Adriaen JacquesGoethals*. Vader François Joseph de Brune was een zoon van baron GeorgesHyacinthe de Brune, heer van Willecomme en schepen van de Keure, en van AnneLucie de Vilsteren, barones van Laarne.

De familie de Brune maakte aanspraak op de heerlijkheid van Willecomme doorhet huwelijk, in 1677, van de vader van de voornoemde Georges Hyacinthe deBrune, baron François de Brune (heer van Bouchoute, Vollandre, Terloo, 'van hethof van Gentbrugge') met Marie Jacqueline le Prevost de Basserode, vrouwe vanWillecomme, Croix, Edingen, &c. De aloude familie de Brune was onder meerverwant met het geslacht del Rio waarvan twee telgen, François Antoine del Rio*en waarschijnlijk Auguste Anselme del Rio* lid werden van een Gentse loge.

Gaspar Philippe de Brune werd in La Bienfaisante opgetekend als baron, vermitszijn vader reeds in 1752 was overleden. Hij studeerde 'Artes' aan de universiteit teLeuven. Hij was er een studiemakker van Jean Baptiste de Ghellinck* (later ook lidvan La Bienfaisante), de toekomstige kanunnik Maximilien Macaire deMeulenaere* (later lid van La Constante Union), en Louis Ferdinand Dons deLovendeghem* (waarschijnlijk de naamdrager die lid werd van La ConstanteUnion). Hij woonde aan Onderbergen, naast het 'hof van Ravenstein' waar graafJoseph Sébastien della Faille d'Assenede* (eveneens lid van La Bienfaisante)

Page 44: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

86 - BRUNFAU / de BRUYNE

geboren werd en zijn jeugd doorbracht. Hij werd waarschijnlijk lid van LaBienfaisante tijdens haar aanvangsjaren vermits hij reeds in juni 1769 te Leuvenoverleed.

BRUNFAU (? - ?)

a/ Félicité Bienfaisante (1785)

b/ -

c/ -

d/

e/ Gent

f/ -

g/ 85, 246, 385, 880

Alleen Paul Duchaine vermeldt dit lid, zonder opgave van beroep of voornaam.Brunfau werd niet geïdentificeerd. Men kan alleen aanstippen dat ene DeniseAdélaïde Brunfaut (misschien zijn dochter?) huwde met de handelaar enkapelmeester Felix Duhayon en dat zij de ouders waren van de handelaar AugusteJules Duhayon (1837-1899) die van 1870 tot 1895 liberaal gemeenteraadslid was entevens het ambt van consul van Italië te Gent uitoefende.

Er bestond waarschijnlijk verwantschap met de in 1759 geboren advocaat bij deRaad van Vlaanderen Joseph François Duhayon (die huwde met Colette Gobert, eendochter van de invloedrijke eerste secretaris van de Keure, Philippe Lievin Gobert,en zijn echtgenote Colette Josèphe van der Weeden) en met François Duhayon diein 1784 een eerste prijs in de architectuur behaalde in de Academie.

de BRUYNE, Pieter Joannes (? - ?)

a/ Constante Union (1770), Bienfaisante (1778)

b/ -

c/ 'Ecossais'

d/ rentenier

e/ Gent, Begijnendries

f/ Sint-Antoniusgilde (1752), Sint-Sebastiaansgilde (vóór 1779), contribuantAcademie (1782)

g/ 13, 35, 41, 83, 85, 322, 868, 870, 880

Pieter Joannes de Bruyne was een rentenier die zijn tijd nuttig besteedde. Binnenzijn parochie (Sint-Michiels) was hij een van de leidende figuren van debroederschap 'Jesus, Maria en Anna'. Hij was ook heel bedrijvig in de Sint-Antoniusgilde, eerst als griffier (1752), daarna als 'proviseerder' (1757) en sedert1764 als 'ouderling perpetueel'. Met onder meer Jean de Graeve*, een gildebroederdie eveneens lid van La Constante Union was geweest, werd Pieter de Bruyne eenvan de bestuursleden van het vrijwilligerskorps van de vier hoofdgilden dat vanaf

Page 45: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

BUSSO, Jean-Marie - 87

1787 voor de openbare rust te Gent instond ("voor te onderhouden het goed order ende veyligheyd der Inwoonders"). Ook Louis de Vliegher*, namens de Sint-Michielsgilde, en Anthone de Rouck*, namens de Sint-Jorisgilde, hoorden bij dieleiders. In 1782 werd Pieter Joannes de Bruyne secretaris van de Academie. Ooktwee andere leden van La Constante Union hielden zich bezig met bestuurstaken inde Academie: Franciscus Livinus de Smet* als thesaurier en Louis 't Kint* als'directeur-artist'. Van 1792 tot 1795 was Pieter de Bruyne deken van de nering dermeerseniers, en van 1787 af waarschijnlijk ook van de nering der 'mulders'.

Pieter Joannes de Bruyne was waarschijnlijk de vader van Maria Rosa deBruyne, die te Gent werd geboren in 1748 en die huwde met advocaat ChrétienJoseph de Smet, een broer van Jacques, Justin en Hubert Eugène de Smet, destijdsalle drie lid van La Discrète Impériale te Aalst (zie onder de lemma's Varenbergh,Philippe Bernard en Vilain XIIII, Philippe Mathieu). Deze was griffier van dekoninklijke domeinen in Vlaanderen ('Kamer van Hoofd-Redeninge') en dus eenmedewerker van baron Jean Joseph Dons de Lovendeghem, vader van een lid vanLa Bienfaisante. In 1790 en opnieuw in 1793-1794 zetelde hij in de stedelijkeCollatie als afgevaardigde voor de Sint-Jacobsparochie. Zoon Louis Joseph de Smet(1782-1867) werd raadsheer bij het Hof van beroep te Gent. Onder het HollandsBewind zetelde hij in de Provinciale Staten en van 1836 tot 1848 was hijorangistisch lid van de provincieraad. Uit het huwelijk van Louis Joseph de Smeten Marie Thérèse Grenier volgde Marie Barbe de Smet. Deze trouwde met Charlesde Smet de Naeyer, die een kleinzoon was van de eerder vermelde FranciscusLivinus de Smet.

Pieter Joannes de Bruyne was waarschijnlijk de oom en peter van Pierre Jean deBruyne (1757-1829), zoon van Jan Baptist de Bruyne. Pierre Jean de Bruyne huwdeAmélie Amelot en werd advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Zoals zijn oom washij lid van de Sint-Antoniusgilde en van het vrijwilligerskorps van de hoofdgildenin 1787. Tijdens de laatste jaren van het Ancien Régime (1793-1794) zetelde hij inde stedelijke Collatie voor de Sint-Michielsparochie. Onder het Frans Bewind washij pleitbezorger. Van 1818 tot zijn overlijden was hij lid en Gedeputeerde van deProvinciale Staten.

Men kan overigens niet uitsluiten dat Pieter Joannes de Bruyne in 1770 het lidwerd van La Constante Union, terwijl Pierre Jean de Bruyne in 1778 (hij had toennet de reglementaire leeftijd van 21 jaar bereikt) lid werd van La Bienfaisante. Opdat tijdstip stond La Constante Union reeds vijf jaar op non-actief.

BUSSO, Jean-Marie (1739-na 1814)

a/ Félicité Bienfaisante (1785)

b/ -

c/ -

d/ postmeester, directeur van het bureau van de postrijtuigen

e/ aan de Kouter, in het Hof van Sint-Sebastiaan

Page 46: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

88 - BUSSO, Jean-Marie

f/ Sint-Sebastiaansgilde (1775), Sint-Michielsgilde (1778)

g/ 41, 107a, 108, 132, 163, 164, 172, 252, 258, 322, 338, 367, 460, 548, 752, 874,998, 1006

Jean-Marie Busso werd geboren te Asti (Italië) in 1739 als Giovanni Maria Busso,zoon van Giovanni Busso en Margerita Gingasi. Hij huwde Anne Josèphe Henry,geboren te Mons in 1737, een dochter van Nicolas Joseph Henry en van MariaCatherine Bachelet. Het echtpaar Busso had twee zonen: Jean Charles Cornelius,geboren te Gent in 1764, en Jean-François (die volgt), geboren te Gent in 1765. Devier gezinsleden werden als poorters van Gent ingeschreven op 28 juni 1768.

Jean-Marie Busso was als postmeester van de paardenpost in dienst van deprinsen von Thurn und Taxis. Dezen waren vanaf 1489 tot de eerste Franse invalin 1792 belast met de paardenpostdienst in de Oostenrijkse erfstaten, deNederlanden, de Duitse vorstendommen, Italië, Frankrijk en Spanje. De dienstverzekerde het vervoer van correspondentie met speciale postrijtuigen die men'diligences' noemde. Vaak werden reizigers in de diligences toegelaten. Voor kleinezendingen en brieven die dringend de geadresseerde moesten bereiken, werden'ordinaire reysende boden' ingezet. Deze voorlopers van de huidige 'couriers'noemde men te Gent 'ziereluupers'. Kleine pakjes, waarvoor geen hoogdringend-heid bestond, werden vervoerd per 'chaises' ('sjeezen' in Gent). Deze vertrokken bijhet Pakhuis aan de Korenmarkt.

De postdienst binnen de stad Gent viel niet binnen de bevoegdheid van Busso.In 1771 was het stedelijk postkantoor gevestigd in de toenmalige Bisschopstraat(thans Gouvernementstraat), met een bijkantoor in de Hoogpoort bij de Groenten-markt, in het aloude huis 'de nieuwe Haene' (ook 'de Vijf Haenkins'). Ditpostkantoor stond onder de leiding van ene mejuffrouw S. Mahieu, een dochter vanHélène Marie Mahieu die reeds in 1729 hetzelfde ambt vervulde. Mej. Mahieu werdin 1770 contribuant van de Academie.

Tijdens de 18de eeuw waren meer postmeesters lid van een loge, bijv. teAntwerpen (François de Lopez, lid van La Concorde Universelle) en te Brussel(Vraylinck, lid van La Parfaite Amitié; Norbert Joseph Bols d'Arendonck, lid enVoorzittend Meester van L'Heureuse Rencontre; Lambilot, lid van L'Union).Bovendien behoorde in 1773 een zoon van burggraaf Joseph Jacques Goupy deQuabeck (1730-1780), directeur-generaal van de posterijen in de OostenrijkseNederlanden, bij de leden van de studentenloge aan de universiteit van Leuven (zieonder het lemma de Meulenaere, Maximilien Macaire).

De zo-even genoemde Norbert Joseph Bols, heer van Arendonck, was zelfs'directeur des Postes Impériales et Royales' in de Oostenrijkse Nederlanden. Hijwas reeds in 1760 te 's-Gravenhage tot de vrijmetselarij toegetreden. Het moet zijndat Bols d'Arendonck geregeld naar Gent kwam en er goede vrienden had, vermitshij in 1767 lid werd van de Sint-Jorisgilde. Bols droeg onder meer de zeldzame titelvan "homme de fief et juge du suprême et chef tribunal de la Fauconnerie des dix-sept Provinces". De 'postmeester-generaal' voor de gehele dienst was sedert 1773prins Carl Anselm von Thurn und Taxis. Deze werd in 1762 vrijmetselaar in een

Page 47: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

BUSSO, Jean-Marie - 89

loge te Bayreuth en behoorde in 1765 bij de oprichters van de loge Charles de laConstance te Regensburg. De aanwezigheid van postmeesters in de loges wordt doorHugo De Schampheleire in verband gebracht met het discreet verzenden vanlogebriefwisseling.

In 1786 werkten in het kantoor van de paardenpost te Gent elf personen: eendirecteur, een posthouder, drie 'commiezen', een briefverdeler, vier briefdragers eneen voetbode. Het was gevestigd in het Sint-Sebastiaanshof aan de Kouter.

In 1783 werd een stal van de paardenpost omgebouwd tot een woning, die JeanMarie Busso voor zijn gezin aankocht. Naast het paardenpostkantoor van Bussoomvatte het prachtige gebouw van de Sint-Sebastiaansgilde aan de Kouter nog heteigenlijke 'gildehuis', een herberg, een hotel en een toneelzaal (met 1033 zitplaatsenin 1777). Langsheen de Ketelvest bevond zich het schietplein van de gilde. Het Sint-Sebastiaanshof werd gebouwd naar plannen van de vermaarde Gentse bouwmeester,gildebroeder Bernard de Wilde (1691-1772). Een afbeelding van het Sint-Sebastiaanshof in zijn volle pracht vindt men op een schilderij van Pieter vanReijsschoot (bekend als 'de Engelsman', 1702-1772), dat de koningschieting van deSint-Jorisgilde op de Kouter in 1752 voorstelt. Een foto van dit schilderij isafgedrukt in het boek van Marie Fredericq-Lilar over Gent in de 18de eeuw(blz. 49).

Naast zijn hoofdbetrekking als postmeester was Jean-Marie Busso ook de waardvan het schuttershof, terwijl zijn echtgenote de leiding van de keuken had. In hetarchief van enkele gilden en neringen treft men rekeningen aan voor feestmalen diedoor mevrouw Busso in het Sint-Sebastiaanshof werden verzorgd. Het gezin Bussobezat overigens in het schuttershof ook een 'caffé-huys van de Comedie' waar men'verscheyde Gazetten' gratis mocht lezen.

Frans De Potter benadrukt hoe praktisch die hele schikking wel was: "Dàar [inhet Sint-Sebastiaanshof] stapten af, gewoonlijk, de personen van rang met hungevolg, die door onze stad reisden of er eenige dagen kwamen verblijven, en dewijl,nevens de afspanning, de schouwburg stond, had men geen rijkosten te doen om, nade genoegens der tafel, die van het toneel te zoeken".

Jean-Marie Busso en zijn gezin waren ondernemende mensen. In de schouwburgvan Sint-Sebastiaan richtten zij bijv. jaarlijks gemaskerde en ongemaskerde bals in,vooral voor de carnaval- en halfvastenfeesten. Jean-Marie Busso was bovendien devertegenwoordiger te Gent van de 'Keizerlijke en Koninklijke Loterij' die doorkeizerin Maria Theresia in 1760 was opgericht en die bestuurd werd door debankier Antoine Ange de Walckiers de Tronchiennes (1721-1799) (zie ook onderhet lemma Villiot, François). Alleen al te Gent stelde de Loterij (ook gekend als'Lotto') zeventien personeelsleden te werk (ontvangers en 'collecteurs'). De regelsvan het Lotto waren als volgt. In een 'rad van Fortuin' stopte men negentignummers (gaande van 1 tot 90). Bij elke trekking werden vijf nummers uitgeloot.Volgens Italiaans gebruik was aan elk nummer de naam van een meisje toegevoegd.De vijf getrokken nummers duidden dus niet alleen de winnaars onder dedeelnemers aan, maar wezen ook evenveel meisjes aan, die een bruidsschat uit de

Page 48: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

90 - BUSSO, Jean-Marie

gelden van de Loterij ontvingen. De minimale inzet werd vrij laag gehouden zodatook mensen met een kleine beurs hun kans konden wagen.

Wanneer in 1787, tijdens de eerste onlusten tegen keizer Jozef II, de vierhoofdgilden een vrijwilligerskorps vormden om de openbare rust binnen de stad tehandhaven, was Jean-Marie Busso een van de afgevaardigden van de Sint-Sebastiaansgilde in het bestuur van dit korps.

Volgens de "alphabetische beredeneerde naemlyst der Gentenaeren" in deel II vande heruitgave van de Historie van Belgis van Marcus van Vaernewyck (drukkerijD.J. Van der Haeghen, Gent, 1829) verbleef de Gentse postmeester Busso in 1814te Breda.

In de korte biografie van de legerofficier Edouard Marie de Bast (zie onder hetlemma Mechelynck, Jacques François) wordt inderdaad verteld dat de Bast, officierin het Frans leger, door Beierse troepen gevangen werd genomen en aan hetOostenrijks leger werd uitgeleverd. In Hongarije lieten de Oostenrijkers hem vrij,en de Bast keerde terug naar huis, via 's-Hertogenbosch. "Van daer begaf hy zig narBreda, alwaer hy den 15 [februari 1814] aenkwam en alwaer eenen aldaergevestigden Gentenaer, den postmeester Busso, hem de noodige middelenverschafte om zyne reys naer Gend te konnen voortzetten" (cursief toegevoegd).Ging het om vader Jean-Marie Busso, die in 1814 toch reeds 75 jaar was, zo hij nogin leven was? Of ging het om zijn zoon Jean-François? Laatstgenoemde was tijdensde besproken periode druk ingenomen te Gent met de vernieuwing van het hotel vanhet Sint-Sebastiaanshof (zie hierna), zodat men zich bezwaarlijk kan voorstellen dathij toen te Breda 'gevestigd' was.

De biografieën van de "alphabetische beredeneerde naemlyst" werden geschrevendoor Theodoor Schellinck (1797-1867), die zulks bekend maakte in de Messager dessciences historiques (1844, 537-538). In zijn Bibliographie gantoise bevestigdeFerdinand Van der Haeghen dit auteurschap. Bepaalde biografieën (onder meer vanGillis de Haese en Lieven Bauwens) zijn niet geheel betrouwbaar. Schellinck wasredacteur bij de Gazette van Gent en bij de 'Wegwyzer', die beide door de drukkersVan der Haeghen (zie onder het lemma Stroobant de Terbrugghen, Jacques Gabriel)werden uitgegeven.

Theodoor Schellinck bleef vooral bekend als een van de vervalsers van hetneringboek van de Gentse Sint-Lucasgilde van de kunstenaars. Waar hetauthentieke neringboek een aanvang neemt in 1575, fabriceerden de vervalsersallerlei documenten om te doen geloven dat de eerste optekeningen in 1338-1339gebeurden, en vonden hiertoe tientallen fictieve Gentse kunstenaars uit! Schellincksmedeplichtige was Jean-Baptiste Delbecq (1771-1840), eigenaar en directeur vaneen vermaarde privé-school te Gent, bedrijvig tuinbouwkundige en verzamelaar vanoude voorwerpen en documenten. De vervalsing had onder meer tot gevolg dat demeeste inlichtingen die te goeder trouw worden verstrekt in het klassieke boek vanarchivaris Edmond De Busscher over de Gentse schilders tijdens de 14de en 15deeeuw, gewoon onwaarachtig zijn. De vervalsing werd in 1899 aangetoond doorarchivaris en hoogleraar Victor Van der Haeghen (zoon van de auteur van de

Page 49: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

BUSSO, Jean-François - 91

Bibliographie Gantoise) die Schellinck omschrijft als "un pauvre diable dejournaliste obligé de crier famine". Theodoor Schellinck was een neef van devermaarde Marie Schellinck (1757-1840) die in 1792 dienst nam in het Fransrevolutionair leger en als vrouwelijk soldaat deelnam aan de veldtochten in deNederlanden, Italië, Pruisen, Oostenrijk, Rusland en Polen. Zij werd herhaaldelijkgekwetst en op het slagveld bevorderd tot onderluitenant. Haar dochter Jeanne deJaegher werd als 'rosière' (zie onder het lemma de Meulenaere, MaximilienMacaire) uitgehuwelijkt aan een "jeune et brave militaire couvert d'honorablescicatrices". Over Marie Schellinck werden heel wat fabeltjes verspreid (onder meerdoor neef Theodoor), wat niet wegneemt dat zij alleszins als vrouwelijk officier eenunicum was!

BUSSO, Jean-François (1765- ?)

a/ Félicité (1783); Félicité Bienfaisante (1786)

b/ -

c/ -

d/ openbaar schrijver (schrijfmeester), hotelier

e/ Gent

f/ Sint-Michielsgilde (1778), Sint-Jorisgilde (1789), Sint-Sebastiaansgilde (1789)

g/ 34, 58, 172, 179, 258, 261, 283, 563, 574, 802, 1006

De jongste zoon van Jean-Marie Busso* werd eigenaar van het gildehuis van Sint-Sebastiaan na de ontbinding van de gilde door de Franse bezetters in 1797. Hijbreidde het gildehuis uit tot een waarachtig hotel. Samen met zijn zoon DésiréBusso liet hij omstreeks 1815 de gevel wijzigen en twee bijkomende verdiepingenbouwen, dit alles naar plannen van de Gentse architect Pierre Jacques Goetghebuer(1788-1866).

P.J. Goetghebuer bleef vooral vermaard als auteur, tekenaar en verzamelaar vaniconografisch materiaal over Gent. Zijn nalatenschap omvatte meer dan 4.000prenten, tekeningen, gravures en andere zeldzame documenten over Gent. Hetgeheel werd door het stadsbestuur aangekocht. Het vormt de basis van de huidige'atlas Goetghebuer' in het Stadsarchief. P.J. Goetghebuer was waarschijnlijkverwant met de vrijmetselaars Lieven en Joachim de Vogelaere*

In de bouwaanvraag verklaarden Goetghebuer en Busso dat de verbouwingaanleiding zou geven tot een 'grand changement dans le goût moderne'. Hetgerenoveerde hotel kreeg de naam 'Hotel de la Poste'. Men kan het 'bewonderen' opeen aquarel van de Hollandse soldaat J.J. Wynants (afgebeeld in: R. De Herdt, Eenhollands soldaat penseelt Gent, blz. 21. Ook in Ghendtsche Tydinghen, 1978, blz.30 is er een contemporaine afbeelding van het hotel). Het hotel werd in 1968gesloopt om plaats te maken voor een flatgebouw (tussen de Hoofdwacht en hetOperagebouw).

Page 50: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

92 - CALLENBERGE

Jean-François Busso bezat blijkbaar ook een handel in wijn, vermits men weet dathij de leverancier was van de porto die ten huize van Lieven Bauwens werdgedronken.

Zoon Désiré Busso was, zoals zijn grootvader, postmeester onder de benaming(in 1827) 'Koninklijke Compagnie Busso & Co.' Aan zijn hotel vertrokkengeregelde diensten van met vier paarden bespannen diligences op het trajectAmsterdam-Parijs. Voor die verbinding bestonden er twee reisroutes: de eerste overBrussel en Valenciennes, de andere over Gent en Lille. Andere lijnen van de'Compagnie' hadden volgende bestemmingen: Antwerpen, Brussel, Kortrijk,Oostende, Oudenaarde, Dendermonde, Sas-van-Gent, enz. In 1831 was DésiréBusso nog steeds 'bestuerder der peêrden-posterijen' te Gent.

Désiré Busso bleef tevens de eigenaar-exploitant van het 'Hotel de la Poste'. Hiersitueert zich een voorval dat vrij belangrijke gevolgen had voor de stad Gent. In1835 besliste het stadsbestuur een nieuwe schouwburg te bouwen aan de Kouter, opde site van de oude toneelzaal van het Sint-Sebastiaanshof. Waarom de bouw vaneen nieuwe toneelzaal vereist was, verklaart Judocus Joannes Steyaert als volgt:"Deze schouwburg [Sint-Sebastiaan], alhoewel voor 't inwendige nog almerkwaerdig, was in zulken staet van versletenheid geraekt, dat men de herstellingbyna voor onmogelyk aenzag. Ook bevond dit gebouw zich in een hoek van denKouter, was er, behalve den nietigen ingang, geheel door huizen ingesloten, en haddus geenszins het aenzien van een gesticht, dat met de waerdigheid der stad Gentevenredig was".

Ook het door Désiré Busso geëxploiteerde 'Hotel de la Poste' moest verdwijnenomwille van de imposante ingang die men op de Kouter wenste te bouwen. Het'Hotel de la Poste' diende evenwel openbaar verkocht te worden omdat erminderjarige mede-eigenaren waren. Tijdens de veiling bood Désiré Busso meerdan de stad ervoor wilde geven. Het plan voor de schouwburg moest daaromgrondig worden gewijzigd. In 1836 diende men de Schouwburgstraat te trekken omeen gevel voor de nieuwe schouwburg (het huidige Operagebouw) te kunnenrealiseren. En gedurende meer dan anderhalve eeuw was het bijzonder moeilijk omdecors en andere benodigdheden binnen de Opera te krijgen.

Désiré Busso en zijn broer Pierre Busso waren sedert 1807 lid van deschermersgilde Sint-Michiels. In 1811 werd Désiré, naar aanleiding van zijnzoveelste overwinning in een intersteden-tornooi met het zwaard, glansrijk gevierdin het 'groot theater' (d.i de Sint-Sebastiaanszaal). Later werd Désiré Busso nogschermmeester van de gilde.

CALLENBERGE, Pieter (? - ?)

a/ Constante Union (1786)

b/ -

c/ -

d/ handelaar in verven

Page 51: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

CAMUSEL de RIEPUT / CANEPEL - 93

e/ Gent

f/ -

g/ 232

Pieter Callenberghe, zoon van Judocus, was lid van de nering van de huisschilders.Hij verwierf het meesterschap in 1773. Het was niet ongewoon dat een meester-huisschilder de voorkeur gaf aan het rustiger bestaan van een handelaar in verven.

CAMUSEL de RIEPUT, Augustin Louis (1738-1802)

a/ Constante Union (1773), La Parfaite Amitié, Brussel (1773)

b/ Erelid Constante Union, secretaris La Parfaite Amitié

c/ 'Grand Ecossais'

d/ edelman, majoor van de Gardes Bourgeoises (burgerwacht) te Brussel

e/ Brussel

f/ -

g/ 276, 281, 715, 721, 906

Augustin Louis Camusel (1738-1802), heer van Rieput, was een zoon van FrançoisJoseph Camusel (1704-1753), privé-arts van de landvoogdes aartshertogin MariaElizabeth, en van Joséphine Remy. De familie Camusel behoorde tot het aloudeBrusselse geslacht 'lignage Coudenberg' waarin Augustin Louis in 1763 officieelwerd erkend.

Augustin Louis was van 1765 tot 1794 hoofd van de Burgerwacht te Brussel enerfelijk meier van het 'Kwartier van Asse' (Brabant). Hij huwde in 1778 JeanneMarie de Broeyer. Hij was een neef van:

- Jean Augustin Camusel die in 1743 huwde met Jeanne Mosselman, dochter vande edele Brusselse negotiant Jean François Mosselman. Deze was verwant metGuillaume Mosselman die huwde met Louise Lammens, dochter van JacquesClément Lammens*;

- François Louis Camusel (1750-1820) (in het lignage Coudenberg erkend in1778), advocaat bij de Raad van Brabant, die tijdens de kortstondigegerechtelijke hervorming van 1787 benoemd werd tot 'protocoliste de la séance'in de nieuwe rechtbank te Brussel. In 1796 werd hij lid van de 'Municipalité' teBrussel en advocaat bij de 'Cour Impériale' aldaar. Onder het Nederlands Bewindwerd hij ontvanger van de domeinen te Diest, waar hij overleed.

