Het bewijs van de gezondheid van geest van de testator of ...€¦ · 3 inhoudt.8 De schenker of...
Transcript of Het bewijs van de gezondheid van geest van de testator of ...€¦ · 3 inhoudt.8 De schenker of...
Het bewijs van de gezondheid van geest van de testator of schenker en de problematiek
van het beroepsgeheim
MASTERPROEF – MASTER IN HET NOTARIAAT
ACADEMIEJAAR 2012-2013
LORE LEMMENS
PROMOTOR: PROF. DR. JAN BAEL
CO-PROMOTOR: MEVR. HERLINDE BAERT
ii
Inhoudstafel
1 Inleiding .................................................................................................................................. 1
2 Begrippen ................................................................................................................................ 2
2.1 Gezondheid van geest .................................................................................................................. 2
2.2 Medisch beroepsgeheim .............................................................................................................. 5
2.2.1 Algemeen ................................................................................................................... 5
2.2.2 Wettelijke uitzonderingen ........................................................................................... 6
3 Bewijs van de gezondheid of ongezondheid van geest .............................................................. 8
3.1 Algemeen ..................................................................................................................................... 8
3.2 Gebruik van medische attesten ................................................................................................. 10
3.2.1 Oude strikte opvatting .............................................................................................. 11
3.2.1.1 Attesten afgeleverd tijdens het leven van de patiënt ................................................. 11
3.2.1.2 Attesten afgeleverd na het overlijden van de patiënt................................................. 12
3.2.2 Evolutie in de rechtsleer ............................................................................................ 13
3.2.2.1 Toestemming van de patiënt ....................................................................................... 14
3.2.2.1.1 Attesten afgeleverd tijdens het leven van de patiënt .......................................... 14
3.2.2.1.2 Attesten afgeleverd na het overlijden van de patiënt ......................................... 17
3.2.2.2 Belangenafweging ....................................................................................................... 19
3.2.3 Evolutie in de rechtspraak ......................................................................................... 19
3.2.3.1 Toestemming van de patiënt ....................................................................................... 19
3.2.3.2 Belangenafweging ....................................................................................................... 20
3.2.3.2.1 Attesten afgeleverd tijdens het leven van de patiënt .......................................... 20
Belangenafweging ............................................................................................................. 23
Regelmatigheid .................................................................................................................. 25
3.2.3.2.2 Attesten afgeleverd na het overlijden van de patiënt ......................................... 27
iii
3.2.4 Evolutie in de wetgeving die de visie verruimt ............................................................ 28
3.2.4.1 De wet op de landverzekeringsovereenkomsten ........................................................ 29
3.2.4.2 Wet betreffende de rechten van de patiënt ............................................................... 31
3.3 De waarde van de notariële verklaring van gezondheid van geest ........................................... 33
4 Besluit ................................................................................................................................... 36
Bibliografie ................................................................................................................................ 41
Wetgeving en reglementen ............................................................................................................... 41
Rechtsleer .......................................................................................................................................... 41
Rechtspraak ....................................................................................................................................... 44
1
1 Inleiding
Het onderwerp van deze scriptie is het bewijs van de gezondheid van geest van de testator of
schenker en de problematiek van het medisch beroepsgeheim. Dit onderwerp raakt aan twee
belangrijke principes. Enerzijds wordt er gesproken over de vereiste dat artikel 901 van het Burgerlijk
Wetboek1 oplegt, namelijk het feit dat ieder die een schenking onder levenden of bij overlijden wil
doen gezond van geest moet zijn. Het tweede principe komt vooral in het kader van de
bewijsproblematiek rond deze gezondheid van geest naar voor: het beroepsgeheim van de arts, zoals
bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek2.
Een verklaring of attest van een arts vormt namelijk het meest voor de hand liggende bewijs van
ongezondheid van geest van een schenker of testator. Artikel 458 Sw. laat echter niet toe dat
iedereen zomaar dergelijk attest verkrijgt.
Het is dan ook het doel van deze scriptie te achterhalen in welke mate het mogelijk is voor
begiftigden en erfgenamen om medische gegevens van hun begunstiger te verkrijgen om op die
manier te bewijzen of deze laatste al dan niet een voldoende toestemming kon geven op het
moment van de begunstiging.
In een eerste fase zullen hiervoor enkele begrippen gespecificeerd worden die belangrijk zijn voor dit
onderzoek. Zonder een duidelijk afgebakend begrippenkader is enig onderzoek namelijk onduidelijk.
Daarom zal er kort ingegaan worden op de juiste betekenis en de juiste draagwijdte van de
aangehaalde principes.
In een tweede fase wordt er gekeken hoe er in de praktijk toepassing gemaakt wordt van
bovenstaande principes in het kader van de bewijsproblematiek van de gezondheid of ongezondheid
van geest van de schenker of testator. Via een analyse van wetgeving, rechtspraak en rechtsleer
wordt onderzocht of er enige evolutie is opgetreden in de benadering van het principe van het
beroepsgeheim. Tweede Cassatiearresten zullen hierbij een belangrijke rol spelen.3
1 In vervolg naar verwezen als BW.
2 In vervolg naar verwezen als Sw.
3 Cass. 19 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 135, concl. G. DUBRULLE, AJT. 2001-02, 416, http://www.cass.be (18 oktober 2001),
JT 2002 (verkort), 9 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas. 2001, 138, Rev.trim.dr.fam. 2002, 135, noot I. MASSIN, RW 2001-02, 952 en http://www.rw.be (26 maart 2002), TBBR 2003, 54 en T.Not. 2001, 228; Cass. 7 maart 2002, Arr.Cass. 2002, 713, AJT. 2001-02, 921, noot -, JT 2003 (verkort), 290 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), noot I. MASSIN, JT 2004 (verkort), 643 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas. 2002, 661, Rev.trim.dr.fam. 2004 (verkort), 1147, TBBR 2003, 55, noot B. ALLEMEERSCH en T.Gez. 2002-03, 85, noot W. DIJKHOFFZ.
2
Tenslotte zal de rol van de notaris belicht worden. Onderzocht wordt of de verklaring van de notaris
in de akte dat de beschikker gezond was geest was op het moment van het verlijden van de akte
enige waarde heeft voor de beoordeling van de wilsgeschiktheid.
Na deze grondige analyse van de huidige stand van het recht kan besloten worden hoe ver men best
kan gaan met het aanwenden van medisch attesten in het kader van de bewijsvoering van de
(on)gezondheid van geest van een begunstiger.
2 Begrippen
Een korte beschrijving van de belangrijkste beginselen van deze scriptie zal leiden tot een grotere
duidelijkheid betreffende het onderzoek. Het principe van de gezondheid van geest en het medisch
beroepsgeheim zullen dan ook bondig uiteengezet worden in dit hoofdstuk.
2.1 Gezondheid van geest
Volgens artikel 901 BW moet men gezond van geest zijn om een schenking te kunnen doen of een
testament te kunnen maken. Dit artikel vormt een specificatie op de vereiste van toestemming en
niet van bekwaamheid, ondanks wat het hoofdstuk waaronder dit artikel in het Burgerlijk Wetboek
geplaats is, doet vermoeden.4 5 Deze wilsgeschiktheid dient te bestaan op het ogenblik van het
opmaken van de akte van begunstiging.6
De wetgever heeft geen specifieke omschrijving van het begrip ‘gezondheid van geest’ gegeven,
zodat de invulling aan de appreciatie van de rechter wordt overgelaten.7 Het Hof van Cassatie heeft
reeds geoordeeld dat gezondheid van geest zowel de vrijheid van wil als de helderheid van geest
4 Hoofdstuk II: Bekwaamheid om te beschikken of te verkrijgen bij schenking onder de levenden of bij testament.
5 F. SWENNEN, “Grondvereisten/ toestemming/ Schenker”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE (eds.), Handboek
estate planning, algemeen deel II, Larcier, Gent, 2009, 3; F. SWENNEN, Geestesgestoorden in het Burgerlijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2000, 251; W. PINTENS, C. DECLERCK, J DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 848. 6 J. BAEL, “Schenkingen en testamenten”, in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Deel 10, Brugge, Die Keure, 2007,
145; M. GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 245. 7 Cass. 15 februari 1957, RW 1957-58, 1963; Rb. Luik 12 mei 1994, JT 1995, 85 en TBBR 1995, 332; H. NYS, “artikel 901
B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008 5; W. PINTENS, C. DECLERCK, J DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 848.
3
inhoudt.8 De schenker of testator zal dus de betekenis en draagwijdte van zijn begiftiging moeten
begrijpen en er vrijwillig in moeten toestemmen.9 Deze gezondheid van geest is een juridisch en geen
medisch begrip.10 Het is dus een rechtsoordeel dat niet enkel op basis van medische gegevens kan of
moet worden gemaakt.11 12
Van de notaris wordt verwacht dat hij nagaat of de vereiste van artikel 901 BW vanuit rechtskundig
oogpunt vervuld is.13 Zoals gezegd, is het de bedoeling dat hij deze mening zelf vormt, los van enige
medische of diagnostische handeling.14 De notaris is dus niet verplicht het oordeel van een arts in te
roepen bij de beoordeling van de gezondheid van geest. In geval van twijfel kan hij er uiteraard wel
steeds beroep op doen.15 Er wordt algemeen aangenomen dat de notaris zijn ambt moet weigeren
wanneer hij vaststelt dat de schenker of testator bij het verlijden van de akte niet de vereiste
wilsgeschiktheid bezit.16
Volgens de meerderheid in zowel de rechtspraak als de rechtsleer houdt artikel 901 BW een vereiste
van een versterkte toestemming in.17 Deze leer van de versterkte toestemming bepaalt dat de
8 Cass. 18 maart 1909, Pas. 1909, 184.
9 H. CASMAN, Notarieel familierecht, Gent, Mys en Breesch, 1991, 74.
10 Brussel 10 september 1998, Rev.not.b. 2002, 46 en JT 1999, 112; Bergen 12 november 2002, Rev.trim.dr.fam. 2005, 1227
en JLMB 2003, 413; Luik 19 mei 2004, Rev.trim.dr.Fam. 2005, JLMB 2004, 1197 en TBBR 2006, 483; F. DEBUCQUOY, “Het notariële testament en (het bewijs van) de (on)gezondheid van geest van de testator”, in C. CASTELEIN, A. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Notariële clausules, Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, 67; F. SWENNEN, Geestesgestoorden in het Burgerlijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2000, 35; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak (1993-1998) Giften”, TPR 1999, 788; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 5; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 848. 11
F. DEBUCQUOY, “Het notariële testament en (het bewijs van) de (on)gezondheid van geest van de testator”, in C. CASTELEIN, A. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Notariële clausules, Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, 73. 12
Dit neemt echter niet weg dat medische attesten het meest sluitende bewijs vormen van de ongezondheid van geest van de schenker of testator om het moment van de begiftiging (infra). 13
F. DEBUCQUOY, “Het notariële testament en (het bewijs van) de (on)gezondheid van geest van de testator”, in C. CASTELEIN, A. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Notariële clausules, Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, 76. 14
Bergen 21 december 2004, JLMB 2005, 1784; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 21; M. PUELICKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1985-1992) Giften”, TPR 1994, 1621. 15
Idem. 16
J.-F. TAYMANS, “Quand le notaire peut-il légitimement refuser de prêter son ministère ?“, in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 773 ; F. DEBUCQUOY, “Het notariële testament en (het bewijs van) de (on)gezondheid van geest van de testator”, in C. CASTELEIN, A. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Notariële clausules, Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, 80. 17
Cass. 18 maart 1909, Pas. 184 ; Brussel 21 juni 1983, Rev.prat.not. 1964, 289-298; Bergen 12 maart 1984, RRD 1986, 286; Bergen 25 juni 1985, Rev.not.b. 1986, 344; Luik 18 november 1985, Rev.Trim.dr.fam. 1986, 274; Brussel 10 februari 1987, JT 1987, 525; Luik 19 februari 1991, JLMB 1992, 620; Bergen 15 september 1995, RRD 1996, 249; Bergen 15 februari 1998, Rev.not.b. 1998, 272; M. PUELINCKX-COENE, “Vrijgevigheid, een privilegie van de gezonde geesten”, RW 1979-80, 486; W. PINTENS, C. DECLERCK, J DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 849; H. DE PAGE Traité élémentaire de droit civil belge VIII, Brussel, Bruylant, 1971, 131 ; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1971, 46-47; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A.
4
wilsgeschiktheid om te begiftigen strenger moet beoordeeld worden dan de wilsgeschiktheid om te
beschikken ten bezwarende titel. Rechtshandelingen ten bezwarende titel zouden enkel kunnen
worden nietig verklaard bij gebreken in de toestemming of totale afwezigheid van toestemming,18
terwijl er bij rechtshandelingen om niet ook een mogelijkheid tot vernietiging bestaat bij loutere
verzwakking van de wil.19 Het zou dus voldoende zijn een gedeeltelijke aantasting, verzwakking of
verstoring van de vrije wil aan te tonen.20
In principe zou deze leer dus moeten leiden tot een vlottere nietigverklaring van schenkingen en
testamenten. Vaak wordt er dan ook beroep gedaan op deze bepaling door erfgenamen die zich
benadeeld voelen door de begunstiging.21 Uit de praktijk kan echter afgeleid worden dat deze
verruimde vernietigingsgrond in elkaar stuikt op het moment dat de ongezondheid van geest dient
bewezen te worden.22 Omwille van de strenge bewijsvereisten die de hoven en rechtbanken aan de
dag leggen (infra), leidt een aanvechting van een begunstiging langs de weg van artikel 901 BW
zelden tot een effectief verruimde vernietigingsmogelijkheid.23
Recenter zijn er stemmen opgegaan in de rechtsleer dat de theorie van de versterkte toestemming
gebaseerd is op een misverstand.24 Vooraf F. SWENNEN is voorstander van deze stelling. Een
VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 3-4; H. CASMAN, Notarieel familierecht, Gent, Mys en Breesch, 1991, 457; E. DE WILDE D’ESTMAEL, Les donations, in Rép. Not. 3 : successions, donations et testaments, Brussel, Larcier, 1995, 83; R. DILLEMANS, “Overzicht van rechtspraak (1965-69) Schenkingen en testamenten”, TPR 1970, 297-298; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak (1970-1984)”, TPR 1985, 543; M. PUELINCKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1985-1992) Giften”, TPR 1994, 1621-1622 en M. PUELINCKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1993-1998) Giften, TPR 1999, 787-788. 18
H. DE PAGE Traité élémentaire de droit civil belge VIII, Brussel, Bruylant, 1971, 131 ; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1971, 46-47 ; J. SACE, “Du consentement en matière testamentaire”, Rev.not.b. 1981, 128-133. 19
Idem. 20
F. SWENNEN, “Grondvereisten/ toestemming/ Schenker”, A. in VERBEKE, F. BUYSSENS en H.DERYCKE (eds.), Handboek estate planning, algemeen deel II, Larcier, Gent, 2009, 4; H. CASMAN, Notarieel familierecht, Gent, Mys en Breesch, 1991, 74 en M. PUELINCKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1993-1998) Giften”, TPR 1999, 787-788. 21
J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 130. 22
Aangezien de wetgever in beginsel uitgaat van het vermoeden dat rechtshandelingen met de vereiste wilsbekwaamheid gesteld worden, dragen de eisers die de nietigheid vorderen de bewijslast van de ongezondheid van geest of de wilsongeschiktheid. 23
Brussel 17 april 1969, Rev.not.b. 1974, 211; Brussel 8 maart 1972, Pas. 1972, 105; Bergen 14 september 1976, Pas. 1977, 121; Bergen 20 juni 1979, Pas. 1979, 130; Rb. Brussel 14 mei 1981, Rev.not.b. 1981, 387; Antwerpen 8 maart 1984, Rev.not.b. 1984, 490; Rb. Antwerpen 19 december 1984, Rev.not.b. 1985, 267; Bergen 25 juni 1985, Rev.not.b. 1986, 344; Rb. Dinant 28 april 1987, Rev.not.b. 1988, 433; Rb. Luik 19 oktober 1987, TBBR 1989, 80; Rb. Luik 5 december 1988, JLMB 1990, 506; Rb. Luik 20 november 1993, Rev.trim.dr.fam. 1995, 703; Rb. Luik 2 mei 1994, JT 1995, 85; Bergen 6 april 1997, JLMB 1998, 251 en Rec.gén.enr.not. 1998, nr. 24793; Bergen 16 februari 1998, Rev.not.b. 1998, 272; Brussel 10 september 1998, AJT 1998-99, 970 en JT 1999, 112; M. GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 247; F. SWENNEN, Geestesgestoorden in het burgerlijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 243. 24
F. SWENNEN, Geestesgestoorden in het burgerlijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 236 ev.; A.-J. ETIENNE en L.-L. LEDOUX (noot onder Bergen 15 september 1995), RRD 1996, 251; F. SWENNEN, “Het misverstand van de ‘theorie van de versterkte toestemming’ bij giften”, AJT 1998-99, 569 ev.; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak (1993-1998) Giften”, TPR 1999, 788; A. WYLLEMAN, Contracteren en procederen met wilsonbekwamen en
5
uitgebreide bespreking hiervan zou ons te ver leiden in dit werk. De theorie van de versterkte
toestemming wordt nog steeds overwegend aanvaard.25
2.2 Medisch beroepsgeheim
2.2.1 Algemeen
Artikel 458 Sw. legt het medisch beroepsgeheim neer in de Belgische rechtsorde. Hierin wordt
bepaald dat onder andere artsen de geheimen die zij uit hoofde van hun staat of beroep ter kennis
hebben gekregen, niet mogen bekend maken. De verplichting komt er op neer dat de arts gehouden
is al hetgeen hij heeft gezien, gehoord, vastgesteld of hetgeen hem is toevertrouwd of uitdrukkelijk
of stilzwijgend gezegd tijdens of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep in zijn
hoedanigheid van noodzakelijke vertrouwenspersoon, als geheim te bewaren.26 Iedere rechtstreekse
of onrechtstreekse bekendmaking van deze feiten maakt een schending uit van het beroepsgeheim.
