Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van...

136
Onderwijsmateriaal Welzijnsmonitor Paardenhouderij Handleiding

Transcript of Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van...

Page 1: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

1

OnderwijsmateriaalWelzijnsmonitor Paardenhouderij

Handleiding

Page 2: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

2

Wageningen UR Livestock ResearchEdelhertweg 158219 PH LelystadTel: (0320) 238 238Fax: (0320) 238 050

Hogeschool Van Hall LarensteinAgora 18934 CJ LeeuwardenTel: (058) 284 61 [email protected]

© 2011 Dierenwelzijnsweb, Van Hall Larenstein en Wageningen UR Livestock Research, Nederland

De samenstellers van deze handleiding hebben gestreefd naar juist-heid en volledigheid van de aangeboden informatie, maar noch Die-renwelzijnsweb, noch Van Hall Larenstein en Wageningen UR Lives-tock Research zijn in enig geval aansprakelijk voor directe of indirecte schade die ontstaat door de gebruikmaking van de in deze handleiding aangeboden informatie of van informatie van bronnen waarnaar deze handleiding verwijst.

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden ver-veelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar worden gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs.

Voor zover niet anders is vermeld, is al het beeldmateriaal afkomstig van het materiaal dat verzameld is tijdens de ontwikkeling van de Wel-zijnsmonitor Paardenhouderij (2009-2011).

Page 3: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

3

Voorwoord

Na het verschijnen van de Nota Dierenwelzijn (2007) heeft de sector paardenhouderij paardenwelzijn hoog op de agenda gezet. Maar door het ontbreken van kengetallen en een methode om het welzijn van paarden op bedrijven betrouwbaar vast te stellen, blijven de discussies over het welzijn onvoldoende onderbouwd en kunnen mogelijke welzijnsproblemen niet geprioriteerd worden.

Voor de paardenhouderij was dit hét startpunt voor een traject waar ook de andere diersectoren (runderen, pluim-vee, varkens) eerder mee begonnen zijn: het ontwikkelen van een welzijnsmonitor. Een welzijnsmonitor omvat pro-tocollen waarmee met name de gezondheid en het ge-drag van dieren geregistreerd kunnen worden en op basis waarvan een uitspraak gedaan kan worden over het wel-zijnsniveau van de dieren op een bedrijf.

Bij de andere diersoorten zijn deze projecten voor het grootste deel uitgevoerd onder de vlag van het Europe-se project ‘Welfare Quality®’. Met de kennis en ervaring van deze Europese projecten is voor de paardenhoude-rij in Nederland in 2009 ook gestart met de ontwikkeling van een welzijnsmonitor. Het nog lopende onderzoek bij paarden wordt in Nederland uitgevoerd door onderzoe-kers (WUR Livestock Research), dierenartsen (Faculteit Diergeneeskunde en een dierenartsenpraktijk) en klimaat-deskundigen (Gezondheidsdienst voor Dieren), in nauwe samenwerking met diverse paardenhouders, partijen uit de sector paardenhouderij (LTO, FNHO, KNHS), het minis-terie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Dierenbescherming.

Eén van de onderdelen van het ontwikkelen van een wel-zijnsmonitor heeft betrekking op de ontwikkeling van pro-tocollen waarmee welzijnskenmerken bij paarden – in het

bijzonder gezondheids- en gedragskenmerken – kunnen worden geregistreerd. Lopende het project ontstond de behoefte om de beschrijving van deze ontwikkelde proto-collen, en de manier waarop toekomstige gebruikers van deze protocollen (de auditors) getraind zouden moeten worden, een meer professionele opzet en een professio-neel uiterlijk te geven.

Tegelijkertijd werd monitoring van dierenwelzijn een be-langrijk onderwerp in het curriculum van Van Hall Laren-stein. Daarom is in 2008 door Van Hall Larenstein in sa-menwerking met WUR Livestock Research en het Lectoraat Welzijn van Dieren een aanvraag ingediend in het kader van de Regeling Kennisverspreiding en Innovatie Groen Onderwijs (KIGO). Met deze aanvraag is bewerkstelligd dat studenten van Van Hall Larenstein als afstudeerop-dracht of stage konden werken aan een handleiding voor het op gestandaardiseerde wijze meten van welzijn aan de hand van de welzijnsprotocollen voor paarden, alsmede aan het ontwikkelen van een bijbehorende webapplicatie. Daarbij is gebruikgemaakt van protocollen van het natio-nale onderzoek naar de ontwikkeling van een welzijnsmo-nitor voor de paardenhouderij en het daarbij verzamelde beeldmateriaal.

Het ontwikkelen van een welzijnsmonitor voor de praktijk zal voortdurend onderhevig zijn aan updates. Het is daar-om ook wenselijk dat wanneer nieuwe inzichten leiden tot aanpassingen in de protocollen van de welzijnsmonitor deze ook in de handleiding en in de webapplicatie door-gevoerd worden.

De KIGO-aanvraag met de titel ‘Waarborgen paardenwel-zijn’ is in het najaar van 2008 gehonoreerd. Het project is in januari 2009 van start gegaan. Deze handleiding is

Page 4: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

4

één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden. De handleiding zal derhalve tot inspiratie kunnen dienen bij het ontwik-kelen van een trainingsprogramma voor toekomstige au-ditoren.

Naast deze handleiding heeft het KIGO-project ‘Waarbor-gen paardenwelzijn’ ook een bijhorende webapplicatie opgeleverd, waarmee met foto’s en instructievideo’s ge-traind kan worden. Studenten en begeleidende docenten die hebben deelgenomen aan het project hebben foto- en filmmateriaal verzameld, gecategoriseerd en geschikt ge-maakt voor de webapplicatie.

Zonder de enthousiaste inzet van een groot aantal per-sonen – studerend aan, respectievelijk werkzaam bij Van Hall Larenstein – zou dit onderdeel van het KIGO-project ‘Waarborgen paardenwelzijn’ niet tot dit aansprekende re-sultaat geleid kunnen hebben. Dank gaat uit naar de stu-denten Gerjanne Zijlstra, Joanna Zijlstra, Nancy Huebner, Robin Campagner, Linda Mergner, Marjolijn den Rooijen, Elodie Kievith en Leanne Barendregt, de docenten Ilse Hendriksen, Gerrit de Jong en Marcel van Oijen en de me-dewerkers van het Lectoraat Welzijn van Dieren van Van Hall Larenstein Heidi van den Brandt, Audrey Burkard en Hans Hopster. Vanuit WUR Livestock Research waren Maudia van Wijhe-Kiezebrink en Francesca Neijenhuis be-trokken bij het KIGO-project. Daarnaast is dank verschul-digd aan de paardenhouders die ons in de gelegenheid hebben gesteld om het nodige fotomateriaal voor deze handleiding te verzamelen en Machteld van Dierendonck (Equus Research) voor tekstuele aanvullingen in de hand-leiding. Een woord van speciale dank gaat uit naar Ellen de Graaf-Roelfsema (veterinair paardenspecialist bij Fa-culteit Diergeneeskunde) en Henk Wesselink (praktiserend (inter)nationaal dierenarts) voor de hulp bij het verzame-len en beoordelen van beeldmateriaal in het kader van het

KIGO-project. Een laatste dank gaat uit naar Ontwikkelcen-trum Ede voor de hulp bij het ontwikkelen van deze hand-leiding.

Kathalijne VisserProjectleider WUR Livestock Research van het project ‘De ontwikkeling van een welzijnsmonitor voor de paarden-houderij’

Page 5: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

5

Inhoud

Inleiding ..........................................................................................................................................................................................9

1 Het gedomesticeerde paard (Equus caballus) .................................................................................................... 11

1.1 Evolutie .........................................................................................................................................................................................11

1.2 Sociale banden en leefomgeving .............................................................................................................................................. 12

1.3 Zintuigen .................................................................................................................................................................................... 13

1.4 Locomotie ................................................................................................................................................................................... 14

1.5 Voeding en verteringsstelsel..................................................................................................................................................... 14

1.6 Ademhalingsstelsel ................................................................................................................................................................... 17

2 Intake ................................................................................................................................................................19

2.1 Intakegesprek ..............................................................................................................................................................................19

2.2 Intake bedrijf ...............................................................................................................................................................................19

2.2.1 Bedrijfsinformatie ......................................................................................................................................................... 20

2.2.2 Dagritme en klimaat ..................................................................................................................................................... 20

2.2.3 Gezondheid en gedrag ................................................................................................................................................. 21

2.2.4 Water en hygiëne .......................................................................................................................................................... 23

2.2.5 Ventilatiesystemen ........................................................................................................................................................ 24

2.3 Intake paard ............................................................................................................................................................................... 25

2.3.1 Kenmerken van het paard ............................................................................................................................................ 25

2.3.2 Achtergrond en gebruik ................................................................................................................................................ 26

2.3.3 Afwijkend gedrag .......................................................................................................................................................... 26

2.3.4 Voeding .......................................................................................................................................................................... 27

3 Beoordeling huisvesting ....................................................................................................................................29

3.1 Huisvesting en mogelijkheden sociaal contact ....................................................................................................................... 29

3.1.1 Type huisvesting ........................................................................................................................................................... 29

3.1.2 Sociaal contact .............................................................................................................................................................. 32

3.2 Afmetingen................................................................................................................................................................................. 34

3.3 Bodembedekking ....................................................................................................................................................................... 38

3.3.1 Onderlaag ...................................................................................................................................................................... 39

3.3.2 Toplaag .......................................................................................................................................................................... 39

3.4 Risico’s op verwondingen en letsel .......................................................................................................................................... 43

Page 6: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

6

3.5 Verrijking en verstoring ............................................................................................................................................................. 44

3.5.1 Verrijking ........................................................................................................................................................................ 44

3.5.2 Verstoring ...................................................................................................................................................................... 47

3.6 Voeding en drinkwater .............................................................................................................................................................. 47

3.6.1 Voeding .......................................................................................................................................................................... 48

3.6.2 Drinkwater .................................................................................................................................................................... 51

4 Beoordeling klimaat ..........................................................................................................................................54

4.1 Luchtvochtigheid ........................................................................................................................................................................ 54

4.2 Luchtsnelheid ............................................................................................................................................................................. 56

4.3 Effectieve inlaat en uitlaat ......................................................................................................................................................... 56

4.4 Temperatuur ............................................................................................................................................................................... 58

4.5 Licht............................................................................................................................................................................................. 60

4.6 Schadelijke stoffen ..................................................................................................................................................................... 61

4.6.1 Ammoniak .................................................................................................................................................................... 61

4.6.2 Risico op extra stof in de lucht .................................................................................................................................... 61

5 Beoordeling gezondheid ....................................................................................................................................63

5.1 Het respiratoire systeem ........................................................................................................................................................... 63

5.1.1 Hoesten .......................................................................................................................................................................... 64

5.1.2 Ademhalingsfrequentie ................................................................................................................................................ 64

5.1.3 Ademhalingstype .......................................................................................................................................................... 65

5.1.4 Neusuitvloeiing ............................................................................................................................................................. 66

5.2 Huid en beharing ....................................................................................................................................................................... 67

5.2.1 Witte haren .................................................................................................................................................................... 67

5.2.2 Huidafwijkingen ............................................................................................................................................................ 69

5.2.3 Verse verwondingen ..................................................................................................................................................... 71

5.2.4 Vachtconditie ................................................................................................................................................................. 72

5.2.5 Verharen ........................................................................................................................................................................ 72

5.2.6 Schuren staart en manen ............................................................................................................................................. 73

5.3 Body condition en mestconsistentie .........................................................................................................................................74

5.3.1 Body condition ...............................................................................................................................................................74

5.3.2 Mestconsistentie ............................................................................................................................................................76

Page 7: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

7

5.4 Hoefkwaliteit en beweging ....................................................................................................................................................... 78

5.4.1 Hoefkwaliteit .................................................................................................................................................................. 78

5.4.2 Beweging ....................................................................................................................................................................... 80

5.5 Rug .............................................................................................................................................................................................. 81

5.6 Mond........................................................................................................................................................................................... 82

5.6.1 Tanden ........................................................................................................................................................................... 83

5.6.2 Mondhoeken ................................................................................................................................................................. 84

5.6.3 Lagen ............................................................................................................................................................................. 85

5.7 Ogen ........................................................................................................................................................................................... 86

5.8 Cosmetische ingrepen ............................................................................................................................................................... 87

5.8.1 Tastharen ....................................................................................................................................................................... 87

5.8.2 Haren bij de oren .......................................................................................................................................................... 88

5.9 Thermocomfort .......................................................................................................................................................................... 88

5.10 Algemene indruk gezondheid .................................................................................................................................................. 89

6 Beoordeling gedrag ...........................................................................................................................................91

6.1 Natuurlijk gedrag ....................................................................................................................................................................... 91

6.2 Afwijkend gedrag ...................................................................................................................................................................... 91

6.2.1 Stereotypieën ................................................................................................................................................................ 92

6.2.2 Ander ongewenst gedrag ............................................................................................................................................. 93

6.2.3 Belemmeren van afwijkend gedrag ............................................................................................................................ 93

6.3 Interactie met mensen ............................................................................................................................................................... 94

6.3.1 Human approach test ................................................................................................................................................... 94

6.3.2 Algemene indruk omgang ........................................................................................................................................... 96

6.4 Nieuwe ervaringen .................................................................................................................................................................... 96

6.4.1 Novel Object Test ........................................................................................................................................................... 97

Literatuur ...............................................................................................................................................................98

Bijlagen

Bijlage I Begrippenlijst ...............................................................................................................................................................108

Bijlage II Handleiding klimaatmetingen .....................................................................................................................................109

Bijlage III Parameterlijst ...............................................................................................................................................................115

Page 8: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

8

Page 9: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

9

Inleiding

Om het welzijn van paarden op een gestandaardiseerde wijze te kunnen meten, zijn protocollen voor een welzijns-monitor paardenhouderij ontwikkeld. Deze handleiding vormt een onderdeel van het trainingsmateriaal voor het groene onderwijs en geeft een beeld van hoe een wel-zijnsprotocol voor de paardenhouderij uitgevoerd zou kunnen worden. De handleiding zal derhalve tot inspiratie kunnen dienen bij het ontwikkelen van een trainingspro-gramma voor toekomstige auditoren.

