HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...

139
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Bea Verkest (studentennr.: 01101038) Promotor: Prof. Dr. Gerd Verschelden Commissaris: Sofie Raes

Transcript of HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...

Page 1: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2015-2016

HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH

FAMILIERECHT

Masterproef van de opleiding

‘Master in de rechten’

Ingediend door

Bea Verkest

(studentennr.: 01101038)

Promotor: Prof. Dr. Gerd Verschelden

Commissaris: Sofie Raes

Page 2: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef
Page 3: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef
Page 4: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef
Page 5: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

I

VOORWOORD

Bij het begin van deze masterproef wens ik de mensen te bedanken die mij hebben bijgestaan bij de

realisatie van mijn werk.

Allereerst wil ik mijn promotor Prof. Dr. Gerd Verschelden bedanken voor de kans dit unieke

onderwerp te onderzoeken en voor de verhelderende adviezen en kritische reflectie.

Daarnaast wens ik mijn familie en vriend te bedanken voor de morele steun, maar ook voor de

nodige verstrooiing van tijd tot tijd.

Ten slotte nog een speciaal dankwoord aan mijn grootvader voor het aanwakkeren van mijn

interesse in het familierecht.

Bea Verkest

15 mei 2016

Page 6: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

II

Page 7: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

III

Page 8: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

IV

Page 9: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

V

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD ........................................................................................................................................... I

INHOUDSOPGAVE .................................................................................................................................... V

INLEIDING ................................................................................................................................................ 1

Hoofdstuk 1. Problematiek en onderzoeksopzet ................................................................................ 1

Hoofdstuk 2. Methodiek en afbakening .............................................................................................. 3

Hoofdstuk 3. Terminologie .................................................................................................................. 4

Afdeling 1. Het belang van het kind ................................................................................................ 4

Afdeling 2. Aard van de toetsing ..................................................................................................... 5

DEEL 1. HET VERDRAGSRECHTELIJK EN GRONDWETTELIJK KADER ......................................................... 7

TITEL 1. DE INTERNATIONALE EN EUROPESE BRONNEN ..................................................................... 7

Hoofdstuk 1. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens .............................................. 7

Afdeling 1. Impliciete vermelding van het belang van het kind .................................................. 7

Afdeling 2. Doorwerking .............................................................................................................. 9

Hoofdstuk 2. Het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind ..................................... 10

Afdeling 1. Expliciete vermelding van het belang van het kind ................................................ 10

Afdeling 2. Doorwerking ............................................................................................................ 12

Hoofdstuk 3. Het Europese Handvest van de grondrechten ......................................................... 14

Afdeling 1. Expliciete vermelding van het belang van het kind ................................................ 14

Afdeling 2. Doorwerking ............................................................................................................ 15

TITEL 2. DE GRONDWET .................................................................................................................... 15

Hoofdstuk 1. Expliciete vermelding van het belang van het kind ................................................. 15

Hoofdstuk 2. Doorwerking ............................................................................................................ 17

TITEL 3. DE TOETS AAN HET BELANG VAN HET KIND VOLGENS HET GRONDWETTELIJK HOF ......... 18

TITEL 4. KRITISCHE BEDENKINGEN .................................................................................................... 22

DEEL 2. ANALYSE DE LEGE LATA ............................................................................................................ 23

TITEL 1. ALIMENTATIE ....................................................................................................................... 23

Hoofdstuk 1. De vastlegging van de onderhoudsbijdrage ............................................................ 23

Afdeling 1. Toepassingsgebied .................................................................................................. 23

Afdeling 2. Aard van de toetsing ............................................................................................... 24

Hoofdstuk 2. De wijziging van de onderhoudsbijdrage ................................................................. 25

Afdeling 1. De algemene wijzigingsgrond ................................................................................. 25

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 25

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 27

Afdeling 2. De wijziging op basis van eerder vastgelegde mijlpalen ......................................... 28

Page 10: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

VI

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 28

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 29

Hoofdstuk 3. Conclusie .................................................................................................................. 29

TITEL 2. AFSTAMMING ...................................................................................................................... 29

Hoofdstuk 1. De vaststelling van afstamming ............................................................................... 29

Afdeling 1. De erkenning ........................................................................................................... 29

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 29

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 31

Afdeling 2. Het gerechtelijk onderzoek ..................................................................................... 35

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 35

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 36

Afdeling 3. Het verbod op incestueuze afstamming ................................................................. 38

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 38

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 41

Hoofdstuk 2. De betwisting van afstamming ................................................................................ 41

Afdeling 1. De nietigverklaring van een zonder toestemming gedane erkenning .................... 41

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 41

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 42

Afdeling 2. De 2-in-1 vorderingen ............................................................................................. 43

Hoofdstuk 3. Conclusie .................................................................................................................. 43

TITEL 3. ADOPTIE ............................................................................................................................... 45

Hoofdstuk 1. De grondvoorwaarden tot adoptie .......................................................................... 45

Afdeling 1. Het hoger belang van het kind en de eerbied voor diens fundamentele rechten op

grond van het internationaal recht ........................................................................................... 45

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 45

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 46

Afdeling 2. Vereisten inzake burgerlijke staat ........................................................................... 47

Afdeling 3. Toestemmingsvereisten .......................................................................................... 48

Hoofdstuk 2. De gevolgen van adoptie ......................................................................................... 49

Afdeling 1. De stiefouderadoptie .............................................................................................. 49

Afdeling 2. Gebrek aan overeenstemming aangaande de naam bij gewone adoptie .............. 50

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 50

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 51

Hoofdstuk 3. Conclusie .................................................................................................................. 51

TITEL 4. OUDERLIJK GEZAG ................................................................................................................ 51

Hoofdstuk 1. De catch-all bepaling ............................................................................................... 51

Page 11: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

VII

Afdeling 1. Toepassingsgebied .................................................................................................. 51

Afdeling 2. Aard van de toetsing ............................................................................................... 53

Hoofdstuk 2. Het ouderlijk gezag .................................................................................................. 53

Afdeling 1. De regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag .................................... 53

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 53

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 54

Afdeling 2. De huisvestingsregeling........................................................................................... 56

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 56

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 57

Afdeling 3. Het verhaal bij de rechter door de ene ouder tegen handelingen van de andere . 59

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 59

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 59

Afdeling 4. De machtigingsvereiste voor gewichtige handelingen ........................................... 60

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 60

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 61

Hoofdstuk 3. Het recht op persoonlijk contact van niet-ouders ................................................... 63

Afdeling 1. Toepassingsgebied .................................................................................................. 63

Afdeling 2. Aard van de toetsing ............................................................................................... 63

Hoofdstuk 4. De dwangmaatregelen bij de uitvoering van rechterlijke beslissingen ................... 64

Afdeling 1. Toepassingsgebied .................................................................................................. 64

Afdeling 2. Aard van de toetsing ............................................................................................... 65

Hoofdstuk 5. Conclusie .................................................................................................................. 65

TITEL 5. VOOGDIJ ............................................................................................................................... 66

Hoofdstuk 1. De aanstelling van de voogd .................................................................................... 66

Afdeling 1. Toepassingsgebied .................................................................................................. 66

Afdeling 2. Aard van de toetsing ............................................................................................... 67

Hoofdstuk 2. De opsplitsing van de voogdij .................................................................................. 68

Afdeling 1. Toepassingsgebied .................................................................................................. 68

Afdeling 2. Aard van de toetsing ............................................................................................... 68

Hoofdstuk 3. De machtigingsvereiste voor gewichtige handelingen ............................................ 69

Afdeling 1. Toepassingsgebied .................................................................................................. 69

Afdeling 2. Aard van de toetsing ............................................................................................... 69

Hoofdstuk 4. De ontvoogding ........................................................................................................ 70

Afdeling 1. Toepassingsgebied .................................................................................................. 70

Afdeling 2. Aard van de toetsing ............................................................................................... 70

Hoofdstuk 5. De pleegvoogdij ....................................................................................................... 71

Page 12: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

VIII

Afdeling 1. Toepassingsgebied .................................................................................................. 71

Afdeling 2. Aard van de toetsing ............................................................................................... 72

Hoofdstuk 6. Conclusie .................................................................................................................. 72

TITEL 6. ECHTSCHEIDING ................................................................................................................... 73

Hoofdstuk 1. Echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting ....................................... 73

Afdeling 1. Toepassingsgebied .................................................................................................. 73

Afdeling 2. Aard van de toetsing ............................................................................................... 74

Hoofdstuk 2. Echtscheiding door onderlinge toestemming .......................................................... 74

Afdeling 1. De homologatie van de familierechtelijke overeenkomst ...................................... 74

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 74

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 75

Afdeling 2. De wijziging van de familierechtelijke overeenkomst ............................................ 76

§1. Toepassingsgebied .......................................................................................................... 76

§2. Aard van de toetsing........................................................................................................ 80

Hoofdstuk 3. Conclusie .................................................................................................................. 80

TITEL 7. VORDERINGEN INZAKE FAMILIALE BETREKKINGEN ............................................................. 80

Hoofdstuk 1. Homologatie van een akkoord tussen de partijen................................................... 81

Afdeling 1. Toepassingsgebied .................................................................................................. 81

Afdeling 2. Aard van de toetsing ............................................................................................... 81

Hoofdstuk 2. Blijvende saisine....................................................................................................... 82

Afdeling 1. Toepassingsgebied ................................................................................................. 82

Afdeling 2. Aard van de toetsing ............................................................................................... 82

TITEL 8. KRITISCHE BEDENKINGEN .................................................................................................... 83

Hoofdstuk 1. Gebrek aan coherentie en rechtsonzekerheid ........................................................ 83

Hoofdstuk 2. Noodzaak aan betere implementatie van het belang van het kind ........................ 87

DEEL 3. TOEKOMSTPERSPECTIEVEN ...................................................................................................... 88

TITEL 1. VOORGESTELDE HERVORMINGEN ....................................................................................... 88

Hoofdstuk 1. De aanbeveling van het Comité voor de Rechten van het Kind .............................. 88

Hoofdstuk 2. Wetsvoorstellen ....................................................................................................... 90

Afdeling 1. Het afstammingsrecht ............................................................................................. 90

Afdeling 2. De adoptie en de voogdij ........................................................................................ 91

Afdeling 3. Het ouderlijk gezag .................................................................................................. 92

Afdeling 4. De echtscheiding ..................................................................................................... 92

Afdeling 5. Het familierecht in zijn geheel ................................................................................ 93

Afdeling 6. Conclusie ................................................................................................................. 93

Hoofdstuk 3. Andere voorstellen .................................................................................................. 94

Page 13: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

IX

Afdeling 1. Het afstammingsrecht ............................................................................................. 94

Afdeling 2. De adoptie en de voogdij ........................................................................................ 97

Afdeling 3. Het ouderlijk gezag .................................................................................................. 97

Afdeling 4. De kinderalimentatie en het echtscheidingsrecht .................................................. 97

Afdeling 5. Het familierecht in zijn geheel ................................................................................ 98

Afdeling 6. Conclusie ................................................................................................................. 99

TITEL 3. PERSOONLIJKE PERSPECTIEVEN ........................................................................................... 99

Hoofdstuk 1. Situering en globaal perspectief .............................................................................. 99

Afdeling 1. Situering .................................................................................................................. 99

Afdeling 2. Globaal perspectief ............................................................................................... 100

Hoofdstuk 2. De rol van het belang van het kind ........................................................................ 101

Afdeling 1. Inleiding ................................................................................................................. 101

Afdeling 2. Geen algemene overweging voor de rechter ....................................................... 101

§1. Geen directe werking ..................................................................................................... 101

§2. Onverenigbaarheid met het materieel familierecht ...................................................... 102

§3. Het gebrekkig begrip en gouvernement des juges ........................................................ 102

§4. Incoherentie en rechtsonzekerheid ................................................................................ 103

Afdeling 3. Algemene overweging voor de wetgever ............................................................. 104

§1. Normatief beginsel ........................................................................................................ 104

§2. Verdiscontering in de wetgeving ................................................................................... 104

§3. Horen van het kind ........................................................................................................ 105

§4. Vertegenwoordiging van het kind ................................................................................. 105

§5. Checklists ....................................................................................................................... 106

Hoofdstuk 3. Conclusie ................................................................................................................ 108

CONCLUSIE .......................................................................................................................................... 109

BIBLIOGRAFIE ...................................................................................................................................... 110

1. WETGEVING ................................................................................................................................. 110

1.1. Verdragen ............................................................................................................................. 110

1.2. België .................................................................................................................................... 110

1.3. Verenigd Koninkrijk ............................................................................................................... 112

2. RECHTSPRAAK.............................................................................................................................. 112

2.1. Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het Europese Hof van Justitie .................... 112

2.2. België .................................................................................................................................... 113

3. RECHTSLEER ................................................................................................................................. 117

3.1. Boeken .................................................................................................................................. 117

3.2. Bijdragen in verzamelwerken en reeksen ............................................................................. 118

Page 14: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

X

3.3. Tijdschriftartikelen ................................................................................................................ 121

Page 15: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

1

INLEIDING

Hoofdstuk 1. Problematiek en onderzoeksopzet

1. Artikel 3.1 Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) bepaalt: “bij

alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of

particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke

autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging”. Het

belang van het kind wordt naar voren geschoven als primordiaal criterium bij alle beslissingen

aangaande het kind.

2. In navolging van het IVRK heeft de wetgever het belang van het kind prominenter aanwezig

willen maken in het recht. Het belang van het kind als eerste overweging werd zelfs ingeschreven in

de Grondwet (hierna: Gw.). Artikel 22bis, vierde lid Gw. bepaalt dat het belang van het kind de eerste

overweging is bij elke beslissing die het kind aangaat. Binnen het familierecht heeft de wetgever

rechterlijke toetsingen aan het belang van het kind voorgeschreven. Zowel bij alimentatie,

afstamming, adoptie, ouderlijk gezag, voogdij als echtscheiding is er een toetsing aan het belang van

het kind terug te vinden in de wetgeving. De implementatie van de rechterlijke toetsing binnen de

verschillende rechtsgebieden is echter niet vrij van problemen. De toetsing lijkt niet in alle

rechtstakken even evident te verwezenlijken. De rol van het belang van het kind is in het huidige

familierecht niet coherent. Zo moet de lege lata getoetst worden aan het belang van het kind bij de

vaststelling van afstamming door erkenning of gerechtelijk onderzoek, maar niet bij de automatische

vaststelling of betwisting van afstamming.1 Daarenboven is het begrip zelf ondefinieerbaar.2 De

concrete uitwerking hangt volledig af van rechterlijke appreciatie. Hierdoor ontstaan uiteenlopende

visies over de mogelijke invulling en draagwijdte van het begrip binnen de verschillende

rechtsmateries.3

3. Het Grondwettelijk Hof scherpt deze problematiek aan door de toetsing van het belang van

het kind zelf voor te schrijven en uit te breiden op grond van artikel 3.1 IVRK en artikel 22bis, vierde

lid Gw., al dan niet contra legem.4 Volgens het Hof moet op grond van deze artikelen bij elke

1 Behoudens het uitzonderlijke geval van vordering tot vernietiging van de zonder toestemming gedane

erkenning overeenkomstig art. 329bis, §3, vijfde lid BW. 2 E. DE KEZEL, “Het begrip ‘het belang van het kind’”, RW 1998-99, (1163) 1164, nr. 5-6.

3 D. REYNAERT, “Het belang van het kind. Zoektocht naar een lading voor de vlag”, TJK 2007, (203) 203.

4 GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, 620; GwH 7 maart 2013, nr.

30/2013, RW 2013-14, 170 en T.Fam. 2013, 232, noot F. SWENNEN; GwH 9 augustus 2012, nr. 103/2012, T.Fam. 2012, 219, noot T. WUYTS en TJK 2015, 67, noot E. IGNOVSKA en G. VERSCHELDEN; GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. 2013, 165, noot M. BUNKENS; GwH 12 juli 2012, nr. 93/2012, T.Fam. 2013, 154, noot M. GOEGEBUER; GwH 3 mei 2012, nr. 61/2012, RW 2012-13, 617 en T.Fam. 2013, 90, noot F. SWENNEN; GwH 16

Page 16: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

2

procedure aangaande het kind een beoordeling in concreto mogelijk worden gemaakt. Het belang

van het kind is de eerste overweging voor de rechter. Ook het Hof van Cassatie stelde in een recente

zaak het belang van het kind voorop.5 Deze jurisprudentiële uitbreidingen zorgen voor nieuwe

onduidelijkheden en nog grotere verschillen in behandeling.

4. In de rechtsleer wordt het ingrijpen van de hogere rechtspraak en de jurisprudentiële

uitbreidingen zowel goedgekeurd als veroordeeld. Deze rechtspraak wakkert immers de discussie

aan over de rol van het belang van het kind zelf. De ene visie keurt de uitbreiding van de rechterlijke

appreciatie van het belang van het kind goed en bevelen een meer individualistische benadering van

het familierecht aan.6 Anderen staan terughoudend ten aanzien van deze evolutie. Het belang van

het kind als eerste overweging voor de rechter is niet wenselijk binnen het familierecht, of op zijn

minst niet in alle materies. Het belang van het kind is immers een vaag criterium. Geen wettelijke

definitie is voorhanden. De concrete uitwerking hangt volledig af van de eigen appreciatie en

inzichten van de rechter. Er wordt gevreesd voor de rechtszekerheid en gouvernement des juges.7

5. Deze masterproef zal bijgevolg onderzoeken welke rol het belang van het kind op grond van

artikel 3.1 IVRK en artikel 22bis, vierde lid Gw. moet spelen binnen het familierecht. Aan de hand van

een analyse de lege lata gaan we na hoe het belang van het kind in het huidig familierecht is

december 2010, nr. 144/2010, RW 2010-11, 143, T.Fam. 2011, 56, noot F. SWENNEN en TJK 2011, 139, noot C. MELKEBEEK. 5 Cass. 28 juni 2012, AR C.11.0069.N, RW 2013-14, 174, T.Fam. 2013, 124, noot B. VAN HEK en TJK 2012, 337,

noot R. VASSEUR. 6 M. DEMARET, “L’intérêt de l’enfant: Veni, vidi, vici…” (noot onder GwH 7 maart 2013), RTDF 2013, (800) 807-

808 en 810, nr. 7 en 9; Y.- H. LELEU, “À l’orée d’un droit judiciaire des familles. Propos introductifs” in Y.-H.

LELEU en D. PIRE (eds.), Actualités de droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2013, (10) 10 en 14-15, nr. 1 en 5; V. MAKOW, “Détricotage constitutionnel du droit de la filiation stimulé par une juridiction de fond” (noot onder Bergen (19

de kamer) 14 mei 2012), JLMB 2013, (405) 413-415, nr. 9; P. MARTENS, “Inceste et

filiation: égalité et tabou” (noot onder GwH 9 augustus 2012), JLMB 2012, (1286) 1289, nr. 6; N. MASSAGER, “La prophétie de Gerlo. Réflexion à propos des derniers arrêts de la Cour constitutionnelle en matière de filiation”, Act.dr.fam. 2011, (130) 138-139; H. STEENNOT, “Het belang van het kind”, RW 1974-75, (1729) 1752; A.-C. VAN GYSEL, “L’intérêt de l’enfant, mythe et réalité” in Y.-H. LELEU (ed.), Actualités de droit familial. Le point en 2001, Luik, CUP, 2001, (170) 205-206. 7 C. DECLERCK, “Van je familie moet je het hebben”, T.Fam. 2013, (214) 214; E. DE KEZEL, “Het begrip ‘het

belang van het kind’”, RW 1998-99, (1163), 1164, nr. 5-6; E. DE MAEYER en C. VERGAUWEN, “Het belang van het kind versus de biologische werkelijkheid: het blijft een moeilijk vraagstuk” (noot onder GwH 16 december 2010), RABG 2011 (887) 889; N. GALLUS en A.-C. VAN GYSEL, “Les décisions récentes de la Cour constitutionnelle en matière de filiation: humanisme ou aberration?”, RNB 2013, (374) 405; E. IGNOVSKA en G. VERSCHELDEN, “Het verbod tot vaststelling van de bloedschennige afstamming doorbroken” (noot onder GwH 9 augustus 2012), TJK 2015, (69) 76-77, nr. 11; P. SENAEVE, “Het belang van het kind in het Belgische familierecht” in X (ed.), Met het oog op het belang van het kind. Opstellen aangeboden aan Professor mr. Madzy Rood-de Boer ter gelegenheid van haar emiraat, Deventer, Kluwer, 1988, (119) 127, nr. 11; F. SWENNEN, “Afstamming en Grondwettelijk Hof”, RW 2011-12, (1102) 1102, nr. 1; F. SWENNEN, “De toets aan het belang van het kind van de vaderlijke erkenning” (noot onder GwH 16 december 2010), T.Fam. 2011, (57) 60; G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 99.

Page 17: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

3

geïncorporeerd. Op basis hiervan zullen we onderzoeken hoe het belang van het kind in de toekomst

beter kan worden geïmplementeerd.

Hoofdstuk 2. Methodiek en afbakening

6. De masterproef valt uiteen in drie delen. Eerst bespreken we het verdragsrechtelijk en

grondwettelijk kader van het begrip het belang van het kind. De internationale en Europese bronnen

worden samen met de Grondwet doorgelicht. In het tweede deel zoomen we in op belang van het

kind binnen de verschillende rechtsmateries van het Belgisch familierecht. Hierbij komt het

alimentatierecht, de afstamming, de adoptie, de voogdij, het ouderlijk gezag en de echtscheiding aan

bod. Telkens gaan we dieper in op de draagwijdte van de toetsing en de concrete invulling van het

begrip binnen de rechtstak. Ten slotte wordt in het derde deel een blik geworpen op de lege ferenda.

Eerst doorlopen we de verschillende wetsvoorstellen en visies in de rechtsleer. Op basis hiervan

trachten we een antwoord te geven op de vraag welke rol het belang van het kind speelt binnen het

familierecht.

7. Eerdere werken beperkten zich telkens tot de rol van het belang van het kind binnen een

bepaalde materie, veelal het afstammingsrecht. De masterproef heeft aldus een uniek globaal

onderzoeksgebied. Het gehele familierecht wordt doorgelicht. We benaderen het belang van het

kind vanuit een ander, ruimer perspectief, om zo tot nieuwe inzichten te komen. Daar het een vrij

ruim toepassingsgebied betreft, is enige afbakening noodzakelijk.

In dit werk wordt het belang van het kind als toetsingsnorm onderzocht. Dit valt niet samen met de

belangen van de kinderen in het algemeen. Deze belangen worden vastgelegd in algemene regels,

zoals het recht om gehoord te worden, recht op inspraak en het recht op onderwijs. Het belang van

het kind als toetsingsnorm is daarentegen zeer vaag en wordt ingevuld door toepassing in concreto.8

Het is deze toetsing in concreto aan het belang van het kind dat in dit werk verder zal worden

onderzocht.

Het onderzoek is beperkt tot het materieel familierecht, het procedureel familierecht valt buiten

beschouwing. Het toepassingsgebied is daarnaast beperkt tot het Belgisch familierecht. Bij adoptie

zal bijgevolg enkel het interne recht worden besproken.

Dit werk vormt ten slotte een bespreking van de bestaande wetgeving, de heersende rechtspraak en

de ideeën in de rechtsleer. Een omvangrijke rechtsvergelijking zal hier bijgevolg niet worden

gemaakt. Enkel waar het buitenlandse recht en de buitenlandse rechtsleer een duidelijke

meerwaarde kunnen bieden, zullen deze worden vermeld.

8 G. VERSCHELDEN, Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het

afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 27, nr. 52.

Page 18: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

4

Hoofdstuk 3. Terminologie

Afdeling 1. Het belang van het kind

8. De notie het belang van het kind vormt een belangrijke leidraad in het huidig Belgisch

familierecht. Het is terug te vinden in materies zoals afstamming, ouderlijk gezag en adoptie. Het

begrip zelf is echter ondefinieerbaar. Het belang van het kind wordt gekenmerkt door een vaagheid,

het kent geen specifieke invulling.9 Het begrip is plaats- en tijdsgebonden. De notie is sterk

onderhevig aan de maatschappelijke evolutie. Het belang van het kind is bovendien een

contextgebonden begrip. Het krijgt een andere uitwerking volgens de relaties waarbinnen het is

gesitueerd.10

9. De eigenlijke invulling van het begrip het belang van het kind gebeurt bijgevolg in concreto,

op basis van de specifieke gegevens voorhanden in een zaak. Het begrip is een blanco-norm, die via

rechterlijke toetsing wordt geconcretiseerd. Het belang van het kind is een subjectief criterium,

afhankelijk van de appreciatie van de rechter.

10. Over de vraag of het belang van het kind een algemeen rechtsbeginsel is, heerst er geen

eensgezindheid in de rechtsleer. De meerderheid is van oordeel dat een toetsing aan het belang van

het kind altijd moet worden voorgeschreven door de wetgever. De wetgever oordeelt of een toetsing

aan het belang van het kind aan de orde is. Het is geen notie dat de rechter bij elke beslissing in acht

dient te houden, ongeacht of de toetsing door de wet uitdrukkelijk is voorgeschreven of niet.11 Het

Hof van Cassatie heeft dit bevestigd. Het principe vervat in artikel 3.1 IVRK is onvoldoende

nauwkeurig en volledig om directe werking te hebben. Het is aan de wetgever om te bepalen hoe

aan de vereisten inzake het belang van het kind wordt voldaan.12

9 E. DE KEZEL, “Het begrip ‘het belang van het kind’”, RW 1998-99, (1163), 1165, nr. 7.

10 D. REYNAERT, “Het belang van het kind. Zoektocht naar een lading voor de vlag”, TJK 2007, (203) 204; G.

VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het afstammingsrecht”, TJK 2005, (168) 168 nr. 3.; G. VERSCHELDEN, Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 27, nr. 51; E. DE KEZEL, “Het begrip ‘het belang van het kind’”, RW 1998-99, (1163), 1165, nr. 7-8. 11

P. SENAEVE, “Het belang van het kind in het Belgische familierecht” in X (ed.), Met het oog op het belang van het kind. Opstellen aangeboden aan Professor mr. Madzy Rood-de Boer ter gelegenheid van haar emiraat, Deventer, Kluwer, 1988, (119) 126, nr. 11; G. VERSCHELDEN, Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 28, nr. 55; T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 211, nr. 254. Contra: A.-C. VAN GYSEL, “L’intérêt de l’enfant, mythe et réalité” in Y.-H. LELEU (ed.), Actualités de droit familial. Le point en 2001, Luik, CUP, 2001, (170) 205-206; A.-C. VAN GYSEL, “L’intérêt de l’enfant, principe général de droit”, TBBR 1988, (186) 199-200. 12

Cass. 2 maart 2012, AR C.10.0685.F.; Cass. 10 november 1999, TJK 2000, 63, noot K. HANSON; Cass. 4 november 1999, RW 2000-01, 232, noot A. VANDAELE.

Page 19: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

5

Afdeling 2. Aard van de toetsing

11. Zoals hierboven reeds vermeld, heeft het belang van het kind geen concrete definitie. De

rechter vult het begrip in. De aard van de toetsing kan wel verschillen.

12. Eerst en vooral kan een onderscheid worden gemaakt tussen het actueel en het toekomstig

belang van het kind. In geschillen inzake het ouderlijk gezag hoeft de rechter enkel over het huidig

belang van het kind te oordelen. De rechter gaat louter na of het gevorderde hic et nunc in het

belang van het kind is. De uitspraak heeft slechts een gezag van gewijsde rebus sic standibus. Ze is

steeds vatbaar voor latere wijzigingen, telkens het geëvolueerde belang van het kind dat vereist. Bij

het toekomstig belang dient de rechter daarentegen rekening te houden met de verdere levensloop

van het betrokken kind.13 Dit is bijvoorbeeld het geval bij afstamming. De uitspraak heeft een volledig

gezag van gewijsde. Hoezeer de omstandigheden ook nog veranderen, de uitspraak is niet meer

vatbaar voor latere wijziging.14

13. Het belang van het kind kan daarnaast vanuit een negatieve of positieve invalshoek benaderd

worden. Bij de negatieve invalshoek houdt de loutere afwezigheid van een nadeel in dat het belang

van het kind niet is geschaad. Bij de positieve invalshoek wordt nagegaan of er een effectief voordeel

aanwezig is.15 Zo is bij adoptie het criterium van het belang van het kind slechts voldaan indien op

positieve wijze wordt aangetoond dat het belang van het kind met de adoptie gebaat is. Bij verzet

tegen de vaderlijke erkenning schrijft de wetgever daarentegen voor dat een machtiging tot

erkenning kan worden toegekend van zodra blijkt dat de erkenning niet in strijd is met het belang van

het kind.16

14. Het onderscheid tussen de positieve en negatieve invalshoek hangt samen met het

onderscheid tussen een marginale, dan wel volle toetsing. Bij een marginale toetsing aan het belang

van het kind mag de rechter enkel nagaan of er geen manifeste strijdigheid is met het belang van het

kind. Bij het afstammingsrecht is een marginale toetsing voorgeschreven. De vaststelling van de

afstammingsband door vaderlijke erkenning of onderzoek van vaderschap na

toestemmingsweigering mag enkel worden geweigerd wanneer de vaststelling kennelijk strijdig is

13

G. VERSCHELDEN, Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 27, nr. 53. 14

P. SENAEVE, “Het belang van het kind in het Belgische familierecht” in X (ed.), Met het oog op het belang van het kind. Opstellen aangeboden aan Professor mr. Madzy Rood-de Boer ter gelegenheid van haar emiraat, Deventer, Kluwer, 1988, (119) 125, nr. 9. 15

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 210, nr. 256. 16

P. SENAEVE, “Het belang van het kind in het Belgische familierecht” in X (ed.), Met het oog op het belang van het kind. Opstellen aangeboden aan Professor mr. Madzy Rood-de Boer ter gelegenheid van haar emiraat, Deventer, Kluwer, 1988, (119) 125, nr. 9.

Page 20: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

6

met het belang van het kind.17 Deze beperkingen gelden niet bij een volle toetsing. De rechter krijgt

een ruime appreciatiebevoegdheid bij de beoordeling van het belang van het kind. Aan het criterium

van het belang van het kind is niet voldaan, niet alleen wanneer het kind in gevaar zou komen, maar

ook wanneer het belang van het kind de bovenhand heeft op het belang van de andere partijen.18

15. Binnen het algemene begrip het belang van het kind kan een verder onderscheid worden

gemaakt tussen het moreel en het materieel belang. Het moreel belang bestaat uit opvoeding en

affectie. Het materieel belang beslaat de huisvesting, het onderhoud en het erfrecht.19

16. Het belang van het kind kan het enige criterium uitmaken. De rechter neemt enkel het belang

van het kind in overweging, andere elementen spelen geen rol. De wetgever kan daarentegen ook

andere criteria vooropstellen, waaronder bijkomende voorwaarden of de belangen van andere

betrokkenen.20 De toetsing van het belang van het kind is in die gevallen noodzakelijk, maar op zich

niet voldoende.21 Een eventuele belangenafweging zal zich opdringen of andere voorwaarden

moeten worden voldaan. Zo wordt bij de verblijfsregeling rekening gehouden met de belangen van

het kind én de belangen van de ouders.

17. Naargelang de aard van de toetsing zal het belang van het kind zijn uiteindelijke invulling per

rechtsmaterie krijgen. Zo wordt de toetsing in het afstammingsrecht door de wetgever beperkt tot

een negatieve en marginale toetsing, waardoor het belang van het kind eerder wordt ingevuld als de

afwezigheid van een ernstig gevaar.22 Bij de verblijfregeling in het kader van het ouderlijk gezag is er

daarentegen een positieve toetsing. Het belang van het kind wordt uitgewerkt aan de hand van

allerhande maatstaven als opvoeding, ontwikkeling, stabiliteit en continuïteit.23

17

Deze marginale toetsingen werden wel reeds ongrondwettig verklaard door het Grondwettelijk Hof, zie: GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, 620; GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, 170 en T. Fam. 2013, 232, noot F. SWENNEN. 18

E. IGNOVSKA en G. VERSCHELDEN, “De rechterlijke toetsing bij het belang van het kind bij het onderzoek naar het vaderschap” (noot onder GwH 7 maart 2013), TJK 2013, (155) 162, nr. 11. 19

J. GERLO, Handboek voor familierecht, I, Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2003, 134, nr. 296. 20

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 214, nr. 268. 21

P. SENAEVE, “Het belang van het kind in het Belgische familierecht” in X (ed.), Met het oog op het belang van het kind. Opstellen aangeboden aan Professor mr. Madzy Rood-de Boer ter gelegenheid van haar emiraat, Deventer, Kluwer, 1988, (199) p. 124-125, nr. 8. 22

G. VERSCHELDEN, “Deel 3. De moederlijke en de vaderlijke erkenning” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G.VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het afstammingsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, (87) 147, nr. 290. 23

C. DENOYELLE, “Beoordelingscriteria voor een verblijfsregeling - Een persoonlijke kijk vanuit de praktijk” in CENTRUM VOOR DE BEROEPSVERVOLMAKING IN DE RECHTEN (ed.), Verblijfsregeling, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, (53) 56.

Page 21: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

7

DEEL 1. HET VERDRAGSRECHTELIJK EN GRONDWETTELIJK KADER

18. Ten einde de rol te achterhalen van het belang van het kind binnen het familierecht, moeten

we vooreerst het verdragsrechtelijk en grondwettelijk kader schetsen. In deze rechtsbronnen wordt

het principe van het belang van het kind als eerste overweging voorgeschreven.

TITEL 1. DE INTERNATIONALE EN EUROPESE BRONNEN

Hoofdstuk 1. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Afdeling 1. Impliciete vermelding van het belang van het kind

19. Het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

(hierna afgekort: EVRM) werd op 4 november 1950 binnen de Raad van Europa ondertekend. Het

EVRM werd in België bij wet goedgekeurd in 1955.24 Nergens in het verdrag wordt uitdrukkelijk

verwezen naar het belang van het kind. Het is echter een belangrijke overweging geworden in de

Straatsburgse rechtspraak bij toepassing van artikel 8 EVRM.

20. Artikel 8.1 EVRM voorziet in het recht op eerbieding van het privé-, familie- en gezinsleven,

de woning en de briefwisseling. Een beperking op dit recht door het openbaar gezag kan enkel indien

dit voorzien is bij wet en het overeenstemt met één van de legitieme doelstellingen opgesomd in

artikel 8.2 EVRM of het noodzakelijk is in de democratische samenleving.

21. Het recht op respect voor familie- en gezinsleven werd reeds veelvuldig ingeroepen in zaken

aangaande het familierecht. Hoewel het artikel zelf geen melding maakt van het belang van het kind,

maakt het volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna afgekort: EHRM) een

belangrijke overweging uit bij de toepassing van artikel 8 EVRM. Indien er sprake is van een familie-

of gezinsleven en artikel 8 EVRM is van toepassing, moet worden nagegaan of de lidstaat heeft

gehandeld in overeenstemming met artikel 8 EVRM. Bij de rechterlijke beoordeling van de

beslissingen en handelingen van de staat dient de rechter het belang van het kind in overweging te

nemen. Deze visie werd reeds in verschillende materies van het familierecht toegepast, waaronder

afstamming25, adoptie26 en ouderlijk gezag27.

24

Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geratificeerd bij Wet 13 mei 1955, BS 19 augustus 1955, err. BS 29 juli 1961. 25

Bv. EHRM 22 maart 2012, nr. 23338/09, Kautzor/Duitsland, § 64; EHRM 22 maart 2012, nr. 45071/09, Ahrens/Duitsland, § 63; EHRM 5 november 2002, nr. 33711/96, Yousef/Nederland, § 73. 26

Bv. EHRM 16 juli 2002, nr. 56547/00, P., C. en S./Verenigd Koninkrijk, § 118; EHRM 26 juni 2007, nr. 58077/00, Chepelev/Rusland, §27; EHRM 25 januari 2007, nr. 21949/03, Eski/Oostenrijk, § 35; EHRM 28 oktober 1998, nr. 113/1997/897/1109, Söderbäck/Zweden, § 33.

Page 22: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

8

In de zaak Yousef oordeelde het EHRM over de toepassing van artikel 8 EVRM in afstammingszaken.

Het EHRM bepaalde dat bij juridische beslissingen waar de rechten van ouders en kind onder artikel

8 EVRM zijn betrokken, het belang van het kind “the paramount consideration” moet vormen.

Wanneer er een belangenafweging dient te gebeuren, moet aan het belang van het kind meer

waarde worden gehecht.28 In de zaak Ahrens, ook een zaak omtrent afstamming, lijkt het EHRM het

toepassingsgebied zelfs uit te breiden tot alle zaken aangaande kinderen waarbij de lidstaat heeft

opgetreden op grond van artikel 8.2 EVRM.29

In de zaak Maire werd artikel 8 EVRM toegepast bij ouderlijk gezag. Hierbij oordeelde het EHRM

opnieuw dat de belangen van het kind in overweging moet worden genomen. De nationale

autoriteiten dienen te voorzien in een billijk evenwicht tussen de belangen van het kind en die van de

ouder.30 In de zaak Sommerfeld bepaalde het EHRM dat bij de belangenafweging het belang van het

kind, afhankelijk van de aard en ernst, de belangen van de ouders kan overstijgen. Zo kan het recht

van eerbieding van het familieleven voor de ouder het niet halen op het kind zijn gezondheid en

ontwikkeling.31

Ook bij adoptie vond deze visie weerklank. In de zaak Eksi wordt uitdrukkelijk verwezen naar

Sommerfeld. Het EHRM bevestigt dat bij adoptie bijzondere aandacht moet worden besteed aan het

belang van het kind, dat naar aard en ernst de belangen van de ouders kan overtreffen.32

22. Het EHRM schuift aldus bij toepassing van artikel 8 EVRM de belangen van het kind naar

voren als de belangrijke overweging.33 Wat betreft de verhouding ten aanzien van de andere

belangen in het geding, stelt het EHRM dat een billijk evenwicht moet zijn tussen de belangen van

het kind en de ouders.34 Afhankelijk van de aard van het belang van het kind en het gewicht dat

eraan wordt gegeven, kunnen de belangen van het kind echter belangrijker worden geacht dan de

belangen van de ouders.35

27

Bv. EHRM 21 december 2010, nr. 3465/03, Chavolarov/Bulgarije, §55; EHRM 18 mei 2006, nr. 55339/00, Rózanski/Polen, § 75; EHRM 26 februari 2004, nr. 74969/01, Görgülü/Duitsland, § 41; EHRM 8 juli 2003, nr. 31871/96, Sommerfeld/Duitsland, § 64; EHRM 26 juni 2003, nr. 48206/99, Maire/Portugal, §§ 71 en 77. 28

EHRM 5 november 2002, nr. 33711/96, Yousef/Nederland, § 73. 29

EHRM 22 maart 2012, nr. 45071/09, Ahrens/Duitsland, § 63. 30

EHRM 26 juni 2003, nr. 48206/99, Maire/Portugal, §§ 71 en 77. 31

EHRM 8 juli 2003, nr. 31871/96, Sommerfeld/Duitsland, § 64. 32

EHRM 25 januari 2007, nr. 21949/03, Eski/Oostenrijk, § 35. 33

EHRM 22 maart 2012, nr. 45071/09, Ahrens/Duitsland, § 63; EHRM 26 juni 2003, nr. 48206/99, Maire/Portugal, § 71; EHRM 5 november 2002, nr. 33711/96, Yousef/Nederland, § 73. 34

EHRM 26 juni 2003, nr. 48206/99, Maire/Portugal, §71. 35

EHRM 22 maart 2012, nr. 45071/09, Ahrens/Duitsland, § 63; EHRM 5 november 2002, nr. 33711/96, Yousef/Nederland, § 73.

Page 23: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

9

23. Wel hebben de staten enige appreciatiebevoegdheid over wat al dan niet overeenstemt met

de belangen van het kind.36 De Staten hebben een appreciatiemarge. Deze verschilt naargelang de

aard van de zaak. De bevoegde autoriteiten hebben zo een ruime appreciatie aangaande de

verblijfsregeling, voor verdere beperkingen zijn ze daarentegen onderworpen aan een strengere

controle.37

Afdeling 2. Doorwerking

24. Voor de directe werking maken we een onderscheid tussen de negatieve en positieve

verplichting vervat in artikel 8 EVRM. Oorspronkelijk bevatte artikel 8 EVRM enkel een negatieve

verplichting, namelijk een onthoudingsplicht of verbod tot inmenging in het familie- en gezinsleven.

Sinds het arrest Marckx38 interpreteert het EHRM artikel 8 EVRM breder, waardoor er ook een

positieve verplichting kan worden gehaald uit het artikel. De positieve verplichting houdt in dat de

Staat de nodige actie moet ondernemen teneinde de eerbiediging van het familie- en gezinsleven te

verzekeren.39

25. Het Hof van Cassatie aanvaardt dat de negatieve verplichtingen vervat in artikel 8 EVRM een

directe werking hebben in het Belgisch recht.40 Over de directe werking van de positieve verplichting

heerst er daarentegen onduidelijkheid.41 De rechtspraak hieromtrent wordt gekenmerkt door een

gebrek aan coherentie. Het Hof van Cassatie bevestigt de directe werking bij erfrecht,42 maar ontkent

de directe werking van de positieve verplichting in het afstammingsrecht, een rechtstak van het

familierecht.43 Uit het arrest Marckx kan worden afgeleid dat het EHRM erkent dat er op de Staten

ook een positieve verplichting rust om handelingen te stellen die noodzakelijk zijn teneinde het recht

op eerbiediging van het gezin- en familieleven te respecteren. Het EHRM stelt echter dat de Staat

hiervoor kan kiezen tussen verschillende middelen. De staat beschikt aldus zelf over enige

appreciatiemarge. Hieruit leidt het Hof van Cassatie af dat artikel 8 EVRM geen directe werking heeft

op het vlak van afstamming.44

36

EHRM 16 juli 2002, nr. 56547/00, P., C. en S./Verenigd Koninkrijk, § 118. 37

EHRM 22 maart 2012, nr. 45071/09, Ahrens/Duitsland, § 64; EHRM 8 juli 2003, nr. 31871/96, Sommerfeld/Duitsland, § 63; EHRM 25 januari 2007, nr. 21949/03, Eski/Oostenrijk, § 35. 38

EHRM 13 juni 1979, nr. 6833/74, Marckx/België. 39

G. VERSCHELDEN, Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 207, nr. 339. 40

Cass. 21 oktober 1993, JT 1994, 187. 41

F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 25, nr. 49. 42

Cass. 21 oktober 1993, JT 1994, 187. 43

Cass. 19 september 1997, RW 1998-99, 435, noot S. MOSSELMANS; Cass. 10 mei 1985, Arr. Cass. 1984-85, 1230. 44

G. VERSCHELDEN, Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 217, nr. 349.

Page 24: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

10

26. Ondanks de onduidelijkheid omtrent de directe werking heeft de Straatsburgse rechtspraak

inzake het belang van het kind een belangrijke invloed op de interpretatie van artikel 8 EVRM. De

invulling die het EHRM geeft aan artikel 8 EVRM wordt gevolgd door het Grondwettelijk Hof. Het Hof

verwees reeds meermaals naar de rechtspraak van het EHRM in het kader van de toetsing aan het

belang van het kind binnen het Belgisch familierecht.45 In een arrest van 7 maart 2013 beroept het

Grondwettelijk Hof zich uitdrukkelijk op de visie van het EHRM dat bij het afwegen van de belangen

in het geding, de belangen van het kind uitermate belangrijk zijn. Hierbij wordt verwezen naar de

zaken Yousef, Maire, Sommerfeld en Ahrens. Mede op basis van deze overwegingen besluit het

Grondwettelijk Hof dat een marginale toetsing van het belang van het kind bij het onderzoek naar

vaderschap ongrondwettig is.46 In 2 arresten van 2 juli 2015 wordt hetzelfde besloten bij vaderlijke

erkenning, opnieuw met uitdrukkelijke verwijzing naar de rechtspraak van het EHRM.47

Hoofdstuk 2. Het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind

Afdeling 1. Expliciete vermelding van het belang van het kind

27. Het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind werd afgesloten binnen de

Verenigde Naties in 1989.48 In tegenstelling tot EVRM, verwijst het IVRK wel uitdrukkelijk naar het

belang van het kind. Artikel 3.1 IVRK bepaalt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht

of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of

door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het

kind de eerste overweging vormen. Krachtens artikel 3.2 IVRK verbinden de Staten die partij zijn bij

het verdrag zich ertoe het kind de bescherming en de zorg te verzekeren die nodig zijn voor zijn

welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn ouders, wettige voogden of anderen

die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind. De Staten nemen hiertoe alle passende wettelijke

en bestuurlijke maatregelen.

28. Het belang van het kind vormt krachtens artikel 3.1 IVRK de eerste overweging bij alle

maatregelen die een kind betreffen.49 In de rechtsleer wordt aangehaald dat het belang van het kind,

45

Bv. GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.7.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, (620) 621, overw. B.7.; GwH 19 maart 2015, nr. 38/2015, overw. B.4.3.; GwH 25 september 204, nr. 139/2014, overw.B.9.;GwH 9 oktober 2014, nr. 145/2014, overw. B.8.1.; GwH 5 december 2013, nr. 165/2013, T.Fam. 2014, (39) 40, B.8.2., noot A. QUIRYNEN; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 172 en T.Fam. 2013, (232) 234, overw. B.8., noot F. SWENNEN. 46

GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 172 en T.Fam. 2013, (232) 234, noot F. SWENNEN, overw. B.8. en B.12. 47

GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.7.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, overw. B.7. 48

Verdrag van New York van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind geratificeerd bij Wet van 25 november 1991, BS 17 januari 1992. 49

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 617, nr. 847.

Page 25: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

11

in tegenstelling tot wat de Nederlandse vertaling laat uitschijnen, niet de eerste overweging is, maar

een eerste overweging. In de Engelse tekst zijn de belangen van het kind “a primary consideration”

(eigen cursivering). Ook in het Frans is er melding van “une considération primordiale” (eigen

cursivering). In de Nederlandse tekst wordt er daarentegen gesproken over “de eerste overweging”

(eigen cursivering). Op basis van deze verkeerde vertaling stelt de rechtsleer dat het belang van het

kind niet verkeerdelijk mag worden aanzien als allesoverheersend.50 Ook met andere belangen dient

rekening te worden gehouden. Het belang van het kind is slechts één gezichtspunt. Dat het een

eerste overweging vormt, heeft enkel tot gevolg dat er meer gewicht moet worden gegeven aan het

belang van het kind.51

29. Naast artikel 3.1 IVRK, dat vrij algemeen is opgesteld, zijn er een reeks artikelen die het

principe herhalen in verschillende deelaspecten van het recht.52 Binnen het domein van familierecht

zijn vooral artikel 9, 18 en 21 IVRK relevant. Artikel 9 en 18 IVRK handelen over het belang van het

kind binnen ouderlijk gezag en omgangsrecht, artikel 21 IVRK benadrukt het belang van het kind bij

adoptie.

Artikel 9.1 IVRK bepaalt dat de Staten dienen te waarborgen dat een kind niet wordt gescheiden van

de ouders tegen zijn wil, tenzij de bevoegde autoriteiten, onder voorbehoud van de mogelijkheid van

rechterlijke toetsing, beslissen dat de scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. Het IVRK

geeft hier wel enkele voorbeelden wat onder het belang van het kind kan verstaan worden. Scheiding

kan zo noodzakelijk zijn ingeval van misbruik, verwaarlozing of wanneer de ouders gescheiden leven

en een beslissing inzake de verblijfplaats moet worden genomen.

Artikel 9.3 IVRK schrijft voor dat de Staten het recht dienen te respecteren van het kind om met een

ouder of van beide ouders waarvan het gescheiden is, op regelmatige basis persoonlijke

betrekkingen en rechtstreeks contact te onderhouden, tenzij dit in strijd is met het belang van het

kind.

Artikel 18.1 IVRK bepaalt dat de ouders of wettige voogden de eerste verantwoordelijkheid hebben

voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Het belang van het kind is hierbij hun allereerste

zorg. Waar artikel 3.1, 9.1 en 9.3 IVRK de verplichting om met het belang van het kind rekening te

50

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 625, nr. 863; G. VERSCHELDEN, Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 236, nr. 393 51

G. VERSCHELDEN, Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 236, nr. 393. 52

Art. 9, 10, 18, 20, 21, 37 en 40 IVRK; Committee on the Rights of Children, General Comment No. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3, para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, (1) 3, nr. 3.

Page 26: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

12

houden oplegt aan de Staten en de bevoegde autoriteiten, is artikel 18.1 IVRK eerder gericht tot de

ouders of wettige voogden.53

Artikel 21 IVRK stelt ten slotte dat bij de erkenning of toekenning van een adoptie het belang van het

kind de voornaamste overweging is. Het principe van artikel 3.1 IVRK wordt aldus uitdrukkelijk

bevestigd in het geval van adoptie.