De plaats van het medisch beroepsgeheim in het Strafwetboek maakt duidelijk dat deze verplichting
voor de arts van openbare orde is.27
Niet enkel het individueel belang van de patiënt maar ook het algemeen belang van de gemeenschap
wordt beschermd door deze geheimhoudingsverplichting.28 Het feit dat de patiënt zich in vertrouwen
tot de arts moet kunnen wenden, beschermt namelijk niet enkel de gezondheid van de persoon in
kwestie, maar ook de publieke gezondheid heeft hier voordeel van. Naargelang de focus
voornamelijk gevestigd wordt op het ene of het andere beschermenswaardige belang, zal een
minder of meer absolute visie van het beroepsgeheim verdedigd worden.
wilsgestoorden, Mechelen, Kluwer, 2005, 126-131 en R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 38 ev. 25
F. SWENNEN, “Grondvereisten/ toestemming/ Schenker”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE (eds.), Handboek estate planning, algemeen deel II, Larcier, Gent, 2009, 4. 26
K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 7 ev. 27
Artikel 55 Code van de Geneeskundige Plichtenleer (http://www.ordomedic.be/nl/code/hoofdstuk/beroepsgeheim-van-de-geneesheer); Cass. 23 juni 1958, Arr. Cass. 1958-59 en 854 en J.T. 1958, 597; Cass. 30 oktober 1978, Pas. 1979, 248; Brussel 7 juni 1979, J.T. 1980, 744; rev. not. b. 1982, 43 en Rec.gén.enr.not. 1982, 177; I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 162 ; J. STEVENS, “Het beroepsgeheim van de advocaat en de geneesheer“, T. Gez. 2002-03, 2; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1962, 110-117 ; K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 23. 28
W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 88; D. LYBAERT, ‘Beroepsgeheim van de hulpverlener in relatie tot de politiediensten’, RW 1996-97, 969.
6
Belangrijk is ook dat de dood van de zieke de geneesheer niet ontheft van zijn beroepsgeheim.29 De
arts zal dus ook na het overlijden van zijn patiënt de geheimhoudingsplicht moeten respecteren. Dit
wordt tevens bepaald in artikel 65 van de Code van de Geneeskundige Plichtenleer. Verder stelt dit
artikel dat de erfgenamen de arts niet kunnen ontslaan van deze verplichting of over het
beroepsgeheim kunnen beschikken. Dit is zeer belangrijk in het kader van het bewijs van de
gezondheid van geest met behulp van medische gegevens, waarover later meer. (infra)
2.2.2 Wettelijke uitzonderingen
Artikel 458 Sw. voert zelf enkele uitzonderingen in op de geheimhoudingsplicht.
Ten eerste wordt de zwijgplicht van de arts omgezet in een zwijgrecht wanneer hij wordt
opgeroepen om als getuige in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie te
verschijnen.30 Onder dergelijke getuigenis in rechte verstaat men ook een schriftelijke verklaring voor
de rechter.31
Met deze uitzondering wordt door de meerderheid m.i. terecht de overlegging van een medisch
dossier op grond van artikel 877 Gerechtelijk Wetboek geassimileerd.32 Dit artikel bepaalt dat
wanneer er gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens bestaan dat een
partij of een derde een stuk onder zich heeft dat het bewijs inhoudt van een ter zake dienend feit, de
rechter kan bevelen dat het stuk of een eensluidend verklaard afschrift ervan bij het dossier van de
rechtspleging wordt gevoegd. In lijn met artikel 458 Sw. zal de rechter de arts volgens deze
meerderheid dus niet kunnen verplichten een stuk voor te leggen waarin zich gegevens bevinden die
beschermd zijn door het medisch beroepsgeheim. De arts behoudt het recht de informatie te
verzwijgen.
29
Gent 7 september 1995, T.Not. 1996, 591; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 11. 30
Artikel 458 Sw.: Artikel 63 Code van de Geneeskundige Plichtenleer; K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 13; B. VAN ROY, “Recente rechtspraak inzake de wilgeschiktheid om te testeren en het beroepsgeheim van de geneesheer”, Not.Fisc.M. 2007, 81; M. GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 248. 31
J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 134; H. NYS, Geneeskundig. Recht en medisch handelen, in APR, Brussel, Story-Scientia, 2005, nr. 1249 ev. 32
Cass. 30 oktober 1978, Arr.Cass. 1978-79, 235 en Pas. 1979, 248; I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 163 ; K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 15; P. LAMBERT, ‘Secret professionnel et dossier disciplinaire’, J.T. 1990, 196.
7
Toch is de autonome keuze van de arts om al dan niet van zijn geheimhoudingsplicht af te wijken in
deze twee gevallen niet absoluut. Het Hof van Cassatie heeft namelijk zowel in het geval van de
getuigenis in rechte als in het geval van artikel 877 Ger. W. bepaald dat het beroepsgeheim niet mag
afgewend worden van zijn doel.33 Indien dit wel het geval is, zal het beroepsgeheim niet gelden en zal
de arts zoals een gewone burger verplicht zijn te getuigen in rechte of een stuk voor te leggen.34
Ten tweede bepaalt artikel 458 Sw. dat het beroepsgeheim niet van toepassing is indien de wet de
arts verplicht de geheimen bekend te maken.35 Artikel 58 van de Code van de Geneeskundige
Plichtenleer geeft een uitgebreide opsomming van deze gevallen.36 Ook in deze gevallen zal de arts in
eer en geweten moeten oordelen of hij door het beroepsgeheim niet alsnog wordt verplicht
bepaalde gegevens niet mede te delen.37 De wettelijke uitzonderingen zelf stellen ook vaak
beperkingen op de toegelaten overschreiding van de geheimhoudingsplicht. Zo wordt er vaak
bepaald dat enkel die inlichtingen mogen gegeven worden die noodzakelijk zijn voor het bereiken
van het doel van de wettelijke bepaling.38
Er zijn auteurs die menen dat een wettelijke ontheffing van het medisch beroepsgeheim strikt
beperkt moet worden tot het doel dat in die wet is omschreven.39 Hoewel er begrip kan worden
opgeleverd voor deze zienswijze, heeft ons hoogste gerechtshof afbreuk gedaan aan deze opvatting
in zijn arresten van 2001 en 2002, waarin besloten werd dat medische attesten uit vorige procedures
rechtmatig konden gebruikt worden als bewijs.40 Hierop wordt later uitgebreid ingegaan. (infra)
Hoewel dit geen wettelijke uitzondering is, moet vermeld worden dat er aanvaard wordt dat de arts
zijn beroepsgeheim mag schenden in de mate dat hij zichzelf moet verdedigen in rechte. Het
33
Cass. 23 juni 1958, Arr. Cass. 1958, 854, Pas. 1958, 1180, Rev.dr.pén. 1957-58, 1020 en JT 1958, 597 ; Cass. 30 oktober 1978, Arr.Cass. 1978-79, 235 en Pas. 1979, 248; Cass. 20 maart 1989, Arr. Cass. 1989, 835, Pas. 1989, 749 en JT 1990, 194-195; Cass. 18 juni 1992, Arr. Cass. 1991-92, 993, RW 1992-93, 616, JLMB 1992, 1463, JT 1993, 106, Pas. 1992, 924 en RGAR 1994, nr. 12.314. 34
K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 13-15. 35
Vb. artikel 62 Wet 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, BS 24 april 1971; artikel 488 bis b) Burgerlijk Wetboek, Gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, BS 27 augustus 1970, Artikel 95 van de wet van 25 juni 1992 betreffende de landverzekeringsovereenkomsten; Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geestesziekte, BS 27 juli 1990; .... 36
http://www.ordomedic.be/nl/code/hoofdstuk/beroepsgeheim-van-de-geneesheer. 37
Artikel 58 Code van de Geneeskundige Plichtenleer. 38
Zie vb. in het kader van de wetgeving op de ziekte – en invaliditeitsverzekering. 39
C. TROUET, “Medische getuigschriften en beroepsgeheim”, Juristenkrant 2002, nr. 50, 4; W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 95. 40
Cass. 19 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 135, concl. G. DUBRULLE, AJT. 2001-02, 416, http://www.cass.be (18 oktober 2001), JT 2002 (verkort), 9 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas. 2001, 138, Rev.trim.dr.fam. 2002, 135, noot I. MASSIN, RW 2001-02, 952 en http://www.rw.be (26 maart 2002), TBBR 2003, 54 en T.Not. 2001, 228; Cass. 7 maart 2002, Arr.Cass. 2002, 713, AJT. 2001-02, 921, noot -, JT 2003 (verkort), 290 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), noot I. MASSIN, JT 2004 (verkort), 643 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas. 2002, 661, Rev.trim.dr.fam. 2004 (verkort), 1147, TBBR 2003, 55, noot B. ALLEMEERSCH en T.Gez. 2002-03, 85, noot W. DIJKHOFFZ.
8
algemeen rechtbeginsel van het recht van verdediging krijgt hier duidelijk voorrang op de belangen
die door het beroepsgeheim worden beschermd.41
3 Bewijs van de gezondheid of ongezondheid van geest
3.1 Algemeen
Ieder persoon wordt geacht bekwaam te zijn om over zijn eigen goederen te beschikken bij
schenking of bij testament.42 Indien iemand beweert dat de schenker of testator op het ogenblik van
de begunstiging niet gezond was van geest, zal hij hiervan dan ook het bewijs moeten leveren.43
Dit bewijs kan met alle middelen van het recht geleverd worden, getuigen en vermoedens
inbegrepen.44 Het is wel noodzakelijk dat het bewijs van de ongezondheid van geest op een
omstandige, precieze en boven iedere twijfel verheven wijze wordt geleverd.45 Er is dus geen ruimte
voor enige onzekerheid. De rechtspraak is hier zeer streng.46
41
http://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/medisch-beroepsgeheim; R. VERSTRAETEN, “Beroepsgeheim en verdediging”, in X (ed.), Liber Amicorum Jean-Pierre de Bandt, Brussel, Bruylant, 2004, 265-280. 42
Met uitzondering van de personen die onder een beschermingsstatuut zijn geplaatst, zoals vb. het voorlopig bewind. Deze personen worden geacht onbekwaam te zijn handelingen om niet te stellen, behoudens specifieke machtiging van de rechter (artikel 488bis h) §2 BW); M. GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 248; A. VERBEKE, “Knelpunten familiaal vermogensrecht 2003”, in Bibliotheek burgerlijk recht Larcier, nr. 1, Brussel, Larcier, 2003, 86. 43
Gent 28 februari 2002, TBBR 2004, 55; Bergen 12 november 2002, JLMB 2003, 413; Luik 19 mei 2004, JLMB 2004, 1197; Gent 14 februari 2008, TBBR 2009, 461; Bergen 16 januari 2009, JLMB 2011, 1282; T. WUYTS, “Het bewijs van de ongezondheid van geest door medische attesten” (noot onder Antwerpen 26 oktober 2009), Not.Fisc.M. 2012, 21; P. DELNOY, “Le consentement et la capacité dans la confection d’un testament par un majeur pourvu d’un admininstration provisoire”, in C. ENGELS en P. LECOCQ (eds.), Rechtskroniek voor de vrede- en politierechters 2009, Brugge, Die Keure, 2009, 177; B. VAN ROY, “Recente rechtspraak inzake de wilgeschiktheid om te testeren en het beroepsgeheim van de geneesheer”, Not.Fisc.M. 2007, 76; M. GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 247. 44
Cass. 15 februari 1957, Arr.Cass. 1957, 470, JT 1957, 335, Pas. 1957, 713, Rec.gén.enr.not. 1961, nr. 20355 en Rev.prat.not.b. 1957, 276; Bergen 18 maart 1986, JT 1986, 456, Rec.gén.enr.not. 1988, 387 en Rev.not.b. 1986, 553; Rb. Brussel 20 februari 1987, JT 1987, 525, Rev.not.b 1987, 493 en TBBR 1988, 134; Cass. 19 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 135, concl. G. DUBRULLE, AJT. 2001-02, 416, http://www.cass.be (18 oktober 2001), JT 2002 (verkort), 9 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas. 2001, 138, Rev.trim.dr.fam. 2002, 135, noot I. MASSIN, RW 2001-02, 952 en http://www.rw.be (26 maart 2002), TBBR 2003, 54 en T.Not. 2001, 228; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 9; M. PUELINCKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1985-1992) Giften”, TPR 1994, 1623; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak (1993-1998) Giften”, TPR 1999, 789; W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 90. 45
H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 10. 46
Cass. 15 februari 1957, Arr.Cass. 1957, 470, JT 1957, 335, Pas. 1957, 713, Rec.gén.enr.not. 1961, nr. 20355 en Rev.prat.not.b. 1957, 276; Cass. 24 februari 1972, Arr. Cass. 1972, 587, RW 1971-72, 1783, noot, JT 1972, 355, Pas. 1972, 583 en Rev.not.b. 1972, 326.
9
Voor een getuigenis kan zoals hierboven reeds aangegeven beroep worden gedaan op een arts, die
dankzij artikel 458 Sw. een keuzerecht heeft om al dan niet in rechte te spreken over de
gezondheidstoestand van zijn patiënt. (supra) Ook de notaris kan opgeroepen worden om te
getuigen over de staat van de beschikker op het moment van het verlijden van de akte. Later zal
verduidelijkt worden dat de verklaring van de notaris in de akte dat de schenker of testator gezond
van geest was op het moment van het verlijden van de akte geen authentieke bewijswaarde heeft.
(infra)
Het vermoeden van ongezondheid van geest kan voortvloeien uit de aanhoudende staat van
krankzinnigheid van de schenker of testator ten tijde van de begiftiging.47 In dat geval is er geen
sprake meer van heldere tussenposen, zodat het voor de begunstigde dan ook niet mogelijk is om
het bewijs te leveren van gezondheid van geest.48 Wanneer de schenker of testator zich echter
bevindt in een gewone staat van krankzinnigheid kan hij wel nog heldere momenten ervaren. Dan
zullen degene die de begiftiging aanvechten, moeten aantonen dat de krankzinnigheid zowel in de
periode onmiddellijk vóór als in de periode onmiddellijk na de begunstiging aanwezig was. 49 Bij deze
gewone staat van krankzinnigheid kunnen de begiftigden wel nog trachten te bewijzen dat de
handeling om niet toch plaatsvond in een helder moment.50 Dergelijke vermoedens zijn moeilijk te
bewijzen, aangezien de rechtspraak zeer veeleisend is.51
Aangezien de voorgaande bewijsmiddelen duidelijke gebreken en moeilijkheden vertonen, wordt er
meestal heil gezocht in medische attesten, afgeleverd door een arts.52 Aan deze getuigschriften
wordt namelijk grote waarde gehecht dankzij de medische deskundigheid. Deze medische attesten
vormen het onderwerp van volgend hoofdstuk en zullen daar dan ook tot in detail besproken
worden. (infra)
47
Bergen 11 mei 1993, Rev.not.b. 1994, 127; M. GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 248; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 9. 48
Idem. 49
Antwerpen 21 april 1986, Rec.gén.enr.not. 1988, 407; Cass. 24 februari 1972, Arr. Cass. 1972, 587, RW 1971-72, 1783, noot, JT 1972, 355, Pas. 1972, 583 en Rev.not.b. 1972, 326; Bergen 11 mei 1993, Rev.not.b. 1994, 127; M. GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 248; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 9. 50
R. BARBAIX, “Zijn de algemene geldigheidsvereisten inderdaad strenger ten aanzien van schenkingen dan ten aanzien van rechtshandelingen ten bezwarende titel?”, Not.Fisc.M. 2003, 45; A. VERBEKE, “Knelpunten familiaal vermogensrecht 2003”, in Bibliotheek burgerlijk recht Larcier, nr. 1, Brussel, Larcier, 2003, 87. 51
H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 10. 52
W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 90.
10
3.2 Gebruik van medische attesten
Een medisch getuigschrift is een geschreven verklaring waarin door een arts een getuigenis wordt
gegeven omtrent iemands gezondheidstoestand, met inbegrip van onderzoeken en behandelingen.
Een medisch getuigschrift is steeds bedoeld voor een derde.53
In het kader van de bewijsproblematiek van de gezondheid van geest van de testator of de schenker
kunnen deze medische attesten zorgen voor grote helderheid. Een medisch attest uit de periode van
het stellen van de rechtshandeling om niet kan aantonen dat de beschikker op dat moment niet de
vereiste wilsgeschiktheid bezat om dergelijke rechtshandeling te stellen.
Een groot probleem in verband met deze medische attesten is echter het medisch beroepsgeheim,
uitgedrukt in artikel 458 Sw. Zoals vermeld, bestaat deze zwijgplicht zowel tijdens het leven als na
het overlijden van de patiënt, zodat de arts niet zomaar aan eenieder een medisch attest kan
verstrekken.54 Hierboven werd reeds uiteen gezet dat er verschillende wettelijke interventies
bestaan die de afgifte van een medisch getuigschrift aan een derde toelaten.55
Het gebruik van medische attesten in het kader van de vereiste van gezondheid van geest en de
bewijsproblematiek hieromtrent ligt echter vooral buiten deze wettelijke toelatingen. De vraag stelt
zich dan ook in welke mate medische getuigschriften gebruikt kunnen worden, zowel tijdens het
leven als na het overlijden van de beschikker, om aan te tonen dat de beschikker om het moment
van de rechtshandeling om niet het juiste wilsvermogen bezat.
Doorheen de geschiedenis is er omtrent deze kwestie een duidelijke evolutie opgetreden van een
strikte naar een meer functionele opvatting van het medisch beroepsgeheim. Deze evolutie is zowel
in de rechtsleer, de rechtspraak als in de wetgeving te bemerken. Het verloop zal stapsgewijs
besproken worden in onderstaande uiteenzetting.