Welzijnsmonitor Paardenhouderij In 2007 is in het rapport “Ongerief bij rundvee, varkens, pluimvee, nertsen en paarden” van Wageningen UR Lives-tock Research (WUR-LR) aangegeven dat er mogelijk knel-punten zijn ten aanzien van paardenwelzijn in Nederland (Leenstra et al., 2007). Precieze percentages of aantallen paarden die ongerief ondervinden ontbreken echter. Ook voor de duur en de ernst van het ongerief worden in het rapport aannames gedaan.

Mede naar aanleiding van dit rapport heeft het toenma-lige ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de paardensector gevraagd te werken aan welzijns-verbeteringen in de paardensector. Het ontwikkelen van een methode om welzijnsproblemen in kaart te brengen (het ontwikkelen van een welzijnsmonitor voor de paar-denhouderij) is één van de projecten die naar aanleiding van deze vraag door de paardensector is gestart.

Bij het ontwikkelen van een welzijnsmonitor voor de paar-denhouderij (in het vervolg verkort tot welzijnsmonitor) worden in eerste instantie protocollen ontwikkeld waar-mee het welzijn van paarden in de professionele paarden-houderij op een valide, betrouwbare en praktisch haalbare manier in kaart gebracht kan worden. Vervolgens zullen

de waargenomen situaties verder gewaardeerd en genor-meerd worden.Uiteindelijk kan een dergelijke monitor in de toekomst gebruikt worden om periodiek het welzijn van paarden te monitoren, in beleid te verankeren, te gebruiken voor certificering en paardenhouders inzicht te bieden hoe het welzijn van hun paarden bevorderd kan worden.

De welzijnsmonitor die ontwikkeld wordt is gebaseerd op de welzijnscriteria die ook worden gebruikt in het Euro-pese project ‘Welfare Quality®‘. De criteria die zijn vast-gesteld door Welfare Quality® zijn: goede voeding (good feeding), goede huisvesting (good housing), goede ge-zondheid (good health) en normaal gedrag (appropriate behaviour).Hierbij wordt, zoals ook in het project ‘Welfare Quality®‘, zo veel mogelijk gebruikgemaakt van diergerelateerde parameters (dierparameters, zie bijlage I), bijvoorbeeld ‘verwondingen’. Daarnaast worden omgevingskenmer-ken (omgevingsparameters), die mogelijk van invloed zijn op het welzijn van paarden, waargenomen, bijvoorbeeld ‘scherp uitsteeksel in de box’.

Voor de uitvoering kan de welzijnsmonitor opgedeeld worden in vier overkoepelende thema’s: beoordeling van de huisvesting, beoordeling van het klimaat, beoordeling van de gezondheid en beoordeling van het gedrag. Per thema zijn parameters gekozen die in meer of mindere mate een verandering in het welzijn van paarden kunnen weergeven.

Blauwdruk voor het trainen van de auditorenIndien er in de toekomst daadwerkelijk een welzijnsmoni-tor in de praktijk uitgerold gaat worden is het belangrijk dat de auditoren goed getraind zijn in het uitvoeren van de

Page 10: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

10

protocollen en daarmee in staat zijn om betrouwbare ge-gevens te verzamelen. Daarnaast is het belangrijk dat toe-komstige auditoren voldoen aan nog nader te specificeren eisen (opleiding, ervaring, leeftijd, et cetera).

Een volledig trainingsprogramma zou daarbij bij voorkeur bestaan uit vier stappen. De eerste stap is het verkrijgen van voldoende theoreti-sche kennis over de parameters en hun uitvoering. In de-ze handleiding is hiervoor de belangrijkste informatie ge-bundeld. Door het bestuderen van deze handleiding wordt de benodigde achtergrondkennis opgedaan om verder te gaan naar de volgende stap van de training. Daarnaast dient deze handleiding ook als naslagwerk voor auditoren (in opleiding).

De tweede stap bestaat uit het oefenen van het beoorde-len van de parameters aan de hand van een audiovisuele training. Samen met de handleiding vormt de audiovisu-ele training het theoretische gedeelte van de training. El-ke auditor (in spé) doorloopt deze theoretische training, voordat hij de monitor in de praktijk kan gaan uitvoeren.

In de derde stap, de praktijktraining, wordt in een prak-tijksituatie de welzijnsmonitor onder begeleiding van trai-ners (deskundigen) uitgebreid geoefend en afgenomen.

Tot slot zou de totale training afgesloten moeten worden met een examen. Na een succesvolle afronding, een voldoende voor het examen, is de auditor getraind om de welzijnsmonitor op hippische bedrijven af te nemen.

LeeswijzerDeze handleiding is geschreven voor studenten en docen-ten van het groene onderwijs die zich willen verdiepen in het uitvoeren van een welzijnsaudit op een paardenbe-drijf. Daarnaast kan deze handleiding dienen ter inspiratie

voor een nog op te zetten trainingsprogramma voor het trainen van auditoren in de praktijk.

De handleiding is opgedeeld in zes hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 geeft algemene achtergrondinformatie over het paard.

Hoofdstuk 2 gaat over de informatie die verzameld moet worden voorafgaand aan en ter voorbereiding op de daadwerkelijke monitor. Het gaat om informatie over de bedrijfsvoering en de kenmerken van het bedrijf (intake bedrijf). Daarnaast is het van belang informatie in te win-nen over de paarden die aan een nadere monitor worden blootgesteld (intake paard).

In hoofdstuk 3, 4, 5 en 6 komen de vier thema’s aan bod die van belang zijn bij de uitvoering van de welzijnsmoni-tor, namelijk beoordelen huisvesting, beoordelen klimaat, beoordelen gezondheid en beoordelen gedrag.

Hoofdstuk 3 gaat over de huisvesting en alles wat in de stal gemeten en beoordeeld kan worden, exclusief het kli-maat.

Het klimaat komt aan de orde in hoofdstuk 4. In dit hoofd-stuk staan alle parameters die betrekking hebben op de beoordeling van het klimaat in de stal, in het stalgebouw en buiten het stalgebouw.

In hoofdstuk 5 komt de beoordeling van de gezondheid van het paard aan bod.

Tot slot staat hoofdstuk 6 in het teken van gedrag. Dit hoofdstuk bevat uitleg over normaal en afwijkend gedrag en over gedragstesten.

Page 11: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

11

Het gedom

esticeerde paard (Equus caballus)

1 Het gedomesticeerde paard (Equus caballus)

Tijdens de welzijnsmonitor worden parameters gemeten die te maken hebben met de lichamelijke en mentale ge-steldheid van het paard. Zo zijn er voor de gezondheid on-der andere parameters die betrekking hebben op het ver-teringsstelsel en parameters die betrekking hebben op het ademhalingsstelsel. Om te begrijpen waarom bepaalde metingen tijdens de welzijnsmonitor worden uitgevoerd, is achtergrondkennis over het paard nodig. Dit hoofdstuk gaat over de evolutie van het paard, de sociale banden en de leefomgeving van het paard, de belangrijkste zintui-gen en andere lichaamskenmerken die van grote invloed zijn op de gedragingen en natuurlijke behoeften van het paard.

1.1 EvolutieVermoedelijk stamt het paard af van Hyracotherium, vroe-ger Eohippus genoemd. Hyracotherium leefde 60 miljoen jaar geleden. Dit zoogdier was niet groter dan 35 centi-meter en had vier tenen voor en drie achter, met zolen. Hyracotherium leefde solitair in de dichte plekken in oer-wouden waar hij zich goed kon verstoppen. Door de meer-tenigheid kon hij gemakkelijk wenden. Hij at voornamelijk blaadjes (Waring, 2003).

Daarna kende het paard een zogenaamde radiaire of pa-rallelle evolutie, waarbij er vele genera (zoals Merychip-pus en Nannippus) deels naast elkaar ontstonden en weer verdwenen. Uiteindelijk is er wel een algemene lijn in te ontdekken (Edwards, 2000). De volgende evolutionaire trends tijdens de ontwikkeling van Hyracotherium tot het huidige genus Equus zijn de belangrijkste (Mills & Nankervis, 1999; Waring, 2003): toe-name van de lichaamsgrootte en het hersenvolume (met name de neo cortex die nodig is voor leren en het ver-werken van informatie van buiten); afname van het aantal functionele tenen; ontwikkeling van hoeven; fusie en ver-

lenging van de onderste extremiteiten en de ontwikkeling van aspecten die verbonden zijn met het leven als groot prooidier (efficiënt bewegingsapparaat en zeer snelle de-tectie van eventueel gevaar - door vergaande specialisatie van met name het oog) (Budiansky, 2002).

Evolutie van het paard.

Een aantal genera specialiseerde zich in energetisch laag-waardige vegetatie. Voedzame blaadjes maakten plaats voor grassen, die door de aanwezigheid van een hogere concentratie cellulose moeilijker verteerbaar zijn. Dit leid-de tot de ontwikkeling van hoogkronige kiezen, speeksel-productie bij het kauwen en blindedarmfermentatie. Deze specialisatie in voedselkeuze, gecombineerd met de toe-name in lichaamsgrootte, leidde ertoe dat de paarden veel tijd besteedden aan voedselverzameling. Omdat grazende

Page 12: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

12

Het gedom

esticeerde paard (Equus caballus)

dieren meer zichtbaar zijn voor predatoren, en leven op open vlakten, moesten ze in staat zijn eventueel gevaar zeer vroeg te detecteren/waar te nemen. Een grote afstand tussen de mond en de ogen maakte het mogelijk om ge-lijktijdig te kunnen grazen en de omgeving te observeren (Budiansky, 2002).

Om voldoende tijd te kunnen besteden aan voedselverza-meling werd een sociaal leven noodzakelijk. Bij schaarste aan voedingsbronnen bestaat de behoefte om over gro-te gebieden te foerageren. Hengsten konden geen mer-ries aan zich binden puur door een territorium te bezitten, maar ze moesten vrij zijn om met hun harem weg te trek-ken (Budiansky, 2002).

Het hedendaagse gedomesticeerde paard heeft nog steeds vele van de geschetste evolutionaire kenmerken. In een paar eeuwen selectie is er geen wezenlijk ander paard ontstaan. De wetten van de evolutie schrijven voor dat er wel drempelwaarden kunnen veranderen, zoals groter of kleiner worden, meer vachtkleuren en minder snel re-ageren of juist sneller, maar het is zeer onwaarschijnlijk dat er geselecteerd wordt op basale dingen als veulens die maar twee tot drie keer per dag zogen of paarden die geen behoefte hebben aan socialiteit. Het is onwaarschijn-lijk dat bij paarden het brein wezenlijk is veranderd, zeker omdat dat bij varkens, kippen, muizen of honden ook niet gebeurd is. Wel is er natuurlijk (al of niet bewust) geselec-teerd op hanteerbaarheid, leervermogen, et cetera. Het is gebleken dat het brein, het gedrag, maar ook de anato-mie en fysiologie van het paard nauwelijks zijn veranderd sinds domesticatie 5500-6000 jaar geleden (Waran 2002; Waring 2003).

1.2 Sociale banden en leefomgevingIn het wild levende paarden leven in kleine sociale fami-liegroepen die bestaan uit een of meer volwassen hengs-ten en een groter aantal volwassen merries en hun directe

nakomelingen (Henderson, 2007). Na de geboorte blijft het veulen tot na de winter bij de moeder zogen, die dan al ne-gen maanden drachtig is van het volgende veulen. De groei en ontwikkeling van de foetus is daar ook op aangepast.

Na het spenen blijft het veulen in zijn geboortegroep tot het op twee-/driejarige leeftijd spontaan de geboorte-groep verlaat en naar een andere familiegroep of een jon-ge hengstengroep gaat (Waring, 2003). Op zes-/zevenja-rige leeftijd gaan de hengsten hun eigen groep beginnen. De jonge hengsten sluiten zich tijdelijk bij elkaar aan en vormen een jonge hengstengroep. In sommige gebieden sluiten die familie- en hengstengroepen zich weer bij el-kaar aan en vormen grotere kuddes. Paarden zijn dus so-ciale dieren en trekken niet solitair rond. Het leven in een kudde biedt ook bescherming tegen roofdieren (Van Die-rendonck, 2009).

Binnen een kudde heerst een hiërarchie. Er zijn, vaak zeer hechte, familie- en vriendschapsbanden, er wordt gespeeld en de dieren verzorgen elkaar. Elke kudde heeft een leider, meestal de meest ervaren merrie, die de kudde de weg wijst. Vaak wordt de kudde beschermd en bijeen gehouden door de hengst die erbij loopt. De vriendschapsbanden zijn zeer belangrijk, omdat ze zorgen voor tolerantie en hech-ting en ook voor veiligheid (Mills & Nankervis, 1999).