Een Camuselstraat doorkruist, in de buurt van de Anderlechtpoort te Brussel, hetdomein dat de familie Camusel de Rieput daar bezat.

CANEPEL, Egidius Joseph (? - ?)

a/ Félicité (1783), Félicité Bienfaisante (1785)

b/ 1ste Opziener, Félicité Bienfaisante (1786)

c/ -

Page 52: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

94 - CARPENTIER

d/ meesterbehanger

e/ Gent, Kouter

f/ -

g/ 258, 1006, 1017

Egidius Joseph Canepel werd geboren te Brussel en in het Gents Poortersboekingeschreven op 29 december 1777. Hij was lid van de nering van de 'tapytsiers',waar zijn naam opgetekend werd als 'Canapel'. In de 'Wegwyzer' wordt hij vermeldals 'Canipé'. De 'tapytsiers' ontleenden hun benaming aan het bekleden metwandtapijten van de bewoonde kamers en vertrekken. Tijdens de 17de en de 18deeeuw werden de wandtapijten veelal betrokken in Frankrijk, te Parijs (Manufacturedes Gobelins), Beauvais of Aubusson.

In de tijd van Canepel verving men wandtapijten geleidelijk door anderebekledingen, met wandbespanningen die in houten lambriseringen werdeningewerkt. Men maakte steeds meer gebruik van allerlei stoffen, inz. damast inlinnen en zijde, wolfluweel, gebloemd katoen, Indisch katoen, Chinesezijdeweefsels. Onder Engelse invloed werd ook toenemend gebruik gemaakt vanpapierbehang, dat vooral in Frankrijk tot aanzienlijke ontwikkeling kwam in hetbedrijf van Jean Baptiste Réveillon (1725-1811). In België was Dominique Morandte Tournai de meest geprezen fabrikant van behangpapier. Ook te Brussel waren ereen achttal fabrikanten. Te Gent zelf werd behangpapier pas tijdens het FransBewind geproduceerd door Jean Haghenbeek-Vispoel. Bij de sedert 1994ondernomen restauratie van het hotel d'Hane de Steenhuyse (zie onder dat lemma)ontdekte men talrijke waardevolle sporen van 18de- en 19de-eeuws behangpapier.Dertien verschillende soorten oud behang werden geïdentificeerd. Sommigebehangvellen - er bestonden toen geen 'rollen' behangpapier - waarin tot vijftienkleuren verwekt zijn, werden waarschijnlijk vervaardigd bij Réveillon. Het is nietuitgesloten dat Egidius Canepel bij dit prachtig werk betrokken was.

CARPENTIER, Thomas Corneille (1748-1828)

a/ La Vraie et Parfaite Harmonie, Mons (1774), La Ligne Equitable, Mons (1785)

b/ -

c/ -

d/ kapitein in het regiment van graaf Saint-Ignon, later in het regiment de Ligne

e/ Gent

f/ -

g/ 85, 200, 234a, 241, 258, 281, 337, 344, 379, 397, 399, 404a, 632, 721, 868, 878,976

De Gentenaar Thomas Corneille Carpentier (opgetekend als 'de Carpentier') werdin 1774 lid van de loge van markies te Gages te Mons, La Vraie et ParfaiteHarmonie. Wanneer hij in dienst was in het regiment de Ligne, behoorde hij in1785 bij de oprichters van La Ligne Equitable, eveneens te Mons. Voorzittend

Page 53: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

CARPENTIER - 95

Meester van de nieuwe loge was prins Charles Antoine de Ligne (1759-1792), deoudste zoon van prins Charles Joseph de Ligne*. Ook de Gentenaar ConstantGhislain van Hoobrouck d' Asper* was als legerofficier lid van La Vraie et ParfaiteHarmonie, later ook van La Ligne Equitable.

Thomas Corneille Carpentier (1748-1828) werd te Oostende geboren als zoonvan Cornelis Carpentier, schepen van de Keure en Thesaurier-generaal vanVlaanderen, en Claire Jeanne O'Regan (gezegd Ray). Moeder was een dochter vande Oostendse koopman Thomas O'Regan (gezegd Ray) die zoals de gebroedersMaelcamp (zie onder dat lemma) en Jean Baptiste Soenens (zie onder het lemmaGoethals, Adriaen Jacques) herhaaldelijk schepen van de 'Oostendse Compagnie'bevrachtte voor reizen naar het Verre Oosten. Thomas 'Ray' was schepen van de stadOostende, waarvan hij de zeehaven aanlegde en van stapelplaatsen voorzag.

Thomas Corneille begon zijn militaire loopbaan als luitenant in het regimentStampach. Daarna maakte hij deel uit van de 'gardes nobles' bij het keizerlijk hof teWenen. In het regiment van graaf Joseph Saint-Ignon werd hij eigenaar van eencompagnie dragonders. Tijdens de jaren 1780 sloot hij zijn militaire loopbaan af inhet regiment van prins Charles Joseph de Ligne*.

Thomas Corneille Carpentier huwde in 1791 de vijftien jaar jongere MarieFrançoise Schepers, een dochter van de aanzienlijke zakenman Pieter FransSchepers en Isabelle Rose Blondel.

De Aalstenaar Pieter Frans Schepers (1735-1812) werd in 1760, met de steun vanJean Jacques Philippe Vilain XIIII (die onder meer president van de Staten vanVlaanderen was) benoemd tot 'directeur van de provinciale rechten'. Zoals bijThesaurier-generaal Cornelis Carpentier (vader van Thomas Corneille) bezorgdedit ambt hem aanzienlijke liquiditeiten om op korte termijn zijn handelstransactieste financieren. Piet Lenders noemt hem "een der meest bekende industriële spionnenen smokkelaars". In 1775 smokkelde hij (in onderdelen) vanuit Engeland eenvolledig werktuig (het 'cilindre roïal anglois') dat diende om lijnwaad enkatoenstoffen te appreteren, heel wat goedkoper en met een betere glans dan met detraditionele procédés. Aan de regering vroeg Schepers een exclusief octrooi voor deexploitatie van het 'cilindre roïal anglais'. Wegens protest van de Gentsemechanieker Bettens (zie onder het lemma Hisette, Henri) en van de Kamer vanKoophandel van Gent bekwam hij geen exclusiviteit. In de plaats werd hem door deStaten van Vlaanderen een 'lening' toegestaan, op voorwaarde dat hij, tot het gehelebedrag van de lening was terugbetaald, alle stoffen zou appreteren die in hetCorrectiehuis te Gent werden vervaardigd.

Omstreeks dezelfde periode associeerde Pieter Frans Schepers zich met degebroeders Romberg (aanzienlijke financiers die een handelsvloot met negentigschepen bezaten) om tabak in te voeren in de Oostenrijkse Nederlanden. Debedoeling was de tabak hier te bewerken en de productie in haar geheel uit te voeren.Tabak was toen als luxe-product het voorwerp van een zeer rendabele handel.Waarschijnlijk was Schepers ook betrokken bij de bijhuizen van gebroedersRomberg te Gent, Brugge en Oostende (zie ook onder het lemma Villiot, François).

Page 54: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

96 - CARPENTIER

In 1781 bouwde Schepers op de vestingsmuren van Oudenaarde 'economischegraanmolens' waarbij gebruik werd gemaakt van de maaltechniek die pas wasontwikkeld door de Franse bakker Simon Pierre Mallisset. Schepers leerdeMallisset kennen door de bemiddeling van graaf Florimond Claude de Mercyd'Argenteau, die op dat tijdstip 'keizerlijk minister' (ambassadeur) te Parijs was. Dewatermolen van het graanbedrijf werd eveneens gebruikt voor een houtzagerij eneen tabakbedrijf die Schepers in de nabijheid oprichtte. Al deze activiteiten warenbijzonder winstgevend.

Tijdens de Brabantse Omwenteling wedde Schepers (wiens zakenimperium veelte danken had aan goede 'politieke relaties') op twee paarden. Enerzijdsondersteunde hij (ook financieel) de Patriotten en had hij vlotte contacten met deVonckisten. Maar anderzijds informeerde hij de fervent keizersgezinde Procureur-generaal Louis Joseph Maroucx d'Opbraekel (zie onder het lemma van Volden,Joseph Pieter) over de organisatie van de Patriotten. Na de Brabantse Omwentelinglegden de Oudenaardse Patriotten hem een maalverbod op, dat evenwel door deStaten van Vlaanderen werd ingetrokken. Naar aanleiding van een 'hongeroproer'van de Oudenaardse arbeiders werden zijn graanschepen en belangrijke delen vanzijn bedrijven geplunderd en vernield. De Raad van Vlaanderen liet door raadsheerEgide Camberlyn (de zwager van Jean de Graeve de Cooreman*) een onderzoekinstellen. De oproerlingen werden nooit echt gestraft. Het incident gaf aanleidingtot een polemiek tussen de Oudenaardse Patriotten en de vrienden van Schepers teGent die zelfs bij de Gentse drukker Bernard Poelman een brochure publiceerden omzijn goed recht te verdedigen: Provisioneel bericht aen het volk der stadAudenaerde, nopende het vernielen der Molens van d'Heer Schepers. Op 29 april1790 had Pieter Frans Schepers zich overigens als poorter van Gent lateninschrijven.

Tijdens de Brabantse Omwenteling (1790) werd Thomas Corneille Carpentierlid van de Société de Gand, de ontspanningsclub die in werkelijkheid een trefpuntwas van de voorstanders van politieke vernieuwing. Voor het overige weet men nietwelke houding hij tijdens de Brabantse Omwenteling aannam. In 1792 was hijkandidaat voor een ambt van leenman in de kasselrij van de Oudburg maar hij werdniet benoemd. Men neemt aan dat vader Cornelis Carpentier toen veel van zijnpolitieke invloed had verloren. Tijdens het Frans Bewind bleef Thomas CorneilleCarpentier op de achtergrond. Men kan niet uitsluiten dat hij in 1794 gedurendeenige tijd emigreerde. Vader Cornelis Carpentier overleed tijdens de emigratie teMünster in 1799.

In 1806 verwierf Thomas Corneille de nog bestaande bedrijven van zijnschoonvader Pieter Frans Schepers. In juli 1816 liet Thomas Corneille, aan de handvan talrijke overtuigingsstukken, zijn rechten gelden op het ambt van ontvanger-generaal voor Vlaanderen. De regering zou daarop zijn ingegaan en de 68-jarigeman tot ontvanger van de provincie Oost-Vlaanderen hebben benoemd. Het ismogelijk dat Thomas Carpentier in die tijd financiële problemen had. Hoe dan ook,bij zijn overlijden in 1828 liet hij geen onroerende eigendom na.

Page 55: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

CARPENTIER - 97

Uit het huwelijk van Thomas Corneille Carpentier en Marie Françoise Schepersvolgden: Gustave Carpentier die in 1812 als 'garde d'honneur' van Napoleonsneuvelde in Rusland en Alexandre Corneille Carpentier (geboren in 1795) die in1818 lid werd van La Félicité Bienfaisante en die enige tijd provinciaal ontvangerwas.

Thomas Corneille Carpentier was een telg van een daadkrachtige familie uitDuinkerke. Overgrootvader Carpentier was admiraal in de vloot van de VerenigdeProvinciën en werd gouverneur van de Hollandse bezittingen in Indië. GrootvaderNicolas Carpentier was bevelhebber op schepen van de 'Oostendse Compagnie' envestigde zich na haar opheffing in 1731 te Oostende. Daarna werd hij 'Intendant dela Marine de tous les ports et côtes de la Toscane' en ging hij in Toscanië wonen.Later werd hij burgemeester van Oostende. Hij huwde in die stad Marie MadeleineBaelemans, vrouwe van Regelbrugge en Nieuwerkerken. Hij werd in 1747 in deadel opgenomen.

De drie zonen uit dit huwelijk vestigden zich elk in een andere stad van deOostenrijkse Nederlanden:

- Nicolas Carpentier werd eerste schepen van de stad Aalst, en zeteldeherhaaldelijk als Gedeputeerde van de Staten van Vlaanderen. Als keizers-gezinde werd hij in december 1789 uit zijn schepenambt ontzet en door dePatriotten zelfs met gerechtelijke vervolgingen bedreigd. Nicolas Carpentier wastevens vennoot in de 'Keyzerlyke Asiatische Cie. van Triëste'. Hij was lid van LaDiscrète Impériale te Aalst. In 1775 werden zijn echtgenote Marie Henriette Lyonen hun dochters Henriette Christine en Thérèse Marie Carpentier te Aalst lid vande adoptieloge L'Impériale Thérésienne. Een derde dochter, Louise JosèpheCarpentier (1766-1838), huwde ridder Jean Martin Diericx (1760-1802). Dezewas de enige zoon van Josse Alexandre Diericx en Anne Charlotte de Brauwer.Ridder Josse Diericx was ontvanger van Aalst en hoogbaljuw van het Land en deBaronij van Zottegem. Ook hij zetelde herhaaldelijk als Gedeputeerde van deStaten van Vlaanderen. In 1783 werd hij lid van La Discrète Impériale te Aalsten van de Société de Gand. Hij was een broer van de invloedrijke president vande Raad van Vlaanderen, ridder Jean François Xavier Diericx (1721-1798) (zieonder het lemma de Coninck, Louis Joseph).

Zonen Jean Baptiste Carpentier (1762-1783) en Charles Nicolas Carpentierwaren slavenhandelaars, op de Goudkust (voor de aankoop) en in Cuba (voor deverkoop). Zoon Jean Nicolas Carpentier (1746-1791) werd legerofficier, zoalsook zijn broer Joseph Marie Carpentier (1755-1837), die de titel droeg van"Chevalier de l'aigle rouge de Prusse".

- Alexandre Jean Carpentier (1733-1803) kende men te Antwerpen als 'deCarpentier, heer van Hulligenrode'. Hijzelf en zijn zoon Norbert Alexandre deCarpentier (1754-1831) behoorden tot de stichtende leden van La ConcordeUniverselle te Antwerpen. Alexandre Jean was in 1776 Voorzittend Meester vandeze loge.

Page 56: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

Nog een andere Gentenaar was vennoot in deze 'Compagnie', de negotiant Pieter1

Xaverius de Winter die in 1785 bestuurslid werd van de Kamer van Koophandel envan 1789 tot 1793 in de stedelijke Collatie zetelde als afgevaardigde voor de Sint-Jansparochie. In 1783 stelde de Geheime Raad aan de gouverneurs-generaal voor datzij Pieter de Winter zouden benoemen tot schepen te Gent, hoewel hij door geen vande traditionele instanties was voorgedragen (de bisschop en de hoogbaljuw van Gent,de president van de Raad van Vlaanderen, de zittende schepenen van de Keure). Debenoeming ging uiteindelijk niet door. Dit voorval toont evenwel aan dat deinternationale negotiant de Winter goede introducties bezat in de hoogste regerings-kringen te Brussel.

98 - CARPENTIER

- Cornelis Carpentier (1716-1799), de vader van Thomas Corneille, wasgedurende bijna veertig jaar een invloedrijk schepen van de Keure te Gent enThesaurier-generaal van Vlaanderen. Zijn echtgenote Claire Jeanne O'Reganbehoorde tot een adellijke katholieke familie uit Ierland, die zich te Oostendekwam vestigen wegens de religieuze vervolgingen in het vaderland.

Uit het huwelijk van Cornelis Carpentier en Claire Jeanne O'Regan volgden:

- Nicolas Michel (1746-1767), officier in het regiment Stampach te Mons, die op21 jaar overleed;

- de legerofficier en vrijmetselaar Thomas Corneille Carpentier (1748-1828);

- Isabelle Marie Carpentier (geboren in 1750) huwde baron Jacques Henri deLunden. Deze was als officier in het regiment Los Rios (sedert 1775 eigendomvan veldmaarschalk François Sébastien de Clerfayt, 1733-1798) in dienst van deOostenrijkse kroon. Tijdens de vermaarde 'novemberdagen van Gent' in 1789 waskolonel de Lunden de aanvoerder van de Oostenrijke troepen die in de kazerneop de Kattenberg gelegerd waren. Hij werd door de Patriotten gevangengezet (zieonder het lemma Vilain XIIII, Charles Joseph).

- François Marie Carpentier (1751-1800) werd majoor in het regiment vanClerfayt. Hij huwde zijn nichtje Marie Thérèse de Lunden, de dochter van zusIsabelle Marie en Jacques Henri de Lunden. Hij overleed tijdens de emigratie teMünster in 1800.

Vader Cornelis Carpentier was te Gent een zeer aanzienlijke persoonlijkheid. Hijbehoorde volgens Piet Lenders tot de 'grote ondernemersklasse'. Ook HildaCoppejans-Desmedt noemt hem 'een van de meest vooraanstaande Gentsehandelaars'. Hij was onder meer vennoot en beheerder van de 'Compagnie vanEmden1', wier schepen (zoals die van de gebroeders Maelcamp) talrijkehandelsexpedities ondernamen naar het Verre Oosten (China, Indië, Bengalen).Carpentier dreef tevens handel met Spanje, Portugal en hun koloniën. Hij bezatbovendien een aantal renderende ondernemingen binnen de OostenrijkseNederlanden. Zo was hij bijv. te Tournai eigenaar van een tabaksfabriek waar eenhonderdtal arbeiders werkten.

In 1754 werd hij voor de eerste maal schepen van de Keure benoemd, op hetzelfdetijdstip als Jean Jacques Philippe Vilain XIIII. De regering wenste immersschepenen aan te wijzen die vertrouwd waren met bestuursmethoden en dieonderlegd waren in financiële problemen. Met het oog op deze benoeming liet

Page 57: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

CARPENTIER - 99

Cornelis Carpentier zich in het Poortersboek inschrijven op 27 juni 1754. Opdezelfde datum liet ook Joannes Pieter van Volden zich inschrijven: hij wasbenoemd tot voorschepen van de Keure, een ambt waarin hij het jaar daarop doorVilain XIIII werd opgevolgd (zie onder het lemma van Volden, Joseph Pieter).

Cornelis Carpentier was vanaf 1769 een van de spilfiguren in de sanering van definanciën van de stad Gent. Als lid van de 'inventarisatiecommissie' werkte hij meeaan het redigeren van een gedetailleerd overzicht van alle activa en passiva van destad alsmede aan een doorlichting van de bestuursmethoden. Wanneer in 1772 teGent een zg. 'comité économique' werd opgericht om de sanering van de financiënen het bestuurlijk apparaat voor te bereiden, vervulde Cornelis Carpentier opnieuween centrale rol. Het 'comité' werd voorgezeten door de plaatsvervangendevoorschepen van de Keure, Armand Benoît Schoorman (1709-1806; zie het lemmaSchoorman, Jean François), omdat Vilain XIIII als president van de Staten vanVlaanderen niet over de nodige tijd beschikte en overigens gezondheidsproblemenhad. Vilain XIIII beperkte zich tot 'inspireren en controleren'.

Het werd een tijd van grote wijzigingen in de werking van de schepenbank vande Keure (zie onder het lemma Goethals, Adriaen Jacques). Aan sommigeschepenen (onder meer Cornelis Carpentier) verweet men dat zij teveel macht inhun handen concentreerden. In 1783 stelde de president van de Raad vanVlaanderen, ridder Jean François Xavier Diericx, zelfs voor dat Cornelis Carpentierniet meer als schepen zou worden herbenoemd. Niettemin behield Carpentier zijnambt met de steun van de gevolmachtigde minister te Brussel. Ook in 1788 werd zijnmandaat opnieuw verlengd, thans op aandringen van voorschepen Charles AdrienLe Bailly de Marloop. Cornelis Carpentier kreeg in het nieuw college zelfstoegenomen verantwoordelijkheden. Met schepen Armand Benoît Schoorman enraadsecretaris Philip Lievin Gobert maakte hij deel uit van het driemanschap datvoortaan de financiën van de stad zou beheren.

Cornelis Carpentier bezat als vooraanstaand schepen en ondernemer eenonbetwist gezag binnen de Gentse society. Het is bijv. tekenend dat hij in 1759blijkbaar de enige Gentse notabele was die erin slaagde de voorschepen Jean JacquesPhilippe Vilain XIIII en de hoogbaljuw Hubert François de Nieulant (minstensvoorlopig) te verzoenen na hun hevige ruzie ten huize van graaf Pierre Emmanueld'Hane de Leeuwerghem (zie onder het lemma de Nieulant de Pottelsberghe, CharlesDésiré). Cornelis Carpentier zorgde overigens uitstekend voor zijn public relations.Wanneer schepen van zijn handelsvloot in de thuishaven te Emden (in PruisischFriesland) van een verre expeditie terug waren, zond hij aan geselecteerde notabelenenige specerijen en andere exotische producten.

Het gezag van Cornelis Carpentier kan nog met een ander voorbeeld wordengeïllustreerd. In 1787 werd hij voorgedragen als vierde schepen van de Keureterwijl hij voorheen de derde schepen was. Het derde mandaat zou gaan naar JeanBaptiste Schautteet de Tervarent (1735-1806). Carpentier reageerde zeer hevigomdat men zijn 34 jaar anciënniteit als schepen van de Keure miskende. In dievoorwaarden gaf hij er de voorkeur aan helemaal niet als schepen te worden

Page 58: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

100 - CHABOT / de CHOISY

benoemd! De regering hield met het protest rekening en Carpentier bleef derdeschepen.

Het ambt van thesaurier-generaal van de provincie Vlaanderen had Carpentierin 1755 aangekocht. Door dit ambt kreeg hij jaarlijks een massa baar geld te innen.Dit bood hem de gelegenheid om tijdelijk aanzienlijke liquiditeiten voor te schietenaan zijn handelsondernemingen. Ook Pieter Frans Schepers, de toekomstigeschoonvader van Thomas Corneille Carpentier, gebruikte als 'directeur van deprovinciale ontvangsten' een gelijkaardige financieringsmethode ten bate van zijnprivé-ondernemingen.

In 1769 werd Cornelis Carpentier in de adelstand opgenomen. Dit verklaartwaarschijnlijk waarom zoon Thomas Corneille in La Vraie et Parfaite Harmonie als'de Carpentier' werd opgetekend.

CHABOT, Benoît (? - ?)

a/ Félicité (1783), Candeur (1786)

b/ Ceremoniemeester, Félicité

c/ 'Elu des XV'

d/ parfumhandelaar

e/ Gent

f/ -

g/

In bepaalde gedrukte ledenlijsten werd de familienaam van Benoît Chabotgeschreven als 'Charlot', 'Charbot'. Désiré Destanberg maakte van dit lid een'maître-tailleur' terwijl de ingediende ledenlijsten wel degelijk 'marchandparfumeur' vermelden.

Dit lid werd niet geïdentificeerd.

de CHOISY, Simon Joseph (1741-1810)

a/ Bienfaisante (1770), La Vraie et Parfaite Harmonie, Mons

b/ Voorzittend Meester (1770)

c) -

d/ legerofficier

e/ Mons, Gent

f/ -

g/ 341, 417, 913, 1019

De identificatie van deze adellijke officier lag niet voor de hand omdat zijnfamilienaam in werkelijkheid 'Robert' is. Hij was heer van Choisy, in 1778 werd hijgraaf van Robersart. Simon Joseph Robert de Choisy was de enige zoon van deinfanteriekapitein (in het Franse 'Régiment Royal') Simon Charles Robert (1707-1778) en zijn nicht Marie Jeanne Robert. Hij werd in 1757 officier in het regiment

Page 59: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

de CHOISY - 101

dragonders Saint-Ignon te Gent. In 1773 nam hij om gezondheidsredenen ontslaguit het leger. Hij was daarna gedurende enige jaren voorschepen van zijngeboortestad Mons.

In 1767 trad hij toe tot de vrijmetselarij in de loge van Grootmeester markies deGages, La Parfaite Harmonie te Mons (later: La Vraie et Parfaite Harmonie). Vandeze loge waren talrijke officieren lid. Het kan zijn dat de ervaring die de Choisy indeze voorname loge opdeed zijn verkiezing tot Voorzittend Meester van LaBienfaisante in 1770 verklaart. In die periode was deze loge vooral uit officierensamengesteld, waaronder prins Charles Joseph de Ligne*, die overigens in 1770door affiliatie lid werd van La Vraie et Parfaite Harmonie.

Als Voorzittend Meester van La Bienfaisante was de Choisy de opvolger vangraaf Maximilien Richard de Trazegnies*, kolonel in het regiment Saint-Ignon.

In 1778 zat Simon Joseph Robert de Choisy te Mons een zitting voor van eenadoptieloge (gehecht aan La Vraie et Parfaite Harmonie) en initieerde denegentienjarige Agathe Sophie de Lalaing, in aanwezigheid van onder meerViscount Charles Dillon, Gedeputeerd Grootmeester van de Grootloge vanEngeland, de prinsen Charles Joseph de Ligne* en zijn zoon Charles Antoine deLigne, de hertog d'Ursel (zie onder het lemma de Nottet d'Anglier, Pierre Charles)en graaf van der Noot de Duras (zie onder het lemma de l'Aspiur, JosephAlexandre).

Het maçonniek diploma van Simon Joseph Robert de Choisy wordt bewaard inhet Musée Chanoine Puissant te Mons. Het werd gegraveerd door de Brusselsekunstenaar Antoine Cardon (1739-1822), lid van de loges L'Union te Brussel en LaParfaite Union te Luxemburg, en beschermeling van de landvoogd Karel vanLorreinen en van de gevolmachtigd minister graaf Karl von Cobenzl.

Simon Joseph Robert de Choisy huwde Marie Josèphe du Sart de Molembais(1746-1845) met wie hij vier kinderen had. Mathilde Marie 'Robert de Robersart'huwde de Gentenaar Oscar Joseph Pycke de Peteghem die katholiek senator werd(1878-1900) en burgemeester van Petegem (1860-1903). Zoon Maximilien Pyckede Peteghem (1870-1949) was eveneens burgemeester van Petegem (van 1904 tot1949) en zetelde als katholiek in de provincieraad (1916-1921).

De zus van Simon Joseph de Choisy, Marie-Florence Robert (dit de Choisy)huwde in 1763 de Gentse edelman Jérôme de Kerchove de Ter Elst, een verwantevan de vrijmetselaars de Kerchove de Denterghem (zie onder het lemma dellaFaille). Hun kleinzoon Henri Marie de Kerchove de Ter Elst (1810-1885) was in1856-1857 katholiek volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Gent.

