HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In...

38
HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru- dentie in grote lijnen ingegaan op de plaats die het kort geding in het burgerlijke procesrecht inneemt en wordt aandacht besteed aan de wijze van procesvoering in kort geding, waarbij de nadruk ligt op de praktische aspecten daarvan. Het kort geding is een geheel zelfstandige procedure, gericht op het verkrijgen van een voorlopige beslissing vooruitlopend op een eventuele bodemprocedure. Er hoeft geen bodemprocedure aanhangig te zijn of alsnog aanhangig te worden gemaakt. Dat is slechts anders in zaken op het gebied van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, die onder de werkingsfeer van het Trips-verdrag (Trb. 1995, 130) en/of art. 1019 Rv vallen (art. 1019i Rv). 1 Dan moet binnen een bepaalde termijn alsnog een bodemprocedure aanhangig gemaakt worden. In de praktijk wordt soms met de gedaagde overeengekomen dat deze het kortgedingvonnis zal respecteren, zodat een bodemprocedure achterwege kan blijven. 2 Als er al een bodemprocedure aanhangig mocht zijn, is er ook de mogelijk- heid voor zowel eiser als gedaagde te vorderen dat de bodemrechter een voorlopige voorziening treft (art. 223 Rv). Dit incident kan ruwweg worden gekarakteriseerd als een kort geding binnen het kader van een aanhangige bodemprocedure. 3 In tegenstelling tot een vonnis in kort geding geldt een voorziening ex art. 223 Rv slechts voor de duur van de bodemprocedure. 4 * Mr. R.G. Hendrikse is professional support lawyer/advocaat bij Van Doorne te Amsterdam. 1 Vgl. Kamerstukken II 2005/06, 30 392, nr. 3, p. 17. Zie ook Van Nispen 2012 (T&C Rv), art. 1019i Rv, aant. 1. 2 Vgl. Kamerstukken I 2001/02, 26 855, nr. 16, p. 41-42. 3 Vgl. Van Maanen/Van Dam-Lely 2012 (T&C Rv), art. 223 Rv, aant. 1 sub a. 4 Vanaf de datum waarop het eindvonnis in de hoofdzaak is uitgesproken heeft dat eindvonnis rechtskracht en vervangt het daarmee de voorziening ex art. 223 Rv voor zover daarin is beslist op een vordering die vooruitloopt op dezelfde vordering in de hoofdzaak (HR 6 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5056 (NV Luchthaven Schiphol/Chipshol III). 317

Transcript of HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In...

Page 1: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

HOOFDSTUK 12

Kort geding

R.G. Hendrikse*

12.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in grote lijnen ingegaan op de plaats die het kort geding in hetburgerlijke procesrecht inneemt en wordt aandacht besteed aan de wijze vanprocesvoering in kort geding, waarbij de nadruk ligt op de praktischeaspecten daarvan.

Het kort geding is een geheel zelfstandige procedure, gericht op hetverkrijgen van een voorlopige beslissing vooruitlopend op een eventuelebodemprocedure. Er hoeft geen bodemprocedure aanhangig te zijn of alsnogaanhangig te worden gemaakt. Dat is slechts anders in zaken op het gebiedvan de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, die onder dewerkingsfeer van het Trips-verdrag (Trb. 1995, 130) en/of art. 1019 Rvvallen (art. 1019i Rv).1 Dan moet – binnen een bepaalde termijn – alsnog eenbodemprocedure aanhangig gemaakt worden. In de praktijk wordt somsmet de gedaagde overeengekomen dat deze het kortgedingvonnis zalrespecteren, zodat een bodemprocedure achterwege kan blijven.2

Als er al een bodemprocedure aanhangig mocht zijn, is er ook de mogelijk-heid – voor zowel eiser als gedaagde – te vorderen dat de bodemrechter eenvoorlopige voorziening treft (art. 223 Rv). Dit incident kan ruwweg wordengekarakteriseerd als een kort geding binnen het kader van een aanhangigebodemprocedure.3 In tegenstelling tot een vonnis in kort geding geldt eenvoorziening ex art. 223 Rv slechts voor de duur van de bodemprocedure.4

* Mr. R.G. Hendrikse is professional support lawyer/advocaat bij Van Doorne te Amsterdam.1 Vgl. Kamerstukken II 2005/06, 30 392, nr. 3, p. 17. Zie ook Van Nispen 2012 (T&C Rv), art. 1019i

Rv, aant. 1.2 Vgl. Kamerstukken I 2001/02, 26 855, nr. 16, p. 41-42.3 Vgl. Van Maanen/Van Dam-Lely 2012 (T&C Rv), art. 223 Rv, aant. 1 sub a.4 Vanaf de datum waarop het eindvonnis in de hoofdzaak is uitgesproken heeft dat eindvonnis

rechtskracht en vervangt het daarmee de voorziening ex art. 223 Rv voor zover daarin is beslistop een vordering die vooruitloopt op dezelfde vordering in de hoofdzaak (HR 6 februari 2009,ECLI:NL:HR:2009:BG5056 (NV Luchthaven Schiphol/Chipshol III).

317

Page 2: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

Daardoor lijken rechters (soms) eerder geneigd om een vordering op de voetvan dit artikel toe te wijzen, nu zij weten dat de beslissing toch zijn krachtverliest als de hoofdzaak om welke reden dan ook zou eindigen.

12.2 Wet- en regelgeving

Het kort geding is geregeld in de veertiende afdeling van Titel 2 van Boek 1Rv. De gewone regels van de dagvaardingsprocedure zijn op het kortgeding van toepassing, tenzij de wet anders bepaalt of de aard van hetkort geding in de gegeven situatie het tegendeel meebrengt.5

Het op www.rechtspraak.nl gepubliceerde ‘Procesreglement kort gedingenrechtbanken civiel/familie‘ (hierna ook aangeduid als: ‘Procesreglement KGciviel’) bevat landelijke voorschriften voor kort gedingen die worden be-handeld door de afdeling of het team civiel en, in voorkomende gevallen,door de afdeling of het team familie van de rechtbanken.6 Men zij eropbedacht dat enkele rechtbanken lokale aanvullingen/afwijkingen hebbengepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Zoals hierna7 nog aan de orde zalkomen, kan een kort geding ook worden gevoerd ten overstaan van dekantonrechter indien het een zaak betreft die ook in een bodemprocedurebij de kantonrechter thuishoort (art. 254 lid 58 Rv). Voor kort gedingen bij dekantonrechter bevat het – eveneens op www.rechtspraak.nl gepubliceerde –

‘Procesreglement kort gedingen rechtbanken, kantonzaken’ (hierna ook aan-geduid als: ‘Procesreglement KG kanton’) landelijke voorschriften. Ook hierdient men bedacht te zijn op plaatselijke aanvullingen/afwijkingen.

Het is zaak dat men zich goed op de hoogte stelt van de inhoud van dezereglementen. Art. 1.1 van het Procesreglement KG civiel en art. 1.7 van hetProcesreglement KG kanton bepalen namelijk dat bij niet-naleving van een

5 Vgl. W. Schenk/J.H. Blaauw, Het kort geding, ‘A. Algemeen Deel’, Deventer: Kluwer 2002, p. 92-93.6 Vgl. art. 1.1 Procesreglement KG civiel. Dit reglement bevat naar zijn aard niet meer dan een –

ruim bekendgemaakte – afspraak van rechters in het kader van de uniforme rechtstoepassing(vgl. r.o. 2.2. in Vzngr. Rb. ’s-Gravenhage 8 oktober 2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BG4859). Opwww.rechtspraak.nl gepubliceerde procesreglementen worden wel aangemerkt als ‘recht’ in dezin van art. 79 Wet RO, hetgeen inhoudt dat de Hoge Raad de toepassing daarvan kan toetsen.Zie onder meer HR 28 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2117 (De Nieuwe Woning/Staat derNederlanden). Zie m.b.t. het bekendmakingsvereiste K. Teuben in haar annotatie sub 4 bij HR14 januari 2005 in JBPr 2005, 20, ECLI:NL:HR:2005:AR5752 (geanonimiseerd).

7 Zie hierna sub 12.9 (De kantonrechter in kort geding).8 Met de Reparatiewet Wgbz (Stb. 2013, 92) is per 1 april 2013 een nieuw lid 4 aan art. 254 Rv

toegevoegd waarbij alleen het (oude) vierde lid tot lid 5 is vernummerd en niet het (per 1 januari2013) ingevoerde vijfde lid is vernummerd tot lid 6. Ten tijde van het redigeren van de zesde drukvan dit hoofdstuk is een wetsvoorstel aanhangig om deze omissie te herstellen (Kamerstukken II2013/14, 33 771, nr. 2).

318

Page 3: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

in deze reglementen gegeven voorschrift de rechter daaraan het gevolg kanverbinden dat hem met het oog op de aard van het voorschrift en de ernstvan het verzuim passend voorkomt. Indien de omstandigheden daartoeaanleiding geven kan de rechter eventueel wel van deze reglementenafwijken.9

12.3 De voorlopige voorziening

Het kort geding is gericht op het verkrijgen van een ordemaatregel zolangde definitieve rechtsverhouding tussen partijen niet is vastgesteld. De kort-gedingrechter mag echter niet zuiver ordenend optreden.10 Zijn beslissingmoet een juridische grondslag hebben.

Een verklaring van/voor recht of een vordering tot ontbinding van eenovereenkomst is in kort geding niet toewijsbaar nu deze vorderingen zich inbeginsel niet verdragen met de aard van een voorlopige voorziening.11 Welkan een kort geding worden beschouwd als eis in hoofdzaak bij eenconservatoir beslag indien het betreffende kort geding strekt tot verkrijgingvan een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling tot verzekering waar-van het conservatoire beslag is gelegd.12

Veelal strekt een kort geding er toe om een ge- of verbod te verkrijgen omeen bepaalde handeling te verrichten. Daarnaast wordt het kort geding ookvaak ingezet om een conservatoir beslag opgeheven te krijgen. Ook wordtnog wel eens – veelal tevergeefs – getracht om in kort geding de executie vaneen vonnis te voorkomen.13 Daarnaast wordt het kort geding vaak aange-wend ter verkrijging van betaling van een geldvordering.14

Aan de uitspraak in kort geding komt geen gezag van gewijsde toe.15 Eenvonnis in kort geding bevat slechts voorlopige oordelen en beslissingenwaaraan partijen noch in de bodemprocedure noch in een later kort gedinggebonden zijn. Wel zal de kortgedingrechter zijn oordeel in beginsel moeten

9 Art. 1.2. van het Procesreglement KG civiel en art. 1.9 van het Procesreglement KG kanton.10 Vgl. Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, Tjong Tjin Tai, art. 256, aant. 3.11 HR 2 april 1976, ECLI:NL:HR:1976:AB6891 (Perbo/Ontvanger) respectievelijk r.o. 3.5 in HR 6 april

2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6727 (C. e.a./ Tennisvereniging ‘De IJpelaar’).12 HR 26 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2861 (Ajax/Reule). Zie ook HR 3 september 2010, ECLI:

NL:HR:2010:BM6082 (Holding Company België/ DHV).13 Zie voor de (beperkte) gevallen waarin dat mogelijk is W. Schenk/J.H. Blaauw, Het kort geding (A.

Algemeen Deel), Deventer: Kluwer 2002, par. 5.2.2. Zie ook HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575 (Ritzen/Hoekstra) en r.o. 7 in Hof ’s-Gravenhage 20 januari 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BH0703.

14 Zie hierna sub 12.8 (Geldvorderingen in kort geding).15 HR 16 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1583 (Kloes/Fransman).

319

Page 4: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

afstemmen op het oordeel van de bodemrechter indien deze een vonnis in dehoofdzaak heeft gewezen, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussen-vonnis of een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum.16 Onderomstandigheden kan er plaats zijn voor een uitzondering op dit beginsel,bijvoorbeeld indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op eenmisslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op eentegen dat bodemvonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afge-wacht. Aangenomen moet worden dat de rechter in kort geding ook kanafwijken van de beslissing van de bodemrechter, indien sprake is vannieuwe na de uitspraak in de bodemprocedure voorgevallen of aan het lichtgekomen feiten die, als zij aan de bodemrechter bekend waren geweest toenhij uitspraak deed, tot een andere beslissing zouden hebben geleid.17 De‘afstemmingsregel’ geldt slechts als de bodemzaak speelde tussen dezelfdepartijen als die in het latere kort geding, zij het dat de Hoge Raad deze regelook toepast als het gaat om partijen die formeel weliswaar van elkaarverschillen, maar gezien hun positie vergaand met elkaar gelijk te stellenzijn terwijl hun achterliggende belang hetzelfde is.18 Daarnaast moet wor-den aangenomen dat de ‘afstemmingsregel’ slechts geldt voor een contra-dictionaire bodemprocedure, zodat de kortgedingrechter zijn oordeel inbeginsel niet hoeft af te stemmen op een verstekvonnis dat in de bodem-procedure is gewezen.19

In het geval een kort geding wordt gevolgd door een bodemproceduretussen dezelfde partijen in materieel (ongeveer) dezelfde zaak, vervalt dooreen andersluidend bodemvonnis de eerder gegeven voorziening in kortgeding, indien dat bodemvonnis mee zou brengen dat de grondslag aan dein kort geding gegeven voorziening komt te ontvallen.20 In een laterebodemprocedure kan de bodemrechter natuurlijk ook expliciet de eerderin kort geding gegeven voorziening opheffen of vervangen door een andereveroordeling. Een uitspraak in een bodemprocedure waarin een geldvorde-ring alsnog wordt afgewezen, heeft tot gevolg dat de betaling naar aanlei-ding van het eerdere vonnis in kort geding onverschuldigd was.21

16 HR 19 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5870 (Staat der Nederlanden/Vereniging Nederlandse Vak-bonden Varkenshouders) en HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015 (Yukos Int. c.s./Promneft-stroy en Rosneft).

17 Vgl. A-G Bakels sub 2.7 voor HR 19 mei 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA5870 (Staat der Nederlanden/Vereniging Nederlandse Vakbonden Varkenshouders).

18 Zie hierover G. van Rijssen in zijn annotatie in JBPr 2011, 20 bij HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015 (Yukos Int. c.s./Promneftstroy en Rosneft).

