Hel alledaags persoonlijkheidsvocabulaire - KNAW › DL › publications › PU00009956.pdf ·...
Transcript of Hel alledaags persoonlijkheidsvocabulaire - KNAW › DL › publications › PU00009956.pdf ·...
Hel alledaags persoonlijkheidsvocabulaire
KONINKLIJKE NEDERLANDSE AKADEMIE VAN WETENSCHAPPEN
Mededelingen van de Afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks, Deel 51 no. 5
Deze Mededeling werd in verkorte vorm uitgesproken in de vergadering van de Afdeling Letterkunde, gehouden op 8 februari 1988
W.K.B. HOFSTEE
Het alledaags persoonlijkheidsvocabulaire
KONINKLIJKE NEDERLANDSE AKADEMIE VAN WETENSCHAPPEN
NOORD-HOLLANDSCHE UITGEVERS MAATSCHAPPIJ,
AMSTERDAM/OXFORD/NEW VORK, 1988
ISBN 0-444-85692-7
Copyright van deze uitgave © 1988 Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Amsterdam
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende, behoudens de uitzonderingen bij de wet gesteld.
Druk: Casparie Heerhugowaard BV
Het alledaags persoonlijkheidsvocabulaire 5
Onder 'persoonlijkheidstaal' zal hier worden verstaan het vocabulaire waarin uitspraken over iemands persoonlijkheid plegen te worden gedaan - over de spreker zelf, de aangesprokene, of een al dan niet aanwezige derde. In de betreffende onderzoekslijn kan men drie stappen onderscheiden: inventarisatie van persoonlijkheidsbeschrijvende termen, structurering van die inventaris, en validatie van het resultaat.
De eerste, inventariserende stap is volgens een recent historisch overzicht (Angleitner e.a., 1987) ruim honderd jaar geleden voor het eerste gezet: Galton bestudeerde in 1884 persoonlijkheidsbeschrijvende termen uit het woordenboek. Tabel I geeft een overzicht van de verdere geschiedenis van deze inventarisaties. Opmerkenswaard is in de eerste plaats dat recenter onderzoek zich heeft geconcentreerd op adjectieven, met weglating van substantieven en uitdrukkingen; in de tweede plaats dat het onderwerp in Europa is geboren, vervolgens door de Amerikanen is opgevoed, en recentelijk is geremigreerd - zoals dat in de psychologie vaker is gebeurd.
Tabel I. Inventarisaties van persoonlijkheidsbeschrijvende termen (cf. Angleitner e.a., 1987)
1884 Galton (Eng.): 1000 termen 1933 Baumgarten (Dui.): 1629 termen 1936 Allport & Odbert (V.S.): 4504 termen 1967 Norman (V.S.): 2797 termen 1978 Goldberg (V.S.) : 1710 adjectieven 1978 Brokken (Ned.): 1203 adjectieven 1987 Angleitner e.a . (Dui.): 5101 adjectieven
Een belangrijke drijfveer voor deze inventarisaties is geweest de gedachte dat de dagelijkse taal het sediment vormt van wat er aan verschillen tussen personen het opmerken waard is (Cattell, 1943) . Die gedachte - een verbijzondering van de metafysische propositie dat woorden corresponderen met realiteiten - is niet onweersproken gebleven. Vooral in de jaren '70 was de omgekeerde stelling populairder, nl. dat uitspraken over personen meer zeggen over de spreker dan over de besprokene (zie bijv. Jones e.a., 1972; Shweder, 1975) . Momenteel lijkt het vuur van deze metafysische discussie te zijn gedoofd, en staat de empirische vraag centraal of het alledaags vocabulaire een goed instrument kan opleveren om voorspellingen over personen te doen. Die instrumentele vraag is ook het onderwerp van deze uiteenzetting.
De tweede stap in het onderzoek naar de persoonlijkheidstaal is de speurtocht naar de onderliggende structuur. De inventarisaties plegen enkele duizenden termen op te leveren, hetgeen uitnodigt tot zoeken naar een spaarzamer en hanteerbaarder oplossing. Goldberg (1981) motiveert deze stap als volg: 'In our most grandiose moments, my colleagues and I see our scientific task as one of discovering the basic elements that underlie the personality compounds found in the various naturallanguages' (p. 44) . De toespeling op
117
6 W.K.B. Hofstee
het periodiek systeem van chemische elementen is duidelijk. Ook duidelijk zal zijn hoe hachelijk die toespeling is. Want een taal is het collectief product van miljoenen eigenzinnige actoren, en dat maakt de taak van de psycholoog lastiger dan die van de chemicus.
