Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

166
DUJARDIN - 149 schijnlijk zijn 'patent van de hoge graden' verkeerd begrepen had. In het begin van de 19de eeuw trad het kapittel Les Coeurs Choisis toe tot het nieuw opgerichte 'hoofdkapittel van de Oppergraden' voor Nederland. Men kan niet uitsluiten dat Adriaen van Doorn Geene verwant was met de reder Abraham van Doorn (1760-1814), die tijdens het voorzitterschap van Adriaen van Doorn Geene 1ste Opziener was in L'Astre de l'Orient te Vlissingen. Abraham van Doorn had een briljante politieke loopbaan: hoofdschout en burgemeester van Vlissingen, lid van de Staten van Zeeland, 'provisioneel representant' in 1795, lid van de Raad van State en van het Corps Législatif, 'chevalier d'Empire'. Abraham van Doorn en Pieternelle Wilhelmina van Dishoek waren de ouders van Hendrik Jacob van Doorn van Westkapelle (1786-1853). Na juridische studies te Leiden vervulde deze een schitterende loopbaan in dienst van de Nederlandse kroon. Van 1826 tot 1830 was hij gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen. In 1829 verleende koning Willem I hem de titel van baron. Hij werd nog vice-president van de Raad van State en Minister van Staat. DUJARDIN, Henri Joseph (1749-1794) a/ Bienfaisante (1778) b/ - c/ - d/ majoor in het leger e/ Gent f/ - g/ 7d, 110, 331a, 432, 721 De ledenlijsten gepubliceerd door Cordier, Duchaine en Van der Schelden vermel- den een 'Dujardin, major' als lid van La Bienfaisante, alleszins van 1778 tot 1783. Er werd geen voornaam opgetekend, zodat een nauwkeurige identificatie vrij moeilijk is. Er waren meer naamgenoten officier in Oostenrijkse dienst, onder meer de infanteriekapitein François Dujardin, die later plaatscommandant werd te Tournai. Hij huwde Charlotte de Grass, vrouwe van Bouchoute. Deze had een zuster, Marie Thérèse de Grass, die huwde met Maximilien de Ghellinck, een verre neef van Jean Baptiste de Ghellinck*, lid van La Bienfaisante. Toch is dit lid hoogstwaarschijnlijk Henri Joseph Dujardin, die in 1749 in de garnizoenstad Luxemburg werd geboren. Hij volbracht de eerste jaren van zijn militaire loopbaan in het regiment Los Rios (sedert 1775 eigendom van veldmaar- schalk François Sébastien de Clerfayt, 1733-1798). Dit regiment was tot het einde van het Oostenrijks Bewind te Gent gekazerneerd en een belangrijk aantal van zijn officieren trad toe tot La Bienfaisante. Majoor Dujardin brak als officier door tijdens de Brabantse Omwenteling. Reeds in 1788 kon hij te Antwerpen de eerste onlusten tegen het beleid van keizer Jozef II

Transcript of Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Page 1: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

DUJARDIN - 149

schijnlijk zijn 'patent van de hoge graden' verkeerd begrepen had. In het begin vande 19de eeuw trad het kapittel Les Coeurs Choisis toe tot het nieuw opgerichte'hoofdkapittel van de Oppergraden' voor Nederland.

Men kan niet uitsluiten dat Adriaen van Doorn Geene verwant was met de rederAbraham van Doorn (1760-1814), die tijdens het voorzitterschap van Adriaen vanDoorn Geene 1ste Opziener was in L'Astre de l'Orient te Vlissingen. Abraham vanDoorn had een briljante politieke loopbaan: hoofdschout en burgemeester vanVlissingen, lid van de Staten van Zeeland, 'provisioneel representant' in 1795, lidvan de Raad van State en van het Corps Législatif, 'chevalier d'Empire'. Abrahamvan Doorn en Pieternelle Wilhelmina van Dishoek waren de ouders van HendrikJacob van Doorn van Westkapelle (1786-1853). Na juridische studies te Leidenvervulde deze een schitterende loopbaan in dienst van de Nederlandse kroon. Van1826 tot 1830 was hij gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen. In 1829verleende koning Willem I hem de titel van baron. Hij werd nog vice-president vande Raad van State en Minister van Staat.

DUJARDIN, Henri Joseph (1749-1794)

a/ Bienfaisante (1778)

b/ -

c/ -

d/ majoor in het leger

e/ Gent

f/ -

g/ 7d, 110, 331a, 432, 721

De ledenlijsten gepubliceerd door Cordier, Duchaine en Van der Schelden vermel-den een 'Dujardin, major' als lid van La Bienfaisante, alleszins van 1778 tot 1783.Er werd geen voornaam opgetekend, zodat een nauwkeurige identificatie vrijmoeilijk is.

Er waren meer naamgenoten officier in Oostenrijkse dienst, onder meer deinfanteriekapitein François Dujardin, die later plaatscommandant werd te Tournai.Hij huwde Charlotte de Grass, vrouwe van Bouchoute. Deze had een zuster, MarieThérèse de Grass, die huwde met Maximilien de Ghellinck, een verre neef van JeanBaptiste de Ghellinck*, lid van La Bienfaisante.

Toch is dit lid hoogstwaarschijnlijk Henri Joseph Dujardin, die in 1749 in degarnizoenstad Luxemburg werd geboren. Hij volbracht de eerste jaren van zijnmilitaire loopbaan in het regiment Los Rios (sedert 1775 eigendom van veldmaar-schalk François Sébastien de Clerfayt, 1733-1798). Dit regiment was tot het eindevan het Oostenrijks Bewind te Gent gekazerneerd en een belangrijk aantal van zijnofficieren trad toe tot La Bienfaisante.

Majoor Dujardin brak als officier door tijdens de Brabantse Omwenteling. Reedsin 1788 kon hij te Antwerpen de eerste onlusten tegen het beleid van keizer Jozef II

Page 2: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

150 - DUVIVIER

beheersen. Over dit optreden schrijft generaal Guillaume: "L'énergie et l'intelli-gence que cet officier supérieur déploya en cette circonstance, lui fit confier legrade de lieutenant-colonel, bien que l'emploi ne fut pas vacant". Weinige tijd laterwerd Dujardin in 1789 kolonel in het regiment van generaal graaf Joseph deMurray.

Dujardin speelde een vooraanstaande rol tijdens de slag van Turnhout van 27oktober 1789, waarbij het Oostenrijks leger verslagen werd door het leger van dePatriotten onder leiding van generaal Jan Andreas van der Mersch. De Oostenrijksetroepen werden aangevoerd door luitenant-generaal baron Gottfried Johann vonSchröder von Lilienhof (1735-1797), ridder in de Orde van Maria Theresia. Dezeervaren 'Feldmarschall-Lieutenant' werd tijdens de krijgsverrichtingen bijgestaandoor twee kolonels: Henri Joseph Dujardin en Conrad Valentin von Keim (1731-1801) die het infanterieregiment Bender aanvoerde.

Toen Henri Joseph Dujardin in 1791 te Mons garnizoensbevelhebber was, werdprins Charles Joseph de Ligne* (zoals Dujardin een gewezen lid van La Bien-faisante) hoogbaljuw en kapitein-generaal van Henegouwen, als opvolger van (degewezen plaatsvervangend Grootmeester) graaf Nicolas Antoine d'Arberg (zieonder het lemma de Trazegnies) en van hertog Louis Englebert d'Arenberg, lid vanLa Vraie et Parfaite Harmonie en L'Heureuse Rencontre (zie het lemma deThiennes). Reeds kort na zijn inhuldiging in augustus 1791 maakte prins de Lignebij de keizer zijn beklag dat men hem onvoldoende bevoegdheden had toever-trouwd, onder meer op militair vlak: "Malgré mon Grade, et mon Titre de gouver-neur militaire de la province, et de Mons, je m'y suis trouvé sous les ordres duColonel Dujardin, car j'étois obligé de le prier de ce que je lui aurais ordonnéauparavant".

Kolonel Henri Joseph Dujardin overleed te Mons in 1794.

DUVIVIER, Jean (1725-1798)

a/ Félicité (1783), Félicité Bienfaisante (1785)

b/ 'Porte-Glaive', Félicité Bienfaisante (1786)

c/ -

d/ kleermaker

e/ Zonnestraat, Veldstraat

f/ Sint-Sebastiaansgilde (1785), Sint-Antoniusgilde (1786)

g/ 13, 30, 31, 35, 41, 313, 367, 684, 870, 1006

Jean Duvivier werd geboren te Gent in 1725 als zoon van Jean Baptiste en BarbeLefevre. Hij werd kleermaker en in 1786 was hij deken van de nering van de'Scheppers, geseyd kleermaekers'. Het jaar daarop werd hij in zijn nering 'preuf-meester'. Dit betekent dat hij de kandidaat-meesters in de nering de opgelegdeproeven moest doen afleggen: het vervaardigen van "eene priesterstoga en een

Page 3: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

DUVOLDY / van DYCKE - 151

vrouwensamaar, zijnde een lang kleed dat op den grond sleepte of waarvan de sleepdoor eenen bediende gedragen werd".

Toen het stadsbestuur van Gent tijdens de eerste onlusten tegen keizer Jozef II injuli 1787 uit de leden van de vier hoofdgilden een vrijwilligerskorps oprichtte "pourle maintien du repos publicq", werd kleermaker Jean Duvivier ingedeeld in de eerstecompagnie van de Infanterie. Hij was tevens de 'Tambour-Major' (met 24muzikanten) van dit vrijwilligerskorps.

In de Sint-Sebastiaansgilde werd Jean Duvivier in 1789 'guidon', dit is het be-stuurslid dat bij stoeten, processies en optochten, op een paard gezeten, de standaardvan de gilde moest dragen. In die functie volgde hij Pieter de Raeve* op.

Ook in de Sint-Antoniusgilde was Jean Duvivier een actief lid.

Men mag aannemen dat hij het Oostenrijks Bewind een goed hart toedroeg,vermits het stadsbestuur het tijdens de Brabantse Omwenteling nodig achtte om aanzijn woning schildwachten te plaatsen om hem te beschermen tegen woelige Pa-triotten.

Jean Duvivier was waarschijnlijk een vooraanstaand kleermaker te Gent. Hij waseen van de zeldzame ambachtslieden die door de Fransen voor de gedwongen leningvan 1795 werd aangeslagen, meer bepaald in de 4de klasse (op 16), zoals bijv. ookde slotenmaker Henri Hisette*.

Jean Duvivier huwde in 1752 Maria Anna Haesaert. Uit dit huwelijk volgdentwee zonen Guillaume Joseph Duvivier (1754-1843) die Maria Fierens huwde entimmerman werd in de Mageleinstraat en François Joseph Duvivier (1758-1811) diegoudsmid werd in de Bennesteeg en ongehuwd bleef.

Jean Duvivier overleed in 1798.

DUVOLDY (? - ?)

a/ Bienfaisante (1778)

b/ -

c/ -

d/ waarschijnlijk legerofficier

e/ Gent

f/ -

g/

Alleen Cordier vermeldt ene 'Duvoldy', zonder voornaam of andere preciseringen.Dit lid werd niet geïdentificeerd.

van DYCKE, J.A. (? - ?)

a/ Le Soleil, Vlissingen (1771), Constante Union (1771)

b/ Erelid Constante Union

c/ 'Rose-Croix'

Page 4: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

152 - della FAILLE d'ASSENEDE

d/ notaris en procureur

e/ Vlissingen

f/ -

g/ 57, 585

J.A. van Dycke werd naar alle waarschijnlijkheid in de 1ste graad aangenomen inLa Constante Union te Gent, waarna hij overging naar de loge Le Soleil teVlissingen.

Met Adriaen van Doorn Geene* was hij betrokken bij de uitbouw van de hogeregraad van 'Rose-Croix' te Vlissingen, in het kapittel Les Coeurs Choisis, "alleenigwerkende in de graaden van Maître parfait tot chevalier de Rose-Croix inclusive"(zie onder het lemma Van Doorn Geene, Adriaen).

J.A. van Dycke was waarschijnlijk procureur bij de Raad en Leenhof vanVlaanderen te Middelburg.

Hij was wellicht een verwante van Constantin van Dycke die in 1792 een van de'erigeerende leden' was van L'Astre de l'Orient te Vlissingen (zie onder het lemmavan Doorn Geene, Adriaen) en in 1809 Voorzittend Meester van deze loge werd.

della FAILLE d'ASSENEDE, graaf Joseph Sébastien (1755-1830)

a/ Bienfaisante (1776)

b/ -

c/ 'Rose-Croix'

d/ edelman (graaf), 'heer der twee Steden en Ambagte van Assenede en Eecloo & c.',leenman van de Oudburg, lid van de Collatie, Maire van Gent

e/ Korenlei

f/ Sint-Jorisgilde (1756?), Sint-Antoniusgilde (1804), Contribuant Academie(1780)

g/ 12a.1, 12a.5, 12a.6, 30, 31, 40, 41, 42, 43, 45a, 67, 83, 85, 145, 154, 158, 179,180, 228, 266, 281, 282, 288, 310, 319, 320, 322, 344, 360, 361, 367, 369, 370,382, 385, 394, 404a, 412, 417, 475, 486, 492, 513, 521, 556, 562, 613, 632, 674,678, 698, 701, 721, 756, 757, 798, 834, 847, 851, 854, 868, 870, 876, 878, 880,913, 1032

Uit de ledenlijsten kan niet met zekerheid worden afgeleid of het hier gaat om devader Emmanuel Jean Joseph (1728-1808) of om de zoon Joseph Sébastien (1755-1830).

Er wordt in de Gentse Universiteitsbibliotheek een vrijmetselaarsdiplomabewaard (afgedrukt door Paul Duchaine, blz. 459) dat door La Bienfaisante in 1779is uitgereikt aan graaf Joseph della Faille, meester vrijmetselaar bekleed met dehogere graden van 'Elu', 'Ecossais', 'Templier' en 'Rose-Croix'. Della Faille was in1776 lid geworden van de loge. In principe was een anciënniteit van zeven jaar inde vrijmetselarij vereist vooraleer een lid als 'Rose-Croix' kon worden aangenomen.Bovendien bepaalde het algemeen reglement van de Provinciale Grootloge (1771)

Page 5: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

della FAILLE d'ASSENEDE - 153

dat men ten minste 21 jaar oud diende te zijn om tot een loge toe te treden. PaulDuchaine en Bertrand Van der Schelden preciseren dat aan het anciënniteitsvereistevoor de graad van 'Rose-Croix' streng de hand werd gehouden. Toch zijn er anderegevallen bekend van leden die geen zeven jaren hoefden te wachten: zo werd bijv.Jacques de Smet, lid (en later Voorzittend Meester) van La Discrète Impériale teAalst, reeds twee jaar na zijn aanneming als vrijmetselaar (1769) bekleed met degraad van 'Rose-Croix' (1771). Hij was toen 28 jaar.

Artikel 54 van het reglement van de Provinciale Grootloge bepaalde dat van hetvereiste van zeven jaar lidmaatschap mocht worden afgeweken "dans le cas qu'unfrère aurait rendu des services essentiels et signalés à l'ordre entier dans le dépar-tement provincial. Auquel cas il pourra obtenir le dit grade par une dispenseexpresse signée du G� M� P� [Grand-Maître Provincial] et au moins de deux G�Off� [Grands-Officiers] pour quel objet il devra être envoyé au G� M� une repré-sentation de la part du suppliant et un acte de consentement signé du vénérable et desprincipaux off� [Officiers] en charge de sa loge par lequel il sera consté de la vie,moeurs et probité de l'aspirant ainsi que des services qu'il aura rendus à N�respectable ordre".

Wat er ook van zij, tijdens de 18de eeuw was een goedgunstige bejegening vaneen vooraanstaand edelman niet uitgesloten.

Graaf della Faille werd in 1776 lid van La Bienfaisante. Hij was toen net eenen-twintig geworden. Het diploma vermeldt de voornaam Joseph. Het lid voert de titel'comte della Faille', hoewel Joseph Sébastien pas in 1780 de persoonlijke titel vangraaf ontving, terwijl vader Emmanuel Jean sedert 1768 graaf van Assenede was.Zolang zijn vader leefde, liet Joseph Sébastien zich overigens kennen als graaf dellaFaille de Maria-Lierde, zoals onder meer blijkt uit zijn contributie tot de Academiein 1780. Het gebeurde meer dat zonen de naam voerden van een heerlijkheid die deeluitmaakte van het familiaal vermogen (zie bijv. onder de lemma's d'Hane deSteenhuyse, Jean Baptiste en d'Hane de Leeuwergem, Emmanuel Pierre).

Ook omdat hij een generatiegenoot was van de meeste adellijke leden van LaBienfaisante, staat het praktisch vast dat Joseph Sébastien lid was van La Bien-faisante. Zekerheidshalve wordt na hem tevens zijn vader besproken (ook al omdathij te Gent een vooraanstaande rol speelde voor en na de Brabantse Omwenteling).

Deze della Failles stammen af van de Antwerpse negotiant en schepen jonkheerJan della Faille, gezegd 'de oude', die in 1581 overleed. Tijdens de 17de eeuwvestigden zich sommige van zijn afstammelingen te Gent als hoogbaljuws van destad of van de kasselrij van de Oudburg.

Met de tijd verwierven zij rechten op een aantal heerlijkheden. Zij waren deheropbouwers van het kasteel van Ooidonk en huwden in vooraanstaande familiesvan het graafschap. Ridder Jean Baptiste della Faille, gehuwd met Anne Marie vanden Broucke, was voorzitter van de Raad van Vlaanderen. Hij verwierf in 1649 hetAmbacht van Assenede vanwege de koning van Spanje Filips IV, die deze heer-lijkheid uit geldnood verkocht. Jean Baptiste della Faille was reeds heer van Sint-Maria-Lierde en Eeklo.

Page 6: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

154 - della FAILLE d'ASSENEDE

Graaf Joseph Sébastien della Faille (1755-1830) huwde Marie Colette d'Hane deLeeuwergem (1761-1823). Zij was een dochter van graaf Pierre Emmanuel d'Hanede Leeuwergem en Colette Thérèse de la Villette, en een zus van de gravenEmmanuel Pierre d'Hane de Leeuwergem* en Jean Baptiste d'Hane de Steenhuyse*,beiden lid van La Bienfaisante. Colette d'Hane kreeg als bruidschat een prachtigherenhuis aan de Korenlei mee. Deze woning was oorspronkelijk een aloud 'steen'dat gebouwd werd in 1430. Samen met de naburige huizen werd het in 1718herbouwd tot een herenhuis door Louis François d'Heyne, wiens dochter JeanneThérèse huwde met Emmanuel Ignace d'Hane, de grootvader van de bruid (zie onderhet lemma d'Hane de Steenhuyse, Jean Baptiste*).

Joseph della Faille deed geen universitaire studies. In 1780 kreeg hij de persoon-lijke titel van graaf. In 1783 werd hij door drie van de vier daartoe bevoegdeinstanties (de bisschop van Gent, de president van de Raad van Vlaanderen en dehoogbaljuw - evenwel niet door de zittende schepenen van de Keure) voorgedragenvoor een benoeming als schepen van Gedeele, maar de regering ging niet in op dezevoordracht.

In 1785 werd hij een van de 'Directeurs ordinaire' van de Koninklijke Academievoor teken-, schilder- en bouwkunst.

Van 1783 tot 1787 was hij, als afgevaardigde voor de Sint-Michielsparochie, lidvan de Collatie. Graaf Joseph Sébastien della Faille was een van de ondertekenaarsvan een vertoog dat de Collatie in mei 1787 aan keizer Jozef II (1741-1790) richtteom te protesteren tegen diverse hervormingen. Het was hoogst ongebruikelijk datde Collatie zich rechtstreeks tot de vorst wendde.

Tijdens de eerste onlusten in verband met het beleid van keizer Jozef II namJoseph Sébastien della Faille, zoals zijn jongere broer Charles Borromée*, als vrij-williger dienst in het korps dat door de vier hoofdgilden was samengesteld ombinnen de stad orde en rust te handhaven. Hij was kapitein van de enige compagnieruiterij.

Joseph Sébastien della Faille volgde dezelfde politieke lijn als zijn vader: bestrij-ding van het beleid van Jozef II, steun aan de Patriotten, verzoening met deOostenrijkse kroon na het mislukken van de Brabantse Omwenteling.

Tijdens de Brabantse Omwenteling was hij lid van het 'comité van Hulst' dat deinval in Vlaanderen voorbereidde (zie het lemma Charles Joseph Vilain XIIII) en,na de inname van Gent op 17 november 1789, lid van de commissie Financiën vanhet Comité van Brabandsche Troupen te Gent. Van november 1789 tot november1790 was hij 'chef van het Komptoir van Finantien van Vlaenderen', belast met"betaelingen aan Vlaemsche Troupen, Krygs-Munitien, Fortificatien, Hospitael,betaelingen aan Deserteurs, Extraordinaire onkosten, ... betaelingen gedaen aen deBrabandsche Troupen".

In 1793 werd hij benoemd tot leenman van de kasselrij van de Oudburg.

De inlijving bij Frankrijk bracht voor hem aanzienlijke financiële en persoonlijkeproblemen mee. In oktober 1794 werd hij, zoals zijn vader, door de Franse plaats-commandant gearresteerd en als gijzelaar naar Amiens gezonden, waar hij een

Page 7: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

della FAILLE d'ASSENEDE - 155

drietal maanden onder toezicht moest verblijven (zie het lemma de Rouck, AnthoneJean). Als beweerd 'emigrant' werd hij bovendien een tijdlang opgesloten in deberuchte gevangenis van 'Le Temple' te Parijs.

Voor de gedwongen lening van 1795 werd hij aangeslagen in de 15de klasse, detweede hoogste. Tijdens de hele Franse tijd hoorde hij overigens bij de honderdmeest belaste inwoners van Gent.

Omdat Napoleon zijn gezag op de medewerking van de bestaande notabelen wil-de stoelen, kreeg de loopbaan van Joseph Sébastien della Faille een gunstigewending vanaf de eerste jaren van de 19de eeuw. Hij werd lid van het arrondisse-menteel, daarna van het departementaal college.

In maart 1804 werd hij benoemd tot Maire van Gent, als opvolger van FrançoisGuillaume de Naeyer (1754-1838), een vrij zwak figuur (wegens zijn korte gestalte'Brieselke de Naeyer' genoemd) die door de regering werd weggepromoveerd naarhet 'Conseil de Préfecture'.

Guillaume Charles Faipoult (geboren 'Faipoult de Maisoncelles', 1752-1817),Préfet van het Scheldedepartement, had graaf Joseph Sébastien della Faille als volgtbij de regering aanbevolen: "sa personne présente une grande moralité, un vif amourdu bien, l'habitude des bonnes actions".

Kort na zijn benoeming schreef graaf della Faille in een brief aan de minister vanBinnenlandse Zaken: "J'ai accepté ces fonctions pénibles parce que j'aime legouvernement. Ni les affections douces qui m'unissent à une famille que je chéris,ni les habitudes placides qui me font préférer la campagne pendant l'été, ni lesoccupations utiles et multiples que me donne la direction de l'Académie de dessinpendant l'hyver, rien n'a pu me détourner de répondre à l'honorable confiance duPremier Consul et à la vôtre ..."

Enige tijd later woonde Joseph Sébastien della Faille te Parijs de kroning van denieuwe keizer bij.

Graaf della Faille was een geliefd burgemeester. Sedert de inlijving bij Frankrijkin 1794 was het bestuur van de stad buitengewoon wisselvallig geweest. Dezachtmoedige en goedaardige nieuwe burgemeester bracht stabiliteit en een vlotteomgang met de ganse bevolking. Bij zijn aanstelling had de nieuwe burgemeesteroverigens beloofd " de fonder sa popularité sur des formes douces et prévenantesqu'il exprimerait à tous les actes de son administration". Hij zegde tevens dat hijhoopte dat zijn stadsgenoten, na met hem gesproken te hebben, "emportent la doucecertitude d'avoir parlé à leur conseil, à leur ami". De nieuwe burgemeester betoondeoverigens dezelfde bereidwilligheid t.o.v. de Franse overheden.

Joseph Sébastien della Faille bleef niettemin een kind van zijn tijd (en van zijnsociaal milieu), zoals blijkt uit briefwisseling die hij in 1806 voerde met de PréfetGuillaume Faipoult. Bij keizerlijk decreet was in de begroting van de stad Gent eenbedrag ingeschreven voor de bouw van een 'Liefdadigheids-werkplaats' voor bede-laars. Burgemeester della Faille riep twee redenen in om de Préfet te overtuigen dater geen behoefte bestond aan een dergelijke instelling:

Page 8: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

156 - della FAILLE d'ASSENEDE

(i) alle valide bedelaars worden alleszins aangehouden en gevangengezet in hetCorrectiehuis, waar zij als werkkracht worden gebruikt in de spinnerij vanLieven Bauwens (zie onder het lemma Bataille, Karel Lodewijk);

(ii) er bestaan te Gent talrijke fabrieken die werk bieden aan kinderen van 7 tot 14jaar, die daarom van de straat verdwijnen en niet meer ten laste komen van deopenbare weldadigheid!

De liefdadigheidswerkplaats kwam er toch in 1817 (in het 'Ryke Gasthuys' aande Hoogstraat) en bleef bestaan tot 1864.

Anderzijds kon burgemeester della Faille ook maatregelen nemen die als heelmodern overkomen, bijv. zijn besluit van 5 mei 1807 betreffende het verbod opindustriële milieuhinder binnen de stad. Fabrieken die in strijd met dit besluitwerden gebouwd, zouden op kosten van de eigenaar worden gesloopt!

Enkele overwegingen die aan het besluit voorafgaan zijn het vermelden waard(ook omdat zij uit juridisch oogpunt belangwekkend zijn):

"Considérant que ... quelques particuliers se sont permis d'établir dansl'intérieur et au centre même de la ville des raffineries de sucre et de sel,savonneries, usines à faire des chandelles à suif, brasseries, distilleries degenièvre, usines à faire de la chaux et autres, qui par la nature de leur traficcompromettent la sûreté et la commodité des habitations voisines;

Considérant que, quoique chacun soit libre de faire de son bien ce qui luiplaît, il ne peut cependant lui être permis d'ériger sur sa propriété desétablissemens nuisibles à ses voisins; que dans ce cas il est du devoir del'autorité publique d'intervenir, pour empêcher, s'il y a lieu, toute entreprise ouconstruction pernicieuse aux héritages voisins ou à la santé des habitans et quipourraient devenir d'un exemple funeste pour toute ville policée et créer unesource intarissable de désordres;

Considérant enfin que s'il est dans l'esprit des loix, règlemens et arrêtésprécités que les fabriques et usines de la nature de celles dont il y est parlé, nesoient pas érigées dans le centre de la ville ou dans les quartiers populeux, iln'en est pas moins utile dans une ville spacieuse et commerçante que cesfabriques y puissent être érigées dans des quartiers isolés, écartés ou moinshabités;

Qu'en conséquence il importe de déterminer d'une manière précise l'enceintedes rues où il sera défendu d'ériger de telles usines ou fabriques, et les quartiersoù leur création sera permise ..."

Joseph Sébastien della Faille vervulde tevens de eervolle functie van Groot-officier en Thesaurier van de derde 'cohorte' van het 'Légion d'Honneur'. In het heleFranse keizerrijk bestonden zestien dergelijke 'cohortes', elk met zevengrootofficieren, die een belangrijk vermogen beheerden (waaronder talrijkegesekwestreerde kloosters en abdijen), dat moest dienen om steun te verlenen aanbehoeftige dienaars van de Republiek en van Napoleon. De zetel van de derde'cohorte' zou worden gevestigd in de Sint-Pietersabdij te Gent, die dank zij de

Page 9: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

della FAILLE d'ASSENEDE - 157

tussenkomst van Karel van Hulthem in 1796-1797 niet als 'nationaal goed' wasverkocht. Architect Jean Baptiste Pisson (zie onder het lemma Dons deLovendeghem, Louis Ferdinand) tekende grootse plannen voor het verbouwen vande abdij met het oog op de vestiging van de cohorte. Wegens de te hoge kostprijs vande daartoe te ondernemen werken werd de zetel gevestigd in het kapittel van de Sint-Martinuskerk te Ieper.

In oktober 1808 nam graaf della Faille als burgemeester ontslag omdat hij(samen met Pierre Georges de Meulenaere*) verkozen was als lid van het CorpsLégislatif, waarin hij tot 1814 zou zetelen. Als burgemeester werd hij opgevolgddoor Philippe Louis Vilain XIIII, de zoon van de gewezen hoogbaljuw PhilippeMathieu*. Vilain XIIII zou het burgemeestersambt overigens slechts gedurendetwee maanden vervullen (zie onder het lemma Vilain XIIII, Philippe Mathieu).

Graaf Joseph Sébastien della Faille was van 1807 tot 1816 'euverdeken' van deSint-Antoniusgilde. Tijdens een gaaischieting aan de Coupure in 1808 werd hij nahet afschieten van de hoofdvogel zelfs uitgeroepen tot "de behendigste busschietervan Gent".

Met ingang van 1813 stelde graaf Joseph Sébastien della Faille zich kritisch optegenover de keizer.

Na de val van Napoleon in 1814 stelden de geallieerden Joseph Sébastien dellaFaille aan als 'chef de la légion' en hoofd van de stadswacht die was belast met hethandhaven van orde en rust binnen de stad. Hij werd tevens voorzitter van de'notabelen' van het gewezen Scheldepartement. De Intendant graaf Jean Baptisted'Hane de Steenhuyse* had deze notabelen aangewezen, onder meer om zich uit tespreken over de Fundamentele Wet die koning Willem I voorstelde. Het lijkt datgraaf della Faille persoonlijk geen bezwaar maakte tegen deze grondwet. Bij destemming in de Zuidelijke Nederlanden spraken 527 notabelen zich uit voor denieuwe grondwet, 796 tegen, terwijl 280 voor de stemming niet kwamen opdagen.Te Gent waren de cijfers als volgt: 70 notabelen stemden neen, 10 brachten een ja-stem uit, en 30 bleven afwezig. Door een kunstgreep (die de geschiedenis isingegaan als 'Hollands rekenen') besliste de Nederlandse regering dat de grondwetwas goedgekeurd: de 280 notabelen die géén stem hadden uitgebracht werden alsvoorstanders van de grondwet beschouwd. Bovendien waren 126 van de 796 neen-stemmen gestoeld op religieuze overwegingen: de betrokken notabelen verwierpeninderdaad de grondwettelijke regel van godsdienstvrijheid voor àlle erediensten.Deze stemmen werden als ongeldig beschouwd omdat een verbindende interna-tionale afspraak van de geallieerden de regel van godsdienstvrijheid voorschreef,zodat de Fundamentele Wet daarvan alleszins niet mocht afwijken.

Graaf Joseph Sébastien della Faille werd door koning Willem I in het Ridder-schap opgenomen en tot kamerheer benoemd. Hij zetelde in de Provinciale Staten(1816-1822) alsmede in de Eerste Kamer van de Staten-Generaal (1822-1823).

Tijdens dezelfde periode zetelde in de Tweede Kamer zijn verwante, baronFrançois Maximilien della Faille d'Huysse, die na 1830 ook nog lid werd van deBelgische Senaat (zie ook onder het lemma de Rockelfing, Louis Emmanuel).

Page 10: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

158 - della FAILLE d'ASSENEDE

Sedert 1801 was graaf Joseph della Faille President van de Academie enondersteunde hij talrijke andere culturele activiteiten. Hij was zelf een bedreventekenaar en hij legde zich ook toe op de bloementeelt. Sommige van zijn floralecreaties werden bekroond op tentoonstellingen te Gent (1817, 1822), voorlopers vande huidige Floraliën.

In 1817 gaf hij geen gevolg aan zijn verkiezing tot gemeenteraadslid. Zijn plaatswerd ingenomen door Jozef van Crombrugghe (1770-1842), lid van de TweedeKamer van de Staten-Generaal, die later eveneens een graag geziene burgemeestervan Gent werd (1826-1830, 1830-1836, 1840-1842).

Volgens Prosper Claeys was graaf Joseph Sébastien della Faille omstreeks heteinde van de 18de eeuw de Voorzittend Meester van een loge die clandestien te Gentvergaderde onder de benaming 'Grande Loge de Saint Jean' in de lokalen van deSodaliteit van het voormalig jezuïtencollege aan de Korte Meer. Wanneer tijdens hetbewind van Napoleon opnieuw loges te Gent werden opgericht, bleef JosephSébastien della Faille daarvan afzijdig (in tegenstelling tot zijn hierna te vermeldenzoon Jean Baptiste).

Uit het huwelijk van Joseph Sébastien della Faille en Marie Colette d'Hane deLeeuwergem volgden negen kinderen, onder meer:

- Jean Baptiste François della Faille (1792-1828), die chef was van de Gentsestadswacht, werd in 1818 lid van de wederopgerichte Félicité Bienfaisante.

- Louis André (1796-1846) werd burgemeester van Sint-Kruis-Winkel (langs hetkanaal Gent-Terneuzen) en was van 1836 tot 1846 katholiek provincieraadslid.De cynische krijgsauditeur Holvoet typeerde hem als een "grand chasseur etamateur du sexe. On dit qu'il donne de fort bons dîners". De drie zonen (naastJean Baptiste en Louis, ook nog Amand della Faille d'Assenede over wie menweinig weet) bleven vrijgezel zodat bij de dood van Louis in 1846 de familie-naam uitstierf.

- Marie Adélaïde (1794-1864) huwde Charles François Pycke de Ten Aerde(1791-1855), die van 1826 tot 1830 lid was van de gemeenteraad. Na deafscheiding van België stelde het Voorlopig Bewind hem in november 1830 aanals lid van een 'Commission de Sûreté Publique' die de overwegend orangistischzittende gemeenteraad moest vervangen.

- Marie Rosalie ('Mimi') della Faille (1782-1843) huwde Jacques Joseph van denHecke (1777-1849). Tijdens het huwelijksfeest werd (op tekst van NorbertCornelissen) een "chanson assez grivoise" (Ferdinand Van der Haeghen)gezongen, die ook in druk werd gepubliceerd. Jacques Joseph van den Hecke wasvan 1820 tot 1830 lid van de Provinciale Staten en van 1805 tot 1836burgemeester van Lembeke. Na de afscheiding van België zetelde hij van 1830tot 1836 als Patriot in de Gentse gemeenteraad. Van 1830 tot 1836 was hij tevenslid van het 'Comité de Conservation' dat tijdelijk de provincie Oost-Vlaanderenbestuurde, en van 1836 tot 1844 was hij bestendig afgevaardigde van deProvincieraad. In 1831-1832 was hij katholiek senator.

Page 11: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

della FAILLE d'ASSENEDE - 159

Zoon Victor Ghislain van den Hecke (1810-1870) werd provincieraadslid voorhet kanton Kaprijke. Dochter Esther Marie van den Hecke (1809-1886) huwdede industrieel en bankier Hippolyte van de Woestyne (1808-1874). Dezevertoonde (zoals meer tijdgenoten) het kenmerk dat hij eerst liberaal gemeente-raadslid was te Gent (van 1846 tot 1854) alsmede voorzitter van de liberaleassociatie, om daarna katholiek lid van de Kamer (1861-1863) en van de Senaat(1870-1874) te worden.

Jacques Josephs tante (de zus van zijn vader Louis Bernard van den Hecke),Barbe Xavière van den Hecke (1746-1816) huwde eerst met de zeer vermogendeedelman François Joseph Piers de Welle (1742-1801) en, na zijn overlijden, metde jakobijn Jean Robert Graham (1748-1808). Deze was te Maastricht geboren,en vestigde zich als advocaat te Gent. Hij werd lid van de Société de Gand in1790 (zoals Jacques Joseph van den Hecke). Na de eerste Franse inval in 1792maakte hij deel uit van de zg. '26 burgers' die de schepenen van de Keure en vanGedeele moesten vervangen. Tijdens de tweede Oostenrijkse restauratie (1793-1794) werd hij schepen van de Burggravije van Gent. Spoedig na de tweedeFranse inval in 1794 werd hij voorzitter van de Commission Municipale (nieuwegemeenteraad). Een jaar later was hij beheerder van het 'Département del'Escaut', zoals onder meer Jacques Guillaume Meyer (zie onder het lemmaMeyer, Jan Thomas) en Constant Louis Hopsomere (zie onder het lemma deNottet d'Anglier, Pierre Charles). Hij vervulde dit ambt tot 1799 en gaf blijk vanaanzienlijke deskundigheid in financiële dossiers. Hij had waarschijnlijk weinigambitie en was bijv. geen kandidaat voor de wetgevende lichamen (het 'Conseildes Cinq Cents' en het 'Conseil des Anciens'). Hoewel hij een gematigd figuurwas, sprak hij op 21 januari 1799 ("jour de l'anniversaire de la juste punition dudernier roi des Français" - zo kan men lezen op de kaft van de gedrukte tekst)een vrij agressieve redevoering uit, met onder meer de volgende passus: "Lesprêtres qui s'étaient déjà engraissés à la dépouille de nos pères, s'emparèrentbientôt aussi de la conscience de rois imbéciles et les assassinats religieux et leségorgements sacrés qu'attestent les massacres de Vassi, de la Saint-Barthélémyet les fureurs de la Ligue, furent consommés par l'épée de ces tyrans".

In 1800 benoemde Napoleon Jean Robert Graham tot 'Préfet' in het departementIndre et Loire. Na een duistere betwisting met de minister van politie JosephFouché (1759-1820), nam hij ontslag en keerde terug naar Gent, waar hij lidwerd van het 'Conseil Général' van het Scheldedepartement. Hij overleed te Gentin 1808.

De jongste dochter Eugénie Marie della Faille d'Assenede (overleden in 1859)huwde haar neef burggraaf François Auguste de Clerque de Wissoque (1795-1847).Deze vermogende edelman werd lid van La Félicité Bienfaisante in 1818 en tradeveneens toe tot de hogere graden in het kapittel dat aan deze loge gehecht was. Hijwas gedurende elf jaar Voorzittend Meester van La Félicité Bienfaisante en werdopgevolgd door advocaat Eugène van Huffel (zie het lemma Haeck, Lievin Jan). Eenportretschilderij van de Clerque de Wissoque in groot maçonniek ornaat wordt

Page 12: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

160 - della FAILLE d'ASSENEDE

bewaard in de lokalen van Le Septentrion te Gent en is afgedrukt (blz. 56) in hetboek van D. Destanberg over deze loge.

Joseph Sébastiens vader, Emmanuel Jean Joseph della Faille (1728-1808) werdte Gent geboren als zoon van Jean François della Faille, heer van Assenede, Eeklo,Sint-Maria-Lierde &c (1688-1761) en Marie Claire d'Hane, vrouwe van Nieulandt,Paridaen en Lubbeek. Vader Jean François della Faille speelde een actieve rol in destedelijke politiek, onder meer als voorschepen van de Keure. Hij was tevensontvanger-generaal van Vlaanderen.

Emmanuel Jean della Faille was in zijn jeugdjaren (en ook later nog) een verwoedamateur-toneelspeler. Hij stond jaarlijks op de planken tijdens de toneel-voorstellingen die (in het Nederlands) werden ingericht door het jezuïetencollegeaan de Voldersstraat, waar hij middelbaar onderwijs volgde.

Hij studeerde 'artes' en rechten te Leuven (waar hij opgetekend werd als 'toparchade Eecloo').

Hij huwde in 1752 de 17-jarige en schatrijke Sabine Jacqueline de Ghellinck. Zijwas een dochter van Joseph Ignace de Ghellinck, heer van Tollenaere, Eversbeke&c en Sabine Maelcamp. Joseph Ignace de Ghellinck was een neef van Jean Baptistede Ghellinck*. Hij had tevens een jongere broer, Louis Charles de Ghellinck, heervan Potteghem, Coyegem &c die de schoonvader werd van Philippe Mathieu VilainXIIII*.

Sabine Maelcamp (1715-1750) was een dochter van de internationale negotiantJacques Fortunat Maelcamp (1683-1741) die met zijn oudere broer Charles AntoineMaelcamp (1677-1764) betrokken was bij de 'Oostendse Compagnie'. De gebroedersMaelcamp bouwden onder meer door de zeehandel een aanzienlijk vermogen op (zieonder de lemma's Maelcamp).

Een broer van Sabine Maelcamp, baron Jean Baptiste Maelcamp de Vlien-derbeeke* werd in 1777 lid van de militaire loge La Parfaite Union bij het regimentvan prins de Ligne in Luxemburg. Haar neef, graaf (later markies) Charles RobertMaelcamp de Schoonberghe (een kleinzoon van Jacques Fortunats broer CharlesAntoine) werd lid van La Bienfaisante.

In 1759 werd Emmanuel Jean della Faille leenman van de kasselrij van deOudburg. Hij werd tevens ontvanger van de 'beden' (de plaatselijke contributiesvoor de regering te Brussel) in het graafschap Vlaanderen.

In 1768 kende de keizerin hem de titel van 'graaf van Assenede' toe. Hij was lidvan de adelstand van het graafschap Vlaanderen en legde in die hoedanigheid de eedvan trouw af aan de keizers Jozef II (1781) en Leopold II (1791) bij hun inhuldigingals graven van Vlaanderen.

In 1777 was graaf Emmanuel Jean een van de kandidaten voor het zeer gegeerdeambt van hoogbaljuw van de kasselrij van de Oudburg. Dit ambt was tot zijnoverlijden uitgeoefend door burggraaf Jean Jacques Philippe Vilain XIIII, voor-schepen van de Keure te Gent, hoogbaljuw van Gent en van de kasselrij van deOudburg, alsmede president van de Staten van Vlaanderen. Della Faille werd even-

Page 13: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

della FAILLE d'ASSENEDE - 161

wel door de regering niet benoemd. Dit stelde hem zeer teleur. Voortaan hield hijzich vooral bezig met het beheer van zijn aanzienlijk onroerend vermogen en metmecenaat ten gunste van jonge dramaturgen en rederijkerskamers op het platteland.Auteurs van toneelstukken droegen hem geregeld hun creaties op, bijv. Dendroeven ende ongelukkigen val van onze eerste Ouders Adam en Eva (1766), of hettreurspel Merope, weduwe van Cresfonte, koning van Messenen, door de 'konst-minnenden' van della Failles heerlijkheid te Assenede. Van 1787 tot 1790 was hijdeken van de schippersnering te Gent - een ceremoniële functie die vaak aan edel-lieden en andere notabelen werd opgedragen.

Graaf Emmanuel Jean della Faille werd actief in de politiek onder het bewindvan keizer Jozef II. Hij was inderdaad zeer ontstemd door talrijke hervormingen dienaar zijn mening teveel de 'esprit national' miskenden.

De Staten van Vlaanderen wezen graaf della Faille aan als lid van een beperktedelegatie die in 1787 onderhandelingen met de Oostenrijkse regering voerde. Vandeze delegatie maakten onder meer ook deel uit de hoogbaljuw burggraaf PhilippeMathieu Vilain XIIII*, kanunnik Egidius de Grave (1730-1813), die de geestelijkestand vertegenwoordigde, de stedelijke raadpensionaris (en advocaat van de familiedella Faille) Jean Ferdinand Rohaert (1727-1808) en een afgevaardigde van deStaten van Henegouwen, de advocaat Louis E. Petit (die in 1783 lid werd van LaParfaite Union te Mons). Gesprekken werden belegd, eerst te Brussel, daarna teWenen, om de intrekking van een aantal maatregelen te bekomen.

In juni 1787 bekwam een Gentse delegatie vanwege de landvoogden aarts-hertogin Maria Christina (1742-1798) en haar echtgenoot prins Albert von SachsenTeschen (1738-1822) de belofte dat de meest grievende maatregelen zouden wordeningetrokken. Bij de terugkeer van de delegatie te Gent werd op 12 juni door tweeën-twintig edellieden een uitbundig volksfeest ingericht op de Vrijdagmarkt, met twee"alderzwaerste ossen", zes schapen, zesduizend broden, twee vaten "roodenBourgogne", twee vaten witte wijn en honderd tonnen bier. Van het feest (datspoedig uit de hand liep en in een braspartij eindigde) kan men een afbeeldingaantreffen in Ghendtsche Tydinghen, 1976, blz. 261.

De keizer stemde evenwel helemaal niet in met de beloften van de landvoogdenen ontbood de Statendelegatie te Wenen. In augustus 1787 werd graaf della Faillemet de overige afgevaardigden van de Provinciale Staten van de OostenrijkseNederlanden herhaaldelijk te Wenen ontvangen door keizer Jozef II en rijkskanse-lier Wenzel von Kaunitz-Rittberg (1711-1794). Een gedetailleerd relaas van deaudiënties met de keizer wordt bewaard in het Rijksarchief te Gent en werd af-gedrukt in de Messager des sciences historiques (1843, blz. 239-253). Dit relaastoont onder meer aan dat de keizer weinig begrip had voor de constitutioneletoedracht van de aloude privilegies van de zelfstandige provincies in de OostenrijkseNederlanden. Volgens Jozef II waren alleen "le droit de propriété et la libertépersonnelle [...] nos principaux privilèges". De keizer kon of wilde niet inzien datde Provinciale Staten vooral een wezenlijk belang hechtten aan hun aloudegrondwettelijke zelfstandigheid.

Page 14: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Demeunier (1751-1814) was in 1778 lid geworden van de prestigieuze loge Les Neuf1

Soeurs te Parijs. Hij vervulde talrijke hoge ambten tijdens de Franse revolutie (hijwerd onder meer voorzitter van de Etats Généraux in december 1789) en onder hetbewind van Napoleon, die hem in 1808 de waardigheid van 'comte d'Empire'verleende. Hij werd tevens voorzitter van het 'Tribunat' en lid van de Senaat en hij wasde oprichter van de Franse 'Cour de Cassation'.

162 - della FAILLE d'ASSENEDE

Tijdens dezelfde audiëntie verklaarde de keizer langs de neus weg dat hij verzaakthad aan zijn oude voornemen om de verafgelegen Oostenrijkse Nederlanden in teruilen met Beieren.

De afgevaardigden van de Staten bekwamen slechts een mager resultaat, zoalstrouwens uit de latere politieke ontwikkeling zou blijken. Toch werden zij te Gentfeestelijk gevierd na hun terugkeer uit Wenen. Er werd voor hen zelfs eenhuldedicht in Latijnse hexameters voorgedragen, met als titel Metrum legatisFlandriae Vindobona reversis.

Waarschijnlijk was de regering niet gelukkig met de kritische houding van graafdella Faille t.o.v. de keizer. Alleszins werd in 1788 zijn mandaat van leenman vande kasselrij van de Oudburg niet verlengd.

Van die periode af speelde graaf Emmanuel Jean della Faille een belangrijke rolin de stedelijke politiek. Tijdens de Brabantse Omwenteling steunde hij onmiddel-lijk de Patriotten en het leger van generaal Jan Andreas van der Mersch (1734-1792). Twee weken na de Gentse 'novemberdagen' (zie onder het lemma VilainXIIII, Charles Joseph) werd graaf della Faille op 30 november 1789 voorschepenvan de Keure. Een paar weken later droegen de Staten van Vlaanderen hem hetfinancieel bestuur van de provincie op. Hij vervulde beide functies tot iedersvoldoening, hetgeen in die tijden van diepe tegenstellingen niet voor de hand lag.Graaf della Faille was overigens bekend als een 'Statist'.

Wanneer de democratische Collatie in juli 1790 nieuwe schepenen aanwees,behield hij zijn ambt. Waarschijnlijk was graaf della Faille ontvankelijk voorpolitieke hervorming. In 1790 was hij bijv. een van de 73 Gentse notabelen dieintekenden op het te Gent gepubliceerde boek van de Franse advocaat Jean NicolasDemeunier1 over de recente grondwettelijke hervormingen in de Verenigde Statenvan Amerika.

Na de onderdrukking van de Brabantse Omwenteling streefde graaf della Faillenaar verzoening met de Oostenrijkse bewindvoerders. Toch werd hij in maart 1792als voorschepen vervangen door de gewezen voorschepen Charles Adrien Lebaillyde Marloop. De nieuwe schepenen werden reeds in december 1792 afgezet na deeerste Franse inval.

Na het vertrek van de Fransen in 1793 werd graaf della Faille opnieuw voor-schepen van de Keure. De nieuwe keizer Frans II zocht waarschijnlijk steun bij detraditionele notabelen om het gezag van Oostenrijk te bekrachtigen. Graaf dellaFaille deed zelfs een milde gift aan het 'Comité central pour les dons patriotiques' datde keizer in maart 1793 liet oprichten voor het verzamelen van gelden om eendefensief leger tegen Frankrijk te bekostigen. De Thesaurier-Generaal Pierre BenoîtDesandrouin, die dit Comité voorzat, liet door zijn vertegenwoordigers in de

Page 15: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Generaal Pichegru werd in 1797 te Parijs lid van de loge Le Centre des Amis. Het is1

deze loge die in Frankrijk de maçonnieke werkwijze 'Rite Ecossais Rectifié' totaanzienlijke bloei bracht en in 1913 aan de basis lag van het herstel van demaçonnieke regulariteit in dat land (huidige Grande Loge Nationale Française).Pichegru vervulde de hoogste militaire en burgerlijke ambten (onder meer alsvoorzitter van het 'Conseil des Cinq Cents') onder de Franse revolutie. Hij namevenwel deel aan een complot om in Frankrijk het koningschap te herstellen en werdin de beruchte gevangenis 'Le Temple' opgesloten, waar men hem levenloos in zijn celontdekte. Hij werd waarschijnlijk koelbloedig vermoord.Jerome Mariano Montobio, in 1771 te Gibraltar geboren, was gehuwd met Françoise2

Fanny Bauwens, een zus van Lieven Bauwens. Montobio was sedert 1807 lid van LaFélicité Bienfaisante. Jerome Montobio en zijn echtgenote waren de overgrootoudersvan de Gentse kunstschilder Guillaume Montobio (1883-1962). Deze was een leerlingvan Emiel Claus. Het museum van de Leiestreek te Deinze bewaart een aantal van zijnschilderijen.

della FAILLE d'ASSENEDE - 163

provincies minstens zachte druk op de notabelen uitoefenen opdat zij een bijdragezouden storten.

In juli 1794 kwam Gent onder Frans Bewind, na veroverd te zijn door generaalJean Charles Pichegru (1761-1804)1. Graaf della Faille werd, zoals de andereschepenen, door de Fransen afgezet.

In oktober 1794 werd hij gearresteerd en als gijzelaar naar de Franse stadAmiens gezonden, waar hij gedurende een drietal maanden onder toezicht moestverblijven (op eigen kosten). De Franse plaatscommandant gijzelde Gentse nota-belen en geestelijken om druk uit te oefenen opdat hun stadsgenoten de onlangsopgelegde 'militaire contributie' zouden betalen. Andere gijzelaars te Amiens warenbijv. della Failles zoon graaf Joseph Sébastien della Faille*, baron Jean JacquesDons de Lovendeghem, jonkheer Auguste del Rio*, jonkheer Pierre Charles deNottet d'Anglier* en 'gildekoning' Anthone Jean de Rouck*.

In tegenstelling tot een aantal standgenoten, emigreerde Graaf della Faille niet.Hij trok zich terug in liefdadige activiteiten en werd tevens meer actief in deAcademie, die hij reeds sedert 1751 geldelijk steunde. In 1803 typeerde de FransePréfet Guillaume Faipoult hem als een "vieillard infirme".

Graaf Emmanuel Jean della Faille overleed te Gent in 1808. Hij werd begravente Sint-Kruis-Winkel, in dezelfde grafkelder als de reeds genoemde ridder JeanBaptiste della Faille, "equus auratus, toparcha d'Assenede, Eecloo, ... et in ConsilioFlandriae praeses, + 1666". De marmeren grafzerk met een inscriptie op dekerkmuur is bewaard gebleven.

Graaf Emmanuel Jean della Faille woonde aan de Onderbergen (aan de voet vande Sint-Michielskerk) in het aloude 'hof van Ravenstein', dat sedert 1645 aan defamilie della Faille d'Assenede toebehoorde: "ten voorhoofde Onderberghen, rechtover het clooster van de Paters Predicheeren, van audts ghenaempt het hof vanRavestijn". Na het overlijden van Emmanuel Jean della Faille werd het hof vanRavenstein bewoond door het gezin van de wijnhandelaar Jerome MarianoMontobio2.

Page 16: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

164 - della FAILLE d'ASSENEDE

Het Hof van Ravenstein werd in 1825 openbaar verkocht door graaf JosephSébastien della Faille (die zelf aan de Korenlei woonde) en de overige kinderen vanEmmanuel Jean della Faille. De nieuwe eigenaar was burggraaf Charles Constantinde Vaernewyck d'Angest, een schoonzoon van graaf Jean Baptiste de Lauretand'Alembon*.

Bij de nakomelingen van graaf Emmanuel Jean della Faille hoorden onder meer(naast graaf Joseph Sébastien della Faille):

- Graaf Charles Borromée della Faille, heer van Anvyn* (1761-1838), was lid vanLes Frères Zélés te Gent en van de militaire loge van het regiment Murray teNamur (zie het volgende lemma).

- Angéline della Faille (1757-1827) trad in het huwelijk met André Joseph deGhellinck de Walle, broer van Jean Baptiste Joseph de Ghellinck de Nokere*.

- Sabine Jeanne della Faille huwde de vermogende advocaat Jean François deKerchove de Denterghem (1747-1813), die van 1781 tot 1788 schepen van deKeure was en vanaf 1787 een actieve rol speelde in het verzet tegen keizer JozefII (om welke reden hij overigens in 1788 uitgerangeerd werd).

Men kan de familie della Faille niet verlaten zonder eraan te herinneren dat eengroot aantal afstammelingen van Sabine della Faille en haar echtgenoot JeanFrançois de Kerchove de Denterghem een belangrijke rol speelden in de vrijmet-selarij, de politiek en het zakenleven. Hun hierna te bespreken drie zonen werdenvrijmetselaars. Hun dochter Sabine huwde de grondeigenaar François Charles deBay (1783-1848), die een zoon was van Jean Joseph de Bay*, destijds lid van LaBienfaisante.

(i) Emmanuel Jean de Kerchove de Dentergem (1774-1858) werd in 1818 lid vanLa Félicité Bienfaisante. Hij was gehuwd met Adelaïde Marie de Ghellinck deNokere (geboren in 1778), een dochter van Jean Baptiste Joseph de Ghellinck deNokere*. Zoon Auguste de Kerchove de Denterghem werd commandant in hetregiment der Gidsen en ordonnantie-officier van koning Leopold I. Zoon VictorCharles de Kerchove de Denterghem huwde Marie Désirée de Moermand'Harlebeke, de oudste dochter van burggraaf Charles Marie de Moermand'Harlebeke en Désirée Pycke de Ten Aerde. Charles Marie's vader was MathieuJoseph de Moerman, een broer van Charles Robert de Moerman*, destijds lid vanLa Constante Union en van La Bienfaisante.

(ii) Eugène Jean Baptiste de Kerchove de Denterghem (1780-1863), werd in 1808lid van Les Vrais Amis en werd later geaffilieerd bij La Félicité Bienfaisante(1818). Hij wordt tevens vermeld als 'Rose-Croix' (1809). Eugène de Kerchovehuwde Marie Mélanie Hopsomere, een dochter van Bernard Ignace Hopsomere,raadsheer in de Raad van Vlaanderen, en Thérèse Papeleu. Zij was een nicht vande vermogende financier en jakobijn Constant Louis Hopsomere (zie onder hetlemma de Nottet d'Anglier, Pierre Charles). Marie Mélanies broer, AugusteHopsomere (1785-1826), werd lid van Les Vrais Amis (1809), later van La FélicitéBienfaisante (1818).

Page 17: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Volgens de overlevering was hij zeer trots op zijn mandaat van erevoorzitter van het1

'Genootschap der oud-Waepenbroeders van het Fransch Keyzerrijk'. Deze 'Napoleo-nisten' (zoals men hen te Gent noemde) kwamen uit alle lagen van de bevolking. Hunsecretaris te Gent was de te Amsterdam geboren hoofdonderwijzer en befaamdpedagoog Pieter Jonglas (1788-1871), die gedurende ongeveer drie jaar aan develdslagen van Napoleon in Rusland had deelgenomen.Een ander Gents 'Napoleonist' was Antoon van Werveke, grootvader, resp.overgrootvader, van de historici Alfons (1860-1932) en Hans (1898-1974) vanWerveke.

della FAILLE d'ASSENEDE - 165

Eugène de Kerchove de Denterghem was van 1836 tot 1844 katholiek provincie-raadslid en behoorde tot de ultramontaanse strekking. Van 1832 tot 1860 was hijburgemeester van Astene, zoals na hem zijn zoon Prosper (1813-1853). Deze huwdeEmma Vilain XIIII, een dochter van Philippe Louis Vilain XIIII en een kleindochtervan de hoogbaljuw Philippe Mathieu Vilain XIIII*. Prosper de Kerchove was van1847 tot 1853 katholiek volksvertegenwoordiger; zijn zoon Philippe de Kerchovede Denterghem (1837-1888) werd jezuïet en pauselijk zoeaaf. Ook Eugène deKerchoves tweede zoon Astère (1817-1895) zetelde als katholiek in de provincieraaden was gedurende een tiental jaren burgemeester van Astene.

(iii) Constant Ghislain de Kerchove de Denterghem (1790-1865) werd lid van LesVrais Amis (1810), later van La Félicité Bienfaisante (1818), alsmede erelid van LeSeptentrion (1818). Ook hij wordt als 'Rose-Croix' vermeld (1822). Hij huwdePauline Colette de Loose. Deze was een dochter van de edelman en negotiant PierreCharles de Loose (1760-1841) en van Jeanne Thérèse de Potter, die de dochter wasvan Philippe Jean de Potter (een oudere broer van Pierre en Bernard de Potter*) enMarie-Anne Odevaere, de halfzus van Anselme Odevaere*. Constant de Kerchoveliet zich reeds in 1810 als vrijwilliger inlijven in de ruiterij van Napoleon1. Van1825 tot 1829 was hij burgemeester van Wondelgem. Tijdens dezelfde periodezetelde hij tevens in de Provinciale Staten van Oost-Vlaanderen. In 1830 was hij eenvan de mede-ondertekenaars van een petitie aan het Nationaal Congres om de prinsvan Oranje uit te roepen tot koning der Belgen.

In 1836 werd hij orangistisch gemeenteraadslid te Gent, van welke stad hij van1842 tot 1854 liberaal burgemeester was. Van 1851 tot 1855 was hij ook lid van deSenaat. In 1852 werd hem door koning Leopold I de titel van graaf verleend.

Constant de Kerchove de Denterghem volgde Jan Frans Willems op als voor-zitter van de rederijkerskamer De Fonteine. Voor het 400-jarig bestaan ervan in1848 schonk hij een nieuw vaandel, dat eigenhandig door zijn dochters werdgeborduurd en aanleiding gaf tot een gelegenheidsgedicht van Prudens van Duyse(1804-1859), De vane der Fonteynisten.

Op de lijkdienst voor Constant de Kerchove te Wondelgem in 1865 was de pasbenoemde bisschop van Gent, Mgr. Henri François Bracq, aanwezig.

Een van de zonen van Constant de Kerckhove en Pauline de Loose was Charlesde Kerckhove de Denterghem (1819-1882). Deze volbracht te Gent studies vanburgerlijk ingenieur (bruggen en wegen) en huwde zijn nicht Eugénie de Limon,een dochter van Felix Jean de Limon de Steenbrugghe en Thérèse Marie de Loose.

Page 18: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

166 - della FAILLE d'ASSENEDE

Deze was een dochter van schepen Jean François de Loose, wiens zus ThérèseJeanne gehuwd was met Pierre Georges de Meulenaere*. Mevrouw Jean Françoisde Loose was Henriette Joséphine Diericx, dochter van ridder Jean François XavierDiericx, president van de Raad van Vlaanderen, en Marie Jacqueline Veltganck. Zijwas een nicht van ridder Josse Diericx, destijds lid van La Discrète Impériale teAalst, en een zus van de Gentse raadpensionaris en memorialist Charles LouisDiericx (zie ook onder het lemma de Coninck).

Van 1858 tot zijn dood in 1882 was Charles de Kerchove lid van de gemeente-raad en de graag geziene liberale burgemeester van Gent. Tussen het aftreden vanzijn vader Constant als burgemeester in 1854 en zijn eigen benoeming, werd hetambt van burgemeester vervuld door de politiek wisselvallige Josse JosephDelehaye (1800-1888), die verwant was met de familie van Jacques Mechelynck*(zie onder het lemma Mechelynck, Jacques François). Charles de Kerchove waseveneens lid van de Provincieraad (1851-1863) en van de Kamer van Volksver-tegenwoordigers (1863-1870, 1878-1882) alsmede senator (1874). Van 1875 tot1882 was hij voorzitter van de 'Société d'Agriculture et de Botanique'. Hij bezatoverigens een monumentale en luxueuze winterserre aan de Nieuwe Wandeling (inwelke wijk alleen nog de Wintertuinstraat aan dit feit herinnert). Van 1851 tot zijnoverlijden was hij tevens voorzitter van de in 1825 opgerichte kruisboogvereniging'Willem Tell' aan de Bagattenstraat, met de kenspreuk 'Zie recht, doe recht'.

Twee kinderen van Charles de Kerchove en Eugénie de Limon weerhouden deaandacht, nl. zoon Oswald en dochter Louise Marie.

(i) Oswald de Kerchove de Denterghem (1844-1906), gehuwd met Marie StéphanieLippens (een zus van Hippolyte Lippens die dadelijk ter sprake komt), was advocaatte Gent en voorzitter van de Commissie van de burgerlijke godshuizen. Hij werdliberaal provincieraadslid, volksvertegenwoordiger en senator, alsmede gouverneurvan Henegouwen. Hij was zoals zijn vader voorzitter (1886-1906) van deMaatschappij voor Land- en Tuinbouwkunde die de Floraliën inricht. Volgens deoverlevering zou Oswald de Kerchove overigens het woord 'Floralies' hebbenuitgedacht. Hij was tevens als ervaren bloemenkweker de hoofdredacteur van de'Revue d'horticulture belge et étrangère' alsmede de auteur van boeken overorchideeën en palmbomen.

In 1875 werd Oswald de Kerchove voorzitter de koormaatschappij Les Mélo-manes, die als kenspreuk voerde 'La chanson, c'est de l'histoire'.

De meest aangrijpende publicatie van Oswald de Kerchove is een in 1904uitgegeven schamele brochure van 60 pag. (De werkstaking der Gentsche Weversin 1859) waarin hij aan de hand van bewijsstukken de eer van zijn vader hersteldenadat Eduard Anseele en Emile Vandervelde vrij lichtzinnig hadden beweerd datCharles de Kerchove in 1859 beslag had gelegd op het 'strijdfonds' van stakendeGentse wevers en het geld persoonlijk uit hun stamkroeg 'In het zwart hondeken'(aan de 'Chartreuzenstraat') had meegenomen.

Op 23-jarige leeftijd was Oswald de Kerchove laureaat van de UniversitaireWedstrijd met een verhandeling (De la responsabilité des ministres dans le droit

Page 19: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Een zus van Pol-Clovis, Eva Boël, was gehuwd met Felix Goblet d'Alviella, zoon van1

graaf Eugène Goblet d'Alviella (1846-1925), Grootmeester van het 'Grand Orient deBelgique' (toen de enige maçonnieke grootmacht in België), Soeverein Groot-Commandeur van de Opperraad van de Aloude & Aangenomen Schotse Ritus (33egraad), en ook het eerste Belgisch lid van de vermaarde onderzoeksloge 'QuatuorCoronati' binnen de 'United Grand Lodge of England'.

della FAILLE d'ASSENEDE - 167

public belge, 1867) die nog steeds als gezaghebbend wordt erkend, en bijv.herhaaldelijk wordt geciteerd in het wetsontwerp van 1995 "tot regeling van destrafrechtelijke verantwoordelijkheid van de ministers". Oswald de Kerchove deDenterghem was lid van Le Septentrion. In deze loge weigerde hij het ambt vanVoorzittend Meester wegens zijn drukke ambtsplichten. Hij was tevens lid van deOpperraad (Suprême Conseil) van de 33ste graad van de Aloude & AangenomenSchotse Ritus. In 1893 was Oswald de Kerchove een van de oprichters van deMaatschappij voor Geschied- en Oudheidkunde van Gent.

Uit het huwelijk van Oswald de Kerchove de Denterghem en Marie StéphanieLippens volgden onder meer:

- Mathilde ('Tilla') Eugénie de Kerchove de Denterghem (1872-1949) die LeonFeyerick (1867-1912) huwde. Even voor haar overlijden publiceerde zij de nogsteeds lezenswaardige gedenkschriften van haar overgrootvader Felix de Limon.

- André de Kerckhove de Denterghem (1885-1945) werd ambassadeur te Parijsen te Rome, gouverneur van Oost-Vlaanderen (1921-1929), daarna nog liberaalsenator (1929-1932). Ook hij werd voorzitter van de Maatschappij voor Land-en Tuinbouwkunde die de Floraliën inricht. André de Kerchove was eveneens lidvan Le Septentrion.

- Marthe de Kerchove de Denterghem (1877-1956) huwde Pol-Clovis Boël (1868-1941), een zoon van Gustave Boël (1837-1912), de stichter van een industrieelimperium dat thans wordt voortgezet door zijn afstammelingen in de familiesBoël, Janssen en Solvay. Pol-Clovis Boël was vrijmetselaar en, zoals zijnschoonvader, lid van de Opperraad (33ste graad van Aloude en AangenomenSchotse Ritus)1. Marthe Boël-de Kerckhove de Denterghem was een kranigedame. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd zij ambulancierster. De bezetterveroordeelde haar tot drie jaar dwangarbeid (waarvan een jaar in het fort vanSiegburg) omdat zij een organisatie leidde die instond voor de (door de Duitsersverboden) briefwisseling tussen de frontsoldaten en hun familie in hetbinnenland. Na de wapenstilstand werd zij actief in de liberale partij, waar zijopkwam voor de rechten van de vrouw. Zij was eveneens betrokken bij deoprichting van de 'Girl Guides' en de 'Young Women's Christian Association'(YWCA) in België.

(ii) Charles de Kerchoves dochter Louise Marie huwde Hippolyte Lippens (1847-1906). Deze was een zoon van Auguste Lippens (1818-1892), burgemeester vanMoerbeke-Waas (1847-1892), liberaal volksvertegenwoordiger (1864-1870, 1878-1882) en senator (1882-1884), en van Mathilde Keutgens. De familie Lippens wasstevig ingeplant te Moerbeke, aanvankelijk als ontvangers van de heerlijkheid van

Page 20: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

168 - della FAILLE d'ASSENEDE

Sint-Baafs en van het bisdom Gent (tweede helft van de 17de eeuw), dijkgraven,ingenieurs voor waterwerken en bedijkingen, enz. De vader van Auguste Lippens,Philippe Jean (1772-1839) was advocaat, secretaris van de Intendantieraad in 1815(onder leiding van graaf Jean Bapiste d'Hane de Steenhuyse*), lid van de ProvincialeStaten en van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal tijdens het NederlandsBewind. Philippe Jean Lippens huwde Victoire Amélie de Naeyer (1790-1875) wierzus Regina (1791-1874) gehuwd was met de katoennijveraar Jean de Smet, een zoonvan François Lievin de Smet*.

Een zus van Auguste Lippens, Stephanie Marie Lippens (1823-1906) huwdeHippolyte de Kerchove d'Exaerde (1822-1906), die dezelfde stamvader had als defamilie de Kerchove de Denterghem, met name Jean François de Kerchove (gebo-ren in 1672), gehuwd met Anne Isabelle Lanchals, barones van Exaerde enleenvrouwe van de heerlijkheden Denterghem, Oeselghem, Exaerde, enz. De driezonen van dit echtpaar vormden de staken van de geslachten de Kerchoved'Exaerde, de Kerchove de Denterghem en de Kerchove d'Oesselghem.

De ervaring van talrijke familieleden met waterwerken en bedijking leidde totde vestiging van een tak van de familie te Knokke-Het Zoute, waar zij reeds tentijde van Philippe Jean Lippens 554 ha grond bezat. Raymond Lippens (1875-1964)richtte de 'Compagnie du Zoute' op die het familiaal vermogen smaakvol inrichtteen verkavelde. Zijn zoon graaf Leon Lippens (1911-1986) werd burgemeester vanKnokke. Hij was een vermaard ornitholoog en stichtte het vogelreservaat 'HetZwin'. Leons zoon, graaf Leopold Lippens, is sedert 1988 burgemeester vanKnokke.

Hippolyte Lippens (1847-1906), schoonzoon van Charles de Kerchove deDenterghem, studeerde letteren aan de Sorbonne te Parijs en rechten en politiekewetenschappen aan de universiteit te Gent. Hij was bijzonder begaafd en werd in1870 uitgeroepen tot laureaat van de Universitaire Wedstrijd (d.i. drie jaar nadatOswald de Kerchove laureaat van diezelfde wedstrijd was).

Hij werd advocaat te Gent en beheerder van een aantal vennootschappen (ondermeer, sedert 1883, van de door Frère-Orban opgerichte Algemene Spaar- enLijfrentekas). Met ingang van 1882 werd hij als opvolger van zijn schoonvadergemeenteraadslid en burgemeester van Gent, ambten die hij vervulde tot 1895. Hijwas tevens volksvertegenwoordiger (1882-1886, 1889-1890) en senator (1900-1906). Als burgemeester liet Lippens talrijke belangrijke openbare werkenverwezenlijken onder leiding van de stadsingenieur Emile Braun. Het HippolyteLippensplein te Gent is beter bekend als het 'Rond Punt'.

