H.M.F.Landolt1 A. Aa,AheofAch komtinNederland,Frankrijk,Zwitserland,DuitschlandenEuropeeschRusland...

1670
Militair woordenboek H.M.F. Landolt bron H.M.F. Landolt Militair woordenboek (2 dln.). A.W. Sijthoff, Leiden 1861 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/land016mili01_01/colofon.htm © 2005 dbnl i.s.m. en

Transcript of H.M.F.Landolt1 A. Aa,AheofAch komtinNederland,Frankrijk,Zwitserland,DuitschlandenEuropeeschRusland...

  • Militair woordenboek

    H.M.F. Landolt

    bronH.M.F. LandoltMilitair woordenboek (2 dln.). A.W. Sijthoff, Leiden 1861

    Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/land016mili01_01/colofon.htm

    © 2005 dbnl

    i.s.m. en

  • VII

    Voorrede.

    Het werk dat wij aan het Nederlandsche publiek aanbieden is eene omwerking vande jongste lettervrucht van den ook bij ons reeds gunstig bekenden Duitschenmilitairen schrijver W. RÜSTOW. Het doel, waarmede hij zijn MilitärischesHandwörterbuch het licht deed zien, wordt door hemmet de volgende bewoordingenbekend gemaakt. ‘Wanneer na verloop van tijd de stof eener wetenschap aanmerkelijkaangroeit, dan wordt natuurlijkerwijze de belangstelling van alle beoefenaren dierwetenschap verdeeld; ieder van hen houdt zich met een of met meerdere bijzonderevakken bezig, waarin hij eene volkomenheid zoekt te bereiken, welke hij bij hetverdeelen zijner opmerkzaamheid over den geheelen omvang der wetenschapmoeijelijk zoude kunnen erlangen. Wij kunnen deze verschijning meer dan vroeger,thans ook op het gebied der krijgswetenschap opmerken. En toch kan men nietsafzonderlijk uit het naauwe verband rukken, zonder dat voor een ieder denoodzakelijkheid bestaat, ten minste in algemeene trekken, met datgene bekend tegeraken, waarvoor hij geene bijzondere belangstelling koestert. Deze behoefte kannaar de algemeene meening, het best vervuld worden door z o o g e n a amd ee n c y c l o p e d i e ë n o f w o o r d e n b o e k e n over de bedoelde wetenschap, enzulk een woordenboek is ook het hier aangekondigde werk. Ten einde niet in lastigeen wijdloopige herhalingen te vervallen, heeft de schrijver de hoofdartikelen uitvoerigbehandeld en voor de artikelen welke daarmede in verband staan, meestal slechtsmet een paar woorden op die hoofdartikelen verwezen.’ De vertaler heeft gemeendde buiten-

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • VIII

    dien zeer oppervlakkige biographische schetsen en de opgaven van veldslagen enbelegeringen, achterwege te kunnen laten, daar men deze toch zelden in een werkals het hier behandelde, zal zoeken, ten minste wil men eene eenigzins bevredigendeoplossing krijgen. Daarentegen heeft hij gemeend, bij de geschiedkundigeaanteekeningen omtrent de ontwikkeling der krijgskunde ook datgene, wat meerbijzonder ons vaderland betreft, te moeten voegen, en in het algemeen overal,voornamelijk van het standpunt als Nederlander te moeten uitgaan, zoodat het geheelmeer den naam van omwerking dan dien van vertaling zal verdienen.Met de voorgaandewoorden, gavenwij ruim een jaar geleden onze proef-aflevering

    in het licht. Wij zijn nu aan het einde van het eerste deel gekomen, in weerwil vande moeijelijkheden van allerlei aard, die de uitgave vertraagden, en wier overwinningwij vooral aan de tegenwoordige inteekenaars te danken hebben. Aan degenen, dieons in eenig opzigt behulpzaam waren, vooral aan den Wel-Ed. Gestrengen HeerDELPRAT, kapitein der artillerie, betuigen wij onzen welgemeenden dank.Gedurende het bewerken van dit deel is ons meermalen de dringende behoefte aan

    een Nederlandsch technischmilitair woordenboek gebleken. Gaandeweg hebben wijde termen, die wij veelal met groote moeite vonden, opgeteekend en ons voornemenis dan ook onmiddelijk na de uitgave van het tweede deel een supplement in het lichtte geven, waarin de technische termen uit dit werk met hunne vertaling in het Fransch,Hoogduitsch en Engelsch zullen voorkomen.

    's HAG E , 21 Maart 1861.LANDOLT .

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 1

    A.

    Aa, Ahe of Ach

    komt in Nederland, Frankrijk, Zwitserland, Duitschland en Europeesch Ruslandveelvuldig als de benaming van een stroomend water voor.

    Aalmoezenier.

    (Aumonier.) De Roomsch-Katholijke veldprediker van een zeker troepengedeelte.

    Aanbeeren, Aanbaren,

    alle zeilen bijzetten.

    Aanbouw,

    dus noemt men alle veranderingen van het natuurlijke terrein door menschenhanddaargesteld, gebouwen, kanalen, sloten, landbouw, boomkweekerij, omheining vantuinen en akkers, enz. Een bebouwd terrein is veel meer doorsneden en bedekt, daneen onbebouwd; hoe sterker de bevolking is, des te uitgebreider de A., hoe grooterde A., des te meer komen de genoemde eigenschappen te voorschijn, des te meerbezwaren levert het terrein voor het gesloten gevecht, vooral voor de manoeuvresder kavallerie en artillerie, op. De vermeerderde A. in Europa gedurende de laatsteveertig jaren, kan niet zonder invloed op de gevechtswijze blijven, maar die invloedbepaalt zich hoofdzakelijk tot de beperking der vrijheid van beweging van dekavallerie en artillerie; men overdrijft de zaak echter, als men uit dien vermeerderdenA. besluiten wilde, dat de infanterie nu geheel en al in kleine ligchaampjes van 100à 200 man (kompagnies-kolonnen) zal moeten opgelost worden. Daardoor zoudemen in de gebreken van het verouderde, door rede en ondervinding afgekeurdekordonstelsel vervallen, dat, overal waar de vijand slechts mogelijkerwijze kanoptreden, hem eene gelijke magt wil tegenstellen; de vermeerderde A. geeft juistdoor de vermeerdering der dekkingsvoorwerpen het middel, hier en daar verrassenden met overmagt op te treden, het eenige middel om groote voordeelen te behalen.De bewegingen der infanterie worden door den vermeerderden A. niet belemmerd;zij kan overal gesloten optreden, daar de A. tegelijkertijd de wegen verbeterd envermeerderd heeft; de kavallerie en artillerie kunnen dit echter niet, omdat zelfs eengroot aantal wegen voor die wapens niet voldoende zijn, als zij het geheele terreinniet als weg kunnen gebruiken. Door de uitbreiding van den A. zal dus de kavalleriemeer in kleine afdeelingen, dan in groote massa's gebruikt worden, terwijl haar

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • verrassend optreden nog meer waarde dan vroeger verkrijgt; voor de artillerie zalmen weinig geschikte opstellingen vinden, waaruit zij gedurende eenigen tijd metvrucht werkzaam kan zijn; men moet daarom deze stellingen des te zorgvuldigertrachten te bewaren en er zooveel mogelijk partij van trekken; men moet het grootaantal goede wegen gebruiken om dit wapen snel van de eene gunstige stelling, naarde andere over te brengen en die stellingen, juist daarom in de onmiddelijke nabijheidder wegen uitzoeken. Alle operatiën worden door grooteren A. begunstigd, omdatdaardoor het aantal goede wegen voor de marschen en het gemak der legerverplegingtoeneemt,

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 2

    zoodat men de troepen op marsch en in stelling meer geconcentreerd kan houden,zonder hen gebrek te laten lijden of het land te veel uit te putten.

    Aanleg

    1o. van eene helling of van een talud noemt men de horizontale regthoekszijde, inden regthoekigen driehoek, welke in het profiel door die lijn, met de hoogte derborstwering en de helling zelve gevormd wordt. Men zegt dat eene helling eenenaanleg heeft van 1 op 1, als de aanleg gelijk aan de hoogte is, dubbele, halve A., enz.als de A. het dubbel, de helft, enz. van de hoogte is. 2o. De stelling van het geweer,als het om afgevuurd te worden, aan den schouder gebragt wordt; van den goedenA. hangt hoofdzakelijk de juistheid van het schot af; het geweer hoog aanleggennoemt men het met de monding naar boven houden, hetgeen bij eeresalvo's, enz.plaats heeft.

    Aanleunen, aanleuning.

    Zie Stellingen.

    Aanroepen

    zegt men van schildwachten, die door den roep: Halt! Werda! onbekende personen,patrouilles, enz. op eenigen afstand staande houden, om zich, alvorens hen voorbijte laten gaan, te overtuigen, dat zij geene slechte bedoelingen hebben.

    Aanrijden,

    1o. tot den aanval; opdat bij het A. van geheele eskadrons of regimenten in geslotenorde, deze zoo goed mogelijk bewaard worde, moet eensdeels op hetwaarschuwingskommando ieder ruiter zijn paard goed verzamelen, anderdeels metgematigde gangen begonnen worden, waarna men langzamerhand tot de snellereovergaat. 2o. Een paard bij de afrigting voor het eerst in beweging stellen.

    Aanslagen of Ricochetten.

    Zie Kogelbaan.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • Aanslibbing,

    aangeslibd land, land, dat door de werking van het water eerst kort geleden aangezeten ontstaan is, gewoonlijk zeer week en meestal zelfs voor verspreide infanterieonbegaanbaar.

    Aanstelling.

    1o. A. in eenen militairen rang. 2o. Zooveel als aanstellingsbrief, brevet, patent, d.i.het schriftelijke bewijsstuk van die aanstelling, dat aan den houder, dien rang en dedaaraan verbonden regten waarborgt.

    Aanval en verdediging.

    De oorlog vooronderstelt twee partijen, die een tegengesteld doel hebben; de eenevervolgt het een of andere staatkundige doel, de andere wil verhinderen, dat dit doelbereikt worde, de eerste is de aanvaller, de andere de verdediger. Op zich zelfbeschouwd, is het nu zeer natuurlijk, dat het verschillend staatkundig doel, hetwelkden oorlog ten gevolge heeft, ook eene verschillende aanwending der oorlogsmiddelenvereischt en dat er dus twee verschillende wijzen van oorlogvoeren bestaan, waarvanvolgens de oorspronkelijke verhouding de een, den aanval (het offensieve) door denaanvaller, de andere, de verdediging (het defensieve) door den verdediger aangewendwordt; het zoude wijders zeer natuurlijk zijn, dat het oorspronkelijke doel in iedertijdperk van den oorlog in de handelingen des aanvallers doorstraalde, terwijl evenzoo in ieder tijdperk van den oorlog, de handelingen des verdedigers het voornemended+en zien, dit doel te verhinderen. Dit zoude kunnen plaats hebben, indien aanvalen verdedigingmet verschillendemiddelen optraden of de aard dier middelen volstrektgeen invloed uitoefende. Die middelen zijn echter volkomen dezelfde; beide partijenbedienen zich van legers en vloten en deze hebben aan beide zijden dezelfdeeigenschappen, dezelfde krachten en dezelfde gebreken. Zij oefenen hunne krachtalleen uit door werkelijke handelingen, door het doel van vernietiging te vervullen;zij zijn echter buitendien, het eene leger zoowel als het andere, de eene vloot als deandere, aan vernietiging en verzwakking blootgesteld en onderhevig en dat niet alleendoor 's vijands handelingen, maar ook door de eigene krachtsinspanning. Daarbijkomt nog, dat de oorlog geene handeling van het oogenblik is, noch tot een enkelpunt kan bepaald worden; hij strekt zich veeleer over

