HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met...

33
HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS Eric W.M. Stienen & Eckhart Kuijken

Transcript of HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met...

Page 1: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

����������� �� �� � � � ���������������������������������������������� �� � � � � � � � ���������������

HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS

Eric W.M. Stienen & Eckhart Kuijken

Page 2: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

��������������������������������������

Page 3: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

������!�"#$�%�"�&��'(�������

INHOUD � 1. ACHTERGROND EN DOELSTELLING VAN DE STUDIE........................................................... 5

2. INLEIDING........................................................................................................................................ 5

2.1. Algemeen....................................................................................................................... 5 2.2. Materiaal en methodes ................................................................................................. 6 2.3. Definities........................................................................................................................ 7

3. DE ZUIDELIJKE NOORDZEE ALS TREKCORRIDOR................................................................ 8 4. DE SOORTEN UITGELICHT ........................................................................................................ 10

4.1. Algemeen....................................................................................................................... 10 4.2. Soortbesprekingen....................................................................................................... 12

5. BESCHERMING VAN ZEEVOGELS ............................................................................................ 29 6. AANBEVELINGEN........................................................................................................................ 31 LITERATUURLIJST............................................................................................................................. 33

Page 4: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

��������������������������������������

)

Page 5: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

������!�"#$�%�"�&��'(�������

*

1. ACHTERGROND EN DOELSTELLING VAN DE STUDIE Voor de uitwerking van een masterplan voor de zeegebieden onder Belgische rechtsbevoegdheid heeft Vice-premier Johan Vande Lanotte het Instituut voor Natuurbehoud gevraagd te rapporteren over het belang van het Belgisch deel van de Noordzee voor zeevogels. Het onderhavige rapport geeft een overzicht van de verspreiding van de meest voorkomende zeevogels in de Belgisch mariene gebieden (voor het gemak in het vervolg Belgisch Continentaal Plat of kortweg BCP genoemd). Per soort worden kort de autecologie, de beschermde status en de bedreigingen behandeld, alsmede een beschrijving van de belangrijkste gebieden. Aanvullend verschijnt een gezamenlijk rapport van de Beheerseenheid het Mathematische Model van de Noordzee (BMM) en het Instituut voor Natuurbehoud met daarin een voorstel voor de afbakening van speciale beschermingszones voor zeevogels (Haelters et al. 2003). 2. INLEIDING 2.1. Algemeen Zeevogels bezoeken het BCP om uiteenlopende redenen. Ze gebruiken het BCP bijvoorbeeld tijdens de trek van en naar de overwinteringsgebieden, als “stop-over-plaats” (Zwarte Zee-eenden) of als foerageergebied (sternen). Hun aanwezigheid op het BCP varieert in tijdstip en duur afhankelijk van de soort. Zeevogels worden gekenmerkt door een zeer dynamische levenswijze die onder andere wordt beïnvloed door allerlei externe factoren zoals weersomstandigheden en fluctuaties in de beschikbaarheid van hun voedsel. De dynamische levenswijze van een zeevogel en het grensoverschrijdende karakter van zijn biotoop leent zich in principe niet voor de afbakening van relatief kleine beschermde gebieden. Zo vliegt een zeevogel bijvoorbeeld in ongeveer 1 uur van de Franse grens via het BCP naar de Nederlandse grens. Een Kleine Mantelmeeuw die in de haven van Zeebrugge broedt, gaat soms zijn voedsel gaan halen voor de Engelse westkust; en sommige soorten leggen duizenden kilometers af tussen broedgebied en overwinteringsgebied. Vanwege het dynamische karakter van zeevogels, vanwege voortdurende fluctuaties in het onderliggende ecosysteem en vanwege onze internationale verantwoordelijkheid ten aanzien van veel soorten is het aangewezen om de verspreiding van zeevogels over een groter gebied te beschouwen dan alleen het BCP. Zeker voor wat betreft de trekroutes is het evident dat het BCP slechts een klein onderdeel vormt van de hele “pathway”. De hierboven geschetste complexiteit en dynamiek maken het moeilijk om zeevogels te bestuderen en vooral om uit deze studies algemeenheden te destilleren die kunnen leiden tot een duurzame bescherming van meerdere soorten tegelijkertijd. Desalniettemin is het Instituut voor Natuurbehoud ervan overtuigd dat een combinatie van algemene kennis over zeevogels en soortspecifieke wetenschappelijke kennis over hun verspreiding, gedrag en bedreigingen kan leiden tot lokale beschermingsmaatregelen, die op hun beurt bijdragen tot een optimale bescherming van een veel groter geheel. Uit dit rapport zal immers blijken dat België een belangrijke internationale verantwoordelijkheid draagt ten opzichte van een aantal soorten. Vanwege het ad hoc karakter van deze opdracht is het rapport zeker niet volledig. Literatuurverwijzingen zijn beperkt tot een minimum, en beoordelingen en adviezen worden vaak gedaan op basis van “best-expert-judgement”. Dit ligt in principe niet in het karakter van een wetenschappelijke instelling als het Instituut voor Natuurbehoud en komt zeker niet ten goede aan de enorme hoeveelheid gegevens en kennis die er aanwezig is. Het verdient aanbeveling om in de toekomst een grondigere analyse uit te voeren om tot een nog bruikbaarder beleidsinstrument te komen. Het onderhavige rapport geeft allereerst een schets van het belang van de zuidelijke Noordzee als trekroute (Hoofdstuk 3). Het daaropvolgende hoofdstuk (Hoofdstuk 4) is meer specifiek en geeft per soort een beschrijving van de verspreiding, noden en bedreigingen. In Hoofdstuk 5 wordt het belang van het BCP voor zeevogels besproken en worden voorstellen gedaan ter bescherming. In het laatste hoofdstuk wordt nader ingegaan op de beperkingen en de mogelijkheden van de huidige wetenschappelijke kennis van zeevogels.

Page 6: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

��������������������������������������

+

2.2. Materiaal en methodes Zeevogeltellingen Om het belang van het BCP voor de mariene avifauna in kaart te brengen, is gebruik gemaakt van een uitgebreid databestand met betrekking tot de verspreiding van zeevogels in de zuidelijke Noordzee. De gegevensset bestaat uit gestandaardiseerde tellingen van de mariene avifauna vanaf schepen die in de periode januari 1992 tot augustus 2003 zijn uitgevoerd door het Instituut voor Natuurbehoud. De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect-methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes van 10 minuten alle zwemmende vogels worden geteld die zich binnen een afstand van 300 m van het schip en in een hoek van 90° vanaf de voorkant van het schip bevinden. Voor het gestandaardiseerd tellen van vliegende vogels is de snapshot-methode gehanteerd. Hierbij worden iedere minuut alle vliegende vogels geteld die zich binnen een kwadrant van 300 x 300 m aan de voorkant van het schip bevinden. Het schatten van de afstand werd per waarnemer gekalibreerd. Voor het berekenen van de vogeldichtheid zijn de aantallen gecorrigeerd volgens internationaal geaccepteerde correctiefactoren, die rekening houden met het feit dat sommige vogels moeilijk zichtbaar zijn op grotere afstand. Tijdens de tellingen worden ook alle vogels genoteerd die zich buiten het transect bevinden. Deze waarnemingen kunnen niet gebruikt worden voor een dichtheidsberekening, maar geven voor enkele weinig algemene soorten vaak een beter beeld van werkelijke verspreiding dan kaarten op basis van de dichtheid aan vogels. In het onderhavige rapport wordt kortweg de term “in het transect” gebruikt wanneer wordt gerefereerd naar “zwemmende vogels binnen het 300 m-transect en vliegende vogels binnen het 300 x 300 m - kwadrant”. De scheepstellingen zijn verricht vanaf de schepen ‘Belgica’, ‘Zeeleeuw’, ‘Zeehond’, ‘Zeearend’, ‘Ter Streep’ en vanaf ferry’s op de trajecten Zeebrugge-Dover en Oostende-Ramsgate. De tellingen geven een vrijwel complete dekking van het Belgisch Continentaal Plat (Figuur 2). Alleen in de diepwaterzone, langs de Belgisch-Engelse grens en het grensgebied met het Nederlands Continentaal Plat zijn de tellingen minder intensief gebeurd. Kaarten Voor iedere vogelsoort (of in voorkomende gevallen soortgroep) is voor de periode 1992-2003 de gemiddelde dichtheid (aantal vogels per km2) per minuuthok1 berekend. In voorkomende gevallen wordt een gedetailleerde verspreidingskaart getoond, die de gemiddelde dichtheid van de desbetreffende soort weergeeft per minuuthok in een bepaald seizoen2 (zie bijvoorbeeld Figuur 2). In elke verspreidingskaart is de dichtheid onderverdeeld in 7 categorieën, namelijk: 0, 0,01-0,50, 0,50-0,99, 1,00-1,49, 1,50-1,99, 2,00-4,99 en > 5,00 vogels per km2 (waarbij een toenemende intensiteit van de kleur oranje evenredig is met een toenemende dichtheid). Wanneer een minuuthok wit is gekleurd is daar weliswaar geteld maar zijn er geen vogels van de desbetreffende soort waargenomen. Voor de zeldzame soorten (zoals Grote Stern) die in relatief lage dichtheden voorkomen op het BCP worden kaarten gepresenteerd waarop alle waarnemingen vogels zijn te zien (dus inclusief de waarnemingen buiten het 300m transect). Deze kaarten worden weliswaar beïnvloed door het aantal tellingen dat is verricht in een bepaald gebied, maar geven toch een algemeen beeld van het verspreidingspatroon van de meer zeldzame soorten.