Het voorlopig resultaat van analyses is een aantal persoonlijkheidsdimensies. Tabel 2 geeft de uitkomsten van onderzoek in het Nederlands taalgebied (Hofstee e.a., 1981), die vrij goed aansluiten bij de resultaten van Amerikaanse onderzoekers (Normar, 1963; Tupes & Christal, 1961). De vraag echter of zulke dimensionele representaties überhaupt adekwaat zijn, is nog steeds in discussie.
Tabel 2. De Standaard-Persoonlijkheids-Eigenschappen-Lijst (SPEL)
Introversie
Plezierigheid
Zorgvuldigheid
Stabiliteit
Beschaving
Agressiviteit
Progressi vi tei t
eenzelvig, ontoegankelijk, gereserveerd, teruggetrokken, terughoudend, beschouwelijk, filosofisch gezellig, plezierig, prettig, opgewekt, vrolijk, zonnig, enthousiast, geestdriftig plichtsgetrouw, punctueel, stipt, ijverig, vlijtig, spaarzaam, zuinig zeker, zelfbewust, huilerig (-), schrikkerig (-), onafhankelijk, zelfStandig banaal, platvloers, onbeschaafd, onfatsoenlijk, ordinair, onbeleefd, ongemanierd baasachtig, bazig, aanvallend, strijdzuchtig, heetgebakerd, opvliegend progressief, vooruitstrevend, behoudend (-), conservatief (-), radicaal, revolutionair
De derde stap binnen een instrumenteel perspectief op de persoonlijkheidstaal is de validatie van het ontwikkelde instrumentarium. Een handzaam scenario daarvoor is de volgende onderzoeksopzet: proefpersonen die elkaar paarsgewijs goed kennen beoordelen zichzelf en elkaar op twee of meer concurrerende instrumenten (vocabulaires), bijvoorbeeld adjectievenschalen versus persoonlijkheidsvragenlijsten (Brokken, 1978; Smid e.a., 1988) adjectieven versus werkwoorden (De Raad e.a., 1988), verschillende instructies bij hetzelfde instrument (Hendriks & Hofstee, 1987; Hofstee e.a., 1987). Het instrument dat de hoogste overeenstemming oplevert tussen zelf- en partneroordeel, wordt tot winnaar uitgeroepen. Een probleem met deze onderzoeksopzet is dat de structuur van de resulterende gegevens, afgebeeld in Figuur I, ingewikkeld is. Een ander probleem is dat hij alleen kan worden gebruikt voor beoordelingen, en niet voor vergelijking tussen beoordelingen en objectieve scores.
Tegen de achtergrond van deze korte schets van het onderwerp zullen de volgende problemen aan de orde worden gesteld, met als gemeenschappelijk
118
Het alledaags persoonlijkheidsvocabulaire 7
proefpersonen
Figuur I. Gegevensstructuur bij paarsgewijze wederzijdse beoordelingen (s = zelfbeoordeling, p = beoordeling door partner).
thema de vraag of de dagelijkse persoonlijkheidstaal een geschikt uitgangspunt kan opleveren voor de constructie van een wetenschappelijk instrumentarium:
(1) de vraag naar de nadere afgrenzing van het persoonlijkheidsbeschrij-vend vocabulaire;
(2) het probleem van het provinciaal karakter ervan; (3) de waardegeladenheid van persoonsuitspraken in de dagelijkse taal; (4) de ongedisciplineerdheid ervan in taxonomisch opzicht; (5) het paradoxaal karakter van dispositionele persoonsuitspraken.
De beschouwing zal nogal wat bezwarende feiten opleveren. De bedoeling is echter niet, het uitgangspunt van tafel te vegen; de vraag is nl. of de persoonlijkheidspsychologie zich dat kan veroorloven. Aan het slot zal op die vraag nader worden ingegaan.
DE NADERE DEFINIËRING
Een eerste obstakel bij de nadere definiëring van het domein van de persoonlijkheidstaal is gebrek aan overeenstemming bij de extensionele definitie van
119
8 W.K.B. Hofstee
de verzameling van - bijvoorbeeld - persoonlijkheidsadjectieven. Als twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar zulke adjectieven uit het woordenboek selecteren, dan overlappen hun selecties maar voor ongeveer de helft. Weliswaar zijn ze het eens over het veel grotere aantal termen dat ze beiden verwerpen, zodat hun overeenstemmingscoefficient duidelijk positief is, maar indrukwekkend is die overeenstemming allerminst. Probeert men alsnog via discussie consensus te bereiken, dan blijkt dat die consensus niet spoort met de consensus van een tweetal andere experts. Ik herinner me een verhitte discussie met de constructeur van de Amerikaanse adjectievenlijst over 'gehoorzaam' dat volgens hem geen persoonlijkheidsadjectiefwas. Ook bijvoorbeeld 'abnormaal', 'vreemd', 'chaotisch' en 'vulgair' ontbreken in zijn lijst. Een systematische vergelijking is lastig te voltrekken; de verzameling van cognaten van een latijnse stam biedt wellicht een geschikt aanknopingspunt.
