hoofdstuk 1 voedIng & gezondheId - Voedingscentrum

43
7 HOOFDSTUK 1 VOEDING & GEZONDHEID Dr. Ir. Astrid Postma-Smeets, dr. ir. Annette Stafleu, dr. ir. Lisette Brink, dr. Danielle Wolfers, drs. Frederike Mensink, kennisspecialisten Voedingscentrum 1.1 Inleiding – Maak de gezonde keuze gemakkelijker Dit hoofdstuk is een inleiding in de voedingskunde en een leidraad om kansen voor gezond innoveren, produceren en distribueren te leren zien en in je werk te benutten. Tijdens alle stappen van het productieproces spelen gezondheidsaspecten een rol. Van de ontwikkeling van producten, denk aan vetzuursamenstelling en zoutgehalte, tot in het schap, denk aan het aanbiedingenbeleid van een supermarktketen. In die hele keten kan altijd iets verbeterd worden. ‘Een productontwikkelaar moet weten wat de functie is van bijvoorbeeld zout, suiker of vet in zijn product, en hoe de functionaliteit van deze ingrediënten beïnvloed wordt tijdens het productieproces. Zo is hij beter in staat de samenstelling aan te passen met behoud van functionaliteit’ – Professor Tiny van Boekel, parttime hoogleraar Levensmiddelentechnologie. Als consumentengedrag te voorspellen was door te vragen naar wensen en verlangens, dan was de keuze voor een gezonder aanbod snel gemaakt. Het overgrote deel van de mensen wil het allerliefst gezond en vitaal oud worden. Maar helaas is er een wereld van verschil tussen die wens en de keuzes die de gemiddelde Nederlander maakt uit het grote aanbod van producten. Het beïnvloeden van de keuze van consumenten is een lastige uitdaging en gezond innoveren vraagt wat durf en risico. De grote maatschappelijke gevolgen van te veel en verkeerd eten vragen om lef. Prof. dr. ir. Tiny van Boekel, hoogleraar Productontwerpen en Kwaliteitskunde en prof. dr. ir. Frans Kok, hoogleraar Voeding en Gezondheid, gaan in het begin van dit hoofdstuk in op de rol van de industrie. Daarna volgt een theoretisch deel: in paragraaf 1.2 gaat het over voedingsnormen en paragraaf 1.3 behandelt het belang van nutriënten. Het hoofdstuk eindigt met het thema overgewicht (1.4). Prof. dr. ir. Jaap Seidell, hoogleraar Voeding en Gezondheid, vertelt aan het begin van die paragraaf hoe je gezond kunt verkopen.

Transcript of hoofdstuk 1 voedIng & gezondheId - Voedingscentrum

7

hoofdstuk 1voedIng & gezondheId

Dr. Ir. Astrid Postma-Smeets, dr. ir. Annette Stafleu, dr. ir. Lisette Brink,

dr. Danielle Wolfers, drs. Frederike Mensink, kennisspecialisten Voedingscentrum

1.1 Inleiding – Maak de gezonde keuze gemakkelijkerDit hoofdstuk is een inleiding in de voedingskunde en een leidraad om kansen voor gezond innoveren,

produceren en distribueren te leren zien en in je werk te benutten. Tijdens alle stappen van het

productieproces spelen gezondheidsaspecten een rol. Van de ontwikkeling van producten, denk aan

vetzuursamenstelling en zoutgehalte, tot in het schap, denk aan het aanbiedingenbeleid van een

supermarktketen. In die hele keten kan altijd iets verbeterd worden.

‘Een productontwikkelaar moet weten wat de functie is van bijvoorbeeld zout, suiker of vet in zijn

product, en hoe de functionaliteit van deze ingrediënten beïnvloed wordt tijdens het productieproces. Zo

is hij beter in staat de samenstelling aan te passen met behoud van functionaliteit’ – Professor Tiny van

Boekel, parttime hoogleraar Levensmiddelentechnologie.

Als consumentengedrag te voorspellen was door te vragen naar wensen en verlangens, dan was de keuze

voor een gezonder aanbod snel gemaakt. Het overgrote deel van de mensen wil het allerliefst gezond en

vitaal oud worden. Maar helaas is er een wereld van verschil tussen die wens en de keuzes die de gemiddelde

Nederlander maakt uit het grote aanbod van producten. Het beïnvloeden van de keuze van consumenten

is een lastige uitdaging en gezond innoveren vraagt wat durf en risico. De grote maatschappelijke gevolgen

van te veel en verkeerd eten vragen om lef. Prof. dr. ir. Tiny van Boekel, hoogleraar Productontwerpen en

Kwaliteitskunde en prof. dr. ir. Frans Kok, hoogleraar Voeding en Gezondheid, gaan in het begin van dit

hoofdstuk in op de rol van de industrie. Daarna volgt een theoretisch deel: in paragraaf 1.2 gaat het over

voedingsnormen en paragraaf 1.3 behandelt het belang van nutriënten. Het hoofdstuk eindigt met het thema

overgewicht (1.4). Prof. dr. ir. Jaap Seidell, hoogleraar Voeding en Gezondheid, vertelt aan het begin van die

paragraaf hoe je gezond kunt verkopen.

8

Soep met minder zout, kaas met een lager vetgehalte, biologische zuivel. De consument wil best gezond

en duurzaam eten, maar geen concessies doen aan kwaliteit en prijs. Productontwikkelaars staan voor de

uitdaging aan deze soms strijdige eisen tegemoet te komen. ‘Met voldoende tijd, energie en productkennis is

er veel mogelijk’, zegt Van Boekel.

De laatste jaren zijn er steeds meer fabrikanten die hun portfolio tegen het licht houden. Ze bekijken in

hoeverre de hoeveelheid vet, suiker of zout in hun producten omlaag kan, en of het mogelijk is duurzamer te

produceren. Het resultaat van deze exercitie begint zichtbaar te worden op het winkelschap. Zo is het gehalte

transvetzuren in veel margarines, chips en frites drastisch omlaag gebracht en bevatten sommige soepen en

sauzen minder zout.

Hoogleraar Levensmiddelentechnologie Tiny van Boekel juicht deze initiatieven toe. ‘Je ziet dat er echt

dingen veranderen in het aanbod van fabrikanten. Dat is mede te danken aan initiatieven als de Taskforce

Verantwoorde Vetzuursamenstelling en het Vinkje-logo, waar een stimulerende werking van uitgaat.’

Tijd gevenSommige mensen zijn echter sceptisch over de inzet van fabrikanten om tot verbeteringen in het

productassortiment te komen. Zij vinden bijvoorbeeld dat gezonde en duurzame alternatieven soms erg lang

op zich laten wachten.

Van Boekel vindt deze kritiek niet op zijn plaats. ‘Wil je dat de consument gezonde en duurzame

productvarianten koopt, dan moeten ze qua smaak, houdbaarheid en prijs gelijk zijn aan het uitgangsproduct.

Dat is niet zo eenvoudig te realiseren. Bij productontwikkeling heb je met verschillende factoren te maken

die elkaar beïnvloeden. Verlaag je bijvoorbeeld het zoutgehalte, dan heeft dat niet alleen effect op de smaak

van het product, maar ook op de textuur en de houdbaarheid. Productontwikkelaars moeten dan ook de tijd

krijgen om tot goede oplossingen te komen’, licht hij toe.

Overigens kosten veranderingsprocessen ook los van de productontwikkeling soms tijd. ‘Wil je bijvoorbeeld

een flinke zoutverlaging doorvoeren in je producten, dan moet je de consument eerst laten wennen aan een

minder zoute smaak. Dat kan alleen door het zoutgehalte geleidelijk aan terug te dringen’, benadrukt Van

Boekel.

ProductkennisBehalve tijd, energie en kennis van consumententrends is bij productontwikkeling een gedegen productkennis

een voorwaarde voor succes. ‘Een productontwikkelaar moet weten wat de functie is van bijvoorbeeld zout,

suiker of vet in zijn product, en hoe de functionaliteit van deze ingrediënten beïnvloed wordt tijdens het

productieproces. Zo is hij beter in staat de samenstelling aan te passen met behoud van functionaliteit’, zegt

Van Boekel.

‘produCtontwIkkelaars moeten de tIjd krIjgen tot goede oplossIngen te komen’

9

De hoogleraar benadrukt dat de productontwikkelaar alleen verantwoordelijk is voor de samenstelling

van zijn product en niet direct voor het dagelijkse voedselpakket van de consument. ‘Wel moet de

productontwikkelaar het aandeel van zijn product in de dagelijkse voeding kennen. Ook moet hij een idee

hebben of en zo ja hoe dit aandeel verkleind of vergroot kan worden. Hij kan echter niet weten hoe zijn

product het totale consumptiepatroon van de consument beïnvloedt. Eetgedrag wordt immers bepaald door

allerlei factoren en producten tegelijk’, aldus Van Boekel.

Ten opzichte van de productontwikkelaar zijn supermarkten en food-marketeers meer in de gelegenheid

invloed uit te oefenen op het eetgedrag van de consument. ‘Supermarkten kunnen de keuze van de

consument sturen door de positie op het schap of door mensen recepten en combinaties van gezonde

producten aan te bieden. Food-marketeers kunnen in campagnes de gezonde keuze benadrukken bij de

consument’, illustreert de hoogleraar.

BottleneckDe industrie is op de goede weg bij het verbeteren van de productportfolio, vindt Van Boekel. Toch is er

nog een wereld te winnen. ‘Behalve gezondheid moet ook duurzaamheid meer betrokken worden in

productontwikkeling. Dat gebeurt nu nog te weinig. De huidige voedselvoorziening vormt een grote belasting

voor het milieu. De bottleneck is dat consumenten vinden dat hieraan wat moet gebeuren, maar niet willen

inleveren op gemak en ook niet meer willen betalen voor een product. Fabrikanten komen hierdoor in

een spagaat terecht. De ontwikkeling naar een meer duurzame voedselproductie zou vanuit de overheid

gestuurd moeten worden. Die kan een maatschappelijke discussie op gang brengen en ervoor zorgen dat alle

fabrikanten duurzamer gaan werken.’

Een ander verbeterpunt zijn de logo’s en productetiketten die consumenten moeten helpen kiezen voor

gezonde(re) voedingsmiddelen. ‘Deze worden nog te vaak verkeerd begrepen. Zo weet lang niet iedereen wat

hij met het label calorieën per portie aan moet. Ook weet niet elke consument dat het Vinkje bedoeld is om

te kiezen tussen producten binnen een productcategorie, en niet tussen productcategorieën. Verder zou het

goed zijn als er op termijn één eenduidig logo komt.’

Tour de forceOf het nu gaat om gezonde producten of duurzaam geproduceerde voedingsmiddelen: fabrikanten moeten

er niet alleen uit commerciële overwegingen aan beginnen, benadrukt Van Boekel. ‘Productontwikkelaars

moeten zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en verantwoording af kunnen en

willen leggen over hun product. Pas dan kun je de tijd en energie opbrengen die nodig is om deze tour de

force tot een succes te brengen.’

Interview

Prof. dr. ir. Tiny van Boekel is Decaan voor Onderwijs en parttime hoogleraar

Levensmiddelentechnologie aan Wageningen Universiteit

10

Steeds meer consumenten komen erachter dat voedsel méér is dan alleen lekker eten. Producten moeten

ook goed zijn voor je lichaam en er dient, als het even kan, rekening worden gehouden met onze kwetsbare

planeet. Volgens Frans Kok kunnen voedingsmiddelenfabrikanten en retailers deze trend stimuleren, met

name door meer gezonde basisproducten aan te bieden en deze aan te prijzen met informatieve en creatieve

campagnes.

Voeding werd eeuwenlang voornamelijk gezien als brandstof om het lichaam aan de praat te houden. De

betere voedingsmiddelen waren alleen weggelegd voor de welgestelden. Alleen zij konden zich een gevarieerd

en gezond voedingspatroon permitteren. Behalve een goed gevulde portemonnee, hadden zij ook een goed

gevulde maag en daarmee ruimte in hun hoofd om na te denken over wat zij in hun mond stopten.

Volgens hoogleraar Frans Kok zijn de tijden veranderd. ‘Je ziet dat tegenwoordig ook mensen uit lagere

sociale milieus gaan beseffen dat je van een overmaat aan calorieën overgewicht krijgt en dat teveel zout en

toegevoegd suiker, teveel en verkeerd vet, en te weinig vezel niet gezond is. Ook merk je dat de consument

steeds meer doordrongen raakt van de kwetsbaarheid van onze planeet. Wij kopen thuis bijvoorbeeld

duurzaam gekweekte vis en ik hoor van productontwikkelaars en andere professionals in mijn netwerk dat

er steeds meer vraag is naar milieu- en diervriendelijke of fair trade producten. Ook in reclamespotjes en

programma’s van politieke partijen worden gezondheid en duurzaamheid vaak genoemd.’

De economische crisis heeft volgens Kok weinig afgedaan aan deze trend. ‘Als het financieel wat minder gaat,

zie je wel een tijdelijke terugval in de verkoop van bijvoorbeeld duurzame en diervriendelijke producten. Maar

op de lange termijn denk ik dat de aandacht voor gezondheid en duurzaamheid blijvend is.’

