Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene...

90
© 2009 Noordhoff Uitgevers bv Algemene economie en bedrijfsomgeving – Meerkeuzevragen 1 Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economie par. 1.1 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is een gevolg van gebrekkig economisch handelen. b komt voort uit de oneindigheid van behoeften en de eindigheid van middelen. c betekent dat mensen hun basisbehoeften niet kunnen bevredigen. d duidt op het onvermogen van economen om de toekomst te voorspellen. par. 1.2 1.2 Met bedrijfsomgeving bedoelen we a de verschijnselen buiten de onderneming die van invloed zijn op de resultaten. b inkopen, verkopen, marktontwikkeling, concurrentie en personeelsbeleid van een bedrijf. c de positie van een bedrijf op de buitenlandse markten. d de algemene economische situatie in een land. par. 1.2 1.3 Een bedrijf heeft, in het kader van de introductie van een nieuw product, informatie nodig over de volgende onderwerpen: 1 verdeling van consumenten over inkomensklassen; 2 conjuncturele situatie in de omringende landen; 3 het productieproces van het desbetreffende artikel; 4 het verwerven van octrooien; 5 de keuze van de marketingmix; 6 het marketingbeleid van concurrenten; 7 de omvang van de potentiële markt; 8 de aansprakelijkheid bij schade die ontstaat door het gebruik van het product. Over welke onderwerpen kan men informatie verwerven bij organisaties die macro- economische gegevens verzamelen, zoals het Centraal Planbureau? a 1, 3, 7. b 2, 8. c 1, 2, 7. d 4, 5, 6. par. 1.2 1.4 Een bedrijf heeft, in vergelijking met de bedrijfstakgenoten, een hoge arbeidsproductiviteit, een hoge energie-intensiteit en een lage solvabiliteit. De concurrentiepositie van dit bedrijf zal verslechteren als a de rente daalt. b de lonen stijgen. c de dollarkoers daalt. d de olieprijzen stijgen. par. 1.2 1.5 Een bedrijf maakt metalen onderdelen ten behoeve van weg- en waterbouwkundige werken. De concurrentiepositie van het bedrijf staat onder druk als gevolg van een aantal gebeurtenissen: 1 De import van dezelfde soort onderdelen uit lagelonenlanden is sterk toegenomen. 2 Het management laat te wensen over na het vertrek van een chef van de werkplaats.

Transcript of Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene...

Page 1: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 1

Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economie

par. 1.1 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste

a is een gevolg van gebrekkig economisch handelen. b komt voort uit de oneindigheid van behoeften en de eindigheid van middelen. c betekent dat mensen hun basisbehoeften niet kunnen bevredigen. d duidt op het onvermogen van economen om de toekomst te voorspellen. par. 1.2

1.2 Met bedrijfsomgeving bedoelen we a de verschijnselen buiten de onderneming die van invloed zijn op de resultaten. b inkopen, verkopen, marktontwikkeling, concurrentie en personeelsbeleid van een

bedrijf. c de positie van een bedrijf op de buitenlandse markten. d de algemene economische situatie in een land. par. 1.2

1.3 Een bedrijf heeft, in het kader van de introductie van een nieuw product, informatie nodig over de volgende onderwerpen: 1 verdeling van consumenten over inkomensklassen; 2 conjuncturele situatie in de omringende landen; 3 het productieproces van het desbetreffende artikel; 4 het verwerven van octrooien; 5 de keuze van de marketingmix; 6 het marketingbeleid van concurrenten; 7 de omvang van de potentiële markt; 8 de aansprakelijkheid bij schade die ontstaat door het gebruik van het product. Over welke onderwerpen kan men informatie verwerven bij organisaties die macro-economische gegevens verzamelen, zoals het Centraal Planbureau? a 1, 3, 7. b 2, 8. c 1, 2, 7. d 4, 5, 6. par. 1.2

1.4 Een bedrijf heeft, in vergelijking met de bedrijfstakgenoten, een hoge arbeidsproductiviteit, een hoge energie-intensiteit en een lage solvabiliteit. De concurrentiepositie van dit bedrijf zal verslechteren als a de rente daalt. b de lonen stijgen. c de dollarkoers daalt. d de olieprijzen stijgen. par. 1.2

1.5 Een bedrijf maakt metalen onderdelen ten behoeve van weg- en waterbouwkundige werken. De concurrentiepositie van het bedrijf staat onder druk als gevolg van een aantal gebeurtenissen: 1 De import van dezelfde soort onderdelen uit lagelonenlanden is sterk toegenomen. 2 Het management laat te wensen over na het vertrek van een chef van de

werkplaats.

Page 2: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 2

3 De rente is sterker gestegen dan men verwachtte. 4 Een veelbelovend samenwerkingsverband is afgeketst vanwege onenigheid onder

de directies. 5 De overheidsinvesteringen zijn bijna gehalveerd, zodat de afzet van het bedrijf aan

de overheid is afgenomen. 6 Een concurrent heeft met behulp van een creatieve reclamecampagne vrijwel de

gehele markt voor rioolputdeksels in handen gekregen. Welke van deze gebeurtenissen behoren tot de bedrijfsomgeving die door de macro-economie bestudeerd wordt? a 1, 3, 4, 5. b 3, 5. c 2, 4, 6. d 1, 3, 5. par .1.2

1.6 Men onderscheidt een directe, indirecte en ruime bedrijfsomgeving al naar gelang a de onderneming meer of minder invloed kan uitoefenen. b er sprake is van markten die dichterbij, verder weg of wereldmarkten zijn. c er sprake is van kleine en grote markten. d de omgeving de onderneming beïnvloedt.

1.7 Een onderneming kan een element uit de ruime omgeving nauwelijks beïnvloeden a en de ruime omgeving heeft ook nauwelijks invloed op de onderneming. b en zij heeft daar ook geen enkel belang bij. c omdat de ruime omgeving buiten de invloedssfeer van welke overheid dan ook

valt. d terwijl de onderneming daar wel sterk door beïnvloed kan worden. par. 1.2

1.8 De publieke opinie behoort tot de indirecte omgeving omdat a ondernemingen er enige invloed op kunnen uitoefenen. b de publieke opinie de onderneming kan maken en breken. c de publieke opinie geen invloed op de onderneming uitoefent. d de publieke opinie vooral invloed op de politiek uitoefent. par. 1.2

1.9 De directe omgeving van een onderneming bestaat vooral uit de a markten waarop zij actief is. b gemeente waarin zij gevestigd is. c werknemers en hun gezinnen. d milieuvoorschriften van de overheid. par. 1.3

1.10 In een land komen de volgende gegevens voor over de productie: 2003 in prijzen van 2003

In %

2004 in prijzen van 2003

In % 2004 in prijzen van 2004

BBPmp 9000 2,25 9200 0,75 9275 De waarde van het BBP tegen marktprijzen is in procenten gestegen met: a 2,25. b 3,0. c 0,75. d 1,50.

Page 3: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 3

par. 1.3 1.11 (Zie de tabel bij 1.10) De toename van ‘2003 in prijzen van 2003’ tot ‘2004 in prijzen

van 2003’ is een toename van de a hoeveelheid. b waarde. c prijs. d factorkosten.

Page 4: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 4

Hoofdstuk 2 Markten

par. 2.1 2.1 Een markt is per definitie:

a een plaats die naar product en geografische reikwijdte wordt beperkt; b de plaats waar de productieomvang bepaald wordt; c het geheel van betrekkingen tussen vragers en aanbieders van een product; d de plaats waar goederen verhandeld worden. par. 2.1

2.2 Een onderneming in de levensmiddelendetailhandel is aangesloten bij een landelijke keten. De basisgrondstoffen voor levensmiddelen, zoals graan, cacao, koffie en suiker, kennen een wereldmarktprijs. De landelijke keten stelt de verkoopprijzen vast. De klanten van de onderneming komen uit de omgeving en hebben de keuze uit vier winkels. De levensmiddelendetailhandel opereert op: a een lokale markt; b de nationale markt; c de wereldmarkt d een irrelevante markt. par. 2.1

2.3 De prijs is een belangrijk signaal op de markt. Kopers en verkopers: a kunnen zo de kwaliteit van de producten op elkaar afstemmen; b hoeven verder niet meer met elkaar in contact te komen; c hebben een maatstaf om hun aan- en verkoopmogelijkheden te vergelijken; par. 2.1

2.4 Voor verschillende producten bestaat een wereldmarkt. Deze kan alleen tot stand komen als: a de relevante markt voor een onderneming samenvalt met de wereldmarkt; b de prijzen voor alle afnemers hetzelfde zijn; c de producten in verschillende productgroepen ingedeeld kunnen worden; d de desbetreffende goederen over de gehele wereld verhandelbaar zijn. par. 2.2

2.5 In de systematiek van eurostat zijn kleine ondernemingen, ondernemingen met: a een aantal werknemers tussen 50 en 250; b een balanstotaal tussen €30 en €50 mln; c 10 tot en met 49 werknemers; d een omzet tussen €6 mln. en €30mln. par. 2.2

2.6 Een onderneming heeft productievestigingen op vier plaatsen in het land. In A worden grote dieselmotoren gemaakt. In B is een vestiging voor de handel in elektrotechnische waren. In C is een onderdeel voor industriële dienstverlening gevestigd. In D vervaardigt de onderneming industriële ketels en aanverwante onderdelen. De vestiging voor motoren is qua omzet veruit de grootste divisie. Het officiële statistische bureau van het land: a deelt de gehele onderneming in bij machines en apparaten; b classificeert elke divisie apart; c maakt alleen onderscheid tussen de industrie en de dienstverlening;

Page 5: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 5

d deelt de onderneming in bij de divisie die het grootste aandeel in de omzet heeft. par. 2.3

2.7 In de economische orde maken we onderscheid tussen normen, waarden en instituties. Waarden zijn te omschrijven als: a een leidraad voor het menselijk gedrag in concrete situaties; b in geld uitgedrukte resultaten van het menselijk gedrag; c wet- en regelgeving en de instellingen zie ze opstellen en uitvoeren; d de doelstellingen van het menselijk gedrag. par. 2.3

2.8 De menselijke waardigheid vereist dat individuen een redelijke woonruimte tot hun beschikking hebben. Een te kleine, onveilige of ongezonde woonruimte beknot de individuele ontplooiingsmogelijkheden zozeer dat dit ingaat tegen collectieve opvattingen over het menszijn. Daarom streeft de overheid naar een redelijke woonruimte voor iedereen. Een redelijke woonruimte is: a een collectieve zedelijke norm die is afgeleid van een economische waarde,

namelijk: menselijke ontplooiing; b een zedelijke waarde die maximale welvaart ten doel heeft; c een voorziening die ten dienste staat van een zedelijke waarde; d een individuele norm die om deze reden geen zedelijke inhoud heeft. par. 2.3

2.9 Het ‘no harm’ principe houdt in dat de vrijheid van mensen om te handelen beperkt wordt door de schade die zij anderen kunnen aanbrengen. Dit principe is verankerd in de opvatting van de gelijkwaardigheid van alle mensen. Vrijheid en gelijkwaardigheid zijn: a normen; b instituties; c dromen; d waarden.

Page 6: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 6

Hoofdstuk 3 De vraag

par. 3.1 3.1 De behoeften die door de producten van een levensmiddelendetailhandel bevredigd

kunnen worden, behoren tot de: a luxe behoeften; b basis behoeften; c overige goederen en diensten; d onverzadigbare behoeften. par. 3.1

3.2 Veel markten voor consumentengoederen zijn sterk gesegmenteerd, onder andere vanwege het hoge welvaartspeil van de bevolking. Voor levensmiddelen geldt dit: a niet, omdat iedereen dezelfde basisbehoeften heeft. b omdat consumenten met behulp van levensmiddelen ook andere dan

basisbehoeften kunnen bevredigen. c niet, omdat consumenten in ontwikkelingslanden een hoog percentage van hun

inkomen aan levensmiddelen besteden. d omdat vrijwel alle consumenten dezelfde soorten producten kopen. par. 3.1

3.3 De uitgaven aan levensmiddelen vertonen een relatieve daling. Dit: a weerspiegelt een verandering van de inkomenselasticiteit van levensmiddelen. b wordt veroorzaakt door conjuncturele ontwikkelingen. c is een gevolg van sociale behoeftebevrediging. d is een gevolg van een verandering in het consumptiepatroon. par. 3.2

3.4 Een vraagcurve heeft de volgende vorm: q = –3p + 6000 Door een prijsdaling van 100 naar 80 zal: a de gevraagde hoeveelheid dalen; b de omzet toenemen; c de omzet afnemen; d de prijselasticiteit van de vraag toenemen. par. 3.2

3.5 Het substitutie- en inkomenseffect hebben invloed op het dalende verloop van de vraagcurve. Het substitutie-effect houdt in dat: a het reële inkomen stijgt bij een prijsstijging; b het reële inkomen daalt bij een prijsstijging; c afnemers meer andere producten kunnen kopen als de prijs daalt; d een prijsdaling verdringing van andere producten tot gevolg heeft. par. 3.2

3.6 De prijselasticiteit van de vraag naar basisgoederen: a ligt veel dichter bij nul dan van luxe goederen; b is meestal zeer klein omdat er nauwelijks varianten zijn; c is zeer klein omdat consumenten de aankopen gemakkelijk uit kunnen stellen; d is in absolute zin groter dan die van luxe goederen. par. 3.2

Page 7: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 7

3.7 Een onderneming maakt een product dat zonder meer te vervangen is door andere producten. De vraag kenmerkt zich door een: a hoge prijselasticiteit en een steile curve; b lage prijselasticiteit en een steile curve; c hoge prijselasticiteit en een vlakke curve; d lage prijselasticiteit en een vlakke curve. par. 3.2, 3.4

3.8 Een verlaging van de prijs leidt ceteris paribus, tot: a een hogere afzet van inferieure producten; b een hogere omzet bij inkomenselastische vraag; c een lagere afzet bij prijselastische vraag; d een hogere omzet bij een prijselastische vraag. par. 3.2

3.9 Een onderneming heeft een omzetstijging gerealiseerd door middel van een prijsdaling. De vraag naar het product heeft: a een omzetelasticiteit kleiner dan nul; b een prijselasticiteit tussen -1 en 0; c een omzetelasticiteit groter dan 0; d een inelastische vraag. par. 3.1

3.10 De relatieve daling van de bestedingen aan voedingsmiddelen in vergelijking met wonen, gezondheidszorg en recreatie is wellicht te verklaren uit: a de lagere inkomenselasticiteit van de vraag naar voedingsmiddelen; b een verschuiving van de consumentenvoorkeuren in de richting van wonen,

gezondheidszorg en recreatie; c een verandering in levensstijlen; d een daling van de totale consumentenbestedingen. Welk alternatief is onjuist? par. 3.3

3.11 Een onderneming brengt een product X op de markt. De afzet van X stijgt door een prijsdaling van goed Y. Goed X: a heeft een negatieve kruiselingse prijselasticiteit; b heeft een neutrale kruiselingse prijselasticiteit; c is een substitutiegoed; d is een complementair goed.

Page 8: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 8

Hoofdstuk 4 Het aanbod

par. 4.1 4.1 Het verschil tussen vaste en variabele kosten is dat ondernemingen tijdens het

productieproces: a altijd vaste kosten hebben en niet altijd variabele; b vaste kosten maken door het gebruik van gebouwen, terwijl variabele kosten

samenhangen met het gebruik van machines, arbeid en grondstoffen; c vaste kosten maken door de inzet van vaste kapitaalgoederen en arbeid en

variabele kosten door de jaarlijkse afschrijvingen; d de vaste kosten wel en de variabele kosten niet kunnen laten variëren met de

productieomvang. par. 4.1

4.2 Een onderneming produceert evenals de bedrijfstakgenoten onder omstandigheden die beschreven kunnen worden met behulp van de wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten. In een situatie van toenemende meeropbrengsten: a zullen de gestegen kosten doorberekend worden in de prijzen; b zal er in de bedrijfstak geen sprake kunnen zijn van schaalvoordelen; c zal de onderneming het bedrijfsoptimum nog niet bereikt hebben; d zullen de marginale kosten altijd een dalend verloop hebben. par. 4.1

4.3 Het verband tussen de gemiddelde variabele kosten en de marginale kosten kan als volgt weergegeven worden. a als de GVK dalen zijn de MK hoger dan de GVK; b als de GVK dalen, dalen de MK eveneens; c als de MK constant zijn, zijn de GVK nul; d als de GVK dalen, zijn de MK lager dan de GVK. par. 4.1

4.4 Een onderneming wil een aantal producten aanbieden waardoor de winst maximaal is. De onderneming zal zoveel producten aanbieden dat: a de gemiddelde kosten minimaal zijn. b de productiecapaciteit volledig is bezet. c de arbeidsproductiviteit het hoogst is. d de extra kosten per eenheid product juist gelijk zijn aan de extra opbrengsten. par. 4.1

4.5 Een onderneming biedt producten aan tegen een prijs die onder de gemiddelde totale kosten ligt. Deze onderneming handelt rationeel want zij: a lijdt geen verlies zolang de prijs boven de GVK ligt; b verdient een deel van de constante kosten terug zolang de prijs boven de GVK ligt; c verdient een deel van de variabele kosten terug omdat de prijs boven de GCK ligt; d zal zo'n prijspolitiek alleen op lange termijn kunnen volhouden. par. 4.1

4.6 Een onderneming met een dalende gemiddelde opbrengstencurve heeft: a een product dat enigszins substitueerbaar is met andere producten. b marginale opbrengsten die bij elke productieomvang gelijk zijn aan de gemiddelde. c een maximale winst bij de productieomvang waar de marginale kosten en

opbrengsten aan elkaar gelijk zijn.

Page 9: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 9

d een prijs die gelijk is aan de gemiddelde opbrengsten. Welk alternatief is onjuist? par. 4.2

4.7 Naarmate het aandeel van de vaste kosten in een bedrijfstak hoger wordt: a fluctueren de prijzen sterker; b zijn de marginale kosten hoger; c zijn ondernemingen minder gevoelig voor een recessie; d zullen zij stabiele prijzen kunnen bedingen. par. 4.2

4.8 In de meeste bedrijfstakken liggen de GTK bij het bedrijfsoptimum van grote ondernemingen op een lager niveau dan van kleine ondernemingen. De oorzaak hiervan is: a dat de GCK curve een constant verloop heeft; b dat kleine ondernemingen minder efficiënt kunnen produceren dan grote; c dat grote ondernemingen minder efficiënt zijn dan kleine; d dat grote ondernemingen op een lager punt van de GTK produceren. par. 4.2

4.9 In een bedrijfstak waar de gemiddelde kosten van grote en kleine ondernemingen aan elkaar gelijk zijn, a is het voor kleine ondernemingen moeilijk om eenzelfde niveau van

arbeidsproductiviteit te bereiken als de grote. b zullen de grote ondernemingen alleen op het marktsegment met grote klanten

kunnen concurreren met de kleinere. c zullen kleine ondernemingen gemakkelijk kunnen binnendringen. d zullen grote ondernemingen op lange termijn verdwijnen. par. 4.3

4.10 De vraag- en aanbodcurve op een bepaalde markt luiden als volgt. De vraagcurve luidt: qv = –20 p + 100 De aanbodcurve luidt: qa = 5p + 25 In dit model geldt: a de evenwichtsprijs bedraagt 10 en de evenwichtshoeveelheid 3; b de prijselasticiteit van de vraag is in het evenwicht inelastisch; c de omzetelasticiteit van de vraag is kleiner dan 0; d er ontstaat een vraagoverschot van 7,5. par. 4.3

4.11 Indien het aanbod uit het model van MC-vraag 4.7 vertraagd reageert op de prijs, is er sprake van een: a stabiel evenwicht; b instabiel evenwicht; c markt voor varkens; d marktsituatie die in de praktijk nauwelijks voorkomt. par. 4.3

4.12 Een producent heeft een aanbod- en vraagcurve als in de figuur. De overheid heft een accijns op de verkoop van het product.

Page 10: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 10

In de figuur worden de accijnzen: a afgewenteld op de consumenten als gevolg van de grote elasticiteit van de

vraagcurve; b gedragen door de producent als gevolg van de hoge aanbodelasticiteit; c gedragen door de producent als gevolg van de grote vraagelasticiteit; d afgewenteld op de consument als gevolg van de grote marktmacht van

producenten. par. 4.3

4.13 Als de overheid een minimumprijs instelt doet zij dat om: a producenten te beschermen. b consumenten te beschermen. c de overheidsinkomsten te verhogen. d de productie te stimuleren.