Op een ander niveau is de vraag aan de orde of adjectieven wel de bevoorrechte plaats moeten hebben die ze hebben gekregen. De Raad (1985) vroeg proefpersonen zich een episode uit de afgelopen 24 uur te binnen te brengen waarin iemand iets over iemand had gezegd. Slechts in 10% van die uitspraken kwamen adjectieven voor, en slechts in 2% van de gevallen bestond de uitspraak uit een ongeclausuleerd adjectief. In de telling door Uit den Boogaert e.a. (1975) van woordfrequenties in geschreven en gesproken Nederlands komen deze adjectieven in grote meerderheid niet eens voor: slechts 27% van onze lijst van 1200 termen is erin terug te vinden. De kans dat een doorsnee persoonlijkheidsadjectief wordt gebezigd is kleiner dan één op de miljoen woorden (voor bridgers: dit is de kans op een hand met 31 ofmeer punten).
In de toegepaste persoonlijkheidspsychologie wordt vanouds gewerkt met vragenlijsten, bestaande uit zinnen zoals 'Ik kan me opwinden over kleinigheden', 'ik vind het moeilijk contact te leggen met onbekenden', e.d. Zinnen hebben het voordeel dat ze specifieker plegen te zijn. Daarnaast hebben we tot onze verrassing gevonden dat ze representatiever zijn voor de dagelijkse 'persoonspraat', waarin adjectieven nauwelijks voorkomen. Een bezwaar tegen zinnen als uitgangspunt is dat de verzameling ervan niet gesloten is. Angleiter e.a. (1986) hebben voorts laten zien dat persoonlijkheidsvragenlijsten bestaan uit een hutspot van vragen omtrent reacties, eigenschapstoekenningen, wensen, interesses, biografische feiten, attituden, beschrijvingen van reacties van anderen, en meer en minder bizarre opinies; ook dat maakt ze minder aantrekkelijk als uitgangspunt voor meer definitieve instrumentconstructie.
De verzameling van persoonlijkheidsbeschrijvende zelfstandige naamwoorden loopt in het Nederlands van Aal tot Zwijn, en bestaat voornamelijk uit scheldwoorden en loftuitingen, de laatste in lagere frequentie. Ook dit bestand dus is in het huidig kader van ondergeschikt belang.
Wel een interessante aanvulling op het vocabulaire vormen persoonlijkheidswerkwoorden (cf. De Raad e.a., 1988). We hebben die gedefinieerd aan de hand van de volgende kaderzin: 'Als, gegeven de omstandigheden, ie-
120
Het alledaags persoonlijkheidsvocabulaire 9
mand meer (werkwoord) dan anderen, zegt dat dan iets over zijn of haar persoonlijkheid?' Deze werkwoorden staan dus voor karakteristiek gedrag. Tabel 3 bevat een compilatie van zulke karakteristieke gedragingen.
Tabel 3. Persoonlijkheidsbeschrijvende werkwoorden
Bedrog
Steun
Verzet
Agressie
Twijfel
Volharding
Remming
bedonderen, beduvelen, samenzweren, samenspannen, bedriegen, iem.'s vertrouwen schenden ondersteunen, ruggesteunen, z. ontfermen, z. bekommeren om, iets met iem. delen, meeleven weerspreken, tegenspreken, tegenwerpen, aanvechten, bestrijden, z. verweren, z. verzetten afsnauwen, toesnauwen, uitbarsten, razen, uitvaren, opvliegen, schelden, uitkafferen, uitvloeken dubben, weifelen, twijfelen, piekeren, tobben, aarzelen, terugdeinzen, opzien tegen doorzetten, volharden, doorbijten, doorvechten, streven, nastreven, ambiëren verkroppen, opkroppen, iets onderdrukken, z. afzonderen, z. afsluiten, zwijgen, stilzwijgen, z. inhouden
Het aantal dergelijke werkwoorden blijkt in dezelfde grootte-orde te liggen als het aantal persoonlijkheidsadjectieven. De grens tussen wel en niet persoonlijkheidsbeschrijvend is bij werkwoorden nog iets vloeiender.