19 Vgl. H.J. Snijders in zijn annotatie bij voornoemd arrest van 19 mei 2000 in NJ 2001, 407 en in zijnannotatie in NJ 2007, 483 bij HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559 (Bijl/Van Baalen). Zieverder laatstgenoemd arrest voor de betekenis van een nog niet in kracht van gewijsde gegaanbodemvonnis in een opheffingskortgeding ex art. 705 Rv.

20 HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2652 (Grebe/Coöperatieve Tuinbouw Aankoopvereniging).21 Vgl. A.F. Eeken, Geldvordering in kort geding, NTBR 2002, 10, p. 532.

320

Page 5: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

Verbeurde dwangsommen ter zake van een eerder verbod in kort gedingblijven wel gewoon verschuldigd.22

Voor wat betreft het moment waarop door een andersluidend bodemvonnishet eerder in kort geding gewezen vonnis komt te vervallen, was deoverheersende opvatting dat dit bij een uitvoerbaar verklaard bodemvonnishet geval is vanaf het moment dat het bodemvonnis is gewezen en bij eenniet uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zodra het andersluidendebodemvonnis kracht van gewijsde heeft verkregen (uiteraard voor zover hetgaat om identieke vorderingen).23 Op 6 februari 2009 heeft de Hoge Raadechter beslist dat de rechtskracht van een op de voet van art. 223 Rvgewezen provisioneel vonnis komt te vervallen op het moment dat eenandersluidend vonnis in de hoofdzaak wordt uitgesproken, waarbij het geenverschil maakt of het vonnis in de hoofdzaak al of niet uitvoerbaar bijvoorraad is verklaard.24 Uit dit arrest wordt wel afgeleid dat ook derechtskracht van een kortgedingvonnis eindigt zodra uitspraak in de bo-demprocedure is gedaan.25 Omdat het kort geding en de bodemprocedure –anders dan bij een provisionele voorziening ex art. 223 Rv – geheelonafhankelijk van elkaar worden gevoerd, is de hiervoor genoemde over-heersende (oude) opvatting ook nog verdedigbaar.26

12.4 Informele procesvoering, verschillen met de bodemprocedure

Ook in de procesvoering wijkt het kort geding aanzienlijk af van debodemprocedure. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de aard en de functievan het kort geding, te weten een middel om in spoedeisende zaken op(soms zeer) korte termijn een voorlopige voorziening te verkrijgen. Dit kanalleen werken als de procedure informeel is en allerlei tijdrovende activitei-ten achterwege blijven. Zo worden in beginsel geen conclusies gewisseld,ofschoon partijen in de praktijk vaak wel hun op schrift gestelde standpun-ten als pleitnotities overleggen. Een ander in het oog springend verschil metde bodemprocedure is dat zelfs de dagvaarding achterwege kan blijvenindien partijen vrijwillig verschijnen (art. 255 lid 2 Rv).

22 HR 22 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0992 (Kempkes/Samson).23 Zie ook A-G Wesseling-Van Gent sub 2.28 voor HR 6 februari 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BG5056

(NV Luchthaven Schiphol/Chipshol III).24 HR 6 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5056 (NV Luchthaven Schiphol/Chipshol III).25 Zie R.J.C. Flach, AAe Katern 115 en Stein/Rueb, Compendium Burgerlijk Procesrecht, Kluwer

2013, nr. 12.10 sub 3.26 Vgl. H.J. Snijders in zijn annotatie bij voornoemd arrest van 6 februari 2009 in NJ 2010,139.

321

Page 6: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

De rechter in kort geding is vrij in zijn oordeel of voldoende gesteld is en ofde feiten voldoende vaststaan voor het al of niet toewijzen van de ge-vorderde voorziening(en).27 Verder missen de gewone regels met betrek-king tot de te gebruiken bewijsmiddelen en de daaraan toe te kennenbewijskracht toepassing.28 Partijen zijn meestal ook nog niet aan bewijs-levering omtrent hun rechten en verplichtingen toe, zodat het erom gaat water voorshands omtrent de afloop van een eventuele hoofdzaak en omtrentde over en weer aanwezige belangen aannemelijk is.29 De kortgedingrechteris dan ook – met de nodige terughoudendheid – bevoegd om gevraagdevoorziening(en) te weigeren, wanneer hij daar zonder nadere bewijsvoeringgeen beslissing over kan geven.30 Een nader onderzoek in de vorm van een(comparitie van partijen en) getuigenverhoor is in kort geding echter nietuitgesloten en kan plaatsvinden in geval de belangen die op het spel staan ende mate van spoedeisendheid dat rechtvaardigen.31 Zo kan de kortgeding-rechter ter zitting besluiten om iemand, direct of op een later moment, alsgetuige te horen en dus ook de eed of de belofte te laten doen (art. 177 lid 2Rv). Dat komt echter maar zelden voor. Wel worden nog wel eens één ofmeer personen, die in een bodemprocedure als getuige zouden kunnenoptreden, ter zitting als zogenoemde ‘informanten’ gehoord. Met die infor-matie kan dan bij de beoordeling van het geschil rekening worden gehouden.

Uiteraard dienen bij dit alles de algemene beginselen van een behoorlijkerechtspleging gewaarborgd te blijven. Zo zal de kortgedingrechter eroptoezien dat wordt beslist aan de hand van stukken tot kennisnemingwaarvan partijen voldoende gelegenheid hebben gehad.32 De rechter dientsteeds een balans te vinden tussen enerzijds het belang dat de gedaagdeheeft bij processuele waarborgen en anderzijds het belang van de eisendepartij bij een beslissing op (soms zeer) korte termijn.

In het kader van kortgedingprocedures worden normaal gesproken geenburgerlijke rechten en verplichtingen vastgesteld. Om die reden werd eraltijd van uitgegaan dat art. 6 EVRM niet van toepassing is op het kort

27 HR 21 april 1978, ECLI:NL:HR:1978:AH8582 (Pfizer/Meditec).28 Zie onder meer HR 19 december 1958, NJ 1959, 127 (Pellegrom/gemeente Zeist).29 Vgl. Kamerstukken II 1981, 10 377, nr. 7, p. 11 en HR 1 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3525

(Diageo/Esperamos c.s.).30 HR 21 april 1978, ECLI:NL:HR:1978:AH8582 (Pfizer/Meditec) en HR 4 juni 1993, ECLI:NL:

HR:1993:ZC0986 (Vredo/Veenhuis).31 Hof ’s-Gravenhage 10 september 1987, ECLI:NL:GHSGR:1987:AC1602. Zie ook W. Schenk/J.H.

Blaauw, Het kort geding, ‘A. Algemeen Deel’, Deventer: Kluwer 2002, p. 158 en 159. Ook is dekortgedingrechter bevoegd, maar niet verplicht, om zich door deskundigen te laten voorlichten(HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986 (Vredo/Veenhuis).

32 HR 31 januari 1975, ECLI:NL:HR:1975:AB6514 (Schulte/Verheij) en HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF1210 (Dipasa/Huyton).

322

Page 7: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

geding. In 2009 heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens33

echter geoordeeld dat procedures betreffende voorlopige maatregelen welonder de reikwijdte van het recht op een eerlijk proces vallen, mits het rechtdat ter discussie staat een burgerlijk recht is in de zin van art. 6 EVRM en devoorlopige maatregel bepalend is voor dat recht. Het hof accepteert wel dathet wegens de noodzaak van snelle beslissing in een procedure overvoorlopige maatregelen niet altijd mogelijk zal zijn aan alle eisen vanart. 6 EVRM te voldoen.

12.5 Absolute en relatieve bevoegdheid

De voorzieningenrechter van de afdeling of het team civiel/familie is(absoluut) bevoegd in burgerlijke zaken met een spoedeisend karakter, zijhet dat eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard wanneer er in spoedeisendegevallen een andere snelle rechtsgang openstaat waarin eiser een resultaatkan bereiken dat met een kort geding vergelijkbaar is.34 Hij kan dus ookbevoegd zijn als er voor de berechting van de bodemzaak een andere rechterbevoegd is of als er een bijzondere rechtsgang is voorgeschreven, zoals eenklachtprocedure of arbitrage.35 Dit is anders bij het kantonale kort geding.36

Ten aanzien daarvan schrijft art. 254 lid 5 Rv voor dat het een zaak moetbetreffen waarin de kantonrechter ook in een bodemprocedure bevoegd zouzijn. De kantonrechter zal zich dan ook onbevoegd moeten verklaren inzaken die ten gronde door een kamer voor andere zaken dan kantonzakenworden behandeld en zal de zaak op de voet van art. 71 Rv moetenverwijzen.37

Ten aanzien van de relatieve bevoegdheid is in de jurisprudentie de regelontwikkeld dat eiser gedaagde zowel kan oproepen voor de kortgeding-rechter van het arrondissement waar de voorziening moet worden getroffenals voor de rechter in kort geding die volgens de gewone regels van relatievebevoegdheid is aangewezen.38 Op grond van art. 110 lid 1 Rv moet derechter ambtshalve de relatieve bevoegdheid toetsen in zaken waarin (i) de

33 EHRM 15 oktober 2009, ECLI:NL:XX:2009:BK6011(M./Malta).34 HR 16 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1053 (D./Staat der Nederlanden).35 Zie ook art. 1051 lid 2 Rv.36 Zie ook sub 12.9 (De kantonrechter in kort geding).37 Art. 71 Rv wordt ook in kort geding toegepast (zie Hof Amsterdam 1 maart 2007 ECLI:NL:

GHAMS:2007:BA4004 en Ktr. Rb. Haarlem 30 januari 2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BH1673).38 Aldus reeds HR 1 mei 1896, W. 6811 (Flament/Raupp) en HR 23 november 1917, NJ 1918, p. 6, W.

10202 (Oudenhoven/Brass). Zie ook W. Schenk/J.H. Blaauw, Het kort geding, ‘A. Algemeen Deel’,Deventer: Kluwer 2002, p. 95. Zie ook r.o. 2.2. in Pres. Rb. Zwolle 26 juli 1999, ECLI:NL:RBZWO:1999:AH7981 voor een ontkennend antwoord op de vraag of deze regel ook bijgeldvorderingen kan worden toegepast.

323

Page 8: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

vordering ten hoogste € 25 000 beloopt, (ii) zaken betreffende een indivi-duele arbeidsovereenkomst, (iii) bij consumentenzaken (art. 101 Rv) en (iv)bij huurzaken over woonruimte of bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 BW(art. 103 Rv, tweede zin). Dit geldt natuurlijk ook voor de voorzieningen-rechter van de afdeling of het team civiel/familie als een dergelijke zaakdaar wordt aangebracht.39 Uiteraard kunnen partijen de aangezochte rech-ter altijd alsnog (relatief) bevoegd maken door een daartoe strekkendeovereenkomst, eventueel mondeling ter zitting gesloten.40 Doen zij datniet, dan kan dit ertoe leiden dat de rechter zich onbevoegd verklaart ende zaak naar de wel relatief bevoegde rechter verwijst (art. 110 lid 2 Rv).41

In andere dan de in art. 110 lid 1 Rv genoemde zaken, zal de verschenengedaagde verweer moeten voeren indien deze meent dat sprake is vanrelatieve onbevoegdheid. Dit is niet altijd even zinnig.42 In veel gevallen zalde kortgedingrechter gedaagde erop wijzen dat bij handhaving van ditverweer de exercitie vermoedelijk in een ander arrondissement overgedaanzal moeten worden. Niet zelden wordt gedaagde er dan ter zitting vanovertuigd om op die grond dit verweer uit praktische overwegingen te latenvaren en wordt dit vervolgens in het vonnis aangegrepen om toch relatievebevoegdheid aan te nemen.

12.6 Spoedeisend belang

Gezien de tekst van art. 254 lid 1 Rv, waaruit volgt dat het moet gaan omspoedeisende zaken waarin een onmiddellijke voorziening wordt vereist,moet worden aangenomen dat het de bedoeling van de wetgever is om hetkort geding te reserveren voor spoedeisende zaken, waarin enerzijds onver-wijld handelen is geboden en anderzijds de afloop van de gewone bodem-procedure niet kan worden afgewacht.

De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belangheeft bij de gevraagde voorziening moet beantwoord worden aan de handvan een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestandten tijde van de uitspraak.43 Het gaat dus niet louter om een absoluutspoedeisend belang, maar om spoedeisendheid in relatie tot (vergeleken

39 Gezien het woord ‘ook’ in art. 254 lid 5 Rv is het in kantonzaken immers ook mogelijk om de zaakvoor te leggen aan de voorzieningenrechter van de afdeling of het team civiel/familie.

40 Vgl. Kamerstukken II 2002/03, 28 863, nr. 3, p. 7.41 Zie bijvoorbeeld Vzngr. Rb. ’s-Gravenhage 23 oktober 2012, IEPT 20121023 op www.boek9.nl en

Vzngr. Rb. Dordrecht 24 juli 2008, ECLI:NL:RBDOR:2008:BD8586.42 Vgl. R.G. Hendrikse/P.A. Josephus Jitta, Aan Wil Besteed (Wedekind-bundel), Deventer: Kluwer

2003, p. 403.43 HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553 (Gemeente Groningen/Reilman).

