HELDERSE VERENIGING VOOR SOCIALE GESCHIEDENIS · 2018-10-15 · Opgericht op 30 december 1991 en...

28
1 Voorzitter: W.F.H. v.d. Paard 0223-614023 Secretaris: J.G. Kikkert 0223-612426 Noordzeestraat 3 Den Helder Penningmeester: H. v.d. Blom 0223-615541 2 e Penningmeester: C. Dalenberg 0223-641945 Bestuursleden: H. Boerekamps 0223-669499 Redactie de Morgen: Freek Bellinga 0223-618270 Dick Muller 0223-613249 Bert Heuvelman 0223-618470 Webeditor:H. Boerekamps Internet: Natuurlijk is de HVSG ook via internet bereikbaar. Onze website www.hvsg.net . INHOUD DE MORGEN-DEC. 2017 Pag.2 : Voorwoord - reactie lezer Pag.5 : Het Hoge Huis op het duin Pag.8 : Helders Jongeren Parlement Pag.13: Behouden huizen (2) Pag.17: Geschiedenis Helderse Brandweer Pag.21: Herinneringen aan Helderse kappers Pag.24: Doopsgezinden in Den Helder Contributie bedraagt minimaal € 12,50 per jaar. Voor elk volgend lid, woonachtig op het adres van een al ingeschreven lid, geldt een m Verenigingsorgaan “De Morgen” verschijnt eens per 3 maanden en is bij de Koninklijke Bibliotheek geregistreerd onder Internationaal Standard Serial Number (ISSN) 1572-7378. Het logo van de Morgen: Voor gebruikmaking van het logo, zoals dat sinds medio 1993 wordt gevoerd, is toestemming verkregen van de Brusselse hoofdredactie van het Vlaamse dagblad “De Morgen”. Losse nummers à € 3,50. Eerder verschenen nummers kunnen worden besteld door overmaking van € 3,50. per gewenst exemplaar op postrekening NL63 INGB 0000 700681 t.n.v. HVSG, te Den Helder o.v.v. het/ de betreffende nummer(s). Aanmoedigingen, op- aanmerkingen en/of klachten over De Morgen gaarne naar [email protected] Inleveren kopij voor De Morgen”. Uw bijdrage dient samen met ingescande foto’s/tekeningen op schijf, USB- stick of via de E-mail aangeleverd te worden bij de redacteur. Inleverdata: Voor de 15 e van de 2 e, 5 e, 8 e, 11 e maand. Publicatie hoeft niet te betekenen dat de daarin vermelde meningen het inzicht van de redactie of van de vereniging weergeven. Auteurs dragen de verantwoording voor de inhoud van hun bijdragen. De redactie behoudt zich het recht voor om ingezonden artikelen in te korten of niet te plaatsen. HELDERSE VERENIGING VOOR SOCIALE GESCHIEDENIS Opgericht op 30 december 1991 en ingeschreven bij de Kamer Voor Koophandel voor Hollands Noorderkwartier d.d. 22 september 1993, onder dossiernummer V 637339.

Transcript of HELDERSE VERENIGING VOOR SOCIALE GESCHIEDENIS · 2018-10-15 · Opgericht op 30 december 1991 en...

1

Bestu

Voorzitter:

W.F.H. v.d. Paard 0223-614023

Secretaris:

J.G. Kikkert 0223-612426

Noordzeestraat 3 Den Helder

Penningmeester:

H. v.d. Blom 0223-615541

2e Penningmeester:

C. Dalenberg 0223-641945

Bestuursleden:

H. Boerekamps 0223-669499

Redactie de Morgen:

Freek Bellinga 0223-618270

Dick Muller 0223-613249

Bert Heuvelman 0223-618470

Webeditor:H. Boerekamps

Internet: Natuurlijk is de HVSG ook via internet

bereikbaar. Onze website www.hvsg.net.

INHOUD DE MORGEN-DEC. 2017

Pag.2 : Voorwoord - reactie lezer

Pag.5 : Het Hoge Huis op het duin

Pag.8 : Helders Jongeren Parlement

Pag.13: Behouden huizen (2)

Pag.17: Geschiedenis Helderse Brandweer

Pag.21: Herinneringen aan Helderse kappers

Pag.24: Doopsgezinden in Den Helder

Contributie: het lidmaatschap van de H VSG

Contributie bedraagt minimaal € 12,50 per jaar. Voor elk volgend lid, woonachtig op het adres van een al ingeschreven lid, geldt een m

Verenigingsorgaan “De Morgen” verschijnt eens per 3 maanden en is bij de Koninklijke Bibliotheek geregistreerd onder Internationaal Standard Serial Number (ISSN) 1572-7378.

Het logo van de Morgen: Voor gebruikmaking

van het logo, zoals dat sinds medio 1993 wordt

gevoerd, is toestemming verkregen van de

Brusselse hoofdredactie van het Vlaamse

dagblad “De Morgen”.

Losse nummers à € 3,50. Eerder verschenen

nummers kunnen worden besteld door

overmaking van € 3,50. per gewenst exemplaar

op postrekening NL63 INGB 0000 700681 t.n.v.

HVSG, te Den Helder o.v.v. het/ de betreffende

nummer(s).

Aanmoedigingen, op- aanmerkingen en/of

klachten over De Morgen gaarne naar

[email protected] Inleveren kopij voor

“De Morgen”. Uw bijdrage dient samen met

ingescande foto’s/tekeningen op schijf, USB-

stick of via de E-mail aangeleverd te worden bij

de redacteur.

Inleverdata: Voor de 15e van de 2e, 5e, 8e, 11e

maand. Publicatie hoeft niet te betekenen dat

de daarin vermelde meningen het inzicht van de

redactie of van de vereniging weergeven.

Auteurs dragen de verantwoording voor de

inhoud van hun bijdragen. De redactie behoudt

zich het recht voor om ingezonden artikelen in

te korten of niet te plaatsen.

HELDERSE VERENIGING VOOR SOCIALE GESCHIEDENIS

Opgericht op 30 december 1991 en ingeschreven bij de Kamer Voor Koophandel voor Hollands

Noorderkwartier d.d. 22 september 1993, onder dossiernummer V 637339.

2

VOORWOORD

Communicatie

In dit Voorwoord communiceer ik met u over communiceren en over de ontwikkeling van communicatie. Hoewel ‘met u’ is wel sterk uitgedrukt.

In de auto, op de fiets, op straat, wandelend door het park, op familiebezoek, in tram, trein en metro, iedereen staart zich blind op het lcd-schermpje van een mobieltje. Zelfs de paus ergert zich eraan. Hij roept de bezoekers op het Sint Pietersplein tot de orde. ‘Verheft uw hart, niet uw smartphone!’ Wat men ermee doet, is mij een raadsel Natuurlijk heb ook ik een mobiele telefoon, keurig in mijn jaszak, het

geluid uitgezet. Waarom is eenieder ermee doende? Mijn kleinkinderen zullen het wel weten. Zij begrijpen mijn vraag zelfs niet en maken mij niet wijzer. Hun gsm-etje is volgens hen voor het versturen van noodzakelijke berichtjes naar vriendjes en vriendinnetjes, voor het luisteren naar hun lievelingsmuziek, het googelen, en spelletjes spelen. Ja, er wordt ook mee gebeld; zelfs op de fiets. Dit alles neemt mijn

verwondering niet weg. De medemens op straat, trein of metro wordt door de gsm-mens totaal genegeerd. Met een houding van ‘stoor-mij-niet, kijk niet naar mij, spreek vooral niet tegen mij’. Voor het eerst, begin jaren 90 van de vorige eeuw, zie ik tientallen jongeren met een Nokia-mobieltje in de straten van Helsinki. Een modegril, denk ik. Niets blijkt minder waar. Nu loopt iedereen overal met een

mobieltje, van 10 tot 100-jarigen. In het gunstigste geval is er interactie met anderen, hoewel ik daarvoor het begrip

sociaal media zwaar overdreven vind. Goed, ik ben niet helemaal van deze tijd.

Wat is communicatie in vroegere tijden toch eenvoudig. De lessen op school vatten alles samen in: spreken, luisteren, lezen en schrijven. Tot een halve eeuw geleden lijkt het of het begrip communicatie volledig is beschreven door de onderwijskundigen. Anno 2017 weten wij wel beter. Kijkende naar de schoolgeschiedenis is het begrip communicatie rond 1975 slechts een momentopname. Een momentopname in het licht van de geschiedenis en de toekomst.

Communicatie is zo oud als de mensheid en gebeurt op een wijze die bij de mens past. Gebonden aan een bepaalde tijd en plaats. De grotschilderingen van de prehistorische mens is een eerste vorm van communicatie. Jammer dat we hem niet kunnen vragen naar de betekenis ervan. Met het voortbrengen van spraakklanken gaat er wat veranderen. Bodes brengen boodschappen over. Een gevaarlijk baantje, dat wel. Weet men de vele gevaren te overwinnen, en de vele hindernissen te nemen, dan kan het nog fout gaan. Een ongewilde boodschap overbrengen betekent niet zelden het einde van de boodschapper, letterlijk. De ontwikkeling van het schrift lost het een en ander op, al brengt het ook nieuwe problemen met zich. De hiërogliefen uit het oude Egypte zijn

3

Fascinerend. De betekenis ervan blijft lange tijd raadselachtig. Tot de Fransen daar een steen vinden, een steen met dezelfde tekst in twee, eigenlijk drie talen. De hiërogliefen en het Griekse alfabet op deze steen, de steen van Rosette, zijn de sleutel voor ontcijfering. We schrijven dan al 1822. Dan de gebarentaal. Die is ouder dan dikwijls wordt gedacht. De vele oude volkeren hebben een uiteenlopende spraak. Daarom maken zij gebruik van gebarentaal. Zo kunnen zij zich ‘verstaanbaar’ maken. De postduif dankt zijn naam aan het overbrengen van boodschappen door de lucht. Omdat zij honkvast zijn en naar ‘huis’ terugkeren. Ver voor onze jaartelling verspreidt het gebruikmaken van duiven zich vanuit o.a. Irak en Syrië over Europa. Overal op de wereld zijn duiven in de loop der tijd ingezet. Er is geen oorlog gevoerd zonder duivenpost. In de 80-jarige oorlog, maar ook in de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Bekende oorlogsduiven dragen zelfs namen: o.a. Cher Ami; doodgegaan in 1919.