Page 11: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 11

Hoofdstuk 5 Concurrentie-intensiteit en concurrentiepositie

par. 5.1

5.1 Het proces van concurrentie is in een aantal vormen te onderscheiden. a Interne concurrentie is de strijd om de marge in de bedrijfskolom. b Potentiële concurrentie is te onderscheiden in de mogelijkheid van toetreding en

uittreding. c Externe concurrentie ontstaat indien ondernemingen uit een andere bedrijfstak

producten op de markt brengen. d Interne concurrentie is de strijd om het marktaandeel. par. 5.1

5.2 Het interne concurrentieproces wordt feller indien: a het aantal ondernemingen in de bedrijfstak afneemt; b de productdifferentiatie toeneemt; c de vraag afneemt; d er minder import is. par. 5.1

5.3 Een concurrentiebepalende factor is de groei van de vraag. Als de vraag sterk groeit: a is de concurrentie-intensiteit groot omdat er veel toetreders zijn. b is de strijd om het marktaandeel groter dan op verzadigde markten. c zal de concurrentie minder hevig zijn omdat afzetgroei niet gepaard hoeft te gaan

met een groter marktaandeel. d staat de concurrentiepositie van de ondernemingen sterk onder druk. par. 5.2

5.4 Naarmate de intensiteit van de concurrentie hoger is, a is de verwachte gemiddelde winstgevendheid in de bedrijfstak lager. b is de gemiddelde winst hoger. c zijn de verschillen in concurrentiepositie tussen ondernemingen groter. d is de bedrijfstak lager in de bedrijfskolom gesitueerd. par. 5.2

5.5 Een onderneming is werkzaam in een bedrijfstak met een hoge concurrentie-intensiteit. De onderneming behaalt een iets hogere winst dan het gemiddelde in de bedrijfstak. Deze onderneming: a heeft een slechte concurrentiepositie vergeleken met ondernemingen in

bedrijfstakken waar de concurrentie minder fel is; b heeft een slechte concurrentiepositie ten opzichte van bedrijfstakgenoten; c heeft een goede concurrentiepositie ten opzichte van andere bedrijfstakken; d heeft een goede concurrentiepositie ten opzichte van bedrijfstakgenoten. par. 5.3

5.6 Een onderneming houdt de prijzen van product A laag om te voorkomen dat ondernemingen uit andere bedrijfstakken met product B op de markt komen dat de afzet van product A behoorlijk kan aantasten. Volgens het vijf krachtenmodel van Porter is het gedrag van de onderneming het gevolg van: a onderhandelingskracht van afnemers.

Page 12: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 12

b dreigende substituten. c interne concurrentie. d de angst van het management. par. 5.3

5.7 Kleinere ondernemers in een bedrijfstak streven naar meer toegevoegde waarde. Zij zoeken daarvoor niches in de markt. De bulk van de markt, het segment van laagwaardige goederen laten zij zo langzamerhand over aan andere grote ondernemingen. Welke van de factoren uit het vijf krachtenmodel van Porter kan daaraan ten grondslag liggen? a segmentatie van de vraag, waardoor marktniches ontstaan. b concentratie van concurrenten waardoor schaalnadelen in het bulk segment

ontstaan. c onderhandelingskracht van leveranciers waardoor de producten homogener

worden. d potentiële concurrentie uit het buitenland die de bulkmarkt overnemen. Welk antwoord is onjuist? par. 5.3

5.8 Een onderneming heeft een bedrijfseenheid die zich toelegt op de weg- en waterbouw. Door bezuinigingen van de overheid is de onderneming een aantal orders waarop zij wel gerekend had, misgelopen. De overheid is verder in het kader van de Europese Unie verplicht de inschrijvingen open te stellen voor buitenlandse ondernemingen. De onderneming overweegt als gevolg hiervan zich te vestigen op die buitenlandse markten waar zij een vergelijkbare beroepsbevolking aantreft. In deze situatieschets worden achtereenvolgens de volgende aspecten van de diamant van Porter aangestipt: a productiefactoren, economische orde, overheid; b binnenlandse vraag, overheid, productiefactoren; c binnenlandse vraag, netwerken van bedrijfstakken, overheid; d overheid en economische orde. par. 5.3

5.9 De kwaliteit van de vraag in een land heeft een gunstige invloed op de concurrentiepositie van de internationaal opererende ondernemingen in dat land indien de afnemers: a genoegen nemen met weinig productdifferentiatie, zodat de intensiteit van de

concurrentie gering is; b een geringe vraag uitoefenen zodat er voldoende overblijft om te exporteren; c tot netwerken van ondernemingen en consumenten behoren, die concurreren met

andere netwerken; d een kritische vraag uitoefenen, zodat binnenlandse ondernemingen een hoge

kwaliteit moeten bereiken. par. 5.3

5.10 Een industriële onderneming behoort tot een netwerk van samenwerkende bedrijfstakken. De onderneming besteedt productie uit aan toeleveranciers. Zij doet zelfstandig onderzoek en is in staat complete systemen aan de afnemers toe te leveren. Zij kan daarbij een hoge mate van leveringsbetrouwbaarheid garanderen. Deze onderneming is een: a jobber; b gespecialiseerde toeleverancier; c main supplier; d eindproducent.

Page 13: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 13

par. 5.3 5.11 De economische orde van Europa wordt gekenmerkt door:

a solidariteit, gelijkheid, een sociaal marktsysteem; b een oriëntatie op collectieve belangenbehartiging, het nemen van veel risico's, en

een individualistisch normenpatroon; c een individualistische instelling, het streven naar individuele welvaart, acceptatie

van risico's, streven naar maximale winst; d streven naar maximale groei en winst, individualistisch collectivisme. 5.3

5.12 Landen beschikken over basisproductiefactoren en geavanceerde productiefactoren. Welke uitspraak is juist? a Tot de basisproductiefactoren behoort de menselijke kennis. b Tot de geavanceerde productiefactoren behoren nieuwe veelbelovende

energiebronnen, zoals aardgas. c De geavanceerde productiefactoren zijn geërfd. d De concurrentiekracht van een economie is gebaseerd op een doeltreffende

combinatie van beide soorten productiefactoren.

Page 14: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 14

Hoofdstuk 6 De structuur van de markt

par. 6.1 6.1 Het SGR-model is een methode om bedrijfstakken te analyseren. Welke van de

volgende uitspraken over het model is juist? a Het model is vooral bedoeld om de concurrentiepositie van een onderneming te

bepalen. b De structuur bepaalt het gedrag van ondernemingen, maar het gedrag van

ondernemingen kan ook de marktstructuur beïnvloeden c De performance is alleen af te meten aan de hand van de winstgevendheid. d Het gedrag van ondernemingen is bepalend voor de performance maar de

performance kan het gedrag niet beïnvloeden. par. 6.2

6.2 Met behulp van de CN-ratio kan de concentratie van het aanbod op een markt bepaald worden. Naast de CN-ratio gebruikt men ook vaak een maatstaf voor de kleinschaligheid. Het nadeel van het gebruik van de CN-ratio alleen is: a de aanbodstructuur van het overige deel van de markt onbekend is; b dat de structuur van het overige deel van de markt bekend is; c dat het overige deel van de markt alleen uit zeer kleine ondernemingen bestaat; d dat er alleen iets bekend is over de marktniches. par. 6.2

6.3 In het SGR-model spelen de volgende factoren een rol: homogene producten, toe- en uittreding, winstgevendheid. Deze factoren behoren achtereenvolgens tot: a de structuur, het resultaat, het gedrag. b de structuur, het gedrag, het resultaat. c de structuur, het gedrag, toetredingsbarrières. d resultaat, structuur, gedrag. par. 6.2 De meerkeuzevragen 6.4 en 6.5 hebben betrekking op het volgende citaat. 'Banken bevinden zich in een proces waarbij toenemende wensen van klanten, groeiende technologische mogelijkheden en alert daarop inspelende financiële instellingen voor steeds snellere veranderingen en hogere verwachtingen zorgen. Dit heeft al geleid tot een tweedeling in het bancaire product geld. In het basissegment van de bancaire dienstverlening bevinden zich producten die door hun elektronische vorm nauwelijks meer te herkennen zijn naar de afzonderlijke banken. Geld krijgt hier steeds meer het karakter van een publiek goed. Het wordt voor de banken steeds moeilijker zich in de dienstverlening op dit punt van elkaar te onderscheiden. Efficiency, lage kosten en uniformiteit spelen een hoofdrol. [...] Daarnaast dekken in de bovenste segmenten van de dienstverlening standaardproducten steeds minder de behoeften. Door de verplaatsing naar het hoofd wordt geld steeds meer de uitdrukking van gevoelens. Verzekeren biedt geborgenheid, krediet houdt tevens erkenning in, betalingsverkeer is gemak, pensioen is zekerheid. Standaardproducten zijn niet meer voldoende om dit palet van emoties in het hoofd van de klant in te kleuren.' Bron: Rabobank, Jaarverslag 1994, blz. 18, 20.

Page 15: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 15

par. 6.2 6.4 De aard van het product geld in het basissegment is homogeen:

a zodat banken alleen met productkenmerken kunnen concurreren; b zodat banken alleen met kosten concurreren; c waardoor vooral reclame-inspanningen tot afzetverhoging leiden; d omdat het alleen op de consument gericht is. par. 6.2

6.5 Het bovenste segment van de markt kenmerkt zich door heterogene producten waardoor: a banken hun concurrentiepositie kunnen versterken door middel van klantenbinding; b menselijke emoties het concurrentieproces bepalen; c banken vooral met efficiency maatregelen proberen te concurreren; d veel kleine marktpartijen een gat in de markt zien. par. 6.2

6.6 Toetredingsbarrières belemmeren de concurrentie. De toetredingsbarrières worden groter naarmate: a de kapitaalintensiteit groter is; b de internationaliseringsgraad hoger is; c er minder uittredingsbelemmeringen zijn; d er minder reclame gemaakt wordt. par. 6.2

6.7 Een uitzendbureau constateert dat de markt voor uitzending en detachering de komende jaren met 9% per jaar kunnen groeien. Uitzendorganisaties hebben nog maar een penetratiegraad van circa 1,5% van de beroepsbevolking. Het aandeel van het werk dat niet full-time en full-year wordt verricht in de Europese Unie varieert van 20% tot 50% en vertoont een stijgende tendens. Dit is de potentiële markt voor uitzend- en detacheringsbedrijven. De uitzendorganisatie verwacht dat de concurrentie-intensiteit in de toekomst zal: a toenemen door groeiende kansen voor toetreders. b afnemen door een hoge groei van de vraag naar uitzendarbeid. c afnemen door verbetering van de concurrentiepositie van de afnemers. d toenemen door vermindering van het aantal uitzendarbeiders. par. 6.2

6.8 De marktmacht van een bedrijfstak ten opzichte van de afnemers is lager naarmate: a de concentratie in de bedrijfstak groter is; b er minder afnemende bedrijfstakken zijn; c de afnemers kleiner zijn; d het aandeel van de consumentenbestedingen hoger is; par. 6.2

6.9 Krantenbedrijven hebben te maken met sterk wisselende papierprijzen, terwijl hun afzetprijzen uit abonnementen en reclameopbrengsten betrekkelijk stabiel zijn. In tijden van hoogconjunctuur kunnen papierfabrikanten de prijzen sterk opdrijven. Een belangrijke oorzaak daarvan is de concentratiegolf. Er is nu sprake van een aanbiedersmarkt van vier grote partijen die 80% van de wereldpapiermarkt (kranten) in handen hebben. Door concentratie van papierproducenten is de externe concurrentie feller geworden voor: a de dagbladuitgevers die met hogere inkoopkosten te maken hebben; b de consumenten, omdat zij de kleinste partijen zijn in de bedrijfskolom; c de papierproducenten omdat concentratie verlies aan marktmacht inhoudt; d de aanbiedersmarkt die nu uit vier grote partijen bestaat.

Page 16: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 16

par. 6.2 6.10 Agrarische bedrijfstakken hebben vaak kenmerken van volledig vrije mededinging.

Toch bestaan er grote verschillen in de resultaten van de afzonderlijke ondernemingen. Dit is waarschijnlijk een gevolg van verschillen: a in opbrengstencurven; b in kostencurven; c in marktbewerking door individuele ondernemingen; d in volledige doorzichtigheid van de markt. 6.2

6.11 De internationale graanhandel is voor 80% in handen van acht grote ondernemingen. Vijf ervan bestaan uit familiebedrijven die low profile opereren. De internationale graanhandel is: a een oligopolie dat normaal een grote transparantie kent; b een markt van volledig vrije mededinging zoals meestal het geval is bij homogene

agrarische goederen; c een sterk verzadigde bedrijfstak waarin alleen families werk kunnen vinden; d een oligopolie met een kleine doorzichtigheid van de markt. par. 6.3

6.12 Een onderneming in de metaalproductenindustrie met 20 werknemers heeft te maken met een stijging van de loonkosten per eenheid product. Deze kostenverhoging kan moeilijk worden doorberekend omdat: a de prijselasticiteit van de vraag heel gering is b de onderneming nauwelijks concurrentie ondervindt uit het buitenland c de bezettingsgraad hoog is d er veel meer ondernemingen zijn met vergelijkbare producten. par. 6.3

6.13 Een onderneming die aan limit pricing doet: a heeft waarschijnlijk schaalvoordelen. b kan daarmee mogelijke toetreders buiten de bedrijfstak houden. c loopt daarmee het risico van winsterosie in de hele bedrijfstak. d gebruikt een strategie van winstmaximalisatie. Welk alternatief is onjuist? d par. 6.4 In een bepaalde bedrijfstak doen zich de afzetcijfers voor zoals in tabel 1 is weergegeven. De vragen 6.13 en 6.14 hebben betrekking op de volgende tabel.

par. 6.4

6.14 Rond 1970 en rond 1980 werd de fase in de levenscyclus gekarakteriseerd door respectievelijk: a innovatiefase en rijpheidsfase; b introductiefase en de rijpheidsfase; c groeifase en verzadigingsfase;

Page 17: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 17

d groeifase en neergang. par. 6.4

6.15 Waarschijnlijk doet zich in de marktvormen gedurende de productlevenscyclus de volgende ontwikkeling voor: a monopolie, nauw oligopolie, breed oligopolie, stagnatiemonopolie; b monopolie, monopolistische mededinging, oligopolie, monopolie; c volledig vrije mededinging; monopolistische concurrentie, oligopolie, monopolie; d innovatiemonopolie, breed oligopolie, nauw oligopolie, stagnatiemonopolie. par. 6.4

6.16 De oorzaak van de toename van het aantal ondernemingen in de groeifase is gelegen in: a de toename van de schaalvoordelen; b de toename van de winstgevendheid die aanleiding geeft tot kostenbeheersing; c de toename van de marktomvang en de winstgevendheid; d de afname van de R&D-intensiteit. par. 6.5

6.17 Een zelfstandige meubeldetaillist die deelneemt aan de franchiseketen, profiteert: a van schaalvoordelen aan de inkoopzijde; b van grotere keuzemogelijkheden van de marketinginstrumenten; c op de locale markt van een exclusief assortiment; d van het netwerk waarvan de winkelier deel uitmaakt. Welk alternatief is onjuist? par. 6.5

6.18 Een onderneming zet zichzelf in de etalage en wordt overgenomen door een concurrent. De reden hiervoor kan zijn: a schaalvoordelen bij de productie. b vergroten van marktmacht. c synergievoordelen bij de verkoop. d de behoefte aan een homogener product. Welk alternatief is onjuist? par. 6.5

6.19 Unilever richt in veel Aziatische landen joint-ventures op in samenwerking met Aziatische cosmeticafabrikanten. Unilever brengt daarbij technische kennis in, terwijl de partners kennis over de markt inbrengen. Het doel van Unilever is kennelijk: a de productie van cosmetica te verplaatsen naar lage-lonenlanden; b technische kennis te verkopen aan Aziatische concurrenten; c nieuwe veelbelovende markten te betreden; d horizontale concentratie te bewerkstelligen. par. 6.5

6.20 Een onderneming brengt de activiteiten die niet tot haar kernactiviteiten behoren, onder in joint-ventures met andere ondernemingen. Deze onderneming doet mee aan de trend van: a parallellisatie, vanwege de noodzaak tot toenemende productdifferentiatie; b specialisatie, vanwege de schaalvoordelen die daaruit voortvloeien; c conglomeratie: het opbouwen van grote concerns met heel verschillende

activiteiten; d specialisatie, vanwege de toenemende internationale concurrentiedruk.

Page 18: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 18

Hoofdstuk 7 Meso-economie en onderneming

par. 7.1 7.1 Het strategisch proces van een onderneming:

a houdt geen rekening met de omgeving van de onderneming. b bestaat voornamelijk uit het maken van doelstellingen voor de afdelingen. c gebruikt alleen interne informatie uit de onderneming zelf. d bestaat uit het maken van doelstellingen, beleid en evaluaties met behulp van

informatie van binnen en van buiten de onderneming. par. 7.1

7.2 Het meest winstgevend op korte en lange termijn is de combinatie van: a kansen uit de omgeving en sterke punten van de onderneming. b kansen van de onderneming en sterke punten van de markt. c het versterken van zwakke kanten in combinatie met kansen. d uittreden uit activiteiten en bedreigingen uit de omgeving. par. 7.1

7.3 De technische dienst van een onderneming heeft zeer goede relaties met de afnemers opgebouwd en komt zo regelmatig aan informatie over de wensen van de klanten. De afnemers zien dat de vraag naar een bepaald product van de onderneming behoorlijk toeneemt. Dit is een combinatie van een: a een zwakte met een kans. b een zwakte met een bedreiging. c een sterkte met een kans. d een sterkte met een bedreiging. par. 7.1

7.4 Een onderneming vindt het heel belangrijk om een vestigingsplaats te hebben dicht bij parkeermogelijkheden. De gemeente sluit een parkeergarage die vlak bij de onderneming midden in de stad ligt en verplaatst deze naar de rand van de stad. De onderneming voldoet niet meer aan: a een kritische succesfactor. b een doelstelling. c een meetinstrument. d een prestatie-indicator. par. 7.1

7.5 Een onderneming die op een stagnerende markt een dominante marktpositie heeft, kan: a de activiteit beter afstoten voor er verliezen ontstaan. b door een sterk punt een bedreiging weerstaan. c winst halen uit een zwak punt. d winst halen uit een kans. par. 7.1

7.6 Prestatie-indicatoren zijn: a noodzakelijke prestaties waaraan alle concurrenten in een bedrijfstak moeten

voldoen. b kansen in de markt waaraan ondernemingen minimaal moeten voldoen. c maatstaven op het gebied van de kritische succesfactoren die door de

onderneming zijn opgesteld.

Page 19: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 19

d eisen die de overheid aan het ondernemen stelt. par. 7.1

7.7 Kritische succesfactoren komt de onderneming op het spoor door: a interne analyse. b doelstellingen te formuleren. c de afdelingen beter aan te sturen. d een bedrijfstakanalyse uit te voeren.

Page 20: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 20

Hoofdstuk 8 Produceren

par. 8.1 8.1 Het Bruto Binnenlands Product (BBP) is:

a de productie van bedrijven en gezinnen in een land; b de totale productie in een land; c de welvaart per hoofd van de bevolking; d het inkomen dat gezinnen ontvangen. par. 8.1

8.2 Het BBP per hoofd van de bevolking: a is een maatstaf voor het welzijn in een land; b bestaat niet: het BBP wordt per land gemeten; c kan men meten met de human development index; d is een maatstaf voor de welvaart in een land. par. 8.1

8.3 De HDI is een maatstaf voor het welzijn van de bevolking van een land. De HDI is gebaseerd op de volgende indicatoren: a het BBP per hoofd van de bevolking, de levensverwachting en de

alfabetiseringsgraad; b het BBP per hoofd van de bevolking; c de gezondheid en verantwoordelijkheid in het werk; d de hoogte van het ontwikkelingsstadium van een land. par. 8.2

8.4 Ondernemingen zetten hun producten af op markten en ontvangen daarvoor de opbrengsten van de verkopen. Het verschil tussen de opbrengsten van de verkopen en de inkopen vormt de: a netto toegevoegde waarde tegen marktprijzen; b bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen; c de som van de winst van de onderneming en de indirecte belastingen; d de omzet verminderd met de belasting op de toegevoegde waarde. par. 8.2

8.5 Ondernemingen kunnen de netto toegevoegde waarde tegen factorkosten aanwenden voor: a het belonen van de eigenaren van de onderneming; b de afschrijvingen op versleten kapitaalgoederen; c loon, winst, rente en indirecte belastingen; d het belonen van de eigenaren van de productiefactoren.

Page 21: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 21

De meerkeuzevragen 8.6 en 8.7 hebben betrekking op de volgende resultatenrekening. Resultatenrekening (bedragen × €1 mln): Omzet 120 Inkopen 70 Loonkosten 40 Afschrijvingen 5 –––– + Totaal kosten 115 –––– – Bedrijfsresultaat 5 Rente 15 –––– – Winst –10 par. 8.2

8.6 Deze onderneming heeft een netto toegevoegde waarde van: a 10 b 40 c 45 d 55 par. 8.2

8.7 Als nog gegeven is dat de indirecte belastingen -/- kostprijsverlagende subsidies van deze onderneming €22 mln bedragen, is de bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen: a 72 b 12 c 137 d 27 par. 8.2

8.8 Men maakt onderscheid tussen de toegevoegde waarde tegen marktprijzen en factorkosten om aan te geven dat: a er een onderscheid bestaat tussen markten en productiefactoren; b de toegevoegde waarde niet geheel aan de productiefactoren ter beschikking

gesteld kan worden, omdat een deel bestemd is voor indirecte belastingen; c een deel van de toegevoegde waarde aangewend dient te worden voor

investeringen; d de afschrijvingen uit de toegevoegde waarde gefinancierd moeten worden. par. 8.2

8.9 Bedrijven en overheid betalen gezinnen toegevoegde waarde omdat gezinnen productiefactoren ter beschikking stelt. Deze beloning is: a inclusief de directe belastingen. b inclusief de indirecte belastingen. c exclusief de sociale premies. d exclusief de uitgekeerde winsten. par. 8.2

8.10 De waarde van de overheidsproductie en de overheidsbestedingen zijn aan elkaar gelijk omdat: a de winst als restpost de productie aan de bestedingen aanpast.