324

Page 9: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

met) het belang van de wederpartij.44 De aanwezigheid van een spoedei-send belang beoordeelt de rechter zo nodig ambtshalve.45

De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan een rolspelen bij de afweging of er een spoedeisend belang is, maar vormt niet altijden zonder meer een zelfstandige grond voor weigering van een gevraagdevoorziening.46 Er kunnen immers goede gronden zijn voor de eisende partijom pas na enige tijd te procederen, bijvoorbeeld omdat er uitzicht bestondop een minnelijke regeling of dat een kwestie ineens acuut is geworden naeen lange tijd sluimerend te zijn geweest.47

In beginsel dient elke afzonderlijke vordering getoetst te worden aan hetcriterium van spoedeisendheid.48 Uit de enkele omstandigheid dat spoed-eisend belang bij een verbod tot inbreukmakend handelen bestaat volgt nietdat zodanig belang ook bestaat bij een voorschot op schadevergoeding.49 DeHoge Raad maakt een uitzondering voor een nevenvordering ter zake vanbuitengerechtelijke kosten indien die nevenvordering niet of onvoldoendewordt betwist en de hoofdvordering voldoende spoedeisend is.50

12.7 Zaak moet geschikt zijn voor een kort geding

Art. 256 Rv bepaalt dat indien de voorzieningenrechter oordeelt dat de zaakniet geschikt is om in kort geding te worden beslist, hij de voorzieningweigert. Hoewel de kortgedingrechter ook ambtshalve tot het oordeel kankomen dat een zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist,51

zal gedaagde doorgaans zoveel mogelijk argumenten voor een geslaagdberoep op art. 256 Rv naar voren brengen. Gedaagde dient zich bij hetopwerpen van zogenoemde ‘kortgedingmist’ wel te realiseren dat daarbij dewaarheidsplicht van art. 21 Rv in acht moet worden genomen. Zo mag eenpartij niet bewust feiten achterwege laten waarmee de wederpartij niet

44 Vgl. Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, Tjong Tjin Tai, art. 254 Rv, aant. 3.45 HR 2 februari 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB3472 (X./Y.).46 HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553 (Gemeente Groningen/Reilman).47 Vgl. annotatie P.A. Stein bij laatstgenoemd arrest van 29 november 2002 in NJ 2003, 78.48 HR 23 april 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC0034 (mr. M./mr. T).49 HR 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5519 (HBS Trading/Danestyle).50 HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1522 (Bax/Weijers). Zie ook Hof Amsterdam 11 augustus

2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK1837 voor een uitzondering bij een nevenvordering ter zake vaneen contractuele boete.

51 HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986 (Vredo Dodewaard/Veenhuis). Volgens de Hoge Raadbrengen hedendaagse opvattingen wel mee dat van deze bevoegdheid terughoudend gebruikbehoort te worden gemaakt.

325

Page 10: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

bekend is en waardoor de zaak op een onjuiste, met de werkelijkheidstrijdige wijze aan de rechter wordt gepresenteerd.52

Een zaak kan ongeschikt zijn voor een kort geding indien binnen hetbeperkte bestek van een behandeling in kort geding onvoldoende inzichtkan worden verkregen in de feiten. Dit kan in veel gevallen grond vormenom gevraagde voorzieningen te weigeren. Dat kan aan de orde zijn indiendoor gedaagde zodanige verweren worden gevoerd, dat niet zonder diep-gaand onderzoek met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat debodemrechter die verweren als ongegrond zal verwerpen. Voor een derge-lijk diepgaand onderzoek leent het kort geding zich immers in beginselniet.53 Het is echter niet zo dat een feitelijk ingewikkelde zaak nooit tot eenvoorziening kan leiden; de rechter zou bijvoorbeeld kunnen oordelen dat debelangen over en weer zodanig zijn dat een onmiddellijke voorziening (diemogelijk achteraf bezien ongegrond is) beter is dan te wachten totdat defeiten uitgekristalliseerd zijn.54 Ook is denkbaar dat in een tussenvonnis eenordemaatregel wordt gegeven tot het moment waarop op bepaalde punten(meer) duidelijkheid is verkregen.

Een zaak kan tevens ongeschikt zijn om in kort geding te worden beslistindien de gevolgen van een eventuele beslissing onvoldoende te overzienzijn.55 Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de mogelijke schade voorgedaagde als gevolg van een te geven beslissing niet valt te bepalen. Debeantwoording van een ingewikkelde rechtsvraag zal daarentegen niet snelgrond vormen voor een geslaagd beroep op art. 256 Rv. Het feit dat een kortgeding zich (veelal) niet leent voor een diepgaand onderzoek naar de uitlegvan wetsbepalingen, belet de kortgedingrechter niet om ten minste eenvoorlopig oordeel te geven over de uitleg van bepaalde wetsartikelen.56

12.8 Geldvorderingen in kort geding

Volgens de Hoge Raad57 dient een in kort geding ingestelde vordering totbetaling van een geldsom te worden getoetst aan drie criteria: spoedeisend

52 Vgl. E.M. Wesseling-van Gent, To fish or not to fish, that’s the question, Verslag en inleidingentijdens de gezamenlijke vergadering van de Nederlandse Vereniging voor Procesrecht (NVvP) ende Vereniging Corporate Litigation (VCL) op 13 oktober 2005, deel 15 procesrechtelijke reeksNVvP, p. 110.

53 Zie ook sub 12.4 (Informele procesvoering, verschillen met de bodemprocedure).54 Vgl. Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, Tjong Tjin Tai, art. 256 Rv, aant. 4.55 HR 8 januari 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB4098 (ETBI/ Vereniging van Behangselpapierfabrikanten).56 HR 2 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0921 (Turkish Libyan Joint Maritime Transport/Royal Boskalis

Westminster).57 Onder meer HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4992 (M’Barek/Van der Vloodt) en HR 28 mei

2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0263 (Hiensch/Bögels).

326

Page 11: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

belang, restitutierisico en de kansen in de bodemprocedure. Verder isvolgens de Hoge Raad terughoudendheid op zijn plaats en gelden ver-zwaarde motiveringseisen met betrekking tot het spoedeisend belang.58 Denoodzaak van terughoudendheid wordt niet gezien als afzonderlijk vereiste,maar kan worden beschouwd als een algemeen uitgangspunt bij de beoor-deling.59 Dit mede met het oog op het restitutierisico.60

Van een partij die een veroordeling tot betaling van een geldsom vordert –en van de rechter die haar toewijst –mag worden verlangd dat naar behorenfeiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat eendergelijke voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is.61 Ingevallen waarin het waarschijnlijk is dat een in kort geding gevorderdebetaling van een geldsom ook in een bodemprocedure toewijsbaar is,worden vaak minder zware eisen gesteld aan het spoedeisend belang (envice versa). Deze ‘communicerende vaten’-benadering hoeft volgens A-GLangemeijer in zijn conclusie voor HR 24 juni 201162 niet per se opgespannen voet te staan met de door de Hoge Raad geformuleerde vereistenvoor toewijzing van een geldvordering in kort geding. 63 Zijn conclusiestrekte daarom tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad ging daar –onder toepassing van art. 81 RO – in mee.

Ten aanzien van het restitutierisico geldt dat niet altijd gegarandeerd hoeftte zijn dat het toegewezen bedrag aan gedaagde wordt terugbetaald indiende eiser in het bodemgeschil in het ongelijk wordt gesteld.64 De rechter zalbij de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico slechts medemoeten betrekken. Dat is ook het geval wanneer de eisende partij in eenfinanciële noodsituatie verkeert. In de visie van de Hoge Raad is eenfinanciële noodsituatie aan de zijde van de eisende partij één van deomstandigheden die deze het vereiste spoedeisende belang bij de betalingvan een geldsom kan verschaffen en dient het – als gevolg van die financiëlenoodsituatie aanwezige – restitutierisico slechts betrokken te worden als éénvan de in aanmerking te nemen factoren.

De Hoge Raad heeft voor wat betreft het criterium van de kansen in debodemprocedure bepaald dat het toereikend is als eiser diens vordering op

58 HR 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5519 (HBS Trading/Danestyle).59 Vgl. conclusie A-G Langemeijer sub 2.2 voor HR 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0263

(Hiensch/Bögels).60 HR 22 januari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4317 (Vereniging van Nederlandse Ziekenfondsen/Genoot-

schap voor Fysiotherapie).61 Idem.62 ECLI:NL:HR:2011:BQ0514.63 HR 24 juni 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BQ0514, sub 2.9 (geanonimiseerd).64 HR 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0660 (Arbeidsvoorzieningsorganisatie/Poelman).

327

Page 12: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

gedaagde ‘voldoende aannemelijk’ maakt.65 Sommige kortgedingrechtersleggen daarvoor echter zwaardere normen aan zoals ‘boven redelijke twijfelverheven’ of ‘hoge mate van waarschijnlijkheid’.

12.9 De kantonrechter in kort geding

In zaken die in een bodemprocedure bij de kantonrechter thuis horen isingevolge art. 254 lid 5 Rv de kantonrechter tevens bevoegd tot het gevenvan een voorziening in kort geding. Gelet op de tekst van die bepaling heeftde eisende partij in kantonzaken de vrije keuze tussen de kantonrechter inkort geding of de voorzieningenrechter van de afdeling of het team civiel/familie. Een praktische reden om in een kantonzaak voor een kort geding bijde kantonrechter te kiezen kan zijn dat bij deze kortgedingrechter soms eenzittingsdatum kan worden verkregen die eerder dan een te verkrijgenzittingsdatum bij de voorzieningenrechter van de afdeling of het teamciviel/familie ligt. Een andere reden om voor een kort geding bij dekantonrechter te kiezen kan erin gelegen zijn dat kantonrechters, alsspecialist op het gebied van arbeids- en huurzaken, vermoedelijk beter instaat zijn om in dergelijke zaken een prognose te geven van het mogelijkeoordeel van de bodemrechter.

Hoofdregel is dat op het kort geding bij de kantonrechter de bepalingen vanBoek 1, Titel 2, Afdeling 14 over het kort geding bij de voorzieningenrechtervan toepassing zijn, zodat waar in deze afdeling wordt gesproken vanvoorzieningenrechter, ook de kantonrechter kan worden gelezen.66 Eenuitzondering in de wet vormt de wijze waarop partijen in kort gedingkunnen verschijnen.67

Over de vraag of de kantonrechter bevoegd is in executiegeschillen inkantonzaken wordt verschillend geoordeeld.68 In een arrest van Hof Leeu-warden uit 2010 wordt er in ieder geval vanuit gegaan dat de kantonrechterop grond van art. 438 lid 2 Rv niet kan optreden als executierechter, omdatdeze bepaling daartoe de voorzieningenrechter aanwijst.69 Volgens TjongTjin Tai kan bij de kantonrechter wel een vordering tot staking van deexecutie van een door de kantonrechter gewezen vonnis worden gevorderd,nu zodanige voorziening één van de mogelijke voorzieningen in kort

65 Onder meer HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4992 (M’Barek/Van der Vloodt) en HR 28 mei2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0263 (Hiensch/Bögels).

66 Vgl. Tonkens-Gerkema 2012 (T&C Rv), art. 254 Rv, aant. 14 sub c.67 Zie sub 12.10.6.4 (Procesvertegenwoordiging).68 Zie onder meer BER 2012(7) Sign. – Executiegeschil in een kantonzaak. Is de kantonrechter

bevoegd?69 Zie r.o. 3 in Hof Leeuwarden 28 september 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BN8781.

328

Page 13: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

geding is.70 De kantonrechter baseert zijn bevoegdheid dan dus niet op art.438 Rv maar op art. 254 lid 5 Rv. Gezien de verdeeldheid op dit punt doet deeisende partij er verstandig aan om een executiegeschil in een kantonzaakzekerheidshalve bij de voorzieningenrechter van de afdeling of het teamciviel/familie aanhangig te maken. Die is immers in ieder geval bevoegd.Daarmee wordt een mogelijk tijdrovende verwijzing voorkomen.

12.10 De rechtspleging in kort geding

De vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt bijna inalle gevallen ingesteld bij dagvaarding tegen een door de kortgedingrechterop verzoek van de eiser te bepalen dag en uur (art. 254 lid 2 Rv).Uitzondering hierop is dat sommige rechtbanken vaste zittingsdagen ken-nen voor een bepaald soort zaken, zodat tegen zo’n vaste zittingsdag kanworden gedagvaard zonder dat een datum voor een zitting behoeft teworden aangevraagd (art. 254 lid 3 Rv). Het moet dan gaan om zakenwaarin de vordering niet wordt betwist of in redelijkheid niet kan wordenbetwist of waarin in redelijkheid niet valt te verwachten dat de gedaagdepartij ter zitting zal verschijnen.71 Indien de gedaagde tijdens een dergelijke‘incassozitting’ verschijnt en inhoudelijk verweer wenst te voeren, wordt debehandeling doorgaans naar een andere datum en tijd verwezen en wordtde zaak dan als ‘gewoon’ kort geding voortgezet.72

Het uitbrengen van een dagvaarding kan achterwege blijven bij het zoge-noemde ‘deurwaarderskortgeding’ dat deurwaarders door middel van eenproces-verbaal aanhangig kunnen maken, indien zij bijvoorbeeld twijfelenaan de door hun opdrachtgever gewenste wijze van executie, maar zich welaan hun ministerieplicht gebonden voelen (art. 438 lid 4 Rv).73 Het uitbren-gen van een exploot van dagvaarding kan ook achterwege blijven in zakenwaarin gedaagde vrijwillig verschijnt (art. 255 lid 2 Rv).74

70 Zie Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, Tjong Tjin Tai, art. 254 Rv, aant. 18.71 Zie voor de rechtbanken die dergelijke zittingen kennen en de bijzondere voorwaarden die aan

dit bijzondere verlof zijn gesteld: art. 4.1 e.v. en bijlage V (sub 17.5) van/bij het ProcesreglementKG civiel alsmede art. 4.1. e.v. en bijlage I (sub 17.1) van/bij het Procesreglement KG kanton.

72 Art. 4.4. van het Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.73 Vgl. Gieske 2012 (T&C Rv), art. 438 Rv, aant. 6 sub a. In verband met het bijzondere karakter en

de afwijkende procedure van het deurwaarderskortgeding, valt deze procedure buiten dereikwijdte van het Procesreglement KG civiel (zie voetnoot 2 bij art. 1.1 van dit reglement).

74 Verschijnt gedaagde vrijwillig, dan wordt de zaak – veelal op basis van de concept-dagvaarding –

als een gewoon kort geding behandeld (vgl. Tonkens-Gerkema 2012 (T&C Rv), art. 255 Rv, aant. 2sub a; zie ook art. 5.4 Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.). Verschijntgedaagde ondanks een toezegging niet, dan kan er – gezien art. 139 Rv – geen verstek tegen hemworden verleend (zie ook Tonkens-Gerkema 2012 (T&C Rv), art. 259 Rv, aant. 1 sub a).