Minder bekend is dat Hippolyte Lippens in 1899 te Gent deelnam aan deindrukwekkende betoging van "werklieden en burgers" voor de invoering van hetalgemeen stemrecht. Reeds in 1892 had hij in de loge La Liberté een voordrachtgegeven over het algemeen stemrecht. Dat Hippolyte Lippens een progressief manwas, kan men ook afleiden uit de keuze van de man die van 1882 tot 1895 zijnsecretaris was, met name de vooruitstrevende advocaat Pieter De Bruyne (1850-1919). Na Hippolyte Lippens' afscheid van de stedelijke politiek blies De Bruyne

Page 21: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

della FAILLE d'ANVYN - 169

de bruggen met de liberale partij op en zetelde van 1896 tot 1911 als 'radico-socialist' in de gemeenteraad, in dezelfde groep als onder meer Eduard Anseele,Eduard De Vynck, Ferdinand Hardyns, Louis Emile Coppieters, Jan Foucaert,Polydoor Verbauwen, Karel Bontinck en enkele progressieve liberalen als bijv.Constant Emile Heyndrickx (zie onder het lemma de Vos, Constant) en FelixCambier.

Hippolyte Lippens was lid van Le Septentrion (zoals zijn schoonbroer Oswaldde Kerchove). Van 1886 tot 1888 was hij de Voorzittend Meester van deze loge.Emile Braun (1849-1927), zijn opvolger als burgemeester (1895-1920), waseveneens lid van Le Septentrion. Op de burgerlijke begrafenis van HippolyteLippens werd een lijkrede uitgesproken door graaf Eugène Goblet d'Alviella,Soeverein Groot-Commandeur van de Opperraad (Suprême Conseil).

Uit het huwelijk van Hippolyte Lippens en Louise Marie de Kerchove deDenterghem volgden Edgard Lippens (1883-1967), die burgemeester van Moerbekewerd en graaf Maurice Auguste Lippens (1875-1956) die opeenvolgend burge-meester van Moerbeke werd, gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen,gouverneur-generaal van de toenmalige kolonie Belgisch-Kongo, lid van de Senaat,minister van Spoorwegen, PTT, Transport, alsmede van Kunsten en Letteren. In1934 werd hij benoemd tot Minister van Staat.

Hun neef Paul Lippens (1876-1915) huwde Suzanne Orban (1887-1971), dieverwant was met de liberale staatsman Hubert Walthère Frère-Orban (1812-1896).Hoewel vader van drie kinderen werd Paul Lippens in 1914 oorlogsvrijwilliger. Hijwerd aan het front dodelijk gekwetst en overleed in 1915 in het hospitaal van DePanne, waar zijn echtgenote sedert het begin van de oorlog als verpleegster werk-zaam was, terwijl hun kinderen in veiligheid waren gebracht in Zwitserland. Na hetoverlijden van haar echtgenoot zette Suzanne Lippens-Orban zich meer dan ooit invoor het hospitaal te De Panne ('Ambulance de l'Océan') dat in 1917 duizend beddentelde. Dit hospitaal stond onder de leiding van de chirurg Antoine Depage (1862-1925), die lid was van de loge Les Amis Philanthropes te Brussel. Na dewapenstilstand werd Suzanne Lippens-Orban, naast haar aangetrouwde nichtMarthe Boël (geboren de Kerchove de Denterghem), actief in diverse feministischebewegingen en ze was een van de oprichtsters van de 'Fédération nationale desdames libérales' en van 'Solidarité - Groupement social féminin libéral'. In 1934werd zij ondervoorzitter van de 'Conseil National des Femmes belges', die werdvoorgezeten door Marthe Boël. Suzanne Lippens-Orban zetelde van 1921 tot na deTweede Wereldoorlog als liberaal gemeenteraadslid te Brussel.

della FAILLE d'ANVYN, ridder Charles Borromée (1761-1838)

a/ Les Frères Zélés (1785), L'Union Indissoluble, militaire loge van het regimentMurray te Namur (1783)

b/ 'Frère Terrible' (broeder Voorbereider)

c/ -

d/ edelman, legerkapitein, rentenier

Page 22: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

170 - della FAILLE d'ANVYN

e/ Gent, Hoogstraat, Onderbergen

f/ contribuant Academie (1782)

g/ 30, 31, 41, 85, 322, 217, 417, 486, 757, 878, 880, 913, 1006, 1028, 1030c

Cordier, Duchaine en Vanderschelden vermelden een kapitein 'Charles della Faille'als lid van de militaire loge L'Union Indissoluble te Namur in 1783. Het gaatwellicht om Charles Borromée della Faille (1761-1838), heer van Anvyn, tweedezoon van graaf Emmanuel Jean della Faille d'Assenede en broer van graaf JosephSébastien della Faille*, die beiden in het vorig lemma werden besproken.

Daarover bestaat nochtans geen absolute zekerheid, onder meer omdat:

(i) Cordier preciseert dat della Faille te Mechelen woonde, zodat hij een telg kanzijn van de tak van de familie die in het Antwerpse was gebleven;

(ii) hij in 1783 pas 22 jaar was, misschien wat jong om kapitein te zijn (Cordierschrijft zelfs 'capitaine retiré');

(iii) Yves Schmitz, de biograaf van de familie della Faille, geen melding maaktvan een militaire loopbaan van Charles Borromée, noch van een lidmaatschapvan de vrijmetselarij. Nochtans kende Schmitz de gepubliceerde ledenlijsten,zoals blijkt uit zijn levensbeschrijving van Emmanuel Jean en Joseph Sébas-tien della Faille*. Men mag veronderstellen dat hij alleen de ledenlijsten vande Gentse loges raadpleegde en geen acht sloeg op die van de militaire loge teNamur.

Anderzijds weet men dat Charles Borromée della Faille in 1787 dienst nam als'infanteriekapitein' in het vrijwilligerskorps van de hoofdgilden dat door het Gentsestadsbestuur was belast met het handhaven van de openbare orde tijdens de eersteonlusten tegen Jozef II. Het regiment Murray te Namur was een infanterieregimentzodat het best aan te nemen is dat het lid van de militaire loge in 1783 en de Gentseedelman die dienst nam in het vrijwilligerskorps één en dezelfde persoon was. Hetvrijwilligerskorps was overigens heel spaarzaam in het toekennen van militaire titels(talrijke notabelen kregen helemaal geen graad!), zodat het bijzonder onwaar-schijnlijk is dat men iemand 'infanteriekapitein' zou hebben benoemd die niet in diehoedanigheid 'zijn sporen had verdiend'.

De vermelding 'Malines' bij Cordier kan een van de talrijke verschrijvingen vandeze auteur zijn (en die men ten andere niet aantreft bij Duchaine en Vander-schelden).

Op grond van deze diverse elementen mag men redelijkerwijs aannemen dat deGentenaar Charles Borromée della Faille lid was van de militaire loge van hetregiment Murray te Namur, waar hij werd opgetekend als 'Frère Terrible' (over ditambt, zie onder het lemma Lammens, François Joachim Premier). Volgende Gente-naren waren eveneens lid van deze militaire loge: Benoît Fortuné Goubau* en graafChrétien Charles de Thiennes*.

Charles Borromée della Faille was in 1785 alleszins ook lid van de Gentse logeLes Frères Zélés waarvan zijn toekomstige zwager, schepen Jean FrançoisSchoorman*, de 2de Opziener was. De handtekening van Charles della Faille is vrij

Page 23: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

della FAILLE d'ANVYN - 171

duidelijk leesbaar op het vrijmetselaarsdiploma dat Les Frères Zélés op 27 oktober1785 toekende aan haar Thesaurier Jacques Mechelynck*, gewezen VoorzittendMeester van La Constante Union.

Als tweede zoon droeg Charles Borromée niet de naam 'della Faille d'Assenede'(zie bijv. ook de gebroeders Emmanuel Pierre d'Hane de Leeuwergem* en JeanBaptiste d'Hane de Steenhuyze*). Hij was heer van Anvyn, een door zijn vaderaangekochte heerlijkheid, en bleef heel zijn leven bekend als (ridder) 'della Failled'Anvyn'. Yves Schmitz beschrijft hem als een "rentier assez conservateur enpolitique et très religieux".

Vooral zijn lange verloving en zijn romanesk huwelijk met zijn nicht, de vier jaaroudere Anne Marie Schoorman, zijn te Gent beroemd gebleven.

Anne Marie Schoorman (1757-1835) was een dochter van schepen AmandBenoît Schoorman en Marie Isabelle della Faille, die de zuster was van graafEmmanuel Jean, de vader van Charles Borromée.

Charles Borromée werd op zijn nicht verliefd wanneer hij achttien of negentienjaar was. Zijn ouders stonden zeer kritisch tegenover deze verliefdheid, én wegensde bloedverwantschap, én wegens het leeftijdsverschil. Omdat er, alleszins op kortetermijn, geen sprake kon zijn van een huwelijk, bleef Charles Borromée gedurendeenige jaren legerofficier. Hij woonde toen niet meer in bij zijn vader (die intussenweduwnaar was geworden), wèl in de Hoogstraat in een woning die hij waar-schijnlijk had aangekocht met zijn aandeel in de nalatenschap van zijn zeer ver-mogende moeder, die immers een kleindochter was van de internationale negotiantJacob Fortunatus Maelcamp (en een zus van baron Jean Baptiste Maelcamp deVlienderbeeke*).

In 1782 werd hij contribuant van de Academie voor teken-, schilder- enbouwkunst en het jaar daarop een van de 'directeurs ordinaire' van deze instelling,waar hij opgetekend werd als 'M'her Charles Chevalier della Faille d'Anvyn'. Zoalsreeds vermeld nam hij in 1787 als infanteriekapitein dienst in het vrijwilligerskorpsvan de Gentse hoofdgilden.

In 1782 had Charles Borromée della Faille, door de bemiddeling van de pastoorvan de Sint-Michielsparochie, een verzoekschrift gericht aan de paus met het oogop het bekomen van een dispensatie om zijn nicht te mogen huwen. Pas was dezeprocedure ingeleid, of een edict van 16 augustus 1782 van keizer Jozef II trad inwerking, waarbij dergelijke dispensaties voortaan alleen nog door de bisschoppenin de Oostenrijkse Nederlanden mochten worden verleend en niet meer door Rome!

Onder druk van het Vaticaan weigerden de Belgische bisschoppen evenwelgebruik te maken van deze nieuwe bevoegdheid! Voor de twee Gentse geliefden wasde toestand uitzichtloos: krachtens het edict had een dispensatie door de paus geenrechtsgevolgen, maar anderzijds weigerden de bisschoppen de dispensaties teverlenen die wèl rechtsgevolgen zouden hebben...

In 1788 stemde vader graaf Emmanuel Jean della Faille eindelijk in met hetvoorgenomen huwelijk, en zette zijn politiek en maatschappelijk 'gewicht' achter hetverzoek om dispensatie. Na moeizame onderhandelingen werd een compromis

Page 24: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

172 - della FAILLE d'ANVYN

bereikt dat voor de regering te Wenen geen gezichtsverlies inhield: CharlesBorromée diende aan de Geheime Raad te Brussel de toelating te vragen om, doorbemiddeling van een bisschop in de Oostenrijkse Nederlanden, aan de paus eenverzoek om dispensatie te richten!

Na ontvangst van het verzoek van Charles Borromée della Faille, vroeg deGeheime Raad vooreerst een rapport aan de Procureur-generaal bij de Raad vanVlaanderen, Louis Joseph Maroucx d'Opbraekel (zie onder het lemma van Volden,Joseph Pieter). De Procureur-generaal won het advies in van een aantal instanties,onder meer de pastoor van de Sint-Michielsparochie en de president van de Raadvan Vlaanderen, ridder Jean François Xavier Diericx (zie o.m. onder het lemma deConinck, Louis Joseph). In zijn gunstig advies preciseerde de Procureur-generaaldat "les parents Schoorman lui ont affirmé que leur fille en mourrait si le mariagen'était pas autorisé". Op zijn beurt adviseerde de Geheime Raad gunstig bij deregering te Wenen. Bij keizerlijk edict van 26 november 1788 bekwam CharlesBorromée de la Faille de toestemming ... om aan de paus de vereiste dispensatiewegens bloedverwantschap aan te vragen.

Het huwelijk van Charles Borromée en Anne Marie Schoorman werd, na negenjaar verloving, voltrokken op 4 mei 1789 in de Sint-Michielskerk. De jonggehuwdengingen wonen in een eigendom van de familie Schoorman aan Onderbergen, in denabijheid van het 'hof van Ravenstein' waar graaf Emmanuel Jean della Faillewoonde.

Charles Borromée della Faille oefende na zijn militaire loopbaan geen beroepmeer uit en beheerde zijn aanzienlijk vermogen, o.m. door het beleggen van risico-kapitaal in de maatschap 'Moulins d'Ostende'. Van 1789 tot 1791 was hij tevensdeken van de bakkersnering, een erefunctie die vaak door notabelen werd uitge-oefend.

In het begin van de Brabantse Omwenteling was hij met zijn broer (en ondermeer ook Charles Joseph Vilain XIIII* en Emmanuel Pierre d'Hane de Leeuwer-ghem*) lid van het 'comité van Hulst' dat nauw samenwerkte met het 'comité vanBreda' (rond Hendrik van der Noot en Jan Frans Vonck) en vooral de inname vanGent voorbereidde (zie het lemma Charles Joseph Vilain XIIII).

Tijdens de tweede 'Oostenrijkse restauratie' (1793) zamelde hij, zoals zijn vader,bij de notabelen "dons volontaires ou patriotiques pour les fraix de Guerre" in; dezegeldmiddelen dienden om het Oostenrijks leger beter te bewapenen tegen eennieuwe Franse inval.

Na de tweede Franse inval in 1794 emigreerde hij met zijn echtgenote naarMünster (Westfalen), maar keerde reeds in juni 1795 terug naar Gent. Voor het'emprunt forcé' van 1795 werd hij aangeslagen in de 16de klasse, die van de meestvermogenden.

Tijdens de hele Franse tijd bleef hij op de achtergrond. Men weet alleen dat hijop religieus gebied een fervent aanhanger was van de ultramontaanse Gentsebisschop Mgr. Maurice de Broglie (zie onder het lemma de Meulenaere,Maximilien Macaire).

Page 25: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

FAUT / FEYLT - 173

Dit veroorzaakte overigens problemen tijdens het Hollands Bewind. Bij zijnopname in het Ridderschap van Oost-Vlaanderen weigerde hij aanvankelijk de eedaf te leggen omdat hij die strijdig achtte met zijn geloofsovertuiging. Om dezelfdereden weigerde hij in 1815 de Fundamentele Wet (grondwet) goed te keuren. Hij konzich niet verenigen met het beleid van koning Willem I en werd een verwoedondertekenaar van allerlei petities die in de ultramontaanse kringen werden ver-spreid om tegen dit beleid te protesteren.

Charles Borromée della Faille was tijdens het Hollands Bewind ondervoorzittervan de Berg van Barmhartigheid aan de Abrahamstraat, alsmede van de "Bestieringvan Weldadigheyd" die zitting hield in de oude Armenkamer aan het stadhuis (zieonder het lemma van Hyfte, Jean). Hij was bovendien lid van talrijke vromegenootschappen. Zijn biograaf Yves Schmitz preciseert dat hij "catholique ... avecune certaine ostentation" was. In 1825 behoorde hij tot de milde schenkers van denieuwe klokken voor de toren van de Sint-Michielskerk, die werden gewijd door deultramontaanse kanunnik Ambroise Goethals (zie onder de lemma's Goethals,Adriaen Jacques en de Meulenaere, Maximilien Macaire).

Charles Borromée della Faille d'Anvyn overleed in 1838, drie jaar na zijnechtgenote. Uit hun romanesk huwelijk werden geen kinderen geboren.

[FAUT, Jean]

a/ Parfaite Amitié (1786)

b/ 'dienende Broeder'

c/ -

d/ -

e/ Gent

f/ -

g/

Alleen Désiré Destanberg vermeldt deze 'dienende Broeder'. Het gaat hoogst-waarschijnlijk om een verkeerde lezing van de naam 'Saint Jean' die voorkomt opde in 1786 ingediende ledenlijst. In werkelijkheid is de juiste familienaam waar-schijnlijk 'Sinjan' (zie onder dat lemma).

FEYLT, Henri Gaspard (? - ?)

a/ Félicité Bienfaisante (1786)

b/ -

c/ -

d/ schrijnwerker-meubelmaker, fabrikant van luiten

e/ Gent, Zwarte Zustersstraat

f/ -

g/ 232, 322, 370, 1006

Page 26: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

174 - le FRERE

Désiré Destanberg vermeldt ene 'Henri Heylt, ébéniste' als lid van La FélicitéBienfaisante in 1786. Een schrijnwerker met die naam kon niet geïdentificeerdworden. Waarschijnlijk is er, zoals meer voorkwam, een verschrijving in deledenlijst, en is dit lid Henri Gaspard Feylt.

De 'Wegwyzer' van 1789 omschreef zijn beroep als volgt: "Ebben-hout-werker,ingeleyd, Beslag-werker en Luytmaeker". Dit klinkt mooier dan 'ébéniste', maarkomt op hetzelfde neer.

Henri Feylt blijft evenwel vooral bekend wegens de vervaardiging, die in 1780-1781 werd afgewerkt, van het parket in het 'Italiaans salon' van het hotel d'Hane deSteenhuyse te Gent (zie onder het lemma d'Hane de Steenhuyse, Jean Baptiste). "Uncachemire en marqueterie" schreef een Parijs journalist in 1878. Gelegd opsparrenhout, is dit parket samengesteld uit vijf verschillende houtsoorten: ebben-,rozen-, geel-, amarant- en plaanhout. Frans De Potter preciseert dat Henri Feylt hetparket schijnt beschouwd te hebben als een schilderij en dat hij "het volle besef hadvan de waarde des arbeids: in eenen hoek van 't parket, omtrent de groote deur, leestmen zijnen naam, gevormd uit stukjes ebbenhout: Henricus Gasparis Feilt fecit annoMDCCLXXX, de Paris". Deze laatste woorden verantwoorden het vermoeden datFeylt afkomstig was van Parijs.

De veelkleurige parketvloer is samengesteld uit kubusmotieven (met talrijketrompe-l'oeils) rond een centraal thema. Een prachtige foto van de parketvloer kanmen aantreffen in J. Dambruyne e.a., Een stad in opbouw, II, blz. 152.

Het leggen van het parket had ongeveer vijf jaar in beslag genomen. Vóór HenriFeylt hadden daaraan ook gewerkt (zij het met heel wat vertraging) zijn broerFrançois Feylt en Joseph Carlie.

Het 'Italiaans salon' (ook balzaal genoemd) was gebouwd naar een ontwerp vanPieter-Norbert van Reijsschoot (1738-1795).

Henri Feylt vervaardigde ook luiten, die meestal van ebbenhout werden gemaakt.

LE FRERE, Joseph (1748-1821)

a/ Candeur (1786), Constante Union (1786), Parfaite Amitié (1786)

b/ Voorzittend Meester, Parfaite Amitié (1786)

c/ 'Rose-Croix' (1805)

d/ meesterkleermaker, sergeant-majoor bij de 'Garde Municipale' tijdens het FransBewind.

e/ Gent, Savaanstraat

f/ Lid van de jakobijnse 'Cercle Constitutionnel' (1797)

g/ 13, 33, 35, 173, 258, 344

Joseph Le Frère werd geboren te Parijs in 1748, als zoon van André Joseph enGeneviève Coroiz. Hij werd als Poorter van Gent ingeschreven op 16 november1773.

Page 27: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

GAILLY / van GHEELE / de GHELLINCK de NOKERE - 175

Joseph Le Frère was een actief vrijmetselaar: Voorzittend Meester van LaParfaite Amitié, lid van twee andere loges (waarvan één alleen in het Nederlandsarbeidde) en 'Rose-Croix'.

In 1797 werd hij lid van de jakobijnse 'Cercle Constitutionnel' te Gent, maar hijnam niet actief deel aan de politiek. Tijdens het Frans Bewind was hij tevenssergeant-majoor van de 'Garde Municipale'.

Hij huwde te Gent Joanna Carolina van der Gucht en overleed in 1821.

In 1804 was hij een van de wederoprichters van La Félicité Bienfaisante, in welkeloge hij 1ste Opziener werd.

Alleen Paul Duchaine heeft blijkbaar de ledenlijst van La Parfaite Amitié ver-keerd gelezen. Hij vermeldt inderdaad ten onrechte ene 'J. Lefèvre, maître-tailleur'.

GAILLY, Jean Charles (1749- ?)

a/ Candeur (1786)

b/ -

c/ -

d/ meestertimmerman

e/ Gent

f/ -

g/ 258

Jean Charles Gailly werd geboren te Binche in 1749, als zoon van Adrien JosephGailly en Marie Claire Trouez. Hij werd als poorter van Gent ingeschreven op 13augustus 1776.

van GHEELE, Louis (? - ?)

a/ Candeur (1786)

b/ -

c/ -

d/ fabrikant van weverskammen

e/ Gent, Brabantdam

f/ -

g/ 1006

Van Louis van Gheele weet men alleen dat hij een 'fabrique de rots' bezat aan deBrabantdam. Hij was dus 'kamslager' of fabrikant van weverskammen.

de GHELLINCK de NOKERE, ridder Jean Baptiste Joseph (1747- ?)

a/ Bienfaisante (1778)

b/ Thesaurier

c/ 'Maître Ecossais'

Page 28: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

176 - de GHELLINCK de NOKERE

d/ edelman, 'heer van Nokere &c.', ridder van het Heilige Roomse Rijk

e/ Gent, Poel

f/ Sint-Jorisgilde (1760), Sint-Sebastiaansgilde (1772), contribuant van de Aca-demie (1770).

g/ 30, 31, 45b, 82, 85, 139, 156, 169, 176, 179, 197, 281, 313, 344, 367, 382, 432,435, 486, 721, 756, 868, 880, 913, 939, 972, 1031

Jean Baptiste de Ghellinck werd geboren te Gent op 18 september 1747. Hij was eenvan de 21 kinderen van Jean Baptiste Matthieu de Ghellinck, erfelijk ridder van hetHeilige Roomse Rijk, heer van Winghene en Cranenbroeck, en van diens nichtMarie Sabine de Ghellinck, dochter van ridder Matthieu Xavier de Ghellinck, heervan Nokere, Walle en Gorchem. Het is door toedoen van zijn moeder (de oudstedochter van een edelman die geen zonen had) dat Jean Baptiste de Ghellinck aan-spraak maakte op de heerlijkheid van Nokere. Zijn broer André werd om dezelfdereden 'heer van Walle'.

Jean Baptiste de Ghellinck studeerde 'artes' aan de universiteit van Leuven, waarhij een studiemakker was van Gaspar Philippe de Brune de Willecomme* (die laterlid werd van La Bienfaisante), van de toekomstige kanunnik Maximilien Macairede Meulenaere* (later lid van La Constante Union) en Louis Ferdinand Dons deLovendeghem* (hoogstwaarschijnlijk de naamdrager die lid werd van La Bien-faisante).

Jean Baptiste de Ghellinck huwde in 1772 Marie-Claire de Coninck, dochter vanridder Jean-Baptiste de Coninck en Françoise Nicole d'Azuara y Gandia d'Oultre.Marie Claires broer Louis Joseph de Coninck* was lid van de Gentse loge LaDiscrète Impériale et Royale en waarschijnlijk ook van La Bienfaisante (zie onderhet lemma de Coninck, Louis Joseph).

André de Ghellinck, heer van Walle, jongere broer van Jean Baptiste Joseph,huwde Angéline Colette della Faille, dochter van Emmanuel Jean della Faille, endus de zus (zie onder het lemma della Faille d'Assenede, Joseph Sébastien) van eenlid van La Bienfaisante.

Jean Baptiste de Ghellinck was zeer gehecht aan zijn bezittingen in de streek vanNokere (bij Kruishoutem). Hij liet er een kasteel in Louis XVI-stijl bouwen dat doorde Ippa-kastelengids wordt beschreven als "een uitstekend voorbeeld van eentraditioneel buitenverblijf uit de 18de eeuw". Waarschijnlijk was hij vrij populair bijde bevolking van Nokere. In 1773 droeg immers de plaatselijke rederijkerskamereen (te Gent gedrukt) toneelstuk op aan Jean Baptiste de Ghellinck en zijnechtgenote: Triumpherende Adoranten van den Allerhoogsten Godt, Iverige Naer-volgers van den roep des Heeren, gerymt door C. de Langhe.

Jean Baptiste de Ghellinck en zijn echtgenote werden in 1770 allebei contribuantvan de Academie voor teken-, schilder- en bouwkunst.

Te Gent lieten zij in 1778 aan de Poel het 'hotel de Nokere' bouwen, naar eenontwerp van architect Joachim Franciscus Colin, die het schrijnwerk voor devensterramen in het hotel d'Hane Steenhuyse had gemaakt en in 1780 een van de

Page 29: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de GHELLINCK de NOKERE - 177

'Directeurs artisten' van de Academie werd. Het prachtige herenhuis ("une véritablehabitation princière", volgens Prosper Claeys) werd gebouwd op de site waar zichgedurende enkele eeuwen het 'hof van Wakken' bevond. Dit bouwvallige herenhuiswerd in 1747 aangekocht door grootvader Matthieu Xavier de Ghellinck.

Het 'hotel de Nokere' is samengesteld uit twee identieke, symmetrisch opge-bouwde woonvleugels die door een koetspoort zijn verbonden. Voor de ver-houdingen tussen de gevelonderdelen maakte architect Colin herhaaldelijk gebruikvan de aloude 'gulden snede' van de middeleeuwse bouwmeesters.

Jean-Baptiste de Ghellinck en zijn echtgenote lieten het herenhuis na aan hundochter Nathalie Colette (1776-1855), die gehuwd was met Philippe Joseph Piers,heer van Raveschoot (1781-1825). Deze was schepen (1817-1819) en burgemeestervan Gent (1819-1825), alsmede lid van de Provinciale Staten (1816-1825). Hij werdin 1808 lid van de Gentse loge Les Vrais Amis waar hij het ambt van 1ste Opzienerbekleedde. In het kapittel voor 'hogere graden' dat aan Les Vrais Amis was gehecht,werd hij Grootredenaar. In 1818 liet Philippe Joseph Piers zich affiliëren in LeSeptentrion, alsmede in La Félicité Bienfaisante, waar hij Eerste Keurmeester werd.

Daar het gezin Piers de Raveschoot kinderloos was, ging het herenhuis over opNathalies zus Adélaïde de Ghellinck, geboren in 1778, die gehuwd was metEmmanuel Jean de Kerchove de Denterghem (1774-1858) die lid was van LaFélicité Bienfaisante (zie onder het lemma della Faille d'Assenede, Joseph Sébas-tien). Bij het overlijden van hun ouders waren Mélanie, Auguste en Victor deKerchove de Denterghem het oneens over de bestemming van het hotel de Nokere.Mélanie wilde er blijven wonen terwijl haar twee broers de voorkeur gaven aan eenverkoop. In 1858 kon volgende verdeling worden bereikt: 1/3 van het grote heren-huis (aan de kant van de Sint-Michielsstraat) werd toegewezen aan Mélanie die erging wonen, terwijl de overige 2/3en (die aan haar broers toekwamen) werdenverkocht aan de 'Cercle Industriel et Commercial', die alle belangrijkste personenop economisch gebied groepeerde en waarvan het lidmaatschap, aldus HermanBalthazar, "werkelijk een exclusieve eer" was.

Voor de 'petite histoire' wordt vermeld dat deze handelaarsvereniging liberaalgezind was en dat zij concurreerde met de katholieke 'Ligue du commerce et del'industrie'. De Cercle verkocht het hem toekomende deel van het herenhuis reedsin 1865 door aan de 'société civile Hôtel de Nockeren', die het ter beschikking steldevan de 'Cercle Catholique' en de 'Katholieke grondwettelijke vereeniging desarrondissements Gent'.

Voor de verkoop van 1865 was er even sprake van dat het stadsbestuur het 'hotelde Nokere' zou aankopen en restaureren om het aan te bieden aan de graaf vanVlaanderen, met het verzoek dat hij er daadwerkelijk zou komen wonen. De graafvan Vlaanderen was toen prins Philippe (1837-1905), derde zoon van Leopold I, diein 1867 prinses Maria von Hohenzollern-Sigmaringen huwde (zij werden de oudersvan koning Albert I). Aan dit voornemen is geen uitvoering gegeven.

Het gebouw is thans ingenomen door een aantal instellingen die tot de christelijkearbeidersbeweging behoren.

Page 30: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

178 - de GHELLINCK de NOKERE

Jean Baptiste de Ghellinck was van 1780 tot 1789 als 'tweede proviseerder', eenvan de belangrijkste bestuursleden van de Sint-Sebastiaansgilde. Zijn schoonbroerLouis Emmanuel de Rockelfing* was van 1780 tot 1794 'eerste proviseerder' van degilde.

In 1785 poogde de Ghellinck leenman te worden van de kasselrij van deOudburg. Ondanks de steun van de bisschop Mgr. Ferdinand de Lobkowitz werdhij niet benoemd. Met enkele andere edellieden (onder meer zijn zwager LouisEmmanuel de Rockelfing en graaf Henri Pierre Coloma*) speelde hij een beschei-den rol in de kasselrij Oudenaarde waar hij talrijke eigendommen bezat. Hij hieldzich verder politiek afzijdig.

Tijdens de Brabantse Omwenteling ging zijn sympathie naar de Patriotten, meerin het bijzonder naar de democratische Vonckisten (die op de steun van talrijkeedellieden mochten rekenen). Op 25 februari 1790 bood hij in zijn herenhuis eenluisterrijk maal aan, naar aanleiding van de 'plechtige intrede' te Gent van generaalJan Andreas van der Mersch (1734-1792), de bevelhebber van het leger van de'Vereenigde Belgische Staeten'. De "generaal Veldtuygh-meester, gekleedt meteenen blauwen surtout, geseten op een peerdt" had de dag voordien de bijzonderstestraten van de stad doorkruist, waarna hij op het stadhuis door raadpensionarisCharles Louis Diericx werd verwelkomd als 'den Nederlandschen Washington' engehuldigd door de Staten van Vlaanderen. Na een Te Deum in de Sint-

Baafskathedraal werd een banket aangeboden in de Sint-Pietersabdij, waar eenneef van generaal van der Mersch monnik was (en sedert 1785 secretaris van deabdij), met name Emilius Malingié, die beter bekend is als de auteur van eenvierdelig relaas (Le livre des jours, Verba Dierum) van alles wat binnen de abdij enin de Oostenrijkse Nederlanden gebeurde van augustus 1779 tot augustus 1791 (opwelk tijdstip Malingié de abdij verliet om parochiepastoor te worden, eerst te Eke,dan in de Sint-Pieterskerk te Gent, later in de Sint-Niklaaskerk, waar Frans DePotter hem optekende als 'Milo' Malingié). Tijdens de Brabantse Omwentelingschaarde Malingié zich bij de democratische Vonckisten, hetgeen wellicht verklaartdat hij de abdij verliet (moest verlaten?) om seculier priester te worden in eenlandelijke parochie.

De dag daarop inspecteerde de generaal het 'Spanjaardskasteel' en de troepen derPatriotten. Daarna nam hij met het hele officieel gezelschap deel aan een eetmaaldat werd aangeboden door Jean Baptiste de Ghellinck en zijn echtgenote. Tijdensdit eetmaal werden overeenkomstig het gebruik gelegenheidsverzen en toesprakenvoorgedragen. Men zong ook een lied op de wijze van 'Marlborough', met ondermeer de volgende strofe:

van der Mersch va 't en guerreFiers Tyrans! craignez ce tonnerre!Il remplira la terreDu bruit de ses exploits.Il apprendra 't aux RoisZ'à respecter les Loix.

Page 31: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de GHELLINCK de NOKERE - 179

Generaal Jan Andreas van der Mersch, geboren te Dadizeele in 1734, nam in1754 dienst in het Franse regiment 'de la Marck'. Wegens zijn uitmuntende staatvan dienst werd hij vereerd met de waardigheid van 'chevalier de Saint-Louis'. In1778 ging hij met de graad van kolonel over naar het Oostenrijks leger en huwde hijeen mooie (en arme) herbergiersdochter. Bij het losbreken van de BrabantseOmwenteling, werd hij benoemd tot opperbevelhebber van het Patriottenleger. HetSoeverein Congres van de Verenigde Belgische Staten bevorderde hem in januari1790 tot de graad van generaal van de artillerie. Wegens zijn sympathieën voor hetdemocratisch gedachtengoed van Jan Frans Vonck (en waarschijnlijk ook omdat hijniet stipt alle instructies van de Statisten van het Soeverein Congres uitvoerde; zieonder het lemma de Nottet d'Anglier, Pierre Charles) werd hij op 8 april 1790gearresteerd en opgesloten in de citadel van Antwerpen, later in de gevangenissente Leuven en Tournai (zie ook onder het lemma Lammens, François JoachimPremier). Na zijn vrijlating voegde hij zich bij de Vonckisten in hun hoofdkwartierte Lille. Hij overleed in 1792 te Menen (waar hij baron Albert François vanPottelsberghe* kan gekend hebben).

Luitenant-generaal graaf Maximilien de Baillet Latour (1737-1806), kolonel-eigenaar van een regiment van 'dragons Wallons' tijdens de Brabantse Omwen-teling, beoordeelde generaal van der Mersch als volgt in zijn Journal de Campagne:"van der Mersch, qui n'était qu'un brave, et n'entendait pas le métier". Debeoordeling van prins Charles Joseph de Ligne* luidde: "le brave colonel, le plusintrépide des militaires".

Generaal van der Merschs zoon Frederic Ferdinand (geboren in 1783) werd lidvan de loge L'Amitié te Kortrijk. Dochter Nathalie van der Mersch huwde met deLeuvenaar Lambert Henri Frantzen (1769-1848) die kapitein was in het Patriotten-leger en in oktober 1789 deelnam aan de slag van Turnhout. Frantzen ging in 1792in Franse dienst en werd in 1814 inspecteur-generaal van Waters en Bossen teMaastricht. Ook zijn broer François Charles Frantzen (1771-1830) was officier inhet Patriottenleger; hij eindigde zijn loopbaan als ontvanger van de Domeinen teTongeren.

Na de tweede inval van de Fransen in 1794 verliet Jean Baptiste de Ghellinck destad met zijn vrouw en hun zes kinderen. Reeds in 1795 keerden zij terug. Eenambtenaar omschreef de Ghellinck als een 'aristocrate dangereux', waarschijnlijkomdat hij contacten onderhield met personen die zich niet wilden neerleggen bij deinlijving door Frankrijk. Op financieel vlak was het Frans Bewind voor deGhellinck, zoals voor de meeste edellieden, een ware catastrofe. Omdat de situatievan de Ghellinck typisch is voor talrijke edellieden uit die tijd, worden hierna deargumenten opgesomd die hij inriep in een protestbrief van 30 december 1795 aande Franse overheid teneinde te worden vrijgesteld van een aanslag in het 'empruntforcé':

(i) hij had al zijn heerlijke rechten verloren, die het grootste deel van zijninkomen vormden;

Page 32: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

180 - de GHELLINCK de NOKERE

(ii) in 1794 had hij reeds aanzienlijk bijgedragen voor de 'militaire contributie', ditzowel te Gent als in de kasselrijen waar hij gronden bezat;

(iii) door de omstandigheden bleven talrijke gronden (vooral in de kasselrijKortrijk) onbewerkt en brachten zij niets op;

(iv) een groot aantal huizen die hij bezat waren door brand vernield of anderszinsbeschadigd;

(v) op zijn eigendommen werden meer dan 3.000 bomen gehakt, hetgeen eenaanzienlijk verlies aan kapitaal meebracht;

(vi) de renten die hij bezat ten laste van buitenlandse mogendheden werden nietmeer uitbetaald;

(vii) tal van zijn meubelen en bezittingen waren opgeëist door personen dievoorhielden dat zij agenten van de Republiek waren.

Waarschijnlijk heeft de Ghellinck zijn bijdrage tot het 'emprunt forcé' van 1795niet moeten betalen. Deze klaagbrief ten spijt bleef Jean Baptiste de Ghellinck indiverse documenten vermeld als een van de meest vermogende stadsgenoten.

Jean Baptiste de Ghellinck vertegenwoordigde het kanton Kruishoutem in hetdepartementaal kiescollege en speelde verder geen actieve rol. In 1804 stelde eenkiesdistrict hem voor als lid van de Gentse Municipalité, maar de regeringbenoemde hem niet. Guillaume Faipoult, Préfet van het Département de l'Escaut,typeerde hem als volgt: "mérites très ordinaires et caractère honnête".

Uit het huwelijk van Jean Baptistes broer, Charles Borromée de Ghellinck, heervan Wingene (1748-1826), en Marie Jeanne van den Hecke volgde onder meerPauline Marie de Ghellinck de Wingene (1778-1841) die in 1798 huwde met JeanRemi Kervyn d'Oud Mooreghem (1769-1843). Pauline Marie nam deel aan tweeevenementen die het vermelden waard zijn.

Bij de intrede te Gent van de nieuwe landvoogd aartshertog Karel Lodewijk inmei 1793 werd deze aan de Keizerpoort opgewacht door een praalwagen diebespannen was met acht paarden. Op de met gouden lijnwaad en bloemen versierdewagen zat Pauline Marie de Ghellinck die 'de vrede' voorstelde, met aan haarvoeten een leeuw (het traditionele zinnebeeld voor Vlaanderen) en een arend (hetzinnebeeld voor Oostenrijk). In haar handen droeg Pauline Marie een olijftak (hetzinnebeeld van de vrede) en een caduceus of Mercuriusstaf (het zinnebeeld van dekoophandel). De bank waarop Pauline Marie zat was omringd door 'hoorns vanovervloed'. Na een korte toespraak van de landvoogd, verzaakte deze aan zijn karosen vervoegde Pauline Marie op de praalwagen waar hij naast haar plaats gingnemen om zijn blijde intrede doorheen de stad voort te zetten.

Na de aftocht van het Frans leger leger in februari 1814, was gedurende eentweetal maanden een Russisch 'kozakkenregiment' gekazerneerd te Gent (zie onderhet lemma de Meulenaere, Pierre Georges). De eigenaar van dit regiment was dekleurrijke kolonel Boyhaloff (of Bygaloff) die van de Gentenaars spoedig debijnaam 'Peetje Kozak' kreeg. Tijdens de hele duur van zijn verblijf te Gent woonde

Page 33: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

GOBERT / GOETHALS, Adriaen - 181

'Peetje Kozak' in bij Jean Remi Kervyn d'Oud Mooreghem en zijn echtgenotePauline Marie de Ghellinck.

GOBERT, Henry Joseph (1760-?)

a/ Candeur (1786)

b/ -

c/ -

d/ meesterplafonneerder

e/ Gent, Reep

f/ -

g/ 13, 258, 344, 1020

Henry Gobert werd geboren te Fosse (bij Namur) omstreeks 1760. Toen hij in 1786lid werd van La Candeur, was hij gehuwd met Anne Marguerite Guige. Na haaroverlijden trouwde hij in 1798 met Anne de Monluison. Deze was waarschijnlijk eenzus van Bruno de Monluison, die in 1803 een van de wederoprichters en deVoorzittend Meester was van La Félicité Bienfaisante.

Uit een gepubliceerde genealogie van de edele familie Gobert uit Warneton(Waasten) blijkt niet dat de vrijmetselaar Henry Gobert verwant was met GuillaumeHyacinthe Gobert (geboren te Waasten in 1719, als poorter van Gent ingeschrevenop 12 maart 1745) en zijn zoon Philippe Lievin Gobert, die allebei tijdens detweede helft van de 18de eeuw hoge stedelijke ambtenaren waren (eerste secretarisvan de schepenbank van de Keure). Philippe Lievin werd zelfs leenman van dekasselrij van de Oudburg. In de 'cavalcade' voor het jubileum van de H. Machariusin 1767 beeldde hij 'den Keyzer van China' uit.

GOETHALS, Adriaen Jacques (1735-1816)

a/ La Discrète Impériale et Royale (1762-1767)

b/ Voorzittend Meester.

c/ -

d/ edelman; schepen van de Keure

e/ Gent, eerst aan het Gewad (1775), daarna aan de Kammerstraat (1786) en deOpper-Scheldestraat (1809)

f/ Sint-Jorisgilde (1761), Sint-Sebastiaansgilde (1763), Sint-Michielsgilde (1763),Sint-Antoniusgilde (1774), contribuant van de Academie (1788).

g/ 50.7, 53, 58, 85, 112, 154, 171, 200, 228a, 277, 322, 331, 382, 385, 404a, 409,519, 524, 632, 645, 654, 698, 706, 751, 761, 765, 765a, 801, 876, 876a, 878, 945,1006, 1029

Adriaen Jacques Goethals (1735-1816) stamde uit een adellijk Gents geslacht datreeds in 1260 een schepen van de Keure leverde, in de persoon van Justaes Goet-

Page 34: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

De 'Oostendse Compagnie' (waaraan talrijke Gentenaren deelnamen, onder meer ook1

de gebroeders Charles Antoine en Jacques Fortunat Maelcamp) werd in 1722 opge-richt door keizer Karel VI (1685-1740). Tussen 1724 en 1732 belegde zij twaalfhandelsexpedities naar het Verre Oosten (China en Bengalen). De 'Compagnie' kendeeen zodanige bloei dat de traditionele zeemogendheden (de Verenigde Provincies,Frankrijk en Engeland) zich bedreigd voelden en bekwamen dat de keizer deCompagnie in 1731 ontbond. De keizer besloot tot deze ontbinding onder meer om tevoorkomen dat de mogendheden last zouden berokkenen wanneer hij door zijn dochterMaria Theresia (1717-1780) op de troon zou worden opgevolgd. Deze voor Vlaanderennadelige toegeeflijkheid verhinderde nochtans de Oostenrijkse Successieoorlog niet,die onder meer voor Gent rampzalige gevolgen had (zie hoofdstuk II)

182 - GOETHALS, Adriaen

hals. Talrijke nakomelingen en verwanten vervulden eveneens belangrijke functiesin het stadsbestuur.

Twee telgen van de familie Goethals, Geerolf en Hugo Goethals, waren tijdensde eerste helft van de 15de eeuw deken van het ambacht van de metsers ensteenhouwers (de 'operatieve' metselaars) te Gent, hoewel zij het beroep niet zelfuitoefenden: Geerolf was licentiaat in de rechten, advocaat en raadpensionaris vande schepenen van Gedeele, Hugo studeerde rechten aan de Sorbonne en werdschepen van Gedeele te Gent. Zij waren m.a.w. 'aangenomen leden' van hetambacht, zoals de 'accepted Masons' in Engeland en Schotland.

Adriaen Jacques Goethals was het veertiende en laatste kind van de edelmanJosse Goethals en zijn echtgenote Thérèse Michelle le Febure, een dochter van delakenhandelaar Guilliam le Febure en Catherine Thérèse van Coppennolle. JosseGoethals en Thérèse Michelle le Febure werden begraven in de 'Pastoorskapel'(oude Sint-Sebastiaanskapel) van de Sint-Baafskathedraal, waar men in de vloernog hun grafzerk aantreft.

De vader van Adriaen Jacques, Josse Goethals (1685-1760) studeerde rechten teLeuven. Hij werd te Gent negotiant in lijnwaad en kant. Hij was schepen van deKeure van 1743 tot 1752, gouverneur van de Armenkamer en raadsheer in de Bergvan Barmhartigheid. Als internationaal koopman dreef hij vooral handel metSpaanse correspondenten te Cadiz en Sevilla. Hij was tevens mede-eigenaar van eenfregatschip. Josse Goethals was de oudste zoon van schepen Adrien Goethals enJeanne Marie Soenens, die een zus was van Jean Baptiste Soenens (1676-1746),schepen van Gent en directeur van de Oostendse 'Compagnie des Indes orientales'1.

Een dochter van Jean Baptiste Soenens, Thérèse Josephine Soenens huwdePhilippe Jacobs en was de moeder van Jean Baptiste Jacobs*. Haar zus AnneFrançoise Soenens huwde Ange Martin Odevaere. Zij overleed jong en uit het twee-de huwelijk van Ange Martin met Marie Jeanne Enghelbrecht werd AnselmeOdevaere* geboren.

Josse Goethals' zus, Marie Thérèse, huwde Emmanuel Joseph Papeians deMorchoven. Hun zoon Jean Baptiste Papeians (1722-1795), die licentiaat in derechten was en eerste secretaris van de schepenen van Gedeele werd alsmede'Directeur ordinaire van de Academie', huwde Marie Françoise o 'Donnoghue, eendochter van Jean o' Donnoghue, raadsheer in de Grote Raad te Mechelen en MarieJeanne de Horne. De o' Donnoghues waren van Ierse afkomst en behoorden reeds

Page 35: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Men kan niet uitsluiten dat Thérèse Grenier-Wambersie (geboren te Gent in 1757 als1

dochter van Jacques Wambersie en Catherine Augustine de Brouckère) verwant wasmet de Noord-Nederlandse vrijmetselaar J. Wambersie, die zijn loge De Eendragt(Rotterdam) ca. 1837 vertegenwoordigde op de plenaire vergaderingen van het Groot-oosten van Nederland.

GOETHALS, Adriaen - 183

enkele generaties tot de Vlaamse ambtsadel. Françoise o' Donnoghue had overigenseen broer, Jacques Alexandre o' Donnoghue (1718-1793), die in 1756 raadsheer inde Raad van Vlaanderen werd.

Ook in de familie van moeder Thérèse Michelle le Febure (1693-1736), die enigemaanden na de geboorte van Adriaen Jacques overleed, was men bij de interna-tionale handel betrokken. Haar broer, de licentiaat in de rechten Jean Baptiste leFebure, leidde een heel avontuurlijk leven. In 1721 reisde hij bijv. naar Soerate (opde Westkust van Indië) met het schip 'Sint Pieter' van de Gentse negotiant JacquesFortunat Maelcamp. Hij huwde een plaatselijke schoonheid in het rijk van deGrootmogol in Indië, waar hij talrijke jaren verbleef. Omstreeks 1737 kwam hij alsvermogend man opnieuw te Gent wonen, waar hij een herenhuis liet optrekken aande Hoogpoort. Hij werd tevens advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Zijn enigedochter trad in het huwelijk te Brugge.

Aan de reis op de 'Sint Pieter' had als kapelaan ook deelgenomen een oom vanThérèse Michelle en Jean Baptiste, Michaël le Febure. Deze hield van de reis (diezestien maanden duurde) een 'journaal' bij waarin talrijke details voorkomen overde angsten en miseries die een dergelijke onderneming inhield voor een stads-pastoor op middelbare leeftijd.

Thérèse en Jean Baptiste le Febure hadden nog een zus, Angeline Catherine(geboren in 1686) die huwde met de bankier en negotiant Jean Baptiste Grenier.Hun afstammelingen vervulden een vooraanstaande rol in het commercieel enpolitiek leven te Gent, onder meer de negotiant François Jean Grenier (1748-1827)die in 1793-1794 lid van de stedelijke Collatie was voor de Sint-Michielsparochie,de apotheker Bernard François Grenier (1756-1837), die in de Collatie zetelde voorde Onze-Lieve-Vrouwparochie (1781, 1791-1793) en na de eerste inval van deFransen lid werd van het 'comité van de Keure' (dat de gelijknamige schepenbankverving), de negotiant in kant Jean Liévin Grenier (1746-1822) en zijn echtgenoteThérèse Wambersie1 (1757-1828) die de ouders waren van de in 1858 tot graafverheven negotiant Edouard Emmanuel Grenier (1795-1870), orangistisch (laterliberaal) gemeenteraadslid (1830-1854), liberaal senator van 1848 tot 1870 en eenvan de oprichters van de mechanische vlasspinnerij La Lys.

Adriaen Jacques kreeg zijn voornamen naar zijn oom en peter Adrien JacquesGoethals (1701-1789), kanunnik van de Sint-Maartenskerk te Ieper, volgens defamiliegeschiedenis gehouden "en grande vénération par son mérite et ses vertus".

Er waren overigens meer kanunniken in de familie Goethals. Naast de hierna nogte bespreken kanunnik Ambroise Charles Goethals (1751-1836) was er kanunnikJosse Goethals (1661-1742), een broer van Jacques Adriaens grootvader AdriaenGoethals. Josse Goethals werd in 1681 uitgeroepen tot 'Primus' van de universiteitvan Leuven, een hele prestatie die te Gent uitbundig werd gevierd. Tijdens het hele

Page 36: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

184 - GOETHALS, Adriaen

Ancien Régime werden slechts vier Gentenaren 'Primus' te Leuven: Georgius deBecker (1511), Hubert Raellen (1677) (zie onder het lemma de Potter, Pierre), JosseGoethals (1681) en Jan Baptist Hellebaut (1793). Drie van de vier Gentse 'Primus-sen' (Raellen, Goethals en Hellebaut) hadden humaniora gestudeerd in het collegevan de paters augustijnen te Gent. Op sommige lijsten van Gentse 'Primussen' prijktook de naam van Adriaen Poelman ('Primus' in 1686, en ook een oud-leerling vanhet augustijnencollege te Gent), maar dit is een vergissing vermits Poelman geborenwerd te Landegem.

Josse Goethals zette zijn studies verder te Leuven en werd licentiaat in detheologie en in de rechten. Hij werd hoogleraar aan de Leuvense universiteit waarhij colleges gaf in de wijsbegeerte. Van 1712 af werd hij werkend kanunnik in hetkapittel van de Sint-Baafskathedraal. Als vicaris-generaal stond hij de bisschopMgr. Philippe Erard van der Noot (1639-1730) bij voor het dagelijks bestuur van hetbisdom. Men denkt dat kanunnik Josse Goethals het door zijn kerk veroordeeldeJansenisme niet ongenegen was, hoewel hij voor die opvatting niet openlijk op-kwam. In 1716 en 1719 publiceerde hij alleszins twee onbetwiste boeken overtheologische onderwerpen.

Adriaen Jacques Goethals volgde onderwijs in het college van de paters jezuïetenin de Voldersstraat. Hij deed blijkbaar geen hoger onderwijs (althans niet te Leuven)en werd negotiant zoals zijn vader.

Tussen 1761 tot 1792 was hij (met een onderbreking van 1768 tot 1774)gedurende vijfentwintig jaar schepen van de Keure. Van 1761 tot 1768 vervulde hijzijn eerste mandaat. Het stadsbestuur was toen opgedeeld in twee schepenbanken,elk van dertien leden: de schepenen van de Keure en de schepenen van Gedeele.

Het college van de Keure was het belangrijkste. Het bezat twee types vanbevoegdheden:

(i) het was een rechtbank in strafzaken en burgerlijke aangelegenheden en hetbekrachtigde (zoals thans een notaris) sommige belangrijke contracten; hogerberoep tegen de rechterlijke beslissingen van de Keure in burgerlijke zakenwas mogelijk bij de Raad van Vlaanderen;

(ii) de schepenen van de Keure stonden tevens in voor het financieel enadministratief beheer van de stad, de handhaving van de orde, de bevorderingvan handel en nijverheid, de stedebouw, de volksgezondheid en het beheervan de stedelijke domeinen. Mits vorstelijk octrooi en instemming van deCollatie mochten de schepenen van de Keure belastingen heffen en leningenaangaan. De voorzitter van de schepenbank van de Keure noemde men 'voor-schepen' (te Gent waren er pas vanaf de 19de eeuw 'burgemeesters').

De schepenen werden benoemd door de landvoogd (de vertegenwoordiger vande keizer of de keizerin te Brussel) op niet-bindende voordracht van de GeheimeRaad, die zelf lijsten met voorstellen vroeg aan de bisschop van Gent, de hoog-baljuw, de zittende schepenen van de Keure en de president van de Raad vanVlaanderen.

Page 37: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

GOETHALS, Adriaen - 185

Bij de hernieuwing van de schepenen in 1768 wenste de voorschepen JeanJacques Philippe Vilain XIIII zich te omringen met geestesgenoten die zijnprogressief en moderniserend beleid steunden. Wellicht meende hij dat de adellijkenegotiant Goethals aan dat profiel niet beantwoordde. Enkele jaren voor zijnoverlijden liet Vilain XIIII, in 1774, Adriaen Jacques Goethals opnieuw als schepenbenoemen, ter vervanging van de overleden schepen Jean Louis de Caters. Vilainsopvolger als voorschepen, Charles Adrien Le Bailly de Marloop (1725-1807), steldeprijs op de medewerking van Goethals, die als schepen van de Keure aanbleef tot1792. In 1775 delegeerden de schepenen van de Keure aan hun collega Goethals decontrole over de toneelzaal van de Sint-Sebastiaansgilde waarvoor zij in oktobervan dat jaar een nieuw reglement vaststelden. In 1778 waren voorschepen Le Baillyde Marloop en schepen Goethals, met de raadpensionaris Lieven Corthals, deauteurs van een belangrijk rapport voor de Raad van Financiën, dat besloot tot deeconomische verantwoording van het bouwen van een Entrepot aan de Coupure (zieonder het lemma Potier, Alexandre).

In december 1780 gebood een keizerlijk decreet de stroomlijning van het stedelijkbestuur: er werden, onder de politieke verantwoordelijkheid van de schepenen, vier'departementen' opgericht, waarvan de chefs de effectieve macht bezaten: (a)financiën, (b) personeelsdienst en bevoorrading, (c) openbare werken,stadsgebouwen en waterstaat, (d) documentatie en administratie. Adriaen Jacqueswerd lid van deze vierhoofdige schepencel onder voorzitterschap van de voor-schepen. Hij was verantwoordelijk voor het departement 'personeel en bevoor-rading'. Dit departement vertoonde een uitzonderlijk belang in het licht van de teGent sedert Vilain XIIII ondernomen modernisering van het bestuurlijk enambtelijk apparaat. Adriaen Jacques Goethals kreeg in die functie de supervisie vande gehele ambtenarij en van al wat een weerslag had op de privéconsumptie: demarkten, de vismijn, de aanvoer van koopwaar in het Pakhuis aan de Korenmarkten in het nieuwe Entrepot aan de Coupure. Wegens de gevoeligheid van diemateries moest Goethals om de drie maand een gedetailleerd verslag voorleggenover de evolutie van de prijzen en de aanvoer van levensmiddelen.

Reeds bij de opneming van zijn tweede mandaat als schepen in 1774 had Goet-hals zich vastgebeten in de financiële en fiscale materies. Zijn verantwoordelijkheidvoor personeel en bevoorrading bracht hem vaak in aanraking met fiscaleproblemen. Hij moest onder meer deelnemen aan de supervisie van de in 1786benoemde 'fiscale directeurs' van de stad, Jean Liedts en Louis de Vliegher*. Metlaatstgenoemde was hij lid geweest van La Discrète Impériale et Royale. Dezedirecteurs werden bijgestaan door een 'fiscale politie' waarvan de 53 leden de fiscalefraude moesten opsporen ("garden om te Vilageren [sic] op de Frauden").

Het is ook Adriaen Jacques Goethals die als lid van de schepencel de leiding hadvan de verkoop van 130 ha. weinig renderende gronden langs de Lieve (tot bijDamme). Uiteindelijk ging deze verkoop niet door wegens de boycot door ééninvloedrijk ambtenaar die voor het beheer van die gronden een tantième ontving.

Page 38: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Jean Michel Pulinx, geboren in 1762, was een zoon van Jean François Pulinx,1

raadsheer in de Raad van Vlaanderen, en Jeanne Marie Michaels. Vader Pulinx waszeer keizersgezind, hetgeen voor de Patriotten een voldoende reden was om in 1789

186 - GOETHALS, Adriaen

Sommige notabelen waren niet gelukkig met de belangrijke macht van deschepencel. Onder meer de invloedrijke president van de Raad van Vlaanderen JeanFrançois Xavier Diericx (wiens broer Josse lid was van La Discrète Impériale teAalst) was misnoegd: "ceux qui, se croyant indépendants à cause des commissionsparticulières auxquelles ils sont préposés, s'emparent de toute l'autorité", schreef hijaan de regering te Brussel. De houding van de leden van de schepencel was een"conduite despotique" die stoelde op een "principe de domination". Ook voor-schepen Le Bailly de Marloop maakte voorbehoud: de schepencel was zo actief datzij nadeel berokkende aan het eergevoel van de voltallige schepenbank! Raadsheervan Financiën Ange Charles Limpens de Schevemont, die de Gentse administratiegoed kende omdat hij haar gedurende vele jaren namens de regering, als auditeurvan de Rekenkamer, had moeten controleren, meende integendeel dat de vier ledenvan de schepencel onontbeerlijk waren als "autant de ressorts nécessaires à l'activitéde l'administration".

Bij de hernieuwing van de schepenbanken in 1783 ondersteunde president J. F.X. Diericx de benoeming van Adriaen Jacques niet meer. Deze kon zijn ambtnochtans behouden omdat hij als schepen goed werk had verricht en omdat zijnkandidatuur werd ondersteund door de bisschop van Gent en (bijna vanzelf-sprekend) de zittende schepenen van de Keure.

Uiteindelijk schafte keizer Jozef II de schepencel af in 1788. In de plaats ervankwamen enkele gespecialiseerde schepenfuncties. Ondanks het gunstig advies vande regeringsraad P.J. de Lannoy (Goethals was de "cheville ouvrière du Comité dela Trésorerie" te Gent) kreeg Adriaen Jacques Goethals in die nieuwe constellatieeerst geen bijzondere opdracht. Hij bleef wèl lid van de schepenbank van de Keure.

Financiën werden nu beheerd door een driemanschap: de schepenen AmandBenoît Schoorman (vader van Jean François Schoorman*) en Cornelis Carpentier(vader van Thomas Corneille Carpentier*) alsmede de eerste secretaris van deKeure Philippe Lievin Gobert.

In volle Brabantse Omwenteling werd Adriaen Jacques Goethals benoemd totschepen van Financiën. Deze benoeming gebeurde door de democratische vertegen-woordigers van de stedelijke parochies die in de Collatie zetelden. Het moet zijn datdie afgevaardigden vertrouwen hadden in de deskundigheid van Goethals en hembereid vonden om loyaal deel te nemen aan de voorgenomen vernieuwingen. Deloop van de geschiedenis verhinderde Goethals evenwel om zijn stempel te drukkenop het financieel beheer van de stad. De wonden van de Brabantse Omwentelingwaren nog maar geheeld toen de Franse revolutionairen zich in november 1792meester maakten van Gent en een nieuwe generatie (in leeftijd én politiekgedachtengoed) haar eerste doorbraak kende. Voor Jacques Adriaen Goethals, dietoen 57 jaar was, betekende dit het einde van zijn politieke loopbaan. Hij werd alsschepen opgevolgd door Jean Michel Pulinx1.

Page 39: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

zijn huis te plunderen. Vooraleer Goethals als schepen van de Keure op te volgen, wasJean Michel Pulinx reeds schepen van Gedeele geweest (1788-1789 en 1792). In 1791werd hij, zoals talrijke voorstanders van politieke vernieuwing, lid van de Société deGand. In 1797 werd hij door de Fransen benoemd tot rechter in het 'Tribunal civil' teGent. Jean Michel Pulinx was verwant met de handelaars Pulinx die in de Lange Munteen bloeiende zaak, 'De Gouden Kroon', bezaten. De in 1779 geboren zoon van dezehandelaars, Auguste Ghislain Pulinx, was in 1811 een van de oprichters van LeSeptentrion, in welke loge hij ook Redenaar werd. Waarschijnlijk was ook FerdinandJoseph Pulinx (geboren in 1771) een verwante. Hij werd eerst lid van Les Vrais Amis enbehoorde ook tot de oprichters van Le Septentrion.

GOETHALS, Adriaen - 187

Ridder Louis Charlemagne l'Evêque de la Basse-Moûturie, die in 1837 te Parijseen geschiedenis van de Gentse familie Goethals publiceerde (en die overigens eenaangetrouwde neef was van Adriaen Jacques Goethals), omschrijft als volgt heteinde van Goethals' politieke loopbaan: "Cet estimable citoyen est venu fermerd'une manière honorable et curieuse la liste des Magistrats fournis à la ville deGand par sa maison. En effet, après avoir assisté à la création de ce corps illustre[hier volgt een verwijzing naar de reeds vermelde Justaes Goethals die schepen wasin 1260], qui fut dans tous les temps la première sauve-garde des droits et desfranchises du peuple flamand, après l'avoir, pendant six cents ans, soutenu de seslumières, de ses talens et de ses vertus, la noble famille Goethals assista, dans lapersonne d'Adrien-Jacques, aux derniers momens, aux derniers soupirs de cettesentinelle vigilante, de cette gardienne des privilèges et des libertés publiques,lorsque les républicains français vinrent, en 1794, l'étouffer et l'anéantir au nomd'une liberté qui n'existait, hélas! que sur une loque ensanglantée appelée drapeaunational".

Intussen had Adriaen Jacques Goethals een aanzienlijk deel van zijn vermogenverloren in het faillissement van de 'Compagnie asiatique de Triëste' van de Ant-werpse bankiers Charles en Balthazar de Proli in 1785 (zie het lemma PhilippeMathieu Vilain XIIII).

Adriaen Jacques Goethals huwde in 1777 Colette Catherine de Wulf (1748-1807), een dochter van de negotiant Louis Charles de Wulf en Catherine Thérèse dePotter, die verwant was met Bernard en Pierre de Potter*. Colettes oudere broerFrançois Lievin de Wulf* (1744-1773) was, zoals Adriaen Jacques Goethals, lidvan La Discrète Impériale et Royale. Haar tante Thérèse Jeanne de Wulf wasgehuwd met de reeds vermelde Jean Baptiste Jacobs*. Ook andere verwanten(Anselme Odevaere* en Joseph Pieter van Volden*) waren lid van deze loge.

Adriaen Jacques Goethals en Colette de Wulf hadden vier kinderen: Louis dieoverleed toen hij 10 jaar was, Pauline (1778-1828) die ongehuwd overleed,Catherine die reeds in de wieg stierf, en (opnieuw) Catherine die acht jaar werd.

Zoals meer patriciërs in die tijd was Adriaen Jacques Goethals deken van eennering, met name de machtige nering der meerseniers (1770-1774). Waarschijnlijkwas hij ook de Goethals die van 1763 tot 1769 deken was van de nering derschilders. In 1788 behoorde hij tot de groep Gentse notabelen die financiële steunverleenden aan de 'Koninglijke Akademie van teeken-, schilder- en bouwkunden'.

Page 40: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

188 - GOETHALS, Adriaen

Adriaen Jacques Goethals was bovendien (zoals Joseph Sébastien d'Hane deStuyvenberghe*, Pieter Jacques Blommaert* en ridder Louis Ferdinand Dons deLovendeghem*) lid van de vier Gentse hoofdgilden: de Sint-Jorisgilde (1761), deSint-Sebastiaansgilde (1763), de Sint-Michielsgilde (1763) en de Sint-Antonius-gilde (1774). Zijn broer Josse Laurent Goethals was 'heuverdeken' van de scher-mersgilde van Sint-Michiels.

In de Sint-Michielsgilde behoorde Adriaen Jacques Goethals tot het elitekorpsvan de 'honderd keurlijcke mannen' ('les cent hommes'). De leden van dit korps, datbinnen de gilde werd opgericht in 1613, moesten zich op eerste bevel ter beschikkingstellen van de schepenen en bereid zijn "tot al zulke diensten als men hen zal willenemploijeren, 't zij in 't waecken op stadthuys oft andersints". In geval van brandmoest een derde van het korps zich naar de plaats van de ramp begeven, de overigennaar het stadhuis. Volgens een beurtrol moesten de 'keurlijke mannen' bovendien dewacht houden aan de stadspoorten en -vestingen: 10 man overdag, 20 man 's nachts(van 22 u. tot 4 u.). De honderd 'keurlijke mannen' waren ingedeeld in negenpelotons die elk werden aangevoerd door een 'tiendeman'. Als compensatie voor huninzet werden zij vrijgesteld van de stedelijke 'borgerlycke wacht'. Na de afschaffingvan de burgerlijke wacht in 1752 (en haar vervanging door een korps 'stadswaekende mannen') bleef het keurkorps bestaan en genoot het een aanzienlijkprestige. Om lid te worden van de 'honderd keurlijcke mannen' moest men wachtentot een plaats vacant werd (door overlijden of ontslag) en een hoog intredegeld('commissie') betalen. Prosper Claeys beklemtoonde het "caractère aristocratique etexclusif" van dit korps.

In de naaste familie van Adriaen Jacques Goethals treft men enige interessantepersonen aan.

(a) Adriaen Jacques' oudste broer Guillaume Josse Goethals huwde Jeanne ThérèseLeeuwers. Twee zonen uit dit huwelijk weerhouden de aandacht.

Jean Baptiste Goethals (geboren omstreeks 1748) was, zoals zijn vader,koopman en van 1789 tot 1794 bestuurslid van de Gentse Kamer van Koophandel.In 1782 behoorde hij tot de stichtende leden van de Société de Gand, in theorie eenontspanningsclub voor heren van de Gentse society, in werkelijkheid een trefpuntvan de voorstanders van politieke vernieuwing. Na de eerste Franse inval werd hijeen van de 60 'provisionele representanten' die zouden zetelen in een Belgische'Nationale Conventie', die nooit werd opgericht. Na de inlijving bij Frankrijk in1795 werd Jean Baptiste Goethals lid van het nieuwe stadsbestuur, de 'Muni-cipalité', waarvan hij reeds het jaar daarop de voorzitter werd. Hij was een "vraijacobin" (Joseph Nève) en trad in 1797 toe tot de pas opgerichte 'Cercle Constitu-tionnel' die te Gent de vurigste voorstanders van de republikeinse idealengroepeerde. Jean Baptiste Goethals overleed plots tijdens de vergadering van eenkiesvereniging op 21 maart 1798. In een lijkrede verklaarde de 'citoyen' Charlesvan Acker: "Goethals eut des ennemis ... c'est parce qu'il fut avant Fructidor cequ'il était après; c'est que ni les conjurations du royalisme, ni les horreurs desanarchistes, ni les orages du temps n'avaient ébranlé Goethals. Sa sévérité en

Page 41: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

GOETHALS, Adriaen - 189

observant la loi passait pour terrorisme, sa justice pour entêtement, sa fermeté pourgrossièreté et sa franchise pour impolitesse... C'est au sein de l'assemblée du peuplesouverain qu'il reçut la mort en voyant enfreindre la loi. Il entre comme simplecitoyen pour émettre son voeu, il voit de perfides dispositions; quoique faible etdébile, il réunit toutes ses forces, réclame à haute voix l'exécution de la loi. 'La loi'dit-il, 'la loi ...', et sa voix se perd dans les cris tumultueux. Il tombe et desruisseaux de sang lui sortent de la bouche ... et son dernier soupir fut: 'Respectezla loi'".

Jean Baptiste Goethals bleef ongehuwd.

Uit het eerste huwelijk van de andere zoon Guillaume Joseph Goethals met AnnePhilippine Morel volgde (naast Josse Guillaume die in 1789 lid werd van de Sociétéde Gand en de vader was van de vermaarde genealoog Félix Victor Goethals)Charlotte Goethals (1773-1849), die huwde met Benoit Jean Papeleu, heer vanPoelvoorde (1764-1837). Benoit Jeans moeder was Marie Elizabeth Hopsomere,een halfzus van de leidende Gentse jakobijn Constant Louis Hopsomere (1752-1812), overigens een van de rijkste mannen van Vlaanderen (zie onder het lemmade Nottet d'Anglier, Pierre Charles). Benoit Jean Papeleu werd onder het HollandsBewind lid van de Provinciale Staten voor het kanton Kruishoutem.

Uit het huwelijk Papeleu-Goethals volgde onder meer Thérèse Xaviere Papeleudie huwde met haar neef Bernard Ignace Hopsomere. Zij waren de ouders vanAuguste en Cécile Mélanie Hopsomere. Laatstgenoemde huwde Eugène de Ker-chove de Denterghem. Deze werd, met zijn twee broers, lid van een Gentse logeonder het Frans Bewind (zie onder het lemma della Faille d'Assenede, JosephSébastien). Na het overlijden (vóór 1794) van Bernard Hopsomere hertrouwdeThérèse Papeleu met Charles Marie van Hoobrouck de Ten Hulle, die een zwagerwas van Sophie Julie van Pottelsberghe, de enige dochter van Albert François vanPottelsberghe*.

(b) Adriaen Jacques' zus Jeanne Marie Goethals huwde de onderbaljuw van Gent,baron Jean Baptiste de Heems, heer van Luchteren. In feite was het onderbal-juwschap in die tijd vooral een decoratieve en ceremoniële functie. Van baron deHeems weet men vooral dat hij graag aan allerhande recepties deelnam. Zijn zoonPhilippe Jean de Heems (1740-1799) die hem in 1780 opvolgde, was de laatsteonderbaljuw van Gent.

(c) De reeds vermelde broer Josse Laurent ('heuverdeken' van de Sint-Michielsgilde) huwde Thérèse de Vylder. Ook hier weerhouden twee zonen deaandacht.

Zoon Josse Charles en zijn tweede echtgenote Isabelle Jeanne Standaert warende ouders van priester Amand Marie Goethals (1791-1826), een trouw aanhangervan de ultramontaanse bisschop van Gent, Mgr. Maurice de Broglie, die in onminleefde met Napoleon, later ook met koning Willem I. Omdat hij (zoals de meestepriesters van het bisdom) weigerde het bisschoppelijk gezag te erkennen van Mgr.Jacques Louis de la Brue de Saint-Bauzille die Napoleon te Gent benoemd had omde verbannen bisschop de Broglie te vervangen, werd Amand Marie Goethals, met

Page 42: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

190 - GOETHALS, Adriaen

157 andere priesters van het bisdom, verbannen naar het Duitse eiland Wesel en eronder dwang geïncorporeerd in een artillerieregiment. De Gentse priesters werdente Wesel bijzonder slecht behandeld: 55 onder hen kwamen om van ontberingen.Amand Marie kon na de val van Napoleon naar Gent terugkeren, maar hij overleedreeds op 35-jarige leeftijd. Hij was toen pastoor van Nieuwkerken-Waas. In de kapelSchreiboom te Gent wordt een niet-gesigneerd votiefschilderij bewaard van AmandGoethals.