Page 22: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 22

b de productie van collectieve voorzieningen en overheidsbestedingen door verschillende instanties wordt gerealiseerd.

c de overheid haar producten niet op markten afzet. d de combinatie van productiefactoren leidt tot collectieve voorzieningen.

Page 23: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 23

Hoofdstuk 9 Productiefactoren

par. 9.1 9.1 De kapitaalcoëfficiënt:

a is de productie die benodigd is voor het vervaardigen van kapitaalgoederen; b geeft de waarde van de kapitaalgoederen weer, benodigd voor een euro productie; c is een maatstaf voor de verhouding van duurzame en vlottende kapitaalgoederen; d is de procentuele verandering van de kapitaalgoederenvoorraad. par. 9.2

9.2 De beroepsbevolking bestaat uit: a het werkende deel van de bevolking; b het deel van de bevolking van 15-64 jaar met een baan van meer dan 12 uur per

week, inclusief de werkloze beroepsbevolking; c de bevolking van 15-64 jaar; d de bevolking van 15-64 jaar met een baan. par. 9.2

9.3 De participatiegraad is: a de beroepsbevolking in relatie tot de bevolking van 15-64 jaar; b de werkenden ten opzichte van de niet-werkenden; c de personen met een baan gedeeld door het aantal arbeidsplaatsen; d de actieven ten opzichte van de niet-actieven. par. 9.2

9.4 In een bepaalde periode bedraagt de groei van het BBP 2%. De groei van de arbeidsproductiviteit bedraagt –1%. De arbeidsvraag neemt toe met: a 1% b 3% c – % c 0% par. 9.2

9.5 De beroepsgeschikte bevolking vermenigvuldigd met de netto participatiegraad is gelijk aan: a de werkgelegenheid. b de werkloosheid. c het arbeidsaanbod. d de arbeidsproductiviteit. par. 9.2

9.6 In een bepaald jaar gelden ten opzichte van het voorafgaande jaar de volgende gegevens: Volumemutatie (in%) Prijsmutatie (in %) Looninkomen 2 3 Productie 5 0 Uit deze gegevens is de volgende conclusie te trekken: a De arbeidsproductiviteit is toegenomen met 7%. b Het aantal werknemers is gestegen met 5%. c De productie (nominaal) is gestegen met 0%.

Page 24: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 24

d De arbeidsproductiviteit is toegenomen met 3%. par. 9.2

9.7 De arbeidskosten per eenheid product: a zijn gestegen met 2%; b zijn stabiel gebleven; c zijn gestegen met 3%; d zijn gedaald met 2%. par. 9.2

9.8 De AIQ geeft de beloning van de productiefactor arbeid weer als aandeel in: a het bruto of netto binnenlands product. b de opbrengst van de verkopen. c de beloning van het kapitaalinkomen. d de totale loonkosten. par. 9.2

9.9 Volgens de vergelijking van de AIQ gAIQ = gLwn – gp – gap kunnen ondernemers de relatieve omvang van de arbeidskosten beperken door: a de prijzen te verlagen. b het loon per werknemer te verhogen. c de arbeidsproductiviteit te laten toenemen. d de AIQ te laten toenemen. par. 9.2

9.10 Als de AIQ daalt, neemt: a de toegevoegde waarde af. b de kapitaalinkomensquote toe. c de loonsom af. d de arbeidsproductiviteit af. b par. 9.2

9.11 Veranderingen in de AIQ Loonsom/werknemer Productie/werknemer Prijspeil 1 + + + 2 + – + 3 – + – 4 + – – + = toename; – = afname De AIQ stijgt volgens het schema van de tabel in geval: a 1 b 2 c 3 d 4 par. 9.2

9.12 De AIQ en de investeringen staan met elkaar in verband. De AIQ kan geschreven worden als de loonsom per werknemer gedeeld door de arbeidsproductiviteit

Page 25: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 25

vermenigvuldigd met het prijspeil. Welke oorzaak-gevolgrelatie acht u het meest waarschijnlijk? a Als de loonsom daalt, daalt de AIQ (als de arbeidsproductiviteit en de prijzen gelijk

blijven) en stijgen de investeringen. b Als de investeringen stijgen, dalen de prijzen en stijgen de investeringen. c Als de AIQ stijgt, stijgen de investeringen. d Als de investeringen stijgen, daalt de arbeidsproductiviteit, waardoor de AIQ daalt. par. 9.2

9.13 In een bepaald jaar stijgen de prijzen met 3,75%; de loonsom per werknemer met 5% en de arbeidsproductiviteit met 2%. De AIQ zal veranderen met (in procenten): a 03,25 b 00,75 c -0,75 d 10,75 par. 9.3

9.14 De productiefactor natuur heeft verschillende functies, zoals het leveren van grondstoffen, water en lucht, klimaat, bodemgesteldheid, ligging en het opnemen van afvalstoffen. De belasting van het milieu door economische activiteiten: a onvermijdelijk eigen aan het economisch proces. b is een bedreiging voor toekomstig menselijk leven. c bevordert de duurzame economische groei. d is alleen mogelijk binnen de grenzen van people, planet en profit. Welk alternatief is onjuist? par. 9.3

9.15 Duurzame economische groei is groei waarbij: a het economisch handelen eindelijk zal zijn bevrijd van de schaarste. b de productiefactor natuur uitgeput raakt. c de functies die het milieu heeft ook op lange termijn in stand blijven. d het BBP extra snel groeit.

Page 26: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 26

Hoofdstuk 10 Structuureconomie

par. 10.1 10.1 In het totaal van de productie nemen de diensten een steeds groter beslag op de

capaciteit. De reden daarvoor is: a de verzadiging van de goederenmarkten bij een toename van de welvaart. b de verplaatsing van de productie van goederen naar lage lonenlanden. c de toename van de kennis in de toegevoegde waarde. d dat de arbeidsproductiviteit in de dienstenproductie sterker toeneemt dan in de

goederenproductie. Welk alternatief is onjuist? par. 10.1

10.2 De zakelijke dienstverlening heeft een groter aandeel in de productie dan in de werkgelegenheid. Het gevolg is: a een hogere arbeidsproductiviteit dan gemiddeld. b een hogere arbeidsproductiviteitsgroei dan gemiddeld. c meer laaggeschoolde banen dan gemiddeld. d een hogere kapitaalgoederenvoorraad dan in de industrie. par. 10.2

10.3 Op lange termijn wordt de economische groei bepaald door: a de groei van de bestedingen; b de groei van de productiefactoren; c het conjunctuurbeleid; d de prijzen van arbeid en kapitaal. par. 10.2

10.4 Als alle productiefactoren zijn ingezet, is de toename van de welvaart per hoofd van de bevolking afhankelijk van de groei van: a de arbeidsproductiviteit; b de bestedingen; c de kapitaalcoëfficiënt; d de beroepsbevolking. par. 10.2

10.5 De besparingen: a remmen de groei op lange termijn af. b stimuleren de groei op korte termijn. c zijn nodig voor de uitbreiding van de kapitaalgoederenvoorraad. d hebben een positieve invloed op de consumptieve bestedingen. par. 10.2

10.6 De groei in een land is hoger naarmate: a de zware kapitaalgoederenindustrie een groter aandeel in de productie heeft; b de arbeidsproductiviteit hoger is; c de kapitaalcoëfficiënt en de spaarquote hoger zijn; d de kapitaalcoëfficiënt lager en de spaarquote hoger is. par. 10.2

Page 27: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 27

10.7 De langetermijngroei van het binnenlands product neemt af. Een belangrijke reden daarvoor is: a de daling van het overheidsaandeel in de productie; b de afname van de agrarische sector; c de toename van de dienstensector in de economie; d de voortdurende arbeidstijdverkorting. par. 10.1

10.8 De productiecapaciteit groeit door een toename van de hoeveelheden kapitaal en arbeid. Daarnaast neemt ook de arbeidsproductiviteit toe: kwalitatieve verbeteringen van de productiefactoren leiden tot grotere productie bij dezelfde inzet van de factoren. In het algemeen zal deze factor een bijdrage aan de groei geven van ongeveer: a 10% b 30% c 50% d 70% par. 10.2

10.9 De stijging van de arbeidsproductiviteit in de industrie is groter dan in de dienstensector. De reden daarvoor is: a een grotere loongevoeligheid van de industrie; b het hogere opleidingsniveau in de industrie; c het ontbreken van overheidsinvloed in de dienstensector; d hogere investeringen per werknemer in de industrie. par. 10.2

10.10 De Nederlandse economie bevindt zich in een situatie van: kapitaalcoëfficiënt spaarquote groei a hoog hoog bescheiden b hoog laag stagnatie c laag hoog hoog d laag laag laag par. 10.3

10.11 De Nederlandse economie behoort tot de economieën met hoge inkomens. Om in dit stadium te kunnen blijven is nodig: a een mobilisatie van natuurlijke hulpbronnen en arbeid. b het aantrekken van buitenlandse investeringen en kennis. c efficiënte productie van standaardproducten. d het ontwikkelen van nieuwe technologieën. par. 10.3

10.12 De EU heeft een beleid ingezet om de arbeidsproductiviteit te verhogen. Dit is de enige mogelijkheid om te blijven groeien als alle beschikbare arbeidskrachten zijn ingezet. Tot de beleidsintenties behoren: a flexibilisering van markten. b inperking van bewegingsruimte van ondernemers om te kunnen blijven recreëren. c het bewerkstelligen van meer factorgedreven economische groei. d het uitlokken van maatschappelijke tegenstellingen om de arbeidsproductiviteit te

verhogen.

Page 28: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 28

Hoofdstuk 11 Bestedingen

par. 11.1 11.1 De intermediaire leveringen van bedrijven:

a maken onderdeel uit van het BBP; b maken onderdeel uit van de productiewaarde van de ondernemingen; c bevatten steeds minder diensten; d dalen door een toenemende uitbesteding door ondernemingen. par. 11.1

11.2 Onderzoeksbureaus als Eurostat en het CBS onderscheiden de volgende sectoren in de economie: a overheid en kwartaire sector; b overheid, huishoudingen en buitenland; c gezinnen, overheid, bedrijven en buitenland; d consumptie, investeringen, overheidsbestedingen en export. par. 11.2

11.3 Een consumptiepatroon is: a de samenstelling van de behoeften van consumenten; b het besteden van het inkomen aan verschillende goederen en diensten; c de samenstelling van het pakket goederen en diensten ter bevrediging van de

behoeften; d de planning van de uitgaven aan goederen en diensten door gezinnen. par. 11.2

11.4 De uitgaven aan duurzame consumptiegoederen: a zijn tussen 1970 en 2004 sterk gedaald; b kunnen gestegen zijn, ondanks de daling van het aandeel in de totale uitgaven; c zijn sterk verzadigd wegens kopersstakingen; d maken een steeds groter aandeel uit van de totale consumptie. par. 11.2

11.5 De marginale consumptiequote is: a het laagst voor looninkomens; b het hoogst voor overige inkomens; c het hoogst voor uitkeringsinkomens; d het laagst voor looninkomens. par. 11.2

11.6 Een grootwinkelbedrijf verkoopt meubilair. Welke van onderstaande gebeurtenissen zal de grootste opwaartse invloed op de afzet hebben? a een toename van de bevolking; b een conjuncturele opleving; c een prijsstijging van de meubelen; d een voortgaande nivellering van het inkomen. par. 11.2

11.7 Als de reële rente stijgt, zal volgens het CPB de consumptie: a toenemen vanwege de vermogenstoename als gevolg van de rentestijging; b toenemen door een daling van de reële besparingen; c afnemen door een toename van de besparingen;

Page 29: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 29

d afnemen vanwege een toename van de kosten van geldleningen. par. 11.3

11.8 In een land heeft men de kapitaalgoederenvoorraad aan het eind van periode 0 geschat op €800 mrd. Op de totale kapitaalgoederenvoorraad schrijft men 10% per periode af. Aan het eind van periode 1 heeft men kunnen constateren dat, als gevolg van een conjuncturele inzinking, de bruto-investeringen zijn gedaald van €120 mrd. in periode 0 tot €90 mrd. in periode 1. Aan het eind van periode 1 is de kapitaalgoederenvoorraad: a afgenomen met €80 mrd; b afgenomen met €30 mrd; c toegenomen met €90 mrd; d toegenomen met €10 mrd. par. 11.3

11.9 De kapitaalgoederenvoorraad zal dalen indien: a de netto-investeringen dalen ten opzichte van een voorafgaande periode; b de afschrijvingen dalen; c de netto-investeringen kleiner dan 0 zijn; d de bruto-investeringen een dalende lijn vertonen. par. 11.3

11.10 Een bedrijf verwacht een hogere afzet in de nabije toekomst te kunnen realiseren, die van permanente aard is. De leiding besluit met het oog op een verhoging van de productie de voorraden halffabrikaten en grondstoffen te verhogen van €200 mln. tot €210 mln. Er is nu sprake van een: a voorraadinvestering van €210 mln; b gedwongen investering van €10 mln; c geplande investering van €10 mln; d kapitaalgoederenvoorraad van €10 mln. par. 11.3

11.11 Gegeven is de volgende figuur over de investeringen

Op de plaats van de cijfers hoort achtereenvolgens te staan: a bruto-investeringen, voorraadmutaties, netto-investeringen; b netto-investeringen, bruto-investeringen, voorraadmutaties; c bruto-investeringen, netto-investeringen, voorraadmutaties; d vlottende activa, vaste activa, netto-investeringen.

1

2

3

Vervangings-investeringen (vast)

Uitbreidings-investeringen (vast)

Page 30: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 30

par. 11.3 11.12 Een bedrijf besluit machines te installeren waardoor per eenheid product minder

gebruik gemaakt hoeft te worden van de factor arbeid. We spreken in dit geval van a automatisering; b breedte-investeringen; c vlotte activa; d diepte-investeringen. par. 11.3

11.13 De investeringen blijken in een opgaande conjunctuur behoorlijk te stijgen. De oorzaak daarvan is: a de goede winst- en afzetverwachtingen en de afnemende bezettingsgraden; b de stijgende rentestand; c de dalende rentestand; d de goede winst- en afzetverwachtingen en de hoge bezettingsgraad. par. 11.2

11.14 Een ondernemer leest in de krant dat de totale besteedbare inkomens nauwelijks zullen toenemen. De geringe toename heeft plaats bij de hogere inkomens, de andere inkomens blijven stabiel. De ondernemer mag verwachten: a een stabiele consumptie en een verschuiving in het consumptiepatroon; b een behoorlijke toename van de consumptie omdat hoge inkomens een hoge

inkomenselasticiteit van de vraag kennen; c een dalende consumptiegroei omdat mensen met hoge inkomens meer sparen; d een dalende consumptie vanwege verschuivingen in het consumptiepatroon. par. 11.4

11.15 De inkomsten van de overheid zijn – gegeven de belastingtarieven - afhankelijk van: a het inkomen en de bestedingen. b werkgelegenheid, werkloosheid en uitkeringen. c de ontwikkeling van de prijzen van vermogensbestanddelen als woningen. d de P/A verhouding en de participatiegraad. par. 11.4

11.16 De groei van de uitgaven van de overheid is – gegeven de inkomsten – begrensd door: a de uitgaven in het basisjaar. b de normen voor het overheidstekort en de staatsschuld. c de politieke partij waartoe de minister van financiën behoort. d de groei van het BBP. p.11.5

11.17 De export en import van de EU-27 is vooral gericht op: a de handel en het vervoer. b energieproducerende landen. c de andere ontwikkelde regio’s in de wereld en op de landen in de omgeving. d ontwikkelingslanden. p.11.5

11.18 De groei van de export van de EU-27 is niet afhankelijk van: a de conjunctuur in de belangrijke exportlanden. b de import van consumentengoederen. c de loonkosten p.e.p. van concurrenten. d de loonkosten p.e.p. van Europese ondernemers. par. 11.5

Page 31: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 31

par. 11.5 Gegeven is de volgende tabel: Aspecten goederenuitvoer (in €) Arbeidsproductiviteit EU-27 1% VS 1,25% Loon per werknemer EU-27 2% VS 3% Prijs verwerkende industrie EU-27 –2% VS –1% Wereldhandel 6% Export EU 5%

11.19 De concurrentiepositie van de EU-27, afgemeten naar de loonkosten per eenheid product is: a gedaald b gestegen c gelijk gebleven d niet af te leiden uit de gegevens par. 11.5

11.20 De concurrentiepositie van de EU-27, afgemeten aan de prijzen is: a gestegen b gedaald c gelijk gebleven d niet af te leiden uit de gegevens

Page 32: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 32

Hoofdstuk 12 Inkomensverdeling

par. 12.1

12.1 Men kan de primaire- en secundaire inkomensverdeling onderscheiden. Het belangrijkste verschil is dat de primaire inkomensverdeling: a exclusief belastingen en premies en de secundaire inkomensverdeling inclusief de

uitkeringen is; b per persoon is en de secundaire inkomensverdeling per huishouden; c de actieve en de secundaire inkomensverdeling de inactieve inkomens weergeeft; d voor en de secundaire inkomensverdeling na premieheffing en uitkeringen is. par. 12.1

12.2 De bruto inkomensverdeling van huishoudens verschilt van de verdeling van de besteedbare huishoudensinkomens doordat de eerste: a minder inkomens kent; b beter de hoogte van de koopkracht per individu weergeeft; c ongelijker verdeeld is; d de afschrijvingen bevat. par. 12.1

12.3 De Lorenzcurve geeft de cumulatieve verdeling van de inkomens weer. Naarmate de curve dichter bij de diagonaal ligt, is de inkomensverdeling: a gelijker. b ongelijker. c meer gericht op de bruto dan op de besteedbare inkomens. d rechtvaardiger. par. 12.1

12.4 Men onderscheidt inkomens van actieven en van inactieven. Het aantal actieve inkomens: a is in de lagere inkomensgroepen ongeveer gelijk aan de inactieve inkomens. b is hoger naarmate de inkomens stijgen. c komt voor een groter deel uit uitkeringen dan uit productieve activiteiten. d wordt voornamelijk door politieke factoren bepaald. par. 12.1

12.5 De grootste nivellering treft men aan bij: a de bruto totale inkomens; b de primaire inkomens; c de besteedbare huishoudensinkomens; d de gestandaardiseerde inkomens. par. 12.1

12.6 De herverdeling van inkomens vindt plaats door belasting- en premieheffing en door uitkeringen. Op het eerste gezicht vergt dat een enorme solidariteit omdat geld overgedragen wordt van hoge naar lage inkomens. Dit kan gerelativeerd worden doordat: a de verdeling meestal betrekking heeft op zeer lage inkomens; b een groot deel van de premies weer terugvloeien naar dezelfde persoon; c de meeste mensen in de loop van de tijd afwisselend afhankelijk zijn van actieve

inkomens en van uitkeringen;

Page 33: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 33

d de inkomensverdeling geen nivellerende werking heeft. par. 12.1

12.7 De belangrijkste oorzaak van inkomensverschillen zijn: a verschillen in actieve en niet-actieve inkomens; b scholingsverschillen; c arbeidsproductiviteitsverschillen; d politieke factoren. par. 12.1

12.8 Door machtsvorming op de arbeidsmarkt: a nemen de beloningsverschillen toe; b werkt de arbeidsmarkt minder soepel en kunnen langdurige vraag- en

aanbodoverschotten bestaan; c komen op de arbeidsmarkt lonen tot stand die de verschillen in

arbeidsproductiviteit goed weerspiegelen; d is de arbeidsrust in Nederland laag ten opzichte van de buurlanden. Welk alternatief is onjuist? par. 12.2

12.9 Een belangrijke maatstaf om het beroep op de sociale zekerheid te meten is de i/a verhouding. De i/a verhouding: a geeft het aantal inactieve leden in relatie tot de actieve leden van de bevolking van

15-64 jaar weer; b is zorgwekkend met een cijfer van rond de 50%; c staat onder neerwaartse druk door de afname van het aantal AOW-ers; d neemt tijdens een behoorlijke economische groei af door een verminderd beroep

op verschillende sociale uitkeringen. par. 12.2

12.10 De overeenkomst tussen werknemers- en volksverzekeringen is dat zij: a bovenminimaal zijn; b geen inkomens- en vermogenstoets hebben; c geen inkomenstoets hebben; d geen vermogenstoets kennen. par. 12.2

12.11 Door afwentelingsprocessen beïnvloedt de secundaire inkomensverdeling de primaire. Dit houdt in dat: a premies uiteindelijk ten laste komen van de zwakste partij; b actieven harder werken om de premies te kunnen opbrengen; c secundaire inkomens lager zijn dan primaire; d economen vaak pleiten voor een minimaal sociaal stelsel. par. 12.2

12.12 De tertiaire inkomensverdeling: a is de resultante van de primaire en secundaire; b heeft een grote inkomensnivellering tot gevolg; c laat de inkomensverschillen vrijwel ongemoeid; d wordt aan de gemeentes overgelaten.