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 3

    groote ruimten en over eenen zekeren tijd uit. Hij verdeelt zich dusnoodzakelijkerwijze in afzonderlijke handelingen, welke deels terzelfder tijd opverschillende plaatsen, deels op eene en dezelfde plaats in verschillendeachtervolgende tijdstippen, voorvallen. Uit deze verdeeling van den oorlog inafzonderlijke handelingen, uit de noodzakelijkheid, welke voor beide partijen bestaat,om steeds door werkzame krachtsontwikkeling op te treden, dáár waar zij handelenwillen, in één woord uit den invloed van den aard der middelen op de wijze vanoorlogvoeren, volgt dat de aanvaller, als staatkundige partij, niet op alle punten enten allen tijde offensief kan of moet handelen, noch de verdediger altijd en overaldefensief. Het is veeleer gemakkelijk te begrijpen, dat de verdediger in den loop vanden defensieven veldtogt, dien hij maakt een aanvallende slag kan leveren, met hetstellige doel den vijand te vernietigen en evenzoo dat de aanvaller in den loop vanzijnen offensieven veldtogt een verdedigende slag kan leveren, met het voornemenom dit bepaalde vernietigingsdoel des verdedigers te verijdelen; het is evengemakkelijk te begrijpen, dat, terwijl de aanvaller op het eene punt van hetoorlogstooneel offensief optreedt, namelijk daar, waar zijn stellig doel ligt, hij tevensop een ander punt, waar hij geen beslissend doel vervolgt, defensief kan optreden,als de verdediger daar een bepaald doel zoude kunnen vervolgen of zulks werkelijkdoet, de verdediger kan in eene zijner vestingen zuiver defensief handelen, terwijlhij met een daar buiten verzameld leger offensief optreedt, om den belegeraar tevernietigen en zoo doende het voortzetten van het beleg onmogelijk te maken. Nochaanval, noch verdediging, kan dus zuiver optreden, ieder dezer handelingen heeftgedeeltelijk den aard van de andere, omdat positieve en negatieve, voordeelige enschadelijke bestanddeelen in de legers en vloten, de krijgsmiddelen van beide partijen,vereenigd zijn, waarvan nu de eene, dan de andere, zonder het oorspronkelijke doelin aanmerking te nemen, op den voorgrond treden en zich doen gelden. Het is danook geheel vruchteloos te willen bepalen, welke van beide wijzen van oorlogvoeren,de aanval of de verdediging, als wijze van gebruik der oorlogsmiddelen, de sterksteis; om dit te bepalen, moet men altijd de afzonderlijke tijdstippen onderscheiden.CLAUSEWITZ heeft gezegd: de verdediging is het sterkst; haar karakter is afwachten;zij wint al den tijd, dien de aanval, aan wien de vervolging van het positieve doeltoekomt, verliest. Dit is juist; maar waarop wacht dan de verdediging? Het antwoordhierop is, het gunstige oogenblik, waarop zij zelve aanval kan worden, dat is: eenpositief doel kan vervolgen, waarin alleen de uitkomst te zoeken is. Men ziet uit ditantwoord, dat ontwijfelbaar juist is, dat de verdediging, die slechts lijdelijk wildeafwachten, geheel onvruchtbaar zou zijn, dat de doelmatige verdediging er veeleertevens op moet werken, het oogenblik daar te stellen, waarop zij aanval kan worden.WILLISEN heeft gezegd, dat er ééne werkzame manier van oorlogvoeren bestaat, deaanval; de verdediging kan niets zijn, dan een uitwijken en een zoeken naar hetgunstige oogenblik tot den aanval. Hoezeer de denkbeelden der beide schrijversgeheel uiteen schijnen te loopen, zoo zijn deze toch, bij nader beschouwen van eenen dezelfde meening. Zie verder Oorlog, Operatiën, Gevecht, Veldslag.

    Aanval

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • der vestingen, geregelde, door bestorming; Aanvalsfront. Zie Vestingoorlog.

    Aanvalsoperatie.

    Zie Operatiën.

    Aanvalsplan.

    Zie Dispositie.

    Aanvalspunt.

    Zie Gevecht.

    Aanvallende veldslag.

    Zie Veldslag, Gevecht.

    Aanvallend wapen.

    ZieWapen.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 4

    Aanzeilen

    zegt men van een schip, dat gedurende het zeilen met een ander schip of eenig andervoorwerp in aanraking komt.

    Aanzetten.

    1o. Den mineur A., den bouw van eene nieuwe mijnput of mijngallerij beginnen; 2o.eene lading A., haar door middel van den aanzetter of den laadstok in de kamerbrengen.

    Aanzetter.

    Een werktuig bestemd om de lading in de ziel der vuurmonden te brengen; het bestaatuit eenen cijlindervormigen, houten klos met steel.

    Aardkorf.

    Korf tot het vervoeren van aarde, vooral door demineurs bij het graven vanmijnputtengebruikt om de beneden losgemaakte aarde naar boven te krijgen; daartoe is de A.aan een touw gebonden, dat boven om de as van een windas loopt. Men kan ook A.gebruiken om bij gebrek aan andere doelmatiger werktuigen, aarde van de eene plaatsnaar de andere te vervoeren.

    Aardrijkskunde

    is de wetenschap, die ons bekend maakt, met het wereldligchaam, dat wij bewonen.Men verdeelt haar in wis-, natuur- en staatkundige A.; dewiskundigeA. beschouwtonzen aardbol met betrekking tot den sterrenhemel en als wiskunstig ligchaam; denatuurkundige A. leert ons de natuurlijke gesteldheid der aarde, hare verdeeling inland en water, de afwisseling van bergen en dalen, van vlakten en kusten en deninwendigen bouw der vaste deelen van de aarde kennen, terwijl zij zich tevens metde verschijnselen van onzen dampkring bezig houdt; de staatkundige A. eindelijk,behandelt de verdeeling der aarde in landen en staten, met hunne grenzen, uitbreiding,bewoners en voortbrengselen van natuur en kunst. De krijgskundige A. is dezamenvoeging van alle gegevens, die men uit de algemeene A. verkrijgt en die uiteen militair oogpunt van belang zijn, daargesteld in eene volgorde, welke voor hetkrijgskundig gebruik het meest geschikt is. Menmoet daarbij de belangrijkste punten,het meest doen uitkomenmet naauwkeurige toelichting der militaire verhouding, dieafgeleid kan worden uit de algemeene gegevens, met opzigt tot de oorlogvoering

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • beschouwd. De krijgskundige A. staat tot de militaire terreinleer in dezelfdeverhouding als tot de algemeene A., in de verhouding van praktijk tot theorie. Daarin de werkelijkheid slechts Staten oorlog met elkander voeren, zoo moet dekrijgskundige A. altijd uitgaan van de natuurlijke gesteldheid van enkele staten, metinachtneming van hunne ligging ten opzigte van andere, waarbij tevens de statistischeopgaven in algemeenen zin niet verwaarloosd kunnen worden. Hierbij moet men dannog eene uitgebreider beschouwing van de natuurkundige en de statistischebetrekkingen voegen. De vele werken, die den naam van krijgskundige A. dragen,voldoen naauwelijks aan de geringste vorderingen, die men daaraan doen kan.B r o n n e n . HAHNZOG,Militärgeographie von Europa. BENICKEN, Elemente der

    Militärgeographie von Europa. ADOLF, Lehrbuch derMilitärgeographie von Europa.MALCHUS, Handbuch der Militärgeographie von Europa. ROON, MilitärischeLänderbeschreibung von Europa. RUDTORFFER, Militärgeographie von Europa.KILLMEIJER, Militärgeographie von Europa. LAVALLÉE, Geographie physique,historique et militaire. BEIJER, Krijgskundige aardrijksbeschrijving.

    Aardwind.

    Zie Dommekracht.

    Achterhoede.

    Zie Slagorde, Veiligheidsdienst.

    Achterhoedegevecht.

    Zie Gevecht.

    Achterman,

    de man die in het rot achter den anderen staat; de man uit het 2e gelid is dus de A.van dien uit het 1e van hetzelfde rot.

    Achterstel.

    Zie Voertuig.

    Achtersteven.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • Zie Vaartuig.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 5

    Adelaar.

    1o. Sedert den tijd van MARIUS was een zilveren, later onder de keizers een goudenA. op eenen stok bevestigd, het legerteeken der Romeinsche legioenen; ookNAPOLEON I gaf adelaars aan de Fransche regimenten bij de oprigting van het eerstekeizerrijk en in onze tijden heeft NAPOLEON III ze voor het tweede keizerrijkandermaal ingevoerd. 2o. Als wapenteeken is de A. ook het zinnebeeld vanverschillende ridderorden of eereteekenen geworden. Pruissen heeft de orde van denzwarten en die van den rooden A.; de eerste werd in 1701 bij de oprigting van hetkoningrijk Pruissen gesticht; de laatste werd gesticht door den hertog vanAnspach-Baireuth in 1705, werd in 1777 in Pruissen hervormd en in 1791 tot tweederidderorde van Pruissen verheven; de witte A. is eene vroegere Poolsche, thansRussische orde; zij werd reeds in 1326 gesticht en in 1705 vernieuwd.

    Adelborst

    bij de oude Duitsche kavallerie, vooral in de 17e eeuw de benaming voor de jonkers,jonge edellieden, die bij dat wapen dienden, zonder nog eenen rang te bezitten. Bijons te lande is het tegenwoordig de benaming van jonge lieden, die tot officier bijde zeemagt worden opgeleid.

    Adjudant.

    Een officier, die bij een korps of bij een' hoofdofficier tot het verrigten van specialediensten, het uitgeven en overbrengen van bevelen, het voeren der correspondentie,enz. gevoegd is. Men benoemt de A. naar het korps, waaraan zij toegevoegd zijn,bataillons-, regiments-, brigade-adjudanten. Een bepaalde rang is niet altijd aan eenebepaalde adjudantsplaats verbonden. De A. worden hetzij uit de korpsen bij wierbevelhebbers zij dienst doen of uit een bijzonder korps - het korps adjudanten (in hetDuitsch adjudantur) - gekozen, waarbij zij dan eene afzonderlijke bevorderinghebben. Hoe grooter het troepengedeelte is, waarbij een officier tot A. wordtaangesteld, des te hooger moet ook in den regel zijn rang zijn; bij de meeste legerswordt deze regel dan ook vrij algemeen gevolgd. A. bij kleinere troepenafdeelingen,bataillons, regimenten, soms ook brigades worden meestal uit die afdeelingen zelvegekozen; die van grootere, divisiën, legerkorpsen enz. uit het korps adjudanten. Mengeeft aan hoogere generaals ook wel, behalve de A. van hunne onderhebbendelegerafdeeling, nog persoonlijke A., deels om hen in hunne bijzondere zakenbehulpzaam te zijn, deels als eene soort van eerbewijzing. In een aantal legers, ookbij ons, bestaat tusschen den hoogsten onderofficier en den laagsten officiersrangnog de rang van adjudant-onderofficier; dit is nog een overblijfsel van vroegeretijden toen slechts edellieden officier konden worden, zonder dat zij daarom deminstemilitaire vorming behoefden te bezitten. Men stelde dan menschen van burgerlijke

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • afkomst met den hoogst mogelijken rang beneden dien van officier aan, om denwaren last van de dienst te dragen.