1 ,���������������(����-�'������������������.��/���/�0���������1������-�����'�������(�-����������(������������!��������������/�������"�����������(��������(-�����������2�3�2������� 2 ������������������(����������������������������(������������������'�������'������������'��������������������������������(��������������4-�����'����.���5�����������6���������!�-������5���/������6�.�������!�������5�������6����!�������5�'����6���������7

Page 7: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

������!�"#$�%�"�&��'(�������

8

2.3. Definities Zeevogel Zeevogels kunnen worden gedefinieerd als vogels die zich gedurende een belangrijk deel van hun leven op zee bevinden, die voornamelijk leven van marien voedsel en die goed zijn aangepast aan het mariene milieu. Hiertoe behoren ook soorten die weliswaar broeden in non-mariene milieus, maar die buiten het broedseizoen gebonden zijn aan mariene gebieden of zoute kustgebonden habitats (bijvoorbeeld Dwergmeeuw en Zwarte Zee-eend). Steltlopers en andere vogels die over zee en langs de kustlijn trekken maar niet primair afhankelijk zijn van de zee voor hun voedselvoorziening worden niet beschouwd als zeevogels. Tijdens tellingen in de zuidelijke Noordzee werden meer dan 50 soorten zeevogels vastgesteld, maar daarvan zijn er heel wat soorten die er slechts in zeer beperkte en verwaarloosbare aantallen voorkomen. Voor het gemak beschouwen we hier 18 soorten die het soortenspectrum in zuidelijke Noordzee domineren (Tabel 1). Zeevogels hebben als gemeenschappelijke kenmerken dat ze lang leven (van de meeste soorten bedraagt de maximale levensduur meer dan 20 jaar), pas na enkele jaren volwassen zijn en kleine legsels produceren. Soorten die deze levensstrategie (ook wel k-strategie genoemd) volgen zijn extra gevoelig voor menselijke impact. Een kleine verandering in de overlevingskans van volwassen zeevogels kan grote gevolgen hebben op populatieniveau. Ook zal herstel van een zeevogelpopulatie veel langer duren dan bij kortlevende soorten. Dit betekent dat men bij zeevogels zeer voorzichtig moet zijn met ingrepen die de overlevingskans van adulte vogels kunnen beïnvloeden (denk bijvoorbeeld aan windmolens). Beheer en beleid ten aanzien van zeevogels dient dan ook zoveel mogelijk gericht te zijn op een optimale overlevingskans en pas in tweede instantie op een optimale reproductie. Biogeografische populatie en 1%-norm Een populatie van een soort kan worden omschreven als een gesloten groep individuen die geen (of in zeer beperkte mate) uitwisseling vertonen (emi- of immigratie) met andere populaties. Wanneer het verschillende soorten betreft is het evident dat er sprake is van andere populaties, maar ook binnen een soort worden vaak verschillende populaties onderscheiden. Dat is dan ofwel het gevolg van het bestaan van verschillende ondersoorten ofwel als gevolg van een geografische scheiding tussen populaties van dezelfde soort; vandaar dat hier de term biogeografische populatie wordt gebruikt. In dit rapport wordt de biogeografische populatiegrootte van watervogels gebruikt volgens de meest recente schattingen van Wetlands International (Delaney & Scott 2002). Binnen de Ramsar Conventie van 1971 zijn internationaal erkende criteria ontwikkeld om te bepalen in hoeverre een waterrijk gebied van belang is voor watervogels. Twee eenvoudige vuistregels worden daarbij het meest gebruikt, namelijk:

- een wetland is van internationaal belang wanneer het geregeld meer dan 20.000 watervogels herbergt, en - een wetland moet als internationaal belangrijk worden beschouwd wanneer het geregeld tenminste 1% van het aantal individuen van een bepaalde biogeografische herbergt. Dit laatste criterium wordt ook wel de 1%-norm genoemd.

Page 8: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

��������������������������������������

3. DE ZUIDELIJKE NOORDZEE ALS TREKCORRIDOR Zonder enige twijfel is de belangrijkste - maar vaak niet als dusdanig onderkende - functie van de zuidelijke Noordzee die van trekroute. In tabel 1 wordt voor de 18 dominante soorten een schatting gegeven van het percentage van de totale biogeografische populatie dat tijdens de trek gebruik maakt van de zuidelijke Noordzee. Deze schatting is gebaseerd op gekende aantallen in de overwinteringsgebieden, de ligging van de overwinteringsgebieden ten opzichte van de broedgebieden en het aantal langstrekkende individuen dat tijdens tellingen vanaf het land wordt waargenomen. Het zijn weliswaar schattingen die betrekking hebben op de gehele zuidelijke Noordzee, maar ze geven wel een indruk van het belang van Belgische zeegebieden als trekcorridor voor zeevogels. Voor veel zeevogels geldt overigens dat trek niet moet worden gezien als een snelle doortrek door het luchtruim boven de zuidelijke Noordzee. Onderweg wordt vaak gefoerageerd, gerust of geslapen. De doortrek van Dwergmeeuwen bijvoorbeeld duurt meer dan 2 maanden waarbij dagelijks vele duizenden individuen foerageren en slapen in Belgische wateren. Jaarlijks trekken meer dan een miljoen zeevogels via de zuidelijke Noordzee via het Nauw van Calais naar zuidelijkere gebieden. Het staat onomwonden vast dat meer dan de helft van de biogeografische populatie van Grote Jager, Dwergmeeuw, Grote Stern en Visdief via de zuidelijke Noordzee naar het zuiden trekt (Tabel 1). De laatste drie soorten doen dit bovendien grotendeels langs de westzijde van de zuidelijke Noordzee en dus via de Belgische zeegebieden. Voor andere soorten is het percentage dat gebruik maakt van de zuidelijke Noordzee weliswaar geringer maar toch aanzienlijk. Het moge dus duidelijk zijn dat België voor veel zeevogels zeer grote internationale verantwoordelijkheid draagt. Tabel 1. Het belang van de zuidelijke Noordzee als corridor tijdens de trek van zeevogels (aangepast van Seys 2001). Soort Aandeel van de totale

biogeografische populatie dat gebruik maakt van de

zuidelijke Noordzee

Roodkeelduiker Gavia stellata <1

Fuut Podiceps cristatus 10-20

Noordse Stormvogel Fulmarus glacialis <1

Jan van Gent Sula bassana 4-7

Zwarte Zee-eend Melanitta nigra 4-5

Grote Jager Stercorarius skua >60

Dwergmeeuw Larus minutus 40-100

Kokmeeuw Larus ridibundus 7-10

Stormmeeuw Larus canus 3-6

Kleine Mantelmeeuw Larus fuscus 28

Zilvermeeuw Larus argentatus 5

Grote Mantelmeeuw Larus marinus 5

Drieteenmeeuw Rissa tridactyla <1

Grote Stern Sterna sandvicensis 67

Visdief Sterna hirundo 56

Dwergstern Sterna albifrons 44

Zeekoet Uria aalge <1

Alk Alca torda <2

Page 9: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

������!�"#$�%�"�&��'(�������

9

Zeevogels die de Noordzee via deze weg verlaten, worden gedwongen dit te doen via een nauwe trechtervorm in het zuiden, namelijk het Nauw van Calais (Figuur 1). Dit resulteert logischerwijze in een tijdelijke concentratie van zeevogels in een relatief klein gebied en ook in een hoge ‘turnover-rate’ van de populatie (i.e. een individu is slechts kortstondig aanwezig). Dat enkele soorten inderdaad in hoge concentraties voorkomen op het BCP en dat de Belgische zeegebieden van internationale betekenis zijn voor veel zeevogels is reeds in vele publicaties benadrukt. Echter de percentages zoals getoond in tabel 1 zijn in de meeste gevallen vele malen hoger dan gekende percentages op grond van scheepstellingen (vergelijk bijvoorbeeld Seys 2001). Deze discrepantie doet zich voor omdat scheepstellingen geen inzicht geven in de ‘turnover-rate’ van de op het BCP aanwezige populatie. Scheepstellingen vormen slechts een momentopname van de dichtheid aan zeevogels in de Belgische zeegebieden, maar geven geen inzicht in het totaal aantal individuen dat in een seizoen gebruik maakt van deze wateren. Het BCP is dus voor veel van deze soorten feitelijk van groter belang dan wat de waargenomen dichtheden ons leren. De vernauwing van de Noordzee ter hoogte van de Belgische wateren in combinatie met het grote belang van deze route voor bepaalde migrerende soorten is bovendien aanleiding om zeer voorzichtig te zijn met het oprichten van blokkades in dit specifieke deel van de trekroute. Het is daarom van het grootste belang om de impact van windparken nauwkeurig te monitoren. Vooral een mogelijke verhoging van de sterfte onder adulte vogels als gevolg van aanvaringen dient zeer nauwgezet te worden opgevolgd.

Figuur 1. Veel migrerende zeevogels worden gedwongen de zuidelijke Noordzee te verlaten via het Nauw van Calais.

Page 10: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

��������������������������������������

2

4. DE SOORTEN UITGELICHT 4.1. Algemeen In dit hoofdstuk wordt per soort een korte beschrijving gegeven van de aantallen en van haar verspreidingsgebied op het BCP. Ook worden enkele details met betrekking tot gedrag, bescherming en bedreigingen kort besproken. Alle soorten zeevogels die worden genoemd in tabel 1 worden behandeld behalve de Dwergstern. Deze soort valt buiten de beschouwing omdat ze op het BCP slechts zelden op open zee wordt gezien. De bespreking van een soort begint telkens met een tabel waarin het volgende wordt samengevat:

- Nederlandse en wetenschappelijke naam.