Paarden leefden oorspronkelijk op de steppen, een gebied met weinig schuilmogelijkheden. Qua habitat zijn paar-den zeer veelzijdig. Op hete zoutvlakten en duinstrand, in gebieden rondom de evenaar/semi-aride gebieden tot in hoog alpinegebied en gebieden vlak bij de poolcirkel zijn paarden te vinden. Als belangrijkste limiterende factor geldt de aanwezigheid van voldoende zoet water. Paarden moeten minimaal eenmaal daags kunnen drinken. Afhan-kelijk van de aanwezigheid van voedsel en water loopt de oppervlakte van de leefgebieden van wilde paarden uit-een van 0,9 tot 48 km2 (Waran, 2001).

Page 13: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

13

Het gedom

esticeerde paard (Equus caballus)

Paarden zijn selectieve grazers. Ze leggen in het wild da-gelijks afstanden af van gemiddeld 5-10 km, op zoek naar voedsel en zoet water, zout en belangrijke locaties (bijvoor-beeld zee, bescherming tegen insecten, schaduw) (RDA, 2003). Bij voedselschaarste wordt zelfs tot een afstand van 16 km van een waterplek naar voedsel gezocht (Feist & Mc Cullough, 1976). De dagelijkse beweging is voornamelijk stappend. Zonder dreiging van gevaar draven of galoppe-ren (volwassen) paarden bijna niet. De paarden besteden gedurende de dag 60-80% van hun tijd aan foerageren. Tijdens het winterseizoen wordt meer tijd aan foerageren besteed dan tijdens de zomer (Lamoot et al., 2005). 10-20% van de tijd rusten de paarden. De overige tijd beste-den ze voornamelijk aan sociaal contact.

Tegenwoordig zijn de leefomstandigheden van de gedo-mesticeerde paarden compleet anders dan van het wilde paard. Desondanks is gebleken dat zowel het gedrag als de fysiologie van het paard nauwelijks is veranderd en dat het paard zich ook nu nog in de natuur prima zou kunnen redden (Waran, 2002). Hieruit blijkt dat de lichamelijke en gedragsmatige kenmerken als historische blauwdruk nog steeds de norm vormen (RDA, 2003).

1.3 ZintuigenHet paard heeft scherpe zintuigen, onder andere om niet ten prooi te vallen aan roofdieren. Als vluchtdier is het van belang om veranderingen in de omgeving snel waar te ne-men. Hierop is het zichtvermogen aangepast. Bij paarden zijn de ogen aan de zijkant van het hoofd geplaatst. Op deze manier hebben paarden een zeer wijds beeld. Het paard heeft twee blinde ‘vlekken’, namelijk loodrecht op de neus en recht boven, achter en onder het paard en recht onder de neus. Het paard heeft, anders dan de mens, veel specifieke bewegingsreceptoren die direct een sig-naal naar het brein geven als er beweging wordt waar-genomen. In het monoculaire veld (zijkant van het paard) kan een paard slecht diepte zien. Dit kan het paard wel bij

het naar voren kijken (in het binoculaire veld). Het paar-denoog is afgesteld om in de verte gedetailleerd objec-ten waar te nemen, maar het kan zich op objecten dichtbij moeilijk scherp stellen. Het netvlies van een paard be-vat een grotere hoeveelheid staafjes (lichtgevoelige cel-len) dan kegeltjes (kleurgevoelige cellen). Daardoor kan een paard veel beter in het donker zien en minder kleuren zien (uitsluitend rood en blauw) dan de mens (Budiansky, 2002).

Gezichtsveld van een paard.

Naast het zichtvermogen is het reukorgaan een belangrijk en sterk ontwikkeld zintuig. Het is verder ontwikkeld dan bij de mens. Op korte afstand is geur het belangrijkste commu-nicatiemiddel voor het paard. Onder andere door flemen worden geuren opgevangen. De reuk speelt een rol in het verkennen van de omgeving, het identificeren van voedsel en het herkennen van soortgenoten. Bij begroeten brengen paarden chemische signalen over door in elkaars neusga-ten te blazen. Ook via de mest worden chemische signalen achtergelaten (RDA, 2003; Van Dierendonck, 2009).

Het gehoor is eveneens goed ontwikkeld. Paarden kunnen binnen een breder spectrum horen dan mensen. Waar mensen kunnen horen tussen 20 Hz en 20 kHz, kunnen paarden horen tussen 55 Hz en 33 kHz (Heffner & Heffner, 1983). De hogere frequenties worden van nature geassoci-eerd met gevaar. Naast het grotere bereik zijn de oren van paarden door de sterke beweeglijkheid een stuk gevoeli-ger dan die van de mens.

Page 14: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

14

Het gedom

esticeerde paard (Equus caballus)

Tot slot heeft het paard tastharen rond de mond, neus en ogen. Deze gebruikt het paard om zich met behulp van tast te oriënteren. De tastharen hebben een functie in het be-schermen tegen stoten. Mogelijk spelen ze een rol bij het registreren van voorwerpen op zeer korte afstand, zoals binnen de blinde vlek (RDA, 2003). Daarnaast worden de tastharen gebruikt voor het zoeken naar voedsel, het op-vangen van feromonen en bij het monitoren van de om-geving (Ahl, 1986). Alhoewel het niet wetenschappelijk is bewezen, bestaat het vermoeden dat tastharen van we-zenlijk belang zijn voor paarden en daarom niet vanwege cosmetische redenen ingekort mogen worden (McGreevy, 2004).

1.4 LocomotieIn de loop van de evolutie van het paard werd snelheid steeds belangrijker om te kunnen ontsnappen aan roof-dieren. Door de grotere beweeglijkheid van het schouder-blad kunnen paarden hun voorbenen snel en met een gro-te paslengte bewegen (Budiansky, 2002). Daarnaast heeft de evolutie bij paarden geresulteerd in re-latief lange en lichte benen, waardoor het mogelijk werd om een grotere paslengte te realiseren zonder dat dit te-niet werd gedaan door een toename van het gewicht van de benen. De benen konden licht blijven, doordat de onder-arm, de hand en de vingers zijn ontwikkeld tot één been. Daardoor werd minder spiermassa nodig. Nadelig is wel dat het onderbeen van het paard niet meer beschermd is door spiermassa en mede daardoor gevoelig is voor bles-sures (vooral het griffelbeen) (Budiansky,2002).

De stand van de ledematen is dusdanig veranderd dat het paard vooral hard en langdurig vooruit kan rennen. Hier-door is de wendbaarheid afgenomen. Korte bochten ma-ken is moeilijker geworden. Naast de stand van het been is ook de ondervoet van het paard veranderd. Doordat de buigpees over de kogel loopt en als ‘elastiekje’ is gaan fun-geren, functioneren de benen van een paard als econo-

misch efficiënte ‘springveren’. Het op hoge snelheid lopen kost daardoor relatief weinig energie. Hierdoor kunnen paarden langdurig een hoge snelheid volhouden (bijvoor-beeld meer dan vier uur achtereen een snelheid van 80 ki-lometer) (Mills & Nankervis, 1999; Budiansky, 2002).

Niet alleen tijdens de voortbeweging, maar ook tijdens het staan heeft het paard een mechanisme ontwikkeld waarmee het ondanks zijn grote lichaamsgewicht zonder gebruik van spierenergie langdurig kan staan: het zoge-naamde passieve standapparaat. Doordat paarden met pezen en beenderen hun voor- en achterbenen op slot kunnen zetten, gebruiken ze 10% minder energie dan wan-neer ze liggen (Budiansky, 2002).

Voor hun voortbeweging hebben paarden meerdere gan-gen ontwikkeld, namelijk de symmetrische gangen stap en draf en de asymmetrische gang (ren)galop. Bij een toena-me van de snelheid wordt van gang gewisseld. Elke gang kent een optimumsnelheid, die correspondeert met een minimaal energiegebruik.Ongeacht de gang (stap, draf of galop) is het energiegebruik van het dier bij de optimum-snelheid per afstand gelijk (Budiansky, 2002).

1.5 Voeding en verteringsstelselPaarden zijn planteneters met maar één maag. Om vol-doende energie op te nemen moeten paarden in het wild een groot gedeelte van hun dag besteden aan eten. Ze zijn hier dan ook ongeveer 60-80% (16-19 uur) van de tijd mee bezig (McGreevy, 2004; Ellis, 2004). In het wild hebben paarden een nomadische manier van voedsel zoeken. Dat betekent dat paarden rondtrekken om voldoende voedsel te vinden en hiervoor grote afstanden kunnen afleggen. Ze nemen kleine hoeveelheden structuurrijk plantenma-teriaal op, bij voorkeur grassen en kruiden. Dit is vooral belangrijk voor het geleidelijk afslijten van de kiezen en een voldoende speekselproductie (Ellis, 2004). Tussen het opnemen van voedsel worden telkens pauzes ingelast, die

Page 15: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

15

Het gedom

esticeerde paard (Equus caballus)

worden besteed aan rusten of sociaal gedrag. Deze pauzes duren echter niet langer dan vier uur (Krzak et al., 1991).

In de gedomesticeerde situatie is het belangrijk rekening te houden met het natuurlijke eetpatroon. Ten eerste om een optimale werking van het spijsverteringsstelsel te be-vorderen en ten tweede om het paard bezig te houden. Dat laatste kan het ontstaan van afwijkend gedrag tegen-gaan (Ellis, 2004). Rekening houden met het natuurlijke eetpatroon kan door het paard continu toegang te geven tot structuurrijk ruwvoer. Het verteringsstelsel van het paard is goed aangepast aan het continu opnemen van kleine porties structuurrijk plantenmateriaal.

De samenstelling van het rantsoen vormt een belangrijke risicofactor voor het welzijn en de gezondheid van paar-den. Krachtvoer verlaagt de zuurgraad in de maag. Wan-neer dit onvoldoende gecompenseerd kan worden (bij-voorbeeld door voldoende speekselproductie), kunnen ontstekingen en maagzweren ontstaan. Naast een tekort aan structuurrijk ruwvoer is ook stress, vermoedelijk ver-oorzaakt door training en permanente verstoringen door soortgenoten tijdens het eten, een risicofactor voor het ontstaan van maagzweren (Coenen, 1990; Venner et al., 2002). Uit studies in het buitenland blijkt dat 93% van de volbloeden in training, 60% van de sportpaarden (dressuur-, eventing- en springpaarden) en 51% van de veulens (tot 3 maanden) maagzweren heeft (Murray et al., 1996; Murray et al., 1989). Recent is ook onderzoek in Nederland gedaan. Hieruit blijkt dat in Nederland 58% van de dravers die in training zijn een maagzweer heeft (De Bruijn et al., 2009).

Door kauwen wordt speeksel geproduceerd waarmee de zuurgraad in de maag geneutraliseerd kan worden. In het wild levende paarden maken ruim 57.000 kauwbewegin-gen per etmaal (Cuddeford, 1991). Een kilo hooi kost een paard 2.200-2.500 kauwbewegingen, ongeveer 40 mi-nuten en levert 3,5 liter speeksel op. Een kilo krachtvoer

(brokken) kost een paard 600 kauwbewegingen, ongeveer 10 minuten en levert 1 liter speeksel op (Ellis, 2004). Aanbevolen wordt om dagelijks een minimale ruwvoer-gift van 1 kg droge stof/100 kg lichaamsgewicht te geven (Venner et al., 2002; Søndergaard et al., 2004). De maximale krachtvoergift zou per maaltijd niet meer dan 0,4-0,5 kg/100 kg lichaamsgewicht moeten bedragen (TVT, 2005), met een maximum van 2-2,5 kg per keer (Ellis, 2004). De samenstel-ling van het rantsoen vormt naast het risico op het ontstaan van maagzweren ook een risico voor andere gezondheids-problemen, zoals hoefbevangenheid en overgewicht.

Het maagdarmkanaal van paarden is ingericht om het grootste deel van de dag gevuld te zijn. Het wordt aanbe-volen om paarden meerdere malen per dag te voeren. In Duitsland is de richtlijn minimaal driemaal daags (BVET, 2001). Ook wordt aanbevolen dat paarden minimaal twaalf uur per dag onbeperkt de beschikking moeten heb-ben over voer (TVT, 2005).

Het verteringsstelsel bestaat uit de mond, de slokdarm, de maag en de darmen.

Verteringsstelsel van het paard.

Page 16: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

16

Het gedom

esticeerde paard (Equus caballus)

MondIn de mond start het verteringsproces van het voedsel. Gras wordt met de snijtanden afgesneden en met de tong naar achteren geduwd om daar vermalen te worden tus-sen de kiezen. De kiezen slijten door het vermalen van het plantenmateriaal geleidelijk af. Dit is belangrijk om de functionaliteit te waarborgen. Een paard compenseert de-ze slijtage door het opstuwen van de tanden en kiezen. Deze komen als het ware met wortel en al in de onderkaak omhoog en in de bovenkaak naar beneden. Bij te weinig kauwarbeid kunnen haken op de kiezen ontstaan, waar-door het paard niet meer goed kan kauwen (Ellis, 2004). De tong heeft hierbij de functie om het voedsel te selecte-ren. Het paard doet dit met smaakpapillen die op de tong zitten (Breukink, 2007).