Er lijkt alleszins geen verwantschap te bestaan tussen Simon Joseph Robert, heervan Choisy, en de Normandische familie de Choisy, inz. haar meest vermaardevertegenwoordiger, de abbé François Timoléon de Choisy (1644-1724), 'androgyneet mandarin', aan wie de Antwerpse hoogleraar Dirk Van der Cruysse in 1995 eenboeiende biografie wijdde.

Page 60: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

102 - CLOSSE

CLOSSE, Pierre Joseph (? - ?)

a/ Bienfaisante (1765)

b/ -

c/ -

d/ legerofficier, handelaar (?), lid van de Collatie (?)

e/ Gent, Korenmarkt

f/ Sint-Jorisgilde (vóór 1787)

g/ 13, 83, 85, 258, 344, 367, 404a, 868, 1006

Samen met talrijke andere Gentse bezoekers werd tijdens de zitting van 8 mei 1765van La Discrète Impériale te Aalst ene 'Closse' opgetekend. Op die zitting warenonder meer ook aanwezig de legerofficieren graaf Maximilien Richard deTrazegnies*, baron François Antoine de Plotho*, ridder Louis Joseph de Coninck*,jonkheer François Antoine del Rio*. De notulen preciseren dat Closse officier wasin het regiment van Saint-Ignon, zoals bijv. ook graaf de Trazegnies*. Deze was opdat tijdstip Voorzittend Meester van de op 20 maart 1765 opgerichte loge LaBienfaisante, waarvan de eerste leden (de Choisy, de Plotho, de Coninck, del Rio)officieren waren. Men mag daarom aannemen dat ook de legerofficier Closse lid vanLa Bienfaisante was.

Deze legerofficier werd niet geïdentificeerd.

In 1787 was ene Pierre Joseph Closse kleermaker en handelaar in wollen lakensaan de Korenmarkt. Twee jaar later was hij, tijdens de Brabanse Omwenteling, eenuitgesproken voorstander van de Patriotten. In zijn woning vergaderde op 14november 1789 het 'comité van de Brabantse troepen' (zie onder het lemma VilainXIIII, Charles Joseph). Gaat het om dezelfde persoon? Het gebeurde meer datmilitairen na hun dienst in hun garnizoenstad bleven wonen, vaak na een huwelijkmet een plaatselijk meisje. Closse zou bovendien niet de enige (gewezen) officierzijn die in 1789 partij koos voor de Patriotten. Hierbij moet men preciseren datmajoor Charles Philippe Devaux, aanvoerder van de Patriotten tijdens de innamevan Gent in november 1789 (zie het lemma Ch. J. Vilain XIIII), uitgerekend bijClosse aan de Korenmarkt ging logeren. Een toeval?

Pierre Joseph Closse werd geboren te Rekkem (West-VI.). Hij werd in hetPoortersboek van Gent ingeschreven (als 'Close', 'Cloes') op 21 maart 1769 als'koopman en fabrikant in wollen lakens'. Indien het gaat om dezelfde persoon als delegerofficier, zou deze dus de dienst verlaten hebben tussen 1765 en 1769. Dit is nietuitgesloten, vermits men na 1765 de naam Closse niet meer aantreft op ledenlijstenvan La Bienfaisante. Pierre Joseph Closse werd in 1792 lid van de Collatie voor deSint-Niklaasparochie, het jaar daarop blijkbaar voor de Sint-Michielsparochie. Ofdeze man de legerofficier Closse is die in 1765 bij de oprichters van La Bienfaisantebehoorde, blijft een levensgrote hypothese.

In 1809 werd ene Pierre Closse failliet verklaard. Zijn boeken, prenten enpendules werden openbaar verkocht. Het gaat hoogstwaarschijnlijk niet om dezelfdepersoon, omdat de handelaar in wollen lakens reeds in 1789 overleed. Dit kan

Page 61: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

CNUDDE - 103

meteen uitleggen waarom de ene blijkbaar in de Sint-Niklaasparochie woonde (dehandelaar in wollen lakens, aan de Korenmarkt), de andere in de Sint-Michielsparochie.

Marguerite Closse, een dochter van de handelaar in wollen lakens, huwde met deprocureur, later notaris, Charles Apers (1754-1816). Deze werd in 1790 lid van deSociété de Gand en maakte in 1794 en 1796 voor korte tijd deel uit van de'Municipalité'. In 1809 werd hij door de rechtbank aangewezen als 'curateurmortuaire' voor de deficitaire nalatenschap van mevrouw van der Saeren, destijdsde 'favorite van Seyne Hoogheyt' de bisschop van Gent, Mgr. Ferdinand deLobkowitz (zie onder het lemma de Meulenaere, Maximilien Macaire). CharlesApers werd in 1809 lid van Les Vrais Amis.

CNUDDE, Jan Frans (1733- ?)

a/ Candeur (1766)

b/ Hofmeester

c/ -

d/ -

e/ Gent

f/ contribuant van de Academie (1770), lid van de Sint-Antoniusgilde (1753)

g/ 13, 870, 873, 1020

De naam van dit lid komt alleen voor op het vrijmetselaarsdiploma van Jean-Baptiste Le Cat*.

Wegens de banden met de Academie en met de Sint-Antoniusgilde, gaat hetwaarschijnlijk om Jan Frans Cnudde, geboren te Gent in 1733 als zoon van FrançoisCnudde en Isabella Cruyt. In 1755 en 1759 was hij 'proviseerder' van de Sint-Antoniusgilde. In de grote cavalcade voor het jubileum van de H. Macharius in1767 beeldde hij een 'Groote van Spagnien' uit in de hofhouding van deaartshertogen Albrecht en Isabella. Op het vrijmetselaarsdiploma van Jean BaptisteLe Cat* (1766) wordt hij vermeld als 'mester dotel', d.w.z. hofmeester van de loge.

Jan Frans Cnudde was waarschijnlijk verwant met de Gentse kunstschilderAugustinus Cnudde, de auteur van onder meer een schilderij van hetrecollettenklooster en het Kuipgat in 1750, waarvan men een afbeelding vindt inGhendtsche Tydinghen, 1975, blz. 90. Augustinus Cnudde speelde een actieve rolin de Sint-Lucasgilde waarvan hij in 1747 als 'cooper' bestuurslid was. In 1756 washij waarschijnlijk aan lager wal geraakt vermits hij met ingang van dat jaar zijnlidgeld niet meer kon betalen aan de nering.

Jan Frans en Augustinus Cnudde waren waarschijnlijk verwant met de schilderLodewijk Cnudde (1671-1742) die als 'cooper' (1706) en 'gezworene' (vanaf 1714)eveneens een actieve rol speelde in de kunstenaarsnering. In 1736 was LodewijkCnudde insolvent en kon hij evenmin zijn contributie aan de nering betalen.

Page 62: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

104 - COLOMA

COLOMA, graaf Henri Pierre (1748- ?)

a/ Constante Union (1773), La Constante Fidélité, Mechelen (1772)

b/ Voorzittend Meester, Constante Fidélité; 1ste Grootopziener in de ProvincialeGrootloge in 1776

c/ -

d/ edelman, gewezen legerofficier te Gent (regiment van Saint-Ignon)

e/ Gent, Mechelen (hôtel de Chièvres)

f/ -

g/ 73, 234, 234b, 281, 293, 404a, 413, 417, 484, 721, 878, 910, 972, 986, 1016

Graaf Henri Pierre Coloma werd in 1748 te Mechelen geboren, als oudste zoon vangraaf Pierre Alphonse Coloma en Agathe van der Laen. Hij werd officier in hetregiment dragonders van Saint-Ignon, dat te Gent gekazerneerd was in deBrusselsepoortstraat (deels in het 'Pesthuis'). Hij was verwant met de meesteadellijke families uit het Gentse. Coloma woonde te Gent van omstreeks 1770 tot1782. Daarna vestigde hij zich opnieuw te Mechelen, in het 'hôtel de Chièvres', eenherenhuis dat gebouwd werd in het begin van de 16de eeuw. In de (toen) voornamebuurt van de Kapellekerk te Brussel beschikte hij over een 'pied-à-terre' bij zijn nichtRose Alexandrine Coloma, die gehuwd was met de burgemeester van BrusselNicolas Jean van der Dilft de Boschvliet. Rond het einde van het Oostenrijks Bewindwas Henri Pierre Coloma waarschijnlijk lid van de Staten van Brabant, 'un membretrès distingué des Etats du Brabant' leest men in een rapport van gevolmachtigdminister graaf Ferdinand von Trautmansdorff (1749-1827) aan de keizer.Mogelijkerwijs was hij tevens de graaf Coloma die tijdens de BrabantseOmwenteling in het 'comité van financiën' van het Soeverein Congres zetelde.

In een brief van 29 november 1840 van Goswin de Stassart (1780-1854), eersteGrootmeester van het Grand Orient de Belgique, wordt Henri Pierre Colomageprezen als 'le vertueux comte de Coloma'. Grootmeester de Stassart schreef dezebrief aan de krant Courrier de la Meuse om aan te tonen dat de Belgischebisschoppen geen emstige redenen konden inroepen om in december 1837 devrijmetselarij te veroordelen. De Orde telde immers, sedert zijn ontstaan in onzegewesten, zeer hoogstaande personen onder zijn leden, onder meer graaf Coloma:"La Franc-maçonnerie belge est encore ce qu'elle était sous le Gouvernementautrichien, lorsqu'elle renfermait dans son sein toutes nos illustrations, le prince deLigne, le duc d'Arenberg, le prince de Gavre et ses fils, le duc de Beaufort, le ducd'Ursel, le général marquis du Chasteler, le comte de Ferraris, le comte de Thiennes[lid van La Bienfaisante], le vertueux comte de Coloma, le prince évêque deVelbruck, etc." (cursief toegevoegd).

Hoewel Henri Pierre Coloma waarschijnlijk vrijmetselaar werd te Gent tijdensde beginjaren van La Constante Union, bleef hij steeds lid van La ConstanteFidélite te Mechelen. Hij was een bedrijvig vrijmetselaar, en werd overigensVoorzittend Meester van de loge te Mechelen.

Page 63: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

Deze Hoge Raad moest erop toezien dat te Wenen niets beslist werd dat strijdig was1

met de aloude plaatselijke wetten en 'costumen' van de Oostenrijkse Nederlanden. De'Hoge Raad voor de Nederlanden' werd in 1757 afgeschaft toen Oostenrijk debestuurlijke centralisatie begon te versterken.

COLOMA - 105

In 1776 volgde hij Joseph Sébastien d'Hane de Stuyvenberghe* op als 1steGrootopziener van de Provinciale Grootloge.

De vader van Henri Pierre Coloma, graaf Pierre Alphonse Coloma, werd te Gentgeboren in 1707 en overleed te Mechelen in 1788. Hij studeerde rechten te Leuven,was enige tijd advocaat bij de Raad van Vlaanderen te Gent, waarna hij te Mechelenging wonen om nog alleen aan de stamboom van zijn familie te werken. Dezestamboom werd in 1759 gepubliceerd (in 150 exemplaren). Pierre AlphonseColoma was zelf een zoon van de vooraanstaande rechtsgeleerde Jean AlphonseColoma (1677-1739), aan wie in 1728 de titel van graaf werd verleend, en van zijneerste echtgenote, de Gentse Barbe Le Poyvre. Jean Alphonse de Coloma werd in1711 raadsheer bij de Grote Raad te Mechelen, in 1714 advocaat-fiscaal bij dezehoge rechtsmacht. Vanaf 1725 was hij een van de zeldzame Zuid-Nederlanders diezitting hadden in de 'Hoge Raad voor de Nederlanden' te Wenen1. In 1733 werdgraaf Jean Alphonse Coloma 'chef en president' van de 'Geheime Raad' te Brusselen lid van de Raad van State. Hij is de auteur van een (na zijn overlijdengepubliceerde) verzameling arresten van de Grote Raad te Mechelen: Arrets duGrand-Conseil de S. M. I. & R. [= Sa Majesté Impériale et Royale], séant àMalines, auxquels sont ajoutées diverses pièces intéressantes. Willy van Hillenoemt hem 'l'illustre arrêtiste'.

Een neef van graaf Henri Pierre Coloma, Jean Ernest Ghislain Coloma, baron vanSint-Pieters-Leeuw (geboren in 1747), advocaat bij de Grote Raad te Mechelen, wasVoorzittend Meester van La Constante Fidélité te Mechelen, en bekleed met degraad van 'Rose-Croix'. Hij was een zoon van Charles Vital Coloma, de jongerebroer van Pierre Alphonse. Omstreeks 1750 verwierf Charles Vital Coloma te Sint-Pieters-Leeuw een met slotgrachten omwald kasteel dat nog bestaat.

Tijdens de Brabantse Omwenteling was Jean Ernest Coloma een aanhanger vanhet democratisch gedachtengoed van Jan Frans Vonck. Tijdens de gevangenzettingvan von Crumpipen in het hoofdkwartier van de Patriotten te Breda (1789) werd hijals gijzelaar aangehouden - samen met onder meer graaf Jean van der Noot deDuras, de broer van markiezin de l'Aspiur* (zie lemma de l'Aspiur, JosephAlexandre).

Het geslacht Coloma telde nog andere takken waarvan leden zitting hadden inde Staten van Brabant (Pierre François Coloma, baron van Moriensart) of vanVlaanderen (Charles Joseph Coloma, graaf van Bornhem). Deze Colomas warenafstammelingen van de Spaanse officier don Carlos Coloma die tijdens de tweedehelft van de 16de eeuw in dienst was van de Spaanse kroon. Hij was eerstlegeraanvoerder in de Nederlanden, daarna lid van de Kabinetsraad van de infanteprinses Isabella te Brussel (1621), ambassadeur van Spanje te Londen (1625-1629),generaal van de lichte cavalerie te Milaan en in Portugal en hij sloot zijn loopbaan

Page 64: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

106 - de CONINCK

af als lid van de Raad van State bij de Spaanse koning. Hij overleed te Madrid in1637. Hij was gehuwd met een dame uit de adel van de Nederlanden, Marguerite deLiedekerke. In 1616 schreef hij onder de titel Guerras de Flandres 1588-1599 eenboek van 368 blz. in het Spaans over zijn deelneming aan de krijgsverrichtingen inde Zuidelijke Nederlanden. Het manuscript wordt bewaard in de verzamelinghandschriften van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.

de CONINCK, ridder Louis Joseph (1743- vóór 1795)

a/ Bienfaisante (1765)

b/ -

c/ -

d/ edelman, legerofficier, hoogbaljuw van Ninove

e/ Gent, Bisschopstraat ( = Gouvernementstraat)

f/ -

g/ 3, 30, 31, 34.10, 58, 85, 288, 322, 344, 345, 382, 404a, 434b, 449, 477, 517b,556, 622, 632, 707, 781, 841, 850, 868, 880, 913, 934, 1006, 1009, 1015, 1019,1029, 1030a

Een 'de Coninck' wordt op 8 mei 1765 als Gents bezoeker vermeld bij La DiscrèteImpériale te Aalst. De identificatie is niet volstrekt zeker omdat er op dat tijdstipte Gent verschillende naamdragers bestonden.

Daarbij hoorde de welvarende linnenhandelaar Ferdinand Jean de Coninck(geboren in 1728), heer van Mariakerke, Gavers, Ryvisch, Vogelsang &c., die hetprachtige herenhuis 'de Coninck' in de Jan Breydelstraat liet bouwen (thansMuseum voor Sierkunst), met plafondschilderijen van Pieter Norbert vanReijsschoot (1738-1795) en houtwerk van de eveneens Gentse houtsnijder FransAllaert (1703-1779). De edele afkomst van Ferdinand de Coninck werd erkend bijzijn verheffing tot het ridderschap in 1782. Ferdinand de Coninck huwde ThérèseFrançoise Scholt, een kleindochter van de negotiant Jean Baptiste Soenens (1676-1746), waarvan een aantal verwanten vrijmetselaar werden (onder meer FrançoisLievin de Wulf*, Anselme Odevaere*, Jean Baptiste Jacobs*, Joseph Pieter vanVolden*). Ferdinand de Coninck was leenman van de kasselrij van de Oudburg. Nade Brabantse Omwenteling werd hij lid van de Société de Gand, hét trefpunt van devoorstanders van politieke vernieuwing.

Niettemin werd ridder Louis Joseph de Coninck, heer van Outre, weerhoudenomdat hij de schoonbroer was van Jean Baptiste Joseph de Ghellinck*, die eveneenslid was van La Bienfaisante en omdat hij legerofficier was, zoals andere Gentseleden die aan de zitting te Aalst deelnamen op 8 mei 1765, en die op 20 maart 1765de eerste leden waren geworden van La Bienfaisante: graaf Maximilien Richard deTrazegnies* (Voorzittend Meester), baron Antoine François de Plotho* en FrançoisAntoine del Rio*.

Page 65: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

de CONINCK - 107

Louis Joseph de Coninck was de in 1743 geboren zoon van een vooraanstaandGents edelman, Jean Baptiste de Coninck, die gehuwd was met zijn nicht Françoised'Azuara y Gandia d'Outre. Zij werd geboren te Carthagena (Columbië). Er bestondin die tijd een druk handelsverkeer tussen Gent en Carthagena: Gentse negotiantenleverden in die stad aanzienlijke hoeveelheden lijnwaad, kant, garen en tapijten.

Jean Baptiste de Coninck was een zoon van Abraham Joseph de Coninck (1659-1720), raadsheer in de Raad van Vlaanderen, en Marie Anne Baudewyns. Abrahamde Coninck werd in 1719 als ridder in de adel opgenomen. Naast Jean Baptistevolgden uit dit huwelijk Louis Joseph de Coninck (overleden in 1744) die kanunnikwas in het kapittel van de Sint-Baafskathedraal en die waarschijnlijk de peter wasvan de vrijmetselaar Louis Joseph de Coninck, en Marie Anne de Coninck diehuwde met Charles Louis van Hoobrouck en in 1773 overleed. Hun dochterPhilippine Thérèse van Hoobrouck (1732-1799) huwde met schepen Jérome Josephd'Hane de Tervarent (1731-1785) en, na echtscheiding, met de dertig jaar jongereadvocaat Pierre Louis de Haveskerke, die van 1785 tot 1788 schepen van Gedeelewas en in november 1792 werd aangewezen als voorzitter van de 60 'provisionelerepresentanten' van Gent in een 'nationale conventie' die nooit werd opgericht.

Jean Baptiste de Coninck was Opperbaljuw van de heerlijkheid Sint-Baafs. Reedsin 1758 verleende hij financiële steun aan de Academie voor schilder-, teken- enbouwkunst, waarvan hij van 1770 tot 1776 een van de 'Directeurs ordinaire' was.Tijdens de zware crisis die de Academie teisterde na het overlijden van haar stichterPhilip Karel Marissal in 1770 behoorde Jean Baptiste de Coninck tot het handvolGentse notabelen die, onder de impuls van graaf Pierre Emmanuel d'Hane deLeeuwerghem, doeltreffend instonden voor het voortbestaan en de verdere bloei vandeze instelling.

Ook in de stedelijke politiek was Jean Baptiste de Coninck een medestander vande behoudsgezinde graaf d'Hane de Leeuwerghem. Samen voerden zij in 1773 eenharde campagne tegen de conversie van de Gentse openbare schuld, waartoe onderde leiding van voorschepen Jean Jacques Philippe Vilain XIIII was besloten teneindede stadsfinanciën te saneren ("het was voor Gent de eerste hervorming van de eeuwdie slaagde", schrijft Piet Lenders). De campagne wierp geen resultaten af en deeigenaars van renten op de stad moesten zich bij de conversie neerleggen.

Louis Joseph de Coninck studeerde bij de paters jezuïeten te Gent. Tot zijnafschaffing in 1773 (door de breve Dominus ac Redemptor van paus Clemens XIV),bezat deze orde een gunstig aangeschreven college in de Voldersstraat. In die tijdwas het jezuïetencollege, met dat van de paters augustijnen, dé instelling waar dejonge mensen van de hogere standen te Gent traditioneel werden opgeleid. De zonenvan kooplieden liepen school bij een van de dertien 'vrije schoolmeesters', waar zij"de konste van brieven te schryven, den cours der wissels, de cyferkonste, den stylvan het boekhouden" aanleerden.

Door de afschaffing van de jezuïetencolleges ontstonden problemen voor defamilies uit de adel en de hoge burgerij. 17 van de 61 Latijnse scholen in deOostenrijkse Nederlanden werden inderdaad door jezuïeten bestuurd. Er volgde een

Page 66: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

108 - de CONINCK

sterk geïmproviseerde 'onderwijshervorming' die onder meer resulteerde in deoprichting te Gent in 1778 van een Koninklijk College, dat overigens gevestigdwerd in een deel van het gebouw van het voormalige jezuïetencollege (thansstadsschool Emile Braun).

Voor de meisjes was er minder schoolkeuze. Te Gent kwam voor de dochters uitde gegoede families alleen de school van de zusters ursulinen in aanmerking. Dezeschool was in 1665 opgericht door de ursulinen van Mons en was gevestigd in deRidderstraat. De veertig inwonende meisjes werden er vooral voorbereid op hetlatere society-leven. Zij leerden er muziek, zang, dans, schilderkunst en Frans. Dezeopleiding werd vaak gedurende een of twee jaar voortgezet in een pensionaat: naastde ursulinen te Mons stond ook het 'Réclinatoire' te Marquette (bij Lille) in hoogaanzien bij de betere Gentse kringen.

In 1783 beval keizer Jozef II de sluiting van een aantal 'nutteloze' kloosters (edictvan 17 maart 1783 "raekende de vernietinge van verscheyde onnoodige kloosters inde Nederlanden"). Dit bezorgde de keizer enige populariteit bij de juffrouwen dieniet graag in een pensionaat werden opgesloten en die begrepen hadden dat dekeizer àlle kloosters zou sluiten. Die populariteit blijkt uit volgend leuk versje vaneen Gentse leerlinge uit die tijd:

Jeune et timide nonette,Dans la saison des amoursDois-je dans les pleurs seuletteVoir éteindre mes beaux jours?Que sert-il d'être gentillePour gémir dans un couvent?Dieu, quel tourment d'être filleEt de languir sans amants.............................Mais que Dieu sèche nos larmes!Le ciel entend nos sanglots.O changement plein de charmes:Joseph ouvre nos cachots.Loin de ces sombres retraitesNous coulerons d'heureux jours.Profitez, jeunes nonettes,De la saison des amours.

De leerlinge die dit versje schreef was Marie Adelaïde Diericx (1768-1849) dieop kostschool verbleef bij de zusters ursulinen te Gent. In 1783 gingen de zustersursulinen zich vestigen in het ruimere klooster van Galilee, in de Hoogstraat, dat als'nutteloos' werd afgeschaft. Het gewezen ursulinenklooster in de Ridderstraat werdin 1787 de kazerne voor het vrijwilligerskorps van de vier hoofdgilden, in 1806 vande Gentse 'gendarmerie', in 1820 van de 'marechaussee' en na 1830 van de'gendarmerie nationale'. Van Marie Adelaïde zijn nog andere teksten bekend dieblijk geven van veel humor en van een knappe pen, onder meer een Litanie pour lesfilles qui désirent avoir un mari.

Page 67: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

109 - de CONINCK de CONINCK - 109

Marie Adelaïde Diericx was een dochter van ridder Jean François Xavier Diericx(1721-1798), de invloedrijke Procureur-generaal, daarna President van de Raad vanVlaanderen en lid van de Raad van State, en van Marie Jacqueline Veltganck.

Marie Adelaïde was een zus van de ongehuwd gebleven Charles Louis Diericx(1756-1823), die in 1784 raadspensionaris van de schepenen van de Keure werd,en in 1789 raadsheer in de Raad van Vlaanderen (een ambt dat hij als ferventkeizersgezinde nooit effectief kon uitoefenen wegens het uitbreken van de BrabantseOmwenteling). Na de annexatie bij Frankrijk verkoos Charles Louis Diericx (zoalszijn vader) de emigratie. Onder het bewind van Napoleon zetelde hij in de 'Conseilgénéral' van het Scheldedepartement. In 1814-1815 was hij lid van deIntendantieraad en van 1816 tot 1819 lid van de Provinciale Staten. Hij overleeddement in het gesticht van Froidmont bij Tournai in 1823. Hij is de auteur van deklassieke werken Mémoires sur la ville de Gand (1814-1815), Mémoires sur leslois, les coutumes et les privilèges des Gantois (1817) en Het GentschCharterboekje (1821).

Marie Adelaïde Diericx huwde François Antoine Limnander (1771-1833). Dezewerd burgemeester van Evergem, gemeenteraadslid te Gent (1824-1830) en lid vande Provinciale Staten (1816-1830). Het echtpaar ging wonen in het herenhuis op dehoek van de Kouter en de Korte Meer ('hotel Limnander'). Na het overlijden vanMarie Adelaïde in 1849 werd dit herenhuis aangekocht door de club La Concordedie sedert 1825 gevestigd was in het belendende 'hotel Papeians de Morchoven' aande Kouter, zodat daardoor een aanzienlijke uitbreiding van het lokaal mogelijkwerd. Beide hotels werden in 1969 gesloopt om er een modern kantoorgebouw tevestigen (waarin La Concorde over een nieuw lokaal met aparte ingang beschikt).

François Antoine was een zoon van Gérard Joseph Limnander en ThérèseFrançoise Schoorman, en derhalve een neef van schepen Jean François Schoorman*,lid van Les Frères Zélés. Na het overlijden van zijn echtgenote hertrouwde GérardJoseph Limnander in 1795 met Marie Françoise Delcourt. Na enige jaren vroegMarie Delcourt reeds een echtscheiding aan. Bovendien liet zij bij de Gentse drukkerAndré Benoit Steven in 1799 een document van 12 blz. in-4° drukken met de titelMémoire à consulter et consultation pour l'Epouse de Gérard Limnander, père,demeurant à Gand, contre son Mari. Ferdinand Van der Haeghen beschreef ditdocument als volgt: "Mémoire acrimonieux contre Gérard Limnander, dans lequelson épouse l'accuse, lui et ses enfants d'un premier lit, de l'avoir persécutée etoutragée".

De andere zoon van Gérard Joseph Limnander, Jacques Charles Limnander(1768-1824), werd tijdens het Frans Bewind 'Adjoint au Maire' en raadslid van de'Préfecture'. Onder het Hollands Bewind was hij districtscommissaris en lid van deProvinciale Staten. In 1804 werd hij lid, in 1807 2de Opziener, van dewederopgerichte Gentse loge La Félicité Bienfaisante (over de familie Limnander,zie ook het lemma Schoorman, Jean François).