30. Het Comité voor de Rechten van het Kind heeft op 29 mei 2013 een aanbeveling

uitgevaardigd ter verduidelijking van het principe vervat in artikel 3.1 IVRK.54 De aanbeveling bevat

voorstellen hoe het principe kan worden geïmplementeerd. Het Comité benadrukt wel dat het

belang van het kind telkens moet worden gedefinieerd op individuele basis. Een beoordeling in

concreto is wenselijk.55

Afdeling 2. Doorwerking

31. Het Hof van Cassatie heeft de directe werking van artikel 3 IVRK ontkend. In twee arresten op

4 november 1999 oordeelde het Hof dat de bepalingen uit artikel 3.1 en 3.2 IVRK op zichzelf niet

voldoende nauwkeurig en volledig zijn om directe werking te hebben.56 De Staat heeft zelf

verschillende mogelijkheden om aan de vereisten van het belang van het kind te voldoen. Bijgevolg

kan het artikel niet gelden als bron voor subjectieve rechten voor particulieren. Het Hof van Cassatie

erkent wel dat artikel 3.1 en artikel 3.2 IVRK nuttig zijn voor de rechter bij de interpretatie van de

wetgevende teksten.57 Het artikel 3 IVRK dient aldus eerder als een interpretatief beginsel.58 Ook in

een arrest van 10 november 1999 wees het Hof van Cassatie de directe werking van artikel 3 IVRK

af.59

Deze rechtspraak wordt in bepaalde rechtsleer bekritiseerd. Het feit dat het belang van het kind een

open norm is dat interpretatie en concretisering nodig heeft, zou niet verhinderen dat er directe

werking aan kan worden toegekend. Het sluit de directe werking niet uit, maar verplicht juist de

rechter een belangenafweging in concreto te stellen. Het is onvoldoende dat het belang van het kind

53

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 627, nr. 866. 54

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14. 55

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, (1) 9 en 12, nr. 32 en 48. 56

Cass. 4 november 1999, AR. C.99.0048.N, RW 2000-01, 232, noot A.VANDAELE en TJK 2000, 62, noot K. HANSON; Cass. 4 november 1999, AR C.99.0111.N, RW 2000-01, 232, noot A. VANDAELE. 57

P. SENAEVE en S. ARNOEYTS, “Deel III. Tien jaar Belgische rechtspraak inzake de aanwending van het IVRK” in P. SENAEVE en P. LEMMENS (eds.), De betekenis van de mensenrechten voor het personen en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, (105) 126, nr. 209-210. 58

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 617, nr. 847. 59

Cass. 10 november 1999, TJK 2000, 63, noot K. HANSON.

Page 27: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

13

wordt geïncorporeerd in de wetgeving. Het belang van het kind moet bovendien in concreto worden

beoordeeld. Noch de wetgever, noch de rechter mogen het nalaten in het concrete geval na te gaan

of het belang van het kind wordt gerespecteerd.60

In een arrest van 2003 toetste het Hof van Cassatie bovendien zelf aan het artikel, waardoor

bepaalde rechtsleer besloot dat het Hof van Cassatie wel directe werking toeschreef aan artikel 3

IVRK.61

De visie werd echter ontkracht door een recent arrest van 2 maart 2012, waarin het Hof van Cassatie

herhaalde dat artikel 3.1 IVRK onvoldoende nauwkeurig en volledig was om directe werking te

hebben.62

Directe werking toekennen zou ook verstrekkende gevolgen hebben voor het huidige familierecht.

Het familierecht zou in globo kunnen worden vervangen door de enkele bepaling dat de rechter in

familiezaken oordeelt in het belang van het kind.63

32. Artikel 3.1 IVRK, samen met artikel 22bis, vierde lid Gw., vormt niettemin een belangrijke

grondslag voor het Grondwettelijk Hof om een toenemende centrale rol toe te kennen aan het

belang van het kind. Het Grondwettelijk Hof stelt dat het goedkeuren van het IVRK erop wijst dat de

wetgever de verplichting wordt opgelegd het belang van het kind te waarborgen in de gerechtelijke

procedures die op het kind betrekking hebben.64 Ook de rechtscolleges worden op basis van artikel

3.1 IVRK verplicht om in de eerste plaats het belang van het kind in aanmerking te nemen in de

procedures die op het kind betrekking hebben, hetgeen onder andere de procedures in verband met

het vaststellen van de afstamming omvat.65 Via artikel 3.1 IVRK breidt het Grondwettelijk Hof aldus

het toepassingsgebied van het belang van het kind uit, zeker binnen het afstammingsrecht.

60

K. HERBOTS en J. PUT, “De grondwettelijke verankering van kinderrechten”, TJK 2010, (9) 15; A. VANDAELE, “Een vergiftigd verjaardagsgeschenk van het Hof van Cassatie bij de tiende verjaardag van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind” (noot onder Cass. 4 november 1999), RW 2000-01, (233) 236-237. 61

Cass. 14 oktober 2003, AR P.03.0591N.; K. HERBOTS en J. PUT, “De grondwettelijke verankering van kinderrechten”, TJK 2010, (9) 14. 62

Cass. 2 maart 2012, AR. C.10.0685.F. 63

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 99. 64

Arbitragehof 14 mei 2003, nr. 66/2003, RW 2003-04, (341) 342, overw. B.4. 65

Bv. GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.4.3 en B.8.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, overw. B.4.3. en B.8.; GwH 19 maart 2015, nr. 38/2015, overw. B.4.3.; GwH 5 december 2013, nr. 165/2013, T.Fam. 2014, (39) 40, B.8.2., noot A. QUIRYNEN; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 171 en T.Fam. 2013, (232) 233, overw. B.5.3., noot F. SWENNEN; GwH 3 mei 2012, nr. 61/2012, RW 2012-13, (617) 618 en T.Fam. 2013, (90) 91, overw. B.4.2., noot F. SWENNEN; GwH 16 december 2010, nr. 144/2010, RW 2010-11, (1431) 1432 en T.Fam. 2011 (56) 57, B.3.2.; Arbitragehof 7 maart 2007, nr. 35/2007, overw. B.3.2.

Page 28: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

14

33. Waar het Hof van Cassatie artikel 3.1 IVRK geen directe werking wil toekennen, heeft het Hof

van Cassatie wel de directe werking van artikel 21 IVRK aanvaard.66 Artikel 21 IVRK wordt bijgevolg

aangewend in rechtspraak inzake het belang van het kind.67 Deze toepassingen maken wel meteen

de nadelen van de directe toepassing duidelijk. In het kader van stiefouderadoptie werd door de

rechtspraak uit artikel 21 IVRK immers verschillende gevolgen afgeleid. In een arrest van het hof van

beroep te Gent werd artikel 21 IVRK als argument gebruikt om volle adoptie van de stiefouder af te

wijzen.68 Adoptie is subsidiair aan de natuurlijke afstamming. De jeugdrechtbank te Antwerpen

besloot daarentegen op grond van artikel 21 IVRK dat gewone adoptie wel mogelijk moest zijn

binnen de stiefouderrelatie.69 De affectieve band met de zorgouder moet juridisch verankerd kunnen

worden.70

Ook het Grondwettelijk Hof past het artikel 21 IVRK toe.71 In het kader van adoptie door meemoeder

haalde het Grondwettelijk Hof artikel 3 en 21 IVRK aan als argument om te besluiten dat adoptie

mogelijk moet zijn, ook na weigering van instemming of na beëindiging van de relatie.72

Hoofdstuk 3. Het Europese Handvest van de grondrechten

Afdeling 1. Expliciete vermelding van het belang van het kind

34. Na een eerste afkondiging in 2000, werd het Handvest van de grondrechten van de Europese

Unie (hierna: EU Handvest) op 12 december 2007 afgesloten. Vanaf 1 december 2009 heeft het EU

Handvest dezelfde juridische waarde als de verdragen van de Europese Unie.73 Het EU Handvest

bevat op basis van eerdere verdragen, conventies en rechtspraak alle grondrechten die in de

Europese Unie gelden.74

66

Cass. 4 november 1993, Arr. Cass. 1993, 919; G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 292, nr. 687. 67

Bv. GwH 25 juni 2015, nr. 94/2015, overw. B.10.1.; GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. (165) 167, overw. B.3.4., noot M. BUNKENS; GwH 20 mei 1998, nr. 50/98, JLMB 1998, 1157, overw. B.4.2., noot D. PIRE; Jeugdrb. Antwerpen (2

de kamer) 11 januari 2000, TJK 2000, noot G. VERSCHELDEN; Gent (15

de kamer) 4 oktober 1999,

TJK 2000, (67) 67, noot G. VERSCHELDEN. 68

Gent (15de

kamer) 4 oktober 1999, TJK 2000, 67, noot G. VERSCHELDEN. 69

Jeugdrb. Antwerpen (2de

kamer) 11 januari 2000, TJK 2000, 68, noot G. VERSCHELDEN. 70

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 636, nr. 882. 71

GwH 20 mei 1998, nr. 50/98, JLMB 1998, 1157 noot D. PIRE; P. SENAEVE en S. ARNOEYTS, “Deel III. Tien jaar Belgische rechtspraak inzake de aanwending van het IVRK” in P. SENAEVE en P. LEMMENS (eds.), De betekenis van de mensenrechten voor het personen en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, (105) 152, nr. 182. 72

GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. (165) 167, overw. B.3.4., noot M. BUNKENS; GwH 12 juli 2012, nr. 93/2012, T.Fam. 2013, (154) 156, overw. B.6., noot M. GOEGEBUER. 73

Art. 6, lid 1 VEU. 74

H. SEVERIJNS, “Inroepbaarheid van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie”, Jur.Falc. 2013, (1003) 1007.

Page 29: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

15

35. In artikel 24 EU Handvest worden de rechten van het kind opgesomd. Artikel 24.2 EU

Handvest bepaalt dat bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden

verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, de belangen van het kind een essentiële

overweging uitmaken. Het belang van het kind wordt in tegenstelling tot het EVRM wel uitdrukkelijk

vermeld.

36. Het Europese Hof van Justitie stelt dat artikel 24 EU Handvest eerder dient als

referentiekader. Het beveelt de Staten om rekening te houden met de belangen van het kind, maar

creëert geen subjectief recht waarop een particulier zich kan beroepen. Het EU Handvest is

daarnaast geen bindend rechtsinstrument.75 Deze uitspraak dateerde wel van voor 1 december 2009.

Afdeling 2. Doorwerking

37. Gelet op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie is het geen verrassing dat het artikel

24.2 EU Handvest geen rechtstreekse werking kent in het Belgisch familierecht. In een arrest van 2

maart 2012 inzake afstamming besloot het Hof van Cassatie dat artikel 24.2 geen directe werking

heeft in het Belgisch recht. Het artikel is onvoldoende nauwkeurig en volledig om een directe

werking te kunnen hebben. Het EU Handvest laat aan de Staat verschillende mogelijkheden om aan

de vereisten van het belang te voldoen. Ze kan bijgevolg geen subjectieve rechten en verplichtingen

doen ontstaan voor particulieren. Daarnaast verwijst het Hof van Cassatie naar artikel 51 EU

Handvest dat bepaalt dat de bepalingen van het EU Handvest enkel tot de lidstaten zijn gericht

wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Het opgeworpen artikel inzake de vordering

tot onderzoek van vader- of moederschap brengt dit recht niet tot uitvoer.76

38. Het EU Handvest vermeldt aldus wel uitdrukkelijk het belang van het kind, maar heeft een

minder grote draagwijdte. Het artikel werkt niet rechtstreeks door in het Belgisch familierecht. Ook

wordt het minder aangehaald binnen de Belgische rechtspraak inzake de rol van het belang van het

kind binnen het familierecht.

TITEL 2. DE GRONDWET

Hoofdstuk 1. Expliciete vermelding van het belang van het kind

39. In navolging van artikel 3.1 IVRK stelt ook de Belgische Grondwet het belang van het kind op

de voorgrond. Artikel 22bis, vierde lid Gw. bepaalt dat het belang van het kind de eerste overweging

moet zijn bij elke beslissing die het kind aangaat. De wetgever krijgt in artikel 22bis, vijfde lid Gw. de

uitdrukkelijke opdracht de nodige handelingen te stellen teneinde dit recht te waarborgen.

75

HvJ 27 juni 2006, nr. C-540/03, Europees Parlement/Raad, Jur. 2006, I, 5809. 76

Cass. 2 maart 2012, AR C.10.0685.F.

Page 30: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

16

40. Artikel 22bis Gw. werd ingevoegd bij wet van 23 maart 2000. Het artikel waarborgde initieel

enkel het recht van het kind op eerbiediging van zijn morele, lichamelijk, geestelijke en seksuele

integriteit. Tijdens de parlementaire voorbereidingen bleek echter een grote consensus om het IVRK

in de Grondwet op te nemen. Deze wijziging kon niet onmiddellijk worden doorgevoerd, daar dit niet

was opgenomen in de verklaring tot herziening van de Grondwet. Een nieuwe verklaring tot

herziening volgde. De uitbreiding van het artikel 22bis Gw. werd uiteindelijk verwezenlijkt op 22

december 2008.

41. De herziening had tot doel de Grondwet aan te passen aan de kinderrechten vervat in het

IVRK. De wetgever koos ervoor de rechten uit het IVRK op te nemen die hij als algemene beginselen

beschouwd.77 Tijdens de parlementaire voorbereiding werd geoordeeld dat de inachtname van het

hoger belang van het kind vervat in artikel 3.1 IVRK een van die algemene principes is. Het is zelfs “de

grondgedachte” van het IVRK.78 Artikel 22bis, vierde lid Gw. werd bijgevolg ingevoerd als

spiegelbepaling van artikel 3.1 IVRK.

42. De implementering van het belang van het kind in de Belgische Grondwet lokte echter wat

kritiek uit. Zo werd gesteld dat de absolute voorrang aan het hoger belang van het kind dan wel een

nobel doel is, maar vanuit juridisch oogpunt zeer problematisch is. Wetgevende normen zouden te

snel voor het Arbitragehof kunnen worden aangeklaagd telkens het belang van het kind niet in acht

wordt genomen.79 Deze voorspelling blijkt enige waarheid te bevatten, kijkend naar de rechtspraak

van het Grondwettelijk Hof.

43. In de parlementaire voorbereidingen werd gewezen op de verkeerde vertaling in de

Nederlandse tekst met “de eerste overweging” in plaats van “een eerste overweging”. De

anderstalige teksten zouden niet uitsluiten dat er andere belangrijke overwegingen zijn.80 Dit verschil

werd echter verantwoord door het gebruik van het werkwoord “moeten” in de andere teksten.81 In

het Belgische recht worden dergelijke bewoordingen echter vermeden, waardoor het kan

verantwoord worden dat er dan wel wordt gesproken “de overweging” ter compensatie.82 Het

nieuwe artikel 22bis, vierde lid Gw. heeft het uiteindelijk over “de overweging”(eigen cursivering).

Het Grondwettelijk Hof, die daarmee de ministerraad volgde, benadrukte in een arrest van 7 maart

77

K. HERBOTS en J. PUT, “De grondwettelijke verankering van kinderrechten”, TJK 2010, (9) 10-11. 78

Herziening van artikel 22bis van de Grondwet, teneinde een lid toe te voegen betreffende de bescherming van aanvullende rechten van het kind, Parl.St. Senaat 2004-05, nr. 3-265/3, 5. 79

Herziening van artikel 22bis van de Grondwet, teneinde een lid toe te voegen betreffende de bescherming van aanvullende rechten van het kind, Parl.St. Senaat 2004-05, nr. 3-265/3, 6-7. 80

Herziening van artikel 22bis van de Grondwet, teneinde een lid toe te voegen betreffende de bescherming van aanvullende rechten van het kind, Parl.St. Senaat 2004-05, nr. 3-265/3, 56-57. 81

In Engelse tekst “shall be” en Franse tekst “doit être”. 82

Herziening van artikel 22bis van de Grondwet, teneinde een lid toe te voegen betreffende de bescherming van aanvullende rechten van het kind, Parl.St. Senaat 2004-05, nr. 3-265/3, 59-60.

Page 31: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

17

2013 dat het belang van het kind geen absoluut karakter kent. Het belang van het kind neemt een

bijzondere plaats in, maar men kan wel rekening houden met de andere belangen in het geding.83

44. Ten slotte stelde men voor te bepalen dat het belang van het kind moet worden beoordeeld

in het licht van onder andere het EVRM en het IVRK. Het belang van het kind zou zo een meer

concrete inhoud kennen. Uiteindelijk werd dit voorstel niet gevolgd. In de parlementaire

voorbereiding werd de voorkeur geuit in de Grondwet niet te verwijzen naar andere internationale

verdragen.84

Hoofdstuk 2. Doorwerking

45. Uit de parlementaire voorbereidingen blijkt dat het de bedoeling was geen directe werking

te verlenen aan het nieuwe artikel 22bis Gw.85

Bepaalde rechtsleer stelt dit echter in vraag. Van grondwetsbepalingen zou er mogen worden

verwacht dat deze directe werking hebben binnen de interne rechtsorde. Om deze reden kan er niet

automatisch worden besloten tot de afwezigheid van directe werking. De doorwerking van het

belang van het kind zou eerder in concreto moeten worden beoordeeld.86

Aangezien artikel 22bis, vierde lid Gw. een spiegelbepaling is van artikel 3 IVRK lijkt toch te moeten

worden besloten dat het artikel 22bis, vierde lid Gw. geen directe werking kent. Het Hof van Cassatie

heeft inzake artikel 3.1 IVRK immers besloten dat het artikel onvoldoende nauwkeurig en precies is

om rechtstreekse werking te hebben. Artikel 22bis, vierde lid Gw. is in dezelfde bewoordingen

opgesteld, waardoor dezelfde conclusie kan worden genomen voor dit artikel.

Directe werking toekennen aan de bepalingen artikel 3 IVRK en artikel 22bis, vierde lid Gw. zou ook

verstrekkende gevolgen hebben voor het huidige familierecht. Het familierecht zou zo in globo

kunnen worden vervangen door de enkele bepaling dat de rechter in familiezaken oordeelt in het

belang van het kind.87

46. De draagwijdte van deze bepaling is echter opnieuw niet te onderschatten, kijkend naar de

rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Zoals reeds vermeld, benadert het Grondwettelijk Hof het

familierecht meer en meer met bijzondere aandacht voor het belang van het kind. Artikel 22bis,

vierde lid Gw., al dan niet in samenhang met artikel 3.1 IVRK, werd reeds meermaals aangehaald om

83

GwH 7 maart 2007, nr. 30/2013, RW 2013, (170) 174, overw. B.10. 84

Herziening van artikel 22bis van de Grondwet, teneinde een lid toe te voegen betreffende de bescherming van aanvullende rechten van het kind, Parl.St. Senaat 2004-05, nr. 3-265/3, 45-49. 85

Herziening van artikel 22bis van de Grondwet, teneinde een lid toe te voegen betreffende de bescherming van aanvullende rechten van het kind, Parl.St. Senaat 2004-05, nr. 3-265/3, 5 en 39. 86

K. HERBOTS en J. PUT, “De grondwettelijke verankering van kinderrechten”, TJK 2010, (9) 15. 87

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 99.

Page 32: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

18

tot ongrondwettigheid te besluiten van het Belgische familierecht.88 Zowel artikel 22bis, vierde lid

Gw. als artikel 3.1 IVRK verplichten volgens het Hof de rechtscolleges ertoe het belang van het kind in

aanmerking te nemen in de procedures die op het kind betrekking hebben.89 Hierbij breidt het Hof in

de rechtspraak de toetsing aan het belang van het kind verder uit. Het Grondwettelijk Hof maant

onder verwijzing naar artikel 22bis, vijfde lid Gw. zelf de wetgever aan om op te treden teneinde de

beoordeling in concreto van het belang van het kind te waarborgen.90

TITEL 3. DE TOETS AAN HET BELANG VAN HET KIND VOLGENS HET

GRONDWETTELIJK HOF

47. Het Grondwettelijk Hof is bevoegd wetten te toetsten aan de bepalingen in de Grondwet en

de internationale verdragen. Bijgevolg heeft het Grondwettelijk Hof zich reeds meermaals

uitgesproken over artikel 3 IVRK en artikel 22bis, vierde lid van de Grondwet. Mede op basis van deze

artikelen benadert het Grondwettelijk Hof het huidig Belgisch familierecht vanuit het perspectief van

het belang van het kind en stelt het een beoordeling in concreto voorop.91

48. Initieel stond het toenmalige Arbitragehof gereserveerd ten aanzien van artikel 3.1 IVRK en

de rechtelijke controle. Zo besloot het Arbitragehof in zijn eerste arrest aangaande het belang van

het kind binnen het afstammingsrecht tot een beperking van de rechterlijke toetsing, in plaats van

een uitbreiding. In het arrest van 14 juli 1994 legde het Hof eerder de nadruk op het belang van het

kind bij de vaststelling van een afstammingsband, dan de noodzaak aan een toetsing in concreto.92

88

GwH 25 juni 2015, nr. 94/2015, overw. B.8., B.10. en B.20.; GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.3., B.4. en B.8.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, overw. B.3., B.4. en B.8.; GwH 19 maart 2015, nr. 38/2015, overw. B.4.3.; GwH 25 september 2014, nr. 139/2014, overw.B.9.; GwH 9 oktober 2014, nr. 145/2014, overw. B.7.; GwH 5 december 2013, nr. 165/2013, T.Fam. 2014, (39), 40, overw. B.8.2., noot A. QUIRYNEN; GwH 17 oktober 2013, nr. 139/2013, (36) 37, overw. B.3.2., noot A. QUIRYNEN; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 171 en T.Fam. 2013, (232) 233, overw. B.5. en B.9., noot F. SWENNEN; GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. (165) 167, overw. B.3.2., noot M. BUNKENS; GwH 12 juli 2012, nr. 93/2012, T.Fam. 2013, (154) 156, overw. B.6., noot M. GOEGEBUER; GwH 3 mei 2012, nr. 61/2012, RW 2012-13, (617) 618 en T.Fam. 2013, (90) 91, overw. B.4., noot F. SWENNEN; GwH 16 december 2010, nr. 144/2010, RW 2010-11, (1431) 1432 en T.Fam. 2011 (56) 57, overw. B.3., noot F. SWENNEN. 89

Bv. GwH 25 juni 2015, nr. 94/2015, overw. B.20.; GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.4. en B.8.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, overw. B.4. en B.8.; GwH 19 maart 2015, nr. 38/2015, overw. B.4.3.; GwH 5 december 2013, nr. 165/2013, T.Fam. 2014, (39) 40, overw. B.8.2., noot A. QUIRYNEN; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 171 en T.Fam. 2013, (232) 233, overw. B.5.3. en B.9., noot F. SWENNEN; GwH 3 mei 2012, nr. 61/2012, RW 2012-13, (617) 618 en T.Fam. 2013, (90) 91, overw. B.4.2., noot F. SWENNEN; GwH 16 december 2010, nr. 144/2010, RW 2010-11, (1431) 1432 en T.Fam. 2011 (56) 57, overw. B.3.2., noot F. SWENNEN. 90

GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.4.3.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, (620) 621, overw. B.4.3.; GwH 17 oktober 2013, nr. 139/2013, (36) 37, overw. B.3.2., noot A. QUIRYNEN; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 171, en T.Fam. 2013, (232) 233, overw. B.5.3., noot F. SWENNEN. 91

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2013, 377, nr. 538-539; F. SWENNEN, “Afstamming en Grondwettelijk Hof”, RW 2011-12, (1102) 1102, nr. 1. 92

Arbitragehof 14 juli 1994, nr. 62/94, overw. B.4., B.5. en B.6.

Page 33: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

19

49. In een arrest van 6 juni 1996 houdt het Arbitragehof wel al meer rekening met belang van

het kind. Het Hof bepaalt dat het artikel 7 IVRK er niet toe mag leiden dat er een vaststelling is van

afstamming tegen de belangen van het kind in.93 Dit arrest is het startschot tot een reeks arresten

waarin het Arbitragehof oordeelt dat een rechterlijke toetsing in concreto noodzakelijk is, ook buiten

de gevallen dat de wetgever heeft voorzien.94 Het Arbitragehof stelde in een arrest van 14 mei 2003

dat de goedkeuring van het IVRK aantoont dat er de verplichting is om rekening te houden met de

belangen van het kind in de gerechtelijke procedures die op het kind betrekking hebben. Het behoort

tot de wetgever zijn bevoegdheid om te beslissen over de vorm die moet worden gegeven aan de

controle op het belang van het kind. Het komt het Hof echter wel toe om vast te stellen dat het

ontbreken van iedere mogelijkheid voor de rechter om controle uit te oefenen op het belang

ongrondwettig is.95 In een arrest van 7 maart 2007 herhaalde het Arbitragehof dat het feit dat de

rechter nooit rekening kan houden het belang van het kind bij de vaststelling van afstamming via

vaderlijke erkenning afbreuk doet aan de rechten van het kind. De verplichting om meer rekening te

houden met de belangen van het kind vloeit voort uit het artikel 3.1 IVRK.96

50. Het belang van het kind komt alsmaar centraler te staan in de arresten aangaande het

familierecht, vooral binnen het afstammingsrecht. Als reactie hierop wordt het afstammingsrecht

hervormd. Het belang van het kind wordt daarnaast grondwettelijk verankerd met de

Grondwetsherziening in 2008.

51. Niettemin lijkt het Hof van oordeel te zijn dat de toetsing aan het belang van het kind

onvoldoende aanwezig is in het huidige familierecht. Het Grondwettelijk Hof gaat zelfs verder en

hervormt zelf het familierecht, in het bijzonder het afstammingsrecht. Buiten de wetgeving om

besluit het Hof tot toetsing in concreto.

52. Zo oordeelde het Hof in een arrest van 16 december 2010 en 3 mei 2012 dat er ook een

toetsing aan het belang van het kind dient te gebeuren bij kinderen jonger dan 1 jaar, zowel bij

erkenning na toestemmingsweigering als bij het gerechtelijke onderzoek na verzet.97

Het Hof oordeelde op 9 augustus 2012 dat een toets aan het belang van het kind moet te gebeuren

bij het gerechtelijk onderzoek naar een incestueuze vaderschap.98

93

Arbitragehof 6 juni 1996, nr. 36/96, overw. B.4. en B.5. 94

Arbitragehof 21 oktober 1998, nr.104/98, overw. B.4; Arbitragehof 26 juni 2002, nr. 112/2002, overw. B.5. 95

Arbitragehof 14 mei 2003, nr. 66/2003, RW 2003-04, (341) 342-343, overw. B.4.3. en B.8. 96

Arbitragehof 7 maart 2007, nr. 35/2007, B.3.2. en B.5.4. 97

GwH 3 mei 2012, nr. 61/2012, RW 2012-13, 617 en T.Fam. 2013, 90, noot F. SWENNEN; GwH 16 december 2010, nr. 144/2010, RW 2010-11, 1431 en T.Fam. 2011, 56, noot F. SWENNEN. 98

GwH 9 augustus 2012, nr. 103/2012, T.Fam. 2012, 219, noot T. WUYTS.

Page 34: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

20

In een arrest van 7 maart 2013 stelde het Hof dat een marginale toetsing aan het belang van het kind

niet volstaat bij het onderzoek naar vaderschap. Het belang van het kind dient ten volle worden

getoetst.99 Dit werd recent ook geoordeeld voor erkenning in twee arresten van 2 juli 2015.100

In twee arresten van 12 juli 2012 en een arrest van 25 juni 2015 benadrukte het Grondwettelijk Hof

dat ook bij adoptie het belang van het kind diende te primeren. Vereisten inzake toestemming en

samenwoning mogen de adoptie niet verhinderen wanneer de adoptie de belangen van het kind

dient.101

53. Ook in andere arresten waar het onderwerp zelf niet de toetsing betreft, wordt het belang

van het kind en de toetsing ervan in overweging genomen, om zo tot een meer individuele

benadering van het familierecht te besluiten.102 De rol van de rechtbanken en hoven wordt veel

groter. Het Grondwettelijk Hof lijkt af te stappen van abstracte overwegingen in de wetgeving. In

plaats daarvan moet er telken male een beoordeling in concreto mogelijk zijn door de rechter,

waarbij de verschillende belangen, waaronder het belang van het kind, moeten worden overwogen.

54. Het Grondwettelijk Hof heeft deze visie voor een hervorming uitdrukkelijk aangegeven.

Zowel artikel 22bis, vierde lid Gw. als artikel 3.1 IVRK verplichten volgens het Hof de rechtscolleges

ertoe het belang van het kind in aanmerking te nemen in de procedures die op het kind betrekking

hebben.103 Het Grondwettelijk Hof maant onder verwijzing naar artikel 22bis, vijfde lid Gw. de

wetgever aan om op te treden teneinde de beoordeling in concreto van het belang van het kind te

99

GwH 7 maart 2013, nr. 29/2013, T.Fam. 2012, 216, noot T. WUYTS. 100

GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, 620. 101

GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. 2013, 165, noot M. BUNKERS; GwH 12 juli 2012, nr. 93/2012, T.Fam. 2013,154, noot M. GOEGEBUER; M. BUNKERS, “Adoptie door “ex-moeders”: zegen of bron voor onduidelijkheid?” (noot onder GwH 12 juli 2012), T.Fam. 2013, (170) 177, nr. 19; M. GOEGEBUER, “Nee moeder of meemoeder? De lesbische meemoeder versus de onverantwoorde adoptieweigering door de oorspronkelijke ouder” (noot onder GwH 12 juli 2012), T.Fam. 2013, (158) 165, nr. 20. 102

GwH 9 oktober 2014, nr. 145/2014, overw. B.7. en B.8.; GwH 25 september 2014, nr. 139/2014, overw.B.9. en B.10.; GwH 5 december 2013, nr. 165/2013, T.Fam. 2014, (39) 40, overw. B.8.2., B.11.1. en B.18., noot A. QUIRYNEN; GwH 7 november 2013, nr. 147/2013, overw. B.17.; GwH 17 oktober 2013, nr. 139/2013, T.Fam. 2014, (36) 37, overw. B.3.2. en B.7., noot A. QUIRYNEN; GwH 9 juli 2013, nr. 96/2013, T.Fam. 2013, (218) 220, overw. B.9., noot T. WUYTS; GwH 9 juli 2013, nr. 105/2013, T.Fam. 2013, (220) 221, overw. B.8., noot T. WUYTS; GwH 7 maart 2013, nr. 29/2013, T.Fam. 2013, (216) 217, overw. B.9., noot T. WUYTS; GwH 31 mei 2011, nr. 96/2011, T.Fam. 2011, (214) 216, overw. B.13., noot A. QUIRYNEN; GwH 3 februari 2011, nr. 20/2011, overw. B.9., noot T. WUYTS. 103

Bv. GwH 25 juni 2015, nr. 94/2015, overw. B.20.; GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.4. en B.8.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, overw. B.4. en B.8.; GwH 19 maart 2015, nr. 38/2015, overw. B.4.3.; GwH 5 december 2013, nr. 165/2013, T.Fam. 2014, (39) 40, overw. B.8.2., noot A. QUIRYNEN; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 171 en T.Fam. 2013, (232) 233, overw. B.5.3. en B.9., noot F. SWENNEN; GwH 3 mei 2012, nr. 61/2012, RW 2012-13, (617) 618 en T.Fam. 2013, (90) 91, overw. B.4.2., noot F. SWENNEN; GwH 16 december 2010, nr. 144/2010, RW 2010-11, (1431) 1432 en T.Fam. 2011 (56) 57, overw. B.3.2., noot F. SWENNEN.

Page 35: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

21

waarborgen.104 In een arrest van 7 maart 2013 stelt het Hof dat “de wetgever bij het uitwerken van

een wettelijk regeling inzake afstamming de bevoegde overheden de mogelijkheid dient te bieden om

in concreto een afweging te maken tussen de belangen van de verschillende betrokken personen, op

het gevaar af anders een maatregel te nemen die niet evenredig zou zijn met de nagestreefde wettige

doelstellingen”.105 Aangaande het belang van het kind benadrukte het Grondwettelijk Hof dat

“artikel 22bis, vijfde lid Gw. de bevoegde wetgever overigens de opdracht geeft te waarborgen dat

het belang van het kind de eerste overweging is”. 106

Het Hof erkent dat hoewel het belang van het kind een primordiaal karakter heeft, het geen absoluut

karakter kent. Er kunnen ook andere belangen zijn die in overweging moeten worden genomen. Bij

die afweging van de verschillende betrokken belangen, neemt het belang van het kind wel een

bijzondere plaats in. Dit wordt gerechtvaardigd door de bijzondere plaats van het kind in de familiale

relatie. Het belang van het kind is de zwakke partij. Die bijzondere plaats zou echter niet verhinderen

dat er ook met andere belangen rekening wordt gehouden.107

55. Deze uitspraken van het Hof zijn niet zaligmakend. Vooreerst rijst de kritiek dat de

individualistische visie van het Grondwettelijk Hof niet correct juridisch onderbouwd is. De arresten

van EHRM waarop het Grondwettelijk Hof zich beroept worden verkeerd geïnterpreteerd en zelfs

toegepast op totaal andere situaties.108 Ook heeft zowel artikel 22bis, vierde lid Gw. als artikel 3.1

IVRK geen rechtstreekse werking, waardoor hieruit niet kan worden afgeleid dat de rechtscolleges

altijd moeten toetsen aan het belang van het kind. Het Grondwettelijk Hof oordeelde bij een

wettelijke indirecte verwijzing naar het belang van het kind bovendien dat het belang van het kind

juist een maatregel is waarvan de gevolgen onzeker zijn.109

Het is daarnaast de vraag of het Grondwettelijk Hof zich überhaupt op dergelijke wijze mag

inmengen in het wetgevend beleid. Het Grondwettelijk Hof grijpt met zijn rechtspraak namelijk zeer

vergaand in op het huidige familierecht. Toetsingen worden voorzien contra legem. Kritiek rijst dat

het Grondwettelijk Hof zich te veel inmengt in de wetgeving, met het gevaar voor gouvernement des

104

GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.4.3.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, (620) 621, overw. B.4.3.; GwH 17 oktober 2013, nr. 139/2013, (36) 37, overw. B.3.2., noot A. QUIRYNEN; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 171, en T.Fam. 2013, (232) 233, overw. B.5.3., noot F. SWENNEN. 105

GwH 7 maart 2013 nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 172, overw. B.7. 106

GwH 7 maart 2013 nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 171, overw. B.5.3. 107

GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.9.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, (620) 622, overw. B.9.; GwH 25 juni 2015, nr. 94/2015, overw. B.20.2.; GwH 19 maart 2015, nr. 38/2015, overw. B.4.3. en B.5.; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 171, en T.Fam. 2013, (232) 233, overw. B.10., noot F. SWENNEN. 108

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2012, (98) 98. 109

Arbitragehof 12 mei 2004, nr. 79/2004, overw. B.9.

Page 36: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

22

juges. Het Grondwettelijk hof zou namelijk zonder de democratische legitimiteit van een parlement,

wetgevende keuzes ongrondwettig beoordelen zonder dit juridisch correct te onderbouwen.110

De rechtspraak van het Grondwettelijk Hof zorgt ten slotte zelf voor een grote incoherentie en

rechtsonzekerheid.111

TITEL 4. KRITISCHE BEDENKINGEN

56. Uit deze schets van het verdragsrechtelijk en grondwettelijk kader mag blijken dat het belang

van het kind een niet te verwaarlozen rol speelt in ons recht. Meer en meer wint het begrip aan

draagwijdte. Waar het nog niet uitdrukkelijk vermeld werd in het EVRM, bevat het IVRK en het EU

Handvest een duidelijke verwijzing naar het belang van het kind. De Belgische wetgever heeft de

groeiende rol van het belang van het kind bovendien bevestigd door de recente wijziging van de

Grondwet, waarbij het principe officieel werd ingebed in ons recht.

57. Wel wordt telkens bij elk van deze rechtsbronnen erkend dat het principe van het belang van

het kind als eerste overweging geen directe werking heeft, wegens te vaag. De wetgever heeft aldus

de vrijheid hoe het principe wordt uitgewerkt in de eigen wetgeving.

58. Niettemin rijst meer en meer de vraag hoe deze principes zich dienen te vertalen in het

Belgisch familierecht. Meer bepaald stelt zich de vraag of ze ons er niet toe verplichten een

rechterlijke beoordeling in concreto toe te laten, waarbij het belang van het kind een of de eerste

overweging dient uit te maken. Het Grondwettelijk Hof paste deze visie ook toe op het Belgisch

familierecht. Het Hof oordeelde meermaals dat op grond van artikel 3.1 IVRK en artikel 22bis, vierde

lid Gw. een beoordeling in concreto en een meer uitgebreide toetsing aan het belang noodzakelijk is.

59. Indien overal een toetsing moet worden doorgevoerd en artikel 3 IVRK en artikel 22bis,

vierde lid Gw. aldus doorwerking krijgt, kan het huidige gehele familierecht echter aan de kant wordt

geschoven.112 Daarnaast is het de vraag of dergelijke vergaande rechterlijke beoordeling aan het

belang van het kind wel wenselijk is.

110

F. SWENNEN, “Afstamming en Grondwettelijk Hof”, RW 2011-12, (1102) 1102, nr. 1; G. VERSCHELDEN, “Deel

I. De hervorming van het afstammingsrecht door het Grondwettelijk Hof” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag en contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen, Intersentia, 2013, (1) 7, nr. 4. 111

F. SWENNEN, “Afstamming en Grondwettelijk Hof”, RW 2011-12, (1102) 1102, 1107 en 1109, nr. 1, 11 en 18. 112

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 99.

Page 37: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

23

DEEL 2. ANALYSE DE LEGE LATA

60. Om de rol van het belang van het kind in het Belgisch familierecht te achterhalen,

onderzoeken we het belang van het kind in het huidig familierecht. Hieronder volgt een inventaris

van de verschillende toetsingen aan het belang van het kind doorheen de verschillende rechtstakken

van het familierecht. We werken aan de hand van de structuur van het Burgerlijk Wetboek (hierna:

BW).

TITEL 1. ALIMENTATIE

61. Het belang van het kind kent bij de kinderalimentatie een groeiende rol.113 Een toetsing aan

het belang van het kind wordt voorgeschreven, zowel bij de vastlegging, als bij de wijziging van de

onderhoudsbijdrage. Bovendien gaan er stemmen op het belang van het kind een nog meer

prominente rol te laten spelen.

Hoofdstuk 1. De vastlegging van de onderhoudsbijdrage

Afdeling 1. Toepassingsgebied

62. De eerste vermelding van het belang van het kind binnen het familierecht is terug te vinden

in de regeling aangaande de verplichtingen die uit het huwelijk of de afstamming ontstaan. Ouders

dienen op grond van artikel 203, §1 BW naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de

huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de

ontplooiing van hun kinderen.114

63. Wanneer de ouders uit elkaar gaan, wordt de onderhoudsbijdrage vastgelegd, hetzij via

overeenkomst, hetzij via een vonnis. De ouders kunnen met andere woorden een akkoord vastleggen

over het bedrag van de onderhoudsbijdrage in het belang van het kind. Wanneer dergelijk akkoord

niet wordt bereikt, legt de rechter de onderhoudsbijdrage vast in een vonnis overeenkomstig artikel

1321 Gerechtelijk Wetboek (hierna: Ger.W.).

64. Artikel 1321, §1 in initio Ger.W. bepaalt dat indien de rechtbank wordt gevraagd uitspraak

over het tussen de partijen bereikt akkoord, de rechter rekening moet houden met het belang van

het kind.115 De wetgever wou op deze wijze benadrukken dat de alimentatieovereenkomsten wel

113

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 99. 114

F. SWENNEN, “Alimentatie voor kinderen: een overzicht”, in CENTRUM VOOR DE BEROEPSVERVOLMAKING

IN DE RECHTEN (ed.), Alimentatie & kinderen. 2de

Druk, Antwerpen, Intersentia, 2010, (19) 22, nr. 5. 115

B. VAN HEK, “Het belang van het kind als primordiaal beoordelingscriterium bij wijziging EOT overeenkomst inzake ouderlijk gezag: een breuk met het verleden?” (noot onder Cass. 28 juni 2012), T.Fam. 2013, (124) 129-130, nr. 18; F. BUYSSENS, “Overzicht rechtspraak EOT 2001-2012”, T.Fam. 2013, (48) 75, nr. 75.

Page 38: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

24

degelijk worden getoetst aan het belang van het kind, ongeacht de context binnen dewelke de

overeenkomst werd afgesloten, zoals echtscheiding of ouderlijk gezag.116

65. Wanneer de rechtbank zelf de onderhoudsbijdrage vastlegt, wordt de rechterlijke appreciatie

aan banden gelegd. Het belang van het kind wordt niet getoetst. De alimentatie moet daarentegen

verplicht worden bepaald op grond van 8 parameters, opgesomd in artikel 1351, §1 Ger.W. De

rechter moet deze parameters vermelden in zijn uitspraak. Hiermee wou de wetgever de bepaling

van het alimentatiebedrag objectiveren. 117

Afdeling 2. Aard van de toetsing

66. Met de verwijzing naar het belang van het kind in artikel 1321, §1 in initio Ger.W. heeft de

wetgever vooral willen benadrukken dat de toetsing aan het belang van het kind van de tussen de

partijen overeengekomen overeenkomsten onverminderd blijft gelden, ook al wordt de toetsing

verder bepaald door de verschillende artikels die in de specifieke context voorhanden zijn. De

verwijzing naar het belang van het kind heeft in dit artikel aldus geen echte draagwijdte, maar was

eerder bedoeld als een bevestiging van de rol van het belang van het kind.118

Zo zal bij een echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting op een

alimentatieovereenkomst artikel 1256, tweede lid Ger.W. van toepassing zijn,119 bij echtscheiding

door onderlinge toestemming artikel 1290 Ger.W.120 en bij bemiddeling artikel 1733, tweede lid en

artikel 1736, vierde lid Ger.W.121 Deze toetsingen zijn allemaal negatief. Enkel wegens een ernstig

nadeel kan de homologatie worden geweigerd.

116

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgische Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 230, nr. 522. 117

P. SENAEVE, “Deel I. De wet van 19 maart 2010 aangaande de objectivering van onderhoudsbijdragen voor kinderen en andere wijzigingen in het alimentatierecht” in P. SENAEVE en J. DU MONGH (eds.), Onderhoudsgelden voor kinderen tussen ex-echtgenoten. Wet van 19 maart 2010 tot objectivering van onderhoudsbijdragen – Onderhoudsuitkering na echtscheiding door onderherstelbare ontwrichting – Fiscale aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2010, (3) 40-45, nr. 88-102. 118

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 99. 119

Infra nr. 216 en 219. 120

Infra nr. 221-226. 121

Infra nr. 235 en 239.

Page 39: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

25

Hoofdstuk 2. De wijziging van de onderhoudsbijdrage

Afdeling 1. De algemene wijzigingsgrond

§1. Toepassingsgebied

67. De vastgelegde onderhoudsbijdrage geldt enkel rebus sic standibus, ongeacht of deze is

vastgelegd door de partijen onderling of de rechter. Een latere wijziging van het initiële afgesproken

bedrag is steeds mogelijk. Voor deze wijzigingen staan naargelang de situatie verschillende

herzieningsgronden open.

68. Artikel 209 BW bepaalt dat wanneer hij die het levensonderhoud verstrekt of hij die het

geniet, tot zodanige staat komt dat de alimentatieplichtige het niet meer kan verschaffen of de

andere het niet meer het nodige heeft, de gehele of gedeeltelijke ontheffing of vermindering kan

worden gevorderd. Voor de herziening van de onderhoudsbijdrage zijn er nieuwe feiten of gewijzigde

omstandigheden vereist.122

Artikel 1253ter/7, §1 Ger.W. voorziet in een blijvende saisine van de familierechtbank voor alle

spoedeisend geachte zaken, waartoe onderhoudsverplichtingen behoren. Opdat de zaak opnieuw

voor de rechtbank kan worden gebracht, moet er sprake zijn van nieuwe elementen. Deze nieuwe

elementen worden binnen de onderhoudsbijdragen gedefinieerd als nieuwe omstandigheden waarin

de partijen of de kinderen verkeren die hun toestand ingrijpend kunnen wijzigen.

Artikel 1288, tweede lid Ger.W. bepaalt ten slotte de herzieningsgrond voor de onderhoudsbijdragen

die zijn vastgelegd in een familierechterlijke overeenkomst in het kader van een echtscheiding door

onderlinge toestemming. Opdat de beschikkingen inzake de onderhoudsbijdrage voor de kinderen

kan worden gewijzigd, moet er sprake zijn van nieuwe omstandigheden buiten de wil van de partijen

die hun toestand of die van de kinderen ingrijpend wijzigt.

In de praktijk worden deze verschillende herzieningsgronden op vrij strenge wijze geïnterpreteerd.123

69. Teneinde deze strenge vereisten uit de weg te gaan, wordt in de rechtsleer gepleit om los

van de verschillende wijzigingsgronden om, het belang van het kind als overkoepelende criterium te

hanteren. De verzoeken tot wijziging moeten soepeler worden beoordeeld. BUYSSENS stelt dat de

ongewenste gevolgen van de vereiste van buiten de wil van de partijen bij echtscheiding door

onderlinge toestemming moet worden vermeden. Omstandigheden zoals een nieuw huwelijk of een

kind uit de nieuwe relatie zijn door de vereiste niet voldoende om een wijziging te vragen. De

122

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 264, nr. 601. 123

F. SWENNEN, “Alimentatie voor kinderen: een overzicht”, in CENTRUM VOOR DE BEROEPSVERVOLMAKING

IN DE RECHTEN (ed.), Alimentatie & kinderen. 2de

Druk, Antwerpen, Intersentia, 2010, (19) 8, nr. 12.

Page 40: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

26

vereiste van de nieuwe omstandigheden kan eveneens tot onbillijkheden leiden. Zo valt het louter

ouder worden van het kind niet onder een nieuwe omstandigheid, ook al brengt dit een verhoging

van de kosten met zich mee. Het moet mogelijk zijn voor de rechter om de onderhoudsbijdrage aan

te passen, indien het belang van het kind dit vereist.124

Dit standpunt wordt echter niet algemeen aanvaard. SENAEVE meent dat voor de

onderhoudsbijdragen voor kinderen de vereisten van artikel 1288, tweede lid Ger.W. onverminderd

blijven gelden.125 Ook SWENNEN stelt dat het belang van het kind als criterium voor

onderhoudsbijdragen geen grondslag kent. Er moet worden gezocht naar nieuwe omstandigheden.

Het belang van het kind als criterium is overbodig.126

70. De visie lijkt echter aan bijval te hebben gewonnen ten gevolge van een recent arrest van het

Hof van Cassatie van 28 juni 2012.127 Het Hof oordeelde dat sinds de invoering van artikel 387bis BW

de rechter die op grond van artikel 1288, tweede lid Ger.W. moet oordelen over de wijziging van de

voor familierechtelijke overeenkomst betreffende het ouderlijk gezag over de persoon van de

kinderen en het recht op persoonlijk contact, in geval van gewijzigde omstandigheden dit verzoek

uitsluitend dient te toetsen in het belang van het kind. Het belang van het kind moet aldus worden

gehanteerd als de toetsingsmaatstaf voor de wijzigingenverzoeken van de regeling inzake het

ouderlijk gezag over het kind. De voorwaarden uit artikel 1288, tweede lid Ger.W. worden bij het

ouderlijk gezag ondergeschikt aan het belang van het kind, dat geldt als overkoepelend criterium. Het

is bijgevolg de vraag in welke mate dit arrest implicaties meebrengt voor latere wijzigingen van de

alimentatie.

VASSEUR meent dat de rechtspraak niet zomaar kan worden doorgetrokken. Hij erkent dat de

huidige voorwaarden tot veranderingen te star zijn en de vereiste van het belang van het kind voor

een gewenste versoepeling kan zorgen. Bij onderhoudsbijdragen brengt het belang van het kind als

uitsluitend criterium echter onvoldoende bescherming en duidelijkheid voor de naleving van de

familierechtelijke overeenkomst binnen de echtscheiding door onderlinge toestemming. Het blijft in

essentie een overeenkomst. Het adagium pacta sunt servanda is van toepassing. Daarnaast is de

familierechtelijke overeenkomst een uitgebalanceerd geheel van elkaar afhankelijke afspraken dat

124

F. BUYSSENS, “Deel II. De onderhoudsbijdrage voor de kinderen en de onderhoudsuitkering tussen echtgenoten bij echtscheiding door onderlinge toestemming” in P. SENAEVE (ed.), Onderhoudsgelden, Leuven, Acco, 2001, (79) 116-125; F. BUYSSENS, “Wijziging, na echtscheiding door onderlinge toestemming, van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen”, RW 1997-98, (1065) 1067. 125

P. SENAEVE, Compendium van het Personen- en Familierecht, Leuven, Acco, 2008, 601, nr. 1770. 126

F. SWENNEN, “Alimentatie voor kinderen: een overzicht” in CENTRUM VOOR DE BEROEPSVERVOLMAKING IN

DE RECHTEN (ed.), Alimentatie & kinderen. 2de

Druk, Antwerpen, Intersentia, 2010, (19) 8, nr. 12. 127

Cass. 28 juni 2012, AR. C.11.0069.N, RW 2013-14, 174, T.Fam. 2013, 124, noot B. VAN HEK en TJK 2012, 337, noot R. VASSEUR.