53
H. NYS, Geneeksunde. Recht en medisch handelen, Antwerpen, Kluwer, 2005, 569; I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 62. 54
Artikel 65 Code van de geneeskundige Plichtenleer; Gent 7 september 1995, T.Not. 1996, 591; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 11. 55
Vb. artikel 62 Wet 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, BS 24 april 1971; artikel 488 bis b) Burgerlijk Wetboek, Gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, BS 27 augustus 1970, Artikel 95 van de wet van 25 juni 1992 betreffende de landverzekeringsovereenkomsten; Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geestesziekte, BS 27 juli 1990; ...; I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 169.
11
3.2.1 Oude strikte opvatting
De oude rechtspraktijk prees een absolute opvatting van het medisch beroepsgeheim, vooral
gebaseerd op het openbaar belang.56 In deze opvatting staat het algemeen belang namelijk centraal
en is het belang van de patiënt of zijn erfgenamen hieraan ondergeschikt. Dit heeft tot gevolg dat de
geneesheer buiten de wettelijk toegelaten gevallen geen informatie mocht vrijgeven die hij in de
uitoefening van zijn beroep vergaard had.57
Om redenen van overzichtelijkheid wordt er een onderscheid gemaakt tussen de attesten afgeleverd
bij leven en na overlijden van de beschikker om niet.
3.2.1.1 Attesten afgeleverd tijdens het leven van de patiënt
De absolute opvatting van het beroepsgeheim maakt dat de patiënt niet over het beroepsgeheim kan
beschikken.58 Hij kan de arts niet van zijn zwijgplicht ontslaan, zelfs niet indien dit in zijn eigen belang
is.59 Het is zoals gezegd het algemeen belang dat primeert. De toestemming van de patiënt is in deze
opvatting dus niet voldoende om het medisch beroepsgeheim op te heffen. Ook de Code van de
Geneeskundige plichtenleer geeft blijk van deze absolute opvatting in artikel 64. Hierin wordt
bepaald dat de geneesheer niet ontslaan is van zijn zwijgplicht door de verklaring dat de zieke hem
daarvan ontheft.60 De Orde van Geneesheren houdt ook nu nog vast aan deze strikte opvatting.61
56
K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 24; W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 88; R. BLANPAIN, “Juridische aspecten van het medisch beroepsgeheim”, RW 1965-66, 276; F. VAN NESTE, “Kan het beroepsgeheim absoluut genoemd worden?”, RW 1977-78, 1283-1303; J. VERMEERSCH, “Het dualisme in het beroepsgeheim van de geneesheer”, RW 1959-60, 1241; I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 170; I. VAN DER STRAETE, J. PUT en E. LEENAERTS, “Het beschikkingsrecht over het beroepsgeheim. De hulpverlener wikt, de cliënt beschikt”, T.P.R. 2003, 1099. 57
K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 24. 58
Cass. 30 oktober 1978, Arr. Cass. 1979, 235 en RW 1978-79, 2232; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH, en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 853. 59
K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 25; I. VAN DER STRAETE, J. PUT en E. LEENAERTS, “Het beschikkingsrecht over het beroepsgeheim. De hulpverlener wikt, de cliënt beschikt”, T.P.R. 2003, 1099 ; I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 170; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 853. 60
Deze code is echter nooit bekrachtigd door de Koning, zodat hij geen bindende kracht van wet heeft. Dit maakt het moeilijk voor de artsen te weten welke regels ze moeten volgen; P. VANKRUNKELSVEN, K. MERCKX, M. DE MEYERE en J.J. AMY, “De orde van geneesheren op een keerpunt: hervormen of verdwijnen”, T. Gen. 2012, 58. 61
Dit artikel is nog steeds opgenomen in de huidige Code van de Geneeskundige Plichtenleer
12
Traditioneel was dus enkel een medisch getuigschrift op vraag van en met overhandiging aan de
patiënt zelf aanvaardbaar.62 Artikel 67 van de Code van Geneeskundige Plichtenleer bepaalt
daaromtrent dat: “De geneesheer het recht heeft maar niet verplicht is aan een patiënt, die hem
erom verzoekt, een getuigschrift betreffende zijn gezondheidstoestand te overhandigen. De
geneesheer mag een getuigschrift weigeren. Hij alleen beslist over de inhoud en de wenselijkheid om
het aan de patiënt te overhandigen.”. De arts kan dus niet door de patiënt gedwongen worden
dergelijk attest af te leveren. Van belang is dat de patiënt niet onder druk staat en het attest op
vrijwillig wijze aanvraagt.63
De wettelijke uitzonderingen op de zwijgplicht, zoals bepaald in artikel 458 Sw. en 877 Ger W.,
vormen uiteraard een afwijking op de regel. (supra)
In deze absolute opvatting zullen derhalve in een debat omtrent de gezondheid van geest van de
schenker of testator alle medische attesten aangevoerd in de rechtbank, anders dan verkregen door
de patiënt zelf, uit de debatten geweerd moeten worden.64 Enkel de rechter is volgens de
meerderheid daarnaast nog bevoegd een medische verklaring of medisch dossier te vragen, indien
hij dit noodzakelijk acht.65 De arts behoudt in dergelijke situatie de mogelijkheid het stilzwijgen te
bewaren.
3.2.1.2 Attesten afgeleverd na het overlijden van de patiënt
Medische attesten kunnen ook na het overlijden van de schenker of testator van groot belang zijn,
zeker in het kader van het bewijs van de gezondheid van geest. Het zijn namelijk de erfgenamen die
zich geroepen gaan voelen een schenking of een testament ongeldig te laten verklaren door een
gebrek aan de vereiste wilsbekwaamheid. Ze zien immers hun wettelijk erfdeel verminderen door
dergelijke beschikkingen. Zij zouden aan de geneesheer die de beschikker behandelde op het
moment van de rechtshandeling om niet kunnen verzoeken medische gegevens die wijzen op de
ongezondheid van geest vrij te geven.
62
Rb. Brugge 19 januari 1988, RW 1988-89, 758; Rb. Luik 19 februari 1991, JLMB 1992, 620-623; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 853; M. GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 450. 63
Luik 18 april 1986, Jur. Liège 1986, 418-419; K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 30. 64
M.GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 450; R. BARBAIX, “Zijn de algemene geldigheidsvereisten inderdaad strenger ten aanzien van schenkingen dan ten aanzien van rechtshandelingen ten bezwarende titel?”, Not.Fisc.M. 2003, 42. 65
Artikel 877 Ger. W.
13
Aangezien het medisch beroepsgeheim ook na het overlijden van de patiënt blijft voortbestaan, geldt
voor deze post mortem attesten dezelfde regeling als voor de attesten, afgeleverd bij leven.66 Enkel
de testator of schenker zelf kan rechtmatig een medisch attest bekomen zonder schending van de
zwijgplicht. Aangezien deze laatste overleden is, kan er in deze traditionele opvatting op geen enkele
manier aan de erfgenamen medische informatie worden overhandigd, zonder schending van het
beroepsgeheim. Enkel de wettelijk toegelaten gevallen zullen hier dus een mogelijke uitweg bieden,
waaronder opnieuw een getuigenis in recht, zowel mondeling als schriftelijk, en de overhandiging
van een medisch dossier, op verzoek van de rechter.67 Andere manieren zijn in deze traditionele
opvatting uit den boze.
Aangezien regelmatig verkregen medische attesten vrijwel het enige bruikbare bewijsmiddel zijn om
de geestestoestand van de schenker of testator te bewijzen, zorgt deze strikte opvatting voor het
onwerkbaar worden van de bescherming van artikel 901 BW.68
3.2.2 Evolutie in de rechtsleer
In de tweede helft van de 20ste eeuw begon de rechtsleer meer en meer afstand te nemen van deze
absolutistische visie en kwam er beweging richting een meer functionele opvatting van het medisch
beroepsgeheim.69 Gezien de evolutie in de samenleving was er nood aan een mildere, aangepaste
theorie.
Ten eerste werd het vrij beschikkingsrecht van de patiënt over zijn eigen medische gegevens voor
bepaalde rechtsleer belangrijker.70 Daarnaast begon men ook meer waarde te hechten aan andere
66
Artikel 65 Code van de Geneeskundige Plichtenleer; Cass. 30 oktober 1978, Arr. Cass. 1979, 235; E. DE WILDE D’ESTMAEL, Les donations, in Rép. Not. 3 : successions, donations et testaments, Brussel, Larcier, 1995, 84-85; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak (1993-1998) Giften”, TPR 1999, 790-791; M. PUELINCKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1985-1992) Giften”, TPR 1994, 1626-1627; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 853; M. GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 450; R. BARBAIX, “Zijn de algemene geldigheidsvereisten inderdaad strenger ten aanzien van schenkingen dan ten aanzien van rechtshandelingen ten bezwarende titel?”, Not.Fisc.M. 2003, 42. 67
Artikel 458 Sw.; Artikel 877 Ger. W. 68
W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 90-91. 69
I. VAN DER STRAETE, J. PUT en E. LEENAERTS, “Het beschikkingsrecht over het beroepsgeheim. De hulpverlener wikt, de cliënt beschikt”, TPR 2003, 1100; K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 25-27; R. BLANPAIN, “Juridische aspecten van het medisch beroepsgeheim”, RW 1965-66, 278; F. VAN NESTE, , “Kan het beroepsgeheim absoluut genoemd worden?”, RW 1977-78, 1282-1303. 70
R. BLANPAIN, “Juridische aspecten van het medisch beroepsgeheim”, RW 1965-66, 273; I. VAN DER STRAETE, J. PUT en E. LEENAERTS, “Het beschikkingsrecht over het beroepsgeheim. De hulpverlener wikt, de cliënt beschikt”, TPR 2003, 1101; F.
14
belangen die ook beschermenswaardig zijn en eventueel voorrang zouden krijgen op de belangen
beschermd door het medisch beroepsgeheim. Hieronder wordt er een onderscheid gemaakt tussen
beide evoluties in de rechtsleer. Deze opdeling draagt bij aan de overzichtelijkheid.
3.2.2.1 Toestemming van de patiënt
De patiënt kon zoals vermeld in de traditionele opvatting niet vrij beschikken over de zwijgplicht met
betrekking tot zijn eigen medische gegeven. Doorheen de geschiedenis zijn er in deze strikte
opvatting systematisch barstjes gekomen. Bij deze bespreking zal er een verder onderscheid gemaakt
worden tussen een attest afgeleverd tijdens het leven van de beschikker en een attest afgeleverd na
zijn overlijden.
3.2.2.1.1 Attesten afgeleverd tijdens het leven van de patiënt
Volgens moderne rechtsleer zou het verzoek of de vrije toestemming van de patiënt om een medisch
attest af te leveren tijdens zijn leven een rechtvaardigingsgrond uitmaken voor het misdrijf van
artikel 458 Sw., zodat de arts geen strafbare handeling stelt indien het op vraag is van zijn patiënt.71
De patiënt zou volgens deze rechtsleer de arts zelfs voorafgaandelijk van zijn zwijgplicht moeten
kunnen ontslaan.72 De arts zal dus op verzoek van de patiënt alle medische gegevens betreffende
deze patiënt mogen geven, zowel mondeling als schriftelijk.73 74 De patiënt zal naar goeddunken
kunnen beschikken over deze medische gegevens en ze aan derden kunnen meedelen of
overmaken.75
VAN NESTE, “Grondslagen van het medisch beroepsgeheim” in R. STOCKMANS, Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, 20 en E. VERMEERSCH, “Het medisch beroepsgeheim: ethische grondslagen”, Vl. T. Gez. 1986-87, 275. 71
K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 25-27; F. VAN NESTE, “Kan het beroepsgeheim absoluut genoemd worden?”, RW 1977-78, 1294; NYS, H., Geneeskunde. Recht en medisch handelen, Antwerpen, Kluwer, 2005, nr. 1274. 72
K. SCHUTYSER, De geneeskundige controle in de sociale zekerheid, Gent, Story-Scientia, 1973, 277; R. VAN GOMPEL, “Het medisch geheim: mogelijke oplossingen in een acuut probleem voor de verzekeringsondernemingen”, De Verz. 1982, 5-19; J. LAENENS, “De medische expertise” in A. HEYVAERT, R. KRUITHOF en T. VANSWEEFVELT (eds.), Juridische aspecten van de geneeskunde, Antwerpen, Kluwer, 1989, 506; K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 25-27. 73
R.O. DALCQ, ‘Expertises civiles et secret professionnel des médecins’, in Liber Amicorum Prof.em. E. KRINGS, Brussel, Story-Scientia 1991, 500-501. 74
In al deze gevallen van beschikkingsvrijheid van de patiënt over het medisch beroepsgeheim, zal de arts in geen enkel geval de verplichting hebben medische gegevens op verzoek van zijn patiënt vrij te geven. (Artikel 67 Code Geneeskundige Plichtenleer; I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 171). 75
K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 27; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in
15
Voor de notaris die bij het verlijden van een schenking of testament de vereiste wilsgeschiktheid op
basis van een medisch attest wenst vast te stellen, houdt dit in dat hij enkel via de omweg van de
schenker of testator zelf een medisch attest kan bekomen.76 Er moet dus gewerkt worden met
meerdere stappen, waarbij de beschikker een medisch attest bekomt en deze dan later bezorgt aan
de notaris.77 Er is een weerlegbaar vermoeden dat een medisch getuigschrift door de notaris zonder
schending van het beroepsgeheim bekomen is.78 Degene die het tegendeel beweert, moet het dus
bewijzen.
Een belangrijke stroming in de rechtsleer en rechtspaak is van mening dat dit de grens is van het
beschikkingsrecht van de patiënt over het medisch beroepsgeheim, zodat deze niet de bevoegdheid
heeft de arts van zijn zwijgplicht te ontslaan ten opzichte van derden.79 Zij zijn van mening dat,
hoewel de evolutie in de rechtspraktijk geleid heeft tot meer aandacht voor de individuele belangen,
het geheim van artikel 458 Sw. ook nog steeds in belangrijke mate het maatschappelijk belang dient.
Dit belang zou behelzen dat een rechtstreekse overhandiging van de medische gegevens door een
arts aan anderen dan zijn patiënt uit den boze is.80
X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 131; NYS, H., “artikel 901 B.W.”, in PUELINCKX-COENE, M., PINTENS W. en VASTERSAVENDTS A. (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 15. 76
Rb. Brussel 14 mei 1991, TBBR 1992, 436; I. MASSIN, “La preuve de l’insanité d’esprit du testateur au moyen de certificats médicaux: violation du secret médical?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001), Rev.trim.dr.fam. 2002, 146; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 131. 77
Rb. Brussel 14 mei 1991, TBBR 1992, 436; I. MASSIN, “La preuve de l’insanité d’esprit du testateur au moyen de certificats médicaux: violation du secret médical?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001), Rev.trim.dr.fam. 2002, 146; M. PUELINCKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1985-1992) Giften”, TPR 1994, 1626; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 131; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 15. 78
Rb. Brussel 14 mei 1991, TBBR 1992, 436; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 133. 79
Bergen 20 juni 1979, Pas. 1979, 130; Bergen 18 maart 1986, JT 1986, 456; Rb. Brussel 14 mei 1991, TBBR 1992, 436; B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 62; H. NYS, Geneeskundig. Recht en medisch handelen, in APR, Brussel, Story-Scientia, 1991, 429; D. FRERIKS, “De verzekeringswet van 25 juni 1992 en het medisch beroepsgeheim”, Vl. T. Gez. 1995, 196-198; K. JACOBS, “Zwijgen is niet altijd goud. Een spanningsveld tussen privacy, beroepsgeheim, recht op informatie en medische hulpverlening bij erfrechtelijkheidsdiagnostiek”, Vl. T. Gez. 1994, 100; W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 91. 80
W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 91.
16
Er zijn echter ook auteurs die m.i. terecht menen dat het recht op vrije beschikking van de patiënt
over zijn medische gegevens inhoudt dat de patiënt het beroepsgeheim van de arts kan opheffen ten
opzichte van derden.81 Deze toestemming moet vrij en met kennis van zaken gegeven worden.82
De vraag kan namelijk gesteld worden wat de grote meerwaarde is van het tijdrovende stappenplan
dat de notaris of enige andere derde moet doorlopen om op de hoogte te zijn van de
gezondheidstoestand van de patiënt-cliënt. Zowel in het geval waar de patiënt fungeert als
tussenpersoon als in het geval waar het attest rechtstreeks wordt afgeleverd aan de notaris met
toestemming van de patiënt komt het document in handen van deze laatste, dankzij de vrij
toestemming van zijn cliënt. 83 Over deze kwestie heeft Cassatie echter nog geen duidelijke uitspraak
gedaan, zodat het standpunt betwist blijft.
Jan BAEL gaat nog een stapje verder en is van mening dat, vooral als de patiënt niet meer in staat is
toestemming te geven aan de arts om een medisch attest betreffende zijn gezondheid van geest te
overhandigen aan de notaris, deze laatste zonder toestemming dergelijk attest moet kunnen
bekomen.84 De notaris heeft namelijk de taak de gezondheid van geest van de schenker of testator te
beoordelen bij het opstellen van de akte. Aangezien de rechtspraak vrij streng is in het aansprakelijk
stellen van de notaris bij een foutieve beoordeling van de wilsgeschiktheid van de beschikker, is deze
auteur dan ook van mening dat de notaris de nodige middelen moet verkrijgen om deze
wilsgeschiktheid op correcte wijze vast te stellen. In normale omstandigheden zal de omweg van het
verkrijgen van een medisch attest via de cliënt geen onoverkomelijke problemen opleveren. In
situaties waarbij de testator, bijvoorbeeld op zijn sterfbed, fysiek niet meer in staat is deze
tussenstap uit te voeren, is deze rechtstreekse weg de enige oplossing om zekerheid te verkrijgen
omtrent de wilsgeschiktheid van de beschikker.