329

Page 14: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

12.10.1 Aanvraag kort geding aan de hand van een concept-dagvaarding

Uitgangspunt is dat de eisende partij door indiening van een ingevuldaanvraagformulier een datum en tijdstip voor een kort geding aanvraagt.75

Daarbij dient een concept-dagvaarding te worden gevoegd en dienen ondermeer de verhinderdata van (de advocaten/gemachtigden van) partijen teworden opgegeven.76 Als de eisende partij de verhinderdata van (de be-handelend advocaat van) de gedaagde partij niet heeft opgegeven, vormtdit – blijkens art. 10.2 van het Procesreglement KG civiel en ProcesreglementKG kanton – een mogelijke grond voor verplaatsing van het kort geding. Inart. 3.2 van het Procesreglement KG civiel wordt er overigens van uitgegaandat in bijzonder spoedeisende gevallen aan de verhinderdata van de (be-handelend advocaat van de) gedaagde partij kan worden voorbijgegaan. Inhet Procesreglement KG kanton wordt er in art. 3.2 zelfs van uitgegaan datin dergelijke gevallen aan de verhinderdata van beide partijen kan wordenvoorbijgegaan.

Meestal wordt voor een kort geding een uur tot anderhalf uur gereserveerd,zodat het verstandig is om bij het aanvragen van een datum kenbaar temaken dat naar verwachting meer tijd met de behandeling gemoeid zalzijn.77 Als een groot aantal personen de zitting wil bijwonen is het ver-standig hiervan bij de aanvraag melding te maken. Dan kan er eventueelnaar een grotere zittingszaal worden uitgeweken. In zaken waarin op zeerkorte termijn een voorziening nodig is, verdient het aanbeveling tegelijker-tijd met de aanvraag op de voet van art. 64 lid 3 Rv toestemming te vragenom de dagvaarding op alle dagen en uren uit te brengen, zodat de dag-vaarding eventueel ook ’s avonds of op zon- en feestdagen kan wordenuitgebracht.

Om een behandeling in kort geding te kunnen krijgen zal dus doorgaans een(concept-)dagvaarding moeten worden opgesteld. Voor een kortgedingdag-vaarding gelden in beginsel dezelfde eisen als voor een dagvaarding in eenbodemzaak. Nu nergens is bepaald dat de substantiëringsplicht en de

75 Art. 2.1 van het Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton. In zeer spoedeisendezaken kan bij de voorzieningenrechter van de afdeling of het team civiel/familie soms volstaanworden met een enkele mondelinge/telefonische aanvraag zonder een concept-dagvaarding toete sturen (zie ook de derde volzin van art. 2.1 alsmede art. 1.2 en bijlage IV (sub 17.4) van/bij hetProcesreglement KG civiel).

76 Art. 2.3 resp. 2.2 van het Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.77 In bijlage VI (sub 17.6) van het Procesreglement KG civiel staat de gebruikelijke zittingsduur in

kort gedingen bij de verschillende voorzieningenrechters van de afdelingen of de teams civiel/familie vermeld en het daar te gebruiken (standaard) aanvraagformulier voorziet erin datgemotiveerd om een verlenging van de zittingsduur kan worden gevraagd. Zie ook art. 11.8van laatstgenoemd reglement. Het Procesreglement KG kanton bevat ten tijde van het redigerenvan deze tekst hierover geen bepalingen.

330

Page 15: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

bewijsaandraagplicht niet voor een dagvaarding in kort geding gelden,dient ervan te worden uitgegaan dat in beginsel ook in kort geding aandeze vereisten moet worden voldaan.78 Omdat in kort geding in beginselgeen plaats is voor het horen van getuigen,79 is voor vermelding van degetuigen die eiser kan doen horen minder reden dan in een bodemproce-dure, maar voor het overige geldt ten aanzien van de bewijsaandraagplichtdat deze in kort geding onverminderd van toepassing is. Juist in kort geding,waarin in de regel geen plaats is voor (nadere) bewijslevering, is het welzaak te voldoen aan de verplichting om de beschikbare bewijsmiddelen tevermelden, aangezien deze van belang zijn voor de beoordeling van de matevan waarschijnlijkheid dat de vordering ook in een bodemprocedure zouworden toegewezen. Soms kan het van doorslaggevende betekenis zijnwanneer personen, die in een materieel vergelijkbare bodemzaak mogelijkals getuige zouden kunnen optreden, wel ter zitting aanwezig zijn. Zijkunnen dan desgewenst ter zitting op een door de kortgedingrechter tebepalen moment kort en zakelijk als informant (in beginsel dus niet alsgetuige; zie ook sub 12.4) worden gehoord. Het verdient vanzelfsprekendaanbeveling dit – indien mogelijk – aan te kondigen, zodat rechter enwederpartij hierdoor niet al te veel verrast worden.

Het niet voldoen aan de substantiërings- en de bewijsaandraagplicht wordtniet met nietigheid bedreigd, maar de rechter kan wel bevelen alsnog deontbrekende gegevens te verstrekken (art. 120 lid 4 Rv). Een dergelijk bevelzal in veel gevallen op gespannen voet staan met het spoedeisende karaktervan een kort geding.

Voor overige aandachtspunten bij het opstellen van een concept-dagvaar-ding wordt verwezen naar de aan het slot van dit hoofdstuk opgenomenmodellen/voorbeelden en de daarbij vermelde voetnoten.

12.10.2 Dagbepaling

Veelal wordt de dag en het tijdstip die voor de zitting is bepaald de aanvragerper fax medegedeeld, waarna er gedagvaard kan worden.80 In kort gedingenbij de voorzieningenrechter van de afdeling of het team civiel/familie moet deeisende partij zo spoedig mogelijk na het uitbrengen van de dagvaarding

78 Vgl. W. Heemskerk, ‘Hoe zit het met… de dagvaarding nieuwe stijl?’, Adv.bl. 11 januari 2002,p. 17. Heemskerk merkt op dat de vraag of deze vereisten in kort geding al dan niet zoudenmoeten gelden in de parlementaire geschiedenis op wetsvoorstel 26 855 – voor zover na te gaan –

in het geheel niet onder ogen is gezien.79 Zie sub 12.4 (Informele procesvoering, verschillen met de bodemprocedure).80 Het uitbrengen van de dagvaarding blijft achterwege als partijen hebben afgesproken dat zij op

basis van de concept-dagvaarding ter zitting verschijnen (art. 255 lid 2 Rv).

331

Page 16: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

hiervan een afschrift indienen.81 In kort gedingen bij de kantonrechter wordtervan uitgegaan dat de eisende partij uiterlijk ter zitting een exploot vandagvaarding indient.82 Indien de uitgebrachte dagvaarding afwijkt van deconcept-dagvaarding waarop de dagbepaling heeft plaatsgevonden, zal deeisende partij ook in kort gedingen bij de kantonrechter zo spoedig mogelijk nahet uitbrengen van de dagvaarding een afschrift daarvan moeten indienen.83

De eisende partij in kort gedingen bij de voorzieningenrechter van deafdeling of het team civiel/familie moet uiterlijk twee dagen na ontvangstvan de dagbepaling de dag en het tijdstip van de zitting aan de gedaagdepartij mededelen en deze een afschrift van de concept-dagvaarding toezen-den.84 In kort gedingen bij de kantonrechter moet dit zo spoedig mogelijk naontvangst van de dagbepaling.85 In het geval de zitting is bepaald op eendag die zodanig kort na de mededeling van de dagbepaling aan de eisendepartij is gelegen dat de wettelijke dagvaardingstermijn niet in acht kanworden genomen, geldt de dagbepaling tevens als (impliciete) beslissing totverkorting van de dagvaardingstermijn als bedoeld in art. 117 Rv.86 Alstoestemming voor verkorting van de dagvaardingstermijn is verleend, moetdit – met de eventueel daaraan gestelde voorwaarden – aan het hoofd vande (uit te brengen) dagvaarding worden vermeld.87 In het hierna sub 12.11opgenomen model/voorbeeld wordt overigens van een verlof als bedoeld inart. 117 Rv met daaraan gestelde voorwaarden uitgegaan.

De kortgedingrechter kan ook aan de dagbepaling voorwaarden verbinden,die eiser in acht moet nemen (art. 254 lid 2 Rv).88 Bedoelde voorwaardenkunnen slechts betrekking hebben op de oproeping van of kennisgeving aande wederpartij.89 Het kan hier gaan om een uiterste termijn waarop dedagvaarding moet zijn uitgebracht, maar er kan bijvoorbeeld ook als voor-waarde worden gesteld dat een buitenlandse gedaagde tijdig een vertalingvan de dagvaarding toegestuurd krijgt. Indien dergelijke voorwaarden wor-den gesteld, moeten deze uit de dagvaarding blijken (laatste volzin art. 254 lid2 Rv).90 Zo wordt – blijkens de memorie van toelichting – de gestelde

81 Art. 5.3 Procesreglement KG civiel.82 Art. 5.3 Procesreglement KG kanton.83 Tweede volzin van art. 5.3 Procesreglement KG kanton.84 Art. 3.3 Procesreglement KG civiel.85 Art. 3.3 Procesreglement KG kanton.86 Art. 3.4 Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton. Zie ook art. 5.1 van het

Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton, waarin over zowel een expliciet alseen impliciet gegeven beschikking ex art. 117 Rv wordt gesproken.

87 Zie de laatste volzin van art. 117 Rv en art. 5.1 van het Procesreglement KG civiel enProcesreglement KG kanton.

88 Zie ook art. 3.2 Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.89 Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 144.90 Zie ook art. 5.1 van het Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.

332

Page 17: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

voorwaarde kenbaar voor de wederpartij en wordt tevens de rechter op dezitting aan de voorwaarden herinnerd, hetgeen van belang is indien eiser devoorwaarden niet zou hebben nageleefd.91 Indien uit het bericht met betrekkingtot de vastgestelde datum blijkt dat er een voorwaarde aan de dagbepaling isverbonden, zal dus alsnog in de uit te brengen dagvaarding een passagemoetenworden opgenomen over deze nader gestelde voorwaarde. De wet vermeldtniet welke sanctie er is verbonden aan het niet naleven van een gesteldevoorwaarde en verbindt daaraan niet de consequentie van nietigheid van dedagvaarding.92 Een aanhouding ligt dan ook het meest voor de hand in hetgeval gedaagde niet verschijnt of zich door het niet naleven van de voorwaardein onvoldoende mate op het kort geding heeft kunnen voorbereiden.

De omstandigheid dat eiser zich tot de rechter heeft gewend teneinde eenspoedvoorziening uit te lokken, leidt er niet zonder meer toe dat gedaagdezich tot aan de zitting en/of de uitspraak van de gewraakte handeling zoudienen te onthouden.93 Indien gedaagde niet wil toezeggen het kort gedingaf te wachten en de gewraakte handeling (bijvoorbeeld de sloop van eenpand of de uitwinning van een bankgarantie) tot een niet of zeer bezwaarlijkterug te draaien situatie mocht leiden, kan er in dergelijke spoedeisendegevallen wel aanleiding zijn dat de kortgedingrechter voorafgaand aan dezitting een voorlopige beslissing geeft met gelding tot aan de zitting en/ofóp de zitting zelf een dergelijke beslissing geeft met gelding tot aan deuitspraak.94 Daarvoor zal met name aanleiding kunnen zijn indien niet opeen andere wijze kan worden bereikt dat de status quo tot aan de zitting en/of de uitspraak wordt gehandhaafd. Vergelijk in dit verband ook demogelijkheid voor de bestuursrechter om in spoedeisende zaken zonderhet houden van een zitting een voorlopige voorziening te treffen (art. 8:83lid 4 Awb). Ook kan worden gewezen op de mogelijkheid voor de voor-zieningenrechter om bij een dreigende inbreuk op de rechten van intellec-tuele eigendom – zonder dat de vermeende inbreukmaker wordt gehoord –

een zogeheten ex parte bevel te geven (art. 1019e Rv).

12.10.3 Intrekking en verzoek om verplaatsing of aanhouding

De eisende partij kan het kort geding intrekken tot het moment dat de zaakis uitgeroepen.95 Nadat de zaak is uitgeroepen, kan het kort geding alleen

91 Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 144.92 Vgl. Tonkens-Gerkema 2012 (T&C Rv), art. 254 Rv, aant. 9 sub c.93 HR 7 januari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1223 (Zegelink/Gemeente Son en Breugel).94 Vgl. Tonkens-Gerkema 2012 (T&C Rv), art. 254 Rv, aant. 10 sub d; de in art. 254 lid 2 Rv

genoemde mogelijkheid dat de rechter aan de dagbepaling voorwaarden verbindt, staat voorproblemen als deze niet open. Zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 4 januari 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BP1011 en Hof Den Haag 21 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:CA0901 m.b.t. demogelijkheid van een incident ex art. 223 Rv in kort geding.

95 Art. 9.1 Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.

333

Page 18: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

nog op eenstemmig verzoek van de verschenen partijen of ambtshalveworden doorgehaald.96

Men spreekt over ‘verplaatsing’ als de zaak nog niet is uitgeroepen en over‘aanhouding’ nadat de zaak is uitgeroepen.97 Vaak zal de gedaagde partijproberen om de zitting verplaatst te krijgen naar een andere – meestal latergelegen – datum. Veelal daarvoor aangevoerde redenen zijn dat het ge-daagde of diens advocaat/gemachtigde aan de benodigde tijd ontbreekt omhet verweer op behoorlijke wijze te kunnen voorbereiden en/of dat (deadvocaat/gemachtigde van) gedaagde verhinderd is. Gedaagde zal zich daneerst tot eiser wenden of deze aan uitstel wil meewerken. Wanneer eiserermee instemt om de zitting te verplaatsen, kunnen partijen daartoe een(eenstemmig) verzoek bij de kortgedingrechter indienen.98

Gedaagde kan zich ook zonder dat met eiser overeenstemming is bereikt totde kortgedingrechter wenden en proberen verplaatsing te bewerkstelligen.Dit zou kunnen wanneer de eisende partij de verhinderdata van gedaagdeniet heeft opgegeven of wegens een zogenoemde ‘klemmende reden’.99

Daaronder moet een omstandigheid worden begrepen waardoor het vooreen partij redelijkerwijs niet mogelijk is op de zitting te verschijnen of eendoor de rechter bepaalde handeling te verrichten.100 Of de kortgeding-rechter een dergelijk verplaatsingsverzoek honoreert zal onder meer afhan-gen van de beschikbaarheid van zittingsdagen en -ruimte, de aard van dedoor eiser gevorderde voorziening, de termijn waarop gedagvaard is en deuitkomst van de afweging van het belang dat eiser stelt te hebben bij eenbeslissing op korte termijn tegen het belang dat gedaagde stelt te hebben bijhet bepalen van een latere zittingsdatum.101

Op de zitting zelf kan de eisende partij er ook nog toe worden bewogen ommee te werken aan een aanhouding, zulks al dan niet nadat de kortgeding-rechter hier zelf op aanstuurt. Redenen om ter zitting tot een aanhouding tebesluiten, kunnen zijn dat het verkrijgen van nadere informatie voor eenbeslissing noodzakelijk blijkt of om partijen nader in de gelegenheid testellen onderling een regeling te treffen. Als ter zitting tot een aanhouding

96 Art. 14.1 Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.97 Art. 1.3 sub i resp. a van het Procesreglement KG civiel en art. 1.2 sub l resp. a van het

Procesreglement KG kanton.98 Art. 10.2 van het Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.99 Idem.100 In art. 1.2 sub h van het Procesreglement KG kanton wordt het begrip ‘klemmende reden’ als

zodanig omschreven. Een dergelijke omschrijving ontbreekt in het Procesreglement KG civiel,maar deze uitleg wordt in de praktijk wel aan dit begrip gegeven.