De communicatie komt dichter bij ons. In boeken en films met Indianen zien wij de rooksignalen van verre. Dan is de telegrafie al ontwikkeld. Tijdens de Franse revolutie wordt in 1793 voor het eerst een bericht op grote afstand doorgegeven. Vanzelfsprekend gecodeerde berichten. Verbindingsdraden zijn nog noodzakelijk. In mijn fantasie moet dit op bliktelefoon lijken: twee conservenblikjes met daartussen een strak gespannen draadje. Gebruik van elektriciteit verbetert het systeem. Dankzij Marconi komt de draadloze telegrafie. Gebruik van morse is een logische stap voorwaarts. De heer Morse ontwikkelt in 1835 een geheel van signalen die staan voor letters en cijfers. Na een opleiding van een paar jaar is men marconist. Kennelijk een beproefd systeem, want de Koninklijke Marine stopt er pas mee rond het jaar 2000! Daarna is er vanzelfsprekend een nog beter systeem van communiceren.

Zeeslagen in films moeten herkenbare beelden laten zien. Zoals het seinen met vlaggen, en een matroos die de seinlamp bedient. Dat hoort bij dit genre. Vanuit onze kindertijd herinneren wij ons de rooksignalen van de Indianen, en de geluiden van de tamtam uit het oerwoud

4

van Tarzan. De jeugdverhalen liegen er evenmin om. Indrukwekkend is het verhaal van de Griek die het overwinningsbericht van Marathon naar Athene brengt, rennend. Helaas, na zijn woorden ‘Verheug u, wij hebben gewonnen’ valt hij dood neer. Zijn (ingekorte) afstandsloop van 42 km en 195 m is vanaf het begin van de Olympische spelen opgenomen in het programma. In deze tijd wordt er in een beetje stad van betekenis jaarlijks wel een marathon gelopen. Nog één verhaal: Michael Strogoff, de koerier van de Tsaar, van Jules Verne. De Tsaar vraagt hem een bericht naar Irkoetsk te brengen, dwars door vijandelijk gebied. De Tataren nemen hem gevangen en berechten hem als spion. De straf daarvoor is het blind maken met een gloeiend zwaard. Dat wordt voor de ogen langs getrokken en weg is het zicht. Michaels laatste blik is voor zijn moedertje. De tranen die dan in zijn ogen schieten, behoeden hem voor blindheid. Dit laatste hoor ik van mijn meester, in klas 3, na mijn flauwvallen. Ik krijg van hem een appel. Intussen staat de techniek niet stil. In 1946 is er de eerste mobiele telefoon; een beetje portofoonachtig, maar toch. Internet is er in 1982. Nu communiceren wij dat het een lieve lust is: LinkedIn, Facebook, Twitter en nog veel meer. Nu stop ik, omdat ik nog zéééér belangrijke berichten moet plaatsen,

voor mijn ‘vrienden’, mijn Facebook-vrienden.

Willem van der Paard, voorzitter (hij communiceert)

Reactie van onze lezers:

Beste redactie/meneer W. van der Paard,

Nog maar kort lid van de vereniging en nu al een

opmerking… Ja, je zou er vraagtekens bij kunnen

plaatsen. In het sept. nummer van De Morgen (2017)

heb ik het artikel “Dat wat nooit mag vergeten ”met

grote belangstelling gelezen. Hoewel mijn opmerking

niets afdoet aan het artikel zelf, wil ik u deze toch

melden. Geheel aan het eind benoemt u, geheel

terecht, de heren Jan Bremer en Jack Ambriola die de

Joodse geschiedenis naar boven hebben gehaald.

Echter, m.i. zou ook de heer Ger Lemson hier moeten

worden genoemd. Hij heeft n.a.v. het feit dat de

Tweede Wereldoorlog 70 jaar geleden tot een einde

kwam (mei 2015) het kwartaalblad Noord

Kopstukken (jrg. 29 nr. 2) bijna geheel geschreven

vanuit het thema: ”Geboren in Den Helder en

omgekomen in de concentratiekampen”. Het betreft

fragmenten van 246 Joodse Nieuwediepers die niet

zijn terug gekomen uit de kampen. Daar er toen met

veel lof over dit boekje is gesproken, dacht ik, wat

jammer dat juist nu dit wordt aangehaald. Verder

heb ik geen commentaar, want ik lees De Morgen al

vele jaren met veel plezier en heel vaak ook met

grote herkenning! Met vr. groet, Marijke Feenstra

De voorzitter heeft schriftelijk gereageerd.

5

HET HOGE HUIS OP HET DUIN

Het is 5 juni, tweede pinksterdag en in heel het

land wordt dit jaar voor de tiende keer “De dag

van het kasteel” gevierd. Huisduinen kent geen

kastelen maar wel huizen met een geschiedenis.

Het “Hoge Huis op het Duin” aan de Duinweg 22

torent hoog boven haar omgeving uit.

Een statig haast onaantastbaar huis en menig

inwoner van Huisduinen zal weleens met een

nieuwsgierige blik naar boven hebben gekeken

onbewust van het feit dat aan dit huis een

bijzondere geschiedenis is verbonden. Broer en

zus, Pieter en Grietje Zeeman zijn de huidige

eigenaren en Anne Marie Wijnants (redactrice

Dorpskrant) heeft hen bereid gevonden een tip

van de sluier op te lichten door in te stemmen

met een interview voor de Dorpskrant.

Op deze mooie pinksterdag klauter ik al vroeg

het duinpad op en wordt verwelkomd door

Pieter en Grietje. Niet veel later arriveert ook

Anne Marie die hiermee een praktische invulling

geeft aan een oproep in het door haar

gekoesterd poëziealbum uit 1966.

“Als je iedere dag nieuwe dag,

aanvangt met een blijde lach

Als je met een blij gezicht,

aan je werk denkt en je plicht

Als je zonder veel gepraat,

anderen helpt met woord en daad

Als je een goed voorbeeld geeft,

heb je niet voor niets geleefd”.

Prof v.d. Leeuwschool (klas 1)

Onder het genot van een kopje koffie zullen we

aan de hand van Pieter en Grietje de

geschiedenis

van ”Het Hoge Huis op het Duin” proberen in

kaart te brengen. Mevrouw Margaretha de

Boer-Moor, bij vele oud-leerlingen bekend als

Juf de Boer-Moor heeft van 1966 tot juni 2015,

49 jaar, in dit hoge huis op het duin gewoond.

Voor 1966 werd het huis bewoond door de heer

Esbach die ook bekend stond als de professor

met de zes teckels. Margaretha de Boer-Moor

was de jongste van 3 zusters. Samen met haar

zuster Anna Zeeman-Moor, de moeder van

Grietje en Pieter heeft zij in de oorlog nog

lesgegeven op de Dorpsschool op Huisduinen,

nu het huidige prachtig verbouwde dorpshuis.

De oudste zuster, (Johanna Moor) woonde ook

het grootst deel van haar leven op Huisduinen,

6

in het paddenstoelenhuisje naast het Beatrix

hotel.

Alle drie zussen Moor zijn oud geworden (93-97

jaar). Margaretha de Boer-Moor, is bijna 98 jaar,

geworden en heeft tot haar overlijden in juni

2015 gewoond in het “Hoge Huis op het Duin”.

Tot zover de familie aan het woord.

Nu eerst: “de geschiedenis van het huis”

*Gelukkig heeft onze lieveheer mij de ogen voor

in de kop gepland! Wij, architecten, behoeven

een levensinstelling die steeds op de toekomst is

gericht, Nietwaar?

Een toekomstgerichte blik was kenmerkend

voor de levenshouding van ir. Jan Willem Eduard

Buijs. Als mens en als architect stond hij open

voor de nieuwe ontwikkelingen in de

samenleving. Zijn leven lang heeft hij,

tegenslagen en tijdelijke inzinkingen ten spijt,

getracht zijn werk in dienst te stellen van op een

rechtvaardiger toekomstgerichte idealen.

Bovenstaande regels zijn ontleed aan het boek

“Jan Buijs architect van de

Brievenbus met ornament

Volharding” geschreven als proefschrift RU

Leiden in 1982 door Chris Rehorst.

In 1924 vestigde Buijs zich samen met Joan

Lürsen, met wie hij al enkele jaren had

samengewerkt, als zelfstandig architect in Den

Haag. Hun bedrijf ging Bureau Buijs en Lürsen

heten. Naast gebouwen als de arbeiderspers in

Amsterdam, het Stedelijk museum in Haarlem

en het al eerdergenoemde gebouw de

Volharding in Den Haag ontwierp hij een groot

aantal villa’s in het hele land. In Juni 1931

schreef de heer Loen aan Buijs dat hij zich als

directeur van de Rijks HBS in Den Helder zal

gaan vestigen.