Page 41: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

27

het resultaat is van een vaak moeilijk tot stand gekomen evenwichtsoefening. Het criterium van het

belang van het kind zal dit evenwicht te snel in gevaar brengen.128

Andere auteurs zien daarentegen in het arrest van het Hof van Cassatie een bevestiging van hun visie

op het belang van het kind als overkoepelend criterium.129 VAN HEK stelt dat het onwenselijk is dat

ten gevolge van dit arrest het verzoek inzake het ouderlijk gezag en het verzoek tot wijziging van de

onderhoudsbijdragen op verschillende criteria te laten steunen. Daarnaast kan enkel op deze manier

worden voorkomen dat een wijziging van de onderhoudsbijdragen op frauduleuze of moedwillige

wijze wordt bekomen. Door het criterium van het belang van het kind komt het de rechtbank toe om

in de concrete situatie uit te maken of de wijziging van de onderhoudsbijdrage het belang van het

kind dient. Indien het initiële bedrag werd vastgelegd in een familierechtelijke overeenkomst, zal de

rechter aandacht hebben voor de delicate evenwichtsoefening dat de vastlegging heeft vereist. Ten

slotte hangt het ouderlijk gezag en de onderhoudsbijdragen aan elkaar. Het ene beïnvloedt het

ander. Een gewijzigde verblijfsregeling kan aanleiding geven tot een ander onderhoudsbedrag. Dit is

juist het evenwicht dat er moet worden bereikt.130 Wel is VAN HEK van oordeel dat het belang van

het kind niet het enkele criteria uitmaakt. Preliminair dienen er alsnog nieuwe omstandigheden

aanwezig te zijn. Enkel de andere voorwaarden vallen weg door het overkoepelende criterium van

het belang van het kind.131

71. Het belang van het kind als doorslaggevende criterium bij beoordeling van de

wijzigingsverzoeken krijgt ten slotte weerklank in een deel van de lagere rechtspraak.132

§2. Aard van de toetsing

72. Indien het belang van het kind als overkoepelend criterium wordt gehanteerd in de zin van

artikel 387bis BW, dan is het rechterlijke opportuniteitsoordeel positief en vol. Het kind moet een

128

R. VASSEUR, “De gewijzigde verblijfssituatie van het kind als ‘nieuwe omstandigheid’ in de zin van artikel 1288, tweede lid Ger.W. als grondslag tot wijziging van de bijdrage in het levensonderhoud” (noot onder Gent 5 november 2014), TJK 2016, (65) 71, nr. 10. 129

B. VAN HEK, “Het belang van het kind als primordiaal beoordelingscriterium bij wijziging EOT overeenkomst inzake ouderlijk gezag: een breuk met het verleden?” (noot onder Cass. 28 juni 2012), T.Fam. 2013, (124) 129-130, nr. 18; F. BUYSSENS ,“Deel V. De echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet op de familierechtbank” in P. SENAEVE (ed.), Echtscheiding, voorlopige maatregelen en onderhoudsgelden in de familierechtbank, Antwerpen, Intersentia, 2015, (179) 207, nr. 364; F. BUYSSENS, “Wijziging, na echtscheiding door onderlinge toestemming, van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen”, RW 1997-98, (1065) 1069. 130

B. VAN HEK, “Het belang van het kind als primordiaal beoordelingscriterium bij wijziging EOT overeenkomst inzake ouderlijk gezag: een breuk met het verleden?” (noot onder Cass. 28 juni 2012), T.Fam. 2013, (124) 129-130, nr. 18. 131

B. VAN HEK, “Het belang van het kind als primordiaal beoordelingscriterium bij wijziging EOT overeenkomst inzake ouderlijk gezag: een breuk met het verleden?” (noot onder Cass. 28 juni 2012), T.Fam. 2013, (124) 129, nr. 15. 132

Bv. Rb. Mechelen 23 juni 2009, T.Fam. 2010, 60, noot D. VAN LIERDE; Vred. Westerlo 30 juni 2003, TBBR 2004, 352.

Page 42: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

28

voordeel hebben met de wijziging. De volle toetsing betekent niet dat de rechter een onbeperkte

appreciatiemarge heeft. VAN HEK en BUYSSENS stellen dat de rechter de bevoegdheid heeft om in

concreto na te gaan of het belang van het kind gediend is, maar dat hij wel enige terughoudendheid

moet tonen, zeker bij wijzigingsverzoeken na echtscheiding door onderlinge toestemming.133 VAN

HEK is bovendien van oordeel dat de vereiste van gewijzigde omstandigheden onverminderd blijft

gelden.134

Afdeling 2. De wijziging op basis van eerder vastgelegde mijlpalen

§1. Toepassingsgebied

73. De rechter kan bij de begroting van het onderhoudsbedrag reeds bepaalde mijlpalen

vastleggen. Wanneer deze mijlpalen zich voordoen, wordt de onderhoudsbijdrage automatisch

verhoogd.135 Voorbeelden zijn het bereiken van een bepaalde leeftijd, het bereiken van een bepaald

onderwijsniveau of bijzondere situaties zoals medische problemen of een handicap van het kind.136

Door het vooraf vastleggen van deze mijlpalen dienen de ouders later geen nieuwe

onderhandelingsfase te starten en worden ze er reeds vooraf op gewezen dat de kost zal stijgen

naargelang een scharniermoment of situatie zich zal voordoen.137 Ook worden de strenge wettelijke

vereisten voor herziening omzeild. Het louter bereiken van een leeftijd is immers op zich niet

voldoende om te besluiten tot wijziging.138

74. De verhoging dient nog steeds te worden gevorderd. Indien de rechter op de vordering

ingaat, gebeurt de verhoging wel automatisch.139 Bij de beslissing om al dan niet in te gaan op de

vordering, gaat de rechter na of het verzoek in het belang van het kind is. Ook bij de vastleggen van

de mijlpalen zal de rechter vanzelfsprekend het belang van het kind als overweging hebben

genomen.

133

B. VAN HEK, “Het belang van het kind als primordiaal beoordelingscriterium bij wijziging EOT overeenkomst inzake ouderlijk gezag: een breuk met het verleden?” (noot onder Cass. 28 juni 2012), T.Fam. 2013, (124) 129, nr. 15; F. BUYSSENS, “Deel II. De onderhoudsbijdrage voor de kinderen en de onderhoudsuitkering tussen echtgenoten bij echtscheiding door onderlinge toestemming” in P. SENAEVE (ed.), Onderhoudsgelden, Leuven, Acco, 2001, (79) 126-127, nr. 181. 134

B. VAN HEK, “Het belang van het kind als primordiaal beoordelingscriterium bij wijziging EOT overeenkomst inzake ouderlijk gezag: een breuk met het verleden?” (noot onder Cass. 28 juni 2012), T.Fam. 2013, (124) 129, nr. 15. 135

In het artikel staat “van rechtswege”, dit is de verkeerde term, daar de tussenkomst van de rechter vereist is om de verhoging toe te kennen. 136

F. SWENNEN, “Alimentatie voor kinderen: een overzicht” in CENTRUM VOOR BEROEPSVERVOLMAKING IN DE

RECHTEN (ed.), Alimentatie & Kinderen, 2de

druk, Antwerpen, Intersentia, 2010, (19) 25, nr. 11. 137

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 197, nr. 468. 138

Vred. Deinze 19 februari 2008, T.Vred. 2010, (201) 201. 139

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 197, nr. 469.

Page 43: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

29

§2. Aard van de toetsing

75. Bij de beoordeling van de vordering tot verhoging zal de rechter oordelen of de vordering in

het belang van het kind is. Dit vormt een positieve toetsing, een voordeel moet aanwezig zijn. De

rechter heeft hier een vrij ruime beoordelingsvrijheid.

Hoofdstuk 3. Conclusie

76. Binnen de kinderalimentatie kent het belang van het kind een groeiende, maar incoherente

rol. Bij de vastlegging van het onderhoudsbedrag is er sprake van een toetsing indien de

onderhoudsbijdrage onderling is overeengekomen. Bij de wijziging van het onderhoudsbedrag wordt

er de lege lata niet getoetst aan het belang van het kind, tenzij een verhoging wordt gevorderd op

grond van eerder vastgelegde mijlpalen. Sommige rechtsleer en rechtspraak stellen echter dat het

belang van het kind bij elke vraag tot wijziging het overkoepelende criterium moet uitmaken. Deze

visie is aangesterkt door het recent cassatiearrest van 28 juni 2012, alhoewel het arrest ging over

ouderlijk gezag, niet kinderalimentatie.

TITEL 2. AFSTAMMING

77. Het afstammingsrecht is de tak van het familierecht waar de rol van het belang van het kind

sterk ter discussie staat. De wetgever heeft ervoor gekozen de afstamming maar in beperkte mate te

laten afhangen van rechterlijke appreciatie. De implementatie van deze rechterlijke toetsing is

bijzonder incoherent. Het Grondwettelijk Hof heeft met een reeks arresten geoordeeld dat deze

beperkte rol van het belang van het kind niet verenigbaar is met artikel 3.1 IVRK en artikel 22bis,

vierde lid Gw.

Hoofdstuk 1. De vaststelling van afstamming

Afdeling 1. De erkenning

§1. Toepassingsgebied

78. Voor de erkenning, zowel door de kandidaat-moeder, -vader of -meemoeder, wordt

eenzelfde procedure gevolgd, vervat in artikel 329bis BW.140 Artikel 329bis, §2 BW regelt de situatie

voor een minderjarig niet-ontvoogd kind.

79. De erkenning van een minderjarig en niet-ontvoogd kind is in principe slechts ontvankelijk

indien de ouder van wie de afstamming vaststaat en het kind met de leeftijd van 12 jaar

toestemming hebben gegeven.

140

Verwijzing naar artikel 329bis, §2 BW: moederlijke erkenning: art. 313, §1 BW; vaderlijke erkenning: art. 319 BW; meemoederlijke erkenning: art. 325/4, eerste lid BW.

Page 44: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

30

De toestemmingsvereisten zijn niet absoluut. Bij gebrek aan de toestemmingen dagvaardt diegene

die het kind wil erkennen de personen van wie de toestemming vereist is voor de rechtbank. De

rechtbank zal eerst de partijen trachten te verzoenen. Bij gebreke van verzoening wordt het verzoek

beoordeeld door de rechtbank.141

Wanneer het bewezen wordt dat de aspirant-erkenner niet de biologische vader of (mee)moeder is,

wordt de vraag tot erkenning verworpen. De rechtbank heeft in dit geval geen

appreciatiebevoegdheid. De biologische werkelijkheid primeert op het opportuniteitsoordeel.142

Wanneer het bewijs daarentegen ontbreekt, maakt de wet een opportuniteitsoordeel mogelijk. De

wetgever maakt eerst nog een verder onderscheid naargelang het kind jonger of ouder is dan één

jaar. Voor een kind jonger dan één jaar mag de rechtbank het belang van het kind niet beoordelen.

Voor een kind ouder dan één jaar, kan de rechtbank de erkenning weigeren indien ze kennelijk

strijdig is met de belangen van het kind. Het kind moet voor dit opportuniteitsoordeel één jaar of

ouder zijn op het ogenblik van de inleiding van de procedure of dagvaarding.143

80. De leeftijd van één jaar vormt een determinerend scharniertermijn voor de toetsing aan het

belang van het kind. Indien het kind onder de één jaar is, kan de erkenning niet door de rechtbank

worden geweigerd. Hier heeft de wetgever aldus een onweerlegbaar vermoeden geïmplementeerd

dat een erkenning binnen één jaar na de geboorte in het belang van het kind is. Wanneer het kind

ouder is dan één jaar, kan het belang van het kind wel marginaal worden getoetst door de rechtbank.

De Minister van Justitie verantwoordde het verschil in behandeling tussen een kind jonger en ouder

dan één jaar door de dubbele doelstelling van de wetgever. Enerzijds dient de wetgever de

vaststelling van afstamming te bevorderen. De biologische werkelijkheid moet ook enigszins de

voorrang genieten. Dit tracht de wetgever te bereiken door het onweerlegbaar vermoeden voor

kinderen onder de één jaar. Anderzijds dient de wetgever de belangen van het kind te behartigen. Dit

wordt verwezenlijkt door toetsing aan het belang van het kind wanneer de erkenning niet snel

141

G. VERSCHELDEN, “Deel 3. De moederlijke en de vaderlijke erkenning” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het afstammingsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, (87) 92-96 en 119-124, nr. 183-191 en 236-246. 142

G. VERSCHELDEN, “Overzicht van rechtspraak. Afstamming (2012-2015)”, T.Fam. 2015, (171) 174, nr. 8. 143

Artikel 329bis, §2, derde lid BW heeft het over het tijdstip van de indiening van het “verzoek”, duidelijker is echter de inleiding van de procedure bij dagvaarding; G. VERSCHELDEN, “Het hervormde afstammingsrecht: een nieuw compromis tussen biologische en sociaal ouderschap”, RW 2007-08, (338) 347, nr. 40; G.VERSCHELDEN, “Deel 3. De moederlijke en de vaderlijke erkenning” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het afstammingsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, (87) 149-150, nr. 294.

Page 45: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

31

gebeurd. De laattijdige erkenning is een indicatie dat de erkenning niet het belang van het kind

dient.144

81. Zoals reeds werd voorspeld in de rechtsleer bij de invoering van de wetgeving,145 heeft het

Grondwettelijk Hof met een arrest van 16 december 2010 geoordeeld dat het onderscheid op basis

van leeftijd wel degelijk discrimineert. Het Hof oordeelde dat artikel 329bis, §2, derde lid BW

ongrondwettig was, in zoverre het de rechter bij wie een vordering tot erkenning aanhangig werd

gemaakt, gedurende het eerste levensjaar van het te erkennen minderjarige niet-ontvoogde kind,

door een man die de biologische vader is, niet ertoe in staat stelt controle uit te oefenen op het

belang van het kind bij het vaststellen van die afstamming.146

82. De uitbreiding van het toepassingsgebied door het Grondwettelijk Hof betrof in casu een

vaderlijke erkenning. Muta mutandis kan deze rechtspraak worden toegepast op de

(mee)moederlijke erkenning, aangezien hetzelfde artikel van toepassing is.147 De

opportuniteitstoetsing in een eventueel geding na toestemmingsweigering bij (mee)moederlijke

erkenning is ook mogelijk voor een kind jonger dan één jaar. SWENNEN gaat verder en meent dat de

uitspraak van het arrest kan worden toegepast op een rechtstreekse vordering tot gerechtelijke

vestiging van vaderschap ex artikel 332quinquies, §2, eerste lid BW.148

§2. Aard van de toetsing

83. De toetsing aan het belang van het kind betreft een marginale toetsing. Artikel 329bis, §2,

derde lid BW schrijft voor dat de vaststelling van de afstamming enkel kan worden geweigerd door

de rechtbank wanneer de vaststelling van afstamming “kennelijk” strijdig is met de belangen van het

144

Wetsontwerp tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, Parl.St. Senaat, 2005-06, nr. 3-1402/7, 3 en 12. 145

M. DEMARET,“Le droit de la filiation réformé”, RNB 2007, (114) 136-137, nr. 321; G. VERSCHELDEN, “Deel 3. De moederlijke en de vaderlijke erkenning” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het afstammingsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, (87) 149-150, nr. 294. 146

GwH 16 december 2010, nr. 144/2010, RW 2010-11, 143, T.Fam. 2011, 56, noot F.SWENNEN en en TJK 2011, 139, noot C. MELKEBEEK. 147

N. MASSAGER, “Le délai d’un an: un anniversaire inopportun selon la Cour constitutionelle” (noot onder

GwH 16 december 2010) Act.dr.fam. 2011, (3) 3; P. SENAEVE, “Ontwikkelingen in het afstammingsrecht (2011-2013)” in P. SENAEVE, J. DU MONGH, C. DECLERCK, V. ALLAERTS en I. BOONE (eds.), Themis 85 – Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2014, (1) 29, nr. 67; F. SWENNEN, “De toets aan het belang van het kind van de vaderlijke erkenning” (noot onder GwH 16 december 2010), T.Fam. 2011, (57) 59; G. VERSCHELDEN, “Overzicht van rechtspraak. Afstamming (2012-2015)”, T.Fam. 2015, (171) 174-175, nr. 11; G. VERSCHELDEN, “Deel I. De hervorming van het afstammingsrecht door het Grondwettelijk Hof” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag en contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (1) 18, nr. 19. 148

F. SWENNEN, “Afstammingsvorderingen het belang van het kind tijdens het eerste levensjaar” (noot onder GwH 3 mei 2012), T.Fam. 2013, (92) 92, nr. 3.

Page 46: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

32

kind. De erkenning kan enkel worden geweigerd wanneer het naar oordeel van de rechtbank

manifest ingaat tegen de belangen van het kind.149

84. De invoering van de marginale toetsing is het gevolg van het idee dat een kind in de regel

belang heeft bij een tweezijdige afstammingsband.150 Dit vermoeden is niet onweerlegbaar. De

wetgever erkent dat er gevallen kunnen zijn dat de vaststelling ingaat tegen de belangen van het

kind. Die gevallen dienen echter voldoende ernstig te zijn om de vaststelling te weigeren.151

85. De wetgever laat het echter na verder in te vullen welke situaties als kennelijk strijdig met de

belangen van het kind worden aanzien. In de parlementaire voorbereidingen lijkt de toets aan het

belang van het kind voornamelijk te worden ingevuld door middel van de gevolgen van de

afstamming. Bij het oorspronkelijke wetsvoorstel werd bepaald dat de marginale toetsing inhoudt

dat de rechtbank de erkenning maar mag weigeren indien de kandidaat of kandidate een ernstig

gevaar voor het kind betekent of zich in een situatie bevindt waardoor hij of zij uit het ouderlijk gezag

zou worden ontzet.152

86. In de rechtsleer heerst daarentegen de opvatting dat bij de beoordeling van het belang van

het kind niet mag gekeken worden naar de rechten die een afgeleide zijn van de afstamming. De

gevolgen van de vaststelling van de afstamming, zoals ouderlijk gezag, het omgangsrecht of de

onderhoudsplicht spelen geen rol bij de beoordeling van het belang van het kind in het kader van

afstamming. Het belang moet worden benaderd vanuit het voorwerp van de vordering, de eigenlijke

vaststelling van afstamming. Bij de vaststelling van de afstamming zou een rechter zich niet mogen

laten leiden door bijvoorbeeld de opvoedkundige kwaliteiten van de aspirant-erkenner. Of het

eveneens in het belang van het kind is om daadwerkelijk een band op te bouwen met de aspirant-

erkenner is een andere kwestie, die dient gebracht te worden voor de jeugdrechtbank.153

149

In Franse wettekst staat “manifestement contraire à”. 150

G. VERSCHELDEN, “Het hervormde afstammingsrecht: een nieuw compromis tussen biologische en sociaal ouderschap”, RW 2007-08, (338) 347, nr. 40. 151

G. VERSCHELDEN, “Deel 3. De moederlijke en de vaderlijke erkenning” in P.SENAEVE, F. SWENNEN en G.VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het afstammingsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, (87) 147, nr. 290. 152

Wetsvoorstel (ingediend door T. GIET, K. LALIEUX, V. DÉOM, A. PERPÈTE en A. SAUDOYER) tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51K0597/001, 10. 153

E. DE MAEYER en C. VERGAUWEN, “Het belang van het kind versus de biologische werkelijkheid: het blijft een moeilijk vraagstuk” (noot onder GwH 16 december 2010), RABG 2011, (887) 889; F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 351, nr. 554; L. VAN DEUN, “Het belang van het kind als joker in het afstammingsrecht” (noot onder Brussel 15 januari 2013 en Brussel 20 januari 2015), T.Fam. 2016, (12) 15, nr. 11 en 12; C. VERGAUWEN, “De vaststelling van een juridische afstammingsband versus de uitoefening van de rechten die daaruit voortvloeien”, RABG 2013, (244) 245, in fine; G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 48, nr. 110.

Page 47: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

33

87. Deze visie wordt ook weerspiegeld in de rechtspraak. In de praktijk wordt nagenoeg altijd

geoordeeld dat de vaststelling van de afstammingsband het belang van het kind niet schaadt.154

Het stilzitten van de kandidaat-vader is zo op zichzelf niet voldoende om te besluiten tot schending

van het belang van het kind. De eventuele moeilijkheden met de uitoefening van deze rechten kan

worden opgevangen door optreden van de jeugdrechtbank, eenmaal de afstammingsband is

vastgesteld.155 Het hof van beroep te Brussel oordeelde dat noch het feit dat de aspirant-vader geen

eerdere interesse in zijn dochter had getoond, noch zijn vermeend losbandig leven kunnen leiden tot

een weigering van de vaststelling van afstamming.156

Ook eerdere verslavingen, strafrechtelijke veroordelingen of psychologische problemen lijken op zich

niet voldoende om de vaststelling van afstamming te weigeren.157 Zelfs een eerdere veroordeling van

de aspirant-erkenner voor afpersing, een zedenmisdrijf en verkrachting van een jonge vrouw, andere

dan de moeder, leidt niet tot een weigering van vaststelling.158

Het hof van beroep te Gent oordeelde dat een man toch een kind kon erkennen, ondanks zijn

psychische problemen. Ook al kan aan de educatieve kwaliteiten van de man getwijfeld worden, is er

een instellings- en gerechtelijk verleden, was er in het verleden agressiviteit ten aanzien van de

moeder en was er drankzucht, toch leidt dit niet tot afwijzing van de erkenning. De rechtbank stelt

dat 7.1. IVRK hierbij niet uit het oog mag worden verlopen. Het kind heeft, voor zover mogelijk, het

recht zijn ouders te kennen.159 Het loutere feit van de erkenning zal het psychologische en affectieve

evenwicht van het kind niet in gedrang brengen. Het belang van het kind is gediend met de

vaststelling van een dubbelzijdige afstammingsband.160

88. Het Grondwettelijk Hof oordeelde echter in twee arresten van 2 juli 2015 dat de marginale

toetsing voorgeschreven in artikel 329bis, §2, derde lid BW onverenigbaar is met artikel 22bis, vierde

lid Gw. en artikel 3.1 IVRK.161 Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat zowel artikel 22bis, vierde lid Gw.

en artikel 3 IVRK de rechtscolleges verplichten in de eerste plaats het belang van het kind in

aanmerking te nemen in die procedures die op het kind betrekking hebben. Hiertoe behoren ook de

154

J. SOSSON, “Cour constitutionnelle, filiation et intérêt de l’enfant. “C’est quand qu’on va où?”” in Y.-H. LELEU en D. PIRE (eds.), Actualités de droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2013, (97) 105-106, nr. 8. 155

Rb. Brussel (12de

kamer) 23 januari 2008, JLMB 2008, (1067) 1070, overw. 4. 156

Brussel (3de

kamer) 9 november 2009, RTBF 2010, (656) 658. In het arrest ging het wel nog over de toepassing van oud artikel 319, §3 BW. 157

Rb. Luik (3de

kamer) 16 mei 2008, RTBF 2009, (211) 212. 158

Rb. Luik (3de

kamer) 16 mei 2008, RTBF 2009, (214) 215-216. 159

Gent 11 oktober 2012, RABG 2013, (239) 241, overw. 2.2 en 2.3., noot C. VERGAUWEN. 160

Gent 11 oktober 2012, RABG 2013, (239) 242-243, overw. 4, noot C. VERGAUWEN. 161

GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, 620.

Page 48: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

34

procedures in verband met het vaststellen van de afstamming.162 Dit valt niet te rijmen met een

marginale toetsing. Er is een schending van artikel 22bis, vierde lid Gw. in zoverre de rechtbank

slechts de erkenning kan weigeren indien ze kennelijk strijdig is met het belang van het kind.163

De familierechtbank moet bijgevolg de erkenning kunnen weigeren in die gevallen waarin de

vaststelling van afstamming de belangen van het kind niet dient, op basis van een

opportuniteitsoordeel waarbij het belang van het kind ten volle wordt getoetst. De rechter moet de

vordering kunnen afwijzen, niet alleen in de gevallen waarin het kind ernstig in gevaar is, maar ook

wanneer het belang van het kind om geen afstammingsband met de aspirant-erkenner te hebben, de

bovenhand neemt op het belang van de aspirant-erkenner bij de vaststelling van de

afstammingsband.164 Artikel 22bis, vierde lid Gw. en artikel 3 IVRK verplichten de rechtbank om in de

eerste plaats het belang van het kind in aanmerking te nemen in die procedures met betrekking tot

het kind. Er moet aldus een belangenafweging worden uitgevoerd.165

89. Het betrof in casu een zaak aangaande vaderlijke erkenning, maar het dictum heeft het

algemeen over artikel 329bis, §2, derde lid BW.166 Muta mutandis kan dus worden besloten dat ook

na eventuele toestemmingsweigering bij (mee)moederlijke erkenning een volle toetsing dient te

worden toegepast door de rechter.

90. Ondanks deze rechtspraak is er echter een blijvende onduidelijkheid wat de volle toetsing nu

concreet met zich mee brengt. Het blijft de vraag of er enkel mag worden gekeken naar het

voorwerp van de vordering, dan wel naar de gevolgen van de vaststelling van de afstamming.167 Het

hof van beroep te Brussel heeft, wel voor de arresten van 2 juli 2015, maar na het soortgelijke arrest

over marginale toetsing bij de gerechtelijke vaststelling, geoordeeld dat de volledige toetsing

pragmatisch moet worden benaderd. Het hof van beroep oordeelde dat de rechtspraak van het

Grondwettelijk Hof er niet toe leidde dat het kind een positief resultaat moet verkrijgen door de

162

GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.8.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, (620) 622, overw. B.8. 163

GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.10.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, (620) 622, overw. B.10. 164

G.VERSCHELDEN, “Overzicht van rechtspraak. Afstamming (2012-2015)”, T.Fam. 2015, (171) 175, nr. 13. 165

GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.8. en B.9.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, (620) 622, overw. B.8. en B.9.; G.VERSCHELDEN, “Overzicht van rechtspraak. Afstamming (2012-2015)”, T.Fam. 2015, (171) 175, nr. 13. 166

GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.11.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, (620) 622, overw. B.10. 167

L. VAN DEUN, “Het belang van het kind als joker in het afstammingsrecht” (noot onder Brussel 15 januari 2013 en Brussel 20 januari 2015), T.Fam. 2016, (12) 15, nr. 13.

Page 49: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

35

vaststelling van de afstamming. De beoordeling blijft beperkt tot het louter nagaan of de belangen

van het kind zijn geschaad door de vaststelling van afstamming.168

Afdeling 2. Het gerechtelijk onderzoek

§1. Toepassingsgebied

91. Net zoals bij erkenning is er bij gerechtelijk onderzoek een opportuniteitsoordeel

voorgeschreven die wordt geactiveerd door de uitoefening van het recht van verzet.169 Artikel

332quinquies BW bevat de procedure van gerechtelijk onderzoek, zowel voor het gerechtelijk

onderzoek naar moederschap, vaderschap of meemoederschap.170 Dit artikel is eveneens van

toepassing bij de zogenaamde 2-in-1 vorderingen.171

92. In artikel 332quinquies BW wordt naar analogie met de erkenning voorzien in een recht van

verzet. Het minderjarig niet-ontvoogd kind van 12 jaar en de ouder(s) van het kind ten aanzien van

wie de afstamming wel vaststaat, hebben krachtens artikel 332quinquies een recht van verzet. Dit

recht is niet absoluut.

Opnieuw wordt voorrang gegeven aan de biologische realiteit. Indien niet wordt bewezen dat de

persoon niet de ouder is, kan de rechter de vordering enkel weigeren indien ze betrekking heeft op

een kind dat minstens één jaar oud is op het ogenblik van de indiening en de vaststelling kennelijk

strijdig is met de belangen van het kind.172

93. Naar analogie met het arrest van 16 december 2010 inzake erkenning plaatste het

Grondwettelijk Hof de leeftijdsvereiste van één jaar op de helling. Het Grondwettelijk Hof oordeelde

op 3 mei 2012 dat artikel 332quinquies, §2, eerste lid BW de artikelen 10 en 11 Gw. schendt, in

zoverre de rechter bij wie de vordering op grond van artikel 318, §5 BW aanhangig is gemaakt,

gedurende het eerste levensjaar van een kind, door de man die beweert de biologische vader te zijn,

niet ertoe in staat stelt controle uit te oefenen op het belang van dat kind bij de vaststelling van de

afstamming.173 De rechtbank moet de vaststelling van het vaderschap kunnen weigeren wanneer het

168

Brussel (24ste

kamer) 24 maart 2015, nr. 2014/AR/1977; G. VERSCHELDEN, “Overzicht van rechtspraak. Afstamming (2012-2015)”, T.Fam. 2015, (171) 175, nr. 13. 169

F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 351, nr. 553. 170

Verwijzingen naar art. 332quinquies, §2 BW: onderzoek naar moederschap: art. 314, eerste lid BW; onderzoek naar vaderschap: art. 322, eerste lid BW; onderzoek naar meemoederschap: art. 325/8, eerste lid BW. 171

Verwijzingen naar art. 332quinquies, §2 BW: betwisting vermoeden vaderschap: art. 318, §5 BW; betwisting vermoeden meemoederschap: art. 325/3, §4 en 5 BW; betwisting erkenning meemoeder: artikel 325/7, §3 en 4 BW; betwisting erkenning moederschap of vaderschap: artikel 330, §3 en §4; zie infa nr. 110-111. 172

F. SWENNEN, “Het onderzoek naar het moederschap en het vaderschap” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het afstammingsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, (225) 236-240, nr. 429-432. 173

GwH 3 mei 2012, nr. 61/2012, RW 2012-13, 617 en T.Fam. 2013, 90, noot F. SWENNEN.

Page 50: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

36

van oordeel is dat de vaststelling van de afstammingsband manifest strijdig is met de belangen van

het kind, ook al is het kind minder dan één jaar op het moment van de betekening van de inleidende

dagvaarding.174

94. In tegenstelling tot de vorige arresten is de draagwijdte van het arrest vrij beperkt vanwege

een uitdrukkelijke verwijzing naar artikel 318, §5 BW in het dictum. De uitbreiding van het

toepassingsgebied lijkt enkel het geval te beslaan waarbij de beweerde biologische vader een

vordering instelt op grond van artikel 318, §5 BW, die naar artikel 332quinquies verwijst.175 Enkel bij

de 2-in-1 vordering tot betwisting van het vaderschap van echtgenoot is de ongrondwettigheid

vastgesteld. SENAEVE stelt echter dat de rechtspraak van toepassing is op de eigenlijke rechtstreekse

vordering tot onderzoek naar vaderschap, omdat het hetzelfde artikel betreft.176 SENAEVE en

SWENNEN zijn bovendien van mening dat de uitspraak kan worden toegepast op de 2-in-1 vordering

tot betwisting van vaderlijke erkenning.177 Er kan worden verwacht dat het Grondwettelijk Hof op

eventuele nieuwe prejudiciële vragen op dezelfde wijze zal oordelen.178

§2. Aard van de toetsing

95. Artikel 332quinquies, §2, eerste lid BW bepaalt dat de rechtbank de vaststelling van

ouderschap kan weigeren wanneer blijkt dat deze vaststelling “kennelijk” strijdig is met de belangen

van het kind. Er is net zoals bij erkenning aldus sprake van een marginale toetsing. Het kind heeft in

beginsel voordeel bij een tweezijdige afstammingsband. Enkel wanneer er een manifeste strijdigheid

is met de belangen van het kind, kan de gerechtelijke vaststelling worden geweigerd.

96. Net als bij erkenning wordt in de rechtspraak op basis van deze marginale controle bijna

nooit geoordeeld dat er een kennelijke strijdigheid is. Opnieuw wordt de nadruk gelegd op het

174

G. VERSCHELDEN, “Overzicht van rechtspraak. Afstamming (2012-2015)”, T.Fam. 2015, (171) 179, nr. 30. 175

G. VERSCHELDEN, “Overzicht van rechtspraak. Afstamming (2012-2015)”, T.Fam. 2015, (171) 179, nr. 30; G VERSCHELDEN, “Deel I. De hervorming van het afstammingsrecht door het Grondwettelijk Hof” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag en contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (1) 30, nr. 40. 176

P. SENAEVE, “Ontwikkelingen in het afstammingsrecht (2011-2013)” in P. SENAEVE, J. DU MONGH, C. DECLERCK, V. ALLAERTS en I. BOONE (eds.), Themis 85 – Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2014, (1) 30, nr. 71. 177

P. SENAEVE, “Ontwikkelingen in het afstammingsrecht (2011-2013)” in P. SENAEVE, J. DU MONGH, C. DECLERCK, V. ALLAERTS en I. BOONE (eds.), Themis 85 – Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2014, (1) 30, nr. 72; F. SWENNEN, “Afstammingsvorderingen het belang van het kind tijdens het eerste levensjaar” (noot onder GwH 3 mei 2012), T.Fam. 2013, (92) 92, nr. 3. F. SWENNEN is daarnaast ook van mening dat het arrest van 10 december 2010 eveneens kan worden toegepast op de rechtstreekse vordering tot gerechtelijke vestiging van het vaderschap. 178

J. SOSSON, “Cour constitutionnelle, filiation et intérêt de l’enfant. “C’est quand qu’on va où?”” in Y.-H. LELEU en D. PIRE (eds.), Actualités de droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2013, (97) 104, nr. 7

Page 51: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

37

onderscheid tussen het voorwerp van de vordering, namelijk de vaststelling van de afstammingsband

en de gevolgen van de afstamming, zoals het ouderlijk gezag.179

Het hof van beroep te Brussel oordeelde dat de beweringen van de moeder, onder andere

verkrachting, niet bewezen werden en zodoende niet konden leiden tot weigering van machtiging tot

vaststelling afstammingsband.180

Het loutere feit dat het kind op affectief-moreel vlak niets meer te verwachten heeft van de vader,

kan volgens het hof van beroep in een andere zaak niet leiden tot het afwijzen van de vordering tot

onderzoek naar vaderschap.181 Ter staving van zijn oordeel verwees het hof van beroep naar artikel

332quater BW waarin de wetgever de mogelijkheid heeft ingeschreven ook na het overlijden van de

vermeende vader een vordering tot onderzoek in te stellen. Daar de afstamming kan worden

vastgesteld na het overlijden, kan het feit dat op affectief-pedagogisch-moreel vlakt niets meer te

verwachten heeft op zich niet leiden tot afwijzen van de vordering.182

De rechtbank van eerste aanleg te Luik heeft in één vonnis wel geoordeeld dat de vaststelling van

afstamming niet kon wegens schending van het belang van het kind. De kandidaat-vader was

veroordeeld wegens het ernstig verwonden van het kind met de bedoeling te doden. De rechtbank

benadrukte dat het belang van het kind wel moest worden beoordeeld vanuit het voorwerp van de

eis, het vaststellen van de afstammingsband. In principe mag de mogelijke totstandkoming van een

relatie tussen vader en kind bijgevolg niet in acht mogen worden genomen. De rechtbank oordeelde

echter dat men de man geen rechten wou toekennen die hem het mogelijk maken in het leven van

het kind te komen.183 Beter was echter te verwoorden dat de man een ernstig gevaar vormde voor

het kind.

97. Met het arrest van 7 maart 2013 bepaalde het Grondwettelijk Hof dat het artikel

332quinquies, §2 BW, in die zin geïnterpreteerd dat het de rechter slechts een marginale toetsing van

het belang van het kind toestaat door te bepalen dat de rechtbank de vordering slechts afwijst indien

de vaststelling van de afstamming kennelijk strijdig is met de belangen van het kind, artikel 22bis,

vierde lid van de Grondwet schendt.184

Het Grondwettelijk Hof verwijst naar artikel 3 IVRK en artikel 22bis, vierde lid Gw. om aan te duiden

dat de rechtscolleges verplicht zijn in de eerste plaats het belang van het kind in aanmerking te

179

L. VAN DEUN, “Het belang van het kind als joker in het afstammingsrecht” (noot onder Brussel 15 januari 2013 en Brussel 20 januari 2015), T.Fam. 2016, (12) 15, nr. 11; F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 351, nr. 554. 180

Brussel (3de

kamer) 24 november 2011, RTDF 2012, (767) 778. 181

Brussel (3de

kamer) 15 januari 2013, T.Fam. 2016, (9) 11, overw. 8, noot L. VAN DEUN. 182

Brussel (3de

kamer) 15 januari 2013, T.Fam. 2016, (9) 11, overw. 4, noot L.VAN DEUN. 183

Rb. Luik (3de

kamer) 1 oktober 2010, RTDF 2011, (185) 187-188. 184

GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, 170 en T. Fam. 2013, 232, noot F. SWENNEN.

Page 52: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

38

nemen bij procedures met betrekking tot het kind, zoals de procedures tot vaststelling van de

afstammingsband.185 Het Hof bepaalt daarnaast dat de wetgever bij het uitwerken van een wettelijke

regeling inzake afstamming de bevoegde overheden de mogelijkheid moet bieden in concreto een

afweging te maken tussen de belangen van de verschillende betrokken personen.186 Hierbij dient het

belang van het kind te primeren, maar dienen de belangen van alle andere partijen in het

afstammingsgeding ook in de overweging worden genomen.

98. Het arrest van 7 maart 2013 had betrekking op onderzoek naar vaderschap. Het dictum is

opnieuw in vrij algemene bewoordingen opgesteld met algemeen de vermelding van het artikel,

zonder uitdrukkelijk te verwijzen naar vaderschap of (mee)moederschap. Het Grondwettelijk Hof

oordeelde dat artikel 332quinquies, §2, eerste lid BW ongrondwettig is in zijn globaliteit.187 Net zoals

bij erkenning, kan de uitbreiding van de toetsing worden doorgetrokken naar onderzoek van

(mee)moederschap en de 2-in-1 vorderingen.188

De volle toetsing houdt in dat de rechter de vordering ook kan afwijzen in andere gevallen dan de

enkele situatie dat het kind ernstig in gevaar komt door de vestiging van afstamming. De rechtbank

kan de vestiging daarentegen ook afwijzen wanneer het belang van het kind om geen

afstammingsband te hebben, het haalt op het belang van de eisende partij wel een vaststelling van

de afstammingsband te hebben.

Afdeling 3. Het verbod op incestueuze afstamming

§1. Toepassingsgebied

99. Zowel bij erkenning als bij gerechtelijk onderzoek heeft de wetgever een verbod tot incest

ingeschreven. Artikel 313, §2 BW, 321 BW en 325 BW bepalen dat een erkenning niet kan

plaatsvinden indien tussen de aspirant-erkenner en de vader of moeder een absoluut

huwelijksbeletsel zou blijken. Artikel 314, tweede lid BW, 325 BW en 325/10 BW schrijven hetzelfde

verbod voor bij vaststelling van de afstammingsband door middel van gerechtelijk onderzoek. Door

een arrest van het Grondwettelijk Hof kan een toetsing aan het belang van het kind zich echter

opdringen.

185

GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 171-172, en T.Fam. 2013, (232) 233-234, overw. B.5.3. en B.9., noot F. SWENNEN. 186

GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, (170) 171, en T.Fam. 2013, (232) 233, overw. B.7., noot F. SWENNEN. 187

J. SOSSON, “Cour constitutionnelle, filiation et intérêt de l’enfant. “C’est quand qu’on va où?”” in Y.-H. LELEU en D. PIRE (eds.), Actualités de droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2013, (97) 111, nr. 12. 188

F. SWENNEN, “Kinderen krijgen (soms) voorrang in het afstammingsrecht” (noot onder GwH 7 maart 2013), T.Fam. 2013, (235) 236, nr. 4. Infra nr. 110-111.

Page 53: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

39

100. Krachtens artikel 325 BW is het onderzoek naar vaderschap onontvankelijk, wanneer uit de

vaststelling van de afstammingsband een huwelijksbeletsel zou blijken tussen de vermeende vader

en moeder waarvoor de koning geen ontheffing kan verlenen. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat

artikel 325 BW de artikelen 10 en 11 Gw. schendt, in zoverre het de rechter bij wie een verzoek tot

gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is ingediend, verhindert dat verzoek in te willigen indien

hij vaststelt dat de vaststelling van de afstamming overeenstemt met de belangen van het kind.189

Het kan in bepaalde gevallen strijdig zijn met de belangen van het kind een dubbele

afstammingsband te laten vaststellen die het incestueuze karakter van de relatie tussen de ouders

vaststelt. Dit kan niet zomaar worden besloten voor alle situaties. Artikel 325 BW verbiedt onverkort

in alle situaties de vaststelling van dergelijke afstammingsband. Hierdoor wordt verhinderd dat de

rechter de belangen van het kind in overweging kan nemen. Naar oordeel van het Grondwettelijk Hof

kan dit niet worden verantwoord door het doel van de wetgever om incestueuze relaties tussen de

verwanten te voorkomen. De kinderen zijn al geboren dus de te voorkomen situatie is reeds tot

stand gekomen. Door de regelgeving worden bovendien de kinderen benadeeld en niet de personen

die de relatie hebben aangegaan. Er wordt op onevenredige wijze afbreuk gedaan aan het recht van

de betrokken kinderen om een dubbele afstammingsband te genieten. De rechter moet de

afstammingsband kunnen vaststellen, indien dit in het belang van het kind is.190

101. Op basis van dit arrest kan de rechtbank, ook al gaat het in tegen het wettelijk verbod op de

vaststelling van de incestueuze afstamming, het vaderschap ondanks de incest in bepaalde gevallen

vaststellen. Deze vaststelling is bijvoorbeeld mogelijk in de situatie waarbij een kind verwekt werd

binnen een incestueuze relatie met de halfzus van de vermeende vader, het bewijs wordt geleverd

van het vaderschap, het verzetrecht ex artikel 332quinuies, §2 BW niet wordt uitgeoefend en de

rechtbank enigszins kan motiveren dat het de belangen van het kind dient. De rechtbank kan

daarnaast vaststellen dat de vaststelling van het vaderschap niet overeenstemt met de belangen van

het kind. Het wettelijk verbod kan nog worden toegepast.191

102. Hiermee zijn niet alle problemen, noch alle discriminaties uit de weg gewerkt. Het arrest is

beperkt in uitwerking. Enkel de ongrondwettigheid van artikel 325 BW inzake het gerechtelijke

onderzoek van vaderschap werd vastgesteld.

Voor de procedure tot onderzoek naar (mee)moederschap kan de rechter niet de rechtspraak van

het Grondwettelijk Hof toepassen. Een nieuwe prejudiciële vraag zal moeten worden gesteld. Ook al

189

GwH 9 augustus 2012, nr. 103/2012, T.Fam. 2012, 219, noot T. WUYTS en TJK 2015, 67, noot E. IGNOVSKA

en G. VERSCHELDEN. 190

GwH 9 augustus 2012, nr. 103/2012, T.Fam. 2012, (219) 220, overw. B.8., noot T. WUYTS. 191

E. IGNOVSKA en G. VERSCHELDEN, “Het verbod tot vaststelling van de bloedschennige afstamming doorbroken” (noot onder GwH 9 augustus 2012), TJK 2015, (69) 74, nr. 6 en 7.

Page 54: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

40

gaat het over hetzelfde soort verbod, het arrest deed geen uitspraak over het artikel 314, tweede lid

BW en artikel 325/5 BW.192

Ook voor erkenningen blijven de verboden onverminderd gelden. De ambtenaar van burgerlijke

stand en de notaris die verzocht worden een akte op te maken tot vaderlijke of (mee)moederlijke

erkenning, dienen de wet toe te passen. Ze mogen geen akte van erkenning opmaken wanneer

daaruit een absoluut huwelijksbeletsel tussen de moeder en de vader (of meemoeder) zou worden

onthuld. De aspirant-erkenner zal zich na de weigering tot de rechtbank moeten wenden. De

rechtbank dient dan op zijn beurt een nieuwe prejudiciële vraag aanhangig te maken omtrent de

grondwettigheid van het verbod vervat in artikel 313, §2 BW, artikel 321 BW of artikel 325/5 BW.

Noch de ambtenaar van burgerlijke stand, noch de notaris kan een toetsing aan de belangen van het

kind uitvoeren.

Bij procedures tot nietigverklaring van contra legem gedane erkenningen zal er eveneens best een

nieuwe prejudiciële vraag worden gesteld.193

Het Grondwettelijk Hof heeft met het arrest inzake artikel 325 BW het algemeen verbod op

incestueuze afstamming op de helling willen plaatsen.194 De overige bepalingen zullen vermoedelijk

op dezelfde wijze beoordeeld worden. Het ongelukkige gevolg van het arrest is dat er wel een

toetsing is aan het belang van het kind ingeval van onderzoek van vaderschap, maar niet bij de

overige vormen. Hierdoor ontstaat er een verschil in behandeling en is er sprake van nieuwe

discriminatie.195

103. Ten slotte dient te worden opgemerkt dat het Grondwettelijk Hof hier in zijn rechtspraak

bijzonder ver gaat. In de vorige arresten had de wetgever voorzien aan toetsing aan het belang van

192

E. IGNOVSKA en G. VERSCHELDEN, “Het verbod tot vaststelling van de bloedschennige afstamming doorbroken” (noot onder GwH 9 augustus 2012), TJK 2015, (69) 75, nr. 9; G. VERSCHELDEN, “Deel I. De hervorming van het afstammingsrecht door het Grondwettelijk Hof” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag en contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (1) 27, nr. 34; T. WUYTS, “Het verbod tot vaststelling van een afstammingsband ingeval daaruit incest blijkt strijdig bevonden met het gelijkheidsbeginsel” (noot onder GwH 9 augustus 2012), T.Fam. 2012, (221) 225-226, nr. 9-10. 193

E. IGNOVSKA en G. VERSCHELDEN, “Het verbod tot vaststelling van de bloedschennige afstamming doorbroken” (noot onder GwH 9 augustus 2012), TJK 2015, (69) 75, nr. 9; G. VERSCHELDEN, “Deel I. De hervorming van het afstammingsrecht door het Grondwettelijk Hof” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag en contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (1) 27, nr. 34; T. WUYTS, “Het verbod tot vaststelling van een afstammingsband ingeval daaruit incest blijkt strijdig bevonden met het gelijkheidsbeginsel” (noot onder GwH 9 augustus 2012), T.Fam. 2012, (221) 225-226, nr. 9-10. 194

G. MATHIEU en A.-C. RASSON, “L’interdit de l’inceste: une norme symbolique évanescente?”, JDJ 2012, (23) 32, nr. 28. 195

E. IGNOVSKA en G.VERSCHELDEN, “Het verbod tot vaststelling van de bloedschennige afstamming doorbroken” (noot onder GwH 9 augustus 2012), TJK 2015, (69) 75-76, nr. 10.

Page 55: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

41

het kind en breidde het Hof de toetsing louter uit. Hier schrijft het Grondwettelijk Hof los van enige

wettelijke basis een toetsing aan het belang van het kind voor.196

§2. Aard van de toetsing

104. Naast het gebrekkige toepassingsgebied van het arrest is het onduidelijk welke vorm van

toetsing door het Grondwettelijk Hof wordt bedoeld. Het Grondwettelijk Hof bepaalde niet of het

ging over een volle, dan wel marginale toetsing. De vraag rijst of moet worden aangetoond dat het

belang van het kind gediend is met de vestiging van de afstamming, of dat er een algemeen

vermoeden is van dit voordeel en het tegendeel moet worden bewezen.