In de mondholte bevinden zich ook drie speekselklieren die, afhankelijk van het vochtgehalte en de structuur van het voedsel, tussen de 5 en 100 liter speeksel per dag pro-duceren (Breukink, 2007; Harris, 1999). Anders dan andere dieren, bijvoorbeeld honden, kunnen paarden alleen door te kauwen speeksel aanmaken. Daarom is het belangrijk dat het voedsel voldoende structuur heeft (Ellis, 2004). Hierdoor wordt meer speeksel aangemaakt en kan het verdere verteringsproces optimaal verlopen. Het speeksel zorgt ervoor dat het voedsel nat genoeg wordt om goed door te kunnen slikken. Het speeksel bevat echter geen en-zymen die het voedsel al in de mond verteren. Zodra het voedsel genoeg vermalen en vermengd is met speeksel wordt het voedsel met de tong naar de keel en de slok-darm gewerkt.

SlokdarmDe slokdarm (oesophagus) transporteert het voedsel van de keel naar de maag. Hiervoor wordt achter het voedsel de slokdarm samengetrokken, ook wel een peristaltische beweging genoemd. Zodra het voedsel de maag heeft be-reikt, sluit de toegangsspier van de maag, waardoor ver-

hinderd wordt dat het voedsel terugkeert naar de slok-darm (Breukink, 2007).

MaagEen paardenmaag (ventriculus) heeft een inhoud van 5 tot 15 liter. De maag ligt voor in de buik. De maag heeft een sterke boog en heeft daardoor een korte en een lange bocht. Het eerste deel van de maag bevat geen klierweef-sel en is min of meer een voortzetting van de slokdarm. Dit deel wordt dan ook wel ‘de blinde zak’ genoemd en is met een plooi gescheiden van de rest van de maag (Breu-kink, 2007). Het andere deel van de maag bevat wel klier-weefsel, dat het maagsap (pepsinogeen) aanmaakt. Het maagsap wordt in combinatie met zoutzuur omgezet in pepsine. Pepsine is een eiwitafbrekend enzym, dat de ei-witketens in kleinere stukken breekt en ervoor zorgt dat het voedsel gemakkelijker verteerd kan worden (Breukink, 2007). Dit deel van de maag beweegt ook veel, zodat het voedsel goed wordt gemengd met de pepsine.

DarmenDe darmen kunnen onderverdeeld worden in twee delen: de dunne darm en de dikke darm.

Dunne darm

De dunne darm bestaat uit drie delen: het duodenum, het jejunum en het ileum. Deze drie delen samen hebben on-geveer een lengte van 27 meter, waarbij het jejunum het langste is met 25 meter (Frape, 2005). Het voedsel gaat relatief snel door dit deel van het spijsverteringsstelsel heen. In ongeveer een uur tijd bereikt het voedsel de blin-de darm, een onderdeel van de dikke darm. Koolhydraten, vetten en proteïnen worden in de dunne darm opgeno-men uit het voedsel. De vrijmaking van deze voedingsstof-fen uit het voedsel gebeurt door het sap uit de alvleesklier en gal, waarna de voedingsstoffen worden opgenomen in het bloed. Vertering in de dunne darm gaat dus niet onder invloed van bacteriën (Frape, 2005).

Page 17: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

17

Het gedom

esticeerde paard (Equus caballus)

Dikke darm

Net zoals de dunne darm bestaat ook de dikke darm uit meerdere delen, namelijk de blinde darm, het colon en het rectum (Ellis, 2004). Vertering van vezels vindt voorname-lijk plaats in de blinde darm. Hier bevinden zich bacteriën en protozoa die vezels (en overige voedingsstoffen) afbre-ken, waardoor het lichaam van het paard ze kan gebrui-ken als energiebron. Daarnaast wordt er in de dikke darm, met name in het colon, water uit het voedsel onttrokken voordat de mest het lichaam via het rectum verlaat (Frape, 2005).

1.6 AdemhalingsstelselEen groot deel van de cellen in het lichaam heeft zuur-stof nodig om voedingsstoffen te kunnen verbranden. De-ze cellen verkrijgen hun zuurstof uit de weefselvloeistof waarmee zij omringd zijn. De weefselvloeistof verkrijgt de zuurstof via de bloedbaan. Deze uitwisseling van zuurstof gebeurt via de longen, die weer zuurstof verkrijgen via de luchtpijp, de keel en de neus en de nevenholten (Breukink, 2007). De neus en nevenholten, de keel, de luchtpijp en de longen zijn dus belangrijke onderdelen van het ademha-lingsstelsel.

Ademhalingsstelsel van het paard.

Neus en nevenholtenDe neus en de neusholte vormen de eerste verdedigings-lijn tegen infecties van buitenaf. De wanden hiervan zijn bekleed met slijmvlies waarin trilhaarcellen en slijmbe-kercellen zitten. De slijmbekercellen produceren een slij-merig vocht dat de slijmvliezen vochtig houdt en waaraan virussen, bacteriën of andere ongewenste stoffen blijven plakken. Met de trilharen wordt het slijm en het stof naar buiten gebracht. Boven en naast de neusholte bevinden zich neus-nevenholten die een isolerende werking heb-ben. Deze nevenholten warmen de binnenkomende lucht op (Breukink, 2007).

KeelDe neusholte gaat over in de keel (farynx). De keel trans-porteert de lucht van de neus naar het strottenhoofd en transporteert voedsel van de mond naar de slokdarm. In het strottenhoofd (larynx) bevindt zich het strottenklepje (epiglottis) dat de luchtpijp afsluit bij het slikken. Dit zorgt ervoor dat er geen voedsel in de luchtpijp kan komen. De larynx heeft ook een belangrijke functie bij het maken van geluid. Beide stembanden bevinden zich namelijk in het strottenhoofd (Breukink, 2007).

LuchtpijpDe luchtpijp (trachea) is opgebouwd uit platen kraakbeen die onderling zijn verbonden door spieren en banden. Net als bij de neusholte is de luchtpijp bekleed met trilharen en slijmbekercellen. Het einde van de luchtpijp splitst zich in twee hoofdbronchiën die de beide longhelften van lucht voorzien (Breukink, 2007).

LongenDe longen bestaan uit twee hoofdbronchiën. Deze twee hoofdbronchiën vertakken zich in steeds kleiner worden-de bronchioli. Hierbij worden de kraakbeenplaten steeds kleiner en komen er in de wanden steeds meer elastische vezels (Breukink, 2007). Als laatste vertakken de bronchiën

Page 18: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

18

Het gedom

esticeerde paard (Equus caballus)

zich in bronchiolen waarin geen kraakbeen meer zit, maar alleen nog glad spierweefsel. De bronchiolen eindigen in longblaasjes, de alveolen. Deze longblaasjes hebben de vorm van een druiventros en bestaan uit één laag cellen. De longblaasjes zorgen voor de uitwisseling van zuurstof en koolzuurgas met het bloed.

Page 19: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

19

Intake

2 Intake

Voorafgaand aan het uitvoeren van een welzijnsmonitor is het belangrijk om algemene informatie te verzamelen over de te monitoren paarden en het bedrijf waar ze gehuisvest zijn . Informatie over het bedrijf verzamel je gedurende een intakegesprek van ongeveer 30 minuten, ‘intake be-drijf’ genoemd. Met de verzamelde informatie kan het ma-nagement van het bedrijf in kaart gebracht worden.De informatie over de te monitoren paarden verzamel je gedurende de uitvoering van de monitor, ‘intake paard’ genoemd.

De intake bedrijf wordt uitgevoerd met iemand die goed op de hoogte is van het management op het bedrijf. Deze persoon wordt in het vervolg paardenhouder genoemd. Wanneer de intake het beste kan worden afgenomen, zal in de praktijktraining besproken worden.

Paragraaf 2.1 richt zich op de manier van afnemen van het intakegesprek. De onderwerpen die tijdens de intake aan bod komen worden in de volgende paragrafen bespro-ken: 2.2 Intake bedrijf en 2.3 Intake paard. Per onderwerp wordt een korte omschrijving gegeven, met de bijbeho-rende vragen en antwoordopties. De beschreven wijze en de onderwerpen waarover informatie verzameld kan wor-den, is gebaseerd op de protocollen zoals gebruikt tijdens de ontwikkeling van de Welzijnsmonitor Paardenhouderij in 2010.

2.1 IntakegesprekHet intakegesprek is het eerste directe contact tussen de paardenhouder en de auditor. Het is belangrijk dat dit ge-sprek goed verloopt, zodat de paardenhouder vertrouwen heeft in het doel van het monitoringsbezoek en de juiste gegevens voor de monitoring verzameld worden. Het in acht nemen van normale waarden en normen speelt hier-bij vanzelfsprekend een rol. De auditor is op de afgespro-

ken tijd op het bedrijf, is gepast gekleed en stelt zich kort en bondig voor. Vervolgens geeft de auditor nog eens kort weer waarvoor hij/zij komt en wat de paardenhouder ver-der van de monitor kan verwachten. Tijdens het gesprek is de auditor zelf verantwoordelijk voor het verzamelen van alle benodigde gegevens. Bij onduidelijkheden dient de auditor door te vragen en, waar nodig, extra uitleg te geven. Een proactieve houding, een goede voorbereiding en kennis van de vragen en antwoordopties zijn hierbij belangrijk om de paardenhouder goed te kunnen informe-ren.

Na het intakegesprek overhandigt de auditor aan de paar-denhouder een voorbeeldexemplaar van de vragenlijst die uiteindelijk voor de twintig at random geselecteerde paarden ingevuld moet worden en bespreekt dit. Voor de vragenlijst van de intake paard is het soms noodzakelijk dat de daadwerkelijke eigenaar/gebruiker van het paard wordt gevraagd de vragen te beantwoorden. Pas op de dag van de monitor hoort de paardenhouder welke paar-den gemonitord worden. Indien mogelijk worden de ge-gevens voor die paarden op die dag ingevuld. Indien dit niet (volledig) mogelijk is, dient de ontbrekende informa-tie later opgestuurd te worden. Na afloop van het intake-gesprek bedankt de auditor de paardenhouder voor de ge-investeerde tijd en de verstrekte informatie.

2.2 Intake bedrijfTijdens de intake bedrijf worden er vragen gesteld over de onderwerpen bedrijfstype, dagritme en klimaat, ge-zondheid en gedrag, water en hygiëne en ventilatiesy-stemen. Daarnaast wordt er een plattegrond gemaakt (of opgevraagd) van de stallen en stalgebouwen. Waar mo-gelijk kan uitgegaan worden van de plattegrond van het vluchtplan. Deze plattegrond is gedetailleerd en is meest-al aanwezig bij bedrijven. Op de plattegrond wordt naast de stal ook het staltype aangegeven, bijvoorbeeld indivi-duele box. Ook wordt op de plattegrond aangegeven in

Page 20: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

20

Intake

welke stallen de paarden staan. Op basis van deze platte-grond worden voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoe-ring van de monitor de stallen geselecteerd van de twintig paarden die gemonitord zullen worden.

2.2.1 BedrijfsinformatieTijdens de intake bedrijf wordt algemene bedrijfsinfor-matie verzameld, bijvoorbeeld over de bedrijfshistorie. Er wordt gevraagd wanneer het bedrijf is opgericht en wan-neer het bedrijf in handen is gekomen van de huidige ei-genaar. Daarnaast wordt naar het bedrijfstype en de be-drijfsgrootte gevraagd. Het totaal aantal paarden op het bedrijf is van belang voor de welzijnsmonitor, omdat de grootte van het bedrijf van invloed is op het gevoerde ma-nagement. Tot slot wordt naar de doorlooptijd van paar-den gevraagd. Paarden blijven op een manege meestal veel langer dan op een handelsstal. Ook dit geeft inzicht in het algemene management op het bedrijf.

UitvoeringDe auditor stelt de paardenhouder vragen over de historie

van het bedrijf en het bedrijfstype. Hierbij wordt de vol-

gende informatie verzameld.

• Wanneer is het bedrijf opgezet?

Jaartal

• Sinds wanneer is het bedrijf in uw handen?

Jaartal

• Wat is het bedrijfstype en het bijhorend aantal

paarden (meerdere score-opties mogelijk)?

Manege

Aantal paarden (aantal)

Gemiddelde doorlooptijd (jaren)

Pension

Aantal paarden (aantal)

Gemiddelde doorlooptijd (jaren)

Opfok

Aantal paarden (aantal)

Gemiddelde doorlooptijd (jaren)

Fok (merrie)

Aantal paarden (aantal)

Gemiddelde doorlooptijd (jaren)

Fok (hengst)

Aantal paarden (aantal)

Gemiddelde doorlooptijd (jaren)

Melkerij

Aantal paarden (aantal)

Gemiddelde doorlooptijd (jaren)

Handel

Aantal paarden (aantal)

Gemiddelde doorlooptijd (jaren)

Sport

Aantal paarden (aantal)

Gemiddelde doorlooptijd (jaren)

Anders, namelijk...