    Administratie

    of bestuur van het leger. Als men onder de militaire organisatie van eenen staat, denaard en de wijze der zamenstelling van zijn legerwerktuig verstaat, dan is de A. daar,om dit werktuig in eenen geregelden en regelmatigen gang te houden. Het krijgsbeheermoet zoowel in vredes- als in oorlogstijd werkzaam zijn; even als zich van het geheelder strijdkrachten van eenen staat, een gedeelte afzondert, tot bereiking van eenbijzonder doel, zoo geschiedt dit ook bij de A.; een gedeelte daarvan zondert zich afen volgt het operatieleger of de verschillende operatielegers; een ander gedeelte blijftachter en zorgt voor de werkzaamheid van alle takken van krijgsbeheer, vooral methet oog op de voeding en de aanvulling van het operatieleger. Het krijgsbeheer strektzich over de volgende hoofdtakken uit: 1o. personeel, aanvulling van het leger,bevorderingen, belooningen, pensioenen. 2o. uitrusting en bewapening, waarvan eenonderdeel de zorg voor de remonte, een ander de vervaardiging van wapens, buskruiden overige munitie is. 3o. taktische

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 6

    organisatie en vorming der troepen. 4o. verpleging en huisvesting. 5o. geneeskundigedienst. 6o. militaire justitie. 7o. geestelijke aangelegenheden. 8o. betaling enverrekening der soldij in het bijzonder en van alle uitgaven van het krijgswezen inhet algemeen.Het geheele krijgsbestuur van een land staat altijd onder een centraal hoofdbestuur

    - ministerie van oorlog, militaire directie van het rijk, - waarvan de verschillendebureaux voor de enkele hoofdtakken onmiddelijk afhangen. Dit bestuur kan overigensnaar zeer verschillende beginselen ingerigt zijn; bij het eene stelsel, het provincialebestuur, heeft de provinciale kommandant, een hoogere generaal, die het bevel overeene provincie voert, het toezigt over het geheele militaire beheer dier provincie,waarvan het bestuur door eenige beambten op dezelfde wijze gevoerd wordt, als ditdoor het ministerie van oorlog voor het geheele land geschiedt. Het ministerie houdtdan slechts de algemeene leiding in handen en ziet toe, dat de provincialekommandanten de algemeene wetten en regelen voor het krijgsbeheer volgen.Bij het centrale bestuur daarentegen, zoo als ook bij ons te lande bestaat, is aan

    den provincialen kommandant, niet meer dan het eigenlijke bevel over de troepenovergelaten, terwijl naast hem een afzonderlijk administratief beheer bestaat, dat deverpleging, huisvesting, aanvulling, enz. der troepen bestuurt en in dit opzigtregtstreeks met het ministerie van oorlog in overeenkomst treedt. Daar het beheeren het gebruik der troepen in het naauwste verband met elkander staan en men nooiteenige vraag omtrent hun gebruik volledig kan beantwoorden, zonder daarbij tevensde vraag voor hunne verpleging op te lossen, zoo is het provinciale stelsel verreboven het centrale te verkiezen; het geeft ook meer zekerheid, dat ieder afzonderlijkdeel van het leger volmaakt verzorgd is, dat er menschen zijn, die er de behoeftenen den toestand van kennen en dat het dus zonder groote bezwaren in korten tijd tevelde kan trekken, iets, dat van het grootste gewigt is. Zoo als reeds uit het voorgaandeblijkt, kan dan ook het centrale stelsel niet met alle gestrengheid toegepast worden,wel, zoo als het bijv. in Frankrijk geregeld is, deels om het leger steeds geheel in dehand te houden, deels om de kwade administratie der provinciale kommandanten enandere bevelhebbers te voorkomen; de vraag is dan echter nog, of men dit doelwerkelijk bereikt heeft.Niemand kan beter dan de minister van oorlog, het hoofd van het krijgsbeheer in

    vredestijd, de militaire kracht van het land en de middelen, waardoor zij zonderstoornis kan aangewend worden, beoordeelen; van alle generaals van het land - menmoet dan noodzakelijk veronderstellen, dat hij een generaal, een krijgsman is - kaner ook moeijelijk één beter dan hij, een helder doorzigt in de ware staatkundigebelangen en oogmerken van het land hebben. Hieruit volgt het nut, dat er in gelegenis, den minister van oorlog, die daartoe als krijgsman, de noodige geschiktheid moethebben, als chef van den generalen staf aan den opperbevelhebber toe te voegen; ditlevert het voordeel op, dat hij de volledige kennis van het krijgsbestuur mede in hetleger brengt en dat hij, met grondige kennis van zaken en personen, zijne bevelenaan de beambten van het ministerie kan zenden, welke hij in hunnen gewonenwerkkring achtergelaten heeft. Dit is even voordeelig voor het land als voor het leger;men zou dus bij de keuze van eenen minister van oorlog, steeds daarop moeten letten,of hij de vereischte eigenschappen voor chef van den staf van een groot leger heeft.In het algemeen kan men wel beweren, dat een goede minister van oorlog en een

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • goede chef van den staf vele eigenschappen gemeenmoeten hebben. De administratieals wetenschap geeft ons eene theoretische verzameling der wetten voor deafzonderlijke takken van krijgsbestuur en den aard en de wijze hunner zamenwerking,alsook de toepassing dier wetten in tijd van oorlog en van vrede.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 7

    B r o n n e n . RICHTHOFEN, Der Haushalt der Kriegsheere. VAUCHELLE, Coursd'administration militaire. (CANCRIN), Militär ökonomie im Frieden und Krieg.BOERS, Handleiding tot de kennis der militaire administratie. HARDENBERG,handleiding tot de kennis van de bestaande krijgsregeling der landmagt en Beknoptehandleiding ten dienste der administratie te velde.

    Admiraal,

    hetzelfde ter zee, wat een generaal te land is; bevelhebber van eene vloot, of van eengedeelte daarvan, van een eskader. De geleerden zijn het over den oorsprong van ditwoord niet eens, de meesten willen het uit het Oosten afleiden (Almirante). Zoo alsde generaals volgens hunnen rang in verschillende klassen verdeeld zijn, zoo heeftdit ook plaats bij de admiraals, die gezamenlijk Vlagofficieren genoemd worden enonderscheiden zijn in admiraals, vice-admiraals en schout-bijnachten(contre-admiraals). Ieder A. heeft het regt eene vierkante vlag in top te voeren ophet schip, waarop hij zich bevindt; van daar den naam van vlagofficier voor hem,vlagschip (admiraalschip) voor het schip; de admiraal voert zijne vlag in top van dengrooten mast, de vice-admiraal in den fokkemast, de schout-bij-nacht in denbezaansmast. Als eene vloot in drie afdeelingen, voorhoede, bataille en achterhoedeingedeeld is, zoo voert de admiraal de bataille, de vice-admiraal de voorhoede en deschout-bij-nacht de achterhoede; deze laatste heet dan ook bij de Engelschen RearA. (achterhoede admiraal) bij ons schout-bij-nacht, omdat hij vroeger gedurende dennacht voor de veiligheid der vloot waakte.

    Admiraliteit,

    het collegie dat het bestuur van het zeewezen van eenen geheelen staat voert. Hierte lande had men vóór 1795 vijf admiraliteiten: die van deMaas, welke te Rotterdamzitting hield, die van Amsterdam, die van Zeeland te Middelburg, die van hetNoorderkwartier of Westfriesland, beurtelings te Hoorn en Enk-huizen en die vanFriesland te Harlingen. De admiraliteitsregtbank beslist alle geschillen omtrentschipbreuk, haverij, overboord werpen van goederen, prijsgemaakte schepen, enz.

    Advysjagt,

    een klein oorlogsvaartuig, waarvan men zich bedient om rapporten en bevelen vanhet eene schip naar het andere, van het eene marine-station naar het andere of naarhet vaderland over te brengen; zoo lang men nog raderstoomschepen heeft, wordendeze bij voorkeur als A. gebruikt.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • Afbreken,

    1o. van pelotons, enz. Zie Evolutiën; 2o. een gevecht (zieGevecht), een veldslag. Ditwordt voor eene der partijen des te moeijelijker, naarmate de andere niet tevreden ismet de tot daartoe verkregen uitkomst en naarmate de tegenstanders elkander meergenaderd zijn.Wanneer ten gevolge van de verbetering der vuurwapenen, het gevechtmeer op eenen afstand gevoerd wordt, wordt het A. in het algemeen gemakkelijker,omdat de partij, welke de overhand heeft, dit niet zoo dadelijk inziet en omdat zij devoorbereidende bewegingen tot het A. niet bemerkt. Tegenover eenen vijand, die devernietiging zijns tegenstanders ernstig wil, kan men zonder groote verliezen engunstige omstandigheden, zoo als bijv. de invallende duisternis, toevallig oponthoudin 's vijands voorwaartschen marsch, het gevecht slechts dan A. als men nogongeschonden reserves en geen gebrek aan kavallerie en artillerie heeft. In hetalgemeen kanmen een gevecht des te gemakkelijker A. naarmate zulksminder noodigis.

    Afbijten

    der patroon; bij het laden van het geweer, de eenvoudigste wijze ze te openen endaarom bij de meeste geweren, die met patronen geladen worden, in gebruik. Hieren daar wordt de patroon losgerukt in plaats van afgebeten. Bij sommige stelsels,bijv. bij dat van DREIJSE (het Pruissische naaldgeweer) wordt de patroon niet geopenden is dus het A. overbodig.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 8

    Afdaling in de gracht.

    Zie Vestingoorlog.

    Afdanken,

    geworven soldaten, na verloop van hunne aangegane verbindtenis of bij het eindevan eenen oorlog ontslaan. Het woord A. is niet gebruikelijk voor het ontslag vanmiliciens.

    Afdrijven.

    Een schip drijft af, als het zich ten gevolge van wind of stroom, zijwaarts van zijnenkoers verwijdert. De afstand, welke het op deze wijze gedurende eenen bepaaldentijd aflegt noemt men afdrijving, afzeiling of wraak.

    Affuiten

    zijn toestellen waarop de vuurmonden geplaatst worden, om ze af te vuren, zij krijgennaar de bestemming der vuurmonden, dan ook verschillende inrigtingen. De veld-,berg-, vestings-, belegerings- en scheepsaffuiten moeten aan bijzondere voorwaardenvoldoen. DeA. worden uit hout en ijzer, somtijds geheel uit ijzer vervaardigd. Behalveeenige geheel afwijkende soorten van A., verdeelt men ze tegenwoordig in 2hoofdsoorten:wangaffuiten en blokaffuiten. De eerste bestaan uit twee evenwijdigeof uiteenloopende zijwangen, die door drie of vier kalven en een aantal ijzerensluitbouten met elkander vereenigd zijn. Het voorste gedeelte der A., dat naar denvijand gekeerd is noemt men kop, het achterste staart. In de zijwangen zijn tapgateningesneden, die ijzeren tappannen bevatten; hierin rusten nu de tappen van denvuurmond enworden door de tapdekplaten gedekt en bevestigd. Dit is het wezenlijkeder inrigting.De veldaffuiten voor kanons en houwitsers kunnen even goed wang- als

    blokaffuiten zijn; bij ons leger behooren zij tot de laatste soort; in elk geval wordenzij van eene as en raderen voorzien, om ook als achterstel van een gemakkelijkbeweegbaar voertuig (Zie Voertuigen) te kunnen dienen. Indien een stuk veldgeschutafgelegd is, dan rust de affuitstaart op den grond, terwijl de monding van denvuurmond omtrent 1 Ned. El boven den grond verheven is, waardoor de bedieningzeer gemakkelijk gemaakt wordt. In Oostenrijk, Pruissen, Rusland en Beijeren, waarmen nog wangaffuiten voor het veldgeschut bezigt, verkiest men algemeen deevenwijdige stelling der zijwangen boven de uiteenloopende, omdat daarbij destevigheid van de verbinding door de kalven grooter is. De kalven der wangaffuitenhebben de volgende benamingen: frontkalf, middelkalf, dat veelal weggelatenwordt, broek- of stelkalf en staartkalf waarbij tot verbinding met den voorwagen

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • een gat, klapmutsgat genoemd, is aangebragt of waaraan zich tot datzelfde eindeeen affuitoog (hetgeen bij de blokaffuiten altijd plaats heeft) bevindt.De afmetingen van de zijwangen hangen hoofdzakelijk van het kaliber en de soort

    van den vuurmond af. Bij kanonaffuiten neemt de hoogte naar den staart toe, af,opdat de A. niet te zwaar worde. Evenzoo neemt ook de zwaarte van het affuitlijf bijblokaffuiten van den kop naar den staart af. Hoe grooter de elevatie is, waarondereen vuurmond gebruikt wordt, des te grooter wordt de verticale druk op de A., deste geringer wordt tevens de terugloop; hieruit volgt dat de houwitseraffuiten inverhouding der lading, veel sterker dan de kanonaffuiten moeten gemaakt worden.De zijwangen der wangaffuiten, zoowel als het affuitlijf en de zijwangen derblokaffuiten worden door een aantal ijzeren deelen versterkt. De noodige elevatiewordt aan de vuurmonden gegeven, door de stelschroef.Men kan haar bijwangaffuiten bijv. de volgende inrigting geven: vóór het broekkalf bevindt zichtusschen de zijwangen eene horizontale rigtas; in het midden daarvan (of van hetkalf zelf, zoo als bij ons te lande plaats vindt) is eene schroefmoer ingesneden, waarinde stelschroef door vier horizontale armen loodregt op en neder kan bewogen worden.De vuurmond rust dan met zijne druif of zijn bodemstuk onmiddellijk op de schroefof wel op een stelschroefkussen, dat uit leder bestaat en op den kop der schroef isaangebragt. Bij de blok-