Sommige auteurs kiezen voor de marginale toetsing, onder verwijzing naar artikel 332quinqiues, §2,

eerste lid BW. Er dient tot marginale toetsing worden besloten, daar de volle toetsing ertoe leidt dat

het Grondwettelijk Hof zonder enige wettelijke basis een nieuw opportuniteitsoordeel heeft

gecreëerd. Bovendien impliceert een volle toetsing een vergaande positieve discriminatie van

incestueuze kinderen. Waar er enkel een marginale toetsing is bij erkenning en gerechtelijk

onderzoek in algemeen, zou er bij incestueuze kinderen in de situatie van artikel 325 BW een totale

toetsing zijn.197 Dit moet vermeden worden.198

Volgens een andere strekking sluit de volle toetsing beter aan bij artikel 22bis, vierde lid Gw. en

artikel 3 IVRK. Bovendien heeft het Grondwettelijk Hof de marginale toetsing ongrondwettig

verklaard.199 Het Hof stuurt aan op een concrete en complete toetsing.200

Hoofdstuk 2. De betwisting van afstamming

Afdeling 1. De nietigverklaring van een zonder toestemming gedane erkenning

§1. Toepassingsgebied

105. In uitzonderlijke gevallen kan een erkenning worden gedaan zonder de vereiste

toestemmingen. Dit is het geval wanneer het gaat om een minderjarig niet-ontvoogd kind dat geen

196

J. SOSSON, “Cour constitutionnelle, filiation et intérêt de l’enfant. “C’est quand qu’on va où?”” in Y.-H. LELEU en D.PIRE (eds.), Actualités de droit des personnes et des familles, Brussel , Larcier, 2013, (97) 119, nr. 14. 197

G. MATHIEU en A.-C. RASSON, “L’interdit de l’inceste: une norme symbolique évanescente?”, JDJ 2012, (23) 32, nr. 29. 198

E. IGNOVSKA en G. VERSCHELDEN, “Het verbod tot vaststelling van de bloedschennige afstamming doorbroken” (noot onder GwH 9 augustus 2012), TJK 2015, (69) 74, nr. 8; G. VERSCHELDEN, “Deel I. De hervorming van het afstammingsrecht door het Grondwettelijk Hof” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag en contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (1) 26-27, nr. 33. 199

GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, 620; GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, 170 en T.Fam. 2013, 232, noot F. SWENNEN. 200

G. MATHIEU en A.-C. RASSON, “L’interdit de l’inceste: une norme symbolique évanescente?”, JDJ 2012, (23) 31, nr. 26; T. WUYTS, “Het verbod tot vaststelling van een afstammingsband ingeval daaruit incest blijkt strijdig bevonden met het gelijkheidsbeginsel” (noot onder GwH 9 augustus 2012), T.Fam. 2012, (221) 225, nr. 7.

Page 56: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

42

bekende ouder heeft, dan wel dat die ouder is overleden, vermoedelijk afwezig is, in de

onmogelijkheid is zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is.

In dergelijke gevallen is voorzien in een mechanisme van mededeling van de erkenning. Artikel

329bis, §3, eerste lid BW bepaalt dat de ambtenaar van burgerlijke stand een letterlijk afschrift van

de erkenning moet ter kennis brengen aan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind en aan het

kind zelf, indien het de volle leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, tenzij deze vooraf in de erkenning

hebben toegestemd.

106. Binnen 6 maanden te rekenen vanaf de betekening of de kennisgeving kunnen de personen

aan wie de betekening of kennisgeving is gedaan de vernietiging vorderen van de erkenning.201

Nadat de partijen zijn gehoord, doet de rechtbank uitspraak over de vordering tot nietigverklaring. Ze

vernietigt de erkenning indien het bewijs wordt geleverd dat de verweerder niet de biologische vader

of moeder is. Bovendien vernietigt de rechtbank de erkenning als deze kennelijk strijdig met de

belangen van het kind, indien het kind op het tijdstip van de vordering één jaar is of ouder.

107. Het Grondwettelijk Hof heeft zich tot op heden niet uitgesproken over de leeftijdsvereiste.

Het Hof zal vermoedelijk niet akkoord gaan met het leeftijdscriterium. De eerdere rechtspraak van

het Grondwettelijk Hof mag echter niet analoog worden toegepast, aangezien het een andere

rechtsgrond betreft.202

§2. Aard van de toetsing

108. De toetsing is net zoals bij de vaststelling van afstamming beperkt tot een marginale

toetsing. Bij gebrek aan bewijs van niet-ouderschap, kan de vordering enkel worden afgewezen

indien de erkenning manifest strijdig is met de belangen van het kind. 203

109. Het Grondwettelijk Hof heeft zich tot op heden nog niet uitgesproken over dit

opportuniteitsoordeel. Het valt te verwachten dat het Hof deze marginale toetsing opnieuw niet zal

aanvaarden. Analoge toepassing is echter verboden.204

201

G. VERSCHELDEN, “Deel 3. De moederlijke en de vaderlijke erkenning” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het afstammingsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, (87) 115-116 en 209-217, nr. 228-231 en 385-401. 202

E. IGNOVSKA en G.VERSCHELDEN, “De rechtelijke toetsing aan het belang van het kind bij het onderzoek naar het vaderschap” (noot onder GwH 7 maart 2013), TJK 2013, (155) 163, nr. 13. 203

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in de bijzondere procedure tot nietigverklaring van een zonder toetstemming gedane erkenning” (noot onder Arbitragehof 7 maart 2007), NJW 2007, (565) 566, in fine. 204

E. IGNOVSKA en G.VERSCHELDEN, “De rechtelijke toetsing aan het belang van het kind bij het onderzoek naar het vaderschap” (noot onder GwH 7 maart 2013), TJK 2013, (155) 163, nr. 13.

Page 57: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

43

Afdeling 2. De 2-in-1 vorderingen

110. Ten slotte dient het nog vermelding dat er sprake kan zijn van een vordering tot betwisting,

gecombineerd met een vordering tot vaststelling van afstamming. Daar er opnieuw sprake is van een

vaststelling van afstamming, zijn de regels van het gerechtelijk onderzoek van toepassing. Artikel

332quinquies, §2 BW is van toepassing, waardoor een toetsing opnieuw mogelijk is. Deze toetsing

staat echter los van de betwisting. Het belang van het kind zal opnieuw beoordeeld worden met het

oog op het vaststellen van de afstamming, niet met het oog op de betwisting.205

111. Er dient in herinnering te worden gebracht dat bij gerechtelijk onderzoek de

ongrondwettigheid van het leeftijdscriterium van één jaar overigens enkel werd vastgesteld bij de 2-

in-1 vordering van de beweerde biologische vader tegen het vermoeden van vaderschap van de

echtgenoot op grond van artikel 318, §5 BW.206

Hoofdstuk 3. Conclusie

112. De lege lata wordt het belang van het kind slechts in drie situaties getoetst, namelijk bij de

toestemmingsweigering tot erkenning, in procedures tot onderzoek naar vaderschap na uitoefening

van een recht van verzet en in de bijzondere situatie van een zonder toestemming gedane

erkenning.207 De toetsing de lege lata is vrij incoherent. Het belang van het kind wordt wel getoetst

bij de erkenning of het gerechtelijk onderzoek, maar niet bij de vestiging van afstammingsbanden

van rechtswege, zoals de vestiging van vaderschap van de echtgenoot of de vestiging van

moederschap op basis van de geboorteakte. Ook bij de betwisting van de afstammingsband,

behoudens het bijzondere geval van nietigverklaring, is er geen toetsing.208

113. Het toepassingsgebied van het rechterlijke opportuniteitsoordeel is bovendien beperkt.

Vooreerst moet de toetsing aan het belang van het kind worden geactiveerd. Bij de eerste twee

situaties wordt de toets mogelijk door de uitoefening van de toestemming- en verzetrechten.209 Bij

de laatste situatie wordt de vaststelling gedaan zonder toestemming en wordt de toets geactiveerd

205

Verwijzingen naar artikel 332quinquies, §2 BW: betwisting vermoeden vaderschap: art. 318, §5 BW; betwisting vermoeden meemoederschap: art. 325/3, §4 en 5 BW; betwisting erkenning meemoeder: artikel 325/7, §3 en 4 BW; Betwisting erkenning moederschap of vaderschap: artikel 330, §§3 en 4. 206

Supra nr. 91-98. 207

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 98. 208

E. IGNOVSKA en G.VERSCHELDEN, “Het verbod tot vaststelling van de bloedschennige afstamming doorbroken” (noot onder GwH 9 augustus 2012), TJK 2015, (69) 77, nr. 11; P. SENAEVE, “Ontwikkelingen in het afstammingsrecht (2011-2013)” in P. SENAEVE, J. DU MONGH, C. DECLERCK, V. ALLAERTS en I. BOONE (eds.), Themis 85 – Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2014, (1) 34, nr. 80; G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 98; G.VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht”, TJK 2005, (168) 179-180, nr. 33. 209

F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 351, nr. 553.

Page 58: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

44

door de vordering van nietigverklaring. Ten tweede is de toetsing telken male ondergeschikt aan de

biologische werkelijkheid. De rechtbank kan vervolgens wettelijk gezien enkel toetsen aan het belang

van het kind indien het kind ouder is dan één jaar op het ogenblik van de gedinginleiding.210 Het

opportuniteitsoordeel is ten slotte een marginale toetsing. De rechtbank gaat enkel na of er een

“kennelijke” strijdigheid is met de belangen van het kind.211

114. Het Grondwettelijk Hof heeft deze beperkte en incoherente rol van het belang van het kind

willen aanpakken. Het Hof heeft zelf het afstammingsrecht trachten te hervormen aan de hand van

een reeks arresten. Bij erkenning en onderzoek naar vaderschap op grond van artikel 318, §5 BW

moet er ook worden getoetst aan het belang van het kind jonger dan één jaar. Het belang van het

kind moet bij de erkenning en het gerechtelijk onderzoek ten volle worden getoetst.212 Ook dient er

voor een grondwetsconforme interpretatie een toetsing van het belang van het kind te worden

uitgevoerd bij onderzoek naar vaderschap uit een incestueuze relatie.

Deze jurisprudentiële uitbreidingen doen echter nieuwe discriminaties en onduidelijkheden

ontstaan. Zo werd de leeftijdsbeperking van één jaar bij de erkenning algemeen buiten spel gezet,

terwijl bij het gerechtelijk onderzoek het leeftijdscriterium enkel bij het onderzoek van vaderschap in

kader van een 2-in-1 vordering is uitgeschakeld.213 Ook is de toetsing van het belang van het

incestueus kind enkel vastgesteld bij het onderzoek van vaderschap. De verboden bij de andere

vestigingen van afstamming blijven onverminderd gelden.214

Ten slotte blijft het onduidelijk welke invulling moet worden gegeven aan het belang van het kind. In

de parlementaire voorbereiding werd er gewezen op mogelijke ontzetting van ouderlijk gezag of

gevaar voor het kind. In de rechtsleer en lagere rechtspraak wordt dit echter niet gevolgd. Het

Grondwettelijk Hof oordeelt dat er een volle toetsing moet zijn, maar de onduidelijkheid blijft hoe dit

moet worden ingevuld.

210

F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 350, nr. 552. 211

G. VERSCHELDEN, Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 27, nr. 53. 212

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 98. 213

G. VERSCHELDEN, “Overzicht van rechtspraak. Afstamming (2012-2015)”, T.Fam. 2015, (171) 179, nr. 30; G. VERSCHELDEN, “Deel I. De hervorming van het afstammingsrecht door het Grondwettelijk Hof” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag en contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (1) 30, nr. 40. 214

E. IGNOVSKA en G. VERSCHELDEN, “Het verbod tot vaststelling van de bloedschennige afstamming doorbroken”(noot onder GwH 9 augustus 2012), TJK 2015, (69) 75, nr. 9; G. VERSCHELDEN, “Deel I. De hervorming van het afstammingsrecht door het Grondwettelijk Hof” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag en contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (1) 27, nr. 34; T. WUYTS, “Het verbod tot vaststelling van een afstammingsband ingeval daaruit incest blijkt strijdig bevonden met het gelijkheidsbeginsel” (noot onder GwH 9 augustus 2012), T.Fam. 2012, (221) 225-226, nr. 9-10.

Page 59: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

45

TITEL 3. ADOPTIE

115. Het belang van het kind speelt, in tegenstelling tot bij afstammingsrecht, een primordiale rol

bij de totstandkoming van de adoptie. Het vormt de grondgedachte zowel bij intern als interlandelijk

adoptierecht. Aangezien deze bespreking gericht is op het Belgisch familierecht, zal er enkel worden

ingegaan op het interne recht.

116. In herinnering kan nog worden gebracht dat artikel 21 IVRK uitdrukkelijk bepaalt dat bij

adoptie het belang van het kind de eerste overweging is. In tegenstelling tot artikel 3 IVRK kent dit

artikel wel rechtstreekse werking.215

Hoofdstuk 1. De grondvoorwaarden tot adoptie

Afdeling 1. Het hoger belang van het kind en de eerbied voor diens fundamentele rechten op grond

van het internationaal recht

§1. Toepassingsgebied

117. De primordiale rol van het belang van het kind binnen het interne adoptierecht blijkt uit

artikel 344-1 BW. Voor de totstandkoming van de interne adoptie dienen algemene grondvereisten

te worden voldaan, vervat in artikel 344-1 BW. Deze instellingsvoorwaarden zijn onveranderlijk van

toepassing op elke interne adoptie. Eén van deze grondvoorwaarden is het hoger belang van het

kind. Elke adoptie die betrekking heeft op een minderjarige kan slechts plaatsvinden “in het hoger

belang van dat kind en met eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van

internationaal recht toekomen”.216

118. Het criterium vond zijn oorsprong in het Haags Adoptieverdrag, maar werd ook noodzakelijk

geacht voor de interne adoptie.217 Het Haags Adoptieverdrag gaat uit van het principe van

subsidiariteit.218 Een adoptie is subsidiair ten opzichte van het behoud van het kind in zijn milieu van

herkomst. Pas wanneer dit behoud blijvend afbreuk doet aan het hoger belang van het kind, kan

adoptie plaatsvinden. Het criterium van het hoger belang moet vrijwaren dat een adoptie van een

minderjarige gerechtvaardigd is door het hoger belang van het kind, niet door de kinderwens van de

volwassenen.219

215

Cass. 4 november 1993, Arr. Cass. 1993, 919 216

I. MARTENS, “Hervorming van intern en interlandelijk adoptierecht”, NJW 2006, (338) 338-339, nr. 9-10. 217

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 292, nr. 541. 218

Art. 4 b Haags Adoptieverdrag. 219

C. CASTELEIN, “Commentaar bij artikel 344-1 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2007, afl. 55, (1) 6 en 8, nr. 9 en 12.

Page 60: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

46

§2. Aard van de toetsing

119. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de begrippen van hoger belang en

fundamentele rechten op basis van internationaal recht in onderlinge samenhang moeten worden

gelezen. Een verwijzing naar het hoger belang voor het kind is op zich niet voldoende. De invulling

van het begrip zou teveel gaan verschillen van persoon tot persoon en van rechter tot rechter. Het

hoger belang van het kind kan het best invulling krijgen door de benadering vanuit de fundamentele

rechten die het heeft op grond van het internationaal recht, en dan in het bijzonder het IVRK en het

Haags Adoptieverdrag.220

Meer specifiek is het gericht op het bovenvermelde subsidiariteitsbeginsel, vervat in onder andere

artikel 4, b Haags Adoptieverdrag en artikel 21, B. IVRK. De adoptie van een kind kan, als maatregel

van de jeugdbescherming, slechts plaatsvinden indien vaststaat dat er op termijn geen afdoende

opvangmogelijkheden meer bestaan binnen het familiaal milieu van het kind. Bij de beoordeling van

het hoger belang van het kind zal de rechter zowel oog hebben voor het verbreken van de

oorspronkelijke gezinsbanden, als het terechtkomen in een nieuwe familiale omgeving.221

120. Gelet op de invulling aan de hand van de internationale rechten en het

subsidiariteitsbeginsel, is het rechterlijke opportuniteitsoordeel positief en vol. Het kind dient een

wezenlijk voordeel te hebben met de vaststelling van de adoptie.222 Wanneer alsnog een opvang in

eigen omgeving mogelijk is, zal de adoptie niet worden toegekend. Het kind moet na de adoptie in

een betere situatie terechtkomen.223

121. Daar de toetsing vrij ruim is, houdt de rechter bij de invulling van het begrip zowel een

moreel als een materieel belang in aanmerking. Het moreel belang betreft onder andere de

opvoeding en affectie. Het materieel belang bestaat uit de huisvesting, het onderhoud, maar ook het

erfrecht.224

220

Wetsontwerp tot hervorming van adoptie, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1366-001 en 1367-001, 19. 221

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 229, nr. 541; P. SENAEVE, Compendium van het Personen- en Familierecht, Leuven, Acco, 2008, 310, nr. 835; I. MARTENS, “Hervorming van intern en interlandelijk adoptierecht”, NJW 2006, (338) 339, nr. 10; F. SWENNEN, “Het nieuwe interne adoptierecht: Horresco referens”, RW 2003-04, (441) 442, nr. 8. 222

P. SENAEVE, “Het belang van het kind in het Belgische familierecht” in X (ed.), Met het oog op het belang van het kind. Opstellen aangeboden aan Professor mr. Madzy Rood-de Boer ter gelegenheid van haar emiraat, Deventer, Kluwer, 1988, (119) 125, nr. 9. 223

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 235, nr. 297. 224

J. GERLO, Handboek voor familierecht, I, Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2003, 134, nr. 296.

Page 61: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

47

Een voorbeeld waarbij de rechtbank soms beslist tot strijdigheid met het hoger belang van het kind,

is adoptie in het kader van commercieel draagmoederschap.225 Het principe dat een kind in elk geval

buiten de handel moet blijven, is van interne en internationale openbare orde.226 De adoptie is

zodoende strijdig met het hoger belang en de fundamentele rechten van het belang van het kind.

122. Het hoger belang van het kind is niet het enige dat in rekening wordt gebracht. Het voordeel

van de geadopteerde zal worden afgewogen ten aanzien van het nadeel van de andere betrokken

personen. De rechter dient op grond van artikel 1231-13, eerste lid Ger.W. alle wettige belangen

verrekenen bij de beslissing de adoptie al dan niet uit te spreken. De rechter zal niet enkel rekening

houden met het hoger belang van het geadopteerde kind, maar ook met alle andere wettige

belangen.227 De rechter moet nagaan of het nadeel dat de betrokken personen ondervinden bij de

adoptie, opwegen tegen het voordeel dat de adoptandus en de adoptant erbij bekomen.228 Dit zijn

bijvoorbeeld de belangen van de oorspronkelijke ouder met wie de afstammingsbanden worden

doorgeknipt of de belangen van de oorspronkelijke kinderen van de adoptant.229

Afdeling 2. Vereisten inzake burgerlijke staat

123. Bij een tweepersoonsadoptie gelden bepaalde voorwaarden betreffende de burgerlijke staat.

Men dient ofwel gehuwd te zijn, ofwel samenwonend in de zin van artikel 343, §1, b) BW. Hieronder

vallen vooreerst de wettelijke samenwonenden. De feitelijke samenwonenden kunnen eveneens

adopteren, mits ze aan bijkomende voorwaarden voldoet. Op het moment van het indienen van het

verzoekschrift moet het koppel reeds 3 jaar op permanente en affectieve wijze samenwonen. Met

deze vereiste heeft de wetgever willen verzekeren dat de geadopteerde in een stabiel milieu

terechtkomt.

124. Bij eenpersoonsadoptie zijn er in principe geen voorwaarden inzake de burgerlijke staat. Bij

een adoptie door de feitelijk samenwonende partner worden echter, naar de geest van de wet,

dezelfde vereisten inzake de duurzaamheid van de relatie gesteld zoals voor de

tweepersoonsadoptie. Bij een adoptie van het kind van de ouder waarmee men feitelijk samenleeft,

moet eveneens worden voldaan aan de opgenomen definitie van samenwonenden vervat in artikel

343, §1, b) BW. Om te kunnen adopteren moet de aspirant-adoptant op het moment van het verzoek

minstens 3 jaar permanent en op affectieve wijze met de partner samenleven.

225

Gent (15de

kamer) 30 april 2012, TBBR 2012, 372, noot G. VERSCHELDEN en T.Fam 2013, 140, noot L. PLUYM. 226

Gent (15de

kamer) 30 april 2012, TBBR 2012, (372) 373, noot G. VERSCHELDEN en T.Fam. 2013, (140) 141, noot L. PLUYM. 227

Y.-H. LELEU, Droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2005, 556, nr. 702. 228

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 231, nr. 542. 229

F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 293, nr. 486.

Page 62: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

48

125. Het Grondwettelijk Hof heeft met twee arresten gesteld dat het toepassen van de vereiste bij

de eenpersoonsadoptie niet bestaanbaar is met het principe dat het belang van het kind de eerste

overweging dient uit te maken.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde in een arrest van 12 juli 2012 dat artikel 343, §1, b) BW artikel

22bis Gw., in samenhang gelezen met artikel 21 IVRK, schendt in zover het artikel de volle adoptie

van een minderjarig kind door een voormalige partner van een biologische of adoptieve ouder niet

toelaat ingeval de partijen niet meer samenwonen op het ogenblik van het neerleggen van het

verzoekschrift, gelet op bepaalde omstandigheden. 230 Met een arrest van 25 juni 2015 werd

hetzelfde geoordeeld inzake de gewone adoptie.231

In beide gevallen stelde het Grondwettelijk Hof vast dat de voorwaarde van de duurzame relatie

wordt verantwoord door het belang van het geadopteerde kind, dat al uit zijn omgeving is

weggehaald, en waarvoor moet worden verzekerd dat hij in een stabiel milieu terechtkomt. De

vereiste belemmert echter situaties waarbij de adoptie juist wel zou bijdragen tot de stabiliteit van

het kind. Dit is niet in het belang van het kind. 232

126. Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat het belang van het kind dient te primeren, boven de

wettelijk gestelde vereisten. Het dictum en de beoordeling zijn echter in beide gevallen beperkt tot

de specifieke situatie voorhanden.233 Enkel bij situaties met een volledig identiek feitenrelaas kan de

uitspraak naar analogie worden toegepast. Voor het overige moet de wet worden toegepast, enkel

een nieuwe prejudiciële vraag kan soelaas bieden. Het hoeft geen uitleg dat hierdoor opnieuw grote

verschillen in behandeling ontstaan.234

Afdeling 3. Toestemmingsvereisten

127. Opdat de adoptie tot stand kan komen, moeten toestemmingsvereisten worden voldaan.

Wanneer een minderjarige adoptandus nog een juridische ouder heeft, dient deze zijn of haar

toestemming te geven tot de adoptie krachtens artikel 348-3 BW.235

128. De oorspronkelijke ouder heeft in principe een vetorecht. Wanneer de moeder of de vader

van een minderjarige weigert toe te stemmen tot de adoptie van de minderjarige, kan de adoptie

niet worden verder gezet. Hierop bestaat één uitzondering, vervat in artikel 348-3 BW. De adoptie

230

GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. 2013, 165, noot M. BUNKENS. 231

GwH 25 juni 2015, nr. 94/2015. 232

GwH 25 juni 2015, nr. 94/2015, overw. B.9.; GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. 2013, (165) 169, overw. B.12., noot M. BUNKENS. 233

GwH 25 juni 2015, nr. 94/2015, GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. 2013, (165) 169, overw. B.12., noot M. BUNKENS. 234

M. BUNKENS, “Adoptie door “ex-meemoeders”: zegen of bron van onduidelijkheid?” (noot onder GwH 12 juli 2012), T.Fam. 2013, (170) 174, nr. 11. 235

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 231, 237, nr. 563.

Page 63: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

49

wordt niet verhinderd door de toestemmingsweigering wanneer uit grondig maatschappelijk

onderzoek blijkt dat de persoon zich niet meer om het kind heeft bekommerd of de gezondheid, de

veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar heeft gebracht.236

129. De toestemmingsvereiste kan in bepaalde situaties nefast werken. De oorspronkelijke ouder,

veelal ten gevolge van een relatiebreuk, kan plots weigeren alsnog de toestemming tot adoptie te

geven. Deze toestemmingsweigering verhindert veelal de adoptie, daar deze situatie niet onder de

uitzondering valt waarbij de toestemmingsweigering terzijde kan worden geschoven.

130. Het Grondwettelijk Hof heeft met een arrest van 12 juli 2012 deze problematiek aan de kaak

gesteld.237 Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de artikelen 348-3 en 348-11 BW ongrondwettig

zijn, aangezien de rechter enkel geen rekening kan houden met de weigering van de moeder tot

toestemming in de volle adoptie, in het geval waarin zij zich niet meer om het kind heeft bekommerd

of wanneer de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in het gedrang is gebracht.238

In een arrest van 25 juni 2015 werd hetzelfde beslist bij een gewone adoptie.239

Het Hof oordeelde dat het mogelijk belang van het kind om het voordeel van een dubbele juridische

afstammingsband te genieten, het in het beginsel haalt op het recht van de moeder om te weigeren

toe te stemmen in de adoptie. Het is strijdig met onder andere artikel 22bis Gw. dat de rechter geen

enkele mogelijkheid wordt gegeven rekening te houden met het belang van het kind om het

onverantwoorde karakter te beoordelen van de weigering tot het verlenen van toestemming. 240

131. In het dictum heeft het Grondwettelijk Hof niet herhaald dat de rechter de mogelijkheid tot

toetsing aan het belang van het kind moet verkrijgen. Het Hof beperkt zijn dictum daarentegen tot

specifieke omstandigheden. Enkel bij identieke zaken kan het arrest gevolgen met zich meebrengen.

Voor de overige situaties blijft de wet gelden en kan enkel een nieuwe prejudiciële vraag worden

gesteld.

Hoofdstuk 2. De gevolgen van adoptie

Afdeling 1. De stiefouderadoptie

132. Bij een gewone eenpersoonsadoptie wordt het ouderlijk gezag overgedragen aan de

adoptant. Bij de volle adoptie houdt het kind volledig op met te behoren tot het oorspronkelijk gezin.

236

I. MARTENS, “Hervorming van intern en interlandelijk adoptierecht”, NJW 2006, (338) 345, nr. 25. 237

GwH 12 juli 2012, nr. 93/2012, T.Fam. 2013, 154, noot M. GOEGEBUER. 238

GwH 12 juli 2012, nr. 93/2012, T.Fam. 2013, (154) 158, overw. B.17, noot M. GOEGEBUER. 239

GwH 25 juni 2015, nr. 94/2015. 240

GwH 25 juni 2015, nr. 94/2015, overw. B.23.; GwH 12 juli 2012, nr. 93/2012, T.Fam. 2013, (154) 157-158, overw. B.14, noot M. GOEGEBUER; M. GOEGEBUER, “Nee moeder of meemoeder? De lesbische meemoeder versus een onverantwoorde adoptieweigering door de oorspronkelijke ouder”(noot onder GwH 12 juli 2012), T.Fam. 2013, (158) 158, nr. 2 en 3.

Page 64: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

50

133. Wanneer het kind van een partner wordt geadopteerd, zijn deze gevolgen natuurlijk niet

wenselijk. Om deze reden wordt voorzien in een uitzondering voor de stiefouderadoptie. Deze

uitzondering is voor gewone adoptie op grond van artikel 353-9 BW, bij volle adoptie op grond van

artikel 356-1, derde lid BW. Om onder de uitzondering te vallen moet men opnieuw voldoen aan de

voorwaarden van burgerlijke staat. Ofwel is men gehuwd met de ouder, ofwel samenwonend.

Opnieuw gelden de voorwaarden vervat in artikel 343, §1, b) BW.

134. Zoals reeds vermeld, heeft het Grondwettelijk Hof in een arrest van 12 juli 2012 en 25 juni

2015 geoordeeld dat artikel 343, §1, b) BW onverenigbaar is met artikel 22bis Gw. en artikel 21 IVRK,

daar ze bepaalde situaties van adoptie verhindert. In het arrest van 12 juli 2012 aangaande de volle

adoptie heeft het Hof in het verlengde hiervan eveneens geoordeeld dat artikel 356-1 BW

onverenigbaar met artikel 22bis Gw., aangezien de artikelen niet toelaten dat het adoptieve kind bij

een adoptie door de niet-samenwonende partner blijft behoren tot de oorspronkelijke familie.241 Het

Hof oordeelde dat indien de volle adoptie wel zou worden toegestaan, het alsnog onwenselijke

gevolgen zou hebben. Aangezien er geen samenwoning is in de zin van artikel 343, §1, b) BW, valt

men niet onder de uitzondering voor stiefouderadoptie in artikel 356-1 BW. De adoptie zou ertoe

leiden dat de kinderen zouden ophouden te behoren tot hun oorspronkelijke familie. Dit is opnieuw

niet verenigbaar met het belang van het kind.242

135. De draagwijdte van het arrest is beperkt.243 Enkel bij situaties met een volledig identiek

feitenrelaas kan het arrest naar analogie worden toegepast.244 Bovendien geldt deze uitspraak enkel

voor de stiefouderadoptie bij volle adoptie, niet de gewone adoptie.

Afdeling 2. Gebrek aan overeenstemming aangaande de naam bij gewone adoptie

§1. Toepassingsgebied

136. Bij de gevolgen van de gewone adoptie wordt de lege lata bij de uitzonderlijke situatie van

gebrek aan overeenstemming over de familienaamswijziging van de geadopteerde een toetsing aan

het belang van het kind voorzien. De familienaam van de geadopteerde kan verschillende wijzigingen

ondergaan ten gevolge van de gewone adoptie.245 Artikel 353-5 BW bepaalt dat de geadopteerde

vanaf een leeftijd vanaf 12 jaar zelf dient toe te stemmen in zijn naamswijziging. Daarnaast is bij een

minderjarige de toestemming vereist van de ouders of de voogd. Bij gebreke aan overeenstemming

241

GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. 2013, (165) 170, overw. B.14., noot M. BUNKENS; M. BUNKENS, “Adoptie door “ex-meemoeders”: zegen of bron van onduidelijkheid?” (noot onder GwH 12 juli 2012), T.Fam. 2013, (170) 170, nr. 1. 242

GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. 2013, (165) 167-168, overw. B.4., noot M. BUNKENS. 243

GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. 2013, (165) 167-168, overw. B.4., noot M. BUNKENS. 244

M. BUNKENS, “Adoptie door “ex-meemoeders”: zegen of bron van onduidelijkheid?” (noot onder GwH 12 juli 2012), T.Fam. 2013, (170) 174, nr. 11. 245

Art. 353-1 tot 353-3 BW.

Page 65: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

51

bepaalt artikel 353-5, tweede lid BW dat de rechtbank in het hoger belang van het kind en met

eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomt, zal

beslissen.246

§2. Aard van de toetsing

137. De toetsing aan het hoger belang van het kind wordt samen vermeld met de fundamentele

rechten die het kind op grond van het internationaal recht toekomt. Het belang van het kind dient

opnieuw via deze optiek te worden vervuld.

138. Het rechterlijke opportuniteitsoordeel is op positieve wijze geformuleerd. De rechter dient

niet louter na te gaan of de naamsverandering nadelen met zich meebrengt voor de minderjarige. De

toetsing betreft een positieve, volle toetsing.

139. Wel is het vanzelfsprekend dat hier een minder verregaande toets wordt bedoeld dan bij de

eerdere grondvoorwaarde. De adoptie werd reeds toegekend, hier gaat het over een specifiek

dispuut aangaande de wijziging van de familienaam.

Hoofdstuk 3. Conclusie

140. Kijkend naar de grondvereiste van het hoger belang van het kind, mag het duidelijk zijn dat

het belang van het kind een primordiale rol speelt bij de totstandkoming van de adoptie. Niettemin

lijken hiermee niet alle problemen te zijn opgelost. Al is het belang een preliminaire voorwaarde,

toch lijkt het belang volgens de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof onvoldoende in rekening te

worden gebracht bij zowel de toestemmingsvereisten als de vereisten inzake de burgerlijke staat. De

arresten van het Grondwettelijk Hof hebben echter een zeer beperkte draagwijdte, waardoor ze net

zoals bij het afstammingsrecht geen echte oplossingen bieden, maar daarentegen verdere

incoherenties en onzekerheden creëren.

TITEL 4. OUDERLIJK GEZAG

141. Het ouderlijk gezag is de tak van het familierecht waar de toetsing aan het belang van het

kind het sterkst is doorgedrongen.

Hoofdstuk 1. De catch-all bepaling

Afdeling 1. Toepassingsgebied

142. Artikel 387bis BW vormt een weerspiegeling van de centrale rol van het belang van het kind

bij het ouderlijk gezag. Het artikel bepaalt dat in alle gevallen, onverminderd de artikelen 584 en

246

I. MARTENS, “Hervorming van intern en interlandelijk adoptierecht”, NJW 2006, (338) 350, nr. 64.

Page 66: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

52

1280 Ger.W., de familierechtbank op verzoek van één of van beide ouders of van de procureur des

Konings alle beschikkingen met betrekking tot het ouderlijk gezag “in het belang van het kind” kan

opleggen of wijzigen. 247

143. Vooreerst bevat het artikel de principiële bevoegdheid voor de familierechtbank inzake het

ouderlijk gezag. De familierechtbank is in principe de enige bevoegde rechtbank in zaken van

aangaande het ouderlijk gezag en het omgangsrecht. Dit betreft zowel het omgangsrecht van de

ouders als van de grootouders en derden.248

144. Artikel 387bis BW bevat een tweede belangrijk principe. Elke beslissing die de

familierechtbank neemt inzake het ouderlijk gezag moet in het belang van het kind zijn. De rechter

moet telkens het belang van het kind vooropstellen.249 Artikel 387bis BW vormt aldus een catch-all

bepaling of een containerbepaling voor de toetsing aan het belang van het kind binnen het ouderlijk

gezag. Het is de lex generalis. De specifieke bepalingen van toepassing kunnen het rechterlijke

opportuniteitsoordeel vervolgens verder regelen.

Zo kan de rechter op grond van artikel 387ter BW als maatregel tegen de miskenning van de

rechterlijke beslissing een nieuwe beslissing nemen, mits de maatregel het belang van het kind

dient.250 Deze vereiste wordt niet uitdrukkelijk vermeld in artikel 387ter BW, maar volgt uit artikel

387bis BW. Wanneer de rechter een beslissing neemt inzake de verblijfsregeling dient hij sowieso

rekening te houden met het belang van het kind op grond van artikel 387bis BW. Artikel 374, §2,

laatste lid BW bepaalt dan meer specifiek dat naast het belang van het kind, ook het belang van de

ouders speelt.251

145. Het Hof van Cassatie trok deze overkoepelende functie in een recent arrest echter zeer ver.

Het Hof oordeelde dat op grond van artikel 387bis BW het belang van het kind ook het enige

criterium is bij een wijziging van een familierechtelijke overeenkomst na echtscheiding door

onderlinge toestemming, ongeacht de specifieke toepasselijke bepalingen.252 Artikel 1288, tweede lid

Ger.W. vereist namelijk specifieke voorwaarden opdat een wijziging van de regeling inzake het

ouderlijk gezag kan worden gevraagd. Dit vormt in principe de lex specialis op artikel 387bis BW, de

lex generalis. Het Hof van Cassatie past echter niet het principe van lex specialis derogat legi generali

247

A. DE STERCK, “Commentaar bij artikel 387bis BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2015, afl. 78, 3, nr. 5. 248

A. DE STERCK, “Commentaar bij artikel 387bis BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2015, afl. 78, 7, nr. 12. 249

M. DE POTTER DE TEN BROECK, “De Belgische wetgever en de imprevisieleer”, RW 2015-16, (843) 851, nr. 23. 250

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 393, nr. 893. 251

Rb. Brugge (19de

kamer) 17 december 2014, RW 2015-16, (996) 997. 252

Cass. 28 juni 2012, AR C.11.0069.N, RW 2013-14, 174, T.Fam. 2013, 124, noot B. VAN HEK en TJK 2012, 337, noot R. VASSEUR.

Page 67: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

53

toe. De rollen worden daarentegen omgedraaid. Artikel 387bis BW stelde de meer specifieke

voorwaarden buitenspel.253

Afdeling 2. Aard van de toetsing

146. Het rechterlijk opportuniteitsoordeel is vol en positief.254 De rechtbank neemt de beslissing

indien het “in het belang van het kind” is. Natuurlijk kan deze toetsing verder geconcretiseerd

worden in de specifieke bepalingen voorhanden.

Hoofdstuk 2. Het ouderlijk gezag

Afdeling 1. De regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag

§1. Toepassingsgebied

147. Het ouderlijk gezag is een geheel van rechten die de ouders ten aanzien van de persoon en

de goederen van de minderjarige kinderen kunnen laten gelden. De ouders bezitten de

bevoegdheden teneinde hun verplichtingen waartoe ouders gehouden zijn, te kunnen vervullen.255

148. Binnen het Belgisch familierecht geldt voor de uitoefening van het ouderlijk gezag het

principe van gezagsco-ouderschap.256 Indien de ouders samenleven, oefenen zij vanzelfsprekend het

gezag over een minderjarig kind gezamenlijk uit.257 Ook wanneer de ouders niet samenleven, is het

uitgangspunt een gezamenlijke uitoefening.258

149. Bij ouders die niet samenleven, kan de rechter wel een uitzondering inlassen op het principe

van gezamenlijke uitoefening. Overeenkomstig artikel 374, §1, tweede lid BW kan de rechter de

exclusieve uitoefening van het ouderlijk gezag in twee situaties toekennen aan één ouder.

Vooreerst kan de rechter tot dergelijke beslissing komen bij gebreke aan overeenstemming tussen de

ouders over de belangrijkst geachte aspecten van de opvoeding. De wetgever geeft hierbij een niet-

limitatieve opsomming als voorbeeld, zoals de organisatie van de huisvesting van het kind, de

253

Supra nr. 70; Infra nr. 223. 254

Brussel (3de

kamer) 15 januari 2015, T.Fam. 2016, (9) 11, overw. 8, noot L. VAN DEUN; A. DE STERCK, “Commentaar bij artikel 387bis BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2015, afl. 78, 3, nr. 5. 255

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 303, nr. 707-708. 256

S. AUDOORE, “Overzicht van rechtspraak (2003-2011) – De uitoefening van het ouderlijk gezag”, T.Fam. 2012, (55) 55, nr. 1. 257

Artikel 373, eerste lid BW. 258

Artikel 374, §1, eerste lid BW.

Page 68: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

54

belangrijke beslissingen betreffende de gezondheid, zijn opvoeding, opleiding, ontspanning of

beslissingen betreffende de godsdienstige en levensbeschouwelijke keuzes.259

Anderzijds kan de rechter tot exclusieve uitoefening van het ouderlijk gezag beslissen wanneer er wel

een overeenstemming is tussen de ouders, maar deze strijdig lijkt met het belang van het kind.260

150. Bij een akkoord kan de rechter aldus de gezamenlijke uitoefening weigeren wegens

strijdigheid met het belang van het kind. Het akkoord kan namelijk ingegeven zijn door andere

motieven dan het belang van het kind. Het akkoord kan zo het gevolg zijn van druk en chantage door

de ene ouder ten aanzien van de andere. De rechter kan dit pseudo-akkoord in dergelijke situatie

doorbreken en de uitsluitende gezagsuitoefening toekennen aan één van de ouders.261

151. Wanneer er geen akkoord is, wordt eveneens aan het belang van het kind getoetst, ook al

wordt hierin niet uitdrukkelijk voorzien in artikel 374, §1, tweede lid BW. De rechter is niet verplicht

om de exclusieve uitoefening toe te kennen bij gebrek tot overeenstemming. De rechter heeft een

appreciatiemarge. Op grond van artikel 387bis BW wordt deze marge ingevuld door een toets aan

het belang van het kind. Bovendien is het vrij evident dat een beslissing met dergelijke invloed op het

leven van het kind, in zijn belang wordt genomen.262

§2. Aard van de toetsing

152. Het rechterlijk opportuniteitsoordeel over het akkoord betreft een marginaal

toetsingsrecht.263 Om te besluiten tot een exclusieve uitoefening dient het belang van het kind

ernstig in het gedrang komen.

De familiale autonomie staat namelijk voorop. De ouders worden geacht het best te kunnen

oordelen over de verschillende aspecten van de opvoeding van hun kind. Er moet worden uitgegaan

van het vermoeden dat wanneer de twee ouders tot een overeenstemming komen, zij dit doen in het

belang van het kind. Enkel wanneer het akkoord kennelijk strijdig is met het belang van het kind, kan

worden besloten tot exclusieve uitoefening van het ouderlijk gezag.264

259

P. SENAEVE, Compendium van het Personen- en het familierecht. Boekdeel 2: familierecht, Leuven, Acco, 2006, 142, nr. 1096; P. SENAEVE, “Deel I. Algemene beschouwingen rond de wet van 13 april 1995” in P. SENAEVE (ed.), Co-ouderschap en omgangsrecht, Antwerpen, MAKLU Uitgevers, 1995, (23) 41, nr. 50. 260

S. AUDOORE, “Overzicht van rechtspraak (2003-2011) – De uitoefening van het ouderlijk gezag”, T.Fam. 2012, (55) 60, nr. 22. 261

P. SENAEVE, Compendium van het Personen- en het familierecht. Boekdeel 2: familierecht, Leuven, Acco, 2006, 143, nr. 1098. 262

T. VERCRUYSSE, “Commentaar bij art. 374 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2014, afl. 76, 19, nr. 29. 263

P. SENAEVE, Compendium van het Personen- en het familierecht. Boekdeel 2: familierecht, Leuven, Acco, 2006, 143, nr. 1098. 264

B. POELEMANS, “Deel II. De nieuwe regeling van het ouderlijk gezag” in P. SENAEVE (ed.), Co-ouderschap en omgangsrecht, Antwerpen, MAKLU Uitgevers, 1995, (67) 102-103, nr. 164.

Page 69: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

55

153. De impliciete toetsing aan het belang van het kind bij een conflict tussen de ouders is

daarentegen positief en vol.

Deze ruime beoordelingsvrijheid wordt soms bekritiseerd. De rechter zou enkel moeten nagaan of de

gezamenlijke uitoefening het kind een ernstig nadeel of gevaar oplevert.265 In de rechtspraak stellen

de rechters zich echter vrij terughoudend op. Gezamenlijke uitoefening is het uitgangspunt. De

rechter gaat na of het belang van het kind gediend is met de gezamenlijke uitoefening van het

ouderlijk gezag, niettegenstaande het bestaande conflict tussen de ouders.266 Gebrek aan overleg of

communicatie op zich leidt doorgaans niet tot exclusieve uitoefening. In de plaats daarvan worden

de ouders veelal aangespoord beter te communiceren in het belang van het kind.267 Bovendien

oordeelt de rechter enkel over het huidige belang van het kind, latere wijzigingen kunnen altijd

worden gevorderd op grond van artikel 387bis BW.

154. Het belang van het kind kan binnen het ouderlijk gezag worden gedefinieerd als het geheel

van elementen die een harmonieuze ontwikkeling van het kind naar de volwassenheid moeten

stimuleren. De maatstaven betreffen onder andere elementen als stabiliteit, continuïteit,

ontwikkeling en opvoeding.

Er werd reeds besloten tot exclusieve uitoefening door de moeder, gelet op de psychische

problemen van de vader en het conflict inzake het secundair verblijf.268 Bij een geschil betreffende de

levensbeschouwelijke opvattingen oordeelde de rechter dat de totaal andere leefwerelden

aanleiding zouden geven tot eindeloze discussies en dit niet in het belang van het kind is, waardoor

tot exclusieve uitoefening moet worden besloten.269 Ook werd tot exclusieve gezagsuitoefening

besloten vanwege de extreme geloofsbelijdenis van de moeder, aangezien het geloof het belang van

het kind kon belemmeren.270

Een jeugdrechtbank te Brugge sprak zich zelfs uitdrukkelijk uit over de invulling van het belang van

het kind. De rechtbank oordeelde in een zaak aangaande levensbeschouwelijke opvattingen dat het

265

S. AUDOORE, “Overzicht van rechtspraak (2003-2011) – De uitoefening van het ouderlijk gezag”, T.Fam. 2012, (55) 63-64, nr. 31 en 35. 266

P. SENAEVE, Compendium van het Personen- en het familierecht. Boekdeel 2: familierecht, Leuven, Acco, 2006, 143, nr. 1097. 267

T. VERCRUYSSE, “Commentaar bij art. 374 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2014, afl. 76, 9, nr. 14. 268

Jeugdrb. Brussel 30 maart 2009, nr. 423/2008/19C. 269

Vred. Zomergem 20 oktober 2005, RW 2007-08, 42. 270

Gent (11de

kamer) 13 februari 2003, TJK 2003, 176, noot G. VERSCHELDEN; G. VERSCHELDEN, “Moeder verliest ouderlijk gezag omdat ze kinderen geloofsovertuiging opdringt”, Juristenkrant 2003, afl. 69, (1) 13.

Page 70: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

56

belang van het kind diende te worden ingevuld aan de hand van 2 criteria: de socialisering van het

kind en de continuïteit van de opvoeding.271

Afdeling 2. De huisvestingsregeling

§1. Toepassingsgebied

155. Indien de ouders niet samenleven en het basissysteem van de gezamenlijke uitoefening van

het ouderlijk gezag van toepassing is, werken de ouders een regeling uit omtrent de organisatie van

de huisvesting van het kind.272

156. De wetgever vertrekt opnieuw vanuit het idee dat de ouders het best geplaatst zijn om het

belang van hun kind te beoordelen. Om deze reden dient de rechter in principe voorrang te geven

aan de oplossing voor het verblijf dat door de ouders zelf is uitgewerkt. Overeenkomstig artikel 374,

§2, eerste lid BW zal de rechter het akkoord van de ouders homologeren, tenzij het akkoord kennelijk

strijdig is met het belang van het kind.273

Er dient te worden opgemerkt dat de ouders bovendien vrij zijn een homologatie te vragen. De

verplichting tot homologatie bestaat enkel bij de overeenkomst inzake de minderjarige kinderen ten

gevolge van de echtscheiding door onderlinge toestemming. Het voordeel van de homologatie is wel

dat een uitvoerbare titel wordt verkregen.274

157. Bij gebrek aan akkoord oordeelt de rechtbank over de huisvesting. Wanneer minstens één

van de ouders dit vraagt, zal de rechtbank bij voorrang de mogelijkheid onderzoeken om de

huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen. Het verblijfsco-

ouderschap is de vooropgestelde verblijfsregeling. Ingeval de rechtbank van oordeel is dat de

gelijkmatig verdeelde huisvesting niet de meest passende oplossing is, kan de rechtbank alsnog

beslissen een ongelijk verdeeld verblijf vast te leggen. De rechtbank oordeelt ex artikel 374, §2,

271

Jeugdrb. Brugge 26 januari 2012, TJK 2012, (250) 252, noot R. VASSEUR; R. VASSEUR, “Onenigheid tussen de ouders met betrekking tot de levensbeschouwelijke opvoeding van hun kinderen: potentiële criteria ter nadere invulling van het belang van het kind” (noot onder Jeugdrb. Brugge 26 januari 2012), TJK 2012, (252) 256-257, nr. 4-5. 272

P. SENAEVE, Compendium van het Personen- en het familierecht. Boekdeel 2: familierecht, Leuven, Acco, 2006, 141, nr. 1092. 273

C. VAN ROY, “Verblijfsregeling van kinderen na scheiding van hun ouders en andere gerelateerde topics” in V. ALLAERTS, D. DE WAELE, P.HOFSTRÖSSLER, H. KRUGER, T. VAN DE CALSEYDE, E. VAN DER MUSSELE en C. VAN

ROY (eds.), Het gezin 2.0 Huwelijk, nieuwe samenlevingsvormen en hun juridische implicaties, Antwerpen, Intersentia, 2014, (53) 55, nr. 6. 274

I. MARTENS, “Deel I. Het verblijfsco-ouderschap als prioritair te onderzoeken verblijfsregeling” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Verblijfsco-ouderschap. Uitvoering en sanctionering van verblijfs- en omgangsregelingen. Adoptie door personen van hetzelfde geslacht, Antwerpen, Intersentia, 2007, (3) 8, nr. 27-28.

Page 71: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

57

vierde lid BW in ieder geval rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak en het

belang van de ouders en van het kind.275

§2. Aard van de toetsing

158. Wanneer de ouders zelf tot een verblijfsregeling zijn gekomen, zal de rechter deze marginaal

toetsen aan het belang van het kind. De rechter zal de homologatie weigeren wanneer het akkoord

“kennelijk” strijdig is met de belangen van het kind. De homologatie kan slechts in zeer uitzonderlijke

situaties worden geweigerd.276 Opnieuw worden de ouders geacht het best geplaatst te zijn een

regeling te treffen in het belang van het kind.277

159. Wanneer de rechter zelf de verblijfsregeling dient vast te leggen, is de toetsing breder. De

rechter zal nagaan welke regeling het meeste voordeel oplevert voor het kind.