Aantal paarden (aantal)

Gemiddelde doorlooptijd (jaren)

2.2.2 Dagritme en klimaatHet dagritme en het klimaat zijn belangrijke onderdelen die van invloed kunnen zijn op het paardenwelzijn op een bedrijf (zie ook hoofdstuk 3 en 4). Het gaat hierbij in het bijzonder om de beoordeling van de huisvesting. Doordat deze aspecten (dagritme en klimaat) niet allemaal kunnen worden beoordeeld tijdens het afnemen van de welzijns-monitor, worden een aantal vragen gesteld in het intake-gesprek, voorafgaand aan de welzijnsmonitor.Tijdens dit gesprek wordt een indruk verkregen van het aantal uren dat het op stal licht is (wanneer gaan de lichten aan/uit), het eventuele gebruik van radio (in stalgebouw) en hoe verse lucht in het stallencomplex kan komen (wel-ke luiken en deuren zijn meestal open en dicht).

Page 21: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

21

Intake

Uitvoering • Staat er wel eens een radio aan op stal?

Nee

Ja

• Hoe laat gaat het licht momenteel aan en uit op stal?

Aan: ...uur

Uit: ...uur

• Wordt ’s nachts de stal volledig afgesloten?

(denk aan luiken en deuren)

Nooit

Alleen bij slecht weer

Gedeeltelijk

Ja, altijd

2.2.3 Gezondheid en gedragVaccinatie, ontwormen en hoefverzorging hebben invloed op de gezondheid van het paard en dus op het welzijn van het paard. Hiernaast is gedrag ook een belangrijke indica-tor voor het welzijn van paarden (zie ook hoofdstuk 5 en 6). Om hiervan een beter beeld te krijgen, worden tijdens de intake met de paardenhouder een aantal vragen ge-steld over medicijngebruik, verzorging, aanwezigheid van gedragsafwijkingen en hoe daarmee om gegaan wordt.Als op het bedrijf ook veulens gehouden worden, wordt ook gevraagd naar de speenmethode. Onderzoek heeft uitgewezen dat de stress die veulens ervaren bij het spe-nen, beïnvloed kan worden door de speenmethode (Wa-ters et al., 2002).

Uitvoering • Zijn er paarden die op dit moment specifieke

medicijnen (ontwormmiddelen uitgezonderd) nodig

hebben?

Nee

Ja

Onbekend

• Waar dienen de medicijnen voor?

(meerdere score-opties mogelijk)

Problemen luchtwegen

Problemen huid

Problemen maag-darmkanaal

Problemen locomotieapparaat

Anders, namelijk….

Onbekend

• Komt er een paardentandarts/gebitsverzorger op stal?

Nee

Onbekend

Ja

Eenmaal per jaar

Meer dan eenmaal per jaar

Onbekend

• Met welke tussentijd worden paarden in dit seizoen

gemiddeld bekapt door de hoefsmid?

Tussentijd minder dan 6 weken

Tussentijd 6-10 weken

Tussentijd meer dan 10 weken

Anders, namelijk...

Onbekend

• Komt er met regelmaat ook een andere specialist langs

(bijvoorbeeld fysiotherapeut)?

Nee

Onbekend

Ja

• Welke specialist (meerdere score-opties mogelijk)?

Fysiotherapeut

Manueel therapeut

Holistisch therapeut

Ostheopaat

Homeopaat

Zadelmaker

Anders, namelijk....

Page 22: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

22

• Hoe vaak en voor wat wordt er geënt? Worden alle

paarden in één keer geënt of gebeurt dit per

geselecteerde groep?

Rhino

1 x per jaar

2 x per jaar

• Alle paarden

• Selectie

Influenza

1 x per jaar

2 x per jaar

• Alle paarden

• Selectie

Tetanus

1 x per jaar

2 x per jaar

• Alle paarden

• Selectie

West Nile

1 x per jaar

2 x per jaar

• Alle paarden

• Selectie

Anders, namelijk....

1 x per jaar

2 x per jaar

• Alle paarden

• Selectie

• Wordt er ontwormd en zo ja, hoe vaak gebeurt dit?

Bij welke paarden wordt dit gedaan?

Niet ontwormd

Alle paarden

Selectie

Ja

Alleen indien nodig

Alle paarden

Selectie

Vast schema, namelijk:

• Om... weken

Alle paarden

Selectie

• Zijn er momenteel paarden met stalondeugden of

ander abnormaal, afwijkend en ongewenst gedrag

(meerdere score-opties mogelijk)?

Nee

Onbekend

Ja

Weven

• Aantal paarden

Kribbebijten/luchtzuigen

• Aantal paarden

Box/stallopen

• Aantal paarden

Tongspelen

• Aantal paarden

Hoofdschudden

• Aantal paarden

Veelvuldige trappen tegen stalwand/deur

• Aantal paarden

Hout-eten

• Aantal paarden

Mest-eten

• Aantal paarden

Materiaal kapot maken (dekens, beschermers)

• Aantal paarden

Voernijd

• Aantal paarden

Anders, namelijk

• Aantal paarden

• Worden er anti-stalondeugdmiddelen gebruikt

(meerdere score-opties mogelijk)?

Nee

Onbekend

Ja

Intake

Page 23: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

23

Anti- weefrek

Anti- kribbijtband

Luchtzuigband

Smeersel

Anders, namelijk…

• Op welke manier worden de veulens gespeend?

Individueel

In één keer

Geleidelijk

Beide (per paard verschillend)

Groepen

In één keer

Geleidelijk

Beide (per paard verschillend)

• Staan er momenteel paarden op rust?

Nee

Ja, vanwege:

Vakantie

Kreupel

Drachtig

Pensioen

Veulen

Anders, namelijk

• Uit welk materiaal bestaat de omheining/afrastering

buiten (meerdere score-opties mogelijk)?

Lint

Hout

Prikkeldraad

Natuurlijk

Anders, namelijk…

2.2.4 Water en hygiëneOm een algemene indruk te krijgen van de drinkwater-voorziening en hygiëne voor de paarden, wordt hierover tijdens het intakegesprek een aantal vragen gesteld. Zo wordt gevraagd naar de controle van het water.

De drinkwaterkwaliteit is van belang, omdat het essentieel is dat paarden worden voorzien van schoon water (zie ook 3.6). De geschiktheid van bronwater als drinkwater voor dieren kan een paardenhouder laten testen bij gespecia-liseerde bedrijven, zoals de Gezondheidsdienst voor Die-ren (GD). Verder wordt informatie gevraagd over de bodembedek-king, het opstrooi- en mestbeleid.

Uitvoering • Wordt er leiding- of bronwater gebruikt en eventueel

getest?

Leiding

Bron

Onbekend

Nooit getest

Bij aanleg getest

Jaarlijks getest

Aantal maal per jaar getest

• Hoe vaak wordt de stal momenteel volledig uitgemest

(bij harde ondergrond/rubber matten, et cetera schoon-

gespoten)?

Harde ondergrond/rubber matten

Dagelijks

2-3 x per week

1 x per week

2 x per maand

1 x per maand

1 x per half jaar

Stro

Dagelijks

2-3 x per week

1 x per week

2 x per maand

1 x per maand

1 x per half jaar

Zaagsel

Dagelijks

Intake

Page 24: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

24

2-3 x per week

1 x per week

2 x per maand

1 x per maand

1 x per half jaar

Vlas/hennep of anders

Dagelijks

2-3 x per week

1 x per week

2 x per maand

1 x per maand

1 x per half jaar

Potstal

Dagelijks

2-3 x per week

1 x per week

2 x per maand

1 x per maand

1 x per half jaar

• Hoe vaak worden momenteel de losse mest en/of

natte plekken verwijderd?

..... keer

Per dag

Per week

• Hoe vaak wordt er momenteel opgestrooid?

Stro

Niet van toepassing (wordt geen stro gebruikt)

1 x per week

2-3 x per week

Dagelijks

Anders, namelijk

Zaagsel

Niet van toepassing (wordt geen zaagsel

gebruikt)

1 x per week

2-3 x per week

Dagelijks

Anders, namelijk

Vlas/hennep of anders

Niet van toepassing (wordt geen vlas/hennep

gebruikt)

1 x per week

2-3 x per week

Dagelijks

Anders, namelijk

• Zijn er mechanische ventilatiesystemen?

Nee

Ja

• Wat is de diameter en functionaliteit per ventilator?

Diameter in cm

Functionaliteit (is het zichtbaar dat het systeem wel

eens wordt gebruikt?)

Nee

Ja

• Type huisvesting voor legenda stalcomplex (per type

aantal paarden vermelden)

Type 1: Groepshuisvesting alleen buiten

Type 2: Groepshuisvesting buiten & binnen

Type 3: Groepshuisvesting alleen binnen

Type 4: Hit actief stal of vergelijkbaar

Type 5: Individuele stallen (paard staat los)

Type 6: Stand (paard staat vast, alleen of met twee)

Type 7: Anders, namelijk...

2.2.5 VentilatiesystemenVoor een goede beoordeling van het klimaat tijdens de daadwerkelijke welzijnsmonitor is het noodzakelijk in beeld te hebben waar en welke typen mechanische ven-tilatiesystemen in de stalgebouwen en stallen aanwezig zijn. Tijdens de intake wordt dit aan de paardenhouder ge-vraagd en ingetekend op de plattegrond. Eveneens wordt genoteerd welke grootte de ventilatiesystemen hebben en of ze functioneel zijn. Voor de beoordeling van de ventila-

Intake

Page 25: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

25

tiecapaciteit is het type huisvesting en het aantal paarden van belang.

Uitvoering • Zijn er mechanische ventilatiesystemen?

Nee

Ja

• Wat is de diameter en functionaliteit per ventilator?

Diameter in cm

Functionaliteit (is het zichtbaar dat het systeem wel

eens wordt gebruikt?)

Nee

Ja

• Type huisvesting voor legenda stalcomplex (per type

aantal paarden vermelden)

Type 1: Groepshuisvesting alleen buiten

Type 2: Groepshuisvesting buiten & binnen

Type 3: Groepshuisvesting alleen binnen

Type 4: Hit actief stal of vergelijkbaar

Type 5: Individuele stallen (paard staat los)

Type 6: Stand (paard staat vast, alleen of met twee)

Type 7: Anders, namelijk...

2.3 Intake paardOp basis van de plattegrond die tijdens de intake bedrijf gemaakt is, worden er stallen geselecteerd, waarbij re-kening gehouden wordt met de eventuele verschillende huisvestingstypen op het bedrijf. De paarden in de gese-lecteerde stallen zullen aan de welzijnsmonitor deelne-men. Het aantal geselecteerde paarden is afhankelijk van de bedrijfsgrootte. Bij de ontwikkeling van de monitor is om pragmatische redenen gewerkt met een vast aantal, na-melijk twintig paarden per bedrijf. Tijdens de intake paard geeft de paardenhouder informa-tie over de geselecteerde paarden, die tijdens de monitor individueel beoordeeld worden. De auditor stelt vragen

aan de paardenhouder over kenmerken van het paard, de achtergrond en het gebruik van het paard, afwijkend ge-drag en voeding.

2.3.1 Kenmerken van het paardOm de resultaten van de beoordelingen op gezondheid en gedrag te kunnen relateren aan het betreffende paard, is het nodig ook informatie over het geselecteerde paard te verzamelen. Zoals de naam, leeftijd en sekse, eventuele dracht. Ook de schofthoogte wordt genoteerd, omdat die belangrijk is voor de beoordeling van de stal. Zo hangt de minimale stalgrootte en de ideale hoogte van de drink-bak en de voerbak af van de grootte van het paard. Ook het ras van het paard kan van belang zijn, bijvoorbeeld bij de body condition score. Ook wordt vastgesteld wan-neer het paard in bezit van de huidige eigenaar is geko-men en sinds wanneer het paard op de huidige locatie staat. Sommige afwijkingen kunnen al langer bestaan en zijn geen afspiegeling van de huidige situatie, maar het resultaat van een vorige welzijnsaantasting. Een groot ge-deelte van deze informatie kan worden overgenomen uit het paspoort van het paard. Als laatste punt wordt vast-gesteld voor hoeveel paarden de stal, waarin het geselec-teerde paard staat, gebouwd is. Dit in samenhang met de latere klimaatmetingen en de stalbeoordeling.

Uitvoering De lijst wordt tijdens of na de monitor door de paarden-

houder ingevuld en eventueel aangevuld door de eigenaar

van het paard. Hierbij wordt de volgende informatie verza-

meld.

• Naam

Naam, (chip)nummer of beschrijving invullen

• Leeftijd

Heel getal invullen

• In bezit sinds (op locatie sinds)

Jaartal invullen (oudste jaartal)

• Schofthoogte

Intake

Page 26: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

26

Getal in cm (afgerond op 5 cm)

• Sekse

Merrie

Hengst

Ruin

• Ras

Rasnaam invullen

• Dracht

Niet drachtig

Wel drachtig

• Aantal paardenplaatsen

Aantal paarden

2.3.2 Achtergrond en gebruikDe hoeveelheid beweging die een paard krijgt, hangt vaak samen met de wijze waarop het paard wordt gebruikt. Beweging is essentieel voor de mentale en fysieke ge-zondheid van het paard. Werk, zoals rijden, mennen en longeren, kan de behoefte aan beweging voor het paard gedeeltelijk bevredigen. Maar ook een paard waarmee re-gelmatig gewerkt wordt, heeft behoefte aan vrije bewe-ging met soortgenoten. Daarom wordt er tijdens de intake gevraagd naar het aantal uren vrije beweging.Paarden hebben in de loop van hun leven vaak meerdere eigenaren. Daarom wordt gevraagd waarvoor het paard in het verleden is gebruikt. Hiernaast wordt ook geke-ken naar het huidige gebruik. Zo worden vragen gesteld over het aantal werkuren per week en het niveau van het werk.