Omdat in deze gemeente geen huurhuizen naar

de behoefte van de familie aanwezig waren, had

hij besloten een huis te laten bouwen. Dhr. Loen

koos Buijs en Lürsen zeer waarschijnlijk op

aanraden van C. van Blaaderen, voor wie zij in

1931 een huis in Hoogeveen bouwden. In de

eerste brief aan Buis en Lürsen formuleerde

Loen zijn wensen. Naast een opsomming van

gewenste vertrekken schreef hij:

*Bijzonder veel licht, ook direct zonlicht, geen kamers met schuin toelopende wanden (als bij een puntdak) tuin direct uit woonkamer toegankelijk met terras aan de zonkant”. En hij concludeerde: “Het moet een courant verkoopbaar huis zijn, waarmee natuurlijk niet bedoeld wordt een huis dat zich aanpast aan de doorsnee smaak”. Later gaf hij aan wat hij daarmee bedoelde en benadrukte daarmee zijn voorkeur voor het Nieuwe Bouwen. “Overal stalen ramen; de ramen zo groot en hoog

7

mogelijk (in de trant van de moderne Duitse gewapend betonbouw)”.

Vijf pagina’s van het boek ”Jan Buijs architect

van De Volharding” zijn gewijd aan het tot stand

komen van het ontwerpen en de uiteindelijke

opdracht voor 9000 gulden van het “Hoge Huis

op het Duin”. Het werd een heel ander huis dan

het ontwerp wat Loen in gedachten had. Menig

architect zou zich een principaal wensen, die zijn

voorkeuren zo duidelijk formuleert als Loen had

gedaan en één die om budgettaire redenen zo

makkelijk van een aantal van zijn wensen kan

afstappen, merkt de schrijver C. Rehorst

hierover op. Loen was kennelijk toch tevreden

met zijn woning wat mag blijken uit het beroep

wat hij later heeft gedaan op architect Buijs om

hem te dienen met een kleuradvies voor het

interieur.

Terug naar de familie. Pieter heeft na een

intensieve speurtocht op internet contact gehad

met de zoon van de eerst bewoner de Dhr.

Loen. De familie Loen heeft in het Huis gewoond

van 1932 tot de oorlog, toen werd het huis

geconfisqueerd door de Duitsers. Na de oorlog

heeft de familie Loen het huis tot begin jaren

vijftig bewoond. Van Dhr. Loen heeft Pieter

waardevolle info verkregen over de kleuren van

het interieur in de originele staat. Grietje en

Pieter willen het huis als familiewoning

behouden en het geheel terugbrengen in de

oude stijl.

De bovenverdieping is inmiddels gerenoveerd,

de originele details zijn teruggebracht, kleuren

aangepast en de vloeren zijn voorzien van

linoleum. De verdieping is verhuurd en de buren

zijn blij dat het huis weer bewoond is.

Het is tijd voor een kleine rondleiding: De kast

achter een deur in het woonvertrek blijkt een

mini-keuken te herbergen Een ruimte van

hooguit een m2 met een granieten aanrecht en

gootsteen die gebruikt werd om een kopje

koffie of thee te zetten. Heel bijzonder zijn de

opvouwbare wanden waarmee de ruimtes naar

wens kunnen worden ingedeeld. De granieten

vloer in de keuken zal worden hersteld en ook

de originele duintuin wordt in ere hersteld.

Dezelfde tuin bood vorig jaar nog een schuilplek

aan een vossenburcht met een nest met vijf

jongen die inmiddels over Huisduinen

uitgezworvenvzijn.

De schuilkelder in de achtertuin

”Jan Buijs architect van De Volharding” auteur

Chris Rehorst

8

HELDERS JONGEREN PARLEMENT (HJP)

De aanloop

Vijftig jaar geleden werd het Helders Jongeren

Parlement opgericht. Het was een

vertegenwoordiging van bestaan politieke

jeugdorganisaties uit Den Helder die de “politiek

gingen naspelen”. De vergadering werden

gehouden in de raadszaal van het toenmalige

stadhuis aan de Kerkgracht. Na maanden van

voorbereiding vond in het najaar van 1967 de

eerste zitting plaats. Het geheel stond onder

leiding van dhr. A.J.P.Bindels (als onpartijdig

voorzitter). Elke fractie had op basis van de

verhoudingen in de gemeenteraad een aantal

zetels. Er konden moties worden ingediend en

tijdens de zittingen was de publieke tribune

geopend. Zoals u ziet het “naspelen van de

politiek” was een serieuze zaak!

POLITIEK LANDSCHAP 1966-1967

De verhoudingen waren totaal anders dan nu.

In febr. 1967 waren er (vervroegde) Tweede

Kamerverkiezingen. We had net het kabinet

Zijlstra (ARP) achter de rug en in het voorjaar

trad het kabinet De Jong(KVP-ARP-CHU-VVD)

aan. De zetelverdeling was als volgt:

Katholieke Volks Partij (KVP) 42 zetels

Anti Revolutionaire Partij (ARP) 15 zetels

Christelijk Historische Unie (CHU) 12 zetels

VVD 17 zetels

PvdA 37 zetels

Boerenpartij 7 zetels

D’66 7 zetels

Communistische Partij Nederl. (CPN) 5 zetels

Pacifistische Socialistische Partij (PSP) 4 zetels

SGP 3 zetels

Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) 1 zetel

Alleen de christelijke partijen (KVP-ARP-CHU-

SGP-GPV) hadden samen al 73 zetels… De KVP-

ARP-CHU zijn in 1977 opgegaan in het CDA) De

PSP en CPN en nog enkele (latere) partijen zijn

gefuseerd tot GroenLinks. De PvdA was altijd

een grote partij, de Boerenpartij is verdwenen,

D’66 was net opgericht en het GPV is later (met

andere latere partijen opgegaan in de Christen

Unie. U ziet het: een totaal ander politiek

landschap!

POLITIEK EN JEUGD

Vrijwel alle politieke partijen hadden een

jongerenorganisatie. Er waren in de jaren ’60

veel politieke activiteiten voor en door

jongeren. Om wat te noemen. Het was ook een

tijd van verandering: de ontzuiling was in vollen

gang, provo, Maagdenhuisbezetting, opstand

tegen de autoriteit, acties en demonstraties

tegen de Vietnamoorlog en de Apartheid in

Zuid-Afrika……kortom er waren enorme

veranderingen op komst.

Voorblad maandblad JOVD afd. Den Helder okt. 1966

9

Dit stimuleerde jongeren om lid te worden van

een politieke jongerenorganisatie. De grootsten

waren de KVPJG, JOVD, ARJOS en FJG-PVDA .

Ook de CHU, SGP, GPV en de PSP hadden hun

Advertentie ARJOS in schoolkrant van de Helderse Kweekschool (1966)

jongerenafdeling. De meesten hiervan waren

ook in Den Helder actief. Zij werden soms

betrokken bij de voorbereiding van politieke

projecten op middelbare scholen. Zo hield de

Helderse Kweekschool in maart 1966 een

politieke werkweek met een forum met

kopstukken uit jongerenclubs van de partijen.

Toekomstige juffen en meesters luisteren

aandachtig naar het forum tijdens de politieke

werkweek van de Kweekschool (maart 1966) De

meesten zullen nu al een tijdje met pensioen

zijn……..

Verkiezingen op de RHBS en het Lyceum te Den

Helder (1967)

10

Tijdens verkiezingsavonden (maart 1966 Prov.

Staten en in febr. 1967(Tweede Kamer) in de

elkaar vele zaaltjes die Den Helder toen rijk was,

werd het idee geopperd om meer gezamenlijke

activiteiten te ontplooien. Een van de ideeën

was om echt politieke discussie te houden en

waar kon dit beter gebeuren dan in de

Raadszaal van het Stadhuis aan de Kerkgracht.

Na enige weken van overleg met de politieke

jeugdclubs en de fracties van de partijen in de

gemeenteraad werd in september 1967 de

oprichtingsvergadering gehouden in de

trouwzaal van het stadhuis. Het

gemeentebestuur was zeer positief en

verleende alle medewerking. Er werden

statuten opgesteld en er werd een bestuur

samengesteld. De oprichtingsvergadering werd

bijgewoond door de wethouders en vele

raadsleden. Voorzitters was de heer Bindels,

oud-fractielid van de KVP in de gemeenteraad.

Gedeelte artikel Helderse Courant n.a.v. verkiezingen op de Kweekschool

Het Helderse Jongeren Parlement

(HJP) , uniek in Nederland, was een

feit! Op 12 oktober 1967 zou de

eerste openbare zitting plaatsvinden

in de raadszaal van het stadhuis.

11

Stembiljet Helderse Kweekschool

Politieke werkweek op de Helderse Kweekschool. Er werden verkiezingen gehouden en een dag parlement

geïnstalleerd die allerlei politieke vraagstukken behandelde. Er was ook een politiek forum met

kopstukken uit de politieke jongerenorganisaties. Hans Wiegel, nog heel jong, was ook aanwezig (met

kettinghorloge en sigaar) stal de show tijdens het politieke forum.