160. Het belang van het kind is echter niet het uitsluitende criterium. Het wordt afgewogen ten

aanzien van de belangen van de ouders. De wetgever heeft het nagelaten verder te verduidelijken

welke belangen de uiteindelijke voorkeur genieten. Ook in de rechtsleer en rechtspraak is er een

gebrek aan eensgezindheid.278

MARTENS stelt dat het belang van het kind en van de ouders gelijkwaardige criteria zijn.279 SENAEVE

is van oordeel dat alleszins niet kan worden besloten tot de primauteit van het belang van het kind

op grond van artikel 8 EVRM of artikel 3.1 IVRK.280 In andere rechtsleer wordt er dan weer een

voorrang verleend aan het belang van het kind, onder meer met verwijzing naar artikel 9 IVRK.281

275

C. VAN ROY, “Artikel 374, §2, vierde lid BW en het belang van de ouders – Van theorie naar praktijk”, T.Fam. 2015, (72) 72, nr. 3. 276

I. MARTENS, “Deel I. Het verblijfsco-ouderschap als prioritair te onderzoeken verblijfsregeling” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Verblijfsco-ouderschap. Uitvoering en sanctionering van verblijfs- en omgangsregelingen. Adoptie door personen van hetzelfde geslacht, Antwerpen, Intersentia, 2007, (3) 9, nr. 30. 277

C. VAN ROY, “Verblijfsregeling van kinderen na scheiding van hun ouders en andere gerelateerde topics” in V. ALLAERTS, D. DE WAELE, P. HOFSTRÖSSLER, H. KRUGER, T. VAN DE CALSEYDE, E. VAN DER MUSSELE en C. VAN

ROY (eds.), Het gezin 2.0 Huwelijk, nieuwe samenlevingsvormen en hun juridische implicaties, Antwerpen, Intersentia, 2014, (53) 55, nr. 6. 278

C. VAN ROY, “Artikel 374, §2, vierde lid BW en het belang van de ouders – Van theorie naar praktijk”, T.Fam. 2015, (72) 73, nr. 10. 279

I. MARTENS, “Deel I. Het verblijfsco-ouderschap als prioritair te onderzoeken verblijfsregeling” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Verblijfsco-ouderschap. Uitvoering en sanctionering van verblijfs- en omgangsregelingen. Adoptie door personen van hetzelfde geslacht, Antwerpen, Intersentia, 2007, (3) 34, nr. 62. 280

P. SENAEVE en H. VANBOCKRIJCK, “De wet van 18 juli 2006 op het verblijfsco-ouderschap, de blijvende saisine van de rechtbank en de tenuitvoerlegging van de uitspraken aangaande verblijf en omgang”, EJ 2006, (129) 135. 281

C. DECLERCK, “De verblijfsregeling anno 2015”, T.Not. 2015, (491) 499, nr. 15; H. VANBOCKRIJCK, “Deel IV. Twee jaar toepassing van de wet van 18 juli 2006 inzake het verblijfsco-ouderschap en de uitvoering en omgangsregelingen sanctionering van verblijfs- en omgangsregelingen” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G.

Page 72: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

58

Ook in de rechtspraak heerst onenigheid. Het vredegerecht te Kortrijk oordeelde dat bij de

beoordeling van de verblijfsregeling van het kind slechts rekening wordt gehouden met de belangen

van de ouders in zover de belangen van de kinderen hierbij niet worden geschaad. De belangen van

het kind vormen op grond van artikel 3.1 IVRK wel degelijk de eerste overweging.282 Ook de hoven

van beroep te Brussel en Antwerpen volgden deze stelling.283 Toch is er ook rechtspraak waarbij de

belangen dan weer op gelijke hoogte worden geplaatst.284 Los van elke uitdrukkelijk gevolgde stelling

blijkt het belang van het kind wel meer in overweging te worden genomen door de rechtspraak.285

Ten slotte kan worden verwezen naar artikel 1253ter/7, §1, tweede lid, 3° in fine Ger.W. Dit artikel

bepaalt dat een latere wijziging van de verblijfsregeling slechts zal worden ingewilligd voor zover het

de belangen van het kind dient. Er wordt echter geen melding meer gemaakt van de belangen van de

ouders. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de wetgever meer belang hecht aan het belang van

het kind. VAN ROY stelt dat dit moet worden afgedaan als een vergetelheid van de wetgever. De

rechter zal moeten terugkoppelen naar artikel 374, §2, vierde lid BW om zowel het belang van het

kind als de belangen van het kind in overweging te nemen.286

161. De wetgever heeft een vermoeden geïmplementeerd wat het meest de belangen van de

ouders en van de kinderen dient. De prioritair te onderzoeken regeling is het gelijkmatig gedeeld

verblijf. DECLERCK werpt de vraag op of dit werkelijk het belang van het kind dient. Het algemeen

uitgangspunt moet de regeling zijn die op maat is van het kind en weinig conflictrisico creëert tussen

de kinderen. Dit staat niet automatisch gelijk aan het gelijkmatig gedeeld verblijf.287

162. De invulling van het belang van het kind kan hier opnieuw worden gedefinieerd als het

geheel van elementen die een harmonieuze ontwikkeling van het kind naar de volwassenheid moet

stimuleren. Dit wordt geconcretiseerd in enkele maatstaven zoals een laag conflictniveau tussen de

VERSCHELDEN (eds.), Knelpunten echtscheiding, afstamming en verblijfsregelingen, Antwerpen, Intersentia, 2009, (193) 196, nr. 258. 282

Vred. Kortrijk 3 oktober 2006, RW 2007-08, (497) 498. 283

Antwerpen 10 december 2013, nr. 2012/RK/200; Antwerpen 10 december 2013, nr. 2012/RK/226; Brussel 5 september 2013, nr. 2013/JR/28; Antwerpen 31 juli 2013, nr. 2012/RK/30; Antwerpen 31 juli 2013, nr. 2012/RK/154; Antwerpen 6 maart 2013, nr. 2012/RK/57; Antwerpen 4 maart 2013, nr. 2012/JR/220. 284

C. VAN ROY, “Artikel 374, §2, vierde lid BW en het belang van de ouders – Van theorie naar praktijk”, T.Fam. 2015, (72) 79-80, nr. 44 en 46. 285

C. VAN ROY, “Artikel 374, §2, vierde lid BW en het belang van de ouders – Van theorie naar praktijk”, T.Fam. 2015, (72) 78 en 81, nr. 42 en 51. 286

C. VAN ROY, “Artikel 374, §2, vierde lid BW en het belang van de ouders – Van theorie naar praktijk”, T.Fam. 2015, (72) 74, nr. 13-19. 287

C. DECLERCK, “Het ondergesneeuwde belang van het kind tijdens een scheiding”, T.Fam. 2016, (2) 2.

Page 73: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

59

ouders, voldoende kwalitatieve communicatie met de ouders. Een goede verstandhouding met de

ouders is noodzakelijk. Ook rust, regelmaat, veiligheid en continuïteit zijn van belang. 288

Afdeling 3. Het verhaal bij de rechter door de ene ouder tegen handelingen van de andere

§1. Toepassingsgebied

163. Wanneer de ene ouder niet akkoord is met de gestelde handelingen door de andere ouder,

kan hij zich tot de rechtbank wenden. Dit is mogelijk, zowel wanneer de ouders gezamenlijk het

ouderlijk gezag uitoefenen op grond van artikel 372, derde lid BW, als voor de ouder zonder

uitoefening van het ouderlijk gezag overeenkomstig artikel 374, §1, vierde lid en artikel 376, laatste

lid BW.

164. Echter, waar het belang van het kind uitdrukkelijk als criterium is gesteld wanneer de ouder

die het ouderlijk gezag niet uitoefent zich tot de familierechtbank wendt, is dit criterium weggevallen

bij de gezamenlijke uitoefening. Niettemin wordt in beide gevallen aanvaard dat het belang van het

kind het criterium is waaraan de rechtbank zal moeten toetsen.289 Hiervoor kan opnieuw worden

teruggegrepen naar artikel 387bis BW.

§2. Aard van de toetsing

165. De omvang van het rechterlijk opportuniteitsoordeel hangt af van de situatie voorhanden.

Bij de gezamenlijke uitoefening zal de rechter nagaan welke handeling of beslissing het belang van

het kind het meeste dient. Er wordt geen voorkeur gegeven aan de reeds gestelde handeling of de

reeds genomen beslissing door de ene ouder.

Bij de exclusieve uitoefening van het gezag zal de rechter daarentegen wel de voorkeur geven aan de

reeds gestelde handeling of genomen beslissing door de ouder die het gezag alleen uitoefent,

wanneer dit het kind ten goede komt.290

288

Bv. Brussel (3de

kamer) 5 februari 2008, RW 2009-10 , 243; C. DENOYELLE, “Beoordelingscriteria voor een verblijfsregeling - Een persoonlijke kijk vanuit de praktijk” in CENTRUM VOOR DE BEROEPSVERVOLMAKING IN

DE RECHTEN (ed.), Verblijfsregeling, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, (53) 56; C. VAN ROY, “Artikel 374, §2, vierde lid BW en het belang van de ouders – Van theorie naar praktijk”, T.Fam. 2015, (72) 77, nr. 31. 289

B. POELEMANS, “Deel II. De nieuwe regeling van het ouderlijk gezag” in P. SENAEVE (ed.), Co-ouderschap en omgangsrecht, Antwerpen, MAKLU Uitgevers, 1995, (67) 86-89, nr. 131; F. SWENNEN, Compendium van het Personen- en het Familierecht, Leuven, Acco, 2008, 355-356, nr. 987; G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 366-367, nr. 823. 290

B. POELEMANS, “Deel II. De nieuwe regeling van het ouderlijk gezag”, in P. SENAEVE (ed.), Co-ouderschap en omgangsrecht, Antwerpen, MAKLU Uitgevers, 1995, (67) 86-89, 106 en 129, nr. 131-135, 170 en 227.

Page 74: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

60

Afdeling 4. De machtigingsvereiste voor gewichtige handelingen

§1. Toepassingsgebied

166. Een onderdeel van de uitoefening van het ouderlijk gezag is het recht om de goederen van

het kind te beheren en het kind te vertegenwoordigen. De regeling van het goederenbeheer volgt de

regeling van de uitoefening van het ouderlijk gezag.

167. Voor bepaalde handelingen is op grond van artikel 378, §1, eerste lid BW een bijzondere

machtiging vereist door de vrederechter, ongeacht of het beheer gezamenlijk, dan wel door één

ouder wordt uitgeoefend. Het gaat onder meer over de aankoop of verkoop van een onroerend

goed, het aangaan van een lening en het afsluiten van een dading.291

168. De wetgever heeft het opnieuw nagelaten aan te geven op wat de rechter zich dient te

baseren bij de beoordeling. In de rechtspraak wordt veelal beslist door een toetsing aan het belang

van het kind, ook al wordt de toetsing niet expliciet voorgeschreven.292 Opnieuw kan hiervoor

worden teruggegrepen naar artikel 387bis BW, hoewel het niet duidelijk is of dit artikel vooral gericht

is op de persoon van het kind, of het ook de goederen van het kind betreft. Onverminderd deze

onduidelijkheid, wordt het gezien als vrij evident dat het belang van het kind in overweging wordt

genomen, daar het op het kind een impact heeft.

169. De belangen van het kind worden wel vermeld in het kader van een aanstelling van een

voogd ad hoc. Ingeval van belangentegenstelling tussen het kind en de ouders wordt door de

vrederechter op basis van artikel 378, §1, laatste lid BW, hetzij op verzoek van iedere

belanghebbende, hetzij ambtshalve een voogd ad hoc aangewezen. Deze aanstelling van een voogd

ad hoc is ook mogelijk voor handelingen vervat in artikel 410, §1, 7° BW, waarvoor normaal er geen

machtiging vereist is, maar er een belangentegenstelling is tussen het kind en de ouders.

Er bestaat enigszins onduidelijkheid of voor de aanstelling van de voogd een belangentegenstelling

tussen beide ouders en het kind is vereist, of als dit reeds kan bij een belangenconflict tussen één

ouder en het kind. Het krijgt in de praktijk de voorkeur, in geval van twijfel of de belangen van het

kind wel optimaal zullen worden behartigd, een voogd ad hoc aan te stellen.293

291

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 316-317, nr. 744-745. 292

Bv. Vred. Gent 18 augustus 2010, RW 2010-11, 1493; Vred. Zomergem 8 december 2009, RW 2011-12, 1050 Vred. Braine-l’Alleud 12 mei 2003, T.Vred. 2004, 230; Vred. Braine-l’Alleud 15 april 2003, T.Vred. 2004, 234; Vred. Braine-l’Alleud 17 oktober 2002, T.Vred. 2004, 224; Vred. Roeselare 21 mei 2002, RW 2002-03, 873. 293

P. SENAEVE, “Deel II. Werking van de voogdij inzake de persoon- Wijzigingen in Boek I B.W. inzake huwelijk, adoptie, pleegvoogdij en ontvoogding” in P. SENAEVE, J. GERLO en F. LIEVENS (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, (63) 91, nr. 232.

Page 75: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

61

§2. Aard van de toetsing

170. Wanneer een machtiging wordt gevraagd, zal de vrederechter de handeling toetsen aan het

belang van het kind. Het is echter onduidelijk of het een negatieve, dan wel volle toetsing betreft.

De machtiging van de vrederechter is opgelegd in navolging van de machtigingsvereiste bij voogdij.

Bij de beoordeling van de machtiging bij de voogdij, zal de rechter nagaan of het belang van het kind

gediend is met de handeling. De toetsing bij de voogdij is vol en positief. De handeling moet een

voordeel hebben voor het kind.294 In bepaalde rechtspraak aangaande de machtiging van het

ouderlijk gezag wordt dit principe gevolgd. Het belang van het kind is het uitsluitende criterium dat

vol moet worden getoetst.295 De rechter mag nagaan of het kind gediend is met de handeling.296

In de rechtsleer lijkt bij het ouderlijk gezag echter een grote terughoudendheid te worden verwacht

van de rechter. In tegenstelling tot een voogd, worden de ouders in principe vermoed het best te

kunnen oordelen in het belang van het kind. Door de machtigingsvereiste bestaat het gevaar dat de

rechter zich te veel gaat inmengen met de opvoeding van het kind.297 De kritiek bestaat dat de

rechter zich door de machtigingsvereiste moet gaan opstellen als superouder.298 Het vredegerecht te

Aarschot stelde zo dat de toetsing bij het ouderlijk gezag beperkt blijft tot een marginale toetsing. De

rechter mag de machtiging enkel weigeren wanneer het evident en duidelijk is dat de belangen van

het kind door de te machtigen handeling niet wordt gediend.299 De rechter zal louter nagaan of de

belangen van het kind niet in het gedrang komen.300 De familiale autonomie staat voorop.301 Het

vredegerecht te Kortrijk ging zelfs nog verder en oordeelde dat machtiging enkel mag worden

geweigerd om de openbare orde en de goede zeden te beschermen of om strafbare feiten te

vermijden.302

294

A. WYLLEMAN, “Deel V. De Verkoop van roerend en onroerende goederen van minderjarigen” in P. SENAEVE, J. GERLO en F. LIEVENS (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, (295) 298-299, nr. 669. 295

Bv. Vred. Roeselare 5 juli 2005, RW 2006-07, (693) 693. 296

Bv. Vred. Gent 18 augustus 2010, RW 2010-11, 1493; Vred. Zomergem 8 december 2009, RW 2011-12, 1050 Vred. Braine-l’Alleud 12 mei 2003, T.Vred. 2004, 230; Vred. Braine-l’Alleud 15 april 2003, T.Vred. 2004, 234; Vred. Braine-l’Alleud 17 oktober 2002, T.Vred. 2004, 224; Vred. Roeselare 21 mei 2002, RW 2002-03, 873. 297

S. MOSSELMANS, “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia, 2004, 413-418, nr. 693-698. 298

A. WYLLEMAN, “Deel V. De Verkoop van roerend en onroerende goederen van minderjarigen” in P. SENAEVE, J. GERLO en F. LIEVENS (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, (295) 313, nr. 704. 299

Vred. Aarschot 21 februari 2002, RW 2002-03, (714) 714. 300

R. BARBAIX, “Kan een vrederechter de machtiging tot aanvaarding van een schenking weigeren, omdat die paulianeus zou kunnen zijn?” (noot onder Vred. Sint-Truiden 28 maart 2006), RW 2008-09, (1099) 1101, nr. 4. 301

Vred. Aarschot 21 februari 2002, RW 2002-03, (714) 714. 302

Vred. Kortrijk 11 mei 2004, RW 2004-05, (1558) 1560, noot F. SWENNEN.

Page 76: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

62

Nog een andere visie is dat de controle anders moet zijn naargelang de uitoefening van het ouderlijk

gezag. Ingeval één ouder het ouderlijk gezag waarneemt, zou de controle strenger moeten zijn dan

wanneer beide ouders nog in leven zijn en ze het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen. Bovendien

mag die controle niet hetzelfde zijn als bij een voogd en dient de rechter zich terughoudender op te

stellen.303

171. Ook bij de aanstelling van de voogd ad hoc is er geen eensgezindheid in welke mate het

belang van het kind een rol speelt. De rechtbank van eerste aanleg te Veurne stelde zich uiterst

terughoudend op en besloot dat enkel kan worden besloten tot belangentegenstelling in de zin van

artikel 378, §1, zesde lid BW wanneer de ouders en het kind tegenover elkaar staan als

contracterende of gedingvoerende partijen.304 Het vredegerecht te Brasschaat volgde dit niet en

oordeelde dat er reeds een belangentegenstelling is wanneer de vertegenwoordiger van het

ouderlijk gezag het nalaat de belangen van het kind te behartigen.305 Ook de rechtbank van eerste

aanleg te Hasselt en het vredegerecht te Westerlo besloten dat aanstelling kan indien de ouder(s)

weigeren of nalaten de goederen van het kind behoorlijk te beheren.306 Het belang van het kind

wordt vanuit deze zienswijze wel getoetst. De toetsing is negatief, het belang van het kind moet

worden benadeeld door de houding en handeling van de ouder(s).

172. De invulling van het begrip is van eerder vermogensrechtelijke aard. Het belang van het kind

wordt beoordeeld vanuit het beheer van de goederen. Er wordt ook rekening gehouden met het

onderliggende morele motief.307

Zo zal de vrederechter bij een machtiging tot aanvaarding van een schenking vanuit

vermogensrechtelijke hoek nagaan of de lasten verbonden aan de schenking niet te bezwarend zijn,

waardoor het kosteloze karakter van een schenking zou worden uitgehold. Daarnaast is er een

morele controlebevoegdheid, waarbij de rechter nagaat of de schenking geen verdacht oorsprong

heeft. De begiftigde minderjarige kan zo door een kosteloze schenking onder een te grote morele

invloed komen van de schenker.308

303

S. MOSSELMANS, “Deel III. De eigenlijke werking van de voogdij inzake het vermogen” in P. SENAEVE, J. GERLO en F. LIEVENS (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, (101) 150, nr. 332. 304

Rb. Veurne 14 juni 2007, T.Fam. 2011, 11, noot G. VERSCHELDEN. 305

Vred. Brasschaat 18 november 2008, RABG 2009, 849 306

Rb. Hasselt (5de

kamer) 16 oktober 2006, T.Gez. 2012-13, 49; Vred. Westerlo 18 april 2005, NJW 2005, 993 , noot G. VERSCHELDEN. 307

Vred. Aarschot 21 februari 2002, RW 2002-03, (714) 714. 308

R. BARBAIX, “Kan een vrederechter de machtiging tot aanvaarding van een schenking weigeren, omdat die paulianeus zou kunnen zijn?” (noot onder Vred. Sint-Truiden 28 maart 2006), RW 2008-09, (1099) 1101, nr. 4.

Page 77: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

63

Hoofdstuk 3. Het recht op persoonlijk contact van niet-ouders

Afdeling 1. Toepassingsgebied

173. Niet-ouders kunnen recht hebben op persoonlijk contact met het kind. De grootouders van

het kind hebben dit recht. Ook ieder ander persoon kan het recht op persoonlijk contact worden

toegekend, indien hij kan aantonen dat hij met het kind een bijzonder affectieve band heeft, zoals de

stiefouder of de overgrootouders.309

174. Wanneer er een gebrek aan overeenstemming is inzake de uitoefening van dit recht, wordt

over de uitoefening van het recht op persoonlijk contact uitspraak gedaan door de familierechtbank

in het belang van het kind. De uitoefening van het recht op persoonlijk contact kan worden

geweigerd door de rechtbank, indien dit contact niet in het belang van het kind is.310

Afdeling 2. Aard van de toetsing

175. De toetsing aan het belang bij het recht op persoonlijk contact is negatief. Het uitgangspunt

is dat éénmaal het recht op persoonlijk contact bestaat, het minderjarige kind gediend is met de

uitoefening van dit recht. Het minderjarig kind heeft voordeel uit het onderhouden van banden van

affectie. Bij afwijking moet een bewijs voorhanden zijn dat de relatie negatief is voor het kind.311 Het

persoonlijk contact kan worden toegekend wanneer er geen aanwijzingen zijn dat het contact nefast

is voor het kind.312 SWENNEN is zelfs van oordeel dat de rechter met dezelfde terughoudendheid

moet handelen zoals bij het omgangsrecht van de ouder. Bij de ouder kan het recht op omgang met

het kind enkel worden geweigerd om ernstige redenen. Het is beperkt tot uiterst uitzonderlijke

omstandigheden.313

309

G. VERSCHELDEN, “Overgrootouders niet principieel gerechtigd”, Juristenkrant 2008, afl. 164, 1. 310

F. SWENNEN, “Deel V. Rechten van niet-ouders met betrekking tot minderjarigen”, in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag & Contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (257) 268, nr. 331. 311

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen , Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 313-314, nr. 414. 312

F. SWENNEN, “Deel V. Rechten van niet-ouders met betrekking tot minderjarigen”, in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag & Contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (257) 297, nr. 371. 313

F. SWENNEN, “Deel V. Rechten van niet-ouders met betrekking tot minderjarigen”, in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag & Contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (257) 270, nr. 333.

Page 78: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

64

Toch lijkt de rechtspraak voorzichtig. Twijfel of het belang van het kind gediend is met de uitoefening

van het recht op persoonlijk contact is voldoende om te weigeren.314 Een manifest nadeel is niet

vereist.315

Er werd bijvoorbeeld besloten tot nadeligheid voor het belang van het kind wanneer de vorderende

grootmoeder door de kinderen onlosmakelijk is verbonden met de grootvader die hen seksueel

misbruikt heeft.316 Ook wordt het recht op persoonlijk contact geweigerd wanneer dit zou leiden tot

een loyaliteitsconflict met de ouders317 of wanneer ze zelf de rol van ouders willen opnemen

bijvoorbeeld via adoptie.318

176. Bij andere personen dan de grootouders dient er eerst sprake te zijn van een “bijzonder

affectieve band”. Het bewijs hiervan moet worden gegeven door de virtueel contactgerechtigde.319 In

de rechtspraak worden bijkomende vereisten gesteld aan de bijzondere affectieve band. De relatie

dient te voldoen aan een actualiteit- en wederkerigheidvereiste.

Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 16 januari 2009 geoordeeld dat de rechter in het belang

van het kind dient na te gaan of een recht op persoonlijk contact kan worden toegekend, ook

wanneer de niet-ouder wel een affectieve band heeft met het kind, maar het kind niet of niet meer

met de niet-ouder.320 Een toets aan het belang van het kind is alsnog noodzakelijk, zelfs als er geen

actuele en wederkerige bijzondere affectieve band is.

Hoofdstuk 4. De dwangmaatregelen bij de uitvoering van rechterlijke

beslissingen

Afdeling 1. Toepassingsgebied

177. Wanneer één van de ouders weigert de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de

verblijfsregeling van de kinderen of het recht op persoonlijk contact uit te voeren, kan de zaak

opnieuw voor de reeds geadieerde familierechtbank worden gebracht op grond artikel 387ter, §1,

314

F. SWENNEN, “Deel V. Rechten van niet-ouders met betrekking tot minderjarigen”, in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag & Contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (257) 270, nr. 333. 315

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 383, nr. 867. 316

Brussel 5 januari 2010, RTBF 2011, 411. 317

F. SWENNEN, “Deel V. Rechten van niet-ouders met betrekking tot minderjarigen” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag & Contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (257) 298, nr. 371. 318

Jeugdrb. Nijvel 11 januari 2000, JT 2000, 428. 319

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 383-384, nr. 868. 320

Cass. 16 januari 2009, RABG 2009, 858, noot E. DE MAEYER en C. VERGAUWEN en T.Fam. 2009, noot R. VASSEUR.

Page 79: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

65

eerste lid BW. De rechter kan nieuwe beslissingen nemen. De partij die het slachtoffer is geworden

van de miskenning van de beslissing kan daarnaast vragen dwangmaatregelen toe te passen.

178. Bij de beoordeling van de dwangbepalingen wordt uitdrukkelijk bepaald dat de rechter

rekening met het belang van het kind. De dwangmaatregel is dan ook een verregaande handeling.

Voor de regelgeving was er een richtlijn betreffende het manu militari weghalen van kinderen,

uitgevaardigd door de Vaste Raad van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders van 21 maart

1996. De richtlijn verbood de deurwaarders rechterlijke beslissingen uit te voeren en verplichtte de

gerechtsdeurwaarders zich te beperken tot de vaststelling van de overtreding en de melding ervan

aan het parket voor zover er een inbreuk tegen de strafwet uit zou kunnen blijken. Bovendien is er

het verbod van dwanguitvoering tegen de persoon.

Niettemin maakt artikel 387ter, § 1, vierde lid BW het expliciet mogelijk dat de familierechtbank, na

overtreding van een vorige beslissing, het slachtoffer toelaat een beroep te doen op

dwangmaatregelen. De rechter moet wel bij de bepaling van de aard van deze maatregelen en de

nadere regels betreffende de uitvoering ervan, rekening houden met het belang van het kind. Hij

wijst, indien hij zulks nodig acht, de personen aan die gemachtigd zijn de gerechtsdeurwaarder te

vergezellen voor de tenuitvoerlegging van zijn beslissing. Er kan worden gedacht aan een

kinderpsycholoog, een maatschappelijk assistent of vertrouwenspersoon van het kind.321

Afdeling 2. Aard van de toetsing

179. Gelet op de vergaande impact van dwangmaatregelen op het kind, is de toetsing die de

wetgever voorschrijft positief geformuleerd. Hierdoor zullen dwangmaatregelen enkel in zeer

uitzonderlijke situaties mogen worden toegekend.

Hoofdstuk 5. Conclusie

180. Het mag duidelijk zijn dat binnen het ouderlijk gezag het belang van het kind het

doorslaggevend criterium is.

181. Vooreerst is er het overkoepelende artikel 387bis BW, dat bepaalt dat bij elke beschikking

inzake het ouderlijk gezag, de rechter het belang van het kind voorop moet stellen.322 Daarnaast

heeft de wetgever de toetsing aan het belang van het kind verder uitgewerkt in specifieke

bepalingen. Het toepassingsgebied van de toetsing zorgt dan ook voor weinig discussie.

321

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 394, nr. 897. 322

M. DE POTTER DE TEN BROECK, “De Belgische wetgever en de imprevisieleer”, RW 2015-16, (843) 851, nr. 23.

Page 80: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

66

182. Het grote nadeel is dat het niet duidelijk is wat de omvang en grenzen zijn bij de toetsingen

aan het belang van het kind. Er ontstaat discussie over hoe ver de rechterlijke appreciatie reikt. Eén

principe is duidelijk. De omvang van het rechterlijke opportuniteitsoordeel verschilt binnen het

ouderlijk gezag afhankelijk van de houding de ouders. Wanneer de ouders zelf tot een akkoord zijn

gekomen, wordt de toetsing beperkt. De wetgever gaat namelijk uit van het principe dat de ouders

het best geplaatst zijn om een regeling te treffen in overeenstemming met het belang van het kind.

Het is echter onduidelijk hoe bijvoorbeeld de belangen van het kind en van de ouders zich onderling

verhouden. Een ander voorbeeld is de discussie hoever de rechterlijke appreciatie reikt bij de

verlening van de machtiging.

TITEL 5. VOOGDIJ

183. Binnen de voogdij speelt het belang van het kind net als bij het ouderlijk gezag een vrij

centrale rol. In tegenstelling tot het ouderlijk gezag is hiervoor geen overkoepelend artikel in de zin

van artikel 387bis BW voorhanden.

Hoofdstuk 1. De aanstelling van de voogd

Afdeling 1. Toepassingsgebied

184. De aanstelling van de voogd gebeurt altijd door de vrederechter. De grondslag van de voogdij

is een rechterlijke beslissing. De keuze van de voogd ligt echter niet automatisch bij de rechter. Ofwel

benoemt de rechter de voogd zelf, ofwel homologeert hij een reeds aangewezen voogd. Aan de

ouders of langstlevende ouder wordt in artikel 392 BW de mogelijkheid geboden om zelf een voogd

aan te wijzen bij wijze van een testament of verklaring voor de vrederechter. In de rechtsleer wordt

dit ook wel de testamentaire voogd genoemd.323

185. Wanneer een voogd werd voorgedragen door de ouders of door de langstlevende ouder

heeft deze voorgang. Indien de aangewezen persoon aanvaardt, homologeert de vrederechter in

principe de aanwijzing. De vrederechter kan de homologatie echter weigeren op grond van artikel

392, vijfde lid BW, wanneer ernstige redenen met betrekking tot het belang van het kind uitsluiten

dat de keuze van de ouders of ouder kan worden gevolgd.324

186. Wanneer de ouders geen gebruik hebben gemaakt van deze mogelijkheid of indien het niet

mogelijk was de keuze te volgen, kiest de vrederechter zelf een voogd overeenkomstig artikel 393

BW. De wetgever schrijft geen uitdrukkelijke toetsing aan het belang van het kind voor. In de

323

F. SWENNEN en K. JANSSENS, “Het nieuwe voogdijrecht”, RW 2001-02, (1) 7, nr. 29. 324

S. MOSSELMANS, “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia, 2004, 105-106, nr. 179.

Page 81: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

67

rechtsleer en de rechtspraak blijkt echter dat het belang van het minderjarige kind het uitgangspunt

is.325 Het belang van het kind is de uiteindelijke toetssteen.326

Afdeling 2. Aard van de toetsing

187. Wanneer de ouders of ouder zelf een voogd hebben aangesteld, beschikt de vrederechter

slechts over een marginaal toetsingsrecht. Enkel bij ernstige redenen inzake het belang van het kind

kan de homologatie worden geweigerd. Het uitgangspunt is dat de ouders de voogd hebben gekozen

in het belang van het kind. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan de keuze van de ouders niet

gevolgd worden.327 De vrederechter dient na te gaan of de voogdij geen afbreuk kan doen aan het

belang van het kind.

Mogelijke redenen zijn bijvoorbeeld een voortdurende belangentegenstelling tussen voogd en pupil

of een familievete.

188. Wanneer de vrederechter zelf de voogd aanstelt, is de toetsing vanzelfsprekend veel ruimer,

ook al wordt deze toetsing niet uitdrukkelijk vermeld in de wetgeving. Artikel 393 BW bepaalt dat de

vrederechter een voogd moet kiezen die geschikt is om de minderjarige op te voeden en diens

goederen te beheren. In tegenstelling tot bij de testamentaire voogdij, heeft de rechter hier een vol

en positief toetsingsrecht. Enkel wanneer de voogdij een voordeel biedt voor de minderjarige, zal

deze worden benoemd. Dit vloeit voort uit het beginsel van subsidiariteit dat hier, net zoals bij

adoptie, geldt.328

Het moreel en materieel aspect worden onderzocht. Moreel houdt in dat er een affectie moet

kunnen zijn tussen de aangewezen persoon en het kind. De aangewezen persoon moet daarnaast

een goede opvoeding kunnen bieden aan het kind. Vanuit het materieel oogpunt moet hij in staat

zijn zorg te dragen voor het kind en diens goederen kunnen beheren.329 Zoals bij het ouderlijk gezag

en adoptie, wordt aldus gekeken naar opvoeding en stabiliteit. Dit wordt geconcretiseerd in

maatstaven zoals de leefgewoonten, de woonplaats van de persoon en aantal kinderen waarvoor hij

reeds zorg moet dragen.330

325

M. VERRYCKEN, “Deel I. Openvallen en organisatie van de voogdij” in P. SENAEVE, J. GERLO en F. LIEVENS (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, (3) 39, nr. 95. 326

S. MOSSELMANS, “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia, 2004, 107,nr. 182. 327

S. MOSSELMANS, “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia, 2004, 106, nr 179; H. CASMAN, “De nieuwe voogdijwet”, Not.Fisc.M. 2001, (211) 217. 328

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 286, nr. 378. 329

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 273, nr. 359. 330

S. MOSSELMANS, “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia, 2004, 107, nr. 182.

Page 82: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

68

De wetgever heeft wel een vermoeden geïmplementeerd wie het best wordt aangewezen in het

belang van het kind. Artikel 393 BW bepaalt dat de voogd bij voorrang wordt gekozen uit de

familieleden. De rechter kan afwijken indien het belang van het kind zulks vereist.

Hoofdstuk 2. De opsplitsing van de voogdij

Afdeling 1. Toepassingsgebied

189. In beginsel houdt de voogd zich tegelijkertijd bezig met de persoon als met de goederen van

de minderjarige.331 Indien het belang van de minderjarige zulks vereist wegens uitzonderlijke

omstandigheden, kan de vrederechter de voogdij opsplitsen in een voogd over de persoon en een

voogd over de goederen. De vrederechter zal aldus twee voogden aanstellen met verschillende

taken.332

Afdeling 2. Aard van de toetsing

190. Het rechterlijke opportuniteitsoordeel is vol. Het belang van het kind moet een voordeel

hebben met de splitsing van de voogdij. Van de rechter wordt enige terughoudendheid verwacht.

Het is niet de bedoeling dat voogdij te snel wordt opgesplitst.333 In de rechtsleer wordt echter

aangenomen dat de uitzondering vrij ruim mogen worden geïnterpreteerd.334

191. De invulling gebeurt vanzelfsprekend aan de hand van het materieel en moreel belang. Voor

het moreel belang kan de ene voogd best geschikt zijn, voor het materieel belang een andere. Tot

splitsing wordt besloten wanneer de twee belangen niet kunnen behartigd worden door dezelfde

persoon.335

Een reden waarom er besloten wordt tot een splitsing is bijvoorbeeld de complexiteit van het

goederenbeheer. Het kind kan zo aandeelhouder zijn van een familiebedrijf. Een naast familielid die

het zeer goed kan vinden met het kind, zal natuurlijk een goede voogd zijn voor de persoon van het

kind. Indien hij echter geen kennis heeft van het beheer in het bedrijf, is een splitsing wenselijk. Een

ander voorbeeld is de situatie waarbij het kind een zware handicap heeft dat bijzonder zorgen

331

S. MOSSELMANS, “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia, 2004, 112, nr. 188. 332

M. VERRYCKEN, “Deel I. Openvallen en organisatie van de voogdij”, in P. SENAEVE, J. GERLO en F. LIEVENS (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, (3) 45, nr. 118. 333

S. MOSSELMANS, “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia, 2004, 119. 334

H. CASMAN, “De nieuwe voogdijwet”, Not.Fisc.M. 2001, (211) 220; T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 263, nr. 341. 335

N. GALLUS, “Aspects civil du nouveau droit de la tutelle”, Rev.Dr.ULB 2004, (7) 25.

Page 83: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

69

vereist. De voogd heeft een aanzienlijk opdracht inzake de opvang en opvoeding, waardoor het

wenselijk is het goederenbeheer over te dragen aan een ander.336

Hoofdstuk 3. De machtigingsvereiste voor gewichtige handelingen

Afdeling 1. Toepassingsgebied

192. Net zoals bij het ouderlijk gezag, moet de voogd voor bepaalde zwaarwichtige handelingen

de machtiging van de vrederechter vragen. Deze vereiste is ter bescherming van het belang van de

minderjarige. Vroeger was op grond van oud artikel 457 BW een volstrekte noodzakelijkheid of een

klaarblijkelijk voordeel voor de minderjarige vereist opdat de machtiging werd verleend. De huidige

wet bepaalt geen uitdrukkelijke criteria voor het toestaan van de in de lijst opgenomen

rechtshandelingen, behoudens bij het uitzonderlijke geval van de onderhandse verkoop van

roerende en onroerende goederen. Het wordt echter algemeen aangenomen dat bij elke handeling

het belang van het kind voorop staat.337 Net zoals bij het ouderlijk gezag moet de rechter het belang

van het kind in aanmerking nemen bij het oordelen over de machtiging.338 Wel bestaat hier in

tegenstelling tot bij het ouderlijke gezag geen wettelijke basis voor. Er is niet voorzien in een artikel

387bis BW voor voogdij. Niettemin kan hier opnieuw worden gesteld dat het evident is dat het

belang van het kind in overweging wordt genomen, aangezien de beslissing een impact heeft op het

kind en de rechter toch een appreciatieruimte heeft. Bovendien wordt het belang van het kind wel

uitdrukkelijk als criterium vermeld bij de specifieke handeling van de onderhandse verkoop.339

193. Artikel 410, §2, eerste lid BW bepaalt dat de verkoop van roerende of onroerende goederen

van de minderjarige in beginsel openbaar gebeuren. Uitzonderlijk kan de vrederechter de machtiging

verlenen de roerende of onroerende goederen onderhands te verkopen. Artikel 410, §2, tweede lid

BW bepaalt dat deze machtiging zal worden verleend indien het belang van het kind dit vereist.

Afdeling 2. Aard van de toetsing

194. De vereiste van volstrekte noodzakelijkheid of klaarblijkelijk voordeel is afgeschaft, maar

toont wel aan dat de machtiging aan strenge vereisten is onderworpen. De rechtsleer stelt dat nu de

336

S. MOSSELMANS, “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia, 2004, 119-120. 337

S. MOSSELMANS, “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia, 2004, 262; F. SWENNEN, “Het ouderlijk gezag en de voogdij. Recente en komende wetgeving” in CENTRUM VOOR DE

BEROEPSVERVOLMAKING IN DE RECHTEN (ed.), Jongeren & Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, (3) 37, nr. 78. 338

C. DE BUSSCHERE, “Het nieuwe Belgische recht inzake de voogdij over minderjarigen:enkele aspecten en enkele beschouwingen”, T.Not. 2001, (350) 403, nr. 94; A. WYLLEMAN, “Deel V. De Verkoop van roerend en onroerende goederen van minderjarigen” in P. SENAEVE, J. GERLO en F. LIEVENS (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, (295) 298, 302, nr. 669, 681. 339

F. SWENNEN, “Het ouderlijk gezag en de voogdij. Recente en komende wetgeving” in CENTRUM VOOR DE

BEROEPSVERVOLMAKING IN DE RECHTEN (ed.), Jongeren & Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, (3) 40, nr. 74.

Page 84: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

70

wettelijke criteria is afgeschaft, het enige criterium het (hoger) belang van het kind is. Dit houdt een

goed en zorgvuldig beheer in van de goederen van het kind.340 Elke handeling is enkel te

verantwoorden indien zij het belang van het kind dient.341 Voor de machtiging tot afwijking van

openbare verkoop is de toetsing vanzelfsprekend ook vol en positief. 342 De discussie over de omvang

van het opportuniteitsoordeel zoals bij het ouderlijk gezag speelt hier niet. De voogd neemt namelijk

niet dezelfde plaats in als een ouder. De voogdij is in principe ondergeschikt aan de ouders. Voor een

voogd geldt geen vermoeden dat hij het best geplaatst is te oordelen over het belang van het kind.343

195. Het belang van het kind is hier vooral een financieel belang, maar het onderliggende moreel

belang mag zoals bij het ouderlijk gezag niet uit het oog worden verloren.344

Hoofdstuk 4. De ontvoogding

Afdeling 1. Toepassingsgebied

196. Artikel 476 BW voorziet in de wettelijke ontvoogding. Deze ontvoogding komt automatisch

tot stand bij de voltrekking van een huwelijk. Daarnaast kan de ontvoogding via een procedure

worden verzocht, de gerechtelijke ontvoogding. Artikel 477 en 478 BW voorzien in deze

mogelijkheid. De ouder(s), voogd of toeziende voogd kunnen het einde van de voogdij vragen.

197. Als eerste voorwaarde bepaalt de wet uitdrukkelijk dat de minderjarige de volle leeftijd van

vijftien jaar moet hebben bereikt. Daarnaast moet volgens de overgrote rechtsleer en rechtspraak

het belang van het kind als tweede voorwaarde gelden. De gerechtelijke ontvoogding kan slechts

plaatsvinden, indien het belang van het kind ermee gediend is.345 Deze toetsing is opnieuw niet

wettelijk voorgeschreven, maar zou voortvloeien uit de rechterlijke appreciatiemarge.

Afdeling 2. Aard van de toetsing

198. Over de appreciatiebevoegdheid en de omvang van de toetsing is er geen eensgezindheid.

340

C. DE BUSSCHERE, “Het nieuwe Belgische recht inzake de voogdij over minderjarigen: enkele aspecten en enkele beschouwingen”, T.Not. 2001, (350) 403, nr. 94; A. WYLLEMAN, “Deel V. De Verkoop van roerend en onroerende goederen van minderjarigen” in P. SENAEVE, J. GERLO en F. LIEVENS (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, (295) 298-299, nr. 669. 341

S. MOSSELMANS, “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia, 2004, 262, nr. 471. 342

A. WYLLEMAN, “Deel V. De Verkoop van roerend en onroerende goederen van minderjarigen” in P. SENAEVE, J. GERLO en F. LIEVENS (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, (295) 298, nr. 669. 343

S. MOSSELMANS, “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia, 2004, 356, nr. 616. 344

Supra nr. 72. 345

T. WUYTS, “Commentaar bij art. 477 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2006, afl. 53, 5-6, nr. 5; T. WUYTS, “Commentaar bij art. 478 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2006, afl. 53, 3, nr. 4.

Page 85: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

71

Volgens de ene strekking dient het belang van het kind op een negatieve wijze te worden vervuld. De

ontvoogding moet worden toegekend van zodra aan 2 voorwaarden voldaan is: de minderjarige

ondervindt geen schade van de ontvoogding en de titularissen wenden de vordering niet af van zijn

doel.

De tweede strekking stelt daarentegen een positieve toetsing voorop. De rechtbank dient na te gaan

of de ontvoogding voor de minderjarige daadwerkelijk een voordeel biedt. Bij de positieve

benadering wordt gekeken naar drie elementen, namelijk het voordeel voor de minderjarige, zijn

feitelijke bekwaamheid en zijn mening over de ontvoogding.346

199. WUYTS is van oordeel dat de positieve toetsing de voorkeur geniet, aangezien dit een betere

bescherming biedt aan het minderjarige kind. Het leunt het best aan met de ratio van de rechtsfiguur

van de voogdij als een beschermingsinstelling voor kinderen. Enkel in zover de minderjarige in staat

is voor zichzelf in te staan en de voogdij geen voordelen meer levert, mag worden besloten tot

ontvoogding.347

Hoofdstuk 5. De pleegvoogdij

Afdeling 1. Toepassingsgebied

200. De pleegvoogdij is een gezagsinstelling op contractuele basis. Het is een

liefdadigheidsovereenkomst waarbij de pleegvoogd zich ten kostenloze titel verbindt in te staan voor

de opvoeding en onderhoud van het kind. Het contract wordt onderworpen aan controle. De

overeenkomst kan pas voor het eerst gevolgen met zich mee brengen nadat deze op grond van

artikel 475ter, tweede lid BW wordt bekrachtigd door de familierechtbank. Ook voor de beëindiging

van de pleegvoogdij moet men zich wenden tot de familierechtbank, overeenkomstig artikel

475sexies BW.

201. De wetgever heeft niet vastgelegd met welke criteria de rechter dient rekening te houden

om al dan niet tot bekrachtiging te besluiten. WUYTS is van oordeel dat de rechter moet toetsen aan

het belang van het kind. De pleegvoogdij moet het belang van het minderjarig kind dienen.348

ADRIAENSSENS meent dat niettegenstaande de wet stilzwijgend is, het duidelijk is dat de rechter

onderzoekt of de overeenkomst wel beantwoordt aan de belangen van het kind.349 Ook het hof van

346

T. WUYTS, “Commentaar bij art. 477 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2006, afl. 53, 5-11. 347

T. WUYTS, “Commentaar bij art. 477 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2006, afl. 53, 5-11. 348

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 285-286, nr. 378. 349

K. ADRIAENSSENS, “Commentaar bij art. 475ter BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 1991, afl. 18, 3.

Page 86: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

72

beroep te Brussel oordeelde dat een overeenkomst tot pleegvoogdij niet mag worden

gehomologeerd indien de overeenkomst niet in het belang van het kind is.350

202. Bij het verzoek tot beëindiging van de pleegvoogdij werd eveneens geoordeeld dat het

belang van het kind de doorslaggevende rol speelt.351 VASSEUR stelt hierover dat “wanneer men

aanneemt dat de rechter bij de bekrachtiging dient na te gaan of de pleegvoogdij beantwoordt aan

de belangen van het kind, het evident is dat dit criterium evengoed geldt bij de beoordeling over de

beëindiging”.352

203. In beide gevallen is er geen wettelijke grondslag voor de toetsing aan het belang van het

kind.

Afdeling 2. Aard van de toetsing

204. Het betreft een positieve toetsing. De ouders oefenen principieel het gezag uit over het kind.

Slechts wanneer dit niet mogelijk is, kan gezag worden uitgeoefend door derden. Vanuit dit

uitgangspunt zou ook de beoordeling van de pleegvoogdij moeten worden beoordeeld. De

pleegvoogdij draagt een deel van het gezag over naar de pleegvoogd. Deze pleegvoogdij moet het

belang van het kind beter dienen dan het volledig behoud van het gezag bij de ouder. Wel zou de

beoordeling iets minder streng zijn dan bij voogdij of adoptie. De pleegvoogdij is namelijk een

vrijwillige overeenkomst. De invulling zou, ook naar analogie bij de voogdij of adoptie, opnieuw

gebeuren met de maatstaven van opvoeding en continuïteit.353

205. Bij de beëindiging is de toetsing eveneens positief, het wegvallen van de voogdij moet de

minderjarige een voordeel bieden.

Hoofdstuk 6. Conclusie

206. Binnen de voogdij blijkt het belang van het kind, net zoals bij het ouderlijk gezag, een

belangrijk criterium te vormen. In tegenstelling tot het ouderlijk gezag is hiervoor echter geen

wettelijke basis voorhanden. Toch wordt zowel in de rechtsleer en de rechtspraak het belang van het

kind vooruitgeschoven als het sleutelcriterium. Bovendien ontstaat er binnen de voogdij minder

discussie over de appreciatieruimte van de rechter, aangezien de ouderlijke autonomie hier niet

speelt.

350

Brussel 14 juni 1979, RW 1979-80, (2053) 2053. 351

Jeugdrb. (27ste

bis kamer) Gent 8 mei 2008, T.Fam. 2009, (31) 31, noot R. VASSEUR. 352

R. VASSEUR, “Het toetsingscriterium bij de beoordeling van een verzoek tot vroegtijdige beëindiging van de pleegvoogdij” (noot onder jeugdrb. Gent 8 mei 2008), T.Fam. 2009, (32) 35. 353

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 286-287, nr. 341.

Page 87: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

73

TITEL 6. ECHTSCHEIDING

207. Een echtscheiding brengt niet enkel gevolgen met zich mee voor de echtgenoten, maar zorgt

ook voor implicaties voor de kinderen. Wanneer ouders scheiden, kan het wenselijk zijn een regeling

te treffen aangaande de uitoefening van het ouderlijk gezag, het verblijf, het recht op persoonlijk

contact en de onderlinge onderhoudsbijdrage. Hierbij voorziet de wetgever een rol voor het belang

van het kind, dat verschilt naargelang de grond van de echtscheiding: de onherstelbare ontwrichting

(hierna: EOO) of de onderlinge toestemming (hierna: EOT).

Hoofdstuk 1. Echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting

Afdeling 1. Toepassingsgebied

208. Bij de EOO zijn er in principe geen bijzondere gevolgen voor de kinderen. Ook tijdens en na

de echtscheiding is het de regel dat het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend.354

209. Van dit principe kan op 3 wijzen worden afgeweken. Artikel 302 BW bepaalt dat het gezag

kan worden geregeld hetzij bij een overeenkomst tussen de partijen die gehomologeerd werd zoals

bepaald in artikel 1256 Ger.W., hetzij bij een beschikking van de familierechtbank overeenkomstig

artikel 1280 Ger.W., en dit onverminderd artikel 387bis Ger.W.

210. Vooreest kunnen de partijen zelf een conventionele regeling vastleggen. De partijen kunnen

dan de rechter op grond van artikel 1256, eerste lid Ger.W. verzoeken de overeenkomst te

homologeren. De rechter kan de homologatie enkel weigeren wanneer de overeenkomst duidelijk in

strijd is met het belang van de kinderen, overeenkomstig artikel 1256, tweede lid Ger.W.