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 9

    affuiten wordt de stelschroefmoer in het affuitlijf aangebragt. Bij onze artillerie heeftmen van het zware veldmaterieel de A. voor kanon van 12 en die voor kanon van6 en houwitser van 15 duim, model 1827; van het ligte veldmaterieel de A. voorligt kanon van 12 en houwitser van 15 duim, model 1842 en die voor ligt kanonvan 6 en houwitser van 12 .De bergaffuiten onderscheiden zich van de overige veldaffuiten door de grootst

    mogelijke ligtheid en zoo zij wangaffuiten zijn, door zoominmogelijk spoorbreedte.Indien zij niet alleen op lastdieren vervoerd, maar bij voorkomende omstandighedenook getrokken moeten worden, dient aan den staart eene inrigting te bestaan om ereen disselboom aan te kunnen bevestigen; bij ons koloniaal bergaffuit wordt hetpaard tusschen de beide affuitboomen aangespannen.Alles wat hierboven van de veldaffuiten gezegd is, blijft ook, wat de hoofdzaak

    betreft, van toepassing op de belegeringaffuiten voor kanonnen der houwitsers; zijkunnen ook blok- of wangaffuiten zijn, doch verkrijgen natuurlijkerwijze zwaardereafmetingen voor de grootere kalibers, waarvoor zij moeten dienen. Indien zij afgelegdzijn, moeten de tappannen zoo veel naar voren geplaatst zijn, dat het stuk ver genoegin het schietgat rijke om dit niet bij de ontbranding te beschadigen; deze plaatsingder tappannen is echter zeer nadeelig voor de verdeeling van den last, als de vuurmondopgelegd is en op verren afstand vervoerd moet worden; men heeft dan ook veelalbij de belegeringaffuiten een tweede stel tappannen aangebragt, die meer naar denstaart toe geplaatst worden en waarin de vuurmond bij vervoer gelegd wordt. Bij onsheeft men belegeringaffuiten voor bronzen kanonnen van 24, 18, 12 en 6 , voorijzeren kanonnen van 6 en voor den houwitser van 20 duim.De meeste verscheidenheid bestaat bij de vesting- en positieaffuiten in het

    algemeen. De gewone vestingaffuiten, die tot het gebruik van kanonnen en houwitsersachter schietgaten dienen, hebben de meeste overeenkomst met de tot nu toeopgesomde soorten van A.; zij kunnen blok- of wangaffuiten zijn en onderscheidenzich van de reeds beschrevene door houten (bij ons echter ijzeren) assen, kleinerraderen en kortere wangen.Eene tweede soort van vestingaffuiten zijn de walaffuiten, welke ingerigt zijn,

    om het vuur in zeer verschillende rigtingen over eene borstwering te brengen, waartoezij op daartoe dienende houten ramen geplaatst worden. Er bestaan verschillendemodellen van deze walaffuiten, waarvan het Fransche, ook bij ons aangenomen, hetmeest gebruikelijke is.Het raam bestaat uit twee zijraambalken, die door verschillende

    raamverbindingsstukken vereenigd zijn; het is van voren om eene ijzeren spilbeweegbaar en loopt van achterenmet twee rollen over een in den grond vastgelegdenhouten cirkelboog, waardoor men den vuurmond gemakkelijk in de verlangde rigtingkan brengen. De eigenlijke affuit bestaat uit twee stand- en twee schoorwangen, opwier vereeniging zich de tapgaten bevinden; de beide zijwangen worden door kalvenen sluitbouten verbonden, terwijl de stelschroef met moer op een middelstuk metverhooging, dat zich tusschen de zijwangen bevindt, is aangebragt. De A. is van tweeraderen voorzien, die met hunne ijzeren naven over de zijraambalken loopen. Dezeraderen worden alleen voor het vervoer gebruikt, als de A. van het raam is afgenomen.Om dit te bewerkstelligen, worden de rollen van het raam weggenomen, dit zakt danvan achteren en de afluitraderen komen dan van zelfs op den grond te staan. Deze

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • walaffuit kan als vesting-, belegering-, kust- en kazemataffuit gebruikt worden.Bij ons te lande heeft men dergelijke A. voor ijzeren kanonnen van 80, 60 en 36en voor bronzen kanonnen van 24, 18, 12 en 6 , als ook voor ligt kort kanon van12 , 6 kanon (zwaar) en lange houwitser van 15 dm.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 10

    Eene derde soort van vestingaffuiten zijn de kazemataffuiten,waarvan de naam hetgebruik aanwijst: zij moeten het stuk niet ver boven den grond verheffen en denminst mogelijken terugloop hebben. Zij bestaan gewoonlijk uit twee evenwijdigezijwangen, door kalven verbonden, en van vier lage blokraderen voorzien, waarvande voorsten zes gaten hebben tot het doorsteken der handspaken, waarmede het stukvooruit gebragt moet worden; somtijds ook hebben zij slechts de twee voorsteblokraderen en zijn dan van achteren van eene rol voorzien. In dat geval loopen deraderen over de radleiderstukken en de rol in den rollooper van een laag raam. Descheepsaffuiten, roopaarden of rolpaarden gelijken veel op de kazemataffuitenvan deze soort; zij hebben gewoonlijk slechts twee kalven, waarvan het voorste hetkalf, het achterste, dat tot plaatsing van de wig dient, waarmede de verhooging aanden vuurmond gegeven wordt, de stelwig genaamd wordt. De achtereinden derwangen zijn trapvormig uitgesneden; tusschen de beide houten assen, waarop dezijwangen rusten, ligt eene ijzeren plaat zool genaamd, waarop het stelblok geplaatstis. Voor korte afstanden komt het er vooral op aan, het geschut zoo laag mogelijk terigten om aan het vijandelijke schip, dat men aanvalt, grondschoten toe te brengen.In den laatsten tijd heeft men echter getracht, ook op groote afstanden een juisterschot van scheepsgeschut te verkrijgen. Vooral de Amerikanen zijn er op bedachtgeweest, kleinere schepen met weinig stukken, doch van groot kaliber uit te rusten,ten einde daardoor het hoofd te kunnen bieden aan de zwaar bewapende linieschependes vijands, door hen reeds op groote afstanden verliezen toe te brengen. Hiertoewas nu niet alleen eene juistere inrigting van den opzet, maar ook een juister behoudenvan de vereischte elevatie noodig. Dit wordt echter zeer belemmerd door deaanhoudende beweging van het schip, een gebrek, dat niet anders te verhelpen was,dan door de uitvinding van toestellen, waardoor het stuk door de beweging van hetschip zelf afgevuurd wordt en dat wel op het oogenblik als de stand van het stukovereenstemt met de verlangde elevatie. De regel is eigenlijk, dat de kommandeurover het stuk ziet en aftrekt op het oogenblik, dat de rigtlijn op den horizont komt,dat is horizontaal is, daar de opzetten op horizontale rigtlijnen berekend zijn. Zulke,gedeeltelijk zeer zamengestelde toestellen, zijn dan ook werkelijk uitgevonden, dochworden nergens gebruikt. Voor de kleine carronnades gebruikt men rolpaarden zonderraderen, zoogenaamde sleden, die om eene ijzeren bout, als om eene as draaijen.(Zie ook Draaibas). Men gebruikt op kleinere vaartuigen eene dergelijke inrigting,eene soort van raamaffuit, als men op het dek of ook tusschendeks in het midden vanhet schip eenige weinige stukken van groot kaliber wil stellen, welke afwisselenddoor eene geschutspoort aan stuurboord, dan weder aan bakboord moeten vuren.(Men zie over nieuwere Amerikaansche constructie van scheepsaffuiten: MÖRINGArmee und Flotte der Vereinsstaaten.)Eene vierde soort van vestingaffuit eindelijk, zijn de depressie-affuiten,waarvan

    men zich in bergvestingen bedient, om op betrekkelijk geringe afstanden uit de hoogtenaar de laagte te vuren; de Engelschen hebben zulke A. in Gibraltar, de Saksers inKönigstein, de Pruissen in Ehrenbreitstein. De Saksisch-Pruissische depressieaffuitbestaat uit de onderlade, welke op vier blokraderen rust en het onderstel van hetgeheel uitmaakt; demiddellade, waarvan het voorste gedeelte door een scharniermet het voorste gedeelte der onderlade vereenigd is en waarvan het achterste gedeelterijzen en dalen kan; eindelijk de bovenlade, die zich in de middellade beweegt enwaarop de vuurmond rust. Tot het opligten en nederlaten van het achterste gedeelte

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • der middellade dient de rigtbok, welke uit twee schuin oploopende stukken bestaat,aan wier boveneinde een takel is aangebragt, waarvan het

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 11

    eene touweinde met de middellade verbonden is, het andere over eene as, boven deonderlade loopt. Deze A. is voor kanons van 6 en 12 ingerigt en door haar kan hetstuk een' dalingshoek van 45o verkrijgen. De Engelsche depressie-affuiten bestaanuit een blok dat op vier raderen van gegoten ijzer rust en dat van achteren iets hoogerdan van voren is; aan het voorste gedeelte zijn twee ijzeren wangen, waarin detappannen zijn aangebragt; op het achterste gedeelte ligt eene houten wig, waarinzich de stelschroefmoer bevindt. Deze A. kan aan het stuk 30o daling geven; zij zijnechter in de rotsgallerijen van Gibraltar niet bruikbaar; hier heeft men de volgendeinrigting gemaakt. Een balk is met één einde aan een scharnier boven het schietgatbevestigd en reikt met het andere einde in de kazemat, waarmede het, door middelvan een touw, dat over eene katrol loopt, aan den sleutel van hel gewulf bevestigdis, zoodat dit gedeelte opgeligt en nedergelaten kan worden. Aan dezen balk hangtde vuurmond in twee ijzeren banden. De balk dient dan eigenlijk tot affuit en totrigtmiddel, maar om de rigting naauwkeuriger te kunnen nemen is de achterste bandnog van eene stelschroef voorzien.De A. van mortieren,mortierstoelen genaamd, moeten vooral eene groote

    stevigheid bezitten, om aan den sterken schok, welke zij bij de groote elevatie en hetbetrekkelijk gering gewigt der mortieren, verduren moeten, weerstand te kunnenbieden; reeds deze omstandigheid is voldoende om demortierstoelen niet van raderente voorzien; het vervoer der mortieren geschiedt, hetzij met of afgezonderd van hunnestoelen, op bijzondere wagens,mortierwagens genoemd, bij ons te lande op denlastwagen of beter nog met den lastsleper. De mortierstoelen, vooral die van grootekalibers, mogen verder niet hoog boven den grond staan, omdat anders, vooral bijhooge elevatiën, de bom er moeijelijk ingebragt kan worden. De mortier heeft geenterugloop noodig, omdat hij niet onmiddellijk achter eene borstweringwordt opgestelden niet door schietgaten behoeft te vuren. De stoel moet echter een uitgestrektgrondvlak hebben, ten einde de bedding door den schok niet te spoedig te vernielen.De gewonemortierstoelen zijn houten of gegoten ijzerenwangaffuiten zonder raderen.In den laatsten tijd en ook bij ons gebruikt men alleen ijzeren. De mortieren hebbengewoonlijk hunne tappen aan het bodemstuk en zijn dus staande, de rigtmiddelen,gewoonlijk uit stelblokken van verschillende afmetingen bestaande, zijn van vorenaangebragt en werken dus op het mondstuk van den mortier. Mortieren welke hunnetappen aan of nabij het midden hebben zijn veel zeldzamer. Demortierblokkenbestaan uit enkele of zamengestelde stukken hout, waarin voor de kleinere mortieren(handmortieren) eene inzinking of ligplaats is voor de bronzen plaat, welke aandie mortieren vastgegoten is en waardoor zij eene vaste elevatie van 45o verkrijgen.Deze inrigting wordt ook dikwijls op de schepen, voor mortieren, zelfs van de

    grootste kalibers, toegepast. De allerkleinste soort van mortieren (lademortieren,Schaftmörser) worden in eene soort van sterke geweerlade ingelaten, om daarmedehandgranaten uit smalle geweerschietgaten te kunnen vuren; zij zijn van zeer geringewaarde en worden in Pruissen dan ook niet meer aangemaakt.De meeste der hier genoemde A. waren van hout; dit door gesmeed ijzer te

    vervangen is reeds een zeer oud denkbeeld, daar men reeds in 1697 van eene gesmeedeijzeren A. gewag gemaakt vindt. In den laatsten tijd hebben de Fransche kapiteinTHIERRY en de kolonel TARDY DE MONTRÉAL in 1834 en 1835 voorgesteld het houtals bouwstof voor A. algemeen door ijzer te vervangen. Intusschen heeft dit voorstel

