Hoofdstuk 3 - Natuurpunt · 2017. 3. 27. · • excretiestelsel • voortplantingsstelsel •...
Transcript of Hoofdstuk 3 - Natuurpunt · 2017. 3. 27. · • excretiestelsel • voortplantingsstelsel •...
Hoofdstuk 3:
Het rijk van de dieren
1. Basiskenmerken van dieren (+ 3 domeinenindeling vlg. Woese e.a.)
– meercellige organismen
– eukaryote cellen (kern met kernmembraan waarin DNA opgesloten zit)
– nooit een celwand (= zonder cellulose)
– nooit bladgroenkorrels (=chloroplast) heterotroof
– hogere dieren nemen voedsel via mond en verwerken het daarna met behulp van een inwendig gelegen verteringsstelsel
– actief op zoek naar voedsel (kunnen zichzelf voortbewegen)
gebruik makende van skelet, spierstelsel en zenuwstelsel
– meestal ook nog andere orgaanstelsels
• ademhalingsstelsel
• bloedvatenstelsel
• excretiestelsel
• voortplantingsstelsel
• hormonaal (= endocrien) stelsel
heel ingewikkelde lichaamsbouw = grotere totale complexiteit
De verschillende stammen vertegenwoordigd door de representatieve diersoort
sponzen neteldieren platwormen ronde wormen
ringwormen
(gelede -)
gele buisspons oorkwal trilworm wortelknobbelaaltje regenworm
geleedpotigen weekdieren stekelhuidigen chordadieren
grote groene
sabelsprinkhaan gewone tuinslak zeester
Amerikaanse
zeearend
§2. Vergelijkend onderzoek van dierenstammen
1 Welke lichaamssymmetrie vertoont het dier?
= de mogelijkheid om uitwendig één of meer (denkbeeldige) symmetrievlakken aan te duiden, waarbij beide lichaamshelften elkaars spiegelbeeld vormen
LET OP: de helften zijn bij organismen nooit exact gelijk!
(vb. inwendige organen)
- tweezijdige symmetrie: slechts één symmetrie-as mogelijk
- veelzijdige of radiaire symmetrie: meer dan één symmetrie-as mogelijk
- niet-symmetrisch: op geen enkele manier in twee min of meer gelijke helften te verdelen
2 Welk skelet?
= structuur die de wele lichaamsdelen ondersteunt en beschermt. Vormt de aanhechting voor spieren
- Endoskelet: inwendig skelet, vaak uit been of kraakbeenslechts één symmetrie-as mogelijk
- Exoskelet: uitwendig skelet, biedt bescherming. Vaak uit chitine ( een hoornachtige stof) en eventueel versterkt met kalk
- Huidskelet: met platen en/of stekels bezette
3 Welke aanhangsels?
- Gelede poten: ledematen bestaanuit vaste delen, waartussen beweging mogelijk is dank zij gewrichten
- Ongelede aanhangsels, stekels,…: vb. inktvis, zeepier, fluwelen zeemuis,…
- Vaak zijn de aanhangsels vervormd tot grijppoten, vangarmen, zwempoten, antennen,…
4 Hoe is de lichaamsindeling?
- Gesegmenteerd = lichaam ingedeeld in ongeveer gelijke schijfjes, behalve kop en staart.Die indeling is niet noodzakelijk ook inwendig aanwezig
- Lichaam vaak afgeplat:- Zijdelings (lateraal): dieren met een smal lichaam
- Boven-onder of dorso-lateraal: dieren met een plat (breed) lichaam
- Chorda: elastische rugbuis, vaak enkel embryonaal aanwezig
5 Ademhaling en bloedsomloop
- Open bloedsomloop: lichaamsvloeistof circuleert vrij door het lichaam. Vervoer van voedings- en afvalstoffen, zuurstof en koolstofdioxide
- Gesloten bloedsomloop: circuleert in bloedvaten
- Gasuitwisseling bij veel eenvoudige maar ook hogere dieren door diffusie via lichaamswand
- Gespecialiseerde ademhalingsorganen: longen, kieuwen, boeklongen, tracheeën
schildpad kwal zeester spons
1. Sponzen
Geweispons
Chalina oculata Pallas
Broodspons
Halichondria panicea Pallas
witte buisjesspons
venusmandje
gele netwerkspons
gele buisspons:
Algemene bouw
• Kolonie
• Vastzittend
• Niet symmetrisch
• In- en uitstroom-
openingen
IN
UIT
Voeding
http://www.youtube.com/watch?v=T7E1rq7zHLc
http://www.youtube.com/watch?v=RmPTM965-1c&feature=BF&list=QL&index=1
http://www.youtube.com/watch?v=BW05vMziy2o
~ filter; heterotroof
-> opname van
voedseldeeltjes via
kraagcellen
2. Neteldieren(Holtedieren)
Schijfkwallen
Bloemdieren
• anemonen