101 Zelfs bij overeenstemming tussen partijen kunnen zij er niet zondermeer vanuit gaan dat hetaanhoudingsverzoek door de kortgedingrechter wordt gehonoreerd (vgl. r.o. 8 in Hof Arnhem26 april 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4993).

334

Page 19: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

wordt besloten, kan direct een nieuwe datum voor een voortgezette behan-deling worden bepaald. Veelal zal de zaak echter worden aangehouden toteen bepaalde pro forma datum en tijdstip. Daarvóór zullen partijen, zonderdat zij ter zitting behoeven te verschijnen, moeten laten weten of ze de zaakwillen voortzetten of eventueel nogmaals een aanhouding wensen.102

Indien een zaak nog niet op zitting is geweest maar alleen is verplaatst, doetde eisende partij er –met het oog op eventuele verstekverlening – doorgaansverstandig aan gedaagde voor die nader bepaalde zitting bij exploot op teroepen.103 Aldus wordt mogelijke vertraging voorkomen door het eventueelalsnog bij exploot moeten oproepen van de (aanvankelijk niet verschenen)gedaagde voor een andere, latere, zittingsdatum.

12.10.4 Producties

De eisende partij zal de producties zoveel mogelijk aan de dagvaardinghechten. In het geval dit op praktische problemen stuit of de producties pasna het uitbrengen van de dagvaarding beschikbaar komen, dient eiser deproducties zo spoedig mogelijk naar de kortgedingrechter en de wederpartijte versturen.104

Wanneer voor gedaagde wordt opgetreden kan het zinnig zijn om bij hettoezenden van de producties aan de kortgedingrechter ook een korteschriftelijke toelichting daarop mee te sturen, zodat de rechter bij hetvoorbereiden van de zitting alvast op de hoogte is van de relevantie vande producties en ook een beeld heeft van het mogelijke verweer vangedaagde. Bovendien zou hierdoor de rechter op voorhand sympathiekerten opzichte van het standpunt van gedaagde kunnen komen te staan danhet geval zou zijn indien alleen de dagvaarding wordt gelezen.

Het komt nogal eens voor dat een partij processtukken uit een andereprocedure als productie in het geding brengt met de enkele mededeling datdie processtukken ‘als hier herhaald en ingelast’ moeten worden be-schouwd. Het overleggen van processtukken uit een andere proceduremet een dergelijke verklaring kan er volgens de Hoge Raad niet toe leidendat de stellingen en feiten uit die stukken als aangevoerd in het geding(kunnen) worden beschouwd.105 Voor de rechter dient duidelijk te zijn wat

102 Art. 1.3 sub b en 11.11 van het Procesreglement KG civiel. Het Procesreglement KG kanton gaatblijkens art. 1.2 sub b en 11.8 (kennelijk) van hetzelfde regime uit.

103 Zie ook art. 10.4 Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.104 Zie de artikelen 6.1 en 6.2 van het Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton voor

de gang van zaken rond het tijdig indienen van stukken.105 HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810 (geanonimiseerd).

335

Page 20: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

hem ter beoordeling wordt voorgelegd en voor de wederpartij waarop zijhet verweer dient af te stemmen.

12.10.5 Reconventie

Het is in beginsel mogelijk dat gedaagde in kort geding een reconventionelevordering instelt. Wel moet worden bedacht dat bij het instellen van een eisin reconventie bij de voorzieningenrechter van de afdeling of het teamciviel/familie verplichte procesvertegenwoordiging geldt.106 Gedaagde inconventie (waarvoor geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt107) isdan immers eiser (in reconventie).

Een in reconventie verlangde voorziening kan slechts worden toegewezenindien de eisende partij daarbij een spoedeisend belang heeft. Het spoedei-send belang bij de eis in reconventie vloeit niet voort uit de omstandigheiddat de vordering in conventie mogelijk spoedeisend is.108

Uitgangspunt is dat de reconventionele vordering zo spoedig mogelijkwordt aangekondigd en vervolgens ter zitting schriftelijk wordt inge-diend.109 Het uitgangspunt van schriftelijke vastlegging sluit niet uit datin bijzondere situaties een mondelinge eis kan worden toegelaten, mits maarduidelijk is wat van de wederpartij wordt verlangd zodat deze zich daar-tegen behoorlijk kan verweren.110 In een dergelijk geval kan het proces-verbaal van de zitting en het vonnis van de kortgedingrechter als schrifte-lijke vastlegging van de inhoud van de reconventionele vordering gelden.Zie ook de voetnoten bij art. 7.3 van het Procesreglement KG civiel en art. 7.2Procesreglement KG kanton, waarin ervan uitgegaan wordt dat de recon-ventionele eis ook nog ter zitting op schrift kan worden gesteld.

Door het voorschrift dat de eis in reconventie ter zitting moet wordeningesteld, wordt duidelijk gemaakt dat deze vordering niet kan wordeningesteld als de eisende partij de zaak (vóór de zitting) intrekt.111 Hetindienen ter zitting kan plaatsvinden door de tegeneis in de pleitnotitiesop te nemen of in een separate akte. Evenals voor de dagvaarding geldt,112

zal in beginsel melding moeten worden gemaakt van mogelijk eerder tegen

106 Zie ook art. 7.1 Procesreglement KG civiel.107 Zie sub 12.10.6.4 (Procesvertegenwoordiging).108 HR 4 december 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB8957 (De Korte/Agterberg).109 Art. 7.2 en 7.3 van het Procesreglement KG civiel en art. 7.1 en 7.2 van het Procesreglement KG

kanton.110 Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 25 juni 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2527.111 Voetnoot 8 bij art. 7.3 van het Procesreglement KG civiel en voetnoot 4 bij art. 7.2 van het

Procesreglement KG kanton.112 Zie sub 12.10.1 (Aanvraag kort geding aan de hand van een concept-dagvaarding).

336

Page 21: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

de eis in reconventie aangevoerde verweren (art. 137 jo. art. 111 lid 3 Rv).Ook zullen mogelijke bewijsmiddelen ter onderbouwing van de reconven-tionele vordering moeten worden vermeld.113

12.10.6 De zitting

De kortgedingrechter houdt normaliter doordeweeks zitting in het gerechts-gebouw. In buitengewoon spoedeisende zaken kan de zitting ook’s avondsof in het weekend plaatsvinden (art. 254 lid 2 Rv). Tevens kan de rechterbepalen dat de zitting op een andere plaats dan in het gerechtsgebouwwordt gehouden. Ook kan de zitting aanvangen in het gerechtsgebouw en(al dan niet direct) ter plaatse – bij wijze van informele descente114 – wordenvoortgezet.

Partijen zullen hetgeen zij in eerste termijn naar voren brengen doorgaans opschrift stellen en deze pleitaantekeningen ter zitting voordragen en overleg-gen.115 Indien de pleitaantekeningen te omvangrijk zijn, kan de kortgeding-rechter in de beperkt beschikbare tijd reden zien om het voorlezen enoverleggen daarvan te weigeren.116

Tijdens een kortgedingzitting is het vaak alles of niets. Voor de advocaat vangedaagde is het dan ook zaak om tijdens de mondelinge behandelingdeugdelijke verweren naar voren te brengen.117 Eiser kan eventueel zijnvordering ter zitting veranderen of vermeerderen. Uitgangspunt daarbij isdat de inhoud daarvan zo spoedig mogelijk en bij voorkeur vóór de zittingschriftelijk aan de wederpartij en aan de rechter wordt medegedeeld.118 Degewijzigde eis wordt op schrift gesteld en ter zitting ingediend.119 De

113 Zie ook sub 12.4 (Informele procesvoering, verschillen met de bodemprocedure).114 Strikt genomen is het niet helemaal zuiver om dit een ‘descente’ te noemen nu de beslissing om

ter plekke de zaak in ogenschouw te nemen doorgaans niet in een tussenvonnis wordt genomen(art. 201 lid 2 Rv).

115 Dat is ook uitgangspunt in art. 11.10 van het Procesreglement KG civiel en art. 11.7 van hetProcesreglement KG kanton.

116 Rb. Haarlem (wrakingskamer) 10 november 2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ2213. De weigeringvan de kortgedingrechter om pleitnotities van 48 pagina’s voor te dragen en over te leggen is incasu geen grond voor wraking. Daarbij wordt overwogen dat – indien een pleitnota geweigerdwordt – de desbetreffende partij wel in dezelfde mate in de gelegenheid moet worden gesteld omzijn standpunten naar voren te brengen als zijn wederpartij.

117 Zie R.G. Hendrikse/P.A. Josephus Jitta, ‘Quod (vooralsnog) non!, Het voeren van verweer in(civiel) kort geding’, Adv.bl. 19 september 2003, p. 748 e.v.

118 Art. 11.1 Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.119 In laatstgenoemde bepalingen is – blijkens de voetnoten daarbij – gekozen voor de term ‘op

schrift gesteld’ (en niet voor de term ‘schriftelijk’) om tot uitdrukking te brengen dat de vorderingook nog ter zitting op schrift kan worden gesteld. Het is in bijzondere gevallen ook nog denkbaardat zelfs het op schrift stellen achterwege blijft (zie bijvoorbeeld Vzngr. Rb. Arnhem 4 maart 2005,ECLI:NL:RBARN:2005:AT2987).

337

Page 22: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

kortgedingrechter kan de verandering of vermeerdering – al dan niet opgrond van een hiertegen gericht procesrechtelijk bezwaar van gedaagde –

wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laten (art. 130lid 1 Rv). Dat zal met name het geval zijn indien gedaagde daardooronredelijk wordt bemoeilijkt in diens verweer. Tegen een eisverminderingkan gedaagde zich niet verzetten (art. 129 Rv). Ook na de zitting is hetdenkbaar dat de eis nog verminderd wordt.120 Art. 129 Rv gaat immers uitvan een recht op eisvermindering zolang de rechter nog geen eindvonnisheeft gewezen.121

De kortgedingrechter zal naar aanleiding van de stellingen van partijenmogelijk kritische vragen stellen. Hij heeft een zekere mate van vrijheid omdaarbij partij-argumenten voorlopig negatief te kwalificeren.122

12.10.6.1 Griffierecht

In kort gedingen bij de kantonrechter is de gedaagde partij geen griffierechtverschuldigd (art. 4 lid 1 sub b Wgbz). Art. 111 lid 2 sub k Rv schrijft voordat dagvaardingen de mededeling moeten bevatten of van gedaagde bijverschijning griffierecht zal worden geheven.123 Daaruit volgt dat in eendagvaarding voor een kort geding bij de kantonrechter de mededeling moetworden opgenomen dat de gedaagde bij verschijning géén griffierecht isverschuldigd. Zie ook het sub 12.12 opgenomen model/voorbeeld.

In kort gedingen bij de voorzieningenrechter van de afdeling of het teamciviel/familie is de gedaagde die verschijnt wel griffierecht verschuldigd.De vordering in de dagvaarding is bepalend voor de hoogte daarvan(art. 10 lid 1 Wgbz). Een dagvaarding voor een dergelijk kort geding moetop grond van art. 111 lid 2 sub k Rv de mededeling bevatten dat vangedaagde bij verschijning griffierecht zal worden geheven en binnenwelke termijn dit betaald dient te worden. Daarbij moet voor de hoogtevan dat bedrag worden verwezen naar een vindplaats van de meestrecente bijlage behorende bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken.

120 Zie Vzngr. Rb.Amsterdam 22 mei 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BD3464.121 Te verdedigen valt dat dit recht voor advocaten niet kan worden bekort door regel 15 lid 2 van de

Gedragsregels 1992, waarin staat vermeld dat het advocaten niet is toegestaan zich zondertoestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden nadat om uitspraak is gevraagd (vgl.Ynzonides & Van de Hel-Koedoot 2012 (T&C Rv), art. 129 Rv, aant. 1).

122 Rb. Rotterdam (wrakingskamer) 7 juni 2006, ECLI:NL:RBROT:2006:AY0088. Het is in hetalgemeen niet verstandig als een rechter tijdens de zitting een aangevoerd argument aanduidtals ‘niet serieus’, maar dit neemt niet weg dat de rechter dan wel een zekere mate van vrijheiddient te worden gegeven bij de voorlopige beoordeling van de aangevoerde argumenten, waarbijhet niet getuigt van partijdigheid of vooringenomenheid als die argumenten kwalitatief wordenbeoordeeld.

123 Stb. 2013, 92.

338

Page 23: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

Aangenomen moet worden dat hiertoe een verwijzing naar www.recht-spraak.nl volstaat als daarbij is aangegeven hoe één en ander op dezewebsite te vinden is. Zie ook het sub 12.11 opgenomen model/voorbeeld.