81
F. VAN NESTE, “Kan het beroepsgeheim absoluut genoemd worden?”, RW 1977-78, 1294; I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 171 ; S. CALLENS, Goed geregeld ? Het gebruik van medische gegevens voor onderzoek, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1995, 172-175; J.-M. HUBAUX, Les droits et obligations du patient, Louvain-la-Neuve, Bruylant-academia, 1998, 142 ; H. NYS, Geneeskundig. Recht en medisch handelen, in APR, Brussel, Story-Scientia, 2005, nr. 1273 ev.; W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 88; M. PUELINCKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1985-1992) Giften”, TPR 1994, 1626; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 131; G. SCHAMPS, “Le secret médical et l’assureur: commentaire du nouvel article 95 de la loi du 25 juin 2002 sur le contrat d’assurance terrestre”, T. Gez. 2003-04, 138. 82
Idem. 83
I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 171 ; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 131-132; H. CASMAN, Notarieel familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 458; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 21. 84
J. BAEL, “Schenkingen en testamenten”, in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Deel 10, Brugge, Die Keure, 2007, 151.
17
In deze redenering zit een zekere analogie met de beoordeling door de vrederechter van de
gezondheid van geest van de onder voorlopig bewind gestelde persoon die een testament wenst te
maken of een schenking wenst te doen.85 Bij het verzoek aan de vrederechter, dat moet uitgaan van
de beschermde persoon zelf, wordt verplicht een omstandige geneeskundige verklaring bijgevoegd.86
Daarnaast heeft de vrederechter nog de mogelijkheid een geneesheer-deskundige aan te stellen om
te oordelen over de gezondsheidstoestand en de wilsafhankelijkheid van de te beschermen persoon.
Los van enige tussenkomst van de schenker of testator zal de vrederechter dus een medisch advies
kunnen verkrijgen om de vereiste wilsgeschiktheid om te schenken of testeren vast te stellen.
De vraag naar een duidelijk en belangrijk onderscheid tussen de vrederechter die deze bevoegdheid
wel bezit en de notaris die steeds via zijn cliënt de informatie moet bekomen, is naar mijn mening
dan ook gegrond. Beide ambten zijn namelijk onpartijdig en onafhankelijk. Het is aan te raden een
wettelijke basis voor deze uitzondering in te voeren, specifiek toegespitst op de instrumenterende
ambtenaar bij het verlijden van een testament.
3.2.2.1.2 Attesten afgeleverd na het overlijden van de patiënt
Met betrekking tot de medische attesten afgeleverd na het overlijden van de beschikker behoudt de
traditionele opvatting veel aanhangers.87 Deze houdt in dat de erfgenamen geen geldig medisch
attest kunnen bekomen na het overlijden van de patiënt.
In deze hypothese moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de voorafgaande toestemming
die de overledene tijdens zijn leven gegeven had enerzijds en de toestemming van de erfgenamen
anderzijds.
85
Artikel 488bis h) §2 lid 1 BW: dit artikel bepaalt dat de vrederechter moet oordelen over de wilsgeschiktheid van de beschermde persoon. 86
Artikel 488bis h) §2 lid 6 BW verwijst naar de procedure van artikel 488bis b) §6 BW. 87
Artikel 64 Code van de Geneeskundige plichtenleer; Kh. Antwerpen 26 april 1974, RGAR 1974, 9332; Rb. Brussel 27 februari 1975, RGAR 1976, 9581; Bergen 9 december 1975, Pas. 1976, 159; Brussel 7 juni 1979, JT 1980, 744; rev. not. b. 1982, 43 en Rec. gén. enr. not. 1982, 177; Bergen 20 juni 1979, Pas. 1979, 130; Luik 6 december 1979, Jur. Liège 1980, 129; Bergen 18 juni 1980, Rev. not. b. 1981, 93 en Rec. gén. enr. not. 1981, 251, nr. 22.632; Luik 22 januari 1981, Jur. Liège 1981, 233; Rb. Antwerpen 8 maart 1984, Rev. not. b. 1984, 490; Gent 21 juni 1984, Vl. T. Gez. 1984-85, 455; Brussel 13 mei 1988, Pas. 1988, 217; Gent 7 september 1995, T.Not. 1996, 591; Gent 21 februari 1997, T.Not. 1998, 196; S. BROUWERS, noot onder Cassatie 19 januari 2001 en Antwerpen 4 december 2000, AJT 2001-2002, 420; B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 59; M. PUELINCKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1985-1992) Giften”, TPR 1994, 1625-1627; I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 173; F. VAN NESTE, “Kan het beroepsgeheim absoluut genoemd worden?”, RW 1977-78, 1297; B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 59.
18
In het eerste geval zal de discussie over de toestemming van de patiënt om medische gegevens over
te maken aan derden terug opspelen. Zoals vermeld zijn er verschillende strekkingen in de rechtsleer.
(supra) Verder zullen we de evolutie in de rechtspraak en eventuele wettelijke uitzonderingen
bespreken. (infra) Er kan echter reeds vermeld worden dat er in de rechtspraak nog geen oplossing is
voor deze problematiek.88
In het tweede geval zullen de principes dat het medisch beroepsgeheim ook na het overlijden van de
beschikker blijft bestaan en dat het beschikkingsrecht over dit geheim niet wordt vererfd een rol
spelen.89 Als gevolg van deze principes is de meerderheid van mening dat de nabestaanden geen
geldig attest zullen kunnen bekomen eens de beschikker overleden is.
Er zijn echter ook een beperkt aantal stemmen die menen dat de erfgenamen de
geheimhoudingsplicht mogen opheffen indien dit noodzakelijk is om de belangen van de overledene
en hun eigen materiële en morele belangen veilig te stellen.90 Enkelen verwijzen zelfs naar de
impliciete wil van de overledene in te stemmen met de opheffing van het beroepsgeheim, zodat de
erfgenamen een regelmatig medisch attest met betrekking tot de gezondheid van hun erflater
kunnen bekomen.91
Er valt naar mijn mening niet in te zien waarom men zou blijven vasthouden aan de strenge
traditionele opvatting in gevallen waar de belangen van de overledene en de erfgenamen samen
lopen. Het leveren van een bewijs van de ongezondheid van geest van de overledene op het moment
van de beschikking om niet kan zowel de belangen van de beschikker als van de erfgenamen dienen.
Aangezien een medisch attest quasi het enige sluitende bewijsmiddel vormt, doet men er m.i. goed
88
B. VAN ROY, “Recente rechtspraak inzake de wilgeschiktheid om te testeren en het beroepsgeheim van de geneesheer”, Not.Fisc.M. 2007, 79; B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 59; T. WUYTS, “Het bewijs van de gezondheid van geest door medische attesten”, (noot onder Antwerpen 26 oktober 2009), Not.fisc.m. 2012, 23. 89
Artikel 65 Code van de Geneeskundige Plichtenleer; Brussel 8 maart 1972, Pas. 1972, 105; Luik 2 december 1976, RRD 1978, 392; Cass. 30 oktober 1978, Arr. Cass. 1979, 235; E. DE WILDE D’ESTMAEL, Les donations, in Rép. Not. 3 : successions, donations et testaments, Brussel, Larcier, 1995, 84-85; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak (1993-1998) Giften”, TPR 1999, 790-791; M. PUELINCKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1985-1992) Giften”, TPR 1994, 1626-1627; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 853; M. GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 450; R. BARBAIX, “Zijn de algemene geldigheidsvereisten inderdaad strenger ten aanzien van schenkingen dan ten aanzien van rechtshandelingen ten bezwarende titel?”, Not.Fisc.M. 2003, 42. 90
Brussel 7 februari 1989, RGAR 1991, 11.848; I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 173-174 ; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 11; K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 62-63. 91
F. GLANSDORFF, “Le secret médical et la délivrance d’un certificat post mortem en matière d’assurance sur la vie“, JT 1971, 317 ev. ; I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 173 ; B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 59.
19
aan een mildere denkwijze te aanhangen en in bepaalde situaties een post mortem attest toe te
laten, ook buiten de wettelijk toegelaten gevallen.
3.2.2.2 Belangenafweging
Daarnaast kwam men tot inzicht dat er andere waarden en belangen waren die een afwijking van het
beroepsgeheim in bepaalde situaties rechtvaardigden. De mening dat het bewaren van het medisch
beroepsgeheim geen doel op zichzelf mag zijn, zodat het niet tot gevolg mag hebben de belangen
van de patiënt of zijn rechtsverkrijgende erdoor te schaden, deed zijn intrede.92 Er werd dus meer
aandacht besteed aan het individuele belang, waardoor deze ten minste evenwaardig werd aan het
maatschappelijk belang. Zowel de wetgever als de rechter speelde hierop in door bepaalde
afwijkingen van de zwijgplicht toe te laten.93 Hierop zal dan ook uitgebreid worden ingegaan in
bijhorende hoofdstukken. (infra)
3.2.3 Evolutie in de rechtspraak
Ook bij de evolutie in de rechtspraak moet er een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de
opheffing van het medisch beroepsgeheim door de toestemming van de patiënt en anderzijds de
mogelijke belangenafweging tussen degene die beschermd worden door deze zwijgplicht en andere
beschermenswaardige belangen.
3.2.3.1 Toestemming van de patiënt
De strikte, traditionele interpretatie van het medisch beroepsgeheim waarbij de patiënt geen
beschikkingsrecht heeft over deze zwijgplicht, werd door Cassatie duidelijk bevestigd in 197894 door
te stellen dat ‘het beroepsgeheim de openbare orde raakt en de zieke daarover dus niet kan
beschikken; dat de geneesheer niet ontheven wordt van het geheim door de omstandigheid dat de
zieke zou hebben ingestemd met het verspreiden van de door hem aan de geneesheer gedane
92
K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 25-27; F. VAN NESTE, “Grondslagen van het medisch beroepsgeheim” in R. STOCKMANS, Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, 16-21. 93
Artikel 458 Sw. 94
Cass. 30 oktober 1978, Arr.Cass. 1978-79, 235 en Pas. 1979, 248.
20
confidenties.’. De meeste rechtspraak legde zich neer bij deze stelling,95 al werd zij niet door elke
rechter zonder uitzondering gevolgd.96
Hoewel Cassatie sinds 1978 in een aantal arresten afstand deed van de absolute opvatting van het
medisch beroepsgeheim,97 heeft dit hoogste rechtscollege nog steeds geen expliciete uitspraak
gedaan over de draagwijdte van de toestemming van de patiënt met betrekking tot de vrijgave van
medische attesten.98 Wel heeft het Hof reeds besloten dat de bescherming van de patiënt een
belangrijk doel is van de zwijgplicht. Deze beschermingsgedachte impliceert volgens sommige echter
geen beschikkingsgedachte, waardoor er onenigheid blijft bestaan.99
Lagere rechtspraak heeft zich echter wel reeds op uiteenlopende wijze uitgesproken over deze
kwestie.100
Ook met betrekking tot overhandiging van medische gegevens na het overlijden van de patiënt
bestaat geen eensgezindheid. Hoewel de rechtspraak in het algemeen de mening is toegedaan dat
dit niet is toegestaan,101 zijn er ook rechters die medisch attesten aanvaarden die na het overlijden
van de schenker of testator zijn opgesteld, vooral in het kader van levensverzekeringen.102
3.2.3.2 Belangenafweging
3.2.3.2.1 Attesten afgeleverd tijdens het leven van de patiënt
Uit het hiervoor geciteerde arrest van het Hof van Cassatie op 30 oktober 1978 kon met betrekking
tot de beschermde belangen afgeleid worden dat de zwijgplicht van de arts voorrang kreeg op de
95
Luik 22 januari 1981, Jur. Liège 1981, 233; Brussel 3 februari 1981, T. Gez. 1981-82, 38; Gent 21 juni 1984, T. Gez. 1984-85, 455. 96
Rb. Leuven 5 januari 1979, T. Gez. 1981-82, 32; Pol. Nijvel 2 april 1993, RGAR. 1996, nr. 12.662 en T. Ger. 1996-97, 291; Pol. Nijvel 27 mei 1998, RGAR. 2000, nr. 13203. 97
Cass. 13 mei 1987, Arr. Cass. 1986-87, 1203; Cass. 9 februari 1988, Arr. Cass. 1987-88, 720; Cass. 29 oktober 1991, Arr. Cass. 1991-92, nr. 117; Cass. 18 juni 1992, Arr. Cass. 1991-92, nr. 549; Cass. 19 december 1994, RW 1995-96, 1207. 98
H. NYS, Geneeskunde. Recht en medisch handelen, Antwerpen, Kluwer, 2005, nr. 1276. 99
H. NYS, Geneeskunde. Recht en medisch handelen, Antwerpen, Kluwer, 2005, nr. 1276. 100
Pro maar met de beperking dat het medisch attest niet wordt afgeleverd aan een derde: Bergen 9 december 1975, Pas. 1976, 159 en Rev.not.b. 1977, 123; Bergen 20 juni 1979, Pas. 1979, 130; Bergen 18 maart 1986, JT 1986, 456; Rb. Brussel 14 mei 1991, TBBR 1992, 436. 101
Kh. Antwerpen 26 april 1974, RGAR 1974, 9332; Rb. Brussel 27 februari 1975, RGAR 1976, 9581; Bergen 9 december 1975, Pas. 1976, 159; Brussel 7 juni 1979, JT 1980, 744; rev. not. b. 1982, 43 en Rec. gén. enr. not. 1982, 177; Bergen 20 juni 1979, Pas. 1979, 130; Luik 6 december 1979, Jur. Liège 1980, 129; Bergen 18 juni 1980, Rev. not. b. 1981, 93 en Rec. gén. enr. not. 1981, 251, nr. 22.632; Luik 22 januari 1981, Jur. Liège 1981, 233; Rb. Antwerpen 8 maart 1984, Rev. not. b. 1984, 490; Gent 21 juni 1984, Vl. T. Gez. 1984-85, 455; Brussel 13 mei 1988, Pas. 1988, 217; Gent 7 september 1995, T.Not. 1996, 591; Gent 21 februari 1997, T.Not. 1998, 196. 102
Rb. Brussel 20 februari 1987, JT 1987, 525; Brussel 27 oktober 1976, Pas. 1977, 128; Luik 21 november 1988, RGAR 1991, nr. 11848; Luik 23 december 1988, JLMB 1989, 432; Brussel 7 februari 1989, RGAR 1991, nr. 11849; Bergen 11 mei 1993, Rev.not.b. 1994, 127.
21
belangen van de patiënt of eventuele derden, aangezien over deze plicht door niemand beschikt kon
worden. De maatschappelijke belangen stonden duidelijk centraal.
Het jaar 1988 was volgens vele auteurs een keerpunt in het denken van het Hof van Cassatie. Hierin
poneert het Hof het principe dat het beroepsgeheim dient tot bescherming van de belangen van de
patiënt,103 waardoor zij afstand doet van het absolute karakter van het beroepsgeheim. In casu werd
bepaald dat het beroepsgeheim de bescherming van de patiënt beoogt en dat de zwijgplicht niet kan
worden uitgebreid tot feiten waarvan de patiënt het slachtoffer zou zijn.104 Hoewel dit arrest niet
spreekt over de gezondheid van geest in het kader van artikel 901 BW, is het duidelijk een stap in de
richting van de functionele interpretatie van het medisch beroepsgeheim en een grotere invloed van
de individuele belangen.
De meer recente arresten van 19 januari 2001 en 7 maart 2002 daarentegen handelen wel specifiek
over de bewijsproblematiek van de gezondheid van geest van de schenker of testator en een
eventuele belangenafweging. 105 Meer bepaald gingen deze arresten over een afweging van de
belangen, enerzijds beschermd door artikel 901 BW en anderzijds door artikel 458 Sw. De vraag
werd gesteld of medische attesten die betrekking hadden op de testator en die eerder regelmatig
waren afgeleverd tijdens het leven van de testator, konden dienen als bewijsmiddel om de
ongezondheid van geest van deze testator op het moment van de redactie van het testament aan te
tonen.
Hoewel lagere rechtspraak zich al eerder aan deze vraag gewaagd had,106 bestond er onenigheid
onder de rechters. Met deze arresten geeft Cassatie een duidelijk doelgebonden interpretatie van
het medisch beroepsgeheim.107
Op 19 januari 2001 bepaalde Cassatie dat de medische attesten die op regelmatige wijze zonder
schending van het beroepsgeheim werden afgeleverd door een geneesheer in een procedure tot
onbekwaamverklaring niet uit de debatten kon weren en dus gebruikt kon worden als bewijs van de
103
Cass. 9 februari 1988, Arr. Cass. 1987-88, 720; W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 95; K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 24. 104
Cass. 9 februari 1988, Arr. Cass. 1987-88, 720. 105
Cass. 19 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 135, concl. G. DUBRULLE, AJT 2001-02, 416, http://www.cass.be (18 oktober 2001), JT 2002 (verkort), 9 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas. 2001, 138, Rev.trim.dr.fam. 2002, 135, noot I. MASSIN, RW 2001-02, 952 en http://www.rw.be (26 maart 2002), TBBR 2003, 54 en T.Not. 2001, 228; Cass. 7 maart 2002, Arr.Cass. 2002, 713, AJT 2001-02, 921, noot -, JT 2003 (verkort), 290 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), noot I. MASSIN, JT 2004 (verkort), 643 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas .2002, 661, Rev.trim.dr.fam. 2004 (verkort), 1147, TBBR 2003, 55, noot B. ALLEMEERSCH en T.Gez. 2002-03, 85, noot W. DIJKHOFFZ. 106
Rb. Brussel 20 februari 1987, JT 1987, 525, Rev.not.b 1987, 493 en TBBR 1988, 134; Rb. Luik 2 mei 1994, JT 1995, 85. 107
B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 58; T. WUYTS, “Het bewijs van de gezondheid van geest door medische attesten”, (noot onder Antwerpen 26 oktober 2009), Not.fisc.m. 2012, 21.
22
ongezondheid van geest van de testator bij de redactie van het testament op basis van de volgende
redenering: “Dat het medisch beroepsgeheim niet absoluut is en tot doel heeft de patiënt te
beschermen, zodat het niet tot gevolg mag hebben dat de bescherming voortvloeiend uit artikel 901
van het Burgerlijk Wetboek aan de geestesziekte wordt ontnomen en dat de geesteszieke niet wordt
beschermd tegen zijn eigen daden.”.