• Koralen
• …
Andere klassen o.a. Hydroïdpoliepen of kwalpoliepen (4 kleine zoetwatersoorten in België, geslacht Hydra)
lampenkapje
spiegelei-kwal
anemoon
gouden
ster
koraal
boomkoraal
zeepaddestoel zeepaddestoel
oorkwal
zeeanemoon
zeedahlia
koraal
• Veelzijdig symmetrisch
• Darmzak
Schijfkwal
3 Platwormen
Vrijlevende platwormen
Zuigwormen
• parasiet
Lintwormen
• parasiet
a) trilhaarwormen
vrij levende platwormen
•
Indeling
a) Trilhaarworm: voeding
• Uitstulpbare slokdarm
• Vertakte darmzak
b) Zuigwormen
• leverbot
c) Lintwormen
wortelknobbelaaltje:
tweezijdig symmetrisch
§6. Stam 4. Ronde wormen
Voeding• Voedingswijze: uiteenlopend
• Vleeseters = carnivoren
• Planteneters = herbivoren
• Afvaleters = detritivoren
• Parasieten zoals spoelworm: gebruikt verteerd voedsel van de gastheer
vrijlevend
• Voeding
– Slokdarm
– Darmkanaal
– Anus
5. Gelede wormen
Segmenten
• Darmkanaal
• Bloedvatenstelsel
6. Weekdieren
Inktvissen/koppotigen
Tweekleppigen
Slakken
• huisjesslakken
• naaktslakken
Andere bv. tandschelpen
Algemene kenmerken
• Week lichaam
• Aanwezigheid van een schelp, gevormd door een huidplooi nl. de mantel
• Gespierde voet
De tweekleppigen
kokkel
tapijtschelp
Grote
strandschelp
zaagjenonnetje
Amerikaanse
zwaardschedeStevige
strandschelp
De slakken
Gewone tuinslakGewone poelslak
purperslak
zeenaaktslak
diepslakwulkwegslak
De koppotigen
7. Stekelhuidigen
zeelelie
haarsterzeester
zee-egel
zeekomkommer
slangster
8. Geleedpotigen
Algemene bouw
• Tweezijdig symmetrisch
• Uitwendig skelet gemaakt uit chitine
5 klassen
Duizendpoten
Miljoenpoten
Schaaldieren
Spinachtigen
Insecten
A) miljoenpoten
B) duizendpoten
Veelpotigen
• duizendpoten
• miljoenpoten
C) Schaaldieren
D) Spinachtigen
teek
schurftmijt
pseudoschorpioenen
hooiwagen
Kopborststuk
achterlijf
Uitwendige bouw
E) Insecten
Insecten
• Kop – borststuk- achterlijf
• Tracheeën
Tracheeën
Besluit geleedpotigen
9 chordadieren
Lancetvisjes – manteldieren - gewervelden
Stam -> onderstam
Chordadieren
Lancetvisjes
manteldieren
Vertebraten
=gewervelden
• Chorda= plooibare staaf van elastisch steunweefsel
lancetvisjes
• Met chorda. Vb. zakpijp
manteldieren
Gewervelden =
vertebraten
hebben een
wervelkolom in
plaats van een
elastische
rugbuis (chorda)
Stam -> onderstam -> klasse
Chordadieren
Lancetvisjes
manteldieren
Vertebraten
=gewervelden
vissen
amfibieën
reptielen
vogels
zoogdieren
vissen
Beenvissen
Kraakbeenvissen
Kaaklozen (o.a. prikken)
1 Vissen
• Beenvissen: benige schubben + slijmlaagje
benige schubben + slijmlaagje
kraakbeenvissen (vb. haaien): schubben
zijn kleine tandjes over het hele lichaam;
aan de mondrand zijn deze tandjes sterk
vergroot tot scherpe tanden die constant
worden vervangen
• uitwendige bevruchting
– Paaien: kuit en hom
Vissen
• afhankelijk van de omgeving voor de regeling van hun lichaamsT°
warmere of koelere plaatsen opzoeken
Koudbloedig = poikilotherm
Vb.: alligators warmen zich op in de zon
• Kikker, pad, salamander
2 Amfibieën
• Dunne huid met veel bloedvaten (ademhaling via de huid!)
• Slijmklieren: houden de huid vochtig
• Soms: gifklieren
Huid bij amfibieën
De mannelijke kikker klemt zich vast aan het vrouwelijke dier om de eitjes onmiddellijk
na het uitstoten te kunnen bevruchten = uitwendige bevruchting
• Vb. ringslang op eigen legsel (met lederachtige schaal)
3 Reptielen
4 Vogels
Veren als huidbedekking
Voorste ledematen omgevormd
tot vleugels
Eieren met kalkschaal
5 Zoogdieren
kasjmirgeit luiaard
Behaard lichaam, levendbarend, zogen jongen
vogelbekdier mierenegel
Placentale zoogdieren = met moederkoek. Jongen ontwikkelen in baarmoeder, waarna geboorte.Niet–placentale zoogdieren (vooral in Australië).
- Buideldieren: koala, wombat, kangoeroe, opossum. Na de geboorte gaat foetale ontwikkeling verder in de buidel.
- Eierleggende (!!) zoogdieren. cfr onderstaande vbn.