Window dressingDe voedingsmiddelenindustrie, retail en foodservice kunnen én moeten deze ontwikkelingen nog meer

stimuleren dan ze al doen, vindt de hoogleraar. Initiatieven als het Convenant Gezond Gewicht en de

Taskforce Zout leveren op de korte termijn te weinig op. ‘Er zijn veel organisaties bij aangesloten, maar soms

denk ik wel eens dat het meer window dressing is dan uit serieuze overwegingen. Het Convenant Gezond

Gewicht bijvoorbeeld bestaat al een hele tijd, maar toch zijn er nog steeds fabrikanten die zich niet houden

aan actiepunten als een ‘kleinere portiegrootte’. Er worden bijvoorbeeld nog steeds snacks in twee-stuks

verpakkingen verkocht. Een ander voorbeeld is de Taskforce Zout, waarbij onlangs een onderzoek van de

Consumentenbond liet zien dat er, uitzonderingen daargelaten, amper zoutvermindering is doorgevoerd.

Dat het anders kan, heeft de Taskforce Verantwoorde Vetzuursamenstelling aangetoond: ‘De gehaltes transvet

in bijvoorbeeld snacks en bakkerijproducten zijn de afgelopen jaren flink omlaag gegaan, en een groot

gedeelte van de snackbars in ons land frituurt nu in verantwoord vet. De ketenorganisatie Margarine, Vetten

en Oliën heeft hierin een belangrijke rol gespeeld.’

‘produCtontwIkkelaars en marketeers moeten met slImme oplossIngen komen

voor gezonde basIsproduCten’

11

Snel geld verdienenHet valt Kok op dat fabrikanten nog steeds te veel focussen op functional foods met bijvoorbeeld

antioxidanten en probiotica. En de retail gaat te gemakkelijk mee met hypes zoals goijibessen, tarwegras

en speltbrood. ‘Met zulke spannende producten kun je in korte tijd veel geld verdienen. Maar echte

gezondheidswinst behaal je pas door ervoor te zorgen dat mensen minder calorieën binnenkrijgen en

gevarieerder eten, en door het basispakket voedingsmiddelen gezonder te maken. Dat wil zeggen: een betere

vetzuursamenstelling, minder toegevoegde suikers, minder zout en meer voedingsvezels.’

Retailers en food service-bedrijven geven al meer aandacht aan het stimuleren van de gezonde keuze, maar ze

kunnen grotere slagen maken. ‘Neem een voorbeeld aan het Verenigd Koninkrijk. Daar wordt de consument

in de supermarkt en bedrijfskantine aan de hand genomen bij de keuze voor verantwoorde voedingsmiddelen.

Supermarkten in Nederland fungeren nog teveel als doorgeefluik tussen fabrikant en consument.’

Kok vindt dat de overheid sneller en doortastender de regie moet nemen rond gezondheid en duurzaamheid

van het voedselaanbod. ‘Het is prima dat de regering de marktpartijen zelf verantwoordelijkheid laat dragen,

maar het is nu te vrijblijvend. Het Akkoord Verbetering Productsamenstelling van de overheid is een eerste

stap, maar niet toereikend. Ook kan zij de voedingsmiddelensector ondersteunen met voorlichting aan

consumenten over gezonde en duurzame voeding. Het zou helpen als hier één logo voor zou komen.’

Balans vindenDe voedingsmiddelenindustrie, retailers en foodservice-bedrijven moeten proberen een goede balans

te vinden tussen economische, gezondheids- en duurzaamheidsbelangen. ‘Ik ben ervan overtuigd dat

langetermijnplannen, zoals komen tot een gezond en duurzaam basispakket voedingsmiddelen, uiteindelijk

het meest opleveren. Dat komt niet alleen de volksgezondheid en onze planeet ten goede, maar ook het

imago van voedingsmiddelenproducent, retailer en foodservice-organisatie. Aan productontwikkelaars en

marketeers de uitdaging om zich niet te laten verleiden tot succesjes op korte termijn, maar te komen met

handige oplossingen en slimme campagnes voor gezonde basisproducten.’

Interview

Prof. dr. ir. Frans Kok is hoogleraar Voeding en Gezondheid en hoofd van de

afdeling humane voeding aan Wageningen Universiteit.

12

1.2 Voeding en gezondheidUit schattingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) blijkt dat per jaar ongeveer

40.000 nieuwe gevallen van diabetes type 2, hart- en vaatziekten en kanker toe te schrijven zijn aan een

ongezond voedingspatroon. Een ongezond eetpatroon en het ontstaan van overgewicht zijn de grootste

bedreiging voor de volksgezondheid. Dit komt vooral omdat we te veel of verkeerd eten. Vooral te veel

verzadigde vetzuren en transvetzuren en te weinig vis, groente en fruit spelen een rol (RIVM, 2004). In

paragraaf 1.3 komen de voedingstoffen aan bod waarmee veel gezondheidswinst te boeken valt.

Gevolgen van een ongezond eetpatroonHet eten dat men eet bepaalt - naast andere leefstijlfactoren zoals roken, bewegen en erfelijke

factoren - de gezondheid, groei en ontwikkeling van mensen. Het eetpatroon, dat is de combinatie

en hoeveelheid van diverse soorten voedingsmiddelen, bepaalt zo deels de richting en de grootte van

deze invloed. De totale voeding speelt een rol bij het ontwikkelen, bevorderen, remmen of beheersen

van belangrijke lichaamsprocessen. Bij een ongezond eetpatroon kan die rol negatief zijn. Denk aan de

ontwikkeling van chronische ziekten zoals diabetes type 2 of hart- en vaatziekten (zie figuur 1.1). De

Wereldgezondheidsorganisatie (WHO, 2003) heeft in kaart gebracht hoe groot de invloed van voeding op

verschillende ziektes is. Dit is op www.who.org terug te vinden, in de referentielijst aan het einde van het

hoofdstuk vind je een directe link.

Figuur 1.1: De invloedsferen van voeding.

Haren, nagels, huid

Tandgezondheid

Alcoholisme

Zwangerschap en lactatie

Groei: peuter, kleuter, jongvolwassenheid

Veroudering

Sport

Gewrichten

Overgewicht en obesitas

Diabetes melitus type 2

Kanker

Metabool syndroom

Botontkalking / osteoporose

Ondervoeding

Eetstoornissen

Leverziekten

Galaandoeningen

Onsteking

Maagdarmziekten

Allergie en voedselintolerantie

Immuniteit- weerstand

Ooggezondheid (visueel)

Hersenen

Bloeddruk

Hart- en vaatziekten

Arteriosclerose

zenuwstelsel

VOEDING

13

GEMIDDELDEBEHOEFTE

AANBEVOLENHOEVEELHEID

ADEQUATE INNEMING ***

AANVAARDBAREBOVENGRENS

VAN INNEMING

NOAEL*

2SD (behoefte)

onzekerheidsfactor

Inneming

Kan

s o

p o

ng

ewen

st v

oo

rzie

nin

gsn

ivea

u

onzekerheids-factor

LOAEL**

?

De

NO

AEL

(no

obse

rved

adv

erse

eff

ect

leve

l) is

het

hoo

gste

niv

eau

van

inne

min

g w

aarb

ij gé

én e

ffec

ten

van

over

dose

ring

zijn

waa

rgen

omen

De

LOA

EL (l

owes

t ob

serv

ed a

dver

se e

ffec

t le

vel)

is h

et la

agst

e ni

veau

van

inne

min

g w

aarb

ij ef

fect

en v

an o

verd

oser

ing

zijn

waa

rgen

omen

De

adeq

uate

inne

min

g za

l mee

stal

hog

er z

ijn d

an d

e aa

nbev

olen

hoe

veel

heid

(wan

neer

de

ze v

ast

te s

telle

n zo

u zi

jn g

ewee

st)

* ** ***

Van voedingsnormen naar Schijf van VijfRuim 90% van de Nederlanders kent de Schijf van Vijf, het voorlichtingsinstrument van het

Voedingscentrum voor een gezond eetpatroon. 32% vindt dat de Schijf van vijf helpt om gezonder te eten.

Dit simpele model en de andere adviezen van het Voedingscentrum aan consumenten zijn gebaseerd op de

Voedingsnormen van de Gezondheidsraad. In Nederland kijkt de Gezondheidsraad namelijk hoeveel energie

en voedingsstoffen mensen nodig hebben voor groei en ontwikkeling en het behouden van een goede

gezondheid. Deze Voedingsnormen zijn een verzamelnaam voor een aantal referentiewaarden zoals de

gemiddelde behoefte, de aanbevolen hoeveelheid (ADH), of wanneer geen gemiddelde behoefte kan worden

vastgesteld, het adequate niveau van inneming (AI), en de aanvaardbare bovengrens van inneming (AB). De

inneming is de hoeveelheid die iemand door wat hij of zijn dagelijks eet en drinkt binnenkrijgt.

Een inneming op het niveau van de ADH voorziet in de behoefte van vrijwel alle personen (97.5 %) in een

bepaalde groep, afhankelijk van leeftijd en geslacht, en wordt berekend uit de gemiddelde behoefte, rekening

houdend met de variatie in de behoefte tussen personen. Het niveau van de AI is een schatting op basis van

het beschikbare onderzoek, van de laagste hoeveelheid van een voedingsstof die toereikend lijkt te zijn voor

vrijwel alle mensen in een groep. De AI ligt meestal hoger dan de aanbevolen hoeveelheid omdat vanwege

de onzekerheden een ruimere marge is ingebouwd (zie figuur 1.2). Daarnaast is voor veel stoffen de AB

vastgesteld. Dit is het hoogste niveau van inneming waarbij, volgens de momenteel beschikbare gegevens,

géén schadelijke effecten waargenomen of te verwachten zijn. Meer informatie over de definities en de

toepassing van referentiewaarden staat in de inleidingen van rapporten van de Commissie Voedingsnormen

van de Gezondheidsraad.

Figuur 1.2: Schematisch verband tussen de individuele inneming en de kans op een ongewenst effect als

gevolg van een te lage of een te hoge inneming (Gezondheidsraad, 2000.).

14

Van normen naar concrete adviezenDe Voedingsnormen alleen zijn niet voldoende om adviezen te geven voor een gezond eetpatroon. Het

gezondheidseffect van bijvoorbeeld groente en fruit is meer dan alleen een bijdrage aan de dagelijks

aanbevolen hoeveelheid vitamine C en foliumzuur. Een gezonde voeding is meer dan een verzameling

voedingsstoffen. Ook de onderlinge verhouding van de energieleverende macronutriënten aan de totale

energie-inneming, dus de aanbevolen energiepercentages vet, koolhydraten en eiwit, en de combinatie van

voedingsmiddelen uit de verschillende productgroepen binnen het (totale) voedingspatroon zijn belangrijk.

Daarom stelt de Gezondheidsraad richtlijnen op waarbij al die factoren wel meegewogen worden. Deze

richtlijnen worden wel aangeduid als ‘food based dietary guidelines’, in het Nederlands de Richtlijnen Goede

Voeding (RGV; Gezondheidsraad 2006). Het Voedingscentrum werkt die verder uit in abstracte Richtlijnen

Voedselkeuze en de Aanbevolen Hoeveelheden met bijvoorbeeld concreet het aantal boterhammen

voor een man van 35 jaar. Vooral deze laatste stap biedt echt handvatten bij het kiezen. Dus niet: eet 30

gram vezels per dag, maar: eet 200 gram groente en 2 keer fruit per dag. Kies voor volkoren producten.

Belangrijkste voorlichtingsinstrumenten: de Schijf van Vijf met de vijf bijbehorende regels en de ‘tabel

aanbevolen hoeveelheden voedingsmiddelen’. Op www.gezondheidsraad.nl vind je meer informatie over de

totstandkoming van de richtlijnen en de gehanteerde definities. Zoek op ‘richtlijnen’ of gebruik de link in de

lijst met referenties.

Basisvoedingsmiddelen en niet-basisvoedingsmiddelenIn de Richtlijnen Voedselkeuze (Voedingscentrum, 2011) wordt een onderscheid gemaakt tussen basis- en

niet-basis voedingsmiddelen. Basisvoedingsmiddelen zijn vooral de groepen met producten met een relatief

hoog gehalte essentiële voedingstoffen ten opzichte van de hoeveelheid geleverde energie. De groepen

basisvoedingsmiddelen (tabel 1) vormen met elkaar de Schijf van Vijf.

Overige producten zoals snacks, sauzen, et cetera worden ‘niet-basisvoedingsmiddelen’ genoemd omdat ze

voornamelijk energie leveren en niet veel bijdragen aan de voorziening met microvoedingsstoffen. Populair

aangeduid: producten met meer ‘lege calorieën’.

PRODUCTGROEP* BRON VAN

Groente en fruit Vitamine C, foliumzuur, mineralen

(o.a. kalium), vezel, bioactieve stoffen

Brood en aardappelen, pasta, rijst, peulvruchten Koolhydraten, eiwit, vezel, B-vitamines, mineralen

Melk(producten), kaas en vlees(waren), vis, kip,

eieren en vleesvervangers

Eiwit, mineralen (o.a. calcium en ijzer), B-vitamines

en visvetzuren

Smeer- en bereidingsvetten Essentiele vetzuren, vitamine A,D en E

Dranken Water

Tabel 1.1: productgroepen in de Schijf van Vijf

*Productgroepen zijn groepen van voedingsmiddelen die wat betreft samenstelling en gebruik vergelijkbaar zijn.