- De populatie BCP geeft het aantal individuen dat in de maand met de hoogste dichtheden is waargenomen. Dit is een extrapolatie van de gemiddelde dichtheid in die maand (op basis van scheepstellingen in de periode 1992-2003). Tussen haakjes wordt telkens vermeld om hoeveel procent van de totale biogeografische populatie het gaat (volgens Delaney & Scott 2002). Het aantal vogels op het BCP zoals hier genoemd wordt in tekst telkens vergeleken met het maximale aantal individuen dat volgens Seys (2001) op het BCP voorkomt. Verschillen tussen de waardes van Seys en de onze komen voort uit een andere methodiek, de beschikbaarheid van nieuwere gegevens en veranderingen in de populatiegrootte.

- Voorkomen: De belangrijkste maanden waarin de soort op het BCP wordt

waargenomen en afstand tot de kust (in 3 categorieën: inshore, midshore, offshore).

- Voedsel waarbij naast voedsel dat op natuurlijke wijze wordt vergaard (bijvoorbeeld

vis, schelpdieren) ook visserij als voedselbron wordt genoemd omdat de voedselbeschikbaarheid voor een aantal soorten wordt gefaciliteerd door visserijactiviteiten (overboord werpen van visafval, ondermaatse vis etc.).

- Bedreigingen waarbij de volgende categorieën worden gebruikt: olie, plastic,

verstoring (door scheepvaart), windmolens (aanvaringen of verstoring) en visserij (bij specialistische soorten). Hoe meer gespecialiseerd een soort is in haar voedselkeuze des te gevoeliger ze is voor veranderingen in het bestand aan prooidieren. Generalisten, zoals de meeste meeuwen, kunnen relatief gemakkelijk naar een andere prooisoort switchen wanneer een bepaalde soort niet meer voldoende voorhanden is. Specialisten kunnen dit echter niet of veel moeilijker en overbevissing kan voor deze soorten dus een grote impact hebben. Toxische stoffen worden niet genoemd als bedreiging omdat we ervan uitgaan dat de behandelde soorten hier allemaal zeer gevoelig voor zijn. Zeevogels staan over het algemeen bovenaan in de voedselpiramide. Dit betekent dat ze zeer gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen die zich ophopen in de voedselketen (o.a. PCB’s en zware metalen). In het verleden (1960-1970) zijn er schrijnende voorbeelden geweest van het in elkaar storten van zeevogelpopulaties (meeuwen, sternen en eidereenden) als gevolg van het vrijkomen van gechloreerde koolwaterstoffen in het Noordzeemilieu. Tegenwoordig zijn de concentraties van de meeste gekende stoffen in het mariene milieu sterk afgenomen. Dit betekent echter niet dat toxische stoffen geen bedreiging meer vormen voor zeevogels. Ook nu nog wordt het milieu blootgesteld aan de inwerking van allerlei onnatuurlijke stoffen waarvan de effecten vaak nog onvoldoende bekend zijn (onder andere Tributyltin en allerlei hormonen).

- Bescherming is in rood aangegeven wanneer een soort binnen de volgende

Europese instrumenten bescherming geniet: Bijlage I van de Vogelrichtlijn (Richtlijn

Page 11: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

������!�"#$�%�"�&��'(�������

22

79/409/EEG, 2 april 1979), Bijlage II van het Bern Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijke leefmilieu in Europa (Bern, 19 september 1979; Wet van 20 april 1989) , Bijlage I of II van het Bonn Verdrag (Bonn, 23 juni 1979; Wet van 27 april 1990, Belgisch Staatsblad van 29 december 1990) voor de bescherming van migrerende soorten. De respectievelijke categorieën worden in de tabel telkens afgekort als VO, BE en BO.

- De functie van het BCP wordt aangeduid in de categorieën verblijfgebied tijdens

enig jaargetijde (R), doortrekgebied (M) en foerageergebied tijdens het broedseizoen (F). Het BCP kan voor bepaalde soorten meerdere functies hebben.

- Als bedreigde status in Vlaanderen worden dezelfde categorieën gehanteerd als in

de Rode Lijst van de Broedvogels in Vlaanderen (Kuijken 1999) met toevoeging van de categorie “niet broedend in Vlaanderen”. De status in Vlaanderen is in rood aangeduid wanneer de soort is opgenomen in deze Rode Lijst.

- In de kolom status in Europa wordt de Europese bedreigde status genoemd zoals

vermeld in Heath et al. (2000).

Page 12: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

��������������������������������������

2�

4.2. Soortbesprekingen

Duikers Gavia spp. zijn wintergasten die het BCP aandoen tussen november en maart. De hoogste dichtheden worden bereikt in de periode december-februari. Tot op heden bevat het databestand van het IN 1.134 duikers die in het transect en op het BCP zijn waargenomen. Daarvan kon 78,7% op soort worden gebracht. Van de 892 op soort gebrachte duikers was 95,6% Roodkeelduiker Gavia stellata en 4,5% Parelduiker G. arctica. De totale biogeografische populatie van Roodkeelduiker werd tot voor kort geschat op 75 000 individuen, maar deze schatting is recentelijk sterk aangepast (1% bij 10.000 individuen volgens Delaney & Scott 2002). Scheepstellingen laten zien dat het aantal duikers in december een maximum bereikt met een gemiddelde dichtheid van 0,4 duikers per km2. Dat betekend dat er in december gemiddeld 1.462 individuen op het BCP vertoeven, waarvan 1.398 Roodkeelduikers. Onze wateren herbergen dus veel minder dan 1% van de totale biogeografische populatie van de Roodkeelduiker en zijn dus van ondergeschikt belang voor deze soort. Wel dient opgemerkt te worden dat de soort een zeer hoge beschermingstatus geniet. Duikers zijn over het algemeen sterk kustgebonden en komen vooral voor tussen 5 km en 25 km uit de kust. Tijdens de winter concentreert de soort zich vooral op de Vlakte van de Raan, de westelijke kustbanken en de Vlaamse Banken (Figuur 2). Ze worden over het algemeen zwemmend op het water aangetroffen en zijn daardoor gevoelig voor olieverontreiniging. Ze zijn strikt piscivoor en als zodanig gevoelig voor veranderingen in de stand van hun prooivissen. Alle soorten duikers zijn uitermate verstoringsgevoelig ten opzichte van schepen en windmolens. Bij de nadering van een schip vliegen ze vaak al op meer dan een kilometer afstand op (eigen waarneming IN). Mogelijke beschermende maatregelen ten aanzien van duikers kunnen worden beperkt tot de belangrijkste concentratiegebieden en moeten vooral gericht zijn op het verminderen van verstoring (zowel ten aanzien van scheepvaart, windmolens etc.).

Figuur 2. De verspreiding van de Roodkeelduiker in de winter.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

ROODKEEL- DUIKER GAVIA STELLATA

1.462 (< 1%)

nov-mrt in-midshore vis

olie verstoring

visserij windmolens

VO BE BO

R, M niet broedend kwetsbaar

Page 13: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

������!�"#$�%�"�&��'(�������

2�

Futen zijn typische wintergasten die het BCP aandoen van oktober tot april. De hoogste dichtheden worden doorgaans bereikt in de periode januari-februari. Overigens vertoont het aantal Futen dat aanwezig is op het BCP sterke variaties tussen jaren. De talrijkheid is onder meer afhankelijk van de strengheid van de winter. In zeer strenge winters worden veel Futen die zich op zoete wateren bevinden gedwongen om op zee te pleisteren. Op basis van scheepstellingen werden in januari gemiddeld 2.781 individuen geteld en Seys (2001) geeft een wintermaximum van 3.736 individuen. Tellingen vanaf het land suggereren dat er op sommige momenten veel meer Futen in onze kustwateren vertoeven. Zo werden op 30 januari 2001 4.945 Futen geteld en op 20 februari 2003 naar schatting 9.000 (databestand IN). Beide laatste tellingen overtreffen de in 2002 herziene 1%-norm van 4.800 exemplaren, zodat gesteld kan worden dat onze kustwateren van internationale betekenis zijn voor deze soort. Futen kennen geen beschermde status binnen de Vogelrichtlijn, noch binnen de conventies van Bern en Bonn. Ze staan niet op de Rode lijst van Vlaamse broedvogels en worden ook niet op Europa’s lijst van bedreigde vogelsoorten. Futen zijn sterk kustgebonden en bevinden zich over het algemeen binnen 15 km van de kust (Figuur 3). Vooral de westkust (de Panne – Oostende), maar ook rond de Wenduinebank en de Vlakte van de Raan worden ’s winters zeer hoge dichtheden vastgesteld. Futen worden voornamelijk zwemmend op het water aangetroffen en zijn daarom gevoelig voor olieverontreiniging. Bij het incident met de Tricolor werden relatief veel Futen binnengebracht (3,3% van alle slachtoffers), maar pas nadat de olievlek in de kustnabije zone was terechtgekomen. Futen leven voornamelijk van vis die ze onder water duikend bemachtigen. Ze zijn weinig gevoelig voor verstoring. Behalve vermindering van olievervuiling hebben beschermde maatregelen voor deze soort geen prioriteit omdat ze op Europese schaal geen specifieke bescherming genieten. Bovendien zijn ze weinig verstoringsgevoelig. Desalniettemin kan vanwege het internationale belang van onze kustwateren worden overwogen om in de belangrijkste concentratiegebieden rustgebieden af te bakenen.