12

De eerste bijeenkomst vond plaats in een tot

laatste stoel bezette raadszaal. Vrijwel alle

gemeenteraadsleden waren aanwezig en

natuurlijk de plaatselijke pers (De Helderse

Courant en het Noordhollands Dagblad)

Onder de leiding van dhr. Bindels hielden de

fractievoorzitters hun “maidenspeech”. Het was

die avond vooral de bedoeling het standpunt

van de jongerenclub duidelijke te maken. Waar

stond je voor en wat wilde uiteindelijk in de

politiek bereiken? Het was wennen in de grote

zaal, sommige fractievoorzitters waren

zenuwachtig…vele ogen op je gericht en elk

woord werd op een goudschaaltje gewogen.

Toch verliep die eerste avond positief en

beloofde veel voor de toekomst van het HJP…..

Bert Heuvelman (wordt vervolgd)

13

BEHOUDEN HUIZEN (2)

IJspret op het Helders Kanaal ter hoogte van de hoek

van Spoor- en Westgracht en Janzenstraat. Foto van

vóór 1956, toen het grote huis in ‘café Las Palmas’

veranderde. De ingang was nog om de hoek. De

mooie huizen in het trechtervormige begin van de

Janzenstraat, waar eens ook enige loodsen woonden,

bestaan nog steeds, maar het blokje huizen rechts is

afgebroken.

Na het ter perse gaan, zoals dat zo mooi heet,

van De Morgen van september, met mijn stukje

over Spoorgracht 1, bleek ook de onvolprezen

website ‘Ontdek Den Helder’ aandacht besteed

te hebben aan de renovatie van het ‘huis van

Oortgijsen’. Op het ogenblik dat ik dit schrijf

(begin november) lijkt de verbouwing, na een

tijdje ietwat gestagneerd te hebben, langzaam

weer te vorderen. Lees die posting en bekijk ook

de fraaie oude foto’s! Op een van die opnames

lijken statige paard-en-wagens en ook nog een

handkar klaar te staan om op pad gaan, beladen

met melkbussen. Het is echter geen toeval dat

zij juist daar gefotografeerd zijn en dan niet bij

Spoorgracht 1, om precies te zijn, maar bij het

brede pand daarnaast, waarvan nog een deel te

zien is. Dat was van de melk- en zuivelhandel,

die daar op nummer 2 vele jaren gevestigd was

en in de loop der tijd verschillende eigenaren

had, o.a. P. Duinker en J. Visser. Op nummer 5,

op de hoek van de Spoorgracht en Steengracht,

was weer de groentenwinkel van de familie Van

Os. Aan de Steengracht naast de ingang van de

steeg achter de Spoorgracht en de Janzenstraat

was het pakhuis. Op het erf van de melkslijterij

was een stal. Opmerkelijk is hoe divers de

huizen en de bewoners in de buurt waren: naast

gewone woonhuizen winkels, of winkeltjes,

naast herenhuizen kleine woningen, een rijke

houthandelaar en eenvoudiger neringdoenden,

onderofficieren en manschappen van de marine

en personeel van de rijkswerf. De kleine huizen,

met alleen een zolderverdieping en hoogstens

een dakkapel, waren overigens verre in de

meerderheid in de omgeving van Spoorgracht 1.

Opmerkelijk is ook hoe klein de percelen grond

zijn waarop de huizen in dit gedeelte van de

stad gebouwd zijn. Zeker zal dit de winst van de

projectontwikkelaars avant la lettre, die vanaf

de tweede helft van de negentiende eeuw in de

Helderse polder de weilanden opkochten en

verkavelden en daar de huizen bouwden, ten

goede gekomen zijn. Maar de verkaveling werd

ook bepaald door de loop van bestaande wegen

en sloten: zo was bijvoorbeeld de omvang van

het gebied, het bouwterrein, tussen de vanouds

bestande Sluisdijk en de Molenvaart, d.w.z. het

water tussen de Fabrieksgracht en Steengracht,

een gegeven waarvan men afhankelijk was.

En bovendien was nu eenmaal de schaal van de

negentiende eeuw kleiner dan die van onze tijd.

‘Melkventers bij Spoorgracht 1’, aldus ‘Ontdek Den

Helder’. Beter zou zijn: bij Spoorgracht 2. Een glimp

van de gevel en de dakkapel daarvan is nog te zien.

Later werd het pand verbouwd en kreeg het huis een

14

ander en ook mooi aanzien in de stijl van de jaren

‘30. Het blok rechts werd later het Kanonnenpleintje

en weldra verrijst daar het kolossale flatgebouw ‘De

Kamerheer’.

Plattegrond van de nog uitgesproken landelijke

gemeente Helder binnen de in de jaren 20 van de 19de

eeuw aangelegde Linie, kort nadat ook het marine-

etablissement ‘Willemsoord’, met de werf, en het

Noord-Hollands en het Helders Kanaal in datzelfde

decennium voltooid waren.

Stadsplanning zoals we die nu in de tijd van het

drukke autoverkeer kennen, bestond nog niet.

Van 1826 tot 1829 werd het Helders Kanaal

aangelegd, voor een deel parallel aan het

Werfkanaal en de Binnenhaven, die weer in het

verlengde lag van het Noord-Hollands Kanaal uit

1824. De afstand tussen het – toen - nieuwe en

de oude kanalen is nauwelijks meer dan dertig

meter. Die tussen het Helders Kanaal en de

Molenstraat zal trouwens niet veel groter zijn.

Achter het noordelijk deel van het kanaal,

parallel aan de dijk, aan de latere Loods- en

Kerkgracht, verrezen weer huizen met wat

grotere erven, medebepaald door de sloten die

daar al achter lagen. Tussen twee haakjes: de

Oostslootstraat heet niet voor niets zo!

Vaste armoede

Van de huizenbouw in de negentiende eeuw in

de Helderse Polder zijn nog andere aspecten

waard om gememoreerd te worden. Zo waren

ook de vele – kleine - huizen van mensen met

lagere inkomens meestal het eigendom van de

bewoners. In de stad van marine en rijkswerf

hadden die immers ook ‘vaste’ inkomens. Den

Helder was een stad van ‘vaste armoede’ werd

wel gezegd. Niettemin was in die stad ook voor

de ‘arbeidersklasse’ al een hypotheek mogelijk.

Die huiseigenaren waren vaak prima vaklui,

handige mensen, die hun huis zoveel mogelijk

zelf, met grote toewijding zo goed als ze maar

konden onderhielden. G.H. van Heusden laat in

een leuk boekje over stadsvernieuwing uit circa

1980 een huis in de buurt van de Sluisdijkstraat

‘spreken’ over zijn bewoners:

‘Hij was dag-in, dag-uit iedere avond bezig om mij

mooier te maken en zij stond met stralende ogen te

kijken als hij met wat planken, een kwast verf en een

nieuw behangetje mijn binnenste nog gezelliger wist

aan te kleden. Hij was een vakman die aan niets

anders dan zijn vrouw, kinderen en aan mij dacht.

(…) Het geld dat binnenkwam werd natuurlijk het

allereerst aan voeding besteed (…) maar als het even

kon werd er ook geld besteed om mij te

moderniseren, fluistert het huis.’

Moderniseren: dat werd – en wordt! - gestadig

gedaan in veel huizen die in de loop van de

negentiende eeuw en in het begin van de vorige

15

Ongeveer honderd jaar later, in de jaren 1920.

Sinds 1865 doorsnijdt de spoorlijn de gemeente.

De meeste huizen ten oosten van het spoor zijn

tussen 1865 en circa 1895 gebouwd. Daarna

verrijst een nieuwe wijk ten westen daarvan,

‘achter het spoor’, ten zuiden van de Kerkgracht,

en in de jaren ‘10 begint men met de bouw van

de wijk Tuindorp, zuidwestelijk van de spoorlijn.

Het gebouw van de Matrozenbond uit 1914

eeuw zijn neergezet en die niet steeds van

superieure kwaliteit bleken. In veel straten

hadden huizen last van het grondwater; destijds

was het bouwrijp maken van de weilanden door

de projectontwikkelaars nu eenmaal niet altijd

goed gelukt!

Na de Tweede Wereldoorlog werden de wijken

van de stad ten oosten van de spoorlijn – en de

spoorlijn zelf - object van ingrijpende plannen

voor stadsvernieuwing. Althans dat gedeelte dat

omstreeks 1920 reeds bestond (zie hiervoor de

tweede plattegrond) en voor zover dat dan de

oorlog overleefd had. Want de oudste, mooiste,

meest romantische en schilderachtigste delen

van de stad waren in de oorlog afgebroken ten

behoeve van de Atlantikwall, op een handvol

panden na: de hele ‘ouwe Helder’, na het dorp

Huisduinen de oorspronkelijke kern van de stad,

waaraan de gemeente haar naam dankte, en de

bebouwing langs Kanaalweg, Hoofdgracht en

Havenplein en aan sommige andere straten in

de omgeving van de dijk.

Als je ansichtkaarten van voor de oorlog en

eerder bekijkt, maakt de stad van toen toch een

prachtige indruk: de dubbele rijen zware bomen

langs Hoofdgracht en West- en Zuidstraat en

Binnenhaven met de deftige herenhuizen, met

stoepen en hekjes ervoor, de kerken, de scholen

en de bijzondere gebouwen, zoals de ‘Burcht’

van de Matrozenbond, de gezellige en levendige

winkelstraten. Maar ook de straten met kleinere

huizen vertonen vaak een zekere elegantie en

evenwichtigheid en stralen soms een serene

rust uit.