De drie zussen van Marie-Adelaïde huwden als volgt:

Page 68: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

110 - de CONINCK

- Angélique Marie Diericx huwde Jacques de Limon de Steenbrugghe. Zij warende ouders van Félix Joseph de Limon (1790-1830) die, gehuwd met zijn nichtThérèse Marie de Loose (een dochter van de hierna vernoemde HenrietteDiericx), de vader was van Eugenie de Limon, die in 1843 huwde met detoekomstige burgemeester van Gent Charles de Kerchove de Denterghem (zieonder het lemma della Faille). Een kleindochter van Charles de Kerchove,Mathilde ('Tilla') de Kerchove de Denterghem (1872-1949) publiceerde na deTweede Wereldoorlog de gedenkschriften van haar overgrootvader Félix Josephde Limon, waarin ook de versjes voorkomen van Marie Adelaïde Diericx. Enkelevan die versjes werden zonder bronvermelding overgenomen door Jo Gérard inzijn boek La prodigieuse histoire de la révolution belge de 1789.

- Henriette Josephine huwde met Jean François de Loose, zoon van de jongoverleden negotiant en schepen Pierre François de Loose en Thérèse Amelot, enschoonbroer van Pierre Georges de Meulenaere*.

- Marie Charlotte huwde met Jean François' neef Jean Baptiste de Loose, een zoonvan negotiant Jean Emmanuel de Loose en Jeanne Françoise Amelot. JeanBaptiste de Loose was een internationaal negotiant in fruit en voedingswaren.

Marie Adelaïdes oom, ridder Josse Alexandre Diericx, gehuwd met AnneCharlotte de Brauwer, was ontvanger van Aalst en hoogbaljuw van het Land en deBaronij van Zottegem. In 1783 werd hij lid van La Discrète Impériale te Aalst envan de Société de Gand. Hij was Gedeputeerde van de Staten van Vlaanderen enbezat een tweede verblijf te Gent, eerst in de Onze-Lieve-Vrouwbroedersstraat, later'by de Recollecten'.

Louis Joseph de Coninck was van 1768 tot 1774 deken van de vleeshouwers-nering. Hij was heer van Outer (Outre), Sint-Gillis, Denderbelle, etc., en werd in1786 hoogbaljuw van Ninove. Hij was tevens lid van het leenhof van het Land vanAalst. Hij huwde in 1770 Jeanne Colette de Berlaere (1748-1799), een dochter vande 'Amman' van Gent (een soort 'openbaar ministerie' bij de schepenbank van deKeure), ridder Jean Baptiste de Berlaere de Treviere, heer van Overbroeck, en vanAnne Marie Coolman. Een broer van Jeanne Colette, Pierre Norbert de Berlaere deTreviere (1750-1811) werd in 1782 lid van de Collatie voor de Sint-Jacobsparochieen was van 1780 tot 1794 leenman van het Opperleenhof van Sint-Pieters.

Volgens de Annuaire de la Noblesse (1876) en het nagelaten archief vanNapoleon de Pauw (Stadsarchief Gent, fonds N. de Pauw, nr 2276) volgde uit dithuwelijk één zoon, Jean Baptiste de Coninck d'Outre (1784-1836), dieburgemeester werd van de gemeente Outer bij Ninove (de heerlijkheid 'Outre' kwamin de familie door grootmoeder Françoise d'Azuara y Gandia). Hij huwde MarieAnne Desmalines. Anderzijds verklaarde de vermaarde genealoog CharlesPoplimont met grote stelligheid dat de enige zoon uit het huwelijk de Coninck-deBerlare Louis de Coninck was ("dernier descendant mâle de la branche aînée"), diegeboren werd in 1772 (twee jaar na het huwelijk van zijn ouders) en ongehuwdoverleed in 1827. Naar een oplossing voor deze afwijkende gegevens werd nietgezocht. De aantekeningen van Hye-Schoutteer betreffende de familie de Coninck

Page 69: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

de CONINCK - 111

(Recueil de fragmens généalogiques, hs. 1814) noch die van Napoleon de Pauwbrengen enige verheldering.

In 1807 werd ene de Coninck d'Outre 'koning' van de Sint-Michielsgilde. In hetledenboek van de gilde worden de beginletters van zijn voornamen weergegevenals 'J.F.'

Men weet tevens dat de voornoemde Louis de Coninck d'Oultre onder koningWillem I werd opgenomen in het Ridderschap van Oost-Vlaanderen. Zijn naamwerd naderhand geschrapt omdat hij verzuimd had zijn familiewapen in te dienen.

Louis Joseph de Coninck overleed vóór 1795, vermits Jeanne Colette de Berlaerein dat jaar huwde met de Oostenrijkse officier François Xavier de Valenzi (1766-1832), die geboren was te Brünn in Moravië (thans Brno). Tijdens hetzelfde jaarbehoorde de nalatenschap van Louis Joseph de Coninck tot de hoogst aangeslagenevoor het 'emprunt forcé'.

Na het overlijden van Jeanne Colette de Berlaere in 1799 huwde François XavierDe Valenzi nog tweemaal. Eerst met Sophie Colette de Pascal, na haar overlijdenmet Thérèse Eugénie de Ghellinck (1776-1853), die een nicht was van Jean Baptistede Ghellinck de Nokere*. Uit laatstgenoemd huwelijk werden twee zonen geboren.De Valenzi (lid van het Ridderschap van Oost-Vlaanderen onder het HollandsBewind) overleed te Desteldonk in 1832.

Uit het huwelijk van Jean Baptiste de Coninck en Françoise d'Azuara volgden,na Louis Joseph:

- Jean Baptiste 'junior' (geboren in 1744) die ongehuwd bleef en in 1791 overleed;

- Marie Claire (geboren in 1746) die Jean Baptiste de Ghellinck* huwde;

- Colette Jeanne (1748-1838) die huwde met Ferdinand Emmanuel vanHoobrouck, heer van Axelwalle (1735-1821). Deze was schepen van de Keurevan 1783 tot 1793, en zelfs plaatsvervangend voorschepen in maart 1792.

Ferdinand Emmanuel van Hoobrouck was een broer van:

- Marie Jeanne van Hoobrouck, geboren in 1740. Zij huwde majoor AlbertPhilippe de Cabiliau de Triponseau, die de zwager was van Joseph Sébastiend'Hane de Stuyvenberghe*.

- de legerofficier Hubert François van Hoobrouck, heer van Ten Hulle, geboren in1750. Deze was de vader van François Hubert van Hoobrouck de Ten Hulle diehuwde met Sophie van Pottelsberghe, de enige dochter van baron Albert Françoisvan Pottelsberghe*.

- maarschalk Constant Ghislain van Hoobrouck*, baron van Asper (1754-1809),die nog als Gents vrijmetselaar aan de orde komt.

- de huzarenofficier Charles François van Hoobrouck, heer van Ten Walle (1753-1801) begon zijn loopbaan in het regiment dragonders van Saint-Ignon te Gent.In 1775 was hij 'Rittmeister' bij de 'hussards de Vecsey'. In 1790 werd hijmajoor, in 1800 luitenant-kolonel. Het jaar daarop overleed hij aan slechtverzorgde kwetsuren. Zijn tijdgenoten kenden hem als 'le beau sabreur'. Hij bleef

Page 70: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

112 - CONSALLES

vooral beroemd omdat hij tijdens een oorlog tegen de Turken (1788-1789) hetleven van keizer Jozef II redde.

- Eugène François van Hoobrouck de Mooreghem (1756-1843). Hij volgde in1778 zijn vader Emmanuel Charles (1704-1789) op als Thesaurier-Generaal vanGent, en was tevens hoogpointer van de kasselrij van Oudenaarde. Hijsympathiseerde met de Patriotten (ook met de Vonckisten van 'Pro Aris etFocis') tijdens de Brabantse Omwenteling, en speelde een belangrijke rol in hetontstaan van de kortstondige 'Verenigde Belgische Staten'. Hij was eenvooraanstaand lid van het Soeverein Congres. Hij verzette zich heftig tegen deannexatie door Frankrijk en was (met onder meer Anthone de Rouck*) een vande Gentse gijzelaars te Amiens in 1794. Enkele jaren later werd hij gedurendeenige maanden gevangen gezet in de beruchte 'Temple' te Parijs. Onder hetbewind van Napoleon (die steun zocht bij de gevestigde notabelen) was hij van1803 tot 1814 lid van de 'Conseil général' van het Scheldedepartement. In 1803was hij de inrichter van de vermaarde nijverheidstentoonstelling die de faamvan de Gentse industriëlen aanzienlijk bevorderde. Napoleon bracht een bezoekaan de tentoonstelling. Eugène van Hoobrouck schreef de uitgebreide catalogusvan de tentoonstelling (47 blz.) alsmede het verslag van de jury (20 blz.). In1804 droeg de Prefect Guillaume Faipoult hem voor als burgemeester van Gent.Om een 'technische' reden ging de benoeming niet door: van Hoobrouckbetaalde zijn belastingen te Mooregem en kwam dus niet in aanmerking voorde benoeming te Gent. Graaf Joseph Sébastien della Faille d'Assenede* werddaarom de nieuwe burgemeester van Gent. In 1814-1815 was van Hoobrouck(die intussen 45 ha. nationale goederen had aangekocht) lid van deIntendantieraad. Hij stemde tegen de Fundamentele Wet en had een bijzonderslechte verhouding met koning Willem I zodat hij gedurende de hele HollandseTijd 'buiten spel' bleef. In 1830 werd hij als Patriot lid van het NationaalCongres en van 1831 tot 1835 was hij katholiek senator. Eugène van Hoobrouckwas, door zijn echtgenote Marie Anne Hamelinck (1762-1837), de zwager vande jakobijn Constant Hopsomere, die immers de jongste zus Marie FrançoiseHamelinck huwde (zie onder het lemma de Nottet d'Anglier, Pierre Charles).Zoon Eugène Marie van Hoobrouck de Mooreghem (1791-1856) werd eveneenskatholiek senator (1831-1848).

CONSALLES (? - ?)

a/ Constante Union (1786)

b/ -

c/ -

d/ koopman in lijnwaden

e/ Gent

f/ -

Page 71: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

COOLS - 113

g/

Dit lid werd niet geïdentificeerd.

COOLS, Jean Baptiste (1731- ?)

a/ Constante Union (1773), (1786)

b/ dienende Broeder' (1773)

c/ -

d/ bode van de Sint-Antoniusgilde (1758), hotelier (1786)

e/ Gent, 'Paelingstraete'

f/ lid van de Collatie? (1793), 'cnaepe', Sint-Antoniusgilde (1753)

g/ 13, 35, 83, 85, 429, 870

Jean Baptiste Cools werd geboren te Gent in 1731, als zoon van Dominicus Coolsen Petronilla Haerens. In 1752 huwde hij Henrica Hutsebaut. Uit dit huwelijk volgdein 1771 Benedictus Joannes Cools, die schipper werd. Hij woonde in deAntwerpsestraat bij de Dampoort en huwde tweemaal, eerst met Constance vanCauter, daarna met Constance Louise Tombeur.

Zoals de meeste dienende Broeders in Gentse loges was Jean Baptiste Cools invaste dienst als bode (of 'cnaepe') verbonden aan een van de vier hoofdgilden, in zijngeval aan de Sint-Antoniusgilde. Talrijke logeleden waren lid van een of meergilden, zodat de recrutering van 'dienende Broeders' geen probleem stelde (over'dienende Broeders' zie het lemma de Blicquy, Clément Gabriel).

Volgens Herman Balthazar zou Jean Baptiste Cools weleens de 'Jacob Cools'kunnen zijn die in 1793-1794 lid van de Collatie was voor de Sint-Martensparochie(Ekkergem). Hierbij moet nochtans worden opgemerkt dat ook ene Jacob Cools in1791 vermeld werd als bode van de Sint-Antoniusgilde, zodat het Collatielid waar-schijnlijk deze naamgenoot was.

Jean Baptiste Cools vertoont (zoals Lieven de Vogelaere*) het kenmerk dat hijlid was van de twee 'versies' van La Constante Union: de burgerlijk-patricische logevan de jaren 1768-1773 en de 'democratische' loge van 1781-1786.

In 1786 werd Jean Baptiste Cools overigens niet meer opgetekend als 'dienendeBroeder', wèl als 'hotelier'. In die periode was hij bovendien 'cnaepe' van de H.Zacheusgilde van de 'vrye Hosteliers, Taverniers ende Herbergiers'. Deze gilde wasverbonden aan de Sint-Michielskerk.

Aan de leden van deze nering (ook gekend als 'sachaïsten') kenden de schepenenin 1656 het alleenrecht toe om binnen de stad bier te tappen. Een belangrijk voordeelvan de officiële erkenning van dit beroep was dat illegale verkooppunten van bieren andere dranken ('smokkelhuizen') door de leden van de nering werdenopgespoord, zodat het stadsbestuur een betere controle verkreeg op de handel inbier en de frequente ontwijking van de stedelijke accijnsrechten beter konbestrijden.

Page 72: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

114 - COPPIETERS

COPPIETERS, Charles Louis Emmanuel (1733-1792)

a/ Bienfaisante (1773)

b/ -

c/ -

d/ edelman, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, rechter, burgemeester vanNieuwpoort

e/ Gent, Breydelsteeg (= Jan Breydelstraat)

f/ Sint-Jorisgilde (1756)

g/ 40, 43, 94, 172, 215, 243, 258, 310, 322, 404a, 421, 756, 854, 868, 906, 1006

De ledenlijsten vermelden ene 'Coppieters, gentilhomme', zonder meer. Ten minstedrie telgen van dit Brugse geslacht woonden in de bewuste periode te Gent ofbezaten er een tweede verblijf.

Hoogstwaarschijnlijk werd Charles Louis Emmanuel Coppieters (1733-1792) lidvan La Bienfaisante. Hij was een zoon van Louis François Coppieters, burgemeestervan Veurne en Nieuwpoort (in welke havenstad Charles Louis overigens geborenwerd), en Jeanne Thérèse de Brouckere. Hij studeerde rechten aan de universiteitvan Leuven en werd in 1755 advocaat bij de Raad van Vlaanderen te Gent. Hijwoonde in de Breydelsteeg (huidige Jan Breydelstraat). Het jaar daarop werd hij lidvan de Sint-Jorisgilde, waar men hem als 'jonkheer Charles Coppieters' optekende.In 1772 werd Charles Louis Coppieters raadpensionaris van de 'Zaal en Kasselrijvan Ieper', daarna van de stad Nieuwpoort. Later werd hij nog burgemeester vanNieuwpoort, en eerste rechter van de Admiraliteit. Dit was een bijzondere rechtbankdie te Nieuwpoort zetelde en die bevoegd was inzake maritieme betwistingen. Tegende vonnissen van deze rechtbank stond hoger beroep open bij de Raad vanHenegouwen - een typisch voorbeeld van het vaak weinig coherent institutioneelbestel in de Oostenrijkse Nederlanden.

Om precies op het vlak van de rechtspraak enige coherentie te verwezenlijken,voerde keizer Jozef II in 1787 een gerechtelijke hervorming door. Charles LouisCoppieters werd onmiddellijk benoemd tot 'Juge Roïal', d.w.z. voorzitter van deRechtbank van Nieuwpoort, waar zijn schoonbroer C. de Merendree 'protocoliste desexhibitions' (een soort toegevoegd griffier) werd.

De nieuwe inrichting van 1787 voorzag in drie categorieën van rechtbanken vaneerste aanleg, volgens het belang van het rechtsgebied: (i) koninklijke rechtbankenvan eerste aanleg; (ii) preturen; (iii) een (alleenzetelend) koninklijk rechter ('JugeRoïal').

Wegens hevige tegenstand werd de gerechtelijke hervorming na enkele maandeningetrokken. Charles Louis Coppieters werd opnieuw eerste raadpensionaris van destad Nieuwpoort. In die hoedanigheid zetelde hij als gedeputeerde in de Staten vanVlaanderen en was hij op 6 juli 1791 te Gent aanwezig op de inhuldiging van keizerLeopold II als graaf van Vlaanderen.

Page 73: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

Een dochter van Louis Coppieters de Gibson had afstammelingen die het vermelden1

waard zijn. Charlotte Antoinette Coppieters (1810-1857) huwde Charles Struye(1809-1884) die afkomstig was van Ieper. Hun zoon Edmond Struye (1836-1910) hadtwee belangwekkende kinderen: (a) zoon Eugène Struye (1865-1932) werd geneesheeren was de vader van Paul Struye (1896-1974), advocaat bij het Hof van Cassatie,hoogleraar aan de UCL en PSC-voorzitter van de Senaat; (b) dochter Charlotte Struye(1862-1941) huwde de Gentenaar Paul Henri Hebbelinck (1857-1893), wiens moederMathilde Guéquier verwant was met (een zuster van ?) Pierre Eugène Guéquier die in1854 de eigenaar was geworden van de welvarende katoenspinnerij en -weverij van dekunstschilder Pieter van Huffel aan de Oude Vest (zie onder het lemma Haeck). Uithet huwelijk Hebbelinck-Struye volgde onder meer: Adolphe Hebbelinck (1881-1962),die het familiebedrijf na de Eerste Wereldoorlog inbracht in de recent opgerichteUnion Cotonnière en die trouwde met Jenny Hoste, een dochter van de vermaardeGentse boekhandelaar en uitgever Adolphe Hoste, die van 1888 tot 1891 VoorzittendMeester was van Le Septentrion, waarvan Adolphe Hebbelinck overigens eveneens lidwas.

COPPIETERS - 115

Charles Louis Coppieters overleed plots in 1792. Een geschilderd portret vanCharles Louis Coppieters is in zwart-wit afgedrukt in het boek van Emm. Coppietersde Ter Zaele over de familie Coppieters (blz. 453).

Charles Louis Coppieters was in 1757 te Ieper gehuwd met Jeanne Jacqueline deMerendree, dochter van Charles Winoc de Merendree, raadpensionaris van Ieper,en Jea n n e I sa be l l e va n d e Vel d e, vrouwe van Tor r e.

Zij hadden acht kinderen. Hun zoon Louis (1760-1814) werd de stamvader vande familie Coppieters de Gibson (wegens zijn huwelijk met Henriette Charlotte deGibson [1773-1855], de kleindochter van de Schotse officier James Gibson [1670-1755] in Oostenrijkse dienst die de Kortrijkse Catherina Minnaert huwde).1 Bij delaatste geboorte stierf Jeanne de Merendree in het kraambed, terwijl het kindje noginderhaast door de vroedvrouw kon worden gedoopt voor het eveneens overleed(1771). Na de dood van zijn echtgenote mocht Charles Louis Coppieters de titel'heer van Torre' voeren. Van dit recht maakte hij nochtans geen gebruik.

Voortaan verbleef hij vaak te Gent waar hij spoedig lid werd van La Bienfaisante.Tevens nam hij deel aan het gezelschapsleven van de Gentse 'high life'. Vanaf hetseizoen 1771-1772 werd hij bijv. abonnee (voor één persoon) van de selecte bals enandere feesten van de 'Redoutes' in het Sint-Sebastiaanshof. De Redoutes werdensedert 1760 ingericht in de ruime toneelzaal, die door het plaatsen van eenplankenvloer in een danszaal werd omgebouwd. De deelnemers hadden de keustussen het dansen onder leiding van een dansmeester of diverse kaartspelen metuitzondering van gokspelen (als bijv. 'Bassette, Pharaon, Lansquenet, Berlan, Passe-dix et Rafle') die door keizerin Maria Theresia waren verboden.

'L'avocat Coppieters' (zo staat hij als abonnee opgetekend) kon, op de achtRedoutes die tijdens het seizoen 1771-1772 werden ingericht, talrijke leden van LaBienfaisante met hun gezin ontmoeten, onder meer graaf Emmanuel Jean dellaFaille, graaf (later: markies) Charles Robert Maelcamp de Schoonberghe*, jonkheerJean Baptiste de Ghellinck de Nokere*, baron Ange Joseph de Zinzerling*, graafRobert Alexandre de Lens d'Oyghem*, jonkheer Joseph Sébastien d'Hane deStuyvenberghe*, alsmede de baron en de ridders Dons de Lovendeghem*.

Page 74: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

116 - COPPIETERS

Voor elk dansfeest van de Redoutes werd een beroep gedaan op de toen te Gentvermaarde Franse dansmeester Jean Baptiste d'Aubat de Saint-Flour. Deze werd alsRobert d'Aubat (1714-1782), zoon van een zadelmaker, geboren te Saint-Flour inde Auvergne (zoals blijkt uit zijn inschrijving in het Gentse Poortersboek op 28 juli1752). Robert d'Aubat was een bedrijvig man: naast dansmeester voor de Redoutes,was hij tevens koordirigent en dansmeester in het jezuïetencollege, tweede viool inhet orkest van het Sint-Sebastiaanstheater en regisseur bij allerlei opvoeringen vanpantomimes en toneelstukken door de adel en de hogere burgerij. In 1760 leidde hijhet koor tijdens de voorstelling van de tragedie Jacobus Machabaeorumnatuminimus door de leerlingen van het jezuïetencollege. Dansmeester d'Aubat waszeer populair te Gent. In 1885 getuigde Frans De Potter over hem: "al onze over-grootmoeders hebben naar de pijpen van den lichtvoetigen Franschman geflikkerd".In 1757 publiceerde d'Aubat bij drukker Jan Thomas Meyer* Honderd uytgelesencontredansen, waarvan thans geen exemplaren meer bekend zijn. Kort daaropverscheen een Franse vertaling: Cent contredanses en rond propres à exécuter surtoutes sortes d'instruments, avec les Basses chiffrées pour le clavecin et uneexplication raisonnée de chaque contredanse. Dit werk was opgedragen aanburggraaf Hubert François de Nieulant, hoogbaljuw van Gent, vader van CharlesDésiré de Nieulant de Pottelsberghe*.

Mevrouw d'Aubat, geboren te Mons als Marie Michelle Le Quay, was conciërgeen 'buraliste' van de toneelzaal van het Sint-Sebastiaanshof.

De naamgenoten 'Coppieters' die te Gent minstens een adres bezaten, waren:

(i) Ene 'Coppieters, heer van 't Wallant', die een huis bezat bij de Garenmarkt, en inde Gentse 'Wegwyzer' vermeld werd als eigenaar van een 'particuliere Bibliothequevan Boeken'. Waarschijnlijk gaat het hier om vader (1695-1783) of zoon (1732-1787) Jean Baptiste Coppieters 't Wallant (vader en zoon droegen dezelfdevoornaam). Beiden waren schepen van het Brugse Vrije. Vader Jean BaptisteCoppieters 't Wallant was algemeen ontvanger voor West-Vlaanderen. Hij bezat eenindrukwekkende bibliotheek (met onder meer 36 boeken die op de Index van deverboden boeken voorkwamen), maar deze bevond zich te Brugge waar zij in 1786na zijn overlijden werd geveild.

Een kleinzoon resp. achterkleinzoon van de twee Coppieters 't Wallant, eveneenseen Jean Baptiste (1806-1860), werd gemeenteraadslid te Brugge (1843-1860) enliberaal volksvertegenwoordiger (1853-1860).

(ii) Eleonore Maximilien Coppieters, heer van Cruyshille (1727-1828), bezat eenwoning aan de Korenmarkt te Gent. Hij was erfelijk ontvanger van Kortrijk,hoogpointer (en één van de voornaamste figuren) van de kasselrij van Kortrijk enGedeputeerde van de Staten van Vlaanderen, zodat hij wegens zijn ambt geregeldte Gent diende te verblijven. Hij was een schoonbroer van Jacques JosephHerregodts de Nieuwmunster (1725-1804), die lid was van La Parfaite Egalité teBrugge. De oudste zoon van Eleonore Coppieters, Joseph Coppieters de Tergonde(1749-1806), werd na rechtenstudies te Leuven advocaat bij de Raad vanVlaanderen te Gent in 1771, d.w.z. twee jaar voor de optekening van 'Coppieters,

Page 75: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

COQUELLE - 117

gentilhomme' in La Bienfaisante. Coppieters de Tergonde werd nochtans niet als hetlogelid te Gent weerhouden, omdat hij waarschijnlijk de naamgenoot is die in 1783lid was van de loge L'Union te Brussel, in dat jaar bekleed met de graad van'Compagnon' of Gezel (B. Van der Schelden, 342). In die tijd woonde JosephCoppieters de Tergonde inderdaad te Brussel (aan de Hertogstraat) waar hij metweinig bijval het beroep van maritiem reder uitoefende. Het ging hem zelfs zoslecht dat hij in 1790 uitweek naar Galicië (Polen) waar hij een gezin stichtte.Iemand die te Gent in 1773 reeds als volwaardig lid werd opgetekend kan normaalin 1783 geen Gezel (tweede Graad) te Brussel geweest zijn, zodat Coppieters deTergonde niet in aanmerking komt voor het lidmaatschap van La Bienfaisante.

Vermits de ledenlijsten van La Bienfaisante vrij nauwkeurig de adellijke titelsvan de leden vermelden, is het bovendien weinig waarschijnlijk dat het medelid eenvan deze naamgenoten was, anders had men wel de heerlijkheden van 't Wallant,Cruyshille of Tergonde vermeld. Charles Louis Coppieters liet zich daarentegenniet kennen als 'heer van Torre' (zoals bijv. blijkt uit zijn inschrijving voor deRedoutes). De afwezigheid, op de ledenlijst van La Bienfaisante, van een verwijzingnaar enige heerlijkheid kan daarom niet verrassen. Bovendien valt het op datCharles Louis Coppieters enige maanden na het overlijden van zijn echtgenoteopnieuw aan het gezelschapsleven te Gent ging deelnemen. Men mag aannemen dathij in La Bienfaisante en de Redoutes soelaas kwam zoeken.

Een naamgenoot en neef van Coppieters, Charles Coppieters (1774-1864) werdin 1809 rechter in de rechtbank te Brugge. Toen hij onder het Nederlands Bewindals rechter de eed van trouw aan de Fundamentele Wet moest afleggen, voegde hijaan de officiële formule nog toe: "sauf en tout la religion catholique, apostolique etromaine que je professe de tout mon coeur". Enige tijd later werd hij afgezet. In 1830werd deze Charles Coppieters lid van het Nationaal Congres, het jaar daaropvolksvertegenwoordiger (en ondervoorzitter van de Kamer). In 1832 benoemde deregering hem tot voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel. Hijhuwde Thérèse Marie Stochove (1782-1818) en werd de stamvader van de takCoppieters-Stochove.