Figuur 3. De verspreiding van de Fuut in de winter.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

FUUT PODICEPS CRISTATUS

2.781 (< 1%)

winter inshore vis olie - M, R niet bedreigd niet bedreigd

Page 14: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

��������������������������������������

2)

Noordse Stormvogels zijn het hele jaar door aanwezig op het BCP. Scheepstellingen suggereren dat er ’s winters meer Noordse Stormvogels op het BCP vertoeven dan ’s zomers, maar dit patroon is niet erg duidelijk. Tijdens scheepstellingen is de hoogste gemiddelde dichtheid vastgesteld in december (gemiddeld 570 individuen op het BCP). Seys (2001) geeft een maximum van 1.441 individuen tijdens de herfst. Het voorkomen van de soort is wijdverspreid over de hele Noordzee, maar bereikt vooral ten noorden van de 54ste-breedtegraad hoge dichtheden. Het BCP is van marginaal belang voor Noordse Stormvogels. Het is een uitgesproken zeevogel die vrijwel uitsluitend in dieper water wordt aangetroffen (Figuur 4). Daar komt de soort verspreid voor en het is niet mogelijk om binnen het offshore gebied een kerngebied aan te duiden. De soort is relatief gevoelig voor olieverontreiniging en het inslikken van op zee drijvende plastic partikels. In de Noordzee bestaat hun voedsel uit planktonische crustaceeën, cefalopoden, larvale vis en in mindere mate uit visserijafval. Van de 819 individuen die binnen het transect en op het BCP zijn waargenomen was 7% geassocieerd met een vissersschip. Gezien het geringe belang van het BCP en hun verspreide voorkomen heeft bescherming voor deze soort geen prioriteit. Eventueel kan worden gedacht aan maatregelen die de chronische vervuiling met plastic en olie reduceren.

Figuur 4. De verspreiding van de Noordse Stormvogel in de winter.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

NOORDSE STORM- VOGEL FULMARUS GLACIALIS

570 (<< 1%)

jaarrond offshore

crustaceeën cefalopoden

vis visserij

olie plastic - R niet broedend niet bedreigd

Page 15: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

���������������� �������

��

��

Het hele jaar door is het mogelijk om Jan van Genten te zien op het BCP, maar de meeste vogels doen het BCP aan tijdens de trek. De hoogste dichtheden worden bereikt tijdens de zuidwaartse trek in de periode oktober-november, terwijl de voorjaarspiek (februari-maart) minder uitgesproken is. De dichtheid op het BCP vertoont een maximum in november wanneer op basis van scheepstellingen gemiddeld 1.682 individuen zijn waargenomen. Seys (2001) geeft een maximum van 3.714 individuen tijdens de herfst wat nog altijd minder is dan de 1%-norm (8.920 individuen). Het totaal individuen dat jaarlijks gebruik maakt van het BCP zal ongetwijfeld veel hoger liggen omdat de zuidelijke Noordzee een belangrijk doortrekgebied is. Naar schatting 4-7% van de totale biogeografische populatie maakt gebruik van deze trekroute. Jan van Genten zijn uitgesproken zeevogels die meestal ver op zee zijn te vinden. Vooral de Hinderbanken (inclusief Fairy Bank), de noordelijke Zeelandbanken (o.a. Thorntonbank) en de zeegebieden ten noorden hiervan zijn van belang voor de soort (Figuur 5). Mogelijk hebben de offshore gelegen zandbanken de voorkeur boven de diepere wateren op de grens met het Verenigd Koninkrijk, maar om dit met zekerheid vast te stellen dienen de diepere wateren beter te worden onderzocht. Op het BCP worden Jan van Genten meestal zwemmend op het water aangetroffen en ook wel doortrekkend; af en toe duiken ze naar vis of foerageren ze achter vissersschepen. Van de 2030 Jan van Genten die binnen het transect in Belgische wateren werden waargenomen, bevond zich 4% achter een (visser)schip. Wat het BCP betreft behoeft de soort geen directe bescherming vanwege de geringe beschermingsstatus, het geringe belang van het BCP voor de soort en vanwege haar sterk verspreide voorkomen.

�Figuur 5. De verspreiding van de Jan van Gent in de herfst.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

JAN VAN GENT SULA BASSANA

1.682 (< 1%)

herfst & lente mid-offshore

vis visserij olie - M niet broedend lokaal

Page 16: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

����������������������������������

��

Tot op heden bevat het databestand van het IN 8004 zee-eenden die in het transect en op het BCP zijn waargenomen. Daarvan werd 99% herkend als Zwarte Zee-eend en slechts 1% als Grote Zee-eend. Waarnemingen van grote groepen zee-eenden beperken zich grotendeels tot de maanden februari en maart. De rest van het jaar bevinden zich ook zee-eenden op het BCP, maar meestal is hun aantal dan beperkt tot enkele honderden. De dichtheid op het BCP vertoont een maximum in maart wanneer gemiddeld 7.642 individuen werden aangetroffen. Seys (2001) geeft een iets lager aantal, namelijk 5.857 individuen. Langlopende telreeksen vanuit vliegtuigen laten zien dat het aantal zee-eenden sterk kan fluctueren. In de periode 1965-2003 varieerde het jaarlijks maximum op het BCP tussen 454 en 15.610 zee-eenden. Dat laatste aantal ligt net beneden de 1%-norm van 16.000 individuen. De grotere groepen zee-eenden verblijven meestal maar zeer kort op het BCP (soms maar enkele dagen). Het BCP heeft vooral een functie als stop-over plaats tijdens de trek. Naar schatting 4-5% van de totale biogeografische populatie maakt gebruik van de zuidelijke Noordzee (en gezien hun oostelijke route ook van het BCP). De grootste concentraties zijn vrijwel altijd te vinden op en rond de kustbanken in de westhoek (gebied Trapegeer, Potje, Broersbank, Den Oever) en de laatste jaren in toenemende mate rond de Stroombank (Figuur 6). Zee-eenden zijn sterk afhankelijk van het voorkomen van kleine schelpdieren op geringe diepte. Vooral strandschelp Spisula spp. is een zeer geschikte voedselbron. Zee-eenden worden meestal zwemmend op het water aangetroffen (gevoelig voor olie) en zijn zeer verstoringsgevoelig (ook voor verstoring door windmolens). Bescherming van zee-eenden op het BCP is enerzijds niet direct noodzakelijk omdat 1) de soort een geringe beschermingsstatus kent en 2) de 1%-norm nog nooit is overschreden. Anderzijds is het BCP wellicht een belangrijk stop-overgebied tijdens de trek naar het noorden en is de soort zeer gevoelig voor allerlei bedreigingen. Bovendien is de soort relatief gemakkelijk te beschermen vanwege haar geconcentreerde voorkomen.

Figuur 6. De verspreiding van zee-eenden in de winter.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

ZEE-EEND SPP. MELANITTA SPP.

7.642 (< 1%)

feb-mrt inshore schelpdieren

olie verstoring

visserij windmolens

- R, M niet broedend niet bedreigd

Page 17: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

���������������� �������

��

Jagers worden vooral op het BCP aangetroffen tijdens de najaarstrek (augustus-november). Tot op heden bevat het databestand van het IN 135 jagers die in het transect en op het BCP zijn waargenomen. Daarvan kon 98% op soort worden gebracht, waarvan 94 (71%) Grote Jagers Stercorarius skua, 30 (23%) Kleine Jagers S. parasiticus en 7% Middelste of Kleinste Jagers S. pomarinus of S. longicaudus. De dichtheid op het BCP vertoont een maximum in augustus wanneer gemiddeld 177 individuen werden aangetroffen. Seys (2001) geeft een veel hoger maximum, namelijk 439 individuen alleen al van Grote Jager. In het laatste geval wordt de 1%-norm van 408 individuen overtroffen. Het grote verschil tussen de waarde van Seys en het hier getoonde aantal is waarschijnlijk vooral het gevolg van een andere methodiek. De methode die Seys gebruikt (sommatie van het maximum individuen ooit geteld per minuuthok) geeft vooral voor sterk verspreid en in lage dichtheden voorkomende soorten zoals jagers veel hogere waardes. Op basis van trekpatronen kan worden gesteld dat in de herfst een zeer aanzienlijk deel van de wereldpopulatie van Grote Jager de Noordzee verlaat via het Nauw van Calais (naar verwachting meer dan 60%). Op het BCP komen jagers zeer verspreid en in lage dichtheden voor. De soort lijkt niet afhankelijk te zijn van een specifieke habitat (Figuur 7). Jagers komen meestal solitair voor en worden soms foeragerend achter vissersschepen waargenomen of kleptoparasiterend op andere zeevogels. Van de 135 jagers die binnen het transect in Belgische wateren werden waargenomen, bevond zich 1% achter een visserschip. Van de vier soorten jagers worden vooral Grote Jagers relatief vaak zwemmend aangetroffen wat ze gevoelig maakt voor olieverontreiniging. Hoewel het BCP een uitermate belangrijke trekcorridor is voor Grote Jagers, maakt hun verspreide voorkomen en solitaire levenswijze het moeilijk om beschermende maatregelen te treffen.

Figuur 7. In de herfst bevinden jagers zich zeer verspreid over het BCP.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

JAGER SPP. STERCO- RARIUS SPP.

177 (< 1%)

aug-nov mid-offshore

vis visserij olie - M niet broedend lokaal

Page 18: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

����������������������������������

�!