G.H. van Heusden wijst er echter op (trouwens,

zijn boeken zijn ook al weer van een generatie

geleden) dat in die tijd zelf – net als nu! - lang

niet alle bezoekers aan Den Helder, evenmin als

veel tijdelijke inwoners, erg enthousiast waren

over die grijze stad zonder groen met haar lage

en saaie huizen en ‘onmogelijke’ grachtjes en

straten. ‘Huizen, huizen, en nog eens huizen,

met nauwelijks ruimte voor straten of een tuin,

gebouwd in een tijd dat men wilde woekeren

met ruimte’. Aldus schrijft hij bij een afbeelding

van wat hij ‘De Nieuwedieper huizenzee’ noemt.

Het kan verkeren! Op die foto zijn ook nog de

tijdens de mobilisatie van 1914-’18 afgebroken

korenmolen ‘De Eendragt’ te bewonderen en is

16

‘Den Helder. Panorama naar het N.O. gezien van

af de Matrozenbond.’ Ansichtkaart, circa 1915.

Alias ‘De Nieuwedieper huizenzee.’

Vooraan de schitterende voorgevel van de Witte

Bioscoop in de Koningstraat in volle glorie te

zien. Die voorgevel, met de markante torentjes,

sneuvelde trouwens pas een tiental jaren nadat

Van Heusden zijn woorden schreef en er zijn nu

weer plannen, in het kader van de vernieuwing

van de stad om die verderop in de Koningsstraat

opnieuw op te trekken.

Stadsvernieuwing

Over stadsvernieuwing in Den Helder na 1945 is

al veel geschreven en gesproken, en het laatste

woord is er zeker nog niet over gezegd. De sloop

van het oude spoorwegstation en de aanleg van

het wel ‘stalinistisch’ genoemde Julianaplein, de

‘doorbraak’ ten behoeve van de Beatrixstraat,

de afbraak en nieuwbouw in de Sluisdijkbuurt

en in de buurt van de Koningdwarsstraat, maar

ook de plannen voor de ‘Noordelijke Rondweg’

daar en voor de Visbuurt: het zijn onderwerpen

die elk een studie waard zijn. Stadsvernieuwing

nu is gelukkig kleinschaliger en zorgvuldiger dan

in de vorige eeuw: meer straat voor straat, blok

voor blok, en zelfs huis voor huis, in plaats van

hele wijken tegelijk, zoals in het verleden. Veel

huizen in het deel van de stad dat zo’n honderd

jaar geleden ook al bestond, zijn het waard

behouden en hersteld te worden. En flink wat

‘Pareltjes’ van goed geconserveerde gevels van

kleinere huizen van ongeveer honderd jaar geleden

aan het einde van de Steengracht, naast de kerk op

de hoek van de Janzendwarsstraat.

panden zouden een goede opknapbeurt kunnen

gebruiken en huizen waarvan in ieder geval de

gevels lelijk afsteken tegen de soms schitterend

geconserveerde en gerenoveerde puien van de

belendende panden. Iedereen kan natuurlijk wel

voorbeelden in de oude stad bedenken. Maar

voor particulieren is het natuurlijk een moeilijke

en vooral kostbare zaak huizen te restaureren,

vooral nu er niet of nauwelijks meer subsidie

voor woningrenovatie beschikbaar is. Niettemin

zijn er ook in onze stad nog steeds ‘pareltjes’,

zoals de Helderse Courant onlangs geheel

terecht schreef, en dat zijn heus niet alleen

‘herenhuizen’. Een ‘Heldersche Maatschappij

voor Stadsherstel’, naar Amsterdams model,

lijkt vooralsnog een droombeeld. Wellicht een

schone taak voor Woningstichting? Laten we

hopen dat het er nog eens van komt!

Geraadpleegde bronnen:

Site Ontdek Den Helder, Kroeg wordt weer woonhuis,

https://www.ontdekdenhelder.com/kroeg-wordt-weer-

woonhuis/, augustus 2017.

Co Nieuwenhuijse en G.H. van Heusden. Stadsvernieuwing

Den Helder. Sluisdijk, Den Helder, zonder jaar [circa 1980]

G.H. van Heusden, Den Helder. Stad van mijn dromen,

Hilversum. 1960

Marischka de Jager, Opgeknapt en nog steeds pareltjes, in:

Helderse Courant, 4 november 2017

Dick Muller

17

GESCHIEDENIS HELDERSE BRANDWEER (1) Dat de mens leerde vuur te maken, waarmee hij zich warmte kon verschaffen en spijzen kon koken en braden, is één van de grootste vindingen geweest. In een ogenblik van onoplettendheid echter veranderde het vuur zich in een alles op zijn weg vernietigend monster. Brand was in de middeleeuwen een ramp. De huizen waren veelal van hout gebouwd en met stro gedekt. Bij brand was er meestal niets meer te redden. Het blusmateriaal was zeer beperkt. Lederen blusemmers werden gebruikt om de brand te blussen. Burgers maakten een ketting en gaven zo de emmers met water aan elkaar door. Men mocht echter blij zijn wanneer het gelukte de naastliggende

panden te behouden.

Eerste Helderse brandspuit

In 1760 bracht de Helderse bevolking een bedrag van 1500 gulden bijeen voor de aanschaf van een brandspuit. Let wel: de Helderse burgers. Die van Huisduinen mochten niet mee doen. Er bestond al jaren een rivaliteit tussen de bevolking van Den Helder en die van Huisduinen. Reden was, dat in Huisduinen de zetel van de “Regering van de Landen Huijsduijnen en de Helder” gevestigd was. Het gemeentebestuur vergaderde in dat dorp in het “Regthuis”. Maar in 1760 was Den Helder in inwoneraantal fors gestegen en was belangrijker groter dan Huisduinen. In 1806 werd dan ook besloten om de zetel te verplaatsen naar Den Helder. Toen de brandspuit werd aangekocht eisten de burgers dan ook dat die in Den Helder gestationeerd zou worden. En aldus geschiedde.

Het bestuur verordonneerde dat de brandspuit in Den Helder werd geplaatst.

Uitvinder van de eerste brandspuit was Jan van der Heiden, geboren op 15 maart 1637 te Gorkum. Van beroep was hij kunstschilder.

Brandweerreglement

De brandspuit arriveerde in de loop van 1761 en werd op 7 oktober, voorzien van het nummer 1, officieel in gebruik genomen. Op 20 februari 1761 werd de eerste commandant van de brandweer benoemd. Dat was Jacob Hoogland. In de acte van benoeming stond tevens dat hij nog twee onder commandeurs onder zich mocht hebben en zoveel officieren en manschappen mocht aanstellen als nodig was. Vervolgens werd door het bestuur het eerste brandweerreglement opgesteld. Daarin stond vermeld waaraan het personeel van de brandspuit zich te houden had. Maar ook hoe de burgerij zich diende te gedragen. Zij hadden bij brand plichten. In de eerste plaats degene bij wie brand was ontstaan. Hij moest met de kreet “brand” direct zijn omgeving alarmeren. Zelf proberen de brand te blussen en pogen te redden wat er te redden viel was streng verboden. Er stond een hoge boete op niet naleving van dit voorschrift.

18

Emmers water

Als er brand geroepen was, moesten alle burgers verplicht een emmer water naast de deur zetten en bij brand in de nacht, een lantaarn met brandende kaars uithangen. In het reglement stond dat alle burgers een emmer water naast de deur moesten zetten. Dus bij alle huizen in Den Helder en Huisduinen stonden ten tijde van een brandemmers water voor de deur. Bovendien moesten ’s-nachts de ‘klapperlieden’ of ‘nachtwakers’ de brand uitroepen en daarbij

vermelden op welke plaats de brand was ontstaan. Bovendien hadden zij de plicht om het personeel van de brandspuit te wekken. Ten tijde van de brand waren alleen de commandant en zijn onder commandeurs herkenbaar. Zij droegen dan de zogenaamde brandweerstaf bij zich. Het waren flink lange bewerkte stokken. Die van de commandant was langer dan die van zijn onder commandeurs. De overige brandweerlieden waren niet herkenbaar. Zij hadden een penning met daarop een nummer, die zij bij aanvang dienst bij de commandeurs moesten inleveren. Het was een systeem als de oude prikklok die later werd ingevoerd. Wie te

laat kwam bij brand of een oefening moest, als naar zijn rang, boete betalen. Die boete werd verdubbeld als men zonder geldige reden wegbleef.

Lantaarndragers

In het personeel namen de lantaarndragers een aparte plaats in. Zij hadden een belangrijke functie bij de nachtelijke branden. Er was immers nog geen openbare straatverlichting. Zij

moesten dus de brand ‘bijlichten’. Ook moesten zij bijlichten als er iets aan de apparaten mankeerden. De lantaarns werden daarom bij de brandspuit bewaard. Aan de ‘droogers’ en ‘opsienders’ werd speciaal opgedragen dat de lantaarns steeds van kaarsen waren voorzien, met extra kaarsen en voldoende

‘Swafelstokken’.