211. Daarnaast kan de rechter op verzoek uitspraak doen over het ouderlijk gezag, de

verblijfsregeling, de onderhoudsverplichtingen en het recht op ouderlijk gezag. Op grond van artikel

1253ter/5 en 1280 Ger.W. kan de rechtbank tijdens de echtscheidingsprocedure voorlopige

maatregelen nemen inzake het ouderlijk gezag, het verblijf en het recht op het persoonlijk contact.355

Deze voorlopige maatregelen blijven ook na de echtscheiding gelden.356

212. Ten slotte is dit onverminderd artikel 387bis BW. Dit houdt enerzijds in dat beslissingen

genomen voor de echtscheidingsprocedure onverminderd blijven gelden en anderzijds dat na de

echtscheidingsprocedure de beschikkingen inzake het ouderlijk gezag kunnen worden gewijzigd.357

354

F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 274, nr. 455. 355

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 827, nr. 1858. 356

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 830, nr. 1866. 357

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 864-865, nr. 1959-1961.

Page 88: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

74

Afdeling 2. Aard van de toetsing

213. Wanneer de partijen zelf tot een overeenkomst komen waarvan de partijen vragen te

homologeren, heeft de rechter een marginaal toetsingsrecht. De homologatie kan worden geweigerd

wanneer de overeenkomst “duidelijk” in strijd is met het belang van de kinderen.358 Enkel bij een

ernstig nadeel of gevaar voor het kind kan de rechter besluiten tot weigering. De autonomie van de

ouders staat net zoals bij het ouderlijk gezag voorop. Indien ze zelf tot een regeling komen, heeft

deze regeling voorrang.359

VERSCHELDEN werpt op dat het niet ondenkbaar is dat deze bepaling, naar analogie met de

rechtspraak inzake de afstamming door het Grondwettelijk Hof, als discriminatoir zal worden

beschouwd.360 Uit de rechtspraak is immers gebleken dat het Grondwettelijk Hof een marginale

toetsing als onvoldoende beschouwd.

214. Indien de familierechtbank zelf uitspraak doet over het ouderlijk gezag en de verblijfsregeling

is de toetsing aan het belang van het kind breed. De bepalingen inzake het ouderlijk gezag zijn van

toepassing. Deze verlenen de rechter een ruime appreciatiemarge.361 Voor het onderhoudsbedrag zal

hij zich baseren op de 8 parameters voorgeschreven door de wetgever.362

Hoofdstuk 2. Echtscheiding door onderlinge toestemming

Afdeling 1. De homologatie van de familierechtelijke overeenkomst

§1. Toepassingsgebied

215. Bij een echtscheiding door onderlinge toestemming treffen de partijen zelf een regeling. De

partijen komen tot een overeenstemming over de verschillende gevolgen van de echtscheiding. Ze

leggen hun akkoord in twee overeenkomsten vast, de vermogensrechtelijke overeenkomst of

regelingsakte ex artikel 1287 Ger.W. en de familierechtelijke overeenkomst ex artikel 1288 BW. In de

familierechtelijke overeenkomst wordt een regeling getroffen over het ouderlijk gezag en de

onderhoudsbijdrage. De ouders bepalen onderling de uitoefening van het ouderlijk gezag, het beheer

van de goederen, het recht op persoonlijk contact en de bijdrage van elk van de echtgenoten in het

levensonderhoud, de opvoeding en de passende opleiding van de kinderen.363

358

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 815, nr. 1836. 359

F. APS, “Commentaar bij artikel 1256 Ger.W.” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2009, afl. 61, 3. 360

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 827-828, nr. 1858. 361

Supra nr. 153 en 159-162. 362

Supra nr. 65 363

F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 274-275, nr.456-460.

Page 89: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

75

216. De regelingen inzake de kinderen zijn niet vrij van enige controle. De rechter zal de

familierechtelijke overeenkomst toetsen aan het belang van het kind.

Bij een verschijning voor de rechtbank kan de rechter op grond van artikel 1290, tweede lid Ger.W.

voorstellen dat de beschikkingen inzake het minderjarig kind, die hem strijdig lijken met de belangen

van het kind, worden gewijzigd. De rechter kan daarnaast op grond van artikel 1290, derde lid Ger.W.

ambtshalve beslissen tot verschijning van het kind. Hij kan tijdens de verschijning de beschikkingen,

die kennelijk strijdig zijn met de belangen van de minderjarige kinderen, laten wijzigen of zelfs

schrappen overeenkomstig artikel 1290, vijfde lid Ger.W.

Zelfs zonder een verschijning wordt het belang van het kind getoetst. De rechter spreekt de

echtscheiding uit en homologeert de overeenkomsten aangaande de minderjarige kinderen op grond

van artikel 1298 Ger.W. De rechtbank kan de homologatie afwijzen wegens strijdigheid met de

belangen van het kind.

Ook wanneer er nieuwe en onvoorzienbare omstandigheden zijn waardoor de ouders tot een nieuw

gezamenlijk voorstel komen, wordt het nieuwe voorstel getoetst aan het belang van het kind. De

rechter kan de partijen op grond van artikel 1293, tweede lid Ger.W. oproepen teneinde hen een

wijziging voor te stellen van de beschikkingen inzake het minderjarig kind.

217. De rechter kan echter niet zelf in de overeenkomst ingrijpen, de aanpassingen moeten

worden doorgevoerd door de ouders. Indien dit niet gebeurd, kan de echtscheiding wel worden

afgewezen.364

§2. Aard van de toetsing

218. Enkel bij een strijdigheid met het belang van het kind kan de rechter besluiten tot wijziging of

weigering van de homologatie. De toetsing is negatief. Artikel 1290, vijfde lid Ger.W. bepaalt dat de

rechter de beschikkingen kan laten schrappen of wijzigingen wanneer deze “kennelijk” strijdig zijn

met de belangen van het kind. Artikel 1290, tweede lid en 1293, eerste lid Ger.W. bepalen dat de

rechter een wijziging mag vragen wanneer het strijdig “lijkt” met het belang van het kind. Het

rechterlijk opportuniteitsoordeel is beperkt tot een negatieve en marginale toetsing. Het kind dient

een nadeel te lijden of in gevaar te zijn door de vooropgestelde regeling. Het is niet vereist dat een

daadwerkelijk voordeel moet worden vastgesteld in het rechterlijk opportuniteitsoordeel. De

autonomie van de ouders staat voorop.365

364

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 760, nr. 1819. 365

C. DECLERCK, “De verblijfsregeling anno 2015”, T.Not. 2015, (491) 492, nr. 4.

Page 90: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

76

Hierbij werpt SWENNEN op dat het niet ondenkbaar is dat de toetsing, naar analogie met de

rechtspraak van het Grondwettelijk Hof inzake de afstamming, als discriminatoir zal worden

beschouwd door het Hof.366

219. Het belang van het kind wordt ingevuld vanuit het standpunt van ouderlijk gezag of

onderhoud. Het belang wordt binnen het ouderlijk gezag getoetst aan de hand van vereisten van

continuïteit, opvoeding en stabiliteit. Bij de onderhoudsbijdrage zal er worden toegezien dat beide

ouders een voldoende bijdrage leveren voor het kind opdat het kind voldoende financiële

ondersteuning heeft.

Bij het ouderlijk gezag kan een wijziging en een weigering van homologatie zich bijvoorbeeld

voordoen wanneer een verblijfsregeling wordt afgesproken die weinig realistisch is en zo de

stabiliteit van het kind in gevaar kan brengen. Een ander voorbeeld is een beding waarbij één ouder

elk recht op persoonlijk contact wordt ontzegd, zonder enige uitleg. Bij de onderhoudsbijdrage kan

een nihilbeding, waardoor de persoon met de hoogste inkomsten niets moet betalen, als strijdig met

de belangen van het kind worden beoordeeld.367

Afdeling 2. De wijziging van de familierechtelijke overeenkomst

§1. Toepassingsgebied

220. De wetgever heeft de naderhand wijziging van de familierechtelijke overeenkomst sterk

willen beperken. Artikel 1288, tweede lid Ger. W. schrijft 3 voorwaarden voor die cumulatief moeten

worden voldaan. Er moet sprake zijn gewijzigde omstandigheden, los van de wil van de partijen, die

aanzienlijke wijziging teweegbrengen in hun toestand. De bevoegde vrederechter kan enkel in dit

geval de beschikkingen herzien.368

221. Zoals reeds bij kinderalimentatie kort werd besproken,369 geldt volgens sommige rechtspraak

en rechtsleer het belang van het kind als overkoepelende criterium.370 De nieuwe omstandigheden

buiten de wil van de partijen zijn niet noodzakelijk om de bedongen gezags- en verblijfsregeling te

wijzigen.

366

F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 280,nr. 468. 367

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 877 en 887, nr. 1984 en 2005. 368

C. VAN ROY, “Verblijfsregeling van kinderen na scheiding van hun ouders en andere gerelateerde topics” in V. ALLAERTS, D. DE WAELE, P. HOFSTRÖSSLER, H. KRUGER, T. VAN DE CALSEYDE, E. VAN DER MUSSELE en C. VAN

ROY (eds.), Het gezin 2.0. Huwelijk, nieuwe samenlevingsvormen en hun juridische implicaties, Antwerpen, Intersentia, 2014, 73, nr. 56-57. 369

Supra nr. 69. 370

F. BUYSSENS en J.-E. BEERNAERT, “Le divorce par consentement mutuel. Chronique de jurisprudence (2001-2012), Act.dr.fam. 2014, (2) 31-34, nr. 74-82; F. BUYSSENS, “Wijziging, na echtscheiding door onderlinge toestemming, van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen”, RW 1997-1998, (1065) 1067; G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 784, nr. 1869.

Page 91: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

77

In de rechtspraak werd reeds meermaals besloten dat de afwezigheid van de voorwaarden in artikel

1288, tweede lid Ger.W. geen reden zijn om zonder meer de vordering tot wijziging af te wijzen. In

plaats daarvan wordt het belang van het kind als doorslaggevend criterium gehanteerd om al dan

niet tot wijziging te besluiten.371

Ook in de rechtsleer wordt deze visie verdedigd. BUYSSENS is van oordeel dat het belang van het

kind naast en boven de drie cumulatieve voorwaarden vervat in artikel 1288, tweede lid Ger.W.

staat. Telkens wanneer het belang van het kind een wijziging vereist, moet deze worden

uitgevoerd.372 De ouder die om de wijziging verzoekt moet niet bewijzen dat er nieuwe

omstandigheden, buiten de wil van de partijen zijn die hun toestand ingrijpend veranderen. Hij moet

daarentegen aantonen dat de initiële overeenkomst onverenigbaar is geworden met het belang van

het kind. De eerdere overeenkomst werd gehomologeerd door de rechter en wordt zo vermoed met

het belang van het kind overeen te stemmen.373

Ter ondersteuning van dit standpunt wordt verwezen naar artikel 387bis BW. Op basis van dit artikel

kan de familierechtbank in alle gevallen, onverminderd artikel 584 en 1280 Ger.W., in het belang van

het kind, op verzoek van beide ouders of één van hen, dan wel van de procureur des Konings, alle

beschikkingen met betrekking tot het ouderlijk gezag wijzigen of opleggen. Bijgevolg zou het op elke

moment mogelijk zijn om een wijziging van de regelingen te verkrijgen, telkens het in het belang van

het kind is. Artikel 387bis BW zou zodoende primeren op artikel 1288, tweede lid Ger.W.374

222. Deze zienswijze kent tegenkanting. Het belang van het kind als een grondvoorwaarde tot

wijzigbaarheid is volgens ALOFS contra legem. Het laten primeren van het belang van het kind op de

overige criteria vervat in artikel 1288, tweede lid Ger.W. zou elke bestaansreden ontnemen aan de

371

Bv. Brussel 26 november 2004, RTDF 2005, 849; Gent 17 november 1997, TWVR 1998, 66; Rb. Mechelen 23 juni 2009, T.Fam. 2010, 60, noot D. VAN LIERDE; Vred. Deinze 19 februari 2008, RW 2008-09, 1781; Vred. Westerlo 30 juni 2003, T.Vred. 2004, 470. 372

F. BUYSSENS, “Wijziging, na echtscheiding door onderlinge toestemming, van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen”, RW 1997-98, (1065) 1067. 373

Vred. Deinze 19 februari 2008, RW 2008-09, (1781) 1783. 374

S. BROUWERS, “Uitoefening ouderlijk gezag, recht op persoonlijk contact en EOT”, Not.Fisc.M. 2010, (201) 214, nr. 36; F. BUYSSENS, “Overzicht rechtspraak EOT”, T.Fam. 2013, (48) 66, nr. 49; R. VASSEUR, “Wijzigbaarheid na echtscheiding door onderlinge toestemming van de beschikkingen in verband met het ouderlijk gezag over de kinderen: het criterium van het belang van het kind primeert” (noot onder HvC 28 juni 2012), TJK 2012, (338) 339-340, nr. 3.

Page 92: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

78

wettelijke herzieningsvoorwaarden.375 Het belang van het kind als criterium zou bovendien leiden tot

rechtsonzekerheid. Het is een te wazig begrip, de concrete invulling is te onduidelijk.376

SENAEVE kiest voor een genuanceerder standpunt met de stelling dat het belang van het kind

inderdaad het overkoepelende criterium is, maar dat er sprake moet zijn van een gekwalificeerd

belang van het kind. De vereiste intensiteit van het in het gedrang komen van het belang van het kind

moet groter zijn dan in alle andere gevallen waarin de rechter uitspraak doet over de uitoefening van

het ouderlijk gezag en de verblijfsregeling. De redenen die worden ingeroepen tot wijziging dienen

gewichtig te zijn, zonder dat het vereist is dat de conventionele regeling het belang van het kind

ernstig bedreigd. De mogelijkheid om te wijzigingen op grond van het belang van het kind, los van de

voorwaarden op grond van artikel 1288, tweede lid Ger.W. staat bovendien enkel open voor de

regelingen inzake het ouderlijk gezag, de verblijfsregeling en het omgangsrecht, niet voor de

onderhoudsbijdragen.377

Ten slotte kan worden tegengeworpen dat de stelling dat artikel 387bis BW artikel 1288, tweede lid

Ger.W. buitenspel kan zetten, ingaat tegen het adagium lex specialis derogat legi generali.378

223. Het Hof van Cassatie volgde niettemin deze zienswijze in een arrest van 28 juni 2012.379 Het

Hof oordeelde dat de rechter die op grond van artikel 1288, tweede lid Ger.W. moet oordelen over

de wijziging van de overeenkomst betreffende het ouderlijk gezag over de persoon van de kinderen

en het recht op persoonlijk contact vanwege nieuwe omstandigheden, door de invoering van artikel

387bis BW, dit verzoek uitsluitend dient te toetsen in het belang van het kind. Het belang van het

kind moet worden gehanteerd als de toetsingsmaatstaf voor de wijzigingenverzoeken van de regeling

inzake het ouderlijk gezag over het kind.

224. Het is echter onduidelijk of het Hof van oordeel is dat de aanwezigheid van gewijzigde

omstandigheden alsnog als voorwaarde geldt, dan wel dat de rechter zelfs zonder gewijzigde

omstandigheden dient na te gaan of de wijziging aan het belang van het kind beantwoordt.380

375

E. ALOFS, “Wijzigbaarheid van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen na echtscheiding door onderlinge toestemming: ouder worden van het kind en daarmee gepaard gaande meerkosten reden tot herziening?” (noot onder Rb. Leuven 4 februari 2005), RABG 2006, 527. 376

D. VAN LIERDE, “Wijzigbaarheid van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen na echtscheiding door onderlinge toestemming: enkele principes op een rij” (noot onder Rb. Mechelen 23 juni 2009), T.Fam. 2013, (63) 65, nr. 5. 377

P. SENAEVE, Compendium van het Personen - en Familierecht, Leuven, Acco, 2008, 601-602, nr. 1770-1771. 378

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 899-700, nr. 2034. 379

Cass. 28 juni 2012, AR C.11.0069.N, RW 2013-14, 174, T.Fam. 2013,124, noot B. VAN HEK en TJK 2012, 337, noot R. VASSEUR. 380

M. MALLIEN, “L’appréciation par le juge de l’intérêt de l’enfant et lavolonté des parents: analyse de deux arrêts de la Cour de cassation” (noot onder Cass. 28 juni 2012 en 3 oktober 2014), Act.dr.fam. 2015, (227) 229, nr. 8-9.

Page 93: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

79

VAN HEK is van oordeel dat de vereiste van gewijzigde omstandigheden blijft gelden. De initiële

overeenkomst wordt geacht in het belang van het kind te zijn. Vooraleer de overeenkomst in vraag

kan worden gesteld, moeten er gewijzigde omstandigheden voorhanden zijn. Het kan niet de

bedoeling zijn dat de ouders zomaar een verandering kunnen vragen, zonder nieuwe

omstandigheden.381

225. Het arrest van het Hof van Cassatie handelde enkel over de wijzigingsverzoeken inzake het

ouderlijk gezag. Het Hof van Cassatie deed geen uitspraak over de wijziging van de bijdrage in het

levensonderhoud van de kinderen. Voor deze wijzigingen is het alsnog niet duidelijk als de visie uit de

lagere rechtspraak en rechtsleer kan worden gevolgd.382

Sommige rechtsleer is van mening dat dezelfde standpunt moet worden toegepast bij de wijziging

van de onderhoudsbijdrage.383 VASSEUR stelt echter dat het belang van het kind als uitsluitend

criterium onvoldoende bescherming en duidelijkheid zou geven voor de naleving van de

overeenkomst. Het blijft in essentie een overeenkomst. De EOT overeenkomst is een uitgebalanceerd

geheel van elkaar afhankelijke afspraken.384

226. Ten slotte kan de juridische grondslag van het arrest in vraag worden gesteld. VERSCHELDEN

merkt op dat het enigszins merkwaardig is dat het Hof van Cassatie met dit arrest een specifieke

wetsbepaling buiten spel zet ten voordele van een algemene wetsbepaling. Dit gaat in tegen het

adagium lex specialis derogat legi generali. Artikel 387bis BW geldt voor alle ouders, terwijl artikel

1288, tweede lid Ger.W. enkel geldt voor ouders die door onderlinge toestemming uit het echt zijn

gescheiden. Dit vormt, zoals VASSEUR ook aanhaalde, een afbreuk aan de standvastigheid van de

gehomologeerde overeenkomsten tussen de echtgenoten. Wel kan worden verdedigd dat door de

homologatie de overeenkomsten worden vermoed in het belang van het kind te zijn. Voor een

381

B. VAN HEK, “Het belang van het kind als primordiaal beoordelingscriterium bij wijziging EOT overeenkomst inzake ouderlijk gezag: een breuk met het verleden?” (noot onder Cass. 28 juni 2012), T.Fam. 2013, (124) 129, nr. 15. 382

R. VASSEUR, “Wijzigbaarheid na echtscheiding door onderlinge toestemming van de beschikkingen in verband met het ouderlijk gezag over de kinderen: het criterium van het belang van het kind primeert” (noot onder Cass. 28 juni 2012), TJK 2012, (338) 341, nr.6. 383

F. BUYSSENS ,“Deel V. De echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet op de familierechtbank” in P. SENAEVE (ed.), Echtscheiding, voorlopige maatregelen en onderhoudsgelden, Antwerpen, Intersentia, 2015, 207, nr. 364; F. BUYSSENS, “Wijziging, na echtscheiding door onderlinge toestemming, van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen”, RW 1997-98, (1065) 1069; B. VAN HEK, “Het belang van het kind als primordiaal beoordelingscriterium bij wijziging EOT overeenkomst inzake ouderlijk gezag: een breuk met het verleden?” (noot onder Cass. 28 juni 2012), T.Fam. 2013, (124) 129-130, nr. 18. 384

R. VASSEUR, “De gewijzigde verblijfssituatie van het kind als ‘nieuwe omstandigheid’ in de zin van artikel 1288, tweede lid Ger.W. als grondslag tot wijziging van de bijdrage in het levensonderhoud” (noot onder Gent 5 november 2014) TJK 2016, (65) 71, nr. 10.

Page 94: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

80

wijziging op basis van het belang van het kind moet diegene die om de wijziging verzoekt, bewijzen

dat de initiële overeenkomst onverenigbaar is geworden met het belang van het kind.385

§2. Aard van de toetsing

227. De toetsing aan het belang van het kind zou aldus de toetsing zijn zoals vervat in artikel

387bis BW. Dit houdt een volle toetsing in.386

228. Volgens SENAEVE moet er daarentegen sprake zijn van een gekwalificeerd belang van het

kind. De redenen die worden ingeroepen tot wijziging dienen ernstig en gewichtig te zijn, zonder dat

het vereist is dat de conventionele regeling het belang van het kind ernstig bedreigd. De toetsing zou

in deze optiek ook wel vol zijn en niet marginaal, maar toch enigszins beperkter dan vervat in artikel

387bis BW. De rechter moet oordelen met enige terughoudendheid. Deze terughoudendheid is

eveneens terug te vinden in de rechtspraak.387

229. VAN HEK is ten slotte van oordeel dat de vereiste van gewijzigde omstandigheden blijft

gelden.

Hoofdstuk 3. Conclusie

230. De lege lata is de toetsing aan het belang van het kind binnen het echtscheidingsrecht vrij

beperkt. Bij de vastlegging van de regeling wordt het belang van het kind op marginale wijze

getoetst. SWENNEN en VERSCHELDEN halen aan dat deze beperkte toetsingen in het licht van de

rechtspraak van het Grondwettelijk Hof moeilijk houdbaar zijn. Bij de wijziging van de

familierechtelijke overeenkomst binnen een EOO heeft de lagere rechtspraak zelf het belang van het

kind voorop geplaatst. Het belang van het kind wordt als overkoepelende criterium naar voren

geschoven. Deze groeiende rol van het belang van het kind wordt bovendien bekrachtigd door een

recent arrest van het Hof van Cassatie.

TITEL 7. VORDERINGEN INZAKE FAMILIALE BETREKKINGEN

231. De bespreking in deze masterproef is beperkt tot het materieel familierecht. Deze titel

bespreekt niettemin kort twee aspecten van het procedurele familierecht teneinde aan te tonen dat

de incoherenties aangaande de toetsing aan het belang van het kind zich ook hier doortrekt.

385

G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016,899-700, nr. 2034. 386

Supra nr. 152. 387

P. SENAEVE, Compendium van het Personen - en Familierecht, Leuven, Acco, 2008, 602, nr. 1771.

Page 95: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

81

Hoofdstuk 1. Homologatie van een akkoord tussen de partijen

Afdeling 1. Toepassingsgebied

232. In het kader van familiale vorderingen bepaalt artikel 1253ter/3, §3 Ger.W. dat de partijen op

ieder ogenblik de rechtbank kunnen verzoeken hun overeenkomsten met betrekking tot het ouderlijk

gezag, de verblijfsregeling, recht op persoonlijk contact of de onderhoudsbijdragen te homologeren.

De rechtbank kan weigeren de overeenkomst te homologeren als deze “kennelijk strijdig” is met het

belang van het kind. Ook artikel 1253ter/2, vijfde lid Ger.W. bepaalt dat de rechtbank het akkoord

tussen de partijen homologeert, voor zover dit akkoord niet “kennelijk strijdig” is met de belangen

van het kind.

233. Artikel 1733, tweede lid en artikel 1736, vierde lid Ger.W. bepalen dat de homologatie van

een akkoord in het kader van vrijwillige of gerechtelijke bemiddeling, dat werd bereikt na een

bemiddeling in familiezaken, enkel kan worden geweigerd indien “strijdig” met de belangen van de

minderjarige kinderen.

Afdeling 2. Aard van de toetsing

234. Wanneer de rechter de akkoorden op grond van artikel 1253ter/2 en 1253ter/4 Ger.W.

beoordeelt, heeft hij enkel een marginaal en negatief toetsingsrecht. Het is vereist dat er een

strijdigheid is met het belang van het kind. Die strijdigheid moet bovendien manifest zijn. Opnieuw

kan hier worden uitgegaan van het principe van familiale autonomie. De regelingen afgesloten door

de partijen zelf worden vermoed in het belang van het kind te zijn. Het sluit aldus aan op de

marginale toetsingen zoals vervat in artikel 374 BW en artikel 1256 en 1290 Ger.W.388

235. Binnen het raam van bemiddeling is daarentegen een strijdigheid tout court met de belangen

van het kind voldoende om te besluiten tot een weigering van een homologatie. De toetsing is ook

negatief, maar minder strikt. Een manifeste strijdigheid is niet vereist.

236. Er lijkt hier aldus een ongelukkig verschil te bestaan in de omvang van het rechterlijke

opportuniteitsoordeel. Het is geen vergaand verschil. In beide situaties moet de rechter zich

terughoudend opstellen en steeds voor ogen houden dat de familiale autonomie de voorrang krijgt.

Slechts in zeer uitzonderlijke situaties kan de rechter optreden tegen de homologatie.389 Niettemin

toont het opnieuw aan hoe de wetgever incoherentie veroorzaakt.

388

Supra nr. 152, 213 en 218. 389

I. MARTENS,“Deel I. Het verblijfsco-ouderschap als prioritair te onderzoeken verblijfsregeling” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Verblijfsco-ouderschap. Uitvoering en sanctionering van verblijfs- en omgangsregelingen. Adoptie door personen van hetzelfde geslacht, Antwerpen, Intersentia, 2007, (1) 11, nr. 32.

Page 96: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

82

Hoofdstuk 2. Blijvende saisine

Afdeling 1. Toepassingsgebied

237. Op grond van artikel 1253ter/7 Ger.W. is er voorzien in een blijvende saisine voor de

aangelegenheden van het ouderlijk gezag, de verblijfsregeling, het recht op persoonlijk contact en de

onderhoudsbijdragen, daar deze als spoedeisend worden aanzien. Aangaande de verblijfsregeling,

het recht op persoonlijk contact en de uitoefening van het ouderlijk gezag bepaalt artikel 1253ter/7,

§1, tweede lid, 3° Ger.W. dat naast de vereiste van nieuwe elementen, het verzoek enkel zal worden

ingewilligd indien het belang van het kind zulks rechtvaardigt.

Afdeling 2. Aard van de toetsing

238. De toetsing aan het belang van het kind in het kader van dit nieuwe verzoek is vol en positief.

Het nieuwe verzoek moet worden gerechtvaardigd door de belangen van het kind. Het kind dient

een voordeel te hebben bij de toekenning van het verzoek.

239. Bij dit artikel wordt echter geen melding meer gemaakt van het belang van de ouders. Artikel

374, §2, laatste lid BW bepaalt echter dat bij de beoordeling van de verblijfsregeling de rechtbank

dient rekening te houden met de belangen van het kind én de belangen van de ouders. Het is

onduidelijk als de wetgever het bedoeld heeft dergelijk onderscheid te maken.

Artikel 374 BW is een namelijk algemene bepaling inzake de verblijfsregeling van een minderjarige,

terwijl artikel 1253ter/7 Ger.W. bedoeld is voor de specifieke context van een eventuele latere

wijziging. Terwijl de rechter bij een vordering inzake de verblijfsregeling moet rekening houden met

de belangen van het kind en die van de ouders, zou hij bij een latere wijziging enkel nog de belangen

van het kind in acht moeten nemen.

240. VAN ROY is van oordeel dat dit verschil als een vergetelheid van de wetgever moet worden

beschouwd. Bij elke uitspraak aangaande de verblijfsregeling van het kind moet worden

teruggekoppeld naar artikel 374, §2, laatste lid BW. Bijgevolg moet bij een latere wijziging op grond

van artikel 1253ter/7, §1, tweede lid, 3° Ger.W. niet enkel rekening worden gehouden met het

belang van het kind, maar ook met het belang van de ouders.390

390

C. VAN ROY, “Artikel 374, §2, vierde lid BW en het belang van de ouders – Van theorie naar praktijk”, T.Fam. 2015, (72) 74, nr. 13-19.

Page 97: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

83

TITEL 8. KRITISCHE BEDENKINGEN

Hoofdstuk 1. Gebrek aan coherentie en rechtsonzekerheid

241. Het mag duidelijk zijn dat het belang van het kind sterk verweven is in het Belgisch

familierecht. Dit is het resultaat van de almaar groeiende aandacht voor het belang van het kind.

Waar het belang van het kind vroeger enkel speelde in het ouderlijk gezag en de adoptie, dringt het

vandaag ook door in andere rechtstakken van het familierecht, zoals afstamming en echtscheiding.391

De toetsing aan het belang van het kind is terug te vinden doorheen het gehele familierecht. De

wettelijke voorschriften zijn echter niet altijd even coherent.

Deze incoherentie wordt in de hand gewerkt door het begrip het belang van het kind zelf. Het belang

van het kind is een vaag en ambigu begrip. Het belang kan niet worden gedefinieerd. Zoals uit de

bespreking blijkt, hangt de invulling van het begrip af van de context waarbinnen er wordt getoetst.

De uiteindelijke draagwijdte van het begrip ligt echter bij de rechter. Hierdoor ontstaan er

verschillende interpretaties en uiteenlopende rechtspraak.

De rechtspraak heeft bovendien, al dan niet contra legem de toetsing aan het belang van het kind

verder uitgebreid. Dit creëert echter opnieuw incoherentie, aangezien er verschillende visies en

standpunten ontstaan over de vraag of en op welke wijze een toetsing aan het belang van het kind

kan plaatsvinden.

Het gebrek aan coherentie gaat gepaard met rechtsonzekerheid. De wetgeving bevat al vele

incoherenties, deze worden door de jurisprudentiële uitbreidingen alleen maar verder in de hand

gewerkt. Aangezien er geen wettelijke basis bestaat voor de jurisprudentiële uitbreidingen, is het

onzeker of een visie in de rechtspraak door de rechter zal worden toegepast of gevolgd. Bij de

aanvang van de procedure is het gissen welke weg de rechter zal kiezen.

242. Binnen de alimentatie wordt de lege lata niet getoetst aan het belang van het kind bij een

wijziging, behoudens bij het verzoek tot verhoging op grond van eerder vastgelegde mijlpalen. In de

rechtspraak en de rechtsleer ontstaat echter de visie dat het belang van het kind het overkoepelende

criterium vormt voor elke vraag tot wijziging.392 Hiervoor is echter geen wettelijke grondslag

voorhanden. Sommige lagere rechtspraak volgt deze visie.393

391

L. VAN DEUN, “Het belang van het kind als joker in het afstammingsrecht” (noot onder Brussel 15 januari 2013 en Brussel 20 januari 2015), T.Fam. 2016, (12) 18. 392

B. VAN HEK, “Het belang van het kind als primordiaal beoordelingscriterium bij wijziging EOT overeenkomst inzake ouderlijk gezag: een breuk met het verleden?” (noot onder Cass. 28 juni 2012), T.Fam. 2013, (124) 129-130, nr. 18; F. BUYSSENS ,“Deel V. De echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet op de familierechtbank” in P. SENAEVE (ed.), Echtscheiding, voorlopige maatregelen en onderhoudsgelden in de

Page 98: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

84

243. Bij afstamming wordt het belang van het kind de lege lata enkel marginaal getoetst bij de

erkenning na een toestemmingsweigering, bij het gerechtelijk onderzoek na de uitoefening van het

recht van verzet en bij de vordering tot nietigverklaring van een zonder toestemming gedane

erkenning. Het belang van het kind wordt niet getoetst bij de automatische vestiging van de

afstammingsband, zoals de vestiging van het vaderschap van de echtgenoot of de vestiging van

moederschap op basis van de geboorteakte. Ook bij de betwisting van de afstammingsband,

behoudens de uitzonderlijke situatie van een zonder toestemming gedane erkenning, wordt het

belang van het kind niet getoetst.394 De toetsing staat in de drie situaties bovendien enkel open

indien het kind ouder is dan één jaar op het tijdstip van de vordering.

Het Grondwettelijk Hof heeft de summiere toetsing aan het belang van het kind in verschillende

arresten trachten uit te breiden. Deze jurisprudentiële uitbreidingen maken de incoherentie echter

groter. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat bij erkenning en gerechtelijke onderzoek ook

het belang van het kind ten volle moet worden getoetst.395 Voor de nietigverklaring van een zonder

toestemming gedane erkenning blijft de toetsing nog beperkt tot het een marginale toetsing. Het Hof

stelde in een ander arrest dat bij erkenning het belang van het kind moet worden getoetst indien het

kind jonger is dan één jaar.396 Bij het gerechtelijk onderzoek heeft het Grondwettelijk Hof hetzelfde

geoordeeld, maar het dictum is beperkt tot het gerechtelijk onderzoek naar vaderschap op grond van

een 2-in-1 vordering.397 Ten slotte heeft het Hof geoordeeld dat een incestueuze afstamming moet

kunnen worden vastgesteld bij een onderzoek naar vaderschap, telkens dit in het belang van het kind

is.398 De overige incestverboden blijven onverminderd gelden.399 Vanwege het verbod op analoge

toepassing van de arresten zorgt dit alles voor nog meer prejudiciële vragen. Dit zorgt voor enorme

vertraging van de afstammingsvorderingen en draagt enkel bij tot rechtsonzekerheid.400

familierechtbank, Antwerpen, Intersentia, 2015, (179) 207, nr. 364; F. BUYSSENS, “Wijziging, na echtscheiding door onderlinge toestemming, van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen”, RW 1997-98, (1065) 1069. 393

Bv. Rb. Mechelen 23 juni 2009, T.Fam. 2010, 60, noot D. VAN LIERDE; Vred. Westerlo 30 juni 2003, TBBR 2004, 352. 394

L. VAN DEUN, “Het belang van het kind als joker in het afstammingsrecht” (noot onder Brussel 15 januari 2013 en Brussel 20 januari 2015), T.Fam. 2016, (12) 18. 395

GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015, overw. B.8.; GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, 620; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, 170 en T. Fam. 2013, 232, noot F. SWENNEN. 396

GwH 16 december 2010, nr. 144/2010, T.Fam. 2011, 56, noot F. SWENNEN. 397

GwH 3 mei 2012, nr. 61/2012, RW 2012-13, 617 en T.Fam. 2013, 90, noot F. SWENNEN. 398

GwH 9 augustus 2012, nr. 103/2012, T.Fam. 2012, 219, noot T. WUYTS. 399

E. IGNOVSKA en G. VERSCHELDEN, “Het verbod tot vaststelling van de bloedschennige afstamming doorbroken”(noot onder GwH 9 augustus 2012), TJK 2015, (69) 75-76, nr. 10; G. MATHIEU en A.-C. RASSON, “L’interdit de l’inceste: une norme symbolique évanescente?”, JDJ 2012, (23) 32, nr. 29. 400

G. VERSCHELDEN, “Deel I. De hervorming van het afstammingsrecht door het Grondwettelijk Hof” in P. SENAEVE, SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Ouders en kinderen Afstamming. Gezag en contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, (1) 68-69,nr. 83.

Page 99: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

85

244. Ook bij adoptie heeft het Grondwettelijk Hof in verschillende arresten geoordeeld dat het

belang van het kind onvoldoende in rekening wordt gebracht bij zowel de toestemmingsvereisten, de

vereisten inzake de burgerlijke stand, als bij de gevolgen voor stiefouderadoptie.401 De

ongrondwettigheden werden echter vastgesteld op basis van de specifieke omstandigheden in casu.

Voor andere omstandigheden blijft de wetgeving gelden en moet een nieuwe prejudiciële vraag

worden gesteld. Dit zorgt opnieuw voor verschil in behandeling.

245. Zoals mag blijken uit artikel 387bis BW, vormt het belang van het kind binnen het ouderlijk

gezag het vooropgestelde criterium. Over de draagwijdte van de rechtelijke appreciatie is er echter

geen eensgezindheid. Zo is er onduidelijkheid over de verhouding tussen de belangen van de ouders

en van de kinderen. Dit wordt verder in de hand gewerkt door de incoherentie met artikel 1353ter/7,

§1, tweede lid, 3° Ger.W. waarin wordt bepaald dat voor een wijziging inzake de verblijfsregeling, het

verzoek enkel zal worden ingewilligd voor zover het de belangen van het kind dient. Dit lijkt niet

overeen te stemmen met artikel 378, §2, laatste lid BW dat bepaalt dat de rechter moet rekening

houden met de belangen van het kind én van de ouders.402 Ook bij het verlenen van een machtiging

voor de gewichtige handelingen is er geen eensgezindheid in welke mate het belang van het kind een

rol mag spelen bij de beoordeling van het belang van het kind. Het lijkt erop dat wanneer je een zaak

voor het vredegerecht van Heist-op den-Berg403 brengt, er meer met het belang wordt rekening

gehouden, dan bij het vredegerecht te Aarschot404.

246. Bij de voogdij heeft het belang van het kind in de rechtspraak en rechtsleer een

vooropgestelde plaats. De wetgever heeft de toetsing echter op zeer beperkte wijze voorgeschreven.

Een marginale toetsing aan het belang van het kind is zo voorgeschreven bij de aanstelling van de

voogd indien deze is aangewezen door de ouder(s), maar niet wanneer de rechter zelf een voogd

uitkiest. Het is echter evident dat wanneer de rechter het belang van het kind marginaal in rekening

brengt bij de beoordeling van de zelf uitgekozen voogd, hij a fortiori het belang van het kind (meer)

toetst bij zijn eigen keuze. In de rechtspraak is het dan ook een gebruik te toetsen aan het belang van

het kind, ook al is het niet wettelijk voorgeschreven.405 Ook is het belang van het kind wel enigszins

vermeld bij het vaststellen van de voogdij, maar niet bij de werking of de beëindiging ervan. Bij deze

401

GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. 2013, 165, noot M. BUNKENS; GwH 12 juli 2012, nr. 93/2012, T.Fam. 2013, 154, noot M.GOEGEBUER. 402

C. VAN ROY, “Artikel 374, §2, vierde lid BW en het belang van de ouders – Van theorie naar praktijk”, T.Fam. 2015, (72) 74, nr. 13-19. 403

Vred. Braine-l’Alleud 12 mei 2003, T.Vred. 2004, 230; Vred. Braine-l’Alleud 15 april 2003, T.Vred. 2004, 234; Vred. Braine-l’Alleud 17 december 2002, T.Vred. 2004, 225; Vred. Braine-l’Alleud 17 oktober 2002, T.Vred. 2004, 224. 404

Vred. Aarschot 21 februari 2002, RW 2002-03, (714) 714. 405

S. MOSSELMANS, “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia, 2004, 107,nr. 182.

Page 100: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

86

jurisprudentiële uitbreidingen ontstaat er echter opnieuw incoherentie, daar er geen eensgezindheid

is over welke aard van toetsing het is.406 Zo heerst erbij de ontvoogding geen eensgezindheid als het

belang van het kind op een negatieve, dan wel positieve wijze moet worden getoetst. Beide visies

worden teruggevonden in de rechtspraak.407

247. In het kader van de echtscheiding ontstaat een discrepantie tussen de wet en de rechtspraak

en rechtsleer. De familierechterlijke overeenkomst in het kader van een EOO kon de lege lata enkel

worden gewijzigd indien aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan vervat in artikel 1288, tweede

lid Ger.W. In de lagere rechtspraak krijgt het enige weerklank.408 Het Hof van Cassatie heeft deze

visie bevestigd met een recent arrest van 28 juni 2012. Het Hof oordeelde dat op grond van artikel

387bis BW een wijzigingsverzoek inzake het ouderlijk gezag enkel nog moest worden getoetst aan

het belang van het kind.409 Het arrest zorgt opnieuw voor onduidelijkheid, aangezien het niet

duidelijk is of er nog gewijzigde omstandigheden noodzakelijk zijn en of het van toepassing is op de

kinderalimentatie.410

248. Ten slotte is er de homologatie van akkoorden. Wanneer de rechter de akkoorden op grond

van artikel 1253ter/2 en 1253ter/4 Ger.W. beoordeelt, heeft hij enkel een marginaal en negatief

toetsingsrecht. Binnen het raam van bemiddeling is op grond van artikel 1733 en 1736 Ger.W.

daarentegen een strijdigheid tout court met de belangen van het kind voldoende om te besluiten tot

een weigering van een homologatie.

249. Voordat aan een procedure wordt begonnen, is het aldus niet duidelijk of en in welke mate

het belang van het kind een rol zal spelen. Het is echter juist in het belang van het kind dat een

voorspelbare procedure kan worden gevoerd.411 De rechtsonzekerheid geldt bovendien niet enkel

voor het kind, maar ook voor de rechters en advocaten. Voor hen brengen de incoherenties en

406

T. WUYTS, “Commentaar bij art. 477 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2006,afl. 53, 5-11. 407

T. WUYTS, “Commentaar bij art. 477 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2006, afl. 53, 5-11. 408

F. BUYSSENS, “Deel II. De onderhoudsbijdrage voor de kinderen en de onderhoudsuitkering tussen echtgenoten bij echtscheiding door onderlinge toestemming” in P. SENAEVE (ed.), Onderhoudsgelden, Leuven, Acco, 2001, (79) 116-125. 409 Cass. 28 juni 2012, AR C.11.0069.N, RW 2013-14, 174, T.Fam. 2013,124, noot B. VAN HEK en TJK 2012, 337,

noot R. VASSEUR. 410

B. VAN HEK, “Het belang van het kind als primordiaal beoordelingscriterium bij wijziging EOT overeenkomst inzake ouderlijk gezag: een breuk met het verleden?” (noot onder Cass. 28 juni 2012), T.Fam. 2013, (124) 129, nr. 15; R. VASSEUR, “De gewijzigde verblijfssituatie van het kind als ‘nieuwe omstandigheid’ in de zin van artikel 1288, tweede lid Ger.W. als grondslag tot wijziging van de bijdrage in het levensonderhoud” (noot onder Gent 5 november 2014), TJK 2016, (65) 71, nr. 10. 411

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 99.

Page 101: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

87

jurisprudentiële uitbreidingen eveneens onduidelijkheden met zich mee, wat hun taak enkel maar

bemoeilijkt.

Hoofdstuk 2. Noodzaak aan betere implementatie van het belang van het kind

250. Uit de analyse van het belang van het kind in het huidige familierecht blijkt dat de toetsing

aan het belang van het kind binnen het familierecht incoherent is en voor rechtsonzekerheid zorgt.

Het familierecht de lege lata lijkt niet altijd te zijn aangepast aan de groeiende aandacht voor het

belang van het kind. Zoals uit de analyse blijkt, ontstaan er echter ook vraagstukken als de wetgever

wel in een toetsing voorziet. Jurisprudentiële uitbreidingen werken dit enkel in de hand. Er is nood

aan de ontwikkeling van een duidelijk visie op de rol het belang van het kind. De vereiste van het

belang van het kind als de eerste overweging moet worden verzoend met de vereiste van

rechtszekerheid en coherentie.

Page 102: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

88

DEEL 3. TOEKOMSTPERSPECTIEVEN

251. Om tot een duidelijke visie te komen op de rol van het belang van het kind, onderzoeken we

eerst de verschillende voorgestelde hervormingen. We zoomen in op de aanbeveling van het Comité

voor de Rechten van Het Kind. Daarna worden de verschillende wetsvoorstellen onderzocht. Ten

slotte overlopen we de uiteenlopende visies in de rechtsleer. Op basis van dit alles zullen we een

antwoord trachten te formuleren op de vraag welke rol voor het belang van het kind is weggelegd in

het familierecht. Hierbij worden concrete fundamenten aangereikt hoe het belang beter kan worden

geïmplementeerd.

TITEL 1. VOORGESTELDE HERVORMINGEN

Hoofdstuk 1. De aanbeveling van het Comité voor de Rechten van het Kind

252. Bij het vraagstuk naar de rol van het belang van het kind, speelt artikel 3.1 IVRK een

prominente rol. Ondanks het feit dat het binnen het familierecht geen directe werking kent, wordt

het in de rechtsleer en de rechtspraak aangehaald als hét argument om te besluiten tot een

beoordeling in concreto van het belang van het kind. Het is dan ook van belang een duidelijk begrip

te hebben van wat het principe vervat in artikel 3.1 IVRK precies inhoudt. Het Comité voor de

Rechten van het Kind heeft op 29 mei 2013 een aanbeveling uitgevaardigd.412 Met deze aanbeveling

wou het Comité voor de Rechten van het Kind verduidelijken hoe het principe van artikel 3.1 IVRK

best kan worden toegepast en gerespecteerd.

253. Het Comité stelt dat het principe van artikel 3.1 IVRK drieledig is. Vooreerst bevat het een

recht. Het is het recht van het kind dat zijn belang als eerste overweging geldt, telkens wanneer er

verschillende belangen in overweging worden genomen. Ten tweede is het een interpretatief

beginsel. Wanneer een rechtsregel openstaat voor interpretatie, moet de interpretatie worden

gekozen dat het best het belang van het kind dient. Ten derde is het een procedureregel. Telkens

wanneer een beslissing wordt genomen dat een invloed kan hebben op een kind of een groep

kinderen, moet via een procedure de impact van de beslissing wordt geëvalueerd. Hieronder vallen

niet enkel de rechterlijke uitspraken, maar ook de wetgevende beslissingen. Binnen de verschillende

mechanismen van besluitvorming moet er worden voorzien in “child-rights impact assessment”.413

254. Het driedelig principe heeft een grote draagwijdte. Het is van toepassingen op allerhande

handelingen, waaronder niet enkel rechterlijke beslissingen, maar ook wetgevende akten en

412

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14. 413

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, 3, nr. 6.

Page 103: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

89

voorstellen. Het is gericht naar verschillende instanties. Zowel de rechtbanken, wetgevende

instanties, administratieve autoriteiten, als publieke en private instellingen voor maatschappelijk

welzijn worden geacht het principe toe te passen. Bij de rechterlijke beslissingen benadrukt het

Comité dat ook bij burgerlijke procedures het belang van het kind moet worden behartigd.414

255. Het Comité erkent dat het begrip “best interest of the child” een vrij complex begrip is. Om

deze reden is het volgens het Comité noodzakelijk dat het begrip wordt gedetermineerd op

casuïsitische basis. Het belang van het kind kan niet worden gedefinieerd. Het moet telkens worden

gedefinieerd op individuele grondslag, volgens de specifieke situatie van het kind.415

256. Teneinde de beoordeling toch enigszins te begeleiden, stelt het Comité een niet-exhaustieve

lijst voor met een reeks elementen die een basis kunnen vormen voor de waardering van het belang

van het kind. Hiertoe behoren de mening van het kind, zijn identiteit, het behoud van de familiale

omgeving en relaties, de zorg, bescherming en veiligheid van het kind, zijn kwetsbaarheid en het

recht op gezondheid en onderwijs. Het belang en het gewicht van elk van deze elementen zal telkens

afhangen van de specifieke casus. In principe moeten niet alle elementen altijd in overweging

worden genomen.416

257. Het Comité geeft daarnaast voorstellen hoe het belang van het kind procedureel kan worden

vastgelegd. Hierbij toont het Comité tegelijkertijd aan dat het belang van het kind zich niet

automatisch vertaalt in een beoordeling in concreto. Het principe kan namelijk ook procedureel

worden gewaarborgd door het recht van het kind om gehoord te worden, de vertegenwoordiging

van het kind en het betrekken van deskundigen bij de oordeelvorming.417 Bij de bespreking van het

belang van het kind binnen de civiele procedures, lijkt het Comité de nadruk te leggen op een

vertegenwoordiging van het kind.418

414

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, (1) 8, nr. 29. 415

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, (1) 9 en 12, nr. 32 en 48. 416

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, (1) 12-18, nr. 48-84. 417

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, (1) 18-20, nr. 85-99. 418

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, (1) 8, nr. 29.

Page 104: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

90

258. Het Comité voor de Rechten van het Kind erkent dat het principe openstaat voor

manipulatie. Het kan zo worden aangewend door de ouders teneinde hun eigen belangen in

geschillen inzake gezag te behartigen.419

259. Ten slotte moet het belang van het kind worden gezien binnen een breder perspectief. Het

concept van ‘het belang van het kind als eerste overweging’ is doelgebonden. Artikel 3.1 IVRK is

gericht op het verzekeren van een vol en effectief genot door het kind van al zijn andere rechten in

het IVRK.420

260. Het Comité lijkt aan te sturen op een verregaande beoordeling in concreto. Wanneer er

echter dieper wordt ingegaan op de concrete voorstellen om het belang van het kind te

implementeren, stelt men toch enige nuance vast. Het belang van het kind kan zich ook vertalen in

het horen van het kind, het in overweging nemen van zijn mening en de vertegenwoordiging, zoals

via een voogd ad hoc.

Hoofdstuk 2. Wetsvoorstellen

261. De regering-Michel I heeft omvangrijke familierechtelijke ambities. Zowel het

regeerakkoord421 als de beleidsnota van de minister van Justitie422 drukt de ambitie uit het burgerlijk

familierecht te moderniseren, rekening houdend met de maatschappelijke ontwikkelingen en de

nieuwe samenlevingsnormen.423

262. Over een aanpassing van het familierecht gelet op het groeiende belang van het kind gaat

het echter niet. Wel heeft de regering de intentie binnen de verschillende deelaspecten van het

familierecht grondige wijzigingen door te voeren, waarbij een rechterlijk opportuniteitscontrole op

het belang van het kind kan een rol spelen.