15

Drie-indeling van het Voedingscentrum: voorkeur, middenweg en uitzonderingOok binnen de basisvoedingsmiddelen is nog een heel scala aan keuzemogelijkheden. Hierbij worden per

productgroep producten onderverdeeld in drie categorieën. Producten die een goede bijdrage leveren aan het

binnenkrijgen van alle voedingsstoffen krijgen de kwalificatie ‘voorkeur’. Producten die minder goed scoren in

de bijdrage aan de voedingsstoffenvoorziening worden ingedeeld in de categorie ’middenweg’. Tot slot is er

de categorie ‘uitzondering’. Die is er voor producten die relatief veel zout of verzadigd vet bevatten, of weinig

voedingsvezel.

De productsamenstelling is doorslaggevend voor de plaats in de drie-indeling. Het Voedingscentrum gebruikt

daarbij bij basisvoedingsmiddelen criteria voor die nutriënten die van belang zijn voor de preventie van

chronische ziekten, zoals verzadigd vet en transvetzuren, zout, of, positief, de hoeveelheid vezels. Voor niet-

basisvoedingsmiddelen is energie, dus het aantal calorieën het belangrijkste criterium. Toegevoegde suikers

zijn als criterium opgenomen in bijvoorbeeld de productgroep fruit, sappen en melkproducten omdat daar

toegevoegde suikers die de energetische waarde verhogen, vermijdbaar zijn.

Vaak zijn de criteria specifiek gemaakt per productgroep. Appels met peren vergelijken gaat in dit geval nog

gemakkelijk, maar bij veel producten is bijvoorbeeld de hoeveelheid zout zo verschillend, dat je criteria alleen

kunt opstellen voor producten die op elkaar lijken. Voor het meest recente overzicht van alle criteria en van de

plaatsing van producten, zie de website van het Voedingscentrum > zoekterm: Richtlijnen Voedselkeuze. In

paragraaf 1.3 vind je meer informatie over de gezondheidseffecten van bijvoorbeeld te veel verzadigd vet en

zout.

Verbeterde samenstellingDoor een verbetering van de samenstelling kan een product uit de categorie ‘uitzondering’ naar

‘middenweg’ verschuiven. Denk bijvoorbeeld aan ontbijtgranen met minder suiker en meer vezel.

Tabel aanbevolen hoeveelheden per dagDe Richtlijnen Voedselkeuze worden gebruikt om voor verschillende leeftijdsgroepen de tabel ‘aanbevolen

hoeveelheden (basis)voedingsmiddelen’ op te stellen in portiegrootte (grammen) per dag. Uitgangspunt

daarbij is het Nederlandse voedingspatroon.

16

Gezondheidslogo’sDe criteria van het Voedingscentrum helpen de industrie om het aanbod gezonder te

maken. Het Vinkje is een gezondheidslogo van Stichting Ik Kies Bewust en is bedoeld

om consumenten gemakkelijk een gezondere keuze te laten maken in de supermarkt.

De criteria voor het Vinkje zijn afgestemd op de criteria van het Voedingscentrum.

Er zijn 2 verschijningsvormen: een Vinkje met een groene en met een blauwe cirkel.

Het Vinkje met de groene cirkel is de ‘gezondere keuze’ en staat op producten uit de

Schijf van Vijf met minder verzadigd vet, suiker of zout en/of meer vezel. Deze producten

met belangrijke voedingsstoffen zijn de basis voor je dagelijkse voeding.

Daarnaast zijn er producten die niet tot de Schijf van Vijf behoren, zoals snacks, frisdranken, soepen en

sauzen, maar wel minder verzadigd vet, suiker of zout bevatten dan vergelijkbare producten. Deze zijn

herkenbaar aan het Vinkje met de blauwe cirkel. Dit is de ‘bewuste keuze’.

Het Vinkje is het enige logo voor gezondere voeding dat door de Nederlandse overheid is toegelaten. De

Europese Commissie heeft het Vinkje goedgekeurd voor gebruik en de eisen voor het keurmerk zijn in de

Nederlandse Warenwet opgenomen.

17

1.3 Kleine stoffen, groot effect Chips met wat minder calorieën en verzadigd vet, vleeswaren met visvetzuren of een fruitdrankje met extra

vezels: zetten dat soort noviteiten zoden aan de dijk? En wegen de kosten tegen de baten op? Het lijkt

zo simpel: verminder ongezonde stoffen in producten en zorg dat er zoveel mogelijk vezels, vitamines en

mineralen in zitten. Het is soms gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het is bijvoorbeeld best lastig om een

croissant met weinig verzadigd vet te maken. Of om een soep te verkopen die niet als vanouds smaakt.

Maar: vaak is er echt veel gezondheidswinst te boeken als je niet te veel denkt in beperkingen. Denk aan het

verbeteren van snacks door te frituren in goed vet.

In de komende paragrafen lees je waarom bij bepaalde stoffen en voedingsmiddelen een paar (micro)gram

echt een belangrijk verschil uitmaakt. Bij een aantal is het zaak om de consumptie te verminderen (liever iets

minder) en van een aantal juist om het te stimuleren (liever iets meer).

NutriëntenEen mens heeft eten nodig om te kunnen functioneren. Enerzijds levert eten het lichaam energie op (uit de

zogenaamde macronutriënten) en anderzijds de benodigde voedingsstoffen (de zogenaamde micronutriënten).

Hieronder volgt een beknopte uitleg:

MacronutriëntenDe vier macronutriënten voor het lichaam zijn vet, eiwit, koolhydraten en alcohol. De samenstelling van de

voeding uit deze vier bepaalt dus hoeveel energie iemand binnenkrijgt. De 4 verschillende macronutriënten

leveren allemaal een andere hoeveelheid energie. Deze energie wordt uitgedrukt per gram in calorie (cal) of

Joule (J) (hier tussen zit een factor 4.2).

Hoeveel energie?De hoeveelheid energie in een voedingsmiddel hangt af van de hoeveelheid koolhydraten, vetten, eiwitten en

alcohol.

1 gram vet levert 9 kcal / 37 kJ

1 gram alcohol levert 7 kcal / 29 kJ

1 gram koolhydraten levert 4 kcal/ 17 kJ

1 gram eiwit levert 4 kcal / 17 kJ

18

VetVetten in de voeding bestaan uit een verbinding tussen vetzuren en glycerol. Er zijn drie soorten vet te

onderscheiden die ieder hun uitwerking hebben op de gezondheid:

§ Verzadigd vet is ‘hard’ vet waarbij de vetzuren voornamelijk uit verzadigde vetzuren bestaan. Dit komt

vooral voor in dierlijke producten en zijn vaak als ‘verborgen vet’ aanwezig in gebak en snacks.

§ Onverzadigd vet is ‘zacht’ of vloeibaar vet, waarbij de vetzuren voornamelijk uit onverzadigde vetzuren

bestaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan olijfolie.

§ Transvet wordt gevormd tijdens industriële harding (hydrogeneren) van oliën en is van nature in kleine

hoeveelheden aanwezig in het vet van herkauwers (bijvoorbeeld runderen en schapen).

Meer hierover in paragraaf 1.3.1.

EiwitEiwit in de voeding is belangrijk, omdat het naast calorieën ook aminozuren levert. Aminozuren zijn

bouwstenen voor het eiwit in lichaamscellen, zoals huid, spieren, botten en bloed, Het lichaam heeft

aminozuren nodig om nieuwe cellen te maken en oude cellen te vernieuwen. Ook gebruikt het lichaam

aminozuren om bepaalde stoffen te maken, zoals afweerstoffen en hormonen. Sommige aminozuren kan het

lichaam zelf maken. Andere moeten uit het eten komen. Deze aminozuren heten ‘essentiële aminozuren’. In

de voeding komt eiwit voor in vlees, vis, zuivel en eieren, maar ook in plantaardig voedsel zoals brood, noten,

bonen en linzen.

KoolhydratenKoolhydraten leveren een belangrijke deel van de energie voor het lichaam, tussen de 40 en 70% van de

energie komt uit koolhydraten. Koolhydraten zitten vooral in brood, aardappelen, rijst, pasta en peulvruchten.

Koolhydraten zijn onder te verdelen in verteerbare koolhydraten (zetmeel en suikers) en niet-verteerbare

koolhydraten (voedingsvezels). Het lichaam maakt glucose (suiker) van de verteerbare koolhydraten en via

de darmen komt dit in het bloed en bij de organen terecht. Glucose is een heel belangrijke energiebron voor

de hersenen.Voedingsvezels (niet-verteerbare koolhydraten) zorgen voor een ‘vol gevoel’, zo helpen ze op

gewicht te blijven. Ook zijn ze goed voor de stoelgang.

AlcoholAlcohol in bier, wijn, sterke drank levert vooral veel calorieën. Het is geen noodzakelijk voedingsstof. De

precieze hoeveelheid calorieën hangt af van de hoeveelheid alcohol en suikers die in de drank zit.

19

MicronutriëntenDe samenstelling van de voeding bepaalt in welke mate de micronutriënten (vitamines en mineralen) in het

lichaam terecht komen. Het lichaam heeft vitamines en mineralen nodig om goed te functioneren. Een aantal

belangrijke micronutriënten en bronnen uit de voeding staan hieronder weergegeven.

VitaminesEr zijn 13 verschillende vitamines bekend: vitamine A, de vitamines van het B-complex en vitamine C, D, E en

K. Alleen vitamine D wordt onder invloed van zonlicht in de huid gemaakt en bacteriën in de darm kunnen

een deel van het benodigde vitamine K aanmaken. De rest moet uit de voeding komen.

Vitamine A: Vlees en vleeswaren, zuivelproducten, vis en eidooier. Deze vitamine wordt

toegevoegd aan margarine, halvarine en bak- en braadproducten.

Pro-vitamine A: Groenten zoals worteltjes, koolsoorten, donkergroene bladgroente zoals

andijvie en geel of oranje gekleurde vruchten.

Vitamine B1: Brood en graanproducten, aardappelen, groente, vlees en vleeswaren, melk

en melkproducten.

Vitamine B2: Melk en melkproducten, maar ook in vlees, vleeswaren, groente, fruit, brood

en graanproducten.

Vitamine B3 (niacine): Vlees, vis, volkorengraanproducten, groente en aardappelen.

Vitamine B5 (pantotheenzuur): Vlees, eieren, volkorenproducten, peulvruchten, melk en melkproducten en

groenten en fruit zijn bronnen van vitamine B5.

Vitamine B6: Vlees, eieren, vis, brood en graanproducten, aardappelen, peulvruchten,

groente, melk, melkproducten en kaas.

Vitamine B8: Eieren, lever, melk, noten en pinda’s.

Foliumzuur (Vitamine B11): (Groene) groenten, brood, aardappelen, (orgaan-)vlees en zuivelproducten.

Vitamine B12: Uitsluitend in dierlijke producten zoals melk, melkproducten, vlees,

vleeswaren, vis en eieren.

Vitamine C: Fruit, groente en aardappelen, met name in koolsoorten, citrusfruit, kiwi’s,

bessen en aardbeien.

Vitamine D: Maakt het lichaam zelf onder invloed van zonlicht (ultraviolette straling).

Maar ook nog uit de voeding: vitamine D-3 zit vooral in vette vis zoals

paling, haring, zalm, makreel en bokking; en als toevoeging aan halvarine,

margarine en bak- en braadproducten,

Vitamine E: Plantaardige oliën, dieethalvarine, dieetmargarine, brood, graanproducten,

noten, zaden, groenten en fruit.

Vitamine K: Groene bladgroenten, melk en melkproducten, vlees, eieren, granen,

groenten en fruit. Daarnaast kunnen bacteriën in de dikke darm ook een

vitamine K aanmaken die dezelfde werking heeft.

20

MineralenDe meest bekende mineralen zijn: kalk of calcium, natrium, kalium en magnesium. Daarnaast heeft het

lichaam zeer kleine hoeveelheden nodig van ijzer, jodium, zink, koper, mangaan, chroom en molybdeen.

Calcium: Melk, melkproducten, kaas en groente, noten en peulvruchten.

Fosfor: Melk, melkproducten, kaas, vis, vlees, peulvruchten en volkorenproducten.

Kalium: Groente en fruit, aardappelen en vlees, maar ook in brood, melk en noten.

Natrium: Zit van nature voor in voedingsmiddelen maar wordt vaak in de vorm van

zout (NaCI) toegevoegd in de fabriek of thuis.

Magnesium: Brood en graanproducten, groente, melk en melkproducten en vlees.

Chroom: Groenten, fruit en volkoren graanproducten

IJzer: Komt in twee vormen voor als heem-ijzer en als non-heem-ijzer.

Heem-ijzer: Dierlijke producten zoals vlees, vis en gevogelte.

Non-heem ijzer: Plantaardige voedingsmiddelen, zoals groene bladgroenten.

Jodium: Zeevis en enigszins in eieren en toegevoegd aan keukenzout (Jozo)

Koper: Groente, fruit, vlees, brood en andere graanproducten en cacaoproducten

bevatten koper.

Mangaan: Volkorenbrood en volkorengraanproducten, thee, groente en fruit.

Molybdeen: Brood en graanproducten, melk en peulvruchten.

Seleen: Zit in de meeste voedingsmiddelen, maar is sterk afhankelijk van het

seleengehalte van de bodem.