Page 34: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 34

Hoofdstuk 13 De overheid

par. 13.1 13.1 Onder de collectieve sector verstaat men:

a de kwartaire sector. b de overheid en de organen van de sociale zekerheid. c de gepremieerde en gesubsidieerde sector. d alle organen onder b en c. par. 13.1

13.2 De collectieve sector legt in de EU een beslag op het BBP van ongeveer: a 20% b 50% c 30% d 100% par. 13.2

13.3 Het belangrijkste deel van de overheidsuitgaven is gericht op: a de bevordering van economische groei en op inflatiebestrijding; b de verwezenlijking van veiligheid, zorg, scholing, infrastructuur en sociale

zekerheid; c het betalen van de rente over de staatsschuld en aan sociale zekerheid; d de financiering van gemeentes en provincies. par. 13.2

13.4 In een bepaald jaar besluit de overheid meer geld uit te trekken voor scholing, zorg en het opknappen van oude wijken. De overheid financiert de uitgaven door de accijnzen op alcohol, tabak en benzine te verhogen. De overheid kan deze maatregelen op economische gronden verdedigen door: a te wijzen op de positieve respectievelijk de negatieve externe effecten van het

gebruik. b te wijzen op het zuiver collectieve karakter van de diensten. c erop te wijzen dat de scholing en zorg individueel toerekenbare

overheidsconsumptie is. d erop te wijzen dat drinken, roken en rijden verderfelijk is. par. 13.2

13.5 De overheid financiert de scholing in Nederland nagenoeg geheel. De oorzaak daarvan is dat: a de kosten van scholing niet individueel toerekenbaar zijn; b het bedrijfsleven geen belang bij scholing heeft; c scholing een zuiver collectief goed is; d er voordelen aan verbonden zijn die veel verder reiken dan de directe gebruiker. 13.3

13.6 Het normale tarief van de belasting op de toegevoegde waarde bedraagt 20%. Toch zijn de totale opbrengsten van de omzetbelasting maar zo'n 7% van het BBP. Dit is te verklaren uit: a de grote omvang van de productie waar geen of lagere indirecte belasting over

verschuldigd is; b het nul-tarief op exportproducten; c het informele circuit;

Page 35: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 35

d fouten in opgaven van ondernemingen aan de belastingdienst. par. 13.3

13.7 De overheid kan belasting heffen op basis van profijt, draagkracht of solidariteit. Welke van onderstaande beweringen is juist? a het profijtbeginsel is een winstbelasting; b het draagkrachtbeginsel heeft grote invloed op de bestaande inkomensverdeling; c het solidariteitsbeginsel heeft alleen tot doel de overheidsinkomsten te

waarborgen; d het solidariteitsbeginsel is bedoeld om de inkomensverdeling te beïnvloeden. par. 13.3

13.8 Indirecte belastingen: a worden over de omzet geheven; b vormen het verschil tussen omzet en toegevoegde waarde; c worden door anderen gedragen dan degenen die ze afdragen; d hebben geen invloed op de prijsvorming. par. 13.3

13.9 Het financieringstekort van het Rijk: a is gelijk aan de aflossingen op de staatsschuld; b is gelijk aan het begrotingstekort exclusief de aflossingen op de staatsschuld; c is de lopende rekening van de betalingsbalans; d wordt automatisch hoger bij een opleving van de conjunctuur. par. 13.2

13.10 De herverdelende functie van de collectieve sector komt met name tot uiting in: a de collectieve lastendruk; b de collectieve uitgavenquote; c het heffen van premies en het verrichten van uitkeringen; d het produceren van collectieve goederen en diensten. par. 13.2

13.11 De overheid heeft een aantal functies in het economisch proces. Het bouwen van een brug door de overheid is een onderdeel van de: a regulerende functie; b allocatieve functie; c collectieve lastendruk; b herverdelende functie. par. 13.3

13.12 Niet alle inkomsten van de overheid behoren tot de collectieve lastendruk. De niet-belastingmiddelen behoren weliswaar tot de inkomsten van de overheid maar niet tot de collectieve lastendruk. De reden daarvoor is dat de niet-belastingmiddelen: a voornamelijk uit het buitenland komen; b de lastendruk onaanvaardbaar hoog zouden maken; c moeilijk te begroten zijn; d niet geheven worden van het gevormde inkomen. par. 13.3

13.13 In een land bedraagt het financieringstekort van een overheid ongeveer 2% en de overheidsschuld bedraagt zo'n 60 % van het BBP. Welk verband tussen overheidsschuld en financieringstekort acht u het meest waarschijnlijk: a als het financieringstekort daalt, zal de overheidsschuld afnemen; b als de overheidsschuld toeneemt, zal het financieringstekort toenemen; c als het financieringstekort constant blijft, zal ook de overheidsschuld constant

blijven; d als het financieringstekort kleiner is dan 0, zal de overheidsschuld afnemen.

Page 36: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 36

par. 13.3

13.14 De heffing van indirecte belastingen kan de concurrentie op markten beïnvloeden door: a verschillen in belasting tussen substitutieproducten; b verschillen in belasting tussen binnenlandse en importgoederen; c dat ondernemingen de kosten niet kunnen doorberekenen in de prijzen. d de felle concurrentie op de industriële markten. par. 13.3

13.15 Ontwijking en ontduiking zijn manieren om belasting te ontlopen. Ontwijking is: a in tegenstelling tot ontduiking illegaal; b evenals ontduiking weliswaar toegestaan maar tegen de geest van de wet; c soms door de wetgever bedoeld, maar vaak ook tegen de geest van de wet; d evenals ontduiking een manier om een verantwoorde bijdrage te leveren aan de

collectieve lasten. par. 13.3

13.16 Beleidsconcurrentie leidt tot: a een steeds grotere overheidsinvloed; b efficiëntere productie door bedrijven; c inefficiënte allocatie van productie; d de meest juiste prijssignalen. par. 13.4

13.17 Klassieke economen zijn er voorstander van het prijsmechanisme vrijelijk zijn gang te laten gaan, omdat in dat geval: a overbesteding voor zo hoog mogelijke winsten zorgt; b de besparingen hoger zijn dan de investeringen, waardoor de rente laag blijft; c eventuele werkloosheid vanzelf verdwijnt; d er alleen werkloosheid in bedrijfstakken heerst waar de vraag groot is. par. 13.4

13.18 Keynesiaanse economen zijn voorstander van overheidsingrijpen in de economie, omdat: a de overheid de enige instantie is die het economisch proces begrijpt; b het marktmechanisme faalt bij het tot stand brengen van welvaart; c de overheid de grootste werkgever is; d het marktmechanisme faalt in het tot stand brengen van volledige

werkgelegenheid.

Page 37: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 37

Hoofdstuk 14 Conjunctuur

par. 14.1 14.1 Voor het bedrijfsleven zijn met name de conjunctuurcycli met een duur van tussen de

drie en vijf jaar van belang (de zogenaamde 'Kitchin'). De belangrijkste oorzaak van dit type conjunctuurgolf vormen: a de voorraadinvesteringen; b de investeringen in grote product- en procesinnovaties; c de investeringen in machines; d de investeringen in gebouwen. par. 14.1

14.2 Als er een grote doorbraak optreedt in de product- of procestechnologie: a begint een opgaande fase in de lange cyclus, omdat de productiecapaciteit sneller

groeit dan de productie; b begint een opgaande fase in de lange cyclus, omdat de nieuwe technologie de

productiviteit in de economie vergroot; c begint een opgaande fase in de lange cyclus, omdat de investeringen in voorraden

toenemen; d begint een neergaande fase in de lange cyclus, omdat de kosten per eenheid

product dalen. par. 14.1

14.3 De fase van hoogconjunctuur wordt, overige omstandigheden gelijkblijvend, gekenmerkt door: a een stijgende arbeidsproductiviteit; b een stijgende inflatie; c een stijgende rente; d een oplopend overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans. Welke keuzemogelijkheid is onjuist? par. 14.1

14.4 Bij een trendmatige groei van 3% en een conjunctuuruitslag van 2% zal de productie in het dal van de conjunctuur: a afnemen met 2%; b afnemen met 1%; c toenemen met 1%; d toenemen met 3%. par. 14.1

14.5 In een recessie zal de koopkracht van de consument minder hard stijgen of zelfs dalen. Dit wordt veroorzaakt door de gevolgen die een recessie heeft voor: a de werkloosheid. b de te ontvangen winstinkomens van gezinnen. c de te ontvangen lonen van gezinnen. d de inflatie. Welk alternatief is onjuist?

Page 38: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 38

par. 14.1 14.6 De belangrijkste oorzaak voor de omslag aan het eind van de hoogconjunctuur is:

a de hoge bezettingsgraad. b de afzetverwachtingen. c het overheidsbeleid. d de daling van het BBP. par. 14.1

14.7 Tijdens de hoogconjunctuur leggen ondernemingen al de basis voor de omslag door: a te veel te investeren voor de toekomstige afzet. b de toekomst te somber in te zien. c geen rekening te houden met de arbeidsproductiviteitsstijging. d te veel mensen aan te nemen. par. 14.2

14.8 De overheid en bedrijven trachten de conjunctuur te voorspellen met behulp van conjunctuurindicatoren. Dit zijn: a variabelen die de groei van de productiecapaciteit kunnen verklaren; b variabelen die vooruitlopen op het feitelijk verloop van de bestedingen en de

productie; c de bestedingscategorieën consumptie, investeringen en export; d indicaties uit binnen- en buitenland over de conjunctuur en de trend. par. 14.2

14.9 Welke van onderstaande bedrijven is een vroegcyclische onderneming? a een voedings- en genotmiddelenproducent; b een machineproducent; c een vrachtwagenproducent; d een chemieproducent. par. 14.2

14.10 De industriële productie is een indicator voor de hele conjunctuur omdat de industriële productie: a minder sterk schommelt dan de dienstverlening. b het grootste deel van de productie voor zijn rekening neemt. c de grootste uitslagen kent. d beter is te meten dan de productie van diensten. par. 14.3

14.11 Inflatie wordt afgemeten aan: a de algemene prijsstijging; b de algemene geldontwaarding; c producentenprijsindexcijfers; d consumentenprijsindexcijfers. par. 14.3

14.12 De arbeidskosten leveren een bijdrage aan de inflatie als: a de lonen zijn gestegen; b de arbeidsproductiviteit is gedaald; c de arbeidskosten per eenheid product zijn toegenomen; d de arbeidsproductiviteit sneller stijgt dan de lonen. par. 14.3

14.13 Het meeste belang bij inflatie hebben: a werknemers; b schuldenaars; c mensen die van een pensioen afhankelijk zijn;

Page 39: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 39

d schuldeisers. par. 14.3

14.14 Als de reële lonen sterker stijgen dan de reële rente, zal/zullen naar alle waarschijnlijkheid: a arbeid worden vervangen door kapitaal; b investeringen worden ingeruild voor arbeidskrachten; c consumptiegoederen duurder worden dan grondstoffen; d ondernemers de gestegen kosten niet in de prijzen kunnen doorberekenen. par. 14.3

14.15 Een hoge inflatie kan de balansverhoudingen van ondernemingen sterk verslechteren, omdat: a de rente met de inflatie meestijgt; b vreemd vermogen zeer goedkoop wordt; c de winsten afnemen door dalende verkoopprijzen; d banken snel krediet zullen verstrekken. par. 14.4

14.16 Als de overheid anticyclisch beleid voert, laat zij de overheidsuitgaven afhangen van: a de feitelijke economische ontwikkeling. b de trendmatige economische groei. c de trendmatige belastingontvangsten. d het uitgavenplafond. par. 14.4

14.17 Als de overheid een structureel begrotingsbeleid voert, zal zij een uitgavenplafond bepalen op basis van: a de feitelijke economische groei. b de feitelijke belastingontvangsten. c de feitelijke uitgaven in het voorafgaande jaar. d de trendmatige economische groei. par. 14.4

14.18 Structureel begrotingsbeleid heeft een anti-cyclische werking, omdat in een periode van laagconjunctuur: a de overheidsuitgaven dalen en de belastingontvangsten stijgen. b de belastingontvangsten tegenvallen maar de uitgaven op peil blijven. c de overheidsuitgaven tegenvallen, terwijl de belastingontvangsten op peil blijven. d het overheidstekort afneemt.

Page 40: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 40

Hoofdstuk 15 Economische relaties

par. 15.1 15.1 Het totaal aan middelen bestaat uit:

a de productie en de import. b consumptie, investeringen, overheidsbestedingen en het saldo op de lopende

rekening. c de onderdelen waaruit het BBP tegen marktprijzen is opgebouwd. d de productiefactoren kapitaal, arbeid en natuur. De vragen 15.2 tot en met 15.8 hebben betrekking op het volgende kringloopschema.

De afschrijvingen van bedrijven en overheid bedragen 40. par. 15.1

15.2 De personele overheidsconsumptie bedraagt: a 0. b 140. c 60. d 200. par. 15.1

15.3 De nettobestedingen bedragen: a 420. b 560. c 500. d 600.

Page 41: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 41

par. 15.1 15.4 Het exportsaldo op de betalingsbalans vertoont een:

a evenwicht; b tekort van 20; c tekort van 10; d overschot van 20. par. 15.1

15.5 Er is een kapitaalstroom van: a b c d Bedrijven naar de overheid x Gezinnen naar de overheid x x Gezinnen naar het buitenland x x Het buitenland naar bedrijven en/of de overheid

x x

Bedrijven naar het buitenland x x par. 15.1

15.6 De volgende gegevens gelden voor de inkomsten en uitgaven van de overheid: a b c d Belastingen 100 100 100 160 Overheidsbestedingen 160 140 160 100 Overheidsconsumptie 100 140 140 100 par. 15.2

15.7 Het Centraal Planbureau besluit een Staat van Middelen en Bestedingen te maken. De som van de middelen bedraagt: a 500. b 560. c 600. d 1020. par. 15.2

15.8 Het Centraal Planbureau besluit een Staat van Middelen en Bestedingen te maken. De bestedingenkant ziet er als volgt uit: a b c d Particuliere consumptie 360 360 360 360 Overheidsconsumptie 140 140 80 20 Investeringen door bedrijven en overheid 120 40 60 100 Nationale bestedingen 620 540 500 480 a b c d Uitvoer 400 420 400 380 Invoer - 400 -400 - Totaal bestedingen 1020 1360 500 860 Legenda: - het gegeven is niet opgenomen in de SMB par. 15.1

Page 42: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 42

15.10 Indien de consumenten in een bepaalde periode minder dan 360 besteden, zullen in de volgende periode: a de besparingen en de investeringen toenemen; b de ondernemers de productie aanpassen zodat het binnenlands product daalt; c C, I, O en X gelijk blijven en de import dalen; d de overheidsuitgaven dalen om het inkomensevenwicht te herstellen. par. 15.1

15.11 De macro-economische situatie vertoont het volgende beeld. De besparingen: a zijn voldoende om de investeringen, het overheidstekort en het tekort op de

lopende rekening te financieren; b worden aangevuld met het overschot op de overheidsbegroting om de

investeringen en het tekort op de lopende rekening te financieren; c worden aangevuld met het particuliere spaaroverschot om de investeringen en het

tekort op de overheidsbegroting te financieren; d moeten aangevuld worden met leningen uit het buitenland ter grootte van het

tekort op de lopende rekening om de investeringen en het tekort op de overheidsbegroting te financieren.

15.2

15.12 In de Staat van Middelen en Bestedingen 2005 komt een kolom: '2005 in prijzen van 2005' voor. In vergelijking met 2004 geeft deze kolom geeft het volgende weer: a de prijsmutatie van 2005 ten opzichte van 2004; b de waardemutatie in 2005 ten opzichte van 2004; c de prijzen van 2004 die ook in 2005 gelden; d de volumemutatie van 2005 ten opzichte van 2004. par. 15.2

15.13 Als prijzen en volumes met kleine bedragen stijgen, is de waardestijging bij benadering gelijk aan: a de som van de procentuele veranderingen van prijzen en volumes; b de som van de procentuele veranderingen van prijzen en volumes, gewogen met

de relatieve aandelen in het basisjaar; c het product van de prijs- en volume veranderingen; d 0 (nul). par. 15.2

15.14 Onder prijs- en volume veranderingen van het looninkomen in de staat van Middelen en Bestedingen verstaat men respectievelijk: a verandering van de prijzen en verandering van de afzet; b verandering van de loonhoogte en verandering van de productie; c verandering van de loonhoogte en verandering van de hoeveelheid werknemers; d verandering van de prijzen gedeeld door de verandering van de volumes. par. 15.2

15.15 In een bepaalde periode blijken de lonen per werknemer met 3% te zijn gestegen. De totale loonsom is met 1% gestegen. De werkgelegenheid is veranderd met: a +2% b +4% c -2% d -4%. par. 15.1

15.16 De consumptieve bestedingen van de overheid bestaan uit goederen en diensten: a die de overheid koopt van het bedrijfsleven; b die de overheid produceert en aan de bevolking ter beschikking stelt; c waarvan de toegevoegde waarde door ambtenaren gebruikt wordt; d die volledig uit het beschikbaar inkomen en de besparingen betaald worden.

Page 43: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 43

par. 15.2

15.17 In de Staat van Middelen en Bestedingen van 2006 komen de gegevens voor zoals vermeld in tabel 7.1. Tabel 7.1 Ontwikkeling NBP tegen marktprijzen 2005 in prijzen van 2005 (× €1 mrd)

in % 2006 in prijzen van 2005 (× €1 mrd)

in % 2006 in prijzen van 2006 (× €1 mrd)

495 2 ½ 507 1 512 BBP tegen marktprijzen De waarde van het BBP tegen marktprijzen is bij benadering gestegen met (in %): a 3 ½ b 2 ½ c 1 ½ d 1 par. 15.2

15.18 Als gegeven is dat in 2006 de Kostprijsverhogende belastingen minus prijsverlagende subsidies €67 mrd. bedroegen en de afschrijvingen €76 mrd, bedroeg het NBP tegen factorkosten (x € 1 mrd) (zie de gegevens bij opgave 7.17): a 369 b 436 c 445 d 588. par. 15.3

15.19 In een bepaald jaar blijkt de productiecapaciteit groter te zijn dan de productie. De bezettingsgraad zal toenemen als: a de capaciteit sterker groeit dan de productie. b de productie sterker groeit dan de capaciteit. c de investeringen en de consumptie zich positief ontwikkelen. d het saldo op de lopende rekening positief is. par. 15.3

15.20 In een bepaald jaar blijken de netto-investeringen sterk toe te nemen. Daardoor: a stijgen productie en productiecapaciteit. b stijgt de productie en daalt de productiecapaciteit. c daalt de productie en stijgt de productiecapaciteit. d dalen productie en productiecapaciteit. par. 15.3 par. 15.21 In een bepaald jaar nemen de bestedingen fors toe. Dit geeft: a een neerwaartse druk op de bezettingsgraad. b een opwaartse druk op de werkloosheid. c een neerwaartse druk op de werkloosheid. d een neerwaartse druk op de productiecapaciteit.

Page 44: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 44

par. 15.3 15.22 Als de loonkosten per eenheid product stijgen, zal:

inflatie rente investeringen productie werkgelegenheid a – – – + + b + – + + + c + + – – – d + + + – – par. 15.3

15.23 Een ondernemer merkt dat de afzet toeneemt met het gewogen gemiddelde van 1:2 van de Relevante wereldhandel en het BBP. De afzet neemt in 2004 toe met (zie de tabel met kerngegevens uit het theorieboek): a 8,8% b 5,3% c 5,4% d 3,5% par. 15.3

15.24 Een detailhandelsonderneming in sieraden neemt aan dat de afzet afhankelijk is van: a de relevante wereldhandel. b de olieprijsstijging. c het volume van de export. d het nominaal beschikbaar gezinsinkomen.