Deze rechtspraak wordt op 7 maart 2002 bevestigd met dat verschil dat het hier niet ging over een
medisch attest dat regelmatig afgeleverd was in een gerechtelijke procedure, zodat de informatie dat
opgenomen was in dit getuigschrift niet eerder openbaar was gemaakt. Het betrof namelijk een
regelmatig afgeleverd attest dat opgesteld was op vraag van de patiënt met het oog op de opname
van deze patiënt in een rust- en verzorgingstehuis. Dit subtiel verschil heeft tot gevolg dat de
mogelijke beperkende interpretatie van het eerste arrest, waarbij een medisch attest haar geheim
karakter enkel zou verliezen eens het in een openbare procedure is gebruikt, veel van zijn kracht
verliest.108 Deze interpretatie hield in dat het medisch beroepsgeheim niet echt werd geschonden,
gezien de rechter niet meer vertrouwelijke gegevens over de patiënt te weten kwam dan wat de
rechter in de eerste procedure reeds had vernomen. Nu in het tweede arrest helemaal geen andere
rechter aan de orde is, is duidelijk dat Cassatie deze weg niet wou bewandelen.
De Cassatiearrest worden nu in de rechtsleer op vrij eensgezinde wijze geïnterpreteerd. Niet betwist
is dat het medisch beroepsgeheim niet langer absoluut is.109 Het beroepsgeheim wordt functioneel
geïnterpreteerd en er wordt een belangenafweging gemaakt tussen de bescherming van artikel 458
Sw. en het recht op bewijsvoering van artikel 901 BW.110 Daarnaast wordt in het grootste deel van de
rechtsleer gezegd dat zelfs als deze belangenafweging leidt tot een voorrang van artikel 901 BW en
het medisch beroepsgeheim terzijde schuift, op basis van deze arresten slechts vaststaat dat enkel
regelmatig afgeleverde medische attesten kunnen ingeroepen worden in een procedure betreffende
108
B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 61; Concl. G. DUBRULLE bij Cass. 19 januari 2001, arr.Cass. 2001, 135. 109
T. WUYTS, “Het bewijs van de gezondheid van geest door medische attesten”, (noot onder Antwerpen 26 oktober 2009), Not.fisc.m. 2012, 21; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 855; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 137. 110
Cass. 19 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 135, concl. G. DUBRULLE, AJT 2001-02, 416, http://www.cass.be (18 oktober 2001), JT 2002 (verkort), 9 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas. 2001, 138, Rev.trim.dr.fam. 2002, 135, noot I. MASSIN, RW 2001-02, 952 en http://www.rw.be (26 maart 2002), TBBR 2003, 54 en T.Not. 2001, 228; Cass. 7 maart 2002, Arr.Cass. 2002, 713, AJT 2001-02, 921, noot -, JT 2003 (verkort), 290 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), noot I. MASSIN, JT 2004 (verkort), 643 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas .2002, 661, Rev.trim.dr.fam. 2004 (verkort), 1147, TBBR 2003, 55, noot B. ALLEMEERSCH en T.Gez. 2002-03, 85, noot W. DIJKHOFFZ.
23
de geldigheid of ongeldigheid van een testament.111 Hiermee wordt bedoeld dat het attest moet
afgeleverd zijn, gebruik makende van een uitzondering op artikel 458 Sw.
Belangenafweging
Ten eerste is er dus sprake van een belangenafweging. Er heerst echter onenigheid over de vraag
welke belangen er bij deze afweging precies in de schaal liggen.
Zoals reeds vermeld beschermt het medisch beroepsgeheim niet enkel de belangen van de patiënt
maar ook van de maatschappij. (supra) Hoewel het private belang doorheen de tijd meer op de
voorgrond is gekomen dan voorheen mag het maatschappelijke belang volgens sommigen niet uit
het oog verloren worden.112 De schrik ontstaat dat een schenker of testator zich zal onthouden
medische hulp te zoeken uit vrees dat zijn medische gegevens gebruikt zullen worden in een
procedure tot vernietiging van zijn beschikking.113 Dit zal dus de eerste afweging moeten zijn die de
rechter maakt.114 Cassatie stelt echter dat het beroepsgeheim het doel heeft de patiënt te
beschermen, zodat het hoogste rechtscollege voorrang geeft aan het individueel belang.115
Ook over de belangen die beschermd worden door de bewijsregeling van artikel 901 BW bestaat
onenigheid. Volgens sommige auteurs zou dit artikel in de eerste plaats de materiële belangen van
de erfgenamen beschermen en niet de belangen van de overledene.116 Ook de samenleving wordt
aangehaald als belanghebbende van artikel 901 BW. Deze redenering steunt op het feit dat in tijden
111
T. WUYTS, “Het bewijs van de gezondheid van geest door medische attesten”, (noot onder Antwerpen 26 oktober 2009), Not.fisc.m. 2012, 21; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 855; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 137. 112
B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 62. 113
H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 14; D. FRERIKS, “De verzekeringswet van 25 juni 1992 en het medisch beroepsgeheim”, Vl. T. Gez. 1995, 197. 114
B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 62; D. FRERIKS, “De verzekeringswet van 25 juni 1992 en het medisch beroepsgeheim”, Vl. T. Gez. 1995, 197. 115
Cass. 19 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 135, concl. G. DUBRULLE, AJT 2001-02, 416, http://www.cass.be (18 oktober 2001), JT 2002 (verkort), 9 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas. 2001, 138, Rev.trim.dr.fam. 2002, 135, noot I. MASSIN, RW 2001-02, 952 en http://www.rw.be (26 maart 2002), TBBR 2003, 54 en T.Not. 2001, 228; Cass. 7 maart 2002, Arr.Cass. 2002, 713, AJT 2001-02, 921, noot -, JT 2003 (verkort), 290 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), noot I. MASSIN, JT 2004 (verkort), 643 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas .2002, 661, Rev.trim.dr.fam. 2004 (verkort), 1147, TBBR 2003, 55, noot B. ALLEMEERSCH en T.Gez. 2002-03, 85, noot W. DIJKHOFFZ. 116
Cass. 19 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 135, concl. G. DUBRULLE; I. VAN DER STRAETE, J. PUT en E. LEENAERTS, “Het beschikkingsrecht over het beroepsgeheim. De hulpverlener wikt, de cliënt beschikt”, TPR 2003, 1106; B.VAN ROY, “Recente rechtspraak inzake de wilgeschiktheid om te testeren en het beroepsgeheim van de geneesheer”, Not.Fisc.M. 2007, 75; W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 97.
24
van vergrijzing, dit vraagstuk zich meer en meer zal aandienen. De maatschappij heeft immers geen
baat bij misbruik van deze kwetsbare personen.117 Het Hof van Cassatie is daarentegen opnieuw
duidelijk en stelt dat het belang van de testator zelf het beschermde belang is van artikel 901 BW.
Deze strekking vindt ook in de rechtsleer bijval.118
Hoewel het Hof van Cassatie spreekt over een belangenafweging, kan uit de bewoordingen van de
arresten van 2001 en 2002 worden afgeleid dat ons hoogste rechtscollege van mening is dat het
belang dat de testator heeft dat zijn testament al dan niet uitgevoerd wordt, hoger is dan het belang
dat het beroepsgeheim van de arts niet geschonden wordt.119 Het beroepsgeheim zal dus moeten
wijken voor het hoger belang dat artikel 901 BW incorporeert.
Dit is naar mijn mening een correcte beoordeling. De laatste wil van de beschikker om niet was
klaarblijkelijk zeer belangrijk voor hem, aangezien hij de moeite heeft gedaan een schenking of
testament met betrekking tot deze materie op te maken. De uitvoering van deze wil zal hem dan ook
nauw aan het hart liggen. In een afweging tussen zijn recht op privacy, beschermd door het
beroepsgeheim van artikel 458 Sw., en de uitvoering van deze laatste wil, moet dit laatste belang dan
ook steeds de bovenhand krijgen. Een vernieting van het testament of de schenking, indien de
beschikker effectief niet gezond van geest was, dient opnieuw zijn belangen.
De maatschappij zal hierdoor niet zwaar geschaad kunnen worden. Zelden zullen schenkers of
testators namelijk op voorhand de denkproef maken om afstand te doen van enige medisch hulp uit
angst dat hun beschikking later zal worden nietig verklaard. Het is namelijk enkel bij een effectieve
ongezondheid van geest dat de beschikking om niet ongeldig wordt verklaard. Dergelijke toestand zal
duidelijk moeten blijken uit het attest en het enkele feit van het aanvragen van vb. de toegang tot
een rusthuis zal niet voldoende zijn om de ongezondheid van geest te bewijzen. Zoals gezegd heeft
de maatschappij bovendien ook baat bij de bescherming van artikel 901 BW. Geen enkele
maatschappij heeft namelijk voordeel uit misbruik van de zwakkere.
117
T. WUYTS, “Het bewijs van de gezondheid van geest door medische attesten”, (noot onder Antwerpen 26 oktober 2009), Not.fisc.m. 2012, 22; W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 97. 118
Idem. 119
Zie letterlijke woorden van het Hof: ‘Het medisch beroepsgeheim is niet absoluut en heeft tot doel de patiënt te beschermen, zodat het niet tot gevolg mag hebben dat de bescherming voortvloeiend uit artikel 901 van het Burgerlijk Wetboek, aan de geesteszieke wordt ontnomen en dat de geesteszieke niet wordt beschermd tegen zijn eigen daden.’; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 140.
25
Regelmatigheid
Het Hof van Cassatie lijkt er nog een tweede vereiste bij te voegen, namelijk het feit dat het moet
gaan om :’ een doktersattest dat tijdens het leven van de geesteszieke regelmatig is afgeleverd’.
De meerderheid van de rechtsleer is het er dan ook over eens dat de belangenafweging alleen niet
voldoende is en dat enkel een medisch attest dat voordien regelmatig werd afgeleverd tijdens het
leven van de patiënt, dus zonder schending van het medisch beroepsgeheim, als bewijs in rechte
mag gebruikt worden om de ongezondheid van geest van de beschikker om niet aan te tonen.120 De
aflevering van het getuigschrift moet dus gegrond zijn op één van de wettelijke
uitzonderingsgevallen.121
Er kunnen echter enkele bedenkingen gemaakt worden bij deze conclusie.
Ten eerste is het zo dat de wettelijke uitzonderingen op het medisch beroepsgeheim steeds
doelgebonden zijn, zodat een medisch attest dat regelmatig is afgeleverd in een bepaalde context, in
de context van de bewijsvoering met betrekking tot de gezondheid van geest, niet noodzakelijk
regelmatig is.122 Indien een medisch attest derhalve wordt gebruikt voor andere doeleinden dan die
voorzien in de toestemming van de patiënt of in de wettelijke toelating, maakt dit een strafbare
schending van het beroepsgeheim uit.123 Cassatie lijkt te bedoelen dat alle medisch attesten die in
een bepaalde situatie regelmatig zijn afgeleverd later in elke context zouden kunnen gebruikt
worden. Dit is een forse uitbreiding van de toegelaten uitzonderingen op het medisch
beroepsgeheim.
Daarnaast is het ook onzeker of de erfgenamen die de medische attesten gebruiken als bewijs in het
arrest van 7 maart 2002, in tegenstelling tot in het arrest van 19 januari 2001, wel geldig in het bezit
zijn gekomen van deze attesten. Het is namelijk niet omdat de attesten op geldige wijze zijn
afgeleverd, dat de erfgenamen op geldige wijze in hun bezit zijn gekomen. Het is onzeker of hieruit
120
B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 62 ev.; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 855; B. VAN ROY, “Recente rechtspraak inzake de wilgeschiktheid om te testeren en het beroepsgeheim van de geneesheer”, Not.Fisc.M. 2007, 80; T. WUYTS, “Het bewijs van de gezondheid van geest door medische attesten”, (noot onder Antwerpen 26 oktober 2009), Not.fisc.m. 2012, 22. 121
Artikel 458 Sw.; Voorbeelden van regelmatig afgeleverde medische attesten: Rb. Luik 9 maart 1992, JLMB 1993, 384; Bergen 9 april 2001, JT 2001, 409; Bergen 13 april 2006, JLMB 2007, 519; Gent 14 februari 2008, TBBR 2009, 461, noot M. MASSCHELEIN. 122
H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 13; H. NYS, Geneeskunde. Recht en medisch handelen, Antwerpen, Kluwer, 2005, nr. 1336. 123
H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 13.
26
afgeleid kan worden of er gebruik kan worden gemaakt van alle medische attesten die tijdens het
leven van de testator geldig zijn afgeleverd, los van de vraag naar het geldig in bezit komen van
degene die ze voorleggen.124 Ook hier is in principe sprake van een strafbare schending van het
beroepsgeheim. Een geldig afgeleverd medisch attest dat ongeldig in het bezit gekomen is van een
derde, schendt immers artikel 458 Sw. Ook hier is het dus onzeker wat het Hof van Cassatie precies
bedoelde met zijn uitspraak en of zij hiermee alle tijdens het leven van de patiënt geldig afgeleverde
medische attesten als geldig bewijsmiddel wilde instellen.
Er blijven duidelijk ook na de baanbrekende arresten van ons hoogste gerechtshof nog vele vragen
onbeantwoord. Volgens de bewoordingen van het Hof staat alleszins vast dat bij een medisch
getuigschrift dat op regelmatige wijze bekomen is door degene die de vordering tot nietigverklaring
instelt, de belangenafweging zoals hiervoor besproken steeds zal leiden tot een afweging in het
voordeel van de bewijsvoering van artikel 901 BW.125
Wat deze regelmatige aflevering precies impliceert is discutabel, maar er kan niet ontkend worden
dat deze vereiste duidelijk aanwezig is, wat ze ook moge betekenen. Ook lagere rechtspraak is
hiervan op de hoogte en vereist doorgaans de geldigheid van de gebruikte attesten.126
Opnieuw heeft Jan BAEL een meer verregaande stelling, waarbij hij meent dat de belangenafweging,
los van enige regelmatige aflevering van de medische attesten, in de mate dat dit nuttig is, ertoe
moet leiden dat de zwijgplicht van de arts moet wijken voor de bewijsregeling met betrekking tot
artikel 901 BW.127 Dus hij staat de overweging voor die het Hof van Cassatie maakte, maar zonder de
regelmatigheidsvereiste. Zie ook de voorgaande overweging dat de notaris in staat moet zijn
medische gegevens rechtstreeks van de arts te bekomen, indien dit nuttig blijkt voor de beoordeling
van de gezondheid van geest van de schenker of testator. (supra)
Gezien de twee voorgaande bedenkingen die bij de vereiste van de regelmatige aflevering van de
medische attesten tijdens het leven van de beschikker om niet konden worden gemaakt, lijkt het dat
124
J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 142. 125
Cass. 19 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 135, concl. G. DUBRULLE, AJT 2001-02, 416, http://www.cass.be (18 oktober 2001), JT 2002 (verkort), 9 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas. 2001, 138, Rev.trim.dr.fam. 2002, 135, noot I. MASSIN, RW 2001-02, 952 en http://www.rw.be (26 maart 2002), TBBR 2003, 54 en T.Not. 2001, 228; Cass. 7 maart 2002, Arr.Cass. 2002, 713, AJT 2001-02, 921, noot -, JT 2003 (verkort), 290 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), noot I. MASSIN, JT 2004 (verkort), 643 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas .2002, 661, Rev.trim.dr.fam. 2004 (verkort), 1147, TBBR 2003, 55, noot B. ALLEMEERSCH en T.Gez. 2002-03, 85, noot W. DIJKHOFFZ; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 141. 126
Bergen 9 april 2001, JT 2001, 409; Bergen 13 april 2006, JLMB 2007, 519; Gent 14 februari 2008, TBBR 2009, 461, noot M. MASSCHELEIN. 127
J. BAEL, “Schenkingen en testamenten”, in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Deel 10, Brugge, Die Keure, 2007, 151.
27
Cassatie zelfs reeds zeer ver gegaan is in het moduleren van de strikte zwijgplicht. Ze gaat zelf buiten
de grenzen van een effectieve regelmatig gebruik.128 De stelling BAEL zou alleszins zorgen voor
duidelijkheid en een nadruk op de belangen die gewaarborgd worden door artikel 901 BW.
3.2.3.2.2 Attesten afgeleverd na het overlijden van de patiënt
Aangezien de voorvermelde arresten van Cassatie spreken over ‘attesten tijdens het leven van de
testator opgesteld’ kunnen hier geen conclusies uit getrokken worden met betrekking tot attesten
die slecht na het overlijden van de beschikker zijn opgesteld. De vraag rijst dus of de voorgaande
redenering van het Hof ook zal gelden voor deze post mortem-attesten.
Uit de expliciete bewoordingen van het Hof kan niet a contrario afgeleid worden dat de voorgaande
redenering met betrekking tot attesten die tijdens het leven zijn afgeleverd niet van toepassing zou
kunnen zijn op post mortem-attesten.129 Deze attesten kunnen namelijk ook op basis van een
wettelijke toelating op regelmatige wijze worden afgeleverd.130 Op deze regelmatig afgeleverde
attesten zou de rechter dan dezelfde belangenafweging kunnen doorvoeren.131 Over de aanwending
van dergelijke post mortem-attesten bestaat er echter onenigheid in zowel de rechtspraak132 als de
rechtleer 133. Een belangrijk argument in deze kwestie bestaat uit de reeds vermelde principes dat
het medisch beroepsgeheim ook na het overlijden van de patiënt blijft voortbestaan en dat de
erfgenamen de arts niet kunnen ontslaan van zijn zwijgplicht, omdat dat recht niet overerfd wordt.