Herziening brandweerorganisatie

In 1812 werd een tweede bandspuit gekocht die op Huisduinen werd gestationeerd. Men beschikte nu in beide dorpen over een brandspuit. Er werd berekend dat men, voor het goed functioneren van de brandweer, een personeelsbestand moest hebben van honderd acht en negentig mensen, onder het commando van twee oppergezaghebbers en vijf mededirecteuren. De stad was in vier kwartieren verdeeld, met een vijfde als reserve. Het is interessant om de vele functies te noemen. Zo waren daar de opperbevelhebbers, mededirecteuren , de commandeurs van de grote pomp en die van de kleine pomp, commandeurs der stoklieden en van de pijpleiders, kwartiermeesters, stokleiders, pijpleiders, lederen slanghouders, bijldragers, zakkendragers, lantaarndragers, pompers, waterscheppers, bodes en oppassers.

Plichtbrandweer

Het bestuur was inmiddels overgebracht van Huisduinen naar Den Helder. Het bedienen van

19

de brandspuit was dus geen ‘eer’ meer voor de Helderse bevolking zoals in 1761, maar een plicht geworden. Dat blijkt uit artikel 7 van de KEURE van 14 mei 1818. Daarin staat dat alle manspersonen tussen de achttien en zestig jaar konden worden opgeroepen voor de dienstplicht aan de brandspuit. Men kon zich daar niet aan onttrekken, een plaatsvervanger aanwijzen of zijn plicht afkopen (in 1856 werd een regeling ontworpen om de dienst af te kopen voor het bedrag van zes gulden in het jaar). We kunnen dus stellen, dat Den Helder in die tijd noch een beroeps- noch een vrijwillige brandweer had. Eens per jaar op Hemelvaartsdag werd de ‘brandweerkermis’ gehouden. Die dag was iedereen vrij en konden dus alle brandweerlieden aanwezig zijn. Het was dan ook niet verwonderlijk dat het toen nog zeer christelijke Nederland begon te protesteren tegen de ‘ontheiliging’ van deze christelijke feestdag. Het Plaatselijk Bestuur besloot hierop dat met ingang van 1846 de Hemelvaartsdag geen kermisdag der brandspuiten meer was.

Brandweerbelasting

In artikel 11 van de KEURE van 1818 werd ook een soort brandweerbelasting ingevoerd. De gezinnen waar geen ‘manspersoon’ werd aangewezen voor de plichtbrandweer, moesten vijftig cent belasting betalen. Ook gezinnen zonder mannen – bijvoorbeeld weduwen – waren belastingplichtig. Zij betaalden dertig cent per jaar.

Lopen en alarmering

Den Helder was in 1840 niet zo’n grote stad. De kern bestond uit de Oude Helder en een lintbebouwing langs het Helderse Kanaal tot aan de Maritieme Weg No.1, zoals de weg langs het Noord-Hollands Kanaal toen heette. De brandweer moest dus beschikken over een behoorlijk aantal spuiten, want om met de spuit op wielen helemaal van de Oude Helder naar het einde van de Binnenhaven te lopen liep men het risico dat de brand reeds zijn vernietigende werk had gedaan en dat alleen nablussen nog een optie was. Er waren dus een aantal spuiten

over Den Helder verspreid en één in Huisduinen. De alarmering was een verhaal op zich. Bij brand moest de dichtstbij wonende brandmeester gewaarschuwd worden, die op zijn beurt zijn personeel moest waarschuwen. En dat allemaal lopend. Dat dit nogal wat tijd vergde illustreert de brand in augustus 1846. De maand augustus in 1846 was heet en door de hitte, het was 30 graden Celsius, was alles gortdroog. Ook in de sloten was weinig water aanwezig. Waterleiding was er nog niet, die kwam pas in 1856. In de krant van 5 augustus stond het volgende bericht: ‘Heden morgen omstreeks een ure brak er een hevige brand uit in de woning en den stal van den landman M. Boll op het Brakkeveld alhier; voordat nog de spuiten op de plaats van den brand konden aankomen lagen de gebouwen, welke van hout waren, reeds in den asch. Eene hooiklamp van ongeveer 200 wagens hooi, had aan alle kanten vuur gevat en is nog brandende. Bijna niets is uit de vlammen gered geworden. Zowel de gebouwen als de roerende goederen en het hooi waren tegen brandschade verzekerd. De oorzaak van den brand is onbekend’.

In dit geval was de boel verzekerd en werd alles vergoed. Het kan ook anders uitpakken. In het Strooijen Dorp (tegenwoordig de Visbuurt), brandde de boerderij van P. Klop geheel af. Bij de brand kwamen twee koeien, een kalf en enige konijnen in de brand om het leven. Gelukkig waren de spuitgasten met assistentie van de marine brandweer spoedig ter plaatse. De ramp was niet te overzien geweest als de overige huizen vlam hadden gevat. Het dorp bestond uit huizen van hout en gedekt met stro. Voor boer P. Klop was de brand rampzalig. In één nacht tijd was hij alles kwijt en had geen brandverzekering. Hij moest voor zijn gezin bij het armenbestuur aankloppen. Klop deed een verzoek aan het provinciaal bestuur om in de hele provincie Noord-Holland zijn verhaal van de rampspoed te doen en op die manier weer een ‘bedoeninkje’ bij elkaar te bedelen. Zijn verzoek werd echter afgewezen. Het bestuur van Den Helder onderkende zijn nood wel en gaf Klop toestemming tot het houden van een collecte in de gemeente ter tegemoetkoming aan de

20

geleden schade. Het gemeentebestuur zei dat de man alles had verloren wat hij bezat en dat het te wenschen was dat hij niet te vergeefsch de milddadigheid zijner plaatsgenooten zal inroepen.

Aanleg waterleiding

In juli 1856 werd de waterleiding van Den Helder in gebruik genomen. Het was de tweede waterleiding in ons land. Het was nog maar een beperkt leidingstelsel, dat maar door enkele straten was aangelegd. Het had niet tot doel om de ingezetenen van water te voorzien, maar een toevoerbuis naar de haven aan te leggen om de koopvaardijschepen van water te kunnen voorzien. Toch waren er een aantal bepalingen opgenomen om de waterleiding te kunnen gebruiken voor de bestrijding van branden. De brandspuiten konden niet zonder meer op de waterleiding werken. De brandslangen konden niet met een standpijp worden aangesloten. Daarom waren op regelmatige afstanden in de waterleiding ‘fonteinen en brandputten’ gemaakt. Daaruit konden met een slang de watervaten worden gevuld, maar ook kon de zuigkorf van de brandspuit in de brandput worden geplaatst. Deze situatie werd veranderd omstreeks 1900, toen de particuliere exploitatie overging in eigendom van de gemeente. In bijna alle straten werd toen een hoofdbuis gelegd. Er kwam een Reglement met bepalingen ter voorkoming van brand. Zo werd bepaald dat het vuur in bedekte potten of testen over straat moet worden vervoerd. Terwijl het verboden was open vuur te hebben of te roken in bergplaatsen of bij het lossen van hooi, stro, turf, brandhout of andere licht ontvlambare stoffen. Hooischelven moesten tenminste tien meter van alle huizen, daken of schuren staan. Ter voorkoming van hooibroei, werden door de gemeente hooikeurders aangesteld.

Brandstichting?

In de eerste week van april 1866 werd Den Helder geconfronteerd met drie branden. De eerste ontstond in de schilders- en kruidenierswinkel van C. Bethlehem aan de Achtergracht (nu Keizersgracht). De tweede brak uit in het koffiehuis ‘Land en Spoorzicht’ aan de Spoorstraat (waar nu C&A gevestigd is). Het koffiehuis brandde geheel af en van de inboedel was niets meer te redden. De derde en laatste brand ontstond in de zeilmakerij en tagrijnsaffaire van de heren Van Veen en Van Der Meulen aan de Binnenhaven. Ook dit gebouw werd door de brand totaal vernietigd.

Drie branden in één week, dat was wel erg verdacht……..

Rob Koningstein. (wordt vervolgd)

Bronnen: Twee Honderd Jaar Helderse Brandweer, auteur G. H. van Heusden. Geschiedenis van de brandweer in Nederland, auteur A. C. Broeshart.

21

HERINNERINGEN AAN HELDERSE KAPPERS Als u niet het interessante en rijk geïllustreerde

artikel gelezen mocht hebben over de Helderse

barbier en haarsnijder Hendrik Lippe (1853-

1931) in De Morgen van juni, moet u dat beslist

alsnog snel doen! Toen ik het portret van deze

kapper bekeek, vroeg ik me af, misschien wat

kinderlijk: ‘door wie liet Lippe zijn eigen haar

knippen?’ Want zijn imposante bakkebaarden

zal deze barbier wel zelf verzorgd hebben,

evenals zijn gladgeschoren kin en bovenlip,

maar ‘sneed’ hij ook zijn eigen hoofdhaar?

Zouden er nog mensen zijn die zich andere

Helderse kappers uit de tijd Lippe herinneren? Ik

meen te weten dat mijn Helderse opa zich wel

eens liet knippen door Van der Velde in de

Keizerstraat, die ook verantwoordelijk was voor

de scherpe scheiding midden in het strakke

kapsel van schout-bij-nacht Karel Doorman.

Schout-bij-nacht Karel Willem Frederik Marie

Doorman (1889-1942).

Maar nu heb ik het over mensen die ruim een

generatie jonger waren dan Lippe. Een oudoom

van mij zou overigens ‘aan boord’ een barbier

hebben meegemaakt die lichtelijk last had van

godsdienstwaanzin. Deze had de gewoonte zijn

klanten te vermanen dat voor alle mannen eens

het moment kwam dat zij voor de rechterstoel

van God zouden moeten verschijnen. En dat was

nog eens iets anders dan een scheerstoel in dit

ondermaanse! Terwijl de scheepskapper zijn

scheermes zette op de keel van het ingezeepte

bemanningslid dat hij onder handen had, klonk

steevast zijn onheilspellende vraag: ‘zijt gij wel

gereed om te sterven?’