Page 45: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 45

Hoofdstuk 16 Macro-economie en onderneming

par. 16.1 16.1 Het is moeilijker loon-, rente-, en grondstofkosten in de prijzen door te berekenen

naarmate: a er sprake is van een monopolistische marktvorm. b de mate van internationalisering van de bedrijfstak hoger is. c de gemiddelde bezettingsgraad in de bedrijfstak hoog is. d de prijselasticiteit van de vraag laag is. par. 16.1

16.2 Een staalproducent ziet de afzet stijgen in een conjuncturele opleving vlak na een recessie. De producent zal: a onmiddellijk de prijzen verhogen zodat de winstmarge toeneemt. b liever streven naar een hogere bezettingsgraad dan een prijsverhoging door te

voeren. c de prijzen verhogen omdat alle bedrijfstakgenoten dat ook doen. d de productie stoppen uit metaalmoeheid. par. 16.2

16.3 De afzet van duurzame consumptiegoederen is conjunctuurgevoelig omdat: a de aanschaf van dit type goederen niet uitgesteld kan worden; b de prijselasticiteit van dit type goederen laag is; c de inkomenselasticiteit van dit type goederen hoog is; d de aanschaf van dit type goederen ongevoelig is voor de ontwikkeling van het

consumentenvertrouwen. par. 16.2

16.4 De winst van een onderneming wordt gevoeliger voor de algemeen-economische situatie naarmate: a de afzet op de eindmarkt waarvoor wordt geleverd zich kenmerkt door een lagere

inkomenselasticiteit; b het aandeel van de constante kosten in de totale kosten toeneemt; c de marktpositie van de onderneming sterker is; d de kapitaalintensiteit van de productie afneemt. par. 16.2

16.5 Het uitbesteden van het drukkerijproces door een uitgever kan de gevoeligheid voor macro-economische ontwikkelingen verminderen, omdat hierdoor: a het aandeel van de constante kosten in de totale kosten afneemt; b de inkomenselasticiteit op de eindmarkt van de uitgever hoger wordt; c de inkomenselasticiteit op de eindmarkt van de uitgever lager wordt; d de kapitaalintensiteit van het bedrijf wordt vergroot. par. 16.2

16.6 Welke van onderstaande managementbeslissingen vergroot de conjunctuurgevoeligheid van de bedrijfswinst van een onderneming? a Het overnemen van een bedrijf uit de eerste fase(n) van de bedrijfskolom. b Een toenemende productdiversificatie. c Uitbesteden van kapitaalintensieve activiteiten. d Een toenemende geografische spreiding van de activiteiten.

Page 46: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 46

p. 16.3 16.7 Een stijging van de koers van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro

betekent: a een stijgende winst voor alle bedrijfstakken in Nederland. b een dalende winst voor alle bedrijfstakken in Nederland. c een dalende winst voor bedrijfstakken waarvan de opbrengsten in euro’s en de

kosten in dollars luiden. d een dalende winst voor bedrijfstakken waarvan de opbrengsten in dollars en de

kosten in euro’s luiden. par. 16.3

16.8 Een zeetransport onderneming factureert een belangrijk deel van de opbrengsten in Amerikaanse dollars. De dollargevoeligheid van de onderneming neemt niet af door: a ondernemingsactiviteiten te financieren met behulp van leningen in dollars. b zeeschepen te kopen in de Verenigde Staten (met dollars). c meer activiteiten te ontwikkelen op de Europese wegtransportmarkt. d een deel van de opbrengsten verkregen in euro’s om te wisselen in dollars en deze

te beleggen in de Verenigde Staten. par. 16.4

16.9 Een stijging van de olieprijs leidt tot lagere energiekosten als: a de inkomenselasticiteit van de vraag naar olie groter is dan 1. b de prijselasticiteit van de vraag naar olie kleiner is dan -1. c de inkomenselasticiteit van de vraag naar olie kleiner is dan 1. d de prijselasticiteit van de vraag naar olie groter is dan -1. par. 16.4

16.10 In het jaarverslag van een transportonderneming is te lezen dat de hoeveelheid verbruikte brandstoffen met 5% toeneemt. De hogere koers van de dollar veroorzaakte een stijging van 4%. De gemiddelde prijs per US-gallon daalde van 68 dollarcent tot 66 dollarcent (-3%). De kosten van brandstoffen zijn gestegen met: a 1% b 6% c 7% d 9% par. 16.5

16.11 Een bedrijf produceert kopieermachines in Nederland en verkoopt deze op de Nederlandse, Duitse en Canadese markt. De arbeidsinkomensquote van dit bedrijf neemt af als: a de Canadese dollar in waarde stijgt. b de arbeidsproductiviteit in het bedrijf daalt. c de verkoopprijzen op de Nederlandse markt dalen. d de loonsom per werknemer stijgt. par. 16.5

16.12 Welk van de hierna te noemen bedrijven heeft het minst belang bij een macro-economisch beleid gericht op loonmatiging? a Een leverancier van machines voor de aardolie-industrie. b Een producent van staal die 75% van zijn producten exporteert. c Een reisbureau dat is gespecialiseerd in reizen naar het Verre Oosten. d Een exporteur van kaas. par. 16.5

Page 47: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 47

16.13 Van een onderneming zijn de salariskosten gedaald met 2% tot €125 mln. De personeelssterkte daalt met 4%. De arbeidsproductiviteit van het personeel stijgt met 6%. De loonkosten per eenheid product dalen met: a 0% b 2% c 4% d 6% par. 16.6

16.14 Een rentestijging heeft voor een onderneming in duurzame consumptiegoederen heel waarschijnlijk tot gevolg: a een daling van de rentekosten p.e.p. b een stijging van de prijzen van de producten. c een daling van de afzet van het product. d een stijging van de winstmarges.

Page 48: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 48

Hoofdstuk 17 Aanbod van geld

par. 17.1

17.1 Het gebruik van geld verhoogt de welvaart in een economie omdat: a de arbeidsproductiviteit erdoor toeneemt; b goederen op geld kunnen worden gewaardeerd; c het bezit van geld de welvaart meer verhoogt dan het bezit van goederen; d er productiemiddelen mee gekocht kan worden; par. 17.1

17.2 Geld heeft verschillende functies. Door de functie van rekeneenheid: a wordt de ruil gesplitst in twee delen; b wordt sparen mogelijk; c vermindert het aantal prijzen in de economie; d wordt geld ongedifferentieerde koopkracht. par. 17.1

17.3 Geld heeft verschillende functies. Door de functie van ruilmiddel: a is het mogelijk de goederenruil te splitsen in twee delen; b wordt sparen mogelijk; c vermindert het aantal prijzen in de economie; d is geld een waardemaatstaf. par. 17.1

17.4 Door inflatie wordt de functie van geld als ruilmiddel aangetast, omdat a planning moeilijker wordt; b er geen tijdsverschil meer tussen de verkoop van het ene goed en de aankoop van

het andere goed kan liggen; c inflatie zichzelf versterkt; d de prijsstijgingen de loonstijgingen niet meer bij kunnen houden. par. 17.1

17.5 Inflatie tast de functies van het geld aan waardoor: a de waarde van het geld daalt; b geld geen rol meer speelt in het economisch proces; c de overheid het geld uit de markt moet nemen; d de kosten van het ruilverkeer toenemen. par. 17.2

17.6 Chartaal geld kan zijn functie als ruimiddel alleen goed vervullen als (kies het onjuiste alternatief): a het algemeen begeerd is b het een duurzame kwaliteit heeft c het in betrekkelijk kleine hoeveelheden een hoge waarde vertegenwoordigt d de intrinsieke waarde gelijk is aan de nominale waarde par. 17.2

17.7 Voor een bankbiljet van 500 euro geldt dat de: a intrinsieke waarde groter is dan de nominale waarde b intrinsieke waarde gelijk is aan 500 euro c nominale waarde gelijk is aan 500 euro;

Page 49: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 49

d intrinsieke waarde gelijk is aan de nominale waarde. par. 17.2

17.8 Wederzijdse schuldaanvaarding leidt tot een verandering in de volgende posten bij een bank (+ = toename; – = afname): a kas +; rekening-couranttegoed + b debiteuren +; rekening-couranttegoed – c debiteuren +; rekening-couranttegoed + d kas –, debiteuren – par. 17.2

17.9 Wederzijdse schuldaanvaarding leidt tot: a een stijging van de liquiditeit en de solvabiliteit van een bank b een stijging van de liquiditeit en een daling van de solvabiliteit van een bank c een daling van de liquiditeit en een stijging van de solvabiliteit van een bank d een daling van de liquiditeit en de solvabiliteit van een bank par. 17.3 De vragen 17.10 en 17.11 hebben betrekking op de volgende balansen van de geldscheppende instellingen in een land.

Balans centrale bank Goud en deviezen 200 Bankbiljetten in omloop 300 Leningen aan banken 200 Tegoeden banken 100

Balans Kas 100 Eigen vermogen 200 Tegoed bij de centrale bank

200 Tegoeden in rekening-courant

400

Kredieten 750 Kort spaargeld 160 Korte termijndeposito’s 40 Lang spaargeld 150 Verder is nog gegeven dat de overheid 100 aan munten in omloop heeft gebracht. par. 17.3

17.10 De primaire liquiditeitenmassa bedraagt: a 500 b 600 c 700 d 800 par. 17.3

17.11 De secundaire liquiditeitenmassa bedraagt: a 200 b 350 c 550 d 750 par. 17.3

17.12 Welke van de onderstaande alternatieven is geen onderdeel van de maatschappelijke geldhoeveelheid (M1)? a een bankbiljet in de kassa van een supermarkt b een credit card van een klant van een bank

Page 50: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 50

c een rekening couranttegoed van een bedrijf d een bankbiljet dat een klant zojuist uit een giromaat heeft ontvangen par. 17.3

17.13 Het verschil tussen M1 en M3 bestaat uit: a de bankbiljetten en munten in de kassen van de monetaire financiële instellingen; b het giraal geld in handen van het publiek; c de vorderingen van het publiek op de monetaire financiële instellingen die snel,

massaal en zonder koersverlies kunnen worden omgezet in geld; d de vorderingen van het publiek op de monetaire financiële instellingen waarmee

betalingen kunnen worden verricht. par. 17.3

17.14 Iemand koopt een auto van € 25.000. Zij financiert de aanschaf door €10.000 van een kortlopende spaarrekening af te halen en €5.000 van een langlopende spaarrekening. De rest van het bedrag ontvangt zij in de vorm van een schenking van haar moeder. Deze activiteiten deden de primaire, respectievelijk de secundaire liquiditeitenmassa: a toenemen met €15.000; niet veranderen; b toenemen met €25.000; afnemen met €10.000; c toenemen met €15.000; afnemen met €10.000; d toenemen met €15.000; afnemen met €15.000. par. 17.3

17.15 De Europese Centrale Bank baseert het monetair beleid op de ontwikkeling van: a de bankbiljetten en munten in omloop; b het girale geld; c M1; d M3. par. 17.4

17.16 Een geldscheppende bank is te onderscheiden van een niet-geldscheppende bank door de volgende post op de bankbalans: a crediteuren in rekening courant b debiteuren c kort spaargeld d lang spaargeld par. 17.4

17.17 De liquiditeit van een bank wordt groter als a klanten bankbiljetten opnemen ten laste van hun betaalrekening b klanten geld overboeken van een kortlopende spaarrekening naar een langlopende

spaarrekening c de bank een betaling verricht aan de centrale bank d klanten geld overboeken van hun betaalrekening naar een kortlopende

spaarrekening par. 17.4

17.18 De solvabiliteit van een bank wordt groter als a zij een deel van de winst aan de reserves toevoegt b klanten geld overboeken van een kortlopende spaarrekening naar een langlopende

spaarrekening c de bank een betaling verricht aan de centrale bank d de klanten geld overboeken van hun betaalrekening naar een kortlopende

spaarrekening par. 17.4

17.19 De rentabiliteit van een bank neemt – bij ongewijzigde kredietverlening - toe als: a de credit- en debetrente beide stijgen

Page 51: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 51

b de creditrente stijgt en de debetrente daalt c de debetrente stijgt en de creditrente daalt d de credit- en de debetrente beide dalen.

Page 52: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 52

Hoofdstuk 18 Vraag naar geld en monetair beleid

par. 18.1

18.1 Als mensen geld aanhouden omdat zij een daling van de beurskoersen verwachten is er sprake van vraag naar geld op grond van het a transactiemotief; b speculatiemotief; c voorzorgsmotief; d transactie- en voorzorgsmotief. par. 18.1

18.2 De vraag naar geld op grond van het transactiemotief hangt af van: a de rente b de economische groei en de rente c de economische groei en de inflatie d de inflatie par. 18.1

18.3 De vraag naar geld op grond van het speculatiemotief hangt af van: a de rente b de economische groei c wisselkoers d de inflatie par. 18.1

18.4 Bij een hoge rente is de vraag naar geld op grond van het speculatiemotief laag, omdat: a beleggers speculeren op een rentedaling, waardoor de obligatiekoersen dalen b beleggers speculeren op een rentedaling, waardoor de obligatiekoersen stijgen c beleggers speculeren op een rentestijging, waardoor de obligatiekoersen dalen d beleggers speculeren op een rentestijging, waardoor de obligatiekoersen stijgen par. 18.1

18.5 In een periode van laagconjunctuur zijn a de speculatiekassen (inactieve kassen) vol en de transactiekassen (actieve

kassen) leeg b de speculatiekassen (inactieve kassen) leeg en de transactiekassen (actieve

kassen) vol c zowel de speculatiekassen (inactieve kassen) als de transactiekassen (inactieve

kassen) leeg d zowel de speculatiekassen (inactieve kassen) als transactiekassen (inactieve

kassen) vol par. 18.1

18.6 De omloopsnelheid van geld is laag als: a de rente laag is; b er meer elektronisch betaald wordt c salarisbetalingen wekelijks in plaats van maandelijks plaats vinden d de economische groei toeneemt

Page 53: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 53

par. 18.1 18.7 In een bepaald jaar bedraagt de groei van het Bruto Binnenlands Product 4%, de groei

van omloopsnelheid van het geld –2% en de stijging van de prijzen 2%. De vraag naar geld neemt volgens de kwantiteitstheorie toe met ongeveer: a. 2% b. 4% c. 6% d. 8% par. 18.2

18.8 De doelstelling van het monetair beleid van de ECB is: a handhaving van prijsstabiliteit, waarbij een inflatie van maximaal 2% wordt

toegestaan b handhaving van prijsstabiliteit, waarbij een deflatie van maximaal 2% wordt

toegestaan c handhaving van een vaste wisselkoers, waarbij een stijging van de wisselkoers van

maximaal 2,25% wordt toegestaan d handhaving van een vaste wisselkoers, waarbij een daling van de wisselkoers van

maximaal 2,25% wordt toegestaan. par. 18.2

18.9 Welke van onderstaande inflatie-indicatoren die de Europese Centrale Bank hanteert, wijst – overige omstandigheden gelijkblijvend - op een toename van de inflatie: a een stijging van de koers van de euro ten opzichte van de dollar; b een daling van de olieprijzen; c een daling van de bezettingsgraad in de EMU; d een daling van de arbeidsproductiviteit in de EMU. par. 18.2

18.10 Het is mogelijk dat, ondanks een forse toename van de binnenlandse liquiditeitenmassa, de inflatie laag blijft. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat: a de omloopsnelheid van het geld is toegenomen; b beleggers geld in inactieve kas houden; c beleggers geld in actieve kassen houden; d de economische groei is gedaald. par. 18.2

18.11 Een bank zal een liquiditeitstekort in eerste instantie willen dekken door te lenen bij : a de ECB tegen de herfinancieringsrente; b andere banken tegen Euribor; c de ECB tegen de marginale beleningsrente; d de ECB tegen de depositorente. par. 18.2

18.12 Euribor wordt vooral bepaald door de hoogte van de herfinancieringsrente. De herfinancieringrente ligt in de praktijk meestal: a boven Euribor, maar onder de marginale voorschotrente; b onder Euribor, maar boven de depositorente; c boven Euribor, maar onder de depositorente; d onder Euribor, maar boven de marginale voorschotrente. par. 18.2

18.13 De depositofaciliteit van de Europese Centrale Bank stelt banken in staat om: a bij een ruime geldmarkt geld te lenen van de ECB; b bij een krappe geldmarkt geld te lenen bij de ECB; c bij een ruime geldmarkt geld te stallen bij de ECB; d bij een krappe geldmarkt geld te stallen bij de ECB;

Page 54: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 54

par. 18.2 18.14 Een verhoging van de geldmarktkasreserve door de ECB:

a duidt op een krappe liquiditeitspositie van banken; b duidt op een ruime liquiditeitspositie van banken; c hebben een verhoogd inflatiegevaar tot gevolg; d zal leiden tot een toename van de kredietverlening in het eurogebied.

Page 55: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 55

Hoofdstuk 19 De vermogensmarkten

par. 19.1 19.1 Wanneer een onderneming een obligatielening uitgeeft, is er sprake van (kies het

onjuiste alternatief) a aanbod van schuldbekentenissen; b aanbod van waardepapieren; c vraag naar liquide middelen; d aanbod van liquide middelen. par. 19.1

19.2 De primaire vermogensmarkt is het deel van de vermogensmarkt waar: a schuldbekentenissen met een looptijd korter dan twee jaar worden verhandeld; b nieuw uitgegeven schuldbekentenissen worden verhandeld; c bestaande schuldbekentenissen worden verhandeld; d schuldbekentenissen met een looptijd langer dan twee jaar worden verhandeld. par. 19.1

19.3 Als de Rabobank aandelen van Philips Electronics koopt is er sprake van een transactie op: a de primaire kapitaalmarkt b de secundaire kapitaalmarkt c de primaire geldmarkt d de secundaire geldmarkt par. 19.2

19.4 Op de vermogensmarkt kunnen we verschillende rentepercentages onderscheiden. Euro Interbank Offered Rate (EURIBOR) is de rente a tussen de centrale bank en de banken; b in het groothandelsegment van de geldmarkt; c in het detailhandelssegment van de geldmarkt; d op de kapitaalmarkt. par. 19.2

19.5 De belangrijkste categorie rentebepalende factoren voor de geldmarktrente in de EMU is: a de ontwikkeling van internationale kapitaalstromen b de fundamenteel economische ontwikkeling c de rente in de VS d het monetair beleid van de ECB par. 19.2

19.6 Als de stijging van de geldhoeveelheid in de eurozone onverwacht groot is, mag men op grond van de doelstellingen van het monetaire beleid van de ECB verwachten dat: a de officiële tarieven stijgen en de geldmarktrente daalt; b zowel de officiële tarieven als de geldmarktrente stijgen; c de officiële tarieven dalen en de geldmarktrente stijgt; d zowel de officiële tarieven als de geldmarktrente dalen.

Page 56: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 56

par. 19.2 19.7 Stel dat op een gegeven moment de geldmarktrente in de Verenigde Staten hoger is

dan de geldmarktrente in de EMU. Een verklaring hiervoor kan zijn dat: a de ECB het monetair beleid richt op de wisselkoers en de Amerikaanse centrale

bank niet; b de euro meer vertrouwen geniet bij beleggers dan de dollar; c de inflatie in de eurozone boven die in de Verenigde Staten ligt; d de eurozone een tekort heeft op de lopende rekening en de Verenigde Staten een

overschot. par. 19.2

19.8 Als beleggers verwachten dat de koers van een munt in waarde zal dalen, zal de rente in het betrokken land: a stijgen, omdat de kapitaalinstroom zal afnemen b stijgen, omdat de kapitaalinstroom zal toenemen c dalen, omdat de kapitaalinstroom zal afnemen d dalen, omdat de kapitaalinstroom zal toenemen. par. 19.2

19.9 Op een gegeven moment verschijnt de volgende kop in the Financial Times: 'Europese centrale bank praat de korte rente omlaag'. De ECB kan de korte rente 'omlaag praten' door in een toespraak te wijzen op: a het toenemende inflatiegevaar in de EMU; b de afname in de groei van de geldhoeveelheid in de EMU; c de hoge economische groei in de EMU; d de hoge loonstijgingen in de EMU. par. 19.2

19.10 De debetrente van banken is gebaseerd op Euribor. De opslag die een klant op Euribor moet betalen, neemt toe naarmate: a hij meer zekerheden kan bieden; b hij een betere financiële positie heeft; c de officiële tarieven van de ECB toenemen. d de concurrentie tussen banken afneemt; par. 19.3

19.11 Op de kapitaalmarkt maken we een onderscheid tussen de effectenmarkt en de onderhandse markt. De onderhandse markt kenmerkt zich door: a een hoge doorzichtigheid van de markt b een beperkte verhandelbaarheid van de schuldbekentenissen c het ontbreken van rente- en koersvorming d openbare koersnotering De vragen 19.12 en 19.13 hebben betrekking op de volgende gegevens. Op 1 februari 2007 geeft de overheid een obligatielening uit met een looptijd van 5 jaar (aflossing ineens na 5 jaar). De lening is opgesplitst in obligaties met een nominale waarde van €1000. De couponrente is vastgesteld op 7%. Op 1 februari 2008 bedraagt de koers van de obligatie €960. par. 19.3

19.12 Het couponrendement bedraagt op 1 februari 2008: a 6,25% b 7,29% c 8,33% d 11,46%

Page 57: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 57

par. 19.3 19.13 Het effectieve rendement bedraagt op 1 februari 2008 bij benadering:

a 6,3% b 7,3% c 8,3% d 11,5%. par. 19.3

19.14 Van een obligatie met een nominale waarde van €1000 en een couponrente van 8% is op een gegeven moment bekend dat het effectieve rendement 9,38% bedraagt. Hieruit kan men opmaken dat: a de beurskoers van de obligatie lager is dan €1000; b de beurskoers van de obligatie hoger is dan €1000; c de kapitaalmarktrente lager is dan 8%; d de houder van deze obligatie een aflossingsverlies lijdt. par. 19.3

19.15 Als de kapitaalmarktrente stijgt, a dalen de koersen van bestaande obligaties, waardoor couponrendement en

effectief rendement toenemen; b dalen de koersen van bestaande obligaties, waardoor couponrendement en

effectief rendement dalen; c stijgen de koersen van bestaande obligaties, waardoor couponrendement en

effectief rendement toenemen; d stijgen de koersen van bestaande obligaties, waardoor couponrendement en

effectief rendement dalen. par. 19.3

19.16 Veronderstel dat Amerikaanse institutionele beleggers op een gegeven moment besluiten op grote schaal Europese staatsobligaties te verkopen. Op de Europese kapitaalmarkt zullen als gevolg hiervan: a de obligatiekoersen stijgen en de rente dalen. b zowel de obligatiekoersen als de rente dalen; c zowel de obligatiekoersen als de rente stijgen; d de obligatiekoersen dalen en de rente stijgen; par. 19.3

19.17 De kapitaalmarktrente is het hoogst in een land met: a een hoogconjunctuur en een begrotingstekort b een hoogconjunctuur en een begrotingsoverschot c een laagconjunctuur en een begrotingstekort d een laagconjunctuur en een begrotingsoverschot par. 19.3

19.18 Als de kapitaalmarktrente in de VS stijgt, zal de kapitaalmarktrente in de EMU: a dalen, omdat beleggingen in de VS en beleggingen in de EMU substituten voor

elkaar zijn. b dalen, omdat het duurder wordt om in de VS te lenen. c stijgen, omdat een kapitaaluitstroom vanuit de EMU tot stand komt d stijgen, omdat de koers van de euro zal toenemen par. 19.3

19.19 In the Financial Times verschijnt op een gegeven moment het volgende bericht: 'De Amerikaanse dollar is vrijdag bijna een eurocent gedaald, nadat bekend was gemaakt dat de werkgelegenheid in augustus met 39.000 banen was gedaald. De Amerikaanse obligatiemarkt reageerde juichend op het nieuwste teken van economische stagnatie'.