Een eerste vraag met betrekking tot deze werkwoorden is hoe ze zich verhouden tot hun meer gevestigde tegenhangers, de adjectieven. Tabel 4 geeft de eerste onderzoeksresultaten (Hendriks & Hofstee, 1987), berekend over zelfbeoordelingen op beide instrumenten. Als de werkwoordschalen niet zouden samenhangen met de adjectiefschalen, zou twijfel rijzen over de vraag of ze wel thuishoren in het domein van de persoonlijkheidstaal. Die samenhang is echter terdege aanwezig. Wanneer anderzijds de samenhang te sterk zou zijn, zouden de werkwoorden niets toevoegen. De werkwoordenschaal
Tabel 4. Correlaties tussen adjectieven- en werkwoordenschalen (gecorrigeerd voor onbetrouwbaarheid)
Intro Plez. Zorgv. Stab. Besch. Agr. Progr.
Bedrog .1 -.3 -.4 -.2 -.4 .3 .2 Steun -.2 .7 .2 .3 .2 .3 .4 Verzet -.1 .4 -.3 .5 -.3 .9 .6 Agressie -.3 .2 -.0 -.1 -.2 .9 .3 Twijfel .5 -.1 .2 -.7 .2 -.1 -.1 Volharding -.2 .3 .6 .3 .2 .3 .2 Remming 1.0 -.4 .1 -.4 -.1 -.4 -.3
121
\0 W.K.B. HofStee
Bedrog en de adjectief schaal Beschaving echter blijken specifiek, zodat er wel degelijk van wederzijdse aanvulling sprake is.
Ter afsluiting van de vraag naar de definitie van het domein van de persoonlijkheidstaal kan worden opgemerkt dat de hier gehanteerde formele onderscheidingen goed aansluiten bij een klassieke strijdvraag op het gebied van de persoonlijkheidspsychologie. Dat is de vraag of persoonlijkheid in generaliserende en dis positionele zin, dan wel in situatiespecifieke en gedragsmatige zin moet worden opgevat. De ontdekking van het domein van persoonlijkheidswerkwoorden stelt ons in staat die strijdvraag te ontrafelen in twee begripstegenstellingen die los staan van elkaar. Tabel 5 brengt ze in beeld. De persoonlijkheidstaal, en daarmee de opvatting van de persoonlijkheid, kan worden onderverdeeld in generaliserende, onconditionele termen versus conditionele, situatiespecifieke zinnen enerzijds, en anderzijds in dispositionele, naamwoordelijke versus gedragsmatige, werkwoordelijke benaderingen. Persoonlijkheidswerkwoorden vertegenwoordigen een weliswaar generaliserende, maar niettemin gedragsmatige benadering die totnutoe onderbelicht is gebleven.
Tabel 5. Een ruwe taxonomie van de persoonlijkheidstaal
voorwaardelijk (zinnen)
onvoorwaardelijk (termen)
gedragsmatig (werkwoorden)
'Op feesten zonder ik me soms af
'z. Mzonderen' 'z. Afsluiten'
VERTAALBAARHElD VAN TERMEN
dispositioneel (bijv. en zelfst. naamw.)
'Op feesten ben ik gereserveerd'
'Gereserveerd' 'Terughoudend'
Een volgend probleem in het kader van de vraag of de dagelijkse taal een geschikt uitgangspunt biedt voor de constructie van een wetenschappelijk vocabulaire is de mate van vertaalbaarheid van termen. De bevinding dat de elementaire begrippen van een tak van wetenschap provinciaal zouden zijn, valt moeilijk te accepteren.
Voor eigenschapsadjectieven geldt dat ze in grote meerderheid niet goed vertaalbaar zijn . Hofstee (1976) probeerde via vertalingen en terugvertaling de lijst van 1200 Nederlandse adjectieven af te beelden op de Amerikaanse (Gold berg, 1981) lijst van 1700 adjectieven. Dat lukte maar in 300 gevallen. De voornaamste reden voor gebrekkige vertaalbaarheid was discrepantie in gunstigheidswaarde. De beste illustratie van dit probleem vormen cognaten van een latijnse stam. 'Agressief is een licht positieve qualificatie in Amerikaans Engels, maar duidelijk ongunstig in het Nederlands. Bij 'Kritisch' is het omgekeerde het geval, evenals bij 'Pacifistisch'.
122
Het alledaags persoonlijkheidsvocabulaire 11
Een praktische aanbeveling is: nimmer in een andere taal te roddelen (voor de meeste Engelssprekenden is de variant van de aanbeveling dat ze niet moeten proberen met buitenlanders in het Engels te roddelen).