Zoon Ambroise Charles Goethals (1751-1836) werd kanunnik en grootvicarisvan het bisdom Gent. Hij woonde aan de Nederpolder in het aloude steen 'deZwarte Moor' dat zijn vader in 1769 had aangekocht. Zoals Mgr. de Broglie wasAmbroise Goethals een ultramontaan die het vaak aan de stok kreeg met zijn meer'liberale' en Fransgezinde collega kanunnik Maximilien Macaire de Meulenaere*.Deze was in 1770 de Voorzittend Meester van een studentenloge aan de universiteitvan Leuven, en werd in 1773 lid van La Constante Union. Kanunnik AmbroiseGoethals (en zijn vriend kanunnik Emmanuel Augustus Hellin, 1724-1803),verstrekten morele en vooral financiële steun aan de begaafde jonge Gentenaar JanBaptist Hellebaut (1774-1819), de zoon van een bescheiden horlogemaker, om hemtoe te laten humaniora te studeren, eerst bij de paters augustijnen, daarna aan het'Koninklijk College' in de Voldersstraat (in het gebouw van het gewezenjezuïetencollege). Jan Baptist Hellebaut werd in 1793 'Primus' van de universiteitvan Leuven, wat te Gent aanleiding gaf tot een uitbundige viering. Hellebaut werdadvocaat te Gent en trad toe tot La Félicité Bienfaisante, waarvan hij in 1805 deVoorzittend Meester werd. Onder het Hollands Bewind werd hij, bij de oprichtingvan de Gentse universiteit in 1817, benoemd tot hoogleraar in de rechten. Op hettijdstip van zijn overlijden in 1819 was Hellebaut rector van de universiteit. J.B.Hellebauts weduwe Angélique Roelandts (1787-1863) hertrouwde in 1820 met deuit Würzburg afkomstige jonge hoogleraar Jacques Joseph Haus (1796-1881), dieeen schitterende loopbaan aan de Gentse universiteit opbouwde en een interna-tionale vermaardheid verwierf als rechtsgeleerde in het strafrecht.

Kanunnik Ambroise Goethals speelde eveneens een rol in de loopbaan van eennog meer vermaard vrijmetselaar. Wanneer hij inderdaad in 1821 samen metkanunnik Franciscus Antonius Martens (1759-1825) en bisdomsecretaris FrançoisRené Boussen (1774-1848), de toekomstige bisschop van Brugge, door de regeringvoor het Brusselse hof van Assisen werd gedagvaard wegens openbaarmaking vaneen protestbrief van de verbannen bisschop Mgr. de Broglie, koos hij als raadsmande jonge advocaat Pierre Théodore Verhaegen, die vooral bekend bleef als anti-klerikaal Grootmeester van het Grand Orient de Belgique (zie onder het lemma deMeulenaere, Maximilien Macaire). Het proces tegen kanunnik Goethals en de tweeandere Gentse priesters stond in het brandpunt van de belangstelling: de vrijspraakvan de kanunnik maakte meteen de faam van zijn raadsman. Uit erkentelijkheidbehielden de Gentse Zwarte Zusters Mr. Pierre Théodore Verhaegen tot zijnoverlijden als hun raadsman.

Ambroise Goethals was te Gent de leider van de ultramontaanse clerus. Zijnreeds vermelde neef Louis Charlemagne l'Evêque de la Basse-Moûturie vatte

Page 43: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

GOETHALS, Adriaen - 191

kanunnik Goethals' optreden als volgt samen: "il soutint avec constance les droitsdu sacerdoce et de l'unité catholique; il combattit avec un courage héroïque lesefforts impies de la démagogie révolutionnaire, les iniquités du despotisme impérialet les prétentions arbitraires du protestantisme couronné".

(d) Adriaen Jacques' zus Catherine Jeanne Goethals huwde jonkheer Jean Baptistedes Fontaines, comte de la Barre, die heel waarschijnlijk verwant was met SébastienCharles de la Barre (1753-1838), 'rewart de Lille', lid van La Vraie et Parfaite Har-monie te Mons. Deze werd officier in het leger van de 'Vereenigde BelgischeStaeten' in 1790. Hij stelde de 'Cahiers maçonniques' samen (een verzameling vanmaçonnieke ritualen van de 18de eeuw), die thans worden bewaard in het kasteel LaFollie te Ecaussines-Lalaing.

Een kleindochter van graaf Jean Baptiste des Fontaines de la Barre en CatherineJeanne Goethals, Catherine Charlotte de la Barre, huwde ridder Louis Charlemagnel'Evêque de la Basse-Moûturie, commandant van de 'garde du Roy' bij koningLodewijk XVIII, onder meer tijdens het verblijf van de vorst bij graaf Jean Baptisted'Hane de Steenhuyse* in 1815. Ridder l'Evêque de la Basse-Moûturie was in1814-1815 de Voorzittend Meester van de militaire loge 'Le Soutien de laCouronne' die opgericht was voor de officieren in dienst van de Franse koning. Indie hoedanigheid bezocht hij vaak de Gentse loges tijdens het verblijf van LodewijkXVIII te Gent. Hij zat met name herhaaldelijk zittingen voor van de Gentse loge LeSeptentrion, die in 1811 was opgericht. Hij was tevens door de 'Suprême Conseilpour la France' bekleed met de 33ste graad van de Aloude & Aangenomen SchotseRitus. L'Evêque de la Basse-Moûturie publiceerde in 1837 te Parijs de tweedeuitgave van een uitgebreide geschiedenis van de Gentse familie Goethals.

Op 29 maart 1794 werd aan Adriaen Jacques en zijn broers nog in allerijl, vóórde tweede Franse inval, bevestiging van adel verleend door de Oostenrijkse keizerFrans II. Waarom dit nodig bleek, is niet duidelijk vermits de adelbrieven van defamilie Goethals reeds van 1652 dateerden. In 1604 had Amandus Goethals, voor-vader van de in 1794 'geadelden', vanwege de aartshertogen Albert en Isabellareeds de toestemming gekregen (voor hemzelf en zijn nakomelingen) om handel tedrijven, zowel te land als op de zee, "sans déroger en rien à leur noblesse".

Tijdens het Frans Bewind bleef Adriaen Jacques Goethals op de achtergrond. Hijvervulde nog alleen zijn ambt van 'administrateur' in de Berg van Barmhartigheid(samen met J.B. Lecat*). Met zijn gezin woonde hij sedert minstens 1785 in deKammerstraat. Vóór die datum was hun adres aan het Gewad. In het begin van de19de eeuw verhuisde men naar de Opper-Scheldestraat. Waarschijnlijk bezatAdriaen Jacques Goethals ook een buitenverblijf ('huis van Plaisance') teOostakker.

Adriaen Jacques Goethals werd in 1762 de eerste Voorzittend Meester van LaDiscrète Impériale et Royale te Gent. Enige tijd later (1764) werd hij bovendien deeerste Voorzittend Meester van de dochterloge La Discrète Impériale te Aalst.

Page 44: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

192 - GOETHALS, Adriaen

Men denkt dat Goethals omstreeks 1758 vrijmetselaar werd te Brussel in eentijdelijke loge, waarvan de Voorzittend Meester een Engelse edelman was, sirThomas Chambers Cecil (1728-1778).

Over de maçonnieke activiteiten van Adriaen Jacques Goethals weet men nietveel. Wèl is van hem een instructie in de eerste graad bewaard die hij opleverde inLa Discrète Impériale te Aalst in 1764. Daarin zegde hij onder meer (de origineletekst wordt zonder correcties overgenomen): "Je vais tâcher, frères nouvellementinitiez à nos mistères par l'application de nos simboles à nos devoirs, de vousmontrer quelles sont les obligations d'un véritable maçon. Je tâcheray de vous fairesentir que nos loix en établissant l'Egalité, la Concorde et les secours mutuels entrefrères, ne tendent qu'à faire revivre sur la terre ces siècles, qui n'ont fait queparoître, où l'homme sans ambition ne comptoit ses jours que par les bienfaits dontil avoit comblé ses frères, tems heureux qui ont disparu, et que nous tâchons deretracer en rappelant l'homme aux devoirs de l'humanité, de la religion et de lasociété civile".

In een andere instructie voor dezelfde loge (eveneens in 1764) leest men: "Lanoble ardeur que vous témoignez, frères nouveaux initiez dans nos mistères, pournotre ordre respectable, est une preuve que vous possédez déjà touttes les qualitésd'un parfait maçon, c'est à dire l'humanité, la morale pure et le secret inviolablepour les mistères de notre société.

Lycurge, Solon, Numa et tous ces législateurs politiques, n'ont pu rendre leurétablissement durable; quelques sages qu'étoient leurs loix, elles n'ont pu l'étandredans tous les pays et dans tous les siècles; comme elles n'avoient en vue que lesvictoires et les conquettes, la violence militaire et l'élévation d'un peuple au dessusd'un autre, elles n'ont pu devenir universelles, ni convenir au goût, au génie et auxintérêts de toutes les nations; la concorde et l'amitié n'étoient pas leur base, l'amourde la Patrie, mal entendu et poussé à l'excès détruisoit souvant dans les républiquesguerrières l'amour et les devoirs les plus sacrés de l'humanité.

La saine morale est la seconde qualité d'un maçon. Les ordres religieux furentétablis pour rendre les hommes parfaits chrétiens, les ordres militaires pour inspirerl'amour de la vraye gloire, et l'ordre des maçons pour former des hommes aimables,des bons citoyens, des bons sujets inviolables dans leurs promesses, fidèlesadorateurs de l'union et de l'amitiez, plus amateurs de la vertu que des récompenses...

Nous avons des secrets, ce sont des signes figuratifs et des paroles sacrées, quicomposent un langage tantôt muet, tantôt très éloquent, pour se communiquer et sefaire connoître dans quelques pays que l'on se trouve; ce secret inviolable contribuepuissamment à lier les sujets de touttes les nations et à rendre la communication desbienfaits facile et mutuelle entre les frères; nous en avons plusieurs exemples dansles annales de notre ordre, nos frères qui voyagoient en divers pays n'ont eu qu'à sefaire connoître à nos loges, pour y être comblés à l'instant de toutte sorte de secoursdans le temp même des guerres les plus sanglantes, et d'illustres prisonniers onttrouvez des frères où ils ne croyoient trouver que des ennemis.

Page 45: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Deze instructie door A.J. Goethals stemt, op enkele details na, geheel overeen met het1

vermaarde 'discours de Ramsay' (1736/1737) dat een belangrijke rol speelde in deontwikkeling van de hoge graden. Zie de tekst van de eerste en de tweede versie vandit 'discours' in: P. Négrier, Textes fondateurs de la tradition maçonnique, 1390-1760,Grasset Paris, 1995, 311-317, 324-332. In ditzelfde werk (305-306) vindt men verdereinlichtingen over de Schotse edelman Andrew Michael Ramsay (1686-1743) en zijnrol in de Franse vrijmetselarij.

GOETHALS, François - 193

Lois sacrées des maçons, que la sagesse enfanta, que la raison suivit, quel'authorité soutint, le bien publicq c'est votre ouvrage"1.

Adriaen Jacques Goethals overleed op 8 juli 1816. Met zijn in 1807 overledenechtgenote Colette de Wulf, en hun dochter Pauline, werd hij ter aarde besteld ineen 'graefstede' van het kerkhof rond de Sint-Amanduskerk van Oostakker. Op dekerkmuur (achter het hoofdaltaar) is er nog steeds een in het Nederlands gesteldehoge en sobere muurplaat in arduin, met bovenaan een licht vooruitspringendmedaillon waarop een gegraveerd alliantiewapen staat: schilden, traliehelm, dek-kleden en banderol met het aloude devies van de familie Goethals 'In als goet', en deinscriptie van de naam van de echtgenoten. Van Adriaen Jacques Goethals wordtvermeld dat hij schepen van de Keure was en koninklijk raadsheer van de Berg vanBarmhartigheid te Gent.

GOETHALS, François Jean (1731-1779)

a/ Constante Union (1770)

b/ -

c/ 'Ecossais', ook vermeld als 'Rose-Croix'

d/ Procureur bij de Raad van Vlaanderen

e/ Gent, 'bij 't Prinsenhof'

f/ contribuant van de Academie (1778)

g/ 13, 347, 922, 925, 954

François Goethals (in de ledenlijst opgetekend als 'Frans') werd geboren te Gent in1731, als zoon van Jean Baptiste Goethals en Joanna Wijme. Vader Jean BaptisteGoethals was procureur bij de Raad vanVlaanderen. Hij was in 1730 lid gewordenvan de Sint-Jorisgilde.

Er blijkt geen bloedverwantschap te bestaan met Adriaen Jacques Goethals*.Waarschijnlijk was François Goethals wèl verwant met Egidius Goethals, dietijdens de eerste helft van de 18de eeuw procureur bij de schepenen van de Keurewas.

François Goethals, die procureur was bij de Raad van Vlaanderen, bleefongehuwd. Hij overleed te Gent in 1779.

Het Prinsenhof waar hij (zoals baron Ange Joseph de Zinzerling*) woonde, bezattoen niet meer het fraaie uitzicht dat men kan bewonderen op een plaat in deFlandria Illustrata (1641) van Antonius Sanderus. De grafelijke verblijfplaats waarKeizer Karel in 1500 werd geboren, was gaandeweg in verval geraakt. Het

Page 46: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

194 - GOUBAU

Prinsenhof werd tijdens de tweede helft van de 18de eeuw geleidelijk verkocht. In1777 werd er zelfs een suikerraffinaderij ingericht door de weduwe van PierreFrançois de Loose (1731-1773), Thérèse Amelot, die de schoonmoeder was vanPierre Georges de Meulenaere*, Voorzittend Meester van La Constante Union.

GOUBAU, Benoît Fortuné (1755- ?)

a/ L'Union Indissoluble, militaire loge van het regiment Murray te Namur (1783)

b/ Thesaurier

c/ -

d/ luitenant in het regiment van generaal graaf Murray

e/ Gent

f/ -

g/ 281, 721

In de ledenlijst van de militaire loge L'Union Indissoluble wordt vermeld datluitenant Benoît Goubau te Gent woont. Wellicht was hij voorheen in garnizoen teGent met het regiment van generaal graaf Joseph Murray de Melgum. Deze was destiefvader van graaf Chrétien de Thiennes*, die op hetzelfde tijdstip als BenoîtGoubau lid was van de militaire loge te Namur.

Benoît Goubau (geboren in 1755) was een zoon van de te Beveren geboren HenriLéopold Goubau (1704-1768), heer van Courtenwalle en Zyssele, kapitein in hetregiment d'Arberg, later majoor en commandant van de stad en de haven vanNieuwpoort. Henri Léopold Goubau was gehuwd met Judith Josèphe de Fuhrmannde Kiaysau, uit Pommeren, de dochter van een kolonel in het Oostenrijks leger.

Benoît Goubau huwde de barones Adelaïde de Behm. Uit dit huwelijk volgdentwee kinderen: Benoît, die eveneens legerofficier werd in Oostenrijkse dienst, enWilhelmina Gertruda Goubau.

Ook een kapitein Ambroise Léopold Goubau, Benoîts oudere broer, was lid vande militaire loge L'Union Indissoluble. Als zijn adres was Luxemburg opgegeven.

Een broer van Benoît en Ambroise, Joseph Ernest Goubau, was kanunnik teLeuven. Hun zus Thérèse was kloosterzuster in de 'abbaye noble de Herckenrode'.

De familie Goubau bezat te Beveren-Waas het (nog bestaande) kasteel'Cortewalle', dat voorheen aan de Gentse familie Triest toebehoorde. Onder meerde Gentse bisschop Antonius Triest (1576-1657) werd er geboren. Jan FransGoubau kocht het kasteel 'Cortewalle' aan in 1671. Omstreeks het einde van de 18deeeuw ging het door huwelijk over op graaf Pierre Xavier van Brouchoven deBergeyck.

Er was in Oostenrijkse militaire dienst ook een neef van Benoît en AmbroiseGoubau: Charles Henri Goubau d'Hoogvorst, geboren te Mechelen in 1758,ongehuwd overleden te Praag. Deze was de jongere broer van baron MelchiorJoseph Goubau d'Hoogvorst (1757-1836), die in 1788 raadsheer werd in de GroteRaad te Mechelen en het tijdens het Hollands Bewind bracht tot directeur-generaal

Page 47: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de GRAEVE, Charles - 195

voor de katholieke eredienst, een vrij delicate functie wegens de gespannenverhoudingen tussen koning Willem I (1772-1843) en talrijke katholieken in dezuidelijke provincies. Wanneer de koning in 1826 aanstuurde op een Concordaatmet het Vaticaan, verving hij Melchior Goubau door graaf Antoine Philippe deVisscher de Celles (1779-1841), buitengewoon gezant bij het Vaticaan en waar-schijnlijk een zoon van baron H.F. de Visscher de Celles, destijds VoorzittendMeester van La Parfaite Amitié te Brussel (zie onder het lemma van Pottelsberghe,Albert François). Na de Belgische onafhankelijkheid liet graaf de Visscher deCelles zich als Fransman naturaliseren. Reeds als lid van het Nationaal Congres hadhij vruchteloos gepoogd de hertog de Nemours (zoon van de Franse koning LouisPhilippe) als koning van België te laten verkiezen.

Ene Martin Goubau, 'garde noble de Sa Majesté', was in 1783 lid van Les VraisAmis de l 'Union te Brussel.

de GRAEVE, Charles Joseph (1736-1805)

a/ Constante Union (1772)

b/ -

c/ -

d/ raadsheer in de Raad van Vlaanderen, schepen van de Keure, lid van het 'Conseildes Anciens'

e/ Gent, Hoogpoort; Sint-Jansstraat (= Sint-Baafsplein); Onderbergen

f/ Sint-Jorisgilde (1763), contribuant Academie (1778), Société de Gand (1787)

g/ 12a.2, 45a, 54, 54a, 72, 85, 138, 249, 258, 321.8, 344, 367, 382, 385, 403, 404a,453, 554, 556, 586, 607, 609, 632, 690, 698, 756, 761, 785, 865, 868, 876, 878,880, 913, 978

De identificatie is niet onbetwistbaar. Van der Schelden en Prosper Claeys vermel-den ene 'H. de Graeve' die op 13 juli 1772 lid werd van La Constante Union. Op debewaarde ledenlijsten van deze loge komen geen andere de Graeves voor dan dezopas besproken leden Jean de Graeve de Cooreman* en Pieter de Graeve*, dieoverigens reeds in 1770 als lid werden opgetekend.

De levensloop van Charles de Graeve (1736-1805), zijn vriendschappen en zijnhierna te bespreken postuum boek verantwoorden de veronderstelling dat hij tijdenszijn jongere jaren lid was van de vrijmetselarij en dat hij de geheimzinnige 'H. deGraeve' was. 'H.' is natuurlijk niet de eerste letter van 'Charles Joseph' - maardergelijke verschrijvingen treft men in de ledenlijsten vaak aan. In de handschrif-tenverzameling van de Gentse universiteit bevinden zich Documents biographiques(Hs. 7269) betreffende de Graeve. Het gaat vooral om documenten in verband metde talrijke officiële opdrachten van de Graeve, alsmede enkele losse biografischeaantekeningen die door een ander dan de Graeve werden geschreven. In dezedocumenten vindt men geen verwijzing naar enig lidmaatschap van de Graeve in devrijmetselarij - zoals men er trouwens evenmin verwijzingen vindt naar de andereaspecten van zijn privé-leven.

Page 48: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

196 - de GRAEVE, Charles

De Hss. 7267, 7268 en 7269, die in hoofdzaak betrekking hebben op de officiëleambten van de Graeve, werden tussen 1838 en 1859 ingebonden in opdracht van destadsarchivaris Prudens van Duyse (1804-1859).

Het lidmaatschap van de interessante persoonlijkheid Charles Joseph de Graeve(die een volwaardige biografie verdient) staat dus niet onbetwistbaar vast.

In een artikel van Fernand Leleux leest men dat Charles de Graeve pas vanaf1773 te Gent woonachtig was. Hieruit zou men kunnen afleiden dat hij in dit gevalin 1772 bezwaarlijk lid kon zijn van La Constante Union. In 1763 was de Graevenochtans lid geworden van de Sint-Jorisgilde, hetgeen toch wijst op meer danoppervlakkige contacten met Gent en de Gentse burgerij (waaronder talrijkevrijmetselaars). Wèl is het juist dat Charles de Graeve pas op 23 juli 1773 in hetPoortersboek werd ingeschreven. Dit sluit helemaal niet uit dat hij toen reeds eenaantal jaren te Gent woonde. Zijn inschrijving in het Poortersboek was in 1773vereist omdat hij tijdens dat jaar benoemd werd tot schepen van de Keure, alsopvolger van de zopas overleden negotiant Pierre François de Loose (schoonvadervan Pierre Georges de Meulenaere*, die precies in 1772-1773 Voorzittend Meesterwas van La Constante Union).

Charles Joseph de Graeve werd geboren te Ursel (Oost-Vl.) in 1736, als zoon vande landelijke notabelen Jean de Graeve, griffier van de parochie Ursel(waarschijnlijk ook griffier van een heerlijkheid binnen de nabij gelegen gemeenteZomergem) en Regine Verstraeten. Hij studeerde filosofie, rechten en letteren aande universiteit van Leuven. Hij werd advocaat bij de Raad van Vlaanderen te Gent(1760) en was enige tijd raadpensionaris te Brugge. In 1773 werd hij benoemd totschepen van de Keure te Gent. Hij legde zich vooral toe op de stadsfinanciën, onderleiding van voorschepen burggraaf Jean Jacques Vilain XIIII (vader van Philippe*en Charles Vilain XIIII*).

In feite werd hij de tweede belangrijkste persoon in het stadsbestuur te Gent, de'geestesgenoot' van Vilain XIIII, aldus Piet Lenders. Volgens een vertrouwelijkdocument van de regering te Brussel was de Graeve "l'instrument dont celui-ci [=Vilain XIIII] se sert pour seconder ses vues".

Charles de Graeve stond Vilain XIIII ook bij voor de oplossing van privé-aangelegenheden: wanneer de voorschepen bijv. in 1774 wenste dat zijn nogminderjarige zoon Philippe Mathieu* schepen van de Keure zou worden, was hetde Graeve die de geschikte juridische oplossing vond.

Door deskundig juridisch advies kwam de Graeve ook bij andere vooraan-staanden in de gunst. Zo verstrekte hij bijv. advies aan prins Louis Ernest deMontmorency, die betrokken was bij een complexe gerechtelijke procedure. Uitdankbaarheid schonk de prins een kostbaar schilderij aan de Graeve, die hetschilderij op zijn beurt verkocht aan niemand minder dan de koning van Frankrijk.Deze prins de Montmorency was burggraaf van Roeselaere en baron van Bellem.Zijn weduwe Elizabeth Marguerite de Wassenaer huwde in 1775 graaf JeanFrançois d'Asson*, die sedert 1770 lid was van La Bienfaisante. Deze data zijnbelangrijk omdat zij aantonen dat het juridisch advies aan de prins alleszins vóór

Page 49: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de GRAEVE, Charles - 197

1775 werd verstrekt: tijdens dit jaar werd de Graeve magistraat en het zou eendeontologische fout zijn geweest om juridisch advies te verstrekken betreffende eenbetwisting die aan een rechtbank werd voorgelegd.

Reeds in 1775 werd de Graeve raadsheer in de Raad van Vlaanderen, het hof vanberoep voor het graafschap Vlaanderen. Een aquarel met zijn familiewapen vindtmen in het contemporaine handschrift Histoire du Conseil de Flandre (II, 712) doorLuc Joseph van der Vynckt, vice-president van de Raad van Vlaanderen.

Door zijn onderlegdheid won de Graeve het vertrouwen van de 'Jointe voorBesturen' te Brussel, die als opdracht had controle uit te oefenen op de onderge-schikte besturen. De Jointe zorgde in 1776 voor zijn benoeming als regerings-commissaris voor de controle van de financiën en de administratie van de stad Gent.In het Hs. 7269 van de Gentse universiteit kan men de gedetailleerde "instructionssecrètes" (18 folio's) aantreffen die de Graeve voor het vervullen van die opdrachtvanwege de regering ontving.

In de vertrouwensfunctie van regeringscommissaris was Charles Joseph deGraeve voorafgegaan door enkele andere eminente magistraten: Henri Jacques deWavrans (1716-1776), raadsheer in de Raad van Vlaanderen, later raadsheer in deGeheime Raad, die commissaris was van 1755 tot 1765; Jean François XavierDiericx (1721-1798), Procureur-generaal bij de Raad van Vlaanderen, later Presi-dent van deze Raad, die commissaris was van 1765 tot 1773; Louis de Gheus(1729-1794), raadsheer in de Raad van Vlaanderen.

In 1774 had de Geheime Raad binnen het schepencollege van de Keure reeds een'commission économique' opgericht met de opdracht de stadsfinanciën te saneren.Charles de Graeve werd weliswaar voorzitter van deze 'commission', maar kwamtoch spoedig in aanvaring met diverse schepenen die er lid van waren. De Graeveoefende een voogdij uit over het stadsbestuur (hij was volgens een eigentijdsdocument "une espèce de tuteur") en dit gaf aanleiding tot toenemende wrijvingen,ook met de Graeves beschermer, voorschepen Vilain XIIII. Na het overlijden vanVilain XIIII in 1777 kwam het tot een open conflict tussen de Graeve en de nieuwevoorschepen van de Keure, Charles Adrien Le Bailly de Marloop. Deze dreigde zelfsmet ontslag indien de Graeve nog langer regeringscommissaris bleef. Uit diversegetuigenissen blijkt trouwens dat de Graeve geen gemakkelijk karakter had.

In 1780 nam de Graeve ontslag als commissaris omdat zijn gezondheid onder devoortdurende spanningen leed. Op de schepenbanken werd dit ontslag gevierd alseen overwinning van de gemeentelijke autonomie. Meteen werd overigens ook de'commission économique' afgeschaft en vervangen door een gespecialiseerde'schepencel' waarin onder meer Adriaen Jacques Goethals* een rol vervulde.

Charles Joseph de Graeve nam opnieuw zijn ambt van raadsheer in de Raad vanVlaanderen op. Hij werd door zijn tijdgenoten erkend als een van de beste kennersvan het gewoonterecht van de Oostenrijkse Nederlanden. In het Hs. 7268 van deGentse universiteitsbibliotheek bevinden zich talrijke in het Frans gesteldesamenvattingen (die de Graeve waarschijnlijk bedoelde als codificaties) van hetgewoonterecht in het graafschap Vlaanderen.

Page 50: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

198 - de GRAEVE, Charles

Ch. J. de Graeve werd niet benoemd in een van de nieuwe rechtsmachten die in1787 in het kader van de gerechtelijke hervorming werden opgericht. Hoewel alomerkend als een uitstekend jurist en bestuurder, verweet de regering te Brussel hemzijn "intellectuele dissidentie" omdat hij bijstand had verleend aan een vertoog vande Staten van Vlaanderen dat protesteerde tegen de hervormingen van Jozef II. TeWenen oordeelde kanselier Kaunitz dat "c'est dommage... qu'on doive mettre horsd'activité un des sujets les plus capables dans les tribunaux actuels".

In 1788 werd de Graeve een van de 'Directeurs ordinaire' van de Academie voorschilder-, teken- en bouwkunst te Gent. In 1787 sloot hij zich aan bij de Société deGand, hét trefpunt van de voorstanders van politieke vernieuwing.

In 1789 werd Charles Joseph de Graeve te Brussel ontboden door de gevol-machtigd minister, graaf Ferdinand von Trautmansdorff (1749-1827), die hemvoorstelde lid te worden van de Algemene regeringsraad der Nederlanden. Dezeraad was in 1787 als hoogste regeerorgaan opgericht met de taken die voordienwaren opgedragen aan de Geheime Raad, de Raad van Financiën en de Secretarievan Staat en Oorlog. Dit vererend voorstel werd uiteindelijk niet verwezenlijktwegens het losbreken van de Brabantse Omwenteling.

Charles Joseph de Graeve mocht dan goed aangeschreven staan te Brussel (waarhij bijv. steeds op de steun kon rekenen van Staatssecretaris Henri Jean vonCrumpipen en van raadsheer Thomas François de Grysperre), toch was hij helemaalniet ingenomen met de hervormingen die keizer Jozef II (1741-1790) invoerde.

Op 5 november 1789 stelde hij ten behoeve van de Staten van Vlaanderen eenontwerp van een Manifest op dat aan de regering te Brussel moest worden meege-deeld. Het ontwerp, dat in druk werd uitgegeven door de weduwe van PieterFrans (II) de Goesin, formuleert diverse eisen inzake het herstel van de rechten envoorrechten van de bevolking. Het vertoont het heel bijzondere kenmerk dat hetvolledig is geschreven in ... Franse alexandrijnen.

Na de inname van Gent door de Patriotten in november 1789 (zie het lemmaCharles Joseph Vilain XIIII) werd Charles Joseph de Graeve lid van het 'comitécivil' van het Comité van Brabandsche Troupen dat te Gent effectieve machtuitoefende. Kort daarop stelden de Staten van Vlaanderen de Graeve tijdelijk aanals hun raadpensionaris (waarschijnlijk omdat de hoogste provinciale ambtenaarFrançois Dominique d'Hoop* uitgesproken keizersgezind was).

Als raadpensionaris was Charles de Graeve de voornaamste auteur van het'Manifeste de la Province de Flandre' (Manifest van de provintie van Vlaenderen)dat de Staten van Vlaanderen op 4 januari 1790 goedkeurden. De andere auteur wasJan Joseph Raepsaet (1750-1832), de invloedrijke griffier van de kasselrijOudenaarde. De Graeve en Raepsaet worden overigens algemeen beschouwd alsde 'historische leiders' van de Brabantse Omwenteling in Vlaanderen. Zij schrevenhet Manifest oorspronkelijk in het Frans. De Nederlandse vertaling is van kanunnikMarten de Bast (zie het lemma Mechelynck, Jacques François).

Dit vlijmscherpe document, dat aan keizer Jozef II de waardigheid van graaf vanVlaanderen ontnam, werd op last van de Staten van Vlaanderen gepubliceerd bij de

Page 51: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de GRAEVE, Charles - 199

drukker Philip Jacob Spillebaut, aan de Steendam. Het Manifest is in een zwierigetaal gesteld: "Puisqu'il a plu à la divine providence, par un concours de circon-stances à tous égard extraordinaires, de nous rendre à nos Droits naturels de Libertéet d'Indépendance, en brisant les liens qui nous unissoient à un Prince d'une Maisondont la domination a été constamment funeste aux intérêts de la Flandre, nousdevons à nos contemporains et à nos neveux un compte fidèle des causes &événemens qui ont amené & consommé cette heureuse révolution".

Na een historisch overzicht sedert het huwelijk van Maria van Bourgondië metaartshertog Maximiliaan van Oostenrijk ("On doit envisager ce Mariage comme leterme de la grandeur de la Flandre et l'époque de sa décadence"), hekelt hetManifest diverse hervormingen van keizer Jozef II ("on n'épargna rien pour nousréduire à l'Esclavage & mettre le Belge de niveau avec le Morave et le Croate") enbesluit het als volgt:

"Il est incontestable d'après ce que nous venons de dire que l'Empereur lui-mêmea rompu tous ses engagemens avec nous.En manquant au pacte social et inaugural, il a donné à la Nation la faculté debriser le lien qui nous attachoit à son obéissance ...En nous faisant la Guerre, l'Empereur nous a mis dans le cas de pouvoirrepousser la force par la force et d'user de tous les droits que le succès, selon lesdroits des gens, accorde aux Nations victorieuses. S'il est vrai que l'Empereur ennous conquerrant eut été en droit de nous traiter en Peuple conquis [...], le droitdes gens & le droit naturel de réciprocité permettent, qu'étant favorisés par unsuccès fortuné, nous puissions renoncer à son obéissance & nous mettre dans unétat de pleine liberté & d'indépendance.En conséquence, inhérant à nos précédentes résolutions & déclarations, &appellant au Juge suprême de l'Univers, qui connoît la Justice de notre Cause,Nous publions et déclarons solennellement au nom du Peuple, que cette ProvinceEST & a droit d'ETRE un Etat libre et indépendant; qu'elle est dégagée de touteobéissance envers l'Empereur Joseph Second, Comte de Flandre, & la Maisond'Autriche. Déclarons en outre un chacun, de quel ordre qu'il soit, tant Civil queMilitaire, absous & dégagé de toute obéissance & fidélité envers le susditEmpereur".

Dit Manifest beantwoordde blijkbaar aan diepgewortelde gevoelens bij debevolking. Een Gents priester weigerde zelfs de absolutie te geven aan een keizers-gezinde die in de biechtstoel verklaarde dat hij met het Manifest niet instemde.

De keizer werd dezelfde dag (4 januari) in het stadhuis plechtig als graaf vanVlaanderen afgezet. Onder het luiden van de 'Triumphante' en van de beiaard vanhet Belfort begaf men zich daarop in stoet naar de Vrijdagmarkt (waar de graventelkens werden ingehuldigd) met de leden van de hoofdgilden, van de rederijkers-kamer De Fonteine en van het vrijwilligerskorps dat de schepenen reeds in 1787hadden belast met het handhaven van de orde tijdens onlusten. Er waren niet minderdan 72 rijtuigen nodig voor het vervoer van de overheidspersonen. Vanop een"kostelyke estrade" gaf Joseph Franciscus de Bast (1749-1805), de onlangsbenoemde griffier van de Staten van Vlaanderen en schepen van de Keure, lezingvan het Manifest. De plechtigheid werd besloten met de volgende woorden: "HetOostenrijksche juk afgeschud, de vrijheyd van den godsdienst en van het vaderlandhernomen zynde, aen God alleen zy de eere".

Page 52: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

200 - de GRAEVE, Charles

Deze woorden vindt men ook in het Latijn terug op een bronzen medaille die naaraanleiding van deze plechtigheid werd geslagen: 'Jugo Austriaco Excusso,

Religionis et Patriae Libertate Vendicata, Soli Deo Honor'. Op de achterkant van demedaille leest men: 'Ex Decreto Comitorum Flandriae'.

Het is interessant te noteren dat talrijke edellieden aanwezig waren op deze'onthuldiging' van de keizer, bijv. graaf Emmanuel Jean della Faille d'Assenede(voorschepen van de Keure) en de gewezen vrijmetselaars markies Charles RobertMaelcamp de Schoonberghe*, graaf Robert Alexandre de Lens*, burggraaf CharlesDésiré de Nieulant, burggraaf Charles Robert de Moerman d'Harlebeke*, graafChrétien Charles de Thiennes*, graaf Jean Baptiste d'Hane de Steenhuyse* en zijnbroer graaf Emmanuel Pierre d'Hane de Leeuwerghem*.

De Staten van Vlaanderen stelden de Graeve meteen aan als een van hunafgevaardigden (naast Jean Baptiste d'Hane de Steenhuyse*, Eugène van Hoo-brouck de Mooreghem en Jacques de Smet, destijds Voorzittend Meester van LaDiscrète Impériale te Aalst) bij het Soeverein Congres ('algemeyne Staeten') vande nieuw op te richten 'Vereenigde Nederlandsche [of: Belgische] Staeten' teBrussel. Hij werd er lid van het 'comité de justice' en was een van de onder-tekenaars van het 'unieverdrag' (Tractaet van Vereeninghe. Traité d'union etd'établissement du Congrès Souverain des Etats Belgiques Unis) dat de 'republiekvan de Verenigde Nederlandsche [Belgische] Staten' op 11 januari 1790 oprichtte.

De nieuwe staatsvorm beoogde een confederatie te zijn van de bestaandeprovincies, die een ruime zelfstandigheid behielden. Alleen inzake defensie, munten buitenlandse betrekkingen stonden de Provinciale Staten bevoegdheden af aanhet Soeverein Congres: "Chaque province retient et se réserve tous les droits desouveraineté, sa législation, sa liberté, son indépendance, tous les pouvoirs enfin dejuridiction et droits quelconques qui ne sont pas mis en commun ou délégués auCongrès Souverain".

Charles Joseph de Graeve zat gedurende enige tijd het Soeverein Congres voor.Wegens aanhoudende ideologische twisten tussen Vonckisten en Statisten kwamende 'Verenigde Belgische Staten' nooit echt van de grond.

Na goedkeuring van het 'Manifeste de la province de Flandre' wilden de Statenvan Vlaanderen een meer democratische grondwettelijke regeling voor hetgraafschap verwezenlijken. Raadpensionaris de Graeve deed hierbij een beroep opGommaire Antoine Cornet de Grez (1735-1811), gewezen Raadsheer van Financiënin de regering te Brussel. Cornet werd in 1787 uit dit ambt afgezet wegens zijnkritiek op het beleid van keizer Jozef II. In februari 1790 redigeerde hij op verzoekvan de Staten van Vlaanderen een 'grondwet' die het bestaand bestel combineerdemet de eisen van de volkssoevereiniteit en de democratische vertegenwoordiging vande bevolking: Project van provisionele interne organisatie van Vlaenderengezonden door de Staeten aen hunne Principale (gedrukt bij de weduwe van Pieterde Goesin). Het ontwerp werd evenwel door de Statisten gekelderd.

Page 53: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de GRAEVE, Charles - 201

Wanneer in december 1790 bleek dat de Brabantse Omwenteling de verhoopteresultaten niet zou bereiken en dat de Oostenrijkers opnieuw de macht in handennamen, werden raadpensionaris de Graeve en François de Deurwaerder*,Thesaurier van de Staten van Vlaanderen, namens de Staten afgevaardigd om te's-Gravenhage te gaan onderhandelen met graaf Florimond Claude de Mercyd'Argenteau (1727-1794), de pas benoemde gevolmachtigd minister van de keizerte Brussel. Op dat tijdstip vertegenwoordigde de Mercy d'Argenteau de Oostenrijksekeizer op de internationale conferentie van 's-Gravenhage tussen Oostenrijk, deVerenigde Provincies en Pruisen betreffende het herstel van de rechten vanOostenrijk in de Zuidelijke Nederlanden. Het Soeverein Congres van de VerenigdeBelgische Staten was op deze conferentie vertegenwoordigd door de beroeps-diplomaat graaf Charles Guillaume de Mérode (1762-1830).

De afgevaardigden van de Staten van Vlaanderen overhandigden aan de Mercyd'Argenteau een gedrukt stuk met een opsomming van de minimum-

maatregelen die de Staten van Vlaanderen onontbeerlijk achtten voor eenrestauratie van het Oostenrijks gezag, onder meer de vertegenwoordiging van deStaten van Vlaanderen door een vast afgevaardigde te Wenen; het verbod voor de'conseillers fiscaux' (openbaar ministerie) om deel te nemen aan de beraadslagingvan de arresten van de Raad van Vlaanderen; de inspraak van de bevolking bij desamenstelling van de 'hoofdcolleges' van de kasselrijen (plaatselijke besturen buitende grote steden).

Die verzuchtingen bleven dode letter. De nieuwe keizer Leopold II (1747-1792)slaagde erin een wapenstilstand te sluiten met de Turken, de traditionele vijand inhet Oosten, zodat hij over voldoende troepen kon beschikken om in het Westen deZuidelijke Nederlanden met de wapens te heroveren.

Charles Joseph de Graeve legde zich neer bij een verzoening met het OostenrijksBewind en hield zich in de politiek op de achtergrond.

Na de eerste Franse inval in 1792 werd Charles de Graeve aangewezen alsvoorzitter van de '49 burgers' (de gewezen stedelijke Collatie) die een reglementmoesten opstellen voor de verkiezing van zestig 'provisioneele representanten' vanGent in een 'nationale conventie' die nooit werd samengeroepen. De Graeve liet de'49 burgers' eerst de eed afleggen dat zij de katholieke godsdienst en het eigen-domsrecht zouden eerbiedigen. In werkelijkheid werden de 60 'provisioneele repre-sentanten' van Gent min of meer eigenmachtig aangewezen door de Gentse jakobijnJacques Guillaume Meyer, zoon van wijlen de stadsdrukker Jan Thomas Meyer*,destijds lid van La Constante Union.

Tijdens de tweede Oostenrijkse restauratie werd de Graeve in juni 1794 benoemdtot 'advocaat fiscaal' van de Raad van Vlaanderen, een ambt dat overeenstemde metdat van Procureur-generaal. In dit ambt was hij de opvolger van de zeer keizers-gezinde Louis Joseph Maroucx d'Opbraekel (1748-1800), die op hetzelfde tijdstiplid werd van de Raad van State te Brussel in afwachting dat hij ridder Jean FrançoisXavier Diericx kon opvolgen als president van de Raad van Vlaanderen (wat nooitgebeurde wegens de aanhechting bij Frankrijk). Maroucx en de Graeve waren

Page 54: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

202 - de GRAEVE, Charles

toevallig beiden op hetzelfde moment raadsheer in de Raad van Vlaanderengeworden in 1775. In 1789 was Maroucx d'Opbraekel gehuwd met de achttienjarigeMarie Thérèse van Volden, dochter van de even keizersgezinde Gentse notabeleJoseph Pieter van Volden*.

Charles Joseph de Graeve kon dit hoge ambt niet lang vervullen, vermits deFransen na hun tweede inval de Raad van Vlaanderen in 1795 afschaften.

In oktober 1794 had de Franse plaatscommandant Charles de Graeve aange-houden als een van de gijzelaars (24 notabelen, een priester en 22 religieuzen) voorde betaling van de 'militaire contributie' die de Fransen aan de Gentse notabelenhadden opgelegd. Met de andere gijzelaars (onder meer graaf Emmanuel Jean dellaFaille d'Assenede, zijn zoon graaf Joseph Sébastien della Faille de Maria Lierde*,baron Louis-Ferdinand Dons de Lovendeghem*, Pierre Charles de Nottet d'An-glier*, Auguste del Rio* en Anthone de Rouck*) werd hij (op eigen kosten) opge-sloten te Amiens. De gijzelaars werden pas in januari-februari 1795 geleidelijkvrijgelaten.

Niettemin legde Charles de Graeve zich neer bij de nieuwe politieke toestand.Door elkeen als een gematigd man beschouwd werd hij in 1797 verkozen als lid vande 'Conseil des Anciens' te Parijs. Deze Raad was naast de 'Conseil des Cinq Cents'een van de twee takken van de wetgevende macht in de nieuwe republiek. De Graevebehaalde 74 stemmen tegen 22 stemmen voor de kandidaat der jakobijnen, devermogende bankier en verzekeraar Constant Hopsomere (zie onder het lemma deNottet d'Anglier, Pierre Charles). De fanatieke Watervlietse jakobijn GrégoireDubosch (1765-1842), commissaris van het 'Directoire' te Gent, protesteerde heftigtegen de verkiezing omdat de Graeve een raadsman was geweest van het "infameCongrès-Belgique" en omdat hij had "parfaitement secondé la faction royale". Hijstelde hem voor als een vijand van de Republiek en verweet hem de Gentsenotabelen (onder meer graaf Jean Baptiste d'Hane de Steenhuyse*) ertoe aan tezetten hun belastingen niet te betalen, onder het voorwendsel dat de Fransen zulksevenmin deden.

Kort na de verkiezing van de Graeve werd te Gent een naamloze brochure van 16bladzijden verspreid met de titel Saemen-Spraeke tussen d'Heeren de Graeve,Caigny, de Brabandere ende van Hulthem gedeputeerde tot het Wetgevend Corpsder fransche Republiek - Jaer V. Die tekst was voorgehouden als de weergave vaneen gesprek tussen de Gentse verkozenen Charles Joseph de Graeve, MaximilienAntoine de Caigny, Jacques François de Brabandere en Karel van Hulthem. Hijwemelt van kritiek op de Franse republiek en pleit voor een restauratie van deOostenrijkse kroon. Fernand Leleux, biograaf van een van de belanghebbenden(Karel van Hulthem, 1764-1832) meent dat het om een geheel ingebeelde dialooggaat en dat de brochure niets anders is dan "un document apocryphe rédigé par lesennemis des quatre députés, et uniquement destiné à leur nuire en leur prêtant desidées qu'ils n'avaient pas, ou tout au moins qu'ils n'auraient pas livrées à lapublicité".

Page 55: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de GRAEVE, Charles - 203

Als verkozene was Charles de Graeve vaker het voorwerp van kritiek. Hij nam ditvrij sportief op, zoals blijkt uit volgende anecdote. Wanneer een vriend hemmeedeelde dat Jacob Antheunis hem in zijn Protocole Jakobs op weinig subtielewijze 'een zot' had genoemd, citeerde Charles de Graeve het antwoord van vaderCats: "Om zot te zyn met fatsoen is er, vriend, verstand van doen".

Charles Joseph de Graeve bleef tot 1800 een invloedrijk lid van de 'Conseil desAnciens', die zijn juridische, administratieve en financiële kennis goed kon gebrui-ken. Hij was er onder meer de auteur van een belangwekkend verslag betreffendede vereffening van de openbare schuld der Belgische provincies.

Tijdens zijn verblijf te Parijs beschikte de Graeve over veel vrije tijd. Met zijnvrienden, de Gentenaars Karel Van Hulthem en Pierre Constant Lammens, bezochthij er musea en bibliotheken en verzamelde hij een aanzienlijke documentatie overde Griekse en Romeinse geschiedenis.

In 1800 keerde hij terug naar Gent, waar hij voorzitter werd van de 'ConseilGénéral' van het Scheldedepartement. Hij overleed plots in 1805 te Sint-Denijs-Westrem, in een kasteel van de famile van zijn echtgenote Françoise CatherineKervyn (1744-1824). Deze was een dochter van de in 1766 geadelde GuillaumeKervyn, heer van Oud Mooreghem, Grotenhage, Marke, Ten Driessche, advocaatbij de Raad van Vlaanderen, en zijn echtgenote Anne Marie de Bisschop. Naast hetkasteel te Sint-Denijs-Westrem bezat deze familie Kervyn ook een classicistischherenhuis aan de hoek van de Nederkouter en de Tiebaertsteeg (thans nr. 28), meteen achthoekig tuinpaviljon in de tuin aan de Leie. In 1833 werd dit herenhuisaangekocht door de koopman J.L. Legrand en sedert het begin van de 20ste eeuw iser het bestuur van de Waterwegen gevestigd.

Françoise Catherine Kervyn was eerst gehuwd met haar in 1787 overleden neefJean Pierre Joseph Zoetaert, een zoon van Pierre Laurent Zoetaert en CatherineThérèse de Bisschop. Zoetaert was licentiaat in de rechten en griffier van de Raadvan Vlaanderen. In 1781 had hij het oude 'Hof van Vinderhoute' aan de Hoogstraatlaten ombouwen tot een waarachtig stadspaleis met twee bouwlagen, achttientraveeën, twee identieke en symmetrisch geplaatste koetspoorten, en zes dakkapel-len. In de hardsteen van een der koetspoorten staan de letters NPN gegrift, dit is degebruikelijke 'handtekening' van de meestersteenhouwer Nicolas Paternotte, "mar-chand de pierres bleux d'Arquennes". Deze befaamde steenhouwer leverde veeldoor hem bewerkte steen te Gent. Zijn handtekening NPN kan men thans nogaantreffen op woningen in de Augustijnenkaai, de Baudeloostraat, de Botermakt,de Corduwaniersstraat, de Geldmunt, de Hoogstraat, de Jooremaaie, de Kammer-straat, de Korte Meer, de Hoogstraat (aan het zopas genoemde 'hotel vanVinderhoute'), het Kwaadham, de Lievekaai, de Oudevest, de Perkamentstraat, deSint-Michielsstraat, de Veldstraat (aan het hotel d'Hane de Steenhuyse), deVrijdagmarkt, de Waaistraat, de Zwarte Zustersstraat en de Orchideestraat in dedeelgemeente Oostakker.

Page 56: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

204 - de GRAEVE, Charles

Françoise Catherines broer Georges Antoine Kervyn d'Oud Mooreghem was tot1785 secretaris van de schepenbank van Gedeele en zetelde in de democratischeCollatie van mei 1790 voor de parochie van O.L.V. Sint-Pieters.

Een neef van Françoise Catherine, Jean Charles Kervyn (zoon van haar jongstebroer Charles Jacques) werd in 1809 lid van Les Vrais Amis. Een zus van JeanCharles, Amélie Françoise Kervyn (1790-1847), huwde Auguste-Denis Hopsomeredie in 1809 in Les Vrais Amis reeds als 'Rose-Croix' was opgetekend (zie onder hetlemma della Faille d'Assenede, Joseph Sébastien).

Françoise Catherine Kervyn was bovendien ook een tante van Jean BaptisteRemi Kervyn d'Oud-Mooreghem, gehuwd met Pauline Marie de Ghellinck die wein dit boek tweemaal ontmoeten (zie onder de lemma's de Ghellinck de Nokere, JeanBaptiste en de Meulenaere, Pierre Georges).

In 1806 verscheen bij de Gentse drukker Pierre-François (III) de Goesin eenpostuum boek van de Graeve, met volgende lange titel: République des ChampsElysées ou Monde Ancien - ouvrage dans lequel on démontre principalement: queles Champs Elysées et l'Enfer des Anciens sont le nom d'une ancienne Républiqued'hommes justes et religieux, située à l'extrémité septentrionale de la Gaule etsurtout dans les îles du Bas-Rhin; que cet Enfer a été le premier sanctuaire del'initiation aux mystères, et qu'Ulysse y a été initié; que la déesse Circé estl'emblême de l'Eglise élyséenne; que l'Elysée est le berceau des Arts, des Scienceset de la mythologie; que les Elysées nommés aussi dans d'autres rapports Atlantes,Hyperboréens, Commériens &c., ont civilisé les anciens peuples, y compris lesEgyptiens et les Grecs; que les dieux de la Fable ne sont que des emblêmes desinstitutions sociales de l'Elysée; que la Voûte céleste est le tableau de ces insti-tutions et de la philosophie des législateurs atlantes; que l'Aigle céleste estl'emblème des fondateurs de la nation gauloise; que les poètes Homère et Hésiodesont originaires de la Belgique, &c.

De inhoud van het driedelig boek (dat ongeveer 700 bladzijden telt) blijktvoldoende uit de titel. Charles Joseph de Graeve schijnt werkelijk gemeend tehebben dat hij een 'nieuwe wereld' (de oorspronkelijke wereld) had ontdekt, ondermeer door aan een aantal plaatsnamen een geheel ingebeelde betekenis toe tekennen. Ziehier enkele voorbeelden: Vlissegem wordt bij hem Ulyssegem, verblijfvan Ulysses; Lissewege is ... de weg van Ulysses; Asseburg (Assebroek) is uiteraardhet Asciburgium dat volgens Tacitus door Ulysses werd gesticht (hoewel de Graevetoegeeft dat de tijd dit woord een weinig gewijzigd heeft); Attelgem is deverblijfplaats van de adel, de opperhoofden der Atlanten; ook Vlissingen heeft zijnoorsprong aan Ulysses te danken; Zierikzee is natuurlijk het Circee der ouden;Hellevoetsluis is de ingang van de hel; de 'Hont' of Westerschelde is, daarbijaansluitend, de driekoppige Cerbeer; Zeeland is niet het land aan de zee, maar isafgeleid van 'zel', 'zelig', dus ... 'zalig land'.

Tijdens de laatste decennia van de 18de eeuw legden meer schrijvers eenverband tussen het Nederlands en oude talen, zo bijv. de Vlaemschen Indicateur (zieonder het lemma Le Cat, Jean Baptiste), en de Brugse onderwijzer Balduinus

Page 57: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de GRAEVE, Charles - 205

Janssens in zijn Vlaemsche Spraek- en Spel-Konste (1775). Volgens hem stamt hetNederlands af van het Hebreeuws en is het ouder dan het Grieks, het Latijn en hetDuits. Men moet dit waarschijnlijk verklaren als een poging tot herwaardering vande moedertaal, in een periode waarin bijv. ook de rederijkerskamers hetzelfde doelnastreefden.

Soms schrijft de Graeve iets heel diepzinnigs, maar hij kan toch niet weerstaanaan een spelletje met de woorden, bijv. in volgende passus over God: "Rien neconstate mieux la haute idée que nos ayeux ont eue de Dieu, que les différenstermes dont ils se sont servis pour exprimer son essence, ses attributs et sesrelations avec la créature humaine. Dans la mythologie, Jupiter est le dieu suprême;il est le père des dieux et des hommes. On se souvient que le mot Jupiter, formé dejuperste ou uperste rend cette idée. Uperste signifie suprême; sous ce rapport, endisant Jupiter, on professe que dieu est l'être suprême, l'être souverain du mondeet de tout ce que le monde renferme."

Men moet het maar kunnen: 'Jupiter' afleiden van 'uperste' ('opperste' of, naar hetgebruik van de vrijmetselaars, 'de opperbouwmeester van het heelal').

"Ce livre étrange provoqua des commentaires peu bienveillants et attira à deGraeve les sarcasmes et les moqueries: il fut traité de fou", schreef Joseph Nève. BijFerdinand Van der Haeghen (Bibliographie gantoise) leest men: "Ouvrage singuliermais qui révèle une grande érudition dans son auteur. Le but de de Graeve était deprouver que la Belgique et surtout les Flandres auraient été le berceau de lacivilisation, des arts et des sciences".

Het is niet zeker dat het boek veel bijval had, zoals blijkt uit de volgendeprecisering door Van der Haeghen: "Vers 1817, le gouvernement accordait uneprime pour l'exportation des livres. L'oeuvre de de Graeve trouvant peu de débit,un spéculateur en mit à bord d'un navire une quantité considérable, qu'ons'empressa de jeter à la mer lorsqu'on eut touché la prime et que le navire eut prisle large. C'est à cause de cette noyade qu'on rencontre assez rarement dans lesventes publiques l'ouvrage susdit, qui avait été tiré à un très-grand nombred'exemplaires". Dit voorval verklaart de hoge bibliofiele waarde van dit boek.Volgens een aantekening van Pieter Louis van Gobbelschroy (1784-1850) in hetGentse Hs. 7268 was de door Van der Haeghen niet bij naam genoemde'spéculateur' de rijke negotiant Norbert Louis van Aken (1767- 1832) (zie onder hetlemma de Nottet d'Anglier, Pierre Charles).

Niet zonder humor schreven Frans De Potter en Jan Broeckaert dat het, voor detaal- en geschiedkundige wetenschap, "en voor 't gezond verstand", gelukkig is datCharles Joseph de Graeve "geene school gesticht" heeft.

Hierbij moet toch worden gepreciseerd dat tijdens dezelfde periode nog anderegelijkaardige fantasievolle werken, onder meer te Gent, werden gepubliceerd.

In het zéér ernstige boek van Corneille François de Nélis (1736-1798), bisschopvan Antwerpen, met als titel L'aveugle de la montagne - Entretiens philosophiques(1ste uitg., 1790) vindt men tal van verzonnen etymologieën.

Page 58: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

206 - de GRAEVE, Charles

Zonder auteursnaam (maar, naar vrij algemeen wordt aangenomen, geschrevendoor de stadsambtenaar Egide Norbert Cornelissen, 1769-1849) werd te Gent in1802 gepubliceerd een Factum ou Mémoire qui était destiné à être prononcé dansune affaire contentieuse, où il s'agissait de deux têtes, l'une en plâtre et l'autre enmarbre. Zie hoe de auteur het aloude bestaan van Gent "aantoont":

"Il est certain que les Gantois étaient célèbres dans l'histoire romaine ... Ilsportaient déjà la toge sous Auguste, et Virgile, dans son Eneïde, met dans la bouched'Anchise cette expression: 'Romanos rerum Dominos Gentemque togatam', c'està dire: 'la ville de Rome, maîtresse de l'univers, et celle de Gand, dont les habitantsportent la toge'. Dès le premier siècle de l'ère chrétienne, ils abjurèrent le Paganisme,et on a des motifs pour croire que Saint Paul lui-même fut leur Apôtre; aussil'appelle-t-on souvent 'Doctor Gentium', l'Apôtre des Gantois. Leur droit civil etcanonique a toujours joui d'une telle réputation que le mot 'Ius Gentium', le droitpublic des Gantois, est devenu technique dans l'art du juste et de l'injuste ..."

Een 'sleutel' voor de identificatie van de diverse notabelen die in dit Factumalleen met de eerste letter van hun familienaam zijn vermeld (onder meer JanBaptist Hellebaut, Pierre Botte, François Dominique d'Hoop*, Jean Baptiste Pisson,Charles Joseph de Graeve*, Joseph Jean Metdepenningen, Joseph Bernard Cannaert)kan men vinden in het Gentse tijdschrift Annales belgiques, 1819, blz. 340.

Volgens een naamloos auteur in de Mercure Belge (vol. VI, 1819) kwam deGraeve op het idee van zijn boek bij de lezing van een commentaar van JustusLipsius over Tacitus. De naamloze auteur preciseert dat de familie van de Graevehet manuscript, voor publicatie, aan een geestelijke ter goedkeuring voorlegde,"pour s'assurer si la foi n'était exposée à aucune atteinte; le bon prêtre ne s'aperçutpas que le système de M. de Graeve renversait celui de l'Ecriture; il donna sonapprobation, et nous eûmes le plaisir de nous entendre dire qu'Homère était notrecompatriote".

In de hedendaagse tijd wordt Charles Joseph de Graeve als auteur betergewaardeerd dan door zijn tijdgenoten. In Joachim Stiller en ik (blz. 139 en volg.)schrijft de magisch-realist Hubert Lampo: "Van het eerste ogenblik af boeide ditwerk mij zo sterk, dat ik er mij gedurende gans de grauwe, regenachtige zomer van1956 mee heb beziggehouden en mij tot op de huidige dag die tijd als één van degelukkigste periodes uit mijn leven blijf herinneren." In 1956 publiceerde Lampooverigens een bewerking van de République des Champs Elysées, onder de titelToen Herakles spitte.

Charles Joseph de Graeve zou, behalve zijn République des Champs Elysées, nogandere, onuitgegeven, werken hebben nagelaten. In het Hs. 7268 van de Gentseuniversiteit treft men evenwel (naast de reeds vermelde juridische werken) alleenlosse ontwerpen aan van gedeelten van de République des Champs Elysées.

Fernand Leleux ziet in Charles Joseph de Graeve geen principieel aanhanger vande republikeinse gedachten: "hij is eerder een intellectueel dan een impulsiefrepublikein, een voorstander van veranderingen die volgens hem in alle kalmtemoeten verlopen ... Een kamergeleerde die de zaken steeds goed overdenkt".

Page 59: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de GRAEVE, Pieter - 207

Door zijn biograaf in de Biographie Nationale wordt Charles Joseph de Graeve"un des hommes les plus remarquables de son époque" genoemd. Volgens LucDhondt behoorde hij tot de 'bestuurselite' van zijn tijd. In 1819 werd de omvangrijkebibliotheek van Charles Joseph de Graeve openbaar verkocht te Gent, aan de handvan een catalogus van 62 bladzijden.

Charles Joseph de Graeves zus Anne Caroline de Graeve huwde PetrusFranciscus de Smet te Sint-Niklaas. Zij werden in 1763 de ouders van PetrusJoannes de Smet, die advocaat werd bij de Raad van Vlaanderen. Petrus Joannes deSmet moest op 13 augustus 1792 in allerijl als poorter van Gent wordeningeschreven omdat hij schepen van de Keure was benoemd, hoogstwaarschijnlijkmet de steun van zijn invloedrijke oom. Tijdens het Franse Bewind was PetrusJoannes de Smet werkzaam in het bestuur van de weldadigheid waarna hij 'directeurvan het octrooi' werd. Onder het Hollands Bewind was hij lid van de gemeenteraaden van de Provinciale Staten. Zijn weduwe Marie Louise du Breucq (waarschijnlijkeen dochter van Joseph du Breucq, 'kabinetschef' van voorschepen J.J.Ph. VilainXIIII) hertrouwde in 1821 met de te Kaprijke geboren handelaar Joseph Praet (1786-1844) die in 1830 vruchteloos op een lijst van Patriotten kandidaat was voor degemeenteraad te Gent. Praets zuster Maria Praet huwde de geneesheer envrederechter Judocus de Hoon. Hun dochter Constantia de Hoon (1818-1908) wasde echtgenote van de Antwerpenaar Jacob Franciscus Heremans (1825-1884) die teGent een aanzienlijke rol speelde in de Vlaamse ontvoogding. Hij was een van destichters van het Taelverbond (1845), het Vlaemsch Gezelschap (1846) en hetWillemsfonds (1851), en de inrichter van het eerste Nederlands Congres te Gent(1849); hij steunde de atheneumstudent Julius Vuylsteke en zijn geestesgenoten bijde oprichting van de Vlaamse en vrijzinnige vereniging 't Zal Wel Gaan. Wanneerde vereniging kort daarop haar activiteit naar de universiteit verplaatste, kon zijbekomen dat de vacante leergang 'littérature flamande' aan Heremans (en ConstantPaul Serrure) werd toegewezen. De katholieke senator Ferdinand d'Hoop (1798-1866), kleinzoon van François Dominique d'Hoop*, behoorde tot degenen die bijde regering aandrongen op de benoeming van Heremans. Jacob Fr. Heremans, diein zijn jonge jaren lid was geweest van de Société Huet (zie onder de lemma'sd'Hane de Steenhuyse, Jean Baptiste en de Smet, Franciscus Livinus), was van1875 tot 1884 liberaal gemeenteraadslid te Gent en van 1879 tot 1882 schepen vanonderwijs. Kort voor zijn overlijden bekeerde hij zich tot de protestantsegodsdienst. De andere dochter de Hoon, Virginia, huwde de dichter KarelLodewijk Ledeganck (1805-1847).

de GRAEVE, Pieter (?-?)

a/ Constante Union (1770, 1786)

b/ -

c/ 'Ecossais'

d/ negotiant, in 1786: koopman in rieten.

e/ Gent, Swaene Straetjen (1772), Verdamstraete, bij het Drongenhof (1795)

Page 60: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

208 - de GRAEVE de COOREMAN

f/ Sint-Sebastiaansgilde (voor 1779), Sint-Antoniusgilde (1783)

g/ 121

De ledenlijst van La Constante Union voor 1770 bij Duchaine en Van der Scheldenvermeldt ene 'P. de Graeve, négociant'. Op de door Destanberg in het archief teMons geraadpleegde lijst leest men 'Pr. De Graeve, négociant'. 'Pr' was degebruikelijke afkorting voor Pierre of Pieter (op de lijst van Destanberg wordt bijv.ook de voornaam van Pieter Blommaert* als 'Pr' afgekort).

In een officiële lijst van 1771 wordt de beroepsactiviteit van Pieter de Graeve alsvolgt omschreven: "négociant en peaux et poil de lièvre et laines du Nord, il faitaussi des expéditions particulièrement en fils de coton; correspondances dans le ord,en Angleterre, en Hollande, en France".

Wanneer de 'democratische' versie van La Constante Union in 1786 haarledenlijst bij de Geheime Raad indiende, was een van de leden "De Graeve,coopman in rieten". Waarschijnlijk ging het om dezelfde persoon.

Zo deze hypothese juist is, was Pieter de Graeve (net als Lieven de Vogelaere*en Jean Baptiste Cools*) lid van de 'burgerlijke' (1768-1773) en van de 'democra-tische' (1781-1786) versie van La Constante Union.

In 1772 wilde Pieter de Graeve zijn huis "achter het Drongenhof in het Swaenestraetjen alias Muysenholleken" afbreken omdat dit huis "altijdt en hebben ghedientom te connen bewoont worden door persoonen die aldaer ondeugende huyshielden". Nadat de schepenen van de Keure zijn aanvraag hadden verworpen,diende hij kort daarop een nieuwe aanvraag in. Deze aanvraag (voorzien van eenmodel van het huis) werd goedgekeurd. Een foto van de bouwaanvraag vindt menin: D. Boncquet (ed.), Patershol Gent - Façades, blz. 166. Thans is het huis vanPieter de Graeve opgedeeld in drie eenvoudige huisjes (Zwaanstraat 2, 4 en 6).

de GRAEVE de COOREMAN, Jean Hyacinthe (ca. 1733-na 1794)

a/ Constante Union (1770), Candeur (1786), Les Frères Zélés (1785)

b/ 1ste opziener, Les Frères Zélés (1785)

c/ 'Ecossais'

d/ rentenier, lid van de Collatie (1784), schepen van de Keure (1792)

e/ Gent, Burgstraat

f/ contribuant Academie (1775), Sint-Antoniusgilde (1752), Sint-Sebastiaansgilde(voor 1779), Sint-Michielsgilde

g/ 13, 41, 45a, 50.8, 83, 85, 194, 228a, 266, 322, 382, 385, 473, 764, 868, 870, 880,883, 906, 908, 965, 1030c

De familie de Graeve had, vooral sedert de tweede helft van de 17de eeuw, eenbehoorlijk vermogen opgebouwd met de graanhandel zodat Jean de Graeve konrentenieren. Hij was een zoon van Jan de Graeve, heer van Cooreman, en MarieLouise Inghels. Indien men de president van de Raad van Vlaanderen mag geloven(zie hierna) was vader Jan de Graeve tevens procureur bij de Raad van Vlaanderen.

Page 61: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de GRAEVE de COOREMAN - 209

Jean de Grave werd in 1776 deken van de kaaskopersnering. Van 1775 tot detweede Franse inval in 1794 was hij ook deken van de nering der kruideniers.

In 1783 was Jean de Graeve kandidaat voor een ambt als schepen van Gedeele.Ondanks de steun van de hoogbaljuw (burggraaf Philippe Mathieu Vilain XIIII*)en de president van de Raad van Vlaanderen (ridder Jean François Xavier Diericx)werd hij niet benoemd. Van 1783 tot 1790 zetelde hij in de Collatie voor de Sint-Michielsparochie.

Tijdens de eerste onlusten tegen keizer Jozef II in 1787 stond onder meer Jean deGraeve (met bijv. ook Pieter de Bruyne* en Anthone de Rouck*) aan het hoofd vanhet vrijwilligerskorps dat namens de vier Hoofdgilden (Sint-Joris, Sint-Sebastiaan,Sint-Antonius en Sint-Michiel) orde en veiligheid binnen de stad moest verzekeren.In het bestuur van dit korps vertegenwoordigde Jean de Graeve de Sint-Antoniusgilde, waarvan hij sedert talrijke jaren een actief lid was.

Ook tijdens de Brabantse Omwenteling (1789-1790) vervulden de hoofdgildeneen opdracht van ordehandhaving, hoewel zij niet alle dezelfde opvatting koesterdenover de politieke ontwikkeling: de leden van de Sint-Antoniusgilde waren veelalaanhangers van de democratische Vonckisten, terwijl de leden van de overige gildenin het algemeen de voorkeur gaven aan de Statisten, geleid door de Brusselseadvocaat Hendrik van der Noot (1731-1827).

In juli 1792 werd Jean Hyacinthe de Graeve schepen van de Keure benoemd alsopvolger van François Joseph Pycke die Opperbaljuw werd van de heerlijkheid vanSint-Baafs. De benoeming van de Graeve gebeurde ondanks het volgend advies vanJean François Xavier Diericx, president van de Raad van Vlaanderen: "... beau-frèredu conseiller Camberlin [Camberlyn], ne s'est pas mal conduit pendant les troubles.Monsieur Marloop [d.i. Charles Adrien Le Bailly de Marloop, die toen voorschepenvan de Keure was] ... attache le plus grand prix à ce qu'il soit nommé échevin de laKeure, et il en fait un éloge sans fin dans une lettre à Son Excellence le Ministre,mais ce serait avilir le Magistrat de la province que d'y placer beaucoup de gens deson extraction; il est fils d'un procureur, agé de 54 à 55 ans, demeurant en chambreet ne fréquentant que les estaminets".

Wegens de eerste inval van de Fransen kon Jean de Graeve zijn ambt slechtsenkele maanden vervullen. In december 1792 werden inderdaad nieuwe schepenenaangewezen door de Fransgezinde zestig 'provisionele representanten'. De Graevehoorde er niet meer bij. Na het vertrek van de Fransen in 1793 werden de schepen-banken hernieuwd onder voorschepen van de Keure graaf Emmanuel Jean dellaFaille d'Assenede, maar van deze ploeg maakte Jean de Graeve evenmin deel uit.

Sedert 1783 was Jean de Graeve, zoals andere notabelen, een van de 'directeursordinaire' van de Academie voor Teken-, Schilder- en Bouwkunst. Hij was in deAcademie tevens de beschermheer van een der leerlingen, Joachim de Vogelaere*,die in 1786 laureaat was van de klas voor architectuur. Tijdens hetzelfde jaar werdJoachim de Vogelaere* lid van de loge La Constante Union (in haar tweede'democratische' versie).

Page 62: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Louis Joseph de Gheus' echtgenote, née Hoijnck van Papendrecht (die reeds in 17571

overleed), was waarschijnlijk verwant met: (i) een naamgenoot, die luitenant-kolonel was in het regiment 'Waalse' dragonders

van generaal baron Berghe de Trips. Een van zijn onderofficieren, AntoniusDobbelaer, huwde in 1768 in de Nederlandse gereformeerde kerk te MaastrichtMaria Schrans, die in 1743 in die stad geboren werd, en de oudere zus was vanJan Jacob Schrans (1746-1810), grootvader in de derde trap ('oudgrootvader') vande auteur. De luitenant-kolonel was waarschijnlijk de vader of de grootvader vanA.Q. Hoijnck van Papendrecht, die in 1803 zijn loge Het Vrij Geweeten (Breda)vertegenwoordigde op de zitting van het 'Groot Oosten der Bataafsche republiek';

(ii) kanunnik C.P. Hoijnck van Papendrecht die in 1743 te 's-Gravenhage een boek indrie delen (Analecta Belgica) publiceerde over de godsdienstoorlog in deZuidelijke Nederlanden tijdens de 16de eeuw.

210 - de GRAEVE de COOREMAN

Dat Jean de Graeve de Cooreman lid was van La Constante Union in 1770alsmede van La Candeur in 1786, blijkt uit de beschikbare ledenlijsten. Zijnhoedanigheid van Eerste Opziener van Les Frères Zélés in 1785 vloeit voort uit zijnondertekening van het vrijmetselaarsdiploma dat op 27 oktober van dat jaar werdafgegeven aan Jacques Mechelynck*, gewezen Voorzittend Meester van LaConstante Union. Dit diploma wordt bewaard in het archief van de Opperraad vande Aloude & Aangenomen Schotse Ritus te Brussel.