COQUELLE, Hubert (COQUET ?)

a/ Félicité (1783), Félicité Bienfaisante (1785)

b/ -

c/ 'Elu des XV'

d/ fabrikant van zijdegaas

e/ Gent

f/ -

g/

In zijn ledenlijst van La Félicité voor 1783 vermeldt Van der Schelden 'HubertCoquet, Fabriquant de gazes'. In de ledenlijst van La Félicité Bienfaisante voor

Page 76: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

1785 (d.i. na de fusie van La Félicité en La Bienfaisante) is er sprake van 'Coquelle,fabricant de gazes'. In de ledenlijst voor 1786 komt dit lid niet meer voor.

Dit lid werd niet geïdentificeerd.

Nog andere leden van Gentse loges waren fabrikant van zijdegaas: CharlesJoseph Mannes* (eveneens lid van La Félicité) en Meunier* (lid van La FélicitéBienfaisante). Coquelle of Coquet wordt niet vermeld in de 'Wegwyzer'. Was hijeen vennoot of medewerker van Mannes of van Meunier - of van de toen belang-rijkste zijdegaasfabrikant te Gent, de maatschap Simoens & Cie, die gevestigd wasaan de Recollettenlei, vanaf 1786 bij de Walpoortbrug?

CROQUET, Etienne Joseph (1740-1806)

a/ Candeur (1786), Parfaite Union (1786)

b/ -

c/ -

d/ handelaar in ijzerwaren

e/ Gent, Zonnestraat

f/ -

g/ 13, 35, 258, 344, 1006

Etienne Croquet werd geboren te Elesmes (bij Maubeuge) in 1740. Met zijnechtgenote Clementia Josepha Hamaides (geboren te Jumet in 1751) werd hij alspoorter van Gent ingeschreven op 18 februari 1780. Clementia Hamaides was eendochter van Pierre Joseph en Alexandrine Bataille, die misschien verwant was metKarel Lodewijk Bataille*, die in 1786 eveneens lid was van La Candeur.

Op het tijdstip dat Etienne Joseph Croquet lid werd van twee Gentse loges,maakte hij deel uit van de nering van de "meerseniers in klinqualerie, bijouterienen nieuwe moden".

Na het overlijden van Clemence Hamaides, huwde Etienne Joseph Croquet in1794 met Marie Louise Cliquet. Wanneer hij in 1806 overleed, woonde hij 'bij deSassepoort'.

Uit het huwelijk van Etienne Croquet en Clementia Hamaides volgde Jean-Constant Croquet (1786-1848), die in 1818 lid werd van Le Septentrion en laterbekleed werd met de graad van 'Rose-Croix'. Jean Constant Croquet was koopmanin kolen. Hij werd tevens voorzitter van de 'Busschieters Maetschappy van Utopia'die tijdens het Hollands Bewind werd opgericht.

CUNNINGHAM, John C. (? - ?)

a/ lid van een militaire loge te Gent tussen 1742 en 1756; La Parfaite Union (vanaf1777: La Bonne Amitié), Namur (1770); Les Inséparables Amis, Tournai (1767)

b/ Voorzittend Meester, La Bonne Amitié

c/ -

Page 77: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

CUNNINGHAM - 119

d/ Schots officier in een aantal garnizoenen in de Oostenrijkse Nederlanden

e/ -

f/ -

g/ 239, 404a, 417, 481, 485, 675a, 703

Alleszins drie Schotse (of Ierse) Cunninghams hebben te Gent gewoond: devaandrig ('enseigne') Ignace (over wie men weinig weet), de kapitein John (die eenbedrijvig vrijmetselaar was) en de luitenant James (Jacques Ignace). Allen ofsommigen waren wellicht verwant met Charles Cunningham, kolonel in het Engelsleger en gouverneur van het kasteel van Inverness (Schotland). CharlesCunningham huwde in het begin van de 18de eeuw Marie Susanne Stalins, een telgvan een patriciërsfamilie uit Gent.

James Cunningham, die te Gent geboren werd (1725-1782), was een ongenees-lijk verkwister. Hij werd op verzoek van zijn familie gecolloqueerd in het gestichtvan de Alexianen te Froidmont, bij Tournai. Over hem deelt Paul Duchaine mee: "Ala mort de son père, il ne tarda pas à entrer dans la voie de la dissipation et àcontracter de telles dettes que son frère puîné, la chanoine André Emmanuel, dutsolliciter de la Keure de Gand la permission de le séquestrer à Froidmont.L'autorisation fut accordée par décision du 7 septembre 1754. Elle fixait à deux ansla durée de la détention. Au bout de ce laps de temps, le chanoine, qui se trouvaitbeaucoup plus tranquille depuis que son frère était enfermé, obtint du Conseil Privéune prolongation de détention tout en lui accordant la faveur de pouvoir rester libredans les limites de l'enceinte de la maison. C'est ainsi que Jacques Cunninghamétait encore detenu à Froidmont en 1757". Na zijn verblijf te Froidmont, verbeterdeJames Cunningham waarschijnlijk zijn levenswandel: van 1773 tot zijn overlijdenin 1782 was hij alleszins schepen van Oudenaarde, waar hij gehuwd was met dedochter van een plaatselijk notabele.

Tijdens zijn opsluiting ontmoette James Cunningham ene (eveneensgecolloqueerde) ridder François Nicolas Louchier, 'baron de Jéricot', die vrijmet-selaar was. Samen met de Gentenaar baron Albert François van Pottelsberghe*,verleenden zij omstreeks 1757 diploma's van 'Chevalier de l'Aigle' (Rose-Croix).Nadere details dienaangaande vindt men onder het lemma van Pottelsberghe, AlbertFrançois.

John Cunningham (over wie dit lemma gaat) was waarschijnlijk lid van eenmilitaire loge te Gent tussen 1742 en 1756. Men denkt dat hij met AlexanderGordon (ook een Brits officier) lid was van de militaire loge 'Lodge of Union', diegehecht was aan het Schotse infanterieregiment 'Houston Regiment'. Die militaireloge ontving in 1764 een constitutiebrief van de Grootloge van Schotland. JohnCunningham en Alexander Gordon waren waarschijnlijk ook gedurende enige tijdofficier in het regiment 'Lamy de Dunkennie'.

Hoe dan ook, zij richtten in 1767 te Tournai de loge Les Inséparables Amis op.

In 1770 was John Cunningham tevens een van de oprichters en de eersteVoorzittend Meester van La Bonne Amitié te Namur, die haar constitutiebrief van

Page 78: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

120 - CUNNINGHAM

de Grootloge van Schotland ontving (Grande Loge Saint-André d'Ecosse). Deoorspronkelijke benaming van deze loge was La Parfaite Union. Zij wijzigde haarbenaming in La Bonne Amitié wanneer zij in 1777 toetrad tot de ProvincialeGrootloge van markies de Gages.

De constitutiebrief was geheel in het Latijn gesteld (drie bladzijden in het boekvan Duchaine). Hij begint als volgt: 'Universis et singulis ad quorum notitiampraesentes haec litterae pervenerint salutem in Domino sempiternam'. Verderworden de eerste bestuursleden van de nieuwe loge aangewezen, met als eerste:"dictum Fratrem centurionem Joannem Cunningham praesidem".

Omdat de loge te Namur volgens de ritus van haar moederloge te Edinburgharbeidde, gaf dit aanleiding tot enkele moeilijkheden wanneer haar leden eenbezoek brachten aan andere loges van de Provinciale Grootloge. De Naamsemaçons beschouwden zichzelf als 'aloud en aangenomen', in tegenstelling tot deandere (zg. moderne) loges die ressorteerden onder de Grootloge van Engeland. Erwaren verschillen in het rituaal, de herkenningstekens en dgl., en met name JohnCunningham was een groot voorstander van de maçonnieke gebruiken van de'metropool van Edinburgh'.

Wegens haar Schotse origine werd de loge La Bonne Amitié vanaf het begin vande 19de eeuw de moederloge van het 'Rite Ecossais Primitif' dat, na een belangrijkerol te hebben gespeeld onder het Grootmeesterschap van prins Charles Alexandrede Gavre (1759-1832) en Jean Joseph Walter (zie onder het lemma Walter, JeanFrançois), opgeslorpt werd door het 'Suprême Conseil' van de Aloude &Aangenomen Schotse Ritus.

John Cunningham was in 1748 kapitein, in 1755 majoor en in 1776 luitenant-kolonel. In 1770 woonde hij te Ieper.

Dat er Cunnighams te Gent geboren werden kan niet verrassen. Als gevolg vande talrijke legerbewegingen, onder meer tijdens de Spaanse en de OostenrijkseSuccessieoorlog, waren er in Vlaanderen talrijke afstammelingen van vreemde(onder meer Britse) militairen. Men denke bijv. aan: kanunnik Roger Nottingham(1624-1691), pastoor van de Sint-Niklaasparochie van 1653 tot 1691 (en auteur vande vermaarde Status animarum van die parochie in 1681), Jacques AlexandreO'Donnoghue (1718-1793), die in 1756 raadsheer werd in de Raad van Vlaanderen,kanunnik Fitzgerald, lid van het kapittel van de H. Pharaïldis te Gent, ene Hamilton,'Engelschen Verwer' aan de Nederkwaadham, de negotiant Thomas Bayley die in1782 lid werd van de Société de Gand en van 1790 tot 1793 lid van de Collatie wasvoor de Sint-Niklaasparochie, en de negotiant François Guillaume Mac Kay,voorzitter van de Gentse Kamer van Koophandel, die van 1783 tot 1787 als F. G.Macqué schepen van de Keure, en in 1800 'Adjoint au Maire' (Lieven Bauwens)was.

Een ander sprekend voorbeeld was de advocaat van Ierse afkomst Patrice MacNeny (1676-1745) die zijn land verliet ingevolge de religieuze vervolgingen. In1717 werd hij Secretaris van Staat en Oorlog. Hij was de vader van Patrice Françoisde Nény (1716-1784), de machtige 'chef en president' van de Geheime Raad van

Page 79: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

CUPIS de CAMARGO - 121

1758 tot 1783, en de grootvader van Philippe Goswin de Nény (1740-1812), dieeveneens lid werd van de Geheime Raad.

Er bestonden overigens enkele Engelstalige klooster- en onderwijsgemeen-schappen te Gent: een abdij van 'Engelse Benedictinessen' die aan de Sint-Pietersnieuwstraat instonden voor het onderricht en de opvoeding van meisjes uitkatholieke Engelse families, de (mannelijke) 'Engelse Benedictijnen' van Douai diein 1790 de toelating kregen om onderwijs te verstrekken in een vleugel van hetoude jezuïetencollege in de Voldersstraat, en de 'Engelse jezuïeten' die tot 1773 eenschool bezaten aan de Steendam (in het latere bisschoppelijk paleis, thans een vrijeschool).

In een relatief kleine gemeente als Kruishoutem waren er in 1765 tweegeneesheren van Ierse afkomst, de barbier-chirurgijn Morphy en de licentiaat in degeneeskunde Edmond Stapleton (ca. 1738-1777). Laatstgenoemde huwde teKruishoutem Ferdinandine de Schietere (1742-1819). Zij was de weduwe van devermogende geneesheer Frans Vlamynck (1729-1766) die tijdens zijn laatste ziektezijn praktijk had laten waarnemen door Stapleton. Deze had zijn geboortelandverlaten wegens de religieuze vervolgingen en medische studies gedaan te Leuven.

CUPIS DE CAMARGO, Engelbert François Joseph Henri (1747-1814)

a/ Constante Union (1773), La Parfaite Amitié (Brussel)

b/ Secretaris, daarna 2de Opziener van La Parfaite Amitié

c/ 'Elu'

d/ edelman, 'schepen' van de Kamer van koophandel te Brussel

e/ 'à l'hôtel Saint-Jacques dans la Bergstraat' te Brussel

f/ -

g/ 276, 281, 511, 627, 721, 756, 759a, 973

Engelbert Cupis de Camargo (1747-1814), erelid van La Constante Union, werdgeboren te Brussel. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Leuven, en werdadvocaat bij de Raad van Brabant en schepen van de Kamer van koophandel teBrussel. Deze Kamer was in werkelijkheid de nering van de Brusselse laken-handelaren (en geleidelijk van de hele textielbranche), die een eigen rechtscollegebezat. In het begin van de 18de eeuw had deze nering haar benaming omgevormdtot 'collegie ofte caemer van commercie', maar reeds in 1707 werd dit haar officieelontzegd. Niettemin bleef de nering deze benaming gebruiken tot het einde van hetAncien Régime. In 1777 preciseerden de schepenen van de stad Brussel de opdrachtvan deze Kamer als volgt bij de regering: "tribunal de la draperie qu'on appelleimproprement Chambre de commerce".

Engelbert Cupis de Camargo was dus een advocaat die waarschijnlijk met eenrechterlijke opdracht was belast in het corporatief rechtscollege van de nering derlakenhandelaars.

Hij was lid van de Brusselse loge La Parfaite Amitié, maar men weet niet welkebijzondere banden er met Gent bestonden opdat hij erelid zou worden benoemd van

Page 80: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

122 - CUPIS de CAMARGO

La Constante Union. Men kan niet uitsluiten dat hij aan de rechtsfaculteit te Leuvenbevriend was met de eveneens in 1747 geboren (toekomstige kanunnik) MaximilienMacaire de Meulenaere* die naast theologie ook rechten studeerde.

Engelbert Cupis de Camargo was een zoon uit het eerste huwelijk van PierreAntoine de Hulder (1711-1762), advocaat bij de Raad van Brabant, met CarolineJosephe de Brie, die in 1747 overleed. De Hulder, die tot het Brusselse geslacht('lignage') t' Serroelofs behoorde, werd in 1755 geadeld. Hierbij verkreeg hij vankeizerin Maria Theresia het recht om de naam en het wapenschild van de familieCupis de Camargo te voeren. Deze familie was immers in de mannelijke lijnuitgestorven (althans in de Oostenrijkse Nederlanden: in de beroerde jaren 1708-1710 was een baron Felix François de Camargo nog onderbaljuw van Gent), en eenvan de Hulders grootmoeders was een Cupis de Camargo. Anne Hélène Cupis deCamargo huwde Charles François de Fusco y Mataloni. Uit dit huwelijk volgdeFrançoise Bernardine de Fusco y Mataloni, die trouwde met Balthazar de Hulder.Dezen waren de ouders van Pierre Antoine de Hulder.

Pierre Antoine de Hulder veranderde prompt zijn naam in de Hulder Cupis deCamargo.

Reeds in de volgende generatie viel het bestanddeel 'de Hulder' weg: EngelbertFrançois en zijn halfbroer Sébastien Joseph waren Cupis de Camargo, zonder meer.

Sébastien Joseph volgde in 1749 uit het tweede huwelijk van Pierre Antoine deHulder met Jeanne Marie Saguet. Over hem verstrekken de gebruikelijkegenealogieën geen verdere toelichting.

In 1772 verscheen te Brussel een ophefmakend boek van ene J.J.H. Cupis deCamargo, onder de titel Lettres de Cang Ti, Grand Mandarin de la Chine,recueillies par Mylord comte de Shaftesbury. "Peut-être le recueil le plus anti-religieux que le XVIIIe siècle a engendré", schrijft Jeroom Vercruysse. Dit'explosief' manuscript werd niet in druk gepubliceerd. Enige jaren na het schrijvenervan pleegde de auteur zelfmoord.

De sinologie en de publicatie van boeken met een Chinees motief waren toenzeer in trek. Men denke bijv. aan het zesdelige: L'espion chinois ou l'envoyéspécial à la Cour de Pékin, pour examiner l'état présent de l'Europe, 'traduit parPierre Ange Goudar' (1720-1791) (1764, talrijke herdukken); Recherchesphilosophiques sur les Egyptiens et les Chinois (1773) door de Amsterdamsekanunnik Cornelius de Pauw (zie onder het lemma de Pau, Paulus Daneel); eenantwoord op laatstgenoemd boek door Voltaire: Lettres chinoises, indiennes ettartares, à Monsieur Pauw, par un Bénédictin (1776); alsmede de vermaardewerken van de jezuïet Jean Joseph Amiot (1718-1793), Lettre de Pékin, sur le géniede la langue chinoise et la nature de leur écriture symbolique (Brussel, 1773),Mémoire sur la musique des Chinois tant anciens que modernes (1776), Lettres surla médecine chinoise (1786-1789), Mémoire sur les danses religieuses des anciensChinois (1788), Faits mémorables des empereurs de la Chine tirés des Annaleschinoises (1792), enz.

Page 81: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

CUPIS de CAMARGO - 123

Alleen de beginletters van de voornamen van de auteur zijn bekend. J. Vercruyssebesluit uit een inhoudsanalyse van het boek dat de auteur te Brussel (of minstens inde Oostenrijkse Nederlanden) leefde, zodat de verre neven in Frankrijk niet inaanmerking komen.

De voornamen 'J.J.H.' stemmen niet overeen met die van de halfbroers EngelbertFrançois en Sébastien Joseph. Omdat de dienst voor de adel van keizerin MariaTheresia had vastgesteld dat het geslacht Cupis de Camargo in de mannelijke lijnuitgestorven was (in de Oostenrijkse Nederlanden), is het bijzonder onwaarschijnlijkdat er in 1772 te Brussel nog naamgenoten leefden. Er zijn daarom tweemogelijkheden:

(i) Het boek werd geschreven door een van de twee broers, die de beginletters vanzijn voornamen wijzigde (maar waarom behield hij dan zijn familienaam?). Zohet juist is dat de auteur kort na 1772 zelfmoord pleegde, kan in deze hypothesealleen Sébastien Joseph de auteur zijn, vermits Engelbert François pas in 1814overleed. Dit kan verklaren waarom de gebruikelijke genealogieën bijzonderzwijgzaam zijn betreffende Sébastien Joseph.

(ii) Een andere mogelijkheid is dat de auteur een schuilnaam gebruikte, onder meerwegens de explosieve aard van het boek. In dit geval rijst de vraag of dehalfbroers instemden met dit gebruik van hun (recent verworven) naam.

Hoe ook, het mysterie blijft onopgelost.

Een vermaarde naamgenoot was de te Brussel geboren Marie Anne Cupis deCamargo (1710-1770), die als sterdanseres van de Opera te Parijs grote faamverwierf. Aan haar en haar collega (of rivale) Sallé is volgend banaal versje vanVoltaire gewijd:

Ah! Camargo, que vous êtes brillante!Mais que Sallé, grands dieux, est ravissante!Que vos pas sont légers et que les siens sont doux;Elle est inimitable et vous êtes nouvelle;Les Nymphes sautent comme vous,Et les Grâces dansent comme elle.

De ouders van de danseres waren de muziek- en dansmeester Ferdinand JosephCupis de Camargo (1684-1757) en Marie Anne de Smet. De schilder MauriceQuentin de la Tour (1704-1788) maakte van 'la Camargo' een pastelportret dat menkan bewonderen in het stedelijk museum te Saint Quentin (Frankrijk).

Marie Annes broer Jean Baptiste Cupis de Camargo (1711-1788) woondeeveneens te Parijs. Hij maakte vruchteloos bezwaar tegen het toekennen van degeslachtsnaam Cupis de Camargo aan Pierre Antoine de Hulder.

Er waren voorheen talrijke naamdragers in de Oostenrijkse Nederlanden, ondermeer de grootmoeder van baron Albert François van Pottelsberghe*. Wellichtstamden zij allen af van de Italiaanse legerofficier Jean Baptiste de Camargo,geboren in 1595, legeraanvoerder in het Spaans leger, gouverneur van de stadDamme en omgeving. In 1630 werd hij verheven tot baron van het Heilige Roomse

Page 82: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

124 - van DAELE

Rijk. Jean-Baptiste de Camargo huwde driemaal, telkens met een Vlaamse dame:Alexandrine Boddens, Marie de Vos, ten slotte Adrienne de Horosco, dochter vande hoogbaljuw en burggraaf van Sint-Winoksbergen (thans Frans Vlaanderen). Hijwerd in 1659 te Damme begraven

Na de Franse inval emigreerde Engelbert Cupis de Camargo. Hij overleed teOttenburg (Beieren) in 1814.

van DAELE, Jacobus (? - ?)

a/ Constante Union (1786)

b/ -

c/ -

d/ 'baes bleeker'

e/ Gent, 'by het Rabot'

f/ Sint-Sebastiaansgilde

g/ 30, 31, 85, 113, 119, 313, 900, 1006

De ledenlijst vermeldt geen voornaam, zodat de identificatie van dit lid (met eenvaak voorkomende familienaam) problematisch blijft.

Op de 'Lyste der gequotiseerde in de geforceerde leeninge van 600 millioenenLivres' van 1795 komt ene van Daele 'blanchisseur' voor, die bij het Rabot woonde.Meer weet men over hem niet. Op de bedoelde lijst bevond hij zich in dezelfdevermogensgroep (5de klasse) als bijv. de meestersteenhouwer Joannes Villemerre*en de negotiant Jean Augustin van Paemel*, en één groep hoger (dus meervermogend) dan bijv. de meesterkleermaker Jean Duvivier*, de edelman CharlesDésiré de Nieulant de Pottelsberghe* en de slotenmaker Henri Hisette*.

Van Daele is hoogstwaarschijnlijk de man waarover Philip Blommaert het heeftin een voetnoot op blz. 380 van zijn boek over De Nederduitsche schryvers te Gent:"van Daele ... yverige jongman, voortyds bleeker, die [tijdens de BrabantseOmwenteling] ontelbare brandstichters van hun booze onderneming heeft doenafzien".

Spoedig na de Brabantse Omwenteling werd ene Jacobus van Daele lid van deSint-Sebastiaansgilde. Waarschijnlijk ging het om de populaire bleker en bestrijdervan brandstichting.

Een naamgenoot, de lijnwaadnegotiant Pierre van Daele die aan de Steendamwoonde, was lid van de 'Municipalité' in 1794, 1796 en 1798.

Blekers en blekerijen moesten uit de geweven stoffen de kleurende bestanddelenwegnemen. Daartoe bestonden twee methoden. Volgens een traditionele methodewerden stoffen op een natuurlijke wijze gebleekt op een weide met behulp vanpotas. Men merkt talrijke bleekweiden op oude schilderijen van Gent, onder meeraan de 'Munkmeersen' en buiten de stadswallen. Volgens de tweede methodewerden de stoffen kunstmatig gebleekt door middel van soda en chloor. Tot eenstuk in de 19de eeuw werd de voorkeur gegeven aan het natuurlijk bleken op een

Page 83: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

DANSEE / de DEURWAERDER - 125

weide. Het bleekproces geschiedde weliswaar trager, maar het resultaat was heelbevredigend. De traditionele bleekmethode kon wel alleen onder gunstigeweersomstandigheden worden toegepast. Anderzijds had het gebruik van soda enchloor nadelige gevolgen voor de reinheid van de waterlopen en rivieren, zodatonder meer de brouwers herhaaldelijk protesteerden tegen deze vroege vorm vanmilieuvervuiling.

Het was waarschijnlijk geen toeval dat meesterbleker van Daele 'by het Rabot'woonde: in de onmiddellijke omgeving bevonden zich de uitgestrekte 'Wondel-gemsche meerschen'.

DANSEE, T.C. (? - ?)

a/ Félicité (1783), Félicité Bienfaisante (1785)

b/ -

c/ -

d/ negotiant

e/ Gent

f/ -

g/ 878

Van der Schelden vermeldt als lid van La Félicité in 1783 ene 'T.C. Dansee,Négociant', zonder nadere preciseringen. Op de ledenlijst van La FélicitéBienfaisante voor 1785 tekende Duchaine ene "Dauser, négociant" op.Hoogstwaarschijnlijk gaat het om dezelfde persoon, temeer daar La Félicité en LaBienfaisante in 1784 waren samengesmolten om La Félicité Bienfaisante te worden.

Dit lid werd niet geïdentificeerd.

de DEURWAERDER, François (1751-1848)

a/ Bienfaisante (1773)

b/ -

c/ -

d/ algemeen ontvanger van de provinciale belastingen; schepen van de Burggravijevan Gent

e/ Gent, Bennesteeg, daarna Hoogpoort ('by de Calcoenschen Haene')

f/ Sint-Jorisgilde (1790), Société de Gand (1790), contribuant Academie (1792)

g/ 13, 35, 52, 54, 54f, 85, 113, 115, 246, 258, 295, 310, 367, 385, 404a, 513, 538,554, 608, 611, 698, 756, 786, 787, 853, 856a, 867, 868, 872, 908, 913, 965, 972,994, 1006

François de Deurwaerder (1751-1848) was een te Gent geboren zoon van JeanAntoine de Deurwaerder, ontvanger-generaal van de provinciale rechten, enElizabeth Goeman. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Leuven en werdadvocaat bij de Raad van Vlaanderen.

Page 84: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

126 - de DEURWAERDER

Van 1780 tot 1792 was hij schepen van de Burggravije van Gent. Volgensbepaalde bronnen was hij gedurende enige tijd raadpensionaris te Brugge (hoewelhier verwarring mogelijk is met zijn dadelijk te bespreken naamgenoot Bernard deDeurwaerder).

François de Deurwaerder erfde het ambt van zijn vader, 'ontvanger-generael vande lopende middelen' voor de Staten van Vlaanderen. Hij was een van devoornaamste fiscale ambtenaren van de Staten.

Een zus van François de Deurwaerder, Isabelle (overleden in 1764), huwdeAntoine François van Yperseele. Deze was in 1725 te Geraardsbergen geboren enwerd in 1754 raadpensionaris van de schepenbank van Gedeele te Gent. Hij werddaartoe in het Poortersboek ingeschreven op 28 september 1754. In 1765 wasAntoine François van Yperseele de Redenaar van La Discrète Impériale te Aalst.

Ook zijn drie broers vestigden zich te Gent: (i) Jacques François van Yperseele(geboren te Geraardsbergen in 1738), secretaris, vervolgens lid (1768-1783) van deschepenbank van Gedeele en deken van het broederschap Sint-Ivo werd in hetPoortersboek ingeschreven op 9 februari 1764; (ii) Jean Baptiste van Yperseele(1745-1783) was advocaat bij de Raad van Vlaanderen en schepen van deheerlijkheid Sint-Pieters; hij werd als poorter ingeschreven op 13 juli 1774; (iii)Philippe Dominique van Yperseele werd advocaat bij de Raad van Vlaanderen.