Men zou kunnen vragen of de woorden dan wel de culturen verschillen, en dat is niet eens een pseudo-dilemma. Men zou voor een woord als 'Agressief gedragsspecificaties (cf. Buss & Craick, 1980, 1983) kunnen laten schrijven in beide culturen, en de gezamenlijke lijst op gunstigheid kunnen laten beoordelen, eveneens in beide culturen. Zulk onderzoek is niet uitgevoerd, maar voorspeld kan worden dat de lijsten van specifikaties systematisch zullen verschillen. 'Agressief verwijst naar geweld, 'Aggressive' naar fighting spirit: de beste vertaling van 'Aggressive' blijkt in feite 'Strijdlustig' te zijn. Verwacht kan dus worden dat de discrepanties in gunstigheid minstens gedeeltelijk met inhoudelijke discrepanties samenhangen.
Niet alleen op het concrete, maar ook op het abstractere vlak kan naar een gemeenschappelijke basis worden bezocht, nl. door te sommeren over eigenschapstermen. Het werken met somscores als de afzonderlijke items onvoldoende houvast geven is een beproefde psychometrische handgreep. Al met al is het vertaalprobleem wellicht niet onoplosbaar, maar triviaal is het niet.
WAARDEGELADENHEID
De gebrekkige vertaalbaarheid van termen kan worden gezien als een verbijzondering van een volgend, algemeen probleem, nl. de overheersende waardegeladenheid van de persoonlijkheids taal. Over dit aspect is zeer veel geschreven; hier wordt volstaan met de vermelding van de voornaamste bevindingen.
Als men een strict waardeneutraal wetenschappelijk vocabulaire zou willen construeren, dan moet men niet bij de dagelijkse taal beginnen. Figuur 2 geeft de frekwentieverdeling van de gunstigheidswaarden van de 1200 Nederlandse eigenschapsadjectieven. Neutrale termen vormen een kleine minderheid; de verdeling is een schoolvoorbeeld, misschien zelfs het enige voorbeeld in de psychologie, van een tweetoppige verdeling.
Even klassiek is de bevinding dat de gunstigheidswaarde van een term de beste voorspeller is van de kans dat iemand die termen op zichzelf van toepassing acht (Edwards, 1957) . Om het zelfvertrouwen van aankomende psychologiestudenten op te vijzelen kan men ze vragen elkaars antwoorden op een persoonlijkheidsvragenlijst te voorspellen. Succes is verzekerd, aangezien ze impliciet rekening houden met de gunstigheid van de items. Vervolgens kan de docent het zojuist opgebouwd zelfvertrouwen ondermijnen door te laten zien dat een nog betere voorspelling, geheel zonder aanzien des persoons, kan worden verkregen door expliciet uit te gaan van gunstigheidswaarden van de items.
Zulke bevindingen zijn verontrustend vanuit een wetenschappelijk gezichtspunt. Als het periodieke systeem van elementen niet veel meer zou
123
12
r--
f---
-r-
.-----
i 1.5
r-_
r-
2.5 wenselijkheid
r--
r--
r--
W.K.B. Hofstee
r-
-
r----,
3.5
Figuur 2. Verdeling van wenselijkheids-waarden van 1200 pesoonlijkheidsadjectieven
doen dan de gunstigheid van die elementen in kaart brengen, dan zou de chemie aanzienlijk minder vooruitgang hebben geboekt. De vraag is echter of er een alternatief is. Een nieuw geconstrueerde taal zou wellicht al snel aan hetzelfde euvel gaan leiden: de waardegeladenheid van termen als 'Introvert', 'Intelligent', 'Neurotisch' illustreert dat. Misschien is de persoonlijkheidspsychologie onverbrekelijk verworteld in de moraliteit.
GEBREK AAN DISCIPLINE
Eerder in deze beschouwing werd al verwezen naar de welhaast innerlijke weerstand van de persoonlijkheidstaal tegen pogingen daarin orde aan te brengen. De voornaamste contemporaine vraag in taxonomisch opzicht, nl. of het domein als hiërarchisch gestructureerd kan worden opgevat, kan dan ook op voorhand als niet definitief beslis baar worden aangemerkt. Dat sluit niet uit dat er meer over te zeggen valt.
Van belang is hoe sterk de rol is van tegenstellingen, d.w.z. antonymen en negaties. Als eigenschapstermen van nature in paren van tegengestelden voorkomen, dan is een hiërarchisch model onvoldoende om de betekenisrelaties ertussen te representeren (het dierenrijk, favoriet voorbeeld van een hiërarchische structuur, voldoet daar alleen aan bij de gratie van het ontbreken van on-dieren).
De feiten zijn op dit punt niet eenduidig. Tabel 6 bevat een steekproef van ongebruikelijke ontkenningen, en de uitputtende verzameling van onbegrijpelijke ongedaan gemaakte ontkenningen. Zeker deze laatste vormen echter de uitzonderingen die de regel bevestigen van het paarsgewijs voorkomen.