Zink: In kleine hoeveelheden in veel verschillende voedingsmiddelen, zoals vlees,

kaas, granen (zilvervliesrijst), brood, noten en schaal- en schelpdieren zoals

garnalen en mosselen.

21

1.3.1 Liever wat minder: verzadigd vet Verzadigd vet kan het cholesterolgehalte in het bloed laten stijgen en vergroot daarmee de kans op hart- en

vaatziekten. Ook transvet, dat verborgen kan zitten in koek en gebak, heeft deze negatieve eigenschap.

Onverzadigde vetten hebben juist de tegenovergestelde werking: ze verlagen het cholesterolgehalte van het

bloed.

Drie soorten vet: § Vetten in de voeding bestaan voornamelijk uit triglyceriden waarbij drie vetzuren gebonden zijn aan een

molecuul glycerol. Verzadigd vet is ‘hard’ vet waarbij de vetzuren voornamelijk uit verzadigde vetzuren

bestaan. Dat zijn vetzuren zonder onverzadigde bindingen, zoals myristine (C14:0), palmitine- (C16:0) en

stearinezuur (C18:0). Dierlijke vetten (zoals in vlees en zuivel; reuzel), maar ook plantaardige vetten zoals

kokosvet, bevatten relatief veel verzadigd vet. In veel producten zijn verzadigd vetten als ‘verborgen vet’

aanwezig, zoals in gebak en snacks.

§ Zachte of vloeibare vetten bevatten relatief veel onverzadigde vetzuren. Dit kunnen enkelvoudig

onverzadigde vetzuren zijn zoals oliezuur (bijvoorbeeld in plantaardige oliën/vetten, met name in olijfolie,

maar ook in dierlijk vet), of meervoudig onverzadigde vetzuren zoals linolzuur en alfalinoleenzuur (ALA) die

voorkomen in plantaardige oliën/vetten, zoals zonnebloem-, raap- en sojaolie, en producten waar deze in

worden verwerkt zoals margarines en bak en braadproducten. Vissen bevatten speciale vetzuren, dat zijn

n-3 onverzadigde langeketenvetzuren, die vaak worden aangeduid als visvetzuren. Deze visvetzuren kunnen

ook in kleine hoeveelheden voorkomen in (varkens)vlees en uit algen worden geïsoleerd. Visvetzuren

hebben een gunstig effect op de sterfte aan hart- en vaatziekten. Dit komt in paragraaf 1.3.4 aan bod.

§ De derde soort zijn transvetzuren. Die worden bij de industriële harding (hydrogeneren) van onverzadigde

vetzuren gevormd. Bij de moderne hydrogeneringstechnieken is de vorming van transvetten sterk

gereduceerd. Van nature zijn kleine hoeveelheden transvetzuren ook aanwezig in vetten van herkauwers

(vlees- en melkproducten) omdat deze door bacteriële omzetting in de pens gevormd kunnen worden uit

linolzuur.

22

Praktijkvoorbeeld: Magere worst en knakworst

Wat?Rookworst en knakworst met minstens 30% minder vet. Deze producten worden geproduceerd door

zowel A-merken als door huismerken van diverse supermarkten. Hieronder volgt een voorbeeld over de

stappen gezet door de fabrikanten om de hoeveelheid vet in rookworst en knakworst te verlagen.

Hoe?Anders dan in de reguliere worst, wordt in de magere worsten meer kalkoenvlees en plantaardige olie

gebruikt. Daarnaast is de totale hoeveelheid vlees in de magere worsten ongeveer 10% lager. Door deze

aanpassing is de totale hoeveelheid vet verlaagd en de vetzuursamenstelling verbeterd. De verbeterde

samenstelling kan echter niet in het hele assortiment doorgevoerd worden, omdat de receptuur te zeer

afwijkt van het reguliere product.

Marketing:Op de verpakking staat duidelijk dat de worsten mager zijn (zie ook paragraaf 6.4 over voedingsclaims).

Een fabrikant van rookworst heeft er voor gekozen in de grote publiekscampagnes niet in te gaan op

deze gezondheidswinst. Nederlandse tradities en genieten staan hierin namelijk centraal.

De indeling van vetten/vetzuren is in onderstaande figuur schematisch weergegeven:

Figuur 1.3 Indeling van vetten en vetzuren

Vetten en vetzuren

Meervoudig onverzadigdvet (MOV)

Enkelvoudig onverzadigdvet (EOV), bijv. oliezuur in

olijfolie

Omega 6 (n-6) vetzuren (bijv. linolzuur in zonnebloemolie)

Omega 3 (n-3) vetzuren (bijv. alfa-linolzuur in sojaolie;

EPA en DHA in vis(olie)

Transvetzuren (bijv. elaidinezuur in

gehydrogeneerde vetten envacceenzuur in melkvet)

Onverzadigd vet(vnl. in plantaardige oliën,

maar ook in dierlijk envis(olie)vet

Verzadigd vet(vnl. dierlijke vetten en in

plantaardige tropischevetten (oliën))

Palmitinezuur in vlees vet en palmolie;Laurine en myristine in kokosvet en botervet.

23

Aanbevelingen voor de inneming van vetten/vetzurenDe Commissie Voedingsnormen van de Gezondheidsraad adviseert de inneming van verzadigd vet zo

laag mogelijk te houden en te streven naar maximaal 10 energieprocent (en%, zie kader hieronder). Voor

transvetten is dat maximaal 1en%. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen ‘natuurlijke’ transvetzuren

uit dierlijke producten en transvet gevormd bij de industriële bereiding (harding) van spijsvetten.

Een energieprocent (en%) is een percentage van het totaal calorieëngebruik. ‘10 en%’ verzadigd vet

betekent voor een vrouw die 2.000 kcal binnenkrijgt dus een inname van 200 kcal aan verzadigd vet. Dit

komt neer op circa 22 gram verzadigd vet.

De consument kan de inneming van deze vetzuren terugdringen door te kiezen voor productvarianten met

een laag verzadigd vetgehalte, zoals magere vlees- en zuivelproducten, en bij het broodsmeren en koken te

kiezen voor respectievelijk ‘zachte’ margarines en vloeibare bak- en braadvetten. Zie ook de tabel hieronder.

SOORT VETAANBEVELING

(NIVEAU VAN ADEqUATE INNEMING)

Totaal vet 20 tot 40 en% bij wenselijk lichaamsgewicht

20 tot 30 à 35 en% bij overgewicht

Verzadigde vetzuren Zo laag mogelijk, maximaal 10 en%

Transvetzuren Zo laag mogelijk, maximaal 1 en%

Enkelvoudig plus meervoudig

onverzadigde vetzuren

8 tot 38 en% bij wenselijk lichaamsgewicht;

8 tot 28 à 33 en% bij overgewicht

Meervoudig onverzadigde vetzuren totaal Maximaal 12 en%

Linolzuur 2 en% (ter voorkoming van deficiëntie)

Alfa-linoleenzuur 1 en%

N-3 vetzuren uit vis 0,45 gram per dag

Tabel 1.2: aanbevelingen vetzuren volwassenen (Gezondheidsraad, 2006)

Zuigelingen hebben voor hun groei veel energie nodig. Moedermelk bevat circa 25 en% verzadigd vet. Dit is

volgens de Gezondheidsraad daarom de adequate inneming voor baby’s van 0 tot 5 maanden.

24

ConsumptiecijfersUit Voedselconsumptiecijfers (VCP 2007-2010) blijkt dat de gemiddelde inneming voor verzadigd vet voor

volwassenen circa 13 en% is. Dat is 3% meer dan de geadviseerde bovengrens. Hoewel de totale vetinneming

in de laatste decennia is gedaald blijft het aandeel van verzadigd vet tamelijk stabiel. Voor gemiddelde inname

aan transvetzuren is er wel sprake geweest van een daling tot nu. Die is nu gelijk aan de geadviseerde

bovengrens van 1 en%. Deze daling is toe te schrijven aan een sterk verminderde toepassing van gedeeltelijke

hydrogenering bij het harden van plantaardige oliën, voor bijvoorbeeld de productie van margarine.

De belangrijkste vetbronnen in de Nederlandse voeding zijn:

§ (smeer)vetten en oliën (19%)

§ vlees en vleeswaren (19%)

§ melkproducten incl. kaas (18%)

§ granen en graanproducten (10%)

De bijdrage aan de inneming van verzadigd vet komt vooral uit:

§ melkproducten incl. kaas (30%)

§ vlees en vleeswaren (19%)

§ vetten (14%) gebak en koek (10%)

Bij transvet zijn de belangrijkste bronnen:

§ melkproducten incl. kaas (34%)

§ vetten (18%)

§ koek, gebak en biscuit (16%)

§ vlees en vleesproducten (15%)

25

Praktijkvoorbeeld: Chips met minder verzadigd vet en minder zoutWat?Verlaging van de hoeveelheid verzadigd vet en zout in chips.

Hoe? Fabrikanten hebben de afgelopen jaren het gehalte aan verzadigd vet in chips weten te verlagen met

70%. Deze verlaging is in de meeste gevallen gerealiseerd dankzij een speciaal ontwikkelde (‘high oleic’)

zonnebloemolie. Het verbeteren van de vetzuursamenstelling is in stappen gegaan, onder andere omdat

het aantal zonnebloemvelden aanvankelijk niet toereikend was om voldoende olie te winnen. Na deze

verzadigd vet verlaging, was een volgende ambitie van fabrikanten om ook het zoutgehalte in chips te

verlagen. Zoutreductie met behoud van smaak is lastig, omdat deze producten juist voor de zoute smaak

gekocht worden. Een te grote stap zou binnen de sterk concurrerende markt weleens negatief kunnen

uitpakken. In aardappelen zit van nature wat natrium. Daarnaast wordt zout gebruikt om chips knapperi-

ger te maken. Het overgrote deel van het zout zit echter aan de buitenkant. Door het smeltgedrag van de

zoutkristallen te beïnvloeden kan de eerste zoute smaak worden versterkt en is minder zout gebruikt om

dezelfde smaakervaring te bereiken. Dit kan bijvoorbeeld door het gebruik van kleinere kristallen of een

andere kristalstructuur. Daarnaast speelt de hechting van het zout aan de chip mee.

Marketing:In het geval van de vetzuursamenstelling is gekozen voor het verbeteren van het bestaande merk, in

plaats van het lanceren van een nieuw en gezonder alternatief. Op de website van betreffende fabrikan-

ten is meer informatie te vinden over de stappen die gezet zijn op het gebied van voeding en gezondheid.

Daar vindt de consument ook informatie over gezondheidsrisico’s door het gebruik van te veel zout en

verzadigd vet. Voor informatie over wat op het etiket mag, zie hoofdstuk 6: Etikettering.

26

Gezondheidseffecten van te veel verzadigd vet

Hart- en vaatziekten

Verzadigde, en in nog sterkere mate, transvetzuren hebben een ongunstig effect op het serum

cholesterolgehalte, en daarmee op het risico voor hart- en vaatziekten. Het RIVM heeft berekend dat het

aantal sterfgevallen met circa 1.000 per jaar zou afnemen als de gemiddelde inneming van verzadigde

vetzuren zou afnemen van 14 tot 10 en%.

Het vervangen van verzadigd vet door onverzadigd vet heeft een gunstig effect op het risico op hart- en

vaatziekten. Het vervangen van verzadigd vet door koolhydraten/suikers heeft daarentegen een minder

gunstig effect op het risico, omdat koolhydraten een ongunstig (verhogend) effect hebben op het serum

triglyceridengehalte, wat ook een risicofactor voor hart- en vaatziekten is.

VERANDERING IN DE VOEDING VOORkOMEN HART- EN

VAATzIEkTEN

AfNAME STERfTE AAN HART-

EN VAATzIEkTEN

van 14 naar 10 energieprocent

verzadigd vet

- 4.300 -1.000

van 1,8 naar 1 energieprocent transvet - 6.200 -1.500

van gemiddeld 2-3 x per maand naar

1-2 x per week vis per week

- 15.500 - 4.500

Bron: ‘Ons eten gemeten’; RIVM 2004.

Overgewicht

Vet eten leidt niet per definitie tot overgewicht. Zowel vermageringsdiëten met weinig als veel vet (zoals

bijvoorbeeld het Atkins dieet) blijken op langere termijn tot hetzelfde resultaat te leiden. Het gaat erom

hoeveel energie de dagelijkse voeding levert en of de energie-inname en het energieverbruik in evenwicht

zijn. Wel wordt veel vet eten gezien als een risicofactor voor het krijgen van overgewicht. Dit komt omdat vet

minder verzadigend werkt en vette producten meestal ook energierijke producten zijn: 1 gram vet levert 9

kcal. Hierbij maakt het niet uit welke soort vet het is. Koolhydraten en eiwit leveren 4 kcal per gram.

Activiteiten in het kader van verbetering van de vetzuursamenstelling in de voeding In de Task Force Verantwoorde Vetzuursamenstelling van het Productschap Margarine Vetten en Oliën is door

verschillende (industriële) partners samengewerkt om de vetzuursamenstelling van producten te verbeteren.

Door deze Task Force is invulling gegeven aan het beleid van het ministerie van VWS om het verzadigd

vetgehalte in de voeding terug te brengen tot maximaal 10 en%, voor transvetzuren naar maximaal 1 en%.