Jean Hyacinthe de Graeve de Cooreman was een schoonbroer van de raad-pensionaris van de schepenen van de Keure Egide Camberlyn (gehuwd met AnneJustine de Graeve), die in 1782 benoemd werd tot raadsheer in de Raad vanVlaanderen. E. Camberlyn was tijdens de gerechtelijke hervorming van 1787 deenige Vlaamse raadsheer in de kortstondige Soevereine Raad te Brussel. Tweekinderen uit dit huwelijk weerhouden de aandacht.

(i) Thérèse Charlotte Camberlyn (geboren in 1773) huwde tweemaal. Eerst metPhilippe Jacques Blommaert (1777-1804), een zoon van Jean Jacques Blommaert(raadsheer van de Raad van Vlaanderen, vervolgens President van het 'Tribunal duDépartement de l'Escaut' te Gent) en de oom van de historicus en auteur PhilippeBlommaert (zie onder het lemma Blommaert, Pieter Jacques). In 1788 was hij lidgeworden van de Société de Gand. Na Blommaerts overlijden huwde ThérèseCamberlyn Renier Louis de Gheus, advocaat bij de Raad van Vlaanderen enschepen van Gedeele (1788-1789, 1791-1792) en van de Keure (1793-1794). Hijwas een zoon van Louis Joseph de Gheus (1729-1794), sedert 1761 raadsheer in deRaad van Vlaanderen1. Tijdens de gerechtelijke hervorming van 1787 werd LouisJoseph de Gheus voorzitter van de nieuwe rechtbank te Sint-Niklaas. Wegens despoedige intrekking van deze doortastende hervorming kon hij dit ambt nietopnemen en hij bleef verbonden aan de Raad van Vlaanderen.

(ii) Jean Baptiste Camberlyn d'Amougies (1772-1834) was advocaat en in 1809rechter in het 'Tribunal civil'. In 1813 liet hij onder schuilnamen allerlei anti-Fransepamfletten drukken waarmee hij bij de geallieerden ging pronken ("m'étant renduaux audiences des commissaires généraux pour les puissances alliées ..., LL. EE.m'ont remercié, au nom des puissances, de ma courageuse fidélité, pour avoir osé

Page 63: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de GRAEVE de COOREMAN - 211

publier ces pièces sous le poignard de l'usurpateur"). Jean Baptiste Camberlynd'Amougies bleef vooral bekend als "poétastre latin" (Victor Fris), de auteur vantalloze hexameters in het Latijn over de meest uiteenlopende thema's: de Gentsekruidtuin, koning Willem I en zijn echtgenote, prins Frederik, de gebroeders vanEyck, paus Leo XII, koning Lodewijk XVIII, enz. Zijn opus werd samengebundeldin Miscellanea. Ook onder het Hollands Bewind bleef hij rechter en na deonafhankelijkheid van 1830 was hij een van de zeldzame magistraten die door hetVoorlopig Bewind in hun ambt werden bevestigd. In de kapel Schreiboom te Gentwordt een votiefschilderij bewaard (waarschijnlijk van Anne Marie vanReijsschoot) met het kinderportret van Jean Baptistes zoon Hyacinthe Camberlynd'Amougies (1829-1890).

Egide Camberlyns zus, Marie Jeanne Camberlyn (1724-1801), huwde de notarisen toekomstige burgemeester van Deinze Pieter François Beyens (1731-1794). Uitdit huwelijk volgden onder meer drie merkwaardige zonen:

(i) Constant Beyens (geboren in 1758) studeerde rechten te Leuven en werd eerstnotaris zoals zijn vader. Hij werd vrijwilliger in het Patriottenleger van generaalJan Andreas van der Mersch. Na de eerste Franse inval was hij een van de'provisioneele representanten' van de stad Deinze in een 'nationale conventie' dienooit werd samengeroepen. Enige jaren later werd hij de notaris van het Fransbestuur in de streek van Deinze en hij kocht overigens zelf een aanzienlijkehoeveelheid 'nationale goederen' aan. In 1800 werd hij 'sous-préfet' benoemd teOudenaarde en in 1803 trad hij toe tot de loge Les Amis Philanthropes te Brussel.Constant Beyens viel waarschijnlijk in ongenade bij de Franse regering ("le seulsous-préfet dont on parle avec défaveur", deelt een vertrouwelijk verslag aanNapoleon mee), en er werd in 1809 een einde gemaakt aan zijn ambt teOudenaarde. Voor het overige weet men weinig over hem.

(ii) Albert Guillaume Beyens (1760-1825) studeerde eveneens rechten te Leuven envestigde zich te Gent als advocaat bij de Raad van Vlaanderen. In 1792 werd hijschepen van de Burggravije van Gent. Tijdens dezelfde periode schreef hijwaardevolle boeken over het Vlaams gewoonterecht. In 1800 werd hij benoemd totpresident van het 'Tribunal civil' te Gent. In 1808 stelde Napoleon hem tevens aanals lesgever aan de zopas opgerichte 'Ecole Spéciale de Droit' te Brussel. Kort daaropwas hij te goeder trouw betrokken bij een bijzonder onverkwikkelijke zaak te Gent.Om zijn aankoop van 66 ha. 'nationale goederen' te kunnen betalen had AlbertBeyens aanzienlijke bedragen ontleend aan de Gentse bankier Josse BernardGoethals, aan wie hij wisselbrieven had afgegeven. Goethals, die zelf in eenmoeilijke financiële toestand verkeerde, bracht bovendien wisselbrieven in omloopwaarop hij de handtekening van Albert Beyens namaakte. Na het faillissement vanGoethals keerden zijn schuldeisers zich tegen Albert Beyens als trekker van de(echte en onechte) wisselbrieven. Omdat hij niet kon betalen werd Beyens eveneensfailliet verklaard (hoewel hij geen handelaar was). Het faillissementsvonnis werdbevestigd door de 'Cour Impériale' te Brussel, waarvan het arrest zelfs werdgepubliceerd (en kritisch besproken) in de Pasicrisie (1809-1811, blz. 197). Beyens

Page 64: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

212 - de GRAEVE de COOREMAN

nam ontslag als president van de rechtbank en week uit naar Nederland. In 1810werd hij lesgever aan de 'School voor Recht' te Amsterdam, waar hij zich tevensaan de balie liet inschrijven. Van die periode dagtekenen ontwerpen vanNederlandse wetboeken op het gebied van het burgerlijk recht en de procedure,waarvan het manuscript is bewaard in de handschriftenverzameling van de Gentseuniversiteit, maar die blijkbaar ontsnapten aan de nochtans scherpzinnige aandachtvan Emiel van Dievoet in zijn werk over Het burgerlijk recht in België enNederland van 1800 tot 1940 - De rechtsbronnen (1943). In 1817 vestigde AlbertBeyens zich als advocaat te Brussel, waar hij spoedig een vooraanstaand lid vande balie werd. Hij verdedigde onder meer talrijke opposanten van de regering vankoning Willem I. Reeds in 1803 was hij, zoals zijn oudere broer, tot de loge LesAmis Philanthropes te Brussel toegetreden.

Albert Beyens huwde Susanne Josephine Moriau (1778-1814). Uit dit huwelijkvolgde de in 1802 te Gent geboren Henriette Constance Beyens, die huwde met deBrusselse (maar te Roeselare geboren) advocaat Jean Bernard Hercule Dubois, diezich later met zijn gezin als advocaat te Gent kwam vestigen in een landhuis bij het'Patijntje' aan de Leie. Jean Bernard Dubois was in 1854 liberaal kandidaat voor degemeenteraadsverkiezingen te Gent, maar werd niet verkozen. Uit het huwelijkDubois-Beyens volgde de ongehuwd gebleven Adolphe Constantin Dubois (1827-1900), die enige tijd substituut van de Procureur des Konings was, maar uit dit ambtontslag moest nemen wegens de kritiek op zijn publicatie, in het Journal de Gand(1859), van een fictieve herderlijke brief van de aartsbisschop van Mechelen, wathem voor de rest van zijn leven de bijnaam 'le cardinal' opleverde. Dubois is vooralbekend gebleven als advocaat bij de Gentse balie. "L'une des plus pures gloires duBarreau", schreef Albert Verbessem die vervolgde: "Mtre Dubois possédait ausuprême degré l'art de la démonstration; il triomphait par la force, l'adresse et larigidité de son argumentation. Il était l'invincible logicien qui pendant un demisiècle fut mêlé à presque tous les procès importants des deux Flandres". Van 1856tot 1900 was Adolphe Dubois liberaal gemeenteraadslid te Gent. Hij was tevensvoorzitter van de Association Libérale, medewerker aan het dagblad La FlandreLibérale sedert de oprichting in 1874 en een van de stichters van de Maatschappijvoor geschied- en oudheidkunde van Gent.

(iii) Jean Baptiste Beyens werd geboren in 1766. Zijn meter was tante Anne Justinede Graeve, echtgenote van Egide Camberlyn en zus van Jean Hyacinthe de Graevede Cooreman. Ook Jean Baptiste studeerde rechten te Leuven en vestigde zich teGent als advocaat bij de Raad van Vlaanderen. In 1797 werd hij 'publiquenbeschuldiger' bij het 'Tribunal criminel' te Gent en het jaar daarop ook lid van deGentse 'Municipalité', die op dat tijdstip werd voorgezeten door Jean Villiot, zoonvan François Villiot*. Zoals andere leden van de Gentse 'Municipalité', onder meerde latere magistraat Joseph Bernard Cannaert (zie onder het lemma de Deur-waerder, François), werd hij kort daarop afgezet "wegens onwetendheid en inci-visme". Hij werd lesgever in recht aan de 'Ecole Centrale', maar werd spoedigafgezet door Grégoire Dubosch, commissaris van het Directoire, onder hetzelfde

Page 65: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

GROSFAYT - 213

voorwendsel dat ook voor de afzetting van Pierre Constantin Lammens werdingeroepen: hij had een verblijf in het buitenland boven de hem toegestane termijnverlengd. Na zijn afzetting in 1799 werd Jean Baptiste Beyens ambtenaar in decentrale administratie van het Scheldedepartement, doch hij vestigde zich reedskort daarop te Brussel, waar hij eerst pleitbezorger, daarna advocaat werd. TeBrussel werd ook hij in 1802 lid van Les Amis Philanthropes.

Hij verwierf spoedig aanzien aan het hof van beroep te Brussel, waar hij ondermeer optrad als advocaat in enkele delicate zaken met een Gentse oorsprong: eenproces tussen Marie Thérèse Dons de Lovendeghem en haar vader Louis FerdinandDons de Lovendeghem*, en een proces van de Burgerlijke Godshuizen van Genttegen burggraaf Philippe Louis Vilain XIIII naar aanleiding van een onbetaaldgebleven schuld van vader Philippe Mathieu Vilain XIIII*, in leven hoogbaljuwte Gent. Zoals zijn broer Albert verdedigde hij in de Hollandse Tijd talrijke oppo-santen van de Nederlandse regering, onder meer (samen met de toen beginnendeadvocaat Pierre Théodore Verhaegen) het assisenproces tegen de Gentse kanunnikAmbroise Goethals (zie onder de lemma's Goethals, Adriaen Jacques en deMeulenaere, Maximilien Macaire). Jean Baptiste Beyens overleed in 1829. Uit hethuwelijk van Jean Baptiste Beyens en Isabelle Fonteyne volgden talrijke afstamme-lingen die aanzienlijke plaatsen bekleedden in de diplomatie en in het zakenleven.

Een zus van de gebroeders Beyens, Isabelle Charlotte Beyens (geboren in 1767)huwde Jean Baptiste Gheldolf uit Lokeren. Zij waren de ouders van Albert EugèneGheldolf (1806-1868). Deze werd rechter in de rechtbank van eerste aanleg te Genten was van 1863 tot zijn overlijden liberaal senator. Hij bleef vooral bekend alsvertaler (en aanvuller) van de wetenschappelijke werken van de Duitse rechts-historicus Leopold August Warnkoenig (1794-1866). Deze was van 1817 tot 1831hoogleraar aan de universiteit van Liège en van 1831 tot 1836 hoogleraar aan deuniversiteit van Gent (zie onder het lemma Walter, Jean François).

GROSFAYT, Jacques (? - ?)

a/ Félicité Bienfaisante (1786)

b/ Redenaar

c/ -

d/ koopman

e/ Gent

f/ -

g/ 258

Dit lid werd niet geïdentificeerd. Wellicht gaat het om Jean Antoine Grosfays,geboren te Nives bij Bastogne in 1730. Deze werd in het Poortersboek ingeschrevenop 9 november 1769.

Page 66: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

214 - HAECK

HAECK, Lievin Jan (1729 - ?)

a/ Constante Union (1770)

b/ -

c/ 'Ecossais'

d/ negotiant

e/ Gent, Ekkergem

f/ Sint-Antoniusgilde (1755), lid van de Collatie (1780)

g/ 13, 34.3, 50.9, 83, 85, 112, 200, 258, 316, 354, 355, 357a, 365, 385, 631, 768,870, 896

De identificatie van de negotiant Lievin Haeck is niet eenvoudig. Men kent inder-daad twee naamgenoten in de bedoelde periode.

De eerste 'Lieven Haeck' werd geboren te Gent (Sint-Martinusparochie vanEkkergem) in 1729. Zijn vader Jooris Haeck overleed vrij jong. Moeder MariaJacoba Sys hertrouwde met Joannes Redinger, die in 1715 geboren was te Vol-crange bij Metz. Waarschijnlijk leefde het nieuwe gezin enige tijd buiten Gentvermits alle gezinsleden op 17 oktober 1749 in het Poortersboek moesten wordeningeschreven.

Een tweede 'Lieven Jan Haeck' werd geboren te Gent (in de Sint-Pietersparochie) in 1713 als zoon van Jacobus Haeck en Judoca (Jossine) deBosschere. Na hem volgden nog: Florus Joseph Haeck (geboren in 1715, enwaarvan een nakomeling burgemeester van Destelbergen werd) en Isabelle Haeck,geboren in 1717.

Twee overwegingen leiden tot de veronderstelling dat laatstgenoemde negotiantwas en lid werd van La Constante Union:

(i) uit een document van 1756 blijkt dat 'Lievin Haeck' op dat tijdstip reeds eenvoldoende fortuin had verzameld om zich uit het actieve zakenleven te kunnenterugtrekken (zie hierna). Eerstgenoemde Lievin Haeck was toen 27 jaar, de tweedegenoemde 43 jaar - een meer waarschijnlijke leeftijd om (althans in die tijd) van zijngespaard vermogen te kunnen leven!

(ii) 'Lievin Haeck' werd in 1755 'deken van de schutters' in de Sint-Antoniusgildeen het jaar daarop was hij reeds 'proviseerder' van de gilde. Eerstgenoemde was opdat tijdstip 29 jaar, misschien wat vroeg om 'deken' van de schutters te zijn. Tweedegenoemde was toen 42 jaar, opnieuw een meer waarschijnlijke leeftijd.

Anderzijds was de in 1713 geboren Lievin Haeck in 1770 (datum van deoptekening in La Constante Union) 57 jaar, een relatief hoge leeftijd voor een logewaarvan 85 % van de leden jonger was dan 45 jaar.

Een nauwkeurige identificatie van dit lid lijkt bijzonder moeilijk.

De in 1713 geboren Lievin Haeck vormde, zoals meer zakenlieden, een'compagnie' van fiscale pachters met Jean Baptiste van Goethem, huidevetter engroothandelaar in oud linnen en lompen die hij aan Nederlandse papierfabriekenverkocht (over fiscale pachters, zie onder het lemma de Brauwer, Charles François).

Page 67: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

HAECK - 215

In 1756 trok Lievin Haeck zich uit het actieve zakenleven terug. Hij verklaarde vanzijn fortuin te leven "à son aise et à son bonheur".

In 1755 was hij in de Sint-Antoniusgilde 'deken van de schutters'. In 1756, 1760,1762, 1764 en 1765 was hij 'proviseerder' van de gilde. Van 1780 tot 1785 was hijlid van de Collatie als afgevaardigde voor de Heilig-Kerstparochie.

Lievin Haeck was waarschijnlijk een telg van de aloude poortersfamilie Haeck,die sedert de 13de eeuw deelnam aan het bestuur van de stad en de internationalehandel.

Lievin Haeck huwde in 1753 Isabella de Pauw (1712-1783), die te Eksaarde wasgeboren. Deze was de weduwe van de jong gestorven Gentse meesterleerlooier PieterBauwens (1714-1745). Pieter Bauwens en Isabella de Pauw waren de ouders vanGeorges Jean Bauwens die, met zijn tweede echtgenote Jeanne Thérèse vanPeteghem, de vader werd van de textielnijveraar Lieven Bauwens (1769-1822),'Maire' van Gent in 1800-1801 en lid van La Félicité Bienfaisante van 1807 af.Isabelle de Pauw was overigens de meter van Lieven Bauwens, terwijl Lievin Haeckde peter werd van François Bauwens, geboren uit het eerste huwelijk van GeorgesJean Bauwens met Maria Anna van Veuren, die in het kraambed overleed.

Lievin Haecks echtgenote Isabella de Pauw was de groottante van Bernard dePauw (1776-1837), een kleinzoon van haar eveneens te Eksaarde geboren broerFrançois Josse de Pauw.

Bernard de Pauw huwde Sophie Bauwens (1781-1821) en werd de vennoot vanzijn schoonbroer Lieven Bauwens, met wie hij overigens lid was van La FélicitéBienfaisante. Bernard de Pauw en Sophie Bauwens waren de ouders van NapoleonLievin de Pauw (1800-1859).

Sedert enige jaren opperen sommigen de mogelijkheid dat Napoleon Lievin dePauw de incestueuze zoon is van Sophie Bauwens en haar broer Lieven. Ondermeer volgende argumenten worden ingeroepen om deze stelling te staven. (i)Sophie was de lievelingszuster van Lieven - wat natuurlijk niets bewijst. (ii) Sophiewas reeds zes maand zwanger toen zij trouwde met Bernard de Pauw, eenonbemiddelde ploegbaas in het familiebedrijf die men kon 'overtuigen' de bijzonderaantrekkelijke Sophie te huwen, onder meer door het ter beschikking stellen vankapitaal waarmee Bernard de Pauw een eigen kaardenbedrijf kon opstarten. (iii)Napoleon Lievin de Pauw werd de vertrouweling van Lieven Bauwens, die aan hem(veeleer dan aan zijn eigen zoon) zijn archief toevertrouwde. (iv) Bij de keuze vaneen echtgenoot voor zijn overige zusters stelde Lieven Bauwens hoge maatschappe-lijke eisen, terwijl een ploegbaas voldoende was voor zijn lievelingszus. (v) Tijdenshet doopfeest voor Napoleon Lieven de Pauw bracht de Franse Préfet GuillaumeFaipoult een heildronk uit met de woorden "au père, au Maire et au parrain",waarbij "la mère" niet eens werd vernoemd. Volgens Guido Deseyn bedoeldeFaipoult driemaal dezelfde persoon: Lieven Bauwens.

De meeste van deze argumenten gaan voorbij aan het feit dat Bernard de Pauwniet zomaar een ploegbaas was in het familiebedrijf, maar ook een neef van Lieven

Page 68: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

216 - HAECK

Bauwens en zijn broers en zussen: hun grootvader (François Josse de Pauw) resp.grootmoeder (Isabelle de Pauw) waren immers broer en zus.

Anderzijds is het toch verrassend dat de nalatenschap van Bernard de Pauw in1837 alleen een huis bevatte (en enkele legaten die door de begunstigden werdengeweigerd), terwijl de kaardenfabriek aan de Sint-Lievensstraat in 1821 deeluitmaakte van de nalatenschap van Sophie Bauwens.

Overigens waren de verhoudingen tussen Lieven Bauwens en Bernard de Pauwniet steeds rooskleurig: reeds in 1806 diende pleitbezorger Pieter Botte op te tredeni.v.m. een tussen hen gerezen geschil, en in 1810 liet Lieven Bauwens aan Bernardde Pauw een deurwaardersexploot betekenen om hem de toegang te verbieden totzijn fabriek en kantoren in het Kartuizersklooster! Tijdens dezelfde periode (zelfstot 1817) diende Bernard de Pauw bij notariële akte geld voor zijn bedrijf teontlenen bij de vermogende negotiant Jean François de Loose, een schoonbroer vanPierre Georges de Meulenaere* (zie ook onder het lemma de Coninck, LouisJoseph) - dit terwijl een andere zwager van Lieven Bauwens (de katoennijveraarFrans de Vos) blijkbaar geen moeite had om bij Bauwens de financiering voor zijnbedrijf te vinden (zie onder het lemma de Vos, Constant).

Wat er ook van zij, Napoleon Lievin de Pauw bouwde een schitterende loopbaanuit. Na studies in de rechten aan de universiteiten van Gent, Bonn en Berlijn, werdhij advocaat en hoogleraar in de rechten aan de universiteit Gent. Hij was tevensbestuurder van het kaardenbedrijf van zijn vader, dat hij in 1848 overliet aan zijnschoonzoon Alphonse Guillaume Prayon (1823-1917), geboren te Elberfeld inDuitsland. Prayon werd consul van Pruisen (later van Duitsland) te Gent en was van1876 tot 1881 liberaal lid van de Gentse gemeenteraad.

Na de Belgische onafhankelijkheid werd Napoleon Lievin de Pauw een actieforangist (zijn jongste zoon kreeg de voornamen Frederik Willem). Samen metHippolyte Metdepenningen vertegenwoordigde hij de Gentse liberalen op het stich-tingscongres van de liberale partij te Brussel in 1846. Als schepen van openbarewerken (van 1843 tot 1854) verwezenlijkte Napoleon Lievin de Pauw heel wattijdens zijn mandaat van iets meer dan tien jaar: de uitbreiding van de haven en deverbreding van het kanaal van Terneuzen, de bouw van een nieuw stapelhuis aan hetHandelsdok, de aanleg van nieuwe straten en pleinen, de bouw van een 'Manège' aande Lange Violettenstraat (met het behoud van het Klein Begijnhof),herstellingswerken aan het Belfort, het plaatsen van elektrische uurwerken intalrijke straten. De Pauw maakte hierbij gebruik van een uitvinding van deGentenaar Karel Nolet (1818-1887), 'stadshorlogiemaker', die eerst een dergelijkuurwerk bij zijn woning in de Mageleinstraat had geplaatst. In 1853 waren er reedshonderd electrische uurwerken in de meeste wijken van de stad aangebracht. Zijwaren alle verbonden met een 'moederklok' in het Belfort.

De Pauw was ook de voortrekker van een nieuw systeem van draaibruggen, datook in het buitenland werd toegepast. Naar hem is de 'De Pauw-brug' genoemd, overde doorsteek van de Leie naar het kanaal van Terneuzen aan de Schoolkaai (bij Sint-Macharius).

Page 69: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

HAECK - 217

Napoleon Lievin de Pauw huwde Gabrielle Joséphine van Huffel (1806-1888),een dochter van de katoennijveraar Pierre van Huffel (1769-1844) en MarieAntoinette van Damme. Het bedrijf van Huffel was gevestigd aan de Oude Vest.Pierre van Huffel (die in 1788 een eerste prijs behaalde in de klas 'tekening naerPlaester' in de Academie) was ook kunstschilder en maakte vooral portretten. Zijnatelier was gevestigd in zijn prachtige woning (het aloude huis 'De Pelikaan' in deSint-Katelijnestraat). Van hem is een ten voeten uit geschilderd portret vankanunnik Maximilien Macaire de Meulenaere*, destijds lid van La ConstanteUnion. Pierre van Huffel werd in 1810 directeur van de Academie en conservatorvan het museum voor schone kunsten en (onder het Nederlands Bewind) gemeente-raadslid van Gent.

Uit het huwelijk van Pierre van Huffel en Marie Antoinette van Damme volgden,naast Gabrielle, ook:

- een dochter die trouwde met Louis Ceuterick (1801-1843); zij zetten defamiliale katoenspinnerij verder onder de naam 'Ceuterick-van Huffel' tot dezeomstreeks 1844 overging op de vennoten Pierre Eugène Guéquier, Adolf deSmet en Ferdinand Dierman. Laatstgenoemde trok zich na een tiental jaarterug om een eigen bedrijf te leiden aan de Ham. Tegen het einde van de 19deeeuw werd het katoenbedrijf van Pierre van Huffel de eigendom van PaulHenri Hebbelinck (1857-1893) die getrouwd was met een nakomelinge vanCharles Louis Coppieters*, destijds lid van La Bienfaisante.

- Eugène van Huffel (1803-1859), magistraat, advocaat en stafhouder van debalie te Gent, liberaal provincieraadslid (1836-1847) en volksvertegenwoor-diger (1847-1848), 1ste Opziener van Le Septentrion (1832) en VoorzittendMeester van La Félicité Bienfaisante. In 1848 blies hij de bruggen met deliberale partij op en werd heel bedrijvig in het ultramontaanse liefdadiggenootschap Sint-Vincentius-à-Paulo. Over de 'bekering' van Eugène vanHuffel verstrekte de ultramontaanse voorman graaf Joseph de Hemptinne (zieonder lemma de Smet, Franciscus Livinus) in zijn onuitgegeven gedenk-schriften volgende preciseringen: "Un avocat distingué de la ville, M. Eug.Vanhuffel, occupant le 33e grade dans la Franc-Maçonnerie, eut la grâce derentrer en lui-même et de renoncer à faire partie de cette secte. Ayant apprisque Vanhuffel s'était réconcilié avec le Bon Dieu, j'allai le voir pour l'engagerà entrer dans les rangs de la Société de St-Vincent de Paul.

M. Vanhuffel, à ma proposition, répondit: 'Quoi? moi, membre de St-Vincentde Paul? Vous ne savez donc pas qui je suis?' - Je lui répondis qu'il avait étéun grand pécheur, tout comme saint Augustin, ce qui ne l'empêcha pas dedevenir un saint. 'Vous voulez donc que je fasse partie de la Société?' Jerépondis: 'Oui', et il accepta.

Après, je demandai ce que c'était la Franc-Maçonnerie. Sans hésitation ildéclara que c'était l'ensemble de tous les vices; l'antichambre de l'enfer oùl'on fait le mal, sachant que c'est le mal. 'Ce qui me cause maintenant une

Page 70: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

218 - HAECK

grande peine, dit-il, c'est que, à mon âge, je ne puis réparer le scandale que j'aidonné'.

Le dimanche qui suivait ma visite, M. Vanhuffel, appuyé sur deux cannes, suivaitla procession de sa paroisse. Pour nous conformer à nos usages, le 31 décembre,nous allions faire visite à Mgr. Delebecque, à l'évêché. Mais là, il se refusa àquitter l'antichambre. En entrant au salon, je dis à Monseigneur: 'Il y a dansl'antichambre un homme qui vous a gravement et très souvent offensé. Il n'ose passe présenter devant vous'. Monseigneur me dit d'aller le chercher. Cette fois M.Vanhuffel cède. A son entrée dans le salon, Monseigneur s'est avancé et l'aembrassé."

Twee dochters uit het huwelijk van Napoleon Lievin de Pauw en Gabrielle vanHuffel trouwden met een van Iseghem, waarschijnlijk verwant met Judocus vanIseghem* die in 1786 lid was van La Félicité Bienfaisante: Sophie Eudoxie dePauw met Thomas Léopold van Iseghem die nijveraar werd te Gent; BerthaWilhelmine de Pauw met André Jean van Iseghem die een broer was van ThomasLéopold en notaris werd te Nieuwpoort, later te Gent. De gebroeders van Iseghemstamden waarschijnlijk af van André Jean van Iseghem die tijdens het laatste kwartvan de 18de eeuw burgemeester van Oostende was (zie onder het lemma vanIseghem, Judocus).

Uit het echtpaar de Pauw-van Huffel volgde ook Napoleon de Pauw (1835-1922). Na een stage als advocaat bij Hippolyte Metdepenningen doorliep hij de hele'cursus honorum' van een loopbaan in de staande magistratuur en werd Procureur-generaal bij het Hof van beroep te Gent. Napoleon de Pauw, die door koningAlbert I tot baron werd verheven, bleef vooral bekend als historicus en auteur vantalrijke publicaties over de geschiedenis van Gent en van het graafschap Vlaande-ren, onder meer in de reeks van de 'Vlaemsche Bibliophilen'. Hij was een van destichters van de studentenvereniging 't Zal Wel Gaan en, in 1864 met JuliusVuylsteke, van de Vlaamse Advocatenclub, voorloper van de Vlaamse Conferentieder Balie van Gent. Een neef van Napoleon de Pauw, de Vlaamsgezinde advocaatAlphonse Prayon (1848-1916) was overigens een van de stichters van de zo-evenvermelde Vlaamse Conferentie. Napoleon de Pauw was ook lid van de Maat-schappij der Vlaamsche Bibliophilen en van de Koninklijke Vlaamse Academie(vanaf haar oprichting in 1886). In 1893 was hij een van de oprichters van deMaatschappij voor geschied- en oudheidkunde te Gent. Het archief van LievenBauwens, door hem aan Napoleon Lievin de Pauw toevertrouwd, werd nog aan-gevuld door Napoleon de Pauw en wordt thans bewaard in het stadsarchief te Gent('Fonds Napoleon de Pauw').

Er werd geen verwantschap ontdekt tussen deze familie de Pauw en Paulus dePau* die in 1766 Voorzittend Meester was van La Candeur. De familie van Isabellade Pauw had nochtans een Gentse origine, maar was sedert de 14de eeuw teEksaarde gevestigd, waar zij tot de notabelen behoorde. Een zus van Isabella, MariaTheresia de Pauw, huwde overigens een lid van de lagere adel, François van Melle,heer van Sint-Denijs-Boekel, Buizen, '&c'.

Page 71: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

HALFMAN, L.J. - 219

HALFMAN, L.J. (? - ?)

a/ Constante Union (1773), La Compagnie Durable (Middelburg)

b/ Erelid

c/ -

d/ arts en negotiant

e/ Middelburg

f/ -

g/ 55, 116, 585, 681, 682, 693

Over de vrijmetselaars Halfman weet men weinig. Er zijn alleen enkele schaarsesporen te vinden in het archief van het Grootoosten van Nederland (Cultureelmaçonniek centrum 'Prins Frederik' te Den Haag).

Ene L.J. Halfman, die lid was van La Compagnie Durable te Middelburg, werdin 1790 door deze loge geschorst ("gesuspendeert") wegens niet-betaling van zijnlidgeld. Er is in dit verband een brief van 16 mei 1790 bewaard van de loge-secretaris Jacobus de Blinde aan de Gedeputeerde Grootmeester.

Vraag is natuurlijk of deze L.J. Halfman reeds lid was van La CompagnieDurable in 1773, datum van zijn optekening in La Constante Union. Op de ledenlijstvan 1771 van La Compagnie Durable komt zijn naam in ieder geval niet voor, ookniet in de kolom 'Namen der Gezellen en Leerlingen'.

De loge La Compagnie Durable werd in 1770 opgericht met een Engelseconstitutiebrief - zoals Le Soleil te Vlissingen (zie onder het lemma van DoornGeene, Adriaen), die overigens een rol speelde in de oprichting van de nieuwe logete Middelburg. Deze vond immers helemaal geen steun bij de vrij elitaire loge LaPhilanthrope die in die stad sedert 1758 bestond. Acht oprichters van La CompagnieDurable waren ook lid van Le Soleil.

50 van de 70 leden van La Philanthrope waren afkomstig uit de Zeeuwsepatricische regentenfamilies, terwijl de (eveneens) 70 leden van La CompagnieDurable op een meer bescheiden afkomst moesten bogen: 10% vrije beroepen, 20%winkeliers, ambachtslieden en kleine kooplieden, 25% hadden een betrekking in dekoopvaardij of de marine; van 35% werd het beroep niet achterhaald, maar mendenkt dat zij zeelieden waren of beambten van een koloniale administratie.

Men veronderstelt dat de bijzondere banden tussen La Constante Union en ledenvan La Compagnie Durable (zoals ook van Le Soleil) kunnen worden verklaarddoordat alle betrokken loges door de Grootloge van Engeland werden opgericht.

Enige maanden na de 'Engelse' oprichting van La Compagnie Durable te Middel-burg sloot de 'Groote Loge' (zitting van 14 april 1771) een 'verbintenisse met deGroote loge van Engeland', die onder meer inhield dat de Hollandse grootmachtvoortaan 'vrij en onafhankelijk' was (zg. Onafhankelijkheidsverklaring) en dat deEngelse Grootloge "plegtiglijk belooft voortaan geen Engelsche Constitutien meerte zullen accordeeren in onze voorz: limiten, over welke de gemelde Groote Logevan Engeland ons alle Jurisdictie cedeert, nu en voor altoos; en aan de Loges welkereeds van diergelijke Engelsche Constitutiën voorzien waren, meede te zullen

Page 72: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

220 - HALFMAN, Lambertus / HALFMAN

aanraden, zig onder ons gebied te stellen". In ruil moest de Hollandse Groote Logede loges die zij buiten haar territorium had opgericht (inz. La Candeur en LaBienfaisante te Gent) overlaten "aan zoodanige beheering waaronder dezelvezouden kunnen behoren" (zie hoofdstuk II).

HALFMAN, Lambertus Aarnout (? - ?)

a/ Constante Union (1773), La Compagnie Durable, Middelburg (1771)

b/ Erelid

c/ -

d/ negotiant

e/ Middelburg

f/ -

g/ 57, 681, 682, 693

In de ledenlijst voor La Compagnie Durable van 1771 wordt als Meester-vrijmetselaar opgetekend: Lambertus Aarnout Halfman. Hij werd tijdens hetzelfdejaar tot de Meestergraad verheven.

De loge La Compagnie Durable telde in 1771 zesentwintig leden: 8 Officierendignitarissen, 7 Meesters, 11 Gezellen en Leerlingen.

HALFMAN, - (? - ?)

a/ Constante Union (1773), La Compagnie Durable, Middelburg

b/ Erelid

c/ -

d/ negotiant

e/ Veere

f/ -

g/ 57, 585

Ene J.C. Halfman is de derde naamgenoot over wie men iets ontdekt in het archiefvan het Grootoosten van Nederland. In mei 1793 was hij Leerling of Gezel in LaCompagnie Durable. Deze vrijmetselaar kan daarom in 1773 geen erelid van LaConstante Union zijn geweest!

Het is niet eens zeker dat deze derde naamgenoot te Veere (Zeeland) woonde.

Hoe dan ook, te Veere was in 1789 een loge opgericht, met de benaming L'Enfantde la Vertu. Uit de geraadpleegde documenten blijkt dat bij de stichters geenHalfman behoorde.

De Veerse loge L'Enfant de la Vertu initieerde Cornelis Gerrit Bijleveld (1765-1849) die vooraanstaande politieke ambten vervulde (burgemeester van Middelburg,lid van de Tweede en van de Eerste Kamer). Van 1804 tot 1810 was hijGrootmeester van de Hollandse grootmacht en van 1811 tot 1817 Grootmeester vanhet 'college van de hoge graden'. Bijleveld zou in 1816 aan Staatssecretaris en

Page 73: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de STEENHUYSE - 221

vrijmetselaar Anton Reinhard Falck (1777-1844) het idee hebben ingefluisterd omkoning Willem I ervan te overtuigen dat zijn zoon prins Frederik Grootmeester vande Nederlandse grootmacht diende te worden.

d'HANE de STEENHUYSE, graaf Jean Baptiste Marie (1757-1826)

a/ Bienfaisante (1778)

b/ Eerste opziener (1783)

c/ 'Rose-Croix'

d/ edelman

e/ Gent, Veldstraat

f/ Sint-Jorisgilde (1782), Sint-Sebastiaansgilde; contribuant Academie (1780)

g/ 5, 12a.4, 12c.1, 30, 31, 40, 43, 45c, 50.10, 78, 85, 107, 141, 198, 214, 221, 250,281, 294, 310,313, 322, 329, 344, 367, 382, 384, 401, 404a, 444, 451, 461, 475,486, 487a, 505, 518, 573, 588, 589, 632, 696, 698, 701, 744, 746, 763, 835, 854,868, 880, 895, 909, 913, 932, 1006, 1020

De ledenlijsten van La Bienfaisante voor 1778 vermelden (naast de hierna te be-spreken Joseph Sébastien d'Hane de Stuyvenberghe*):

- als 1ste Opziener een 'chevalier d'Hane de Waeterdyk' (Cordier en Van derSchelden), 'chevalier d'Haene de Waterdijk' (Duchaine).

- als Redenaar een 'comte d'Hane Delence' (Cordier), 'comte d'Hane Dalenc'(Duchaine), of 'comte d'Hane Delene, Dalenc?' (Van der Schelden).

Om deze geheimzinnige leden te identificeren moet men zich even verdiepen inde stamboom van de Gentse patriciërsfamilie d'Hane.

De edelman Emmanuel Ignace d'Hane (1702-1771), heer van Nieuland,Eekhove, Paridaen, Lubbeke, ten Duffele, &c. huwde in 1725 Jeanne Thérèsed'Heyne (1705-1736). Deze was een dochter van Louis François d'Heyne, heer vanLeeuwergem, Elene, Waterdyck, &c., en Jeanne Alexandrine Billiet (een nicht vande vermaarde Gentse kroniekschrijver en 'politiemeester' Justus Billiet, 1592-1682).

Emmanuel Ignace d'Hane en Jeanne Thérèse d'Heyne waren de ouders van PierreEmmanuel d'Hane (1729-1786). Deze erfde van zijn jong overleden moeder deheerlijkheden die toebehoorden aan de familie d'Heyne (Leeuwergem, Elene,Waterdyck, &c.). Pierre Emmanuel d'Hane breidde prompt zijn naam uit tot 'd'Hanede Leeuwergem'. Hij werd de vader van (onder meer) Emmanuel Pierre d'Hane enJean Baptiste d'Hane.

De heerlijkheden waarop graaf Pierre Emmanuel d'Hane de Leeuwergem en zijnzonen aanspraak konden maken waren vrij talrijk: Leeuwergem, Elene, Nieuweege,Waterdyck, Philippine, Nieuland, Eekhove, Paridaen, Elshaege, Melis, Lubbeke, tenDoorne, Beversluys, ten Duffele, '&c'.

Emmanuel Pierre (1751-1797) volgde in 1786 zijn vader Pierre Emmanuel op alsgraaf d'Hane de Leeuwergem en lid van de adelstand van het graafschapVlaanderen. Omdat hij de eerstgeboren zoon was, is het waarschijnlijk dat

Page 74: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Colette Thérèse de la Villette was een dochter van Joseph Josse de la Villette,1

raadpensionaris van het Brugse Vrije, daarna procureur-generaal in de Raad vanVlaanderen, en Marie Jeanne de Mey. Joseph Josse de la Villette was hoogst-waarschijnlijk verwant met Lievin de la Villette (1742-1804), lid van de loge LaParfaite Egalité te Brugge en in december 1792 een van de 'provisionelerepresentanten' van Brugge in een 'nationale conventie' die nooit werd opgericht.Nog andere de la Villettes waren betrokken bij deze Brugse loge. De moeder vanVoorzittend Meester Charles Pierre Joseph Lauwereyns de Roosendaele (1724-1789)was Thérèse de la Villette (1692-1725). Charles Lauwereyns zat La Parfaite Egalitévoor van haar oprichting in 1765 tot haar insluimering in 1774. Hij was schepen teBrugge, proost van de 'Edele Confrerie van het Heilig Bloed' en van de 'ConfrerieOnze-Lieve-Vrouw van den Droogen Boom'.Uit het huwelijk van Jeanne Robertine de la Villette en Ferdinand de Wree volgdeCatherine de Wree (1732-1782), die huwde met schepen Jean Baptiste de Blende(1721-1783) die eveneens lid was van La Parfaite Egalité.

222 - d'HANE de STEENHUYSE

Emmanuel Pierre in 1778 als graaf in La Bienfaisante werd ingeschreven. Om zichvan zijn vader (die toen nog in leven was) te onderscheiden, vulde hij zijngeslachtsnaam aan met de heerlijkheid 'Elene', die de auteurs op de ledenlijstenlazen als 'Delence', 'Dalenc' of 'Delene'. Pas na het overlijden van zijn vader in 1786liet de oudste zoon zich kennen als 'graaf d'Hane de Leeuwergem', bijv. in 1791wanneer hij, als lid van de adelstand van het graafschap, trouw beloofde aan denieuwe keizer Leopold II (1747-1792).

Graaf Pierre Emmanuel d'Hane de Leeuwergem speelde in de stedelijke politiekeen voorname rol als tweede schepen van de Keure van 1754 tot 1768. In feite washij plaatsvervangend voorschepen van de Keure, omdat de titularis burggraaf JeanJacques Philippe Vilain XIIII (vader van Philippe Mathieu* en Charles Joseph*Vilain XIIII) zich bijna uitsluitend bezig hield met de dossiers van de Staten vanVlaanderen, waarvan hij de voorzitter was. Pierre Emmanuel d'Hane was devoorman van de conservatieve schepenen en kreeg het daarom vaak aan de stok metVilain XIIII die voorstander was van een vernieuwend beleid.

In 1768 werd Pierre Emmanuel d'Hane door de keizerin verheven tot graaf. GraafPierre Emmanuel d'Hane leidde met enkele andere Gentse notabelen dewederinrichting van de Academie voor teken-, schilder- en bouwkunst, na hetoverlijden van haar stichter Philip Karel Marissal in 1770. Van 1776 tot 1782 washij overigens president van de Academie, daarna vice-president tot zijn overlijdenin 1786. Sedert 1754 was hij herhaaldelijk financieel contribuant van de Academiegeweest (1754, 1758, 1767, 1770).

Pierre Emmanuel d'Hane hield tot zijn overlijden in 1786 een dagboek bij, datin de handschriftenverzameling van de Gentse universiteitsbibliotheek wordtbewaard: Journal d'événemens arrivés en Flandre et surtout dans la ville de Ganddepuis l'année 1780. Het dagboek omvat talrijke annotaties over geboorten, huwe-lijken en sterfgevallen in de Gentse society en vormt een onuitputtelijke bron voorallerlei nieuwtjes, roddels en geruchten. Na het overlijden van Pierre Emmanueld'Hane werd het dagboek tot 1792 verder bijgehouden door zijn oudste zoonEmmanuel Pierre*.

Uit zijn huwelijk met Colette Thérèse de la Villette1 had Pierre Emmanuel

Page 75: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de STEENHUYSE - 223

d'Hane de Leeuwergem (1726-1786), naast Emmanuel Pierre, nog twee zonen: JeanBaptiste (de latere graaf d'Hane de Steenhuyse, 1757-1826) en Joseph Gaspar diein de wieg overleed. De 'chevalier de Waeterdyk', 1ste Opziener van La Bien-faisante, kan daarom niemand anders zijn dan Jean Baptiste d'Hane, die pas van1783 af zijn geslachtsnaam uitbreidde tot 'de Steenhuyse'.

Jean Baptiste d'Hane kreeg onderwijs in het college van de paters jezuïeten aande Voldersstraat. In de groep van de jezuïetenleerlingen die in 1767 deelnamen aande 'cavalcade' voor het jubileum van de H. Macharius, beeldde hij aartshertogFerdinand uit. Deze 'aartshertog Ferdinand' was waarschijnlijk de kardinaal-infantFerdinand (jongere broer van de koning van Spanje Filips IV) die, vijfentwintig jaaroud, in 1634 gouverneur werd van de Zuidelijke Nederlanden, als opvolger van deaartshertogen Albrecht en Isabella. "C'était un prince de mérite, fort bien fait detaille, quoique petit, autant beau de visage que l'on le peut être, et parfaitementhonnête homme", volgens de hertogin van Montpensier. Voor de blijde intrede vanaartshertog Ferdinand in 1635 was de stad Gent uitzonderlijk versierd, onder meermet een aantal triomfbogen, en er werd een groots vuurwerk afgeschoten.

Jean Baptiste d'Hane nam ook geregeld deel aan de toneelopvoeringen diejaarlijks door de paters werden ingericht. In 1772 speelde hij bijv. de rol van ... Evain het treurspel Adam en Eva, ... vertoont door de minderjarige Jongheyd ... onderde bestieringe der Societeyt Jesu. De vertoningen gingen door op 1 juni 'voor deMans' en op 2 juni 'voor de Vrouwen'.

Jean Baptiste d'Hane huwde in 1783 Marie Madeleine Rodriguez d'Evora yVega, markiezin van Rhodes (1760-1842). Zij was een dochter van markiesEmmanuel Joseph d'Evora y Vega (1732-1766) en Isabelle Catherine Maelcamp,een zus van graaf (later markies) Charles Robert Maelcamp de Schoonberghe*.

De voorname Gentse familie Rodriguez d'Evora y Vega stamde af van geld-schieters van de zg. 'onoverwinnelijke Armada' onder het bewind van de beruchteSpaanse koning Filips II, zoon van Keizer Karel. Voor de vader van gravin d'Hanevermeldt Gustave van Hoorebeke volgende titels: "Souverain Panetier de Flandre,Gentilhomme de la Maison du Roi, Marquis héréditaire du Pays de Rhodes, Baronde Berleghem".

Marie Madeleines tante, Marie Josèphe Rodriguez (1727-1764) was de tweedeechtgenote van Charles Guillaume d'Alegambe, baron van Auweghem, de onfor-tuinlijke echtgenoot van Anne Louise van der Noot de Duras (zie onder het lemmade l'Aspiur, Joseph Alexandre).

Jean Baptiste d'Hane werd (overeenkomstig het reglement) lid van LaBienfaisante toen hij 21 jaar was. Men kende hem toen als 'chevalier d'Hane deWaterdyck' en met die naam werd hij in het ledenregister ingeschreven.

De heerlijkheid 'Waterdyck' maakte deel uit van de 'Stede ende Ambachte vanBouchoute', in het 'krekenland' in het noorden van de huidige provincie Oost-Vlaanderen. Het is pas later dat Jean Baptiste d'Hane de titel voerde van graaf vanSteenhuyse: in 1783 ontving hij immers van de keizer de toelating om zijn wapente versieren met het markizaat van Steenhuyse.

Page 76: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Uit dit echtpaar volgden onder meer: (i) Thérèse Philippine Rodriguez d'Evora y Vega1

die huwde met Charles François Surmont de Volsberghe (1798-1840), die eenkleinzoon was van Pierre Jean Surmont*. (ii) François Marie Rodriguez d'Evora yVega (1790-1840), die huwde met de markiezin Justine Waudru du Mont de Gages, deenige dochter van markies Féry Louis du Mont de Gages (1769-1840) en Marie deSenzeilles-Serinchamps. Féry du Mont de Gages was een zoon van markies FrançoisBonaventure du Mont, markies de Gages, en Françoise Alexandrine de Bousies.Markies François Bonaventure du Mont de Gages was van 1770 tot 1786 deGrootmeester van de Provinciale Grootloge van de Oostenrijkse Nederlanden. Féry deGages was lid van de loge La Vraie et Parfaite Harmonie te Mons.

224 - d'HANE de STEENHUYSE

De enige zus van Jean Baptiste d'Hane, Marie Colette d'Hane de Leeuwergem,huwde graaf Joseph Sébastien della Faille d'Assenede*. Een broer van de echtgenotevan Jean Baptiste d'Hane, Emmanuel Charles Rodriguez d'Evora y Vega huwdegravin Marie Julie de Lens, dochter van graaf Robert Alexandre de Lensd'Oyghem*, lid van La Bienfaisante, en Marie Thérèse de Zinzerling1.

Na het overlijden van zijn vader werd ook Jean Baptiste d'Hane in 1786 eenbeschermheer van de Academie als een van haar 'Directeurs ordinaire'.

Van 1783 af was hij tevens 'proviseerder' van de Sint-Sebastiaansgilde.

Tijdens hetzelfde jaar was Jean Baptiste d'Hane kandidaat voor een benoemingals leenman van de kasselrij van de Oudburg, na het overlijden van Pierre Françoisdel Rio (zie onder het lemma del Rio, Auguste Anselme). De regering benoemdeevenwel geen opvolger omdat keizer Jozef II het aantal politieke mandaten wenstete verminderen.

D'Hanes politieke activiteit spitste zich aanvankelijk vooral toe op de erkenningvan de adel in de Staten van Vlaanderen, waarin deze stand als zodanig nietvertegenwoordigd was. In 1787 was hij de bezieler van een 'assemblée de lanoblesse' te Gent, die aan de keizer een Mémoire pour la noblesse de Flandre liettoekomen. Het Mémoire was waarschijnlijk opgesteld door een toenmalige ideoloogvan de adel, de Brusselse advocaat Charles Lambert d'Outrepont (1746-1809), dietijdens de Brabantse Omwenteling een vooraanstaand Vonckist werd en onder hetFrans Bewind in 1798 verkozen werd tot lid van het 'Conseil des Cinq Cents'. Ookde hoogbaljuw Philippe Mathieu Vilain XIIII* en Jean Baptiste d'Hanes ouderebroer Emmanuel Pierre d'Hane de Leeuwergem* ondertekenden dit Mémoire. Zijkregen evenwel geen gehoor bij regering en keizer. In zijn Réflexions sur lesfinances de la Flandre had de Gentse voorschepen Jean Jacques Philippe VilainXIIII (vader van de zopas vermelde Philippe Mathieu) reeds in 1755 de erkenningvan de adel als stand in de Provinciale Staten bestreden.

Na de Brabantse Omwenteling beweerden enkele keizersgezinden (Charles LouisDiericx, Bernard Coppens en Jan Baptist Vervier in hun Livre blanc ou RévolutionGordune) dat keizer Jozef II reeds tijdens zijn rondreis in de Oostenrijkse Neder-landen in 1781 over de eis van de adel benaderd werd en dat hij als volgt zougereageerd hebben: "Il regarde avec dédain les Jonkers, parce que c'étaient de sim-ples consommateurs, la plupart ignorants et imbéciles".

Page 77: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de STEENHUYSE - 225

Tijdens de Brabantse Omwenteling stelde Jean Baptiste d'Hane zich aanvankelijkdubbelzinnig op. In november 1789 maakte hij deel uit, met onder meer graaf J.B.de Lauretan* en Jacques Guillaume Meyer (zie het lemma Meyer, Jan Thomas), vanhet niet heel bedrijvige 'comité van Lille' , en spoedig daarop van het 'comité civil'binnen het Comité van Brabandsche Troupen te Gent. Een maand later werd hij(zoals Charles Joseph de Graeve*) lid van het 'comité van administratie, regeringeen politique zaeken' van de Staten van Vlaanderen. In januari 1790 werd hij (metCharles Joseph de Graeve*, Eugène van Hoobrouck de Mooreghem en Jacques deSmet, destijds Voorzittend Meester van La Discrète Impériale te Aalst) door deStaten van Vlaanderen afgevaardigd om deel te nemen aan de oprichting van dekortstondige 'Vereenigde Belgische [Nederlandsche] Staeten'. Op zijn voorstelerkende de nieuwe staatsvorm de adel officieel als stand, met een eigenvertegenwoordiging in de Provinciale Staten.

Als een van de voormannen van de nieuwe 'republiek' zocht Jean Baptisted'Hane steun bij de brede lagen van de bevoking. Tijdens wandelingen met zijnechtgenote en kinderen in dorpen binnen zijn heerlijkheid (Steenhuize, Beerlegemen Leeuwergem) verspreidde hij onder andere een Nederlandstalig dichtstuk ter erevan de Patriotten, die opgeroepen werden om zowel 'Duyts' als 'veyg' te verjagen,en geen gevolg te geven aan ' 't hofs gevley'. Met het schimpwoord 'veyg' bedoeldemen toen de landgenoten die trouw bleven aan keizer Jozef II. Te Gent behoordentot de meest vooraanstaande 'veygen' de vrijmetselaars François Dominiqued'Hoop*, Joseph Pieter van Volden* en Joseph Sébastien d'Hane de Stuyven-berghe*.

Ook de te Gent wonende Ignace van den Broucke, intendant en vertrouwensmanvan prins Charles Joseph de Ligne*, was bekend als een 'veyg'. Van den Brouckewas burgemeester van Geraardsbergen en gedurende enige jaren Gedeputeerde vande Staten van Vlaanderen.

Hoewel Jean Baptiste d'Hane kennelijk behoudsgezind was, stond hij toch openvoor sommige nieuwe politieke ontwikkelingen. Hij was bijv. een van de inteke-naren op het vierdelige boek van de Franse advocaat en vrijmetselaar Jean NicolasDemeunier over de recente Amerikaanse revolutie (L'Amérique indépendante, oules différentes constitutions des treize provinces qui se sont érigées en républiques,sous le nom d'Etats Unis de l'Amérique), dat te Gent in 1790-1791 werd uitgegevenbij de Gentse drukker Pierre François de Goesin (zie ook onder het lemma dellaFaille d'Assenede, Joseph Sébastien). De band met de Vereenigde BelgischeStaeten is niet ver te zoeken.

Na de inhuldiging van de nieuwe Oostenrijkse keizer Leopold II streefde JeanBaptiste d'Hane (zoals talrijke Gentse edellieden) naar verzoening met de kroon entrok hij zich in de politiek tijdelijk op de achtergrond terug. Hij had overigens in1791, als lid van de adelstand van het graafschap, de eed van trouw aan de nieuwekeizer afgelegd bij diens inhuldiging als graaf van Vlaanderen.

Reeds bij de eerste inval van de Fransen in 1792 werd Jean Baptiste d'Hanegevangen gezet, 'wegens hoogverraad tegen natie en vrijheid'. Onder meer dankzij

Page 78: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

226 - d'HANE de STEENHUYSE

een tussenkomst van zijn schoonbroer graaf Joseph Sébastien della Faille* kwam hijweer vrij en hield hij zich opnieuw afzijdig van de politiek, ook tijdens de korteOostenrijkse 'restauratie' (1793-1794).

Bij de tweede inval van de Fransen in 1794 emigreerde hij naar de VerenigdeProvinciën. Na enige maanden kwam hij evenwel met zijn gezin opnieuw naar Gent.Hij kon van de Franse bezetters een verklaring van goed gedrag bekomen, hoeweleen ambtenaar hem had omschreven als "usurpateur de la souveraineté du peuple ...et ennemi juré de la République, se trouvant souvent dans des compagnies trèssuspectes de conspiration".

Zoals aan de overige edellieden legden de Franse bewindvoerders hem zwarebelastingen en andere financiële verplichtingen op. Voor het 'emprunt forcé' van1795 behoorde hij tot degenen die het aanzienlijkste bedrag moesten betalen (samenmet onder meer de vrijmetselaars priester Gérard François de Plotho d'Inghel-munster*, Franciscus Livinus de Smet*, Ferdinand Louis Dons de Lovendeghem*,markies Charles Robert Maelcamp*, Jean Baptiste de Ghellinck*, Joseph Pieter vanVolden*). Deze diverse aanslagen betaalde hij evenwel niet, met het argument datook de meeste Fransen hun belastingen niet betaalden. Het lekte uit dat dezeinformatie aan Jean Baptiste d'Hane was doorgespeeld door Charles Joseph deGraeve*, een gematigd aanhanger van het Frans Bewind, en lid van de 'Conseil desAnciens'. De jakobijnse notariszoon Grégoire Du Bosch, commissaris van het'Directoire Exécutif', begon graaf d'Hane het leven moeilijk te maken: "il était de lagrande coalisation théoaristocratique pour la direction des choix en Germinaldernier dont le résultat a été la nomination des hommes les plus dangereux auxplaces publiques".

Vriend (logebroeder?) Charles Joseph de Graeve* was een van deze "hommes lesplus dangereux".

Jean Baptiste d'Hane werd opnieuw als gijzelaar gevangen gezet, thans te Parijs.Hij werd pas vrijgelaten dankzij de herhaalde tussenkomst van de Oost-Vlaamseverkozenen, onder meer Karel van Hulthem. Hij werd als 'émigré' en 'ci-devantNoble' van het burgerregister geschrapt, zodat hij geen openbaar ambt meer mochtbekleden.

De houding van Jean-Baptiste d'Hane en zijn echtgenote t.o.v. de Franse bewind-voerders en hun plaatselijke dienaars gaf blijk van heel wat zelfstandigheid. Dit kanmen treffend afleiden uit een pikante briefwisseling van 1801. Naar aanleiding vaneen republikeinse viering had de Préfet Guillaume Faipoult de Gentenaren verplichtde gevel van hun woning van feestverlichting te voorzien. De 'Maire' FrançoisGuillaume de Naeyer (1754-1838), die men wegens zijn korte gestalte 'Brieselke deNaeyer' noemde, meende dat graaf d'Hane zijn herenhuis aan de Veldstraatonvoldoende feestelijk had verlicht, en schreef hem ('au citoyen Dhane ditSteenhuyse') volgende brief: "D'après des rapports particuliers et ceux de la voixpublique, j'ai appris ... que vous avez négligé d'illuminer la façade extérieure devotre maison, ou plutôt que par une espèce de dérision, vous avez cru pouvoir vousborner à 2 ou 3 chétives chandelles, mesquinement placées devant autant de

Page 79: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de STEENHUYSE - 227

fenêtres. Propriétaire des plus opulents de la ville, occupant un des plus vasteshotels, personnage influant par ses emplois éminens où les différentes secousses denos révolutions intestines vous ont poussé, employé d'ailleurs même aujourd'hui auxfonctions de répartiteur de la contribution, et candidat publiquement avoué et missur les rangs pour parvenir à des fonctions plus élevées, vous auriez pu, ce mesemble, donner en cette occasion un exemple de votre patriotisme et de votreassentiment de la réunion de notre Patrie à la République..."

Graaf d'Hane was op reis, maar zijn echtgenote beantwoordde die brief als volgt:

"Mon illumination ... n'a pas consisté en 2 ou 3 chétives chandelles placées à autantde fenêtres, comme vous faites la grâce de nous le dire, mais dans deux lumièrespar chassis parmi toute la longueur de la maison à l'exception cependant du quartierdu citoyen Maelcamp, absent dans ce moment et qui s'en réserve la clef. Je ne voisdonc pas, citoyen Maire, qu'une illumination pareille soit une dérision ou qu'elle aitparu si mesquine, puisque beaucoup de personnes plus élevées en place que monMari n'en ont pas fait autant".

Na de staatsgreep van Napoleon Bonaparte zocht graaf d'Hane, ook om hetfamiliaal belang te vrijwaren, toenadering tot de Franse regering. Deze hield voor-taan rekening met aanzien en bezit om politieke ambten toe te wijzen. Bovendienwas graaf d'Hane gunstig gezind t.o.v. de verbetering van de verhouding tussen deKerk en de Franse Staat. Nog in 1801 had de Franse Préfet Guillaume Faipoult aanzijn oversten meegedeeld dat graaf d'Hane niet over de brug zou komen "jusqu'à ceque le schisme religieux soit terminé".

In 1803 was hij, met onder meer Pierre Georges de Meulenaere*, een van decommissarissen die instonden voor het plechtige bezoek van de Eerste Consul enzijn echtgenote te Gent.

In 1804 werd hij benoemd tot lid van de 'Conseil Général' van het Schelde-departement, waarvan hij tot 1814 deel uitmaakte, enkele jaren als ondervoorzitter.Zijn benoeming had hij met de volgende bewoordingen aanvaard: "le premier devoird'un sujet étant l'obéissance, j'accepte avec soumission la fonction à laquellel'autorité suprême m'appelle".

Hij werd tevens benoemd (samen met Pierre Georges de Meulenaere*) tot'répartiteur van de foncière contributie', m.a.w. ontvanger van de belasting op hetonroerend vermogen. Hierbij moet worden vermeld dat graaf d'Hane en PierreGeorges de Meulenaere tijdens het Frans Bewind zelf de twee belangrijksteeigenaars van onroerend vermogen waren. In 1808 en ook in 1820-1821 breiddegraaf d'Hane zijn onroerend vermogen nog uit door de aankoop van door deFransen geconfisqueerde 'nationale goederen': gronden die aan kloosters haddentoebehoord en een hoeve te Melle, die voorheen eigendom was van de Oostenrijksekroon.

Jean Baptiste d'Hane werd tevens benoemd tot lid van de Commissie van deburgerlijke godshuizen.

In 1806 werd Jean Baptitse d'Hane burgemeester van Oosterzele, als opvolgervan Charles Robert Maelcamp de Schoonberghe*, met wie hij destijds lid was van

Page 80: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

228 - d'HANE de STEENHUYSE

La Bienfaisante. Later werd hij nog burgemeester van Oombergen, Drongen,Hillegem en Elene. Graaf d'Hane poogde herhaaldelijk, maar telkens vruchteloos,in de 'Municipalité' van Gent te worden opgenomen.

In 1811 overwogen de Franse bewindvoeders hem tot burgemeester van Gent tebenoemen, als opvolger van burgemeester baron (van het 'Empire') Pierre JosephPycke de ten Aerden (1771-1820), die bevorderd was tot Préfet van het departement'Bouches-de-l'Escaut' te Middelburg (en in 1808 lid was geworden van de herborenLa Félicité Bienfaisante). D'Hanes toewijding aan de keizer bleek evenwel voor ditambt onvoldoende: "je serais loin de le proposer comme un sujet dévoué àl'Empereur", schreef de nieuwe Préfet Frédéric d'Houdetot, die d'Hane bovendien alsvolgt typeerde: "(il) sera porté par beaucoup de personnes à cause de sa fortuneconsidérable, de son ancienne existence, mais (il) n'a pas les mêmes connaissancesadministratives que M. van der Haegen [die wel benoemd werd]; de plus soncaractère inquiet et difficile le rend impropre à des fonctions aussi paternelles".

Toch werd d'Hane benoemd voor een ceremonieel ambt van 'préfet de palais', dathij weigerde. D'Houdetot rapporteerde: "attaché à ses biens de campagne et à une viede famille, il n'a pas accepté. Mais il n'est pas moins disposé à occuper une place quine le fasse pas sortir du département".

In 1812 was Jean Baptiste d'Hane kandidaat voor het Corps Législatif, maar reedsbij de voorverkiezingen behaalde hij te weinig stemmen om nog in aanmerking tekunnen komen. De zittende Gentse leden, d'Hanes zwager graaf Joseph Sébastiendella Faille* en Pierre Georges de Meulenaere*, behielden hun ambt.

In 1810 verzocht hij in een niet heel fiere brief om opneming in het 'Légiond'Honneur': "Les services que j'allègue pour motiver ma demande sont sans doutebien insignifians pour obtenir cet hommage puis que je n'ai fait que ce qu'un sujetdoit à son souverain. J'ose supplier toutes fois Votre Exccellence de la faire parvenirà Sa Majesté. Si elle daigne m'accorder cette marque de bienveillance, j'entransmettrai le souvenir à ma postérité la plus reculée, qui s'évertuera toujours de luien témoigner sa gratitude par les services qu'elle tâchera de rendre à songouvernement, et elle vous vouera, à Votre Excellence, toute sa reconnoissance puisque ce sera sous votre Egide que la demande de leur auteur sera parvenu au pied dela throne [sic]".

Op dit verzoek kwam nooit enige reactie.

Wèl slaagde hij erin dat twee van zijn zonen van de regering een benoemingkregen: Louis Emmanuel werd auditeur bij het Hof van beroep te Brussel, ConstantJoseph onderluitenant.

In 1812 werd graaf d'Hane bevorderd tot ondervoorzitter van de Commissie voorburgerlijke godshuizen te Gent.

Na de val van Napoleon bepleitte graaf d'Hane, zijn behoudsgezinde opvattingengetrouw, een hereniging met Oostenrijk en het herstel van het Ancien Régime.

In dit opzet genoot hij onder meer de steun van de Belgische baron MelchiorJoseph Goubau (een neef van Benoît Fortuné Goubau* en andere gelijknamigevrijmetselaars), die kamerheer was van de Oostenrijkse keizer. Door hem kreeg hij

Page 81: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de STEENHUYSE - 229

contact met de Oostenrijkse minister van buitenlandse zaken, prins Klemens Wenzelvon Metternich-Winneburg (1773-1859), waarvan de vader graaf Franz Georg Karl(1746-1818) in 1791 de laatste gevolmachtigd minister van de Oostenrijkse kroonte Brussel was geweest.

Waarschijnlijk als gevolg van dit overleg met Metternich was graaf Jean Baptisted'Hane in februari 1814 een van de vertegenwoordigers van het oude graafschapVlaanderen die over het toekomstig politiek bestel besprekingen gingen voeren metde geallieerden.

Enige weken later (in maart 1814) werd hij door deze geallieerden benoemd totIntendant van het Scheldedepartement, terwijl graaf Philippe de Lens (een zoon vangraaf Robert Alexandre de Lens d'Oyghem* en zelf lid van de herboren La FélicitéBienfaisante) burgemeester van Gent werd.

Tijdens deze overgangsperiode werd graaf d'Hane als volgt getypeerd door deinvloedrijke baron Ferdinand d'Eckstein, die koning Willem I (1772-1843) aan hethoofd van de politie had benoemd te Gent: "C'est un homme sans grande expérienceen administration, mais qui pense d'ailleurs absolument dans le sens dugouvernement. Il n'a pas assez d'esprit pour être considéré, et il est peu adroit dansles matières délicates. Il ne peut nullement prétendre à une haute dignité dans l'Etats'il veut se rendre justice à lui-même; mais il a accepté sa place dans le moment dudanger, ce qui mérite une considération; il est un parfait honnête homme, ce quidans tout temps devrait être reconnu pour la qualité la plus essentielle. On luireproche beaucoup de petites fautes qui appartiennent toutes à la faiblesse humaine,mais dont un esprit supérieur devient maître, s'il ne sait pas les tourner en bien.Toute la ville, tout le département, connaît ses petites tracasseries, qui ont eu lieutantôt avec l'évêque, tantôt avec le maire, tantôt avec le gouverneur de la ville deGand".

Of dit en andere getuigenissen van de Pruisische officier d'Eckstein zonder meerkunnen worden bijgevallen, is voor twijfel vatbaar. D'Eckstein wordt inderdaad alsvolgt beschreven in het als bijzonder geloofwaardig beschouwd dagboek van deGentse stadssecretaris François Hye-Schoutteer (1785-1831), die in 1818 lid werdvan La Félicité Bienfaisante: "Hij moeyde hem met door geldschieting employen tedoen bekomen aen wie hem de hand wilde vollen, en had geen agt op dehoedanigheyd of bekwaemheyd".

In het voorjaar van 1815 (van 30 maart tot 22 juni) stelde graaf d'Hane zijnprachtig hotel in de Veldstraat ter beschikking van de Franse koning LodewijkXVIII, die er met zijn ministers en hofhouding de 'Cent Jours' zou doorbrengen, totde definitieve val van Napoleon tijdens de slag van Waterloo.

Het prachtige herenhuis in de Veldstraat werd gebouwd door drie generatiesd'Hane. De werken werden aangevangen door Emmanuel Ignace d'Hane (1702-1771) die onder meer de sierlijke voorgevel in Lodewijk XV stijl liet bouwen doorDavid 't Kint, vader van Louis François 't Kint*. Zoon Pierre Emmanuel d'Hane(1726-1786) zette de werken verder, met name door de afbraak van oudere (somshistorisch waardevolle) woningen die de familie d'Hane sedert het einde van de

Page 82: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

230 - d'HANE de STEENHUYSE

17de eeuw had aangekocht, onder andere van dezelfde David 't Kint. Het is ookgraaf Pierre Emmanuel die de fraaie achtergevel in Lodewijk XVI stijl liet bouwen.Het merendeel van de werken was beëindigd in 1781. Graaf Jean Baptiste d'Hane deSteenhuyse liet nog allerlei verfraaiingen aanbrengen in de woonkamers, metinbegrip van prachtige supra-porta's, een plafond en panelen (die onder meer de vierseizoenen voorstellen) van Pieter Norbert van Reijsschoot.

Na het overlijden van de laatste graaf d'Hane in 1878, ging het herenhuis over opzijn erfgenaam de gravin de Bousies, geboren Borluut. De familie de BousiesBorluut verkocht het aan de stad Gent in 1981. Het herenhuis, dat enige jaren eenstadsdienst herbergde, wordt sedert 1994 gerestaureerd.

De aankomst van koning Lodewijk XVIII te Gent werd als volgt weergegevendoor de Gazette van Gend: "Noyt zyn zoo algemeyne en levendige vreugde-geroepen gehoord geweest, de welke des ter verrukkender waeren, omdat zyvoordquamen uyt oprechte toegenegendheyd en deelneminge in het ongeluk vanzoo goeden monarch, die daer over ten hoogsten aengedaen is geweest en dooronophoudelyke minzaeme groetingen zyne dankbaerheyd heeft betoont".

Van de hofhouding van Lodewijk XVIII te Gent maakte onder meer graafAlexandre François de Grasse-Tilly (1765-1845) deel uit. Deze was eerst officierin de Franse marine. Hij vestigde zich in 1786 te Charleston (Verenigde Staten),waar hij in 1801 een van de mede-oprichters werd van de eerste Opperraad('Suprême Conseil') van de Aloude & Aangenomen Schotse Ritus. In 1804 richttehij ook te Parijs een 'Suprême Conseil' op, waarvan hij de eerste Soeverein GrootCommandeur werd. In dit ambt werd hij in 1806, op bevel van Napoleon, opgevolgddoor Jean Jacques Régis de Cambacérès, hertog van Parma (1753-1824), gewezenmede-Consul van Napoleon Bonaparte, voorzitter van de Senaat en Grootmeestervan het Franse 'Grand Orient'. Te Gent nam graaf de Grasse-Tilly actief deel aan dearbeid van de Franse militaire loge Le Soutien de la Couronne, waarvan deVoorzittend Meester ridder L'Evêque de la Basse-Moûturie een neef was vanAdriaen Jacques Goethals*.

Koning Lodewijk XVIII (1755-1824) was als 'comte de Provence' zelf in 1784vrijmetselaar geworden in de loge La Militaire des Trois Frères Unis te Versailles,samen met zijn broer de 'comte d'Artois' (1757-1836) die hem op de Franse troonzou opvolgen als Karel X.