124
Het alledaags persoonlijkheidsvocabulaire
Tabel6a. Enkele ontkennende neologismen
Onbang Onblij Ondruk Ongoed Onkalm Onlaf Onlui Onopen Onslim Onstil Onvlot Onwild
Tabel 6b. Lijst van bevestigende neologismen
Beholpen Berispelijk Deugend Gelikt Nozel Verschillig Verzettelijk
Behouwen Beschoft Gedurig Kreukbaar Verbiddelijk Verschrokken
Ondom Ongul Onlief Onsaai Onvals Onzot
BenuIlig Besuisd Gedwongen Mogelijk Versaagd Vervaard
13
De eigenschapstaal is dus vergelijkbaar met een of ander numeriek stelsel waarin sommige getallen negatieve complementen hebben, maar andere weer niet: een weinig bevredigende stand van zaken.
Een empirisch argument voor de stelling dat de eigenschapstaal in aanleg antithetisch is, kan worden gevonden in de gunstigheidswaarden van tegengestelde termen. 'Onaardig' bijvoorbeeld zou twee betekenissen kunnen hebben, nl. de afwezigheid van aardigheid dan wel het tegengestelde van aardig. In het eerste geval zou worden verwacht dat zulke ontkenningen een neutrale gunstigheidwaarde hebben. Figuur 3 echter illustreert overtuigend dat de gunstigheidswaarden complementair zijn. 'Onaardig' dient dus te worden opgevat als een litotes (Oxford: 'expressing of an affirmative by the negative of its contrary'). De litotes is een vorm van fijnzinnig taalgebruik, wat zou kunnen verklaren waarom ontkennende eigenschapstermen niet zo vaak voorkomen als bevestigende. Deze verklaring wordt versterkt door de observatie dat ontkenningen van ongunstige termen verre in de minderheid zijn (Zie Figuur 3) : in zekere zin zijn dat dubbele ontkenningen, die nog moeilijker zijn te voltrekken.
Tegenstellingsrelaties zijn het best te verdisconteren in een dimensionele representatie van het domein. Echter, ook hiërarchische relaties komen voor (Hampson e.a., 1986): 'Muzikaal', is bijvoorbeeld een specifikatie van 'Talentvol'. Op z'n minst is duidelijk dat eigenschapstermen zich op verschillende niveau's van algemeenheid bewegen. Verder is gedeeltelijke overlap tussen betekenissen, zoals tussen 'Eerlijk' en 'Betrouwbaar' een frekwent verschijnsel. Een ordelijke taxonomie van eigenschapstermen die al met deze verschillende principes rekening houdt, is niet voorhanden. Factoranalytische representaties, die op dit terrein vaak worden toegepast, doen de gegevens wellicht inderdaad nog het minste onrecht aan.
125
14 W.K .B. Hofstee
~ .. ----------------------------------...................... .. "§ c..
'-.!:i
~ ~ ~--------------------------~----------------~ wenselijkheid van het adjectief positief negatief
Figuur 3. Bivariate verdeling van wenselijkheids-waarden van combinaties van adjectief en -ontkenning
PARAXODALITEJT
Een laatste hier te signaleren en hoogst merkwaardig probleem ligt in het vlak van de pragmatiek; het komt erop neer dat bepaalde uitspraken over personen niet met hun beide benen op de grond blijven. Dit paradoxaal karakter valt het best te illustreren aan het geval waarin men, als proefpersoon in een psychologisch experiment, zichzelf zou trachten te beschrijven aan de hand van de adjectieven in Tabel 7.
Tabel 7. Enkele paradoxale eigenschapsadjectieven
Bescheiden Onbescheiden Kleingeestig Diepzinnig Oneerlijk Geaffecteerd Aardig
126
Achterdochtig Afhankelijk Apathisch Meelevend Bazig Onprincipieel Blasé
Het alledaags persoonlijkheidsvocabulaire 15
Als ik de eigenschap 'Bescheiden' op mezelf van toepassing zou brengen, dan vertegenwoordigt die pretentie een bovengeschikte vorm van onbescheidenheid die de inhoud van mijn zelfbeschrijving ondermijnt. Anderzijds kan ik niet in ernst zeggen dat ik 'Onbescheiden' ben, want het zelfinzicht waarvan de uitspraak getuigt is in strijd met regelrechte en onverdunde onbescheidenheid. Hoe zou ik mezelf kunnen beschrijven als 'kleingeestig' zonder te impliceren dat ik over een ruime geest beschik in vergelijking waarmee de mijne benepen is? Of: kan ik mezelf 'Diepzinnig' noemen zonder de verdenking op me te laden dat ik nogal oppervlakkig moet zijn omdat te kunnen vinden? Ik kan mezelf niet als 'Oneerlijk' beschrijven zonder een klassieke paradox te activeren. Als ik echt van mening was dat ik 'Gekunsteld' zou zijn, dan zou ik daar wel mee ophouden. Zichzelf 'Aardig' noemen is een subtiele vorm van agressie, en wordt meestal zo bedoeld en verstaan. En zo zijn er nog vele voorbeelden te geven.