Dwergmeeuwen doen het BCP vooral aan tijdens de trek van en naar de overwinteringsgebieden. De dichtheden op het BCP vertonen duidelijke pieken in maart-april en september-oktober. De dichtheid op het BCP vertoont een maximum in september wanneer gemiddeld meer dan 3.000 individuen werden waargenomen. Seys (2001) geeft een vergelijkbaar maximum van 3.670 individuen in de lente. Beide waarden liggen ruim boven de 1%-norm van 840 individuen, wat duidelijk maakt dat het BCP een belangrijke trekroute is voor deze soort. Op basis van de ligging van de overwinteringsgebieden ten opzichte van de broedgebieden en op basis van tellingen van langstrekkende Dwergmeeuwen kan zelfs gesteld worden dat het gebied een cruciale rol speelt als trekcorridor. Naar schatting 40-100% van de totale biogeografische populatie trekt via de zuidelijke Noordzee naar zuidelijkere overwinteringsgebieden. In de herfst is er bovendien sprake van een geconcentreerde trek die zich dicht langs de kust manifesteert (merendeel binnen 15 km van de kust; Figuur 8). In de lente is er een relatief brede trekbaan waarneembaar die zich grofweg situeert tussen de kustlijn tot 30 km op zee. Tijdens de herfsttrek wordt vooral in het brakke water van de Westerscheldemonding, maar ook rond de havens van Zeebrugge en Oostende veel gefoerageerd op allerlei kleine voedselpartikels die op het wateroppervlak (of vlak daaronder) drijven (invertebraten, kleine vissen). Soms wordt ook achter (vissers)schepen gefoerageerd. Van de 2540 Dwergmeeuwen die binnen het transect in Belgische wateren werden waargenomen, was 4% geassocieerd met een schip. Zeer waarschijnlijk slapen Dwergmeeuwen tijdens de trek op het water (soms worden tegen het vallen van de avond grote groepen op het water gezien). Dit gedrag maakt hen uitermate gevoelig ten opzichte van olieverontreiniging. De cruciale rol van het BCP als trekroute in combinatie met de geconcentreerde najaarstrek langs onze kust is reden genoeg om vooral zeer voorzichtig te zijn met het plaatsen van windmolens in de trekbaan van deze soort.

Figuur 8. In de herfst trekken Dwergmeeuwen in hoge dichtheden dicht tegen de kust.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

DWERG- MEEUW LARUS MINUTUS

3.143 (3,7%)

lente & herfst in-midshore

invertebraten vis

olie windmolens BE M, R niet broedend afnemend

Page 19: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

���������������� �������

��

�"

Kokmeeuwen zijn vooral gebonden aan land en eigenlijk nauwelijks aan mariene habitats. Op zee worden de hoogste dichtheden bereikt tijdens de trek (maart-mei en september-november), maar ook tijdens de rest van het jaar worden Kokmeeuwen op het BCP gezien. De hoogste gemiddelde dichtheid is vastgesteld in maart wanneer meer dan 2.000 individuen werden waargenomen, hetgeen goed overeenkomt met de waarde die Seys (2001) geeft. Dit betekent dat veel minder dan 1% van de totale biogeografische populatie (20.000 individuen) in Belgische wateren vertoeft. Als trekcooridor is de zuidelijke Noordzee weliswaar belangrijk voor de populatie, maar de trek manifesteert zich vooral langs de stranden en niet zozeer op zee. De waarnemingen op zee beperken zich vooral tot de directe de kustlijn en voornamelijk tot de havenmonden van Zeebrugge en Oostende (Figuur 9). Van de 2377 Kokmeeuwen die binnen het transect in Belgische wateren werden waargenomen, was 32% geassocieerd met een schip. Dit waren echter in minder dan helft van de gevallen vissersschepen. Vooral schepen (inclusief vissersschepen) die de havens binnen- of buitenvaren faciliteren de voedselbeschikbaarheid van Kokmeeuwen doordat hun motoren allerlei dierlijk materiaal opwervelen. Gezien het geringe belang van het BCP voor deze soort en hun geringe beschermingsstatus is het niet opportuun om beschermende maatregelen te nemen voor deze soort.

Figuur 9. De verspreiding van Kokmeeuw beperkt zich vooral tot de monding van de havens van Zeebrugge en Oostende (distributie herfst).

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

KOKMEEUW LARUS RIDIBUNDUS

2.102 (< 1%)

jaarrond inshore

invertebraten vis

visserij - - M, R niet bedreigd niet bedreigd

Page 20: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

����������������������������������

#$

Stormmeeuwen worden vrijwel uitsluitend in de periode november-maart aangetroffen op het BCP. De hoogste gemiddelde dichtheid is vastgesteld in januari wanneer er meer dan 11.000 individuen op het BCP aanwezig zijn. Seys (2001) geeft een maximum van 6.927 individuen tijdens de winter. Hoewel nogal verschillend van elkaar, geven beide waardes geen aanleiding om het BCP als belangrijk voor deze soort te beschouwen (1%-norm = 17.000 individuen). Ook als trekroute is het BCP van ondergeschikt belang. De soort is sterk verspreid aanwezig over een groot gedeelte van het BCP, echter nauwelijks op open zee (Figuur 10). Zowel in de winter als in de lente zijn er geen duidelijke concentratiegebieden, hoewel de oostelijke kustgebieden relatief belangrijker zijn dan de Vlaamse Banken. Stormmeeuwen foerageren veelvuldig achter vissersboten. Van de 5969 Stormmeeuwen die binnen het transect en in Belgische wateren werden waargenomen, was 28% geassocieerd met schepen en vooral vissersschepen. Gezien de lage beschermingstatus, het geringe belang van het BCP voor de totale populatie en het verspreide voorkomen is het niet opportuun om voor deze soort specifieke maatregelen ter bescherming te treffen.

Figuur 10. Stormmeeuwen komen sterk verspreid over grote delen van BCP voor, maar minder op open zee (hier is de verspreiding in de winter getoond).

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

STORM- MEEUW LARUS CANUS

11.084 (< 1%)

nov-mrt in-midshore

vis visserij - - R �������� afnemend

Page 21: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

���������������� �������

��

#�

Behalve in de periode november-februari is de Kleine Mantelmeeuw de meest algemene soort op het BCP. De waargenomen dichtheden bereiken een maximum tijdens de zuidwaartse trek in september wanneer gemiddeld meer dan 6 individuen/km2 zijn vastgesteld. Dit is ruim boven de 1%-norm van 5.300 individuen. In de herfst trekt naar schatting 28% van de totale biogeografische populatie via de zuidelijke Noordzee naar de overwinteringsgebieden in het zuiden van Europa en Noord-Afrika. De soort is veel minder kustgebonden dan de nauw verwante Zilvermeeuw, hoewel het verspreidingspatroon sterk wisselt met de seizoenen. Tijdens de najaarstrek is de soort het meest kustgebonden (Figuur 11). Het merendeel van de vogels bevindt zich dan binnen 20 km van de kust. In de lente worden ze tot ver uit de kust aangetroffen, maar bevinden de grootste concentraties zich in het gebied Gootebank-Oostdyck-Westhinder. In de zomermaanden is het voorkomen vooral geconcentreerd in een wijde straal (tot meer dan 20 km) rondom de haven van Zeebrugge. Dit weerspiegelt in grote lijnen het foerageergebied van de vogels die in de haven van Zeebrugge broeden (maximaal 4164 broedparen in de voorhaven in 2003). Op het BCP leven Kleine Mantelmeeuwen voornamelijk van vis en visserijafval, hoewel ze een zeer brede dieetkeuze hebben (inclusief allerlei mariene ongewervelde dieren en voedsel(resten) van antropogene aard). Van de 13.643 Kleine Mantelmeeuwen die binnen het transect en in Belgische wateren werden waargenomen, was 46% geassocieerd met een (visser)schip. Wat bescherming betreft bevinden we ons bij deze soort in een dilemma. Aan de ene kant kent de soort internationaal een lage beschermingsstatus, maar aan de andere kant is de zuidelijke Noordzee een heel belangrijke trekcorridor waarvan een aanzienlijk deel van de populatie gebruik maakt. Gezien het redelijk geconcentreerde voorkomen tijdens de herfst en het feit dat Kleine Mantelmeeuwen relatief gevoelig zijn voor aanvaringen met windmolens kan een dichte inplanting met windmolens in de directe kustzone dan ook negatieve gevolgen hebben voor de soort.

Figuur 11. Tijdens de najaarstrek zijn Kleine Mantelmeeuwen sterk kustgebonden.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

KLEINE MANTEL- MEEUW LARUS FUSCUS

21.078 (4,0%)

mrt-okt in-mid-offshore

vis visserij windmolens - F, M kwetsbaar niet bedreigd

Page 22: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

����������������������������������

##

De Zilvermeeuw wordt het hele jaar door in vrij hoge dichtheden aangetroffen op het BCP. De hoogste dichtheden werden vastgesteld in de periode maart-september. In maart werd het hoogste maandgemiddelde geteld met 8.620 individuen, iets hoger dan het maximum dat Seys (2001) geeft (6.094 individuen). Beide waardes liggen ruim onder de 1%-norm (11.000 individuen) en geven dus geen aanleiding om het BCP als belangrijk voor deze soort te beschouwen. Ook als trekroute is het BCP niet erg belangrijk. In de zomer en herfst is de soort sterk kustgebonden en bevindt het merendeel van de vogels zich binnen 20 km van de kust (Figuur 12). In beide jaargetijden bevinden de grootste concentraties zich langs de oostelijke kustzone. In de voorhaven van Zeebrugge is ‘s zomers een belangrijke broedkolonie gevestigd (maximaal 1458 paren in 2003). In de winter en lente wordt de soort ook verder uit de kust aangetroffen en is dan zeer verspreid over het BCP. Zilvermeeuwen hebben een zeer brede voedselkeuze, maar leven voor onze kust toch voor een belangrijk deel van vis en visserijresten. Van de 12.025 Zilvermeeuwen die binnen het transect in Belgische wateren werden waargenomen, was 51% geassocieerd met een (vissers)schip. Gezien de lage beschermingstatus en het geringe belang van het BCP voor de totale populatie is er geen aanleiding om voor deze soort speciale beschermingsmaatregelen te treffen. Ook deze soort vertoont tijdens de herfst een redelijk geconcentreerde trek in de kustnabije zone. In combinatie met de aanvaringsgevoeligheid van Zilvermeeuwen is te verwachten dat een dichte inplanting met windmolens veel slachtoffers zal eisen onder deze soort, maar de impact op de totale populatie zal naar verwachting veel geringer zijn dan bij de Kleine Mantelmeeuw.