De toetreding, in 1790, van François de Deurwaerder tot de Société de Gand, hettrefpunt van de voorstanders van politieke vernieuwing, gebeurde kort nadat hij vandichtbij betrokken werd bij de Brabantse Omwenteling. De Staten van Vlaanderenwezen hem inderdaad aan om raadsheer (en tijdelijk raadpensionaris van de Staten)Charles Joseph de Graeve* bij te staan. Hij werd bovendien lid van deStatencommissie 'van Administratie, Regeringe en Politique Zaeken'. Dezecommissie werd voorgezeten door de abt van de Sint-Pietersabdij, die 'prelaat vanVlaanderen' was. De overige leden waren onder meer graaf Jean Baptiste d'Hane deSteenhuyse* en Charles Joseph de Graeve*, "als hy niet vacheren en moet in decommissie van Oorlog". In mei 1790 werd hij lid van de democratische Collatie eneen aanhanger van de meest vooruitstrevende gedachten: Vlaanderen zette volgenshem een eerste stap "vers une Constitution républicaine et non obstant les manègesqu'on suscite d'ici pour faire échouer notre Organisation" (over die Organisatie, zieonder het lemma van Loo, Jacques).

Met de Graeve, Eugène van Hoobrouck de Mooreghem (zie onder het lemma deConinck, Louis Joseph) en waarschijnlijk ook Gaspar de Draeck vertegenwoordigdehij in december 1790 de Staten tijdens besprekingen over de voorwaarden van deOostenrijkse restauratie na het mislukken van de Brabantse Omwenteling. Dedelegatie begaf zich eerst naar Brussel voor een gesprek met veldmaarschalk baronBlaise Colomban von Bender (1713-1798), de bevelhebber van de Oostenrijkselegereenheden in de Nederlanden. In het verslag van de delegatie leest men datmaarschalk de Bender "quoique déjà couché, a bien voulu nous recevoir, non sansnous avoir fait demander de lui permettre de nous recevoir ainsi" (d.w.z. intabbaard).

Page 85: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

Ten onrechte schrijft Fernand Leleux dat hij tijdens het Frans Bewind voorstander was1

van het republikeins gedachtengoed en dat hij zelfs stichtend lid was van eenjakobijnse club te Brugge, het 'genootschap der Vrienden van Eendragt, Vrijheyd enGelijkheyd'. Er is hier manifest verwarring met de Brugse raadpensionaris Bernard deDeurwaerder (1752-1832), die inderdaad met zijn stadsgenoten Jean Antoine vanZuylen en Jacques Devaux gedurende korte tijd de illusie koesterde dat de Franserevolutionairen de doelstellingen van de mislukte Brabantse Omwenteling zoudenverwezenlijken. Deze Bernard de Deurwaerder moet een fervent Patriot geweest zijn,vermits hij reeds in oktober 1789 onder huisarrest werd geplaatst. Onder het FransBewind werd Bernard de Deurwaerder voorzitter van de rechtbank te Brugge.Zijn dochter Marie Anne de Deurwaerder huwde Leonard Pierre du Bus de Gisignies(1780-1849) die tijdens het Hollands Bewind hoge bestuurlijke functies vervulde:districtscommissaris te Kortrijk (waar hij lid werd van de loge L' Amitié), lid (envoorzitter) van de Tweede Kamer, gouverneur van Antwerpen en van Zuid-Brabant,commissaris-generaal van Nederlands-Indië, Minister van Staat. Hij was opeenvolgendjonkheer, ridder, burggraaf en graaf. De twee zonen van dit echtpaar werdenvolksvertegenwoordiger: Albéric du Bus de Gisignies (1810-1874) was eerstparlementslid voor de katholieke partij (1844-1850) en vervoegde vanaf 1854 deliberale fractie; Bernard Amé du Bus de Gisignies (1808-1874) was katholiekvolksvertegenwoordiger (1835-1847) en senator (1867-1874), maar bleef vooralbekend als ornitholoog en paleontoloog. Ook Bernard Amé's zoon Bernard Daniel duBus de Gisignies (1832-1917) was katholiek senator (1874-1878). Hij was gehuwdmet Henriette Marie Mosselman du Chenoy, een telg van het vermogende Brusselsegeslacht dat aan de orde komt in het lemma Lammens, Jacques Clement.

de DEURWAERDER - 127

Veldmaarschalk Bender had een verbluffende militaire loopbaan. Reeds in 1737nam hij in het Oostenrijks leger deel aan een van de talrijke oorlogen tegen deTurken en in 1795 verdedigde hij de vestingstad Luxemburg gedurende meer danzeven maanden tegen de Franse inval!

De eigenlijke besprekingen (en de formele erkenning van keizer Leopold II[1747-1792] als graaf van Vlaanderen) gingen door te 's-Gravenhage, met de nieuwegevolmachtigd minister van de Oostenrijkse kroon, graaf Florimond Claude deMercy d'Argenteau (1727-1794). Op dat ogenblik vertegenwoordigde de Mercyd'Argenteau de nieuwe keizer Leopold II te 's-Gravenhage op een internationaleconferentie met Pruisen en de Verenigde Provincies. Die conferentie moestuitvoering geven aan het verdrag van Reichenbach van 27 juli 1790 dat deheerschappij van Oostenrijk over de Zuidelijke Nederlanden bevestigde.

Na deze 'diplomatieke' opdracht nam François de Deurwaerder zijn taak alsontvanger-generaal weer op. Om zijn financiële verrichtingen tijdens de BrabantseOmwenteling te verantwoorden publiceerde hij in 1791 zelfs een Notitie vandifferente betaelingen, gedaen by den ontvanger generael der provinciale regten,de Deurwaerder, gedurende en ter occasie van de gepasseerde Revolutie ten jaren1789, 1790 en 1791, volgens d'Ordonnantiën (24 pag. in-8°).

Tijdens de Franse bezetting bleef François de Deurwaerder op de achtergrond1.Men denkt dat hij tijdens het Frans Bewind opnieuw advocaat werd. Omstreeks1810 begon hij alleszins te rentenieren.

François de Deurwaerder huwde in 1783 Marie Thérese Colette Serlippens. Dezewas een dochter van Jean Jacques Serlippens en de vermogende Marie Joséphinevan Tieghem. Jean Jacques Serlippens was procureur bij de schepenen van de

Page 86: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

128 - de DEURWAERDER

Keure. In 1751 liet hij in de Hoogpoort, naast het bijgebouw van het Sint-Jorishof,een prachtige woning in rococo-stijl bouwen, met enkele schilderingen op doek vanEmmanuel van Reijsschoot (1713-1772). (Een foto van deze woning kan menvinden in Ghendtsche Tydinghen, 1983, blz. 89).

Marie Thérèses ongehuwd gebleven broer Jean Louis Serlippens (1749-1832)was advocaat, schepen van de heerlijkheid Sint-Pieters van 1783 tot 1789, schepenvan Gedeele in 1789-1790. Onder het Frans Bewind, en later ook onder deHollandse tijd, werd hij magistraat in de rechtbank te Gent. Tijdens de BrabantseOmwenteling publiceerde hij een boekje (waarvan 6.000 exemplaren werdenverkocht!) om de rijke boeren, die wegens hun welstand globaal keizersgezindwaren, te overtuigen partij te kiezen voor de Patriotten, Den bekeerden boer, ofsamen-spraeke tusschen eenen patriot ende eenen boer (Gent, 1790). In 1815publiceerde hij een scherp anti-Frans (en pro-Oranje) pamflet met de titel Voeu dupeuple belge, pour le salut de sa patrie, émis au mois de juin 1815. In 1809 had hijbij de Gentse drukker Charles Jacques Fernand een dichtstuk uitgegeven onder detitel Beschryving van het laest oordeel, in honderd reyne Vlaemsche helden-versen.Zijn testamentair uitvoerder (zijn hierna nog te bespreken neef Joseph BernardCannaert) ontdekte in de nalatenschap diverse handschriften met een deïstischestrekking en een "négation des vérités les plus saintes du christianisme".

François de Deurwaerder overleed in 1848, op de gezegende leeftijd van 97 jaar.

Uit het huwelijk van François de Deurwaerder en Marie Thérèse Serlippensvolgden drie kinderen:

(i) Jean de Deurwaerder huwde Catherine Blancquaert. Zij was een dochter van dezout- en zeepzieder Josse Joseph Blancquaert en Isabelle Marie van Tieghem. JosseBlancquaert was leenman van de kasselrij van de Oudburg en (zoals voor hem ookzijn vader Jean Henri) lid van de stedelijke Collatie voor de Sint-Jacobsparochie(1789-1790). In 1793 tekende architect Jean Baptiste Pisson de plannen van eenherenwoning voor vader en zoon Blancquaert aan de Visserij (de huidige 'villa deGroote'). Jean de Deurwaerder werd belastingontvanger te Nevele.

(ii) De negotiant Felix Hilaire de Deurwaerder huwde Marie Thérèse Rottier, eendochter van advocaat Jacques Philippe Rottier en Marie Thérèse Pesant. JacquesRottier was tijdens de laatste jaren van het Ancien Régime schepen van deBurggravije van Gent (zoals François de Deurwaerder). In maart 1792 werd hij (totde eerste Franse inval enkele maanden later) schepen van Gedeele. Tijdens hetHollands Bewind vertegenwoordigde hij het platteland (de 'Erven') in deProvinciale Staten. Hij was in 1785 lid geworden van de Société de Gand. Eenbroer van Marie Thérèse Rottier, advocaat Louis Mathieu Rottier werd in 1816stadssecretaris. Uit het huwelijk de Deurwaerder-Rottier volgden twee dochters.Octavie de Deurwaerder (1812-1899) huwde Jean Alexis Timmermans (1801-1864). Deze was hoogleraar in de wetenschappen aan de universiteit van Gent enzetelde als liberaal in de gemeenteraad van 1858 tot 1864. Pauline Isabelle deDeurwaerder (1818-1918!) huwde de negotiant Charles François de Meulemeester

Page 87: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

de DEURWAERDER - 129

(1805-1889), die makelaar was in onbewerkt katoen en tevens belangen bezat in de'Banque de Flandre'.

(iii) Isabelle de Deurwaerder huwde in 1816 de 25 jaar oudere Joseph BernardCannaert, substituut van de keizerlijke procureur bij de rechtbank van Gent. JosephBernard Cannaert (1768-1848) was een bakkerszoon. Hij studeerde rechten en tradin 1790 toe tot de Société de Gand. Onder het Frans Bewind werd Cannaert in 1798benoemd tot lid van de 'Municipalité'. Omdat hij zijn taak (die hem waarschijnlijkhelemaal niet zinde) niet met de vereiste ijver vervulde werd hij afgezet wegens"ignorance et incivisme". In 1800 was hij enige tijd stadssecretaris onder 'Maire'Lieven Bauwens. In 1809 werd hij benoemd tot substituut van de 'ProcureurImpérial' te Gent. Tijdens het Hollands Bewind werd hij raadsheer in het HogerGerechtshof te Brussel en zetelde hij van 1822 tot 1825 in de Gentse gemeenteraad.In 1820 was hij de inrichter van een nationale nijverheidstentoonstelling te Gent. Nade onafhankelijkheid van België werd Cannaert wegens zijn orangistischeovertuiging door het Voorlopig Bewind als magistraat afgezet. Hij liet zich opnieuwals advocaat inschrijven te Gent. In 1826 publiceerde hij de eerste uitgave van eenboek dat nog geregeld wordt geraadpleegd: Bydragen tot de kennis van het oudestrafrecht in Vlaenderen, verrijkt met vele tot dusverre onuitgegeven stukken (538blz.). Het boek kende spoedig een tweede (1829) en een derde, aanzienlijk aan-gevulde druk (1835). Philip Blommaert, zelf jurist van opleiding, noemde dit boek"een der belangrijkste werken, die gedurende dit tijdvak verschenen, en dat immerzoo ten opzichte der voordracht als wegens de belangrijkheid des onderwerps zynewaarde zal behouden, eene niet onaangename lektuur opleveren, en de gebruikender verledene eeuwen doen kennen".

Joseph Bernard Cannaert had tevens belangstelling voor de heksenvervolging invroegere eeuwen. Hij publiceerde over dit thema Olim - Procès des sorcières enBelgique sous Philippe II et le gouvemement des Archiducs, tirés d'actes judiciaireset de documens inédits (1847), alsmede een uitgave van het Verslag van denProcureur Fiscael in den rade van Vlaenderen, gedaen in 1664. Over een vrouwwegens toverij verbrand.

Cannaert was bovendien de auteur van enkele lichtvoetiger werken, onder meereen Gentsche Almanak voor den jare 1825 kunnende dienen voor eennieuwjaersgift. In deze Almanak verscheen voor het eerst het bekende verhaal Hetavondpartijtje, of die niet verliezen wilt mag niet meê spelen. Dit verhaal werd in1842 opnieuw uitgegeven met Jellen en Mietjen, hunne vryagie bij de Gentsedrukker Charles Annoot (met de welbekende koperets waarop Jellen aan Mietjenvraagt: "Mietjen, mag ik myn pype 'nen keer ontsteken aen uywen vierpot?").Volgens Albert Verbessem (en na hem A. de l'Arbre) schreef Cannaert ook het langpopulair gebleven boek Jellen en Mietjen: "Un vieux roman très populaire à Gand'Jellen en Mietje' est dû à la plume avertie de Mtre. Cannaert qui sut ainsi unir soussa signature les graves études du droit ancien et les fines observations de nosmoeurs locales".

Page 88: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

130 - DELARUELLE DELARUELLE - 130

De historische waarheid gebiedt te preciseren dat de Aalsterse griffier KarelBroeckaert (1767-1826) de auteur was van Jellen en Mietjen, waarvan de eersteversie (die reeds van 1811 dateerde) in 1816 werd gepubliceerd in Den nieuwendobbelen Schaepers-Almanach van de Gentse drukker Julien Nicolas Houdin (blz.41-86). Het in 1842, met de medewerking van Cannaert, bij Charles Annootuitgegeven boek beoogde alleen te zijn "een splinternieuwe uitgave" van tweepopulaire Gentse verhalen: het Avondpartytjen van Cannaert en Jellen en Mietjenvan Broeckaert. Over laatstgenoemd verhaal schreef Norbert Cornelissen: "il y a làdu patois, et il faut être l'habitué de certain quartier de Gand, pour s'y plaire; c'est lesublime dans le bas". Philip Blommaert maakte een opmerking in dezelfde zin:"Jammer dat de schryver de gewoonten der lagere klas afschetsende, hierdoor somsin onsierlijke uitdrukkingen vervalt". Karel Broeckaert was in 1792-1793 deuitgever van het Dagelyks nieuws van vader Roeland, en enige jaren later van hetsatirisch weekblad de Syse-Panne, ofte den Estaminé der Ouderlingen. Hij wastevens bestuurslid van de rederijkerskamer De Fonteine, samen met onder meerJacques van Loo* en Pieter Francis Trinconi*.

Joseph Bernard Cannaert bezat een stevige zin voor humor. In de derde druk(1835) van zijn boek over het oude strafrecht schreef hij bijv., verwijzend naar zijnafzetting wegens orangisme, "op het gezicht van een zoo aanzienlijken schat vanvaderlandsche oudheden en gedenkstukken van allen aerd, mij met de uiterstewelwillendheid voor de eerste maal ter beschikking opengesteld, gevoelde ik mijals geneigd de staetsomwenteling, die toch voor mij geen nieuws aanbracht, tezegenen, en mijnen dank te betuigen aen die edelmoedige Patriotten, die zich methet uitoefenen mijner functien bij het Hof wel hadden willen belasten, en mij demoeite besparen om de daeraen gehechte jaarwedde te ontvangen".

De grafsteen van Joseph Bernard Cannaert wordt bewaard in het Museum voorStenen Voorwerpen (in de gewezen Sint-Baafsabdij). Cannaert was eerst begravenin het kerkhof 'buiten de Brugse Poort'. Na de opheffing van dit kerkhof in 1873werd de grafsteen naar het museum overgebracht.

Uit het huwelijk van Joseph Bernard Cannaert volgde onder meer EvaristeCannaert (1817-1899), die advocaat werd en zijn stage vervulde bij HippolyteMetdepenningen. Na zijn huwelijk met Françoise Poelman, een dochter van dekatoennijveraar Guillaume Poelman, verliet hij de balie. De dochter van EvaristeCannaert en Françoise Poelman, Gabrielle Cannaert (geboren in 1849) huwde baronGeorges Philippe de Saint-Genois, een zoon van baron Jules de Saint-Genois enAlbine van der Bruggen (zie onder het lemma van Pottelsberghe, Albert François).

DELARUELLE, Jean Emmanuel (1750-1824)

a/ Frères Zéles (1783)

b/ Lid van de Commissie der Officieren Dignitarissen

c/ -

d/ gerechtsdeurwaarder

Page 89: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

DELARUELLE - 131

e/ Tichelrei, Plotersgracht, Paddenhoek,

f/ Sint-Jorisgilde (1789), Sint-Michielsgilde (1773), Sint-Antoniusgilde (1785),contribuant Academie (1780)

g/ 13, 30, 31, 34, 35, 41, 58, 85, 171, 344, 410, 1006

Gerechtsdeurwaarder Jean de la Ruelle werd geboren te Gent in 1750.

Zijn kantoor was telkens in de buurt van de Raad van Vlaanderen gevestigd:Tichelrei en Plotersgracht wanneer de Raad in het Gravensteen zetelde, Paddenhoeknadat de Raad van Vlaanderen in 1778 zijn intrek had genomen in de gebouwen vanhet in 1773 gesloten jezuïetencollege in de Voldersstraat.

Jean Delaruelle was bijzonder bedrijvig in de hoofdgilden. In de Sint-Michiels-gilde behoorde hij bovendien tot het elitekorps van de 'honderd keurlijke mannen'(zie onder het lemma Goethals, Adriaen Jacques).

In 1787 was hij een van de talrijke leden van de hoofdgilden die deel uitmaaktenvan het vrijwilligerskorps dat door het stadsbestuur was belast met het handhavenvan de orde tijdens de eerste onlusten tegen de politiek van keizer Jozef II.

Met het oog op de aanslag in het 'emprunt forcé' van 1795 werd Jean Delaruelleingedeeld in de 4de klasse, zoals burggraaf Charles Désiré de Nieulant*, kleermakerJean Duvivier* en slotenmaker Henri Hisette*. De 16de klasse was de hoogste.

In 1797 kocht hij met Pierre van Damme (ook een lid van de Sint-Michielsgilde)het gewezen klooster van de zusters apostolinen in de Sint-Pietersnieuwstraat alsnationaal goed. Volgens Charles Louis Diericx vergaderde kort daarop een clandes-tiene loge in het gewezen klooster (zie hoofdstuk I).

Jean Delaruelle was griffier van de Sint-Michielsgilde tot haar afschaffing doorde Fransen in 1796. In 1803 was hij een van de wederoprichters en secretaris van deSint-Michielsgilde, weliswaar onder de benaming 'Société de l'exercice des armes'.Op dat tijdstip was ook Henri Joseph Stassignon* bestuurslid van deze gilde. Dezeverkreeg reeds in 1807 de toelating om haar benaming te wijzigen in 'Confrérie deSaint Michel'. In 1803 werd Jean Delaruelle bovendien baljuw van de Sint-Jorisgilde.

In 1805 werd hij lid van de wederopgerichte loge La Félicité Bienfaisante. Min-stens vanaf 1800 trad hij als gerechtsdeurwaarder op voor het bedrijf en de familievan Lieven Bauwens, die eveneens lid was van La Félicité Bienfaisante. JeanBaptiste Hellebaut (zie onder de lemma's Goethals, Adriaen Jacques en de Plotho),sedert 1805 Voorzittend Meester van La Félicité Bienfaisante, was de advocaat vanLieven Bauwens.

Jean Delaruelle, die in 1824 overleed, was gehuwd met Maria Josepha 't Kint, diegeen verwante blijkt te zijn van Louis 't Kint*.

Uit dit huwelijk volgden:

- Charles Jean Joseph Delaruelle, geboren te Gent in 1774. Hij was pleitbezorgeren werd in 1808 lid van Les Vrais Amis, waarvan hij Secretaris werd. Zoalszijn vader werd hij in 1791 lid van de Sint-Michielsgilde.

Page 90: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

132 - del RIO, François

- Jacques Charles Delaruelle, geboren te Gent in 1778. Hij werd deurwaarder teOudenaarde, lid van de kortstondig wederopgerichte La Constante Union in1810 en van Le Septentrion bij de oprichting van deze loge in 1811.

- Benoît Ive Delaruelle, geboren te Gent in 1781; hij huwde Jeanne vanDamme, en werd deurwaarder in de Voldersstraat te Gent. Ook hij was eerstlid van La Constante Union (1810) en spoedig daarna eveneens een van deoprichters van Le Septentrion (1811), waarvan hij de eerste Thesaurier werd.Zoals zijn vader trad hij in 1812 toe tot de Sint-Michielsgilde.

del RlO, François Antoine (1739-1771)

a/ Discrète Impériale et Royale (1765); Bienfaisante (1765)

b/ -

c/ -

d/ legerofficier

e/ Gent, Savaanstraat

f/

g/ 281, 407, 486, 854

Een 'del Rio', zonder nadere precisering, werd op 8 mei 1765 vermeld als Gentsbezoeker tijdens een zitting van La Discrète Impériale te Aalst. Het betreftwaarschijnlijk de legerofficier François Antoine del Rio (1739-1771), een zoon vanAntoine Gabriel del Rio, heer van Eeghem, en Marie Louise de Gayaffa.

François Antoine del Rio was te Gent lid van hetzij La Discrète Impériale etRoyale (de moederloge van La Discrète Impériale), hetzij La Bienfaisante, hetzij vande twee. Vermoedelijk behoorde hij tot de oprichters van La Bienfaisante op 20maart 1765. Op de bewuste zitting te Aalst vergezelde hij inderdaad graafMaximilien Richard de Trazegnies*, Voorzittend Meester van de pas opgerichteloge, en andere legerofficieren die er lid van waren.

François Antoine del Rio huwde Anne Marie de l'Espée. Zij was een dochter vanJean Baptiste de l'Espée, ridder van het Heilige Roomse Rijk, burgemeester van hetBrugse Vrije, en Marie Isabelle Fourbisseus. Deze de l'Espée was verwant metJacques Louis de l'Espée, lid van de loge La Parfaite Egalité te Brugge. Uit dithuwelijk volgde Marie Thérèse del Rio y Ayala (1763-1829). Zij huwde TimothéeCharles van der Gracht (1766-1831), een gewezen officier van de GardesWallonnes in Spaanse dienst. Tijdens de Brabantse Omwenteling werd van derGracht schepen van de belangrijke kasselrij Kortrijk. In begin december 1790 washij een van de afgevaardigden van de Staten van Vlaanderen die met deOostenrijkse opperbevelhebber gingen onderhandelen over de erkenning van hetkeizerlijk gezag. In 1814 werd van der Gracht plaatsvervangend intendant voorKortrijk, en tijdens het Hollands Bewind was hij lid van het Ridderschap van West-Vlaanderen. Hij liet zich 'van der Gracht d'Eeghem' noemen, naar één van deheerlijkheden van de familie del Rio. Timothée Charles van der Gracht waswaarschijnlijk verwant met Théobalde van der Gracht (geboren te Tournai in 1754)

Page 91: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

del RIO, Auguste - 133

en zijn zoon Idesbalde (geboren te Gent in 1787), die in 1808 beiden lid werden vande in 1803 opgerichte Brugse loge La Réunion des Amis du Nord.

François Antoine del Rio overleed in 1771.

Hij was een broer van Auguste Anselme del Rio*.

De Vlaamse del Rio's stamden af van de Spanjaard François del Rio, die geborenwerd te Segovia. Hij was als officier in dienst van Keizer Karel en Filips II, envestigde zich in Vlaanderen. De afstamming loopt als volgt:

- François' zoon Jean del Rio werd heer van Tielroobroeck, Eeghem & c.

- Jeans zoon, ridder Antoine del Rio werd burgemeester van het Brugse Vrije enhuwde te Gent Adrienne van Wyckhuuse.

- Hun zoon Antoine Gabriel huwde, eveneens te Gent, Françoise Borluut, eendochter van Adriaen Borluut, heer van Boucle-Saint-Denis.

- Uit voornoemd huwelijk volgden: Barbe Thérèse del Rio die de grootmoeder aanvaderszijde was van graaf Robert Alexandre de Lens*, en Pierre del Rio, gehuwdmet Marie Anne de Crombrugghe, die eveneens burgemeester van het BrugseVrije werd.

- Pierre del Rio en Marie Anne de Crombrugghe waren de ouders van AntoineGabriël del Rio, de vader van de vrijmetselaars François Antoine en AugusteAnselme del Rio.

del RIO, Auguste Anselme (? - ?)

a/ Bienfaisante (1773)

b/ 2de Opziener (1778)

c/ -

d/ edelman, opperbaljuw van de heerlijkheid Sint-Baafs

e/ Gent, Zwarte Zustersstraat

f/ -

g/ 85, 281, 404a, 407, 432, 555, 556, 854, 1006

Cordier vermeldt ene 'Debrie, gentilhomme' als lid van La Bienfaisante, terwijlDuchaine deze naam leest als 'Debrio, gentilhomme'. De identificatie van dezeedelman levert problemen op.

Het zou kùnnen gaan om ene markies de Brion, luitenant in het 'régiment deVierset', die in 1766 lid werd van de Sint-Jorisgilde en van de Sint-Michielsgilde,en in 1780 vruchteloos poogde lid te worden van het hoofdcollege van de kasselrijKortrijk. De secretaris van La Bienfaisante tekende evenwel zorgvuldig de adellijketitels van de leden op, zodat hij 'marquis de Brion' zou geschreven hebben indien hetinderdaad om die persoon ging.

Markies de Brion was tijdens de Brabantse Omwenteling 'capitaine-lieutenant'te Brugge. Samen met vier andere officieren en 227 manschappen werd hij volgenshet Journal de campagne van generaal Maximilien Antoine de Baillet Latour op 17november 1789 aangehouden door de Patriotten onder leiding van ene 'Douche'.