De meeste eigenschapsadjectieven zijn alleen probleemloos toe te passen op een afwezige derde: niet alleen bij gebruik in de eerste en tweede persoon, maar ook ten aanzien van een aanwezige derde werken ze zichzelf over de kop. Overigens ondervindt lang niet iedereen dit probleem. Maar dat hangt misschien samen met het eindeloos geduld en de tolerantie die proefpersonen ten opzichte van psychologen plegen op te brengen, of met het feit dat existentialisten niet meer worden gelezen.
Tot slot van dit punt dient nog te worden opgemerkt dat een werkwoordelijk, gedragsmatig vocabulaire niet uitloopt op paradoxen. Het is dus wellicht geschikter om de respondent af te leiden van de alledaagse attitude ten aanzien van zelfbeschrijvingen, die daarin plegen te functioneren als excuses, beloften, claims, waarschuwingen, flirtaties, scherts, enzovoorts; en daar de beschrijvende attitude voor in de plaats te roepen waarin de respondent zich opstelt als afstandelijk en neutraal verlengstuk van de onderzoeker.
SLOTOPMERKINGEN
Het panorama van problemen met de alledaagse persoonlijkheidstaal kan als volgt worden samengevat: de afgrenzing van het domein is in verschillende opzichten lastiger dan wel is gedacht; het vocabulaire vertoont provinciale trekken; waardeaspecten spelen een grotere rol dan voor wetenschappelijk gebruik wenselijk zou zijn; er is sprake van welhaast actief verzet tegen pogingen tot taxonomische ordening; en met name persoonlijkheidsadjectieven lossen gemakkelijk in paradoxen op.
Genoeg bezwarende feiten - ware het niet dat het alternatief ontbreekt. Men zou weliswaar een puur kunstmatige wetenschappelijke taal kunnen construeren, maar in de communicatie met cliënten, opdrachtgevers, het breder intellectueel publiek, of zelfs al met vakgenoten onderling, zou zo'n artefact al snel dezelfde euvelen gaan vertonen. Men kan ouden van dagen vervangen door achtereenvolgens bejaarden, 65-plussers of zelfs senioren, maar dat helpt eventueel alleen bij de gratie van het keren van het demografisch getij .
127
16 W.K.B. Hofstee
Is er een oplossing voor dit probleem, of kunnen we beter de handdoek in de ring gooien en op zoek gaan naar minder frusterende onderwerpen van onderzoek? Ik ben geneigd een oplossing te zoeken in een soort onderhandelingsproces tussen gedragswetenschap en samenleving, resulterend in compromissen die voor geen van beide bevredigend maar misschien nog net acceptabel zijn. Dat program komt neer op enig wringen en trekken aan de dagelijkse taal, niet zo krachtig dat men z'n gehoor in dat proces zou verliezen, maar krachtig genoeg om meer systeem aan te brengen.
Voortgezette vergelijking tussen ontwikkelde talen zal een stap zijn om afgrenzingsproblemen en provincialisme het hoofd te bieden. Ter bestrijding van de tendens om eerst te evalueren en dan pas te beschrijven kunnen we proberen of we het zonder invectieven kunnen stellen; de inhoud van 'Gierig' bijvoorbeeld kan misschien worden gedekt door een combinatie van 'Zuinig' , 'Afzijdig', en 'Onbehulpzaam'. Om meer structuur in het domein aan te brengen zou getracht kunnen worden het principe van paarsgewijze tegenstellingen verder door te voeren, via constructie van neologismen als 'Onaanstellerig', 'Onachterdochtig', 'Onbazig' en dergelijke, en door weglating van termen waarbij geen tegengestelde of antonym kan worden gevonden. En voorzover de persoonlijkheidsuitspraak door of in het aangezicht van de persoon zelf wordt gedaan, zou een werkwoordelijke terminologie misschien verkieslijk zijn boven een naamwoordelijke.
Bij wijze van slotopmerking zij herhaald dat in laatste instantie de vraag of een persoonlijkheidstaal werkt, een empirische vraag is. De overwegingen die hierboven naar voren kwamen, zijn merendeels in dat opzicht alleen in voorbereidende zin relevant. Zo kan men weliswaar argumenteren dat een hamer niet geschikt is om een tafel in elkaar te schroeven, maar uiteindelijk telt alleen de vraag hoelang die tafel blijft staan. Uitspraken over persoonlijkheid spelen een gewichtige rol in het maatschappelijk verkeer. De kunst is niet ze voor gek te verklaren, maar de validiteit ervan te verbeteren. Met betrekking tot de vraag of dat kan, bevat dit betoog slechts anticipaties.