Vanwege het spoedeisende karakter van het kort geding zijn de voorschrif-ten inzake de aanhouding van de zaak tijdens de betalingstermijn en deprocessuele consequenties bij niet tijdige betaling, op het kort geding nietvan toepassing (art. 254 lid 4 Rv).124

12.10.6.2 Openbaarheid zitting

De zitting is in beginsel toegankelijk voor iedereen. De rechter kan evenwelgehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren of slechts mettoelating van bepaalde personen bevelen, indien bijvoorbeeld de belangenvan minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer diteisen (art. 27 Rv). Een behandeling met gesloten deuren kan volgens dewetgever ook aan de orde zijn bij ondernemingen indien deze als gevolg vaneen openbare behandeling van de zaak schade dreigen te lijden die hetongemak te boven gaat, doordat tot dan toe onbekende gegevens over deonderneming naar buiten komen.125 Die schade kan onder meer voortko-men uit een verslechtering van de concurrentiepositie door het vrijkomenvan gegevens betreffende een productietechniek of door het vrijkomen vankoersgevoelige gegevens waardoor de bedrijfseconomische positie van hetbedrijf in gevaar komt. Ook geheimhoudingsplichten, bijvoorbeeld in hetkader van bedrijfsovernames, kunnen een rol spelen. De rechter zal bijtoepassing van art. 27 Rv van geval tot geval een belangenafweging moetenmaken. In de praktijk wordt, in andere zaken dan op het gebied van hetpersonen- en familierecht, niet vaak de beslissing genomen tot een geheel ofgedeeltelijke behandeling met gesloten deuren of slechts met toelating vanbepaalde personen.

Art. 254 Rv kent per 1 januari 2013 een nieuw lid 6.126 Daarin wordt het –eveneens per 1 januari 2013 – gewijzigde art. 803 Rv in zaken betreffende hetpersonen- en familierecht van overeenkomstige toepassing verklaard. Dewijziging van art. 803 Rv brengt de Nederlandse regeling in overeenstem-ming met art. 6 EVRM en de daaraan door het Europees Hof gegeven uitleg,zonder verandering te brengen in het uitgangspunt dat dergelijke zaken in

124 Stb. 2013, 92; zie ook art. 111 lid 2 sub i Rv en Kamerstukken II 2011/12, 33 108, nr. 3, p. 9.125 Zie Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 58.126 Met de Reparatiewet Wgbz (Stb. 2013, 92) is per 1 april 2013 een nieuw lid 4 aan art. 254 Rv

toegevoegd waarbij alleen het (oude) vierde lid tot lid 5 is vernummerd en niet het (per 1 januari2013) ingevoerde vijfde lid is vernummerd tot lid 6. Ten tijde van het redigeren van de zesde drukvan dit hoofdstuk is een wetsvoorstel aanhangig om deze omissie te herstellen (Kamerstukken II2013/14, 33 771, nr. 2).

339

Page 24: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

beginsel met gesloten deuren worden behandeld.127 Lid 2 van art. 803 Rvopent de mogelijkheid dat de rechter op dit uitgangspunt een uitzonderingkan maken als zwaarwegende belangen bij openbaarheid daartoe aanleidinggeven. De wetgever spreekt echter de verwachting uit dat de rechter slechtszelden een beroep op art. 803 lid 2 Rv zal honoreren, omdat het inherent aanzaken betreffende het personen- en familierecht is dat de belangen vanminderjarigen of het belang bij eerbiediging van de persoonlijke levenssfeervan belanghebbenden eraan in de weg staan dat de behandeling van de zaakopenbaar is.128

De vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens dient in voorkomende geval-len ook na afloop van de behandeling van de zaak te zijn gewaarborgd. Omdie reden wordt van vonnissen in zaken die met gesloten deuren zijnbehandeld uitsluitend een geanonimiseerd afschrift of uittreksel verschaft(art. 28 lid 4 Rv). Daarnaast is het aan partijen verboden van het verhandeldeop een dergelijk zitting mededelingen aan derden te doen (art. 29 Rv). Hetschenden van art. 29 Rv is strafbaar op de voet van art. 272 WvSr.129 Datblijkt in de praktijk vaak niet een afdoende prikkel, zodat men er meestalgoed aan doet om een – met een dwangsom versterkte – veroordeling totgeheimhouding te vorderen.130

12.10.6.3 Aanspreektitel van de kortgedingrechter ter zitting

Bij de parlementaire behandeling van het herziene procesrecht is bij amen-dement aan art. 50 Wet RO een derde lid toegevoegd, waarin is bepaald datde voorzieningenrechter ter terechtzitting de aanspreektitel van president inkort geding blijft dragen.131 In de toelichting bij dat amendement wordterop gewezen dat – als gevolg van het integraal management bij degerechten – de titel van president enkel gereserveerd is voor de voorzittervan het gerechtsbestuur,132 terwijl de titel van president in een rechtspre-kende functie is komen te vervallen. Gezien de maatschappelijke bekend-heid van de rechterlijke aanspreektitel van president in kort geding zou hetvolgens het amendement aanbeveling verdienen om de voorzieningenrech-ter in kortgedingzaken (toch) president te blijven noemen.133 Gelet op deredactie van art. 50 lid 3 Wet RO kan ervan worden uitgegaan dat de aan de

127 Vgl. Kamerstukken II 2010/11, 32 856, nr. 3, p. 3.128 Vgl. Kamerstukken II 2010/11, 32 856, nr. 3, p. 5.129 Vgl. Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 61.130 De rechter kan omtrent de vertrouwelijkheid van gegevens alleen maatregelen treffen die passen

in het systeem van de wet (zie Vzngr. Rb. Amsterdam 4 juli 2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AU3433en Vzngr. Rb. Amsterdam 15 juli 2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ7580).

131 Kamerstukken II 2000/01, 27 181, nr. 29.132 Art. 15 lid 3 Wet RO.133 ‘Wie verzint toch zo iets!’, aldus W. Schenk/J.H. Blaauw, Het kort geding, ‘A. Algemeen Deel’,

Deventer: Kluwer 2002, p. 123.

340

Page 25: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

zitting voorafgaande correspondentie wel (gewoon) aan de voorzieningen-rechter moet worden gericht.

De kantonrechter wordt tijdens de zitting in kort geding niet met presidentaangesproken. Deze aanspreektitel lijkt – mede gezien de aan deze wets-bepaling ten grondslag liggende gedachte – te zijn gereserveerd voor devoorzieningenrechter van de afdeling of het team civiel/familie, die immerstot voor 1 januari 2002 – naar maatschappelijk bekend was – in kort gedingook reeds als president werd aangesproken. Dat was niet het geval bij dekantonrechter, die voorlopige voorzieningen trof op de voet van art. 116Oud Rv. Bij die stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat deaanspreektitel van de kantonrechter in kort geding gewoon kantonrechter isgebleven.

12.10.6.4 Procesvertegenwoordiging

In alle zaken voor de kantonrechter mogen beide partijen in persoon of bijgemachtigde procederen (art. 79 lid 1 en 80 lid 1 Rv), dus ook in kort geding.In kort gedingen bij de voorzieningenrechter van de afdeling of het teamciviel/familie mag alleen de gedaagde in persoon procederen (art. 255 lid 1Rv). Hij mag zich bij deze rechter echter niet laten vertegenwoordigen(zonder dus zelf te verschijnen) door een gemachtigde die geen advocaatis.134 De in persoon verschenen gedaagde kan zich dan wel laten bijstaandoor iemand die geen advocaat is. Het staat echter ter vrije beoordeling vande voorzieningenrechter of hij aan deze persoon het woord wil geven om dezaak toe te lichten.135

Indien bij de voorzieningenrechter van de afdeling of het team civiel/familieeen gedaagde een rechtspersoon is, komt het dikwijls voor dat voor dezerechtspersoon ter zitting niet een advocaat of de statutaire bestuurder ver-schijnt, maar een werknemer voorzien van een volmacht. In art. 11.3 van hetProcesreglement KG civiel wordt er echter van uitgegaan dat een rechtsper-soon slechts vertegenwoordigd kan worden door het bestuur of door eenandere daartoe in de statuten aangewezen persoon. Dit sluit aan op de tekstvan art. 255 lid 1 Rv en het arrestWoningbedrijf Amsterdam/Teunisse,136 waarinde Hoge Raad uitdrukkelijk bevestigt dat art. 290 oud Rv, thans art. 255 lid 1Rv, niet toelaat dat de niet in persoon verschijnende gedaagde zich door eenniet-procureur (lees: advocaat) laat vertegenwoordigen. Met deze vertegen-woordigingseis wordt – als de wederpartij daarmee instemt – in de praktijkveelal soepel omgegaan. Zo wordt er wel eens – met instemming van de

134 HR 28 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1718 (Woningbedrijf Amsterdam/Teunisse).135 Idem.136 Idem.

341

Page 26: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

wederpartij – van uitgegaan dat de gedaagde partij in een dergelijk geval‘gewoon’ verschenen is.137 Vaker wordt er echter voor de (zuiverder) oplos-sing gekozen dat verstek wordt verleend tegen de niet op adequate wijzeverschenen rechtspersoon, maar dat – als de wederpartij zich daartegen nietverzet – de persoon die zich namens de rechtspersoon heeft gemeld wel (alsinformant) wordt gehoord. Met die informatie wordt dan veelal rekeninggehouden bij de beoordeling van de gevraagde voorzieningen. Bij die beoor-deling zal de rechter echter wel de – beperktere – verstektoets van art. 139 Rvmoeten toepassen.

Als in een kort geding bij de kantonrechter de gedaagde partij een rechts-persoon is, kan deze zich – gelet op art. 80 lid 1 Rv – wel laten vertegen-woordigen door een werknemer, mits ter zitting een daartoe strekkendevolmacht wordt overgelegd.138

Vermeldenswaard in dit verband is een arrest van het Hof ’s-Gravenhage uitapril 2006,139 waarin het hof oordeelt dat in het geval de Ontvanger140

gedaagde in kort geding is, deze de mogelijkheid heeft zelf te procederendoor middel van één van zijn daartoe (in publiekrechtelijke zin) gemanda-teerde ambtenaren. De Ontvanger wordt dan geacht in persoon te zijnverschenen, waarmee dus geen sprake is van vertegenwoordiging in de zinvan art. 255 lid 1 Rv.

12.10.6.5 Verstek en zuivering van het verstek

In de regel zal tegen de niet – op de voorgeschreven wijze – verschenengedaagde verstek worden verleend, nadat de kortgedingrechter heeft vast-gesteld dat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijngenomen (art. 139 Rv). Daartoe wordt (uiterlijk ter zitting) de dagvaardingingediend.141 Indien de dagvaarding niet in persoon betekend is, wil dekortgedingrechter nog wel eens het adres van gedaagde verifiëren aan dehand van een tijdens de zitting door de eisende partij te tonen uittreksel uithet handelsregister of de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Ook determijn waarop is gedagvaard is van belang bij de beslissing om al dan nietverstek te verlenen. Zoals eerder142 uiteengezet is kan soms tegen eenkortere termijn worden gedagvaard dan de wet voorschrijft. Dit betekentechter nog niet dat in een dergelijk geval ook steeds verstek tegen de niet-verschenen gedaagde zal worden verleend. Het belang van gedaagde om

137 Zie bijvoorbeeld Vzngr. Rb. Amsterdam 17 september 2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ9766.138 Art. 11.3 van het Procesreglement KG kanton. Zie ook art. 80 lid 2 Rv.139 Hof ’s-Gravenhage 11 april 2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ1015.140 Deze is belast met de invordering van de rijksbelastingen (art. 3 lid 1 IW 1990).141 Zie sub 12.10.2 (Dagbepaling).142 Idem.

342

Page 27: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

zich behoorlijk te kunnen verweren zal dan moeten worden afgewogentegen het belang van eiser bij het treffen van een voorziening op kortetermijn.143 Is direct ingrijpen geboden, dan zal het verstek sneller wordenverleend dan in minder urgente gevallen.

Volgens art. 142 Rv heeft de gedaagde tegen wie verstek is verleend, zolanghet eindvonnis nog niet is gewezen, de bevoegdheid om het verstek tezuiveren door alsnog in het geding te verschijnen. In kort geding is de zittingnatuurlijk al geweest, zodat de indiening van een hiertoe strekkend schrifte-lijk bericht aan de kortgedingrechter volstaat.144

12.10.7 Verzet

Tegen een verstekvonnis moet binnen de daartoe in art. 143 lid 2 Rvvoorgeschreven termijn verzet worden gedaan bij de voorzieningenrechtertegen een door deze op verzoek van oppossant vast te stellen datum entijdstip (art. 259 Rv). Betreft het een kantonaal kortgedingvonnis, dan wordthet verzet aldus bij de kantonrechter gedaan. De bepaling van art. 140 lid 3Rv, volgens welke een vonnis bij meerdere gedaagden (van wie één of meerverschijnen) ook ten opzichte van de niet-verschenen gedaagde(n) als vonnisop tegenspraak wordt beschouwd, geldt ook in kort geding.145

Op gelijke wijze als bij een ‘gewoon’ kort geding dient eerst een datum entijdstip verzocht te worden en dient een concept van een verzetexploot teworden overgelegd.146 Gezien de aard van het kort geding zal – anders danart. 147 Rv voor de bodemprocedure voorschrijft – de procedure beperktblijven tot een mondelinge behandeling bij de kortgedingrechter. Indienverzet wordt gedaan tegen een verstekvonnis van de voorzieningenrechtervan de afdeling of het team civiel/familie, dan is de bijstand van eenadvocaat vereist, omdat de niet-verschenen gedaagde in de verzetprocedureformeel eiser is (art. 79 lid 2 Rv).147 Dit kan achterwege blijven in geval hetkortgedingvonnis is gewezen door de kantonrechter (art. 79 lid 1 Rv).

12.10.8 Vonnis/hoger beroep

Doorgaans wijst de kortgedingrechter circa één tot twee weken na de zittingvonnis. Bij een aantal rechtbanken doet de voorzieningenrechter van de

143 Vgl. Tonkens-Gerkema 2012 (T&C Rv), art. 259 Rv, aant. 1 sub d.144 Art. 12.2 Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.145 HR 19 oktober 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4877 (Cozzi/Congregatie); art. 355 lid 2 Rv mist echter

wel toepassing in kort geding.146 Zie art. 146 Rv voor de gegevens die dit exploot moet bevatten.147 Vgl. M. Ynzonides, Verstek en verzet, diss. EUR, Deventer: Kluwer 1996, p. 163.