Ik betwijfel of deze barbier later ook ‘burgers’

bediend heeft.

Mijn eigen herinneringen gaan niet verder terug

dan de tweede helft van de 20ste eeuw, naar

twee herenkappers uit de Sluisdijkstraat, Kwast

en Nonnekes. Laatstgenoemde, die zijn praktijk

uitoefende in een pand aan het einde van die

straat, bij de Ruyghweg, aan de rechterkant, had

de twijfelachtige eer voor het eerst mijn lokken

te mogen knippen. Althans, dat was de

bedoeling van mijn moeder. Ikzelf zag die

operatie echter allerminst zitten en nadat men

mij op een laag stoeltje had geposteerd, slaagde

ik erin me snel uit de voeten te maken. De

haarsnijder zette de achtervolging in, maar

aangezien de brave man mank was, lukte het

hem niet de recalcitrante kleuter in te halen.

Mijn moeder wist mij echter spoedig in de

drukke Sluisdijkstraat staande te houden en

weer terug te voeren naar de kapperszaak.

Sluisdijkstraat omstreeks 1930

Later, lang nadat ik mijn allereerste wilde haren

aldus toch kwijt geraakt was, kwam ik er nog

wel eens. Vanwege zijn handicap kon Nonnekes

niet lang staan. Meestal torende hij, op een

verstelbaar stoeltje gezeten achter de klant, net

boven deze uit. Deze opstelling leek de toch al

nauwelijks aflatende conversatie tussen kapper

en klant nog meer te bevorderen. Op een keer,

22

terwijl ik braaf op mijn beurt zat te wachten,

hoorde ik Nonnekes op een samenzweerderige

toon tegen een oudere klant zeggen, dat hij

laatst nog een lijk had moeten scheren. Nu er

elektrische scheerapparaten bestonden, zouden

nabestaanden dat eigenlijk zelf moeten doen,

overwoog Nonnekes een tikje vertwijfeld.

Het was mijn laatste bezoek aan hem.

Mijn opa had mij intussen geïntroduceerd bij

kapper Jan Kwast. Een mooie naam voor een

barbier en haarsnijder! In de voorkamer van zijn

huis aan het begin van de Sluisdijkstraat, op

nummer 29, dreef deze een sigarenzaak en in de

achterkamer was ‘de salon’. Kwast droeg altijd

een gestreepte pantalon, als van een jacquet, en

daarboven een blauwe gebreide schipperstrui.

Daarover droeg hij weer een witte jas, die hij

steeds uittrok alvorens zich vanuit de salon naar

de winkel te spoeden als zich daar een klant

voor rookartikelen gemeld had, hetgeen om de

haverklap gebeurde.

Ik zal nooit het bordje met de tarieven vergeten.

In geschilderde letters stond onder elkaar:

Knippen:

Scheren:

Kinderen knippen:

Daarnaast was met schoolbordverf een vlak

gevuld, waarop kapper Kwast met krijt de af en

toe gestegen prijzen schreef van die diensten

die hij aanbood. Overigens waren die nauwelijks

hoger dan een gulden. Mevrouw Kwast maakte

‘s zomers alleen, althans zonder haar man, verre

reizen, terwijl kapper Kwast in het Helderse zijn

vakantie doorbracht in een bootje met vissen.

Vrij plotseling overleed hij, nog geen zestig jaar

oud.

Inmiddels, halverwege de jaren zestig, zat ik op

de middelbare school, maar de culturele en

politieke omwentelingen van die tijd waren nog

niet erg tot Den Helder doorgedrongen - in ieder

geval niet tot mijn omgeving. Vooralsnog waren

spijkerbroeken en ‘beatlehaar’ taboe. ‘Daar zat

Moskou achter’, aldus de strenge vader van een

vriendinnetje van mij, een officier die van

ganser harte geloofde in zijn missie in deze

hoogtijdagen van de Koude Oorlog.

Ik liet mij toen knippen door kapper Jan Baas. In

de Nieuwstraat bij de OLVOO-kerk had deze in

de voorkamer van zijn huis een salon, waar altijd

een zoete, wat weeë lucht hing. Baas was een

kleine, blozende man, een vriendelijke, wat

trage vrijgezel, die in mijn ogen al oeroud was.

Hij ging dan ook weldra van zijn welverdiende

rust genieten. Dat gold niet voor kapper Van

Amsterdam, die een zaak had op de hoek van de

Nieuwe Brugstraat en de Achterbinnenhaven.

Nieuwe Brugstraat/Achterbinnenhaven, vanaf

de Botbrug gezien, 1976.

Van Amsterdam bleef doorwerken totdat hij

reeds ver over de tachtig was, en is net niet in

het harnas gestorven. Hij was een vrij kleine,

gedrongen, wat eigenzinnige man, die mensen

wegstuurde met de opdracht om eerst thuis hun

haar te gaan wassen en adelborsten afsnauwde,

maar mij wel leek te mogen. Ik vond het grappig

dat hij ook mij met ‘jonker’ aansprak, zij het met

een ondertoon van ironie in zijn stem. Deze

barbier vertrouwde mij eens toe scheerklanten

de keus te laten ‘met de duim’ of ‘met de lepel’

geschoren te worden. Dat sloeg op de wijze

waarop hij de wangen bol maakte om er beter

met het scheermes overheen te kunnen gaan.

Van Amsterdam besloot een knipbeurt altijd

23

met de op vermoeide toon uitgesproken vraag:

‘nat of droog?’. Op het antwoord ‘nat’ perste hij

dan haarwater uit een glimmende verstuiver om

de coiffure mee te besprenkelen alvorens daar

voor de laatste keer de kam door te halen.

Afb.4. Een haarsnijder oude stijl. (E. Flanderhijn

te Leiden, o.a. kapper van het corps.)

Klassieke attributen van de barbershop.

Alle bovengenoemde heren zorgden snel en

goedkoop voor een ‘keurig, knap hoofd’. Hun

kapsalons zouden nu zeker niet misstaan in een

openluchtmuseum, hoewel tegenwoordig de

modieuze ‘barbershops’ weer ingericht worden

in de ‘retro-stijl’ die ook de interieurs van de

Helderse kapperszaken van mijn jeugdjaren

kenmerkte. Er waren trouwens toen in Den

Helder zeker ook modernere, ‘hippere’ kappers

verschenen, maar ik leek een zekere voorkeur te

hebben voor hun wat ouderwetsere, of, anders

gezegd, klassiekere vakgenoten. Zoals kapper

Hein Visser, bijvoorbeeld, om nog een laatste

naam te noemen, een beminnelijke en naar mijn

idee verstandige man met wie je leuk kletsen

kon. Kapper Visser was goed ‘rooms’. De vroeg

gestorven Pierre Verburgt, de eerste Helderse

prins carnaval, was bij hem in dienst geweest.

In de tijd dat ik voor het eerst bij Hein Visser

kwam, stond zijn pand, gelegen halverwege de

Koningstraat, al op de nominatie om gesloopt te

worden. En toen was ook de tijd aangebroken

dat de oren zelfs door de keurigste kappers niet

helemaal meer vrij gelaten werden en dat ook

Geert Wilders bruin lang hippiehaar had, zoals

te zien is op een onlangs opgedoken foto.

Geert Wilders (* 1963) met ander haar.

Ook van mij moeten nog foto’s zijn uit de korte

tijd dat ik als student lang golvend haar droeg in

plaats van mijn gebruikelijke korte coupe.

Ik stel die maar niet ter beschikking voor dit

stukje!

Een wijze, overigens reeds vrij grijze en kalende,

vriend en leeftijdgenoot hield mij laatst voor:

‘Kappers zijn een luxeprobleem, wees blij dat je

het hebt!’

Dick Muller

24

DE DOOPSGEZINDE GEMEENTE

1788- 1843

(Geschiedenis ingelijst aangetroffen in de

Driemasterkerk kerkgracht 49 te Den Helder)

De doopsgezinden komen in confessie overeen

met de wederdopers. De godsdienstige

beweging der wederdopers kwam helaas tot

buitensporigheden (Munster, Leiden,

Amsterdam) maar de doopsgezinden

(mennonieten, naar Menno Siemons, een

befaamd voorganger) kwamen toch tot allerlei

gemeenten, die onderling naar hun landaard

verschilden en dikwijls naast elkaar ontstonden.