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • geen bijval gevonden. IJzeren A. weerstaan zeker beter dan houten den invloed vanhet weder en zijn gemakkelijker te bedienen, maar zij worden gemakkelijk,gemakkelijker dan houten A. door een kogelschot onbruikbaar gemaakt. Daarom ge-

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 12

    bruikt men het hout nog voor de veldaffuiten en bezigt men ijzeren A. slechts dáár,waar zij in gedekte stellingen, achter hooge walgangen, enz. worden opgesteld, dushoofdzakelijk voor vesting- en kustaffuiten. Van de veldaffuiten neemt men debergaffuiten van ijzer aan. De tot nog toe in gebruik zijnde ijzeren A. zijn meestalvesting- en kustaffuiten; zij volgen meestal het model van de Fransche walaffuit enzijn stuksgewijze of massief gegoten, zoodanig echter dat de velden tusschen zwaregedeelten, iets ligter zijn. De Engelschen hebben ijzeren kazemat- en walaffuiten,de laatste op hooge ramen, voor het gebruik in hunne koloniën; de Franschen ijzerenkazemat- en kustaffuiten, de laatste op hooge ramen, geheel naar het model van dehouten walaffuiten; de Pruissen hebben vijf verschillende soorten van ijzeren vestingA., waarvan die voor kleinere kalibers, door middel van afzonderlijk vervaardigdeonderstellen, even goed in kazematten als op hooge ramen kunnen gebruikt worden.De Russen hebbenwalaffuiten en ligte bergaffuiten van gesmeed ijzer. DeAmerikanenbezitten eene zeer ligt ijzeren A. voor den 12 houwitser, die veldaffuit dermarinegenoemd en den schepen medegegeven wordt, om bij landingen te gebruiken. Eenpaar van deze stukken, spoedig aan wal gebragt, waar zij door matrozen voortgesleeptworden, kunnen gewigtige diensten bewijzen. Het gesmeed ijzer verdient voor devervaardiging van A. verre de voorkeur boven het gegoten, daar gegoten ijzerenzijwangen niet stuksgewijze kunnen gemaakt worden. Laatst heeft de Belgischemajoor der artillerie, ZBOINSKI voorgesteld, het affuitlijf der veldblokaffuiten dooreen dergelijk toestel van zwaar plaatijzer te vervangen; de zijwangen zouden danhetzij van hout blijven, hetzij geheel wegvallen en door eene andere inrigting vanden kop vervangen worden.De voetstukken der onhandelbare blijden, die ten tijde van de invoering der

    vuurmonden gebruikt werden, waren ver verwijderd van de sierlijke onderstellen,welke de Grieken en Romeinen voor hunne katapulten hadden. Toen het zwarebelegeringen vestinggeschut in de 14e eeuw eene rol begon te spelen, waren gene deeenige voorbeelden, die men voor de daarstelling der A. volgen konde.Men vervoerdedeze vuurmonden, welke niet van tappen voorzien waren op sterke voertuigen enbouwde dan op de plaats, waar zij gebruikt moesten worden, zware stellaadjes vanhout, waaropmen den vuurmond zoodanig legde, als dienstig scheen voor het beoogdedoel, zonder dat men hem dan eene verschillende opzethoogte geven kon. Even zoomin als aan deze, kon aan eene zijdelingsche beweging gedacht worden. - Ook deligte stukken, die men te velde medevoerde en daar gebruikte, werden op wagensvervoerd en dan in het gevecht op ligte toestellen geplaatst, omtrent zoo als detegenwoordige vuurpijltoestellen (zie aldaar). De volders (ribauds) der Vlaamschesteden, waren de eersten, die ze ook in het gevecht op de wagens, hunne volderkarren(ribaudeaux, ribaudequins) lieten en deze daartoe inrigtten. Toen het zware geschutallengs ligter gemaakt werd, gaf men aan de A. bij belegeringen en in de vestingeneene inrigting, die veel met die der tegenwoordige depressie-affuiten overeenkomt;het stuk lag namelijk in een bovenblok, dat weder op een onderblok rustte en aan heteinde van het laatste was een rigtblok, waardoor men aan het bovenblok verschillendeelevatiën geven kon. Van deze inrigting kwammen spoedig tot de wangaffuiten vooral het geschut; reeds op het einde der 15e eeuw hadden de Bourgondiërs, wangaffuitenvoor de ligtere kanonnen, die van tappen voorzien waren en toen KAREL VIII naarItalië trok, had hij alleen wangaffuiten. Tot het rigten bediende men zich van wiggen,

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • die onder het bodemstuk geschoven werden, tot na de uitvinding der stelschroef, diemen aan eenen Jezuit omstreeks het midden der 17e eeuw te danken heeft, dezelangzamerhand vooral bij de kanonnen en houwitsers en onder deze weder

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 13

    bij het veldgeschut, de wig verving. Na de oprigting der staande legers, waarmedevaste grondslagen in alle krijgsinrigtingen kwamen, werden de A. steeds eenvoudigeren doelmatiger, in de 18e eeuw werden vooral de A. der veldartillerie ligter enbeweegbaarder. Blokaffuiten voor de veldartillerie waren reeds in 1691 in Frankrijkbeproefd, terwijl zij ook door de Franschen in 1792 bij het Noorderleger en in 1798in Egypte gedeeltelijk en tijdelijk gebruikt werden; de Engelschen namen ze daaropin 1807 aan, de Franschen met hun nieuw artilleriematerieel in 1829. IJzeren assenen bronzen naafbussen voor ligte veldstukkenwaren reeds gedurende den Spaanschenerfopvolgingsoorlog in gebruik; de walaffuiten zijn eene uitvinding van GRIBEAUVAL,de kazemataffuiten werden doorMONTALEMBERT voorgesteld en de depressieaffuitenin 1782 door den Engelschen luitenant KÖHLER te Gibraltar voor de eerste maalgebruikt.

    Afkammen.

    Eene borstwering A., d.i. hare kruin door geschutvuur vernielen, zoodat zij steedslager wordt en dus hoe langer hoe minder dekking voor hare verdedigers oplevert.

    Afkoelen.

    Door het aanhoudende vuren wordt de schacht der vuurwapens zeer verhit en dit isniet alleen nadeelig voor de duurzaamheid der wapens, maar doet ook het gevaarvoor zelfontbranding der lading ontstaan; na een getal van 20, 30 of meer schoten,die meer of minder spoedig achter elkander uit hetzelfde wapen gedaan zijn, moetnaar den aard en de inrigting van dat wapen, de grootte der lading enz., de schachtverkoeld worden, hetzij door het wapen eenigen tijd niet te gebruiken, hetzij doorde ziel met water te bevochtigen, hetgeen bij geschut door den wisscher, bijhandvuurwapens door den, met een' natten lap omwikkelden laadstok geschiedenkan.

    Afkomen.

    Een schutter komt goed af, wanneer hij in het oogenblik van het afvuren, de rigtlijnover het vizier en den korrel op het doel goed behouden heeft. De mogelijkheid vangoed A. hangt niet alleen van de geoefendheid des schutters, maar ook van de inrigtingder rigtmiddelen af.

    Afmarsch, Afmarcheren.

    Zie Evolutiën en Formatiën.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • Afnemen.

    De voorwagen van de affuit van den vuurmond A. om hem in werking te stellen. Hetgeschiedt in het avanceren of in het retireren; in het eerste geval is de monding vanden vuurmond van den vijand afgekeerd; de affuit moet dus, na van den voorwagenafgenomen te zijn, eene dubbele wending maken, terwijl de voorwagen na eenedubbele wending links, achteruitgaat, om het gezigtsveld van het stuk vrij te maken.

    Afpassen.

    Eenen afstand A., d.i. hem naar het horologie of door het tellen der passen, meten.

    Afrijden.

    Eenen afstand A. om hem te meten; men kan dit op tweederlei wijzen doen, vooreerstin galop, terwijl men de galopsprongen van het paard telt; men moet dan deverhouding dier sprongen tot de eene of andere gebruikelijke lengtemaat kennen;ten tweede door in stap, draf of galop weg te rijden en bij het begin en het einde desaf te rijden afstands, alsook bij iedere verwisseling van gang het uur en den gang opte teekenen. Men moet dan weten, welken afstand in passen of in ellen, het paard iniederen gang gedurende zekeren tijd aflegt.

    Afslaan.

    Eenen aanval op eene stelling, eenen storm A. Degene, welke eenen aanval afslaat,heeft daarom nog geene werkelijke overwinning behaald; hij heeft daardoor slechtseenigen tijd uitstel verkregen, waarna de vijand zijnen aanval kan vernieuwen; hetis echter altijd een voordeel, hetwelk tot de overwinning kan leiden, als men erbehoorlijk partij van trekt. De afgeslagen vijand wordt eerst met een levendig vuurvervolgd om den slechten indruk, dien hij gekregen heeft te vermeer-

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 14

    deren, en hem zoo veel verliezen mogelijk toe te brengen. De uitwerking van ditvuur kan door afzonderlijke aanvallen, vooral van de kavallerie verhoogd worden;zulks zal nog meer het geval zijn, als de verdediger, die den aanval afgeslagen heeft,met zijne geheele magt, zelf tot den aanval overgaat.

    Afsnijden.