Figuur 12. In de herfst bevinden de meeste Zilvermeeuwen zich dicht tegen de kust.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

ZILVER- MEEUW LARUS ARGENTATUS

8.620 (<1%)

jaarrond in-mid-offshore

invertebraten vis

visserij afval

- - R, F, M kwetsbaar niet bedreigd

Page 23: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

���������������� �������

��

#%

De Grote Mantelmeeuw is een echte wintergast, die op het BCP vooral in de periode november-december hoge dichtheden bereikt. De gemiddeld dichtheid vertoont een maximum in november met bijna 6.000 individuen, iets hoger dan het maximum dat Seys (2001) geeft (5.727 individuen) en iets boven de 1%-norm (4.700 individuen). Naar schatting 5% van de totale biogeografische populatie laakt gebruik van de zuidelijke Noordzee. In de winter zijn de vogels verspreid over het gehele BCP en zijn er geen echte concentratiegebieden aan te wijzen. In de herfst is de soort wat meer kustgebonden en bevindt het merendeel van de vogels zich binnen 30 km van de kust (Figuur 13). Ook deze meeuwensoort wordt veelvuldig achter vissersschepen aangetroffen. Van de 5.140 Grote Mantelmeeuwen die binnen het transect en in Belgische wateren werden waargenomen, was 31% geassocieerd met een (visser)schip. Hoewel het BCP redelijk belangrijk is voor de soort, achten wij speciale bescherming niet opportuun vanwege de lage beschermingsstatus, het verspreide voorkomen en haar deels aan de mens aangepaste levenswijze.

Figuur 13. In tegenstelling tot de winter komen Grote Mantelmeeuwen in de herfst nauwelijks op open zee.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

GROTE MANTELMEEUW LARUS MARINUS

5.999 (1,3%)

sep-apr in-mid-offshore

vis visserij - - R, M niet broedend niet bedreigd

Page 24: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

����������������������������������

#&

Drieteenmeeuwen zijn echte zeevogels die het BCP aandoen van de late herfst tot in de vroege lente. Behalve in het zeegebied rond de haven van Zeebrugge (Vlakte van de Raan), worden Drieteenmeeuwen nauwelijks dicht bij de kust gezien (Figuur 14). De gemiddeld dichtheid vertoont een maximum in november met bijna 6.500 individuen, iets hoger dan het maximum dat Seys (2001) geeft (5.648 individuen). Beide waardes liggen ver beneden de 1%-norm (84.000 individuen) en ook als doortrekgebied is het BCP van ondergeschikt belang voor de biogeografische populatie. Buiten het kustgebied zijn Drieteenmeeuwen wijd verspreid over het hele BCP en zijn er geen duidelijke concentratiegebieden aan te duiden. Een deel van de vogels is afhankelijk van visserijactiviteiten. Van de 4.390 Drieteenmeeuwen die binnen het transect in Belgische wateren werden waargenomen, was 15% geassocieerd met een (visser)schip. Er dient geen prioriteit te worden gegeven aan beschermende maatregelen ten aanzien van deze soort omdat de populatie op het BCP relatief klein is, de soort zeer verspreid voorkomt en bovendien een lage beschermingsstatus kent.

Figuur 14. De verspreiding van de Drieteenmeeuw in de winter.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

DRIETEEN- MEEUW RISSA TRIDACTYLA

6.462 (<1%)

okt-mrt mid-offshore

vis visserij - - R niet broedend niet bedreigd

Page 25: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

���������������� �������

��

De Grote Stern is als zomergast en doortrekker voornamelijk aanwezig op het BCP van april tot november. De gemiddelde dichtheid vertoont een maximum in juli met 1.788 individuen. Het feit dat Seys (2001) een lagere waarde geeft (659 individuen) heeft enerzijds te maken met verschillen in de gehanteerde methodiek en de relatieve schaarsheid van deze soort, maar ook met de ontwikkeling van de populaties in onze buurlanden. Naar schatting 67% van de totale biogeografische populatie maakt gebruik van de trekroute via de zuidelijke Noordzee. Zeker in de herfst passeert een aanzienlijk deel daarvan via het BCP en aldus heeft België een grote verantwoordelijkheid voor deze soort. De herfsttrek is vrij geconcentreerd langs de kust (meerderheid binnen 15 km van de kust; Figuur 15). Tijdens de lente vindt trek plaats over het gehele BCP, maar ook dan migreert het merendeel van de individuen relatief dicht langs de kust (meerderheid binnen 25 km van de kustlijn). De individuen die zich in mei-juni op het BCP bevinden zijn voor een deel afkomstig van de broedkolonie in de voorhaven van Zeebrugge (maximaal 1.650 broedparen in 1993). Echter ook broedvogels uit het Nederlandse Deltagebied (Hooge Platen) en Frankrijk (Oye-Plage) komen op het BCP foerageren. Vooral ten noorden en westen van Zeebrugge, aan weerszijde van de Scheur, ten noorden van de Wenduinebank, op de westelijke kustbanken en Vlaamse Banken en op de Gootebank worden ´s zomers regelmatig individuen op foerageervlucht gezien. Van de 445 Grote Sterns die binnen het transect in Belgische wateren werden waargenomen, was 16% geassocieerd met een schip. Dit betrof echter relatief vaak niet-vissersschepen. De soort is weinig verstoringsgevoelig ten aanzien van schepen, maar is mogelijk wel gevoelig voor aanvaringen met windmolens (zie Visdief). Grote Sterns zijn uitgesproken voedselspecialisten en leven van slechts enkele soorten prooivis (haring, sprot en zandspiering). Bescherming van deze soort is wenselijk gezien het grote belang van het BCP voor de soort (vooral tijdens de trek, maar ook als foerageergebied tijdens het broedseizoen) en de hoge beschermingsstatus van deze soort. Men kan daarbij denken aan bescherming van de belangrijkste foerageergebieden tijdens het broedseizoen en het verhinderen van al grote te blokkades van de trekroutes (vooral tijdens de herfst).

#

#

#

#

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

#

# #

#

#

#

#

#

#

#

#

#

# ## #

#

#

##

#

#

#

#

#

#

##

# #

#

#

## # #

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

###

#

#

#

#

#

#

#

#

# #

#

#

#

#

#

#

# #

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

#

#

#

###

#

#

##

##

##

#

##

# #

#

#

####

##

###

#

##

#

##

#

##

##

#

#

#

##

#

#

#

###

#

## #

# #

##

#

#

#

# #

###

#

# ##

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

##

#

##

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

# #

# #

#

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

#

#

##

##

#

#

#

#

##

#

#

##

##

#

#

# #

#

#

###

#

#

#

#

#

##

##

##

##

#

#

#

#

##

##

#

##

#

#

#

##

#

##

#

#

##

#

#

#

##

#

#

#

##

###

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

##

##

#

##

##

# #

#

#

#

#

#

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

##

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

#

##

#

#

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

#

###

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

###########

#

#

#

##

##

##

#

# ##

#

#

#

#

##

####

#

##

#

#

#

#

##

##

# # #

##

##

#

#

##

##

#

#

##

#

#

#

#

##

#

#

#

##

#

###

#

##

##

#

#

##

## ##

##

##

#

#

#

#

#

##

#

#

##

#

##

#

###

##

##

##

#

#

##

#

#

#

#

#

#

# #

#

#

#

#

#

# #

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

##

#

#

##

#

#

#

##

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

#

##

# #

#

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

##

## #

#

##

##

#

#

#

#

#

#

#

##

#

##

#

##

#

#

#

#

##

#

#

#

###

#

#

#

# ## #

#

##

#

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

###

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

## #

###

##

###

###

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

##

#

#

#

###

#

#

#

#

##

#

#

#

##

#

#

#

#

#

#

#

# ###

#

#

#

#

#

#

#

#

#

#

Figuur 15. Waarnemingen van Grote Stern tijdens de lente (groen), zomer (blauw) en herfst (rood).