(supra)
Terugkomend op het arrest van 7 maart 2002, waarbij het onzeker is of de erfgenamen op een
geldige wijze in het bezit zijn gekomen van het regelmatig afgeleverd attest, stelt BAEL dat, indien
het inderdaad het geval is dat élk medisch attest als bewijs kan dienen dat rechtsgeldig is afgeleverd
maar op ongeldige wijze in handen is gekomen van de erfgenamen, het onlogisch is om een
128
Want buiten de grenzen van het doel dat de uitzondering op het medisch beroepsgeheim voor ogen had. 129
W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 856. 130
Vb. op basis van artikel 9 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. 131
Luik 10 juni 2008, Rev.not.b. 2009, 369. 132
Pro: Luik 10 juni 2008, Rev.not.b. 2009, 369; contra: Gent 18 maart 2004, RABG 2005, 758; Gent 27 mei 2004, NJW 2005, 208; Gent 8 juni 2006, T.Not. 2008, 36. 133
T. WUYTS, “Het bewijs van de gezondheid van geest door medische attesten”, (noot onder Antwerpen 26 oktober 2009), Not.fisc.m. 2012, 23; Pro: W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 856; B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 63; contra: NYS, H., Geneeskunde. Recht en medisch handelen, Antwerpen, Kluwer, 2005, nr. 1335 ev.
28
onderscheid te maken tussen medische getuigschriften die tijdens het leven van de erflater
regelmatig zijn opgesteld of op dezelfde wijze na zijn overlijden.134
Opnieuw brengen de arresten van het Hof van Cassatie geen uitsluitsel in deze kwestie en is het
hopen op meer duidelijkheid in de toekomst.
3.2.4 Evolutie in de wetgeving die de visie verruimt
Artikel 458 Sw. bepaalt duidelijk dat onder andere artsen een zwijgplicht hebben, behalve indien zij
worden opgeroepen als getuigen of indien de wet hen verplicht geheimen bekend te maken. De arts
die medische attesten aflevert aan een derde begaat dus geen schending van het medisch
beroepsgeheim mits hij handelt volgens de bepalingen van dergelijke wetgeving. Zoals reeds
vermeld, worden veel van dergelijke uitzonderingsbepalingen opgesomd in artikel 58 van de
Geneeskundige Plichtenleer.135 Enkele voorbeelden zijn artikel 62 Wet 10 april 1971 betreffende de
arbeidsongevallen, artikel 488 bis b) van het Burgerlijk Wetboek, de gecoördineerde wetten van 3
juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die
ziekten voortvloeit, artikel 95 van de wet van 25 juni 1992 betreffende de
landverzekeringsovereenkomsten, artikel 9 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten
van de patiënt en de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de
geestesziekte.
Het zijn dergelijke wettelijke uitzonderingen op de zwijgplicht die sommige auteurs ertoe hebben
aangezet om een vrij beschikkingsrecht van de patiënt over het medisch beroepsgeheim te
erkennen.136
In dit hoofdstuk zullen de wet op de landverzekeringsovereenkomsten en de patiënterechtenwet van
naderbij bekeken worden. Met betrekking tot deze wetten hebben zich namelijk belangrijke
evoluties voorgedaan, die duidelijk liggen in de lijn van de functionele opvatting van het medisch
beroepsgeheim. Het zijn dus duidelijke illustraties van een veranderend denkbeeld doorheen de tijd
met betrekking tot deze materie.
134
Dus op basis van een uitzondering op de zwijgplicht van de arts; J. BAEL, “Schenkingen en testamenten”, in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Deel 10, Brugge, Die Keure, 2007, 147-148. 135
http://www.ordomedic.be/nl/code/hoofdstuk/beroepsgeheim-van-de-geneesheer. 136
I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 171.
29
3.2.4.1 De wet op de landverzekeringsovereenkomsten
In het kader van artikel 901 BW zullen het normaal gezien de erfgenamen zijn die nood hebben aan
medische informatie om de ongezondheid van geest van de beschikker aan te tonen. Het is echter
ook denkbaar dat andere derden nood hebben aan medische gegevens in een andere context, zoals
bijvoorbeeld de verzekeringsmaatschappij die de gezondheid van een persoon wil kunnen inschatten
alvorens een hospitalisatieverzekering toe te kennen of die de exacte doodsoorzaak van zijn
verzekeringsnemer wenst te kennen in het kader van een levensverzekering.137
Aangezien zowel de rechtspraak als de rechtsleer wantrouwig staan tegenover het afleveren van
medische getuigschriften aan verwanten van de patiënt (supra), is het vanzelfsprekend dat het
afleveren van dergelijke attesten aan vreemden als nog moeilijker wordt aanzien. Vandaar dat er
traditioneel dan ook niet aanvaard werd dat er medische gegevens aan de verzekeraar overhandigd
werd, zonder dat de patiënt als tussenpersoon optrad, zoals bij de notaris nog steeds het geval is.138
Veel verzekeringsmaatschappijen lieten de verzekeringsnemer echter op voorhand een clausule
tekenen waarbij hij opheffing verleende van het medisch beroepsgeheim, zodat zijn behandelende
arts uitdrukkelijk gemachtigd was om een medisch getuigschrift rechtstreeks te overhandigen aan de
adviserend geneesheer van de verzekeraar als die er om vroeg. Hierbij kwam de hele discussie met
betrekking tot de beschikkingsbevoegdheid van de patiënt over de zwijgplicht kijken. Er bestond dan
ook grote onenigheid over de geldigheid van dergelijke clausule.139
Artikel 68 van de Geneeskundige Plichtenleer bepaalde voor 1993 zelfs dat: “Inzake
levensverzekeringen de behandelende geneesheer, rechtstreeks noch onrechtstreeks aan de
verzekeraar of aan de geneesheer-adviseur van een verzekeringmaatschappij, inlichtingen mag
verstrekken met betrekking tot de doodsoorzaak van een verzekerde.”
137
Omdat bv. zelfmoord wordt uitgesloten. 138
Bergen 9 februari 1975, Pas. 1976, 159; TROCH, K., “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 30. 139
Pro: F. VAN NESTE, “Kan het beroepsgeheim absoluut genoemd worden?”, RW 1977-78, 1294; I. MASSIN, “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 171 ; S. CALLENS, Goed geregeld ? Het gebruik van medische gegevens voor onderzoek, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1995, 172-175; J.-M. HUBAUX, Les droits et obligations du patient, Louvain-la-Neuve, Bruylant-academia, 1998, 142 ; H. NYS, Geneeskundig. Recht en medisch handelen, in APR, Brussel, Story-Scientia, 2005, nr. 1273 ev.; W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 88; M. PUELINCKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1985-1992) Giften, TPR 1994, 1626; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 131; G. SCHAMPS, “Le secret médical et l’assureur: commentaire du nouvel article 95 de la loi du 25 juin 2002 sur le contrat d’assurance terrestre”, T. Gez. 2003-04, 138; contra: Bergen 20 juni 1979, Pas. 1979, 130; Bergen 18 maart 1986, JT 1986, 456; Rb. Brussel 14 mei 1991, TBBR 1992, 436; B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 62; H. NYS, Geneeskundig. Recht en medisch handelen, in APR, Brussel, Story-Scientia, 1991, 429; D. FRERIKS, “De verzekeringswet van 25 juni 1992 en het medisch beroepsgeheim”, Vl. T. Gez. 1995, 196-198; K. JACOBS, “Zwijgen is niet altijd goud. Een spanningsveld tussen privacy, beroepsgeheim, recht op informatie en medische hulpverlening bij erfrechtelijkheidsdiagnostiek”, Vl. T. Gez. 1994, 100; W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 91.
30
Om een einde te maken aan de onzekerheid en tegemoet te komen aan de vraag van de
verzekeraars, werd op 25 juni 1992 de wet op de landverzekeringsovereenkomsten ingevoerd met
daarin artikel 95, dat handelt over de overhandiging van medische gegevens. De oorspronkelijke
tekst van dit artikel bepaalde dat de door de verzekerde gekozen arts de verzekerde, die erom
verzocht, de geneeskundige verklaringen afgeeft die voor het sluiten of het uitvoeren van de
overeenkomst nodig zijn. Verder moest de arts van de verzekerde aan de adviserend arts van de
verzekeraar een verklaring afgeven over de doodsoorzaak mits de verzekeraar aantoonde de
voorafgaande toestemming van de verzekerde te bezitten.140 De arts werd dus verplicht de gegevens
af te leveren.
Met deze bepaling werd door de wetgever in 1992 duidelijk gekozen voor een functionele
interpretatie van het medisch beroepsgeheim. Het individuele belang werd als doel van de
zwijgplicht voorop gesteld en de patiënt wordt meester over het geheim.141
Bij de invoering van de wet betreffende de rechten van de patiënt op 22 augustus 2002, waarover
hierna meer, is er een ingrijpende wijziging aangebracht aan dit artikel 95 WLVO142. Nu bepaalt dit
artikel dat de arts medische gegevens kan overmaken, zodat het geen verplichting meer inhoudt.
Deze mogelijkheid van de arts wordt gevolgd door een aantal waarborgen ter bescherming van het
privéleven van de patiënt. De verplichting voor de arts om aan de adviserend geneesheer een attest
over de doodsoorzaak te bezorgen blijft evenwel bestaan, wat aantoont dat de wetgever de mening
blijft toegedaan dat de patiënt een beschikkingsrecht heeft over zijn eigen medische gegevens.143
Belangrijk is wel dat het getuigschrift wordt afgeleverd aan de adviserend arts en niet aan de
140
Oud artikel 95 van de wet op de landverzekeringsovereenkomsten. 141
I. VAN DER STRAETE, J. PUT en E. LEENAERTS, “Het beschikkingsrecht over het beroepsgeheim. De hulpverlener wikt, de cliënt beschikt”, TPR 2003, 1107; K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 40-41. 142
Huidig artikel 95 WLVO: De door de verzekerde gekozen arts kan de verzekerde die erom verzoekt de geneeskundige verklaringen afleveren die voor het sluiten of het uitvoeren van de overeenkomst nodig zijn. Deze verklaringen beperken zich tot een beschrijving van de huidige gezondheidstoestand. Deze verklaringen mogen uitsluitend aan de adviserend arts van de verzekeraar worden bezorgd. Deze mag de verzekeraar geen informatie geven die niet-pertinent is gezien het risico waarvoor de verklaringen werden opgemaakt of betreffende andere personen dan de verzekerde. Het medisch onderzoek, noodzakelijk voor het sluiten en het uitvoeren van de overeenkomst, kan slechts steunen op de voorgeschiedenis van de huidige gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde en niet op technieken van genetisch onderzoek die dienen om de toekomstige gezondheidstoestand te bepalen. Mits de verzekeraar aantoont de voorafgaande toestemming van de verzekerde te bezitten, geeft de arts van de verzekerde aan de adviserend arts van de verzekeraar een verklaring af over de doodsoorzaak. Wanneer er geen risico meer bestaat voor de verzekeraar, bezorgt de adviserend arts de geneeskundige verklaringen, op hun verzoek, terug aan de verzekerde of, in geval van overlijden, aan zijn rechthebbenden. 143
I. VAN DER STRAETE, J. PUT en E. LEENAERTS, “Het beschikkingsrecht over het beroepsgeheim. De hulpverlener wikt, de cliënt beschikt”, TPR 2003, 1109.
31
begunstigde of de verzekeraar zelf.144 Het beschikkingsrecht van de patiënt is dus niet zonder
grenzen.
De toestemming van de patiënt is inzake deze wetgeving dus zeer belangrijk.145 Indien deze
toestemming ontbreekt, is er niets in de wetgeving voorzien met betrekking tot een eventuele
plaatsvervangende toestemming van de erfgenamen of de begunstigde van de verzekering. Wat deze
toestemming betreft, zal dus moeten worden teruggevallen op de verdeelde rechtspraak en
rechtsleer die hiervoor reeds werd uiteen gezet.146
Met dergelijke wetgeving wordt duidelijk dat de evolutie van een absolute naar een functionele
opvatting van het medisch beroepsgeheim zich in alle rangen van het juridisch landschap een
doorweg baant en dat de traditionele opvatting in de huidige maatschappij duidelijk wordt.
3.2.4.2 Wet betreffende de rechten van de patiënt
Om de rechtsbescherming van de patiënt te waarborgen heeft de Belgische wetgever in 2002 de wet
betreffende de rechten van de patiënt147 ingevoerd. Hier voor was hieromtrent geen specifieke
wetgeving en moest de patiënt voor zijn bescherming beroep doen op zeer verspreide bepalingen148
Artikel 9 van de patiëntenrechtenwet bepaalt dat elke patiënt recht heeft op inzage en afschrift van
zijn medische gegevens. De patiënt zelf kon voorheen met betrekking tot dit recht reeds beroep
doen op een wet van 8 december 1992 149. Deze bepaling leidde echter tot interpretatieproblemen
die nu met de nieuwe wet opgelost werden.150
Een belangrijke bijdrage van de patiëntenrechtenwet is het feit dat bepaalde nabestaanden na het
overlijden van de patiënt via een door de verzoeker aangewezen beroepsbeoefenaar ook een recht
op inzage in het medisch dossier van de overledene verkrijgen, indien zij het verzoek voldoende
144
G. SCHAMPS, “Le secret médical et l’assureur: Commentaire du nouvel article 95 de la loi du 25 juin 2002 sur le contrat d’assurance terrestre, T. Gez. 2003-04, 143; K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 47. 145
S. DEFLOOR, “Het afleveren van een medische verklaring in private verzekeringen. Artikel 95 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst doorgelicht”, De. Verz. 2011, 30. 146
K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 50; S. DEFLOOR, “Het afleveren van een medische verklaring in private verzekeringen. Artikel 95 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst doorgelicht”, De. Verz. 2011, 30. 147
Verder: patiëntenrechtenwet. 148
Vb. verdragsteksten, grondwetsbepalingen, strafwetboek, ad hoc wetgeving, .... 149
De wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens zoals gewijzigd door de wet van 11 december 1998 tot omzetting van de richtlijn 95/46/EG. 150
C. TROUET en I. DREEZEN, “Rechtsbescherming van de patiënt. De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt”, NJW 2003, 8.
32
motiveren en specificeren en de patiënt zich hiertegen niet verzet heeft tijdens zijn leven.151 Het gaat
om de echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de partner en de bloedverwanten tot en
met de tweede graad van de patiënt. De vereiste motivering begrensd deze mogelijkheid wel, zodat
deze personen niet naar eigen goeddunken kennis kunnen nemen van de medische gegevens van de
overledene.
Tijdens de parlementaire voorbereiding van deze wetsbepaling stelde de toenmalige minister
duidelijk dat materiële belangen niet uit te sluiten zijn als motivering tot inzage.152 Dit betekent dat
de betwisting van een schenking of testament op basis van de ongezondheid van geest van de
beschikker een mogelijke motivering kan zijn ter staving van een inzage in het medisch dossier. Een
belangenafweging zal bepalend zijn bij dergelijke aanvraag.153
Hoewel de wet niet spreekt over een afschrift voor deze nabestaande zijn sommige auteurs m.i.
terecht van mening dat het recht op afschrift dat de patiënt bij leven heeft, moet uitgebreid worden
tot de nabestaanden na overlijden.154 ALLEMEERSCH spreekt over een werkzaam recht op inzage en
afschrift, wat impliceert dat de medische informatie als bewijs moet toegelaten zijn.155 Er zijn echter
ook tegenstanders van dergelijke ruime interpretatie van de rechten van het beperkt groepje
nabestaanden. Zij menen dat het niet de bedoeling van de wetgever kan geweest zijn dat derden een
afschrift zouden kunnen bekomen van vertrouwelijke medische informatie op basis van de bepaling
dat zij onrechtstreeks inzage kunnen krijgen in het dossier.156 In het licht van de reeds verregaande
evolutie met betrekking tot het medisch beroepsgeheim, lijkt het mij logisch de rechten van de
nabestaande op een ruimere wijze te interpreteren.
Met betrekking tot deze laatste kwestie is er dus nog geen eensgezindheid. Het is alleszins zo dat het
recht van inzage en eventueel afschrift van de nabestaanden van artikel 9 §4 patiëntenrechtenwet
151
Artikel 9 §4 patiëntenrechtenwet. 152
Parl. St. Kamer 2001-02, nr. 1462/012, 89. 153
Advies van 1 september 2007 inzake ‘Beroepsgeheim en testamentaire betwistingen’, T. Orde Geneesh. 2007, 1-2, nr. 118 (http://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/beroepsgeheim-en-testamentaire-betwistingen) ; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 16; C. TROUET en I. DREEZEN, “Rechtsbescherming van de patiënt. De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt”, NJW 2003, 9; T. WUYTS, “Het bewijs van de gezondheid van geest door medische attesten”, (noot onder Antwerpen 26 oktober 2009), Not.fisc.m. 2012, 24. 154
B. VAN ROY, “Recente rechtspraak inzake de wilgeschiktheid om te testeren en het beroepsgeheim van de geneesheer”, Not.Fisc.M. 2007, 80; B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 63. 155
B. ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 63. 156
H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 18; I. MASSIN, “Secret médical et insanité d’esprit: jurisprudence récente de la Cour de Cassation” (noot onder Cass. 7 maart 2002); JT 2003, 291.
33
beperkt blijft tot de opgesomde personen, zodat erfgenamen afgezien van deze selecte groep hier
buiten vallen en toevlucht zullen moeten nemen tot andere bewijsmogelijkheden.
Deze wetgeving lost dus zeker niet alle bewijsmoeilijkheden met betrekking tot de gezondheid van
geest van de beschikker op, maar is opnieuw een stap in de richting van een soepele interpretatie
van het medisch beroepsgeheim.