LITERATUUR
Allport, G.W . en H.S. Odbert, 1936, Trait names: A psycholexical study. Psychological Monographs, 47, No. 211 , 1936.
Angleitner, A., O.P. John en F.J. Löhr, 1986, It's what you ask and how you ask it: an Itemetric analysis of personality questionnaires. In: Angleitner, A., & Wiggings, J.S. (Eds.) , personality assessment via questionnaires. Berlin: Springer, 1986.
Angleitner, A., O.P. John en F. Ostendorf, 1987, Personality descriptive terms: A historical survey of methods and results in trait taxonomy studies. U npublished manuscript, 1987.
Brokken, F.B., 1978, The language of personality. Unpublished Doctoral Dissertation, University of Groningen, 1978.
128
Het alledaags persoonlijkheidsvocabulaire 17
Buss, D.M. en K.H. Craik, 1980, The act frequency concept of dispositions: Dominance and prototypically dominant acts. Journalof Personality, 48, 379-392, 1980.
Buss, D.M. en K.H. Craik, 1983, The act frequency approach to personality. Psychological Review, 90, 105-126, 1983.
CatteIl, R.B. 1943, The discription of personality: Basic traits resolved into clusters. Journalof Abnormal and Socia1 Psycho10gy, 38,476-506, 1943.
De Raad, B., 1985, Person-talk in everyday 1ife: pragmatics of utterances about personality. Unpublished Doctoral Dissertation, University of Groningen, 1985.
De Raad, B., E. Muler, K. Kloosterman en W.K.B. Hofstee, In press, Personality-descriptive verbs. EuropeanJournal of personality Psychology.
Edwards, A.L., 1957, The social desirability varia bie in personality assessment and research, New Vork: Dryden, 1957.
Goldberg, L.R., 1981a, Deve10ping a taxonomy oftrait-decriptive terms. In: Fiske, D.W. (ed.), Prob1ems with language. New directions for methodology ofsocia1 and behaviora1 sciences. San Fransisco:Jossey-Bass, 1981.
Goldberg, L.R., 1981 b, Language and individua1 differences: The search for universals in personality lexions. In: Wheeler, L. (Ed.), Review of Personality and Social Psychology, Vol. 2. Beverly Hills: Sage, 1981.
Hampson, S.E., O.P. John en L.R. Goldberg, 1986, Category breadth and hierarchical structure in personality: Studies of asymmetries in judgments of trait implications. Journalof Personality and Social Psychology, 512, 37-54, 1986.
Hendriks, J. en W.K .B. Hofstee In preparation, Test of a capabilities conception of personality.
Hofstee, W.K.B., 1976, Dutch traits: The first stages of the Groningen taxonomy study of personality descriptive adjectives. Unpublished Manuscript, U niversity of Groningen, 1976.
Hofstee, W.K.B., F.B. Brokken en H. Land, 1981, Constructie van een standaard-persoonlijkheids-eigenschappenlijst (SPEL) . Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 34, 443-452, 1981.
Hofstee, W.K.B., E. Mulder en B. De Raad, In preparation, A probabilistic response format for personality questionnaires.
Jones, E.E., D.E. Kanouse, H.H. KeIley, R .E. Nisbett, S. Valins, en B. Weiber, 1972, Atrribution: Perceiving the causes of behavior. Morristown, N.J.; General Learning press, 1972.
Norman, W.T., 1963, Toward an adequate taxonomy of personality attributes. Replicated factor structure in peer nomination personality ratings. Journalof Abnorma1 and Socia1 Psychology, 66, 574-583, 1963.
Norman, W.T., 1976, 2800 Personality trait descriptors: Normative operating characteristics for a university population. Department of Psychology, University of Michigan, 1976.
Shweder, R.A., 1975, How relevant is an individual difference theory of personality? Journal of Personality, 43, 455-484, 1975.
129
18 W.K.B. Hofstee
Smid, N.G., M. Douma, J. Van Lenthe en A. Ranchor, In press, Predictive validity of thre personality assessment Instruments. European Journalof Personality Psychology.
Tupes, E .C. en R.E. Christal, 1961, Recurrent personality factors based omn trait ratings. USAF ASD Technical Report, No. 61-97, 1961.
Uit den Boogaart, P.C., 1975, Woordfrequenties in geschreven en gesproken Nederlands. Utrecht: Oosthoek.
130