Page 58: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 58

De ontwikkelingen op de Amerikaanse valuta- en obligatiemarkt kunnen worden verklaard uit het feit dat marktpartijen: a een stijging van de inflatie verwachten; b een stijging van de rente verwachten; c een daling van de rente verwachten; d een snelle opleving van de economie verwachten. par. 19.3

19.20 De kapitaalmarktrente zal het hoogst zijn in een land met een: a hoge marktliquiditeit en een hoge overheidsschuld als percentage van het BBP b hoge marktliquiditeit en een lage overheidsschuld als percentage van het BBP c lage marktliquiditeit en een hoge overheidsschuld als percentage van het BBP d lage marktliquiditeit en een lage overheidsschuld als percentage van het BBP par. 19.4

19.21 In het geval van een omgekeerde rentestructuur levert een geldmarktbelegging in vergelijking met een kapitaalmarktbelegging: a een hoger rendement en een hoger risico op; b een lager rendement en een lager risico op; c een lager rendement en een hoger risico op; d een hoger rendement en een lager risico op. par. 19.4

19.22 Een omgekeerde rentestructuur ontstaat wanneer beleggers: a een hoge liquiditeitspremie voor geldmarktbeleggingen eisen. b een daling van de geldmarktrente verwachten; c een stijging van de geldmarktrente verwachten; d een stijging van de kapitaalmarktrente verwachten. In de volgende tabel staan de huidige geldmarktrente en de verwachtingen voor de komende jaren weergegeven. Huidige en verwachte geldmarktrente (eenjaars euribor, 2007-2010) 2007 2008 2009 2010 Geldmarktrente 4% 5% 6% 7% par. 19.4

19.23 Volgens de verwachtingentheorie met betrekking tot de rentestructuur zal deze economie in 2007 gekenmerkt worden door: a een kapitaalmarktrente van 4%; b een omgekeerde rentestructuur; c een normale rentestructuur; d hoge mate van liquiditeitsvoorkeur. par. 19.4

19.24 Een omgekeerde rentestructuur treedt in de praktijk vaak op: a aan het eind van een periode van hoogconjunctuur; b aan het eind van een periode van laagconjunctuur; c als de overheid een groot financieringstekort heeft; d als beleggers een hoge liquiditeitspremie voor langlopende beleggingen eisen.

Page 59: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 59

Hoofdstuk 20 Renterisico en rentebeleid

par. 20.1-2 20.1 Een onderneming heeft voor alle leningen een vast rentepercentage afgesproken om

daarmee zekerheid te hebben over de rentelasten. Toch loopt het bedrijf in dit geval renterisico omdat: a het de mogelijkheid van lagere rentelasten nu niet meer heeft; b de omvang van het vreemd vermogen kan fluctueren; c de rente zou kunnen stijgen; d de rente-exposure onzeker is. par. 20.1-2

20.2 In het renterisicobeheer moeten achtereenvolgens de volgende stappen worden genomen: a formulering doelstellingen – ontwikkeling rentevisie - bepaling rente-exposure-

inzet rente-instrumenten - evaluatie b bepaling rente-exposure – formulering doelstellingen – ontwikkeling rentevisie –

inzet rente-instrumenten – evaluatie c bepaling rente-exposure – ontwikkeling rentevisie – formulering doelstellingen –

inzet rente-instrumenten - evaluatie d formulering doelstellingen - bepaling rente-exposure – ontwikkeling rentevisie –

inzet rente-instrumenten – evaluatie par. 20.1-2

20.3 Het management van een onderneming kan kiezen tussen een actief en een passief rentebeleid. Een van de redenen om te kiezen voor een passief rentebeleid is: a de grote invloed van de rente op de winstgevendheid van een onderneming b dat de onderneming een slechte marktpositie heeft c dat de onderneming de rente een onvoorspelbare variabele vindt d dat de onderneming een slechte financiële positie heeft. par. 20.3

20.4 De rente-exposure is: a de mate waarin een onderneming blootstaat aan renteschommelingen b de invloed van de rente op de winstgevendheid van een onderneming c de mate waarin de rente schommelt d het verschil tussen de kapitaal- en geldmarktrente par. 20.4 De vragen 20.5 en 20.6 hebben betrekking op de volgende tekst. De financieel directeur van een onderneming leest in the Financial Times dat Amerikaanse beleggers nu en in de toekomst een grote vraag naar Europese obligaties uitoefenen. Op dezelfde dag spreekt de president van de Europese Centrale Bank zijn zorgen uit over de voortdurend hoge geldgroei in de EMU.

20.5 Op grond van deze berichten vormt zij een rentevisie over de Europese rente die als volgt luidt: Korte rente Lange rente a daling stijging; b daling daling; c stijging stijging; d stijging daling.

Page 60: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 60

par. 20.5

20.6 Zij zal, wanneer zij haar rentelasten wil minimaliseren, in de nabije toekomst: a geen actie ondernemen; b variabele renteverplichtingen omzetten in vaste renteverplichtingen; c vaste renteverplichtingen omzetten in variabele renteverplichtingen; d een roll-over-lening opnemen. par. 20.4

20.7 In een bepaald jaar verwacht de directeur van een onderneming dat de geldmarktrente in de VS zal stijgen. Hij mag- overige omstandigheden gelijkblijvend – verwachten dat geld de EMU: a uitstroomt, waardoor de geldmarktrente zal dalen. b uitstroomt, waardoor de geldmarktrente zal stijgen c instroomt, waardoor de geldmarktrente zal dalen d instroomt, waardoor de geldmarktrente zal stijgen. par. 20.4

20.8 De reële rente in een economie wordt hoger naarmate: a de besparingen hoger zijn; b het overschot op de overheidsbegroting hoger is; c de investeringen hoger zijn; d het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans hoger is.. par. 20.4

20.9 Als de geldgroei in een economie sterk afneemt, mag – overige omstandigheden gelijkblijvend – worden verwacht dat: a de centrale bank de officiële rentetarieven verhoogt, waardoor Euribor stijgt b de centrale bank de officiële rentetarieven verlaagt, waardoor Euribor daalt. c de inflatie stijgt, waardoor de kapitaalmarktrente stijgt. d de inflatie daalt, waardoor de kapitaalmarktrente stijgt. par. 20.5

20.10 Een ondernemer merkt dat haar orderpositie na een langdurige periode van conjuncturele tegenwind enig herstel vertoont. Zij overweegt haar concurrentiepositie te versterken door een nieuwe machine aan te schaffen. De financieel directeur zal haar adviseren: a een lening te nemen met een korte looptijd, in de hoogconjunctuur om te zetten in

een lening met een lange looptijd en een vaste rente; b een lening te nemen met een lange looptijd en een vaste rente; c een lening te nemen met een lange looptijd en een variabele rente; d geen investering te plegen. par. 20.5

20.11 Een ondernemer wenst een rentebeleid te voeren om daarmee het renterisico te beheersen. Binnenkort staat de herfinanciering van een langlopende lening voor de deur. De verwachting is dat de geld- en kapitaalmarktrente in de eerstkomende jaren flink zullen oplopen, waarbij een omgekeerde rentestructuur niet is uit te sluiten. De meest voor de hand liggende financieringsvorm is: a een rekening-courantkrediet; b een roll-over lening; c de uitgifte van een obligatielening; d de uitgifte van floating rate notes. par. 20.5

20.12 Floating rate notes maken deel uit van: a een kortlopende lening met een variabele rente b een kortlopende lening met een vaste rente c een langlopende lening met een variabele rente

Page 61: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 61

d een langlopende lening met een vaste rente Een ondernemer met een langlopende obligatielening (vaste rente 9%) verwacht op een bepaald moment een langdurige daling van de rente. Hij besluit daarom een rente-swap met zijn bank aan te gaan (zie de figuur).

par. 20.5

20.13 De rentelasten van de ondernemer bedragen na de in de figuur weergegeven renteswap feitelijk: a 8% b 9% c EURIBOR + 1% d EURIBOR + 2% par. 20.5

20.14 Een ondernemer heeft een lening met een resterende looptijd van één jaar lopen. Op deze lening betaalt hij EURIBOR + 1%. Hij verwacht in het komende jaar een rentestijging maar is daar allerminst zeker van; een rentedaling behoort eveneens tot de mogelijkheden. Welk rente-instrument is in deze situatie het meest geschikt: a een future rate agreement; b een rente-swap; c een interest rate cap; d een interest rate floor.

Page 62: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 62

Hoofdstuk 21 Internationale economische ontwikkelingen

par. 21.1 21.1 Het aandeel van de opkomende industrielanden en de ontwikkelingslanden in de

wereldbevolking en de wereldproductie bedroeg in aan het begin van eenentwintigste eeuw ongeveer: a 85% en 50%; b 50% en 85%; c 60% en 40%; d 40% en 60%. par. 21.1

21.2 We zien in de praktijk de volgende verschuiving in de wereldproductie: het aandeel van de a industrielanden neemt toe, waarbij het aandeel van de Europese Unie het snels

toeneemt; b industrielanden neemt toe, ondanks het groeiende aandeel van Azië in de

wereldproductie; c ontwikkelingslanden neemt toe, wat vooral is toe te schrijven aan het groeiende

aandeel van Azië; d ontwikkelingslanden neemt toe, wat vooral is toe te schrijven aan het groeiende

aandeel van Oost-Europa. par. 21.1

21.3 De snelst groeiende regio in de wereldeconomie was in het afgelopen decennium: a Latijns Amerika; b Oost-Azië; c Zuid-Azië; d Oost-Europa. par. 21.1

21.4 Een belangrijke verklaring voor de opkomst van de dynamische Aziatische economieën is: a de grondstoffenrijkdom van de regio; b de overgang van markteconomie naar een centraal geleide economie; c de hoge binnenlandse besparingen en investeringen; d de prioriteit die is gegeven aan hoger onderwijs in plaats van aan het basis- en

voortgezet onderwijs par. 21.1

21.5 Volgens de Amerikaanse econoom Paul Krugman zal de snelle groei van de Aziatische economieën snel ten einde komen. Volgens hem is de groei in Azië tot nu toe vooral: a innovatiegedreven is geweest; de overgang naar investeringsgedreven groei zal

moeizaam verlopen b innovatiegedreven is geweest; de overgang naar arbeidsintensieve groei zal

moeizaam verlopen c factor- en investeringsgedreven is geweest; de overgang naar innovatiegedreven

groei zal moeizaam verlopen. d investeringsgedreven geweest; de overgang naar arbeidsintensieve groei zal

moeizaam verlopen.

Page 63: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 63

par. 21.2 21.6 Globalisering kent een aantal dimensies. Tot de politieke dimensie van globalisering

hoort: a het toenemende internetgebruik b de toename van het reisverkeer in de wereld c de groeiende samenwerking tussen landen in internationale organisaties d de sterke groei in de internationale handel par. 21.2

21.7 De economische dimensie van globalisering is een proces: a van wereldwijde economische integratie door een sterke toename van de

internationale handel en investeringen; b waarbij de wereldproductie sneller groeit dan de wereldhandel; c waarbij de intraregionale handel tussen landen sterk toeneemt; d van wereldwijde economische integratie die noodzakelijk is door een toename van

de handelsbelemmeringen. par. 21.2

21.8 Er is sprake van globalisering als de internationale handel a sneller toeneemt dan de productie en het aandeel van de intraregionale handel

afneemt; b sneller toeneemt dan de productie en het aandeel van de intraregionale handel

toeneemt; c minder snel toeneemt dan de productie en het aandeel van de intraregionale

handel afneemt; d minder snel toeneemt dan de productie en het aandeel van de intraregionale

handel toeneemt; par. 21.2

21.9 Een directe investering is erop gericht a zeggenschap in een buitenlandse onderneming te verwerven; b een joint venture aan te gaan met een buitenlandse onderneming; c een minderheidsbelang te verwerven in een buitenlandse onderneming; d direct zaken te doen met een buitenlandse afnemer. par. 21.2

21.10 Globalisering is mogelijk gemaakt door een aantal ontwikkelingen in de wereldeconomie. Tot deze ontwikkelingen behoort niet: a een reductie van de handelsbelemmeringen tussen landen b deregulering van het kapitaalverkeer c een verbetering van de transporttechnologie d een wereldwijde verlaging van de belastingen. par. 21.2

21.11 Volgens de voorstanders van globalisering is de trend gunstig voor ontwikkelingslanden omdat: a. zij alle producten efficiënter kunnen produceren dan de industrielanden b. zij hierdoor beter kunnen profiteren van de voordelen van internationale handel c. cultuurverschillen in de wereld door globalisering kleiner worden d. zij hierdoor meer economische macht op het wereldtoneel krijgen par. 21.2

21.12 Anti-globalisten verzetten zich tegen globalisering, omdat globalisering volgens hen leidt tot (kies het onjuiste alternatief): a. een afname van de beleidssoevereiniteit van landen b. een afname van de culturele diversiteit in de wereld c. een afname van de inkomensverschillen in de wereld

Page 64: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 64

d. een verslechtering van de positie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie. par. 21.2

21.13 Volgens critici profiteren de ontwikkelingslanden te weinig van internationale handel omdat de industrielanden: a hoge handelsmuren opwerpen voor landbouw en textiel en lage voor

hoogwaardige producten; b zowel hoge handelsmuren opwerpen voor landbouw en textiel als voor

hoogwaardige producten; c zowel lage handelsmuren opwerpen voor landbouw en textiel als voor

hoogwaardige producten; d lage handelsmuren opwerpen voor landbouw en textiel en hoge voor

hoogwaardige producten;

Page 65: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 65

Hoofdstuk 22 Vrijhandel en protectionisme

par. 22.1

22.1 Gegeven zijn de volgende kosten voor een koelkast en een dvd-recorder in België en Singapore (uitgedrukt in euro’s). België Singapore Koelkast 600 200 Dvd-recorder 200 100 Gegeven deze productiekosten zal: a België koelkasten exporteren en dvd-recorders importeren b België dvd-recorders exporteren en koelkasten importeren c Geen handel tussen beide landen mogelijk zijn. d België zowel koelkasten als dvd-recorders importeren par. 22.1

22.2 De kosten per eenheid graan en zuivel bedragen in Nederland en Oostenrijk: Graan Zuivel Nederland 20 40 Oostenrijk 40 80 Gegeven deze productiekosten: a is geen handel tussen Nederland en Oostenrijk mogelijk. b is handel tussen Nederland en Oostenrijk mogelijk, waarbij alleen Nederland

welvaartswinst boekt c is handel tussen Nederland en Oostenrijk mogelijk, waarbij beide landen

welvaartswinst boeken d is handel tussen Nederland en Oostenrijk mogelijk, waarbij alleen Oostenrijk

welvaartswinst boekt. par. 22.1

22.3 De kosten per eenheid graan en zuivel bedragen in Nederland en Zwitserland: Graan Zuivel Nederland 20 50 Zwitserland 40 200 Als Nederland (N) en Zwitserland (Z) handel gaan drijven, zullen de relatieve prijzen van de producten zich als volgt ontwikkelen: Prijs van graan Prijs van zuivel a N stijgt; Z daalt N daalt b N stijgt; Z daalt N daalt; Z stijgt c N daalt: Z stijgt N stijgt; Z daalt d N stijgt; Z daalt N stijgt; Z daalt. par. 22.1

Page 66: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 66

22.4 Comparatieve kostenverschillen hangen onder andere af van de relatieve overvloed van de productiefactoren arbeid en kapitaal. Een land met een relatieve overvloed aan arbeid zal: a arbeidsintensieve producten exporteren, waardoor de prijs van arbeid stijgt; b arbeidsintensieve producten exporteren, waardoor de prijs van arbeid daalt; c arbeidsintensieve producten importeren, waardoor de prijs van arbeid stijgt; d arbeidsintensieve producten importeren, waardoor de prijs van arbeid daalt. par. 22.1

22.5 Handelsstromen tussen landen kunnen worden verklaard met behulp van theorie van de productlevenscyclus. In de introductie- en beginnende groeifase zal de productie voornamelijk plaatsvinden in: a industriële landen b ontwikkelingslanden c lagelonenlanden d landen waarvan de wisselkoers apprecieert par. 22.1

22.6 Handelsstromen tussen landen kunnen worden verklaard met behulp van theorie van de productlevenscyclus. De verzadigingsfase kenmerkt zich door: a een relatief groot productiviteitsvoordeel voor de industrielanden en een

kapitaalintensieve productiewijze b een relatief klein productiviteitsvoordeel voor de industrielanden en een

kennisintensieve productiewijze c een relatief klein productiviteitsvoordeel voor de industrielanden en een

kapitaalintensieve productiewijze d een relatief groot productiviteitsvoordeel voor de industrielanden en een

kennisintensieve productiewijze par. 22.2

22.7 In het internationale handelsverkeer wordt onder dumping verstaan export van producten: a uit een ‘infant-industry; b die met lage lonen zijn geproduceerd c tegen een prijs die onder de kostprijs ligt; d tegen een prijs die onder de prijs op de binnenlandse markt ligt. par. 22.2

22.8 De bescherming van de Europese landbouw tegen buitenlandse concurrentie is vooral gebaseerd op het volgende argument: a oneerlijke concurrentie b onafhankelijkheid c represaille d infant industry par. 22.2

22.9 De overheid van een land zal eerder geneigd zijn om de handelsbelemmeringen te verminderen als: a de producenten als belangengroep machtig zijn; b de economie zich in een laagconjunctuur bevindt: c de economie zich in een hoogconjunctuur bevindt; d zij werkloosheidsbestrijding belangrijker vindt dan inflatiebestrijding. par. 22.2

22.10 Strategische handelspolitiek is gericht op de bescherming van: a industrieën in de verzadigingsfase van de productlevenscyclus; b innovatieve industrieën; c industrieën in de teruggangfase van de productlevenscyclus;

Page 67: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 67

d industrieën die met dumping worden geconfronteerd. par. 22.2

22.11 Een voorschrift over de veiligheid van een product is een voorbeeld van: a een importcontingent; b non-tarifaire belemmering; c importquotum; d vrijwillige exportbelemmering. par. 22.2

22.12 De gevolgen van een importquotum voor een bepaald product zijn dat: a zowel de prijs als de binnenlandse productie van het product stijgen; b zowel de prijs als de binnenlandse productie van het product dalen; c de prijs stijgt en de binnenlandse productie van het product daalt; d de prijs daalt en de binnenlandse productie van het product stijgt. par. 22.2

22.13 Vrijhandel gaat gepaard met: a hoge prijzen en veel technische vooruitgang; b lage prijzen en lage efficiency; c lage prijzen en veel keuzemogelijkheden voor consumenten; d lage prijzen en weinig keuzemogelijkheden voor consumenten. par. 22.2

22.14 Protectionisme gaat ten opzichte van vrijhandel gepaard met: a een hogere welvaart en een inkomensherverdeling van consumenten naar

producenten; b een lagere welvaart en een inkomensherverdeling van consumenten naar

producenten c een hogere welvaart en een inkomensherverdeling van producenten naar

consumenten; d een lagere welvaart en een inkomensherverdeling van producenten naar

consumenten. par. 22.3

22.15 De lopende rekening van de betalingsbalans omvat: a de goederenbalans b de goederen- en dienstenbalans c de goederen- en dienstenbalans, de inkomensrekening en de

inkomensoverdrachtenrekening d de goederen- en dienstenbalans en de financiële rekening par. 22.3