3.3 De waarde van de notariële verklaring van gezondheid van geest
Een schenking en een testament kunnen beiden bij notariële akte worden opgesteld. Wanneer
dergelijke beschikking om niet in authentieke vorm wordt verleden, is de vereiste van gezondheid
van geest uiteraard aanwezig. Hoewel er geen enkele wettelijke bepaling bestaat in België, waarbij
aan de notaris de verplichting opgelegd wordt zich te vergewissen van het vereiste wilsvermogen van
de beschikker, wordt algemeen aanvaard in de rechtsleer157 en de rechtspraak158 dat de notaris de
deontologische verplichting heeft de gezondheid van geest van zijn cliënt vast te stellen alvorens
over te gaan tot het verlijden van de akte.159
Indien de notaris vaststelt dat de beschikker niet over de vereiste wilsgeschiktheid beschikt om de
akte om niet te verlijden, zal hij zijn ambt moeten weigeren. 160 Deze beoordeling moet voldoende
ernstig gebeuren, aangezien hij niet op lichtzinnige wijze mag weigeren zijn ambt uit te voeren in het
licht van zijn verplichting tot ambtsverlening.161
Het enkele feit dat de notaris een schenkingsakte of een testament verlijdt, betekent dus in principe
dat de beschikker geen blijk gaf van wilsonbekwaamheid bij het verlijden van de akte. Er is dan ook
157
M. PUELINCKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1985-1992) Giften, TPR 1994, 1625; F. DEBUCQUOY, “Het notariële testament en (het bewijs van) de (on)gezondheid van geest van de testator”, in C. CASTELEIN, A. VERBEKE en L. WEYTS, (eds.), Notariële clausules, Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, 64 ev.; R. BARBAIX, “Zijn de algemene geldigheidsvereisten inderdaad strenger ten aanzien van schenkingen dan ten aanzien van rechtshandelingen ten bezwarende titel?”, Not.Fisc.M. 2003, 44. 158
Brussel 13 mei 1988, Pas. 1988, 217; Brussel 10 december 1998, JT 1999, 112 en Rev.not.b. 2000, 46; Gent 27 mei 2004, NJW 2005, 208; Bergen 21 december 2004, JLMB 2005, 1784. 159
F. DEBUCQUOY, “Het notariële testament en (het bewijs van) de (on)gezondheid van geest van de testator”, in C. CASTELEIN, A. VERBEKE en L. WEYTS, (eds.), Notariële clausules, Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, 64. 160
Gent 21 februari 1997, T.Not. 1998, 196; J.-F. TAYMANS, “Quand le notaire peut-il légitimement refuser de prêter son ministère ? “, in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 773. 161
Brussel 10 september 1998, Rev.not.b. 2002, 46; Brussel 19 december 2001, RW 2002-03, 547; F. DEBUCQUOY, “Het notariële testament en (het bewijs van) de (on)gezondheid van geest van de testator”, in C. CASTELEIN, A. VERBEKE en L. WEYTS, (eds.), Notariële clausules, Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, 80 ev.
34
rechtspraak dat terecht grote waarde hecht aan dat notarieel oordeel.162 Alleszins staat vast dat de
beschikker naar de mening en het oordeel van de notaris gezond van geest was.
Er zijn notarissen die een uitdrukkelijke clausule opnemen waarin bepaald wordt dat de beschikker
gezond van geest was op het moment van het verlijden van de akte.163 Er wordt unaniem
aangenomen dat dergelijke verklaring geen authentieke bewijswaarde heeft, aangezien de notaris
niet bevoegd is dergelijke vaststelling te doen.164 Een gevolg hiervan is dat er geen procedure van
valsheid in geschrifte gestart moet worden indien een erfgenaam deze verklaring wenst omver te
werpen.
In de rechtsleer is men verdeeld over het nut van dergelijke clausule. Bepaalde auteurs zijn van
mening dat het een meerwaarde biedt, zeker in twijfelgevallen, omdat de notaris op die manier
aantoont dat hij de kwestie beoordeeld heeft en dat hij tot een positief besluit is gekomen.165
Anderen zijn naar mijn mening terecht van oordeel dat dergelijk clausule beter achterwege gelaten
wordt.
Herman NYS haalt de gegronde vrees aan dat een zodanige verklaring zelfs een averechts effect zou
kunnen hebben in twee richtingen.166 Ten eerste kan men zich namelijk de vraag stellen waarom
dergelijke verklaring nodig is, in het licht van het vermoeden van gezondheid van geest dat in België
heerst. Hij ziet de verklaring dus als een minpunt in de twijfelgevallen, die door andere auteurs net
aangehaald worden als pluspunt. Het zou volgens hem net aantonen dat er reden is om waakzaam te
zijn.
Zijn tweede argument is naar mijn mening het meest overtuigend. Hij duidt op het feit dat indien het
een gewoonte wordt de verklaring van gezondheid van geest op te nemen in de akte, een
afwezigheid van de clausule er toe zal leiden dat er onterecht aan de geschikte wilsbekwaamheid zal
worden getwijfeld.
162
Brussel 23 oktober 1987, JLMB 1989, 301; Brussel 13 mei 1988, Pas. 1988, 217; Brussel 10 december 1998, JT 1999, 112 en Rev.not.b. 2000, 46; Gent 27 mei 2004, NJW 2005, 208 ; Bergen 21 december 2004, JLMB 2005, 1784; Bergen 18 oktober 2005, Rev.trim.dr.fam. 2006, 889 ; I. MASSIN, “La preuve de l’insanité d’esprit du testateur au moyen de certificats médicaux: violation du secret médical?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001), Rev.trim.dr.fam. 2002, 140. 163
J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 146. 164
Bergen 13 april 2006, JLMB 2007, 519; Gent 14 februari 2008, TBBR 2009, 461, noot M. MASSCHELEIN; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in PUELINCKX-COENE, M., PINTENS W. en VASTERSAVENDTS A. (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 20. 165
J. DEMBLON, L’acte notarié: commentaire in Répertoire notarial. XI, Le droit notarial, VII, Brussel, Larcier, 1991, 172; J. SACE, Les libéralités. Dispositions générales in Répertoire notarial, III, Successions – Donations et Testaments – Liquidation et partage de Communauté et Succession, Brussel, Larcier, 1993, 141-142. 166
H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 19-20.
35
De notaris doet er naar mijn mening dan ook goed aan dergelijke clausule achterwege te laten,
aangezien er sterk getwijfeld kan worden aan zijn meerwaarde en ze zelfs kan leiden tot
tegenovergestelde gevolgen dat de vooropgestelde doelstelling.
36
4 Besluit
Het opzet van dit werk was te achterhalen in welke mate het mogelijk is voor de begunstigden van
kosteloze beschikkingen om in het kader van het bewijs van de gezondheid van geest167 van hun
weldoender en het medisch beroepsgeheim van artikel 458 Sw., gebruik te maken van medische
gegevens, vergaart zowel tijdens het leven als na het overlijden van deze laatste. Iemand die beweert
dat een begunstiging nietig is omwille van een gebrek aan het vereiste wilsvermogen draagt namelijk
de bewijslast van deze ongezondheid van geest.168
De zoektocht naar de correcte afbakening van het begrip ‘gezondheid van geest’ wees uit dat zij
betrekking heeft op de toestemming van de begunstiger en zowel de vrijheid van wil als de
helderheid van geest inhoudt.169 Hoewel het een juridisch en geen medisch begrip is,170 zullen de
verscheidene bewijstechnieken vaak tekort schieten en zal men beroep willen doen op een medisch
oordeel of attest.
Dit brengt ons bij het tweede begrip dat afbakening vergde, namelijk het medisch beroepsgeheim,
neergelegd in artikel 458 van het Strafwetboek. De verplichting komt er op neer dat de arts
gehouden is al hetgeen hij heeft gezien, gehoord, vastgesteld of hetgeen hem is toevertrouwd of
uitdrukkelijk of stilzwijgend gezegd tijdens of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep in
zijn hoedanigheid van noodzakelijke vertrouwenspersoon, als geheim te bewaren.171 Dit belang blijft
167
Artikel 901 BW. 168
Gent 28 februari 2002, TBBR 2004, 55; Bergen 12 november 2002, JLMB 2003, 413; Luik 19 mei 2004, JLMB 2004, 1197; Gent 14 februari 2008, TBBR 2009, 461; Bergen 16 januari 2009, JLMB 2011, 1282; T. WUYTS, “Het bewijs van de ongezondheid van geest door medische attesten” (noot onder Antwerpen 26 oktober 2009), Not.Fisc.M. 2012, 21; P. DELNOY, “Le consentement et la capacité dans la confection d’un testament par un majeur pourvu d’un admininstration provisoire”, in C. ENGELS en P. LECOCQ (eds.), Rechtskroniek voor de vrede- en politierechters 2009, Brugge, Die Keure, 2009, 177; B. VAN ROY, “Recente rechtspraak inzake de wilgeschiktheid om te testeren en het beroepsgeheim van de geneesheer”, Not.Fisc.M. 2007, 76; M. GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 247. 169
Cass. 18 maart 1909, Pas. 1909, 184. 170
Brussel 10 september 1998, Rev.not.b. 2002, 46 en JT 1999, 112; Bergen 12 november 2002, Rev.trim.dr.fam. 2005, 1227 en JLMB 2003, 413; Luik 19 mei 2004, Rev.trim.dr.Fam. 2005, JLMB 2004, 1197 en TBBR 2006, 483; F. DEBUCQUOY, “Het notariële testament en (het bewijs van) de (on)gezondheid van geest van de testator”, in C. CASTELEIN, A. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Notariële clausules, Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, 67; F. SWENNEN, Geestesgestoorden in het Burgerlijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2000, 35; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak (1993-1998) Giften”, TPR 1999, 788; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 5; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 848. 171
K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 7 ev.
37
ook na het overlijden van de patiënt bestaan, ter bescherming van zijn individuele belangen en het
algemeen belang van de maatschappij.172
Het is duidelijk dat deze twee principes elkaar niet gunstig gezind zijn. Hoewel het medisch
beroepsgeheim enkele wettelijke uitzonderingen kent,173 zal de nood naar het gebruik van medisch
attesten in het kader van het bewijs van de gezondheid van geest van de beschikker om niet verder
reiken.
Een uitgebreid onderzoek van rechtsleer, rechtspraak en wetgeving maakt duidelijk dat de strikte
interpretatie van de zwijgplicht van de arts een evolutie gekend heeft naar een meer functionele
opvatting. Traditioneel kende men namelijk in de Belgische rechtspraktijk een absolute opvatting van
de zwijgplicht, wat inhield dat de patiënt zelf hierover geen beschikkingsrecht had en er geen
belangenafweging plaatsvond. Enkel afgifte aan de patiënt zelf174 en toepassing van de wettelijke
uitzonderingen boden een uitweg.
In de tweede helft van de 20ste eeuw namen zowel in de rechtsleer als in de rechtspraak mildere
opvattingen de bovenhand.
In het kader van de toestemming van de patiënt om medische gegevens vrij te geven zijn er vooral in
de rechtsleer duidelijke standpunten. Hier luidt het dat de arts op verzoek van de patiënt zowel
mondeling als schriftelijk alle medisch gegevens mag vrijgeven zonder een misdrijf te begaan, waarop
de patiënt in alle vrijheid over deze gegevens kan beschikken en overmaken aan derden.175
172
Gent 7 september 1995, T.Not. 1996, 591; H. NYS, “artikel 901 B.W.”, in M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 11. 172
Artikel 458 Sw.: Artikel 63 Code van de Geneeskundige Plichtenleer; K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 13; B. VAN ROY, “Recente rechtspraak inzake de wilgeschiktheid om te testeren en het beroepsgeheim van de geneesheer”, Not.Fisc.M. 2007, 81; M. GOVAERTS, “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 248. 173
Artikel 458 Sw., artikel 62 Wet 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, BS 24 april 1971; artikel 488 bis b) Burgerlijk Wetboek, Gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, BS 27 augustus 1970, Artikel 95 van de wet van 25 juni 1992 betreffende de landverzekeringsovereenkomsten; Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geestesziekte, BS 27 juli 1990; .... 174
De arts kan hier niet toe gedwongen worden. 175
K. TROCH, “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, 25-27; F. VAN NESTE, “Kan het beroepsgeheim absoluut genoemd worden?”, RW 1977-78, 1294; NYS, H., Geneeskunde. Recht en medisch handelen, Antwerpen, Kluwer, 2005, nr. 1274.
38
De meerderheid van de rechtspraktijk ziet hier de grens van het beschikkingsrecht van de patiënt en
meent dat een toestemming om medische gegevens bekend te maken aan derden te extreem is.176
Er zijn echter ook auteurs die m.i. terecht menen dat dergelijk toestemming wel moet kunnen.177 Er
kan immers niet ingezien worden welke meerwaarde de tijdrovende en overbodige tussenkomst van
de patiënt biedt, aangezien het eindresultaat, namelijk het verkrijgen door de derde van medische
gegevens, hetzelfde blijft.
Ik sluit me zelfs aan bij de meest verregaande mening in de rechtsleer, die verdedigd wordt door Jan
BAEL. Hij maakt een analogieredenering tussen de vrederechter die moet oordelen over de
gezondheid van geest van een onder voorlopige bewind gesteld persoon die wil schenken of testeren
en de notaris die een akte van beschikking om niet moet opstellen en zich moet vergewissen van de
gezondheid van geest van de beschikker. De vrederechter heeft in deze procedure de mogelijkheid
om een geneesheer aan te stellen om te oordelen over de wilsgeschiktheid van de beschikker. In
dezelfde lijn zou de notaris volgens genoemde auteur ook naar een arts moeten kunnen stappen en
medische informatie moeten kunnen bekomen zonder voorafgaande toestemming van de patiënt.178
Gezien zij beiden openbaar ambtenaar zijn met de plicht van onpartijdigheid en onafhankelijkheid
lijkt het mij inderdaad onlogisch de notaris een overbodige omweg te laten nemen, terwijl de
vrederechter zijn informatie recht van de bron kan vergaren.
Met betrekking tot deze kwestie moet men voor rechtszekerheid niet rekenen op de rechtspraak,
aangezien ons hoogste rechtscollege over de voorafgaande toestemming van de patiënt nog geen
uitspraak gedaan heeft en de lagere rechtspraak evenzeer verdeeld is.
Waar ons Hof van Cassatie wel een duidelijk standpunt heeft ingenomen, is in de discussie omtrent
de vraag naar de afweging van verschillende beschermenswaardige belangen, die een afwijking van
176 Bergen 20 juni 1979, Pas. 1979, 130; Bergen 18 maart 1986, JT 1986, 456; Rb. Brussel 14 mei 1991, TBBR 1992, 436; B.
ALLEMEERSCH, “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 62; H. NYS, Geneeskundig. Recht en medisch handelen, in APR, Brussel, Story-Scientia, 1991, 429; D. FRERIKS, “De verzekeringswet van 25 juni 1992 en het medisch beroepsgeheim”, Vl. T. Gez. 1995, 196-198; K. JACOBS, “Zwijgen is niet altijd goud. Een spanningsveld tussen privacy, beroepsgeheim, recht op informatie en medische hulpverlening bij erfrechtelijkheidsdiagnostiek”, Vl. T. Gez. 1994, 100; W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 91. 177 F. VAN NESTE, “Kan het beroepsgeheim absoluut genoemd worden?”, RW 1977-78, 1294; I. MASSIN, “La délivrance de
certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 171 ; S. CALLENS, Goed geregeld ? Het gebruik van medische gegevens voor onderzoek, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1995, 172-175; J.-M. HUBAUX, Les droits et obligations du patient, Louvain-la-Neuve, Bruylant-academia, 1998, 142 ; H. NYS, Geneeskundig. Recht en medisch handelen, in APR, Brussel, Story-Scientia, 2005, nr. 1273 ev.; W. DIJKHOFFZ, “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 88; M. PUELINCKX-COENE, “Overzicht van rechtspraak (1985-1992) Giften”, TPR 1994, 1626; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 131; G. SCHAMPS, “Le secret médical et l’assureur: commentaire du nouvel article 95 de la loi du 25 juin 2002 sur le contrat d’assurance terrestre”, T. Gez. 2003-04, 138. 178
J. BAEL, “Schenkingen en testamenten”, in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Deel 10, Brugge, Die Keure, 2007,
151.
39
de zwijgplicht zouden kunnen rechtvaardigen. In de baanbrekende arresten van 19 januari 2001 en 7
maart 2002 neemt het Hof het standpunt in: “Dat het medisch beroepsgeheim niet absoluut is en tot
doel heeft de patiënt te beschermen, zodat het niet tot gevolg mag hebben dat de bescherming
voortvloeiend uit artikel 901 van het Burgerlijk Wetboek aan de geestesziekte wordt ontnomen en dat
de geesteszieke niet wordt beschermd tegen zijn eigen daden.”.179
Uit de bewoordingen van de arresten lijkt afgeleid te kunnen worden dat de belangen, beschermd
door artikel 901 BW steeds de bovenhand zullen hebben. Dit is naar mijn mening een correcte
beslissing, aangezien dergelijke afweging de belangen van de patiënt het best behartigt. Het resultaat
van deze afweging zorgt er in voornoemde arresten voor dat medische attesten die in een eerdere
procedure op rechtmatige wijze waren verkregen, opnieuw gebruikt konden worden om de
ongezondheid van geest van de beschikker om niet te bewijzen.
De vereiste van rechtmatigheid, die het Hof van Cassatie schijnt toe te voegen aan de afweging, leidt
tot meer onzekerheid. Hoewel deze eis op vrij eensgezinde manier wordt geïnterpreteerd door de
rechtsleer,180 kunnen hierbij een aantal kritische vragen gesteld worden, die ruimte laten voor
eventueel verdergaande interpretaties. De gangbare interpretatie houdt in dat enkel medische
attesten die in een voorgaande procedure regelmatig zijn afgeleverd, geldig kunnen gebruikt worden
in een volgende procedure. Onder andere het doelgebonden karakter van de wettelijke
uitzonderingen op het medische beroepsgeheim en de onzekerheid omtrent het rechtsgeldig in het
bezit komen van de attesten doen in het tweede Cassatiearrest, doen vragen rijzen over deze
regelmatigheidsvereiste.
Jan BAEL is dan ook van mening dat men deze vereiste beter achterwege laat, zodat er enkel een
afweging van belangen dient plaats te vinden. Deze interpretatie zou alleszins bijdragen aan de
duidelijkheid.