De zwaarlijvige (en overigens aan jicht lijdende) Lodewijk XVIII ("un impotentcaché au bord de la Lys", aldus de schrijver François René de Chateaubriand, lid vande koninklijke hofhouding te Gent) at heel veel. Het gebeurde vaak dat hij na eenomvangrijk eetmaal nog honderd oesters verorberde. De nieuwsgierige Gentenaarskonden de koninklijke festijnen door de open luiken aan de Veldstraat aanschouwen:"Zyne Majesteyt was van zeer goede appeteyt; het volk kon dit dagelijksaenschouwen, geene blaffeturen toegedaen zijnde".

Het duurde niet lang of de Gentenaars hadden de woordspeling 'Lowie die Zwiet'uitgedacht - "een slechte calembourg, voorzeker (aldus Frans De Potter), maar enkelgezegd als eene aardigheid, niet om te spotten".

Page 83: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de STEENHUYSE - 231

Na de overwinning van de geallieerden te Waterloo, gaf de hertog vanWellington (1769-1852), de grote overwinnaar, aan hertog Charles André di Pozzodi Borgo (1764-1842) de opdracht om zonder verwijl aan Lodewijk XVIII te Genthet nieuws van de val van Napoleon te melden. De geboren Corsicaan Pozzo diBorgo was een 'jeugdvijand' van Napoleon en een goede vriend van prins CharlesJoseph de Ligne*.

Bij zijn afreis naar Parijs schonk Lodewijk XVIII aan graaf d'Hane een metbriljanten belegde snuifdoos. Vanuit Parijs zond hij hem nog een zilveren soep-terrine met bijgaande schotel, versierd met het wapen van de familie d'Hane deSteenhuyse en de inschrijving 'Donné par le Roi de France'. De soepterrine (diebewaard is in het kasteel van Leeuwergem) draagt een Gents zilverstempel daterendvan 1786, terwijl de schotel te Parijs werd vervaardigd in 1815. Men meent datLodewijk XVIII, die wegens de omstandigheden zuinig met zijn centen omsprong,te Gent een tweedehands zilveren terrine had aangekocht die hij door een Parijsezilversmid liet opfrissen, en waarvoor hij een bijpassende schotel liet maken.

Bovendien schreef de koning aan graaf d'Hane de Steenhuyse volgendedankbrief: "Soyez persuadé que je n'oublierai jamais vos soins, votre attentive hos-pitalité, ni le touchant intérêt dont j'ai recueilli de si nombreux témoignages dans ledépartement dont l'administration vous est confiée. C'est une assurance que je plairaitoujours à vous réitérer ainsi que celle de la parfaite estime que vous m'avezinspirée".

Na het verblijf van Lodewijk XVIII zou ook de Nederlandse koning Willem I(1772-1843), naar aanleiding van zijn 'Blijde Intrede' te Gent op 5 september 1815,de gastvrijheid van graaf d'Hane genieten. Andere voorname gasten van graafd'Hane waren onder meer: Charles Maurice de Talleyrand-Périgord (1754-1838),die er als minister van Buitenlandse Zaken verbleef tijdens het bezoek van EersteConsul Napoleon te Gent in 1803; Jérôme Bonaparte (1784-1860), koning vanWestfalen, in 1811; de tsaar van Rusland Alexander I (1777-1825) in 1814.

Ook in 1814 ontving graaf d'Hane de Engelse en de Amerikaanse delegatie in zijnherenhuis na de ondertekening van de 'vrede van Gent' (zie het lemma Dons deLovendeghem, Louis Ferdinand). De Amerikaanse onderhandelaar John QuincyAdams rapporteerde als volgt in een brief aan zijn echtgenote: "The day we dinedat the Intendant's after the peace, his daughter-in-law Madame d'Hane [ChristineDons de Lovendeghem] told Mr. Goulburn [een van de Engelse onderhandelaars]that she liked 'Hail Columbia' better than 'God save the King' which she thought'trop langoureux', 'Hail Columbia' was 'plus gai'. Mr. Goulburn said to her 'celaprouve seulement Madame, que vous n'êtes pas anglaise'".

Tijdens ditzelfde eetmaal verklaarde een van de zonen d'Hane aan John QuincyAdams (die het in zijn gedenkschriften rapporteert) dat het zijn wens was dat degeallieerden de oorlog tegen Napoleon zouden verliezen opdat zijn land terug deelzou uitmaken van Frankrijk...

In 1815 beloofde graaf d'Hane trouw aan koning Willem I. Hij had als Intendantgehoopt de eerste gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen te worden. Deze

Page 84: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

232 - d'HANE de STEENHUYSE

benoeming ging evenwel niet door, waarschijnlijk omdat d'Hane teveel met debehoudsgezinde strekkingen werd geïdentificeerd. De Brugse edelman PatriceClaude (soms Charles) de Coninck (1770-1827), die onder het Frans Bewind Préfetvan diverse departementen was geweest, werd provinciegouverneur. Later werd deConinck (die in 1818 lid werd van La Félicité Bienfaisante) nog minister vanBinnenlandse Zaken (1817) en van Buitenlandse Zaken (1825) in de regering vankoning Willem I.

Spoedig werd graaf d'Hane de Steenhuyse opgenomen in het Ridderschap vanOost-Vlaanderen. Koning Willem I bevestigde zijn grafelijke titel en benoemdehem tot kamerheer en lid van de Eerste Kamer van de Staten-Generaal.

Met andere edellieden poogde graaf d'Hane (zoals tijdens zijn jeugdjaren) vande koning te bekomen dat de adelstand als zodanig opnieuw politieke rechten zoubezitten. Met dat doel liet hij zelfs een petitie ondertekenen door talrijke land-bouwers (de pachters van de edellieden!). Aan deze vraag werd door de koning geengevolg gegeven.

Graaf Jean Baptiste d'Hane was een van de eersten om bij koning Willem I aante dringen voor de oprichting van een universiteit te Gent.

In de Eerste Kamer nam hij vaak een kritische houding aan. Vooral de land-bouwpolitiek van de regering vond in de ogen van de grootgrondbezitters geengenade. Een ander opposant was markies Georges Philippe de Trazegnies, een neefvan graaf Maximilien Richard de Trazegnies*, die in 1765 de eerste VoorzittendMeester van La Bienfaisante was te Gent. Na de afscheiding van België in 1830 zoumarkies de Trazegnies een overtuigd orangist worden (zie onder het lemma deTrazegnies, Maximilien Richard).

Na herhaalde neen-stemmen in 1821 werd aan graaf d'Hane gevraagd dat hij nietmeer als kamerheer van de koning aan het hof zou verschijnen. Deze straf duurdetot 1823.

Toen graaf Jean Baptiste d'Hane in 1826 overleed, liet hij zijn erfgenamen 1.220hectaren onroerende goederen na, evenals zijn prachtig hotel met een schilderijen-verzameling, een bibliotheek van bijna drieduizend banden en een vermaardeverzameling penningen, die sedert 1773 als bezienswaardigheid in de Gentse'Wegwyzer' werd vermeld. De merkwaardigste stukken van de penningen-verzameling werden aangekocht door prins Eugène François de Ligne, de kleinzoonvan prins Charles Joseph de Ligne*, destijds ook lid van La Bienfaisante. Aan dezeverzameling wijdde Constant Philippe Serrure (1805-1872) een grondige studie(Notice sur le cabinet monétaire de S.A. le prince de Ligne).

Voor de redactie van zijn bekend werk Gent van den oudsten tijd tot hedenmaakte Frans De Potter gebruik van de door graaf d'Hane nagelaten "aanzienlijkehoeveelheid notas en afschriften van echte oorkonden betrekkelijk de topographie,het bestuur, de neringen, het finantiewezen en de geschiedenis der stad", die hijverzameld had "misschien wel met het gedacht dit alles voor eene uitgave tebenuttigen".

Page 85: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de STEENHUYSE - 233

Tot de nalatenschap behoorde eveneens het kasteel dat vader Pierre Emmanueld'Hane van 1745 af had laten bouwen te Leeuwergem (nu gemeente Zottegem).Rondom dit kasteel bevinden zich een van de mooiste tuinen van Vlaanderen en eenopenluchttheater voor 1.200 toeschouwers.

Jean Baptiste d'Hane Steenhuyse en zijn echtgenote hadden zeven kinderen,onder meer:

(i) Julie Marie (1784-1835) huwde in 1809 Chrétien Emmanuel van Pottelsberghede la Potterie (1780-1858), sedert 1808 lid van La Félicité Bienfaisante (zie onderhet lemma van Pottelsberghe, Albert François). Tijdens het huwelijksfeest werdendoor de spirituele ambtenaar Egide Norbert Cornelissen "des couplets facétieux"(Ferdinand Van der Haeghen) voorgedragen. Chrétien van Pottelsberghe was van1809 tot 1822 lid van de gemeenteraad te Gent en zetelde van 1826 tot 1830 in deProvinciale Staten. In 1807 en 1812 behoorde hij bij de 100 meest belaste stads-genoten. Julie Marie d'Hane was omstreeks 1818 de grote 'vlam' van de 59-jarigeprins Charles Alexandre de Gavre (1759-1832), 'particulier representant' van deGrootmeester prins Frederik. Gedichten en brieven die door de biograaf van prinsde Gavre werden gepubliceerd wettigen de veronderstelling dat Julie Marie d'Hanedeze 'vlam' wist aan te wakkeren.

(ii) Charles Joseph d'Hane de Steenhuyse (1787-1858) huwde Christine JosephineDons de Lovendeghem (1782-1846), een dochter van Jean Jacques Dons deLovendeghem en Jeanne Zaman (zie onder het lemma Dons de Lovendeghem, LouisFerdinand). Charles Joseph werd door koning Willem I opgenomen in hetRidderschap van Oost-Vlaanderen, was lid van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal en van de Provinciale Staten, en gemeenteraadslid te Gent tijdens hetNederlands Bewind. Na de Belgische onafhankelijkheid werd hij orangistischschepen van de stad Gent (1830-1836) en liberaal lid van de provincieraad (1836-1842). Charles Joseph d'Hane de Steenhuyse was een van de voornaamste secon-danten van de orangistische voorman Hippolyte Metdepenningen (zie onder lemmade Nottet d'Anglier, Pierre Charles). In februari 1831 was hij de bevelhebber vaneen stedelijk vrijkorps dat met de oogluikende instemming van het stadsbestuursteun zou verlenen aan de (mislukte) 'orangistische putsch' van kolonel ErnestGrégoire. Tijdens hetzelfde jaar veroordeelde de correctionele rechtbank te GentCharles Joseph d'Hane tot een boete omdat hij tijdens een concert op de Kouter eenoorveeg had gegeven aan een van zijn politieke tegenstrevers, de Patriot FranzVergauwen (1801-1881).

Vergauwen was op dat tijdstip katholiek volksvertegenwoordiger. In 1845 staptehij over naar de liberale partij, voor dewelke hij senator werd, om in 1854 terug tekeren naar zijn oorspronkelijke strekking en tot 1878 als katholiek senator tezetelen. In 1839 droeg de gemeenteraad Charles Joseph d'Hane voor als burge-meester om Jean Baptiste Minne-Barth op te volgen (zie onder het lemma Lam-mens, François Joachim Premier), maar de regering verkoos opnieuw Joseph Jeanvan Crombrugghe te benoemen die van 1826 tot 1830 en daarna van 1830 tot 1836een uitstekend (orangistisch) burgemeester was geweest. In 1843 werd Charles

Page 86: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

234 - d'HANE de STEENHUYSE

Joseph d'Hane de eerste voorzitter van de 'Société électorale de la Flandre Orientale',die later 'Association libérale et constitutionnelle de l'arrondissement de Gand' werdgenoemd. Hij was tevens voorzitter van de privé-maatschappij 'La Concorde' en vanhet Casino. Ook Charles Joseph behoorde in 1807 en 1812 tot de 100 meest belastestadsgenoten. In juni 1847 werd Charles d'Hane de Steenhuyse op een katholiekelijst verkozen als volksvertegenwoordiger. Hij zetelde slechts gedurende één jaar inde Kamer.

(iii) Constant Joseph d'Hane de Steenhuyse (1790-1850) werd huzarenofficier in hetFrans leger. Hij nam met Napoleon deel aan de veldslagen in Rusland en verkreegdaarna zijn ontslag uit het leger wegens een kwetsuur aan de linkerarm. Dit belettehem niet in 1815 dienst te nemen bij de geallieerden en deel te nemen aan de slagvan Waterloo, thans tégen Napoleon. Daarna nam hij nog dienst in de ruiterij en bijde kurassiers van het Nederlands leger, om uiteindelijk luitenant-generaal van deruiterij te worden in het Belgisch leger, alsmede hoofd van het militair huis vankoning Leopold I en grootofficier van zijn burgerlijk huis. In 1831 was hij enige tijdminister van Oorlog. In 1830 was hij de natuurlijke vader van Charles FrançoisVannes (een onwettige zoon van Cécile Henriette Vannes) die hij slechts in 1848legitimeerde en zijn naam gaf. Deze Charles François d'Hane de Steenhuyse (1830-

1888) was van 1863 tot 1873 katholiek volksvertegenwoordiger voor hetarrondissement Antwerpen. In 1863-1872 was hij tevens schepen van Antwerpen.Van 1885 tot zijn overlijden was hij consul-generaal van België te Manila(Filippijnen). Blijkbaar was Charles François niet het enige natuurlijk kind vangeneraal d'Hane de Steenhuyse. In het gedenkboek over Pierre Théodore Verhaegenvermeldt Jacques Logie dat Verhaegen optrad als advocaat van de generaal "dansle litige qui l'opposa à un enfant naturel, fruit d'une relation ancillaire alors qu'ilavait vingt ans. L'affaire fut tranchée en faveur du général par le tribunal deBruxelles le 3 août 1839 mais se termina par une transaction".

(iv) Jean Baptiste Charles d'Hane de Steenhuyse (1797-1858) studeerde rechten aande zopas opgerichte universiteit van Liège, waar hij in 1819 een dissertatie verde-digde over de juryrechtspraak (De judiciis judicum juratorum, 62 blz). Hij huwdede schatrijke Adelaïde Marie de Potter 'de Commines' (1803-1844), een dochter vanEdouard Joseph de Potter, heer van Indoye (1769-1846), en Hortense Marie deLoose (1782-1808). Edouard de Potter was een (verre) neef van Pierre de Potter*,destijds lid van La Discrète Impériale et Royale en van La Bienfaisante. De moedervan Hortense de Loose was Marie Charlotte Diericx, een nicht van ridder JosseDiericx, lid van La Discrète Impériale te Aalst, alsmede een zus van de Gentseraadpensionaris, later memorialist, Charles Louis Diericx, en van Marie AdelaïdeDiericx die als leerlinge van de zusters Ursulinen het versje schreef dat wordtaangehaald onder het lemma de Coninck. Jean Baptiste Charles d'Hane werd onderhet Nederlands Bewind lid van de Provinciale Staten (1824-1830), lid van hetprovinciaal 'Comité de Conservation' (1830-1836) na de Belgische onafhankelijk-heid, orangistisch lid van de gemeenteraad te Gent van 1830 tot 1836, beheerder-inspecteur van de universiteit te Gent (1835-1848). Hij werd tevens burgemeester

Page 87: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de LEEUWERGEM - 235

van de gemeente Elene (nu Zottegem). Zoals meer mannen in die tijd (onder meerzijn broer Charles Joseph) stapte hij over van de liberale naar de katholieke politiekefamilie en werd katholiek provincieraadslid (1836-1837), volksvertegenwoordiger(1833-1835) en senator (1837-1858). Herman Balthazar noemt hem een "leidendklerikaal".

Jean Baptiste Charles d'Hane was actief in de groep rond professor FrançoisHuet (1814-1869), die poogde een sociaal katholicisme uit te bouwen. Met Huet gafhij overigens een driemaandelijks tijdschrift uit, dat slechts twee jaar verscheen:Nouvelles archives historiques, philosophiques et littéraires. Het lijkt niet dat JeanBaptiste d'Hane direct betrokken was bij de in 1846 ontstane zg. 'Société Huet'.Deze groepeerde vooral studenten van de hoogleraar, onder meer de latere hoog-leraar (als opvolger van Huet) en Gents schepen van onderwijs Gustave Callier(1819-1863) en de sociaal vooruitstrevende arts César Fredericq (1817-1887) dievan 1861 tot 1883 liberaal gemeenteraadslid was en die huwde met Olive BathildeHuet (1827-1865), de zus van de hoogleraar. Zij waren de ouders van onder meer dehoogleraar-historicus Paul Fredericq (1850-1920) die in 1918 rector werd van deGentse universiteit, van de hoogleraar-fysioloog Léon Fredericq (1851-1935) dierector werd van de universiteit te Liège en van de gynaecoloog Simon Fredericq, devader van baron Louis Fredericq (1892-1981), hoogleraar handelsrecht aan deuniversiteit van Gent en kabinetschef van koning Leopold III tijdens de TweedeWereldoorlog. Dr. Simon Fredericq was in 1911 kandidaat voor een benoeming alshoogleraar in vrouwenziekten en verloskunde aan de Gentse universiteit. Dehomogeen-katholieke regering Schollaert gaf de voorkeur aan de katholieke kandi-daat Frans Daels, die later ook buiten de geneeskunde vermaardheid verwierf.

(v) Eugène Emmanuel d'Hane de Steenhuyse (1797-1858) was burgemeester vanElene (1824-1853), Leeuwergem (1819-1836) en Steenhuize-Wijnhuize (1826-1836). Van 1836 tot 1846 zetelde hij als katholiek in de provincieraad.

d'HANE de LEEUWERGEM, graaf Emmanuel Pierre (1751-1797)

a/ La Bienfaisante (1778)

b/ Redenaar

c/ -

d/ edelman

e/ Gent

f/ contribuant Academie (1771)

g/ 5, 12a.4, 40, 43, 45c, 50.10, 281, 404a, 486, 868

Adolphe Cordier vermeldt ene 'comte d'Hane Delence' als lid van La Bienfaisante,terwijl Bertrand Van der Schelden 'comte d'Hane Delene' optekent. Paul Duchaineleest 'comte d'Hane Dalenc'.

Page 88: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

236 - d'HANE de LEEUWERGEM

'Delence', 'Delene' of 'Dalenc' is zonder twijfel 'Elene', een van de lenen (doorhuwelijk) van de familie d'Hane (zie onder het lemma d'Hane de Steenhuyse, JeanBaptiste).

Dit lid was hoogstwaarschijnlijk (zie onder hetzelfde lemma) de eerstgeborenzoon van graaf Pierre Emmanuel d'Hane de Leeuwergem, met name EmmanuelPierre d'Hane (1751-1797). Als oudste zoon van graaf d'Hane mocht hij wellichtreeds de titel van graaf voeren tijdens het leven van zijn vader. Hoe dan ook, hij werdals 'graaf' opgetekend door de secretaris van La Bienfaisante, evenwel niet alsd'Hane 'de Leeuwergem' vermits zijn vader Pierre Emmanuel in 1778 nog in levenwas. Daarom gebruikte hij de naam van een andere heerlijkheid (Elene) die aan defamilie toebehoorde.

Over Emmanuel Pierre d'Hane weet men niet veel. In de 'cavalcade' voor hetjubileum van de H. Macharius in 1767 stelde hij graaf Boudewijn IV voor.

Hij studeerde aan de universiteit van Heidelberg, waarvan hij in 1769 de 'Primus'werd. Dit gaf te Gent aanleiding tot het schrijven van een lofdicht van 25 blz. in-4°,Illustrissimo [...] Emmanueli Petri Comiti d'Hane, [...] Domino de Leeuwerghem,Elene, etc., [...] in Alma Universitate Heidelbergensi omnium votis enunciatoPrimo 24. Julii 1769. Men zal vaststellen dat Emmanuel Pierre in dit te Gent (bijPieter de Goesin) gedrukt lofdicht ook reeds als graaf wordt betiteld.

Als gewezen Primus was graaf Emmanuel Pierre d'Hane wellicht de geschiktepersoon om Redenaar van La Bienfaisante te worden.

Van 1786 tot 1792 zette hij het Journal d'événemens arrivés en Flandre van zijnvader, graaf Pierre Emmanuel d'Hane de Leeuwergem, verder.

Pas na het overlijden van zijn vader in 1786 voerde hij de titel van 'graaf d'Hanede Leeuwergem', bijv. in 1791 bij de inhuldiging van keizer Leopold II als graaf vanVlaanderen.

Emmanuel Pierre d'Hane was een anglofiel en verbleef graag in Engeland (waarhij overigens ook zou overlijden), "à l'abri des tyrans et jouissant du bienfait célestede la liberté angloise" - zo schreef hij het aan zijn vriend Jan Joseph Raepsaet(1750-1832), de machtige griffier van de kasselrij van Oudenaarde, die eenvooraanstaande rol speelde tijdens de Brabantse Omwenteling. Raepsaet en zijnneef Jacques de Smet, ook een leidend Patriot (zie onder het lemma Varenbergh)noemden d'Hane de Leeuwerghem "notre anglois". Reeds na de eerste reactiestegen het beleid van keizer Jozef II in 1787 koos hij (eerder en duidelijker dan zijnbroer) partij voor de Patriotten, en introduceerde hun toekomstige voorman Hendrikvan der Noot bij de voornaamste gezagsdragers te Londen. Ook zorgde hij ervoor datde diverse 'representaties' van de Staten van Vlaanderen in de Engelse krantenwerden afgedrukt. Hij vond zelfs dat men reeds vanaf 1787 veel krachtiger hadmoeten optreden tegen de keizer; immers, "vrouwen en vorsten vergeten nooit!" Alseen van de leiders van de 'buitenlandse oppositie' vervoegde hij in november 1789(met de gebroeders della Faille* en Charles Joseph Vilain XIIII*) het 'comité vanHulst', dat nauw samenwerkte met het 'comité van Breda' (rond van der Noot en Jan

Page 89: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de STUYVENBERGHE - 237

Frans Vonck) en onder meer de inname van Gent voorbereidde (zie het lemmaCharles Joseph Vilain XIIII).

In december 1789 werd hij lid van het 'comité van policie, justitie en gracie' vande Staten van Vlaanderen. Na de afkondiging van de 'Vereenigde Belgische Staten'(januari 1790) was hij een van de vertegenwoordigers van het Souverein Congresbij het legercommando van generaal Jan Andreas van der Mersch te Namur (zie hetlemma de Nottet d'Anglier). Aan zijn vrienden vertrouwde hij tijdens die periodetoe dat een Engelse prins de vorst moest worden van de zelfstandig gewordenZuidelijke Nederlanden, maar vond weinig gehoor voor deze suggestie, ook niet inEngeland.

Graaf Emmanuel Pierre d'Hane overleed ongehuwd te Gloucester in 1797. Menneemt aan dat hij in 1794 wegens de Franse bezetting naar het hem heel vertrouwdeEngeland was uitgeweken.

d'HANE de STUYVENBERGHE, Joseph Sébastien François (1746-1826)

a/ Discrète Impériale et Royale (1765), Constante Union (1770), Bienfaisante(1776)

b/ 2de Opziener, Discrète Impériale et Royale; Voorzittend Meester, ConstanteUnion; Voorzittend Meester, La Bienfaisante. Afgevaardigde ('Député') van zijnloge bij de Provinciale Grootloge: 'Grand Porte-Glaive Provincial' (1771), 2deGrootopziener van de Provinciale Grootloge (1772), 1ste Grootopziener van deProvinciale Grootloge (1776)

c/ 'Rose-Croix'

d/ edelman, legerofficier, schepen van de Keure, leenman van de Oudburg,hoogbaljuw van de heerlijkheid van Sint-Baafs

e/ Gent, Veldstraat, Kalandenberg

f/ Sint-Michielsgilde (1764); Sint-Antoniusgilde (1765); Sint-Sebastiaansgilde(vóór 1779); Sint-Jorisgilde (1782); contribuant van de Academie (1770, 1780);waarschijnlijk Société de Gand (1782)

g/ 12b, 50.10, 85, 107, 240, 281, 313, 322, 344, 370, 386, 486, 632, 645, 690, 698,868, 878, 880, 1006

De zeer actieve vrijmetselaar jonkheer Joseph Sébastien d'Hane de Stuyvenberghe(1746-1826) werd geboren te Gent als enig kind van Sébastien François d'Hane, heervan Stuyvenberghe (1715-1752), infanterie-officier in het Oostenrijks leger, en zijntweede echtgenote Thérèse Barbe de Cabiliau de Triponseau (1711-1783).

Overgrootvader François Fernand d'Hane (1634-1682) was raadpensionaris vanhet Land van Waas van 1657 tot 1679. Grootvader Jean Jacques d'Hane, heer vanStuyvenberghe (1657-1727), was infanterie-officier in het Oostenrijks leger.

Moeder was een dochter van Joseph Albert Cabiliau, heer van Triponseau, enMarie Barbe de Lichtervelde. Joseph Albert Cabiliau was eerst kapitein in het leger,daarna schepen van Gedeele te Gent en voorzitter van het hoofdcollege van deOudburg. Hij was te Gent tevens ontvanger van de 'gemene middelen' te Gent, een

Page 90: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de STUYVENBERGHE - 238

vooraanstaand fiscaal ambtenaar. De beoordeling van zijn beroepsprestaties doorzijn tijdgenoten en door hedendaagse historici is niet vleiend: hij was "oerdom"volgens Henri Jacques de Wavrans, raadsheer in de Geheime Raad te Brussel, een"vil adulateur" volgens anderen, "een lastig en onbekwaam heerschap" volgens PietLenders. Als ontvanger van de 'gemene middelen' bestond zijn taak er onder meerin interest te betalen op de door de stad geëmitteerde schuldbrieven (renten). Menverweet hem dat hij hierbij vrij willekeurig te werk ging: aan sommige schuldeisersbetaalde hij wèl interest, aan andere niet. Hij overleed toen Joseph Sébastien d'Hanedertien jaar was.

Joseph Sébastien d'Hane liet zich 'd'Hane (de Jolimont) de Stuyvenberghe'noemen. In sommige 19de-eeuwse geschriften wordt d'Hane de Stuyvenberghe ook'de Poplimont' genoemd. Dit stoelt waarschijnlijk op een verwarring met de toenvermaarde heraldicus en genealoog Charles Poplimont (1821-1887).

Tijdens zijn jeugdjaren was Joseph Sébastien d'Hane een uitstekend schermer,vooral met de sabel. In 1766 werd hij 'koning' van de Sint-Michielsgilde. In dezewaardigheid volgde hij Pieter Philip Baes* op. Naar aanleiding van deze gebeurtenissprak Baudouin Manilius, bode van de gilde (en zoon van de dienende BroederAntoine Jean Manilius*), een 'Geluk-wensch' uit voor de nieuwe 'Koning van hetgulden van den Aerds-Engel Michaël, onderhouden met den Sweirde'. Het lofdichtwerd in druk verspreid door de weduwe van Michel de Goesin.

Joseph Sébastien d'Hane was ook de Sint-Jorisgilde heel genegen: in 1772 washij een van de gildebroeders die instonden voor de betaling van de verbouwings-werken (naar plannen van Louis François 't Kint*) aan de gildekamer en -kapel.Bovendien was hij van 1780 tot 1783 een van de proviseerders van de Sint-Sebas-tiaansgilde.

Joseph Sébastien d'Hane behoorde met Adriaen Jacques Goethals*, Pieter JacquesBlommaert* en ridder Louis Ferdinand Dons de Lovendeghem* tot de vier 18de-eeuwse Gentse vrijmetselaars die lid waren van de vier hoofdgilden. Deze bijzonderebelangstelling voor de hoofdgilden kwam waarschijnlijk van zijn ouders, die allebeilid waren van de Sint-Sebastiaansgilde, zijn moeder Thérèse de Cabiliau als'gildezuster'. Grootvader Joseph Albert Cabiliau de Triponseau was overigens van1747 tot zijn overlijden in 1759 overdeken van de Sint-Sebastiaansgilde.

Joseph Sébastien d'Hane werd eerste luitenant in het te Gent gelegerde regimentLos Rios in dienst van de Oostenrijkse kroon.

Daarna leefde hij van zijn grondeigendommen en renten. Zonder tot de meestvermogende stadsgenoten te behoren, beschikte hij toch over een comfortabel for-tuin. Met name in 1794-1795 en in 1813/1815 werd hij vermeld onder de meestbelaste stadsgenoten.

In 1768 huwde hij zijn nicht Marie Petronille d'Hane-Bersé (1749-1829), enigedochter van Sébastien Joseph d'Hane-Bersé (1716-1756) en Anne Petronille vanOverwaele.

Uit dit huwelijk werden drie zonen geboren: Joseph François die enige dagen nazijn geboorte overleed (1769), Albert Charles (1770) en Alexandre Joseph (1771).

Page 91: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de STUYVENBERGHE - 239

Over deze zonen weet men momenteel weinig meer. Alexandre Joseph d'Hane deStuyvenberghe werd in 1796 en in 1799 door de Fransen als 'émigré' opgetekend.Broer Albert Charles (geboren te Gent op 29 augustus 1770) bezorgde aan zichzelfen aan zijn ouders heel bange weken tijdens de zomer van 1785. Hij was intern ophet college van de Engelse dominicanen (predikheren) te Bornem, en nog geenvijftien jaar toen hij, tijdens een handgemeen op de speelplaats op 21 juli 1785, eennegentienjarige Engelse studiemakker (en blijkbaar ook goede vriend), RobertRackett (uit Londen) met een mes doodde. Het autopsieverslag leert dat het ging om"eene wonde eenen Duijm boven den Slincken tepel, tusschen de vierde ende vijfdewaere Ribbe breed eenen quaert Duijm ende lanck eenen Duijm". Albert Charles hadamper de tijd om geknield en al wenend vergiffenis te vragen en te krijgen, of zijnEngelse vriend overleed. Uit het dossier dat bewaard wordt in het Rijksarchief teGent (Raad van Vlaanderen, nr 23.627) blijkt dat deze onopzettelijke dodingaanleiding gaf tot een bijzonder snel onderzoek door de hoogste gezagsdragers vanhet land. Louis Joseph Maroucx d'Opbraekel, Procureur-generaal bij de Raad vanVlaanderen (zie het lemma van Volden), liet op dringend verzoek van de gevol-machtigd minister te Brussel, Louis Charles Barbiano di Belgioso, een onderzoekmet getuigenverhoor instellen door Joseph Jouret, baljuw 'ende Stadthouder vanBornhem'. Het dossier werd reeds op 2 augustus 1785 voorgelegd aan de land-voogden prinses Maria Christina van Oostenrijk en haar echtgenoot prins AlbertCasimir von Sachsen-Teschen (zie het lemma de Rouck). Maroucx legde er denadruk op dat Albert Charles de zoon was van een zeer belangrijk man te Gent(Joseph Sébastien d'Hane was op dat tijdstip schepen van de Keure), en dat men hem"aucun dessein prémédité" kon verwijten. De jonge man had naar zijn mes gegrepenomdat hij in paniek was geraakt door de sterkere lichamelijke ontwikkeling van zijnEngelse vriend (hij voelde zich "inférieur en force"). Maroucx besloot dat de doding"graciable" was, d.w.z. vatbaar voor verlening van genade. Het dossier bevat heteigenhandig ondertekende decreet van de landvoogden d.d. 17 augustus 1785,waarbij zij gunstig op het advies van de Procureur-generaal ingingen: "avonsaccordé Rémission de l'hommicide [sic]". Wel moest vader Joseph Sébastien d'Hanede Stuyvenberghe alle kosten van het onderzoek betalen. Op minder dan één(zomer)maand tijd kon dus een regeling worden gevonden die de eer van de familied'Hane de Stuyvenberghe redde.

Joseph Sébastien d'Hane en zijn echtgenote werden beiden in 1770 contribuantvan de Academie voor teken-, schilder- en bouwkunst.

Waarschijnlijk was Joseph Sébastien d'Hane in 1782 een van de oprichters vande Société de Gand, de gezelschapsmaatschappij waar voorstanders van politiekevernieuwing elkaar troffen.

De ledenlijsten vermelden de naam d'Hane. Een aantal politiek-actieve naam-genoten komen in aanmerking. Emmanuel Pierre d'Hane de Leeuwergem en JeanBaptiste d'Hane de Steenhuyse mogen waarschijnlijk wegens hun behoudsgezindeinstelling worden uitgesloten. Jerôme Joseph d'Hane de Tervarent (1731-1785) wasschepen van de Keure van 1768 tot 1783 en leenman van het opperleenhof van Sint-Pieters van 1780 tot zijn overlijden in 1785. Zijn ontslag als 'directeur ordinaire'

Page 92: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de STUYVENBERGHE - 240

van de Academie werd in 1782 aangenomen. Het lijkt onwaarschijnlijk dat hij aanhet einde van een welgevulde loopbaan voor politieke vernieuwing in de bressprong. Een François d'Hane werd in 1780 lid van de stedelijke Collatie alsafgevaardigde voor de Onze-Lieve-Vrouw-parochie. Joseph Sébastien d'Hanesechtgenote had een in 1746 geboren neef François Bernard d'Hane-Bersé, die inaanmerking komt. In de Collatie zetelde in 1783, voor dezelfde parochie, eenSébastien d'Hane, die waarschijnlijk de jongere broer was (geboren in 1750) vanvoornoemde François Bernard. Van geen van beide Collatieheren is enige anderepolitieke belangstelling gekend, zodat het gewaagd lijkt te veronderstellen dat zijdeelnamen aan de oprichting van de Société de Gand.

Omdat de 'politieke loopbaan' van Joseph Sébastien d'Hane precies in 1783 vanstart ging met de officiële steun van twee stichtende leden van de Société (bisschopFerdinand de Lobkowitz en hoogbaljuw Philippe Mathieu Vilain XIIII*) is het heelwaarschijnlijk dat het Joseph Sébastien d'Hane was die in 1782 mee aan de wiegstond van de Société de Gand. Als lid van de vier hoofdgilden was hij bovendien mettalrijke stichters goed bekend.

In 1783 werd d'Hane schepen van de Keure. Hij behield dit ambt tot 1788. Dekandidatuur van Joseph Sébastien d'Hane was bij de Geheime Raad ingediend doorde vier instanties die gemachtigd waren om kandidaten voor te dragen: de bisschopvan Gent (Mgr. Fernand de Lobkowitz), de voorzitter van de Raad van Vlaanderen(ridder Jean François Xavier Diericx), de hoogbaljuw (burggraaf Philippe MathieuVilain XIIII*) en de zittende schepenen van de Keure. Als schepen van de Keurewerd d'Hane een collega van Adriaen Jacques Goethals*, die Voorzittend Meesterwas van La Discrète Impériale et Royale wanneer d'Hane in die loge tot devrijmetselarij toetrad.

Na het verstrijken van zijn mandaat als schepen werd Joseph Sébastien d'Hanein 1788 leenman van de kasselrij van de Oudburg.

Sedert 1781 was hij tevens een van de gouverneurs van de Armenkamer,waarvan Jean van Hyfte*, lid van La Constante Union, de leidend ambtenaar was.Van 1783 tot 1787 was Joseph Sébastien d'Hane bovendien deken van twee be-langrijke neringen, die der 'corduwaniers' ('nieuwe' schoenmakers) en die derhuidevetters.

Tijdens de Brabantse Omwenteling bleef Joseph Sébastien d'Hane de Stuyven-berghe keizersgezind. In oktober-november 1789 voelde hij zich zelfs bedreigd teGent en verbleef hij met zijn gezin enkele weken buiten de stad.

In 1791 verkreeg hij de eervolle benoeming van hoogbaljuw van de heerlijkheidvan Sint-Baafs, in welk ambt hij de opvolger was van Auguste Anselme del Rio*.

Hij had blijkbaar belangstelling voor zowel politiek als genealogie, vermits hijeen manuscript schreef met als titel: Continuation des magistrats de la ville deGand. Dit boek (dat nooit in druk werd uitgegeven) beoogde een aanvulling te zijnvan het beroemde werk van de Gentse schepen Philippe de l'Espinoy: Recherche desantiquitez et noblesse de Flandres, een genealogische compilatie die in 1631 teDouai werd uitgegeven. Men weet niet waar dit manuscript van Joseph Sébastien

Page 93: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HANE de STUYVENBERGHE - 241

d'Hane de Stuyvenberghe thans wordt bewaard, zo het nog bestaat. Het werdalleszins in 1837 als bron vermeld in het boek van ridder L'Evêque de la Basse-Moûturie over de Gentse familie Goethals (blz. 271). Het is overigens waarschijn-lijk dat deze auteur, die een Frans vrijmetselaar was, tijdens zijn verblijf te Gent in1815 Joseph Sébastien d'Hane de Stuyvenberghe heeft gekend (zie onder het lemmaGoethals, Adriaen Jacques).

Tijdens het Frans Bewind bleef Joseph Sébastien d'Hane op de achtergrond (ookals vrijmetselaar). Men kan alleen aanstippen dat hij in september 1794 door deFranse bezetter werd aangewezen als de ambtenaar die belast was met de verificatievan de assignaten voor deze door de 'citoyens' als betaalmiddel mochten wordengebruikt en dat hij in 1804 door de kantonnale vergadering van 'Gand Est' werdvoorgedragen als 'conseiller municipal'. De regering benoemde hem echter niet totdit ambt. De Franse Préfet Guillaume Faipoult typeerde d'Hane als "homme d'esprit,vit fort retiré".

In 1803 was zijn echtgenote lid van het comité van Gentse notabelen dat instondvoor het plechtige bezoek te Gent van de Eerste Consul Napoleon en zijn echt-genote.

In 1815 vermeldt Intendant graaf Jean Baptiste d'Hane de Steenhuyse* hem als'très fortuné et bien considéré' en als bezittend 'beaucoup de capacités'.

Joseph Sébastien d'Hane speelde een aanzienlijke rol in de vrijmetselarij ondermarkies de Gages. Hij was opeenvolgend actief in drie Gentse loges.

Toen hij lid was van La Discrète Impériale et Royale werd hij als Gents bezoekervermeld in La Discrète Impériale te Aalst, onder meer tijdens de logezitting van 14maart 1765. Hij was toen 19 jaar, hetgeen volgens het dan vigerende reglementmogelijk was. Wanneer La Discrète Impériale et Royale omstreeks 1767 op non-actief kwam, vervoegde hij de nieuw opgerichte Constante Union, waarvan hijVoorzittend Meester werd. Na de insluimering van laatstgenoemde loge rond 1773werd hij lid van La Bienfaisante, van welke loge hij eveneens Voorzittend Meesterwerd.

Bovendien werden hem belangrijke ambten in de Provinciale Grootlogetoevertrouwd: 'Grand Porte-Glaive' in 1771, 2de Grootopziener in 1772, 1steGrootopziener in 1776.

Pas onder het Nederlands Bewind, in 1818, werd hij lid van La FélicitiéBienfaisante, alsmede erelid van Les Vrais Amis en van Le Septentrion. In laatst-genoemde loge werd hij wegens zijn lange toewijding aan de vrijmetselarijgehuldigd tijdens de zitting van 2 september 1818.

In 1822 benoemde koning Willem I jonkheer d'Hane de Stuyvenberghe tot lid vanhet Ridderschap van Oost-Vlaanderen.

Joseph Sébastien d'Hane de Stuyvenberghe overleed in 1826, na meer dan zestigjaar lidmaatschap van de vrijmetselarij.

Page 94: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

242 - HANSSENS

HANSSENS, Joseph (? - ?)

a/ Félicité (1783), Félicité Bienfaisante (1785)

b/ -

c/ -

d/ meesterkleermaker

e/ Gent, Engelandgat?

f/ -

g/ 13, 34.4, 110, 258, 344, 878, 880

Dit lid werd als lid van La Félicité opgetekend door Bertrand Van der Schelden, dietoegang had gekregen tot een privé-archief.

Waarschijnlijk gaat het om de Joseph Hanssens die in 1805 lid werd van de wederopgerichte Félicité Bienfaisante.

Ook twee van zijn neven (zonen van Samuel Hanssens en Maria AntoniaSergeant) werden onder het Frans Bewind vrijmetselaars:

- Jean Nicolas Hanssens, geboren in 1774, secretaris van het octrooi, daarnapolitiecommissaris, werd lid en Officier Dignitaris van Les Vrais Amis, onder meerals Ceremoniemeester en lid van de Harmoniekolom van deze loge.

- Charles Louis Hanssens (1777-1852), werd violist, muziekleraar en orkestleider.Hij huwde Marie van Tieghem. Hij werd in 1822 directeur van de Gentse opera inde zaal van de Sint-Sebastiaansgilde. Hij wierf voor de Gentse opera onder meerFrançois van Campenhout (1779-1848) aan die later de 'Brabançonne' componeerdeop woorden van Louis Alexandre Dechez, gezegd Jenneval (1801-1830). VanCampenhout werd in 1830 lid van de loge Les Amis Philanthropes te Brussel. OokJenneval was vrijmetselaar in een niet nader gepreciseerde loge te Lyon. In 1825werd Charles Hanssens directeur van de Munt te Brussel. Hij werd te Gentvervangen door Joseph Mengal (1784-1851). Charles Hanssens was een van deoprichters van Les Vrais Amis in 1807. In deze loge vervulde hij diverse ambten,onder meer die van 1ste Opziener. Hij was tevens 'Souverain Prince Rose-Croix' en1ste Grootopziener van het Kapittel van de hogere graden dat aan Les Vrais Amiswas verbonden

Een derde neef van Joseph Hanssens, Joseph Joannes Hanssens, geboren in 1772,was kerkbediende en koorzanger in de Sint-Baafskathedraal. Hij huwde MariaAdams. Zij waren de ouders van Charles Louis Hanssens (1802-1871). Deze werdop zijn beurt een befaamd musicus: hij componeerde symfonieën, missen, concerti,een Te Deum, requiems, ouvertures en koren. Hij was eerst cellist en orkestleider teGent, daarna (zoals zijn oom) in de Munt te Brussel. In deze stad werd hij in 1862lid van de loge Les Vrais Amis de l'Union et du Progrès Réunis. Bij het overlijdenvan koning Leopold I in 1866 componeerde hij ten behoeve van het Grand Orientde Belgique een cantate "Aux mânes d'un Frère qui fut Roi".

In bepaalde publicaties (o.m. het Dictionnaire d'histoire de Belgique o.l.v. H.Hasquin, 1988) schrijft men ten onrechte dat de twee Charles Louis Hanssens vaderen zoon waren.

Page 95: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

HAVELAAR - 243

Even voor het einde van de 18de eeuw kenden de gebroeders Joseph Joannes enCharles Louis Hanssens te Gent grote bijval als acteurs van het 'Théâtre desVariétés-Amusantes' dat geregeld in de Parnassusberg komedies en lichte opera'sopvoerde.

Samuel Hanssens, die te Letterhoutem was geboren, werd met zijn gezin in hetGentse Poortersboek ingeschreven op 28 augustus 1776. De drie kinderen die methem werden ingeschreven waren allen te Gent geboren: Marie Monique in 1769alsmede de zonen Joseph Joannes en Jean Nicolas. Charles Louis Hanssens werdgeboren in 1777, nà de inschrijving in het Poortersboek.

Volledigheidshalve moet worden gepreciseerd dat Jean Nicolas Hanssens en zijnbroer Charles Hanssens Sr. in 1792 leerlingen waren in de Academie, en dat hun'beschermdame' ene mevrouw Francis Hanssens was.

HAVELAAR, Pieter (? - ?)

a/ Félicité Bienfaisante (1785), Salus Patriae (Rotterdam)?

b/ -

c/ 'Rose-Croix'

d/ -

e/ Rotterdam

f/ -

g/ 56, 116, 342, 928a

De inlichtingen over Pieter Havelaar zijn niet eenduidig.

Het Grootoosten van Nederland bezit een maçonniek diploma van 'chevalierRose-Croix' dat hem in 1785 werd uitgereikt door La Félicité Bienfaisante. Zo luidtin ieder geval de notitie van Hugo De Schampheleire bij het nummer 132 van decatalogus van de tentoonstelling over een eeuw vrijmetselarij (1740-1840) die in1983 door de A.S.L.K. werd ingericht: 'Diplôme standardisé de la Grande LogeProvinciale, par lequel les autorités de la loge La Félicité Bienfaisante accordent legrade de Chevalier Rose-Croix à Pierre Havelaar, de Rotterdam. Il s'agit d'un desrares documents d'archives ayant trait à cette loge du XVIIIe siècle".

De auteur preciseert dat het diploma afkomstig is van 'Coll. Grand Orient desPays-Bas, La Haye'.

Ook in het kaartensysteem van het Stamregister te Den Haag (Groot Oosten vanNederland) vindt men ene Pieter Havelaar terug.

De Groote Loge van Holland diende zich inderdaad tijdens haar zitting van 4 juni1786 uit te spreken over een betwisting betreffende de verheffing van PieterHavelaar tot de Meestergraad. De eerste en de tweede graad waren hem verleenddoor de loge Salus Patriae te Rotterdam.

Voor de 3de graad had hij evenwel gekozen voor de eveneens Rotterdamse logeFrederic Royal. Het kan hier uiteraard niet gaan om de Pieter Havelaar die reeds in1785 te Gent 'chevalier Rose-Croix' werd.

Page 96: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

244 - HEBBELINCK

Men kan niet uitsluiten dat de 'Rose-Croix' Pieter Havelaar de vader was van devrijmetselaar die (uiteindelijk) in 1788 tot de Meestergraad werd verheven (zij hetmet vermelding van de voornaam 'Pierre'). In 1792 werd laatstgenoemde Secretarisvan zijn loge. Na de moeilijke periode die de Nederlandse vrijmetselarij tijdens deFranse bezetting meemaakte, werd Pieter Havelaar in 1814-1815 Groot Ceremonie-meester, in 1815-1816 Gedeputeerd Grootmeester, en van 1816 tot 1824 1ste Groot-opziener (onder Grootmeester prins Frederik).

Wat er ook van zij, het maçonniek diploma van Pieter Havelaar ('senior') houdtin dat aan de loge La Félicité Bienfaisante een kapittel was gehecht dat de hogeregraden verleende.

Terloops wordt aangestipt dat Rotterdam waarschijnlijk de eerste continentalestad was waar reeds in 1721 een vrijmetselaarsloge werd opgericht.

De identificatie van Pieter Havelaar is des te complexer daar de Pieter Havelaar,die in 1788 Meester vrijmetselaar werd en later hoge functies uitoefende, in desteekkaarten te Den Haag vermeld wordt als 'Havelaar, Pieter [senior]' - terwijl hijvolgens de beschikbare inlichtingen veeleer 'junior' moet zijn, vermits zijn naam-genoot (vader?) reeds in 1785 de graad van 'Rose-Croix' ontving!

HEBBELINCK, Thomas (1765- ?)

a/ Parfaite Amitié (1786)

b/ -

c/ -

d/ meestergarentwijnder, suikerraffinadeur

e/ Gent, Huidevetterken, Zandpoort

f/ Sint-Jorisgilde (1787), Sint-Michielsgilde

g/ 13, 16, 27, 35, 83, 85, 204, 266, 344, 352, 514, 690, 904, 913

Dit lid, 'maître fileur' volgens de in 1786 ingediende ledenlijst, is hetzij JacobHebbelinck, hetzij zijn zoon Thomas Hebbelinck, die zoals zijn vader garentwijnderwas en die onder het Frans Bewind suikerraffinadeur werd.

Jacob Hebbelinck, geboren in 1732, zou ongeveer 54 jaar geweest zijn op hettijdstip van zijn toetreding tot de 'irreguliere' loge La Parfaite Amitié. Zijn zoonThomas, geboren in 1765, zou 21 jaar zijn geweest. Mede rekening houdend met deleeftijd (voor zover die bekend is) van de overige leden van La Parfaite Amitié, waswaarschijnlijk Thomas het lid van deze loge. Volgens het reglement van deProvinciale Grootloge (waarbij de 'irreguliere' loge La Parfaite Amitié overigens nietaangesloten was) moest men 21 jaar zijn om vrijmetselaar te worden.

Hoe dan ook, vader Jacob Hebbelinck, meester in het ambacht van de 'garentwijn-ders' en 'lijnwaet-wever', stamde af van een reeks ambachtslieden in detextielnijverheid die tijdens de 18de eeuw door hun arbeid sociale promotie kondenverwerven en allen in het 'Huydevetterken' (Heilig-Kerstparochie) woonden: vader

Page 97: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Charles Ramondt stamde uit een vooraanstaande Gentse familie, die onder meer1

verwant was met de families Rooman (Anne Marie Rooman was Charles' moeder), dePotter, Odevaere, Schoorman, Grenier en van de Vivere alsmede met baron PaulFrançois de Waha*. Charles' vader, de negotiant in wol Josse Joseph Ramondt, wasbestuurslid van de Kamer van Koophandel en werd tijdens de Oostenrijkse restauratiein 1793 schepen van de Keure. Zijn familie werd even voor de inval van de Fransen in1792 geadeld. Hij was in 1782 een van de stichtende leden van de Société de Gand,het trefpunt van de voorstanders van politieke vernieuwing. Charles Ramondt werd in1818 lid van de Gentse loge Le Septentrion. Hij overleed in 1838.

HEBBELINCK - 245

Antoon Hebbelinck (1703-1754), gehuwd met Maria Anna Smekens, was wever,zoals zijn eigen vader Jacob Hebbelinck, die gehuwd was met Catharina Janssens.

Thomas' vader Jacob Hebbelinck trouwde in 1756 (steeds in de Heilig-Kerstparochie) met Joanna Catharina Vleghels, dochter van Lieven Vleghels enPetronella Malschaert. Uit dit huwelijk volgden: Jacob Jozef (geboren in 1757 enkort erna overleden); Pieter (1758-1806), die huwde met Josine Bernardina Colijn;Ferdinand Jacob (1761-1846) die lintwever en lintfabrikant werd en trouwde metJossine Françoise van Montagu; Jacob Bernard, geboren in 1763 en kort erna over-leden; Thomas, geboren in 1765, komt dadelijk aan de orde; Jeanne Thérèse, ge-boren in 1766; Jacob Jozef, geboren in 1771.

Jacob Hebbelinck overleed in 1799.

Dankzij de geduldige opzoekingen van René De Clercq (die meent dat Jacob hetlid van La Parfaite Amitié was) weet men meer over de zoon, Thomas Hebbelinck,binnen 'Seleskest' geboren op 20 mei 1765. In 1780 werd hij aangenomen in hettwijndersambacht en in 1788 bezat hij reeds vier twijnmolens, waarmee hij aantwintig werknemers werk kon verschaffen. Het is niet uit te sluiten dat de garen-twijnder Judocus Sinjan*, 'dienende Broeder' van La Parfaite Amitié, in het bedrijfvan Thomas Hebbelinck werkte.

De garentwijnders legden zich toe op het dubbelen van garen. De productie werdbehalve voor naaiwerk, in hoofdzaak voor het vervaardigen van kant aangewend.Te Gent waren de garentwijnders een van de aanzienlijkste groepen in de vlas-nijverheid. Voor de aanhechting bij Frankrijk waren er te Gent 36 meesters-garentwijnders die samen 388 arbeiders tewerkstelden.

In 1787 nam Thomas Hebbelinck dienst in de ruiterij van het vrijwilligerskorpsdat door het stadsbestuur onder de leden van de vier hoofdgilden was gerecruteerdom tijdens de eerste opstanden tegen Jozef II de openbare orde binnen de stad tehandhaven.

Door de economische crisis aan het einde van de 18de eeuw ging het met de zakenaanzienlijk slechter. Hilda Coppejans-Desmedt heeft berekend dat de productie bijde meeste Gentse garentwijnders na 1795 tot op de helft en zelfs lager terugviel,terwijl ook het aantal werknemers in verhouding verminderde.

Thomas Hebbelinck trok, zoals talrijke andere Gentenaren, naar Frankrijk. Vandit verblijf weet men alleen dat hij in Frankrijk trouwde met Françoise Terme, en dathun eerste kind, Angélique Adélaïde, geboren werd te Tigeaux in 1797. AngéliqueHebbelinck huwde in 1819 Charles Jean Ramondt1 en overleed reeds het jaar daarop.

Page 98: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Poelman was van 1782 tot 1792 lid van de Collatie voor de Sint-Michielsparochie en1

werd in 1790 schepen van Gedeele benoemd door de 'democratische' Collatie. Na deeerste Franse inval in 1792 bleef hij aan als schepen en werd zelfs verkozen als eenvan de 60 'provisionele representanten' van de stad. Hij was in 1790 lid geworden vande Société de Gand. Nog andere naamgenoten Poelman waren suikerraffinadeurs te Gent (aan deOverschelde, later aan de Sleepstraat), met name Guillaume Poelman (1724-1812) enzijn zoon Guillaume Jean Poelman (1767-1843) die bovendien een katoendrukkerij, -spinnerij en -weverij oprichtte. Vader Poelman werd als raffinadeur opgeleid doorJoannes van der Meirsch, de gewezen, technisch bijzonder onderlegde, vennoot van deeerste Gentse suikerraffinadeur André Hendrickx (zie onder het lemma van Outroy,François).Jacques Lievin Hebbelinck was waarschijnlijk verwant met de vooraanstaande2

jakobijnse advocaat Lievin Joannes Hebbelinck (1765-1804), lid van de Société deGand (1790), 'provisioneel representant' voor Gent na de eerste Franse inval(november 1792), lid van de Muncipalité in 1794 en van de radicale CercleConstitutionnel in 1797.

246 - HEBBELINCK

In 1800 vestigde Thomas Hebbelinck zich met zijn gezin opnieuw te Gent. Bij deZandpoort (toen ook 'Zottepoort', 'près de la porte aux Folles') nam hij met zijnjongere broer Jacob Jozef de suikerraffinaderij van Jean Lievin Poelman1 over.

Het moet zijn dat de gebroeders Hebbelinck het bedrijf voortreffelijk bestuurden,vermits zij reeds in 1803 (samen met de suikerraffinaderij Mechelynck) een eervollevermelding ontvingen tijdens de nationale nijverheidstentoonstelling die wasingericht naar aanleiding van het plechtige bezoek van Eerste Consul Napoleon enzijn echtgenote Joséphine de Beauharnais. Thomas en Jacob Jozef Hebbelinckbleven geassocieerd tot 1808. Daarna werd Thomas Hebbelinck in de zaakbijgestaan door zijn 'commis-négotiant' Jean Charles Dhooghe. In de jaren1811/1812 stelde de aanvoer over zee van rietsuiker zware problemen, omdat debetrokken schepen zwaar onder vuur van de Engelse vloot stonden. Overigens wasFrankrijk, die haar eigen suikerbietencultuur wilde propageren, tegenstander vande invoer van rietsuiker ('sucre exotique, ... marchandise anglaise'). Zoals de anderesuikerraffinadeurs schakelde Hebbelinck over op raffinage van suikerbieten,waarvan de lokale productie sterk werd aangemoedigd (zie onder het lemmaMechelynck, Jacques François).

Weldra floreerden de zaken van Thomas Hebbelinck opnieuw en kon hij diverseonroerende goederen aankopen, onder meer te Meigem (Deinze). In 1807 was hijbestuurslid van de Sint-Jorisgilde geworden. In 1812 behoorde Thomas Hebbelincktot de 30 meest belaste stadsgenoten. Vanaf ca. 1820 stelde hij zich kandidaat voorplaatselijke verkiezingen in het district Deinze, maar werd niet verkozen.

In 1818 werd ene 'Thomas Achille Hebbelinck' lid van Le Septentrion. Het isweinig waarschijnlijk dat het om de suikerraffinadeur gaat vermits zowel devoornamen als het geboortejaar (1797) verschillend zijn.

Volgens René De Clercq was de toenmalige Redenaar van Le Septentrion,Jacques Liévin Hebbelinck, een zoon van Thomas' jongere broer en gewezenvennoot Jacob Jozef. Jacques Liévin Hebbelinck werd evenwel geboren in 1778terwijl Jacob Jozef in 1771 was geboren2.

Page 99: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

HERTSCHAP - 247

Jacob Jozef Hebbelinck, gehuwd met Marie Josèphe van Driessche was, zoals zijnoudere broer, eerst garentwijnder, later suikerraffinadeur.

Ferdinand Jacob Hebbelinck (1761-1846), een oudere broer van Thomas, was deauteur van een van de eerste biografieën van Lieven Bauwens: "Quelques mots surLiévin Bauwens" (gepubliceerd in Messager des sciences historiques, 1844, blz. 308en volg., onder de naam "Hebbelinck Père'"). Ferdinand Jacob vertelt dat hij eenbuurman was van Lieven Bauwens (en dus een ooggetuige) toen deze in 1798 metde 'mule jenny' ("en pièces détachées") te Gent aankwam, en dat hij hem later vaakte Parijs ontmoette.

HERTSCHAP, Louis Joseph (1746-1826)

a/ Parfaite Amitié (1786)

b/ -

c/ -

d/ openbaar schrijver (schrijfmeester)

e/ Gent

f/ -

g/ 13, 35, 76, 85, 385, 698, 794, 817, 865, 868, 1006

De ledenlijst van La Parfaite Amitié vermeldt ene L.J. Hertschap met als beroep'écrivain'. Dit moet begrepen worden als openbaar schrijver, dit is iemand diedocumenten opstelde voor mensen die zelf niet (of onvoldoende) konden schrijven,of die de hoeveelheid schrijfwerk dat door hun beroep was vereist (advocaten,procureurs, enz.) zelf niet aankonden. Omdat zij zich veelal per geschreven bladlieten betalen, noemde men hen ook "schryvers ten blaere".

Het beroep van openbaar schrijver bleef lang bestaan. In de Gazette van Gent konmen bijv. in 1879 volgende advertentie lezen: "Henri Cnops, Barrestraat 21, naastde herberg 'De Vier Emmers'. Opstellen van verzoekschriften, brieven van alle aard.Huis van ouds vermaard en gekend. Men gelast zich ook met het opstellen vanredevoeringen, akten, gelegenheidsgedichten, opmaken van reglementen vanmaatschappijen".

In 1801 was Louis Joseph Hertschap, 'employé à la mairie'. De Gentse'Wegwyzer' preciseert dat hij 'sous-chef' was in het algemeen secretariaat van deMairie te Gent, waar hij, bijgestaan door drie 'messagiers', instond voor de "exibitie,zendinge der depeches, archiven en patenten". Dit lijkt een heel passende betrekkingvoor een (gewezen) openbaar schrijver, zodat Louis Joseph zeer waarschijnlijk deman is die wij zoeken.

Louis Joseph Hertschap werd te Gent geboren in 1746, als zoon van FrançoisHertschap en Anna Francisca van Bambeke.

In 1786 huwde Louis Joseph met Catherine Thérèse Evens. Uit dit huwelijkvolgden:

Page 100: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

248 - HERTSCHAP

- Louis François Hertschap, geboren in 1791, die Maria Theresia Semmortierhuwde, en bediende werd;

- Joseph Constantin, geboren in 1795;

- zijn tweelingbroer Augustin, die Sophie van Cazeele huwde, en goudsmid,daarna onderwijzer, werd.

Louis Joseph Hertschap overleed te Gent in 1826.

Waarschijnlijk was vader François Hertschap de 'Francis Hertschap' die meestermetser werd in 1744, gezworene van het ambacht in 1759-1760, 'proefmeester' in1762 en 1777, en bestuurslid in 1782. Hij werd architect en blijkbaar relatiefvermogend: in 1801 ging inderdaad te Gent een openbare verkoping door van deverzameling schilderijen van F.H. Hertschap, 'maître maçon, architecte à Gand'.

Maria Magdalena Hertschap (1744-1811), dochter van François Hertschap enLivina Cortens, huwde Sébastien François Vispoel, die meester-timmerman wasgeworden in 1761. Er was twee jaar verschil tussen Maria Magdalena (geboren in1744) en Louis Joseph (geboren in 1746). De vader van beiden was FrançoisHertschap, maar zij hadden niet dezelfde moeder. Ging het om dezelfde François,die een tweede huwelijk aanging?

Talrijke naamgenoten Vispoel behoorden tot de gerechtelijke en commerciëlekringen, bijv.: Franciscus Jacob Vispoel (1757-1831) die voor het eerst als rechterwerd benoemd in 1797 en in 1830 korte tijd als orangist in de gemeenteraad zetelde;Jean François Vispoel (1760-1738) die negotiant in wijnen was (zijn moederFrançoise Thérèse Blommaert behoorde tot een vermaarde familie vanwijnhandelaars), en zijn zoon Bernard Vispoel (1797-1843) die in 1830 bij dedemocratisch gezinde Patriotten behoorde en door het Voorlopig Bewind alsonderzoeksrechter werd benoemd.

Sébastien Vispoel en Maria Magdalena Hertschap waren de ouders van MarieJacqueline Vispoel (1772-1848) die in 1792 huwde met Jean Baptiste van Lokeren(1764-1841), een zoon van Adriaen Francis van Lokeren en Carolina Demaeght.

Adriaen Francies was heel zijn leven hoofdambtenaar in de Berg van Barm-hartigheid te Gent en bestuurde de instelling op vrij slordige wijze. Na zijnoverlijden in 1788 werd een aanzienlijk verlies ontdekt. Er kwam een gerechtelijkonderzoek onder leiding van Louis Maroucx d'Opbraekel, Procureur-generaal bij deRaad van Vlaanderen. In 1789 werd de zaak minnelijk geregeld, nadat de familievan Lokeren zich ertoe had verbonden het passief met driemaandelijkse termijnenaf te betalen.

Zoon Jean Baptiste van Lokeren (1764-1841) studeerde te Leuven, werd hoofd-geneesheer van het Bijlokehospitaal en trad in 1790 toe tot de Société de Gand diede voorstanders van politieke vernieuwing groepeerde. Hij was van 1798 tot 1841gemeenteraadslid, als orangist na 1830. Hij werd lid van La Félicité Bienfaisante in1807.

Jean Baptiste van Lokeren en Marie Vispoel waren de ouders van Auguste vanLokeren (1799-1872), die eerst advocaat en parketmagistraat was (1826-1830), in

Page 101: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

HISETTE - 249

1832 ere-archivaris van de stad Gent, en vanaf 1833 hoofdredacteur van deMessager des Sciences Historiques, een tijdschrift dat (vooral door Gentenaarsgeschreven) tijdens het grootste deel van de 19de eeuw een aanzienlijke bijdrageleverde tot de geschiedschrijving over Gent. Auguste van Lokeren was van 1843 tot1854 liberaal gemeenteraadslid, van 1848 tot 1854 schepen van onderwijs. Zijnbelangstelling ging evenwel vooral uit naar archeologie, geschiedenis en schil-derkunst. Dankzij Auguste van Lokeren werden de ruïnes van de Sint-Baafsabdijbewaard. Daaraan herinnert een gedenkplaat (van de hand van Aloïs De Beule,1861-1935) nabij de ingang van de abdij: "...redde, bewaarde en beschreef dezebouwvallen". Auguste van Lokeren was gehuwd met Pauline van Imschoot, die dedochter was van een negotiant in hout.

Auguste van Lokeren had een broer, Victor van Lokeren, die gedurende talrijkejaren voorzitter was van de in 1837 opgerichte festiviteitenmaatschappij 'Cockerill'in de wijk buiten de Brugse Poort aan de Bargiebrug. Deze maatschappij richtteallerlei buurtfeesten in (waterstoeten op de Brugse Vaart, wedstrijden in ringsteken,kaarten, bollen en biljarten) voor een bevolking die snel aangroeide door de recentevestiging van belangrijke nijverheden aldaar, vooral de machinefabriek Phoenix ende vlasspinnerij La Lys. 'Cockerill' had zijn lokaal in de afspanning 'In den goudenAppel' rechtover de Bargiebrug en bleef actief tot 1857.

Het constructie-atelier Phoenix (waaraan thans nog de Phoenixstraat herinnert)werd met de financiële steun van koning Willem I opgericht door een Gentsvertrouwensman van de koning, Jacob Josephus Huyttens (1779-1836). Deze wasvan 1817 tot 1830 lid van de gemeenteraad, en was van 1815 tot 1830 lid van deTweede Kamer van de Staten-Generaal. Na de onafhankelijkheid van België zeteldehij van 1830 tot 1836 als orangist in de gemeenteraad.

HISETTE, Henri (1756-1807)

a/ Félicité Bienfaisante (1786)

b/ 2de Opziener

c/ -

d/ slotenmaker, fabrikant

e/ Gent, Predikherenlei

f/ -

g/ 30, 31, 34, 237, 287, 310, 344, 346, 356, 399, 525, 583, 587, 698, 868, 880, 1020

La Félicité Bienfaisante, waartoe dit lid behoorde, diende in 1786 geen ledenlijstin bij de Geheime Raad. Alleen Désiré Destanberg kon een ledenlijst van deze logevoor 1786 ontdekken in het maçonniek archief te Mons. De lijst die hij publiceert isniet feilloos (bijv.: Henry Heilt i.p.v. Henry Feylt, Joseph Alexis i.p.v. Jean MartinAlexis). Als 2de Opziener vermeldt hij "Jacq. Hizette, serrurier".

Zoals dadelijk wordt aangestipt, zou het lid inderdaad ene Jacques Hisettekùnnen zijn. Er werd evenwel van hem geen ander spoor te Gent ontdekt.

Page 102: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

250 - HISETTE

Waarschijnlijk was het lid van La Félicité Bienfaisante Henri Hisette, die te Gentde basis legde van een belangrijk bedrijf.

Henri Hisette werd geboren in 1756 te Bleid (een deelgemeente van Virton, prov.Luxemburg). Hij werd opgeleid als smid in de abdij van Orval en vestigde zichuiterlijk in 1783 (geboortejaar van zijn zoon te Gent) als slotenmaker en ijzergieterte Gent.

Met de tijd ontwikkelde hij zijn bedrijf tot de fabricage van machines. PierreHisette, een broer van Henri Hisette, vestigde zich met dezelfde specialiteit te Metz,waar hij eveneens een bloeiend bedrijf oprichtte.

Wegens het succes van zijn onderneming liet Henri Hisette enkele van zijnoverige broers uit Luxemburg overkomen om hem bij te staan. Indien het lid nietHenri Hisette zelf was, dan was Jacques Hisette hoogstwaarschijnlijk een van diebroers die hem te Gent kwamen bijstaan. Ook de reeds vermelde Pierre Hisette kante Gent bedrijvig geweest zijn, vermits het stadbestuur in 1785 een nieuwe stads-verlichting liet aanleggen met 'réverbères' die waren aangekocht bij ene PieterHisette.

Voor het 'emprunt forcé' van 1795 werd Hisette aangeslagen in de 4de klasse (de16de klasse was de hoogste).

Vooral met de snelle opgang van de katoennijverheid specialiseerde het bedrijfHisette zich in spin- en weefgetouwen. Het won een gouden medaille tijdens denationale nijverheidstentoonstelling die te Gent werd ingericht in 1803 naar aan-leiding van het bezoek van de Eerste Consul Napoleon. Ook in 1820 zou de weduweHisette nog een medaille winnen tijdens een dergelijke tentoonstelling. Naastmetaalconstructie bleef het bedrijf ook actief in de ijzersmederij en -gieterij en fabri-ceerde het onder meer kanonnen, gegoten siervoorwerpen en zadels. Voor bepaaldeprojecten (kachels, balkonleuningen, enz.) voerde het bedrijf ontwerpen uit diewaren getekend door de vermaarde zilversmid en graveerder Pieter JosephTiberghien (zie onder het lemma van Loo, Christoffel).

Aanvankelijk was het bedrijf Hisette gevestigd aan de Predikherenlei. De gelei-delijke uitbreiding maakte een verhuis nodig naar de gewezen blauwselfabriek vanPierre Botte, aan de hoek van de Dampoortstraat en het Zuiddok. In 1845 bezat hetbedrijf aan de Leie bij de Dampoort ook een getijdenmolen.

Zoon Pierre Charles Hisette richtte in 1805 nog een bijkomende ijzersmelterij opin bijgebouwen van de opgeheven Sint-Pietersabdij. In deze werkplaats werden deeerste decimale Franse gewichten gegoten.

Het bedrijf Hisette maakte gebruik van stoommachines onder hoge druk. Vanafomstreeks 1830 produceerde het bedrijf zelf stoommachines: tijdens de periode1830-1850 was het bedrijf Hisette, in aantal verkochte stoommachines, het negendeop de 23 toenmalige fabrikanten van dergelijke machines te Gent. De Gentse markt-leider was Emmanuel van de Kerchove die zijn bedrijf had aan de Coupure Links.Zoon Prosper van de Kerchove (1837-1925) leidde op zijn beurt het bloeiende fami-liebedrijf en was van 1880 tot 1884 liberaal senator.

Page 103: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

HISETTE - 251

Henri Hisette huwde Marie Thérèse Bettens (1759-1835). Zij was waarschijnlijkde dochter of een zus van de Gentse mechanieker P. Bettens die omstreeks 1775 bijde regering een exclusief octrooi aanvroeg voor de fabricage van appreterings-machines voor textielbedrijven, volgens de methode van het zg. 'cilindre roïalanglais'. Bettens kwam hierbij in conflict met de invloedrijke ondernemer P.F.Schepers, schoonvader van Thomas Corneille Carpentier*, die de machine indiverse onderdelen uit Engeland naar Vlaanderen had gesmokkeld. P. Bettens wasomstreeks 1760 eveneens de maker van het 'boekwiel' in kersenhout, dat thans nogkan worden bewonderd in de centrale bibliotheek van de Gentse universiteit. Deze'leesmachine' maakt het mogelijk tegelijkertijd een groot aantal boeken te raad-plegen, doordat de boekenplanken in een constante helling worden gehouden dooreen verborgen tandwielmechanisme.

De 'mechanieker' P. Bettens was waarschijnlijk de schilder-decorateur PieterBettens die in 1774 financieel contribuant werd van de Academie en in 1784 over-leed. De man was blijkbaar heel creatief, vermits het museum voor Volkskunde vanhem ook een handschrift met vernisrecepten bewaart. Hij was waarschijnlijk ver-want met de twee naamgenoten die personages uitbeeldden in de 'cavalcade' voor hetjubileum van de H. Macharius in 1767: Franciscus Bettens (die op een praalwageneen van de 'Bosch-Goden' voorstelde) of Joannes Bettens die, samen met detoekomstige kanunnik Martinus de Bast (zie onder het lemma Mechelynck, JacquesFrançois), een edelman voorstelde in de hofhouding van Karel II, koning vanSpanje.