Uitvoering Hierbij moet de volgende informatie worden verzameld.

• Achtergrond paard (meerdere score-opties mogelijk)

Gezelschap

Recreatie

Sport

Opfok

Fok

Manege

Handel

Melk

Anders

Onbekend

• Gebruik (één optie mogelijk)

Gezelschap

Recreatie

Sport

Opfok

Fok

Manege

Handel

Melk

Anders

• Aantal uren werk per week

Aantal uren (bij niet van toepassing en rust 0 invullen)

• Werkniveau

Niet van toepassing (bijvoorbeeld fokkerij)

Licht (B- tot L-niveau in de sport)

Matig tot zwaar (M-niveau en hoger in de sport)

• Aantal uren vrije beweging per week

Aantal uren (per week)

2.3.3 Afwijkend gedrag Voor de overleving is het belangrijk dat paarden zich kun-nen aanpassen aan de omstandigheden. Hiervoor zullen paarden soms in meer of mindere mate moeten afwijken van het natuurlijke gedragsrepertoire. Binnen bepaalde grenzen is dit mogelijk. In een natuurlijke omgeving zullen ook wisselende omstandigheden zijn. Maar als de verschil-len tussen wat voor een paard normaal is en de werkelijk-heid waarmee het geconfronteerd wordt te groot worden, kan een paard zich niet meer aanpassen. Dit leidt tot stress

Intake

Page 27: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

27

(RDA, 2003). Chronische stress kan leiden tot het ontstaan van afwijkend gedrag. Dit kan verder onderverdeeld wor-den in stereotypieën, ook wel stalondeugden genoemd, en ander ongewenst gedrag. Afwijkend gedrag is een indi-catie van verminderd welzijn. In hoofdstuk 6 wordt dieper ingegaan op natuurlijk en afwijkend gedrag.

Uitvoering Stalondeugden zijn vaak bekend bij de staleigenaar of

paardenhouder. Op de lijst voor geselecteerde paarden

wordt gevraagd of en, zo ja, sinds wanneer een paard een

stalondeugd heeft.

Hierbij wordt de volgende informatie verzameld.

• Stalondeugd (meerdere score-opties mogelijk)

Geen stalondeugden bekend

Kribbebijten

Luchtzuigen

Weven

Tongspelen

Hoofdschudden

Boxlopen

Anders, namelijk… (bijvoorbeeld voernijd, mest eten)

• Sinds wanneer is de stalondeugd aanwezig?

Niet van toepassing (geen stalondeugd bekend)

Voor komst op stal

Na komst op stal

2.3.4 VoedingPaarden zijn van nature het grootste deel van de dag be-zig met foerageren. Aangezien het spijsverteringsstelsel van het paard is gemaakt voor het continu opnemen van voedsel is ad libitum, 24 uur per dag toegang geven tot ruwvoer, de meest optimale manier van voer verstrekken (Davidson & Harris, 2002; BVET, 2001). Wanneer paarden te lange voerpauzes hebben, kunnen er problemen optre-den met het spijsverteringsstelsel (Ralston et al., 1979; Da-vidson & Harris, 2002). Te lange voerpauzes kunnen bo-

vendien leiden tot de ontwikkeling van afwijkend gedrag (Kzrak et al., 1991).

De basis van een goed dieet is ruwvoer, zoals hooi. Het geven van krachtvoer is alleen nodig wanneer er omstan-digheden of situaties zijn waarin het ruwvoer het paard niet kan voorzien van de nodige voedingsstoffen. Vooral bij jonge paarden, die nog in de groei zijn, bij fokmerries en sportpaarden kan krachtvoer nodig zijn (Lewis, 1995). Grote porties krachtvoer kunnen leiden tot onder andere diarree, koliek (buikpijn), hyperactiviteit en obesitas (BVET, 2001; RDA, 2003).De hoeveelheid ruw- en krachtvoer dient voor elk paard te worden afgestemd op zijn ‘body condition score’ (zie ook 5.3.1), het gewicht, het werk dat dagelijks verricht moet worden en de leeftijd (Lewis, 1995).

Uitvoering Tijdens het afnemen van de welzijnsmonitor is het niet

mogelijk om voor elk paard te observeren welk voer wordt

gegeven en in welke volgorde dit gebeurt. Dit is de reden

waarom hier vragen over worden gesteld in de intakelijst

voor geselecteerde paarden.

Hierbij moet de volgende informatie worden verzameld.

• Type ruwvoer

Hooi

Kuil

Stro

Gras

Ruwvoer in brokvorm

Anders, namelijk…

Niet van toepassing (wordt geen ruwvoer gevoerd)

• Ruwvoer porties

Aantal porties invullen of AL (ad libitum)

• Type krachtvoer

Brok

Muesli

Granenmix

Intake

Page 28: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

28

Mais

Anders, namelijk…

Niet van toepassing (krijgt geen krachtvoer)

• Krachtvoer porties

Aantal porties invullen

• Volgorde ruwvoer-krachtvoer

Eerst ruwvoer, dan krachtvoer

Ruwvoer en krachtvoer tegelijk

Eerst krachtvoer, dan ruwvoer

Niet van toepassing (krijgt geen krachtvoer)

Intake

Page 29: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

29

3 Beoordeling huisvesting

Bij de welzijnsmonitor wordt zowel gewerkt met diergere-lateerde parameters als met omgevingsgerelateerde pa-rameters. Aan een deel van deze parameters wordt een score toegekend tijdens de beoordeling van de huisves-ting. Hierbij komen de volgende onderwerpen aan bod: huisvesting en de mogelijkheden tot sociaal contact, af-metingen van de huisvesting, bodembedekking, risico’s voor verwondingen en letsel, verrijking en verstoring en voeding en drinkwater. Per onderwerp wordt achtergrond-informatie gegeven. Vervolgens wordt beschreven welke scores toegekend worden aan de parameters bij de ont-wikkeling van de monitor.

3.1 Huisvesting en mogelijkheden sociaal contactEvolutionair gezien zijn paarden sociaal levende dieren die op de steppe leven, waarbij de mogelijkheid om te vluchten de belangrijkste manier van verdedigen is tegen roofdieren (Mills & Clarke, 2002). Het stallen van paarden, waarbij isolatie van soortgenoten en beperking van de be-wegingsvrijheid een belangrijke rol spelen, is daarom een niet-natuurlijke manier om paarden te houden (Mills & Nankervis, 1999).

Paarden zijn sociale dieren die elkaar bij voorkeur opzoe-ken (Clutton-Brock et al., 1976; Henderson, 2007). Soci-aal contact tussen paarden houdt in dat paarden elkaar kunnen zien, ruiken, horen en fysiek contact hebben met soortgenoten (Zeeb & Schnitzer, 1997). Paarden die elkaar niet kunnen horen of zien zijn actiever op stal en nemen minder tijd om te eten in vergelijking met paarden in groe-pen (Houpt & Houpt, 1988). Dit zijn indicaties van onrust en verhoogde stress. Hierdoor wordt verondersteld dat sociale isolatie voor paarden zeer stressvol kan zijn (Søn-dergaard et al., 2004).

Het hebben van sociaal contact met soortgenoten heeft ook invloed op het algehele gedrag en de gezondheid van paarden. Paarden met mogelijkheden voor sociaal contact zijn minder agressief naar onbekende paarden, waardoor er minder kans is op blessures en ongelukken (Christen-sen et al., 2002a).Desondanks zijn in de meeste huisvestingssystemen de mogelijkheden voor sociaal contact tussen paarden be-perkt (Van Dierendonck et al., 2004). Om (gedeeltelijk) aan de behoefte van sociaal contact tussen paarden tegemoet te komen, is het ontwerp van de huisvesting van essen-tieel belang. Paarden kunnen op verschillende manieren worden gehuisvest. Zo kunnen paarden individueel wor-den gestald, bijvoorbeeld in stallen of stands, maar ook in een groep.

Paarden in groepshuisvesting hebben de meeste mo-gelijkheden voor sociaal contact; paarden in individuele stallen met dichte wanden de minste mogelijkheden. In de praktijk zijn er vele tussenvormen. De drie meest voor-komende huisvestingstypen worden in dit hoofdstuk be-sproken. Hierbij wordt per huisvestingstype ingegaan op de mogelijkheden tot sociaal contact en horizonverbre-ding. Horizonverbreding doelt op de mogelijkheid voor het paard om met het hoofd buiten de stal te komen en zo meer prikkels uit de omgeving te kunnen ontvangen (zie ook paragraaf 3.5).

3.1.1 Type huisvestingDe drie meest voorkomende huisvestingstypen zijn:

individuele huisvesting in stallen;individuele huisvesting in stands;groepshuisvesting.

Individuele huisvesting in stallen

Het meest voorkomende huisvestingstype in Europa is de huisvesting in individuele stallen. Hierbij kan het paard zich in een beperkte ruimte vrij bewegen. Bovendien kun-

Beoordeling huisvesting

Page 30: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

30

nen de paarden individueel gecontroleerd en gehanteerd worden.

Bij deze huisvestingsvorm is het type afscheiding tus-sen de stallen bepalend voor de mate van sociaal contact (Mills & Clarke, 2002). Drie massieve afscheidingen met een dichte rij tralies aan de voorkant laten visueel con-tact met andere paarden toe, maar alleen als er paarden tegenover staan. Stallen met tralies aan alle zijden of ge-deeltelijk open tussenmuren laten meer sociaal contact toe, zoals aan elkaar snuffelen of knabbelen.

De mogelijkheden voor sociaal contact in individuele stal-len zijn zeer verschillend. Er zijn stallen waarbij de stal-wanden niet de standaard hoogte hebben, maar die het paard de mogelijkheid geven om over de stalwand met het buurpaard te groomen. Het is echter belangrijk om rekening te houden met de hiërarchische structuur die heerst tussen paarden. Het stallen van een laag in rang-orde staand paard naast een dominant paard kan tot pro-blemen leiden. Paarden kunnen niet voor elkaar vluchten

of in voldoende mate hun subdominantie ten opzichte van het buurpaard tonen. Dit verhoogt dan het risico op ver-wondingen, maar vooral op chronische stress. Het lager in rang staande paard kan op den duur apathisch worden. Goed management van de paarden op stal kan dit pro-bleem grotendeels ondervangen.

Afhankelijk van de inrichting van de stal is er voor het paard wel of geen horizonverbreding mogelijk. Een luik in de deur geeft mogelijkheden tot horizonverbreding, evenals lage stalafscheidingen. Geheel gesloten deuren, bijvoorbeeld alleen tralies zonder openingen, geven geen mogelijkheden tot horizonverbreding (zie paragraaf 3.5).

Individuele huisvesting in stands

Een andere vorm van individuele huisvesting is de huis-vesting in stands. Paarden staan hierbij overdekt en vaak continu vastgebonden. In stands zijn de mogelijkheden voor paarden om sociaal contact met elkaar te hebben meestal beperkt. Paarden kunnen zich niet vrij bewegen en worden zeer beperkt in hun vachtverzorging. Het paard kan wel kiezen tussen staan en liggen, maar zich omdraai-en of een paar stappen lopen is niet mogelijk. In een aan-tal landen mogen om deze reden stands niet worden ge-bruikt als permanente stalling (onder andere in Zweden en Duitsland). Wanneer stands wel worden gebruikt, moet ervoor worden gezorgd dat paarden daarnaast een groot deel van de dag vrije beweging hebben met soortgenoten (Søndergaard et al., 2004). Doordat de dieren niet voor el-kaar kunnen vluchten, moet er wel op gelet worden dat er geen agressie ontstaat tussen de dieren. Stands wor-den vooral gebruikt op bedrijven waar de paarden de he-le dag beschikbaar moeten zijn. Volgens de BVET (2001) moeten paarden in stands de mogelijkheid krijgen om een deel van de dag los te staan. Aangezien paarden in stands vaak vast staan, hebben zij meestal geen mogelijkheid om hun horizon te verbreden. Dit kan wel mogelijk worden gemaakt door de paarden met het hoofd voor een open

Een paard in een individuele stal met minimale mogelijkhe-

den voor sociaal contact.

Beoordeling huisvesting

Page 31: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

31

buitenraam of richting de stalgang te zetten. Wanneer paarden met hun hoofd buiten de stand kunnen komen, waardoor ze andere paarden kunnen zien, verbetert dit het welzijn van het paard (Cooper et al., 2000).

Twee paarden individueel in stand en twee paarden in duo-

stand.

Groepshuisvesting

Naast individuele huisvesting bestaat ook de mogelijkheid om paarden in groepen te huisvesten. Groepshuisvesting is mogelijk zowel binnen in een groepsstal als buiten in een paddock en/of weiland. Alle vormen van groepshuis-vesting bieden het paard maximaal sociaal contact en ge-ven het paard de mogelijkheid om zich vrij te bewegen (Mills & Clarke, 2002; Pieters, 1998). Een groepshuisves-ting heeft echter ook nadelen. Dit betreft vooral de ver-meende grotere kans op verwondingen en bepaalde infec-tieziekten door het intensieve contact met andere paarden (Mills & Clarke, 2002).

In groepshuisvesting is het van belang dat de vloeropper-vlakte zo groot is dat paarden minimaal in hun behoefte aan persoonlijke ruimte kunnen worden voorzien. Wan-neer er onvoldoende ligruimte is voor alle paarden zul-len vooral de lager in rang staande paarden onvoldoende kunnen liggen (Zeitler-Feicht & Prantner, 2000). Daarnaast moeten er voldoende vluchtmogelijkheden zijn voor de la-ger in rang staande paarden.