Page 92: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

134 - del RIO, Auguste

Deze aanvoeder van de Brugse Patriotten was in werkelijkheid de Bruggeling JeanBaptiste Donche (1737-1810), officier in het Oostenrijks leger, die zich in 1789 bijhet Patriottenleger aansloot. Na de onderdrukking van de Brabantse Omwenteling(december 1790) ging Jean Baptiste Donche over naar het Frans revolutionair leger,samen met zijn broer Jacques Donche (1738-1804), die eveneens officier was.Beiden stonden aan het hoofd van de Franse troepen die de Franse kolonie van deKleine Antillen verdedigden tegen de Engelsen. Uiterlijk in 1792 was Jean BaptisteDonche terug te Brugge, waar hij bij het nieuwe stadsbestuur voor een militairebetrekking postuleerde als 'ancien officier invalide autrichien'. Hij hield zichvoortaan vooral bezig met het verzamelen van grafschriften. Jean Baptiste Donchewerd in 1765 als jong officier lid van La Parfaite Harmonie te Mons. Andries Vanden Abeele (In Brugge onder Acacia) verhaalt de belangrijke rol die hij speelde inde oprichting van de loge La Parfaite Egalité te Brugge

De omschrijving 'gentilhomme' werd courant gebruikt voor een niet-getiteldeedelman. De naam kan op de ledenlijsten ook worden gelezen als 'del Rio'(Duchaine las overigens 'Debrio'). In dit geval gaat het waarschijnlijk om een lidvan de edele familie del Rio, waarvan een telg, de officier François Antoine delRio*, in 1766 lid was van La Discrète Impériale et Royale. François Antoine del Riooverleed reeds in 1771, zodat hij in 1773 geen lid kon zijn van La Bienfaisante.

Het lid is waarschijnlijk een van de volgende twee verwanten, Pierre François delRio of Auguste Anselme del Rio.

Pierre François del Rio, heer van Nieuwekercke, Denterghem, Eeke &c., wasvan 1729 tot zijn overlijden in 1783 (eerste) leenman van de kasselrij van deOudburg. Pierre François del Rio was sedert 1728 lid van de Broederschap H.Nicolaas van Tolentijn, gehecht aan het klooster van de paters augustijnen. Tot 1796mochten alleen edellieden tot deze Broederschap toetreden. Vanaf 1726 was hijbovendien 'heuverste' van de nering der brouwers. Van 1749 tot 1768 was hijherhaaldelijk schepen van Gedeele of van de Keure. In 1775 treft men hem aan alsgouverneur van de 'Kuldersschool' voor weesjongens, samen met graaf PierreEmmanuel d'Hane de Leeuwerghem (wiens twee zonen lid waren van LaBienfaisante). Pierre François del Rio was een oom van François Antoine del Rio*.

Auguste Anselme del Rio, licentiaat in de rechten, was van 1780 tot 1791opperbaljuw van de heerlijkheid van Sint-Baafs. In dit ambt volgde hij JeanBaptiste de Coninck op, de vader van Louis Joseph de Coninck* die in 1765 eenvan de stichters was van La Bienfaisante. Auguste Anselme del Rio was in eenverzekeringsonderneming de medevennoot van Pierre Charles de Nottet d'Anglier*en van de toekomstige jakobijn Constant Hopsomere (zie onder het lemma deNottet d'Anglier, Pierre Charles). Hij was tevens (zoals talrijke andere edellieden)vennoot in een 'Maison de Commerce', die eigenaar was van tenminste éénkoopvaardijschip. Tijdens de Brabantse Omwenteling was Auguste del Rio één vande afgevaardigden van de Staten van Vlaanderen in het Soeverein Congres teBrussel. Hij vertegenwoordigde het Congres bij de legerleiding te Namur en zoueen rol hebben gespeeld in de aanhouding van generaal Andreas Jan van der

Page 93: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

DELTOMBE / d'ENNETIERES d'HUST - 135

Mersch in april 1790. In oktober 1794 werd hij door de Franse plaatscommandantgearresteerd en als gijzelaar naar Amiens gezonden waar hij een drietal maandenonder controle (en op eigen kosten!) moest verblijven (zie onder het lemma deRouck, Anthone Jean). Auguste Anselme del Rio was een broer van de voornoemdeFrançois Antoine del Rio.

Hoewel verdere biografische gegevens ontbreken, moet men toch vaststellen datPierre François del Rio reeds in 1726-1728 actief bij het broederschaps- enneringleven betrokken was en in 1729 leenman van de Oudburg werd, zodat hij in1773 wellicht wat oud was om nog lid te worden van La Bienfaisante die vooral uitjongere mensen was samengesteld (97 % jonger dan 40 jaar!). De kans is dus reëeldat het lid de opperbaljuw Auguste Anselme del Rio was.

DELTOMBE, Jean Charles (1752-1824)

a/ Frères Zélés (1783)

b/ -

c/ Maître Parfait

d/ pruikenmaker, later tabakslijter

e/ Gent, 'by d'Ursulinen', later 'Marjolynstraet', 'rue aux Majorlaines', 1813(= Mageleinstraat).

f/ -

g/ 13, 35, 45a, 258, 344

De naam van pruikenmaker Jean Charles Deltombe als lid van Les Frères Zélés isalleen bekend uit zijn vrijmetselaarsdiploma dat is afgedrukt in de boeken vanDésiré Destanberg en Paul Duchaine.

Jean Charles Deltombe werd geboren te Ath in 1752. Hij huwde te Gent in 1777Maria Magdalena Wathier (die misschien zijn tweede echtgenote was).

Tijdens het Frans Bewind was Charles Deltombe (die toen tabakslijter was) eenvan de wederoprichters van La Félicité Bienfaisante (1804). Hij werd ook lid vanLes Vrais Amis (1809) en was er tot 1820 dienende broeder. In 1820 wordt hijvermeld als 'Maître Parfait'.

Hij overleed in 1824.

Een eveneens te Ath geboren Jean Baptiste Deltombe (zoon van Jean Baptiste enAnne Marie Le Brun) werd op 22 mei 1795 als poorter van Gent ingeschreven.Waarschijnlijk was hij een broer of een neef van Jean Charles Deltombe.

d' ENNETIERES d'HUST, Marie Victor Emmanuel (1753-na 1797)

a/ Bienfaisante (1773)

b/ -

c/ -

d/ edelman, kapitein in het regiment Clerfayt

Page 94: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

136 - d'ENNETIERES d'HUST

e/ Gent?

f/ Sint-Jorisgilde? (1781)

g/ 281, 404a, 431, 432, 486, 602, 617, 690, 755, 1004, 1019

Adolphe Cordier vermeldt als lid van La Bienfaisante ene 'comte Denthien d'Hulot'.Paul Duchaine las 'comte Denelhières d'Hulst'.

Laatstgenoemde lezing roept de edele Doornikse familie d'Ennetières d'Hust op,meer in het bijzonder Marie Victor Emmanuel d'Ennetières, kapitein in het te Gentgekazerneerde regiment Clerfayt. Deze werd in 1753 geboren als jongste zoon vangraaf Ange Frederic d'Ennetières, 'comte du Saint-Empire, d'Hust et de Moûcron'(1718-1758), en van Jeanne Ernestine de Sainte-Aldegonde de Noircarmes. MarieVictors oudste broer Joseph Marie Edouard bleef ongehuwd en erfde de familialetitel van markies. Zijn andere broer Joseph Marie Balthazar werd 'Grand Prévôt deTournay' (een ambt dat reeds sedert enige generaties door een d'Ennetières werduitgeoefend) en was lid van het Soeverein Congres van de kortstondige VerenigdeBelgische Staten in 1790. Onder het Frans Bewind werd hij voorzitter van decentrale administratie van het departement Jemappes.

Marie Victor d'Ennetières huwde te Brussel Philippine Françoise du Chasteler.Deze was een dochter van de bijzonder erudiete (en genealogisch ambitieuze)markies François Gabriël du Chasteler et de Courcelles (1734-1789), lid van het'Etat noble' van Henegouwen, kamerheer van de keizerin en directeur van de'Theresiaanse Academie' te Brussel (zie onder het lemma d'Hoop, FrançoisDominique). Markies du Chasteler werd in 1777 Voorzittend Meester van deBrusselse loge L'Heureuse Rencontre. In 1786 was hij plaatsvervangend ProvinciaalGrootmeester.

In 1767 ging markies François Gabriël du Chasteler te Amsterdam een tweedehuwelijk aan met Catherine Isabelle de Hasselaer, die de protestantse godsdienstbeleed. De aartsbisschop van Mechelen weigerde hem de kerkelijke dispensatieomdat hij niet wou beloven dat de kinderen uit dit huwelijk volgens de katholiekegodsdienst zouden worden opgevoed. Keizerin Maria Theresia trok deze 'staatszaak'naar zich toe, en bekwam van de paus dat hij het huwelijk goedkeurde! Tien jaarlater werd dit huwelijk reeds door echtscheiding ontbonden.

François Gabriël du Chasteler had een buitenhuwelijkse halfbroer, André NicolasDondelberg (geboren in 1735), die de zoon was van een 'demoiselle d'Hanchies'.Dondelberg (die in onmin leefde met de familie du Chasteler) werd advocaat bij deRaad van Brabant. Tijdens de Brabantse Omwenteling werd hij de vertrouwensmanvan de bedrijvige Vonckist Edouard de Walckiers (zie onder het lemma Villiot,François). Hij was de mede-auteur (met Jan Frans Vonck) van een geruchtmakendboek dat diepgaande grondwettelijke hervormingen voorstelde: Considérationsimpartiales sur l'état actuel du Brabant (1ste uitg., januari 1790).

Ook Philippines broer, de legerofficier Jean Gabriël du Chasteler (1763-1825),was lid van L'Heureuse Rencontre. Hij maakte een schitterende carrière in hetOostenrijks leger (onder meer in de oorlogen tegen de Turken), werd gepromoveerdtot artilleriegeneraal en sloot zijn loopbaan af als gouverneur van Venetië.

Page 95: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

DONS de LOVENDEGHEM - 137

In 1781 werd in de Sint-Jorisgilde een 'comte d'Hulst' als lid opgetekend. Menkan niet uitsluiten dat dit lid graaf Marie Victor Emmanuel d'Ennetières d'Hust was.Deze mocht de titel van 'graaf van het Heilig Rijk' voeren omdat hij, viaAlexandrine Basta (gehuwd met Jacques François d'Ennetières, marquis desMottes), een rechtstreekse afstammeling was van de befaamde generaal GeorgesBasta (1550-1607). Deze werd 'graaf van het Heilig Rijk' in 1605. De titel mocht,wegens zijn uitzonderlijke verdiensten, 'eeuwigdurend' overgaan op al zijnmannelijke én vrouwelijke nakomelingen. Om dezelfde reden mocht ook RobertAlexandre de Lens*, Voorzittend Meester van La Bienfaisante, die titel dragen.Wanneer graaf de Lens in 1789 hoogpointer werd van de kasselrij Kortrijk, poogdeook Marie Victor d'Ennetières in dit hoofdcollege verkozen te worden. Hij haaldehet evenwel niet, vooral omdat hij Nederlandsonkundig was.

Een zoon van Marie Victor Emmanuel, Camille Frédéric d'Ennetières (1797-1867) verkreeg van koning Willem I (1772-1843) de erkenning van zijn titel 'comted'Ennetières, d'Hust et du Saint-Empire'. Hij bezat talrijke onroerende eigen-dommen te Elverdinge, waarvan hij van 1831 tot zijn overlijden de burgemeesterwas. Hij zetelde tevens als katholiek in de provincieraad van West-Vlaanderen.Neef Frederic Joseph d'Ennetières (1789-1875) was katholiek senator van 1833 tot1843.

Ange Frederic d'Ennetières (1718-1758), de vader van de vrijmetselaar, werd teGent geboren en was lid van de adelstand van het graafschap Vlaanderen (en nietvan die in Henegouwen, zoals bijv. zijn vader). In die hoedanigheid legde hij in1744 de eed van trouw aan keizerin Maria Theresia af bij haar inhuldiging alsgravin van Vlaanderen. Ange d'Ennetières was een zoon van markies JacquesFrançois d'Ennetières des Mottes, die gehuwd was met de Gentse IsabelleMarguerite della Faille, dochter van Ange Martin della Faille, baron van Nevele enEsteinpuis en Françoise Schoyte. Jacques François was zelf een zoon van JacquesFrançois Hippolyte d'Ennetières en zijn echtgenote Alexandrine Basta.

De familie d'Ennetières was afkomstig uit Tournai. Jacques d'Ennetières wasofficier in het Frans leger rond het einde van de 15de eeuw en werd ridder geslagente Jeruzalem. Zijn zoon Jérôme (de eerste 'grand Prévôt de Tournay' in de familie)werd in de adelstand verheven in 1573. Uit zijn huwelijk met Marie Vilain de laBoucharderie werd Arnould geboren, die de eerste markies d'Ennetières werd.

DONS de LOVENDEGHEM, Louis Ferdinand (1746- ?)

a/ Constante Union (1773)

b/ Erelid

c/ -

d/ edelman, rentenier

e/ huis 'de Balance', Mageleinstraat; Veldstraat ('hof van Lovendegem')

Page 96: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

138 - DONS de LOVENDEGHEM

f/ contribuant Academie (1782), Sint-Sebastiaansgilde (1769), Sint-Michielsgilde(1774), Sint-Antoniusgilde (1776), Sint-Jorisgilde (1781), lid van de Collatie(1780), Société de Gand (1783), Leenman van de kasselrij van de Oudburg

g/ 4, 30, 31, 34, 34.9, 50.6, 52, 59a, 83, 85, 122, 160, 207, 232, 258, 266, 281,321.3, 322, 327, 344, 382, 404a, 431, 486, 556, 569, 632, 637, 657, 690, 754,756, 878c, 880, 893, 913, 928, 932, 947, 982, 1006, 1019

De meest volledige ledenlijst voor La Constante Union in 1773 (die van PaulDuchaine) vermeldt als 'membre honoraire' onder meer 'le chevalier deLovendeghem, gentilhomme à Gand'. Op basis van dit gegeven is het bijzondercomplex om uit te maken of het hier gaat om Jean Jacques dan wel Louis FerdinandDons de Lovendeghem. Waarschijnlijk was Louis Ferdinand het lid van LaBienfaisante, maar daarover bestaat geen zekerheid. Daarom worden hierna beidebroers behandeld.

Jean Jacques en Louis Ferdinand waren zonen van Jean Joseph Arnulphe Dons,baron van Lovendeghem (1705-1788) en Anne Françoise Vilain XIIII. Deze waseen zus van ridder Charles François Vilain XIIII* alsmede van de Gentsevoorschepen en hoogbaljuw Jean Jacques Philippe Vilain XIIII, vader van PhilippeMathieu* en Charles Joseph Vilain XIIII*. De barones Dons overleed reeds in1751.

Jean Joseph Dons was een kleinzoon van Gillis Dons, heer van Ten Broeck,gehuwd met Jacqueline de Winnendaele. In 1700 werd hem de heerlijkheid vanLovendeghem toegewezen, nadat deze in beslag was genomen omdat de vroegereleenhouder zijn schulden niet betaalde. Gillis' zoon, Jean Gilles Dons, heer vanLovendeghem (1679-1742), huwde de Gentse markiesdochter Marie MadeleineRodriguez d' Evora y Vega, vrouwe van Scheldewindeke. Aan Jean Gilles Donswerd in 1716 de titel van baron toegekend.

Jean Joseph Dons de Lovendeghem was gedurende meer dan dertig jaarontvanger-generaal van de vorstelijke domeinen in Vlaanderen en bezat rechts-macht over de betwistingen betreffende deze domeinen. Hij was bovendienwatergraaf en moermeester voor Oost-Vlaanderen.

Tot 1785 was hij tevens leenman van de kasselrij van de Oudburg. In dezehoedanigheid zetelde hij herhaaldelijk als gedeputeerde van de Staten vanVlaanderen (die werden voorgezeten door zijn schoonbroer Vilain XIIII).

Vermits talrijke vrijmetselaars het gegeerde ambt van leenman van de kasselrijvan de Oudburg hebben vervuld, wordt gepreciseerd dat deze kasselrij 45 dorpen vanhet platteland rondom Gent omvatte, gaande van bijv. Aalter tot Lochristi, en vanNazareth tot Sleidinge. Samen met het Land van Aalst omvatte de Oudburgpraktisch de gehele provincie Oost-Vlaanderen.

Jean Joseph Dons en zijn gezin woonden aanvankelijk in het aloude huis 'DeBalance' in de Mageleinstraat, 'een schoon groot en remarquabel Huys, Stede enErve ... met eene Porte-Cochère', en met achterpoorten in de Voldersstraat en deBennesteeg.

Page 97: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

DONS de LOVENDEGHEM - 139

In 1783 kocht hij voor zichzelf en zijn kinderen het 'hof van Heule' (voorheenook bekend als 'huis van der Gracht') bij de hoek van de Veldstraat en deVoldersstraat. Achteraan de woning was er een ommuurde tuin, beplant metacaciabomen, die zich tot de Korte Meer uitstrekte. Deze herenwoning werdgebouwd voor de edelman Alexander August van der Meersche, heer vanBareldonk en Berlare, naar plannen van de Gentse architect Bernard de Wilde.

In het 'hof van Lovendegem' verbleef in 1814 de Amerikaanse delegatie tijdensde onderhandelingen met het oog op de 'vrede van Gent' tussen de Verenigde Statenen Engeland. Deze delegatie was samengesteld uit John Quincy Adams (1767-1848), zoon van John Adams (1735-1826), de tweede president van de VerenigdeStaten, en in 1824 zelf tot president verkozen; James Ashton Bayard (1767-1815),een 'federalistisch' lid van de Senaat die de oorlog wou beëindigen; Jonathan Russel(1771-1832), de voorman van de Republikeinse partij, die later ambassadeur werdin Zweden; Albert Gallatin (1761-1849), minister van Financiën; Henry Clay(1777-1852), voorzitter van het 'Congress' (parlement), die de oorlog wouvoortzetten. Henry Clay was in 1798 vrijmetselaar geworden in de Lexington Lodgenr 1, en hij werd in 1820 Grootmeester van de Grand Lodge of Kentucky. In 1824was hij de tegenkandidaat van John Quincy Adams voor het presidentschap. Na eeneervolle nederlaag werd hij de minister van Buitenlandse Zaken van de nieuwepresident.

Gent was geen geheel onbekende stad voor de familie Adams. Eind 1781verbleef vader John Adams te Gent en werd er op 23 december lid van de Sint-Jorisgilde. Precies zeven dagen eerder was ook Louis Ferdinand Dons deLovendeghem lid van de gilde geworden.

De Amerikaanse delegatie was vergezeld door talrijke medewerkers (en hungezinsleden) en had daarom behoefte aan een ruime residentie. Wanneer dedelegatie zich in het 'hotel de Lovendegem' ging vestigen stond deze woning leeg,"omdat er boze geesten in ronddoolden". John Quincy Adams rapporteert dit in eenbrief aan zijn echtgenote: "One of our troubles you must know was that this housewas haunted, and its illfame in this respect was so notorious, that the servants andthe children of our party were very seriously alarmed".

De woning werd op maandbasis in huur genomen na soms moeilijkeonderhandelingen met de zaakwaarnemer van de familie Dons, een zekere NicolasStanislas Lannuyer (1767-1818). Deze was gehuwd met Anne Françoise van deVelden (1766-1848), die de weduwe was van Augustin Jacques Quetelet (1750-1803), gewezen pruikenmaker, handelaar in 'bijouterien, nieuwe moden' alsmedein 'welriekende goederen en waters by Sint-Nicolaes'. Quetelet was afkomstig vanHam (in Picardië) en werd als poorter van Gent ingeschreven op 12 juni 1790, naeen langdurige rondreis doorheen Europa als secretaris van een Engelse edelman.Augustin Quetelet en Anne van de Velden waren de ouders van François MichelQuetelet, een handelsreiziger die in 1816 lid werd van Les Vrais Amis, alsmede vande vermaarde wiskundige, sterrenkundige, statisticus en polyvalent geleerde

Page 98: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

François Marie de Vaernewyck was een afstammeling van Pieter (van) Vaernewyck1

(overleden in 1566), deken (1539-1540) van de Sint-Lucasgilde en broer van devermaarde kroniekschrijver Marcus van Vaernewyck (1518-1568).

140 - DONS de LOVENDEGHEM

Lambert Adolphe Quetelet (1796-1874). Stiefvader Nicolas Lannuyer werd in 1810lid van La Félicité Bienfaisante.

Uit het huwelijk van Lannuyer en Anne Françoise van de Velden volgde MélanieLannuyer (1808-1896) die trouwde met de Brusselse kunstschilder en steendrukkerJean Baptiste Madou (1796-1877), die tevens doceerde aan de Militaire School, enin 1850 de tekenleraar werd van de koninklijke prinsen. Een kleindochter uit hetgezin Madou-Lannuyer, Berthe Marie Delstanche, huwde de Gentse kunstschilderAlbert Bartsoen (1866-1922), van wie zij nog uit de echt scheidde.

Naast de twee hierna te bespreken zonen, hadden Jean Joseph Dons deLovendeghem en Anne Françoise Vilain XIIII twee dochters:

(i) Norbertine Charlotte Dons de Lovendeghem (geboren in 1742) maakte deel uitvan de groep Gentse edellieden die graag aan amateurtoneel deden. Op 3 januari1770 was de mondaine Oostenrijkse graaf Johann Karl von Zinzendorf aanwezigop een vertoning van L' Ecole des Bourgeois door die amateursgroep. In zijndagboek beschreef hij als volgt het optreden van 'Mlle de Lowendeghem': "... quia la figure d'un des quatre vents, le langage brusque, et qui avançait sur le théâtrecomme un cheval traverse un manège". Von Zinzendorf was die dag blijkbaar heelkritisch gestemd: "Mlle de Thiennes jouait mal" (zie onder de lemma's deLaffranchy de Cruybeke, de Thiennes en de Trazegnies), "Mme de l'Epée nedesserrait pas les dents", "le prince de Ligne* joua très mal, il était empesé et neprononçait pas même bien", "M. d'Hane* joua passablement". Alleen hetacteertalent van prins François Joseph de Gavre vond genade in de ogen van deOostenrijkse graaf: "il joua comme un ange, ... admirable".

Norbertine Charlotte huwde Michel Thomas van Bouchaute, een kolonel inOostenrijkse dienst. Deze was een kleinzoon van Jan van Bouchaute (1642-1725)die een buitengewone verzameling van 124 schilderijen (onder meer van vermaardemeesters) aanlegde. Jan van Bouchautes afstammelingen werden in 1737 in de adelverheven. Michel Thomas liet in 1784 de verzameling van zijn grootvader veilen.Uit dit huwelijk volgde Marie Colette van Bouchaute (1785-1838), die huwde metFerdinand Marie du Bois, 'dit van den Bossche' (1781-1829). Deze werd in 1805burgemeester van Vosselare en was tevens lid van de Provinciale Staten (1815-1826). In 1805 werd hij lid van La Félicité Bienfaisante.

(ii) De tweede dochter Isabelle Jeanne Dons de Lovendeghem (1738-1807) huwdemet François Marie de Vaernewyck, burggraaf van Angest (1737-1800). Deze wasvan 1783 tot 1792 leenman van de kasselrij van de Oudburg en herhaaldelijkschepen van Gedeele (1783, 1789, 1792)1.

De kinderen uit dit huwelijk waren:

Page 99: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

DONS de LOVENDEGHEM - 141

- Burggraaf Charles Constantin de Vaernewyck d'Angest (1767-1835) die huwdemet Julie Guislaine de Lauretan d'Alembon, dochter van graaf Jean Baptiste deLauretan d'Alembon*.

- Adeline Philippine de Vaernewyck (1771-1840) huwde Jean Baptiste Schamp(1761-1828), een zoon van de vooraanstaande en in 1771 geadelde negotiantGillis Lucas Schamp (1726-1798) en Marie Thérèse de Grand 'Ry. Gillis Schamp"hoorde tot de grote ondernemersklasse" (Piet Lenders) en verwierf (zoals bijv.ook Cornelis Carpentier en de gebroeders Maelcamp) een aanzienlijk vermogendoor de internationale handel. Zijn vennootschap 'Schamp & Cie', die sedert 1754haar hoofdzetel had te Madrid, voerde handel met Spanje, Portugal en hunoverzeese gebieden. Door de bemiddeling van een collega internationaalnegotiant uit Gent, Pierre Caudrelier, kon 'Schamp & Cie' haar handelsactiviteituitbreiden tot de landen van het Ottomaanse Rijk. Gillis Schamp was schepen vanGedeele omstreeks 1750 en zetelde daarna nog in de stedelijke Collatie alsafgevaardigde voor de Sint-Niklaasparochie. Hij kocht in 1770 het herenhuis opde hoek van de Veldstraat en de Voldersstraat en werd dus in 1783 een gebuurvan Jean Joseph Dons de Lovendeghem. (Een oude foto van dit herenhuis kanmen vinden in Ghendtsche Tydinghen, 1991, blz. 128). Jean Baptiste Schampzetelde in de gemeenteraad van 1811 tot 1828, alsmede in de Provinciale Staten.In 1791 was hij lid geworden van de Société de Gand.

- Justine Marie de Vaernewyck (geboren in 1772) huwde Jean Gilles Schamp(1765-1839), een broer van Jean Baptiste. Jean Gilles werd in 1790 lid van deSociété de Gand. Hij zetelde ook in de Gentse gemeenteraad. In 1815 verwierfJean Gillis Schamp het 'hotel de Lovendegem'. Uit dit huwelijk volgde ErnestineMarie Schamp (1807-1874) die huwde met Pierre Octave d'Alcantara. Deze, dieeveneens tot de Société de Gand toetrad in 1790, was een belangrijk verzamelaarvan schilderijen. De verzameling werd in 1840 geveild. Zij omvatte onder meer58 schilderijen van Pieter Paul Rubens, 22 van Anton van Dyck, 9 vanRembrandt. Ernestine d'Alcantara-Schamp erfde het 'hotel de Lovendeghem' vanhaar vader, en het ernaast gelegen herenhuis van de familie Schamp van haaroom Jean Baptiste die kinderloos overleed. Later werden de beide huizen samen'hotel Schamp' of 'hotel d'Alcantara' genoemd (zie in Ghendtsche Tydinghen,1988, blz. 29-30, de foto van een aquarel en een litho van dit herenhuis). Naopenbare verkoping in 1898 werd het herenhuis omgevormd tot winkelruimten.Jean Baptiste en Jean Gilles Schamp waren broers van Gilles Lucas Schamp(1764-1846) die beter bekend is als Schamp de Romrée wegens zijn huwelijkmet Agnès de Romrée. Schamp de Romrée hield van 1789 tot 1831 een dagboekbij, dat heel wat nuttige informatie bevat over wat tijdens die woelige periode teGent gebeurde. Het dagboek, dat uit veertien banden is samengesteld, wordtbewaard in de handschriftenzaal van de Gentse universiteitsbibliotheek (hs.3727).