Een zus van Marie Thérèse, Petronille Marie Bettens, was de echtgenote vanPierre François Botte, die in 1755 te Soignies werd geboren en in 1818 te Gentoverleed. Waarschijnlijk was hij de Pierre Botte die aan Henri Hisette eenblauwselfabriek aan de Dampoortstraat verkocht. Pierre François Botte werd onderhet Oostenrijks Bewind leraar retorica in het Koninklijk College in de Voldersstraat.Hij speelde tijdens en na de Brabantse Omwenteling een rol die niet heel duidelijkis. De Staten van Vlaanderen belastten hem met allerlei opdrachten, bijv. hetverzamelen van inlichtingen over de industriële activiteit in de provincie, of nog (in1791) een onderzoek betreffende contracten die de Patriotten hadden gesloten metene John Bingham te Birmingham (Engeland) met het oog op de levering vanmilitaire uitrusting. Waarschijnlijk dacht men in de Staten dat zijn industriëleervaring als blauwselfabrikant voor dit type van inlichtingen nuttig was. In 1800 of1801 werd Pierre Botte leraar Latijnse en Griekse letterkunde aan de nieuwe EcoleCentrale, die gevestigd was in het gewezen Koninklijk College. Hij was lid, engedurende talrijke jaren secretaris van de Gentse gemeenteraad (1800-1804, 1812-1817).

In 1802 opende hij met de goedkeuring van de gemeenteraad een privé-schoolvoor secundair onderwijs in het gewezen klooster van de Zwarte Zusters in Onder-bergen. Hoewel dit concurrentie betekende voor de Ecole Centrale keurde de PréfetGuillaume Faipoult het initiatief goed, zodat het stadsbestuur de school voortaan konsubsidiëren.

Page 104: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

252 - van HOOBROUCK d'ASPER

De school telde gemiddeld een veertigtal leerlingen. De meningen lopen uiteenover het niveau van het verstrekte onderwijs. In ieder geval had Botte enkeleuitstekende leerkrachten kunnen aantrekken, onder meer de gewezen 'Primus' entoekomstig hoogleraar aan de Gentse universiteit Jan Baptist Hellebaut (1774-1819)die handelsrecht doceerde. Wegens spanningen met de Ecole Centrale werd deschool van Botte reeds in 1804 gesloten. Pierre François Botte maakte gebruik vande doorgevoerde herinrichting van de juridische beroepen en werd pleitbezorger. Hijtrad onder meer op in een langdurige betwisting tussen Lieven Bauwens en zijnzwager Bernard de Pauw.

Tijdens het Frans Bewind was Botte de auteur van talrijke 'vaderlandlievende'toespraken die bij Judocus Begyn werden gedrukt. Hij bezat waarschijnlijkmenigvuldige talenten: in 1816 was hij een van de deelnemers aan een wedstrijdvoor het componeren van een cantate over de slag van Waterloo. Ferdinand Van derHaeghen noemde Botte een "orateur emphatique et poète prétentieux".

Pierre Botte werd in 1809 lid van Les Vrais Amis.

Uit het huwelijk van Henri Hisette en Marie Thérèse Bettens volgde in 1783Pierre Charles Hisette. Deze huwde Marie Thérèse van Hoecke en zette het bedrijfvan zijn vader verder. Hij was zoals zijn vader een bekwaam mechanieker en werdonder meer de uitvinder van een nieuw roulatieysteem dat de werking van draai-bruggen verbeterde. Omstreeks 1807 woonde het gezin van Pierre Charles Hisetteaan de Zuivelbrug. Wellicht is hij (of een niet geïdentificeerde broer Henri) deHisette die in 1815 als lid van de Sint-Michielsgilde werd opgetekend. Uit hetechtpaar Hisette-van Hoecke werd een zoon Henri Hisette geboren, die lid werd vanLe Septentrion en in 1880 overleed.

Henri Hisette overleed te Gent in 1807. Zijn nalatenschap omvatte een belang-rijke verzameling van schilderijen, die in 1808 openbaar werd verkocht.

In 1798 had Henri Hisette een kopie aangekocht van de 'Aanbidding van het LamGods'. Aan zijn tijdgenoten vertrouwde hij toe dat het ging om de kopie die in 1557-1559, in opdracht van koning Filips II, was gemaakt door de vermaardekunstschilder Michaël van Coxcie (1499-1592). In werkelijkheid bezat Hisette dekopie die in 1621 of 1625 door een 'anoniem meester' werd geschilderd op verzoekvan de Gentse bisschop Antonius Triest, die deze kopie enige tijd later aan hetstadsbestuur schonk. Tijdens het Frans Bewind werd deze kopie aangeslagen engeveild, zodat Hisette er de eigenaar van werd. Deze kopie zou thans bewaard zijnin het Museum voor schone kunsten te Antwerpen. De kopie van Michaël vanCoxcie zou opgedeeld zijn in een aantal panelen die worden bewaard in het Stedelijkmuseum van Berlijn, de 'Pinakothek' te München en het Museum voor schonekunsten te Brussel.

van HOOBROUCK d'ASPER, Constant Ghislain (1754-1809)

a/ La Vraie et Parfaite Harmonie, Mons (1777); Les Frères Réunis, Tournai (1783);La Ligne Equitable, Mons (1785)

Page 105: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

van HOOBROUCK d'ASPER - 253

b/ 2de Opziener, La Ligne Equitable

c/ -

d/ legerofficier, luitenant-generaal in het Oostenrijks leger

e/ Gent

f/ Sint-Sebastiaansgilde, contribuant van de Academie? (1770).

g/ 281, 289, 379, 382, 432, 434b, 449, 475, 486, 596, 721, 752, 783, 1005

Constant Ghislain van Hoobrouck, heer (later baron) van Asper, was een zoon vande thesaurier-generaal van Gent Emmanuel Charles van Hoobrouck (1704-1789).Uit zijn twee huwelijken (met Anna Cornelia Walckiers, resp. Eleonore Françoisevon Schiffer, de moeder van Constant Ghislain) had Emmanuel Charles zeventienkinderen, "welke hy, om de zelve gemakkelyk te konnen van elkander onder-scheyden, alle eenen verschilligen naem gaf, getrokken uyt een leen, waer mede hyider van hun begiftigde" (aldus Theodoor Schellinck, redacteur van de Gazette vanGent, in zijn levensloop van beroemde Gentenaren, gehecht aan de heruitgave [in1829] van De historie van Belgis, of Kronyke der Nederlandsche Oudheyd vanMarcus van Vaernewyck) (over Th. Schellinck, zie onder het lemma Busso, JeanMarie).

Constant Ghislain van Hoobrouck studeerde humaniora bij de augustijnen teGent en de Engelse jezuïeten te Brugge. Hij weigerde een brevet van officier dat zijnvader voor hem had gekocht: hij wilde wèl officier worden, maar dan op eigenkrachten! Op 16-jarige leeftijd (1770) werd hij gewoon soldaat in het regiment deLigne, waarin hij spoedig werd bevorderd tot vaandrig. Daarna werd hij officier metde graad van kapitein in het regiment dragonders van graaf Saint-Ignon, eerst teGent, later te Mons.

In laatstgenoemde garnizoensstad werd hij in 1777 lid van de loge van Groot-meester markies de Gages, La Vraie et Parfaite Harmonie. Waren onder meer ooklid van deze loge: prins Charles Joseph de Ligne*, de plaatsvervangend Groot-meester graaf d'Arberg (zie onder het lemma de Trazegnies), ridder Simon Josephde Choisy* (gewezen Voorzittend Meester van La Bienfaisante) en de GentenaarThomas Corneille Carpentier*.

Enige tijd later vervoegde Constant Ghislain van Hoobrouck opnieuw hetinfanterieregiment de Ligne en werd hij te Tournai lid van de loge Les FrèresRéunis, die vooral officieren van dit regiment groepeerde. De Voorzittend Meestervan deze loge was hertog Wolfgang Guillaume d'Ursel (1750-1804), generaalmajoor in Oostenrijkse dienst, die tijdens de Brabantse Omwenteling een heelandere keuze maakte dan Constant Ghislain van Hoobrouck (zie onder het lemmade Nottet d'Anglier).

In 1785 werd van Hoobrouck een van de oprichters en de 2de Opziener van LaLigne Equitable te Mons, een loge die werd voorgezeten door prins Charles Antoinede Ligne, de oudste zoon van de zopas genoemde prins Charles Joseph de Ligne*.

Tijdens de Brabantse Omwenteling bestreed Constant Ghislain van Hoobrouckde Patriotten in het hertogdom Limburg (juli 1790) en werd bevorderd tot majoor.

Page 106: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

254 - van HOOBROUCK d'ASPER

Constants broer Eugène van Hoobrouck de Mooreghem (zie onder het lemma deConinck) speelde een actieve rol in de Brabantse Omwenteling en in het kort-stondige Soeverein Congres van de Verenigde Belgische Staten. Toen Eugène vanHoobrouck zijn broer Constant poogde te overhalen om partij te kiezen voor dePatriotten, kreeg hij volgend antwoord: "Tant que mon serment me liera ausouverain que je sers, je lui serai fidèle, dût-il m'en couter tous les biens du monde,et même la vie, voilà ma résolution définitive ... Puisque tu sers si bien ton pays, nefais pas un crime à ton frère d'avoir autant de fermeté que toi-même".

Zijn eerste belangrijke militaire overwinningen behaalde van Hoobrouck in 1790,wanneer het Oostenrijks leger opnieuw bezit nam van de Oostenrijkse Nederlanden.

In zijn Journal de Campagne rapporteerde generaal graaf Maximilien Antoinede Baillet Latour, eigenaar van een regiment van 'dragons wallons', als volgt overmajoor Constant van Hoobrouck in de streek rond Herve (augustus 1790): "Ilmassacre tout ce qu'il rencontre, répand la terreur dans cette troupe [= het Patriot-tenleger], qui prend la fuite en abandonnant trois canons, toutes ses tentes et tousses bagages au vainqueur, et laissant au-delà de 100 morts sur la place".

Naar aanleiding van die wapenfeiten greep volgend incident plaats: de Patriottenkonden in de slag om Herve de hand leggen op de schriftelijke instructies van dezopas genoemde generaal de Baillet Latour aan van Hoobrouck - en die waren nietmals: "Il faut commencer par exterminer Mr. Dumont à Neufville, qui me gênebeaucoup...". De Patriotten publiceerden het document (ook in Nederlandsevertaling), wat tot aanzienlijke verontwaardiging aanleiding gaf.

In december 1790 mocht van Hoobrouck, namens het keizerlijk leger, de stadAntwerpen zonder geweld innemen na een hoffelijke briefwisseling met het stads-bestuur.

Kort daarop werd Constant van Hoobrouck, met de graad van luitenant-kolonel,benoemd tot commandant van een nieuw korps dat in Limburg werd gelegerd, de zg.'Verts Loudon' (ook 'Loudon-Verd'), zo genaamd naar de vermaarde Oostenrijkseveldmaarschalk baron Gideon Loudon (1716-1790). Wegens zijn militaireoverwinningen kwam van Hoobrouck de eer te beurt het kruis van de Orde vanMaria Theresia te ontvangen.

Zowel bij de eerste (1792) als bij de tweede inval van de Fransen (1794) speeldevan Hoobrouck, in de jagers te paard van het regiment Clerfayt, een cruciale rol inhet bestrijden van de 'Armée du Nord' in Vlaanderen, onder meer in de streek vanKortrijk en van Deinze. Een van zijn voornaamste tegenstrevers in die krijgs-verrichtingen was de Franse generaal Dominique Vandamme, de toekomstigeschoonzoon van Louis François 't Kint*.

Generaal graaf François Joseph de Clerfayt (1733-1798) noemde van Hoobrouck"un brave entre les braves". Zijn biograaf in de Biographie Nationale beschrijft hemals "vaillant officier, l'un des plus braves soldats que la Belgique ait fournis à lamonarchie des Habsbourg".

In 1793 werd Constant van Hoobrouck generaal-majoor en nam deel aan talrijkeveldslagen in Duitsland en Italië. In Italië werd hij door de Fransen als krijgsgevan-

Page 107: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

van HOOBROUCK d'ASPER - 255

gene aangehouden. Na de slag van Marengo (14 juni 1800) werd hij vrijgelatenwegens uitwisseling met een Frans officier.

Na de vrede van Lunéville (1801) verbleef van Hoobrouck enige tijd te Parijs. Hijhad er een persoonlijk gesprek met de Eerste Consul Napoleon Bonaparte. Beidemannen, vijanden op het slagveld, waardeerden elkaar immers wegens hunuitzonderlijke militaire capaciteiten.

Tijdens de beginjaren van de 19de eeuw nam van Hoobrouck deel aan decampagnes tegen Bonaparte in Italië, onder meer in de streek van Bologna, Livornoen Genua. Hij was er zodanig geducht dat de Franse maarschalk André Massénaverklaarde dat "de gevangneming van den majoor van Asper hem aengenaemer wasals die van vier oostenryksche regimenten".

André Masséna (1758-1817) werd later hertog van Rivoli en prins van Essling.In Frankrijk kende men hem als "l'enfant chéri de la Victoire". Masséna werd vrij-metselaar in 1784 in de loge Les Elèves de Minerve te Toulon. Later sloot hij zichnog bij volgende loges aan: Les Elèves de Mars et de Neptune (eveneens te Toulon),Les Vrais Amis Réunis (in zijn geboortestad Nice) en La Sainte-Caroline, waarvanalleen vertrouwelingen van Napoleon lid werden. Tevens richtte hij in zijn regimentde militaire loge La Parfaite Amitié op. Hij werd 'Grand Représentant' van deGrootmeester van het Grand Orient de France en lid van het 'Suprême Conseil' voorFrankrijk van de Aloude & Aangenomen Schotse Ritus.

Constant van Hoobrouck bestreed later de Franse troepen in diverse andereveldslagen. Hij werd gedurende acht maand gevangen gehouden te Auxerre, met hetverbod om uitgewisseld te worden. Na de slag van Austerlitz (2 december 1805)werd hij vrijgelaten.

Na de vrede van Tilsit (9 juli 1807) vatte hij het plan op om in het huwelijk tetreden met de weduwe van prins Jablonowsky, in leven palatijn van Krakau. Deprinses stelde evenwel de eis dat hij zou verzaken aan de militaire loopbaan: zij zouhem "anders tot haeren gemael niet begeirt hebben". Keizer Frans II stemde in metdit verzoek, onder het beding dat hij, zo nodig, nog éénmaal een beroep mocht doenop de diensten van generaal van Hoobrouck.

Deze gelegenheid deed zich voor in 1809. Generaal van Hoobrouck kreeg hetbevel van een korps Hongaarse grenadiers (16.000 man elitetroepen). Na de veldslagvan Essling van 21 en 22 mei 1809 (waar zijn tegenstrever opnieuw Masséna was)werd hem de eigendom toegewezen van het gewezen 'regiment van Stuart' (18deinfanterieregiment) dat voortaan 'regiment d'Aspre' werd genaamd.

Op 6 juli 1809 stond hij aan het hoofd van zijn korps tijdens de befaamde veldslagvan Wagram, "wanneer eenen kanon-bal hem trof en hem met eenen erm min en dedermen uyt het lichaem hangende af zyn peerd wierp" ("n'ayant, pour ainsi dire,d'entier que le coeur", schrijft graaf de Kerchove d'Exaerde).

Hij werd dodelijk verwond naar een landgoed van de prins van Liechtenstein inhet nabije Nikolsburg gebracht, "alwaer hy met zyne gewoonlyke heldhaftigheyd deafzetting van zynen gepletterden erm onderstond, maer wanneer men hem dedermen weder in het lyf wilde plaetsen, gaf hy den geest" (op 8 juli 1809).

Page 108: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

256 - d'HOOP

Hij was zopas benoemd tot kamerheer van de keizer en luitenant-generaal van deOostenrijkse artillerie. Hij was tevens Grootkruis en Commandeur van de Orde vanMaria Theresia. Op het tijdstip van zijn overlijden was hij reeds bevorderd tot'Feldzeugmeister' maar hij had daarvan nog geen kennis.

Constant van Hoobrouck werd ter aarde besteld in het nabije Brünn, waar eenmausoleum met volgend grafschrift werd gebouwd:

"Ci-gît Constant d'Asper, nommé brave des braves,La mort à sa valeur sut seule mettre entraves.Grand guerrier, bon sujet, excellent citoyen,Il vécut en héros et mourut en chrétien".

Over van Hoobroucks menselijke kwaliteiten leest men in de BiographieNationale dat hij "était aussi humain que vaillant et se montrait plein de sollicitudepour les hommes placés sous ses ordres et pour les populations des pays où ilcommandait".

Uit het huwelijk van Constant van Hoobrouck met de prinses Jablonowskavolgden geen kinderen.

In 1779 was Constant van Hoobrouck de vader geworden van een natuurlijkezoon, Constantin, verwekt bij een adellijke jonge vrouw met een kanunnikessen-prebende te Mons. Volgens baron Goswin de Stassart was de jonge vrouw 'peufavorisée des dons de la fortune quoique d'une famille princière'. Men weet nietwaarom Constant van Hoobrouck niet in het huwelijk trad met de moeder van zijnzoon. Waarschijnlijk achtte hij een gezin onverenigbaar met zijn militaire ambitie.Hoe dan ook, later werd Constantin van Hoobrouck (1779-1850) door zijn vadergewettigd. Hij overleed ongehuwd te Padua, met de graad van veldmaarschalk in hetOostenrijks leger (in het regiment van zijn vader, 'regiment d'Aspre').

d'HOOP, François Dominique (1737-1808)

a/ Bienfaisante (1766)

b/ Secretaris

c/ -

d/ Advocaat bij de Raad van Vlaanderen te Gent, Actuaris van de Staten vanVlaanderen, Raadsheer in de Grote Raad te Mechelen

e/ Gent, Sint-Jacobsnieuwstraat, daarna Burgstraat (hoekhuis met Ramen) enKouter

f/ contribuant Academie (1776), Sint-Antoniusgilde (1792)

g/ 3, 12a.3, 45a, 50.11, 85, 113, 125, 131, 131a, 141, 149, 165, 221, 246, 293, 344,367, 382, 404a, 408, 417, 432, 440, 452, 508, 552a, 555, 597, 599, 632, 670, 727,756, 775, 808, 868, 878, 880, 956, 979, 1006, 1019

De handtekening van ene d'Hoop, secretaris van La Bienfaisante, komt voor op hetvrijmetselaarsdiploma dat in 1766 aan advocaat Jean Baptiste Le Cat* werd afge-

Page 109: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HOOP - 257

geven. Op de bewaarde ledenlijsten (vanaf 1773) komt zijn naam niet meer voor.Waarschijnlijk was d'Hoop slechts tijdens de aanvangsjaren lid van La Bienfaisante.

Het betreft hier hoogstwaarschijnlijk advocaat François Dominique d'Hoop dieeraan hield aanwezig te zijn tijdens de aanneming van zijn confrater Le Cat alsvrijmetselaar.

De andere naamgenoot die in aanmerking komt is François Dominiques broerPierre d'Hoop, die procureur was bij de Raad van Vlaanderen.

In de vrij elitaire loge La Bienfaisante stelt men zich moeilijk het lidmaatschapvan een procureur voor (in tegenstelling tot La Constante Union waar ten minstetwee leden procureur waren: Anthone de Rouck* en Frans Goethals*). Bovendienwas François Dominique d'Hoop een ambitieus en Oostenrijksgezind man diewellicht graag omgang had met de talrijke officieren en edellieden die lid waren vandeze loge. François Dominiques zoon, Antoine François d'Hoop zette de traditieverder en werd in 1813 Voorzittend Meester van de in die tijd al even elitaire logeLa Félicité Bienfaisante.

François Dominique d'Hoop (Gent 1737-1808) was een van de twee zonen vanAntoine François d'Hoop en van Thérèse Rapalier. Vader Antoine François was eenzoon van Antoine d'Hoop en Marie van Daele. Moeder was een te Ath geborendochter van Georges Rapalier en Marie Françoise Bourdon. De jongste zoon uit hetechtpaar d'Hoop-Rapalier, Pierre d'Hoop (geboren in 1739), huwde Catherine deVliegher en werd te Gent procureur bij de Raad van Vlaanderen.

François Dominique d'Hoop studeerde te Gent in het college van de patersaugustijnen. Deze gewaardeerde onderwijsinstelling bestond sedert 1609. Tijdenshet geboortejaar van François Dominique d'Hoop (1737) werd voor het college eennieuw gebouw opgetrokken (het 'gymnasium') dat tot voor kort de Academie voorSchone Kunsten herbergde. In 1812 werd tussen het klooster en het vroegere collegede Academiestraat getrokken.

Tijdens zijn verblijf in dit college kwam François Dominique onder de indrukvan wat gebeurde met de retoricaleraar 'pater Benedictus' (de augustijnermonnikFrans Adriaen van Achter). In 1752 verliet deze onaangekondigd het college, omtwee jaar later opnieuw op te duiken te Schiedam als lid van de hervormde kerk. In1755 verantwoordde van Achter zijn beslissing in een te Rotterdam uitgegevenboek van 162 pagina's Geloofsbelydenis van Franciscus Adrianus van Achter,augustyner monnik en prediker te Gent, opentlijk gedaen in de groote kerk te Schie-dam, den 21. Augustus 1754. Frans Adriaen van Achter betoogde onder meer dattrouw aan de Evangelies alleen kan leiden tot verwerping van de katholieke leer.Hij erkende bijv. slechts twee sacramenten: het doopsel (omdat het door Jezus zelfontvangen werd) en de eucharistie (die door Jezus werd ingesteld). De Raad vanVlaanderen verbood de verspreiding van dit boek door een edict van 16 juni 1756.Jan Baptist Vermeersch, de ijverige pastoor van de Sint-Michielskerk te Gent,poogde de stellingen van Frans Adriaen van Achter te weerleggen in een boek van672 pagina's dat in 1757 te Antwerpen werd uitgegeven onder de titel Dwalenderave buyten de Arke van Noë afgebeeld in den persoon van Fr. van Achter, van

Page 110: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

258 - d'HOOP

Rôms-priester en Religieus geworden Lidmaat der gezegde Gereformeerde Ge-meente tot Schiedam.

Pastoor Vermeersch verwierf vooral faam te Gent door zijn talrijke boeken (inhet Nederlands en het Frans) waarin hij elke vorm van 'wereldlijk vermaak' (de'vanité des plaisirs mondains') afkeurde, zoals bals, avondpartijen, toneelvoor-stellingen en gelijkaardige 'amusemens dangereux'. In een boek met de titel Urbiset Orbis sive ecclesiastica et civilis unita potestas at Ecclesiam Dei dirigendamsummopere necessaria, dat in 1743 gepubliceerd werd bij de Gentse drukker Michelde Goesin, verkondigde pastoor Vermeersch vrij radicale stellingen over de ver-houdingen tussen Kerk en Staat. De verkoop van dit boek werd door de Raad vanVlaanderen verboden.

F.A. van Achter werd rector van het gymnasium te Weesp. Zie hoe klein dewereld is. Van 1775 tot 1781 verstrekte hij in zijn woning huisvesting aan deAmsterdamse weesjongen Johannes Kinker (1764-1845). Deze voorvechter van deVerlichting werd in 1817 hoogleraar aan de universiteit van Liège. Hij was eenbedrijvig vrijmetselaar (ook te Liège), lid van het hoofdbestuur van de Orde inNederland, en speelde een belangrijke rol in de vereniging van de noordelijke enzuidelijke loges onder het Grootmeesterschap van prins Frederik (zie ook hetlemma Walter, Jean François). Men kan bovendien niet uitsluiten dat F.A. vanAchter een rol speelde in de beslissing van de Weespenaar Abraham Voortman(1758-1810) om zich te Gent als katoenfabrikant te vestigen (zie onder het lemmade Vos, Constant).

François Dominique d'Hoop werd licentiaat in de rechten aan de universiteit teLeuven in 1761 en vestigde zich te Gent als advocaat bij de Raad van Vlaanderen.Enige jaren later werd hij lid en secretaris van La Bienfaisante.

Het eerste publieke ambt van François Dominique d'Hoop was dat van leenmanvan de 'Wetachtige Kamer van Vlaanderen', die het opperste leenhof in Vlaanderenwas en in het Gravensteen zetelde. De kamer was bevoegd voor de leenver-heffingen, denombrementen en andere plichtplegingen van het feodale recht.

In 1772 was F.D. d'Hoop kandidaat schepen van Gedeele, maar hij werd nietbenoemd. D'Hoop was tweemaal kandidaat voor een benoeming als raadpensionarisvan de schepenen van de Keure te Gent, doch hij werd opnieuw niet weerhouden.In 1773 solliciteerde hij voor de opvolging van Joost Clinquet als tweede pensio-naris van de Keure, maar de benoeming ging naar Lieven Corthals, "een hardewerker van het platteland" (Piet Lenders).

In 1779 werd de belangrijke plaats van pensionaris van het "criem" vacant. Dezeambtenaar was in feite een onderzoeksrechter, hij moest verdachten ondervragen,de gevangenis bezoeken en de vonnissen opstellen die de schepenen van de Keureals correctionele rechtbank uitspraken. Ditmaal werd de eminente jurist JacquesPhilippe de Wulf (1732-1802) benoemd, die het ambt tot 1793 uitoefende.

Ook d'Hoop was een heel degelijk jurist, maar zijn sympathie voor de Oosten-rijkse bewindvoerders maakte hem waarschijnlijk minder geschikt voor eenbelangrijk ambt bij een stadsbestuur dat de stedelijke autonomie hoog in het vaandel

Page 111: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HOOP - 259

voerde. De machtige voorschepen Jean Jacques Philippe Vilain XIIII (vader vanPhilippe Mathieu* en Charles* Vilain XIIII) had zich reeds in 1773 tegen debenoeming van d'Hoop verzet. Bij de tweede vacature in 1779 was Vilain XIIII reedsoverleden.

In 1780 werd François Dominique d'Hoop benoemd tot griffier en raadpen-sionaris der Twee Steden en het Land van Aalst. Zijn benoeming in deze belangrijkekasselrij gebeurde met de steun van de regering te Brussel en blijkbaar ook vanJacques de Smet, Gedeputeerde van de Staten van Vlaanderen voor het land vanAalst, en zijn invloedrijke verwanten in het bestuur van de stad en de kasselrijOudenaarde, zijn broer Hubert Eugène de Smet en hun neven van de familieRaepsaet (inzonderheid de kasselrijgriffier Jan Joseph Raepsaet, 1750-1832). Dedrie gebroeders de Smet (Jacques, Hubert Eugène en Justin) waren lid van LaDiscrète Impériale te Aalst (zie onder de lemma's Varenbergh en Vilain XIIII,Philippe Mathieu).

Hoogstwaarschijnlijk ging d'Hoop na zijn benoeming enige jaren te Aalst wonen,vermits een van zijn dochters in 1783 in die stad werd geboren.

Naast zijn ambtelijke bezigheden besteedde d'Hoop veel tijd aan historisch enjuridisch onderzoek. In 1776 werd hij de laureaat van een wedstrijd uitgeschrevendoor de Academie voor Wetenschappen en Schone Letteren te Brussel (de zg.'Theresiaanse Academie') over de volgende vraag: "Welk is het geschreven regt,waer van men zich heeft bediend in de Nederlandsche Provinciën sedert de sevenstetot omtrent het begin van de dertiende eeuw, en welke waren te dien einde de wyzender regtspleginge?".

D'Hoops antwoord van 80 pagina's (in het Nederlands) werd gepubliceerd inMémoires sur les questions proposées par l'Académie Impériale et Royale dessciences et belles lettres de Bruxelles, qui ont remporté les prix en 1776. Eenexemplaar ervan wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. In dezestudie over het oude recht is er een opvallende passus betreffende het kerkelijk rechtvan "den waren godsdienst", inz. de regels die "op zekeren zin veel vrugt hebbentoegebracht, maer die ook door de toelaetinghen der Princen de Koninklykewaerdigheyd ten onderen zouden hebben gebragt, indien daerin by tyde niet waerevoorzien geweest". Bij het lezen van deze passus verwondert het niet dat d'Hoopsteeds op de steun van de Oostenrijkse kroon mocht rekenen.

In zijn verhandeling besprak d'Hoop uitvoerig de rechtspleging tijdens demiddeleeuwen, onder meer het spannen der vierschaar, het kamprecht, de bewijzendoor water en vuur, de vrede en verzoening tussen vrienden en magen.

Ook tijdens de daaropvolgende jaren dong François Dominique d'Hoop mee voorde prijsvragen van de Academie. In 1777 diende hij, in het Nederlands, eenantwoord in van 32 bladzijden op de door de Academie gestelde vraag: "Quelsétaient les droits et les prérogatives du duc de Lothier ou de Basse-Lorraine dutemps de Godefroid le Barbu, c'est à dire au commencement du XIIe siècle? Enquoi consistaient les possessions allodiales de ce prince et celles qu'il acquit envertu de son investiture?". D'Hoop bezorgde tevens een onvolledige Franse verta-

Page 112: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

260 - d'HOOP

ling van zijn studie: "Le reste suivra incessamment. La maladie de notre écrivain estla cause du retardement". Het werk werd niet bekroond wegens staking van stemmenbinnen de jury, die alleen een eervolle vermelding toekende. Een exemplaar vandeze studie wordt bewaard in het archief van de Academie. Voor de wedstrijd van1779 werd opnieuw dezelfde vraag gesteld. D'Hoop diende thans een antwoord inhet Frans in. Hij bekwam een accessit en een zilveren medaille, maar zijn antwoordwerd niet gepubliceerd.

In de boekenreeks van de Academie voor het jaar 1778 werd een anderegelauwerde studie van d'Hoop gepubliceerd: "Les principales expéditions et émigra-tions des Belges". Ook in 1781 tenslotte werd d'Hoop laureaat van de KoninklijkeAcademie met een studie over het thema "Réaliser une notice des ouvragesmanuscrits antérieurs au XVe siècle et relatifs à l'histoire des Pays-Bas". Deze studiewerd niet gepubliceerd. Het origineel manuscript ervan werd verbrand tijdens devernieling van de woning van d'Hoop door de Patriotten in 1789.

De 'Academie Impériale et Royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles'was opgericht in 1772, naar een initiatief van Corneille François (de) Nelis (1736-1798), bibliothecaris van de universiteit van Leuven, later bisschop van Antwerpenen president van het Soeverein Congres van de Verenigde Belgische Staten tijdensde Brabantse Omwenteling. De jaarlijkse wedstrijden hadden betrekking op, ener-zijds letteren en geschiedenis, anderzijds natuurwetenschappen. De mededingersmochten als voertaal Latijn, Frans, Nederlands of Duits gebruiken. Op de 88 werkendie de Academie tot het einde van het Ancien Régime bekroonde, waren er 35 in hetFrans, 26 in het Nederlands en 23 in het Latijn geschreven. Het relatief hoge aantalNederlandstalige werken (ca. 30 %) is indrukwekkend voor die tijd van toenemendeverfransing.

In 1777 vatte François Dominique d'Hoop het plan op om te Gent een school voorhet praktisch onderwijs in de rechten op te richten. Tijdens zijn studies te Leuvenhad men hem alleen Romeins recht (Pandecten, Instituten en dgl.) aangeleerd.D'Hoop verweet dit onderwijs dat het geen rekening hield met de praktijk, waarinzowel het gewoonterecht als de actuele wetgeving een overwegende rol speelden.Dat deze kritiek van d'Hoop verantwoord was, blijkt dadelijk bij het doornemen vande examenvragen die toen te Leuven aan de aankomende juristen werden gesteld.Enige exemplaren van die vragen worden bewaard in de Koninklijke Bibliotheek:quaestiones iuris civilis pro examine Baccalaureatus (100 blz.), quaestiones iuriscivilis voor het licentiaatsexamen (190 blz.) en quaestiones pro tentamine in 50libros Digestorum (68 blz.).

In augustus 1777 stuurde d'Hoop een Franstalig rekwest aan de landvoogd Karelvan Lorreinen (1712-1780). Hij betoogde dat de afgestudeerde juristen onvoldoendevoorbereid waren op de uitoefening van hun beroep als advocaat. Zij moestenweliswaar stage lopen bij procureurs "où ils ne peuvent faire aucun progrès. En effet,les procureurs eux-mêmes ne connoissent cette partie que par un usage plus oumoins étendu, mais qui ne sauroit l'être assés, n'ayant ni méthode ni principes

Page 113: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Na de ontbinding van de jezuïetenorde door een pauselijke breve in 1773 had hun1

college de volgende bestemming gekregen: het Sinte-Veerlekapittel kreeg de kerktoegewezen (d.i. de site waar zich thans de Aula bevindt) met de proosdij op de hoekvan de Voldersstraat en de Korte Meer; de Raad van Vlaanderen (die tot dan in hetGravensteen zetelde) mocht beschikken over de eigenlijke collegelokalen (de huidigestadsschool Emile Braun); het Koninklijk College (met de eraan verbonden kost-school) werd gevestigd in de zg. 'patersvleugel' met de riante binnentuin (thansFaculteit van de Rechten met ingang in de Universiteitstraat).

d'HOOP - 261

raisonnés sur cette science abstraite, de laquelle dépendent souvent l'état et lafortune des citoyens".

De procureurs, die de partijen in burgerlijke zaken vertegenwoordigden, haddenveelal geen universitaire studies gedaan en hun beroep geleerd in de praktijk. Vaakwaren zij bovendien notaris, griffier, ontvanger of landmeter. Bij de procureurs,aldus d'Hoop, verliezen jonge advocaten hun tijd: "Il arrive de là que les jeunespraticiens perdent bientôt de vue les principes du droit, pour s'occuper servilementd'une rubrique bornée et pour se perdre dans un dédale obscur d'écrits volumineux,receuillis sans ordre, sans choix, et avec une confusion qui ne permet guère dedistinguer le petit nombre de bons, qui se trouvent perdus dans l'immensité desmauvais. De la confusion d'idée qui doit résulter nécessairement de ce chaos, ils'ensuit encore que la plus part de ces praticiens s'embrouillent, s'oublient,confondent les faits et les formes et finissent par ne rien faire de bon. Quelques unsd'une complexion plus vive, croyent d'avoir défait le noeud gordien en saisissant lapremière idée que leur fournit une lecture volumineuse et compliquée. Et en voilàassés pourqu'ils s'ingerrent à commencer des procédures, dont alors les suitesdeviennent souvent facheuses. Et tel client, qui auroit du gagner son procès, devientla victime d'une idée fausse conçue avec trop de précipitation et à défaut deconnoissances pratiques".

François Dominique d'Hoop kon het weten vermits zijn jongere broer Pierred'Hoop (wonend aan de Beestenmarkt, later aan de Plotersgracht) procureur was bijde Raad van Vlaanderen.

D'Hoop stelde de oprichting voor van een 'étude ou école particulière', waar dejonge advocaten zich in de praktijk van hun beroep zouden kunnen bekwamen. Hijverklaarde zich bereid zelf de lessen te geven in het lokaal van het voormaligjezuïetenklooster in de Voldersstraat1. Volgens François Dominique d'Hoop moesthet eerste jaar een proefjaar worden, waarvoor hij geen vergoeding verwachtte.

In zijn voorstel verstrekte d'Hoop een gedetailleerd overzicht van de twintigcolleges waaruit de leergang zou zijn samengesteld. Eerst moest de kennis wordenopgefrist die de jonge advocaten te Leuven hadden opgedaan in verband met hetRomeins recht en het plaatselijk gewoonterecht.

Daarna kon het praktisch onderricht beginnen: "Seront exposés les soins assidusque les souverains se sont donnés par l'émanation de différents placcards pourencourager la population et l'agriculture, pour favoriser le commerce, réveillerl'industrie, procurer l'abondance, et rendre moins onéreuse la charge des

Page 114: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

262 - d'HOOP

impositions nécessaires aux besoins de l'estat, la police, l'entretien des rivières etdes chemins".

Toch heeft het, volgens d'Hoop, geen zin àlle plakkaten te bestuderen. Men zouverloren lopen "dans un dédal de loix que neuf gros volumes ont peine à contenir etdont les placcards de Flandres sont composés". Het praktisch onderricht zou inhoofdzaak betrekking hebben op de financies van het landsbestuur, de diverse typesvan fiscale heffingen en belastingen, het beheer en de financiën van heerlijkhedenen dorpen, de bevoegdheden van baljuws en schepenen, de militaire verplichtingenvan de burgers, en dies meer.

Daarop zouden stuk voor stuk de belangrijkste wetteksten van elk der 'Plakkaet-boeken' worden bestudeerd. De cyclus zou worden afgesloten met een les over deinstellingen, waarbij vooral de nadruk zou worden gelegd op de bevoegdheden ende organisatie van de Raad van Vlaanderen. Hierbij moest bij de jonge advocaatduidelijk worden ingeprent "l'éloignement que tout homme de probité doit avoirpour la chicane, à laquelle on n'est que trop incliné en Flandres".

Ook de bevoegdheid van de diverse lagere rechtbanken en van de kerkelijkerechtbanken zou aan de beurt komen, met inbegrip van de clandestiene huwelijkenvan minderjarigen, "les mariages de fait, si dangereux au bien de l'estat et assésfréquents en Flandres".

Het moet zijn dat de gevestigde balie zich doeltreffend heeft verzet tegen hetvoorstel van hun confrater, die overigens door Piet Lenders tot tweemaal toe een'turbulente advocaat' wordt genoemd. Van zijn ambitieus programma is nooit ietsterecht gekomen.

In 1778, 1780, 1782 en 1784 hield d'Hoop in de Pacificatiezaal van het stadhuisde gelegenheidsredevoering (zoals voor hem ook Jean Baptiste Le Cat*) bij hetuitdelen der tweejaarlijkse prijzen van de in 1751 opgerichte Koninklijke Academievan teken-, schilder- en bouwkunst. Ten minste een van die redevoeringen werd indruk uitgegeven bij Pieter Frans de Goesin II. Als contribuant van de Academie wasd'Hoop de beschermheer van de leerling Pierre Jean de Broe die in 1788 de eersteprijs voor architectuur in de wacht sleepte. Pierre de Broe (1761-1852) werd laterarchitect van het stadsbestuur, in welke functie hij Jean Baptiste Pisson opvolgde(zie onder het lemma Dons de Lovendeghem). In 1818 werd Pierre de Broe lid vande Gentse loge Les Vrais Amis.

In 1785 werd François Dominique d'Hoop benoemd tot Pensionaris Actuaris vande Staten van Vlaanderen, als opvolger van de overleden Jan Frans de Cause-maecker. De Actuaris was de hoogste ambtenaar van de Staten en in diehoedanigheid was d'Hoop de directe medewerker van de Statenpresident burggraafCharles Adrien Le Bailly de Marloop (1723-1807). Het belang van het ambt vanActuaris van de Staten (en van de eraan verbonden wedde) blijkt onder meer uit hetfeit dat d'Hoops voorganger de Causemaecker (1734-1785) in 1776 ontslag nam alsProcureur-generaal bij de Raad van Vlaanderen om dit ambt op te nemen.

F.D. d'Hoop had in zijn vrije tijd het hele archief van de Staten van Vlaanderengeïnventariseerd en was daarom steeds bijzonder goed vertrouwd met de relevante

Page 115: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HOOP - 263

precedenten voor elk dossier. Men mag aannemen dat hij een uitmuntend ambtenaarwas, die een aanzienlijke invloed kon uitoefenen op de Gedeputeerden en de Staten.

Als Actuaris van de Staten van Vlaanderen kreeg d'Hoop de toelating omraadpensionaris van het Land van Aalst te blijven: wegens het groeiend verzet tegenhet beleid van keizer Jozef II wenste de regering immers de aanwezigheid vanvertrouwelingen op zoveel mogelijk invloedrijke posten te verzekeren. In juli 1787protesteerde de Gentse Collatie tegen deze cumulatie omdat d'Hoop daardoor teveelmacht kreeg. Dergelijk protest was hoogst ongebruikelijk. Het kan worden verklaarddoor het feit dat d'Hoop bekend stond als zeer keizersgezind, terwijl in de zomer1787 Gent gonsde van protestacties tegen het beleid van Jozef II.

Pas in december 1793 (na zijn benoeming in de Grote Raad te Mechelen) namd'Hoop ontslag als griffier en pensionaris van het Land van Aalst. Met het oog opzijn opvolging ontstond een hevige machtsstrijd tussen het aristocratische 'hoofd-college' van de kasselrij van het Land van Aalst (dat de kandidatuur van advocaatLievin François de Keyser steunde) en de magistraat van de stad Aalst die debevordering kon bekomen voor zijn eigen griffier-pensionaris, advocaat Jean BenoîtVermandele (1756-1825). Deze ambitieuze advocaat uit Deinze had zich in 1788 op32 jaar door een 'mariage de raison' verbonden met Thérèse Angélique de Ruddere,de 50-jarige kinderloze weduwe van de Aalsterse stadspensionaris Jean Baptiste deMeersman, die goede connecties bezat in het stedelijk bestuur te Aalst. Van 1783 tot1789 was Vermandele schepen van de Burggravije van Gent en in 1785 had hijgesolliciteerd naar het ambt van substituut van de Procureur-generaal bij de Raadvan Vlaanderen. Vermandele werd onder het Frans Bewind vrederechter te Aalst enin 1808 lid van de loge Les Vrais Amis de l'Union te Brussel. Kort na zijnbenoeming als pensionaris diende Vermandele ontslag in wegens het niet aflatendeverzet van het hoofdcollege, dat er uiteindelijk in slaagde zijn eigen kandidaatLievin François de Keyser (1761-1831) te doen benoemen. De Keyser liet zich op11 mei 1793 als poorter van Gent inschrijven (om schepen van de heerlijkheid Sint-Pieters te kunnen worden) en was er tot 1803 advocaat. Onder het Hollands Bewindwas hij gemeenteraadslid te Gent (1822-1830) en lid van de Provinciale Staten(1825-1827).

D'Hoop, die een uitmuntend jurist (én keizersgezind) was, werd niet benoemdvoor een van de nieuwe ambten die werden gecreëerd ingevolge de diepgaandeadministratieve en gerechtelijke hervormingen in 1787. Men kan slechts vermoedendat hierbij dezelfde reden speelde waarom de regering hem eerder de cumulatie vanzijn ambten bij het Land van Aalst en bij de Staten van Vlaanderen had toegestaan:Brussel gaf er de voorkeur aan dat een vertrouwenspersoon de hoogste bestuurlijkeambten uitoefende bij de woelige Staten van Vlaanderen en bij een belangrijkekasselrij. In het geval van d'Hoop was dit een verstandige beslissing: na enkelemaanden werden de hervormingen (en ... de benoemingen) reeds ingetrokkenwegens het verzet dat zij overal veroorzaakten.

De Brabantse Omwenteling werd voor François Dominique d'Hoop een heelmoeilijke periode. Bij de Patriotten stond hij aangeschreven (zoals bijv. ook Joseph

Page 116: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

264 - d'HOOP

Pieter van Volden*) als een 'opperfeyge', d.w.z. als een van de meest uitgesprokenaanhangers van de Oostenrijkse keizer. Kroniekschrijver Jean François de Laval(1774-1859) schrijft dat d'Hoop 'zyne Magisteyt zeer was aengekleefd'.

Meerdere malen diende d'Hoop namens de Staten van Vlaanderen documentente ondertekenen die maatregelen van de keizer zwaar op de korrel namen (ondermeer de zeer impopulaire gerechtelijke hervorming van 1787 die uiteindelijk werdingetrokken). Hij moest tevens delegaties van de Staten begeleiden tijdens protest-bezoeken bij de regering te Brussel.

Niettemin werd hij als ambtenaar zeer gewaardeerd. Dit blijkt bijv. uit het feit dat,wanneer de Staten van Vlaanderen in oktober 1787 hun zg. 'negentien punten'vaststelden met het oog op een nieuw bestuurlijk beleid en daarbij de ambtstermijnvan de Actuaris tot drie jaar beperkten, zij onmiddellijk een uitzondering maaktenvoor F.D. d'Hoop "die levenslang mag gecontinueerd worden". Nochtans waren erandere geduchte kandidaten voor dit ambt, onder meer de Gentse raadpensionarisJean Ferdinand Rohaert (1733-1808), die een neef was van Jan Joseph Raepsaet, deinvloedrijke griffier van de kasselrij Oudenaarde, en die bovendien de advocaat wasvan de machtige en weinig keizersgezinde familie della Faille (zie onder het lemmadella Faille, Joseph Sébastien).

De positie van d'Hoop als actuaris werd onhoudbaar wanneer de Staten openlijkpartij kozen voor de Patriotten en weigerden Jozef II nog als graaf van Vlaanderente erkennen. Als pensionaris van de Staten werd d'Hoop om die reden tijdelijkvervangen door Charles Joseph de Graeve*, die raadsheer was in de Raad vanVlaanderen, alsmede door de reeds vernoemde Gentse pensionaris J.F. Rohaert.

Ook in de kasselrij van het Land van Aalst, waar hij nog steeds raadpensionariswas, kreeg d'Hoop moeilijkheden tijdens de Brabantse Omwenteling, vermits zijnvoornaamste beschermheren aldaar (de families Raepsaet en de Smet) partij haddengekozen voor de Patriotten.

De woning van d'Hoop in de Burgstraat werd reeds op 13 november 1789, deeerste van de 'vier dagen van Gent' (zie onder het lemma Vilain XIIII, CharlesJoseph) vernield, geplunderd en in brand gestoken door opgehitste Patriotten.Talrijke meubels alsmede zijn bibliotheek en familie-archief verdwenen in debrand.

D'Hoop woonde in een van de twee huizen die de hoeken van de Burgstraat enRamen vormen. Het ene huis (aan de oostkant) is gebouwd in rode baksteen en heefteen trapgevel. Het dateert van 1662 en is nog steeds "een van de best bewaardegevels in zijn soort" (Georges Broget). Het hoekhuis aan de westkant is een gewezenziekenhuis met kapel, het zg. 'Simpelhuis' voor vrouwelijke geesteszieken (dat laterverhuisde naar de Zandpoort, die de Gentenaars prompt de 'Zottepoort' gingennoemen). Thans heeft nog alleen de gevel aan de kant van Ramen zijnoorspronkelijk karakter bewaard.

D'Hoop en zijn gezin namen veiligheidshalve de wijk, eerst naar Brussel daarnanaar Düsseldorf, waar zij tot einde 1792 bleven. Terug te Gent, gingen zij wonen opde Kouter. Het stadsbestuur weigerde aan d'Hoop een schadevergoeding uit te

Page 117: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

d'HOOP - 265

betalen wegens de vernieling van zijn huis in de Burgstraat, hoewel dergelijkevergoeding wèl werd toegekend voor woningen die door de Oostenrijkse soldatenwaren beschadigd of vernield.

De Patriotten konden d'Hoop niet luchten. In een Livre Jaune dat zij in 1791uitgaven noemden zij hem "un voleur, ... faussaire, ... endetté, menteur sinistre".Voor de al even keizersgezinde raadpensionaris Charles Louis Diericx (detoekomstige auteur van de Mémoires sur la ville de Gand en Het Gends charter-boekje) waren zij overigens nog minder vriendelijk: "Il fréquente les concubines deson père" (de President van de Raad van Vlaanderen Jean François Xavier Diericx,1721-1797).

François Dominique d'Hoop werd in 1789 in de adelstand opgenomen met devolgende persoonlijke precisering door keizer Jozef II: "pour les bons et utilesservices rendus depuis de nombreuses années dans les emplois qu'il a desservis avecun zèle constant et un attachement respectueux pour le bien de notre royal service".

François Dominique d'Hoop koos als wapenspreuk: "Discite iustitiam moniti etnon temnere divos". Van de keizer verkreeg hij de toelating om zijn wapenschildvan een gouden kroon te voorzien.

In 1793 werd François Dominique d'Hoop benoemd tot raadsheer in de GroteRaad te Mechelen, een functie die overeenstemde met zijn hoge juridische kwali-ficatie. Te Mechelen woonde d'Hoop "in het huys van Mw Respani, in deKoeystraet".

De Grote Raad was onder meer bevoegd voor interstedelijke en interprovincialegeschillen, geschillen van bestuur tussen een burger en een lokale overheid, en hethoger beroep van de arresten gewezen door de hoogste rechtsmachten van degraafschappen van Vlaanderen en Namur alsmede van de heerlijkheid Mechelen,de Raad van Tournai, het Leenhof van Dendermonde, de schepenbank vanPhilippeville en Mariemont, en de rechtbank van de universiteit van Leuven. DeGrote Raad bezat niet de bevoegdheid om in hoger beroep uitspraak te doen overarresten van de hoogste rechtsmachten van Brabant en Henegouwen, en sinds 1782van Luxemburg.

Op het tijdstip van de benoeming van d'Hoop werd de Grote Raad voorgezetendoor ridder Jacques Antoine Le Clerc (1731-na 1794). Deze was zijn loopbaanbegonnen als advocaat bij de Raad van Luxemburg. In 1769 werd hij lid van deGeheime Raad, in 1786 van de Raad van State en in 1787 van de kortstondige'algemene regeringsraad' te Brussel.

In 1786 was Jacques Le Clerc door de Geheime Raad aangewezen als zijn ver-slaggever voor de uitvoering van het keizerlijk edict van 9 januari 1786 betreffendede vrijmetselarij (zie hoofdstuk I).

Hij rapporteerde bij de Geheime Raad over de ingediende ledenlijsten. DeGeheime Raad wees hem zelfs aan als 'commissaris' om met markies de Gages teonderhandelen over de ordelijke uitvoering van het edict. Deze aanwijzing werd teWenen echter tenietgedaan door de rijkskanselier Wenzel von Kaunitz-Rittberg:

Page 118: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

266 - d'HOOP

"Ce serait attacher trop d'importance aux affaires de la franc-maçonnerie que d'ydéléguer expressément un des principaux membres du gouvernement".

Enige maanden later was Le Clerc het lid van de Geheime Raad dat met baronKarl Anton von Martini, de persoonlijke adviseur van de keizer, de gerechtelijkehervorming van 1787 voorbereidde, die spoedig na haar inwerkingtreding wegenshet vele verzet moest worden ingetrokken

Als voorzitter van de Grote Raad was Le Clerc de opvolger van Goswin deFierlant (1736-1804), een schoonzoon van de machtige 'chef en president' van deGeheime Raad, Patrice François de Nény.

François Dominique d'Hoop huwde Marie Louise Danneels (1741-1819), eendochter van jonkheer Jean Baptiste Danneels (1700-1768), heer van Gravenskerke,Zinghem, Ten Branden, Ter Beke en Quaethem, en van Adrienne Marius. Dezestamde hoogstwaarschijnlijk af van de uit Rome herkomstige Louis Marius die van1693 af een glasblazerij exploiteerde op de site van de latere kazerne 'Demanet'(tussen de Brusselsepoortstraat en de Nederschelde) en op 5 april 1696 in het Poor-tersboek werd ingeschreven (met de vermelding 'geboren te Rome, afkomstig uitLuik'). D'Hoops zwager Antoine Louis Danneels was eerste schepen van Aalst; hijwas er gehuwd met Jossine Ferdinande de Waepenaert, die stamde uit een familievan ambtsadel uit de streek Aalst-Dendermonde. Tijdens de Brabantse Omwentelingwas A.L. Danneels (in tegenstelling tot d'Hoop) een militant Patriot.

François Dominique d'Hoop overleed in 1808.

Uit het huwelijk d'Hoop-Danneels volgden drie zonen en vijf dochters, ondermeer:

(i) Antoine François d'Hoop (1769-1829) erfde van zijn oom Jean François Danneelsde rechten op de heerlijkheid van Zingem, binnen Oostakker, thans Sint-Amandsberg. Hij huwde Hélène Thérèse van Alstein (1776-1849), die een dochterwas van Pierre Grégoire van Alstein (1735-1784), secretaris van de schepenbankvan de Keure tot zijn overlijden, en van Charlotte Jacqueline Neyt. Vader PierreGrégoire van Alstein was een zoon van Pierre Louis van Alstein en MarieMarguerite de Clercq d'Hurtebise. Pierre Louis, die geadeld werd in 1771, was heervan Petegem en Radepas, hoogpointer van de kasselrij Oudenaarde en erfelijkgriffier van de heerlijkheid van Sint-Baafs te Gent. Moeder Charlotte Jacqueline waseen dochter van Josse Neyt (overleden in 1779), 'eerste officiael' van de Staten vanVlaanderen, en van Jeanne van Coppenolle.

Een broer van mevrouw Antoine François d'Hoop, Joseph Hector van Alstein(geboren in 1773), werd in 1807 lid van La Félicité Bienfaisante, vermeld als 'Rose-Croix'. Hij was burgemeester van Drongen van 1800 tot 1810, waarna hij ingevolgeallerlei moeilijkheden te Gent (onder meer zijn gedwongen ontslag als burgemeesterwegens een beweerde verwaarlozing van zijn ambt) ging rentenieren te Middelburg.In die stad was hij overigens sedert jaren ambtenaar in de prefectuur van hetdepartement 'Bouches-de-l'Escaut', een feit dat werd ingeroepen om de verwaar-lozing van het burgemeestersambt te staven. De Franse Préfet noemde hem"absolument nul" en verweet hem zijn "mauvaises moeurs". Hoe dan ook, als

Page 119: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

De door Chateaubriand vermelde 'M. Coppens' was baron Louis Joseph Coppens1

d'Eeckenbrugge (1760-1833), gehuwd met Marie Anne Thérèse de Norman, die aanhet huidige Koophandelsplein woonden. Hun zoon, de legerofficier Louis Benoit(1799-1836) werd in november 1830 de commissaris van het Voorlopig Bewind teGent.

d'HOOP - 267

burgemeester van Drongen droeg hij in oktober 1806 de tweede zoon van LievenBauwens (Felix Lievin Bauwens) ten doop. Pas in 1810 zou Lieven Bauwens(opnieuw voor burgemeester van Alstein) in het huwelijk treden met de moeder vanzijn drie kinderen, Mary Kenyon (1785-1834), de dochter van een van detextielmechaniekers die Bauwens te Manchester had aangeworven. Graaf JeanBaptiste d'Hane de Steenhuyse* volgde Joseph van Alstein op als burgemeester vanDrongen.

Uit het huwelijk van Joseph Hector van Alstein met Marie Blancquaert werd in1798 geboren Adolphe Ferdinand van Alstein (1798-1883) die in 1818 lid werd vanLes Vrais Amis. Hij werd belastingontvanger te Ninove.

Deze van Alsteins waren verwant met Pierre Ignace van Alstein (1733-1793), eenslavenkapitein met als thuishaven de Franse stad Nantes, die een aanzienlijkvermogen opbouwde. Na zijn dood erfden Joseph Hector van Alstein en zijn zwagerAntoine François d'Hoop het kasteel van La Roche Bardinière (in het departementMaine-et-Loire) met een daarbij horend domein van 41,5 ha.

Antoine François d'Hoop werd vrij jong (in 1792) leenman van de kasselrij vande Oudburg. Tijdens het Frans Bewind bleef hij in de politiek op de achtergrond.

Onder het Hollands Bewind werd hij lid van de Provinciale Staten (1816-1818)en directeur van de registratie en domeinen (belastingen op onroerend goed) inVlaanderen. Hij werd lid van de wederopgerichte Félicité Bienfaisante in 1807 enwas Secretaris daarna Voorzittend Meester (1813-1822) van deze loge. Hij wastevens 'Rose-Croix' en 1ste Opziener van het Kapittel dat aan zijn loge was gehecht.In 1817 werd hij erelid van Les Amis du Roi et de la Patrie (Voor Vorst enVaderland), een militaire loge die in dat jaar was opgericht, en waarvan prinsBernard von Sachsen-Weimar, militair bevelhebber van de stad Gent, deVoorzittend Meester was (zie onder het lemma de Meulenaere, Pierre Georges).

Een zoon van het echtpaar d'Hoop-van Alstein, Ferdinand Théodore d'Hoop(1798-1866), was van 1840 tot 1863 katholiek senator.

Tijdens het verblijf van de Franse koning Lodewijk XVIII te Gent in 1815 (zieonder het lemma d'Hane de Steenhuyse) werd de Franse schrijver François René deChateaubriand (1768-1848), die deel uitmaakte van de koninklijke hofhouding,geregeld uitgenodigd in Gentse families, waaronder die van Antoine Françoisd'Hoop in zijn herenhuis aan de Zwarte Zustersstraat. De auteur van de Mémoiresd'outre-tombe (deel III) rapporteert dit als volgt: "J'ai été assez souvent invité à desfestins dans la famille de M. et Madame d'Ops [ = d'Hoop], père et mère vénérablesentourés d'une trentaine d'enfants, petits-enfants et arrière-petits-enfants. Chez M.Coppens1, un gala que je fus forcé d'accepter, se prolongea depuis une heure del'après-midi jusqu'à huit heures du soir. Je comptai neuf services: on commença par

Page 120: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

268 - HORTIGH / de HULST

les confitures et l'on finit par les cotelettes. Les Français seuls savent dîner avecméthode comme eux seuls savent composer un livre". Na zijn terugkeer in Frankrijkbleef Chateaubriand het contact met de familie d'Hoop onderhouden.

In 1823 werd Antoine François d'Hoop de voorzitter van een 'Commission pourl'encouragement des beaux-arts' die was opgericht door de Gentse 'Société royale desbeaux-arts' (Koninklijke maatschappij voor schone kunsten en letteren). Dezecommissie moest geld inzamelen voor het aankopen van kunstwerken en vervuldedie taak met succes vermits na een eerste intekenronde een vijftigtal schilderijen enandere kunstwerken konden worden aangekocht. Ook voor zichzelf kocht AntoineFrançois d'Hoop talrijke schilderijen aan: na het overlijden van zijn echtgenotewerden niet minder dan 233 schilderijen uit de nalatenschap te Gent geveild.

(ii) Ferdinand Antoine d'Hoop (1771-1842) werd kapitein bij de dragonders van hetOostenrijks leger. Hij werd in 1811 door de Oostenrijkse keizer tot ridder geslagen('Ritter von Hoop') en de heerlijkheid van Bollechowitz (in Bohemen) werd hemtoegewezen. Hij huwde te Wenen de gravin Catherine Anne von Auersperg. Zij wasde enige dochter van graaf Anton Leopold von Auersperg (1728-1786) die verwantwas met de officieren graaf Johann Baptist von Auersperg (1736-1789), die alsinfanteriekolonel overleed tijdens de oorlog tegen de Turken, en graaf Joseph Henrivon Auersperg (1741-1772), kapitein in de infanterie.

(iii) Philippine d'Hoop huwde Liévin François van Alstein, heer van Radepas (1768-1791), die een broer was van de echtgenote van haar broer Antoine François.

HORTIGH, François Jean (1757- ?)

a/ Félicité (1783), Félicité Bienfaisante (1785)

b/ -

c/ 'Maître Parfait'?

d/ Pruikenmaker

e/ Gent, binnen de Sint-Baafsparochie

f/ -

g/ 13

François Jean Hortigh werd geboren te Gent in 1757. Hij huwde in 1783 MariaCatharina Crame.

Voor het beroep van pruikenmaker in die periode wordt verwezen naar hetlemma Stas, Pieter Jos.

de HULST, Jean (? - ?)

a/ Bienfaisante (1778)

b/ 'Frère Terrible' (Broeder Voorbereider, Keurmeester); adjunct-VoorzittendMeester

c/ 'Maître Parfait'

Page 121: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de HULST - 269

d/ edelman

e/ Gent?

f/ Sint-Jorisgilde? (1781)

g/ 117, 182, 300, 344, 370, 508, 617, 690, 1019

Cordier, Duchaine en Van der Schelden vermelden ene 'baron de Husle'. Laatst-genoemde auteur preciseert dat hij Adjunct-Voorzittend Meester was. Voor het jaar1778 tekende Désiré Destanberg (die het maçonniek archief te Mons raadpleegde)'le comte de Hulst' op als 'Frère Terrible' (zie onder het lemma Lammens, FrançoisJoachim Premier).

Baron of graaf, wie is de Husle of de Hulst? De identificatie van dit lid isbijzonder moeilijk.

In zijn onuitgegeven dagboek maakte graaf Pierre Emmanuel d'Hane (vader vanEmmanuel Pierre d'Hane de Leeuwergem* en Jean Baptiste d'Hane de Steen-huyse*) terloops melding van een 'comte d'Huss' te Gent. Deze nam in 1781 deel aanhet amateurtoneel met enkele Gentse edellieden, onder meer van de familiesLaffranchy de Cruybeke*, de Thiennes*, de Plotho* en della Faille*.

In zijn dagboek vermeldde Schamp de Romrée in 1790 ene 'M. D'husse'.

In 1781 werd een 'comte d' Hulst' als lid van de Sint-Jorisgilde opgetekend, opdezelfde datum (25 juni) als markies (later prins) Charles Alexandre de Gavre(1759-1832), die in 1775 vrijmetselaar was geworden in La Bonne Amitié teNamen.

Prins Charles Joseph de Ligne* vermeldt in zijn Mémoires een graaf d'Hust teBrussel.

Er bestond bovendien een familie de "Hults" te Tournai, met onder meer in debesproken periode:

- Bernard Gilles de Hults, advocaat bij het 'Conseil Souverain du Hainaut'; en dienszoon

- André François de Hults, raadsheer in de 'Chambre des Arts et Métiers' teTournai, en diens zoon

- Désiré Bernard de Hults (geboren in 1785), burgemeester van Tournai in 1831.

Een in 1802 te Tournai geboren Camille Dehults (de Hults?) werd in 1838 lid vande loge Les Frères Réunis in die stad. Hij was architect en woonde in 1838 teKortrijk.

In 1817 werd een ridder Jean Hulst erelid van de militaire loge Les Amis du Roiet de la Patrie (Voor Vorst en Vaderland) te Gent. Hij was tevens bekleed met de33ste graad van de Aloude & Aangenomen Schotse Ritus en lid van de (zg.'militaire') Opperraad van deze Ritus te Brussel. Te Den Haag was hij lid van deloges Eendracht maakt Macht en Les Vrais Bataves. Jean Hulst was majoor in het17de bataljon van de 8ste divisie van het Nederlands leger. Hij was gekazerneerdte Brussel en speelde een rol in de toenadering van de zuidelijke en noordelijkeloges onder Grootmeester prins Frederik. Hij was in België bevriend met de

Page 122: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

270 - van HYFTE

bedrijvige vrijmetselaars Remi Honorez en Joseph Walter (zie onder lemma Walter,Jean François).

Even werd gedacht dat dit lid dezelfde persoon was als Marie Victor Emmanueld'Ennetières d'Hust*, eveneens lid van La Bienfaisante, die door Cordier overigensopgetekend werd als 'comte Denthien d'Hulot'. Op deze lijst van Cordier komenevenwel beide namen voor: 'comte Denthien d'Hulot' én 'baron de Husle', zodat hetwel om twee verschillende personen moet gaan.

van HYFTE, Jean (ca. 1730 - ?)

a/ Candeur (1786)

b/ -

c/ -

d/ 'officiael' van de Armenkamer

e/ Gent, (Lange) Kruisstraat

f/ -

g/ 258, 322, 558, 559, 632

Joannes Baptista (Jean) van Hyfte werd geboren te Evergem en als Poorter van Gentingeschreven op 15 februari 1780. Zijn zoon Franciscus van Hyfte werd geboren teGent in 1755.

Jean van Hyfte was sedert 1759 leidend ambtenaar in de Armenkamer te Gent.De in 1531 opgerichte Armenkamer werd bestuurd door elf (of twaalf) gouverneurs,een griffier, een 'solliciteur' en een ontvanger, die allen door de schepenen van deKeure werden benoemd onder leden van de adel en de hogere burgerij.

Als leidend ambtenaar nam Jean van Hyfte tweemaal per week deel aan devergaderingen van de gouverneurs in een bijgebouw van het stadhuis aan dePoeljemarkt. Met het oog op de Wereldtentoonstelling van 1913 werd een recon-structie gemaakt van de prachtige vergaderzaal van de Armenkamer, die men thanskan bewonderen in het Bijlokemuseum (zie een afbeelding in: GhendtscheTydinghen, 1978, blz. 82).

De voornaamste inkomsten van de Armenkamer waren: intresten oprentebrieven, huurgelden op onroerende goederen, de 'honderdste penning' (1 %)van de stedelijke accijnsrechten, giften, legaten, de opbrengst van omhalingen envan sommige boeten, en (sedert 1784) de 'duizendste penning' (0,1 %) van dewaarde der koopwaar die in het Entrepot aan de Coupure werd verhandeld. Omtekorten van de Armenkamer tegen te gaan, werden herhaaldelijk in het Sint-Sebastiaanshof toneelvoorstellingen ingericht, waarvan de opbrengst naar deArmenkamer ging.

De uitgaven bestonden vooral uit directe steun (in geld of in natura) aan debehoeftigen, alsmede uit het financieren van de 'tafels van de Heilige Geest' dievoor de behoeftigen door de zeven parochies werden ingericht. De uitkeringen

Page 123: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

VAN HYFTE - 271

gebeurden tweemaal per week op basis van 'armenrollen' die werden opgemaaktdoor de 'Heilige-Geest-meesters' van elke parochie.

Bovendien stond de Armenkamer in voor het beheer van de volgende 'armen-scholen' en weeshuizen: de 'Blauwe Jongensschool' aan de Nederkwaadham (thansBarrestraat), de 'Roodelijvekensschool', eerst aan de Nederkouter, daarna aan deRodelijvekensstraat, het 'Kuldershuis' in het Geraard Duivelsteen, de 'BlauweMeisjesschool' aan de Onderstraat, en een weeshuis voor geesteszwakken aan deZandpoort.

Sedert 1750 bleef de armoede in de volksmassa stijgen en de Armenkamer konop de duur de toestand niet meer aan: het aantal behoeftigen in de stedelijkebevolking groeide van 12,6 % in 1740 over 16,3 % in 1766 tot 22,6 % in 1793.Volgens Piet Lenders waren er ten andere nog méér behoeftigen. Deze cijferskunnen voor een deel worden verklaard door de bevolkingsaangroei: van ca. 45.000inwoners in 1765 tot 51.250 in 1784.

Voor de hulpverlening aan werklozen (soms 'oisifs' genoemd) werd de stadingedeeld in negentien wijken, elk met een commissaris die belast was met debedeling van werklozensteun.

Omdat talrijke behoeftigen plattelandsbewoners waren die naar Gent kwamen omer onderstand te genieten, hadden de schepenen van de Keure reeds in 1750('reglement nopende de vagebonden ende bedelaers'), op basis van het principe datelke gemeente haar eigen 'armen' moest onderhouden, beslist dat er voortaan geenonderstand meer zou worden verstrekt aan personen vreemd aan de stad .

Aan het einde van de jaren 1770 moesten de gouverneurs en 'officiael' van Hyftehet meemaken dat schepen van Gedeele, tevens ontvanger van de Armenkamer enhoogpointer van de kasselrij Oudenaarde, Jean Baptiste de Keerle (1712-1787)schuldig werd bevonden aan geldverduistering ten nadele van de Armenkamer.Deze schepen was een broer van Louis de Keerle (1705-1781), president van deRaad van Vlaanderen, gewezen lid van de Jointe van Besturen en Beden enraadsheer in de Raad van Financiën. In 1779 diende Jean Baptiste de Keerle ontslagin bij de Armenkamer, kort daarop ook in de kasselrij van Oudenaarde. Dit belettehem niet tot 1783 als schepen aan te blijven. Hoe dan ook, gedurende enige jaren gafdit zware incident aanleiding tot een vertrouwenscrisis binnen de instelling.

Bovendien had de Armenkamer steeds meer moeite om met haar slinkendeinkomsten (onder meer omdat de stad Gent, na de conversie van haar openbareschuld, minder intrest betaalde op haar rentebrieven) het hoofd te bieden aan detoenemende behoeften. In januari 1784 bijv. veroorzaakte een zeer koude winterherhaaldelijke opstoten van hongerige werklozen. Om de noden te lenigen kon eenberoep worden gedaan op de 'Jointe der gesupprimeerde Mendiciteyt', een gemengdecommissie die blijkbaar dynamischer was dan de Armenkamer en door omhalingenover zeer belangrijke bedragen beschikte. Dit verliep nochtans niet gemakkelijkomdat de schepenen een doeltreffende werking van de Jointe dwarsboomden.

Page 124: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

272 - INGELBERT / van ISEGHEM

In 1797 werd de Armenkamer opgeheven en vervangen door het 'Bureel vanWeldadigheid'.

INGELBERT, Antoine (?-? )

a/ Félicité Bienfaisante (1786)

b/ -

c/ -

d/ juwelier

e/ Gent

f/ -

g/

De gedrukte ledenlijsten geven de indruk dat 'Ingelbert' de voornaam van dit lid is,en 'Antoine' de familienaam. 'Engelbert' (= 'Ange') was in de 18de eeuw eencourante voornaam.

Niettemin werden noch een 'Antoine Ingelbert' noch een 'Engelbert Antoine'geïdentificeerd.

van ISEGHEM, Judocus (? - ?)

a/ Félicité Bienfaisante (1786)

b/ -

c/ -

d/ scheepscommissionair

e/ Gent, Donkersteeg, met een kantoor 'bij het Entrepot' (Coupure)

f/ Sint-Sebastiaansgilde (1762), Sint-Jorisgilde (1790)

g/ 34, 241, 310, 386a, 404a, 468, 868, 1006

Judocus (Josse) van Iseghem was te Gent 'facteur' (zoveel als commissiehandelaar)voor de scheepvaartlijnen te Brugge en te Oostende ('facteur der Brugsche schepen','facteur voor scheepvaartlijnen te Brugge en Oostende').

In 1783 telde de Franse reiziger Dérival (alias Auguste Pierre Damien deGomicourt) te Gent vijf 'facteurs de la navigation'.