In 2010 bleek dat het gehalte aan transvetzuren in producten van alle branches van de Task Force gedaald is,

wat heeft geleid tot een gemiddelde inname van transvetzuren die onder de maximale aanbeveling ligt. Voor

27

verzadigd vet is de gemiddelde inname nog wel nog hoger dan de maximale aanbeveling. Wel is er een trend

ingezet om het gehalte verzadigde vetzuren te verlagen door met name verzadigde vetzuren te vervangen

door onverzadigde vetzuren.

Het Voedingscentrum biedt handvatten aan consumenten om te kiezen voor minder verzadigd vet. De website

www.mijnvoedingscentrum.nl bevat praktische hulpmiddelen zoals de Eetmeter en de Caloriechecker. Met de

laatste tool kunnen consumenten zien hoeveel verzadigd vet producten leveren. De Eetmeter berekent van een

zelf ingevulde dagvoeding alle nutriënten, waaronder verzadigd vet.

Volgens het de ketenorganisatie voor oliën en vetten (MVO) is in 10 jaar tijd het

gebruik van vloeibaar frituurvet of frituurolie in cafetaria’s sterk gestegen van 51%

in 2003 tot 85% in 2013. Nog steeds stijgt het aantal cafetaria’s dat vloeibare

frituurproducten gebruikt ten opzichte van cafetaria’s die vast vet gebruiken.

Vloeibaar frituurvet en olie zijn gezonder dan vast frituurvet doordat ze vooral

onverzadigde vetzuren bevatten.

Maak de gezonde keuzeIn de Schijf van Vijf en Richtlijnen Voedselkeuze van het Voedingscentrum worden productspecifieke criteria

voor verzadigd vet gehanteerd voor de productgroepen vlees en vleeswaren, melk, kaas en vetten en oliën

Voor de overige productgroepen geldt voor verzadigd vet het generieke criterium van 1,1 gram/100 gram.

Ook bij het Vinkje wordt rekening gehouden met het verzadigd vetgehalte.

28

1.3.2 Liever wat minder: zoutWe eten te veel zout. Hoewel er verschillende zouten in de voeding zitten, of worden toegevoegd, gaat het

hierbij met name om keukenzout (NaCl), omdat dit de belangrijkste natriumbron in de voeding is, en natrium

een ongunstig effect heeft op de bloeddruk. Het gaat dan nadrukkelijk niet alleen om zout uit het zoutvaatje,

maar vooral om (industrieel) bewerkte producten waaraan zout is toegevoegd. Die zijn verantwoordelijk voor

80% van de zoutconsumptie.

AanbevelingDe Gezondheidsraad adviseert maximaal 6 gram zout per dag te eten. De fysiologische behoefte aan zout

wordt geschat op minder dan 1,5 gram natrium (= 3,8 gram zout) per dag.

ConsumptiecijfersDe geschatte inneming ligt in Nederland voor volwassenen op gemiddeld 9 tot 10 gram zout per dag.

De belangrijkste bronnen in de Nederlandse voeding zijn brood (circa 28% van de zoutconsumptie),

vleesproducten en vleeswaren (17%), kaas (10%), melkproducten (6%), snacks (5%), sauzen (5%) en soepen

(5%).

Gezondheidseffecten van te veel zoutVan te veel keukenzout (natrium) in de voeding krijg je een hoge bloeddruk (hypertensie). Dit effect geldt

over de hele range van inneming: elke verlaging levert bloeddrukdaling op, dus ook als je al niet een te hoge

bloeddruk hebt. Het risico op hart- en vaatziekten neemt toe als de bloeddruk hoger wordt.

Dit effect wordt beïnvloed door de kaliuminneming waarbij kalium de effecten van een te hoge

natriuminneming deels beperkt, ofwel een voeding met weinig kalium vergroot de zoutgevoeligheid.

§ Normotensieven: Systolisch bloeddruk / bovendruk < 140 mm Hg en diastolisch / onderdruk < 90 mmHg.

§ Hypertensieven: Systolisch bloeddruk / bovendruk > 140 mm Hg en diastolisch / onderdruk > 90 mmHg.

Uit onderzoek - blijkt dat bij hypertensieven elke reductie van 1 gram natrium (= 2,5 gr zout) de gemiddelde

systolische bloeddruk doet dalen met 2,5-3,0 mmHg. De diastolische bloeddruk daalt dan met ca 1,8

mmHg. Voor normotensieven zijn deze effecten wat lager namelijk. 1,0-1,6 mmHg (systolisch) en 0,7 mmHg

(diastolisch) per gram natrium. Door onderzoekers van de Wageningen Universiteit is berekend dat een

reductie van de zoutinname tot 6 gram per dag in Nederland het aantal sterfgevallen als gevolg van hart- en

vaatziekten met circa 5.000 zou afnemen. (Geleijnse, 2007).

29

Adviezen voor een gezonde bloeddrukBij het handhaven van een gezonde bloeddruk spelen ook andere voedings- en leefstijlfactoren een

belangrijke rol. Het Voedingscentrum adviseert in dat kader om:

§ matig te zijn met zout en gezouten producten;

§ het eten van drop te beperken. De grondstof van drop, zoethout, bevat glycyrrhizine wat een

bloeddrukverhogend effect heeft;

§ alternatieve smaakmakers te gebruiken in plaats van zout, zoals kruiden en specerijen;

§ mineralenmengsels te gebruiken zoals Jozo Bewust of Lo Salt, waarin een deel (70%) van het natrium

is vervangen door kalium- en magnesiumzout;

§ gevarieerd te eten, met veel groente en fruit. Dit is een bron van kalium.

Daarnaast is het verstandig om ook:

§ regelmatig te bewegen;

§ niet te roken;

§ tijdig te ontspannen;

§ de consumptie van alcohol te beperken.

Activiteiten in het kader van de verlaging van de zoutgehaltesHet ministerie van VWS wil het zoutgehalte in industrieel bereide of bewerkte voedingsmiddelen terugbrengen

(Voedingsnota 2007 en Landelijke nota gezondheidsbeleid ‘Gezondheid dichtbij’ 2011). Dit naar aanleiding

van de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad (2006), waarin geadviseerd wordt dat de

zoutconsumptie per persoon niet meer dan 6 gram per dag zou moeten zijn. Eind 2008 lanceerde de

Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) het ‘Actieplan zout in levensmiddelen’, waarin het

levensmiddelenbedrijfsleven zich tot doel stelde het zoutgehalte in verwerkte producten in 2010 met 12% te

verminderen.

Begin 2014 is het Akkoord Verbetering Productsamenstelling ondertekend door de koepels FNLI, CBL, KHN

en Veneca. Daarin is voor 2020 de doelstelling geformuleerd om het zoutgehalte in het productaanbod te

verminderen, zodat het voor consumenten, die eten volgens de Richtlijnen Goede Voeding, het makkelijker

wordt om maximaal 6 gram per dag te consumeren. In het kader van dit Akkoord worden per sector afspraken

gemaakt over onder meer zoutreductie. Onderzoek van het RIVM laat zien dat voor productcategorieën

waarvoor zogenaamde sectorbrede afspraken waren gemaakt (brood en groenteconserven) een significante

zout reductie kon worden aangetoond (Natrium en verzadigd vet in beeld, RIVM, 2012).

30

1.3.3 Liever iets meer: groente en fruit Groente en fruit zijn uiteraard geen nutriënten, maar voedingsmiddelen die in verhouding tot hun volume

en gewicht weinig calorieën en veel nutriënten leveren. Een gezonde voeding bevat ruime porties van deze

voedingsmiddelen. Groente en fruit zijn belangrijke bronnen van vitamines, zoals vitamine C en foliumzuur,

vezels, mineralen zoals kalium, en tal van bioactieve stoffen.

AanbevelingenDe aanbeveling voor volwassenen is: iedere dag 200 gram groente te eten en 2 keer fruit. Omdat er per

soort een grote variatie bestaat in de hoeveelheid voedingstoffen en bioactieve stoffen per product, is een

gevarieerd gebruik de beste manier om voldoende van al die stoffen binnen te krijgen. Voor het realiseren

van de aanbevolen hoeveelheden groente en fruit tellen de geconsumeerde hoeveelheden van alle groente

en fruit, waarbij het eetbare gedeelte volledig in het eindproduct is verwerkt mee. Voor producten waarbij

het eetbare gedeelte van het uitgangspunt niet meer volledig aanwezig is, zoals sappen, geldt dat ze voor

maximaal 100 gram per dag meetellen bij het realiseren van de aanbevolen hoeveelheden. Dit geldt ook voor

de sappen die in de huishouding worden bereid.

200 gram groente, 2 keer fruit: wat telt mee? Het Voedingscentrum rekent tot groente en fruit: alle voedingsmiddelen die gezien hun herkomst en gebruik

tot de onbewerkte groente of fruit worden gerekend. Maar ook: bewerkte groente en fruit, waarbij het totale

eetbare gedeelte van het product nog in het eindproduct aanwezig is (bijvoorbeeld gepureerde groente).

Bewerkte groente of fruit, waarbij het eindproduct niet bestaat uit het volledige eetbare gedeelte van het

uitgangsproduct, kunnen meetellen als ze voldoen aan de criteria voor microvoedingsstoffen die hiervoor zijn

afgeleid (bijvoorbeeld bepaalde sappen).

§ Voor groenten is dit een vitamine C criterium van >8 mg/100 gr en voor foliumzuur >20 mcg/100 of >80

mcg/100 gr voor vitamine A.

§ Voor fruit geldt een vitamine C criterium van >8 mg/100 gr en >10 mcg/100 voor foliumzuur.

De beschermende effecten van groenten en fruit zijn, zoals reeds genoemd, echter niet simpelweg te

herleiden tot de individuele voedingsstoffen. Waarschijnlijk gaat het om de combinatie. Omdat deze

gezondheidseffecten in het epidemiologisch onderzoek vooral gevonden zijn voor groente en fruit zoals

geconsumeerd in de gebruikelijke voeding, dus als onderdeel van de maaltijd, of als vers gegeten fruit, is

het nog niet duidelijk of deze effecten ook gelden voor producten die industrieel zijn bewerkt (bijvoorbeeld

persen, pureren, pasteuriseren, steriliseren), zoals sappen waarbij de productmatrix is verstoord en delen zijn

verwijderd. Het is volgens de Gezondheidsraad/Richtlijn Goede Voeding aannemelijk dat naarmate de mate

van bewerking minder ingrijpend is voor de oorspronkelijke structuur en bestanddelen van het product, de

uitwisselbaarheid tussen het uitgangsproduct en het bewerkte product groter is.

31

Bewerkte productenBij de indeling van producten hanteert het Voedingscentrum als criterium voor de mate van bewerking de

mate waarin de oorspronkelijke matrix van het product nog intact is. Dit betekent dat de gezondheidswaarde

niet te zeer verslechterd is.

§ Matrix intact: De oorspronkelijke matrix is nog zo goed als intact. De producten die hieronder vallen zijn

alle verse groente en fruit (eventueel geschild, gesneden of gehakt). Omdat diepvriezen, steriliseren en

pasteuriseren geen noemenswaardige invloed hebben op de gezondheidswaarde vallen ook de producten

in diepvries en glas/blik hieronder.

§ Matrix niet meer intact: De oorspronkelijke matrix is niet meer intact (bijvoorbeeld puree, sap). Ook

gedroogde producten waarvan de matrix nog intact is, worden tot deze categorie gerekend, omdat niet

uitgesloten kan worden dat door het drogen de gezondheidswaarde noemenswaardig is verminderd.

Gedroogde producten waarvan de matrix niet meer intact is, worden niet meer tot groente of fruit

gerekend.

Het Voedingscentrum rekent tot de voorkeursproductenproducten waarin het volledige eetbare gedeelte van

het uitgangsproduct aanwezig is en de productmatrix intact is, tenzij er sprake is van toevoegingen (verzadigd/

transvet, suikers of zout). Producten waarin het volledige eetbare gedeelte van het uitgangsproduct aanwezig

is maar er geen sprake is van een intacte matrix vallen per definitie niet in de voorkeurscategorie. Plaatsing in

‘middenweg’ of ‘uitzondering’ wordt bepaald door toetsing aan de criteria voor microvoedingsstoffen voor

groente en fruit.

ConsumptiecijfersUit gegevens van de Voedselconsumptiepeiling (VCP 2007-2010) blijkt dat Nederlanders gemiddeld 121

gram groente per dag eten. Voor fruit is dat gemiddeld 112 gram per dag (ongeveer één stuks fruit). Slechts

1-14% (afhankelijk van leeftijd en geslacht) haalt de aanbeveling ‘200 gram groente’ en slechts 3-26% haalt

de aanbeveling ‘2 keer fruit’. Het percentage dat de aanbeveling haalt, stijgt met de leeftijd. De groente- en

fruitconsumptie is sinds de peiling van 1987/1988 gedaald met ongeveer 17%.