Een van van de twee hierna te bespreken broers was als contribuant van deAcademie de beschermheer of 'protector' in deze onderwijsinstelling van deleerling-architect Jean Baptiste Pisson. Wie precies de beschermheer was, kan niet

Page 100: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

142 - DONS de LOVENDEGHEM

met zekerheid worden uigemaakt, vermits hij in 1782 werd opgetekend als 'Dons,Chevalier de Lovendeghem', een aanduiding die, voor het overlijden van hun vader(in 1788) voor beide broers geschikt was. Zoals hierna nog wordt gepreciseerd wasde 'chevalier de Lovendeghem' hoogstwaarschijnlijk Louis Ferdinand Dons deLovendeghem.

Jean Baptiste Pisson (1763-1818) won in 1786 de eerste prijs in de architectuuren werd een bekend architect. In 1788 werd hij bovendien aangenomen als meesterin de nering van de timmerlieden en schrijnwerkers.

Jean Baptiste Pisson was de auteur van de plannen van talrijke herenhuizen in enom Gent, onder meer het hotel (Eugène) van Hoobrouck de Mooreghem aan deVlasmarkt (tegenover de ambtswoning van de provinciegouverneur) de hotels(Pierre Georges) de Meulenaere* en Delebecque aan de Nederkouter, de hotels(Jean Louis) Grenier-Wambersie en Papeleu aan de Recollettenlei, het hotelVindevogel op de hoek van de Hoogpoort en van de Werregarenstraat, de hotelsPiers de Raveschoot en (Jean Baptiste) Lammens aan het Koophandelsplein, de'villa de Groote' aan de huidige Ferdinand Lousbergskaai (in 1793 gebouwd voorde negotianten Jean Henri Blancquaert en zijn zoon Josse Joseph; zie onder hetlemma de Deurwaerder, François), het zomerverblijf van de familie de Potter* teOostakker, de 'directeurswoning' van de familie Voortman aan de Vogelenzang,enz. Hij was ook de architect van de stedelijke kruidtuin die vanaf 1797 door Karelvan Hulthem en Dr. Bernard Coppens werd aangelegd. Ten onrechte schreefMaurice Van Wesemael (Ghendtsche Tydinghen, 1977, blz. 74) dat Pisson ook deplannen tekende voor het 'hotel de Nokere' van Jean Baptiste de Ghellinck*.

Minder bijval genoot Pisson met zijn renovatie van het stadhuis in 1803 en 1810,telkens naar aanleiding van een bezoek van Napoleon. Wat hij de Pacificatiezaal ende gotische vleugel van het stadhuis aandeed wordt door Prosper Claeysomschreven met de woorden "destruction, mutilation, vandalisme". Paul Fredericqwas zo mogelijk nog scherper: "Wat noch Keizer Karel noch de beeldstormers,noch de hertog van Alva, noch wie ook had kunnen doen - dat deed de heer JanBaptist Pisson, bouwmeester der stad Gent in 1803".

(i) Jean Jacques Joseph Dons de Lovendeghem werd geboren in 1740 en huwdeThérèse Jeanne Zaman (1757-1803), vrouwe van Leystraete en Tervarent. Zij waseen dochter van Jean Denis Zaman (1723-1772), erfmeier (leenman) van degemeenten Sinaai en Belsele in het Land van Waas, en Barbara de Smet, vrouwevan Leystraete en Tervarent, zelf een dochter van Frans Bernard de Smet en AnneMarie van den Broucke. De Zamans waren sedert 1383, van vader op zoon,erfmeiers van de twee zopas vermelde gemeenten. De vader van Jean Denis Zaman,Pieter Frans Zaman, werd in 1735 in de adelstand verheven. Talrijke leden van defamilie de Smet de Leystraete woonden te Gent, waar zij begraven werden op hetkerkhof van het Recollettenklooster (thans het parking-tuintje voor het gerechts-gebouw). Ook Jean Denis Zaman en zijn echtgenote werden daar ter aarde besteld.

Jean Jacques liet zich na het overlijden van zijn vader in 1788 'baron deLovendeghem' noemen. Hij werd zoals zijn vader watergraaf en ontvanger van de

Page 101: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

DONS de LOVENDEGHEM - 143

domeinen in Oost-Vlaanderen. In 1792-1793 was hij, voor de parochie Sint-Niklaas,lid van de Collatie. In oktober 1794 werd hij door de Fransen gearresteerd en eendrietal maanden als gijzelaar gehouden te Amiens (zie ook onder het lemma deRouck, Anthone Jean). In 1807 en 1812 behoorde Jean Jacques Dons bij de 100meest belaste stadsgenoten.

Uit het huwelijk van baron Jean Jacques Dons de Lovendeghem en ThérèseZaman volgden: Christine Dons de Lovendeghem (1782-1846) die huwde metCharles Joseph d'Hane de Steenhuyse, zoon van graaf Jean Baptiste Marie d'Hanede Steenhuyse*, en Auguste Joseph Dons de Lovendeghem (1778-1864) die huwdemet de patriciërsdochter Marie Henriette Stalins (1780-1851).

(ii) Louis Ferdinand, geboren in 1746, liet zich heel zijn leven 'chevalier deLovendeghem' noemen. Om deze reden was waarschijnlijk Louis Ferdinand het lidvan La Constante Union. In deze loge werd hij inderdaad in 1773 opgetekend als'chevalier de Lovendeghem'. Het jaar daarop werd 'Louis Ferdinand Dons,chevalier de Lovendeghem' ingeschreven als lid van de Sint-Michielsgilde.

Voor deze veronderstelling pleiten ook zijn druk gilde- en verenigingsleven, zijnvriendenkring te Leuven en zijn hoedanigheid van leenman van de Oudburg.Daarenboven is er ook de opmerking van de 'Préfet' Guillaume Faipoult dat defamilie van Jean Jacques Dons en zijn schoondochter Stalins "peu répandue dansla Société" was. Waarschijnlijk was Jean Jacques minder vlot in demaatschappelijke contacten.

Louis Ferdinand Dons de Lovendeghem studeerde 'Artes' aan de universiteit vanLeuven, waar hij een studiemakker was van Gaspar Philippe de Brune deWillecomme* en Jean Baptiste de Ghellinck* alsmede van de toekomstigekanunnik Maximilien Macaire de Meulenaere*, die eveneens erelid was van LaConstante Union. In 1773 was Louis Ferdinand, als 'chevalier de Lovendeghem',de vertegenwoordiger te Gent van het 'comité jésuitique' dat de regering hadopgericht. Dit 'comité voor de opheffing van de jezuïetenorde in de Nederlanden'moest alle praktische maatregelen nemen ingevolge de ontbinding van dejezuïetenorde door paus Clemens XIV in de breve Dominus ac Redemptor van 21juli 1773 (Breve tot Vernietinge van de tot hier toe genoemde Societeyt Jesu,gedrukt bij Judocus Begyn). De opdracht van het comité bestond uit hetinventariseren en verkopen van alle bezittingen van de orde, met de opbrengst vande verkoop een pensioen betalen aan de voormalige jezuïeten, het voorbereiden vannieuwe onderwijsinstellingen om de gesloten colleges te vervangen. Te Gent moestde 'chevalier de Lovendeghem' vooral instaan voor de verkoop van de inboedel ende rijke bibliotheek van het college. De collegegebouwen werden toegewezen aanhet kapittel van Ste. Pharaïldis, de Raad van Vlaanderen en het op te richtenKoninklijk College (zie onder het lemma de Coninck, Louis Joseph). Eén van deleidende figuren van het 'comité jésuitique' te Brussel was Philippe Goswin deNény, zoon van Patrice François de Nény, 'chef en president' van de Geheime Raad(over Ph. G. de Nény, zie onder het lemma de Thiennes, Chrétien Charles). Deregering moest de 'chevalier de Lovendeghem' op de vingers tikken omdat hij zich

Page 102: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

144 - DONS de LOVENDEGHEM

te weinig inliet met het beheer van de 'jezuïetengoederen'. Op een bepaald tijdstipwerd zelfs met afzetting gedreigd.

In 1772 had Louis Ferdinand Dons zonder bijval zijn kandidatuur ingediend vooreen ambt van schepen van Gedeele. Waarschijnlijk was hij tevens de Dons die in1780 in de Collatie zetelde voor de Sint-Jansparochie. In 1781 werd hij 'heuver-deken' van de Sint-Jorisgilde. In de Sint-Sebastiaansgilde werd hij in 1789'proviseerder'. Van 1792 tot 1795 was hij 'tweede proviseerder'. In 1795 werd hijuitgeroepen tot 'heuverdeken' van de Sint-Sebastiaansgilde, als opvolger van JeanBaptiste de Lauretan d'Alembon*. Louis Ferdinand Dons de Lovendeghem was eenvan de vier 18de-eeuwe Gentse vrijmetselaars die lid waren van de vier hoofdgilden(naast Adriaen Jacques Goethals*, Joseph Sébastien d'Hane de Stuyvenberghe* enPieter Jacques Blommaert*). In 1783 werd hij lid van de Société de Gand.

Louis Ferdinand Dons de Lovendeghem werd in 1792 leenman van de kasselrijvan de Oudburg.

Louis Ferdinand huwde Marie Thérèse Zaman (1755-1777), de zus van deechtgenote van Jean Jacques. Hun dochter Marie Thérèse Dons de Lovendeghemhuwde in 1813 Jean Baptiste Everaert, heer van Geelhants (1774-1854). Deze werdin 1817 lid van de Provinciale Staten en was van 1812 tot aan zijn overlijden in 1854burgemeester van Beveren. Jean Baptiste Everaert was 'zo rijk als de zee diep'. Zijn18de-eeuws herenhuis in de Kloosterstraat te Beveren doet thans dienst alsbibliotheek. Jean Baptiste Everaert was een vriend van de familie van LievenBauwens (aan wie hij overigens sierbomen leverde), en werd bijv. in 1804uitgenodigd op het feest voor het huwelijk van Lievens zus Fanny met JérômeMontobio (zie onder het lemma della Faille). Jean Baptiste Everaert was eenverwoed harmonicaspeler: op elk bal waarop men hem uitnodigde, ging hij met zijnharmonica plaats nemen midden het orkest om de dansers met zijn muziek tebegeleiden.

In 1786 huwde Louis Ferdinand te Menen Marie Louise Le Couvreurd'Osifontaine, die in 1769 te Lille geboren was. Zij hadden vier kinderen. Uit dittweede huwelijk van Louis Ferdinand volgde Edouard Dons de Lovendeghem(1798-1869) van wie de huidige naamdragers afstammen.

Rondom de eeuwwisseling waren Louis Ferdinand (die toen in de Vrouwe-broersstraat woonde) en zijn dochter Marie Thérèse betrokken in een pijnlijkegerechtelijke procedure, die wellicht te maken had met de nalatenschap van de jongoverleden moeder en de verwikkelingen ingevolge het tweede huwelijk van devader. De rechtbank te Gent wees de eis van Marie Thérèse af. Om haar belangenvoor het hof van beroep te Brussel te verdedigen deed zij in 1802 een beroep op dein 1766 te Deinze geboren Brusselse advocaat Jean Baptiste Beyens, die lid was vande loge Les Amis Philanthropes te Brussel (zie onder het lemma de Graeve deCooreman, Jean Hyacinthe). Voor het 'emprunt forcé' van 1795 was Marie ThérèseDons de Lovendeghem aangeslagen in de hoogste klasse (de 16de).

Ook bij het overlijden van Jean Joseph Dons de Lovendeghem in 1788 was ertussen de erfgenamen een gerechtelijke betwisting ontstaan. Alleszins blijkt dat het

Page 103: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

van DOORN GEENE - 145

'hotel de Lovendeghem' niet aan de oudste zoon (Jean Jacques) werd toegewezen.Het ging naar het eerstgeboren kind, Isabelle Dons de Lovendeghem, daarna naarhaar kleindochter Isabelle Schamp.

van DOORN GEENE, Adriaen (1743-na 1801)

a/ De Eendragt (Lillo, 1765); Le Soleil, Vlissingen (1769); Constante Union (1773);L'Astre de l'Orient, Vlissingen (1792)

b/ Voorzittend Meester, Le Soleil, L'Astre de l'Orient; erelid Constante Union

c/ 'Rose-Croix'

d/ notaris en procureur

e/ Vlissingen

f/ -

g/ 55, 57, 116, 295a, 417, 585, 656, 878, 878a

Adriaen van Doorn Geene werd geboren te Vlissingen in 1743 als zoon van de artsMarinus Geene en Francina van Doorn. Hij behoorde tot de gereformeerdegodsdienst. Zijn zwager, de gewezen officier Jacob Janssen (1742-1813), wasoverigens gereformeerd predikant te Sint-Anna-ter-Muiden (bij Sluis).

Adriaen van Doorn Geene was hoogstwaarschijnlijk procureur bij de 'Raad enLeenhof van Vlaanderen te Middelburg'. Hij werd tevens opgetekend als luitenantvan de 'Burger-Krijgsraad' te Vlissingen.

Adriaen van Doorn Geene werd in 1765 te Hulst als vrijmetselaar aangenomenin de loge De Eendragt, die vergaderde te Lillo (bij Antwerpen) en ook zittingenhield te Hulst.

Dezelfde dag als Adriaen van Doorn Geene werd ook zijn verwante van SplinterGeene (die wijnhandelaar was te Hulst) in deze loge geïnitieerd. Omdat hij tijdensde ceremonie wat onzacht behandeld werd door de Broeder Voorbereider ('FrèreTerrible'), verloor hij even het bewustzijn. De Voorzittend Meester stond hem toeom te gaan zitten teneinde op adem te komen "en een beeker Wolkennat [te]gebruijken".

De loge De Eendragt was in 1763 opgericht binnen het fort te Lillo dat alsstrategische vesting ('Barrière') diende voor de Verenigde Provincies. HaarVoorzittend Meester op het tijdstip van de toetreding van Adriaen van Doorn Geenewas Adolf von Schweinitz.

Adolf von Schweinitz (die later zijn naam wijzigde in 'van Schweinitz') was eenDuits officier in dienst van de Verenigde Provincies. Tijdens de OostenrijkseSuccessieoorlog werd hij gevangen gezet te Dijon, waar hij in 1748 geïnitieerdwerd in de vrijmetselarij. Hij vertaalde in het Nederlands het derde deel van deConstitutie van James Anderson (The Charges of a Free Mason) en was zelf deauteur van enkele maçonnieke geschriften. Hij werd mede-oprichter van talrijkeloges: naast De Eendragt bijv. ook L'Harmonie (Sluis, 1749) en La Constance(Maastricht, 1750). Als Voorzittend Meester van De Eendragt was von Schweinitz

Page 104: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

146 - van DOORN GEENE

betrokken in een incident met de predikant van het vestingstadje Lillo, die vanopde kansel tegen de vrijmetselaars fulmineerde en hen de toegang tot de eredienstontzegde. Wat was er gebeurd? De zittingen van de loge werden gehouden in eenkamer met uitzicht op de binnenplaats van de vesting, zodat ieder passant ongestraftnaar binnen kon gluren. De predikant vond dat de vrijmetselaars daardoor aanstootgaven en dat zij discreter moesten zijn. De eis van de predikant werd ondersteundzowel door de Staten van Zeeland als door de Gedeputeerd Grootmeester (later:Grootmeester) Isaac van Teijlingen.

In 1769 was Adriaen van Doorn Geene een van de oprichters en VoorzittendMeester van de loge Le Soleil, te Vlissingen. Deze loge werd opgericht krachtenseen constitutiebrief van de Grootloge van Engeland ('the Sun Lodge n° 436, atFlushing'), hoewel toen reeds een maçonnieke overheid bestond in de VerenigdeProvinciën onder Grootmeester Luitenant-generaal baron Carel van Boetzelaer.Nadat deze loge om allerlei redenen haar arbeidsgebied naar Rotterdam hadverplaatst, werd Adriaen van Doorn Geene in 1792 de eerste Voorzittend Meestervan de nieuw opgerichte loge L'Astre de l'Orient, eveneens te Vlissingen, een ambtdat hij tevens in 1797-1798 vervulde. Deze loge vierde in 1992 haar tweehonderd-jarig bestaan. Bij haar vijftigjarig bestaan in 1842 werd een 'Jubelkrans' in verzenvoorgedragen door de Gentse vrijmetselaar Karel Vervier, Voorzittend Meester vanLes Vrais Amis (zie onder het lemma Stroobant de Terbruggen, Jacques Gabriel).

Adriaen van Doorn Geene werd in 1800 en 1801 door de zopas vermeldeGrootmeester Isaac van Teijlingen (die baron van Boetzelaer in 1798 wasopgevolgd) belast met de installatie van twee loges in Zeeland: De Ster (teZierikzee) en De Opgaande Ster (te Goes).

Adriaen van Doorn Geene overleed na 1801.

Van Doorn Geene was ook zeer bedrijvig in de 'hoge graden' van devrijmetselarij. In dit verband voerde hij een (deels nog niet gepubliceerde)briefwisseling met Jacques Mechelynck*, Voorzittend Meester van La ConstanteUnion.

De eerste (nog niet eerder gepubliceerde) brief dateert van 23 september 1770. Hijwerd door Mechelynck verzonden aan Adriaen van Doorn Geene en J.A. vanDycke* (zie onder dat lemma). De brief wordt bewaard in het archief van hetGrootoosten van Nederland (ref.: brief 583 ). Hij heeft betrekking op de 'tekens,2

woorden en aanrakingen' van de 'Schotse' graad van 'Elu' (zie hoofdstuk Ibetreffende de hogere graden).

Omdat hij nog niet werd gepubliceerd, wordt hij hierna geheel weergegeven:

Seer Achtb� Broeders hebbe beijde Uw altoos seer aeng � van 10e desere

ontfangen en de selve op 18 ditto in onse L� aen de Broeders gecommuniceert,de welcke een allergrootste genoegen betoonden, wegens Uw vergeneegentheidin de selve aens Ons getemoigneert; wij hebben de Eer U andermael door desente assureeren, dat wij in alle Occasien sullen blijckteekenen geven van onseallerdiepste hoogachting ende Genegentheid die wij soo door den band van de'Standvastige Eendracht' hebben gecontracteert, en voor altijt hopen te Conser-veeren. Volgens versoeck zende hiernevens het teeken, woord en aenraek: vanden Grad van Elu; die van drij Grades van Ecossois, sult absolut in t' Eijnde van

Page 105: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

van DOORN GEENE - 147

jeder receptie vinden, dat belieft naatesien. Egter die niet vindende maer steedste ordonneeren, sal alsdan die aenstonts U toesenden - moet bekennen dit allesmeer dan Eens dienende te worden gerepeteert in de receptie. Dat voor dekortheit van teijt niet is konnen geschieden, nogtans hopen in 't Eijnd van t' Jaer('t geluck hebbende van U alhier te mogen ontfangen) alsdan ten vollen daer vante onderrigten. Hebbe d' Eer naer U te hebben geoffert mijne dienst-presentatiemet een oprechte en gelijcke hoogachting, mij met het grootste vergenoegen tenoemen, Seer Achtbaere Broeders, (get. 'UedWD &B J Mechelynck, au nom dee s

la C� Union').

In de bijlage van Mechelyncks brief gaan de aangekondigde teken, woord enaanraking van de graad van 'Elu':

LE SIGNE D'ELU se fait pour celui qui le demande, en tierant son poignard de lamain droite et le levant comme pour frapper au front - celuij qui répond fermessa main droite et le poing, étant fermé, le lève, puis le renverse.L'ATTOÛCHEMENT pour celui qui le demande, est, après avoir fermé la maindroite, d'en lever le poûce, et de le presenter à celui, à qui on le demande - il doitrepondre en prenant de la meme main, le pouce â pleine main; ensuite ledemandant repette la meme chose et le Répondant le fait encor une fois.LE MOT est NECÛM quelqu'uns soutiennent necar necum ainsi il est bon descavoir l'un et l'aûtre par ce que cela n'est point encor désidé â Mons, celui qu'onadoptera.

LE MOT DE PAS est CEDAM.

In 1771 volgde een briefwisseling betreffende de graad van 'Rose-Croix' dieintussen aan Adriaen van Doorn Geene (en J.A. van Dycke*) was toegekend in hetkapittel dat gehecht was aan La Constante Union.

In principe waren beiden voortaan bevoegd om zelf 'hogere graden' toe tekennen. Provinciaal Grootmeester markies de Gages liet evenwel na van DoornGeenes diploma te bekrachtigen. Bovendien bezat deze noch de vereiste ritualennoch de passende regalia. Hij voerde in dit verband in 1771 een briefwisseling metJacques Mechelynck*, Voorzittend Meester van La Constante Union. Deze brievenwerden gepubliceerd in het boek van Lagendijk over de vrijmetselarij in Zeeland, enworden daarom verkort weergegeven.

Onder meer een brief van 28 april 1771 van Mechelynck aan van Doorn Geeneis bewaard. Thans wordt van Doorn Geene aangesproken als 'Seer verlichtenachtbaeren Br� ' (als 'Elu' werd hij aangeschreven als 'Seer Achtb�').

Mechelynck meldt dat hij 'diverse bijoux van Roze Croix (in het kopper, goutvergult)' heeft laten maken en dat hij die ter beschikking houdt van de loge teVlissingen.

Hij verklaart dat markies de Gages het 'Rose-Croix'-diploma van van DoornGeene nog niet bekrachtigde, omdat dit diploma 'uijt vraak' werd ontvreemd dooreen Broeder die markies de Gages "uijt syne L� [heeft] gejaagt, door de grootste enbondigste redens". Hij deelt overigens mee dat hij "hedent ook wel mijn sentimentte kennen geven voor Zijne slegte behandelijnge met mij".

Wie is de vrijmetselaar die markies de Gages "door de grootste en bondigsteredens" uitsloot? Waarschijnlijk gaat het om Jean Baptiste Pérignon de Progent, eenkapitein in de burgerwacht te Mons, lid en gewezen 1ste Opziener van La Vraie et

Page 106: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

148 - van DOORN GEENE

Parfaite Harmonie (de moederloge van markies de Gages) die een hevige ruzie hadmet zijn logebroeder de goudsmid en graveerder Jean Joseph Beghin. De ruziekwam herhaaldelijk ter sprake tijdens logezittingen en op een bepaald tijdstipbeschuldigde Pérignon de Progent Grootmeester markies de Gages vanpartijdigheid (omdat hij zijn zilverwerk bij Beghin kocht). Het incident werdbesproken tijdens de vergadering van de Provinciale Grootloge te Tournai op 26februari 1771. De notulen rapporteren dat "on y parla Pérignon et Beghin jusqu'àdix heures du soir. La séance reprit le lendemain sur le même sujet".

Daarop nam Pérignon de Progent ontslag. Dit werd als volgt genoteerd in denotulen van de vergadering van de Provinciale Grootloge te Brugge op 23 juni 1771:"On commença par y lire la renonciation du f� Pérignon ... et la résolution du S� C�..., laquelle résolution fut confirmée unanime, portante que le susd� Pérignon neserait plus reconnu membre de la V� de l'Or� de Mons, et qu'il serait rayé dutableau". In 1765 had Pérignon de Progent, die toen Eerste Opziener was van LaParfaite Harmonie, een belangrijke verzameling ritualen voor 25 ('Schotse') hogegraden neergeschreven, die momenteel bewaard worden in de BibliothèqueNationale te Parijs. Wegens de "orthographe à peine phonétique" van deze teksten,meent men dat zij aan Pérignon de Progent werden gedicteerd, waarschijnlijk dooreen medewerker van de Franse Grootmeester 'comte de Clermont'.

Aangaande de ritualen deelde Mechelynck mee dat hij de hand had kunnenleggen op "een gedruckt boeckje, daar van tracteerende, welckers receptie daer invermelt (benevens tot de graad van Rose-Croix) wij vinden seer over een te komenmet de andere receptien, behalvens de woorden, teekenen en aenR�, maar wijhouden ons onderrigt op een en ander, segge op die van Berghen (die wij aen Ul.hebben overhandigt tot den 14e graad) en ook op die in het voorseyde boekje".

Hij tekende zijn brief "naar assurantie van respect van wegens alle de litten onzeloge, met alle hoogachtijnge ende Geneegentheijt, seer verligten broeder..."

In een postscriptum schreef Mechelynck nog dat het nutteloos was dat broedervan Dyck* uitvoering gaf aan zijn voornemen om zelf naar de markies de Gages teMons te reizen, teneinde een en ander te verkrijgen. Het was inderdaad heelmoeilijk om de officieren van de Provinciale Grootloge te ontmoeten: "een broedervan Berghen assureert mij dat die luijden 5 uren in het land woonen, buitenBerghen, en die wegen aldaar als nu nog ontbruijckbaar zijn, om ditto luyden enhunne gestaatheijt ter plaatse te konnen ontdekken".

Wanneer van Doorn Geene uiteindelijk over de vereiste ritualen en regaliabeschikte, kon hij in 1772 overgaan tot oprichting van het kapittel voor hogeregraden Les Coeurs Choisis te Vlissingen, "alleenig werkende in de graaden vanMaître parfait tot Chevalier de rose croix inclusive", en "houdende steeds decorrespondentie met de gemelde loge te Ghend en van die ook alle benoodigdeinstructiën zoo tot de werken als tot particuliere wetten hebben ontvangen". In juni1776 vond markies de Gages het nodig aan de Grootkanselier van de 'gradensuperieur in Holland' te schrijven dat hij helemaal niet betrokken was bij deoprichting van het kapittel 'Les Coeurs Choisis' en dat van Doorn Geene waar-

Page 107: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786

van DOORN GEENE - 149

schijnlijk zijn 'patent van de hoge graden' verkeerd begrepen had. In het begin vande 19de eeuw trad het kapittel Les Coeurs Choisis toe tot het nieuw opgerichte'hoofdkapittel van de Oppergraden' voor Nederland.

Men kan niet uitsluiten dat Adriaen van Doorn Geene verwant was met de rederAbraham van Doorn (1760-1814), die tijdens het voorzitterschap van Adriaen vanDoorn Geene 1ste Opziener was in L'Astre de l'Orient te Vlissingen. Abraham vanDoorn had een briljante politieke loopbaan: hoofdschout en burgemeester vanVlissingen, lid van de Staten van Zeeland, 'provisioneel representant' in 1795, lidvan de Raad van State en van het Corps Législatif, 'chevalier d'Empire'. Abrahamvan Doorn en Pieternelle Wilhelmina van Dishoek waren de ouders van HendrikJacob van Doorn van Westkapelle (1786-1853). Na juridische studies te Leidenvervulde deze een schitterende loopbaan in dienst van de Nederlandse kroon. Van1826 tot 1830 was hij gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen. In 1829verleende koning Willem I hem de titel van baron. Hij werd nog vice-president vande Raad van State en Minister van Staat.