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

GROTE STERN STERNA SANDVICENIS

1.788 (1,1%)

apr-sep in-midshore

vis visserij windmolens

VO BE BO

F, M met uitsterven bedreigd afnemend

Page 26: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

������������������������������������

��

Onder normale omstandigheden is het moeilijk om Visdieven van Noordse Sterns te onderscheiden vanaf een schip, maar ongetwijfeld heeft het leeuwendeel van de waarnemingen betrekking heeft op Visdieven. Op het BCP worden van april tot en met september Visdieven/Noordse Sterns waargenomen. Vooral in de periode mei-juli worden zeer hoge dichtheden opgetekend. De maximale gemiddelde dichtheid is gemeten in mei (9.418 individuen), maar ook in juni en juli wordt de 1%-norm ruim overtroffen. Seys (2001) geeft veel lagere schattingen (maximaal 437 individuen), maar dit is niet verwonderlijk gezien de sterke groei van broedpopulaties in Vlaanderen en Nederland. Naar schatting 56% van de totale biogeografische populatie trekt via de zuidelijke Noordzee van en naar de overwinteringsgebieden. In de lente is de trek sterk geconcentreerd in de kustnabije zone (meerderheid binnen 10 km van de kust; Figuur 16). In de late zomer en vroege herfst trekken Visdieven/Noordse Sterns over een breder front langs de kust (meerderheid binnen 20 km van de kust). In de zomermaanden bevindt zich in de Voorhaven van Zeebrugge een kolonie van grote internationale betekenis. Zeebrugge herbergt de grootste kolonie van Europa (2.510 paren in 2003), wat maar liefst 4% is van de totale biogeografische populatie van deze soort. Voor de Zeebrugse Visdieven zijn vooral de haven zelf, de west- en noordwestzijde van de haven en de Vlakte van de Raan belangrijke foerageergebieden. Tijdens het broedseizoen foerageren Visdieven veelvuldig achter boten die de haven van Zeebrugge in- of uitvaren. Vooral ferry’s en baggerschepen lijken de voedselbeschikbaarheid voor deze soort te faciliteren. Van de 2.025 Visdieven/Noordse Sternen die binnen het transect in Belgische wateren werden waargenomen, was 42% geassocieerd met een schip. Op het BCP zijn Visdieven grotendeels piscivoor en als zodanig gevoelig voor veranderingen in de stand van hun prooivissen. Ze zijn weinig verstoringsgevoelig, maar recent onderzoek in het Zeebrugse havengebied toont aan dat ze relatief vaak in botsing komen met windturbines. De hoge aanvaringskans in combinatie met de sterk geconcentreerde trek (vooral in de lente), het grote belang van het BCP voor de soort en de hoge beschermingsstatus vereist grote voorzichtigheid bij ontwikkeling van windmolenparken in de kustnabije zone en ook in de foerageergebieden van de broedkolonie in Zeebrugge.

Figuur 16. In de lente trekken Visdieven in een smal front langs de kust.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

VISDIEF STERNA HIRUNDO

9.418 (5,0%)

apr-sep in-midshore vis windmolens

VO BE BO

F, M bedreigd niet bedreigd

Page 27: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

���������������� �������

Alken zijn wintergasten die het BCP aandoen in de periode oktober-maart. De hoogste dichtheden werden gemeten in februari, wanneer er gemiddeld 2323 individuen op het BCP zijn geteld. Dit is minder dan de schatting van Seys (2001) die berekende dat er in de winter 3791 Alken op het BCP vertoeven. Beide waarden liggen overigens ruim onder de 1%-norm (14.463 individuen). Een relatief gering percentage (< 2%) maakt gebruik van de zuidelijke Noordzee. Alken vermijden over het algemeen de directe kustwateren (Figuur 17). De belangrijkste overwinteringsgebieden liggen op de Vlaamse Banken, de Hinderbanken en in het gebied Gootebank-Thorntonbank. Olie vormt de grootste bedreiging voor deze voornamelijk zwemmende soort. Tijdens het incident met de Tricolor spoelden alleen al langs de Belgische kust meer dan 2.000 Alken aan. Samen met de slachtoffers in onze buurlanden komt het totaal op bijna 4.000 slachtoffers. De soort behoeft echter geen directe bescherming op het BCP omdat Alken internationaal gezien een lage beschermingstatus kennen en bovendien verspreid zijn over grote delen van het BCP in relatief lage aantallen.

Figuur 17. Verspreiding van Alk in de winter.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

ALK ALCA TORDA

2324 (<1%)

okt-mrt mid-offshore vis olie - R niet broedend niet bedreigd

Page 28: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

������������������������������������

�!

Zeekoeten zijn wintergasten die het BCP aandoen in de periode oktober-maart. De hoogste dichtheden werden gemeten in februari, wanneer er gemiddeld meer dan 13000 individuen zijn geteld. Dit is in overeenstemming met de schatting van Seys (2001). In de winter is het de meest algemene soort op het BCP, maar ondanks de hoge aantallen wordt de 1%-norm (ongeveer 60.000 individuen) lang niet overschreden. Een relatief gering percentage (< 1%) maakt gebruik van de zuidelijke Noordzee als trekroute. Behalve in de directe nabijheid van de kust bereiken Zeekoeten eigenlijk overal op het BCP hoge dichtheden (Figuur 18). Er zijn geen duidelijke concentratiegebieden aan te duiden, hoewel de belangrijkste overwinteringsgebieden van Alken (Vlaamse Banken, Hinderbanken en het gebied Gootebank-Thorntonbank) ook hoge concentraties Zeekoeten herbergen. Zeekoeten zijn vrijwel altijd zwemmend op het water te vinden en olie vormt dan ook een grote bedreiging voor deze soort. Tijdens het incident met de Tricolor spoelden alleen al langs de Belgische kust iets meer dan 6.000 Zeekoeten aan. De soort behoeft geen directe bescherming op het BCP omdat ze een lage beschermingstatus kent en bovendien verspreid is over grote delen van het BCP in relatief lage aantallen.

Figuur 18. Verspreiding van Zeekoet in de winter.

Soort Populatie BCP Voorkomen Voedsel Bedreiging Bescherming Functie

BCP Status

Vlaanderen Status Europa

ZEEKOET URIA AALGE

13.163 (<1%)

okt-mrt mid-offshore vis olie - R niet broedend niet bedreigd

Page 29: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

���������������� �������

�"

5. BESCHERMING VAN ZEEVOGELS Uit bovenstaande hoofdstukken wordt duidelijk dat het BCP een belangrijk gebied is voor zeevogels. Het BCP vormt het leefgebied voor internationaal belangrijke aantallen van enkele soorten. Voor veel soorten is het BCP een belangrijke route tijdens de trek, voor enkele soorten is het bovendien een belangrijk overwinteringsgebied of vormt het een foerageergebied tijdens het broedseizoen. Om zeevogels optimaal te beschermen zou het beheer logischer wijze moeten worden toegespitst op elke van deze functies, of beter nog, per soort worden geëvalueerd. Zo zijn trekkende vogels in het algemeen vooral gevoelig voor blokkades van hun trekroute, maar in sommige gevallen ook voor andere bedreigingen (denk aan gevoeligheid voor verontreiniging met olie bij Dwergmeeuw). Het is bovendien niet altijd aangewezen om de meest kwetsbare soorten te beschermen, maar eerder de soorten die internationaal gezien het meest bedreigd worden of soorten waarvan het hier aanwezige deel van de populatie van internationale betekenis is. In Tabel 2 wordt een indeling gemaakt van het belang van het BCP voor zeevogels op basis van deze criteria. Wat dan meteen opvalt, is dat de twee sternensoorten (Grote Stern en Visdief) zowel een hoge beschermingsstatus genieten als in relatief groten getale gebruik maken van het BCP. Daarna volgt de Dwergmeeuw die alleen middels de Conventie van Bern is beschermd, maar wel in internationaal belangrijke aantallen voorkomt. Voor de Grote Jager is het BCP weliswaar zeer belangrijk, maar de soort is niet beschermd binnen de gehanteerde instrumenten. Voor Fuut en Kleine Mantelmeeuw is het BCP van vrij groot belang in termen van relatieve aantallen, maar ook deze soorten staan niet vernoemd op de belangrijkste Europese beschermingslijsten. Tabel 2. Schematische voorstelling van het soortspecifieke belang van het BCP (gering = < 5% van de biogeografische populatie maakt om eender welke rede gebruik van het BCP, vrij groot = 5-25%, groot > 25%) en de bescherming volgens de belangrijkste Europese wetgeving (VO = Vogelrichtlijn, BE = Bern Conventie en BO = Bonn Conventie) en de functie van het BCP (R = pleisterplaats, F = foerageergebied tijdens broedseizoen en M = trekroute).

������������������#��$��������%��&���'�'�������

���&���(���� )��&��������

���������� ������� *� +����

����������� ������� ,-�������-� +�

����� ����������� *� +����

�������� ������ ��� ��

������� ������ ,-�������-� )����

���������� ������ ,-�������-� )����

���� ������� *� +�

����� ������� *� +�

������������ ������� *� ��

�������������� ����������� *� )����

����������������� ������� *� +�

���������� ������ *� ��

������� ������� *� +����

��������� ������ *� +�

��������� ������ *� +��)����

�������������� ������ *� +����

��������� ������ *� +�

Page 30: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

������������������������������������

./

In Tabel 3 wordt voor alle behandelde soorten een overzicht gegeven van de soortspecifieke kwetsbaarheid ten aanzien van olievervuiling, verstoring, windparken en ook ten aanzien van veranderingen in het voedsel. Iedere kwetsbaarheidcategorie is volgens “best-expert-judgement” gewaardeerd met een getal variërend tussen 1 en 3 (waarbij 1 = weinig gevoelig, 2 = enigszins gevoelig en 3 = gevoelig). Sommatie van de waardes toegekend aan elk van de vier kwetsbaarheidcategorieën resulteert in een soortspecifieke gevoeligheidsindicator. Bovenaan de lijst (in rood) staan de meest kwetsbare soorten. Dat zijn allemaal zwemmende soorten die geconcentreerd voorkomen in relatief kleine gebieden en met een specialistische voedingswijze. Dan volgt een groep van zes redelijk gevoelige soorten, en als laatste een relatief grote groep van weinig gevoelige soorten. Deze laatste groep kan veelal worden gelinkt aan visserijactiviteiten en wordt gekenmerkt door een overwegend vliegende levenswijze en een verspreid voorkomen. Tabel 3. Schematische voorstelling hoe men middels een indexatie van de soortspecifieke gevoeligheid ten aanzien olievervuiling, verstoring, windparken en veranderingen in de voedselbeschikbaar-heid kan komen tot één algemene gevoeligheidsindex per soort. Zie tekst voor meer uitleg.