32

Top 10 huishoudelijke aankopen van verse groente en vers fruit (2012)

VERSE GROENTE VERS fRUIT

1 Tomaten Appelen

2 Ui Sinaasappelen

3 Komkommer Bananen

4 Wortel Mandarijnen

5 Bloemkool Peren

6 Sla (incl. gemengd) Druiven

7 Witlof Kiwi’s

8 Paprika Meloenen

9 Roerbak-, wok- en stoofgroente Aardbeien

10 Broccoli Nectarines

33

Praktijkvoorbeeld: Icoon om groente- en fruitconsumptie te stimulerenWat?Het GroentenFruit Bureau heeft het ‘2x2 icoon’ ontwikkeld. Dit is een icoon dat retailers, telers en produ-

centen kunnen gebruiken in hun communicatie richting de consument.

Hoe?Het GroentenFruit Bureau wil de groenten- en fruitconsumptie stimuleren en heeft daarvoor een icoon

gelanceerd: 2x2. Dit icoon moet consumenten bewust maken en eraan herinneren om dagelijks twee ons

groente en twee keer fruit te eten. Consumenten zien door het icoon direct dat een product een bijdrage

levert aan de dagelijks aanbevolen hoeveelheid. Het gaat om producten met 100% groenten en/of fruit.

Ook bewerkte groenten- en fruitproducten mogen het icoon voeren, mits ze aan de criteria voldoen. De

criteria zijn gebaseerd op de richtlijnen van de Gezondheidsraad (Richtlijnen Goede Voeding 2006) en

aangevuld met eisen die de Nederlandse groente- en fruitsector zichzelf oplegt.

Marketing:Het GroentenFruit Bureau heeft een deel van de website ingericht voor de communicatie rondom ‘2x2’.

Daar kunnen consumenten onder andere lezen wat twee keer fruit nu precies inhoudt (denk bijvoorbeeld

aan het verschil tussen 2 druiven en 2 sinaasappels) en hoe zij hun dagelijkse inname kunnen verhogen.

2x2 is primair bedoeld als icoon waarmee producenten, retailers, telers en dergelijke hun voordeel kunnen

doen. Het icoon is niet alleen bedoeld voor verpakkingen, het mag ook in folders, op websites, op in-sto-

re displays en andere uitingen gevoerd worden.

www.groentenenfruit.nl/2x2

34

Gezondheidseffecten van groente en fruitGroente en fruit leveren vitamine C, A (via de provitamine A carotenoïden), foliumzuur, voedingsvezel,

kalium en een aantal spoorelementen zoals ijzer en calcium. Daarnaast bevatten groente en fruit een groot

aantal bioactieve stoffen, zoals de carotenoïden (lycopeen, luteïne en zeaxanthine), bioflavonoïden en de

glucosinolaten. Deze bioactieve stoffen spelen mogelijk mede een rol bij het gezondheidsbevorderend effect

van groente en fruit. Het is echter niet duidelijk in welke mate deze stoffen bepalend zijn voor het effect van

groente en fruit op de gezondheid. Er gelden voor deze ‘fytonutriënten’ dan ook geen aparte aanbevelingen.

Voor hart- en vaatziekten wordt een risicoreductie van 15-20% mogelijk geacht bij een voldoende hoog

niveau van groente- en fruitgebruik. Voor herseninfarcten van 0-25%. Voor de zogenaamde epitheliale

kankers, zoals longkanker, maag- en slokdarmkanker en colon/rectum kanker, wordt op basis van meest

recente (cohort-)studies het beschermend effect van voldoende groente/fruitconsumptie geschat op 15-25%.

Daarnaast wordt een ruim groente- en fruitgebruik ook geassocieerd met een lager risico op andere

aandoeningen zoals oogziekten als cataract en maculadegeneratie, en chronische luchtwegobstructie (COPD).

Deze gegevens zijn echter vooralsnog minder overtuigend.

Door het RIVM (2004) is berekend wat het effect zou zijn op de volksgezondheid als volwassenen hun huidige

groente- en fruitconsumptie zouden verhogen tot de aanbevolen hoeveelheden van 200 gram groente en

twee keer fruit.

EffECT VAN 200 GRAM GROENTE EN 200 GRAM fRUIT

OP HART- EN VAATzIEkTEN PER jAARGROENTE fRUIT TOTAAL

Voorkomen hart- en vaatziekten -6.800 -11.500 -18.300

Afname sterfte aan hart- en vaatziekten -1.700 -3.300 -5.000

EffECT VAN 200 GRAM GROENTE EN 200 GRAM fRUIT OP

kANkERGROENTE fRUIT TOTAAL

Voorkomen kanker -800 -2.000 -2.800

Afname sterfte aan kanker -800 -1.500 -2.300

35

Verschillen tussen biologische of traditionele teelt Biologische teelt is vooral gericht op milieuaspecten en op duurzamere productiemethoden in vergelijking

met de traditionele teelt. Er zijn echter geen ‘harde’ aanwijzingen voor een verschil in voedingswaarde tussen

traditioneel en biologisch gekweekte groenten. Wel zijn in een enkele studies een wat lager nitraat en hoger

vitamine C gehalte gerapporteerd voor biologisch geteelde bladgroenten.

Ook voor de voedingswaarde van groenten uit de kas versus koude grond, geldt dat er geen ‘harde’

aanwijzingen zijn voor verschillen, behalve dat ´s winters gekweekte groenten (kassla) hogere nitraatgehaltes

bevatten.

Soms duikt ook het bericht op dat groenten en fruit in het verleden een betere voedingswaarde hadden. Als

je voedingsmiddelentabellen van vroeger en nu vergelijkt, dan kan er inderdaad een verschil zijn maar die

verschillen zijn waarschijnlijk geheel of grotendeels toe te schrijven aan de meer specifieke en betrouwbare

analysemethoden die tegenwoordig gebruikt worden. Duurzaamheidaspecten van voedselproductie komen

verder in hoofdstuk 5 aan bod.

36

1.3.4 Liever iets meer: visVisvetzuren hebben een ‘eigen’ gunstig effect en verlagen onder andere de kans op sterfte aan hart- en

vaatziekten.

Aanbeveling: meer vis etenDe Gezondheidsraad adviseert in de Richtlijnen Goede Voeding (2006) om meer vis te eten, namelijk

gemiddeld dagelijks 450 milligram visvetzuren. In de Voedingsnormen uit 2001 was dit nog 200 milligram per

dag. Het Voedingscentrum vertaalde dit in een concreet advies voor consumenten: twee keer per week vis,

waarvan ten minste één keer vette vis, zoals zalm, haring of makreel. Door dit advies op te volgen, bereiken

consumenten die hogere advieswaarde.

Consumptiecijfers Uit de Voedselconsumptiepeiling (VCP 2007-2010) blijkt dat percentage mensen dat de aanbeveling van twee

keer per week vis haalt, stijgt met de leeftijd. Van de kinderen (7-18 jaar) eet 7% twee keer per week vis en

ongeveer eenderde eet één keer per week vis. Ouderen (51-69 jaar) eten het vaakst vis: eenderde eet twee

keer per week vis en tweederde eet twee keer per week vis. De laatste jaren is de visconsumptie toegenomen.

De gemiddelde inneming van de belangrijkste visvetzuren DHA (docosahexaeenzuur; C22:6n-3) en EPA

(eicosapentaeenzuur; C20: 5n-3) is 160 milligram per dag.

Gezondheidseffecten van visVisvetzuren verlagen de kans op de sterfte aan hart- en vaatziekten. Dit komt doordat ze het zogenoemde

serum triglyceridegehalte in het bloed verlagen. Een andere mogelijkheid is dat ze het hartritme gunstig

beïnvloeden waardoor het risico op acute hartsterfte verlaagd wordt. Er is ook een beschermend effect

gevonden op het risico van een herseninfarct (beroerte). Berekend is dat door consumptie van vis op het

aanbevolen niveau de totale sterfte aan hart- en vaatziekten met ongeveer 20% kan worden verlaagd, en

voor een fataal hartinfarct met circa 30%. Er zijn ook effecten gevonden van visvetzuren op de groei en

hersenontwikkeling bij kinderen, met name tijdens de foetale ontwikkeling en in de eerste levensmaanden.

Aanwijzingen uit onderzoek voor effecten op cognitieve functies zoals bij kinderen op gedrag, en bij

ouderen op geheugenfunctie (preventie van Alzheimer) zijn niet, of nog onvoldoende onderbouwd in

interventiestudies.

Vis of visoliecapsules?De gezondheidseffecten van visvetzuren zijn, zeker wat betreft de observationele epidemiologische

onderzoeken, gebaseerd op de visconsumptie. Deze effecten worden toegeschreven aan de typische

visolievetzuren DHA en EPA, en zijn bevestigd in interventie en experimenteel onderzoek waarbij ook

gezuiverde vetzuren, zoals aanwezig in visoliecapsules, zijn gebruikt. Toch kan nog niet geheel worden

uitgesloten dat ook andere componenten uit vis een bijdrage leveren aan dit effect. Ook is er onduidelijkheid

over de afzonderlijke effecten van EPA en DHA, en over de vraag wat nu de optimale samenstelling/

verhouding van deze vetzuren is. Het regelmatig gebruik (2 keer per week) van vis, waarvan ten minste

37

éen keer vette vis, blijft daarom het eerste advies om aan de behoefte aan n-3 visolievetzuren te voldoen.

Voor personen die geen vis willen of kunnen eten, kunnen verrijkte producten, of visoliecapsules een goed

alternatief zijn. Er zijn inmiddels met EPA/DHA verrijkte producten op de markt zoals margarines en eieren.

Visoliecapsules bevatten gemiddeld 18% EPA en 12% DHA: 3 gram visolie bevat circa 1 gram n-3

langeketenvetzuren. De exacte samenstelling en gehalte kunnen echter verschillen afhankelijk van de

gebruikte vissoort en extractiestap. Er zijn tegenwoordig ook algenpreparaten beschikbaar die zowel EPA als

DHA bevatten.

ALA is wel een n-3 maar geen visvetzuurAlfalinoleenzuur (ALA) is een essentieel n-3 vetzuur dat voorkomt in plantaardige oliën. Een ruim gebruik van

ALA-rijke oliën of producten, zoals producten waarin raapzaad (canola) of lijnzaadolie is verwerkt, kunnen

een gunstig effect hebben op de ‘eigen’ (endogene) aanmaak van de langeketenvetzuren EPA en DHA. De

efficiëntie van de omzetting is echter laag en kan sterk variëren binnen en tussen personen. ALA heeft daarom

niet dezelfde functionaliteit als EPA en DHA, en bij de ‘claim’ met n-3 vetzuren maakt het wel verschil uit of dit

de visvetzuren zijn of ALA.

38

1.3.5 Liever iets meer: voedingsvezelVoedingsvezel is geen ‘echte’ voedingsstof voor het lichaam, omdat ze niet worden opgenomen door de

(dunne) darm. Voedingsvezel is de naam voor een verzameling van stoffen, hoofdzakelijk koolhydraten

afkomstig uit de celwand van planten, die niet in de dunne darm van de mens worden verteerd. Ook

geïsoleerde (toegevoegde) oligosacchariden, zoals fructo- en galacto-oligosaccharides (respectievelijk

FOS en GOS), en onverteerbaar (resistent) zetmeel, worden tot de voedingsvezels gerekend. Geïsoleerde

plantenstoffen zoals lignine, saponines, cutine en fytinezuur zijn onverteerbare stoffen, maar geen

koolhydraten, en worden daarom alleen tot de voedingsvezels gerekend, wanneer ze geassocieerd zijn met

van nature voorkomende onverteerbare koolhydraten.

Voedingsvezels zoals de oligosacchariden FOS en GOS, maar ook resistent zetmeel, kunnen in de dikke

darm worden gefermenteerd en een effect hebben op de darmflora. Ze worden daarom wel aangeduid als

prebiotica. Van FOS en GOS is aangetoond dat ze (selectief) de groei van Bifidobacteriën stimuleren. Dankzij

deze fermentatie leveren voedingsvezels ook energie. Hierbij wordt een gemiddelde energetische waarde

aangehouden van 2 kcal per gram voedingsvezel.

GROEP TyPE VOEDINGSVEzEL

Polysacchariden anders dan

zetmeel, en niet-verteerbare

oligosacchariden

Cellulose; hemicellulosen zoals arabinoxylanen,

arabinogalactanen en xyloglucanen; pectine;

fructanen en sommige oligosachariden (inuline,

fructo-oligosachariden, oligofructose)

galacto- en xylo-oligosacchariden; gommen en

slijmstoffen (mucines)

Verbindingen analoog aan (vergelijkbaar met)

koolhydraten

Niet-verteerbare dextrinen (vooral uit aardappelen

en maïs); synthetische koolhydraten en derivaten

daarvan polydextrose, methyl-cellulose,

hydroxypropylmethyl-cellulose,

niet-verteerbaar (geretrogradeerd) zetmeel

Lignine1 Lignine

Stoffen die vóórkomen in

producten met lignine of met

polysachariden anders dan

zetmeel

Was; cutine; saponinen; suberinen;

tanninen

Tabel 1.3: Voorbeelden van stoffen die onder de definitie van voedingsvezel vallen (bron GR, 2006).

1. Alleen indien geassocieerd met van nature voorkomende onverteerbare koolhydraten

39

Indeling voedingsvezelsIn het (recente) verleden werden vezels vaak ingedeeld in twee categorieën: (water-)oplosbare vezels en niet-

oplosbare vezels. Dit onderscheid wordt echter niet meer als kenmerkend beschouwd en valt ook niet samen

met de belangrijkste fysiologische functies van voedingsvezel, namelijk viscositeit en fermentatiegraad.