343

Page 28: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

afdeling of het team civiel/familie uitspraak op vaste dagen en tijdstip-pen.148 Als dat niet het geval is, geldt er dan in ieder geval wel eenstreeftermijn voor het doen van uitspraak. Het Procesreglement KG kantonvoorziet – ten tijde van het redigeren van deze tekst – in het één en ander(vooralsnog) niet. Zowel in kort gedingen bij de voorzieningenrechter vande afdeling of het team civiel/familie als bij de kantonrechter wordt terzitting de dag en het tijdstip van de uitspraak aan partijen medegedeeld.149

Er kan ook direct op de zitting uitspraak worden gedaan. De schriftelijkeweergave daarvan volgt dan later.150 In bijzonder spoedeisende gevallenkan ook volstaan worden met de afgifte van een verkort vonnis dat zospoedig mogelijk wordt gevolgd door de afgifte van de nader uitgewerkteversie.

Van beslissingen in kort geding staat – mits het zaken boven de appelgrensvan art. 332 lid 1 Rv betreft151 – binnen vier weken hoger beroep bij hetgerechtshof open (art. 339 lid 2 Rv). De appeltermijn wordt berekend vanaf hetmoment van de uitspraak en dus niet vanaf het moment dat de schriftelijkeuitwerking daarvan binnen is.152 Zelfs als in de schriftelijke weergave van demondelinge uitspraak ten onrechte een latere uitspraakdatum staat vermelddan dat het vonnis daadwerkelijk (in aanwezigheid van partijen) is uitge-sproken, geldt nog dat de appeltermijn wordt berekend vanaf het moment datfeitelijk uitspraak is gedaan.153 Ook de omstandigheid dat de griffier (eenaantal dagen) na de uitspraak pas de schriftelijke weergave daarvan verstrekt,heeft niet tot gevolg dat de appeltermijn later aanvangt.154

Er wordt wisselend gedacht over de vraag of tussentijds appel tegen een inkort geding gewezen tussenvonnis openstaat. Het Hof ’s-Gravenhage achtdit slechts mogelijk als de rechter daarvoor op de voet van art. 337 lid 2 Rvtoestemming heeft verleend.155 Tjong Tjin Tai gaat er (kennelijk) van uit dateen tussenvonnis in kort geding moet worden gekwalificeerd als eenvoorlopige voorziening in de zin art. 337 lid 1 Rv waartegen direct tussen-tijds hoger beroep mogelijk is.156

148 Zie art. 13.1 Procesreglement KG civiel en bijlage VIII (sub 17.8).149 Art. 13.1 Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.150 Art. 13.4 Procesreglement KG civiel en Procesreglement KG kanton.151 HR 3 april 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4175 (Gefau/Vermeij e.a.).152 Hof Amsterdam 7 november 1996, ECLI:NL:GHAMS:1996:AH7359.153 Hof Amsterdam 21 juli 2005, ECLI:NL:GHAMS:2005:AV1204. Zie ook HR 24 april 2009, ECLI:

NL:HR:2009:BG9906 (X/Beursgebouw Eindhoven).154 Hof ’s-Gravenhage 12 april 2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:AW1878.155 Hof ’s-Gravenhage 17 april 2003, NJK 2003/61; deze uitspraak heeft (nog) niet een ECLI. Een

zonder rechterlijke toestemming ingesteld tussentijds hoger beroep heeft in deze benadering opgrond van art. 350 lid 2 Rv overigens geen schorsende werking.

156 Zie aant. 19.2 bij art. 254 Rv Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering.

344

Page 29: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

De procedure in appel van een kortgedingvonnis verloopt in beginsel –

evenals bij een vonnis in een bodemzaak het geval is – schriftelijk met demogelijkheid van pleidooi. Wel gelden er kortere termijnen dan in bodem-zaken. Bovendien kunnen zowel appellant als geïntimeerde het hof verzoe-ken om de zaak als een spoedappel te behandelen.157 Dan gelden er nogkortere termijnen voor het nemen van stukken en doet het hof blijkensart. 9.1.12 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardings-zaken bij de gerechtshoven op zo kort mogelijke termijn uitspraak. Daar-naast is er ook nog de mogelijkheid dat – in geval van uiterste spoed – hethof op verzoek van de meest gerede partij in een nog sneller regime voorziet,het zogenoemde turbokortgeding.158

In hoger beroep is niet beslissend of in eerste aanleg een spoedeisend belangbestond, maar of in appel (nog steeds) een spoedeisend belang bestaat.159

Dit is een kwestie van openbare orde die zo nodig buiten de grieven omdoor de appelrechter dient te worden behandeld.160

12.11 Model (voorbeeld)161 dagvaarding voor een kort geding bij devoorzieningenrechter van de afdeling of het team civiel/familie

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam heeft op 12 augus-tus 2013 op de voet van het bepaalde in art. 117 Rv verlof gegeven om degedaagde partij op verkorte termijn te dagvaarden en heeft daaraan devoorwaarden verbonden dat het exploot van deze dagvaarding uiterlijk op13 augustus 2013 voor 14.00 uur aan de gedaagde partij wordt betekend endat de eisende partij onverwijld na ontvangst van de dagbepaling dezittingsdatum en -tijdstip aan de gedaagde partij meedeelt en haar deconcept-dagvaarding toezendt.162

Heden, de ____________________163 augustus tweeduizenddertien (2013),ten verzoeke van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidA.L.M. Janssen Consultants B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te(1077 XX) Amsterdam aan de Jachthavenweg 109, te dezer zake woonplaats

157 Art. 9.1.3 resp. 9.1.6 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechts-hoven.

158 Art. 9.1.14 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven.159 HR 30 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6341 (L./gezamenlijke erfgenamen van M.). Zie ook HR

31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437 (Telfort/Scaramea).160 Vgl. Hof Leeuwarden 19 april 2006, ECLI:NL:GHLEE:2006:AW4156. Zie ook Snijders/Wendels,

Civiel appel, nr. 286, Deventer: Kluwer 2009.161 Gebruik van dit model/voorbeeld geschiedt op eigen risico. De auteur aanvaardt dan ook geen

enkele aansprakelijkheid. De casus is volledig gefingeerd.162 Zie sub 12.10.2 (Dagbepaling).163 Openlaten: deurwaarder vult dag, maand en jaar van betekening in.

345

Page 30: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

kiezende te (1081 KM) Amsterdam aan de Zuidas 110 (1071 KM) ten kantorevan Janssen c.s. Advocaten, van welk kantoor mr. P.X.M. Janssen door haartot advocaat wordt gesteld,

HEB IK, ____________________164

krachtens bevel van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam,

IN KORT GEDING GEDAGVAARD

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Adviesbureau Allesof Niets B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te (1078 LX) Amster-dam aan de Kromme Sloot 134, aldaar mijn exploot doende en afschrift vandeze dagvaarding latende aan;165

OM:

op vrijdag de zestiende (16e) augustus tweeduizenddertien (2013), des mid-dags te 14.00 uur, in persoon of vertegenwoordigd door een advocaat, teverschijnen ter terechtzitting van de voorzieningenrechter van de RechtbankAmsterdam, die zitting houdt op voormeld tijdstip in één der zalen van hetGerechtsgebouw aan de Parnassusweg 220 te (1076 AV) Amsterdam;

MET AANZEGGING DAT:

– indien gedaagde niet in persoon of vertegenwoordigd door een advocaatop voormelde terechtzitting verschijnt en de voorgeschreven formalitei-ten en termijnen in acht zijn genomen, de voorzieningenrechter tegengedaagde verstek zal verlenen en de vordering zal toewijzen, tenzij dezede voorzieningenrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt;166

– bij verschijning in het geding van gedaagde een bedrag aan griffierechtwordt geheven waarvan de hoogte staat vermeld op www.rechtspraak.nl(onder ‘Procedures’ en vervolgens ‘Tarieven griffierecht’ en ‘Griffierechtbij de rechtbank’) en welk bedrag betaald dient te worden binnen vierweken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;

164 Openlaten: art. 45 lid 3 sub c Rv vereist voor elk exploot vermelding van de voornamen, de naamen het kantooradres van de deurwaarder; aan dat vereiste wordt doorgaans voldaan doorplaatsing van een stempel van de deurwaarder.

165 Openlaten: deurwaarder vult de naam (en hoedanigheid: zie art. 45 lid 3 sub e Rv) in van depersoon aan wie betekend wordt en de wijze waarop betekend wordt (art. 46 e.v. Rv).

166 Zie art. 111 lid 2 sub i Rv. Bij meerdere gedaagden dient – op straffe van nietigheid – op de in art.140 Rv genoemde consequenties van verstek te worden gewezen (art. 111 lid 2 sub j Rv). Zie ookhet hierna sub 12.12 opgenomen ‘Model (voorbeeld) dagvaarding voor een kort geding bij dekantonrechter’, waarin deze aanzegging bij meerdere gedaagden is opgenomen.

346

Page 31: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

– van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wetvastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hijop het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:1e een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van

de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolgevan omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe terekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24,tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel

2e een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand alsbedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op derechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagtdan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuurkrachtens artikel 35, tweede lid, van die wet.

TENEINDE

Alsdan te horen eis doen op de volgende gronden:

Feiten en omstandigheden

Eiseres (hierna: ‘Janssen Consultants’) houdt zich bedrijfsmatig bezig methet verlenen van diensten en het verstrekken van adviezen op organisato-risch gebied. Gedaagde (hierna: ‘het Adviesbureau’) verricht vergelijkbareactiviteiten.

Het Adviesbureau is eigenaresse van alle aandelen in de besloten vennoot-schap met beperkte aansprakelijkheid Doordacht B.V., statutair gevestigd enkantoorhoudende te (1078 LX) Amsterdam aan de Kromme Sloot 131 teAmsterdam (hierna: ‘Doordacht’). Doordacht is een ICT-bedrijf dat zichuitsluitend richt op het ontwikkelen van maatwerksoftware in het kader vanzogenaamde ‘veranderprocessen’ binnen organisaties.

Janssen Consultants en het Adviesbureau hebben vanaf januari 2013 onder-handelingen gevoerd over de overname van de aandelen in Doordacht doorJanssen Consultants. Op 21 mei 2013 is met betrekking tot deze overnamevolledige overeenstemming bereikt. Op die datum is een als productie 1aangehechte koopovereenkomst ondertekend (hierna: ‘de koopovereen-komst’).

Janssen Consultants heeft eind mei 2013 in een mailing haar cliëntengeïnformeerd dat zij per 1 juli 2013 haar activiteiten uitbreidt met hetaanbieden van pasklare softwaretechnologie (productie 2). Naar aanleidingvan die mailing heeft een aantal (grotere) cliënten inmiddels al aan Janssen

347

Page 32: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

Consultants opdracht gegeven voor een zogenoemd ‘verandertraject’, waar-bij het ook nodig zal zijn daarvoor maatwerksoftware te ontwikkelen.

Op grond van art. 22 van de koopovereenkomst is het Adviesbureaugehouden om mee te werken aan het passeren van de notariële aktestrekkende tot levering van de aandelen in Doordacht. Met de notaris wasafgesproken dat deze op 28 juni 2013 de akte zou passeren. De (statutair)directeur van Janssen Consultants, de heer G.L. Janssen (hierna: ‘Janssen’),heeft de (statutair) directeur van het Adviesbureau, de heer A.J. de Jong(hierna: ‘De Jong’), over de afspraak bij de notaris in een mailbericht d.d.14 juni 2013 geïnformeerd (productie 3).

Ter uitvoering van het bepaalde in art. 21 van de koopovereenkomst is op27 juni 2013 door Janssen Consultants de koopsom van € 400 000 onder denotaris gestort.

Tijdens de afspraak om bij de notaris de akte te passeren op 28 juni 2013 is ervan de zijde van het Adviesbureau niemand verschenen. Bij het doen vantelefonische navraag door Janssen bij De Jong werd hem als oorzaakhiervoor te verstaan gegeven dat ‘toch maar liever van de levering wordtafgezien omdat er inmiddels een hoger bod is’.

Nadien heeft Janssen Consultants bij brieven d.d. 1 juli 2013 (productie 4) end.d. 5 juli 2010 (productie 5) het Adviesbureau – tevergeefs – gesommeerd omalsnog mee te werken aan uitvoering van de koopovereenkomst. De Jongheeft Janssen in een mailbericht d.d. 9 augustus 2013 (productie 6) geïnfor-meerd dat het Adviesbureau voornemens is de aandelen in Doordacht op19 augustus 2013 aan de besloten vennootschap met beperkte aansprake-lijkheid Pos B.V. (hierna: ‘Pos’) te leveren.

Juridisch kader/Spoedeisend belang

Op grond van het bepaalde in de artikelen 8 en 9 van de koopovereenkomstis het Adviesbureau gehouden mee te werken aan de notariële levering vande aandelen in Doordacht aan Janssen Consultants. Het Adviesbureaublijkt daar echter niet toe bereid en is zelfs voornemens deze aandelen op19 augustus 2013 aan Pos te leveren. Bij die stand van zaken heeft JanssenConsultants recht op en spoedeisend belang bij het afdwingen in kort gedingvan de medewerking van het Adviesbureau aan de levering van de aandelenin Doordacht.

348

Page 33: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

Verweer en gronden

Het Adviesbureau stelt zich op het standpunt dat zij niet gehouden is om haarleveringsverplichting jegens Janssen Consultants uit hoofde van de koopover-eenkomst na te komen nu zij bij het aangaan van de koopovereenkomst zouhebben bedongen dat het haar vrijstond om voor de levering nog op eeneventueel hoger ander bod in te gaan.

Weerlegging verweer167

Het Adviesbureau kan zich op deze grond niet meer terugtrekken. Op21 mei 2013 is immers een perfecte overeenkomst gesloten, waarin opgenerlei wijze gestipuleerd is dat het aan het Adviesbureau vrij zou staanom zich terug te trekken vanwege een eventueel hoger ander bod. Ook is dittijdens de onderhandelingen nimmer ter sprake gekomen.

Bewijs

Janssen Consultants beschikt over de aan deze dagvaarding gehechteproducties ter ondersteuning van haar positie. Daarnaast biedt zij aan omhaar stellingen ook nog eventueel met andere bewijsmiddelen aannemelijkte maken dan wel te bewijzen.