    Eene communicatie A. (zieOperatiën); iedere troepenmagt, die van een zeker subject,naar een zeker object oprukt, onderhoudt eene verbindingmet haar subject; de vijandnu, kan zich tusschen haar en dit subject plaatsen, hetzij om haar daardoor tot denterugtogt te nopen, daar hij haar van allen toevoer afsnijdt of wel om haar onderzoodanige omstandigheden den slag aan te bieden, dat zij geslagen zijnde, in denadeeligste rigting moet terugtrekken.Het bereiken van dit doel hangt eensdeels af van de waarde, welke die

    communicatielijnen voor het vooruitgerukte leger hebben, hetgeen zeer verschiltbijv. voor troepen, die zich van requisitiën of uit de magazijnen onderhouden, tenanderen van de sterkteverhouding tusschen de magt, waarvan de communicatie moetafgesneden worden en die, welke die afsnijding verrigt. Is de eerste zoo sterk, datzij op het slagveld overwinnen moet, zoo is deze stelling zeer voordeelig voor haar;het karakter der wederzijdsche aanvoerders en het bijzonder doel, dat telkens bereiktmoet worden, blijven ook niet zonder invloed. Om alle communicatiën van troepen,die van requisitiën leven, geheel af te snijden, moet men hen van alle zijdenomsingelen; dit is dus zeer moeijelijk, als degene, die de afsnijding verrigten wil,niet veel sterker is dan zijne tegenpartij.De hoofdcommunicatie van ieder detachement is de kortste weg naar het korps,

    waarvan het gedetacheerd is. Plaatst men zich dus tusschen beiden, dan kan men heteerste van het laatste A. Men zegt echter eerst dan, dat het detachement van denhoofdtroep is afgesneden, als hunne hereeniging onmogelijk is, anders zijn zij slechtsgescheiden.Het A. op zich zelve, d.i. de eenvoudige plaatsing op de gemeenschapslijnder tegenpartij, beteekent eigenlijk volstrekt niets; de zaak is alleen om de voordeelenvan deze plaatsing door een gevecht te verzekeren; dit geldt in den uitgestrektstenzin, want zelfs dáár, waar men alleen de toevoer van den vijand wil afsnijden, moetmen toch de konvooijen of hunne dekking aanvallen. Alleen als men door zijneovermagt op eenen gunstigen uitslag van het gevecht kan rekenen en de vijanddaardoor waarschijnlijk zijne verbinding niet vrij kanmaken, kanmen redelijkerwijzede afsnijding beproeven. Hoe geringer echter het getal communicatiën, dat men kanafsnijden, ten opzigte van het geheele aantal der bestaande is, des te spoediger moetmen het gevecht opzoeken, dewijl anders de vijand den tijd zoude hebben, zich opeene der nog vrij geblevene verbindingslijnen te plaatsen.2o. De schors van boomen A.; men doet dit als men sommige boomen uit een

    bosch voor zeker doeleinde wil bezigen, om ze aan de werklieden aan te geven ofook om de rigting van kolonnenwegen door bosschen te beteekenen. In het laatstegeval wordt op elke 10 of 20 passen afstands, naarmate van de digtheid van het bosch,de schors van eenen boom afgesneden.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • Afsnijding

    is eene inwendige verschansing met breede en diepe gracht, welke dient om denaanvaller, die reeds binnen het werk gedrongen is, nieuwe hinderpalen in den wegte leggen. Zij kunnen reeds in vredestijd of ook eerst gedurende den strijd daargesteldworden; in de nieuwere versterkingskunst wordt het stelsel van permanente A.ruimschoots toegepast, om daardoor ieder hoofdwerk zoo zelfstandig te maken, dathet ten gevolge van het verlies van een ander gedeelte, niet behoeft ontruimd teworden.

    Afstand,

    distantie, wordt in militairen zin meestal gebruikt om diepte-afstanden

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 15

    aan te duiden, bijv. de A. van twee afdeelingen, welke achter elkander geplaatst zijn,de A. der gelederen, de A. der liniën; men neemt daarvoor meestal de A. van hetfront der voorste tot aan het front der laatste aan. - De A. tusschen twee naast elkanderstaande afdeelingen, wordt meer met den naam van tusschenruimte (intervalle)bestempeld; zoo zegt men, de intervalle van twee bataillons, waardoor men dan denA. van den linkervleugel van het eerste, tot aan den regtervleugel van het tweedeverstaat.

    Afstanden.

    meten en schatten. Zie Oogmaat, Opmeten van terrein.

    Afstandmeters

    zijn werktuigen, waardoor men den afstand tot een verwijderd punt meet; zij zijngegrond op de berekening van dien afstand uit eene bekende bazis en twee daaraangemeten hoeken, zoo als bij den telegoniometer en den afstandmeter van GROETAERS;of op de omstandigheid dat de gezigtsstralen, die van het oog naar het hoogste enlaagste punt van een voorwerp gaan, eenen kleineren hoek met elkander maken,naarmate dat voorwerp verder verwijderd is. Dit laatste beginsel wordt vooraltoegepast bij kijkers, die tot afstandmeters zijn ingerigt, zoo als de A. en de diastimetervan ROMERSHAUSEN.

    Afsteken, traceren,

    eene lijn, eenen hoek enz., hare gedaante op het terrein aangeven door baken ofpaaltjes te plaatsen, deze door middel van een touw te vereenigen en langs dit touweene kleine geul, kielspit genaamd, uit te graven.

    Afstijgen.

    Zie Opstijgen.

    Aftakelen,

    het schip ontwapenen, het tuig enz. daarvan afnemen, bijv. om het eene herstellingte doen ondergaan.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • Aftoomen,

    een paard; zie Paardentuig.

    Aftrekken,

    een schot uit het geweer of uit eenen vuurmond; het geschiedt door middel van denaftrekker, die bij het geweer op den laadstok geschroefd wordt, indien het geweerslecht geladen is, indien de lading niet wil afgaan, zonder dat dit aan deontstekingsmiddelen te wijten is, indien het schot lang op het geweer gezeten heeften men bezorgd is, dat de lading vochtig geworden mogt zijn, ook indien het geweerslechts voor voorkomende omstandigheden geladen was, welke omstandighedenzich niet opgedaan hebben. Bij de kamerlaadgeweren, heeft het A. van het schotnatuurlijkerwijze slechts in zeer buitengewone gevallen plaats, als bijv. de sluitingder kamer niet open wil gaan. 2o. door middel van den trekker van een geweer, denhaan doen overslaan.

    Aftrekker.

    1o. dient tot ontladen der kanons of tot het ontdoen der ziel van achtergeblevenestukken patroonzak of andere onreinheden. 2o. de A. voor glad geweer is van staalen bestaat uit drie armen, waarvan de middelste regt is en kogeltrekker genoemdwordt, de beide anderen spiraalvormig gebogen zijnde spits eindigen en te zamenkrasser heeten; de A. voor getrokken wapens bestaat uit eene houtschroef met lijf.Tot het gebruik wordt de A. op den laadstok geschroefd, waartoe het dunne eindedaarvan van een' schroefdraad voorzien is.

    Afvallen

    van een zeilschip, beteekent, dat de kop van den wind wijkt. Het tegendeel daarvannoemt men loeven, dus als het schip met den kop naar den wind toegebragt wordt.Men kan een schip laten afvallen door de achterzeilen te strijken, zoodat de windslechts in de voorzeilen valt of ook door de achterzeilen juist in de rigting van denwind te brassen, zoodat deze geen werking op hen doet; men kan een schip doenloeven, door omgekeerd de voorzeilen te strijken of in de rigting van den wind tebrassen.

    Afvuren,

    geschut of draagbare wapenen.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • Afwinnen,

    den wind. Indien men zich twee schepen in dezelfde windstreek voor-

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 16

    stelt, dan is het eene nader bij den oorsprong van den wind dan het andere; het eersteis dan aan loef van het tweede, het tweede aan lij van het eerste. Het manoeuvre,waardoor het eerste schip van eene vroegere verhouding, tot de hier genoemde isgekomen, noemt men den wind A.; ditzelfde is van toepassing op geheele vloten ofeskaders.

    Afwenken

    zegt men van officieren, die op eenigen afstand door wenken aan een' schildwachtte kennen geven, dat zij de hun verschuldigde eerbewijzing niet verlangen.

    Afwijking.

    Zie Kogelbaan.

    Afzetten.

    1o. het geweer bij den voet zetten. 2o. het geweer zonder gevuurd te hebben, uit denaanleg in de positie vaardig! terugbrengen; dit laatste is meestal slechts bij deoefeningen gebruikelijk om eenen slechten aanleg te verbeteren, in het vuur slechtsbruikbaar om een salvo te sparen, hetwelk men na den aanleg bemerkt, dat te vroegof te laat zoude komen.

    Aide-Major,

    in sommige legers de titel van den bataillons-adjudant, die den rang van officierheeft.

    Akker,

    een stuk gronds tot bebouwing, hoofdzakelijk met graansoorten, bestemd; het is ofwerkelijk bebouwd of ligt braak. In het eerste geval is het versch beploegd of bezaaiden geëgd of ook met meer of minder hoog graan begroeid. De marsch over verschgeploegde A. is zeer vermoeijend voor alle wapens; hooge korenvelden belemmerenhet uitzigt en veroorloven dikwijls overvallingen; om er met gesloten afdeelingendoor heen te marcheren, moet men ten minste een peloton kavallerie aan het hoofdnemen om het graan neder te treden en zoodoende den weg te banen.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • Alarm,

    roep te wapen. Troepen in kampen of kantonnementen worden door het slaan enblazen van den generalen marsch gealarmeerd, dat is te zeggen te wapen geroepen,als de slagvaardigheid plotseling en onverwacht, bijv. bij eene vijandelijke overvalling,moet hersteld worden. In alle kampen en kantonnementenworden aan de afzonderlijketroepengedeelten alarmplaatsen aangewezen, waarheen zij zich op het gegeven seinonverwijld moeten begeven; in kantonnementen, welke zeer blootgesteld zijn aan 'svijands aanvallen of waarvan men de inwoners niet vertrouwen kan, worden detroepen des nachts in alarmhuizen, in kerken, andere groote openbare gebouwen,schuren, enz. vereenigd, terwijl zij over dag in de huizen verdeeld zijn en door deburgers verpleegd worden. Men moet de alarmplaatsen en alarmhuizen doelmatiguitkiezen, waarom men op de bestaande omstandigheden moet letten. In bivouacs,kampen van hutten of tenten, wijst men altijd de alarmplaats voorwaarts van het frontaan. Zoo de kantonnementen besloten plaatsen zijn en eene omheining hebben, terverdediging geschikt, dan kiest men de alarmplaatsen op markten of andere pleinen,in het inwendige of ook wel aan de omheining; eveneens worden dan de alarmhuizengrootendeels aan den omtrek en enkele kleinere tot bewaring der inwendige rust meerin het midden van het kantonnement geplaatst; bij opene kantonnementen, vooralals ze door kavallerie bezet zijn, kiest men de alarmplaats zoo mogelijk buiten hetkantonnement; als alarmhuizen en stallen kiest men dan groote en goed afgeslotenpachthoeven, waar zich de onderafdeeling, welke daar onder dak is, eerst kanverzamelen, voordat zij naar de alarmplaats marcheert.

    Alarmkanon,

    een stuk geschut, dat tot het alarmeren der troepen in kampen of kantonnementen opeene bepaalde plaats is gesteld.

    Alarmstang,

    is eene hooge stang, die van boven van brandbare stoffen, geteerd stroo, enz.omwonden of ook van pikkransen en piktonnen voorzien is. Men bedient

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 17

    er zich van om seinen te geven, bijv. om eene uitgestrekte voorpostenketen, met dedaarachter liggende kantonnementen spoedig te kunnen alarmeren; tot dit eindeworden er A. deels langs de voorpostenketen, deels van deze achterwaarts naar dekwartieren geleid, terwijl bij iedere alarmstang eenige manschappen als wacht zijnopgesteld. Te voren moet bepaald zijn in welk geval eene der A. mag aangestokenworden en wie het regt heeft dit aansteken te gelasten; in ieder geval moeten echterals eene A. brandt, al de overige door hunne wachters aangestoken worden. Gebrekenvan deze wijze van seingeven zijn, dat men door het aansteken der A. slechts éénsein kan geven, dat zij dus slechts voor één geval bruikbaar zijn, datdesniettegenstaande het aansteken der geheele linie A. aan de beslissing vanondergeschikte officieren moet overgelaten worden en mitsdien van het toevalafhankelijk wordt, dat slecht weder somtijds verhindert het branden der A. te zien,hetgeen soms ook door de zorgeloosheid der wakers onopgemerkt voorbij gaat. Menmoet de A. dus slechts in de eenvoudigste omstandigheden gebruiken en in deinstructie alle dubbelzinnigheid, alle orders en tegenorders vermijden. De studie vanden slag bij Idstedt is zeer leerzaam om de toevallige omstandigheden op te merken,die bij het gebruik van liniën A. kunnen voorkomen.

    Albanezen of Arnauten,

    de bewoners van Albanië aan de kusten der Adriatische zee, een zeer krijgshaftigvolk, dat nog in den oorlog van 1853 aan de Turken dappere, maar teugelloozescharen geleverd heeft. Zij dienen tegenwoordig bij voorkeur te voet; daarentegenwaren zij in de 16e eeuw onder den naam van Stradioten (krijgslieden) zeer in aanzienals ligte kavallerie; zij werden vooral in de Venetiaansche en Fransche legersaangeworven (Zie Kavallerie); mogelijk kan men reeds de ligte Illyrische ruiters inhet leger van ALEXANDER DEN GROOTEN niet ten onregte als de stamvaders dezerStradioten beschouwen.

    Alhidade.