§ Oplosbare vezels, zoals pectines (uit groenten/fruit) en beta-glucanen (uit o.a. haver en gerst), vormen in de

darm visceuze gels die een effect hebben op de glucose en vetabsorptie.

§ Onoplosbare vezels zoals cellulose en andere vezels uit tarwe en rijst, hebben meer een ‘bulking’ effect. Dat

wil zeggen dat zij de faecale massa verhogen met als gevolg dat de darmpassagesnelheid toeneemt.

Overigens bevatten vezelrijke producten vrijwel altijd beide typen vezels. Je kunt dus niet makkelijk

lijstjes maken van voedingsmiddelen met oplosbare, respectievelijk niet-oplosbare vezels. Dit onderscheid

blijkt bovendien niet zondermeer gekoppeld te kunnen worden aan de bekende gezondheidseffecten.

Sommige onoplosbare vezels worden gefermenteerd, en niet alle oplosbare vezels hebben een effect op de

cholesterol(re)absorptie. De WHO heeft daarom in 1998 voorgesteld dit onderscheid niet langer te maken.

Aanbevelingen De Gezondheidsraad adviseert dagelijks 30 tot 40 gram voedingsvezel te eten (3,4 gr/MJ), met name vezels

afkomstig uit volkoren graanproducten, groenten en fruit. Voor kinderen wordt een geleidelijke toename

van de hoeveelheid vezel met de leeftijd aanbevolen tot het niveau van 3,4 gr/MJ. Voor voedingsvezel is

geen bovengrens voor inneming (UL) opgesteld. Er zijn geen schadelijke effecten bekend, wel kunnen bij

een hoge vezelinneming darmklachten optreden zoals flatulentie en een opgeblazen gevoel. Vanwege het

volume van vezelrijke voeding is de kans hierop echter klein, en zijn de effecten niet ernstig. Bij gebruik van

vezelpreparaten is de kans hierop wel groter.

ConsumptiecijfersDe belangrijkste bronnen van voedingsvezel in de Nederlandse voeding zijn (volkoren) graanproducten,

groente en fruit, peulvruchten, noten, en aardappels. Uit gegevens van de Voedselconsumptiepeiling (VCP

2007-2010) blijkt dat de gemiddelde vezelinneming circa 20 gram per dag bedraagt (totale populatie). Bij de

Voedselconsumptie 2003 onder volwassenen van 19 tot 30 jaar bedroeg de gemiddelde inneming 19 gram

per dag. Mannen: 22 gram per dag (2,0 gr/MJ). Vrouwen: 17 gram per dag (2,2 gr/MJ).

40

Belangrijkste bronnen van voedingsvezel in de Nederlandse voedingBron: VCP 2007-2010; totale populatie (als percentage van totale inneming )

Granen en graanproducten (43%)

Groenten (14%)

Fruit (11%)

Aardappelen (10%)

Brood Brood is een belangrijke bron van voedingsvezel, dat betreft met name volkorenbrood, gebakken met

volkoren(tarwe)meel (circa 7,0 gr/100 gr). Hierbij maakt het niet uit of dit fijn of grof volkorenbrood is. De

kleur van het brood zegt hierbij niet veel. Er zijn donkerbruin gekleurde broden te koop die gekleurd zijn

met moutmeel en nauwelijks of niet meer vezel bevatten dan witbrood (2,7g/100 gr). Meergranen-broden

bevatten vaak, maar niet altijd, een redelijke hoeveelheid vezel (bron: Consumentenbond Gezondgids, mei

2007). Roggebrood, met name de donkere variant, is wel een goede vezelbron (gem. 6g/100 gr). Er is er ook

wit en bruin brood te koop met toegevoegde inulinevezels (bijvoorbeeld Blue band Goede start: 6,8g/100 gr).

Aardappels en groente/fruit Aardappel(producten) bevatten circa 1,8 gr/100 gr. Gehaltes in groenten variëren sterk tussen soorten. Relatief

veel vezels (> 4g/100 gr) leveren (tuin)bonen, erwten en bepaalde koolsoorten. Hetzelfde geldt voor fruit met

relatief hoge gehaltes in bessen, bramen en gedroogde vruchten (tuttifrutti, abrikozen, et cetera).

Whole grainDe term ‘whole grain’ wordt in het buitenland (en in de literatuur) vaak gebruikt om gezondheidseffecten

van volkoren graanproducten (en ook ‘wild rice’ en boekweit) te beschrijven. Deze gezondheidseffecten

zijn voor een belangrijk deel, maar niet helemaal, toe te schrijven aan de aanwezige voedingsvezel. In

volkoren graanproducten komen ook andere bioactieve stoffen voor, zoals lignanen, plantensterolen en –

fenolen. Deze bioactieve stoffen kunnen ook betrokken zijn bij sommige van de gezondheidseffecten van

whole grains. De term ‘whole grain’ is dus niet synoniem met voedingsvezel.

Gezondheidseffecten van vezelsVezels zijn ze belangrijk voor een goede darmwerking. Een tekort aan voedingsvezels veroorzaakt

darmproblemen, zoals een tragere stoelgang, obstipatie en aambeien of divertikels (uitstulpingen van de

dikkedarmwand). Vezelrijk eten is ook belangrijk om overgewicht te voorkomen. Want hoewel voedingsvezels

nauwelijks calorieën leveren, geven ze wel een verzadigd gevoel. Verder hebben sommige vezels een gunstig

effect op de bloeddruk en het cholesterolgehalte. Daarmee verkleinen ze het risico op hart- en vaatziekten.

Mogelijk verkleinen voedingsvezels ook het risico op dikkedarmkanker en diabetes type 2.

41

1.4 OvergewichtHet lichaam heeft energie nodig voor alle levensprocessen. Denk aan ademhalen, kloppen van het hart,

op temperatuur blijven, genezen van wondjes, groeien van haar en nagels, groei bij jongeren en zwangere

vrouwen en de aanmaak moedermelk bij vrouwen die borstvoeding geven. Lichamelijke activiteit zoals lopen,

fietsen en zwemmen horen hier ook bij. Het lichaam slaat een teveel aan energie op als vet. Deze vetvoorraad

dient voor tijden van nood, maar de laatste jaren komt het in toenemende mate voor dat mensen te veel

vetvoorraad creëren. Dit is beter bekend als overgewicht en obesitas.

Overgewicht is primair het gevolg van een verstoring van het evenwicht tussen de energie-inneming via de

voeding en het energiegebruik via beweging, over een langere periode. Het ontstaan van deze disbalans

is te vinden in een combinatie van biologische, psychosociale, sociale en fysieke omgevingsfactoren. Er

is een overvloed aan (energierijk) eten en drinken. Een actieve leefstijl is geen noodzaak meer, maar een

keuze. Het niet in staat zijn tegenwicht te bieden aan verleiding, gecombineerd met weinig beweging, zien

wetenschappers als een heel belangrijke oorzaak van de sterke toename van overgewicht. Overgewicht

veroorzaakt door een aandoening, ziekte of stofwisselingsstoornis is zeldzaam.

42

‘laat davId beCkham bruIne bonen aanprIjzen. suCCes verzekerd’

Verreweg de meeste voedingsmiddelenreclame gaat over snacks, snoepgoed en andere producten die niet tot

het gezonde basispakket behoren. Aan sperziebonen, volkorenbrood en melk lijkt met commercials geen eer

te behalen. Toch zijn ook gezonde voedingsmiddelen op een leuke manier te promoten, mits er voldoende

geld in wordt geïnvesteerd. De overheid heeft hierin een sturende rol, vindt Jaap Seidell, hoogleraar Voeding

en Gezondheid aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Reclameblokken tussen en tijdens radio- en tv-programma’s. Advertenties in kranten en tijdschriften.

Promotiefolders van de bakker en de supermarkt om de hoek. Posters in bushokjes. De hoeveelheid

reclame die de consument dagelijks voor zijn kiezen krijgt is immens. Een groot gedeelte hiervan gaat over

voedingsmiddelen.

Het budget dat de industrie uittrekt voor reclame liegt er dan ook niet om: wereldwijd geven

voedingsmiddelenbedrijven een slordige $ 40 miljard per jaar uit aan reclame over voedingsmiddelen. ‘Maar

liefst 90% van het budget gaat op aan commercials en advertenties over snacks, frisdranken en andere

producten die we eigenlijk bij uitzondering zouden moeten eten’, zegt hoogleraar Voeding en Gezondheid

Jaap Seidell.

ConcurrentieVanuit de voedingsmiddelenindustrie bekeken is dat logisch, vindt Seidell: ‘De meeste fabrikanten verkopen

producten die aan de top van de voedingspiramide zitten, dat wil zeggen bewerkte producten met veel

toegevoegde waarde. Vaak zijn dit ook de producten die we eigenlijk bij uitzondering zouden moeten eten.

Aan de top van de piramide zit ook het meeste geld en is de onderlinge concurrentie het grootst. Producenten

van primaire producten - bijvoorbeeld tuinbouwers en veehouders - aan de basis van de piramide hebben

minder geld om te investeren in reclame en minder reden om elkaar te beconcurreren. Voor de consument

verschillen een rood en blauw blikje frisdrank meer van elkaar dan sperziebonen van de ene of van de andere

boer.’

Volgens de hoogleraar beïnvloedt reclame de keuze van de consument voor gezonde of minder gezonde

producten. ‘Als er op tv veel reclame is over frisdrank, kan ik me voorstellen dat dit ten koste gaat van de

consumptie van melk. Het lastige is dat een dergelijk effect met onderzoek moeilijk hard is te maken. Je

kunt namelijk niet sturen op de hoeveelheid en de soort reclame die deelnemers aan je onderzoek tijdens de

studieperiode over zich heen krijgen. Dan zou je mensen moeten verbieden hun huis uit te komen, kranten te

lezen, radio te luisteren of tv te kijken, en dat kan niet.’

Fabrikanten zeggen dat de invloed van reclame niet overschat moet worden. ‘Volgens hen leidt reclame

hooguit tot een verschuiving in marktaandeel - zeg maar, de overstap van een blauw naar een rood blikje

- maar niet tot een hogere consumptie van bepaalde voedingsmiddelen. Het totale volume aan marketing

zal denk ik ook invloed hebben op de totale consumptie van frisdranken maar gedegen onderzoek hiernaar

ontbreekt’, aldus Seidell.

43

De gemakkelijke keuze?Vast staat dat het productaanbod van fabrikanten en supermarkten in combinatie met reclame het eetpatroon

van de consument in de goede of verkeerde richting stuurt.

‘Fabrikanten hebben daarom de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de gezonde keuze de gemakkelijke

keuze wordt. Het is vervolgens aan de consument die gezonde keuze ook daadwerkelijk te maken.’

Het is echter de vraag of consumenten wel weten hoe dat moet, kiezen voor gezond. ‘Consumenten kunnen

pas een weloverwogen keuze maken als zij goede en objectieve informatie krijgen over de gevolgen van

hun keuze voor bepaalde voedingsmiddelen. Het budget voor voedingsvoorlichting is in ons land echter zo’n

tweeduizend keer lager dan dat voor voedingsmiddelenreclame. Je kunt je dus voorstellen dat de consument

een vertekend beeld krijgt van wat de gezonde keus is.’

GepolderWaar veel initiatieven in de private-sfeer blijven steken in gepolder, vindt Seidell het Vinkje een stap in de

goede richting. ‘Uit onderzoek blijkt dat je de keuze van de consument met een gezond alternatief positief

kunt beïnvloeden. Fabrikanten willen een dergelijk logo graag op de verpakking van hun producten zetten,

ook als het betekent dat ze in eerste instantie veel moeten investeren en misschien zelfs verlies leiden.’

Professor Jaap Seidell voegt hier aan toe: “Je kunt nooit onbeperkt eten van producten met het Vinkje. Dat

geldt voor appels en peren net zo goed. Wie zich aan een gematigd en gevarieerd dieet houdt met Vinkje-

producten, boekt aantoonbaar gezondheidswinst. Natuurlijk blijft consumentenvoorlichting doorlopend nodig

om het systeem uit te leggen, zodat consumenten het goed gebruiken.”

SturingAls het aan Seidell ligt, gaat de overheid meer sturen in de informatie die de consument voorgeschoteld krijgt,

of het nu gaat om reclame of om een logo voor gezonde voedingsmiddelen. ‘De overheid kan bijvoorbeeld

voorschrijven dat reclame over minder gezonde voedingsmiddelen alleen op bepaalde tijdstippen uitgezonden

wordt, of dat reclame over zulke producten gecompenseerd moet worden met reclame over primaire

voedingsmiddelen. Het klinkt misschien betuttelend, maar het werkt wel. Kijk maar naar landen als het

Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en Frankrijk.’

Seidell is ervan overtuigd dat je met voldoende financiële middelen ook gezonde, basisproducten op een leuke

manier kunt promoten. ‘Huur maar eens een populaire voetballer als David Beckham in om bruine bonen aan

te prijzen. Succes verzekerd.’

Interview

Jaap Seidell is hoogleraar Voeding en Gezondheid aan de Vrije Universiteit Amsterdam en

houdt zich vooral bezig met voeding, gezondheid, leefstijl, chronische ziekte, oorzaken,

gevolgen, preventie en behandeling van overgewicht en obesitas. Hij is bovendien voorzitter

van de onafhankelijke wetenschappelijke commissie van het ‘Ik Kies Bewust’ logo en lid van

Beraadsgroep voeding van de Gezondheidsraad.