OP ALLE VORENSTAANDE GRONDEN:

Eiseres de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam verzoekt ombij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

– het Adviesbureau te veroordelen om binnen twee dagen na betekening vanhet ten deze te wijzen vonnis mee te werken aan het passeren van denotariële akte strekkende tot levering van de aandelen in de beslotenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid Doordacht B.V. aan JanssenConsultants op de voorwaarden zoals vermeld staan in de koopovereen-komst d.d. 21 mei 2013, een en ander op straffe van verbeurte van eendwangsom van € 25 000 (zegge: vijfentwintigduizend euro) voor iedere dagdat het Adviesbureau in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,zulks tot een maximum van € 600 000 (zegge: zeshonderdduizend euro);

– het Adviesbureau te veroordelen in de kosten van deze procedure.

De kosten dezes zijn voor mij, € ____________________

167 De wet schrijft niet voor dat in de dagvaarding de verweren moeten worden weerlegd, maar hetverdient – met het oog op een doelmatige procesvoering – aanbeveling dat wel te doen (vgl. W.Heemskerk, ‘Hoe zit het met … de dagvaarding nieuwe stijl?’, Adv.bl. 11 januari 2002, p. 16 e.v.).

349

Page 34: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

Deurwaarder168

Deze zaak is in behandeling bij mr. P.X.M. Janssen, Zuidas 110, 1071 KM,Amsterdam, Telefoon 020-1234567, Fax 020-1234567.

12.12 Model (voorbeeld)169 dagvaarding voor een kort geding bijkantonrechter

Heden, de ____________________170 augustus tweeduizenddertien (2013),ten verzoeke van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidExact Accountants & Belastingadviseurs B.V., statutair gevestigd en kantoor-houdende te (1077 XX) Amsterdam aan de Jachthavenweg 107, te dezer zakewoonplaats kiezende te (1083 LM) Amsterdam aan de IJzeren Nikkel 110(1054 RH) ten kantore van gerechtsdeurwaarder A.B. Dreverhaven, die doorhaar tot gemachtigde wordt gesteld,

HEB IK, ____________________171

krachtens bevel van de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam,

IN KORT GEDING GEDAGVAARD EX ARTIKEL 254 LID 5172 Rv

1. Johannes Maria de Wilde,173 wonende te (3053 BE) Aalsmeer aan deBachdreef 131, aldaar mijn exploot doende en afschrift van deze dag-vaarding latende aan;174

168 Ingevolge art. 45 lid 5 Rv dient elk exploot en afschrift daarvan door de deurwaarderondertekend te worden.

169 Gebruik van dit model/voorbeeld geschiedt op eigen risico. De auteur aanvaardt dan ook geenenkele aansprakelijkheid. De casus is volledig gefingeerd.

170 Openlaten: deurwaarder vult dag, maand en jaar van betekening in.171 Openlaten: art. 45 lid 3 sub c Rv vereist voor elk exploot vermelding van de voornamen, de naam

en het kantooradres van de deurwaarder; aan dat vereiste wordt doorgaans voldaan doorplaatsing van een stempel van de deurwaarder.

172 Met de Reparatiewet Wgbz (Stb. 2013, 92) is per 1 april 2013 een nieuw lid 4 aan art. 254 Rvtoegevoegd waarbij alleen het (oude) vierde lid tot lid 5 is vernummerd en niet het (per 1 januari2013) ingevoerde vijfde lid is vernummerd tot lid 6. Ten tijde van het redigeren van de zesde drukvan dit hoofdstuk is een wetsvoorstel aanhangig om deze omissie te herstellen (Kamerstukken II2013/14, 33 771, nr. 2).

173 In tegenstelling tot bij de eisende partij, hoeven bij de gedaagde-natuurlijk persoon o.g.v. art. 45lid 3 sub d Rv niet de (volledige) voornamen te worden vermeld. Geadviseerd wordt om dat welte doen als zij bekend zijn (vgl. Van Mierlo 2012 (T&C Rv), art. 45 Rv aant. 4 sub h).

174 Openlaten: deurwaarder vult de naam (en hoedanigheid: zie art. 45 lid 3 sub e Rv) in van depersoon aan wie betekend wordt en de wijze waarop betekend wordt (art. 46 e.v. Rv).

350

Page 35: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

2. Antonius Leonardus Jozef Lange, wonende te (1076 BT) Amstelveen aan hetMahlerplantsoen 9, die bij afzonderlijk exploot zal worden gedagvaard;

OM:

op maandag de negentiende (19e) augustus tweeduizenddertien (2013), desmiddags te 14.00 uur, in persoon of vertegenwoordigd door een gemach-tigde,175 te verschijnen ter terechtzitting van de Rechtbank Amsterdam, bijde kantonrechter als kortgedingrechter die deze zaak zal behandelen in éénvan de zalen van het Gerechtsgebouw aan de Parnassusweg 220-228 (1076AV) te Amsterdam (Toren E). Eiseres is voornemens bij deze mondelingebehandeling de aan het slot van deze dagvaarding vermelde voorzieningentegen gedaagden te vorderen;

MET AANZEGGING DAT:

– van gedaagde(n) bij verschijning geen griffierecht zal worden geheven;176

– gedaagden op voormelde terechtzitting uitsluitend mondeling kunnenantwoorden en het niet mogelijk is om het verweer schriftelijk te voeren(het staat gedaagden vrij om daarnaast – op voorhand – schriftelijkverweer in te dienen; indien gedaagden niet ter zitting verschijnen zalmet schriftelijk verweer geen rekening worden gehouden);177

– verzoeken om uitstel van de in deze dagvaarding vermelde datum vande terechtzitting niet voor inwilliging in aanmerking komen;178

– indien één of meer gedaagden niet tijdens voornoemde terechtzitting inpersoon of vertegenwoordigd door een gemachtigde verschijnen en devoorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, dekantonrechter tegen de niet-verschenen gedaagde(n) verstek zal verlenen

175 Zie ook art. 80 lid 1 Rv en sub 12.10.6.4 (Procesvertegenwoordiging).176 Zie sub 12.10.6.1 (Griffierecht)).177 Bij een aantal rechtbanken is het in kort gedingen bij de kantonrechter mogelijk dat de gedaagde

partij voorafgaand aan de mondelinge behandeling ook een schriftelijke reactie ter griffie kanindienen, terwijl dit bij andere rechtbanken juist weer niet mogelijk is. Bij die stand van zaken ishet van belang om op dit punt even navraag te doen naar plaatselijke gebruiken of dedagbepaling af te wachten, waarbij men veelal wordt geïnformeerd over de plaatselijke bijzon-derheden die (alsnog) in de uit te brengen dagvaarding moeten worden opgenomen. In ditvoorbeeld is uitgegaan van een kort geding bij de kantonrechter te Amsterdam en daar stelt mener – ten tijde van het redigeren van de zesde druk van dit hoofdstuk – prijs op dat er in dedagvaarding een aanzegging in deze zin wordt opgenomen.

178 Voor deze aanzegging geldt – mutatis mutandis – hetzelfde als in de vorige voetnoot staatvermeld.

351

Page 36: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

en de vordering zal toewijzen, tenzij de vordering de kantonrechteronrechtmatig of ongegrond voorkomt;179

– indien één van gedaagden tijdens de zitting is verschenen en tegen deniet-verschenen gedaagde verstek wordt verleend, tussen eiseres en deverschenen gedaagde wordt voortgeprocedeerd en tussen alle partijenéén vonnis wordt gewezen dat, ook ten aanzien van de niet-verschenengedaagde, als vonnis op tegenspraak wordt beschouwd;180

TENEINDE

Alsdan te horen eis doen op de volgende gronden:

Bevoegdheid

De kantonrechter is ingevolge het bepaalde in art. 254 lid 5 Rv bevoegd tothet geven van een voorziening in kort geding nu het hier een zaak betreft alsbedoeld in art. 93 sub c Rv.

Feiten en omstandigheden

Eiseres (hierna: ‘Exact’) houdt zich bedrijfsmatig bezig met het verlenen vandiensten en het verstrekken van adviezen op administratief en fiscaalgebied. Bij Exact zijn op dit moment 35 mensen werkzaam.

Gedaagde sub 1 (hierna: ‘De Wilde’) is op 1 maart 1999 bij Exact in dienstgetreden als administratief medewerker. Gedaagde sub 2 (hierna: ‘Lange’) isop 1 februari 2001 eveneens als administratief medewerker bij Exact indienst getreden.

In de destijds met De Wilde en Lange gesloten arbeidsovereenkomsten(producties 1 en 2) is het volgende non-concurrentiebeding opgenomen:

‘Tijdens het dienstverband en gedurende één jaar na het einde van het dienstver-band – ongeacht de wijze waarop en de reden waarom het dienstverband tot eeneinde is gekomen – zal het werknemer, zonder voorafgaande schriftelijke toestem-ming van werkgever, niet zijn toegestaan om in Nederland op enigerlei wijze, directof indirect, zelfstandig, in dienstverband of in samenwerking met derden, al dan nietgehonoreerd werkzaam of betrokken te zijn bij enig persoon, instelling, vennoot-schap of onderneming die concurrerende, soortgelijke of aanverwante activiteiten

179 Zie art. 111 lid 2 sub i Rv.180 Bij meerdere gedaagden dient op de in art. 140 Rv genoemde consequenties van verstek te

worden gewezen (art. 111 lid 2 sub jRv).

352

Page 37: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

ontplooit als werkgever of enig aan haar gelieerde vennootschap, dan wel daarin ofdaarbij enig belang te hebben.’

DeWilde en Lange hebben ieder voor zich op 18 respectievelijk 22 maart 2013hun arbeidsovereenkomst met Exact per 1 juli 2013 opgezegd. De Wilde enLange hebben kort daarna de besloten vennootschap met beperkte aanspra-kelijkheid Administratiekantoor Precisie BV opgericht (hierna: ‘Precisie’).Deze vennootschap is gevestigd aan het woonadres van Lange te Amstelveen.Vanuit deze woning leggen DeWilde en Lange zich, blijkens het als productie 3aangehechte uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel,toe op het verlenen van diensten en het verstrekken van adviezen opadministratief en fiscaal gebied, evenals Exact doet. Precisie heeft dus zondermeer als concurrent van Exact te gelden.

Van de zijde van Exact zijn De Wilde en Lange diverse malen schriftelijkgesommeerd om hun concurrerende activiteiten te staken (producties 4 tot enmet 8). Aan deze sommaties hebben zij geen gehoor gegeven.

Juridisch kader/Spoedeisend belang

De Wilde en Lange handelen in strijd met het nadrukkelijk door Exact methen overeengekomen non-concurrentiebeding. Exact heeft er derhalve rechtop en belang bij om de nakoming daarvan thans met versterking van eendwangsom af te dwingen. Gelet op de aanzienlijke schade die Exact lijdtdoor de concurrerende activiteiten van De Wilde en Lange, zijn de belangenvan Exact zonder meer spoedeisend.

Verweer en gronden

De Wilde en Lange hebben zich beiden in de voorafgaande correspondentieop het standpunt gesteld dat zij niet meer gehouden zijn om het destijdsovereengekomen non-concurrentiebeding na te komen nu hun functietussentijds aanmerkelijk zou zijn gewijzigd. Dit zou tot uiting komen door-dat zij ‘op een gegeven moment zelf cliënten gingen bedienen’.

Weerlegging verweer181

Met voornoemd verweer kunnen DeWilde en Lange zich niet aan de werkingvan het destijds rechtsgeldig met hen overeengekomen non-concurrentiebe-ding onttrekken. Er is geen sprake van een ingrijpende functiewijziging. De

181 De wet schrijft niet voor dat in de dagvaarding de verweren moeten worden weerlegd, maar hetverdient – met het oog op een doelmatige procesvoering – aanbeveling dat wel te doen (vgl. W.Heemskerk, ‘Hoe zit het met … de dagvaarding nieuwe stijl?’, Adv.bl. 2002, p. 16 e.v.).

353

Page 38: HOOFDSTUK 12 Kort geding - Van Doorne · HOOFDSTUK 12 Kort geding R.G. Hendrikse* 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van wettelijke bepalingen en jurispru-dentie in

omstandigheid dat De Wilde en Lange in de loop der jaren zelfstandiger zijngaan werken is daarvoor onvoldoende. Hun functie was blijkens de alsproductie 9 en 10 aan deze dagvaarding gehechte salarisstrookjes over demaand maart 2013 ten tijde van de opzegging nog hetzelfde als destijds bij hetaangaan van de arbeidsovereenkomst, namelijk administratief medewerker.

Bewijs

Exact beschikt over de aan deze dagvaarding gehechte producties terondersteuning van haar positie. Daarnaast biedt zij aan om haar stellingenook nog eventueel met andere bewijsmiddelen aannemelijk te maken danwel te bewijzen.

OP ALLE VORENSTAANDE GRONDEN:

Eiseres de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam verzoekt om bijvonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

– De Wilde en Lange ieder voor zich te veroordelen om binnen vierentwintiguur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis het door hen met Exactovereengekomen non-concurrentiebeding tot 1 juli 2014 volledig na te levenen derhalve hun werkzaamheden voor Precisie dan wel een aan haargelieerde onderneming, in dienstverband of anderszins, direct of indirect,tegen vergoeding of om niet, of op welke wijze dan ook verricht, tebeëindigen en beëindigd te houden, zulks op straffe van verbeurte vaneen dwangsom, te betalen aan Exact ter hoogte van € 5 000 per dag dat DeWilde en/of Lange hieraan niet voldoen, zulks tot een maximum van€ 100 000 aan voor ieder der gedaagden te verbeuren dwangsommen,althans een zodanige voorziening te treffen als door U E.A. in goede justitiete bepalen;

– De Wilde en Lange hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dezeprocedure.

De kosten dezes zijn voor mij, € ____________________

Deurwaarder182

Deze zaak is in behandeling bij de heer A.B. Dreverhaven, IJzeren Nikkel110, 1054 RH, Amsterdam, Telefoon 020-5115112, Fax 020-4114112.

182 Ingevolge art. 45 lid 5 Rv dient elk exploot en afschrift daarvan door de deurwaarderondertekend te worden.

354