In de praktijk blijkt dat er meer agressieve fysieke contac-ten zijn tussen paarden in groepen in de stal dan bij paar-den in groepen in de wei. Dit komt door de beperkte ruim-te en het beperkte aanbod van voedsel of ligplekken en de beperkte mogelijkheden voor lager in rang geplaatste dieren om te kunnen vluchten. Een onstabiele en onrus-tige groep (veel wisselingen, bijvoorbeeld op bedrijven met een hoge doorlooptijd) is voor paarden erg stressvol en kan leiden tot verhoogde agressie totdat de hiërarchie weer opnieuw is vastgesteld. Dit duurt ongeveer een week (Tilson et al., 1988).Wat betreft horizonverbreding is de stalinrichting bepa-lend, zoals ook bij individuele stallen het geval is. Er wordt bij groepshuisvesting vaak voor voerhekken gekozen, die de paarden ook de mogelijkheid geven om hun horizon te verbreden.

Beoordeling huisvesting

Page 32: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

32

Beoordeling huisvesting

Uitvoering Bij de beoordeling van de huisvesting gaat het om het

vaststellen van de aanwezige huisvesting (mogelijkheden)

en niet om een waarneming van afwijkingen. Het vaststel-

Paarden in groepshuisvesting buiten en binnen met voerhek-

ken.

len van het type huisvesting is daarom een constatering

door observatie van de stal van het geselecteerde paard.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties beschik-

baar:

• Type huisvesting

In een groep (binnen en/of buiten)

Individueel (los binnen en/of buiten)

Individueel (vast)

Twee paarden/pony’s (vast)

Andere huisvestingsvormen

3.1.2 Sociaal contact Paarden zijn sociale dieren. Ze communiceren voor een groot deel visueel, onder andere via het orenspel, en via dreigende houdingen. Ook gedomesticeerde paarden hebben een voorkeur voor sociaal contact met soortge-noten (Clutton-Brock et al., 1976). Er zijn aanwijzingen dat het ontbreken van sociaal contact een oorzaak is van het ontstaan van afwijkend gedrag. Voldoende sociaal contact kan zelfs bestaande stereotype gedragingen verminde-ren (Henderson, 2007). De mate waarin dit contact moge-lijk is, is echter sterk afhankelijk van het type huisvesting. De meeste huisvestingssystemen bieden paarden onvol-doende sociaal contact en tasten zo hun welzijn aan (Van Dierendonck, 2004).

Uitvoering Voor de mogelijkheden voor sociaal contact worden tijdens

de monitor scores toegekend. Hierbij wordt altijd uitgegaan

van de situatie met de meeste mogelijkheden. Als paarden

over een lage stalwand een soortgenoot kunnen groomen

op de schoft, wordt de score ‘knabbelen’ toegekend, omdat

goed fysiek contact met de mond mogelijk is.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties beschik-

baar:

• Sociaal contact

Page 33: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

33

Beoordeling huisvesting

Geen mogelijkheid tot sociaal contact

Andere paarden kunnen zien

Kunnen snuffelen met andere paarden (alleen neus-

neus contact)

Kunnen knabbelen met andere paarden (goed met

de mond kunnen groomen op een willekeurige

plek)

Om elkaar heen kunnen lopen

De mogelijkheden van paarden tot sociaal contact kunnen beperkt zijn (linksboven) of uitgebreider als paarden andere paarden

kunnen zien (rechtsboven) of als paarden kunnen snuffelen en knabbelen (linksonder) of als paarden zelfs de mogelijkheid heb-

ben om om elkaar heen te lopen (rechtsonder).

Page 34: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

34

Beoordeling huisvesting

3.2 AfmetingenPaarden hebben voldoende ruimte nodig om veilig en zonder risico’s op verwondingen te kunnen gaan liggen en zich te bewegen. Er wordt aangenomen dat een te kleine stal de kans op vastliggen vergroot, omdat dan het paard uit liggende positie niet meer met eigen kracht kan op-staan. Vastliggen kan leiden tot verwondingen en blessu-res (door pogingen van het paard om toch weer overeind te komen). Bovendien is de kans op vervuiling en versto-ring van de toplaag groter. Hierdoor kan er ammoniak vrij-komen, die het ademhalingsstelsel van het paard kan aan-tasten (RDA, 2003). Dit is vooral een probleem, omdat een paard kan gaan liggen om te slapen en zo met zijn neus dichter bij de bron van de ammoniak komt (Houpt, 2001). Het is belangrijk om te kijken naar de totale vloeropper-vlakte, de breedte van de stal en de hoogte van de stal en die maten waar mogelijk te relateren aan de stokmaat van het paard.

Oppervlakte stalIn Nederland is de stalmaat meestal 3 x 3 of 3,5 x 3,5 me-ter. Er bestaat geen wetgeving voor de maatvoering. Voor de oppervlakte van de individuele stal wordt in een aantal landen om ons heen als minimale staloppervlakte (2 x stok-maat)² gebruikt (bijvoorbeeld BVET, 2001). De Britse Horse Society beveelt minimale stalmaten aan voor verschillen-de groepen: voor gemiddelde paarden een individuele stal van 3,65 x 3,65 meter; voor grote paarden 3,65 x 4,25 meter; voor gemiddelde pony’s en ezels 3,05 x 3,05 meter en voor grote pony’s 3,05 x 3,65 meter (NEWC, 2009).

Oppervlakte bij groepshuisvestingVoor paarden in groepshuisvesting kan de aanbevolen mi-nimale oppervlakte berekend worden als de som van de minimale oppervlakte voor individuele paarden, bijvoor-beeld aantal paarden x (2 x stokmaat)². Alleen bij harmoni-euze groepen zou de totale oppervlakte van minimaal vijf paarden met maximaal 20% verminderd kunnen worden

(BVET, 2001). Daarnaast wordt door BVET (2001) aanbevo-len om een minimale ligruimte per paard te hebben van 2,5 x (stokmaat)². In Zweden wordt daarnaast rekening ge-houden met de leeftijd van de paarden in de groepshuis-vesting. Voor paarden van 12-24 maanden geldt dat de mi-nimale oppervlakte het aantal paarden x (2 x stokmaat)² x 75% kan bedragen en voor veulens van 5-12 maanden: het aantal paarden x (2 x stokmaat)² x 50% (DFS, 2007).

Oppervlakte uitloopOok voor de oppervlakte van de uitloop bestaan verschil-lende aanbevelingen. Voor een permanente uitloop wordt door BVET (2001) aanbevolen een minimale oppervlakte van 2 x (2 x stokmaat)² te hebben, waarbij een rechthoe-kige uitloop meer mogelijkheden voor beweging geeft in vergelijking met een vierkante uitloop (BVET, 2001). In Noorwegen is de aanbevolen minimale oppervlakte van een uitloop voor een individueel gestald paard 10 x 30 me-ter (NFSA, 2006).

Breedte Een volwassen paard heeft 7 uur rust per etmaal nodig. Het merendeel van die tijd staat het paard te doezelen, soms enkele minuten te slapen. Hierbij staat het paard op drie benen. Voor het echte slapen moeten paarden gaan liggen (Ruckebusch, 1972). Paarden liggen daarbij op de buik, waarbij het hoofd tussen of voor de voorbenen op de grond rust (borstbuikligging).

Voor een diepe slaap gaat het paard op zijn of haar zij lig-gen, waarbij de benen gestrekt naast het paard liggen. Deze positie nemen ze ongeveer 10% van de 24 uur in. Wanneer paarden op hun zij liggen, kan het paard in een slaapfase komen die remslaap of Rapid Eye Movement wordt genoemd. Dit is een essentieel onderdeel van de slaapcyclus (Houpt, 2001), waarin het paard niet belem-merd moet worden (BVET, 2001). Ook voor paarden is het dus belangrijk om liggend te kunnen slapen.

Page 35: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

35

Beoordeling huisvesting

Voor het zonder problemen kunnen liggen is het belangrijk dat de breedte van de box of stal voldoende ruim is. In Duits-land wordt een breedte van minimaal 1,5 x stokmaat aanbe-volen (BVET, 2001). Met name in stands kan de breedte van de stal een beperkende factor zijn. Aanbevelingen voor een minimale breedte in een stand is in Duitsland de stokmaat (BVET, 2001) en in Zweden stokmaat x 1,10 (DFS, 2007).

LengteVoor de minimale lengte van een stand gelden verschil-lende richtlijnen. Samengevat moet de lengte 2 x stok-maat zijn (BVET, 2001).

HoogteVoor de minimale hoogte van een stal zijn ook verschillen-de aanbevelingen. In Duitsland wordt een minimale hoog-te van 1,5 x stokmaat aanbevolen voor het plafond of het dak (BVET, 2001). In Zweden variëren de aanbevelingen van 1,3 x stokmaat (Ventorp & Michaneck, 1995; Sønder-gaard et al., 2004) tot zelfs 1,5 meter boven de stokmaat

(DFS, 2007). In Noorwegen zijn de aanbevelingen mini-maal 2,5 meter, maar bij voorkeur boven de 3 meter (NF-SA, 2006). Volgens de British Horse Society ten slotte zou het plafond minimaal 1 meter hoger dan het hoofd van het paard moeten zijn (NEWC, 2009).

Uitvoering De afmetingen van de leefruimten van de paarden worden

gemeten met een digitale afstandsmeter met laserpointer.

Deze meet de afstand van het apparaat tot de gewenste

muur of het plafond met een laserstraal. Er wordt onder-

scheid gemaakt tussen een overdekte en een onoverdekte

ruimte. Bij het meten van de stalhoogte wordt het laagste

punt van het plafond gemeten (uitgezonderd steunbalken).

Wanneer het niet mogelijk is om de maten te nemen wan-

neer het paard/de paarden in de stal staan (uit veiligheids-

overwegingen), worden de maten nagevraagd of geschat.

Voor deze parameters zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

Afhankelijk van de ruimte in de box kan een paard rusten in

borstbuikligging.

Bij voldoende ruimte in de box kan een paard op de zij gaan

liggen.

Page 36: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

36

• Grootte overdekte ruimte vrije toegang

Lengtemaat, breedtemaat

Niet uitgevoerd (wanneer te gevaarlijk of logistiek

niet uit te voeren)

• Grootte onoverdekte ruimte

Lengtemaat, breedtemaat

Niet uitgevoerd (wanneer te gevaarlijk of logistiek

niet uit te voeren)

• Hoogte stal

> 300 cm

250-300 cm

200-250 cm

150-200 cm

< 150 cm

Niet van toepassing (geen plafond/schuilplaats)

Aantal paardenDe individuele ruimte die een paard in een stal heeft, is sterk afhankelijk van het aantal paarden dat op dat mo-ment in de stal staat. Daarom is het belangrijk om te we-ten hoeveel paarden er in de stal aanwezig zijn op het mo-ment van de welzijnsmonitor. Ook is het belangrijk om te weten hoeveel paarden er maximaal in de stal kunnen staan.

Uitvoering Het aantal paarden in een stal op het moment van de wel-

zijnsmonitor en het maximaal aantal paarden worden bei-

den genoteerd. Het maximaal aantal paarden dient te wor-

den gevraagd aan de eigenaar of begeleider die op het

moment van de monitor assisteert. Het aantal paarden op

dat moment kan via telling worden waargenomen. Bij indi-

viduele stallen dienen beide antwoorden één te zijn, maar

in groepshuisvestingen kan dit van elkaar verschillen.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Aantal paarden op moment van de welzijnsmonitor

Aantal paarden

• Maximaal aantal paarden

Aantal paarden

Gemiddelde schofthoogteOp het intakeformulier van het geselecteerde paard (in-take paard) wordt aan de eigenaar naar de schofthoogte van het geselecteerde paard gevraagd. Tijdens de moni-tor wordt deze schofthoogte ook geschat. Het gaat hier-bij dan niet alleen om de schofthoogte van het geselec-teerde paard, maar om een gemiddelde schofthoogte van alle paarden in de stal (bij individuele huisvesting wordt de schofthoogte van één paard geschat). Het kan hierbij voorkomen dat de individuele schofthoogte sterk afwijkt van de gemiddelde schofthoogte, door bijvoorbeeld een mix in leeftijden en/of rassen. Het meten van de gemid-delde schofthoogte is vooral bij groepshuisvestingen van belang. Hiermee kan nagegaan worden of er voldoende (lig)ruimte is voor alle dieren in de huisvesting.

Uitvoering De gemiddelde schofthoogte wordt geschat. Bij een indi-

viduele huisvesting wordt de schofthoogte van maar één

paard geschat. Bij een groepshuisvesting worden alle paar-

den in de groepshuisvesting meegenomen in de schatting,

zodat er een gemiddelde schofthoogte ontstaat. Wanneer

het merendeel van de paarden van de groepshuisvesting

niet aanwezig is, kan er geen reële schatting worden ge-

maakt van de gemiddelde schofthoogte. Dan wordt aan

deze parameter geen score toegekend.

De schatting wordt uitgevoerd door een visuele waarne-

ming; er wordt dus geen gebruikgemaakt van een meet-

stok of meetlint. In bijlage III is de parameterlijst te vinden

met een afbeelding van een paard. Hierop is aangegeven

waar de schoft, oftewel het meetpunt, zit op het paard.