Afdeling 1. Het afstammingsrecht

263. De meest omvangrijke ambitie is ongetwijfeld de aspiratie het afstammingsrecht geheel te

hervormen. Het afstammingsrecht zal worden gemoderniseerd, rekening houdend met de

rechtspraak van de hoogste rechtscolleges, meer bepaald het Grondwettelijk Hof en het EHRM.424 Bij

419

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, (1) 9, nr. 33. 420

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, (1) 3 en 4, nr. 4 en 6. 421

Regeerakoord d.d. 9 oktober 2014, 10 oktober 2014, http://www.premier.be/nl/regeerakkoord. 422

Beleidsverklaring Justitie, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K0020/018. 423

Regeerakoord d.d. 9 oktober 2014, 10 oktober 2010, http://www.premier.be/nl/regeerakkoord; Beleidsverklaring Justitie, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K0020/018, 27. 424

Regeerakoord d.d. 9 oktober 2014, 10 oktober 2014, 126, http://www.premier.be/nl/regeerakkoord; Beleidsverklaring Justitie, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K0020/018, 27; G. VERSCHELDEN, “De familierechtelijke ambities van de regering-Michel I”, T.Fam. 2015, (2) 2.

Page 105: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

91

deze aanpassing zal vanzelfsprekend aandacht uitgaan naar de toetsing van het belang van het kind,

aangezien enkele vastgestelde ongrondwettigheden het gebrek of de onvoldoende toetsing van het

kind betroffen.

264. Slechts één wetsvoorstel is in de huidige legislatuur ingediend ter aanpassing van het

afstammingsrecht.425 Door de voorgestelde wijziging zou het vermoeden van vaderschap en de

erkenning van het moederschap of vaderschap niet kunnen worden betwist wanneer de vordering

kennelijk strijdig is met het belang van het kind. Zodoende willen de indieners tegemoet komen aan

de arresten van het Grondwettelijk Hof waarin het bezit van staat als absolute onontvankelijkheid

ongrondwettig werd verklaard. Daarnaast wordt tegemoet gekomen aan het feit dat er wel toetsing

is aan de belangen van het kind bij de vaststelling door erkenning, maar niet bij de betwisting van de

erkenning.426

265. Een mogelijke oplossing voor de leeftijdsgrens en het marginale karakter voor de toetsing

werd nog niet aangebracht. De indieners stellen daarentegen opnieuw een marginale toetsing voor.

In het licht van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, valt te betwijfelen of dit een toets door

het Hof aan de Grondwet zou doorstaan.

Afdeling 2. De adoptie en de voogdij

266. Aangaande de adoptie werd eveneens een wetsvoorstel ingediend teneinde de vastgestelde

ongrondwettigheden inzake te regulariseren aan de hand van een toetsing aan het belang van het

kind.427 Indien de rechtbank van oordeel is dat een toestemmingsweigering ingaat tegen het hoger

belang van het kind, kan de vereiste terzijde worden geschoven.428

267. Inzake de voogdij werd een voorstel gedaan teneinde de bepalingen inzake de verouderde

pleegvoogdij op te heffen en te vervangen door een nieuw en breder statuut “de pleegzorg”.429 Bij

het voorstel van het nieuwe statuut staat het belang van het kind centraal. In de voorgestelde

425

Wetsvoorstel (O. MAINGAIN en V. CAPRASSE) tot wijziging van de artikelen 318 en 330 van het Burgerlijk Wetboek, wat de betwisting van het vermoeden van vaderschap en de betwisting van de erkenning betreft, Parl.St. Kamer BZ 2014, 54K0159/001. 426

Wetsvoorstel (O. MAINGAIN en V. CAPRASSE) tot wijziging van de artikelen 318 en 330 van het Burgerlijk Wetboek, wat de betwisting van het vermoeden van vaderschap en de betwisting van de erkenning betreft, Parl.St. Kamer BZ 2014, 54K0159/001, 4 en 6. 427

Wetsvoorstel (M. GERKENS en S. VAN HECKE) tot wijziging van artikel 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, aangaande de weigering door de moeder of de vader om toe te stemmen in de adoptie, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K1152/001. 428

Wetsvoorstel (M. GERKENS en S. VAN HECKE) tot wijziging van artikel 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, aangaande de weigering door de moeder of de vader om toe te stemmen in de adoptie, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K1152/001, 7. 429

Wetsvoorstel (S. BECQ, N. LANJRI, N. MUYLLE en E. VAN HOOF) tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de rechten en de plichten van de pleegzorgers betreft, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K0734/001, 9; Wetsvoorstel (K. VAN VAERENBERGH, S. DE WIT, S. SMEYERS en G. UYTTERSPROT) tot wijziging van wetgeving voor wat betreft de rechten en de plichten van pleegouders, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K0697/001, 7.

Page 106: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

92

artikelen wordt systematisch gesteld dat de rechtbank bij de beoordeling zal oordelen “in het belang

van het kind”. De indieners stellen voor een gelijkaardige bepaling als artikel 387bis BW in te voeren.

430

268. Daarnaast zijn er gelijkaardige wetsvoorstellen om te voorzien in een afzonderlijk statuut

voor “zorgouderschap”431 en “pleegouders”432. Naast de voogdij en de adoptie zouden er nog andere

statuten moeten bestaan waarbij er rechten en plichten worden toegekend zoals bij het ouderlijk

gezag, zonder te raken aan de positie van de oorspronkelijke ouders. Bij de voorgestelde bepalingen

wordt telkens bepaald dat de rechtbank oordeelt “in het belang van het kind”. Ook hier stellen de

indieners voor in een gelijkaardige catch-all bepaling te voorzien zoals artikel 387bis BW.433

Afdeling 3. Het ouderlijk gezag

269. Betreffende het ouderlijk gezag werd een wetsvoorstel ingediend teneinde artikel 374, §2

BW aan te passen.434 De bevoorrechting van het gelijkmatig verblijf door de bepaling “bij voorrang”

zou haaks staan op de verblijfsregeling op maat, rekening houdend met de belangen van het kind en

de ouder. De woorden “bij voorrang” moeten bijgevolg geschrapt worden.435

Afdeling 4. De echtscheiding

270. In het kader van de echtscheiding is er het voorstel tot invoering van het “ouderschapsplan”

bij de echtscheiding, ongeacht de grond.436 De indieners stellen dat het ouderschapsplan, naar

analogie met de echtscheiding door onderlinge toestemming, zal kunnen worden gewijzigd indien

voldaan is aan de omstandigheden vervat in artikel 1288, tweede lid Ger.W. Er lijkt te worden

voorbijgegaan aan het feit dat het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat door artikel 387bis BW het

430

Wetsvoorstel (S. BECQ, N. LANJRI, N. MUYLLE en E. VAN HOOF) tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de rechten en de plichten van de pleegzorgers betreft, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K0734/001, 17-23; Wetsvoorstel (K. VAN VAERENBERGH, S. DE WIT, S. SMEYERS en G. UYTTERSPROT) tot wijziging van wetgeving voor wat betreft de rechten en de plichten van pleegouders, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K0697/001, 13-18. 431

Wetsvoorstel (C. BROTCORNE) teneinde het zorgouderschap in het Burgerlijk Wetboek op te nemen, Parl.St. Kamer BZ 2014, nr. 54K0194/001; Wetsvoorstel (S. BECQ EN R. TERWINGEN) tot wijziging van de wetgeving betreffende de bescherming van het kind wat de invoering van het zorgouderschap betreft, Parl.St. Kamer BZ 2014, nr. 54K0114/001. 432

Wetsvoorstel (S. LAHAYE-BATTHEU, C. VAN CAUTER en I. SOMERS) tot wijziging betreffende het statuut van pleegouders, Parl.St. Kamer 2014-2015, nr. 54K0943/001. 433

Wetsvoorstel (S. LAHAYE-BATTHEU, C. VAN CAUTER en I. SOMERS) tot wijziging betreffende het statuut van pleegouders, Parl.St. Kamer 2014-2015, nr. 54K0943/001, 7-8; Wetsvoorstel (C. BROTCORNE) teneinde het zorgouderschap in het Burgerlijk Wetboek op te nemen, Parl.St. Kamer BZ 2014, nr. 54K0194/001, 14-17; Wetsvoorstel (S. BECQ en R. TERWINGEN) tot wijziging van de wetgeving betreffende de bescherming van het kind wat de invoering van het zorgouderschap betreft, Parl.St. Kamer BZ 2014, nr. 54K0114/001, 22-37. 434

Wetsvoorstel (S. LAHAYE-BATTHEU en C. VAN CAUTER) tot wijziging van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer 2014-15, 54K0462/001 en 54K0462/002. 435

Wetsvoorstel (S. LAHAYE-BATTHEU en C. VAN CAUTER) tot wijziging van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer 2014-15, 54K0462/001, 7. 436

Wetsvoorstel (S. BECQ, V. YÜKSEL en F. DEMON) tot wijziging van de wetgeving met het oog op de invoering van het ouderschapsplan bij echtscheiding, Parl.St. Kamer BZ 2014, 54K0066/001.

Page 107: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

93

belang van het kind het enige criterium uitmaakt bij een vordering tot wijziging op grond van artikel

1288, tweede lid Ger.W.

Afdeling 5. Het familierecht in zijn geheel

271. Ten slotte werd één wetsvoorstel ingediend aangaande de vorming van het recht op zich en

het belang van het kind. Het wetsvoorstel houdt de instelling in van een “kindeffectenrapport”.437

Met dit voorstel willen de indieners voldoen aan de vereiste vervat in artikel 3.1 IVRK. In

tegenstelling tot de nadruk op de rechterlijke appreciatie, stellen de indieners voor om de belangen

van het kind te behartigen bij de vorming van de wetgeving. Een kindeffectenrapport dient te

worden opgemaakt bij ieder wetsontwerp dat bij het Federaal Parlement wordt ingediend, voor

zover de voorgenomen beslissing kennelijk het belang van het kind rechtstreeks raakt. Zo wordt bij

de uitbouw van het beleid rekening gehouden met de belangen van het kind. De mogelijke

oplossingen worden aan een kindertoets onderworpen, waarna de maatregel wordt gekozen die het

best de belangen van het kind waarborgt.438 Hiermee wordt aldus de aanbeveling van het Comité van

de Rechten van het Kind gevolgd, waarin dergelijk “child-rights impact assessment” wordt

voorgesteld.439

Afdeling 6. Conclusie

272. Bij de analyse van de verschillende wetsvoorstellen voor de verschillende rechtstakken is er

een duidelijke tendens naar een meer centrale rol voor het belang van het kind. Een beoordeling in

concreto wordt meer en meer naar voren geschoven. De bestaande problematiek over de omvang

van de toetsing en de concrete invulling ervan lijkt echter uit het oog te worden verloren. De

indieners lijken voorbij te gaan aan de verschillende interpretatieproblemen dat deze toetsing met

zich mee brengt.

Inzake het familierecht op zijn geheel wordt wel een duidelijk signaal gegeven hoe het belang van het

kind moet benaderd worden. In de plaats van een rechterlijke toetsing, legt het wetsvoorstel de

nadruk op de overweging van het belang van het kind bij de vorming van de wetgeving.

273. Alle wetsvoorstellen zijn tot op het moment van het indienen van de masterproef hangend

bij de Kamer voor Volksvertegenwoordigers.

437

Wetsvoorstel (N. LANJRI, S. BECQ en S. VERCAMER) houdende de instelling van een kindeffectrapport, Parl.St. Kamer BZ 2014, nr. 54K0102/001. 438

Wetsvoorstel (N. LANJRI, S. BECQ en S. VERCAMER) houdende instelling van een kindeffectrapport, Parl.St. Kamer BZ 2014, nr. 54K0102/001, 4. 439

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, 3, nr. 6.

Page 108: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

94

Hoofdstuk 3. Andere voorstellen

274. Binnen de rechtsleer valt een discrepantie op tussen de Nederlandse en Franse auteurs.

Waar onder de taalgrens de rechterlijke toetsing aan het belang van het kind en het individueel

perspectief positief wordt ontvangen, wordt boven de taalgrens voor een meer genuanceerde

implementatie van het belang van het kind geopperd. Vele van deze visies blijven beperkt tot de rol

van het belang van het kind binnen één bepaalde rechtsmaterie, in het bijzonder het

afstammingsrecht. Om deze reden worden eerst de verschillende visies besproken binnen de

bepaalde rechtstakken, om daarna af te sluiten met de visies aangaande het familierecht op zich.

Afdeling 1. Het afstammingsrecht

275. Zoals SENAEVE aangeeft, zal het voor de federale wetgever een delicate taak zijn het

afstammingsrecht aan te passen in het licht van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. De

wetgever zal een keuze moeten maken tussen het handhaven van strikte regels met het oog op

rechtszekerheid, dan wel het formuleren van soepelere regels waarbij het aan de rechter is het

afstammingsgeschil te beslechten aan de hand van de concrete situatie, rekening houdend met het

belang van het kind en de belangen van de andere betrokken partijen.440 Over welke visie te

verkiezen is, bestaan uiteenlopende visies.

276. DEMARET besluit op basis van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof dat de rechter bij

de afstamming een meer centrale rol moet worden toebedeeld. Het Grondwettelijk Hof stuurt

duidelijk aan op de noodzaak van de rechter een belangenafweging te maken, met een bijzondere

aandacht voor het onderzoek van het belang van het kind. Wel erkent DEMARET dat het belang van

het kind niet makkelijk vast te stellen is door de rechter. De rechter moet onderzoeksmaatregelen

kunnen bevelen, een expertise, om het belang van het kind verder in te vullen. De beweerde ouder

moet geanalyseerd worden op zijn bekwaamheid om het kind op te voeden te analyseren. Het kind

moet onderzocht worden om zijn angsten en moeilijkheden bloot te leggen. Daarnaast dient de

voogd ad hoc meer in te staan voor het belang van het kind. Hij moet eventuele nadelen

onderzoeken, het dossier delen met de magistraat, contact houden met de naasten van het kind en

constructieve voorstellen doen.441

277. MAKOW stelt zich achter de visie dat de rechter meer vrijheid moet krijgen. De wetgever is

niet meer in staat de afstammingswetgeving telkens aan te passen aan de huidige samenleving,

waardoor de rechter meer en meer vrijheid krijgt door middel van open normen. Het toekomstige

440

P. SENAEVE, “Kan er inzake afstammming nog zinvol wetgevend werk verricht worden?”, T.Fam. 2011, (170) 171. 441

M. DEMARET, “L’intérêt de l’enfant: Veni, vidi, vici…” (noot onder GwH 7 maart 2013), RTDF 2013, (800) 807-808 en 810, nr. 7 en 9.

Page 109: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

95

afstammingsrecht moet een meer begeleidende functie hebben ten aanzien van de rechter. De wet

moet aan de rechter toelaten de beste oplossing te zoeken voor elk persoon afzonderlijk. De

eventuele rechtsonzekerheid mag het niet halen op een ander belangrijk principe, namelijk de

toegang tot het gerecht. Bovendien moet de vrees voor enige incoherentie tussen de rechtspraak

worden genuanceerd. Eventuele discrepanties zullen worden opgevangen door de motiveringsplicht

van de rechter en de controle door het Hof van Cassatie.442

278. Ook MASSAGER stelt dat binnen het afstammingsrecht een nieuwe juridische orde op komst

is, waarbij l’homme générique plaats maakt voor l’homme individu. In plaats van het toepassen van

abstracte regels, moet gezocht worden naar de beste oplossing, gelet op de bijzondere situatie van

elk individu afzonderlijk. Een belangenafweging door de rechter is dan essentieel.443 MATHIEU en

RASSON volgen en stellen dat voor het belang van het kind dit een evolutie van l’enfant générique

naar l’enfant individu inhoudt. De toetsing aan het belang van het kind moet een principe zijn binnen

het afstammingsrecht, naast andere principes zoals gelijkheid en non-discriminatie. Het belang van

het kind moet het voorwerp uitmaken van een beoordeling in concreto door de rechter. Wel halen ze

aan, zoals DEMARET, dat moet worden uitgewerkt hoe de rechter kan geholpen worden bij de

delicate missie van het invullen van het begrip.444

279. MARTENS, gewezen voorzitter van het Grondwettelijk Hof, meent ook dat een meer

individuele benadering aan de orde is. Enkel de rechter kan rekening houden met de specifieke

belangen in het geschil om zo onrechtvaardigheid te vermijden. De eventuele wanorde dat hierdoor

ontstaat, vormt geen argument, daar wanorde verkozen wordt boven onrechtvaardigheid.445

280. VAN GYSEL en GALLUS nemen echter afstand van bovenstaande visie. Een belangenafweging

en toetsing aan het belang van het kind is gevaarlijk in fundamentele materies zoals het

afstammingsrecht. Er bestaat het gevaar voor gouvernement des juges. Het is aan de verkozen

vertegenwoordigers de abstracte norm verder te definiëren. De gevolgen in het afstammingsrecht

moeten redelijk voorzienbaar zijn.446

442

V. MAKOW, “Détricotage constitutionnel du droit de la filiation stimulé par une juridiction de fond” (noot onder Bergen (19

de kamer) 14 mei 2012), JLMB 2013, (405) 413-415, nr. 9.

443 N. MASSAGER, “La prophétie de Gerlo. Réflexion à propos des derniers arrëts de la Cour constitutionnelle en

matière de filiation”, Act.dr.fam. 2011, (130) 138-139. 444

G. MATHIEU en A.-C. RASSON, “L’intérêt de l’enfant sur le fil. Réflexions à partir des arrêts de la Cour constitutionelle en matière de filiation”, JT 2013, (425) 436, nr. 41; G. MATHIEU en A.-C. RASSON, “L’interdit de l’inceste: une norme symbolique évanescente?”, JT 2012, (23) 33, nr. 33. 445

P. MARTENS, “Inceste et filiation: égalité et tabou” (noot onder GwH 9 augustus 2012), JLMB 2012, (1286) 1289, nr. 6. 446

N. GALLUS en A.-C. VAN GYSEL, “Les décisions récentes de la Cour constitutionnelle en matière de filiation: humanisme ou aberration?”, RNB 2013, (374) 405; A.-C. VAN GYSEL, “L’intérêt de l’enfant, mythe et réalité” in Y.-H. LELEU (ed.), Actualités de droit familial. Le point en 2001, Luik, CUP, 2001, (170) 201.

Page 110: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

96

281. Ook SOSSON nuanceert de vermeende individugerichte evolutie. Net als VAN GYSEL en

GALLUS meent zij dat het juist niet in het belang van het kind is de algemene regels van het

afstammingsrecht overboord te gooien. De algemene afstammingsregels moeten behouden blijven.

In de meeste gevallen stellen zij op een correcte manier de afstammingsband vast. Voor de

bijzondere situaties moeten jokers worden geïmplementeerd op basis van dewelke de rechter een

belangenafweging zal maken.447

282. SWENNEN benadert het belang van het kind vanuit een totaal andere invalshoek. Hij wil elke

toetsing aan het belang van het kind binnen het afstammingsrecht uitsluiten. Door de toetsing aan

het belang van het kind kan de afstammingsband niet worden gevestigd, wat een onevenredige

inbreuk inhoudt van de rechten van zowel het kind als van de ouder en zijn familie. Het kind wordt zo

immers elke erfrecht in de nalatenschappen van de ouderlijke lijn ontzegd. Daarnaast wordt het kind

definitief het recht ontzegd om door de betreffende ouder te worden opgevoed. Verder wordt op

onevenredige wijze afbreuk gedaan aan het recht op eerbieding van het privéleven van zowel het

kind en de ouder. Dit recht omvat het recht om familiale betrekkingen te vestigen en te beleven.

Door de vermoedelijke ongeschiktheid van de ouder, wordt het kind ontzegd van elke band ten

aanzien van de gehele familie. Onwenselijke ouders moeten worden opgevangen met een

aanpassing van het ouderlijk gezag. Er kan worden ingegrepen op basis van artikelen 373 en 374 BW

en het jeugdbeschermingsrecht, meer bepaald de ontzetting van het ouderlijk gezag. Vanuit

proceseconomisch standpunt is het wel wenselijk dat de familierechtbank bij de vaststelling van de

afstammingsband zich meteen ook uitspreekt over het ouderlijk gezag of de eventuele ontzetting.448

283. DE MAEYER en VERGAUWEN volgen de stelling van SWENNEN. De rechterlijke

opportuniteitscontrole dient plaats te ruimen voor een vaststelling van afstamming louter op basis

van de biologische werkelijkheid. Enkel zo kan er worden voldaan aan artikel 7 IVRK. Bovendien

worden de verschillende soorten vaststellingen van afstamming gelijkgesteld. Bij de automatische

vaststelling van de afstamming is er namelijk geen controle op het belang van het kind.449

284. Ook VERSCHELDEN meent dat een subjectieve beoordeling van het belang van het kind niet

wenselijk is binnen het afstammingsrecht. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de

vestiging van afstamming en de gevolgen van de vastgestelde afstamming. Het afstammingsrecht

raakt de openbare orde en heeft een ordenend karakter. Daarnaast heeft het een belangrijke

447

J. SOSSON, “Cour constitutionnelle, filiation et intérêt de l’enfant. “C’est quand qu’on va où?”” in Y.-H. LELEU en D.PIRE (eds.), Actualités de droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2013, (98) 122-123. 448

F. SWENNEN, “De toets aan het belang van de vaderlijke erkenning” (noot onder GwH 16 december 2010), T.Fam. 2011, (57) 60. 449

E. DE MAEYER en C. VERGAUWEN, “Het belang van het kind versus de biologische werkelijkheid: het blijft een moeilijk vraagstuk” (noot onder GwH 16 december 2010), RABG 2011 (887) 889.

Page 111: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

97

economische functie. Dat valt moeilijk te verenigen met een belangenafweging in concreto door de

rechter in elk afzonderlijk dossier. Wanneer de stelling wordt gevolgd dat het belang van het kind de

eerste overweging dient te vormen bij elke beslissing, zoals vervat in artikel 3 IVRK en artikel 22bis,

vierde lid Gw., dan moet het gehele afstammingsrecht in globo van kaart worden geveegd. Alle regels

kunnen worden vervangen door de ene bepaling dat de rechter de afstamming vaststelt in het

belang van het kind. Het kind heeft er echter juist belang mee dat de afstamming, zijn staat, via een

zekere en voorspelbare procedure wordt vastgesteld. Het belang van het kind moet om deze reden

in het afstammingsrecht zelf worden verdisconteerd via wettelijke bepalingen. Het belang van het

kind moet een considerans zijn voor de wetgever, niet voor de rechter. Dit wordt bevestigd door

artikel 22bis, vijfde lid Gw. De nadelige gevolgen van een vaststelling van afstamming kan worden

opgevangen door het uitschakelen van de afstammingsrelatie, zoals door ontzetting van ouderlijk

gezag.450

Afdeling 2. De adoptie en de voogdij

285. WUYTS is van oordeel dat er naast de instellingen van adoptie en voogdij andere statuten

moeten worden voorzien op basis van de welke personen ouderlijk gezag kunnen worden toegekend.

Enkel de oorspronkelijke of adoptieve band en voogdij is niet voldoende. Zonder in te gaan op deze

rechtsfiguren, moet volgens hem hierbij ook een toetsing aan het belang van het kind een centrale

rol toebedeeld krijgen. Wel stelt hij concrete richtlijnen voor om deze toetsing te begeleiden.451

Afdeling 3. Het ouderlijk gezag

286. DECLERCK is van mening dat het belang van het kind onvoldoende wordt behartigd in het

ouderlijk gezag. Bij de verblijfsregeling wordt er getoetst aan het belang van het kind, maar is de

prioritair te onderzoeken regeling het gelijkmatig verblijf. Dit strookt niet met het belang van het

kind en zou moeten verlaten worden. Ook moeten de ouders, gelet op het belang van het kind, een

ouderschapsplan opstellen.

Afdeling 4. De kinderalimentatie en het echtscheidingsrecht

287. Binnen het echtscheidingsrecht en de kinderalimentatie verdedigen BUYSSENS en VAN HEK

dat het belang van het kind het criterium moet vormen voor wijzigingen van alle overeenkomsten

aangaande kinderen, zowel inzake het ouderlijk gezag als de onderhoudsbijdrage. Het belang van het

450

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 99. 451

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 922-936, nr. 1260-1293.

Page 112: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

98

kind moet het enige criterium uitmaken bij wijzigingsverzoeken. Artikel 1288, tweede lid Ger.W.

moet wegvallen.452

Afdeling 5. Het familierecht in zijn geheel

288. STEENNOT uitte zich als een van de eersten uit over de rol van het belang van het kind

binnen het recht. Hij stelt dat het niet alleen de taak is van de wetgever, maar ook van de rechter om

de belangen van het kind te beschermen. Het belang van het kind kan niet op definitieve wijze

worden vastgelegd. De diepere inhoud van het begrip moet altijd onderzocht worden in concreto.453

289. VAN GYSEL staat ook niet afkerig tegen de groeiende rol van het belang van het kind binnen

het Belgisch familierecht. Hij is zelfs van mening dat het begrip een algemeen rechtsbeginsel

uitmaakt. Hij stelt dat hoewel het een algemeen principe is, het wel een hol begrip is. Het moet

eerder worden gezien als een methode dan als een begrip. Het is een oproep tot onderzoek met een

kruising van verschillende visies op het belang van het kind. De mening van de partijen en de rechter

vormen zo een belangrijk uitgangspunt, maar er moet ook worden beroep gedaan op sociaal

wetenschappelijke experten. Bij het afstammingsrecht is hij echter van mening dat het belang van

het kind niet in rekening mag worden gebracht, aangezien het afstammingsrecht op andere criteria

moet worden gestoeld, zoals de biologische werkelijkheid.454

290. LELEU is eveneens voor een meer individualistische benadering binnen het familierecht. In de

toekomst zal het familierecht gevormd worden door de rechter, niet door de wetgever. We zijn

binnen het familierecht beter gediend met de rechter, dan met de wetgever. Normen zijn te abstract

en kunnen de feiten voorbijlopen. De rol van de wetgever is niet langer regels te creëren die volgens

hem het belang van alle kinderen gemeenschappelijk dienen. De wetgever moet procedures creëren

die het mogelijk maken voor de rechter de belangen te appreciëren van de betrokken partijen,

waarbij het belang van het kind primeert. Wel zou de aard van de toetsing bij afstamming verschillen

naargelang de soort vaststelling of betwisting van afstamming en de vorderende partij.455

452

F. BUYSSENS, “Wijziging, na echtscheiding door onderlinge toestemming, van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen”, RW 1997-1998, (1065) 1067; B. VAN HEK, “Het belang van het kind als primordiaal beoordelingscriterium bij wijziging EOT overeenkomst inzake ouderlijk gezag: een breuk met het verleden?” (noot onder Cass. 28 juni 2012), T.Fam. 2013, (124) 129-130, nr. 17-18. 453

H. STEENNOT, “Het belang van het kind”, RW 1974-75, (1729) 1752. 454

A.-C. VAN GYSEL, “L’intérêt de l’enfant, mythe et réalité” in Y.-H. LELEU (ed.), Actualités de droit familial. Le point en 2001, Luik, CUP, 2001, (170) 205-206; A.-C. VAN GYSEL, “L’intérêt de l’enfant, principe général de droit”, TBBR 1988, (186) 199-200. 455

Y.-H. LELEU , “À l’orée d’un droit judiciaire des familles. Propos introductifs” in Y.-H. LELEU en D. PIRE (eds.), Actualités de droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2013, (10) 10 en 14-15, nr. 1 en 5.; Y.-H. LELEU, “Le nouveau droit judiciaire de la filiation: pour de meilleurs conseils aux familles”, TEP 2013, (2) 2, nr. 5; Y.-H. LELEU, Droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2005, 20-23, nr.6-7.

Page 113: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

99

291. KEZEL staat daarentegen kritisch ten aanzien van een verregaande rol voor het belang van

het kind. Het begrip dient een duidelijke invulling te krijgen binnen het gehele familierecht. De

wetgever moet in de eerste plaats algemene regels uitwerken die aangeven welke de rechten en

belangen van de kinderen zijn en hoe deze in acht moeten worden genomen. De rechter moet wel bij

elke beslissing die de kinderen aanbelangt nagaan in welke mate de beslissing de belangen van het

kind niet schaadt. Dit belang van het kind wordt echter gewoon ingevuld door het horen van het kind

of het horen van de eerste verzorger. Het belang van het kind is geen algemeen rechtsbeginsel, maar

een “normatief beginsel”.456

292. Ten slotte merkt DECLERCK op dat de individualiseringstendens te betreuren valt binnen het

familierecht. Het gaat in tegen alles waarvoor de familie staat: duurzaamheid, continuïteit en

stabiliteit. Dit is moeilijk te verenigen met een familierecht waarbij de uitkomst volledig afhangt van

de rechterlijke appreciatie.457

Afdeling 6. Conclusie

293. Bij de verschillende visies op het belang van het kind wordt de wenselijkheid van een grotere

rechterlijke appreciatie in vraag gesteld. Boven de taalgrens lijkt de rechtsleer meer terughoudend,

zeker op het vlak van het afstammingsrecht. Er wordt gevreesd voor de rechtszekerheid. Het belang

van het kind moet op een meer genuanceerde manier worden behartigd, via de wetgeving en het

horen van het kind. De Franstalige rechtsgeleerden stellen daarentegen de beoordeling in concreto

voorop. Enkel door de rechter vrijheid te geven, kan het familierecht zorgen voor de beste

oplossingen.

TITEL 3. PERSOONLIJKE PERSPECTIEVEN

Hoofdstuk 1. Situering en globaal perspectief

Afdeling 1. Situering

294. Artikel 3.1 IVRK en artikel 22bis, vierde lid Gw. bepalen beide dat de belangen van het kind

de eerste overweging dienen uit te maken bij elke beslissing aangaande het kind. Dit is een nobele en

schijnbaar eenvoudige stelling. Er bestaat echter geen eensgezindheid hoe dit belang het best wordt

verwezenlijkt.

295. Het Grondwettelijk Hof is van oordeel dat deze artikelen de wetgever verplichten een

beoordeling in concreto mogelijk te maken. Het belang van het kind is het doorslaggevend criterium

456

E. KEZEL, “Het begrip “het belang van het kind””, RW 1998-99, (1163) 1167, nr. 13. 457

C. DECLERCK, “Van je familie moet je het hebben”, T.Fam. 2013, (214) 214.

Page 114: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

100

voor de rechter, in elke procedure aangaande het kind. In zijn aanbeveling lijkt het Comité voor de

Rechten van het Kind eveneens de voorkeur te geven aan een rechterlijke beoordeling in concreto.

296. Kijkend naar de analyse de lege lata blijkt dat de toepassing van de rechterlijke toetsing

minder evident is dan het lijkt. Het belang van het kind is een ambigu begrip. De toetsingen aan het

belang van het kind leiden vaak tot incoherentie en onzekerheid. In de rechtsleer is er bijgevolg geen

eensgezindheid hoe het belang van het kind als eerste overweging het best kan worden behartigd.

Waar de ene visie de individualisering oppert, oordelen de anderen dat het belang van het kind op

andere manieren moet worden verwezenlijkt.

297. Vanuit deze optiek is het noodzakelijk dat de rol van het belang van het kind in het huidig

familierecht duidelijk wordt. In deze afdeling wens ik hierover mijn persoonslijk perspectief te

formuleren. Het is echter niet de bedoeling om een concreet nieuw wetsvoorstel uit te werken. Het

belang van het kind zit verweven doorheen het gehele recht. Hierbij kan geen kant-en-klaar voorstel

gegeven worden hoe het belang van het kind zich binnen alle verschillende rechtsmateries moet

vertalen. Er worden daarentegen concrete fundamenten aangegeven hoe het belang van het kind

moet worden benaderd bij het familierecht en op welke wijze het best wordt geïmplementeerd.

Afdeling 2. Globaal perspectief

298. Heden ten dage gaat vooral aandacht uit naar de rol van het belang van het kind binnen het

afstammingsrecht, vanwege de vele arresten van het Grondwettelijk Hof. Het is echter niet

ondenkbaar dat het Grondwettelijk Hof zijn pijlen in de toekomst zal richten op andere

rechtsgebieden. Door verschillende auteurs werd bij het eerste arrest van het Grondwettelijk Hof in

afstamming voorspeld dat het arrest een golf van nieuwe procedures zou teweegbrengen.458 Nu het

afstammingsrecht al redelijk door het Grondwettelijk Hof op de korrel is genomen, kan in dezelfde

zin worden voorspeld dat de arresten van het Grondwettelijk Hof een sneeuwbaleffect zullen hebben

voor het gehele familierecht.

299. Bovendien krijgt het belang van het kind meer en meer aandacht doorheen het gehele

familierecht. Er is een wildgroei aan jurisprudentiële uitbreidingen van de toets aan het belang van

het kind. Dit blijkt uit een recent arrest van het Hof van Cassatie. Bij echtscheiding door onderlinge

ontwrichting wordt het belang van het kind naar voren geschoven als doorslaggevend criterium.459

458 N. MASSAGER, “Le délai d’un an: un anniversaire inopportun selon la Cour constitutionnelle” (noot onder

GwH 16 december 2010), Act.dr.fam. 2011, (3) 3-4; A.-C. RASSON, “Reconnaissance d’un enfant hors mariage: l’intérêt de l’enfant aurait-il vaincu l’égalité? Réflexions à partir de l’arrêt n° 144/2010 de la Cour constitutionnelle”, CDPK 2011, (47) 58. 459

Cass. 28 juni 2012, AR C.11.0069.N, RW 2013-14, 174, T.Fam. 2013, 124, noot B. VAN HEK en TJK 2012, 337, noot R. VASSEUR.

Page 115: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

101

300. Het is dan ook ten aanzien van het gehele familierecht dat moet worden uitgemaakt welke

rol het belang van het kind speelt.

Hoofdstuk 2. De rol van het belang van het kind

Afdeling 1. Inleiding

301. Naar mijn oordeel moet het belang van het kind een primordiale overweging zijn voor de

wetgever, niet voor de rechter. De groeiende rol van het belang van het kind wordt niet ontkend. Een

rechterlijke appreciatie en beoordeling in concreto is wenselijk binnen bepaalde rechtsmateries en

situaties. Het belang van het kind kan echter ook op andere wijzen worden behartigd dan via een

ongecontroleerde rechterlijke beoordeling in concreto. Het is aan de wetgever om het belang van het

kind te implementeren.

302. Om deze stelling te verduidelijken, zal eerst het tegendeel worden bewezen. Het schijnbaar

meest eenvoudige antwoord op de implementatie van artikel 3.1 IVRK en artikel 22bis, vierde lid Gw.

is namelijk het rechtstreeks toepassen. Een beoordeling in concreto moet altijd worden doorgevoerd.

Dit is de stelling die de meeste weerklank krijgt in de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en die

met een grote gemakzucht wordt geponeerd in de Franstalige rechtsleer. Het lijkt bovendien het best

aan te sluiten op de groeiende rol van het belang van het kind bij onder andere echtscheiding en

kinderalimentatie. Het belang van het kind als algemene overweging voor de rechter is echter niet de

meest gewenste oplossing, gelet op de verstrekkende gevolgen en nadelen hieraan verbonden.

Afdeling 2. Geen algemene overweging voor de rechter

§1. Geen directe werking

303. Het Grondwettelijk Hof, het Comité voor de Rechten van het Kind en een groot deel van de

rechtsleer onder de taalgrens stelt dat het principe vervat in artikel 22bis, vierde lid Gw. en artikel 3.1

IVRK enkel kan verwezenlijkt worden door een rechtstreekse toepassing. Dit impliceert dat er steeds

een rechterlijke beoordeling in concreto mogelijk moet zijn, telkens het een beslissing inzake het kind

betreft.460

304. Het belang van het kind als eerste overweging is echter geen algemeen rechtsbeginsel.461

Enkel waar de wetgever heeft voorzien in een toetsing aan het belang van het kind, moet deze

worden uitgevoerd. Noch artikel 3.1 IVRK, noch artikel 22bis, vierde lid Gw. heeft directe werking.

460

A.-C. VAN GYSEL, “L’intérêt de l’enfant, principe général de droit”, TBBR 1988, (186) 199-200. 461

P. SENAEVE, “Het belang van het kind in het Belgische familierecht” in X (ed.), Met het oog op het belang van het kind. Opstellen aangeboden aan Professor mr. Madzy Rood-de Boer ter gelegenheid van haar emiraat, Deventer, Kluwer, 1988, (119) 126, nr. 11.; G. VERSCHELDEN, Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 28, nr. 55; T. WUYTS, Ouderlijk

Page 116: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

102

305. Het Hof van Cassatie bevestigt dit.462 Het Hof stelt dat het principe in artikel 3.1 IVRK te

onduidelijk en onnauwkeurig is om rechtstreeks te worden toegepast. Het is de wetgever die beslist

hoe het belang van het kind wordt behartigd. In een arrest van 2 maart 2012 benadrukt het Hof

bovendien dat het niet aan de rechter is om de wettelijke regeling tot bescherming van de belangen

van het kind te vervangen door zijn eigen beoordeling.463 Aangezien artikel 22bis, vierde lid Gw. een

spiegelbepaling vormt van artikel 3.1 IVRK, heeft ook dit artikel geen directe werking.

§2. Onverenigbaarheid met het materieel familierecht

306. Het belang van het kind heeft een groeiende rol in bepaalde rechtstakken. Dit leidt er echter

niet toe dat een algemene rechterlijke controle moet worden doorgevoerd. De wenselijkheid van de

rechterlijke appreciatie verschilt van rechtsmaterie tot rechtsmaterie. Bij het ouderlijk gezag is enige

flexibiliteit en appreciatiemarge noodzakelijk. Bij fundamentele materies zoals afstamming is een

toetsing aan het belang daarentegen niet wenselijk. Het kind heeft belang aan een standvastige

procedure.464

307. Daarnaast wordt te snel voorbij gegaan aan de vergaande implicaties van een rechtstreekse

toepassing van het belang van het kind. Deze stelling is veel zwaarwichtiger dan op het eerste zicht

lijkt. Indien er wordt besloten dat het belang van het kind altijd in concreto moet worden getoetst en

de eerste overweging is, kan het materieel familierecht van tafel worden geveegd. Het belang van

het kind wordt op algemene wijze boven de materiële regels geplaatst. Het familierecht zal zodoende

afbrokkelen tot louter procedurele regels. Elk materieel voorschrift kan in vraag worden gesteld.465

§3. Het gebrekkig begrip en gouvernement des juges

308. Sommige auteurs menen dat het wegvallen van het materieel familierecht noodzakelijk is. De

wetgever moet niet langer regels zoeken in het belang van alle kinderen, maar procedureregels

creëren die de rechter de mogelijkheid geven het belang van elk individueel kind te appreciëren.

Enkel zo kan het belang van het kind in overweging worden genomen.466

gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 211, nr. 254. 462

Cass. 4 november 1999, RW 2000-01, 232, noot A. VANDAELE. 463

Cass. 2 maart 2012, AR C.10.0685.F, 24. 464

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 99. 465

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 99. 466

M. DEMARET, “L’intérêt de l’enfant: Veni, vidi, vici…” (noot onder GwH 7 maart 2013), RTDF 2013, (800) 807-808 en 810, nr. 7 en 9; Y.-H. LELEU , “À l’orée d’un droit judiciaire des familles. Propos introductifs” in Y.-H. LELEU EN D. PIRE (eds.), Actualités de droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2013, (10) 10 en 14-15, nr. 1 en 5.; V. MAKOW, “Détricotage constitutionnel du droit de la filiation stimulé par une juridiction de fond” (noot onder Bergen (19

de kamer) 14 mei 2012), JLMB 2013, (405) 414, nr. 9; N. MASSAGER, “La prophétie

Page 117: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

103

309. De doelstelling is zeer loofwaardig. Het kind dient centraal te staan bij elke rechterlijke

uitspraak. Het begrip het belang van het kind is echter te vaag om het doel consequent te bereiken.

Door een open norm als het belang van het kind wordt te veel verantwoordelijkheid bij de rechter

gelegd. De rechterlijke uitspraak wordt gedetermineerd door de kwaliteit en de ingesteldheid van de

magistraat.467 Het oordeel van de rechter zal afhangen van eigen inzichten en appreciaties. De

beoordeling is niet enkel geval per geval, maar ook rechter per rechter.

310. Bovendien is het nog maar de vraag of de rechter überhaupt in staat is te achterhalen wat in

het belang van het kind is. Het belang van het kind beslaat allerhande functies, zowel in de

psychologische als sociologische zin. Een rechter is echter een jurist, geen psycholoog of socioloog.

Hij kan niet in het hart van de mensen kijken.468

311. Ten slotte staat het begrip ook open voor manipulatie. Het kan worden misbruikt door de

partijen om eigen belangen te behartigen. Het belang van het kind kan worden aangewend om

andere belangen te dienen, zoals deze van de ouders.469 Het belang van het kind wordt om deze

reden omschreven als “één van de beschaafdste, maar blijkens de praktijk ook één van de meest

hypocriete beginselen van het recht”.470

§4. Incoherentie en rechtsonzekerheid

312. Uit de analyse de lege lata blijken de nadelen van de rechterlijke beoordeling in concreto van

het belang van het kind. De toetsingen aan het belang van het kind leiden tot incoherenties en

onzekerheden. De aanhangers van de individualisering beweren dat de motiveringsplicht van de

rechters en de controle door het Hof van Cassatie zullen zorgen voor de nodige samenhang.471 Dat dit

argument geen stand houdt, mag blijken uit het huidig familierecht. Er bestaan uiteenlopende visies

over de draagwijdte en omvang van de toetsingen aan het belang van het kind. Dit leidt tot

de Gerlo. Réflexion à propos des derniers arrêts de la Cour constitutionnelle en matière de filiation”, Act.dr.fam. 2011, (130) 138-139; G. MATHIEU en A.-C. RASSON, “L’intérêt de l’enfant sur le fil. Réflexions à partir des arrêts de la Cour constitutionelle en matière de filiation”, JT 2013, (425) 436, nr. 41; G. MATHIEU en A.-C. RASSON, “L’interdit de l’inceste: une norme symbolique évanescente?”, JT 2012, (23) 33, nr. 33. 467

P. SENAEVE, “Het belang van het kind in het Belgische familierecht” in X (ed.), Met het oog op het belang van het kind. Opstellen aangeboden aan Professor mr. Madzy Rood-de Boer ter gelegenheid van haar emiraat, Deventer, Kluwer, 1988, (199) p. 127, nr. 11; G. VERSCHELDEN, Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 26-27, nr. 52. 468

E. DE KEZEL, “Het begrip ‘het belang van het kind’”, RW 1998-99, (1163), 1164, nr. 6; J. ELSTER, Solomonic judgments. Studies in the limitations of rationality, Cambridge, Cambridge University Press, 1989, 123-174. 469

G. VERSCHELDEN, Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 27, nr. 52. 470

D. PESSERS, “Vaderrechten, moederrechten, verzorgersrechten”, Nemesis 1987, afl. 1, (1) 1. 471

M. DEMARET, “L’intérêt de l’enfant: Veni, vidi, vici…” (noot onder GwH 7 maart 2013), RTDF 2013, (800) 807-808 en 810, nr. 7 en 9; Y.-H. LELEU , “À l’orée d’un droit judiciaire des familles. Propos introductifs” in Y.-H. LELEU en D. PIRE (eds.), Actualités de droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2013, (10) 10 en 14-15, nr. 1 en 5.; V. MAKOW, “Détricotage constitutionnel du droit de la filiation stimulé par une juridiction de fond” (noot onder Bergen (19

de kamer) 14 mei 2012), JLMB 2013, (405) 414, nr. 9.

Page 118: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

104

verschillende rechtspraak, waarbij het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof niet zorgen voor

samenhang, maar juist voor meer incoherenties en onzekerheden.

313. De incoherenties, onzekerheden en verschillen in behandeling staan haaks op het

familierecht en het belang van het kind. Familie(recht) is een hoeksteen van onze maatschappij.

Familie staat voor duurzaamheid, continuïteit en stabiliteit. Dit valt moeilijk te verzoenen met een

familierecht waarbij er geen regels zijn, maar de uitkomst volledig afhangt van rechterlijke

appreciatie.472 A fortiori is rechtsonzekerheid niet wenselijk wanneer het een kind betreft. Voor een

kind is het noodzakelijk dat er zekere en voorspelbare procedures zijn.

Afdeling 3. Algemene overweging voor de wetgever

§1. Normatief beginsel

314. Het principe van het belang van het kind als eerste overweging moet preliminair worden

uitgewerkt door de wetgever. Zowel artikel 3.1 IVRK als artikel 22bis, vijfde lid Gw. is gericht tot de

wetgever. Het Hof van Cassatie benadrukte in een recent arrest dat de wetgever kiest hoe de

belangen van het kind worden behartigd. 473

315. Het belang van het kind is een interpretatief en normatief beginsel voor de wetgever.474 De

wetgever moet het belang van het kind verdisconteren in de wetgeving. Het belang van het kind is de

eerste overweging bij de vorming van de wetgeving. Om het belang van het kind in de concrete zaak

te achterhalen, kan de wetgever daarnaast op andere mechanismen beroep doen dan een

beoordeling in concreto, namelijk het horen van het kind, de vertegenwoordiging van het kind of het

opstellen van checklists.

§2. Verdiscontering in de wetgeving

316. Het belang van het kind moet de eerste overweging zijn bij de wetgevende beslissing. Per

rechtsmaterie moet de wetgever uitmaken wat de belangen van het kind zijn. Hierbij houdt hij

rekening met de andere rechten van het kind en principes die de maatschappelijke realiteit

weerspiegelen. De wetgever moet zodoende zoveel mogelijk het belang van het kind verdisconteren

binnen de wetgeving zelf. Wanneer de rechtsregels beter overeenstemmen met de belangen van het

kind, is een omvangrijke toetsing in concreto namelijk niet nodig.

317. Deze verdiscontering dringt zich zeker op in fundamentele materies zoals het

afstammingsrecht. Wanneer het de staat van het kind betreft, moet een rechterlijke appreciatie

472

C. DECLERCK, “Van je familie moet je het hebben”, T.Fam. 2013, (214) 214. 473

Cass. 2 maart 2012, AR. C.10.0685.F, 24. 474

E. DE KEZEL, “het begrip “het belang van het kind””, RW 1998-99, (1163) 1167, nr. 13; G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 99.

Page 119: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

105

zoveel mogelijk worden vermeden. Het kind heeft zeker in deze gevallen nood aan een voorspelbare

en standvastige procedure. Een subjectief oordeel is niet in zijn belang.475

Zelfs bij de aanhangers van de individualisatie is er een grotere terughoudendheid inzake de

rechterlijke controle bij afstamming.476 VAN GYSEL stelt dat, hoewel hij van oordeel is dat het belang

van het kind een algemeen rechtsbeginsel is, een uitzondering moet gemaakt worden voor het

afstammingsrecht.477

§3. Horen van het kind

318. In de concrete familiezaken kan het belang van het kind worden vastgesteld door andere

maatregelen dan een rechterlijke beoordeling in concreto van het belang van het kind. Het kind kan

worden gehoord. De rechter kan voor het nagaan of een beslissing de belangen schaadt of dient,

luisteren naar het kind.478 Het kind kan zijn belangen identificeren, zijn mening geven en zelf

mogelijke en passende oplossingen aanbrengen. Dit is bovendien een ander recht van het kind,

vervat in artikel 12 IVRK. Het kind dat in staat is zijn of haar mening te vormen, heeft het recht zijn

mening te uiten in alle aangelegenheden die hem betreft. Aan de mening zal een passend belang

worden gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.479 Het Comité voor de

Rechten van het Kind stelt het horen van het kind zelf voor als een implementatie van het artikel 3.1

IVRK.480

§4. Vertegenwoordiging van het kind

319. Anderzijds kan de wetgever voorzien in wettelijke vertegenwoordiging, zoals een voogd ad

hoc. De vertegenwoordiger verdedigt de belangen van het kind in de gevallen wanneer het kind het

zelf niet kan. De vertegenwoordiger kan een prominente rol vertolken in het achterhalen van het

belang van het kind. Door het contact met het kind en de partijen, kan hij eventuele nadelen en

475

G. VERSCHELDEN, “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, (98) 99. 476

N. GALLUS en A.-C. VAN GYSEL, “Les décisions récentes de la Cour constitutionnelle en matière de filiation: humanisme ou aberration?”, RNB 2013, (374) 405; A.-C. VAN GYSEL, “L’intérêt de l’enfant, mythe et réalité” in Y.-H. LELEU (ed.), Actualités de droit familial. Le point en 2001, Luik, CUP, 2001, (170) 201. 477

A.-C. VAN GYSEL, “L’intérêt de l’enfant, mythe et réalité” in Y.-H. LELEU (ed.), Actualités de droit familial. Le point en 2001, Luik, CUP, 2001, (170) 205-206; A.-C. VAN GYSEL, “L’intérêt de l’enfant, principe général de droit”, TBBR 1988, (186) 199-200. 478

E. DE KEZEL, “Het begrip ‘het belang van het kind’”, RW 1998-99, (1163) 1167. 479

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 625, nr. 862. 480

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, (1) 13 en 18-19, nr. 53-54 en 89-91.