Zo had men in Huisduinen en Den Helder

verschillende doperse gemeenten, namelijk De

Friese, Waterlandse en Vlaamse. De aanhangers

der hier genoemde drie richtingen waren

uiteraard op onze dorpen niet talrijk,

desondanks zorgden ze voor hun eigen armen

en wezen. Hun eerste bedehuis, het z.g.

mennonieten vermaanhuis, stond op

Huisduinen. In 1788 is er een kerk der

doopsgezinde gemeente in den Helder

gebouwd. De doopsgezinden hingen de

geweldloosheid aan en in tijden van

oorlogsdreiging, wanneer de bevolking zich tot

de krijg toerustte en de jonge mannen werden

Menno Simons voorganger Doopsgezinden

opgeroepen, werden de doopsgezinden -al naar

gelang van hun gegoedheid- verplicht geldelijke

bedragen te offeren ten bate van de

oorlogsvoering. In de aanvang was het hun niet

altijd mogelijk een godgeleerde als voorganger

te krijgen en traden gewone leden der

mennonieten-gemeenschap, zoals boeren en

handwerkslieden, als zodanig op. De volgende

leraren hebben in deze dorpen gestaan. Op 1

januari 1742 werd Jan Cornz. Dekker beroepen

hij is in 1777 overleden en in dat zelfde jaar

opgevolgd door Ds. Sijtze Hoekstra, predikant te

Westzaan, aan Den Helder bevestigd en deed

zijn intrede des namiddags te Huisduinen, In dat

jaar bestond te Helder echter nog geene kerk

der doopsgezinden, maar men behielp zich met

eene groote kamer, in een gewoon huis. In het

jaar 1788 is volgens geschiedschrijver Dirk

Dekker de Doopsgezinde kerk te Helder

gebouwd.

25

Zij stond in de nabijheid van de oude kerk op

den Conijnsbergh en had uitwendig het aanzien

van een schuur. Van binnen kon zij evenmin op

sierlijkheid roemen. Zij zag er zeer eenvoudig

uit, wat trouwens, vooral in de vorige eeuwen,

met al de bedehuizen van deze gezindte het

geval was. Toch voldeed zij langer dan een halve

eeuw aan de behoefte

der niet zeer talrijke gemeente. Van 1811 tot

1813 deelde zij in het lot van de Hervormde

kerken te Helder en Huisduinen. Zij werd

namelijk door de Franschen in bezit genomen en

eerst in het volgende jaar,1814, werd zij weder

tot het houden der godsdienstoefening in orde

gebracht. Na Ds. Hoekstra, die na een

dertienjarig verblijf te Helder naar Texel

beroepen werd en in 1790 naar dat eiland

vertrok, hebben verscheiden leerraars in die

gemeente elkander na kort tijdsverloop

opgevolgd. In 1791 en wel op 27 Maart, deed

Ds. Pieter van der Bij zijne intrede en nam op 21

Oct. Van het volgend jaar reeds afscheid,

vertrekkende naar Makkum, prov. Friesland. In

1793, nadat de predikantsplaats bijna een jaar

vacant was geweest, deed Ds. Jan de Bleijker,

van Emden, (zie foto)

naar hier beroepen, zijne intrede op15 Sept. van

dat jaar. Hij bleef hier tot 28 April 1799,

vertrekkende toen naar Goeree. In Juni van

datzelfde jaar werd H. Veenstra, proponent, tot

leeraar aan Den Helder beroepen. Hij vervulde

zijn dienstwerk tot April 1803, toen hij naar

Middelie vertrok. Den 7 Juni van datzelfde jaar

kwam Ds. A.Rehn te Helder, doch bleef er

slechts leeraar tot Sept. van het volgende jaar,

toen Jacob Groot zijne plaats verving en er tot

1809 bleef, vertrekkende toen naar Oost-en

West-Graftdijk. Vervolgens is de gemeente zes

jaar herderloos geweest. In 1815 slaagde men er

in om weder een predikant te beroepen. Jacob

Hoekstra Sytsz. Komende van Texel deed op 28

Mei van dat jaar te Helder zijne intrede en bleef

daar tot 1843, toen hij zijn emiraat kreeg en te

Kampen ging wonen. Hij werd opgevolgd door

Ds. P. Douwes Dekker een broer van de bekende

schrijver Eduard Douwes Dekker (Multatuli)

Terwijl Douwe Dekker hier leraar was, is de

nieuwe kerk der Doopsgezinten, als mede de

pastorie, vooral door zijne ijverige bemoeiingen,

gebouwd. Ds. Dekker in 1861 overleden zijnde

werd alhier tot leeraar beroepen de heer Johs,

Dyserinck. Het aantal zielen behoorende tot de

gemeente bedraagt op dat moment 415 zielen.

Opvallend is het, dat de doopsgezinden hier in

het algemeen tot de gegoeden behoorden. Vele

leden oefenden het beroep van commandeur

van de walvisvaart en van koopvaardij- kapitein

uit.

1843- 2017

De bouw van de kerk werd gegund voor f 8463

aan de Gebr. A.Korff, aannemers- timmerlieden.

Ook de preekstoel werd door hen als

meesterstuk gebouwd. Engel Douwes-Dekker,

(geb. 5 mei 1842) oudste zoon van Pieter legde

in april 1853 de eerste steen. De plechtige

eerste kerkdienst vond plaats op 7 november

1853. de openingstekst van Ds. Pieter Douwes-

Dekker was uit 1 Cor 8; .......wij weten dat wij

allen tesamen kennis hebben. De kennis maakt

opgeblazen, maar de liefde sticht.In de

26

vereniging "Liefde sticht" opgericht in 1906 leeft

dit woord nog voort. Het verhaal gaat dat de

twee "blinde“ ramen vroeger echte geweest

zijn. Om belastingtechnische redenen werden ze

dichtgemetseld. ( voor 1861) In 1855 werd de

pastorie naast het kerkgebouw gebouwd. In

1861 overleed Ds. Pieter Douwes-Dekker. Hij

werd opgevolgd door Ds. Joh. Dyserinck die hier

zijn eerste gemeente had.

Ds. Dyserinck liet in 1863 het fraaie Flaes en

Brünjes orgel bouwen. Ds Joh.Dyserinck kreeg

landelijke bekendheid als biograaf van zijn

hervormde collega François Haverschmidt, beter

bekend als de fameuze dichter Piet

Paaltjens.”zaterdagmiddag deden wij,

Haverschmidt, Bron en ik gewoonlijk eene

wandeling naar het dorp Huisduinen met zijn

vuurtoren en zijn prachtige strand onze arbeid

gaf niet zelden de stof onzer samenspreking ”

Ds..Godfried Eliza Bron was destijds hervormd

predikant te Den Helder. Hij ligt evenals

Ds.Pieter Douwes Dekker begraven op de

Huisduiner begraafplaats. Op het grondgebied

van de kerk werd de Nutsspaarbank gebouwd in

opdracht van de vereniging 't Nut van het

algemeen, een vereniging met Doopsgezinde

"roots" Eens was achter het kerkgebouw een

fruitboomgaard. een oude perenboom in de

tuin van het kostershuis naast de kerk (ong. 120

jaar oud) herinnerd daar nog aan. Rond 1920

kwam er een smeedijzeren hek voor het

kerkgebouw. Tijdens de oorlogsjaren 1940-1945

stond het kerkelijk leven stil. er werd alleen

school gehouden in de consistoriekamer van de

kerk.

In 1946 kreeg de gemeente haar eerste

vrouwelijke predikant. Da Tiny Rothfusz.

Zij bouwde de gemeente weer op en maakte

haar bloeiend. De glas -in lood ramen dateren

van 1957; Op 26 december 1956 overleed Zr.

Govers’-van Braam en liet de doopsgezinde

gemeente een belangrijke som geld na. Zij had

één voorwaarde. Er moest iets in, of aan het

kerkgebouw komen waardoor haar naam tot in

lengte van jaren bewaard zou blijven. Dat

werden de glas-in lood ramen. Haar naam staat

geschreven en is zichtbaar als licht vanuit de

kerk naar buiten straalt. In het bovenste raam

staan de tekens van de Alpha en de Omega (God

heeft het eerste en het laatste woord) en

beneden de Zon en Lam doopsgezinde

symbolen. In 1958 werd het smeedijzeren hek

dat zich toen in vervallen staat bevond gesloopt.

27

Het aantal doopsgezinden ging zienderogen

achteruit. In de 70er jaren van de vorige eeuw

kwamen de Remonstranten en de vereniging

van Vrijzinnige Hervormden (tegenwoordig

vereniging van Vrijzinnige Protestanten) erbij.

De kerk bestond uit drie masten en werd zo de

Driemasterkerk. Op 26 april 2015 vond de

laatste kerkdienst plaats en is de kerkelijke

gemeente als ” huiskamergemeente” verder

gegaan.

Op 26 augustus 2016 is de ”Stichting Behoud

Helderse Doopsgezinde Vermaning ” opgericht

met als voorzitter de oud burgemeester van Den

Helder Willem Hoekzema. De Stichting heeft als

doel: De Doopsgezinde Vermaning (lees

kerkgebouw) met inbegrip van het daarin

aanwezige Flaes en Brunjes kerkorgel aan de

Kerkgrachr 48 te Den helder met haar

bijgebouwen zodanig in stand te houden dat

deze zo goed mogelijk kunnen functioneren als

centrum van kunst en cultuur, daarbij rekening

houdend met de authenciteit en de

monumentale status van het gebouw. En er

voor zorg te dragen dat het voor de

Doopsgezinde gemeente mogelijk blijft om

kerkdiensten, trouwdiensten, rouwdiensten en

andere kerkelijke vieringen op waardige wijze te

houden; en het verrichten van al wat hiermee

in de meest ruime zin van het woord verband

houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn enz.enz.

Uitzicht vanuit de Driemasterkerk op de

buurman de Petrus en Pauluskerk

Freek Bellinga

Bronnen: Naast de ingelijste publicaties uit de

Driemasterkerk die waarschijnlijk zijn overgenomen

uit het boek: Ontwikkelingsgeschiedenis en

beschrijving Den Gemeente Den Helder door

geschiedschrijver Dirk Dekker uit 1875 en het boek

”Helders Erfgoed ” van Jan T. Bremer.