������ 0���$���*���#����������

0���$���*���#����������������

0���$���*���#�����0��#'������

0���$���*���#��������#����

������ �������!�

���������� .� .� .� .� "#�

����������� .� .� .� �� ""�

����� .� 1� .� �� $�

�������� .� 1� .� 1� %�

������� 1� 1� .� �� &�

���������� 1� 1� �� .� &�

���� .� 1� 1� �� &�

����� .� 1� 1� �� &�

������������ �� 1� 1� 1� '�

�������������� 1� 1� �� 1� '�

����������������� 1� 1� 1� 1� (�

���������� 1� 1� 1� 1� (�

������� 1� 1� 1� 1� (�

��������� 1� 1� 1� 1� (�

��������� 1� 1� 1� 1� (�

�������������� 1� 1� 1� 1� (�

��������� 1� 1� 1� 1� (�

De combinatie van beide tabellen (Tabel 2 en 3) zou een belangrijk beleidsinstrument kunnen zijn om beslissingen te nemen ten aanzien van bescherming van zeevogels. Het voorstel tot afbakening van Vogelrichtlijngebieden op zee zoals dat nu bij de minister voorligt (Haelters et al. 2003) en waarvan het Instituut voor Natuurbehoud mede het auteurschap heeft, is een eerste stap in de goede richting. De mariene gebieden die in dat rapport worden voorgesteld als speciale beschermingszones zijn afgebakend op basis van wetenschappelijke criteria. Ze vormen belangrijke overwinteringsgebieden voor een aantal soorten (bijvoorbeeld Zwarte zee-eend en Fuut) of foerageergebieden voor andere soorten (Grote Stern). Dit zijn allemaal soorten die als (zeer) gevoelig geklasseerd worden in Tabel 3 en als zodanig gebaat zijn bij enige vorm van bescherming. Aan de andere kant genieten niet alle soorten waarop de afbakening is gebaseerd een hoge beschermingsstatus (bijvoorbeeld Fuut en Zwarte Zee-eend zijn niet beschermd krachtens de Vogelrichtlijn, noch de Conventies van Bern en

Page 31: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

���������������� �������

.1

Bonn) of geeft het aantal individuen aanwezig op het BCP niet altijd directe aanleiding om de Belgische zeegebieden als internationaal belangrijk te beschouwen (Zwarte Zee-eend). Andere soorten die ofwel een hoge beschermingsstatus genieten (Roodkeelduiker) ofwel waarvan een zeer belangrijk deel van de biogeografische populatie gebruik maakt van het BCP (Dwergmeeuw) en die eveneens (zeer) gevoelig zijn, worden dan weer niet voldoende beschermd met enkel de afbakening van de voorgestelde beschermingszones. In hoofdstuk 6 wordt daarom een andere benadering voorgesteld die volgens ons een nog meer gerichte bescherming van de mariene avifauna mogelijk maakt. 6. AANBEVELINGEN Binnen de mariene gebieden onder Belgische jurisdictie is de mariene avifauna ongetwijfeld de best onderzochte ecosysteemcomponent. Onze kennis van zeevogels is grotendeels gebiedsdekkend en bovendien gebaseerd op een lange tijdreeks. Zeevogels zijn bovendien zeer kwetsbaar ten aanzien van allerlei antropogene stressfactoren en daardoor goede milieu-indicatoren. Het zeevogelonderzoek heeft geleid tot de ontwikkeling van allerlei graadmeters die gezondheidstoestand van het mariene milieu meten. Langlopend onderzoek naar stookolieslachtoffers stelt ons in staat de chronische vervuiling van de zee met olie te monitoren, de broedresultaten van kustbroedvogels zijn belangrijke graadmeters voor de hoeveelheid (niet-commerciële) vis in onze kustwateren en Noordse Stormvogels geven ons inzicht in vervuiling met zwerfvuil. De zeevogelgegevens vormden de basis voor een hele reeks van publicaties en adviezen, waarvan dit rapport slechts een voorbeeld is. Ze werden gebruikt om te komen tot een voorstel tot afbakening van mariene Vogelrichtlijngebieden (Haelters et al. 2003) en bij de beoordeling van de te verwachten milieueffecten als gevolg van de bouw van windparken op zee. Het bovenstaande maakt duidelijk dat een gedetailleerde kennis over en onderzoek naar zeevogels van groot belang is voor een duurzaam beheer van de Noordzee. Toch is het een feit dat het databestand lang niet ten volle wordt gebruikt als gevolg van ad-hoc bevraging en tijdsdruk van de zeevogelonderzoekers op het Instituut voor Natuurbehoud. Daardoor is de relevantie voor het beleid en het beheer van de Noordzee niet altijd even duidelijk of optimaal. Ook voor de uitwerking van een masterplan voor de Belgische zeegebieden had een andere, meer beleidsgerichte aanpak veel betere en vooral bruikbaardere resultaten opgeleverd dan hier gepresenteerd. Als Instituut voor Natuurbehoud betreuren we dit ten zeerste en zouden we ook graag een ander pad bewandelen. Een meer conflictgerichte aanpak (waarmee in Hoofdstuk 5 een summier begin is gemaakt) zou in dit geval veel beter zijn geweest. Conflicten tussen de verschillende gebruikers van de Noordzee (scheepvaart, ontginning, natuur etc.) kunnen immers voor een deel worden vermeden door een weldoordachte planologie. Wanneer het zeevogelbestand vanuit deze optiek zou worden geraadpleegd, zou men tot heel andere en veel bruikbaardere inzichten komen. Kaarten met daarop kwetsbare gebieden ten aanzien van olie, windmolens, verstoring etc. geven ons een veel directer beeld van de potentiële conflictzones. Een voorbeeld daarvan wordt getoond in Figuur 19. Hoewel de onderliggende wetenschappelijk basis van deze figuur nog verdere uitwerking behoeft, geeft het toch een goed beeld van de mogelijkheden. De figuur is een extrapolatie van de cumulatieve dichtheden aan zwemende vogels in de zuidelijke Noordzee tijdens de winter. Aangezien zwemmende vogels zeer kwetsbaar zijn voor olie en andere oppervlakteverontreinigingen, is de kaart feitelijk een weergave van kwetsbaarheid van een gebied ten aanzien van olievervuiling. Een dergelijke kaart kan zeer bruikbaar zijn voor beleidsbeslissingen. Ze kan bijvoorbeeld van belang zijn bij de positionering van een safe-haven voor schepen in nood of gebruikt worden om kwetsbare gebieden tijdelijk af te schermen ten tijde van olievervuiling op zee. De ontwikkeling van dergelijke eenvoudige en gemakkelijk hanteerbare instrumenten zou een duurzaam beheer van de Noordzee ten goede komen en zou conflicten tussen de verschillende gebruikers van de Noordzee kunnen beperken.

Page 32: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

������������������������������������

.�

# ### #### ## # ## ### # ### # ## # ## ## #### #####

## ######## ## ## ## ## ## ## ### ## # # ## # ### # ### ## # ### ### ### # ## ## ## # ## # ### ### ## ## ## ### ## # ### ### #### ## # ## # # ## # ##### ### ## ## # ### ## ## ## ### # #### # ### ### ## ## ### # ## ## ## ## # #### ## ## ## ## ### ## ## ## # ## # # ### ## ## ## # ## ## ## ## # ## ## ## ## ## ## ##### # ## ## # ## ## ## ## # ## ## # ## # ### ## ### ## ## # # ### ##### # ## # # #### ## # # ### #### ### ## ### ### ## # # # # ## #

# # # ## ### # ##

### #

# ## ## ###

ÊÚ

N

ÊÚ0 - 0.5

0.5 - 1

1 - 2

2 - 5

> 5

OostendeOostende

NieuwpoortNieuwpoort

ZeebruggeZeebrugge

DunkerqueDunkerque

Figuur 19. De verspreiding van zwemmende vogels in de zuidelijke Noordzee geeft een goed beeld van de kwetsbare gebieden ten aanzien van olieverontreiniging.

Page 33: HET BELANG VAN DE BELGISCHE ZEEGEBIEDEN VOOR ZEEVOGELS · De scheepstellingen zijn uitgevoerd met behulp van de zogenaamde transect- methode, waarbij gedurende opeenvolgende periodes

���������������� �������

..

LITERATUURLIJST Delaney, S. & D. Scott 2002. Waterbird population estimates – Third Edition. Wetland International

Global Series 12. Wetland International, Wageningen. Haelters, J. L.Vigin, E.W.M. Stienen, E.Kuijken & T.Jacques in pres. Ornithologisch belang van de

Belgische zeegebieden: wetenschappelijke verantwoording voor de afbakening van speciale beschermingszones. Rapport BMM/KBIN en IN.

Heath, M., C. Borggreve & N. Peet 2000. European bird populations: estimates and trends. BirdLife

Conservation Series No. 10. BirdLife international, Cambridge.

Kuijken, E. 1999. Natuurrapport 1999. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 6. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel

Seys, J. 2001. Sea- and coastal bird data as tools in the policy and management of Belgian marine waters. Proefschrift Universiteit Gent. Universiteit Gent, Gent.