Ook met betrekking tot de wettelijke uitzonderingen op het medisch beroepsgeheim heeft zich een
evolutie voorgedaan naar een meer functionele opvatting. Deze tonen zich vooral in de wet op de
patiëntenrechten en de wet op de landverzekeringsovereenkomsten. In deze wetten werden er 179 Cass. 19 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 135, concl. G. DUBRULLE, AJT 2001-02, 416, http://www.cass.be (18
oktober 2001), JT 2002 (verkort), 9 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas. 2001, 138, Rev.trim.dr.fam. 2002, 135, noot I. MASSIN, RW 2001-02, 952 en http://www.rw.be (26 maart 2002), TBBR 2003, 54 en T.Not. 2001, 228; Cass. 7 maart 2002, Arr.Cass. 2002, 713, AJT 2001-02, 921, noot -, JT 2003 (verkort), 290 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), noot I. MASSIN, JT 2004 (verkort), 643 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas .2002, 661, Rev.trim.dr.fam. 2004 (verkort), 1147, TBBR 2003, 55, noot B. ALLEMEERSCH en T.Gez. 2002-03, 85, noot W. DIJKHOFFZ. 180
T. WUYTS, “Het bewijs van de gezondheid van geest door medische attesten”, (noot onder Antwerpen 26 oktober 2009),
Not.fisc.m. 2012, 21; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 855; J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 137.
40
namelijk toegevingen gedaan in het kader van het afleveren van medische gegevens aan derden.
Ook dit veld van het recht neemt terecht deel aan de interpretatieverandering.
Het is duidelijk dat er niet langer vastgehouden kan worden aan de traditionele strikte interpretatie
van het medisch beroepsgeheim in het kader van het bewijs van de gezondheid van geest van een
beschikker om niet. Er wordt dan ook terecht stap voor stap afstand gedaan van dergelijke visie,
zodat de benadeelde erfgenamen kunnen opkomen voor zowel hun eigen belangen als de belangen
van hun rechtsvoorganger, die geen baat kan hebben bij de uitvoering van een ongeldige beschikking
om niet wegens wilsonbekwaamheid.
Tot slot moet vermeld worden dat een verklaring van de notaris in een akte door hem verleden dat
stelt dat zijn cliënt gezond van geest was op het moment van het stellen van de rechtshandeling geen
authentieke bewijswaarde heeft en m.i. beter achterwege gelaten kan worden bij gebrek aan enige
meerwaarde en zelfs mogelijkheid tot averechts effect.
41
Bibliografie
Wetgeving en reglementen Burgerlijk Wetboek 18 maart 1804, BS 3 september 1807
Strafwetboek 8 juni 1867, BS 9 juni 1867
Artikel 62 Wet 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, BS 24 april 1971
Gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, BS 27 augustus 1970
Wet van 25 juni 1992 betreffende de landverzekeringsovereenkomsten, BS 20 augustus 1992
Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geestesziekte, BS 27 juli 1990
Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002
Code van de Geneeskundige Plichtenleer
Rechtsleer ALLEMEERSCH, B., “Medische attesten gebruiken als bewijs in recht. Hoe relatief is het beroepsgeheim?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001 en Cass. 7 maart 2002), TBBR 2009, 58-64 p.
BAEL, J., “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Familierecht, Deel 5, Brugge, Die Keure, 2004, 97-172 p.
BAEL, J., “Schenkingen en testamenten”, in X (ed.), Rechtskronieken van het notariaat, Deel 10, Brugge, Die Keure, 2007, 137-202 p.
BARBAIX, R., Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1130 p.
BARBAIX, R., “Zijn de algemene geldigheidsvereisten inderdaad strenger ten aanzien van schenkingen dan ten aanzien van rechtshandelingen ten bezwarende titel?”, Not.Fisc.M. 2003, 37-80 p.
BLANPAIN, R., “Juridische aspecten van het medisch beroepsgeheim”, RW 1965-66, 274-291 p.
CALLENS, S., Goed geregeld ? Het gebruik van medische gegevens voor onderzoek, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1995, 538 p.
CASMAN, H., Notarieel familierecht, Gent, Mys en Breesch, 1991, 693 p.
DALCQ, R., ‘Expertises civiles et secret professionnel des médecins’, in Liber Amicorum Prof.em. E. KRINGS, Brussel, Story-Scientia 1991, 1156 p.
DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge, I, 1962, Brussel, Bruylant, 1367 p.
DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge VIII, Brussel, Bruylant, 1971, 131
DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1971, 46-47
DE WILDE D’ESTMAEL, E., Les donations, in Rép. Not. 3 : successions, donations et testaments, Brussel, Larcier, 1995, 326 p.
42
Concl. DUBRULLE, G. bij Cass. 19 januari 2001, arr.Cass. 2001, 135
DEBUCQUOY, F., “Het notariële testament en (het bewijs van) de (on)gezondheid van geest van de testator”, in CASTELEIN, C., VERBEKE A. en WEYTS, L. (eds.), Notariële clausules, Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, 804 p.
DEFLOOR, S., “Het afleveren van een medische verklaring in private verzekeringen. Artikel 95 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst doorgelicht”, De. Verz. 2011, 21-34 p.
DELNOY, P., “Le consentement et la capacité dans la confection d’un testament par un majeur pourvu d’un admininstration provisoire”, in ENGELS, C. en LECOCQ, P. (eds.), Rechtskroniek voor de vrede- en politierechters 2009, Brugge, Die Keure, 2009, 159-205 p.
DEMBLON, J., L’acte notarié: commentaire in Répertoire notarial. XI, Le droit notarial, VII, Brussel, Larcier, 1991, 408 p.
DIJKHOFFZ, W., “Rol van medische getuigschriften in de functionele opvatting van het beroepsgeheim”, T.Gez. 2002-03, 87-98 p.
DILLEMANS, R., “Overzicht van rechtspraak (1965-69) Schenkingen en testamenten, TPR 1970, 295-320 p.
DILLEMANS, R., PUELINCKX-COENE, M., PINTENS, W.en TORFS, N., “Overzicht van rechtspraak (1970-1984), TPR 1985, 539-669 p.
ETIENNE, A.-J. en LEDOUX, L.-L. (noot onder Bergen 15 september 1995), RRD 1996, 251-253 p.
FRERIKS, D., “De verzekeringswet van 25 juni 1992 en het medisch beroepsgeheim”, Vl. T. Gez. 1995, 193-207 p.
GLANSDORFF, F., “Le secret médical et la délivrance d’un certificat post mortem en matière d’assurance sur la vie“, JT 1971, 317-323 p.
GOVAERTS, M., “Het bewijs in rechte van de wils(on)bekwaamheid van de testateur”, (noot onder Gent 15 maart 2007), RABG 2008, 245-254 p.
HUBAUX, J.-M., Les droits et obligations du patient, Louvain-la-Neuve, Bruylant-academia, 1998, 255 p.
JACOBS, K., “Zwijgen is niet altijd goud. Een spanningsveld tussen privacy, beroepsgeheim, recht op informatie en medische hulpverlening bij erfrechtelijkheidsdiagnostiek”, Vl. T. Gez. 1994, 93-106 p.
LAENENS, J., “De medische expertise” in HEYVAERT, A., KRUITHOF, R. en VANSWEEFVELT, T. (eds.), Juridische aspecten van de geneeskunde, Antwerpen, Kluwer, 1989, 507 p.
LYBAERT, D., ‘Beroepsgeheim van de hulpverlener in relatie tot de politiediensten’, R.W. 1996-97, 969-974 p.
MASSIN, I., “La délivrance de certificats médicaux à un tiers au regard du secret professionnel“, T. Gez. 2003-04, 162-174 p.
MASSIN, I., “La preuve de l’insanité d’esprit du testateur au moyen de certificats médicaux: violation du secret médical?”, (noot onder Cass. 19 januari 2001), Rev.trim.dr.fam. 2002, 138-150 p.
43
MASSIN, I., “Secret médical et insanité d’esprit: jurisprudence récente de la Cour de Cassation” (noot onder Cass. 7 maart 2002); JT 2003, 290-132 p.
NYS, H., “artikel 901 B.W.”, in PUELINCKX-COENE, M., PINTENS W. en VASTERSAVENDTS A. (ed.) , Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer , Burgerlijk Wetboek, Titel II, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2008, 1-23 p.
NYS, H., Geneeskundig. Recht en medisch handelen, in APR, Brussel, Story-Scientia, 1991, 577 p.
NYS, H., Geneeskunde. Recht en medisch handelen, Antwerpen, Kluwer, 2005, 715 p.
PINTENS, W., DECLERCK, C., DU MONGH, J. en VANWINCKELEN, K., Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1345 p.
PUELINCKX-COENE, M., GEELHAND, N. en BUYSSENS, F., “Overzicht van rechtspraak (1993-1998) Giften”, TPR 1999, 779-1117 p.
PUELINCKX-COENE, M., “Vrijgevigheid, een privilegie van de gezonde geesten”, RW 1979-80, 481-518 p.
PUELINCKX-COENE, M., “Overzicht van rechtspraak (1985-1992) Giften”, TPR 1994, 1615-1856 p.
SACE, J., “Du consentement en matière testamentaire”, Rev.not.b. 1981, 128-139 p.
SACE J., Les libéralités. Dispositions générales in Répertoire notarial, III, Successions – Donations et Testaments – Liquidation et partage de Communauté et Succession, Brussel, Larcier, 1993, 321 p.
SCHAMPS, G., “Le secret médical et l’assureur: commentaire du nouvel article 95 de la loi du 25 juin 2002 sur le contrat d’assurance terrestre”, T. Gez. 2003-04, 131-150 p.
SCHUTYSER, K., De geneeskundige controle in de sociale zekerheid, Gent, Story-Scientia, 1973, 359 p.
STEVENS, J., “Het beroepsgeheim van de advocaat en de geneesheer“, T. Gez. 2002-03, 2-11 p.
SWENNEN, F., “Grondvereisten/ toestemming/ Schenker”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F., DERYCKE, H. (eds.), Handboek estate planning, algemeen deel II, Larcier, Gent, 2009, 612 p.
SWENNEN, F., Geestesgestoorden in het Burgerlijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2000, 879 p.
SWENNEN, F., “Het misverstand van de ‘theorie van de versterkte toestemming’ bij giften”, AJT 1998-99, 569-574 p.
TAYMANS, J.-F., “Quand le notaire peut-il légitimement refuser de prêter son ministère ? “, in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 1167 p.
TROCH, K., “Artikel 95 Wet Landverzekeringsovereenkomsten” in X (ed.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, Mechelen, 2001, losbl.
TROUET, C., “Medische getuigschriften en beroepsgeheim”, Juristenkrant 2002, nr. 50
TROUET, C. en DREEZEN, I., “Rechtsbescherming van de patiënt. De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt”, NJW 2003, 1-11 p.
44
VAN DER STRAETE, I., PUT, J. en LEENAERTS, E., “Het beschikkingsrecht over het beroepsgeheim. De hulpverlener wikt, de cliënt beschikt”, TPR 2003, 1093-1137 p.
VAN GOMPEL, R., “Het medisch geheim: mogelijke oplossingen in een acuut probleem voor de verzekeringsondernemingen”, De Verz. 1982, 5-19 p.
VAN NESTE, F., “Grondslagen van het medisch beroepsgeheim” in STOCKMANS, R., Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, 13-21 p.
VAN NESTE, F., “Kan het beroepsgeheim absoluut genoemd worden?”, RW 1977-78, 1282-1303 p.
VAN ROY, B., “Recente rechtspraak inzake de wilgeschiktheid om te testeren en het beroepsgeheim van de geneesheer”, Not.Fisc.M. 2007, 71-82 p.
VANKRUNKELSVEN, P., MERCKX, K., DE MEYERE, M. en AMY, J.J., “De orde van geneesheren op een keerpunt: hervormen of verdwijnen”, T. Gen. 2012, 57-65 p.
VERBEKE, A., “Knelpunten familiaal vermogensrecht 2003”, in Bibliotheek burgerlijk recht Larcier, nr. 1, Brussel, Larcier, 2003, 109 p.
VERMEERSCH, J., “Het dualisme in het beroepsgeheim van de geneesheer”, RW 1959-60, 1241-1255 p.
VERMEERSCH, E., “Het medisch beroepsgeheim: ethische grondslagen”, Vl. T. Gez. 1986-87, 275-376 p.
VERSTRAETEN, R., “Beroepsgeheim en verdediging”, in X (ed.), Liber Amicorum Jean-Pierre de Bandt, Brussel, Bruylant, 2004, 265-280 p.
WUYTS, T., “Het bewijs van de gezondheid van geest door medische attesten”, (noot onder Antwerpen 26 oktober 2009), Not.fisc.m. 2012, 20-26 p.
WYLLEMAN, A., Contracteren en procederen met wilsonbekwamen en wilsgestoorden, Mechelen, Kluwer, 2005, 586 p.
Rechtspraak
Cass. 18 maart 1909, Pas. 1909, 184
Cass. 23 juni 1958, Arr. Cass. 1958-59 en 854 en J.T. 1958, 597
Brussel 17 april 1969, Rev.not.b. 1974, 211
Cass. 24 februari 1972, Arr. Cass. 1972, 587, RW 1971-72, 1783, noot, JT 1972, 355, Pas. 1972, 583 en Rev.not.b. 1972, 326
Brussel 8 maart 1972, Pas. 1972, 105
Bergen 9 december 1975, Pas. 1976, 159
Bergen 14 september 1976, Pas. 1977, 121
45
Luik 2 december 1976, RRD 1978, 392
Cass. 30 oktober 1978, Arr.Cass. 1978-79, 235 en Pas. 1979, 248
Cass. 30 oktober 1978, Arr. Cass. 1979, 235 en RW 1978-79, 2232
Brussel 7 juni 1979, J.T. 1980, 744; rev. not. b. 1982, 43 en Rec. gén. enr. not. 1982, 177
Bergen 20 juni 1979, Pas. 1979, 130
Bergen 18 juni 1980, Rev. not. b. 1981, 93 en Rec. gén. enr. not. 1981, 251, nr. 22.632
Luik 22 januari 1981, Jur. Liège 1981, 233
Brussel 3 februari 1981, T. Gez. 1981-82, 38
Rb. Brussel 14 mei 1981, Rev.not.b. 1981, 387
Brussel 21 juni 1983, Rev.prat.not. 1964, 289-298
Rb. Antwerpen 19 december 1984, Rev.not.b. 1985, 267
Bergen 25 juni 1985, Rev.not.b. 1986, 344
Luik 18 november 1985, Rev.Trim.dr.fam. 1986, 274
Bergen 18 maart 1986, JT 1986, 456, Rec.gén.enr.not. 1988, 387 en Rev.not.b. 1986, 553
Rb. Brussel 20 februari 1987, JT 1987, 525, Rev.not.b 1987, 493 en TBBR 1988, 134
Rb. Dinant 28 april 1987, Rev.not.b. 1988, 433
Cass. 13 mei 1987, Arr. Cass. 1986-87, 1203
Rb. Luik 19 oktober 1987, TBBR 1989, 80
Brussel 23 oktober 1987, JLMB 1989, 301
Rb. Brugge 19 januari 1988, RW 1988-89, 758
Cass. 9 februari 1988, Arr. Cass. 1987-88, 720
Brussel 13 mei 1988, Pas. 1988, 217
Luik 21 november 1988, RGAR 1991, nr. 11848
Rb. Luik 5 december 1988, JLMB 1990, 506
Luik 23 december 1988, JLMB 1989, 432
Brussel 7 februari 1989, RGAR 1991, nr. 11849
Cass. 20 maart 1989, Arr. Cass. 1989, 835, Pas. 1989, 749 en J.T. 1990, 195
Luik 19 februari 1991, JLMB 1992, 620
Rb. Brussel 14 mei 1991, TBBR 1992, 436
46
Cass. 29 oktober 1991, Arr. Cass. 1991-92, nr. 117
Rb. Luik 9 maart 1992, JLMB 1993, 384
Cass. 18 juni 1992, Arr. Cass. 1991-92, 993, RW 1992-93, 616, JLMB 1992, 1463, JT 1993, 106, Pas. 1992, 924 en RGAR 1994, nr. 12.314
Pol. Nijvel 2 april 1993, RGAR. 1996, nr. 12.662 en T. Ger. 1996-97, 291
Bergen 11 mei 1993, Rev.not.b. 1994, 127
Rb. Luik 20 november 1993, Rev.trim.dr.fam. 1995, 703
Rb. Luik 2 mei 1994, JT 1995, 85
Cass. 19 december 1994, RW 1995-96, 1207
Gent 7 september 1995, T.Not. 1996, 591
Bergen 15 september 1995, RRD 1996, 249
Gent 21 februari 1997, T.Not. 1998, 196
Bergen 16 februari 1998, Rev.not.b. 1998, 272
Pol. Nijvel 27 mei 1998, RGAR 2000, nr. 13203
Brussel 10 september 1998, Rev.not.b. 2002, 46 en JT 1999, 112
Cass. 19 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 135, concl. DUBRULLE, G., AJT 2001-02, 416, http://www.cass.be (18 oktober 2001), JT 2002 (verkort), 9 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas. 2001, 138, Rev.trim.dr.fam. 2002, 135, noot MASSIN, I., RW 2001-02, 952 en http://www.rw.be (26 maart 2002), TBBR 2003, 54 en T.Not. 2001, 228
Bergen 9 april 2001, JT 2001, 409
Gent 28 februari 2002, TBBR 2004, 55
Cass. 7 maart 2002, Arr.Cass. 2002, 713, AJT 2001-02, 921, noot -, JT 2003 (verkort), 290 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), noot I. MASSIN, JT 2004 (verkort), 643 en http://jt.larcier.be (1 juli 2008), Pas .2002, 661, Rev.trim.dr.fam. 2004 (verkort), 1147, TBBR 2003, 55, noot ALLEMEERSCH, B. en T.Gez. 2002-03, 85, noot DIJKHOFFZ, W.
Bergen 12 november 2002, Rev.trim.dr.fam. 2005, 1227 en JLMB 2003, 413
Luik 19 mei 2004, Rev.trim.dr.Fam. 2005, JLMB 2004, 1197 en TBBR 2006, 483
Bergen 21 december 2004, JLMB 2005, 1784
Bergen 13 april 2006, JLMB 2007, 519
Gent 14 februari 2008, TBBR 2009, 461, noot MASSCHELEIN, M.
Bergen 16 januari 2009, JLMB 2011, 1282