22.16 Het overmaken van geld door een ingezetene van het eurogebied van Turkse afkomst naar zijn familie in Turkije wordt in de betalingsbalans van de eurozone: a niet geboekt b geboekt op de financiële rekening c geboekt op de inkomensrekening d geboekt op de inkomensoverdrachtenrekening. par. 22.3

22.17 Directe investeringen worden in de betalingsbalans geboekt op: a de goederenbalans b de inkomensrekening c de financiële rekening d de rekening vermogensoverdrachten par. 22.3

Page 68: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 68

22.18 In een bepaald jaar zijn de volgende saldi van de betalingsbalans bekend: Lopende rekening +41 Vermogensoverdrachten –2 Financiële rekening zonder officiële reserves –16 Statistische verschillen 0 De officiële reserves nemen a toe met 23 b toe met 25 c af met 23 d af met 25 par. 22.3

22.19 Een onevenwichtigheid op het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans werkt door in de binnenlandse economie. Als een land een tekort heeft op de lopende rekening, zal – overige omstandigheden gelijkblijvend -: a de rente stijgen, waardoor de bestedingen en de import zullen dalen b de rente dalen, waardoor de bestedingen en de import zullen stijgen c de rente stijgen, waardoor de bestedingen en de import zullen stijgen d de rente dalen, waardoor de bestedingen en de import zullen dalen par. 22.3

22.20 Een directe investering van een Amerikaanse onderneming in de EMU leidt –overige omstandigheden gelijkblijvend – tot: a een afname van de geldhoeveelheid in de EMU b een opwaartse druk op de rente in de EMU c een aanbod van euro’s op de valutamarkt d een stijging van de koers van de euro ten opzichte van de dollar

Page 69: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 69

Hoofdstuk 23 Internationale samenwerking

par. 23.1 23.1 In welke vorm van regionale economische integratie zijn certificaten van oorsprong

(certificaten die de herkomst van een product weergeven) noodzakelijk? a een vrijhandelsgebied b een douane-unie c een gemeenschappelijke markt d een economische unie par. 23.1

23.2 In welke van onderstaande vormen van regionale economische integratie bestaat een gemeenschappelijk buitentarief? a Alleen in een economische unie b Alleen in een economische unie en een gemeenschappelijke markt; c Alleen in een economische unie, een gemeenschappelijke markt en een douane-

unie; d In alle vormen van regionale economische integratie par. 23.1

23.3 Een douane-unie kenmerkt zich door: a onderlinge invoertarieven, maar geen gemeenschappelijk invoertarief aan de

buitengrenzen; b het ontbreken van onderlinge invoertarieven en een gemeenschappelijk

invoertarief aan de buitengrenzen; c het ontbreken van zowel onderlinge invoertarieven als een gemeenschappelijk

invoertarief aan de buitengrenzen; d zowel onderlinge invoertarieven als een gemeenschappelijk invoertarief aan de

buitengrenzen. par. 23.1

23.4 Een Nederlandse sportartikelenhandelaar heeft de keus uit een Nederlandse voetbal van € 40, een Franse voetbal van € 35 en een Amerikaanse bal van € 30. Voor buitenlandse voetballen hanteert Nederland een importtarief van 20%. Na het ontstaan van een douane-unie waarvan Nederland en Frankrijk wel deel uitmaken maar de VS niet, ontstaat: a handelsschepping b handelsverschuiving c handelsvernietiging d handelsschepping noch handelsverschuiving par. 23.1

23.5 Een Franse sportartikelenhandelaar heeft de keus uit een Franse voetbal van € 40, een Britse voetbal van € 35 en een Amerikaanse bal van € 30. Voor buitenlandse voetballen hanteert Frankrijk een importtarief van 40%. Na het ontstaan van een douane-unie waarvan Frankrijk en Groot-Brittannië wel deel uitmaken maar de VS niet, ontstaat: a handelsschepping b handelsverschuiving c handelsschepping noch handelsverschuiving d handelsvernietiging

Page 70: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 70

par. 23.1 23.6 Een economische unie onderscheidt zich van een gemeenschappelijke markt doordat

bij een economische unie: a de tarifaire belemmeringen tussen de deelnemende landen zijn afgeschaft; b de non-tarifaire belemmeringen tussen de deelnemende landen zijn afgeschaft; c een gemeenschappelijk invoertarief aan de buitengrenzen is ingesteld; d het economische beleid tussen de deelnemende landen wordt gecoördineerd. par. 23.1

23.7 De Europese Unie bestaat sinds 1 januari 2007 uit: a 15 landen b 25 landen c 27 landen d 29 landen par. 23.1

23.8 Volgens het subsidiariteitsbeginsel moeten de volgende beleidsterreinen op Europees niveau worden bepaald of gecoördineerd (kies het onjuiste alternatief): a milieubeleid gericht op bestrijding van het broeikaseffect; b gezondheidszorg c handelsbeleid; d mededingingsbeleid; par. 23.1

23.9 Wie vertegenwoordigt in de besluitvorming van de Europese Unie ‘de stem van de lidstaten”? a De Europese Commissie b Het Europese Hof van justitie c De Raad van de Europese Unie d Het Europese parlement par. 23.1

23.10 De Europese Commissie is formeel het: a besluitvormende orgaan van de EU en de leden worden gekozen door het

Europees parlement; b beleidsuitvoerende orgaan van de EU en de leden worden benoemd door de

lidstaten; c besluitvormende orgaan van de EU en de leden worden benoemd door de

lidstaten; d beleidsuitvoerende orgaan van de EU en leden worden gekozen door het

Europees parlement. par. 23.1

23.11 De Europese begroting heeft een omvang (uitgedrukt in procenten van het BBP van de EU) van ongeveer: a 1% b 20% c 40% d 45% par. 23.1

23.12 De Europese Unie kan het best getypeerd worden als een: a vrijhandelsgebied met elementen van een douane-unie; b douane-unie met elementen van een gemeenschappelijke markt; c gemeenschappelijke markt met elementen van een economische unie; d douane-unie met elementen van een vrijhandelsgebied.

Page 71: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 71

par. 23.2 23.13 De World Trade Organisation (WTO) hanteert het principe van non-discriminatie. Dit

betekent onder andere dat een tariefsverlaging die aan één land wordt toegestaan ook moet worden toegekend aan een aantal andere landen. Aan welke landen moet de tariefsverlaging worden toegestaan? a aan alle WTO-deelnemers; b alleen aan de landen die het meest profiteren van de tariefsverlaging; c alleen aan de ontwikkelingslanden; d alleen aan de landen die zelf hun tarieven ook verlagen. par. 23.2

23.14 Volgens de regels van de WTO mag een land importbelemmeringen instellen in het geval van (kies het onjuiste alternatief): a vrijwaring tegen een plotselinge stijging van de invoer die gepaard gaat met

ernstige schade aan binnenlandse bedrijfstakken b tegengaan van oneerlijke handelspraktijken, zoals dumping c tegengaan van oneerlijke handelspraktijken, zoals productie met lage lonen d compensatie van exportsubsidies in het buitenland par. 23.2

23.15 Tot de functies van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) behoort: a het toezicht op het monetair beleid op wereldniveau; b het beslechten van handelsconflicten tussen landen; c het verlenen van kredieten aan lidstaten met betalingsbalansproblemen; d het verstrekken van ontwikkelingshulp aan ontwikkelingslanden. par. 23.2

23.16 Als een land een tekort op de lopende rekening heeft, kan het een beroep doen op de kredietfaciliteiten van het IMF. Aan deze kredietverlening verbindt het IMF vaak de voorwaarde dat de overheid van het ontvangende land: a de eigen valuta in waarde laat stijgen ten opzichte van buitenlandse valuta; b haar tekort vermindert; c invoertarieven instelt; d exportsubsidies verstrekt. par. 23.2

23.17 Tot de functies van de Wereldbank behoort het: a toezicht op het monetair beleid op wereldniveau; b beslechten van handelsconflicten tussen landen; c verlenen van tijdelijke hulp aan lidstaten met betalingsbalansproblemen; d verstrekken van leningen aan ontwikkelingslanden tegen redelijke

rentepercentages. par. 23.2

23.18 De “Washington Consensus’ schrijft ontwikkelingslanden die zich in een financiële crisis bevinden een schoktherapie van deregulering, privatisering en vrijhandel voor. Deze schoktherapie levert in ontwikkelingslanden vaak problemen op omdat: a de sociale zekerheidsuitgaven in deze landen al erg hoog zijn; b de basisvoorwaarden voor een efficiënte marktwerking – zoals een goed

functionerend rechtssysteem – er ontbreken; c de wisselkoers er te laag is; d de overheid door dit beleid steeds groter wordt. par. 23.2

23.19 Tot de functies van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) behoort het: a adviseren van de aangesloten landen bij het economische beleid b toezicht op het monetair beleid van de aangesloten landen;

Page 72: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 72

c beslechten van handelsconflicten tussen de aangesloten landen; d verlenen van tijdelijke hulp aan lidstaten met betalingsbalansproblemen; par. 23.2

23.20 Het Amerikaanse tekort op de lopende rekening kan uitgroeien tot een grote bedreiging voor de financiële stabiliteit van de wereldeconomie. De Amerikaanse overheid zou een bijdrage kunnen leveren aan de vermindering het tekort op de lopende rekening door: a in G-7 verband aan te dringen op een appreciatie van de dollar b een verhoging van de belastingen c een verhoging van de overheidsbestedingen d leningen aan te gaan bij het IMF

Page 73: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 73

Hoofdstuk 24 Internationale samenwerking

par. 24.1 24.1 De spread tussen de aan- en verkoopkoersen van bankpapier is groter dan de spread

tussen de aan- en verkoopkoersen in het girale valutaverkeer. Dit is te verklaren uit: a het hogere rendement op bankpapier; b kostenverschillen tussen het aanhouden van bankpapier en het aanhouden van

giraal geld; c de spreiding van risico's in het girale geldverkeer; d de mogelijkheden voor valuta-arbitrage bij giraal geld. par. 24.1

24.2 Een agio op de dollarkoers betekent dat: a men verwacht dat de termijnkoers van de dollar gaat stijgen; b de termijnkoers van de dollar hoger is dan de contante koers; c de termijnkoers van de dollar lager is dan de contante koers; d de koers van de dollar berekend op basis van koopkrachtpariteit hoger is dan de

feitelijke koers. par. 24.1

24.3 Valuta-arbitrage is te omschrijven als het gebruik maken van: a internationale verschillen in de prijzen van goederen; b internationale renteverschillen; c koersverschillen op twee valutamarkten op één moment in de tijd; d een verwacht koersverschil tussen twee momenten in de tijd. par. 24.1

24.4 Op de valutamarkt neemt de dollar een centrale plaats in. Zij functioneert op kleine nationale valutamarkten als: a bulkgoed; b ruilmiddel; c kruiselingse koers; d speculatiegeld. par. 24.2

24.5 Als in een economie het binnenlands product sneller toeneemt dan de nationale bestedingen, mag men verwachten dat het saldo op de lopende rekening: a verbetert, waardoor de contante koers van de valuta gaat stijgen b verbetert, waardoor de contante koers van de valuta gaat dalen c verslechtert, waardoor de contante koers van de valuta gaat stijgen d verslechtert, waardoor de contante koers van de valuta gaat dalen. par. 24.2

24.6 Een product kost in de Verenigde Staten $ 100 en in de EMU € 91. De wisselkoers van de dollar op de valutamarkt bedraagt € 0,90. Op basis van de koopkrachtpariteitstheorie: a is de dollar overgewaardeerd; b zal de export vanuit de EMU naar de VS toenemen; c is de inflatie in de VS hoger dan in de EMU; d is de euro overgewaardeerd.

Page 74: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 74

par. 24.2 24.7 Veronderstel dat op 1 januari van een bepaald jaar de wisselkoers van het Britse pond

(GBP) gelijk is aan € 1,51. Op 31 december van hetzelfde jaar blijkt de inflatie in de eurozone 2% en in Groot-Brittannië 6% te hebben bedragen. Volgens de koopkrachtpariteitstheorie zal de koersverhouding tussen het Britse pond en de euro op 31 december gelijk zijn aan: a GBP 1 = € 1,4496; b GBP 1 = € 1,4530; c GBP 1 = € 1,5692; d GBP 1 = € 1,5704. par. 24.2

24.8 Een kapitaalinstroom in de EMU zal leidt tot: a een stijging van de koers van de euro en de rente b een stijging van de koers van de euro en een daling van de rente c een daling van de koers van de euro en een stijging van de rente d een daling van de koers van de euro en de rente par. 24.2

24.9 Als het groeipotentieel van de eurozone verbetert ten opzichte van de Verenigde Staten, zal de kapitaalinstroom in het eurogebied: a toenemen waardoor de vraag naar euro’s toeneemt en de koers van de euro stijgt; b afnemen waardoor het aanbod van euro’s toeneemt en de koers van de euro stijgt; c toenemen waardoor het aanbod van euro’s toeneemt en de koers van de euro

daalt; d afnemen waardoor de vraag naar euro’s afneemt en de koers van de euro daalt; par. 24.2

24.10 Als het marktsentiment zich tegen een bepaalde valuta keert zal: a de handelsbalans verslechteren; b de kapitaalexport fors toenemen; c de kapitaalimport fors toenemen; d de lopende rekening van de betalingsbalans verslechteren. par. 24.2

24.11 Op een bepaalde dag verschijnt het volgende bericht in The Financial Times: 'Centrale bank praat de Zwitserse franc omlaag.' Welke van de volgende uitspraken zal waarschijnlijk geen daling van de Zwitserse frank teweeg brengen? a 'De Zwitserse frank is op het moment overgewaardeerd'; b 'De daling van de economische groei en de groei van de werkgelegenheid in

Zwitserland is verontrustend; c 'De concurrentiepositie van het Zwitserse bedrijfsleven wordt op dit moment te

sterk gehinderd door de hoge koers van de Zwitserse Frank; d 'De Zwitserse frank is ondergewaardeerd en zorgt daardoor voor een te grote

bijdrage aan de inflatie'. par. 24.3

24.12 De spilkoers van een valuta is: a de indirecte notering van een valuta; b de directe notering van een valuta; c de officiële waarde van een valuta in een stelsel van vaste wisselkoersen d de officiële waarde van een valuta in een stelsel van flexibele wisselkoersen par. 24.3

24.13 Een van de voordelen van een systeem van flexibele wisselkoersen ten opzichte van een systeem van vaste wisselkoersen is dat: a inflatie geïmporteerd wordt;

Page 75: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 75

b een betalingsbalansonevenwichtigheid door een wisselkoersaanpassing blijft bestaan;

c een onafhankelijk monetair beleid mogelijk is; d de wisselkoersonzekerheid afneemt par. 24.3

24.14 In een systeem van vaste wisselkoersen is een aanpassing van de wisselkoers toegestaan als er sprake is van een fundamentele onevenwichtigheid. Een land mag zijn munt devalueren als sprake is van: a een periode van hoogconjunctuur en een tekort op de lopende rekening; b een periode van hoogconjunctuur en een overschot op de lopende rekening; c een periode van laagconjunctuur en een tekort op de lopende rekening; d een periode van laagconjunctuur en een overschot op de lopende rekening. par. 24.4

24.15 De introductie van de euro heeft gevolgen voor het monetaire beleid en het begrotingsbeleid van een deelnemend land. Welk gevolg is niet juist? a de overheid moet voldoen aan een norm voor het overheidstekort; b de centrale bank beschikt niet langer over het wisselkoersinstrument; c de overheid moet voldoen aan een norm door de hoogte van de belastingen; d de overheid moet voldoen aan een norm voor de overheidschuld. par. 24.4

24.16 Voor de valuta's binnen ERM-II geldt dat marktkrachten: a geen invloed hebben op de hoogte van de wisselkoersen; b de officiële spilkoers bepalen; c zorgen voor een re- of devaluatie van de valuta's; d binnen de interventiegrenzen de feitelijke koers bepalen. par. 24.4

24.17 Als gevolg van toenemende renteverschillen kunnen problemen ontstaan in het Europese wisselkoersmechanisme (ERM-II) omdat: a beleggingskapitaal van landen met een stijgende, naar landen met een dalende

rente gaat; b centrale banken minder valuta's willen aanbieden; c beleggingskapitaal van landen met een dalende, naar landen met een stijgende

rente gaat; d landen met een dalende rente weinig, en landen met een stijgende rente veel

exporteren. par. 24.4

24.18 De Deense kroon maakt deel uit van ERM-2, het wisselkoersmechanisme van de Europese Unie. Als de Deense kroon zakt in de richting van het onderste interventiepunt staan de Deense centrale bank de volgende mogelijkheden ter beschikking: a een renteverhoging; het opkopen van Deense kronen en als laatste mogelijkheid

een devaluatie; b een renteverhoging; het opkopen van Deense kronen en als laatste mogelijkheid

een revaluatie; c een renteverlaging; het verkopen van Deense kronen en als laatste mogelijkheid

een revaluatie; d een renteverlaging; het verkopen van Deense kronen en als laatste mogelijkheid

een devaluatie; par. 24.4

24.19 De dollar vormt met de euro een systeem van: a flexibele wisselkoersen b vaste, doch aanpasbare wisselkoersen

Page 76: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 76

c vaste wisselkoersen d convergentiekoersen par. 24.5

24.20 In het internationale beleggingsverkeer spreekt men van gedekte en ongedekte interestarbitrage. Het verschil tussen beide vormen van interest-arbitrage is het al dan niet: a rekening houden met renteverschillen; b afdekken van koersrisico's; c gebruik maken van korte kapitaalstromen; d indekken tegen inflatieverschillen. par. 24.5

24.21 Een Europese belegger heeft gedurende een jaar een liquiditeitsoverschot ter grootte van € 1 mln. Hij belegt deze in een eenjaars dollardeposito. Hij wenst elk valutarisico uit te sluiten. De relevante rente- en koersgegevens zijn: dollarrente : 8% op jaarbasis eurorente : 6% op jaarbasis contante koers : 1 USD = € 0,9004 eenjaarstermijnkoers : 1 USD = € 0,8837 De beleggingsopbrengst uitgedrukt in euro's bedraagt: a € 1.040.222,1 b € 1.059.968,9 c € 1.080.031,7 d € 1.100.409,6 par. 24.5

24.22 Op een bepaald moment zijn de volgende gegevens bekend: Rente in Groot-Brittannië: 6% (op jaarbasis) Rente in de EMU: 4% (op jaarbasis) Contante koers: GBP 1 = EUR 1,5800 De eenjaars termijnkoers van het Britse pond bedraagt: GBP 1 = a € 1,5484 b € 1,5502 c € 1,6104 d € 1,6116 par. 24.5

24.23 We spreken van gedekte interestpariteit als: a het renteverschil tussen twee landen precies gecompenseerd wordt door het

(dis)agio in de termijnkoers; b het inflatieverschil tussen twee landen precies gecompenseerd wordt door de

verandering in de contante koers; c het renteverschil tussen twee landen precies gecompenseerd wordt door de

verandering in de contante koers; d het inflatieverschil tussen twee landen precies gecompenseerd wordt door een

even groot renteverschil. par. 24.5

24.24 Als de termijnkoers als een goede voorspeller van de toekomstige contante koers mag worden beschouwd, geldt dat valuta’s met: a een hoge rente in de toekomst zullen depreciëren; b een hoge inflatie in de toekomst zullen appreciëren; c een lage inflatie in de toekomst zullen depreciëren; d een lage rente in de toekomst zullen depreciëren.

Page 77: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 77

par. 24.5 24.25 Als de rente in de Verenigde Staten hoger is dan in de EMU, is er sprake van:

a een agio in de termijnkoers van de euro; b een disagio in de termijnkoers van de euro; c een groot aanbod van euro's op termijn; d ongedekte interestpariteit.