Wegens oorlogsomstandigheden waarbij naburige landen betrokken waren(onder meer de Amerikaanse Vrijheidsoorlog die op een maritieme oorlog tussenFrankrijk, Spanje, de Verenigde Provinciën en Engeland uitdraaide), gaven talrijkeschepen de voorkeur aan een Oostenrijkse vlag en aan het gebruik van een neutralehaven. Daardoor kende de haven van Oostende een aanzienlijke ontwikkeling sedert1780. In 1781 verkreeg Oostende zelfs het statuut van vrijhaven. Het aanzienlijketransitoverkeer naar Duitsland en Frankrijk bracht mee dat in 1782 2.562 zee-schepen de haven van Oostende aandeden, tegen een gemiddelde van 400 tijdens devorige jaren.

Page 125: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

JACOBS, Jean - 273

Met het beëindigen van de vijandelijkheden door de vrede van Versailles (1783)kwam ook aan dit uitzonderlijk drukke havenverkeer te Oostende een einde.

In 1793 was ene J. van Iseghem (geboren in 1728) bedrijvig als koopman teBrugge. Ging het hier om Judocus die zijn zaak naar de haven van Brugge hadverplaatst?

Hoogstwaarschijnlijk behoorde Judocus van Iseghem tot het Oostendse geslachtmet die naam, dat afstamde van de in 1613 te Veurne geboren Paschier vanIseghem, heer van Sanderveldt, die zich omstreeks 1650 te Oostende vestigde.Talrijke van Iseghems werden in die stad bedrijvig en welvarend in de handel en descheepvaart.

Andreas Joannes van Iseghem (1736-1815) was bijv. burgemeester van Oostendeop het einde van het Oostenrijks Bewind. Zijn zoon Jean Joseph van Iseghem werdschepen van Oostende, consul van Denemarken en Noorwegen alsmede voorzittervan de Rechtbank van koophandel in de havenstad. Hij was de vader van de rederen bankier Jean Ignace van Iseghem (1816-1882) die liberaal schepen van Oostendeen volksvertegenwoordiger was (1848-1882).

In 1788 was een oudere broer van burgemeester van Iseghem, ene in 1727geboren 'J' van Iseghem, brouwer te Oostende.

Waarschijnlijk waren deze van Iseghems verwant met de jezuïet A. van Iseghem(leraar in het Sint-Barbaracollege), die in 1830-1840 talrijke uitgaven van eentweedelige Latijnse grammatica publiceerde bij de Gentse drukker BernardPoelman.

Tijdens de laatste jaren van de 18de eeuw maakten Lieven Bauwens en zijnfamilie voor hun internationale handel in allerlei koopwaren herhaaldelijk gebruikvan de Oostendse rederij van Iseghem. De correspondent van Bauwens bij deinternationale koophandelsmarkten te Londen was Jean Baptiste Lammens, eenzoon van François Joachim Premier Lammens* en schoonzoon van Louis 't Kint.

JACOBS, Jean Baptiste (1735-?)

a/ Discrète Impériale et Royale (1765)

b/ -

c/ -

d/ edelman, rentenier

e/ Gent, Burgstraat

f/ Contribuant Academie (1770), Sint-Michielsgilde (1776)

g/ 625, 627, 868, 913

De notulen van de loge La Discrète Impériale te Aalst van 28 juli 1765 vermeldenbij de Gentse bezoekers ene 'Jacobs' zonder verdere precisering. Vooral wegens dehierna aan te stippen familiebanden was dit lid waarschijnlijk Jean Baptiste Jacobs.

Deze werd geboren in 1735 als zoon van de vermogende negotiant PhilippeFrançois Jacobs (1701-1743) en Thérèse Joséphine Soenens (1704-1753), een

Page 126: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

274 - JACOBS, Jan

dochter van de negotiant Jean Baptiste Guillaume Soenens (1676-1746) en AgnèsFrançoise Maelcamp. Soenens was schepen van de Keure te Gent en werd doorkeizer Karel VI benoemd tot directeur van de (Oostendse) 'Compagnie des IndesOrientales' (zie ook onder het lemma Goethals, Adriaen Jacques). Hij was in talrijkeondernemingen een vennoot van twee broers van zijn echtgenote, Charles AntoineMaelcamp (1677-1764) en Jacques Fortunat Maelcamp (1683-1741) die grootvader,resp. vader, waren van een Gents vrijmetselaar (zie onder de lemma's Maelcamp).

Ook Philippe François Jacobs was schepen van de Keure geweest. Zijn verza-meling schilderijen werd na het overlijden van zijn weduwe in 1753 openbaarverkocht op basis van een catalogus gedrukt bij Jan Thomas Meyer*.

Een zus van Thérèse Joséphine Soenens, Agnès Françoise (1701-1732), was deeerste echtgenote van Ange Martin Odevaere, vader van Anselme Odevaere*.

Jean Baptistes oudere broer Philippe Charles Jacobs (1726-1751) huwde MarieCatherine de Potter, zus van Pierre* en Bernard* de Potter, leden van La DiscrèteImpériale et Royale te Gent, resp. La Discrète Impériale te Aalst. Zijn zus ThérèseSusanne Jacobs (geboren in 1740) huwde in 1767 Joseph Pieter van Volden*, lid vanLa Discrète Impériale et Royale, later van La Bienfaisante.

Jean Baptiste Jacobs huwde Thérèse Jeanne de Wulf, dochter van LaurentHyacinthe de Wulf en Livine Thérèse Cocquyt. Deze was een dochter van denegotiant Abraham Cocquyt die in 1729 als voortrekker optrad bij de oprichting vande eerste Kamer van Koophandel van Gent, die in 1795 door de Fransen werdopgeheven.

Thérèse Jeanne de Wulf was de jongere zus van Louis Charles de Wulf (1722-1780), schepen van Gent, en Catherine Thérèse de Potter. Zij waren de ouders vanFrançois Liévin de Wulf*, lid van La Discrète Impériale et Royale, en van Colettede Wulf (1748-1807) die huwde met schepen Adriaen Jacques Goethals*,Voorzittend Meester van La Discrète Impériale et Royale.

Het hoeft daarom niet te verbazen dat in de notulen van La Discrète Impériale teAalst de verwanten Jacobs, Goethals, de Wulf, van Volden, Odevaere en de Pottersamen als Gentse bezoekers werden vermeld.

Het echtpaar Jacobs-de Wulf bleef kinderloos.

JACOBS, Jan Bernard (1734-1790)

a/ L'Union (Brussel), 1786

b/ -

c/ -

d/ chirurgijn, verloskundige en auteur

e/ Gent, Houtbriel

f/ Sint-Jorisgilde (1769), contribuant Academie (1770, 1778)

g/ 85, 258, 417, 427, 644, 694, 705, 749, 824, 865, 868

Page 127: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

JACOBS, Jan - 275

Of de vermaarde arts Jan Bernard Jacobs in 1786 lid werd van de loge L'Union teBrussel, kan niet met zekerheid worden uitgemaakt. De ledenlijst vermeldt ene'Jacobs, médecin' zonder verdere precisering.

Omdat Jan Bernard Jacobs in de bedoelde periode ook te Brussel bedrijvig was,zou het weleens om hem kunnen gaan. Tegen deze hypothese kan worden inge-bracht dat te Brussel in 1792, na de eerste Franse inval, ene 'Jacobs, médecin' als'représentant provisoire' werd verkozen, terwijl Jan Bernard Jacobs reeds in 1790overleed. Over deze 'représentant provisoire' weet men weinig. Tijdens deBrabantse Omwenteling was hij een vurig Vonckist en medestander van EdouardWalckiers die de Vonckisten financierde (zie onder het lemma Villiot). Beidenwerden na de eerste Franse inval lid van een club 'Amis de la Liberté et del'Egalité', wat leidde tot Jacobs' aanwijzing als 'représentant provisoire'.

Uit het onderzoek van Paul Duchaine blijkt dat Jacobs' loge L'Union (een van dedrie die na 1786 verder mochten vergaderen) tijdens de Brabantse Omwentelingpartij koos voor haar medelid Hendrik van der Noot (1731-1827) tegen de demo-cratische Vonckisten. In zijn typische stijl verstrekt Duchaine volgende precisering:"Des dissentiments profonds troublaient à ce moment [1789] la Franc-Maçonnerie.La suppression de La Constance et de L'Amitié Fraternelle, loges démocratiques,amena un certain nombre de maçons de ces ateliers à se faire affilier à L'Union età L'Heureuse Rencontre dans lesquelles régnait un esprit beaucoup plus aristo-cratique. C'est en quelque sorte dans la loge de L'Union que s'opéra l'alliance peudurable des libéraux démocrates et des patriotes catholiques. Malheureusement vander Noot y dominait et ... l'influence cléricale ... entraîna la Maçonnerie belge dansla voie de la réaction contre Joseph II ... Les libéraux, conduits par Vonck,abandonnèrent les loges à van der Noot et fondèrent la puissante société Pro Aris etFocis".

Was de latere Vonckist en 'représentant provisoire' iemand om lid te worden vande conservatieve loge L'Union? Duchaine vernoemt twee democratische Brusselseloges (La Constance en L'Amitié Fraternelle) die in 1786 werden ontbonden enwaarvan een aantal leden zich onder meer bij L'Union aansloten. Van geen vanbeide loges was de toekomstige 'représentant provisoire' nochtans lid geweest.

Paul Duchaine verstrekt ook nauwkeurige informatie over de vrijmetselaars diete Brussel 'représentant provisoire' werden: "Parmi les représentants provisoires dela ville de Bruxelles ... le 18 novembre 1792, nous voyons le nom des MaçonsWalckiers, Vertong, Sironval, d'Arenberg aîné, Fisco, Weemaels, d'Ursel".

'Jacobs, médecin' komt in deze lijst niet voor. Hoogstwaarschijnlijk was dus de'Jacobs, médecin' van L'Union niet dezelfde persoon als de 'représentant provisoire'en blijft de mogelijkheid open dat het om Jan Bernard Jacobs gaat. Zolang geennadere bewijsstukken worden ontdekt, moet het lidmaatschap van Jan BernardJacobs een interessante veronderstelling blijven.

Jan Bernard Jacobs (1734-1790), zoon van de chirurgijn-barbier Norbertus Jacobsen Joanna Nimmegeers te Lochristi, werd reeds als 'chirurg-leerknecht' op 22november 1746 opgetekend in het Gents Poortersboek. Volgens de genealoog Félix

Page 128: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

276 - JACOBS, Jan

Victor Goethals studeerde hij tijdens deze periode ook in het college van de patersaugustijnen. Enkele jaren later werd Jacobs verder als chirurgijn opgeleid in delegers van Frederik de Grote, koning van Pruisen, en in de hospitalen van Berlijn enMaagdenburg. Vanaf 1758 ging hij in de leer ("in de konste der chirurgie endebarbarie") bij de Gentse meesterchirurgijn Pieter van der Schelde. Op 18 januari1760 liet hij zich nogmaals optekenen in het Poortersboek. In 1761 werd hij als'meester chirurgijn-barbier' erkend.

In 1763 huwde Jan Baptist Jacobs met Maria Catharina Voet (1734-1769), eendochter van brouwer Joannes Voet en Maria Joanna Calweer. Het echtpaar vestigdezich aan de Houtbriel.

Jan Baptist Jacobs en zijn echtgenote hadden vier kinderen: Dorothea Norbertina(1764-1786); Franciscus Jacobus die geneesheer werd te Ertvelde; Petrus Joannes(1767-1824) die (waarschijnlijk te Brussel) huwde met Maria Anna du Pré; MariaJoanna (geboren in 1768). Moeder Maria Catharina Voet overleed een maand na degeboorte van haar jongste kind.

Jan Bernard Jacobs werd reeds in 1765 'gezworene' in de nering van de chirur-gijns. Vanaf 1779 was hij ook een van de eerste bestuurders van het 'CollegiumMedicum'. Deze eerste artsenschool te Gent was tevens belast met de controle overde uitoefening van de geneeskunde door artsen, chirurgijns en apothekers.

Reeds in 1772 had het hoofdcollege van de kasselrij van de Oudburg hembenoemd tot chirurgijn "ten pensioene", met de opdracht "alle de siecke oftegequetste soldaeten ghevanghen ende de palfreniers der casselrije te cureren". Enigemaanden later stelden de schepenen van de Keure hem ook aan als chirurgijn vande stad, met de opdracht "exactelijk te visiteren ende cureren alle aerme behoeftigenin het hospitael den selve bylocque".

In 1778 was Jan Bernard Jacobs kandidaat voor het ambt van 'steensnijder' vande stad. De benoeming ging evenwel naar de chirurgijn Guillaume Demanet (1747-1831), die een bijzondere opleiding in de lithotomie aan het Hôtel-Dieu te Parijshad gevolgd. Guillaume Demanet verwierf een aanzienlijke faam te Gent toen hijer in 1800 de praktijk van de vaccinatie introduceerde. In 1787 nam Demanet alschirurg dienst in de ruiterij van het vrijwilligerskorps van de Hoofdgilden dat doorde stad was belast met het handhaven van de openbare orde tijdens de eersteonlusten tegen het beleid van keizer Jozef II. In 1792 werd hij aangewezen als eenvan de zestig 'provisionele representanten' van Gent. Tijdens het Frans Bewindbehoorde hij tot de honderd meest belaste stadsgenoten. Na het overlijden vanJacobs in 1790 volgde Demanet hem op als leraar in de hierna te bespreken'vroedschool'. Guillaume Demanet woonde in de in 1897 geheel afgebrokenRegnessestraat (thans een deel van het Sint-Baafsplein) in een sierlijke Louis XVI-woning waarvan de gevel is afgebeeld in Ghendtsche Tydinghen, 1991, blz. 130.

In 1778 werd Jacobs krachtens een decreet van keizerin Maria Theresia ge-machtigd een school voor verloskunde in te richten te Gent, ten behoeve vanvroedvrouwen uit heel Vlaanderen. Deze vroedvrouwen ontvingen een toelage omde lessen te kunnen volgen. Deze school kende een heel grote bijval. De school werd

Page 129: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

JACOBS, Jan - 277

niet gesubsidieerd door de stad Gent (die blijkbaar het belang ervan verkeerd hadingeschat), maar door de kasselrij van de Oudburg.

De 'vroedschool' van Jacobs verstrekte een opleiding van hoog niveau. Deeindexamens werden afgenomen door licentiaten in de geneeskunde, onder meerdoor Jacques Louis van Coetsem, wiens zoon Charles Auguste (geneesheer enhoogleraar aan de universiteit Gent) huwde met een kleindochter van FrançoisJoachim Premier Lammens*.

Ten behoeve van zijn leerlingen schreef Jan Bernard Jacobs een leerboek van 434bladzijden met 21 platen in koperdruk, getiteld Vroedkundige oeffenschool, vervat-tende in een klein bestek meerderendeels alles, 't geen tot deze konst eenigebetrekking heeft, de geneeskunde uytgezonderd, uytgegeven by wyze van lessen,door den professor Jacobs (1784). De regering te Brussel beval aan alle plaatselijkeoverheden de verspreiding van dit boek onder de "vroedvrouwen op het platte land".In 1785 werd het boek in het Frans vertaald (Ecole pratique des accouchements),in 1787 in het Duits (J.D. Busch, J.B. Jacobs praktischer Unterricht derEntbindungskunst). Jacobs werd heel beroemd, ook in het buitenland. Hij behoordeonder meer tot de weinig talrijke buitenlandse leden van de 'HollandscheMaatschappij der Wetenschappen'.

In 1785 richtte hij in zijn woning leergangen in de geneeskunde in en stelde zijnbibliotheek van meer dan 2.000 medische boeken ter beschikking van zijn stu-denten.

Hij had toenemend contact met bestuurlijke en medische kringen te Brussel (eenvan zijn zonen trad overigens te Brussel in het huwelijk). Toen keizer Jozef II in1788 de medische faculteit van Leuven naar Brussel overbracht, werd hij er tothoogleraar benoemd, belast met de cursus in de chirurgie, die in het Latijn werdgedoceerd. Op de personeelslijst van de universiteit werd hij vermeld als doctor inde geneeskunde. E. Ossieur meent dat Jacobs de voor die graad vereiste examens aande universiteit van Leuven aflegde tussen 1785 en 1788.

In die periode werd 'Jacobs, médecin' lid van de loge L'Union te Brussel. Na hetEdict van Jozef II in 1786 was deze loge een van de drie die nog toegestaan waren.In 1789 (één jaar voor zijn overlijden) was 'Jacobs, médecin' nog steeds als lidopgetekend.

Tijdens de Brabantse Omwenteling vervoegde de keizersgezinde Jacobs indecember 1789 het Oostenrijks leger dat zich in Limburg en Luxemburg terugtrok.Zoals talrijke militairen overleed hij aan 'rotkoorts' (tyfus) te Marche-en-Famennein augustus 1790.

Jan Bernard Jacobs bezat een uitgebreide bibliotheek, die na zijn dood openbaarwerd verkocht, samen met die van zijn collega aan de Faculteit van geneeskunde teBrussel, de Gentse arts Pieter Cornelis de Brabant (1740-1790), die nog met JeanBaptiste Le Cat* redacteur was geweest van de Vlaemsche Indicateur en die metde Gentse apotheker Jean Baptiste Coppens de mede-auteur was van de onvol-prezen Pharmacopoea Gandavensis, die in 1786 werd gepubliceerd bij de Gentsedrukker Josse Begyn. Naast in hoofdzaak medische werken bezat Jacobs ook de

Page 130: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

278 - 't KINT

vermaarde Encyclopédie ou Dictionnaire universel raisonné des connaissanceshumaines (1770-1780), in 58 delen, alsmede dertien loten boeken over godsdienstigeonderwerpen.

Jan Bernard Jacobs had een broer Frans Cornelis Jacobs, geboren te Lochristi in1738, die op 18 februari 1766 in het Gents Poortersboek werd ingeschreven. Devrijgezel Frans Jacobs werd apotheker-drogist aan de Begijnengracht (waar hij in1809 nog gevestigd was). Hij was in 1782 een van de stichtende leden van deSociété de Gand die de voorstanders van politieke vernieuwing groepeerde. Van1780 tot 1790 zetelde Frans Jacobs in de Collatie voor de Sint-Martensparochie(Ekkergem). In 1787 nam hij als cavalerist dienst in het vrijwilligerskorps van dehoofdgilden. Hij kan de François Jacobs (uitdrukkelijk als 'civil' vermeld) zijn diein 1776 lid was van de militaire loge La Parfaite Union te Luxemburg (samen metde officier baron Jean Baptiste Maelcamp de Vlienderbeeke*).

Een andere broer, Judocus Augustinus Jacobs (1742-1799), werd pater discalste Brugge, waar hij faam verwierf als biechtvader en predikant. Wanneer hij in1798 weigerde de door de Fransen opgelegde eed af te leggen, werd hij verbannennaar het eiland Oléron. Het jaar daarop overleed hij aan ontbering en mishan-delingen.

't KINT, Louis François (1734-1803 ?)

a/ Constante Union (1770)

b/ -

c/ -

d/ negotiant in kalk, papierfabrikant, 'Directeur artist' van de Academie (1771),directeur van de stadswerken (1771), architect

e/ Steendam

f/ Sint-Sebastiaansgilde (1759), Sint-Jorisgilde (1760), directeur van de Academie

g/ 13, 30, 31, 34.1, 34.5, 35, 52, 54b, 64, 75, 78, 83, 85, 92, 162, 179, 231, 232,233, 246, 313, 322, 344, 348, 350, 357, 367, 370, 385, 386, 410, 416, 537, 565,611, 632, 689, 690, 698, 752, 802, 868, 871, 880, 908, 909a, 928, 946, 951,979a, 1006

De ledenlijsten vermelden een Louis 't Kint, 'negotiant', terwijl de hier weerhoudenLouis 't Kint vooral bekend was als architect en directeur-ontvanger van destadswerken. In deze functie volgde hij zijn vader, de beroemde bouwmeester David't Kint, slechts op na diens overlijden in 1770. Louis François was reeds als'negotiant' opgetekend als lid van La Constante Union.

Louis François 't Kint werd geboren in 1734, als een van de twaalf kinderen vanDavid 't Kint (1699-1770) en Agnes Verkinderen. David 't Kint was deken van hetambacht der timmerlieden van 1750 tot 1753. Hij verwierf vermaardheid als een derbelangrijkste bouwmeesters van Gent tijdens de 18de eeuw en was een spilfiguur vande Gentse rococostijl.

Page 131: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

't KINT - 279

De meest bekende realisaties van David 't Kint waren de Hoofdwacht of 'Corpsde Garde' aan de Kouter, de 'Mammelokker' (stadsgevangenis) aan het Belfort"onder het ghewelfsel van de schermschole staende ten voorhoofde nevens hetbelfort", het hotel van Oombergen in de Koningstraat (thans lokaal van de VlaamseAcademie), het bisschoppelijk seminarie, het hotel Clemmen in de Veldstraat (thansMuseum Van der Haeghen), het nieuwe neringhuis van de Wijnschroeders aan deKraanlei, de nieuwe gevel aan het herenhuis 'De Vijf Helmen' in de Drabstraat, derestauratie van het 'Blauwhuys' in de kazerne 'het Pesthuys' in de Brusselse-poortstraat, het hotel Snoeck in de Sint-Jacobsnieuwstraat, het hotel de Coninck inde Jan Breydelstraat (thans Museum voor sierkunsten), de kapel van het Heilig Grafdie aanleunt tegen de Sint-Baafskathedraal, waarschijnlijk ook gedeelten van hethotel d'Hane de Steenhuyse.

Het zo-even genoemde hotel Clemmen had David 't Kint overigens als zijn eigenwoning gebouwd in 1746 en hij woonde er tot zijn overlijden. Zijn weduwe ver-kocht het herenhuis in 1771 aan de katoennijveraar Judocus Clemmen (1712-1802).Deze liet aan de achterzijde, langs de Leie, een 'pakhuis' bijbouwen.

David 't Kint was tevens stedelijk 'ontvanger van de werken' en 'directeur-artist'van de Academie na het overlijden van haar stichter Karel Philip Marissal. Naastzijn officiële functies was David 't Kint ook houthandelaar en eigenaar van eenflorissant bouwbedrijf waarin 42 'knechten' arbeidden. In die tijd waren officiëleambten meestal een bijberoep dat een vast inkomen verzekerde.

David 't Kint was eigenaar van talrijke woningen in de binnenstad. Hij verkochttrouwens een aantal huizen aan graaf Pierre Emmanuel d'Hane de Leeuwergem methet oog op de herbouwing en uitbreiding van het herenhuis van de familie in deVeldstraat (zie onder het lemma d'Hane de Steenhuyse).

Het eerstgeboren kind uit het huwelijk van David 't Kint en Agnes Verkinderenwas een dochter, Marie Louise 't Kint. Deze huwde de apotheker Jean BaptisteCoppens, auteur met de arts Pieter Cornelis de Brabant (volgens sommigen PhilippeCharles, ja zelfs Charles Louis) de Brabant van de vermaarde Pharmacopoea Gan-davensis, waarvan de medische recepten verplichtend waren voor de Gentseapothekers.

Uit dit echtpaar, dat woonde in de Bennesteeg in een huis met een ommuurdegrote tuin met fruitbomen en botanische planten, volgden Bernard Egide en DavidFrançois Coppens.

Bernard Egide Coppens (1756-1801) studeerde geneeskunde aan de universiteitvan Leuven en verwierf spoedig internationale faam als wetenschapper: hij was lidvan de academiën te Brussel, Londen, Parijs, Sint-Petersburg en Haarlem. Te Gentwerd hij in 1785 lid van de Société de Gand, de ontspanningsvereniging die in feitehet trefpunt was van de voorstanders van politieke vernieuwing. Hij was schepenvan Gedeele in 1788-1789 en opnieuw in 1791. Tijdens hetzelfde jaar was hij (metdr. Jean Baptiste Vervier en raadpensionaris Charles Louis Diericx, zoon van depresident van de Raad van Vlaanderen) auteur van het befaamde boek Livre Blancou la Révolution gordune dat met scherp schoot op al wie zich tijdens de Brabantse

Page 132: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

280 - 't KINT

Omwenteling behoudsgezind had opgesteld. Enkele maanden voor de eerste Franseinval in 1792 werd Bernard Coppens schepen van de Keure. In 1797 werd hij leraarbenoemd aan de 'Ecole Centrale' te Gent, waar hij les gaf in anatomie en natuur-wetenschappen.

Tijdens hetzelfde jaar nam hij met Karel van Hulthem (1764-1832) het initiatiefom de tuin van de voormalige abdij van Baudeloo om te vormen tot een kruidtuin (deHortus Gandavensis) die spoedig vermaard werd in binnen- en buitenland. Dekruidtuin was ingedeeld in vier afdelingen: een eigenlijke botanische afdelingwaarin de planten gegroepeerd waren volgens de indeling van de Zweedse botanicusCarolus Linnaeus (1707-1778), een afdeling met serres en een oranjerie, eenlandschapstuin in Engelse stijl (met beelden van voorname plantkundigen uit onzegewesten) en een afdeling met coniferen en groen blijvende heesters. Hetarchitecturaal gedeelte werd verwezenlijkt naar plannen van Jean Baptiste Pisson(1763-1818). De hoofdhovenier was Jan Mussche (1765-1834). In zijn Encyclo-paedia of gardening (1828) had de beroemde Engelse tuinbouwkundige JohnLoudon (1784-1843) niets dan lof voor de Gentse kruidtuin. Deze werd in 1903overgebracht naar het Citadelpark.

Bernard Egide Coppens werd tevens voorzitter van de Commissie van de burger-lijke godshuizen, en was in 1801 de eerste voorzitter van de Gentse 'Société deMédecine'. Hij was gehuwd met Marie Louise Valcke en overleed reeds in 1801.

David François Coppens (1759-1843), de tweede zoon van Jean BaptisteCoppens en Marie Louise 't Kint, werd drogist. Hij huwde Maria de Wilde en wasin 1786 en opnieuw van 1791 tot 1793 lid van de Collatie voor de Sint-Niklaas-parochie. In 1790 werd hij net zoals zijn broer lid van de Société de Gand.

Een andere dochter van David 't Kint, Thérèse Caroline, huwde de procureur(later ook notaris) Georges François Buyck (1730-1806). Deze was tevens griffiervan het Klein Vleeshuis, van de nering van de visverkopers en van de confrerieSint-Ivo die instond voor rechtsbijstand aan behoeftigen. In 1787 werd hij lid vande Sint-Jorisgilde, waarschijnlijk om te kunnen deelnemen aan het vrijwilligers-korps van de hoofdgilden dat op last van het stadsbestuur voor de openbare ordeinstond tijdens de eerste onlusten tegen het beleid van keizer Jozef II. Van 1791 tot1793 was hij lid van de stedelijke Collatie als afgevaardigde voor de parochie vanSint-Michiels.

Was Georges Buyck of een van zijn zonen (Philippe en Pieter) de 'Buyck' die in1796 voorzitter van de burgerlijke rechtbank werd benoemd door de toenmaligecommissaris van het Directoire Louis Ghislain de Bouteville (1756-1821)? Men kanaannemen dat de Fransen een gewezen procureur als rechter benoemden. Eigen-tijdse documenten preciseren dat de bewuste 'Buyck' makelaar was en dat hij in deKammerstraat woonde.

Hoe dan ook, in oktober 1796 werd Buyck aangehouden wegens "geweldeneryentegen de fransche wet". Op 7 december sprak de rechtbank hem vrij maar verklaar-de hem tegelijk ongeschikt om een openbaar ambt te vervullen. Daarop vroegen zijncollega's rechters zijn afzetting. Zij wilden in geen geval verder met hem zetelen:

Page 133: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

't KINT - 281

"bien qu'absous des délits dont il était prévenu, [il] se trouve convaincu dans cemoment-ci par les preuves les plus convaincantes, de concussions multipliées qu'ilserait pénible au tribunal de dévoiler au public par l'éclat d'une procédure crimi-nelle".

Een dochter uit het echtpaar Buyck-'t Kint, Juliana Ludovica Buyck, huwde denegotiant Philippe Joseph Michaels die in 1792 vruchteloos kandidaat was voor eenbenoeming als schepen van Gedeele en die onder het Frans Bewind van 1795 tot1802 lid van de Gentse 'Municipalité' was.

Louis 't Kint, de broer van Marie Louise en Thérèse Caroline, was koopman inkalk, zoals zijn hierna te vermelden schoonvader Jacques Durieu en erfde hetbouwbedrijf van zijn vader David. Hij was tevens de eigenaar, "op de Visscherijetusschen de twee waeteren", van een "fabrique van alle soorten van grauwe endeblauwe papieren volgens de Hollandse methode". Voor de behoeften van dit bedrijfbezat Louis 't Kint vanaf 1788 een watermolen aan de Visserij.

Deze verbindingsvaart, die in 1752 gelijktijdig met de Coupure werd gegraven,ontleent haar naam aan een herberg 'De Visscherye' die in de buurt was gevestigd,aan de Nederschelde, bij een andere molen met de benaming 'Minst Moeyen isBest'. De Visserij was in de 18de eeuw ook bekend als 'Rommelwater'. Aan devaart werden inderdaad meer watermolens gebouwd, waarvan het molenrad inwerking werd gesteld door het verval van water tussen de Nederschelde en deVisserij. Tussen de twee waterlopen bestond er een verschil van waterpeil, dat menoverigens door sluizen kon bijsturen. De naam 'Rommelwater' had waarschijnlijkte maken met het lawaai van de draaiende waterraderen en van het woeligeuitgestoten water. Die diverse watermolens waren nodig voor de exploitatie van debedrijven die zich reeds vóór 1800 aan de Visserij vestigden, onder meerpapierfabrieken, een tabaksfabriek, een fabriek van loodwit en een houtzagerij.

Naast de molen voor zijn papierfabriek was Louis 't Kint ook betrokken bij dewatermolen van de gebroeders Joannes Jacobus en Louis van Wyck die verwantwaren met 't Kints echtgenote Marie Jacqueline Durieu (zie hierna). JoannesJacobus van Wyck was advocaat bij de Raad van Vlaanderen en raadpensionaris vande Burggravije van Gent. In 1793 zetelde hij in de stedelijke Collatie alsafgevaardigde voor de Onze-Lieve-Vrouwparochie. Louis van Wyck (1757-1829)was biersteker, brouwer en handelaar in tabaksbladeren. De twee broers waren aande Visserij eigenaar van een "hollandsche trasfabrique ende papiermaeckerye". Ophun verzoek om een watermolen te bouwen verstrekte de 'commissaris van dewaeteren', schepen van de Keure Georges Adolphe d'Olisy de Notax, eerst eennegatief advies omdat een te hoog aantal watermolens aan de Visserij nadeel zoukunnen berokkenen aan de stedelijke graanwatermolen, wegens het onvoldoendewaterdebiet tijdens de zomermaanden. Na een tweetal jaren bekwamen de gebroe-ders van Wyck in 1788 toch de gevraagde vergunning. Louis 't Kint, die toen op zijnlaatste benen liep als 'directeur van de stadswerken', was waarschijnlijk niet vreemdaan deze gunstige beslissing.

Page 134: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

282 - 't KINT

Nog een andere verwant van Louis 't Kint bezat een watermolen aan de Visserij(aan het uiterste einde bij de Keizerpoort), met name zijn neef Bernard Coppens (ziehierboven), voor een "fabrique van loodwit ende seriese volgens de hollandschemetode".

Vermits de watermolen (en wellicht ook de papierfabriek) van Louis 't Kint aande Visserij dateren van 1788, is het waarschijnlijk dat voorheen ook zijn kalkschuurop die plaats was gevestigd: de buren aan de Steendam zouden inderdaad gepro-testeerd hebben tegen de stofhinder die door een kalkschuur werd veroorzaakt.Precies om de stofhinder van kalk binnen de stad te beperken, hadden de schepeneneen vaste aanlegplaats voor kalkschepen aangewezen aan de Huidevettershoek. Vandaar werd het kalk door 'calckdraeghers' in gesloten manden naar diverse bestem-mingen vervoerd.

De eigendom van Louis 't Kint aan de Visserij diende waarschijnlijk ook voor deontspanning van het gezin. De buurt van de Visserij was inderdaad "onder defraaiste en gezondste wandelplaetsen der stad" (Judocus Joannes Steyaert). Het ismogelijk dat hij daar een grote tuin met een 'huis van plaisance' bezat, zoals er meerwaren in die buurt, bijv. de zg. 'villa de Groote' aan de Lousbergskaai, een buitenhuisdat in 1793 voor de Gentse negotianten Jean Henri en zoon Judocus JosephBlancquaert werd gebouwd naar een ontwerp van Jean Baptiste Pisson.

Wanneer de Gentenaren belangstelling begonnen te vertonen voor luchtballons(zie onder het lemma de Plotho d'Inghelmunster, François Antoine), lieten Louis 'tKint en zijn vriend J. Eggermont, die in Onderbergen woonde, in april 1784 eenMontgolfière-ballon opstijgen vanuit de tuin van 't Kint aan de Visserij. De ballonkon zijn luchtreis voltrekken tot Geraardsbergen. In februari 1785 lieten 't Kint enEggermont een ballon opstijgen van de Vrijdagmarkt; deze daalde neer bij Acre (inArtesië). Eggermont had de 'locht-bal' zelf vervaardigd in 64 stukken 'baudruche'(goudvlies) en met zijden linten versierd. Voor het vullen gebruikte men drie vatenmet "olie van vitriol en yservylsel".

Deze Eggermont was waarschijnlijk J.F. Eggermont die in de bedoelde perioderetoricaleraar was in het Koninklijk College in de Voldersstraat. In 1802 opende hijin de Bennesteeg een kostschool "op den ouden voet", met vijf Latijnse klassen ende grondige studie van wetenschappen en moderne talen.

Louis 't Kints hoofdbezigheid als negotiant was geen beletsel om zijn vader inzijn stedelijke functies op te volgen: ontvanger (later directeur) der stadswerken(1770-1788) en Directeur-artiest van de Academie (1771-1803).

De opvolging als 'ontvanger der werken' was nochtans niet van een leien dakjegelopen, vermits er nog twee andere kandidaten waren: de rijke architect JeanBaptiste Simoens (1715-1779) en de waterbouwkundige en aannemer van draai-brugwerken Hendrik Bertrand (overleden in 1775).

Beide tegenkandidaten konden indrukwekkende titels voorleggen. Bertrand wasomstreeks 1741 meester geworden in het ambacht van de metselaars, waarvan hijgezworene was van 1761 tot 1766, en sedert 1766 'proefmeester' (het bestuursliddat instond voor de inrichting van de 'meesterproeven'). In 1753 had hij de aan-

Page 135: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

't KINT - 283

besteding binnengehaald voor de bouw van alle nieuwe draai- en ophaalbruggen opde Coupure, de Leie en de Schelde. Jean Baptiste Simoens kon bogen op eenindrukwekkende loopbaan: gezworene van het ambacht van de metselaars (1752-1758), 'proefmeester' (1758), stedelijk erfscheider en 'prijzer' van de schepenen vanGedeele (1750-1778). Van 1770 tot zijn dood in 1779 was hij ook 'directeur artist'in de Academie voor teken-, schilder- en bouwkunst.

't Kint bezat evenwel de vereiste bekwaamheid om zijn vader op te volgen. Hijwas meestertimmerman geworden in 1769 en genoot gedurende een drietal jaren eengespecialiseerde opleiding te Parijs. Hij werd bovendien gesteund door de in-vloedrijke Procureur-generaal (en president vanaf 1782) van de Raad van Vlaan-deren, ridder Jean François Xavier Diericx (1721-1798).

Van 1770 tot 1794 was Louis 't Kint ook erfscheider van de stad. Een erfscheiderwas een stedelijk landmeter die optrad bij betwistingen over erfdienstbaarheden enbegrenzingen van onroerende eigendommen. Louis 't Kint had van de regering eenpatent als landmeter bekomen na het afleggen van een moeilijk examen over devereiste technische kennis.

Tijdens dezelfde periode moest 't Kint de schepenen van Gedeele bijstaan alsdeskundige 'prijzer' voor het bepalen van de waarde van de onroerende goederen vanwezen, weduwen en onbekwaamverklaarden, waarover die schepenen rechtsmachtuitoefenden.

Enige jaren na zijn benoeming als ontvanger van de werken bekwam Louis 't Kintnog een bijkomend ambt vanwege de schepenen, nl. 'ontvanger van de kleyneBieren' in het Biercomptoir.

In 1769 trad Louis 't Kint in het huwelijk met Marie Jacqueline Durieu, geborenin 1740. Zij was een dochter van de negotiant Jacques Durieu die was opgeleid alsmeesterschaliedekker (1726) en die in hoofdberoep koopman in kalk was. Hij bezatbovendien twee bloeiende herbergen te Gent: 'Het Land van Belofte' aan de Begij-nengracht en ' 't Vliegend Peerd' aan de Zuidkaai tegenover de aanlegplaats van debargie, het luxe-binnenschip met driesterrenrestaurant dat heerlijke reizen tussenGent en Brugge verzekerde.

Marie Jacqueline Durieu was eerst gehuwd met ene de Hertogh, met wie zij eenin 1766 geboren zoon had, Pierre Philippe de Hertogh. Dit kan men onder meerafleiden uit de fiscale aangifte na het overlijden te Parijs in 1837 van dochter MarieSophie 't Kint (de later te bespreken weduwe van generaal Vandamme): haar 'half-broer' Pierre Philippe de Hertogh erfde onroerende goederen die zij te Gent bezat.Generaal Vandamme kwam overigens herhaaldelijk bij de regering tussenbeide omzijn 'zwager' de Hertogh, substituut bij het 'Crimineel Gerechts-Hof', als rechter tedoen benoemen - evenwel zonder resultaat wegens een als volgt luidend advies vanAlbert Beyens, president van het 'Tribunal civil': "probe, talens médiocres, négli-gent, ignorant au civil". De Hertogh, die in 1788 tot de Société de Gand toetrad,was in 1792 gedurende enige maanden schepen van Gedeele. In 1797-1798 was hijlid van de 'Municipalité', in 1801 even substituut bij de rechtbank, en hij zetelde inde gemeenteraad van 1800 tot 1830. Van 1818 tot 1827 vertegenwoordigde hij de

Page 136: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

284 - 't KINT

stad Gent in de Provinciale Staten. In 1809 (na het overlijden van Louis 't Kint)bezat ene de Hertogh (de 'Wegwyzer' vermeldt geen voornaam) een 'magazyn vankalk' aan de Steendam.

Marie Jacqueline Durieu had twee zusters: Marie Angélique en Livina.

Marie Angélique Durieu huwde de te Torhout geboren advocaat Charles JosephOudaert (1746-1811), die op 20 mei 1772 in het Poortersboek werd ingeschreven.Hij werkte toen als klerk bij procureur Bernard Matthys, een man die goedaangeschreven stond in de betere Gentse kringen en die reeds sedert 1754 deAcademie financieel steunde. Charles Oudaert werd ten andere in 1780 secretarisvan de Academie, waar Louis 't Kint 'directeur Artist' was. Hij was in 1782 een vande stichters, en spoedig daarna, bestuurslid van de Société de Gand, dé club waar devoorstanders van politieke vernieuwing elkaar troffen. Na de eerste Franse invalwerd Oudaert lid van het 'comité van de Keure' dat de gelijknamige schepenbankverving. Tijdens de Oostenrijkse restauratie werd hij op de valreep nog schepen vande Burggravije van Gent. Na de aanhechting bij Frankrijk werd hij beheerder vanhet Scheldedepartement, voorzitter van het Bureau van Weldadigheid en lid van deCommissie der godshuizen. In 1800 werd hij lid van de 'Conseil de Préfecture' envan 1803 tot 1807 zetelde hij in het 'Corps Législatif'. Hij verwierf een grote hoe-veelheid 'nationale goederen'.

Livina Durieu huwde de negotiant Gerard van Wyck, waarvan de verwantenJoannes Jacobus en Louis van Wyck (zoals Louis 't Kint) een watermolen bezatenaan de Visserij. Uit dit huwelijk volgde Isabelle Marie van Wyck, die huwde met deadvocaat Jean François de Necker (1768-1852), die eveneens een aanzienlijkehoeveelheid 'nationale goederen' aankocht en van 1839 tot 1848 orangistisch enliberaal gemeenteraadslid was te Gent.

Als 'ontvanger (later directeur) van de werken' was Louis 't Kint belast met deleiding van uit te voeren herstellingen en werken. Een van zijn eerste opdrachtenwas zijn vader David bij te staan en na diens overlijden het werk verder te zettenvoor de ontruiming van het kerkhof rond de Sint-Jacobskerk, om een ruimeretoegang te verlenen tot de marktpleinen in het centrum van de stad. Een plan vanhet kerkhof was in 1769 opgemaakt door C. Benthuys en J. De Clercq. Louis 't Kintliet, zonder met de kerkfabriek af te spreken, de muur van het kerkhof en een aantalkapellen wegbreken. Dit leverde de stad een langdurig proces op met de parochieen het bisdom. Pas in 1778 kon de betwisting minnelijk geregeld worden.Uiteindelijk werd het kerkhof "afgezet met arduyne kolonnen en ijzeren barren daertusschen; aen de drij deuren stonden groote piedestalen met schoone vaazen inblauwen arduyn".

In 1772 stond Louis 't Kint in voor de vernieuwing van de gildekamer en van dekapel van de Sint-Jorisgilde, waarvan hij sedert 1760 lid was. De muren van degildezaal werden bekleed met eikenhout. Er werd tevens voorzien in 'een cleencaemerken' dat als archiefzaal moest dienen. De vernieuwingskosten werdenbetaald door een twintigtal leden van de gilde, onder meer Anthone de Rouck*,

Page 137: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Het standbeeld zelf, in verguld koper, werd nooit afgewerkt. In de plaats ervan kwam1

een ontwerp in hout, door de befaamde Gentse houtsnijder Frans Allaert (1703-1779).Een afbeelding van het standbeeld van Keizer Karel vindt men tegenover blz. 141 vanhet tweede deel van de Mémoires sur la ville de Gand van Charles Louis Diericx(1815), alsmede in Ghendtsche Tydinghen, 1984, blz. 247 en 250.Reeds bij de eerste Franse inval in 1792 werd het standbeeld door een opgewondenGentenaar (de schrijnwerker Pieter Devos) vernield en vervangen door een houten'statue de la Liberté' (ook 'des droits de l'homme').

't KINT - 285

Joseph Sebastien d'Hane de Stuyvenberghe* en François Joachim PremierLammens*.

In 1775 tekende Louis 't Kint de plannen van een nieuw standbeeld voor keizerKarel V op de Vrijdagmarkt, ter vervanging van het oudere beeld dat in 1600 doorAlbrecht en Isabella (kleindochter van keizer Karel) was ingehuldigd naaraanleiding van hun Blijde Intrede als landvoogden en dat niet meer aan de smaakvoldeed. Het 14,9 meter hoge monument 'in het order doricque' werd verwezenlijktdoor de meestersteenhouwers Joannes Villemerre* en Joseph van de Weghe. Eenhouten model ervan wordt bewaard in het Bijlokemuseum1.

Het monument zelf woog niet minder dan 24.433 kg. Geen wonder dat er voorde plaatsing een beroep moest worden gedaan op de scheepsbouwers Judocus enFranciscus Neyt. Dezen beschikten inderdaad beroepshalve over de hoge masten,katrollen, takels, touwen en strengen die nodig waren voor het op elkaar plaatsenvan de diverse onderdelen van het nieuwe standbeeld. Dit gebeurde "met deuyterste behendigheyt en tot verwonderingen van menigvuldige aenschouwers,onder het geschal van Timballen en Trompetten en van verscheyde andere musicaleinstrumenten". Naar aanleiding van dit gebeuren werd een 'Vreugde-dicht' vanzeven strofen voorgedragen (en bij Gimblet gedrukt) "ter Eere van de Schippers,ter gelegendheyd van het opregten van den Pilaer waer op het Stand-Beeld vanKeyzer Karel gestelt zal worden". Aan de gebroeders Neyt schonk het stadsbestuuruit erkentelijkheid een zilveren koffiekan ter waarde van 45 pond (een groot bedragin die tijd). Volgens Maurice Van Wesemael werd de koffiekan van Judocus Neytdoor zijn achterkleinzoon Adolphe Guillaume Neyt geschonken aan het Bijloke-museum waar zij thans nog wordt bewaard.

Scheepsbouwer en schipper Judocus Neyt huwde Jacoba de Coster, een zus vande scheepsbouwer Jean Florent de Coster (zie onder het lemma Alexis, JoannesMartinus). Judocus Neyt werd na de eerste Franse inval in 1792 een van de 60'provisionele representanten' van Gent in een 'nationale conventie' die nooit werdopgericht. Uit het huwelijk Neyt-de Coster volgde Joachim Antoine Neyt (1765-1831) die een suikerraffinaderij aan de Coupure oprichtte. Hij huwde LivineCaroline van der Vennet. Zij hadden twee zonen die de suikerraffinaderij ('FrèresNeyt') verder exploiteerden: Edouard Constantin Neyt (1799-1849) die tevensbankier en beheerder van het vlasbedrijf La Lys was, in 1818 lid van Le Septentrionwerd en van 1843 tot 1849 als liberaal in de gemeenteraad zetelde, en AdolpheHenri Neyt (1804-1865), die beheerder werd van La Lys en van een spoorweg-maatschappij, voorzitter van de Rechtbank van koophandel te Gent, liberaal

Page 138: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

286 - 't KINT

gemeenteraadslid (1852-1865), provincieraadslid (1854-1858) en volksvertegen-woordiger (1857-1861). Uit het huwelijk van Adolphe Henri Neyt en MarieFlorentine Christiaenssens volgde Adolphe Guillaume Neyt (1830-1892), eveneenssuikerraffinadeur en liberaal gemeenteraadslid (1865-1869), die huwde met Eliza-beth Mathilde Drozy, een dochter van Georges Guillaume Drozy en StéphanieMarie van Aken (zie onder het lemma de Nottet d'Anglier).

In 1778 tekende Louis 't Kint sommige plannen voor het keizerlijk Entrepot aande Coupure (zie onder het lemma Potier, Alexandre). Ongeveer rechtover ditEntrepot, aan de hoek van de Coupure en de Iepenstraat, bevonden zich hetwerkhuis en het magazijn voor bouwmaterialen die vader David 't Kint in 1758 hadgebouwd en die na zijn overlijden op zoon Louis overgingen.

Tussen 1777 en 1779 werd Louis 't Kint belast met het bouwen van de nieuwestedelijke volmolen aan het 'Paddegat' (bij Tussen 't Pas). Vooral de wolfabrikantenhadden bij de schepenen aangedrongen op de bouw van die volmolen. Daartoemoesten enkele woningen worden afgebroken die toevallig eigendom waren vanLouis 't Kint. Deze had de leiding van het gehele project (de nieuwbouw van devolmolen, het molengebouw, de bijgebouwen en het magazijn) en hij mocht tevensoptreden als aannemer voor de werken, met inbegrip van de aanleg van kaaimuren,het uitbaggeren van waterlopen, de bouw van een nieuwe stuw, enz. In onderaan-neming deed Louis 't Kint daartoe een beroep op niet minder dan 54 meestermetsers,elk met hun knechten.

Louis 't Kint was bovendien verantwoordelijk voor talrijke andere openbarewerken die te Gent werden uitgevoerd, waaronder de herstelling en de versieringvan het Belfort (met het aanbrengen van een nieuwe spits), het verbouwen van hetLakenmetershuis aan de Vrijdagmarkt, de restauratie van de toren van de Sint-Michielskerk, het afbreken van de bouwvallige Ketelpoort (zie een afbeelding van1777 in A. Van Puyenbrouck, rechtover blz. 256) en het bouwen van een draaibrugop die site (met een straat die erheen leidde), de verkoop van het Gravensteen aande negotiant Jean Denis Brismaille in 1779, de restauratie van wat overbleef van hetgeboortehuis van Keizer Karel in het Prinsenhof (waar de weduwe van PierreFrançois de Loose, schoonmoeder van Pierre Georges de Meulenaere* ongeveergelijktijdig een suikerraffinaderij oprichtte), de bestrating van de nieuwe wijk buitende Brugse Poort, het aanleggen van een kasseiweg naar Sint-Pieters-Aalst (dehuidige Kortrijksesteenweg), de door keizer Jozef II bevolen afbraak en verkoop vanstedelijke versterkingen.

Louis 't Kint moest zijn ambt in een moeilijke periode vervullen. Het stads-bestuur had grootse bouwplannen, maar bevond zich chronisch in financiëlemoeilijkheden. Dit gaf aanleiding tot een strengere controle door de centraleoverheid (onder meer door Charles Joseph de Graeve*). In 1779 moesten deschepenen van de Keure op last van de regering een nieuw reglement vaststellenvoor de openbare werken en de gunningsprocedures grondig wijzigen. Voortaanmoesten lastenkohieren en aanbestedingsvoorwaarden worden opgesteld, diendevoor belangrijke werken een beroep op mededinging van diverse aannemers te

Page 139: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

't KINT - 287

worden gedaan en moest het werk worden toegewezen aan de laagste bieder. Dezenieuwe regels vereisten een grote tijdsinvestering van degene die vanaf dan de titelmocht dragen van 'directeur van de werken'.

Het moet zijn dat Louis 't Kint zich aan deze stand van zaken moeilijk aanpaste,ook al omdat de nieuwe regeling het hem veel moeilijker maakte om tegelijkdirecteur der stadswerken te zijn en voor rekening van de stad op te treden alsaannemer van werken en leverancier van bouwmaterialen.

Hoe dan ook, Louis 't Kint kreeg het vanaf het begin van de jaren 1780 geregeldaan de stok met de opeenvolgende schepenen die politiek verantwoordelijk warenvoor de openbare werken: burggraaf Pierre Louis van der Varent, FrançoisOdemaere, en vooral Jan Baptist Schoutteet (1735-1806). Herhaaldelijk beklaagdenzij zich erover dat Louis 't Kint hun gezag niet wilde erkennen. Er ontstondendiverse incidenten en uiteindelijk werd Louis 't Kint in 1788 niet opnieuw benoemdals 'directeur van de werken'. Hij werd evenwel als directeur niet vervangen: voorwat nog overbleef van het Oostenrijks Bewind, werd het werk direct door de nieuweschepen, Pierre Jean Stauthamer, verricht. De moeilijke verhouding met deschepenen was hoogstwaarschijnlijk de werkelijke reden van hetgeen in feite eenafzetting van 't Kint was. Niettemin werden officieel twee andere argumenteningeroepen:

(i) vooral Ange Joseph Limpens de Schevemont (1743-na 1797), lid van de Raadvan Financiën, meende dat Louis 't Kint niet tegelijk negotiant en 'directeur van dewerken' mocht zijn, m.a.w. én leverancier van bouwmaterialen én controleur van deleveringen, een typisch geval van "incompatibilité". Limpens omschreef 't Kint als"un employé très protégé en Flandre".

(ii) keizer Jozef II had bevolen dat nog alleen 'directeur der werken' mochtenworden, de ambtenaren die waren opgeleid in de School voor Waterbouwkunde('Ecole Hydraulique') die in 1774 te Brussel was opgericht onder impuls van het lidvan de Geheime Raad Thomas François de Grysperre (1729-1785). Deze was zijnloopbaan begonnen als raadpensionaris van de stad Oostende en was goed vertrouwdmet de problemen van de waterstaat. Vermits ook Gent vaak te kampen had metwaterbouwkundige incidenten (overstromingen, ondiep waterpeil van de rivierentijdens de zomer, heel moeilijk regulerend beheer van de sluizen, enz.) was ditargument wellicht verantwoord.

Na de afzetting van Louis 't Kint getuigde zijn beschermheer ridder Jean FrançoisXavier Diericx: "Il était habile architecte et artisan actif et expérimenté et, au-dessusde tout cela, d'une probité incorruptible". In maart 1788 droeg hij 't Kint zelfs voormet het oog op een benoeming als schepen van de Keure. Augustin Bernard, diekandidaat was voor de opvolging van Louis 't Kint, werd niet benoemd omdat hijevenmin een diploma van de 'Ecole Hydraulique' bezat.

Heeft de afzetting van Louis 't Kint in 1788 als 'directeur van de werken' vanhem een tegenstander van het Oostenrijks Bewind gemaakt? Aan de vergaderingenvan het Comité van Brabandsche Troupen dat na de inname van Gent in november1789 (zie het lemma Vilain XIIII, Charles Joseph) gedurende enige tijd de

Page 140: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

288 - 't KINT

effectieve macht uitoefende, nam alleszins herhaaldelijk ene 't Kint deel. Over ditComité (dat spoedig het 'Verenigd Comité der Nederlandsche Provinciën' werd)rapporteerde reeds op 29 november 1789 de gevolmachtigd minister Ferdinand vonTrautmansdorff bij de keizer dat het "ne fait que des actes de souveraineté". Aansommige vergaderingen zou in december 1789 ook Jan Frans Vonck, de leider vande democraten, hebben deelgenomen. Men neemt gewoonlijk aan dat de naamdrager't Kint de Brusselse advocaat J.D. 't Kint was. Deze was lid van het BrusselsPatriottencomité en ook actief in het Comité van Breda (rond Hendrik van der Noot).Later werd hij nog Procureur-generaal bij de Soevereine Raad van Brabant. Men kannochtans niet uitsluiten dat dit lid Louis 't Kint was. Hij kan op die vergaderingengevraagd zijn door graaf Jean Baptiste de Lauretan* die (zoals 't Kint) bestuurslidwas van de Sint-Sebastiaansgilde, en die een actieve rol speelde in het verzet tegenOostenrijk, met name in het Comité van Brabandsche Troupen. Tegen dezeveronderstelling pleit nochtans het feit dat men niets weet over een verderebetrokkenheid van Louis 't Kint in de Brabantse Omwenteling.

Met de Franse bezetting verloor Louis 't Kint zijn overige officiële ambten. In deGentse 'Wegwyzer' van 1798 werd hij nog alleen opgetekend als eigenaar van een'magazyn van kalk' aan de Steendam. Hij was waarschijnlijk heel vermogend,vermits hij voor het 'emprunt forcé' van 1795 bij de meest belasten werd opgetekend(in de tweede hoogste klasse, samen met bijv. graaf Robert Alexandre de Lens* engraaf Joseph Sébastien della Faille*).

Louis 't Kint was bijzonder actief in de Sint-Sebastiaansgilde, waarvan hij in1759 lid werd. Van 1780 tot 1795 was hij zonder onderbreking als 'proviseerder'bestuurslid van de gilde. Tijdens diezelfde periode was hij eveneens zonder een jaarover te slaan 'commissaris der Opera-ballen en Comediën'. In die functie stond hijin voor alle betrekkingen tussen de Sint-Sebastiaansgilde en de directeur van hettoneel en de inrichters van allerlei dansfeesten, alsmede voor het verhuren van logesin de toneelzaal. Laatstgenoemde taak was bijzonder delicaat wegens de naijver vande Gentse notabelen om in het bezit te komen van de 'beste' loges (zie bijv. onder hetlemma d'Asson, Jean François). Ook Pierre Joseph van Volden* en Jean Baptiste deLauretan* vervulden gedurende enige jaren, naast Louis 't Kint, de functie van'commissaris der Opera-ballen en Comediën'.

De loges in het Sint-Sebastiaanstheater werden verhuurd (soms zelfs verkocht)in een openbare veiling die elk jaar in september plaatsvond. Behalve het huurgelddat voor het gildebestuur bestemd was, moest de huurder aan de theaterdirecteur ookde prijs van het abonnement betalen. In het boek van Beatrix Baillieul over deGentse hoofdgilden (p. 57) is er een afbeelding van een verkoopcontract van 1779betreffende een loge in de toneelzaal.

In de Sint-Sebastiaansgilde was Louis 't Kint bovendien van 1780 tot 1783'gedeputeerde der wercken in het gildehuis en de Comedieplaats'.

Uit het huwelijk in 1769 van Louis 't Kint met Marie Jacqueline Durieu volgden(naast een in 1771 geboren dochtertje, Agnès Gertrude, dat amper enkele maandenleefde) twee dochters.

Page 141: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

't KINT - 289

De jongste dochter Thérèse Henriette 't Kint (1774-1853) huwde in 1802 dekoopman Jean Baptiste Lammens, een zoon van François Joachim PremierLammens*, lid van La Discrète Impériale et Royale. Jean Baptiste Lammens was decorrespondent te Londen van de katoennijveraar Lieven Bauwens (zie verder onderhet lemma Lammens, François Joachim Premier). Jean Baptiste Lammens enThérèse Henriette 't Kint waren de ouders van Hippolyte Charles Lammens (1803-1858), grondeigenaar, advocaat en vrijgezel, liberaal lid van de gemeenteraad teGent (1848-1858), die een prachtig herenhuis bezat aan het Koophandelsplein(naast de Recollettenbrug).

De oudste dochter Marie Sophie Françoise 't Kint (1770-1837) huwde de Franseofficier Dominique (soms Diomède) Joseph René Vandamme (1770-1830). Dezewerd geboren te Cassel, in Frans-Vlaanderen, in een familie die afkomstig was vanPoperinge. Vader Martinus Vandamme was chirurgijn. Dominique Vandamme waseen fervent aanhanger van de Franse Revolutie en werd op jeugdige leeftijd (1793)generaal in het Frans leger. Hij was berucht wegens zijn vervolging van de 'émigrés'en de verwoesting van kloosters, kerken en kastelen. Hij stond op de frontlijn overalwaar de legers van de Republiek veldslagen voerden, onder andere in Vlaanderenmet de 'Armée du Nord'. Door zijn succesvolle krijgskunde viel hij spoedig in degunst van de Eerste Consul, daarna keizer, Napoleon, die hem als zijn directemilitaire medewerker aanwees. In 1808 verhief Napoleon generaal Vandammeoverigens tot de waardigheid van 'comte de Unebourg'. In juni 1815 (enkele dagenvoor de slag van Waterloo) benoemde Napoleon hem nog tot 'Pair de France'.

Na Waterloo verbleef het gezin Vandamme enige tijd bij de familie te Cassel,daarna te Gent. Spoedig emigreerde het gezin wijselijk naar de Verenigde Statenvan Amerika. Toen de gemoederen in Frankrijk wat gestild waren, keerde generaalVandamme met zijn echtgenote en zoon terug naar Frankrijk. In 1820 werd hijopnieuw in het Franse leger opgenomen. In 1825 werd hij op rust gesteld. Hij over-leed in 1830 te Cassel, in het kasteel dat hij met de opbrengst van zijn plunderingenhad laten bouwen. De naam van generaal Vandamme is gegrift in de 'Arc deTriomphe' aan de 'Etoile' te Parijs.

Generaal Vandamme en zijn echtgenote hadden een zoon, graaf DiomèdeAuguste Vandamme (1801-1836) die ongehuwd overleed en een dochtertje José-phine, dat niet eens een jaar oud werd (1803-1804).

George Karel Bergmann (Lier 1805-1893) heeft tijdens zijn studies in de rechtente Gent (van 1823 tot 1828) zowel de dadelijk te vermelden familie Lammens alsdie van generaal Vandamme gekend. Ziehier wat hij daarover in zijn Gedenk-schriften vertelt: "Schuin tegenover mijn kwartier in Kort Onderbergen, op de hoekvan de straat, woonde een weduwe, Mevrouw Lammens, met haar zoon Hippoliet.Die familie was verwant met generaal Van Damme, die bij de val van de eersteNapoleon een zo grote vermaardheid had bekomen door de menigvuldigeveldslagen waaraan hij deel nam. Gedurende de 'Cent Jours' was hij door Napoleontot 'pair de France' verheven en aan het hoofd van zijn derde legerkorps gesteld. Op

Page 142: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

290 - 't KINT

18 juni 1815 bevond hij zich te Waver met Grouchy en bleef er met zijn soldatenonbeweeglijk staan wachten, terwijl Napoleon in de velden van Waterloo denederlaag leed, die over het lot van Europa besliste. Dikwijls zag ik de beroemdeFranse generaal voor het raam der eerste verdieping van de woning der familieLammens zitten; hij zag er enigzins mistroostig en ontmoedigd uit. Zijn enige zoonwoonde soms onze muziekvergaderingen bij; voor zoveel ik mij herinner, speeldehij viool. Een onzer medeëxecutanten noemde hem 'Monsieur le Comte'. Hij was eengentleman in de breedste zin van het woord. Later heb ik vernomen, dat de jongeVan Damme vroeg is overleden en dat generaal Van Damme geen afstammelingenheeft nagelaten".

Generaal Vandamme was bevriend met de eveneens te Cassel geboren drukkerAndré Benoît Steven (1757-1812), een kleinzoon van de rederijker Andreas Steven(1676-1747), die een zuiver gebruik van de moedertaal bevorderde. Sommigeauteurs beweren dat Steven een neef was van generaal Vandamme. Valère Arickxbesloot op basis van een genealogisch onderzoek te Cassel dat dit niet juist is. Ditsluit niet uit dat zij bevriend waren. André Benoît Steven was ten tijde van deFranse inval drukker te Tielt. Generaal Vandamme overhaalde hem om zijn druk-kersbedrijf te Gent te komen uitoefenen en zorgde ervoor dat hij de vaste drukkerwerd van de Franse regering en van de Prefectuur van het Scheldedepartement.Reeds vóór hij voor de Fransen begon te drukken, gaf Steven in 1794 tweedagbladen uit te Gent: De vaderlandsche Gazette van Gend (oktober-december1794) en, van 1 januari 1795 af, een Gazette van Gend die formeel geheel gelijkwas aan de vermaarde Gentse krant met dezelfde naam (zie onder het lemmaMeyer, Jan Thomas). Naast talrijke officiële publicaties gaf Steven in 1795-1796nog twee andere kranten uit: Dagelykschen courier van het Departement van deSchelde (met berichten van overheidswege) en het progressieve blad Den Demo-kraet dat zich tot doel stelde "om de Fransche wetten in plat Gendsch uyt teleggen". André Benoît Steven werd in 1807 lid van La Félicité Bienfaisante.

Uit een eerste huwelijk te Tielt met de rederijkersdochter Francisca van deGraweele (1764-1797) volgde Ive Steven (1786-1846), die te Gent negotiant was enin 1818 lid werd van Les Vrais Amis, van welke loge hij in 1822 de 1ste Opzienerwerd. In 1829 werd Ive Steven Voorzittend Meester van Le Septentrion. Het is onderzijn bewind dat deze loge besliste een lokaal aan te kopen aan de Stoppelstraat. Zijnopvolger als Voorzittend Meester was Hippolyte Metdepenningen.

Kort na het overlijden van zijn eerste echtgenote huwde André Benoît Steven het(eveneens te Tielt geboren) 22-jarige dienstmeisje van het gezin, AngéliqueVerstraete, die door haar moeder Elizabeth Pypaert een verwante kan zijn geweestvan de in 1761 geboren Charles Auguste Pypaert, 'ontvanger van de zeerechten', diein 1804 bij de wederoprichters van La Félicité Bienfaisante behoorde, en reeds in1806 'Rose-Croix' werd - wat er op kan wijzen dat hij reeds tijdens het OostenrijksBewind vrijmetselaar was. Uit dit huwelijk volgde André Benoît Steven II (1798-1886). Deze werd opgeleid bij de vermaarde drukker Firmin Didot te Parijs. In1820 nam hij de vaderlijke drukkerij over, die sedert 1812 door de weduwe van

Page 143: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

KLUYT / KREPS - 291

André Benoît Steven I was beheerd. André Benoît Steven II werd onder meer deuitgever van de Messager de Gand, een orangistisch opinie- en informatieblad datvan 1830 tot 1856 dagelijks te Gent verscheen en tot 1846 door de Nederlandseregering financieel werd gesteund (van 1836 tot 1850 was de titel overigensMessager de Gand et des Pays-Bas). In 1831 verwoestten de Gentse Patriotten dedrukkerij en de privé-woning van Steven. Deze was lid van Le Septentrion.

KLUYT, Jan Petrus (? - ?)

a/ Félicité Bienfaisante (1786)

b/ Ceremoniemeester

c/ -

d/ gezworen makelaar, verzekeringsmakelaar

e/ Gent, 'by S. Jacobskerkhof', Botermansstraatje

f/ Sint-Jorisgilde (1787), Sint-Antoniusgilde (1787)

g/ 13, 41, 367, 1006

Jan Petrus Kluyt, geboren te Mons, huwde Anne Marie Tillemans. Hij was makelaarin verzekeringen ('comptoir van Assurantie ... voor de Compagnie van Amsterdam')en in koopwaren.

Blijkbaar was hij een succesvol zakenman: in juli 1783 verkocht hij bijv. in hetEntrepot aan de Coupure een hoeveelheid koopwaar die gewoonlijk alleen ver-handeld werd in de haven te Oostende, die toen de enige toegang was van deOostenrijkse Nederlanden tot de zee. Deze commerciële transactie was naargeldende maatstaven zo belangrijk dat de Gazette van Gent nauwkeurig deverkochte koopwaar optekende: "thee van Soachon, Songlo, enz., brut cannasuiker[suikerriet], witte en gemarbreerde Marseilsche zeep, rozijnen (raisins secs), drogeamandels, limoenzap van Malaga, Spaansch groen van Montpellier, brut kurk,Engelsch tin, sulfer, rood koper en pek van Zweden, tabak van Brazilië in bladeren,Spaansche snuiftabak, lekmoes van Holland, Italiaansche olie van Cette, brandewijnvan Bayonne, rhum van Jamaïca, enz enz.".

Wanneer in 1787, naar aanleiding van de eerste onlusten tegen keizer Jozef II,leden van de vier hoofdgilden zich meldden om als vrijwilligers in te staan voor hetbehoud van de openbare orde binnen de stad, werd Jan Petrus Kluyt korporaal in de3de compagnie van de Infanterie. Iemand als bijv. Jacques François Mechelynck*,gewezen Voorzittend Meester van La Constante Union, was in die compagnie eenvan zijn ondergeschikten.

KREPS, Augustin Jean (1757-1836)

a/ Parfaite Amitié (1786)

b/ -

c/ -

d/ meersenier (kleinhandelaar), muzikant

Page 144: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

292 - KREPS

e/ Gent, Lange Munt

f/ -

g/ 13, 35, 77, 183b, 247, 248, 344, 368, 370, 868, 880, 1020

De ledenlijst van La Parfaite Amitié vermeldt ene 'Crips, négociant', zonder verderepreciseringen. Désiré Destanberg schrijft de naam evenwel als 'Creps'. FerdinandVan der Haeghen, die waarschijnlijk nog nakomelingen van deze vrijmetselaar heeftgekend, spelt de naam als 'Kreps'.

Dit lid is hoogstwaarschijnlijk Augustin Jean Kreps die in 1757 te Gent werdgeboren, binnen de Sint-Niklaasparochie, als zoon van Pieter Kreps en JudocaRoelant.

Vader Pieter Kreps was meesterblikslager en woonde op het Veerleplein,"omtrent d'hoogbrugge ... ende de vischmerct". Van 1757 tot 1781 was Pieter Krepsdoor het stadsbestuur als fiscaal pachter aangewezen voor het ijken van dewijnflessen (en wellicht ook voor het brandmerken van biertonnen). Om de ijkingte bewijzen moest een wijnfles om de flessehals steeds voorzien zijn van een lodenof tinnen bandje. In een medaillon op dit bandje stonden de naam van de stad, eenafdruk van de stadsleeuw en de initialen van de ijkpachter.

In zijn ambt van ijkpachter werd Pieter Kreps opgevolgd door meesterloodgieterBruno Seraphin Blockel*, die in 1786 lid werd van La Constante Union.

Pieter Kreps was zeer bedrijvig in diverse vrome 'broederschappen' die verbondenwaren aan het Sint-Pharaïldiskapittel, onder meer: de broederschap 'Jezus, Maria,Anna', de broederschap 'van het heilig Sacrament des Autaers', de broederschap van'Onze Lieve Vrouw ter Radiën'. Bij de Gentse drukker Pieter Frans de Goesin liet hijbovendien talrijke religieuze dichtstukken drukken.

In 1751 was Pieter Kreps ook een van de allereerste contribuanten van deAcademie. Na het overlijden, in 1770, van Philip Karel Marissal, oprichter van deAcademie, behoorde Pieter Kreps tot de Gentse notabelen die door graaf PierreEmmanuel d'Hane de Leeuwerghem* werden samengeroepen om plannen tesmeden ten einde de toekomst van de Academie te garanderen.

Zoon Augustin Jean Kreps verbeeldde tijdens de 'cavalcade' voor het jubileum vande H. Macharius in 1767 'Apollo op de Draecke'.

Hij werd meersenier (kleinhandelaar). De meerseniers dreven zowel handel inmetaalwaren (messen, scharen, spelden, spijkers, sleutels, sloten, tin- en koperwerk,...), edelmetaalwaren (goud- en zilverwerk, juwelen), lederwaren (riemen, tassen,scheden, beurzen, handschoenen, veters, ...), textielwaren (zijden, katoenen, wollen,linnen en gemengde stoffen, kleurstoffen, passementwerk) als in kledingstukken(met goud bestikte of geborduurde klederen, uit zijde geweven gordels, riemen,haarsnoeren, hoeden, mutsen, kousen). Augustin Jean Kreps was tevens bekend alsorgelist en 'clavecynmeester'. Hij overleed te Gent in 1836.

In 1784 was hij in het huwelijk getreden met Anna Maria van Maldeghem. Uitdit huwelijk volgde in 1783 Benjamin-Mathieu Kreps, die Anne Catherine Colpaerthuwde. Benjamin Kreps was negotiant, scheepsmakelaar en verzekeraar tegen

Page 145: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

KREPS - 293

brand (agent van de 'Compagnie de Bruxelles'). In 1824 was hij de medevennoot vanPhilippe Louis Vilain XIIII (jr) in de naamloze vennootschap 'Mercurius' die metstoomboten het vervoer van personen en goederen tussen Antwerpen en Gentverzekerde. Dit was toen een hele nieuwigheid. De stoomboot werkte met een krachtvan 45 PK en legde de afstand Antwerpen-Gent af in acht uren. Aan boord was ereen restaurant, zoals op de 'bargie' tussen Gent en Brugge.