44

Hoe bepaal je overgewicht?De Body Mass Index (BMI) geeft een indeling op basis van de verhouding tussen gewicht en lengte. De BMI

bereken je door het gewicht te delen door de lengte (in meters) in het kwadraat. Bij een gewicht van 65 kilo

en een lengte van 1.75 meter is de BMI 21.2. In onderstaande tabel staat de indeling in categorieën en de

adviezen ten aanzien van gewicht die hiervoor gelden voor volwassenen. Voor kinderen en ouderen gelden

andere afkappunten, respectievelijk maten.

BMI DEfINITIE ADVIES T.A.V. GEWICHT

18.5 - 25.0 Gezond gewicht Behouden van gezond gewicht door gezond te eten en

voldoende te bewegen.

25.0 - 30.0 Overgewicht Behouden gewicht of afvallen bij medische aanleiding

(hoge bloeddruk, verhoogd cholesterol of diabetes) door

gezond(er) en / of minder te eten en voldoende te (gaan)

bewegen.

Groter dan

30.0

Ernstig overgewicht /

Obesitas

Dit gewicht levert gezondheidsrisico’s en er wordt

aangeraden om 5 - 15% af te vallen. Indien (nog) geen

gezondheidsklachten: af vallen met professionele steun.

Indien wel gezondheidsklachten: overleg met (huis)arts.

Hoe veel mensen hebben overgewicht?Sinds ongeveer 2000 schommelt het percentage mensen met overgewicht in Nederland rond de 40% voor

vrouwen en 50% voor mannen. De snelle stijging in het percentage mensen met overgewicht lijkt af te

vlakken. Dit geldt niet voor het percentage mannen met ernstig overgewicht, dat blijft toenemen. Bij vrouwen

is het percentage ernstig overgewicht sinds 2006 vrij stabiel. De Vijfde Landelijke Groeistudie van TNO laat zien

dat de prevalentie van overgewicht bij kinderen en jongeren blijft stijgen. In 2010 is gebleken dat 14% van

onze jeugd te zwaar is. Daarvan zijn ook steeds meer kinderen en jongeren veel te zwaar (obees). Alhoewel

meisjes nog altijd vaker (ernstig) overgewicht hebben dan jongens, wordt dit verschil steeds kleiner.

De tabellen hieronder geven over de periode van 1981-2013 aan welk percentage van de volwassenen een te

hoog gewicht heeft, uitgesplitst naar geslacht en naar leeftijd. De gegevens zijn afkomstig uit een langlopend

onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Deelnemers vullen daarbij zelf hun lengte en

gewicht in. Aangezien mensen geneigd zijn hun gewicht te onderschatten, zijn deze cijfers waarschijnlijk aan

de lage kant en is in werkelijkheid de situatie ernstiger.

45

Ontwikkeling overgewicht 1981-2013 bij volwassenen > 20 jaar (Bron: CBS)

45

Percentage

81-83 84-86 87-89 90-92 93-95 96-98 99-01 02-04 05-07 08-10 11-13

40

55

50

35

30

25

Mannen VrouwenTotaal

Ontwikkeling ernstig overgewicht (obesitas) 1981-2013 bij volwassenen > 20 jaar (Bron: CBS)

11

Percentage

81-83 84-86 87-89 90-92 93-95 96-98 99-01 02-04 05-07 08-10 11-13

9

15

13

7

5

3

Mannen VrouwenTotaal

46

kosten van overgewicht en obesitasDe financiële consequenties als gevolg van overgewicht en obesitas in Nederland worden geschat op

3 tot 5% van het gezondheidszorgbudget. Dat komt neer op 500 miljoen tot 1 miljard euro per jaar.

De indirecte kosten, bijvoorbeeld door ziekteverzuim, verloren arbeidsjaren, uitkeringen en dergelijke,

bedragen circa 2 miljard euro per jaar.

Gezondheidsrisico’s van overgewicht en obesitasOvergewicht en obesitas hangen samen met tal van ziekten en aandoeningen:

§ hart- en vaatziekten

§ diabetes type 2

§ gewrichtsklachten

§ aandoeningen aan de galblaas

§ klachten aan de luchtwegen / slaapapneu

§ bepaalde soorten kanker

§ vruchtbaarheidsproblemen (vrouwen)

§ menstruatiestoornissen

GezondheidsverliesNiet alleen zijn er financiële kosten die samenhangen met overgewicht en obesitas, maar ook treedt er

gezondheidsverlies op. In Nederland zijn jaarlijks circa 40.000 gevallen van hart- en vaatziekten, diabetes

type 2 en kanker en circa 7.000 sterfgevallen te wijten aan overgewicht. Men schat dat voor alle 40-jarige

Nederlanders geldt dat overgewicht een verlies in levensverwachting oplevert van 0,8 levensjaren. Het is nog

onbekend welk deel van de ziektelast aan voeding kan worden toegerekend en welk deel aan bewegen en

andere oorzaken van overgewicht. Naast een kortere levensduur, zorgt overgewicht voor meer ongezonde

levensjaren (RIVM).

Ook middelomtrek belangrijkNaast het bepalen van de BMI is ook de middelomtrek een veel gebruikte maat voor het inschatten van de

gezondheidsrisico’s van overgewicht. Vooral om het vet dat zich in en om de buik ophoopt schadelijker is.

De middelomtrek wordt bepaald op het midden tussen de onderste rib en het bovenste uitstekende heupbot

(ongeveer ter hoogte van de navel). Hiervoor gelden de volgende afkappunten, die voor mannen en vrouwen

verschillen. Deze gelden voor volwassenen. Voor kinderen bestaan geen algemeen geldende afkappunten.

47

MIDDELOMTREk (IN CM) BEOORDELING EN ADVIES

mannen vrouwen

<94 <80 probeer op gewicht te blijven (geen verhoogd risico)

94-102 80-88 blijf op gewicht (nog geen verhoogd risico, maar de gevarenzone

komt in beeld)

102 en hoger 88 en hoger probeer af te vallen (verhoogd risico)

Zowel de BMI als de middelomtrek zijn makkelijk te meten maten die samenhangen met gezondheidsrisico’s.

Ze zeggen beide niets over de hoeveelheid vet in het lichaam.

Preventie van gewichtstoenameGezien de teleurstellende resultaten van de behandeling van een te hoog lichaamsgewicht, zeker op de lange

termijn, is er de laatste jaren gelukkig steeds meer aandacht voor de preventie van overgewicht.

Omdat afvallen en blijvend gewichtsverlies zo moeilijk is, ligt hierbij de nadruk vooral op de preventie van

gewichtstoename, voor alle leeftijdsgroepen. Alleen in die gevallen dat er sprake is van heel hoge BMI dan wel

gezondheidsklachten wordt nog naar afvallen gekeken.

Rol van de retail en fabrikanten bij het voorkomen van gewichtstoename en daarmee overgewichtJuist aan de kant van het aanbod is er veel te winnen, de industrie werkt namelijk hard aan het nog

aantrekkelijker maken van de gezonde keuzes zodat consumenten makkelijker de energierijkere producten

laten staan. Er zijn meer positieve trends waar te nemen, zo lijken fabrikanten in de categorie ‘extra’ van de

Schijf van Vijf hun portiegroottes, van bijvoorbeeld candybars, naar beneden bij te stellen. Deze ontwikkeling

verdient navolging.

Niet alleen met het verkleinen van de portiegroottes is winst te boeken, ook het verder aanpassen van

recepturen kan idealiter bijdragen aan een verbeterde gezondheid van de Nederlanders. Liefst met

gestandaardiseerde criteria, zoals gebeurt bij bijvoorbeeld het Ik Kies Bewust. Dit kan op nog grotere schaal

gebeuren.

48

Praktijkvoorbeeld: Imago- en smaakverbetering van 20+ en 30+ kazenWat?Kazen met een vetgehalte van 20+ en 30+ aantrekkelijker maken voor een groter publiek.

Hoe?Alternatieven voor volvette kaas zijn er al lang. Deze kazen zijn 40 – 60% minder vet dan 48+ kaas. De

innovaties van de laatste jaren zijn gericht op smaak en beleving. De kunst is dan niet alleen om de product-

formules steeds te verbeteren, maar ook om iets te doen aan de (voor)oordelen van consumenten over de

gezondere keuze. De afgelopen jaren heeft productdifferentiatie een grote vlucht genomen. Van kazen met

een lange rijpingsduur tot 30+ kaas met mosterd, bieslook of tuinkruiden: de consument heeft een ruime

keuze.

Marketing:Tot zeer recent richtten de meeste reclames voor 20+ en 30+ kaas zich vooral op consumenten die letten op

hun gewicht. In de huidige campagnes staat smaak en genieten meer centraal. Op deze manier bereikt een

bestaande gezonde innovatie een breder publiek.

Praktijkvoorbeeld: Gezondere drinkyoghurt

Wat?Yoghurtdrank met 0% vet en zonder toegevoegde suiker waardoor de energiedichtheid lager is geworden.

Hoe?In al deze dranken is de suiker vervangen door zoetstoffen. Het vetgehalte is 0% door het gebruik van

magere yoghurt als basisingrediënt.

Marketing:De meeste merken richten zich op vrouwen en benadrukken dat deze producten niet alleen een gezonde en

bewuste keuze, maar tegelijkertijd ook lekker zijn. A-merken hebben inmiddels concurrentie op dit vlak van

huismerken van vrijwel alle supermarkten. Dit is een voorbeeld van een gezonde innovatie die in korte tijd

niet meer weg te denken is uit het schap. Zoete zuiveldranken met een lage energie-inhoud zijn niet alleen

een alternatief voor mensen die al suikerhoudende zuiveldranken dronken. Ze blijken in de afgelopen jaren

ook een hele nieuwe groep consumenten te hebben bereikt. Inmiddels is het nu zo normaal om zuiveldrank

met een lage energie-inhoud te produceren, dat je met dit feit op zich geen klanten wint en bindt. Zo zegt

Cees van Dommelen van onderzoeksbureau Gfk in vakblad Distrifood: “Jarenlang is ‘goed voor jezelf zorgen’

ingevuld door producten met 0% vet. Nu is dit een randvoorwaarde en komt er een schepje bovenop.” Pro-

ducenten kunnen dan gaan concurreren met extra’s naast de lage energie-inhoud, bijvoorbeeld het gebruik

van diervriendelijkere zuivel of een nieuwe smaak.

49

Referenties en links § Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. C.F. Kreijl & A.G.A.C. Knaap (Eds),

RIVM, 2004

§ Samenvatting rapport in Voeding Nu vol 6 (2005), nr. 10, pp 9-13 : ‘We eten te veel en verkeerd’; C.F. Kreijl

et al.]

§ Diet, nutrition and the prevention of chronic diseases. WHO Techn. Report Series nr. 916 (2003). [ook

verschenen als artikelenreeks in: Publ. Health Nutr. vol. 7, nr. 1 (special issue), 2004]

§ Voedingsnormen. Rapporten Gezondheidsraad 2000/12; 2001/19/; 2003/4 (via www.gr.nl)

§ Richtlijnen Goede Voeding 2006. Rapport Gezondheidsraad 2006/12

§ Gezond eten met de Schijf van Vijf. Voedingscentrum (2014) http://webshop.voedingscentrum.nl/alles-over-

gezond-eten-met-de-schijf-van-vijf.html

§ Richtlijnen Voedselkeuze, Voedingscentrum 2011

§ Voedsel Consumptie Peiling 2007-2010, RIVM

§ Gezonde voeding, van begin tot eind. Kabinetsnota voeding en gezondheid, VWS/LNV, 2008

§ Geleijnse JM (2007). Gezondheidsaspecten van zout (Proceedings symposium ‘Opzouten’;

Consumentenbond. (zie Gezondgids April 2007, pp 9-10)

§ Richtlijnen voor de vezelinneming. Rapport Gezondheidsraad GR 2006/03

§ VWA Rapportage Voedingsvezel (April 2007)

§ WHO: Obesity: preventing and managing the global epidemic. Report of a WHO Consultation Geneva,

World Health Organization 2004: whqlibdoc.who.int/trs/WHO_TRS_894.pdf

§ International Obesity Task Force (IOTF): www.iotf.org/aboutobesity.asp

Links § Gezondheidsraad: www.gezondheidsraad.nl

§ Voedingscentrum: www.voedingscentrum.nl

§ Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu: www.rivm.nl

§ Nationaal Kompas Volksgezondheid: www.nationaalkompas.nl

§ Wereldgezondheidsorganisatie: www.who.int

§ Stichting Ik Kies Bewust: www.ikkiesbewust.nl

§ MVO de ketenorganisatie voor oliën en vetten: www.mvo.nl/home

§ World Action on Salt and Health: www.worldactiononsalt.com

§ European Food Safety Authority: www.efsa.europa.eu

§ Groentenfruitbureau (het marketing- en communicatiebureau voor de aardappelen, groenten en

fruitsector): www.groentenfruitbureau.nl

§ Productschap Tuinbouw: www.tuinbouw.nl

§ The Greenery: www.thegreenery.com

§ Nederlands visbureau: www.visbureau.nl

§ Viswijzer: www.goedevis.nl