Page 78: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 78

Hoofdstuk 25 Valutarisico en valutabeleid

par. 25.1

25.1 Welke van onderstaande redenen is bij uitstek een motief voor een full-cover-strategie? a De winst wordt minder stabiel; b De onderneming heeft een sterke financiële en marktpositie c De termijnkoers ligt lager dan de contante koers; d Het accepteren van financiële risico’s is geen kernactiviteit. par. 25.2

25.2 De valuta-exposure is: a de invloed van wisselkoersen op de winstgevendheid van een onderneming b de mate waarin een onderneming blootstaat aan schommelende wisselkoersen c het verschil tussen de termijnkoers en de contante koers van een valuta d de mate waarin een wisselkoers schommelt. In de volgende tabel staan de valutastructuur van kosten en opbrengsten van een Europese onderneming en haar Japanse concurrent: Inkoopkosten Productiekosten Omzet Europese onderneming

EUR EUR EUR, GBP

Japanse concurrent USD JPY EUR, JPY en GBP USD= Amerikaanse dollar; EUR = euro; GBP= Britse pond; JPY= Japanse yen. par. 25.2

25.3 De Europese onderneming heeft het volgende valutaexposure: a economisch exposure in GBP en EUR en een transactieexposure in GBP en EUR; b economisch exposure in USD, JPY, en GBP en een transactie-exposure in GBP. c economisch exposure in JPY en GBP en een transactieexposure in JPY; d geen economisch exposure en een transactieexposure in GBP. par. 25.2

25.4 Een Nederlandse exporteur naar de VS die alle activa, passiva, opbrengsten en kosten in euro’s heeft, loopt met betrekking tot de dollar: a een transactierisico b een translatierisico c een economisch risico d geen valutarisico par. 25.3

25.5 In het geval van technische analyse baseert men een wisselkoersprognose op het historische koersverloop. Technisch analisten van financiële markten zijn veelal op zoek naar zogenoemde steun- en weerstandslijnen. Dit zijn: a lijnen die de historische koersontwikkeling van een valuta in een grafiek

weergeven; b onder- en bovengrenzen in een koersgrafiek, die af te leiden zijn uit het verbinden

van respectievelijk de dalen en de toppen in de koersontwikkeling; c een wiskundige formule afgeleid met behulp van de statistische techniek

tijdreeksanalyse;

Page 79: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 79

d beleidsdoelstellingen van centrale banken met het oog op het ondersteunen van de wisselkoers.

par. 25.3

25.6 Een wisselkoersvoorspelling op korte termijn (binnen een half jaar) zal een fundamenteel analist vooral baseren op: a de ontwikkeling van renteverschillen tussen landen; b de ontwikkeling van inflatieverschillen tussen landen; c de concurrentiekracht van landen; d steun- en weerstandslijnen. par. 25.3

25.7 Gegeven is dat de korte rente in de VS lager is dan die in de EMU. Op basis van de termijnkoers van de dollar voorspellen we op korte termijn: a een stijgende koers van de dollar; b een dalende koers van de dollar; c een gelijkblijvende koers van de dollar; d niets, omdat de termijnkoers niet uit deze gegevens valt af te leiden. par. 25.4

25.8 Het financieren van de activa van een buitenlandse vestiging in lokale valuta is voornamelijk gericht op het verminderen van het: a pré-transactierisico; b transactierisico; c translatierisico; d renterisico. par. 25.4

25.9 Matching is: a het salderen van alle vreemde valuta-posities binnen een onderneming; b het op elkaar afstemmen van kosten en opbrengsten in vreemde valuta; c het op elkaar afstemmen van bezittingen en schulden in vreemde valuta; d het op elkaar afstemmen van het tijdstip van in- en uitgaande kasstromen in

vreemde valuta. par. 25.4

25.10 Een onderneming die veel bezittingen op de balans heeft staan in dollars en verwacht dat de dollar zal dalen, kan het dollarexposure indekken door: a op termijn dollars te kopen b op termijn dollars te verkopen c op de contante markt dollars te kopen d een call-optie op de dollar te kopen par. 25.4

25.11 Een importeur kan het valutarisico dat hij loopt op een betaling in dollars indekken door: a op termijn dollars te verkopen b een put-optie op de dollar te kopen c een call-optie op de dollar te kopen d een lening aan te gaan in dollars De vragen 25.12 en 25.13 hebben betrekking op onderstaande gegevens. Een exporteur heeft op 1 juni een exportorder ter waarde van USD 500.000 afgesloten. De betaling zal plaats vinden op 1 september. De ondernemer wenst geen valutarisico te lopen, vanwege slechte ervaringen met de dollar in het verleden. Hij neemt twee alternatieven in overweging: een termijntransactie en een optie (U mag er

Page 80: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 80

bij de berekening van uitgaan dat de transactiekosten verwaarloosbaar zijn en dat de renteberekening gebeurt op basis van enkelvoudige interest). Gegevens: Contante koers op 1 juni: € 1 = $ 0,88 Dollarrente: 6% (op jaarbasis) Eurorente: 4% (op jaarbasis) par. 25.4

25.12 De gegarandeerde opbrengst van de exportorder op 1 september bij toepassing van een termijncontract bedraagt (de termijnkoers afronden op 4 decimalen nauwkeurig): a € 557.461 b € 565.355 c € 570.995 d € 579.108 par. 25.4

25.13 We nemen verder aan dat de volgende gegevens gelden voor optiecontracten op de dollar met uitoefeningsdatum 1 september: Put-optie Call-optie Uitoefenprijs € 1 = $ 0,90 € 1 = $ 0,90 Optiepremie (per $10.000) € 100 € 50 De gegarandeerde netto-opbrengst van de exportorder op 1 september bij toepassing van een valuta-optie bedraagt: a € 545.556 b € 550.556 c € 553.056 d € 555.556

Page 81: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 81

Hoofdstuk 26 Landenselectie

par. 26.1 26.1 Een onderneming hanteert in de voorselectie van een landenanalyse twee criteria, te

weten economische groei en maatschappelijke consensus. Deze twee variabelen geven informatie over respectievelijk: a risico en rendement van ondernemingsactiviteiten in het land; b politieke stabiliteit en toename van de afzet; c vestigingsvoorwaarden en arbeidsrust; d rendement en risico van ondernemingsactiviteiten in het land. par. 26.2

26.2 In de voorselectie van een landenanalyse vallen een aantal landen af. Welk landen vallen af in de voorselectie van een producent van varkensvlees? a Landen met een islamitische cultuur b Landen met een christelijke cultuur; c Landen met lage importbelemmeringen voor varkensvlees; d Landen een lage economische groei. par. 26.2

26.3 Voor welke van onderstaande ondernemingen zijn politieke criteria in een landenselectie relatief belangrijk: a Een bouwonderneming die grote infrastructurele projecten uitvoert; b Een onderdelenfabrikant van de auto-industrie; c Een koekjesfabrikant; d Een producent van damesschoenen. par. 26.2

26.4 Voor welke van onderstaande ondernemingen zijn demografische criteria van groot belang in een landenselectie? a Een producent van militair materieel; b Een producent van verpakte voedingsmiddelen; c Een producent van machines; d Een bruggenbouwer. par. 26.2

26.5 In een landenselectie speelt de regionale economische integratie waarvan een land deel uitmaakt een belangrijke rol. Met welk van onderstaande Latijns Amerikaanse landen vormt de Verenigde Staten een vrijhandelsgebied? a Argentinië; b Brazilië; c Chili; d Mexico. par. 26.2

26.6 In een landenselectie kan het van belang zijn om vast te stellen of een land lid is van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Het lidmaatschap van het IMF is belangrijk omdat het betrokken land in geval van betalingsmoeilijkheden: a importbelemmeringen mag instellen; b de valuta mag koppelen aan een harde valuta (dollar of euro); c een beroep kan doen op kredietfaciliteiten; d beroep kan doen op ontwikkelingshulp.

Page 82: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 82

par. 26.2

26.7 In 2005 bedroeg het Bruto Nationaal inkomen per hoofd in de Verenigde Staten $43.560 en in Zwitserland $55.320 (inkomen in Zwitserse franken omgerekend tegen de feitelijke dollarkoers). Als we het Zwitserse inkomen omrekenen met behulp van de koopkrachtpariteit van de dollar, dan blijkt het inkomen per hoofd in Zwitserland $38.890 te bedragen. Hieruit kunnen we concluderen dat de koopkracht van Zwitsers in 2005: a lager is dan die van Amerikanen en dat de prijzen in Zwitserland lager liggen dan

die in de VS; b lager is dan die van Amerikanen en dat de prijzen in Zwitserland hoger liggen dan

die in de VS; c hoger is dan die van Amerikanen en dat de prijzen in Zwitserland lager liggen dan

die in de VS; d hoger is dan die van Amerikanen en dat de prijzen in Zwitserland hoger liggen dan

die in de VS; par. 26.2

26.8 In een land met een overgewaardeerde munt zijn de afzetperspectieven voor een Europese exporteur op korte termijn: a goed en op lange termijn nog beter; b goed, maar op lange termijn slechter; c slecht, maar op lange termijn beter; d slecht en op lange termijn nog slechter. par. 26.2

26.9 Een Europese ondernemer die zakendoet in een land met een zeer hoge inflatie moet rekening houden met een grote kans (welk alternatief is onjuist): a op een daling van de valuta van het betrokken land; b dat debiteuren te laat betalen; c op sociale onrust; d op exportbeperkingen opgelegd door de overheid van het betrokken land. par. 26.2

26.10 De bezettingsgraad is een belangrijke maatstaf voor de aantrekkelijkheid van een bedrijfstak. Als de bezettingsgraad van de machine-industrie in Maleisië laag is, mag een machinefabrikant ervan uitgaan dat de prijzen in de bedrijfstak: a omlaag gaan, omdat de concurrentie fel is. b omlaag gaan, omdat de concurrentie zwak is. c omhoog gaan, omdat de concurrentie fel is. d omhoog gaan, omdat de concurrentie zwak is.

Page 83: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 83

Hoofdstuk 27 Landenrisico

par. 27.1

27.1 Het landenrisico is het risico dat: a de wisselkoers van een land daalt als een onderneming naar dat land wil

exporteren b door overheidsmaatregelen handelspartners in een bepaald land hun

internationale betalingsverplichtingen niet kunnen nakomen. c handelspartners in een bepaald land hun betalingsverplichtingen niet kunnen

nakomen door een faillissement d een onderneming in een bepaald land wordt genationaliseerd par. 27.1

27.2 Het landenrisico dat een onderneming in een bepaald land loopt, bestaat uit een economische en een politieke component. De economische component van het landenrisico is het risico dat: a de economie in een recessie terechtkomt b de economie te snel groeit waardoor inflatie ontstaat c een deviezentekort in de economie ontstaat d de overheid niet langer aan haar internationale verplichtingen wil voldoen par. 27.2

27.3 Het landenrisico van een in Europa gevestigde bank die krediet verleent aan het buitenland bestaat uit de mogelijkheid dat: a ondernemingen in het buitenland hun schuld niet kunnen terugbetalen als gevolg

van een ongunstige conjuncturele ontwikkeling; b rente- en aflossingsverplichtingen niet worden nagekomen als gevolg van het

faillissement van een buitenlandse klant; c een buitenlandse overheid beslag legt op de deviezen van de bank; d buitenlandse schuldenaars hun verplichtingen niet kunnen nakomen vanwege een

gebrek aan deviezen in het land. par. 27.2

27.4 De debt-service ratio geeft de verhouding weer tussen de: a export en de import; b buitenlandse schuld en de export; c rente- en aflossingsverplichtingen op de buitenlandse schuld en de export; d rente- en aflossingsverplichtingen op de buitenlandse schuld en de

deviezenreserves. Van een land zijn de volgende gegevens op de betalingsbalans van een bepaald jaar bekend (bedragen in € 1 mld): Export van goederen en diensten 50 Import van goederen en diensten 48 Saldo inkomens- en inkomensoverdrachten balans -8 Buitenlandse schuld 40 Betaalde rente en aflossing op de buitenlandse schuld 8 Internationale deviezenreserves 6 BBP 100

Page 84: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 84

par. 27.2 27.5 De importdekking bedraagt:

a 0,8 maanden b 1,5 maanden c 5 maanden d 1 jaar par. 27.2

27.6 Welke ontwikkeling is geen duidelijk signaal dat betalingsproblemen in een land aanwezig zijn of dreigen? a Het IMF weigert kredietverlening aan het betrokken land; b De invoerdekking daalt van 14 naar 12 maanden; c Kredietverzekeraars geven geen dekking voor exporttransacties naar het

betrokken land; d Het land heeft een hardnekkig tekort op de lopende rekening en een stijgende

buitenlandse schuld die voor een steeds groter deel uit kortlopende leningen bestaat.

par. 27.2

27.7 Een onderneming komt op grond van de Operations Risk Index (ORI) tot de conclusie dat een investering in een bepaald land niet gewenst is. De verkoopmanager van het bedrijf brengt op grond van haar ervaring met export naar het desbetreffende land daartegenin dat de rendementskansen zeer goed zijn. De leiding zal: a de beslissing heroverwegen omdat de ORI geen rendementsaspecten als

economische groei meeweegt; b antwoorden dat rendementsaspecten als economische groei en loonkosten per

eenheid product al in de ORI zijn meegewogen; c antwoorden dat een mogelijk deviezentekort in het land wel van belang is voor een

directe investering in het land, maar niet voor export naar het land; d antwoorden dat rendementsoverwegingen geen rol spelen bij internationalisering. par. 27.3

27.8 Een onderneming uit het midden- en kleinbedrijf gaat over tot het exporteren van een massaproduct naar een buurland. De verkoopmanager vreest echter betalingsproblemen en doet voorstellen voor het verminderen van het betalingsrisico. Zij kan dit risico het best verminderen door: a vooruitbetaling te eisen; b een geconfirmeerd documentair krediet te eisen; c het afsluiten van een exportkredietverzekering; d afzetspreiding te realiseren. par. 27.3

27.9 Een ondernemer sluit een order met een Ghanese importeur voor de levering van een hoeveelheid goederen. In het contract tussen exporteur en importeur wordt vastgelegd dat betaling zal plaatsvinden met behulp van een documentair krediet. Indien het landenrisico met betrekking tot Ghana vrij groot is, zal de ondernemer het documentair krediet laten confirmeren door zijn bankrelatie. Hierdoor wordt de vordering op de importeur omgezet in een vordering op: a de exporteur; b de bank van de importeur; c de bank van de exporteur; d een kredietverzekeraar. par. 27.3

27.10 Een bank zal meestal alleen overgaan tot het confirmeren van een documentair exportkrediet naar een land met een hoog landenrisico als: a de overheid van het desbetreffende land garant staat; b de bank een exportkredietverzekering kan afsluiten;

Page 85: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 85

c de bank beschikt over zekerheden in de vorm van een deposito dat de bank van de importeur bij haar aanhoudt;

d de bank beschikt over zekerheden in de vorm van schulden die de importeur bij de bank heeft.

par. 27.3

27.11 Een bank met veel vestigingen in het buitenland overweegt een vestiging te openen in een land met een hoog risico en een scenario waaruit blijkt dat ongunstige ontwikkelingen in het land op vrij korte termijn niet zijn uit te sluiten. Een bank heeft boven veel andere multinationale ondernemingen het voordeel dat zij: a lagere toe- en uittredingskosten heeft; b geen nadelig imago heeft als gevolg van haar multinationale karakter; c hogere toe- en uittredingskosten heeft; d vanwege haar monetaire activiteiten geen landenrisico loopt.

Page 86: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 86

Antwoorden op de meerkeuzevragen

Hoofdstuk 1 1.1 b 1.2 a 1.3 c 1.4 d 1.5 d 1.6 a 1.7 d 1.8 a 1.9 a 1.10 b 1.11 a

Hoofdstuk 2 2.1 c 2.2 a 2.3 c 2.4 b 2.5 c 2.6 b 2.7 d 2.8 c 2.9 d

Hoofdstuk 3 3.1 b 3.2 b 3.3 d 3.4 c 3.5 d 3.6 a 3.7 c 3.8 d 3.9 a 3.10 d 3.11 d

Hoofdstuk 4 4.1 d 4.2 c 4.3 d 4.4 d 4.5 b 4.6 b 4.7 a 4.8 b 4.9 c 4.10 c 4.11 a 4.12 c 4.13 a

Hoofdstuk 5 5.1 d 5.2 c 5.3 c 5.4 a 5.5 d 5.6 b 5.7 c 5.8 b 5.9 d 5.10 c 5.11 a 5.12 d

Hoofdstuk 6 6.1 b 6.2 a 6.3 b 6.4 b 6.5 c 6.6 a 6.7 b 6.8 b 6.9 a 6.10 b 6.11 b 6.12 d 6.13 d 6.14 b 6.15 d 6.16 c 6.17 b 6.18 d 6.19 c 6.20 d

Hoofdstuk 7 7.1 d 7.2 a 7.3 c 7.4 a 7.5 b 7.6 c 7.7 d

Page 87: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 87

Hoofdstuk 8 8.1 b 8.2 d 8.3 a 8.4 b 8.5 d 8.6 c 8.7 a 8.8 b 8.9 a 8.10 c

Hoofdstuk 9 9.1 b 9.2 b 9.3 a 9.4 b 9.5 a 9.6 d 9.7 b 9.8 a 9.9 c 9.10 b 9.11 d 9.12 c 9.13 c 9.14 c 9.15 c

Hoofdstuk 10 10.1 d 10.2 a 10.3 b 10.4 a 10.5 c 10.6 d 10.7 c 10.8 c 10.9 a 10.10 a 10.11 d 10.12 a

Hoofdstuk 11 11.1 b 11.2 c 11.3 c 11.4 b 11.5 c 11.6 b 11.7 d 11.8 d 11.9 c 11.10 c 11.11 c 11.12 d 11.13 d 11.14 c 11.15 a 11.16 b 11.17 b 11.18 b 11.19 b 11.20 a

Hoofdstuk 12 12.1 d 12.2 c 12.3 a 12.4 b 12.5 d 12.6 c 12.7 c 12.8 d 12.9 d 12.10 a 12.11 a 12.12 c

Hoofdstuk 13 13.1 b 13.2 b 13.3 b 13.4 a 13.5 d 13.6 a 13.7 d 13.8 c 13.9 a 13.10 c 13.11 b 13.12 d 13.13 d 13.14 a 13.15 c 13.16 c 13.17 c 13.18 d

Page 88: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 88

Hoofdstuk 14 14.1 a 14.2 b 14.3 d 14.4 c 14.5 d 14.6 b 14.7 a 14.8 b 14.9 d 14.10 c 14.11 d 14.12 c 14.13 b 14.14 a 14.15 b 14.16 a 14.17 d 14.18 b

Hoofdstuk 15 15.1 a 15.2 c 15.3 b 15.4 b 15.5 c 15.6 c 15.7 d 15.8 a 15.10 b 15.11 d 15.12 b 15.13 a 15.14 c 15.15 c 15.16 b 15.17 a 15.18 a 15.19 b 15.20 a 15.21 c 15.22 c 15.23 d 15.24 d

Hoofdstuk 16 16.1 b 16.2 b 16.3 c 16.4 b 16.5 a 16.6 a 16.7 c 16.8 d 16.9 b 16.10 b 16.11 a 16.12 c

16.13 c 16.14 c

Hoofdstuk 17 17.1 a 17.2 c 17.3 a 17.4 b 17.5 d 17.6 d 17.7 c 17.8 c 17.9 d 17.10 c 17.11 a 17.12 b 17.13 c 17.14 c 17.15 d 17.16 a 17.17 b 17.18 a 17.19 c

Hoofdstuk 18 18.1 b 18.2 c 18.3 a 18.4 b 18.5 a 18.6 a 18.7 d 18.8 a 18.9 d 18.10 b 18.11 a 18.12 b 18.13 c 18.14 b

Hoofdstuk 19 19.1 d 19.2 b 19.3 b 19.4 b 19.5 d 19.6 b 19.7 b 19.8 a 19.9 b 19.10 d 19.11 b 19.12 b 19.13 c 19.14 a 19.15 a 19.16 d 19.17 a

Page 89: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 89

19.18 c 19.19 c 19.20 c 19.21 d 19.22 b 19.23 c 19.24 a

Hoofdstuk 20 20.1 a 20.2 d 20.3 c 20.4 a 20.5 d 20.6 b 20.7 b 20.8 c 20.9 b 20.10 b 20.11 c 20.12 c 20.13 d 20.14 c

Hoofdstuk 21 21.1 a 21.2 c 21.3 b 21.4 c 21.5 c 21.6 c 21.7 a 21.8 a 21.9 a 21.10 d 21.11 b 21.12 c 21.13 a

Hoofdstuk 22 22.1 b 22.2 a 22.3 c 22.4 a 22.5 a 22.6 c 22.7 d 22.8 b 22.9 c 22.10 b 22.11 b 22.12 a 22.13 c 22.14 b 22.15 c 22.16 d 22.17 c 22.18 a

22.19 a 22.20 d

Hoofdstuk 23 23.1 a 23.2 c 23.3 b 23.4 b 23.5 a 23.6 d 23.7 c 23.8 b 23.9 c 23.10 b 23.11 a 23.12 c 23.13 a 23.14 c 23.15 c 23.16 b 23.17 d 23.18 b 23.19 a 23.20 b

Hoofdstuk 24 24.1 b 24.2 b 24.3 c 24.4 b 24.5 a 24.6 d 24.7 b 24.8 b 24.9 a 24.10 b 24.11 d 24.12 c 24.13 c 24.14 c 24.15 c 24.16 d 24.17 c 24.18 a 24.19 a 24.20 b 24.21 b 24.22 b 24.23 a 24.24 a 24.25 a

Page 90: Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economieseba7e9425d2d9d15.jimcontent.com/download/version... · 1.1 In de economie wordt vaak het begrip schaarste gebruikt. Schaarste a is

© 2009 Noordhoff Uitgevers bv

Algemene economie en bedr i j fsomgeving – Meerkeuzevragen 90

Hoofdstuk 25 25.1 d 25.2 b 25.3 b 25.4 c 25.5 b 25.6 a 25.7 a 25.8 c 25.9 d 25.10 b 25.11 c 25.12 b 25.13 b

Hoofdstuk 26 26.1 d 26.2 a 26.3 a 26.4 b 26.5 d 26.6 c 26.7 b 26.8 b 26.9 d 26.10 a

Hoofdstuk 27 27.1 b 27.2 c 27.3 d 27.4 c 27.5 b 27.6 b 27.7 b 27.8 c 27.9 c 27.10 c 27.11 a