Page 120: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

106

voordelen onderzoeken en constructieve voorstellen doen.481 Het Comité voor de Rechten van het

kind erkent de vertegenwoordiging als een procedurele waarborg voor artikel 3.1 IVRK.482

§5. Checklists

320. In bepaalde gevallen blijft het natuurlijk wenselijk dat een ruimere rechterlijke appreciatie

mogelijk is. Zo is het bij ouderlijk gezag noodzakelijk dat de rechter een beoordeling in concreto

uitvoert.

321. Het grote nadeel, zoals uit de analyse de lege lata blijkt, is de vaagheid van het begrip. Er

ontstaan verschillende visies en uitgangspunten over wat nu wel en niet onder de toetsing valt. Dit

leidt tot incoherentie en rechtsonzekerheid.

322. Een mogelijke tussenoplossing is mijns inziens het opstellen van checklists aan de hand

waarvan de rechter zijn oordeel zal vellen. De appreciatiemarge van een rechter mag niet louter

worden onderschreven door de bepaling dat de rechter zal oordelen “in het belang van het kind” of

zal nagaan of er “geen kennelijke strijdigheid is met het belang van het kind”. De wetgevende

opdracht is niet ten einde eenmaal duidelijk is dat een rechterlijke appreciatie zich opdringt. Het

belang van het kind is geen toverformule die overal kan worden geplaatst ter omschrijving van het

rechterlijk oordeel.483

In de plaats daarvan moeten concrete maatstaven en richtlijnen worden uitgewerkt. Per

rechtsmaterie kan de wetgever nagaan welke uitgangspunten en elementen binnen de context in

acht dienen te worden genomen. De checklist kan vervolgens in een containerbepaling worden

opgenomen. Indien de rechter oordeelt in het belang van het kind, moet hij zich op deze elementen

steunen. Hierdoor kan de gewenste finaliteit van het rechterlijk oordeel worden bereikt. Het belang

van het kind wordt een methode.484 De noodzaak aan flexibiliteit en beoordeling in concreto wordt

verzoend met de rechtszekerheid.

323. Het Comité voor de Rechten van het Kind treedt deze oplossing bij. Het belang van het kind is

zeer vaag en complex. Een lijst van elementen kan de beoordeling begeleiden. De lijst die wordt

voorgesteld door het Comité is vrij algemeen. De elementen zijn: de mening van het kind, de

481

M. DEMARET, “L’intérêt de l’enfant: Veni, vidi, vici…” (noot onder GwH 7 maart 2013), RTDF 2013, (800) 807-808 en 810, nr. 7 en 9. 482

Committee on the Rights of Children, General Comment nr. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art 3.para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14, (1) 13 en 18-19, nr. 89-91 en 96. 483

Bewoording op basis van J. GOLDSTEIN, A. FREUD en A. J. SOLNIT, De toverformule: in het belang van het kind, Deventer, Kluwer, 1979, 188 p. 484

A.-C. VAN GYSEL, “L’intérêt de l’enfant, mythe et réalité” in Y.-H. LELEU (ed.), Actualités de droit familial. Le point en 2001, Luik, CUP, 2001, (170) 205-206.

Page 121: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

107

identiteit van het kind, het behoud van de familiale omgeving en zijn relaties, de zorg, bescherming

en veiligheid van het kind, zijn kwetsbaarheid, zijn recht op gezondheidzorg en recht op onderwijs.

324. Het Verenigd Koninkrijk werkte de maatstaven verder uit voor de rechter.485 Op basis hiervan

stelde WUYTS een basislijst op van elementen die een grondslag kunnen vormen voor het oordeel

over het belang van het kind binnen het ouderlijk gezag. Deze bestaat uit:486

De vast te stellen wensen en gevoelens van het betrokken kind in het licht van diens leeftijd

en maturiteit

De situatie zoals die bestaat op het tijdstip van het verzoek

De fysieke, emotionele en opvoedkundige behoeften van het kind

De impact die om het even welke wijziging in omstandigheden waarschijnlijk heeft op het

kind

De leeftijd, het geslacht, de achtergrond en elk kenmerk van het kind dat de rechtbank

relevant acht

Om het even welk letsel waaraan het kind leed of risico loopt te lijden

Hoe bekwaam elk van de ouders is en om het even welke andere persoon ten aanzien van

wie de rechtbank de vraag relevant acht inzake het tegemoetkomen aan de noden van het

kind

De resultaten van het bevolen (maatschappelijk) onderzoek

Alle mogelijkheden die de rechtbank in de betreffende procedure ter beschikking worden

gesteld door het Burgerlijk Wetboek

325. Deze lijst kan vervolgens dieper worden uitgewerkt door ze aan te vullen met concrete

aandachtspunten, richtlijnen of zelfs vermoedens. Zo is er Nederlands onderzoek waarbij het belang

van het kind wordt ingevuld vanuit pedagogisch perspectief én op basis van het IVRK. Aan de hand

van onderzoek door twee psychologen werd een lijst uitgewerkt van criteria die het belang van het

kind concretiseren. Deze lijst werd omgezet in een “vragenlijst Belang van het kind en voorwaarden

voor ontwikkeling”. Het model is specifiek bedoeld voor juridische besluitvorming rond de

verblijfsregeling van kinderen. De vragen betreffen onder andere:487

Wordt in de primaire levensbehoeften voorzien?

Is de directe omgeving van het kind veilig?

485

Section 1 (3) a) English Children Act. 486

T. WUYTS, Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 926, nr. 1267. 487

M. KALVERBOER en E. ZIJLSTA, Het belang van het kind in het Nederlands recht. Voorwaarden voor ontwikkeling vanuit een pedagogisch perspectief, Amsterdam, SWP, 2006, 75-81.

Page 122: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

108

Is er structuur en regelmaat in het leven van het kind?

Zijn er in de omgeving mensen die het kind of gezin kunnen ondersteunen?

De rechter krijgt op deze wijze duidelijke parameters. Per vraag kan een score worden gegeven. Op

het einde kunnen beide verblijfssituaties tussen de ouders worden vergeleken, om zo te kunnen

besluiten welke situatie de beste is.

326. Het gaat deze bijdrage voorbij de checklists per rechtsmaterie concreet uit te werken,

aangezien hiervoor een grondig onderzoek vereist is van de bestaande rechtspraak en rechtsleer.

Ook rechtsvergelijkend onderzoek kan zinvol zijn. Niettemin kan het een zinvol fundament zijn

teneinde de rechterlijke beoordeling in concreto te verzoenen met de rechtszekerheid en coherentie

in die rechtsmateries waar een rechterlijke appreciatie noodzakelijk is.

Hoofdstuk 3. Conclusie

327. Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing. Dit principe vormt de

primordiale overweging voor de wetgever. Zowel artikel 3.1 IVRK als artikel 22bis, vierde lid Gw. is

gericht tot de wetgever. Hij maakt de keuze hoe het belang van het kind behartigd wordt. Hierbij

moet het belang van het kind worden verdisconteerd in de wetgeving. De belangen van het kind

kunnen daarnaast worden opgevangen door het horen of het vertegenwoordigen van het kind.

Indien een ruimere appreciatie noodzakelijk is, moet de wetgever concrete maatstaven en criteria

uitwerken op basis waarvan de rechter tot een besluit dient te komen.

328. Het belang van het kind is niet de eerste overweging voor de rechter. Het is niet aan de

rechter om te oordelen hoe een regeling passender is voor het belang van het kind. De rechter kan

niet boven het familierecht staan. Zijn eigen visies en appreciaties zouden een te grote inbreng

krijgen. Het oordeel mag niet afhankelijk zijn van de kwaliteit van rechter. Daarnaast mag de

rechtszekerheid niet uit het oog worden verloren. Een kind is gediend met een rechtszekere en vaste

procedure. Een rechterlijke beoordeling in concreto is niet altijd in het belang van het kind.

Page 123: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

109

CONCLUSIE

329. Het belang van het kind kent binnen het familierecht een groeiende rol. Zowel op

internationaal, Europees als grondwettelijk niveau speelt het belang van het kind een almaar

prominentere rol. Artikel 3.1 IVRK en artikel 22bis, vierde lid Gw. bepalen dat het belang van het kind

bij elke beslissing aangaande het kind de eerste overweging moet uitmaken.

330. Het staat aan de wetgever open hoe dit wordt gewaarborgd. De principes hebben geen

directe werking. Niettemin maant het Grondwettelijk Hof de wetgever aan dit principe rechtstreeks

toe te passen. De rechter moet het belang van het kind kunnen toetsen in elke procedure

betreffende het kind. Het belang van het kind is de eerste overweging voor de rechter.

331. Uit de analyse de lege lata blijkt echter dat een rechterlijke toetsing aan het belang van het

kind niet altijd wenselijk is. Het belang van het kind is een ambigu begrip. Het begrip hangt volledig af

van rechterlijke appreciatie, waardoor uiteenlopende visies ontstaan over de rol van het begrip

binnen een bepaalde rechtstak. Bovendien zorgen jurisprudentiële uitbreidingen van de toetsing aan

het belang van het kind enkel voor meer incoherentie en rechtsonzekerheid.

332. Mijns inziens moet het belang van het kind de eerste overweging zijn voor de wetgever, niet

voor de rechter. Het rechtstreeks toepassen van het principe vervat in artikel 3.1 IVRK en artikel

22bis, vierde lid Gw. lijkt het meest evidente antwoord, maar is geen pasklare oplossing. Het

materieel familierecht mag niet worden ondergeschikt aan rechterlijke controle. Het begrip het

belang van het kind is te vaag om over te laten aan een beoordeling in concreto. De wetgever moet

het belang van het kind verdisconteren in de wetgeving. Bij fundamentele materies zoals het

afstammingsrecht moet het belang van het kind worden behartigd via de materiële regels. Het horen

van het kind of de voogd ad hoc kunnen het belang van het kind in concreto opvangen. Wanneer een

rechterlijke appreciatie wenselijk is, dient de wetgever deze nader uit te werken. Checklists moeten

worden opgesteld, teneinde de beoordeling in concreto te verzoenen met de vereisten van

rechtszekerheid en coherentie.

333. Het belang van het kind is in het familierecht de primordiale considerans voor de wetgever.

Page 124: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

110

BIBLIOGRAFIE

1. WETGEVING

1.1. Verdragen

Art. 3, 9, 18 en 21 Verdrag van New York van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind

geratificeerd bij Wet van 25 november 1991, BS 17 januari 1992.

Art. 24.2 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Art. 8 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de

fundamentele vrijheden, geratificeerd bij Wet 13 mei 1955, BS 19 augustus 1955, err. BS 29 juli 1961.

Committee on the Rights of Children, General Comment No. 14 on the right of the child to have his or

her best interests taken as a primary consideration (art 3, para. 1), 29 mei 2013, CR/C/GC/14.

1.2. België

Art. 22bis, vierde en vijfde lid Gw.

Art. 203quater, 209, 302, 313, 314, 318, 319, 321, 322, 325, 325/3, 325/4, 325/7, 325/8, 325/10,

329bis, 330, 332quinquies, 344-1, 348-3, 348-11, 351-1, 353-3, 356-1, 356-2, 373, 374, 375bis, 376,

378, 387bis, 387ter, 392, 393, 395, 410, 475ter, 475sexies, 477 en 478 BW.

Art. 1231-13, 1253ter/2, 1253ter/4, 1253ter/7, 1256, 1280, 1290, 1288, 1290, 1293, 1321, 1733 en

1736 Ger.W.

Wetsvoorstel (M. GERKENS en S. VAN HECKE) tot wijziging van artikel 348-11 van het Burgerlijk

Wetboek, aangaande de weigering door de moeder of de vader om toe te stemmen in de adoptie,

Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K1152/001.

Wetsvoorstel (S. LAHAYE-BATTHEU, C. VAN CAUTER en I. SOMERS) tot wijziging betreffende het

statuut van pleegouders, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K0943/001.

Wetsvoorstel (S. BECQ, N. LANJRI, N. MUYLLE en E. VAN HOOF) tot wijziging van het Burgerlijk

Wetboek wat de rechten en plichten van pleegzorgers betreft, Parl.St. Kamer 2014-15, nr.

54K0734/001.

Wetsvoorstel (K. VAN VAERENBERGH, S. DE WIT, S. SMEYERS en G. UYTTERSPROT) tot wijziging van

wetgeving voor wat betreft de rechten en de plichten van pleegouders, Parl.St. Kamer 2014-15, nr.

54K0697/001.

Wetsvoorstel (P. GOFFIN, G. FORET EN R. MILLER) tot hervorming van de echtscheiding, Parl.St.

Kamer 2014-15, nr. 54K0596/001.

Page 125: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

111

Wetsvoorstel (S. LAHAYE-BATTHEU en C. VAN CAUTER) tot wijziging van artikel 374 van het Burgerlijk

Wetboek, Parl.St. Kamer 2014-15, 54K0462/001 en 54K0462/002.

Wetsvoorstel (C. BROTCORNE) teneinde het zorgouderschap in het Burgerlijk Wetboek op te nemen,

Parl.St. Kamer BZ 2014, nr. 54K0194/001.

Wetsvoorstel (O. MAINGAIN en V. CAPRASSE) tot wijziging van de artikelen 318 en 330 van het

Burgerlijk Wetboek, wat de betwisting van het vermoeden van vaderschap en de betwisting van de

erkenning betreft, Parl.St. Kamer BZ 2014, 54K0159/001.

Wetsvoorstel (S. BECQ en R. TERWINGEN) tot wijziging van de wetgeving betreffende de bescherming

van het kind wat de invoering van het zorgouderschap betreft, Parl.St. Kamer BZ 2014, nr.

54K0114/001.

Wetsvoorstel (N. LANJRI, S. BECQ en S. VERCAMER) houdende de instelling van een

kindeffectrapport, Parl.St. Kamer BZ 2014, nr. 54K0102/001.

Wetsvoorstel (S. BECQ, V. YÜKSEL en F. DEMON) tot wijziging van de wetgeving met het oog op de

invoering van het ouderschapsplan bij echtscheiding, Parl.St. Kamer BZ 2014, 54K0066/001.

Wetsvoorstel (Z. GENOT, E. BREMS en M. ALMACI) tot wijziging van artikel 348-11 van het Burgerlijk

Wetboek, aangaande de weigering door de moeder of de vader om toe te stemmen in de adoptie,

Parl.St. Kamer 2012-13, 53K2789/001.

Wetsvoorstel (O. MAINGAIN, D. THIÉRY en B. CLERFAYT) tot wijziging van de artikelen 318 en 330 van

het Burgerlijk Wetboek, wat de betwisiting van het vermoeden van vaderschap en de betwisting van

de erkenning betreft, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K0300/001.

Wetsvoorstel (C. DEFRAIGNE, S. DE BETHUNE, Z. KHATTABI, G. SWENNEN, F. BELOT en A. COURTOIS)

tot wijziging van artikel 329bis en 332quinquies van het Burgerlijk Wetboek, om de rechtbank de

mogelijkheid te geven rekening te houden met de belangen van het kind, ongeacht zijn leeftijd, om

de erkenning te weigeren wanneer ze kennelijk strijdig is met die belangen, Parl.St. Senaat 2011-12,

nr. 5-1419/1.

Wetsvoorstel (S. DE BETHUNE, P. VAN ROMPUY, I. FAES, P. MAHOUX, F. DELPÉRÉE en Z. KHATTABI) tot

wijziging van artikel 329bis van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de erkenning van een kind,

Parl.St. Senaat 2010-11, nr. 5-1014/1.

Wetsvoorstel (S. LAHAYE-BATTHEU, C. VAN CAUTER en H. DE CROO) tot wijziging van artikel 374 van

het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer 2010-11, 53K1662/001.

Page 126: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

112

Wetsontwerp tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het

vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, Parl.St. Senaat 2005-06, 10 mei 2006, nr. 3-

1402/7.

Herziening van artikel 22bis van de Grondwet, teneinde een lid toe te voegen betreffende de

bescherming van aanvullende rechten van het kind, Parl.St. Senaat 2004-05, nr. 3-265/3.

Wetsvoorstel (ingediend door T. GIET, K. LALIEUX, V. DÉOM, A. PERPÈTE en A. SAUDOYER) tot

wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de

afstamming en de gevolgen ervan, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51K0597/001, 10.

Wetsontwerp tot hervorming van adoptie, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50K1366/001 en

50K1367/001.

Beleidsverklaring Justitie, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K0020/018.

Regeerakoord d.d. 9 oktober 2014, 10 oktober 2014, http://www.premier.be/nl/regeerakkoord.

1.3. Verenigd Koninkrijk

Section 1 (3) a) English Children Act.

2. RECHTSPRAAK

2.1. Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het Europese Hof van Justitie

EHRM 22 maart 2012, nr. 45071/09, Ahrens/Duitsland.

EHRM 22 maart 2012, nr. 23338/09, Kautzor/Duitsland.

EHRM 21december 2010, nr. 3465/03, Chavolarov/Bulgarije.

EHRM 26 juni 2007, nr.58077/00, Chepelev/Rusland.

EHRM 25 januari 2007, nr. 21949/03, Eski/Oostenrijk.

EHRM 18 mei 2006, nr. 55339/00, Rózanski/Polen.

EHRM 26 februari 2004, nr. 74969/01, Görgülü/Duitsland.

EHRM 8 juli 2003, nr. 31871/96, Sommerfeld/Duitsland.

EHRM 26 juni 2003, nr. 48206/99, Maire/Portugal.

EHRM 5 november 2002, nr. 33711/96, Yousef/Nederland.

EHRM 16 juli 2002, nr. 56547/00, P., C. en S./Verenigd Koninkrijk.

EHRM 28 oktober 1998, nr.113/1997/897/1109, Söderbäck/Zweden.

Page 127: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

113

EHRM 13 juni 1979, nr. 6833/74, Marckx/België.

HvJ 27 juni 2006, nr. C-540/03, Europees Parlement/Raad, Jur. 2006, I, 5809.

2.2. België

GwH 2 juli 2015, nr. 102/2015.

GwH 2 juli 2015, nr. 101/2015, RW 2015-16, 620.

GwH 25 juni 2015, nr. 94/2015.

GwH 19 maart 2015, nr. 38/2015.

GwH 9 oktober 2014, nr. 145/2014.

GwH 25 september 2014, nr. 139/2014.

GwH 5 december 2013, nr. 165/2013, T.Fam. 2014, 39, noot A. QUIRYNEN.

GwH 17 oktober 2013, nr. 139/2013, T.Fam. 2014, 36, noot A. QUIRYNEN.

GwH 7 november 2013, nr. 147/2013.

GwH 9 juli 2013, nr. 105/2013, T.Fam. 2013, 220, noot T. WUYTS.

GWH 9 juli 2013, nr. 96/2013, T.Fam. 2013, 218, noot T. WUYTS.

GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013, RW 2013-14, 170 en T.Fam. 2013, 232, noot F. SWENNEN.

GwH 7 maart 2013, nr. 29/2013, T.Fam. 2012, 216, noot T.WUYTS.

GwH 9 augustus 2012, nr. 103/2012, T.Fam. 2012, 219, noot T. WUYTS en TJK 2015, 67, noot E.

IGNOVSKA EN G. VERSCHELDEN.

GwH 12 juli 2012, nr. 94/2012, T.Fam. 2013, 165, noot M. BUNKENS.

GwH 12 juli 2012, nr. 93/2012, T.Fam. 2013, 154, noot M. GOEGEBUER.

GwH 3 mei 2012, nr. 61/2012, RW 2012-13, 617 en T.Fam. 2013, 90, noot F. SWENNEN.

GwH 7 juli 2011, nr. 122/2011, T.Fam. 2011, 152, noot A. QUIRYNEN.

GwH 31 mei 2011, nr. 96/2011, T.Fam. 2011, 214, noot A. QUIRYNEN.

GwH 3 februari 2011, nr. 20/2011, T.Fam. 2011, 61, noot T. WUYTS.

GwH 16 december 2010, nr. 144/2010, RW 2010-11, 143, T.Fam. 2011, 56, noot F. SWENNEN en TJK

2011, 139, noot C. MELKEBEEK.

Page 128: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

114

Arbitragehof 7 maart 2007, nr. 35/2007.

Arbitragehof 12 mei 2004, nr. 79/2004.

Arbitragehof 14 mei 2003, nr. 66/2003, RW 2003-04, 341.

Arbitragehof 26 juni 2002, nr. 112/2002.

Arbitragehof 21 oktober 1998, nr. 104/98.

Arbitragehof 20 mei 1998, nr. 50/98, JLMB 1998, 1157, noot D. PIRE.

Arbitragehof 6 juni 1996, nr. 36/96.

Arbitragehof 14 juli 1994, nr. 62/94.

Cass. 28 juni 2012, AR C.11.0069.N, RW 2013-14, 174, T.Fam. 2013, 124, noot B. VAN HEK en TJK

2012, 337, noot R. VASSEUR.

Cass. 2 maart 2012, AR C.10.0685.F.

Cass. 16 januari 2009, T.Fam. 2009, noot R. VASSEUR en RABG 2009, 858, noot E. MAEYER en C.

VERGAUWEN.

Cass. 14 oktober 2003, AR P.03.0591.N.

Cass. 10 november 1999, TJK 2000, 63, noot K. HANSON.

Cass. 4 november 1999, AR. C.99.0048.N, RW 2000-01, 232, noot A. VANDAELE en TJK 2000, 62, noot

K. HANSON.

Cass. 19 september 1997, RW 1998-99, 435, noot S. MOSSELMANS.

Cass. 31 oktober 1996, RW 1997-98, 1019, noot S. MOSSELMANS.

Cass. 4 november 1993, Arr. Cass. 1993, 919.

Cass. 21 oktober 1993, JT 1994, 187.

Cass. 10 mei 1985, Arr. Cass. 1984-85, 1230.

Brussel (24ste kamer) 24 maart 2015, nr. 2014/AR/1977.

Brussel (42ste kamer) 20 januari 2015, T.Fam. 2016, 11, noot L. VAN DEUN.

Antwerpen 10 december 2013, nr. 2012/RK/200.

Page 129: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

115

Antwerpen 10 december 2013, nr. 2012/RK/226.

Brussel 5 september, nr. 2013/JR/28.

Antwerpen 31 juli 2013, nr. 2012/RK/30.

Antwerpen 31 juli 2013, nr. 2012/RK/154.

Antwerpen 6 maart 2013, nr. 2012/RK/57.

Antwerpen 4 maart 2013, nr. 2012/JR/220.

Brussel (3de kamer) 15 januari 2013, T.Fam. 2016, 9, noot L. VAN DEUN.

Gent 11 oktober 2012, RABG 2013, 239, noot C. VERGAUWEN.

Gent (15de kamer) 30 april 2012, TBBR 2012, 372, noot G. VERSCHELDEN en T.Fam. 2013, 140, noot L.

PLUYM.

Brussel (3de kamer) 24 november 2011, RTDF 2012, 767.

Brussel 5 januari 2010, RTBF 2011, 411.

Brussel (3de kamer) 9 november 2009, RTDF 2010, 656.

Brussel (3de kamer) 5 februari 2008, RW 2009-10, 243.

Brussel 8 juni 2006, RTDF 2007, 1154, noot F. REUSENS.

Gent 14 januari 2005, nr. 2004/RK/172.

Antwerpen 21 april 2005, RW 2005-06, 745, noot F. SWENNEN.

Brussel 26 november 2004, RTDF 2005, 849.

Gent 13 februari 2003, TJK 2003, 176, noot G. VERSCHELDEN.

Gent (15de kamer) 4 oktober 1999, TJK 2000, 67, noot G. VERSCHELDEN.

Gent 17 november 1997, TWVR 1998, 66.

Brussel 14 juni 1979, RW 1979-80, 2053.

Brussel (3de kamer) 22 april 1997, RTDF 1999, 267.

Rb. Brugge (19de kamer) 17 december 2014, RW 2015-16, 996.

Rb. Luik (3de kamer) 1 oktober 2010, RTDF 2011, 185.

Rb. Mechelen 23 juni 2009, T.Fam. 2010, 60, noot D. VAN LIERDE.

Page 130: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

116

Rb. Luik (3de kamer) 16 mei 2008, RTBF 2009, 211.

Rb. Luik (3de kamer) 16 mei 2008, RTBF 2009, 214.

Rb. Brussel (12de kamer) 23 januari 2008, JLMB 2008, 1067.

Rb. Veurne 14 juni 2007, T.Fam. 2011, 11, noot G. VERSCHELDEN.

Rb. Hasselt (5de kamer) 16 oktober 2006, T.Gez. 2012-13, 49.

Rb. Kortrijk (3de kamer) 8 december 1992, RW 1992-93, 1272, noot G. CAPPELAERE, E. VERHELLEN en

F. SPIESSCHAERT.

Jeugdrb. Brugge 20 juni 2013, T.Fam. 2013, 244, noot R. VASSEUR.

Jeugdrb. Brugge 26 januari 2012, TJK 2012, 250, noot R. VASSEUR.

Jeugdrb. Brussel 18 juni 2009, nr. 156/2009/20B.

Jeugdrb. Brussel 9 juni 2009, nr. 1459/2008/20B.

Jeugdrb. Brussel 30 maart 2009, nr. 423/2008/19C.

Jeugdrb. (27ste bis kamer) Gent 8 mei 2008, T.Fam. 2009, 31, noot R. VASSEUR.

Jeugdrb. Antwerpen (7de kamer) 11 oktober 2007, RW 2007-08, 1177.

Jeugdrb. Antwerpen (2de kamer) 11 januari 2000, TJK 2000, 68, noot G. VERSCHELDEN.

Jeugdrb. Verviers 2 december 1998, JLMB 1999, 1443.

Vred. Zomergem 13 juli 2012, RW 2012-13, 994.

Vred. Gent 18 augustus 2010, RW 2010-11, 1493.

Vred. Zomergem 8 december 2009, RW 2011-12, 1050.

Vred. Brasschaat 18 november 2008, RABG 2009, 849.

Vred. Deinze 19 februari 2008, RW 2008-09, 1781.

Vred. Kortrijk 3 oktober 2006, RW 2007-08, 497.

Vred. Zomergem 20 oktober 2005, RW 2007-08, 42.

Vred. Roeselare 5 juli 2005, RW 2006-07, 693.

Vred. Westerlo 18 april 2005, NJW 2005, 993, noot G. VERSCHELDEN.

Vred. Kortrijk 11 mei 2004, RW 2004-05, 1558, noot F. SWENNEN.

Page 131: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

117

Vred. Westerlo 30 juni 2003, T.Vred. 2004, 470.

Vred. Braine-l’Alleud 12 mei 2003, T.Vred. 2004, 230.

Vred. Braine-l’Alleud 15 april 2003, T.Vred. 2004, 234.

Vred. Braine-l’Alleud 17 december 2002, T.Vred. 2004, 225.

Vred. Braine-l’Alleud 17 oktober 2002, T.Vred. 2004, 224.

Vred. Roeselare 21 mei 2002, RW 2002-03, 873.

Vred. Aarschot 21 februari 2002, RW 2002-03, 714.

3. RECHTSLEER

3.1. Boeken

ELSTER, J., Solomonic judgments. Studies in the limitations of rationality, Cambridge, Cambridge

University Press, 1989, 232 p.

GALLUS, N., Le droit de la filiation. Rôle de la vérité socio-affective et de la volonté en droit belge,

Brussel, Larcier, 2009, 586 p.

GERLO, J., Handboek voor familierecht, I, Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2003, 359 p.

GOLDSTEIN, J., FREUD, A. en SOLNIT, A.-J., De toverformule: in het belang van het kind, Deventer,

Kluwer, 1979, 188 p.

LELEU, Y.-H., Droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2005, 711 p.

MASSAGER, N., Droit familial de l’enfance. Filiation – Autorité parentale – Hébergement. Nouvelles

lois. Nouvelles jurispurdences, Brussel, Bruylant, 2009, 616 p.

SENAEVE, P., Compendium van het Personen- en Familierecht, Leuven, Acco, 2008, 688 p.

SENAEVE, P., Compendium van het Personen- en het familierecht. Boekdeel 2: familierecht, Leuven,

Acco, 2006, 242 p.

SWENNEN, F., Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 602 p.

VERSCHELDEN, G., Handboek Belgisch personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 1028 p.

VERSCHELDEN, G., Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 896 p.

VERSCHELDEN, G., Het origineel ouderschap herdacht. Pleidooi voor een globale hervorming van het

afstammingsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 422 p.

Page 132: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

118

WUYTS, T., Ouderlijk gezag. Een coherente gezagsregeling voor minderjarigen, Antwerpen-

Cambridge, Intersentia, 2013, 990 p.

3.2. Bijdragen in verzamelwerken en reeksen

APS, F., “Commentaar bij artikel 1256 Ger.W.” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2009, afl. 61, 4 p.

ADRIAENSSENS, K., “Commentaar bij artikel 475ter BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 1991, afl. 18, 4 p.

BUYSSENS, F., “Deel V. De echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet op de

familierechtbank” in SENAEVE, P. (ed.), Echtscheiding, voorlopige maatregelen en onderhoudsgelden

in de familierechtbank, Antwerpen, Intersentia, 2015, 179- 234.

BUYSSENS, F., “Deel II. De onderhoudsbijdrage voor de kinderen en de onderhoudsuitkering tussen

echtgenoten bij echtscheiding door onderlinge toestemming” in SENAEVE, P. (ed.),

Onderhoudsgelden, Leuven, Acco, 2001, 79-152.

CASTELEIN, C., “Commentaar bij artikel 344-1 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2007, afl. 55, 9 p.

DENOYELLE, C., “Beoordelingscriteria voor een verblijfsregeling - Een persoonlijke kijk vanuit de

praktijk” in CENTRUM VOOR DE BEROEPSVERVOLMAKING IN DE RECHTEN (ed.), Verblijfsregeling,

Antwerpen, Intersentia, 2008, 53-70.

DE STERCK, A., “Commentaar bij artikel 387bis BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2015, afl. 78, 13 p.

LELEU, Y.-H., “À l’orée d’un droit judiciaire des familles. Propos introductifs” in LELEU, Y.-H., en PIRE,

D. (eds.), Actualités de droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2013, 9-19.

MARTENS, I., “Deel I. Het verblijfsco-ouderschap als prioritair te onderzoeken verblijfsregeling” in

SENAEVE, P., SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (eds.), Verblijfsco-ouderschap. Uitvoering en

sanctionering van verblijfs- en omgangsregelingen. Adoptie door personen van hetzelfde geslacht,

Antwerpen, Intersentia, 2007, 3-38.

MOSSELMANS, S., “Voogdij” in Algemeen Praktische Rechtsverzameling, Mechelen, Story-Scientia,

2004, 530.

MOSSELMANS, S., “Deel III. De eigenlijke werking van de voogdij inzake het vermogen” in SENAEVE, P.,

GERLO, J. en LIEVENS, F. (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002,

101-252.

Page 133: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

119

POELEMANS, B., “Deel II. De nieuwe regeling van het ouderlijk gezag” in SENAEVE, P. (ed.), Co-

ouderschap en omgangsrecht, Antwerpen, MAKLU Uitgevers, 1995, 67-151.

SENAEVE, P., “Ontwikkelingen in het afstammingsrecht (2011-2013)” in SENAEVE, P., DU MONGH, J.,

DECLERCK, C., ALLAERTS, V. en BOONE, I. (eds.), Themis 85 – Personen- en familierecht, Brugge, die

Keure, 2014, 1-51.

SENAEVE, P., “Rechterlijke censurering van wetgeving op het vlak van het familierecht op grond van

de bescherming van de mensenrechten - Twintig jaar later” in VERBEKE, A.-L., SCHERPE, J.M.,

DECLERCK, C., HELMS, T. en SENAEVE, P. (eds.), Confronting the frontiers of family and succession law.

Liber amicorum Walter Pintens, Cambridge-Antwerpen-Portland, Intersentia, 2012, 1299-1318.

SENAEVE, P., “Deel I. De wet van 19 maart 2010 aangaande de objectivering van

onderhoudsbijdragen voor kinderen en andere wijzigingen in het alimentatierecht” in SENAEVE, P. en

DU MONGH, J. (eds.), Onderhoudsgelden voor kinderen tussen ex-echtgenoten. Wet van 19 maart

2010 tot objectivering van onderhoudsbijdragen – Onderhoudsuitkering na echtscheiding door

onderherstelbare ontwrichting – Fiscale aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2010, 3-73.

SENAEVE, P. en ARNOEYTS, S., “Deel III. Tien jaar Belgische rechtspraak inzake de aanwending van het

IVRK” in SENAEVE, P. en LEMMENS, P. (eds.), De betekenis van de mensenrechten voor het personen

en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 105-170.

SENAEVE, P., “Deel II. Werking van de voogdij inzake de persoon - Wijzigingen in Boek I B.W. inzake

huwelijk, adoptie, pleegvoogdij en ontvoogding” in SENAEVE, P., GERLO, J. en LIEVENS, F. (eds.), De

hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, 63-99.

SENAEVE, P., “Deel I. Algemene beschouwingen rond de wet van 13 april 1995” in SENAEVE, P. (ed.),

Co-ouderschap en omgangsrecht, Antwerpen, MAKLU Uitgevers, 1995, 23-63

SENAEVE, P., “Het belang van het kind in het Belgische familierecht” in X (ed.), Met het oog op het

belang van het kind. Opstellen aangeboden aan Professor mr. Madzy Rood-de Boer ter gelegenheid

van haar emiraat, Deventer, Kluwer, 1988, 119-127.

SOSSON, J., “Cour constitutionnelle, filiation et intérêt de l’enfant. “C’est quand qu’on va où?”” in

LELEU, Y.-H. en PIRE, D. (eds.), Actualités de droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2013,

97-123.

SWENNEN, F., “Deel V. Rechten van niet-ouders met betrekking tot minderjarigen” in SENAEVE, P.,

SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag & Contact –

Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 257-310.

Page 134: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

120

SWENNEN, F., “Alimentatie voor kinderen: een overzicht” in CENTRUM VOOR

BEROEPSVERVOLGMAKING IN DE RECHTEN (ed.), Alimentatie & Kinderen, 2de druk, Antwerpen,

Intersentia, 2010, 19-54.

SWENNEN, F., “Het onderzoek naar het moederschap en het vaderschap” in SENAEVE, P., SWENNEN,

F. en VERSCHELDEN, G. (eds.), De hervorming van het afstammingsrecht, Antwerpen, Intersentia,

2007, 225-258.

SWENNEN, F., “Het ouderlijk gezag en de voogdij. Recente en komende wetgeving” in CENTRUM

VOOR DE BEROEPSVERVOLMAKING IN DE RECHTEN (ed.), Jongeren & Recht, Antwerpen, Intersentia,

2003, 3-65.

VANBOCKRIJCK, H., “Deel IV. Twee jaar toepassing van de wet van 18 juli 2006 inzake het verblijfsco-

ouderschap en de uitvoering en omgangsregelingen sanctionering van verblijfs- en

omgangsregelingen” in SENAEVE, P., SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (eds.), Knelpunten

echtscheiding, afstamming en verblijfsregelingen, Antwerpen, Intersentia, 2009, 193-240.

VAN GYSEL, A.-C., “L’intérêt de l’enfant, mythe et réalité” in LELEU, Y.-H. (ed.), Actualités de droit

familial. Le point en 2001, Luik, CUP, 2001, 170-206.

VAN ROY, C., “Verblijfsregeling van kinderen na scheiding van hun ouders en andere gerelateerde

topics” in ALLAERTS, V., DE WAELE, D., HOFSTRÖSSLER, P., KRUGER, H., VAN DE CALSEYDE, T., VAN DER

MUSSELE, E. en VAN ROY, C. (eds.), Het gezin 2.0. Huwelijk, nieuwe samenlevingsvormen en hun

juridische implicaties, Antwerpen, Intersentia, 2014, 53-84.

VERCRUYSSE, T., “Commentaar bij art. 374 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2014, afl. 76, 29 p.

VERRYCKEN, M., “Deel I. Openvallen en organisatie van de voogdij” in SENAEVE, P., GERLO, J. EN

LIEVENS, F. (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, 3-62.

VERSCHELDEN, G., “Deel I. De hervorming van het afstammingsrecht door het Grondwettelijk Hof” in

SENAEVE, P., SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (eds.), Ouders en kinderen. Afstamming. Gezag en

contact – Alimentatie. Interdisciplinair bekeken, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2013, 1-70.

VERSCHELDEN, G., “Deel 3. De moederlijke en de vaderlijke erkenning” in SENAEVE, P., SWENNEN, F.

en VERSCHELDEN, G., (eds.), De hervorming van het afstammingsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007,

87-218.

WUYTS, T., “Commentaar bij art. 477 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2006, afl. 53, 13 p.

Page 135: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

121

WUYTS, T., “Commentaar bij art. 478 BW” in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2006, afl. 53, 6 p.

WYLLEMAN, A., “Deel V. De Verkoop van roerend en onroerende goederen van minderjarigen” in

SENAEVE, P., GERLO, J. en LIEVENS, F. (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 295-318.

3.3. Tijdschriftartikelen

ALOFS, E., “Wijzigbaarheid van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen na echtscheiding door

onderlinge toestemming: ouder worden van het kind en daarmee gepaard gaande meerkosten reden

tot herziening?” (noot onder Rb. Leuven 4 februari 2005), RABG 2006, 527.

AUDOORE, S., “Overzicht van rechtspraak (2003-2011) – De uitoefening van het ouderlijk gezag”,

T.Fam. 2012, 55.

BARBAIX, R., “Kan een vrederechter de machtiging tot aanvaarding van een schenking weigeren,

omdat die paulianeus zou kunnen zijn?” (noot onder Vred. Sint-Truiden 28 maart 2006), RW 2008-09,

1099.

BORGHS, P., “Rechtspositie meemoeder. Van adoptieve naar oorspronkelijke juridische afstamming”,

NJW 2013, 382.

BROUWERS, S., “Uitoefening ouderlijk gezag, recht op persoonlijk contact en EOT”, Not.Fisc.M. 201.

BUNKENS, M., “Adoptie door “ex-meemoeders”: zegen of bron van onduidelijkheid?” (noot onder

GwH 12 juli 2012), T.Fam. 2013, 170.

BUYSSENS, F., en BEERNAERT, J.-E., “Le divorce par consentement mutuel. Chronique de

jurisprudence (2001-2012)”, Act.dr.fam. 2014, 2.

BUYSSENS, F., “Overzicht rechtspraak EOT 2001-2012”, T.Fam. 2013, 48.

BUYSSENS, F., “Wijziging, na echtscheiding door onderlinge toestemming, van de

onderhoudsbijdrage voor de kinderen”, RW 1997-98, 1065.

CASMAN, H., “De nieuwe voogdijwet”, Not.Fisc.M. 2001, 211.

DE BUSSCHERE, C., “Het nieuwe Belgische recht inzake de voogdij over minderjarigen:enkele

aspecten en enkele beschouwingen”, T.Not. 2001, 350.

DECLERCK, C., “Het ondergesneeuwde belang van het kind tijdens een scheiding”, T.Fam. 2016, 2.

DECLERCK, C., “De verblijfsregeling anno 2015.” , T.Not. 2015, 491.

DECLERCK, C., “Van je familie moet je het hebben”, T.Fam. 2013, 214.

Page 136: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

122

DE KEZEL, E., “Het begrip ‘het belang van het kind’”, RW 1998-99, 1163.

DEMARET, M., “L’intérêt de l’enfant: Veni, vidi, vici…” (noot onder GwH 7 maart 2013), RTDF 2013,

800.

DEMARET, M. ,“Le droit de la filiation réformé”, RNB 2007, 114.

DE MAEYER, E. en VERGAUWEN, C., “Het belang van het kind versus de biologische werkelijkheid: het

blijft een moeilijk vraagstuk” (noot onder GwH 16 december 2010), RABG 2011, 887.

DE POTTER DE TEN BROECK, M., “De Belgische wetgever en de imprevisieleer”, RW 2015-16, 843.

GALLUS, N. en VAN GYSEL, A.-C., “Les décisions récentes de la Cour constitutionnelle en matière de

filiation: humanisme ou aberration?”, RNB 2013, 374.

GALLUS, N., “Aspects civil du nouveau droit de la tutelle”, Rev.Dr.ULB 2004, 7.

GOEGEBUER, M., “Nee moeder of meemoeder? De lesbische meemoeder versus de onverantwoorde

adoptieweigering door de oorspronkelijke ouder” (noot onder GwH 12 juli 2012), T.Fam. 2013, 158.

HERBOTS, K. en PUT, J., “De grondwettelijke verankering van kinderrechten”, TJK 2010, 9.

IGNOVSKA, E. en VERSCHELDEN, G., “Het verbod tot vaststelling van de bloedschennige afstamming

doorbroken” (noot onder GwH 9 augustus 2012), T.Fam. 2015, 69.

IGNOVSKA, E. en VERSCHELDEN, G., “De rechterlijke toetsing bij het belang van het kind bij het

onderzoek naar het vaderschap” (noot onder GwH 7 maart 2013), TJK 2013, 155.

LELEU, Y.-H., “Le nouveau droit judiciaire de la filiation: pour de meilleurs conseils aux familles”, TEP

2013, 2.

MAES, G., “Het recht op een levensbeschouwelijke opvoeding en het belang van het kind” (noot

onder EHRM 16 december 2003), TBP 2004, 415.

MAKOW, V., “Détricotage constitutionnel du droit de la filiation stimulé par une juridiction de fond”

(noot onder Bergen (19de kamer) 14 mei 2012), JLMB 2013, 405.

MALLIEN, M., “L’appréciation par le juge de l’intérêt de l’enfant et la volonté des parents: analyse de

deux arrêts de la Cour de cassation” (noot onder Cass. 28 juni 2012 en 3 oktober 2014), Act.dr.fam.

2015, 227.

MARTENS, P., “Inceste et filiation: égalité et tabou” (noot onder GwH 9 augustus 2012), JLMB 2012,

1286.

MARTENS, I., “Hervorming van intern en interlandelijk adoptierecht”, NJW 2006, 338.

Page 137: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

123

MASSAGER, N., “La prophétie de Gerlo. Réflexion à propos des derniers arrêts de la Cour

constitutionnelle en matière de filiation”, Act.dr.fam. 2011, 130.

MASSAGER, N., “Le délai d’un an: un anniversaire inopportun selon la Cour constitutionelle” (noot

onder GwH 16 december 2010) Act.dr.fam. 2011, 3.

MATHIEU, G. en RASSON, A.-C.,“L’interdit de l’inceste: une norme symbolique évanescente?”, JDJ

2012, 23.

PESSERS, D., “Vaderrechten, moederrechten, verzorgingsrechten”, Nemesis 1987, afl. 1, 1.

RASSON, A.-C., “Reconnaissance d’un enfant hors mariage: l’intérêt de l’enfant aurait-il vaincu

l’égalité? Réflexions à partir de l’arrêt n°144/2010 de la Cour constitutionnelle”, CDPK 2011, 47.

REYNAERT, D., “Het belang van het kind. Zoektocht naar een lading voor de vlag”, TJK 2007, 203.

SENAEVE, P., “Kan er inzake afstammming nog zinvol wetgevend werk verricht worden?”, T.Fam.

2011, 170.

SENAEVE, P. en VANBOCKRIJCK, H., “De wet van 18 juli 2006 op het verblijfsco-ouderschap, de

blijvende saisine van de rechtbank en de tenuitvoerlegging van de uitspraken aangaande verblijf en

omgang”, EJ 2006, 129.

SEVERIJNS, H., “Inroepbaarheid van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie”, Jur.

Falc. 2013, 1003.

STEENNOT, H., “Het belang van het kind”, RW 1974-75, 1729.

SWENNEN, F., “Afstammingsvorderingen en het belang van het kind tijdens het eerste levensjaar”

(noot onder GwH 3 mei 2012), T.Fam. 2013, 92.

SWENNEN, F., “Kinderen krijgen (soms) voorrang in het afstammingsrecht” (noot onder GwH 3 mei

2012), T.Fam. 2013, 235.

SWENNEN, F., “Afstamming en Grondwettelijk Hof”, RW 2011-12, 1102.

SWENNEN, F., “De toets aan het belang van het kind van de vaderlijke erkenning” (noot onder GwH

16 december 2010), T.Fam. 2011, 57.

SWENNEN, F., “Het nieuwe interne adoptierecht: Horresco referens”, RW 2003-04, 441.

SWENNEN, F. en JANSSENS, K., “Het nieuwe voogdijrecht”, RW 2001-02, 1.

VANDAELE, A., “Een vergiftigd verjaardagsgeschenk van het Hof van Cassatie bij de tiende verjaardag

van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind” (noot onder Cass. 4 november 1999),

RW 2000-01, 233.

Page 138: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

124

VAN HEK, B., “Het belang van het kind als primordiaal beoordelingscriterium bij wijziging EOT

overeenkomst inzake ouderlijk gezag: een breuk met het verleden?” (noot onder Cass. 28 juni 2012),

T.Fam. 2013, 124.

VAN DEUN, L., “Het belang van het kind als joker in het afstammingsrecht” (noot onder Brussel 15

januari 2013 en Brussel 20 januari 2015), T.Fam. 2016, 12.

VAN GYSEL, A., “L’interêt de l’enfant, principe général de droit”, TBBR 1988, 186.

VAN LIERDE, D., “Wijzigbaarheid van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen na echtscheiding door

onderlinge toestemming: enkele principes op een rij” (noot onder Rb. Mechelen 23 juni 2009),

T.Fam. 2013, 63.

VAN ROY, C.,“Artikel 374, §2, vierde lid BW en het belang van de ouders – Van theorie naar praktijk”,

T.Fam. 2015, 72.

VASSEUR, R., “De gewijzigde verblijfssituatie van het kind als ‘nieuwe omstandigheid’ in de zin van

artikel 1288, tweede lid Ger.W. als grondslag tot wijziging van de bijdrage in het levensonderhoud”

(noot onder Gent 5 november 2014), TJK 2016, 65.

VASSEUR, R., “Het toetsingscriterium bij de beoordeling van een verzoek tot vroegtijdige beëindiging

van de pleegvoogdij” (noot onder jeugdrb. Gent 8 mei 2008), T.Fam. 2009, 32.

VASSEUR, R., “Onenigheid tussen de ouders met betrekking tot de levensbeschouwelijke opvoeding

van hun kinderen: potentiële criteria ter nadere invulling van het belang van het kind” (noot onder

Jeugdrb. Brugge 26 januari 2012), TJK 2012, 252.

VASSEUR, R., “Wijzigbaarheid na echtscheiding door onderlinge toestemming van de beschikkingen

in verband met het ouderlijk gezag over de kinderen: het criterium van het belang van het kind

primeert” (noot onder Cass. 28 juni 2012), TJK 2012, 338.

VERGAUWEN, C., “De vaststelling van een juridische afstammingsband versus de uitoefening van de

rechten die daaruit voortvloeien”, RABG 2013, 244.

VERSCHELDEN, G., “De familierechtelijke ambities van de regering-Michel I”, T.Fam. 2015, 2.

VERSCHELDEN, G., “Pleidooi voor een wetgevende hervorming van het Belgische afstammingsrecht”,

T.Fam. 2015, 53.

VERSCHELDEN, G., “Overzicht van rechtspraak. Afstamming (2012-2015)”, T.Fam. 2015, 171.

VERSCHELDEN, G., “Het belang van het kind in het komende afstammingsrecht: considerans voor de

wetgever, niet voor de rechter”, T.Fam. 2013, 98.

Page 139: HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH ......Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 HET BELANG VAN HET KIND IN HET BELGISCH FAMILIERECHT Masterproef

125

VERSCHELDEN, G.,“Overgrootouders niet principieel gerechtigd”, Juristenkrant 2008, afl. 164, 1.

VERSCHELDEN, G., “Het hervormde afstammingsrecht: een nieuw compromis tussen biologische en

sociaal ouderschap”, RW 2007-08, 338.

VERSCHELDEN, G., “Het belang van het kind in de bijzondere procedure tot nietigverklaring van een

zonder toetstemming gedane erkenning”(noot onder Arbitragehof 7 maart 2007), NJW 2007, 565.

VERSCHELDEN, G., “Het belang van het kind in het afstammingsrecht”, TJK 2005, 168.

VERSCHELDEN, G., “Moeder verliest ouderlijk gezag omdat ze kinderen geloofsovertuiging opdringt”,

Juristenkrant 2003, afl. 69, 1.

WUYTS, T., “Het verbod tot vaststelling van een afstammingsband ingeval daaruit incest blijkt strijdig

bevonden met het gelijkheidsbeginsel” (noot onder GwH 9 augustus 2012), T.Fam. 2012, 221.