In 1845 was er buiten de Dampoort aan de Dendermondsesteenweg een verf-houtfabriek ten name van 'B. Kreps & Fils'. Een publicitaire porseleinkaart om-schrijft de activiteit als volgt: "moulin et machine à scier et écraser toute sorte debois de teinture".

Benjamin Kreps was lid van de Sint-Jorisgilde, van de orangistische club LaConcorde aan de Kouter, en van de loge Les Vrais Amis (1808). In 1821-1822 washij de Voorzittend Meester van deze loge. In 1823 werd hij erelid van LeSeptentrion.

In de hogere graden was hij 'Rose-Croix' (1818) en Groot Inspecteur InquisiteurCommandeur (1820). Tot deze hoogste waardigheid (33ste graad) werd hij benoemddoor de Opperraad ('Suprême Conseil') van de Aloude & Aangenomen Schotse ritus,die in 1817 te Brussel was opgericht. ln 1819 wees de Opperraad Benjamin Krepsaan als commissaris om het Kapittel aan te stellen, dat aan Les Vrais Amis wasgehecht.

Benjamin Mathieu Kreps was een graag gehoord volkszanger. Prosper Claeysnoemde hem 'le Béranger gantois'. Ziehier twee strofen uit een lied dat hij in 1826in het Gents schreef en zong ter gelegenheid van de benoeming van Jozef vanCrombrugghe (1770-1842) tot burgemeester van Gent:

'T es van daege weerom den dag,Da m' hier zonder veel beslag,T' saemen komen eten;Daer is wit en roode wijn,En van Champagne en van den Rhijn,En wij zijn nu zoo wel gezeten.Ja, roep maer Vivat onze Magistraet!Da z'het hooren tot op de straet,Ze meugen 't wel gaen vertellen.Hij zal iedereen te veure staen,Ge zult het nu ne keer zien gaen,Laet er ons maer ne kroes op stellen.

Wanneer de Gentse muziekmaatschappij Sint-Cecilia in 1827 tijdens eenprijskamp te Brussel de eerste prijs in de wacht sleepte, zong Benjamin Kreps een'Gloire aux Vainqueurs', op woorden van Norbert Cornelissen (1769-1849). Tijdensde huldiging van Cornelissen zelf in 1837 zong Benjamin Kreps enige 'coupletshumoristiques'.

Page 146: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

294 - van LAER KREPS - 294

van LAER, Antoine Joseph (1756-1797)

a/ Félicité (1783)

b/ Adjunct-Voorzittend Meester

c/ 'Rose-Croix'

d/ boekhouder in het Biercomptoir

e/ Gent

f/ -

g/ 13, 83, 85, 200, 322, 631, 632

Een gedrukte ledenlijst van La Félicité vermeldt twee naamgenoten: 'Antoine Jos.van Laer' en 'Antoine F. van Laer' die beiden hetzelfde beroep uitoefenden: 'teneurde livres au bureau de bierres', boekhouder op het stedelijk Biercomptoir. 'AntoineJos.' zou volgens die lijst adjunct-Voorzittend Meester zijn, 'Antoine F.' secretarisvan de loge.

'Antoine Jos.' en 'Antoine F.' zijn evenwel één en dezelfde persoon, met nameAntoine Joseph van Laer. Waarschijnlijk was deze eerst secretaris van de loge enlater haar adjunct-Voorzittend Meester.

Antoine Joseph van Laer werd geboren te Gent in 1756. In 1774 huwde hij MariaElisabeth Schatten. Hij begon zijn loopbaan als klerk in de fabriek van wolkammenvan de negotiant Jean Baptiste de Moerloose in de Veldstraat. De Moerloose wastevens door het stadsbestuur als 'fiscaal pachter' belast met het innen van destedelijke accijnsrechten (zie onder het lemma de Brauwer, Charles François). Infeite was het van Laer ("un étranger d'une condition très sobre", volgens deMoerloose) die al het administratieve werk verrichtte in verband met de officiëleopdracht van zijn werkgever. Dit maakte hem bijzonder geschikt om ook alsboekhouder van het Biercomptoir op te treden.

Waarom de Moerloose de te Gent geboren Antoine van Laer 'un étranger' noemt,is niet duidelijk. Het is mogelijk dat Antoine van Laer een zoon was van Jan Pietervan Laer (1727-1797) die immers te Zelzate (niet ver van Gent, maar toch erbuiten)werd geboren. Jan Pieter van Laer was een vrij belangrijk koopman. In een officiëlelijst van 1771 wordt zijn bedrijf als volgt omschreven: "laines, vins d'Espagne, filcru de Silésie". Hij zetelde voor de Sint-Jacobsparochie in de democratische Collatievan mei 1790, en ook na de eerste Franse inval (de zg. '49 burgers').

Antoine Joseph van Laer overleed in het Bijlokehospitaal in 1797.

In de besproken periode was de belasting op het bier ('bieraccijns') een van debelangrijkste inkomstenbronnen van de stad. 'Vreemd' bier (uit Leuven, Hoe-gaarden, Lier, Antwerpen en Brussel) werd zwaar belast om de Gentse brouwers tebeschermen: op een bepaald tijdstip dronken de Gentenaars immers zeven maalmeer 'vreemd' dan eigen bier. Dit protectionistisch beleid mondde uit in eenbetwisting met de Staten van Brabant, die traditioneel het verzet van de Brabantsebrouwers coördineerden. Hoe dan ook in 1778 werd de hogere belasting op 'vreemdbier' door de landvoogd vernietigd.

Page 147: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

de LAFFRANCHY de CRUYBEKE - 295

De aankoop van bier was nauwkeurig gereglementeerd om fraude te voorkomen.Een biertapper of herbergier moest een partij bier aankopen bij een officieel erkendbrouwer of biersteker (groothandelaar in bier). Het aangekochte bier mocht slechtsworden vervoerd nadat de koper de verschuldigde accijnsrechten had betaald in hetBiercomptoir. Ook de brouwer of biersteker moest de verkoop aan het Biercomptoirmelden en een verkoopboek bijhouden. Daarna moest de tapper de kwitantie (hetaccijnsbiljet) afgeven aan de ontvanger van de biervoerders, die haar doorgaf aan debiervoerder die het aangekochte bier naar de tapperij zou vervoeren. Wanneer hetbier ter bestemming was, moest de biervoerder het accijnsbiljet half scheuren('bisseren') zodat het niet meer kon worden gebruikt en het ter controle bewaren.

Vanaf 1773 werd de regeling versoepeld. Voortaan kreeg de tapper na het betalenvan de accijnsrechten twee kwitanties, een accijnsbiljet en een controlebiljet. Beidebiljetten moesten worden afgegeven aan de ontvanger van de biervoerders. Hetcontrolebiljet moest door de biervoerder voor het transport aan de biertonnenbevestigd worden en mocht naderhand niet meer verwijderd worden. Zo werd hetgemakkelijker de tonnen met reeds belast bier te onderscheiden van de tonnen met'smokkelbier'.

Het 'Biercomptoir' was gevestigd bij de Leie, aan het uiteinde van deFiennesdreef bij de Sint-Michielsbrug, in het huis 'de Carre' dat dateerde van de14de eeuw.

Om fraude in te dijken beschikten de fiscale ambtenaren over talrijke controle-middelen. Het voornaamste was de 'vont', het onaangekondigd inventariseren vande voorraad van een bierhandelaar. Zo men de aangegeven belaste hoeveelheid nietterugvond, werd de handelaar beboet of zelfs geschorst.

Iedereen die bij de bierhandel betrokken was, moest onder eed verklaren niet tezullen frauderen. Het is niet zeker dat deze eed stipt werd nageleefd, vermits in 1781een bijzonder controleur van de boekhouding van het Biercomptoir moest wordenbenoemd, met name Jacques François Simon*, lid van La Candeur.

de LAFFRANCHY de CRUYBEKE, Charles Maximilien (1759-ca. 1792)

a/ Bienfaisante (1783)

b/ 2de Opziener

c/ -

d/ edelman

e/ Gent

f/ Sint-Sebastiaansgilde (1782); contribuant Academie (echtgenote in 1792)

g/ 13, 85, 172, 182, 313, 321.1, 367, 382, 431, 880, 913, 972

Charles de Laffranchy, heer van Kruibeke ('Cruybeke'), werd geboren te Gent in1759 als zoon van Maximilien Emmanuel en Françoise Piermans.

Page 148: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

296 - de LAFFRANCHY de CRUYBEKE

Hij huwde in 1780 Marie Anne Philippine Rodriguez d'Evora y Vega, een dochtervan Jean Joseph Rodriguez d'Evora y Vega, heer van Moorsel, en van MarieFerdinande Vilain XIIII.

Deze was een zus van Charles François Vilain XIIII* (lid van La Bienfaisante enLa Discrète Impériale te Aalst), Anne Françoise Vilain XIIII (moeder van JeanJacques en Louis Ferdinand Dons de Lovendeghem*) en de Gentse voorschepen enStatenvoorzitter Jean Jacques Philippe Vilain XIIII (vader van Philippe Mathieu*en Charles Joseph* Vilain XIIII).

De familie 'de Laffranchy' was waarschijnlijk afkomstig uit de Italiaanse stadPisa. In 1592 verwierf Jacques de Laffranchy de heerlijkheid van Kruibeke diewegens allerlei lotgevallen openbaar werd verkocht. De heerlijkheid bleef toebe-horen aan de opeenvolgende nakomelingen van Jacques de Laffranchy: Charles(gehuwd met Anne de Costere); Jacques (gehuwd met Marie Anne de Fumal);Charles die in 1678 hoofdschepen van het Land van Waas was en met zijn derdeechtgenote Marie Thérèse van der Meeren, de vader werd van Maximilien Joseph(gehuwd met Ferdinande Françoise Facuwez).

Uit dit echtpaar volgde Maximilien Emmanuel de Laffranchy, die huwde metFrançoise Charlotte Piermans, dochter van de baron van Diegem. Zij waren deouders van Charles Maximilien de Laffranchy, die bij het overlijden van zijn vaderin 1770 heer van Kruibeke ('Cruybeke') werd.

Over dit medelid weet men voor het overige niet veel. Hij nam druk deel aan hetmondain leven te Gent. Met andere leden van de Gentse society (Colette en Siskade Thiennes, mevr. della Faille, baron de Plotho*, enz.) speelde hij als amateurdiverse rollen in toneelstukken die ten behoeve van de Armenkamer (zie onder hetlemma van Hyfte, Jean) werden opgevoerd in de toneelzaal van de Sint-Sebastiaansgilde aan de Kouter. In mei 1781 trad hij bijv. op in Jeannot et Colin('comédie en 3 actes' door Voltaire ) en Les Vendangeurs ('opéra bouffe en 1 acte').De toneelzaal (met meer dan duizend zitplaatsen) was naast het gildehuis gebouwdin 1731. Zij werd in 1837 gesloopt om plaats te maken voor de huidige Opera.

De zo-even vermelde Colette en Siska de Thiennes waren waarschijnlijkJoséphine Colette de Thiennes (1740-1823) en Eleonore Françoise de Thiennes(1750-1808), zussen van François Théodore de Thiennes die gehuwd was met MarieColette de Lichtervelde (zie onder de lemmas de Thiennes, Chrétien Charles en deTrazegnies, Maximilien Richard). Graaf Johann Karl von Zinzendorf (1739-1813),een toeschouwer tijdens een toneelvoorstelling van Gentse edellieden in hetaugustijnenklooster, noteerde in zijn dagboek dat "Mlle. de Thiennes jouait mal".

Zoals zijn vader Maximilien was Charles de Laffranchy lid van de Sint-Sebastiaansgilde en van 1783 tot 1785 als 'proviseerder' een van de bestuursleden.

In 1783 droeg zijn neef, de hoogbaljuw Philippe Mathieu Vilain XIIII*, hem bijde regering voor als kandidaat voor een benoeming als schepen, hetzij van deKeure, hetzij van Gedeele. Deze kandidatuur vond evenwel geen steun bij deoverige drie instanties die kandidaten mochten voordragen (de bisschop Mgr.Fernand de Lobkowitz, de president van de Raad van Vlaanderen Jean François

Page 149: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

LAMMENS, François - 297

Xavier Diericx en de zittende schepenen van de Keure) zodat Charles de Laffranchybuiten de prijzen viel.

Charles de Laffranchy overleed jong, hoogstwaarschijnlijk vóór 1792 vermitsalleen zijn echtgenote in dat jaar contribuant van de Academie werd. Na de eersteinval van de Fransen emigreerden zijn echtgenote en dochtertje naar Duitsland,waar het dochtertje in 1794 overleed.

De weduwe van Charles de Laffranchy hertrouwde met Joseph Benoît de Loend'Enschedé (1755-1844), een officier in Oostenrijkse dienst. Deze bleef na zijnhuwelijk te Gent wonen, waar hij van 1808 tot 1817 lid was van de gemeenteraad.Tijdens het Hollands Bewind werd hij lid van de Eerste Kamer en gouverneur vanWest-Vlaanderen.

De heerlijkheid van Kruibeke ging over op de broer van Charles Maximilien deLaffranchy, Jean François de Laffranchy de Cruybeke (1761-1856), die van 1818 tot1829 burgemeester van Kruibeke was en die in 1856 zonder afstammelingen te Sint-Joost-ten-Node overleed.

Als jong officier was Jean François de Laffranchy in 1785 lid geworden van deloge La Ligne Equitable te Mons, waarvan prins Charles Antoine de Ligne, zoonvan prins Charles Joseph de Ligne*, de Voorzittend Meester was.

In de bekende ledenlijsten wordt de naam 'de la Franchie' geschreven.

LAMMENS, François Joachim Premier (1732-1769)

a/ La Discrète Impériale et Royale (voor 1764); La Discrète Impériale, Aalst (1764)

b/ 'Frère Terrible' (Broeder Voorbereider, Keurmeester) te Aalst

c/ -

d/ negotiant

e/ Gent

f/ Sint-Jorisgilde (1753), Sint-Michielsgilde (1765), Sint-Sebastiaansgilde, contri-buant Academie (1758)

g/ 13, 34.6, 35, 50.12, 52, 85, 179, 315, 334, 344, 367, 466, 475, 568, 607, 655, 698,739, 791, 832, 856, 876, 908, 990, 1015

Een Gents bezoeker 'François Premier Lammens' ondertekende op 24 september1764 de constitutiebrief van La Discrète Impériale te Aalst. Het gaat om FrançoisJoachim Premier Lammens, de in 1732 geboren enige zoon van de brouwer PierreJacques Lammens (1696-1767) en Marie Josèphe van Melle, vrouwe van Berchem(een heerlijkheid binnen Sint-Martens-Latem). Uit dit huwelijk volgden dertienkinderen, waarvan François Joachim Premier het vijfde was.

François Lammens volgde humaniora in het college van de paters jezuïeten in deVoldersstraat. Volgens een aantekening in het ledenboek van de Sint-Michielsgildezou hij aan de universiteit te Leuven gestudeerd hebben. Hoe dan ook, hij werdnegotiant te Gent. Hij overleed reeds in 1769.

Page 150: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Henri von Crumpipen Jr. was een zoon van de invloedrijke Secretaris van Staat en1

Oorlog Heinrich Herman von Crumpipen (1738-1811), Secretaris van Staat en Oorlog,van 1791 tot 1793 'chef en president' van de Geheime Raad, en een neef van dekanselier van Brabant Joseph Antoine von Crumpipen (1737-1809), die tevensvoorzitter was van de theresiaanse Académie Impériale et Royale des Sciences etBelles-Lettres te Brussel (zie onder het lemma d'Hoop).

298 - LAMMENS, François

François Lammens speelde een belangrijke rol tijdens de beginjaren van LaDiscrète Impériale te Aalst. Hij was tegelijk lid van de 'moederloge' te Gent (LaDiscrète Impériale et Royale) en van de loge te Aalst. In deze loge werd hij 'reçumembre' op 24 september 1764, hetgeen betekent dat hij toen reeds vrijmetselaarwas. Nieuw-ingewijde leden werden inderdaad in de notulen van La DiscrèteImpériale opgetekend als 'reçu maçon', zoals bijv. de drie mannen die tijdens de zo-even genoemde zitting vrijmetselaar werden in de loge te Aalst: Josse Meert,griffier-pensionaris van Geraardsbergen, Gillis de Backer, schout van Geraards-bergen, en Antoine van Santen, koopman te Geraardsbergen en schepen van dezestad tijdens de Brabantse Omwenteling (een zoon van laatstgenoemde werd in 1808lid van de loge Les Vrais Amis te Gent).

In de loge te Aalst vervulde François Lammens lang het ambt van 'Frère Terrible'.Deze 'Broeder Voorbereider' moest de kandidaten voor de maçonnieke inwijding inde geschikte sfeer brengen om de ceremonie met vrucht te ondergaan. DeDictionnaire de la franc-maçonnerie onder leiding van Daniel Ligou verstrektvolgende precisering: "L'origine de ce terme - la fonction n'existe pas en Angleterre- est inconnue. On peut, avec Le Forestier, le rattacher au développement de la 'miseen scène' qui marque l'expansion de la Maçonnerie française au XVIIIe siècle". Bijhet lezen (onder het lemma de Ligne) van sommige passages uit de gedenkschriftenvan prins Charles Joseph de Ligne*, zal men zonder moeite begrijpen waarom deBroeder Voorbereider 'Terrible' werd genaamd.

Uit het huwelijk van François Lammens met Pétronille Jeanne de Cocq (eendochter van Ignace de Cocq, procureur bij de Raad van Vlaanderen) volgden, naastdrie zonen die handelaar werden: François Marie Jean (1757), Jean François Marie(1760) en Jacques Clément Lammens (1763), die niet mag worden verward metadvocaat Jacques Clément Lammens*, nog twee andere zonen Pierre Constant enJean Baptiste en een dochter Angéline, die nader moeten worden besproken.

(a) Pierre Constant Lammens (1762-1836) studeerde letteren en rechten aan deuniversiteit te Leuven. Hij was er een jaar- en collegegenoot (in het college'Porcensens') van Henri von Crumpipen Jr.1 Waarschijnlijk heeft deze kameraad-schap het begin van Lammens' loopbaan vergemakkelijkt. Reeds in 1789 werd hijmet een leeropdracht in klassieke talen te Leuven benoemd. De universiteit had toendringend behoefte aan jonge docenten wegens een zware inwendige crisis die zij in1787-1788 had meegemaakt (een conflict tussen ultramontaanse theologen enprofessoren die keizersgezind waren) en de ermee gepaard gaande ontslagen (enverbanning) van 22 professoren.

Page 151: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

LAMMENS, François - 299

Enige tijd na zijn benoeming te Leuven werd hij te Wenen ontboden om mee tewerken aan de hervorming van het secundair onderwijs. Dit onderwijs was toen nogniet hersteld (ondanks de oprichting van Koninklijke Colleges, zoals bijv. te Gent)van de gevolgen van de verdwijning van de talrijke jezuïetencolleges wegens deontbinding van de orde door de paus in 1773. Lammens' belangstelling ging echtervooral naar het bibliotheekwezen. Hij ondernam, eveneens in opdracht van deregering, enkele buitenlandse reizen om het bibliotheekbeheer te bestuderen inFrankrijk, Italië, Duitsland, Engeland en Nederland.

Pierre Constant Lammens was goed bevriend met Monseigneur CorneilleFrançois (de) Nelis (1736-1798), 18de bisschop van Antwerpen, die tijdens hetOostenrijks Bewind een man van aanzien en invloed was, en tijdens de BrabantseOmwenteling voorzitter werd van het Soeverein Congres van de VerenigdeBelgische Staten. De Nelis was in het begin van zijn loopbaan (1758-1768)bibliothecaris geweest van de universiteit van Leuven. Te Antwerpen als bisschopbenoemd in 1784, speelde hij een vooraanstaande rol in het verzet tegen dehervormingen van keizer Jozef II. Wanneer de Oostenrijkse Nederlanden bijFrankrijk werden ingelijfd, vluchtte hij naar het buitenland en overleed in 1798 bijFirenze.

Pierre Constant Lammens vestigde zich in 1793 als advocaat te Gent. Hij hieldzich buiten het gewoel van de eerste jaren van het Frans Bewind. Als advocaat stondhij bekend als 'Lammens jeune' om hem te onderscheiden van de hierna te besprekenJacques Clément Lammens* ('Lammens aîné'), met wie hij overigens niet verwantwas.

In 1797 werd Pierre Constant Lammens benoemd als leraar geschiedenis in dezopas opgerichte 'Ecole Centrale' te Gent. Lammens was lid geweest van de com-missie die de oprichting van deze school voorbereidde.

Deze benoeming was niet naar de zin van de jakobijn Grégoire Du Bosch (1765-1842), de vertegenwoordiger van het Directoire in het Scheldedepartement: "Aucundes candidats n'a donné de gages à la révolution ... Il est impossible de ne pas croireà la partialité de ce jury, quand on voit désigner pour la classe d'histoire un homme[P.C. Lammens] dont la moralité est des plus équivoques et qui a été expulsé del'assemblée primaire de sa section comme débiteur failli, mais aussi dont laréputation de royalisme est jusqu'ici sans tache".

Reeds in 1798 werd de benoeming van Lammens ongedaan gemaakt, onder hetvoorwendsel dat een buitenlandse reis langer had geduurd dan hem toegestaan was.Als leraar geschiedenis werd hij vervangen door van Leemput. Deze was de laatstehoogleraar Grieks aan de universiteit van Leuven voor haar sluiting in 1797. Toenhij in de Gentse Ecole Centrale solliciteerde voor het vak Oude Talen, bleek dat hijniet in staat was om een gewone fabel van Esopus te vertalen!

Eveneens in 1797 was Pierre Constant Lammens kandidaat voor het ambt vanbibliothecaris van de 'Ecole Centrale', maar zijn vriend Karel van Hulthem werdbenoemd. Toen Van Hulthem kort daarop verkozen werd tot lid van de 'Conseil desCinq Cents', stelde hij voor dat Lammens hem zou opvolgen: "Le citoyen Lammens

Page 152: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

300 - LAMMENS, François

réunit à une connaissance profonde de la bibliographie et de l'histoire littéraire,toutes les qualités requises pour l'organisation de cette bibliothèque. J'ose donc vousproposer ce citoyen et vous invite à le nommer également avec moi bibliothécairepour l'Ecole Centrale de ce Département. Je crois que le bien public y est intéressécar il serait difficile d'en trouver un dans ce département qui réunisse autant deconnaissances nécessaires pour cet objet".

Niettemin werd in 1798 van Leemput benoemd, de man die ook Lammens'opvolger werd als leraar geschiedenis. Van Leemput moest evenwel vrij spoedig deplaats van bibliothecaris ruimen na de terugkeer van Karel van Hulthem te Gent.

Wanneer Van Hulthem in 1802 lid werd van het 'Tribunat', liet hij zichvervangen door een interimaris, J.B. Wallez. Na de afschaffing van het 'Tribunat',kwam Van Hulthem (opnieuw) terug naar Gent. Wallez nam in 1809 ontslag, zoalsafgesproken. Na 1830 werd hij nog ambassadesecretaris te Londen.

In 1801 wenste de voorzitter van de rechtbank te Gent dat Pierre ConstantLammens plaatsvervangend rechter werd. Ook de Préfet Guillaume Faipoult steundezijn kandidatuur: "... a perdu une place par l'esprit de parti ... c'est une injustice àréparer".

De Procureur-generaal adviseerde evenwel dat P.C. Lammens "plus littérateurque jurisconsulte" was en de benoeming ging uiteindelijk niet door.

In 1807 poogde Lammens nogmaals tot rechter benoemd te worden. Opnieuwlukte het hem niet, ondanks de steun van zijn verwante generaal DominiqueVandamme, de zwager van zijn broer Jean Baptiste (zie ook onder het lemma 't Kint,Louis François) en van Philippe Antoine Merlin de Douai (1754-1838), Procureur-generaal bij het Franse Hof van cassatie en Groot-Officier van het 'Grand Orient deFrance'.

In 1811 werd hij plaatsvervangend rechter benoemd en behield dit ambt ook inde Hollandse Tijd.

Tijdens het Frans Bewind kocht Lammens duizenden boeken aan (vooral vankloosterbibliotheken) die als 'nationale goederen' werden geveild.

Hij werd tevens benoemd tot secretaris van de Commissie van de burgerlijkegodshuizen, waarvan onder meer graaf Jean Baptiste d'Hane de Steenhuyse* lid(later ook ondervoorzitter) was.

In 1809 werd Van Hulthem rector van de 'Académie Impériale' te Brussel enstelde (opnieuw) voor dat Lammens hem zou vervangen als bibliothecaris. In 1804was de bibliotheek van de 'Ecole Centrale' aan het stadsbestuur overgedragen. Eentegenkandidaat, Joseph Antoine Walwein de Tervliet, schreef evenwel als volgt aanzijn verwante ("Monsieur et cher parent") graaf Joseph Sebastien della Faille*, dietot 1808 'maire' van Gent was: "Celui-ci [Lammens] désire cette place parce quefaisant le commerce de livres il pourra en profiter pour placer les ouvrages et livresqui n'étant plus d'aucun usage, lui restent sur les bras. Il [onleesbaar] en outreaccumuler cet emploi avec celui de secrétaire des hospices comme il a encore étéquestion du temps de M. Faipoult. Il fera desservir celui de bibliothécaire par

Page 153: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

LAMMENS, François - 301

M. Wallez, vraisemblablement, et ces Messieurs partageront le gateau. Ce n'est pasla première fois que M. Lammens a spéculé ainsi".

Walwein de Tervliet werd als bibliothecaris benoemd. Pas in 1816 was hij klaarmet een catalogus (55 pag.) van de handschriften die in de bibliotheek werdenbewaard. Auguste Voisin verklaarde in 1839 dat deze catalogus "laisse assurémentbien des choses à désirer". Walwein was immers niet opgeleid voor het bibliotheek-wezen: onder het Ancien Régime was hij in 1787 commissaris voor het districtIeper, daarna hoofdschepen van het Land van Waas. Van Hulthem had zonderresultaat gewezen op de tekortkomingen van deze kandidatuur. Van 1816 tot 1820was Walwein de Tervliet lid van de Provinciale Staten.

Na de val van Napoleon werd Pierre Constant Lammens door koning Willem Ibelast (samen met de kunstschilder Joseph Denis Odevaere, zoon van AnselmeOdevaere*) met de delicate opdracht (die hij met bijval vervulde) om te Parijsboeken, handschriften, schilderijen en kunstvoorwerpen te recupereren die deFransen uit Gentse verzamelingen en bibliotheken hadden ontvreemd, onder meerde vier middenpanelen van de altaartafel 'De aanbidding van het Lam Gods' van degebroeders van Eyck.

In 1815 werd hij (opnieuw naast graaf Jean Baptiste d'Hane de Steenhuyse*) lidvan de bestuurscommissie van het zopas opgerichte 'Koninklijk College'.

Lammens zou pas aan zijn trekken als bibliothecaris komen na de oprichting vande universiteit van Gent door koning Willem I in 1817. Het stadsbestuur schonk degewezen bibliotheek van de 'Ecole Centrale' aan de nieuwe universiteit en in februari1818 werd Pierre Constant Lammens bibliothecaris van de universiteitsbibliotheek.Hij verkreeg eveneens de titel van hoogleraar, met de daaraan verbonden voordelen(onder meer de wedde), zonder evenwel college te moeten geven of onderzoek teleiden.

Bij zijn ambtsaanvaarding werd de volgende inventaris opgemaakt van het bezitvan de bibliotheek:

- 23.700 boekdelen gedrukt sedert de 16de eeuw;

- 202 wiegedrukken;

- 234 handschriften.

Bovendien verkocht Lammens zijn omvangrijke persoonlijke bibliotheek (18.000banden die vooral voortkwamen van opgeheven kerken en kloosters) aan deuniversiteit. Wegens dubbel gebruik kocht hij overigens 4 à 5.000 van die boekenterug. Van de aldus uitgebreide bibliotheek stelde Lammens een catalogus op, diejarenlang in gebruik bleef.

In 1828-1829 werd Pierre Constant Lammens rector van de universiteit.

Na de onafhankelijkheid van 1830 schorste het Voorlopig Bewind (overigens opverzoek van de Gentse 'Société Patriotique') de cursussen aan de universiteit vanGent. Pierre Constant Lammens werd met enige andere professoren aangewezen omde intrekking van deze maatregel te vragen. De professoren werden niet eens ont-vangen door leden van het Voorlopig Bewind! Enige dagen later hief dit Voorlopig

Page 154: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

302 - LAMMENS, François

Bewind aan de universiteit van Gent twee faculteiten op: die van wijsbegeerte enletteren en die van de wetenschappen. Pierre Constant Lammens kon de norma-lisering van de toestand nog beleven, met de inwerkingtreding van de organieke wetvan 27 september 1835 op het hoger onderwijs, die onder meer in elke universiteitalle faculteiten herstelde.

In het begin van de 19de eeuw was hij lid geworden van de loge Le Septentrion.Zijn naam komt niet voor in de inventaris door De Schampheleire, Witte & Borné.Zijn lidmaatschap blijkt evenwel uit het privé-archief van de genoemde loge.

Pierre Constant Lammens overleed ongehuwd in 1836. Zijn erfenis (met uitzon-dering van de bibliotheek) ging naar zijn neef Hippolyte Lammens (1803-1858).

Als universiteitsbibliothecaris werd Pierre Constant Lammens opgevolgd doorAuguste Voisin (1800-1843). Ook bij deze overgang werd een inventaris opge-maakt:

- boeken gedrukt sedert 1500:

in-8°: 36.077

in-4°: 10.113

in folio: 5.226

- vroeger gedrukte (wiegedrukken): 325

- handschriften: 556

Auguste Voisin overleed reeds in 1843 en werd opgevolgd door baron Jules deSaint-Genois (over hem zie onder het lemma van Pottelsberghe).

(b) Jean Baptiste Lammens, geboren in 1767, huwde in 1802 met Thérèse Henriette't Kint (1774-1853), dochter van Louis François 't Kint*. Als jonge man speelde JeanBaptiste Lammens een bescheiden rol op een delicaat tijdstip van de BrabantseOmwenteling. Wegens de onenigheid tussen de Statisten (aanhangers van Hendrikvan der Noot) en de Vonckisten (aanhangers van Jan Frans Vonck), was debevelhebber van het leger der Patriotten, generaal Jan Andreas van der Mersch(1734-1792) in april 1790 door de Statisten aangehouden en gevangen gezet in decitadel van Antwerpen (zie ook onder het lemma de Ghellinck de Nokere, JeanBaptiste). Te Gent waren de meningen over de generaal verdeeld: het stadsbestuurwas hem genegen (en keurde zelfs op 26 april 1790 een resolutie goed om hem testeunen) en vreesde dat hij te Antwerpen door partijdige Brabantse rechters zouworden veroordeeld. De Staten van Vlaanderen meenden, alleszins in maart/april1790, dat generaal van der Mersch de machten overschreed die hem warentoegekend door het Soeverein Congres van de 'Vereenigde Belgische Staeten' (zieonder het lemma de Nottet d'Anglier, Pierre Charles). Van der Mersch' advocaatAlexander Sandelin (1752-1793), een intimus van Jan Frans Vonck en van deGentse democraat Jacques Guillaume Meyer (zie onder het lemma Meyer, JanThomas), ondernam demarches om zijn cliënt naar Vlaanderen (in de gevangenisvan Dendermonde) over te laten brengen, doch bereikte geen resultaat. In april 1790meldden zich bij de Staten van Vlaanderen drie jonge vrijwilligers aan om zich inde citadel van Antwerpen te gaan vergewissen van de wijze waarop generaal van

Page 155: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

LAMMENS, François - 303

der Mersch werd behandeld. Een van die mannen was Jean Baptiste Lammens. Deoverige twee waren de scheepsbouwerszoon en toekomstig suikerraffinadeurJoachim Antoine Neyt (1765-1831) (zie onder het lemma 't Kint), en de wijn-negotiant Jean François Vispoel (1760-1838). De Staten van Vlaanderen, die depopulariteit van de generaal te Gent kenden, keurden het voorstel van devrijwilligers goed. Zij kregen van de Staten 'gesloten brieven' die zij overhandigdenaan de commandant van de citadel te Antwerpen en konden de generaal ontmoetenop 19 april. Deze had geen klachten over de wijze waarop men hem behandelde,maar protesteerde natuurlijk tegen zijn gevangenzetting. Na zeven maandengevangenschap werd generaal van der Mersch in december 1790 in vrijheid gesteldzodat hij Jan Frans Vonck en diens voornaamste medestanders kon vervoegen teLille.

Omstreeks 1795 werd Jean Baptiste Lammens de correspondent te Londen vanLieven Bauwens (1769-1822) alsmede van diens broer Jan Bauwens (1774-1854),die het agentschap van de firma Bauwens te Hamburg leidde. Het kantoor vanLammens was gevestigd in de Jewry Street, in het hartje van de Londense City.Lammens huurde tevens een stapelhuis aan de dokken op de Thames. Voor rekeningvan de gebroeders Bauwens speculeerde Lammens op de goederenmarkten teLonden: hij kocht en verkocht leder, tabak, suiker, koffie, enz. volgens de ont-wikkeling van de prijzen.

In 1798 betrok Lieven Bauwens hem bij de illegale uitvoer van de mechanischekatoenspinmolen die de geschiedenis is ingegaan als 'mule jenny'. Deze uitvindingvan de Engelsman Samuel Crompton (1753-1827) maakte een grote toename vande productiviteit mogelijk en verschafte aan de Engelse katoennijveraars eenaanzienlijke voorsprong in de internationale concurrentie.

Dat Lammens zeer tegen zijn zin aan deze operatie deelnam, blijkt uit een vanzijn brieven aan Lieven Bauwens: "je tremble pour l'issue, ... dans ce pays on nebadine pas sur ces choses". Alles diende in grote geheimzinnigheid te gebeuren:Bauwens en zijn medewerkers vergaderden in de pub 'The Red Lion' in LombardStreet, Lammens gebruikte de schuilnaam 'Jackson', enz. Lieven Bauwens kontijdig ontsnappen aan de Engelse douaniers. Jean-Baptiste Lammens werd aan-gehouden en als medeplichtige voor drie rechtbanken gedagvaard: de 'Old Bailey',de 'King's Bench' en de 'Exchequer'. Voor Engeland ging het om een héélbelangrijke zaak: de beste Britse advocaat van de tijd, Sir Thomas Erskine (1750-1823), werd gekozen om namens de Kroon tegen Lieven Bauwens en zijnmedeplichtigen de aanklacht te voeren. Lammens werd veroordeeld tot een hogeboete en een gevangenisstraf van één jaar, die effectief ten uitvoer werd gelegd. Hijvroeg (en bekwam waarschijnlijk) schadevergoeding van Lieven Bauwens: "Lacatastrophe dans laquelle je me trouve entraîné par vos affaires a déjà fait assez detort à mon crédit, il serait encore plus malheureux que vous y donnassiez le coupmortel en me laissant à défaut pour acquitter mes engagements contractés pourvous. Je ne puis m'imaginer que vous êtes assez inconséquent pour m'y exposer".

Page 156: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

304 - LAMMENS, François

Blijkbaar ging Jean Baptiste Lammens niet graag om met (Engelse) advocaten:"il est assommant d'être aux prises avec les scélérats du barreau".

In 1807 trok hij zich uit de zaken terug en ging definitief te Gent wonen. In 1810werd hij door het stadsbestuur aangewezen als een van de twaalf officieren van de'garde d'honneur' voor het bezoek van keizer Napoleon te Gent. Van deze 'garde'was Philippe Louis Vilain XIIII (zoon van Philippe Mathieu Vilain XIIII*) dekolonel, terwijl Lieven Bauwens de luitenant-kolonel was.

Uit het huwelijk in 1802 van Jean Baptiste Lammens en Thérèse Henriette 't Kintvolgde Hippolyte Charles Lammens (1803-1858). Deze was grondeigenaar, advo-caat, vrijgezel, liberaal lid van de gemeenteraad te Gent (1848-1858). Hij bleefvooral bekend als filantroop. Een aanzienlijk deel van zijn fortuin (250.000 goud-frank) liet hij na voor de armen en de wezen van de stad Gent. Aan de kerkfabriekvan de toen recent gebouwde Sint-Annakerk vermaakte hij 50.000 goudfrank. Eenstraat binnen het oude Sint-Elizabethbegijnhof draagt sedert 1876 zijn naam.

Hippolyte Lammens was een aangetrouwde neef in de zesde graad van Jean-Baptiste Minne-Barth, die van 1837 tot 1840 burgemeester van Gent was. De kleur-rijke politieke omstandigheden die leidden tot de benoeming van de gematigdeorangist Minne-Barth worden verhaald in het boek van Els Witte Politiekemachtsstrijd in en om de voornaamste Belgische steden (1830-1848). Om Minne-Barth te overtuigen het burgemeesterschap te aanvaarden (in plaats van de populaireJoseph Jean van Crombrugghe, die men te Brussel té orangistisch vond - althans téfel ondersteund door de orangisten rond Hippolyte Metdepenningen), moest deregering hem hoogleraar benoemen aan de universiteit! Jean Baptiste Minne (1796-1851) was een zoon van de notaris en vrederechter François Chrétien Minne (1756-1830) en Françoise Vannepaumme (1765-1803). Hij huwde Justine Barth (1806-1843), een dochter van Martin Barth en Françoise Daveloose. Martin Barth waskruidenier in specerijwaren aan de Ajuinlei. In 1806 werd hij (zoals zijn broer PierreBarth, eveneens kruidenier) lid van La Félicité Bienfaisante. Hij was een zoon vanHenry Aloïs Barth en Marie Colette Lammens (1741-1767), die een zus was vanHippolyte Lammens' grootvader François Joachim Premier Lammens*. JeanBaptiste Minne liet zich 'Minne-Barth' noemen. Hij was advocaat, hoogleraarHandelsrecht aan de Gentse universiteit, waarvan hij in 1845 rector werd. Hij zetel-de in de gemeenteraad van 1830 tot 1841. Zijn 'verraad' van 1837 werd hem doorHippolyte Metdepenningen en de overige orangisten nooit vergeven. Zij maaktenhem het leven zuur in de gemeenteraad zodat hij moegetergd in januari 1840 alsburgemeester ontslag nam. In 1842 stapte hij over naar de katholieke partij.

(c) Angéline Lammens werd in 1795 te Parijs de ongehuwde moeder van AngéliqueFrançoise Lammens. Volgens enkele vage aantekeningen van Napoleon de Pauw diein het stadsarchief te Gent berusten (fonds Nap. de Pauw, nr. 2327) was bij degeboorte van Angélique Françoise Lammens ene heer Roselt op niet nader gepre-ciseerde wijze betrokken. Verdere gegevens verstrekt Napoleon de Pauw niet. Hethandschrift nr. 3058 in de Gentse universiteitsbibliotheek (Notices généalogiquesde quelques familles bourgeoises de la ville de Gand, door de Potter de Ten

Page 157: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

LAMMENS, Jacques - 305

Broecke) preciseert dat Angéline Lammens op 7 juni 1796 (d.i. na de geboorte vanAngélique) huwde met ene Georges Théodore Roselt, die brouwer was te Oostende.Men kan niet uitsluiten dat deze verwant (een zoon?) was van de vermaarde chirurgen verloskundige Jan Albert Roselt (1714-1785), "gezwoôrn Wondartz en Geboôrts-helper", die gedurende vijftig jaar, na medische studies aan de universiteit van Jenain Thüringen, zijn artsenpraktijk uitoefende te Machelen aan de Leie, waar hij eenkasteel bezat (dat later op de Gentse familie de Potter overging). In 1781-1783 wasRoselt de auteur van een tweedelig werk, Natuer-, genees-, heel- en geboortkundigewaarnemingen en mengelschriften, ten dienste van het landvolk. Zijn omvangrijkemedische bibliotheek werd in 1807 geveild.

Dochter Angélique Françoise Lammens (1795-1882) huwde doctor CharlesAuguste van Coetsem (1788-1865). Na studies in de geneeskunde aan de 'Ecole deMédecine' te Gent en aan de universiteit van Leiden, werd hij reeds in 1817benoemd tot lector aan de nieuw opgerichte universiteit te Gent. Hij stond in die tijdPierre Constant Lammens bij voor het opmaken van de inventaris van 1818.

Hij werd gewoon hoogleraar in 1835, decaan van de Faculteit van de genees-kunde, rector van de universiteit in 1843. Hij was tevens als hoofd-geneesheerverbonden aan het burgerlijk hospitaal van de Bijloke, waar zijn belangstellingvooral ging naar de interne geneeskunde. Zijn leeropdracht aan de universiteitomvatte de kinder- en vrouwenziekten, de hygiëne alsmede de gerechtelijke genees-kunde. Zijn basiswerk over laatstgenoemde discipline (Elementa medicinaeforensis, Gent 1827) droeg hij op aan zijn oom Pierre Constant Lammens. Van zijnhand verscheen in 1825, ook in het Latijn, Medicinae theoreticae conspectus. In hetLiber Memorialis (1913) van de Gentse universiteit leest men in verband met dezepublicaties: "Le style de l'auteur qui, en français est parfois lâche, diffus, un peuemphatique, se transforme devant les exigences de la phrase latine: il devientsimple, précis et serré".

Dr. van Coetsem (die zelf een bibliotheek van 12.000 boeken over de genees-kunde bezat) erfde de omvangrijke bibliotheek van Pierre Constant Lammens:45.000 gedrukte banden en 300 handschriften. Hij was een van de oprichters vande 'Société de Médecine de Gand' in 1834. In 1836 nam hij zonder succes deel aande gemeenteraadsverkiezingen, op de lijst van de Journal des Flandres (katho-lieken-patriotten). Alleen orangisten, aangevoerd door Hippolyte Metdepenningen,werden verkozen. Zij hadden dan ook een bijzonder actieve kiescampagne gevoerd,onder meer bij de (niet-stemgerechtigde) dames: de orangistische Messager de Gandvan 12 juli 1836 waarschuwde de dames dat bij een overwinning van de katholiekelijst ernstig gesnoeid zou worden in de uitgaven voor het toneel: om hunuitgaansleven te vrijwaren werden de dames opgeroepen hun luie echtgenoten opverkiezingsdag uit bed te lichten en naar de kiesburelen te sturen.

LAMMENS, Jacques Clément (1754-1825)

a/ Frères Zélés (1784)

b/ Voorzittend Meester

Page 158: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Marie Jossine (= Maria Judoca) van Wonterghem huwde de te Mons geboren1

advocaat Jacques Joseph Engel (1731-1799), die tot 1788 herhaaldelijk schepen vanGedeele was te Gent. Hun zoon Maximilien Engel huwde een jonge vrouw uit deadel, Eugène Caroline van der Laen, die een dochter was van Jean Baptiste van derLaen en Marie Caroline d'Hane. Jean Baptiste van der Laen was leenman van dekasselrij van de Oudburg en zetelde van 1781 tot 1788 in de stedelijke Collatie alsafgevaardigde voor de Onze-Lieve-Vrouwparochie. Zijn vader Philippe Theodore vander Laen (1698-1763) was eveneens lid van de Collatie voor de Heilig-Kerst-parochie. In 1783 was Jean Baptiste kandidaat voor een ambt van schepen vanGedeele. Hij werd niet benoemd omdat de Geheime Raad oordeelde dat zijn fortuinniet in verhouding was tot zijn geboorte (de moeder van graaf Henri Pierre Coloma*was bijv. een van der Laen). Maximilien Engel werd gemeentesecretaris te Kortrijk,

306 - LAMMENS, Jacques

c/ -

d/ advocaat, schepen, Minister van Koning Willem I

e/ Gent, Hoogpoort, daarna Nederpolder

f/ Sint-Antoniusgilde (1791), Société de Gand (1782)

g/ 41, 52, 71, 85, 107, 137, 179, 218, 258, 305, 310, 322, 344, 370, 385, 404a, 417,460, 528, 660, 678, 698, 700, 756, 801, 835, 853, 868, 876, 883, 906, 908, 928,1006, 1014

De identificatie van dit lid was niet eenvoudig. Er zijn geen ledenlijsten bekend vande loge Les Frères Zélés. De vermelding 'Lammens, Vénérable' is alleen bekend uittwee vrijmetselaarsdiploma's daterend van 1784 en 1785, die werden afgegeven aanJean Charles Deltombe*, resp. Jacques François Mechelynck*. Een facsimile vanhet diploma van Deltombe is afgedrukt in het boek van Désiré Destanberg over degeschiedenis van Le Septentrion. Paul Duchaîne geeft naast een facsimile ook detekst van het diploma weer. Het diploma van Jacques Mechelynck wordt bewaardin het archief van de Opperraad van de Aloude & Aangenomen Schotse Ritus teBrussel.

Uit deze documenten kan men niet méér afleiden dan dat in 1784 ene LammensVoorzittend Meester was van Les Frères Zélés. Het ging zeker niet om FrançoisJoachim Premier Lammens*, vermits die reeds in 1769 overleed.

De identificatie van Jacques Clément Lammens als zijnde 'Lammens, Vénérable'gebeurde als volgt.

In 1818 werd ene Louis Lammens lid van de Gentse loge Les Vrais Amis met denauwkeurige precisering van zijn geboortedatum te Gent (22 februari 1795) en devermelding 'louveteau' (vrijmetselaarszoon). Het kwam er op aan de vader van dezevrijmetselaarszoon te ontdekken. Uit het boek van Léon Nève over de familieLammens bleek dadelijk dat op 22 februari 1795 te Gent werd geboren LouisLammens, tweede kind van Jacques Clément Lammens en zijn echtgenote IsabelleGilman.

Jacques Clément Lammens (1754-1825) was een zoon van de in 1706 te Kalkengeboren Josse Lammens en Petronilla Judoca de Loire (geboren te Deinze). Dezewas de weduwe van Albert Ferdinand van Wonterghem. Haar dochter Maria Judocavan Wonterghem1 maakte deel uit van het gezin Lammens, dat op 28 februari 1764

Page 159: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

daarna secretaris van de Sous-Préfecture aldaar, alsmede notaris en procureur. Hijwerd in 1808 lid van de loge L'Amitié te Kortrijk. Hij was de stagemeester vanLeonard Pycke (1781-1842), eveneens lid van L'Amitié, die in 1817 burgemeester vanKortrijk werd.

LAMMENS, Jacques - 307

in het Poortersboek van Gent werd ingeschreven.

Vader Josse Lammens vestigde zich te Gent aan de Hoogpoort als procureur bijeen aantal rechtsmachten. Omstreeks 1750 werd hij 'promotor' en procureur van dekerkelijke rechtbank, 'geestelyck hof des Bisdoms van Ghendt'. Deze rechtbank wasbevoegd voor de berechting van leden van de clerus, ook van leken inzake betwis-tingen die de kerk aangingen (zoals bijv. inzake huwelijk, testamentaire beschik-kingen, kerkelijke goederen). Het 'geestelyck hof' was gevestigd aan de westkant vande Nederscheldestraat - aan het uiteinde van het François Laurentplein (achter hetstandbeeld van Lieven Bauwens).

Josse Lammens hield in het Nederlands (zoals later ook Jacques Clément) eenfamiliaal 'Notitie-Boeck' bij, waarin de belangrijke evenementen in zijn persoonlijken gezinsleven werden opgetekend.

Josse Lammens overleed in juli 1778 en werd begraven in het kerkhof van hetrecollettenklooster (waar zich thans, rondom het standbeeld van Hippolyte Metde-penningen, het 'tuintje' van het gerechtsgebouw bevindt).

Jacques Clément Lammens werd geboren te Gent in 1754. Hij studeerde aan deuniversiteit te Leuven, eerst 'artes' (1773), daarna rechten waarvoor hij in 1777 hetlicentiaatsdiploma behaalde. Hij werd advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Hijvervoegde zoals zijn vader de kerkelijke rechtbank waar hij vanaf 1788 gedurendeenige tijd het ambt van 'commissaris' (juridisch assessor) vervulde. In die periodewerd de kerkelijke rechtbank voorgezeten door kanunnik Maximilien Macaire deMeulenaere*, 'officiaal' (vertegenwoordiger) van de bisschop.

In 1787 was deze kerkelijke rechtbank weliswaar afgeschaft door de gerechtelijkehervorming van keizer Jozef II, maar alleen voor zover haar beslissingen gevolgenvan gemeen recht hadden. Zij bleef als kerkelijke jurisdictie bestaan voor hettoepassen van het canoniek recht.

Omstreeks 1780 werd Jacques Lammens als jong advocaat lasthebber van graafChrétien Charles de Thiennes* voor de uitoefening als 'bedienelijk man' van diensrechten en verplichtingen als heer van Rumbeke.

In 1782 was Jacques Clément Lammens een van de stichtende leden van deSociété de Gand, een ontspannings- en lectuurvereniging die in feite de trefplaatswas van de voorstanders van politieke vernieuwing.

Wanneer en in welke loge hij tot de vrijmetselarij toetrad, weet men niet.

Buiten het feit dat hij uiterlijk in 1784 Voorzittend Meester was van de reguliereloge Les Frères Zélés, is over zijn maçonnieke activiteit niets bekend. Als Voor-zittend Meester van een pas opgerichte loge wist Jacques Clément Lammens zichin het bestuur van de loge te laten bijstaan door twee ervaren vrijmetselaars,

Page 160: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

308 - LAMMENS, Jacques

Jacques Mechelynck* (gewezen Voorzittend Meester van La Constante Union) enPieter Jacques Blommaert*.

Tijdens de eerste onlusten tegen keizer Jozef II in 1787 meldde Jacques ClémentLammens zich aan bij het vrijwilligerskorps van de hoofdgilden, dat door hetstadsbestuur was belast met het behoud van de openbare rust. Hij werd foerier in de2de compagnie van de Infanterie.

Tijdens de moeilijke periode van 1790 tot 1792 werd Jacques Clément Lammens,op voordracht van de vooruitstrevende Collatie, benoemd tot schepen van de Keure.Na de eerste Franse inval in 1792 werd hij verkozen tot een van de zestig'représentans provisionnels' van Gent. Deze 'représentans' zouden zetelen in een'Convention Nationale Belge', die er nooit kwam (hoewel men vanuit Gent hadgevraagd dat de zetel ervan in ieder geval in die stad zou worden gevestigd).

Lammens liet zich als advocaat ook inschrijven bij het Hof van beroep te Brusselen verwierf een benijdenswaardige faam als rechtsgeleerde. Te Gent was hij (zoalsonder meer Jean Baptiste Le Cat*) lid van de 'broederschap van Sint- Ivo', een aande Sint-Michielskerk verbonden confrerie die rechtsbijstand verleende aan wedu-wen, wezen en gevangenen.

Na de tweede Franse inval (juli 1794) maakte Jacques Clément Lammens deel uitvan het voorlopig stadsbestuur als lid van de commissie voor politie en justitie. Hijwerd lid van de 'Municipalité' in 1800 van de Arrondissementele raad en van de'Conseil Général' van het Scheldedepartement. Van 1800 tot 1814 vervulde hij infeite het ambt van 'sous-Préfet'.

Wanneer de toneelzaal van het Sebastiaanshof aan de Kouter in 1797 alsgesekwestreerd 'nationaal goed' werd geveild, was Jacques Lammens een van de 51vennoten van de maatschap 'Compagnie Piers & Co.' die de toneelzaal aankocht enhaar met horten en stoten bleef uitbaten tot zij in 1821 aan het stadsbestuur werdverkocht.

Het kruim van de Gentse burgerij behoorde tot deze maatschap, onder meer:Norbert Louis van Aken, Charles Alexandre de Meulemeester, Jean François deMeulemeester, Jean Villiot (zoon van François Villiot*), François Macqué (geborenMacKay), Thomas Bayley, Jean François Vispoel, Frans de Vos-Bauwens en zijnbroer Constant de Vos*, Lieven Bauwens, Ferdinand Jean Heyndrickx, JosseGoethals, Charles Rooman, Jean Baptiste Pisson, François en Jean Speelman,Guillaume Bossaert, Joseph van Alstein, Constant Louis Hopsomere en CharlesApers.

Jacques Clément Lammens werd een van de voorname Gentse notabelen. In 1803maakte zijn echtgenote bijv. deel uit van het aristocratische comité dat instond voorhet plechtige bezoek te Gent van de Eerste Consul Napoleon en zijn echtgenoteJoséphine de Beauharnais. Van dit comité waren onder meer ook lid: graaf JeanBaptiste d'Hane de Steenhuyse*, Pierre Georges de Meulenaere* en de echtgenotevan jonkheer Joseph Sébastien d'Hane de Stuyvenberghe*.

Page 161: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

Charles de Brouckère, die in 1815 gouverneur van Limburg en lid van de Raad van1

State werd, was de vader van Charles Marie de Brouckère (1796-1860), die in 1830lid werd van het Nationaal Congres, daarna liberaal volksvertegenwoordiger enherhaaldelijk minister. Van 1848 tot 1860 was hij burgemeester van Brussel. Hij wasin deze stad lid van de loge Les Amis Philanthropes. Ook zijn broer Henri Ghislain deBrouckère (1801-1891) zetelde in het Nationaal Congres en was liberaalvolksvertegenwoordiger.

LAMMENS, Jacques - 309

In 1811 en 1812 richtte Charles de Brouckère1, voorzitter van de 'CourImpériale' te Brussel, aan Jacques Clément Lammens twee brieven waarbij hij hemmet aandrang vroeg een benoeming als raadsheer bij dit Hof te aanvaarden: "Dansune conférence que je viens d'avoir avec Monsieur le Procureur Général sur la pro-position qu'il a à faire ... de deux candidats pour deux places de conseiller à la Courvacantes. ... nous nous sommes beaucoup occupés de vous, Monsieur. Nousformons des voeux de vous voir apporter à la Cour vos lumières, votre expérience,votre considération, vos vertus. Ces désirs, Monsieur, ne sont pas seulement lesnôtres, ils sont aussi ceux de tous les membres de la Cour..." (brief van 23 juni1811).

In een brief van 22 mei 1812 drong de Brouckère nogmaals aan: "Malgré quepassé quelque temps, vous ne paraissiez pas disposé à accepter une place deconseiller à la Cour Impériale, cependant comme j'ai de la peine à croire que vousvoulussiez vous condamner à courir éternellement la carrière, sans doute trèshonorable, mais infiniment pénible, d'avocat, ayant d'ailleurs ainsi que tous ceux quivous connaissent, et qui sont à même d'apprécier vos mérites et vos talens, le désirde vous voir associé à un corps que nous cherchons tous à environner d'autant deconsidération qu'il est possible, je viens de nouveau à charge pour vous demandersi vous accepteriez la place de Conseiller si vous étiez nommé".

Tot tweemaal toe weigerde Lammens dit vererend verzoek omdat een benoeming"le déplacement de mon ménage" zou vereisen, hetgeen hij niet wenste.

Jacques Clément Lammens genoot groot aanzien als rechtsgeleerde. Wanneergraaf Jean Baptiste d'Hane de Steenhuyse* in 1815 als Intendant van het departe-ment een lijst van notabelen opstelde, typeerde hij Lammens als "un jurisconsultebien famé. Il est très estimé". Lammens was overigens als jurist lid van deIntendantieraad die de Intendant in 1814 en 1815 adviseerde.

Tot het einde van zijn leven was Lammens een van de meest vermaardeadvocaten aan de Gentse balie. Tijdens de viering van zijn vijftig jaar lidmaatschapvan de balie in 1868, bracht Hippolyte Metdepenningen hulde aan de twee advocatendie op hem de grootste indruk hadden gemaakt: zijn stagemeester Jan BaptistHellebaut (zie onder de lemma's Goethals, Adriaen Jacques, en de Plotho) enJacques Clément Lammens.

Lammens was onder meer de raadsman van Philippe François Lippens (1742-1817) en zijn zoon Philippe Jean Lippens (1772-1839), beiden uit Moerbeke, voorde juridische regeling inzake de polders en wateringen waarvoor zij als dijkgravenverantwoordelijk waren (zie ook onder het lemma della Faille d'Assenede).

Page 162: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

310 - LAMMENS, Jacques

Jacques Clément Lammens won spoedig het vertrouwen van koning Willem I, diehem reeds in 1814 tot 'Geheimraad' benoemde en in 1815 tot waarnemend ministervan Justitie, tijdens de opdracht van de titularis graaf Charles Ignace de Thiennesde Lombise (1758-1839) in de Zuidelijke Nederlanden. In hetzelfde jaar werdLammens lid van de Nederlandse Raad van State. Het jaar daarop werd hij lid vande pas opgerichte Academie voor Wetenschappen en Letteren te Brussel.

Als lid van de Raad van State werd Lammens met twee andere rechtsgeleerdenuit de zuidelijke provincies (Pierre Thomas Nicolaï, president van het Hoog Ge-rechtshof van Luik en Jean Bernard de Guchteneere, president van het HoogGerechtshof te Brussel) door de koning belast met het onderzoek van een nieuwNederlands burgerlijk wetboek (ter vervanging van het Franse 'Code Napoléon' van1804). Lammens en de Guchteneere kenden elkaar reeds vrij lang: laatstgenoemde(1758-1834) was immers in 1790-1792 schepen van Gedeele en van de Keure teGent en was, opnieuw zoals Lammens, lid geworden van de Société de Gand(weliswaar pas in 1791). Van 1830 tot zijn overlijden in 1834 zetelde de Guchte-neere als unionistisch senator.

Voortbouwend op ontwerpen die tijdens de eerste jaren van het koninkrijk warenopgesteld, met de medewerking van de Deinzenaar Albert Beyens (zie onder hetlemma de Graeve de Cooreman), redigeerde een commissie een ontwerp van nieuwburgerlijk wetboek. Deze commissie werd voorgezeten door de Amsterdamsehoogleraar Joan Melchior Kemper (1776-1824). Met de steun van de koning redi-geerde Kemper een tekst die tot doel had "door eene juiste overeenstemming met deNederlandsche zeden en gebruiken een hoogeren trap van nuttigheid en vol-komenheid te geven, en te doen uitblinken door die oorspronkelijke regtskennis,welke te allen tijde in deze gewesten heeft gebloeid".

Het rapport van de drie Belgische rechtsgeleerden was niet mals voor het ontwerpvan Kemper. Hun belangrijkste bezwaar was dat het ontwerp van BurgerlijkWetboek te zeer afweek van het bestaande, door de bevolking gekende, recht: "Toutchangement subit et total de la législation actuelle est pénible pour les peuples desprovinces méridionales". Beter ware het: "de soumettre nos lois à un nouvel examen,de rejeter ce que l'opinion publique rejette et d'ajouter ce que les besoins du peupleréclament".

Bovendien maakten de Belgische juristen gedetailleerde kritiek op talrijkebepalingen van het ontwerp. Zij drukten tenslotte de wens uit dat de koning zoubesluiten tot "la formation d'une Commission de jurisconsultes choisis dans toutesles parties du Royaume; que cette Commission fût chargée de prendre pour base deson travail le Code civil qui nous régit et les lois et coutumes anciennes, qu'il seraitnécessaire de faire revivre; que le nouveau projet fût rédigé dans les deux langues àla fois, car une bonne traduction nous semble une entreprise qui surpasse les forcesd'un individu seul et même de plusieurs travaillant isolément; que ce travail fûtrendu public; qu'un appel fût fait à tous les talents, à toutes les lumières. Et alors lesEtats Généraux seraient appelés à délibérer sur un projet profondément médité,applicable à l'universalité des citoyens et déjà sanctionné par l'opinion générale".

Page 163: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

LAMMENS, Jacques - 311

Volgens Emiel van Dievoet was het verslag van de drie Belgische rechtsgeleerden"een alleszins merkwaardig stuk werk".

Toch hield de koning met hun wijze raad geen rekening. Zijn regering diende hetontwerp van Kemper in bij de Staten-Generaal, "zooals het was liggende". Deparlementaire behandeling leidde tot een nederlaag voor Kemper, omdat men ookin Noord-Nederland meende dat een algehele breuk met het bestaande recht nietverantwoord was.

Het verdere werk aan een nieuw Burgerlijk Wetboek voor het koninkrijkgeschiedde voortaan onder de leiding van Pierre Thomas Nicolaï, bijgestaan doorde Nederlandse rechtsgeleerde Carel Asser (1780-1836) alsmede door onder meerde Gentse advocaat Jozef Jean Van Crombrugghe (1770-1842). Deze werd zowelonder het Nederlands Bewind (1826-1830) als na de onafhankelijkheid (1830-1836,1840-1842) burgemeester van Gent. Jozef Jean van Crombrugghe was sedert 1812lid van de Gentse loge Les Vrais Amis. Van 1817 tot 1824 was van Crombrugghelid van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal. In 1824 werd hij lid van de Raadvan State.

Jacques Clément Lammens, door koning Willem I benoemd tot ridder in de Ordevan de Nederlandse leeuw, overleed in zijn buitenverblijf te Wetteren in 1825.

Uit zijn huwelijk (te Brussel) met Isabelle Gilman volgden drie kinderen.

a) Louise, geboren te Gent in 1790, huwde te Brussel Guillaume Mosselman. Hijwas waarschijnlijk een kleinzoon van de vermogende Brusselse negotiant en bankierJacques Mosselman (1719-1781), die behoorde tot een van de zeven 'lignages' vanBrussel, en die overigens burgemeester van deze stad werd. Onder deafstammelingen van Jacques Mosselman en zijn echtgenote Barbe 't Kint waren ertalrijke vrijmetselaars.

Een andere afstammeling van Jacques Mosselman is koningin Paola van België,en wel als volgt:

* Jacques Mosselman;

* zoon Corneille François Mosselman (1753-1829);

* kleinzoon Théodore Mosselman (1804-1876), die van 1847 tot zijn overlijdenliberaal senator was.

Een dochter van Théodore, Laure Mosselman 'de Chenoy' (naar het intussen inWaals-Brabant aangekochte domein) (1854-1925) huwde de burgemeester vanNapels, Fulco Beniamino Ruffo di Calabria, hertog van Guardia Lombardia engraaf van Sinopoli (1848-1901). De zoon van Fulco Beniamino, die ook devoornaam Fulco droeg (1884-1946) en die in 1928 prins werd, huwde Luisa Gazellidei conti Rossana e di Sebastiano. Zij zijn de ouders van de in 1937 geborenkoningin Paola.

Ook andere afstammelingen van Jacques Mosselman zijn het vermelden waard:Jean Casimir Périer (1847-1907), president van de Franse republiek; de echtgenotevan Valéry Giscard d'Estaing, president van de Franse republiek; Michel

Page 164: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

312 - LAMMENS, Jacques

Poniatowski, minister van Binnenlandse Zaken tijdens het presidentschap vanGiscard d'Estaing.

Naar aanleiding van de bezoeken van de familie Mosselman te Gent schreef despirituele stadsambtenaar Egide Norbert Cornelissen vijf 'coupletten' voor 'made-moiselle Eugénie Mosselman, de Bruxelles': Expression de reconnaissance pour leplaisir que nous a procuré, à Gand, le séjour d'une famille aimable.

b) Edouard (1793-1860) was eerst negotiant in zijn geboortestad, waar hij in 1818lid werd van La Félicité Bienfaisante. Later vestigde hij zich te Lille, waar hij in1860 overleed.

c) Louis, geboren te Gent in 1795 en er overleden in 1870, werd lid (als 'louveteau')van Les Vrais Amis in 1818. Hij werd notaris te Gent. Hij huwde te Utrecht dealdaar geboren Hermine Mulder (1797-1875).

Louis Lammens bezat een druk kantoor, waarvan talrijke nijveraars cliëntwerden. Hij was bijv. in 1825-1828 de notaris van Philippe Louis Vilain XIIII enBenjamin Kreps naar aanleiding van de oprichting van de maatschappij 'Mercurius'die het vervoer van Gent naar Antwerpen per stoomboot verzekerde (zie onder hetlemma Kreps, Augustin Jean). Deze maatschappij werd opgericht onder de vormvan een naamloze vennootschap. Dit was in die tijd vrij zeldzaam. Louis Lammenswas waarschijnlijk een heel bekwaam notaris: een ervaren belegger als PhilippeLouis Vilain XIIII zou de oprichting van een vennootschap niet hebben toe-vertrouwd aan eender welke notaris. Bovendien waren notaris Louis Lammens enmedevennoot Benjamin Kreps allebei lid van Les Vrais Amis.

Drie dochters van Louis Lammens en Hermine Mulder werden kloosterzuster.Zoon Jean Guillaume Lammens (1823-1875) werd koopman en huwde de EngelseEliza Potter. Na haar overlijden in 1858 trad hij toe tot de orde van de patersredemptoristen. In 1864 werd hij priester gewijd en hij bracht het nog tot secretaris-generaal van de orde in Rome.

De meest vermaarde zoon uit het huwelijk Lammens-Mulder was notaris JulesClément Lammens (1822-1908). Deze was van 1880 tot 1900 katholiek senator voorKortrijk, mede-eigenaar en redacteur van het katholieke dagblad Le Bien Public teGent. Met de textielnijveraars Joseph de Hemptinne (1822-1909) en Jean Casier(1820-1892) was hij een van de leiders van de ultramontaanse strekking in dekatholieke gemeenschap, alsmede van het daarbij aansluitende genootschap Sint-Vincentius à Paulo. Te Gent noemde men Jules Lammens 'papa Bien Public'. Hijwoonde aan de Houtlei in een prachtig herenhuis met supra-porta's, wand- enmuurschilderingen van de befaamde Gentse schilder Pieter Norbert van Reijsschoot.Dit huis was in 1768 grondig gerenoveerd door architect David 't Kint (vader vanLouis 't Kint*). Het was in 1754 door erfenis eigendom geworden van Colette de laVillette, echtgenote van Pierre Emmanuel d'Hane de Leeuwergem, moeder van graafEmmanuel Pierre d'Hane de Leeuwergem* en graaf Jean Baptiste d'Hane deSteenhuyse*. In 1768 verkocht mevrouw d'Hane (die intussen gravin was geworden)de woning aan toekomstig schepen van Gedeele Antoine Bernard Triest (1724-1793), een zoon van de burgemeester van Brugge. In 1828 werd de woning

Page 165: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

'Bertje Bast', die sedert 1829 de schermmeester van de Sint-Michielsgilde was, verliet1

de stad na de putsch en ging wonen te 's-Gravenhage waar hij een wapenschoolopende. In 1836 publiceerde hij er een Manuel d'escrime par le capitaine de Bast,ancien professeur de toute arme et gymnasiarque à la Société royale et chevalière deSaint-Michel à Gand.

LAMMENS, Jacques - 313

aangekocht door advocaat Jean Baptiste Minne-Barth die van 1837 tot 1840burgemeester van Gent was (zie onder het lemma Lammens, François JoachimPremier). Na zijn overlijden in 1851 werd het in 1852 verkocht aan Jules Lammens.

Uit het huwelijk van Jules Lammens met de te Nevele geboren Marie LouiseMinne (1825-1850) volgde onder meer Claire Lammens (1849-1921). Deze huwdede ingenieur Arthur Verhaegen (1847-1917), een kleinzoon van Pierre ThéodoreVerhaegen, advocaat te Brussel, Grootmeester van het Grand Orient de Belgique(1796-1862) en een van de oprichters van de Université Libre de Bruxelles. ArthurVerhaegen werd een van de voormannen van de christelijke arbeidersbeweging.Men noemde hem 'de rode baron'.

In 1877 liet Jules Lammens zijn notariskantoor over aan zijn neef Léon Nève(1848-1934), een zoon van Edouard Nève en Eugénie Lammens. Léon Nève werdin 1908 geadeld en breidde zijn naam uit tot 'Nève de Mévergnies'. Hij en vooral zijneerstgeboren zoon Joseph Nève cumuleerden het notarisambt met historischeopzoekingen en publicaties.

De schoonzuster van Louis Lammens, Elizabeth Angeline Mulder huwdeeveneens een Gents notaris, Edouard van de Poele (1794-1853). Notaris van dePoele zetelde in de gemeenteraad, eerst als orangist, daarna als katholiek. Eencynische tijdgenoot (de krijgsauditeur A. Holvoet) typeerde van de Poele als volgt:"... très lourd, en vogue, gagnant un argent fou. Esprit médiocre, mais actif ethonnête homme".

Notaris van de Poele was een broer van de vermaard gebleven Gentse kolonel,plaats- en brandweercommandant Louis van de Poele (1783-1856) die als huzaren-officier van Napoleon gedurende drie jaar krijgsgevangene was in Rusland en diein 1831 een belangrijke rol speelde bij het bedwingen van de orangistische putschvan de Franse kolonel Ernest Grégoire (1800-1848) en de Gentse schermmeesterAlbert Bast (bekend gebleven als 'Bertje Bast')1. Omdat het stadsbestuur oogluikendde putsch goedkeurde, had het ervoor gezorgd dat op de bewuste dag de viertrekpaarden van de brandweer uit de kazerne van het Geraard de Duivelsteenverwijderd werden, zodat kolonel van de Poele de paarden van een voorbijrijdendebruiloftskoets moest opeisen om het geschut van de pompiers tegen Grégoire tekunnen inzetten! Een pikant detail van de orangistische putsch is dat ErnestGrégoire op dat tijdstip de secretaris was van graaf Philippe Félix de Mérode (1791-1857), lid van het Voorlopig Bewind en van het Nationaal Congres, katholiekvolksvertegenwoordiger van 1831 tot 1857 en herhaaldelijk minister. In 1830 wasFélix de Mérode lid geworden van de Brusselse loge L'Union des Peuples, die eenkort bestaan kende.

Louis van de Poele, die zijn loopbaan als generaal afsloot, werd in 1837 lid vande Gentse loge La Fidélité, die door het Grand Orient de Belgique was opgericht om

Page 166: Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 (deel 2)

314 - LAMMENS, Jacques

een tegengewicht te vormen voor de orangistische loges La Félicité Bienfaisante, LesVrais Amis en Le Septentrion, die op dat tijdstip allen bij het Grootoosten vanNederland waren aangesloten. De vermaarde Deinse kunstschilder Charles LouisPicqué (1799-1869) maakte in 1838 een portret van generaal van de Poele.