    Zie Vizierliniaal.

    Allee, Laan,

    een aan beide zijden met boomen beplanten weg van geringe lengte, in een park alsanderszins.

    Alliance.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • Zie Bondgenootschap.

    Alliage.

    Vereeniging van metalen, meestal harder, veerkrachtiger en minder rekbaar dan deeenvoudige metalen, waaruit zij bestaan, meer smeltbaar dus dikwijls tot solderengebruikt. Eene A. waarvan kwikzilver een gedeelte uitmaakt heet amalgama. Zieook Brons.

    Aluminium.

    Zie Hoofddeksel.

    Ambosaten;

    bij het Spaansche voetvolk der 16e en 17e eeuw eene soort van bemiddelaars tusschende gewone soldaten, uit wier midden zij gekozenwerden, en de hoogere bevelhebbers.Als afgevaardigden van de soldatengemeente bragten zij hare klagten en verzoekenaan de officieren over.

    Ambulance.

    Veldhospitaal tot verzorging der gekwetsten in de onmiddelijke nabijheid van hetslagveld. In den regel wordt bij iedere brigade, minstens bij iedere divisie, eeneafdeeling A. gevoegd. Zij bestaat uit een aantal ligte wagens, die geneesmiddelen,heelkundige instrumenten, apothekers- en hospitaalgereedschappen, dekens,draagbaren, enz. medevoeren en die, afgeladen zijnde, zelf tot vervoer der gewondenmoeten kunnen dienen. DeA. worden door eenen officier van gezondheid aangevoerd,wien, naar de omstandigheden eenige andere officieren van gezondheid, een aantalziekenoppassers en ander dienstpersoneel toegevoegdworden. De dirigerende officiervan gezondheid zoekt, als het tot een gevecht komt, zoo digt mogelijk bij het slagveldzijner brigade of divisie, de noodige lokalen in dorpen en pachthoeven, laat de wagensafladen en rigt zijn veldhospitaal in, terwijl hij, in overleg met de

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 18

    stafofficieren treedt, om de noodzakelijke gemeenschap met de strijdende troepen,daar te stellen. Daar de A. geen grooter voorraad kunnen medevoeren, dan voorkleine gevechten voldoende is, terwijl zij tevens, zoo spoedig mogelijk, de voor- ofachterwaartsche bewegingen der troepen moeten volgen, zoo is het doelmatig in denkortst mogelijken tijd den voorraad en de wagens, door requisitiën aan te vullen,waartoe de dirigerende officier van gezondheid, over een gewapend geleide vangepaste sterkte, moet kunnen beschikken. De ambulancewagens moeten zoodanigingerigt zijn, dat zij de troepen op elk terrein kunnen volgen en tevens alsziekenwagens kunnen dienen. Uit dit oogpunt beschouwd, is het wenschelijk, dat zijop veêren rusten. Zie Geneeskundige dienst.

    Amusette,

    een kleine ligte vuurmond van het kaliber van 1 ; het werd het eerst voorgestelddoor den maarschalk VAN SAKSEN, die de beslissing van den oorlog doorbeweegbaarheid wilde verkrijgen en zich dus weinig goeds voorstelde van zijnezware artillerie, die niet eens overal met zijne infanterie kon manoeuvreren. In 1856heeft men in Pruissen veelvuldige proeven met dergelijk geschut gedaan; het wasvan gegoten staal en ingerigt naar het stelsel van DREIJSE (naaldgeweer); men steldezich voor, aan ieder bataillon infanterie twee zulke stukjes mede te geven, welke opmarsch op eenen, met één paard bespannen wagen zouden vervoerd worden, terwijlzij na afgeladen te zijn, ieder door 2 man behandeld en bediend zouden worden;daartoe hadden hunne affuiten raden van 2 1/2 voet hoogte.

    Andrieskruis,

    een schuins kruis, dat bij houtverbindingen zeer dikwijls gebezigd wordt.

    Andriesorde,

    (St.) de oudste Russische ridderorde in 1698 door PETER DEN GROOTEN gesticht.

    Anker.

    De twee hoofdsoorten der gewone ijzeren ankers zijn de balkankers en de dreggen.Het balkanker bestaat uit, de schaft, die alle overige deelen te zamen verbindt enaan het boveneinde voorzien is van eenen ankerring, waardoor de ankerkabel ofvan eene harp,waardoor de ankerketting gestoken wordt; de twee armen, die in éénvlak gelegen, aan weerszijden van de schaft uitgaan en aan wier uiteinden de handen,zijnde driehoekige stukken ijzer, gesmeed zijn; met deze handen grijpt het A. in den

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • grond; uit den ankerstok, die uit eenen ijzeren, bij zeer zware ankers uit eenen houtendwarsboom bestaat, welke onder den ankerring dwars door de schaft gaat en op dengrond steunende aan het A. eene geschikte rigting geeft. - Het gedeelte van het A.,waar de armen aan de schaft bevestigd zijn, noemt men kruis, waaraan bij grooteA. een oorring is gebragt, door welke de boeireep gestoken wordt, die tot bevestigingder boei dient; dit is een houten of ander drijvend ligchaam, dat het opzoeken vanhet A. gemakkelijk maakt en ook soms zonder aan een scheepsanker bevestigd tezijn, gebezigd wordt tot aanwijzing van klippen of van andere gevaarlijke punten ofwel tot aanduiding van het vaarwater aan den ingang van havens of reeden.De dreggen zijn van de balkankers onderscheiden, doordien zij meer dan twee

    armen, doch geen ankerstok hebben. De balkankers zijn gemakkelijker te vervoerenen zijn bij overigens gelijke afmetingen ligter dan de dreggen; de ankers, welke opzee en bij den pontontrein gebezigd worden, zijn dus meestal balkankers, terwijl menbij de riviervaart de dreggen verkiest, die bij een middelmatig gewigt beter in dengrond grijpen.Ieder groot oorlogsvaartuig voert 4 of 5 zware en even veel ligte ankers mede; de

    groote zijn: het daagsch anker, dat in gewone omstandigheden gebruikt wordt enonder de kraanbalken aan stuurboord is opgehangen; het tuianker, dat soms

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 19

    tot versterking van het eerstgenoemde uitgeworpen wordt en wel zoodanig, dat dekabels van beiden onder eenen scherpen hoek naar de boeg zamenloopen, het hangtonder de kraanbalken aan bakboord; het noodanker, grooter dan de beide vorigenwordt slechts in geval van nood gebruikt en staat in het grootluik; het plegt-anker,het grootste van allen, op groote schepen tot 4200 ned. wegende, wordt slechts inden grootsten nood, vooral bij stormweder gebruikt en het boeganker; deze beidelaatsten zijn aan weerszijden van het schip buiten het fokkewant vastgemaakt.Enterhaken zijn dreggen, die men van het eene schip in het want van een ander, datmen aan boord wil klampen, werpt om het te grijpen en naderbij te brengen. Naarhet verschillend gebruik, dat men er van maakt en den toestand van het schip tenopzigte van stroomingen enwind, krijgen de A. op zee nog verschillende benamingen,als worpanker, wanneer men het door middel eener boot voorwaarts uitwerpt omdaaraan het schip in eene haven of rivier vooruit te doen gaan; ebanker, om het schipbij ebbe op zijne plaats te houden, vloedanker, havenanker, katanker, een kleinA., dat tot versterking van een grooter uitgeworpen en welks kabel aan het kruis vanhet laatste bevestigd is. Ligt een schip digt bij den wal, dan wordt, als twee A.uitgeworpen zijn, het grootste aan de zeezijde zee-, dat aan de landzijde walankergenoemd, enz. Bij eene pontonbrug noemt men de stroomopwaarts uitgeworpenankers stroomankers, die welke stroomafwaarts liggenwindankers, terwijl degenen,die niet in de rivier zijn uitgeworpen, maar aan land zijn bevestigd en dus door palenvervangen kunnen worden, trossen genoemd worden. Het laten vallen van het A.noemt men het anker werpen of ankeren, het weder ophalen noemt men het A.ligten, hetgeen ook voor het onder zeil gaan gebezigd wordt; iedere stilstand van hetschip door het uitwerpen der ankers noemt men voor anker komen of ankeren. Eenschip rijdt voor zijn A. als het geankerd zijnde stampt, d.i. nu eens met den voor-dan weder met den achtersteven diep inzinkt; het zwaait, indien het onder den invloedvan verschillende stroomingen of van eb en vloed voor anker ligt en dus ten opzigtevan zijn anker telkens van stand verandert.Bij gebreke van gewone ijzeren ankers (maar slechts daar waar kleine ankers

    voldoende zijn, dus slechts op rivieren en bij de verankering van pontonbruggen)kan men verschillende voorwerpen, als houten ankers, manden met steenen,onderstellen van wagens, palen, welke men aan den oever inslaat, enz. gebruiken.2o. Zie Fascines.

    Ankergrond,

    het gedeelte van den bodem der zee of eener rivier, waarin het anker nedergelatenwordt; hij moet in het algemeen vast, maar niet rotsachtig zijn, zoodat het anker kanvatten en blijft zitten, zonder klippen of riffen, waaraan het touw stuk zoude wrijven.Bij rivieren welke veel zand medevoeren, is de plaats waar zij wegens geringerstroomsnelheid, dit zand bij voorkeur nederzetten, in zoover een slechte ankergrond,daar de ankers met zand bedekt moeijelijk te ligten zijn. Eene te groote diepte isinsgelijks in het nadeel van den ankergrond. Zeeschepen ankeren meesttijds niet bijeene waterdiepte van meer dan 40 vademen. Bij de verankering van pontonbruggen

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • heeft men niet gaarne eene waterdiepte van meer dan 1/10 der lengte van hetankertouw.

    Ankerketting en Ankertouw

    is de ketting of het touw, waarmedemen ten anker komt; het ankertouw of kabeltouwheeft naarmate de grootte van het schip, waarop het gebezigd wordt, eene dikte van3 à 19 Rijnlandsche duimen; het heeft gewoonlijk eene lengte van 120 vademen;terwijl deze lengte kabellengte genaamd, in de zeemanstaal veelvuldig als lengtemaatgebruikt wordt. De ankerkettingen worden tegenwoordig algemeen gebruikt; zijhebben eene lengte van 90 vademen

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 20

    en eene dikte van 5/16 tot 1 3/4 Rijnlandsche duim; zij zijn vooral bij eenenrotsachtigen ankergrond zeer voordeelig. De ankertouwen der pontontreinen zijngewoonlijk 200 à 400 voeten lang; hierbij wordt het touw enkel of dubbel gebruikten door den gewonen of dubbelen ankersteek aan den ankerring bevestigd.

    Anna-orde (St.),

    eene oorspronkelijk Holsteinsch-gothorpsche, sedert 1796 Russische ridderorde.

    Appel.

    1o. Sein tot verzameling der troepen of van bijzondere personen. 2o. verzameling dertroepen, hetzij kompagnies-, eskadrons- of bataillonsgewijze, in de kamers of buiten,om te zien of de manschappen tegenwoordig zijn, waartoe hunne namen afgelezenworden; men heeft een aantal van deze A.; op het middag-appel worden gewoonlijkde wacht en andere diensten gekommandeerd, de dagelijksche orders uitgegeven,enz. 3o. in de schermkunst een snel opligten en nederzetten van den voet, waarbij aldan niet uitgevallen wordt, om de tegenpartij tot een valsche beweging uit te lokkenen daarvan partij te trekken; bij het onderwijs laat de onderwijzer dikwijls een appelmaken om zich van de vaste en gemakkelijke positie der leerlingen te overtuigen.

    Approches,

    loopgraven. Zie Vestingoorlog.

    Archer. Boogschutter.

    Zie Kavallerie.

    Arcieren

    of Hartschieren, afgeleid van het woord Archer, boogschutter; boogschutters tepaard, die dikwijls de geheele ligte kavallerie (zie Kavallerie) der middeleeuwenuitmaakten en den werkkring der tegenwoordige dragonders vervulden. Zij werdenbij voorkeur als lijfwacht voor de toenmalige vorsten aangeworven en bestaan, indie beteekenis van lijfwacht, nog tot op onzen tijd, bijv. in de OostenrijkscheArcieren-garde en in de Beijersche lijfgarde der Hartschieren. In navolging van deAtheners, die reeds afdeelingen boogschutters te paard uit Scythische slaven hadden

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • aangeworven om de stadspolicie uit te oefenen, werden de Arcieren der vorsten ende boogschutters der steden, dikwijls voor die dienst gebezigd.

    Argoulets,

    ligte kavallerie met korte haakbussen bewapend, die te voet en te paard strijdende,voornamelijk in de Fransche oorlogen op het einde der 16e eeuw eene rol speelde.

    Arkeley

    de oude benaming voor artillerie.

    Armada.

    1o. leger of vloot 2o. de groote A. de bekende expeditie van PHILIPS II tegen Engeland.

    Armee.

    Zie Leger.

    Armement

    eener vesting, hare uitrusting en bewapening met alle oorlogsbehoeften. Bij hetarmeren der vestingen onderscheidt men het A. der genie en dat der artillerie. Geenevesting, hoe goed ook onderhouden, is in staat elk oogenblik een beleg te kunnenuithouden. Daar het profiel der borstweringen zoo als het voor de verdediging zijnmoet, na lange vredesjaren toch zou invallen, regelt men bij den bouw der vestingen,de taluds niet naar de verdediging, maar vooral naar de duurzaamheid. Wordt nu devestingmet een beleg bedreigd, danmoeten de borstweringen onder behoorlijk profielgezet worden. Een aantal gebouwen in eene vesting worden in vredestijd, tot geheelandere doeleinden gebruikt, dan waartoe zij in den oorlog bestemd zijn. Kazematten,die bij een beleg met geschut bewapend moeten worden, zijn in vredestijd voorwoonplaatsen en magazijnen, defensiekazernes, reduits der werken in het algemeen,voor wagenhuizen en buskruidmagazijnen ingerigt. Zij moeten dan in oorlogstijdontruimd en de verschillende inrigtingen, die ze voor vredesgebruik geschiktermaakten, naar elders overgebragt worden. Bomvrije of geblindeerde gebouwen, invredestijd gewoonlijk van een ligt pannendak voorzien, worden

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 21

    in plaats daarvan met eene laag aarde bedekt, die men in vredestijd weglaat om hetrotten der balken voor te komen. De bedekte weg moet rondom met eene rij langshet banket geplaatste palissaden versterkt worden; deze wordt in vredestijd nietgesteld, omdat de palissaden, die men beter op luchtige plaatsen bewaart, ligt kunnenrotten; deze palissaderingmoet gesteld worden. Het glacis is meestal met struikgewasen kreupelhout begroeid en tot wandelplaats ingerigt; dit kreupelhout moet gekapten kan met vrucht bij de andere werkzaamheden gebruikt worden, terwijl mendaardoor tevens het vrije uitzigt herstelt.Bij iedere vesting bestaat een verboden kring, die zich tot op 1000 ellen van de

    vesting uitstrekt en in eenige kringen, meestal drie in getal, verdeeld is; er bestaanwettelijke bepalingen omtrent de beplantingen, die door bijzondere personen binnendie kringen kunnen gemaakt worden, bijv. dat in den kleinen kring (300 ellen) geeneveranderingen mogen geschieden, dan die de landbouw telken jare medebrengt, datin den middelbaren kring (600 ellen) hoogstens houten loodsen en in den grootenkring gebouwen, doch zonder kelders, mogen gezet worden, alles met toestemmingvan den opperbevelhebber der vesting. Niettegenstaande deze bepalingen zijn ermeestal geoorloofde, dikwijls ook ongeoorloofde beplantingen daargesteld en bij hetdreigen van het beleg, moeten al die voorwerpen opgeruimd worden, ten einde eenvrij uitzigt te verkrijgen en den belegeraar alle dekkingsmiddelen te ontnemen. Aldeze en dergelijke werkzaamheden behooren tot het armement der genie.Het armement der artillerie bestaat in het brengen van het geschut op de bepaalde

    plaatsen, het insnijden van schietgaten, het ophoogen van banketten, van traversen,het bouwen van geblindeerde geschutstellingen, het inrigten van kleinebuskruidmagazijnen bij de batterijen, enz. dit A. is tweeledig, dat tegen eenenverrassenden aanval (armement de sûreté) en dat tegen eenen geregelden aanval(armement de défense). Het eerste moet geschieden, zoodra de vesting in staat vanbeleg is verklaard, het moet de vesting tegen eenen verrassenden aanval verzekerenen heeft over den geheelen omtrek daarvan plaats; zware stukken worden bij voorkeurin de saillanten der bastions en ravelijnen, die een ver uitzigt over het omliggendterrein veroorloven, ligte vuurmonden op alle punten, waar men de grachten bestrijkenkan, opgesteld. Het A. tegen den geregelden aanval kan eerst geschieden, als hetaanvalsfront bekend is; het bevat slechts dit front en de nevenliggende of collateralefronten, is echter des te geduchter. Het is een voornaam vereischte, dat de vestingspoedig gearmeerd kunne worden, dat daarbij niets vergeten worde en dat men eenedoelmatige opvolging der werkzaamheden in acht neme, zoodat de voornaamstewerkzaamheden of die, welke later niet meer geschieden kunnen, het eerst plaatshebben. Dit geldt zoowel voor het A. der artillerie als voor dat der genie; een planvan bewapening van te voren beraamd en dat aangeeft, welk materieel en welkearbeiders men gebruiken moet en waar ze te vinden zijn, in welke volgorde dewerkzaamheden verrigt moeten worden en hoeveel tijd ze vereischen, maakt dezezaak zeer gemakkelijk.

    Arrest,

    opsluiting, gevangenis. Zie Straffen.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • Arresteren,

    in arrest nemen.

    Arsenaal,

    tuighuis, eene bewaarplaats van oorlogsbehoeften voor land- en zeemagt. Men kande A. voor de landmagt in verschillende klassen indeelen: vesting-arsenalen, diedatgene bevatten wat voor de verdediging der vesting noodig is, troepenarsenalen,die de uitrusting van een bepaald troepengedeelte bevatten, rijks-arsenalen, waarde reserve-vooraad voor een groot gedeelte van de landmagt bewaard wordt, waartevens nieuw uitgevonden wapens, welke nog niet aan de troepen uitgegeven worden,zooals ook de zegeteekenen uit vroegere oorlogen of andere mili-

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 22

    taire merkwaardigheden opgelegd worden. Alle A. moeten ruim, droog, vanbliksemafleiders voorzien zijn en groote bevloerde plaatsen hebben, waar het geschutop houten onderlagen en de projectilen in kogelstapels bewaard worden. De ijzerenstukken moeten ingesmeerd en hunne monding en zundgat behoorlijk geslotenworden; men bewaart ze dan insgelijks op de plaatsen of ook wel met de affuiten envoorwagens in de benedenverdieping der gebouwen; de draagbare vuurwapens komenin behoorlijke orde op de eerste verdieping, alle andere gereedschappen en verdermaterieel in de hoogere verdiepingen. Behalve deze bewaarplaatsen moeten in hettuighuis genoegzame arbeidszalen voor smeden, slotenmakers, schrijnwerkers,wagenmakers, draaijers, geweermakers en zwaardvegers voorhanden zijn; zij moetenop eene doelmatige wijze op de verdiepingen verdeeld zijn, waar dezehandwerkslieden vooral of bij uitzondering noodig zijn. De vestingarsenalenmoetenbomvrij zijn, de troepenarsenalen zijn meestal zeer onaanzienlijke gebouwen, terwijlde rijksarsenalen bijna altijd grootsche en schoone gebouwen zijn. Bij de zeearsenalenbehooren insgelijks werkzalen en verschillende afzonderlijke gebouwen, als lijnbanen,zeilmakerijen, scheepstimmerwerven, ankersmederijen, machinen-fabrieken enz.

    Artel,

    eene bijzondere spaarkas voor de Russische soldaten, welke uit inhoudingen op hunnetoch reeds geringe soldij en op hunne bijzondere verdiensten gevormd en onder deleiding van den regiments-kommandant bestuurd wordt, door eene commissie, waarinook soldaten zitting hebben. Voor ieder soldaat is een Artelboek aanwezig, waarinzijne rekening gevoerd wordt. Bij afloop van zijnen diensttijd, wordt het bespaardeaan den soldaat uitbetaald. Sterft hij gedurende dien tijd, dan is het regiment, dat wilzeggen de regiments-kommandant zijn erfgenaam.

    Artikelbrief.

    Ten tijde der landsknechten, ongeveer hetzelfde wat tegenwoordig de krijgsartikelenzijn, namelijk eene opgave van de wederkeerige verpligtingen tusschen den landsheeren den soldaat, benevens de straffen, waaraan zij, in geval van overtredingonderworpen zijn; dit karakter van onderling verdrag ging allengs in de krijgsartikelenverloren; deze zijn nu wezenlijk slechts in de gedaante van bedreigingen enstrafbepalingen overgebleven. Men kan den overgang van het oude tot het nieuwerestelsel in dit opzigt, reeds in de krijgsartikelen van GUSTAAF ADOLF opmerken. Deverordeningen omtrent de dienst en de krijgstucht op de vloten, worden tegenwoordignog A. genoemd.

    Artillerie.

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • Door A., het derde hoofdwapen van een leger, verstaat men het geheele personeel,dat in den ruimeren zin van het woord met de bediening, de vervaardiging, deherstelling en het opzigt van het geschut met toebehooren, van alle andereernstvuurwerken en oorlogswapenen belast is, benevens het hier opgenoemdmaterieel,in zoo ver het niet aan andere wapens is toegewezen. Men kan de A. vooreerstindeelen in Land- en Zee- of Marine-A.; ieder van deze hoofddeelen kan wederonderscheiden worden in de eigenlijke artillerie, belast met de bediening van hetgeschut in den oorlog en alle daarmede onmiddelijk in verband staande diensten; ende artillerie-werklieden, waartoe het personeel der geschutgieterijen, derwapenfabrieken, der kruidmolens, laboratoriums en artillerie-werkplaatsen en deadministratie-artillerie, waartoe het personeel der arsenalen, stapelmagazijnen, enz.behoort.De landartillerie in engeren zin wordt weder onderscheiden in veldartillerie,

    belegerings- en vestingartillerie.De veldartillerie moet de operatielegers op alle marschen en in alle gevechten

    volgen en met de andere wapens in het vrije veld in het naauwste verband handelen.Onverminderd alle andere eigenschappen, die zij hiertoe behoeft, moet zij eene

    H.M.F. Landolt,Militair woordenboek

  • 23

    groote beweegbaarheid bezitten. Hierdoor worden als van zelve de grenzenaangewezen voor de uitwerking, welke men van haar kan en mag verwachten, daarzij meestal troepen tot doelwit zal hebben. De belegerings-artillerie moet vooraltegen onbezielde voorwerpen, muren en wallen en tegen de troepen, welke daarachtergedekt zijn, optreden. Men mag veel van hare uitwerking, minder van harebeweegbaarheid vergen. De veldartillerie moet zich op elk terrein met snelheidbewegen en gedurende die beweging, elk oogenblik in den kortsten tijd in werking,dat is tot het lossen van haar vuur kunnen komen. De belegerings-artillerie kan uitde arsenalen langs gebaande wegen tot voor de vestingen, waartegen zij op moettreden, vervoerd worden; gedurende dit vervoer behoeft zij volstrekt niet strijdvaardigte zijn; men kan dus zeer gevoegelijk, indien zulks gemakkelijker toeschijnt, destukken en voertuigen uit elkander nemen en hen op schepen, langs spoorwegen,kortom met kunstmiddelen vervoeren. Is zij eenmaal voor de vesting aangekomen,waar zij gebruikt moet worden, dan moet zij nog in de batterijen gebragt worden,wat dikwijls bezwaren oplevert, door den toestand der toegangswegen; men behoeftechter nooit op eenige minuten te letten. Is het geschut eens in batterij, dan blijft hetin den regel minstens eenige dagen op dezelfde plaats. De vesti