Beoordeling huisvesting

Page 37: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

37

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties beschik-

baar:

• Schofthoogte van het paard

In hele cm (afgerond op 5 cm) gemiddelde schoft-

hoogte

Niet uitgevoerd (wanneer het merendeel van de

paarden van de groepshuisvesting niet aanwezig zijn)

De gemiddelde schofthoogte kan soms sterk afwijken van de

schofthoogte van het individuele paard.

Bij het opmeten van de leefruimte moet de eigen veiligheid

en die van de paarden in acht genomen worden.

Beoordeling huisvesting

Page 38: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

38

Beoordeling huisvesting

3.3 BodembedekkingHet type, de dikte en de reinheid van de bodembedekking zijn belangrijke factoren die het welzijn en de gezondheid van paarden in de stal kunnen beïnvloeden. De bodembe-deking bestaat uit een onderlaag en een toplaag. Voor de

beoordeling van de bodembedekking zijn parameters op-gesteld die relevant lijken te zijn in relatie tot het welzijn van paarden. Per parameter wordt achtergrondinformatie gegeven en wordt uitgelegd welke scores aan de parame-ter toegekend moeten worden.

Steen en beton (linksboven en linksonder), rubber (rechtsboven) en zand (rechtsonder) worden vaak als onderlaag gebruikt in

zowel de overdekte als de onoverdekte ruimte.

Page 39: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

39

Beoordeling huisvesting

3.3.1 OnderlaagIn combinatie met een te dunne toplaag van de bodembe-dekking kan de onderlaag, oftewel de vloer, voor proble-men met het welzijn zorgen. Voor paarden die veel liggen en/of in slechte conditie zijn, zou een harde onderlaag in combinatie met een dun opgestrooide stal minder comfort bieden dan een dikke laag stro. De onderlaag is van belang voor het afvoeren van urine, en daarmee voor de kwaliteit van de bodembedekking en het stalklimaat. Daarom is het van belang om te weten welke onderlaag aanwezig is in de huisvesting binnen en in de eventuele uitloop buiten.

Uitvoering Voor de onderlaag is een score toe te kennen aan de hand

van een visuele beoordeling. Hierbij wordt (bij meerdere

typen onderlagen) de meest aanwezige soort onderlaag

gekozen.

Bij sommige stallen (bijvoorbeeld binnen) is de onderlaag

niet altijd direct zichtbaar. Wanneer deze niet zichtbaar is,

kan de onderlaag visueel beoordeeld worden door de to-

plaag aan de kant te vegen (met de hand of de voet).

Mocht het, in verband met bijvoorbeeld de veiligheid in

een groepshuisvesting, niet mogelijk zijn de stal te betre-

den, dan wordt de optie ‘niet uitgevoerd’ genoteerd.

Voor deze parameters zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Onderlaag overdekte ruimte

Steen/beton

Rubber

Zand

Andere onderlaag

Niet van toepassing (geen overdekte ruimte)

Niet uitgevoerd (betreden van box/stal niet mogelijk

i.v.m. groepshuisvesting)

• Onderlaag onoverdekte ruimte

Steen/beton

Rubber

Zand

Andere onderlaag

Niet van toepassing (geen onoverdekte ruimte)

Niet uitgevoerd (betreden van box/stal niet mogelijk

i.v.m. groepshuisvesting)

3.3.2 ToplaagEr zijn verschillende soorten toplagen. Elke soort heeft voor- en nadelen wat gezondheid en welzijn betreft. De meest gebruikte soorten toplagen zijn stro (gedroogde stengels van granen) en zaagsel (kleine houtsnippers). Ook vlas (eigenlijk vlasstro, een afvalproduct bij het ma-ken van linnen) wordt veel gebruikt.

De toplaag kan mogelijkheden voor het paard creëren om foerageergedrag te vertonen. Uit onderzoek blijkt dat de meeste paarden stro verkiezen boven zaagsel en zaagsel boven papiersnippers (Mills et al., 2000). Dit komt waar-schijnlijk omdat paarden in stro beter hun natuurlijk voed-selzoekgedrag kunnen uitvoeren (McGreevy et al., 1995b; Henderson, 2007, Hunter & Houpt, 1991).

Voor paarden met gevoelige luchtwegen kunnen echter an-dere typen toplagen, die minder stoffig zijn, een betere keuze zijn (Burrell et al., 1996). Bovendien is gebleken dat in stallen met stro paarden tot driemaal langer op hun zij liggen in ver-gelijking tot stallen met zaagsel (Pedersen, 2002). Paarden hebben een voorkeur om op iets zachts te liggen en niet op een harde vloer (Hunter & Houpt, 1991). Het op de zij kunnen slapen is een essentieel onderdeel van de slaap, waarbij de remslaap (Rapid Eye Movement) mogelijk is (Houpt, 2001).

De bodembedekking speelt een belangrijke rol met betrek-king tot de luchtkwaliteit. Uit de toplaag kunnen stof en schimmelsporen vrijkomen die schade toe kunnen bren-gen aan de luchtwegen van het paard (Clarke, 1987). Voor-al stro en hooi bevatten veel stofdeeltjes en kunnen een risico vormen voor de gezondheid (Mills & Clarke, 2002).

Page 40: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

40

Beoordeling huisvesting

Stro, zaagsel en vlas zijn de meest gebruikte materialen voor de toplaag. Soms wordt er zand gebruikt (rechtsonder).

Page 41: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

41

Beoordeling huisvesting

Uitvoering De toplaag wordt visueel beoordeeld. Dit betekent dat er in

de stal wordt gekeken welke soort toplaag aanwezig is.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Bodembedekking (toplaag) overdekte ruimte

Stro

Houtkrullen/zaagsel

Hennep/vlas

Zand

Andere toplaag

Geen toplaag

Niet van toepassing (geen overdekte ruimte)

Reinheid en droogheidDe toplaag moet vocht kunnen binden, omdat anders am-moniak uit de urine van het paard vrij kan komen. Vermin-derde absorptie kan resulteren in een verhoogde concen-tratie ammoniak. Dit kan de luchtwegen van het paard aantasten of de hoeven verzwakken. Door ammoniak la-ten de hoornpijpjes los (zie 5.4) (Potgieter & Wilke, 1995).

Paarden staan ongeveer 90% van de dag, maar om diep te kunnen slapen (Rapid Eye Movement slaap) moeten ook paarden gaan liggen (Houpt, 2001). Dit betekent dat de to-plaag hiervoor geschikt moet zijn. Bij een ongeschikte, te natte of onvoldoende dikke toplaag zal het paard minder geneigd zijn om te gaan liggen. Dit kan leiden tot welzijns-aantastingen en verminderde prestaties (Pedersen et al., 2002). Het verschil tussen een vieze stal (boven) en een natte stal

(onder) is niet altijd even duidelijk.

Page 42: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

42

Beoordeling huisvesting

Uitvoering De reinheid en droogheid van de toplaag wordt visueel be-

oordeeld. Er wordt gekeken of de toplaag droog en schoon

is. Of het paard een gedeelte heeft dat droog is en waar

het kan gaan liggen zonder een nat haarkleed te krijgen.

Voor de reinheid van de toplaag wordt gekeken naar de

mestballen. Een stal waar alleen achterin mestballen lig-

gen krijgt de score ‘schoon’ toegekend. Wanneer de mest-

ballen her en der verspreid door de box liggen, met als ge-

volg dat er geen schone plek meer is voor het paard om te

gaan liggen, wordt de box als afwijkend beschouwd.

• Reinheid toplaag overdekte ruimte

Schoon

Afwijkend

Niet van toepassing (geen overdekte ruimte)

• Droogheid toplaag overdekte ruimte

Droog

Afwijkend

Niet van toepassing (geen overdekte ruimte)

LigcomfortMet ongeschikte bodembedekking wordt elke bodembe-dekking bedoeld, die grote, harde of zelfs scherpe delen bevat. Onvoldoende dikke bodembedekking betekent dat het paard op een te harde grond moet liggen. Dit risico is vooral aanwezig wanneer de onderlaag van beton of steen is. Ook is de bodembedekking belangrijk voor de vochtab-sorptie. De bodembedekking moet ervoor zorgen dat het paard een schone, droge en comfortabele plaats heeft om te liggen. Bovendien kan natte of vieze bodembedekking in de vacht van het paard blijven hangen. Hierdoor ver-mindert de isolerende functie van de vacht (Pieters, 1998) en kan het paard problemen krijgen om zijn lichaamstem-peratuur constant te houden.

De lege plekken in de bovenste stal zullen na verspreiding van

de toplaag net niet meer zichtbaar zijn; in de onderste stal ligt

een dikke, schone en droge strolaag.

Page 43: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

43

Beoordeling huisvesting

Uitvoering Als laatste wordt het ligcomfort bekeken. Wanneer de on-

derlaag zichtbaar is en er dus lege plekken worden waar-

genomen, dienen deze plekken denkbeeldig te worden ge-

dicht met de toplaag. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt

de toplaag als dun beschouwd.

• Ligcomfort toplaag overdekte ruimte

Ondergrond van de box is niet zichtbaar

Er zijn lege plekken, maar na (denkbeeldige)

verspreiding zijn deze niet zichtbaar meer

Er zijn lege plekken, zelfs na verspreiding

Niet van toepassing (geen overdekte ruimte)

3.4 Risico’s op verwondingen en letselElke stalafscheiding of afrastering brengt risico’s voor ver-wondingen met zich mee. Sommige stallen bevatten uit-steeksels of scherpe punten waar paarden zich aan kun-nen verwonden. Te denken valt hierbij aan uitstekende

schroeven, spijkers of houtsplinters. Een ander probleem is het ontstaan van spleten waar een paard met zijn hoef of hoofd klem kan komen te zitten. Er zijn geen goede richtlijnen voor wat te groot of te klein is, omdat dit ook afhankelijk is van de grootte van het paard of de pony.

Scherpe randen (links) zijn een risico voor het oplopen van verwondingen bij het paard. Ook voerhekken kunnen letsel veroorza-

ken (‘vlechten’). Dit kan worden voorkomen door de hekken gedeeltelijk dicht te maken (rechtsonder).

Page 44: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

44

Beoordeling huisvesting

Voerhekken die soms in groepshuisvesting worden ge-bruikt, kunnen letsel veroorzaken wanneer ze niet goed zijn vormgegeven. Een voorbeeld is het zich door de tra-lies heen ‘vlechten’. De paarden gaan met hun nek door de opening tussen twee tralies door en proberen door de opening van de tralies ernaast weer terug te komen. Hier-bij kan de nek klem komen te zitten (Moll, 1998). Dit pro-bleem kan worden opgelost door voerhekken om en om te sluiten met een houten plaat of met extra tralies.

Uitvoering Risico’s op verwonding en vastzitten worden visueel be-

oordeeld. De auditor gebruikt hierbij zijn ervaring om een

inschatting te maken van mogelijke gevaren.

De huisvesting van het geselecteerde paard wordt gron-

dig nagekeken op uitstekende voorwerpen of scherpe ran-

den aan bijvoorbeeld voerbakken. Er wordt verder gelet op

spleten waarin paarden eventueel met hun hoef, of een an-

der lichaamsdeel, in vast kunnen blijven zitten. Daarnaast

dient er specifiek gelet te worden op voerhekken in de

groepshuisvesting.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Risico’s op verwondingen in de box of stal

Geen risico’s

Enkele risico’s (1 of 2 uitsteeksels)

Veel risico’s (3-5 uitsteeksels)

Heel veel risico’s (meer dan 5 uitsteeksels)

Niet van toepassing (geen overdekte ruimte)

• Risico’s om vast te komen te zitten in de box of stal

Geen risico

Wel risico’s

Niet van toepassing (geen overdekte ruimte)

3.5 Verrijking en verstoringWanneer paarden worden beperkt in het uitvoeren van hun natuurlijke gedrag, zoals foerageren, bewegen en sociaal contact met soortgenoten, levert dat (chronische) stress op, wat kan leiden tot afwijkende gedragingen, inclusief stalondeugden. Een belangrijk verschil tussen de natuur-lijke situatie en de situatie waarin paarden gehouden wor-den is dat paarden door deze beperkingen ‘tijd over’ lijken te hebben. Dit wordt een tijdvacuüm genoemd. Om gedeeltelijk het ontstaan van afwijkend gedrag tegen te gaan wordt er geëxperimenteerd met omgevingsver-rijking voor paarden. Bij andere diersoorten, met name landbouwhuisdieren, blijkt omgevingsverrijking een posi-tieve invloed te hebben op het welzijn van de dieren. De omgevingsverrijking moet dan wel aansluiten bij de be-hoefte van de betreffende diersoort. Bij paarden zijn posi-tieve effecten op het welzijn gevonden wanneer paarden gemotiveerd worden om meer tijd te besteden aan het foerageren en eten (Goodwin et al., 2002; Cooper & Al-bentosa, 2005; Thorne et al., 2005).

3.5.1 VerrijkingPaarden die lange tijd op stal staan kunnen in hun welzijn aangetast zijn, onder andere omdat er verveling optreedt (Mills & Nankervis, 2006). Om deze aantasting te beper-ken, kan in de huisvesting zelf voor afleiding worden ge-zorgd (Loving & Johnston, 2002). Paarden zijn prooidieren (Edwards, 2000). Dit betekent dat paarden de natuurlijke behoefte hebben om regelmatig hun omgeving af te scannen op gevaar of veranderingen in de omgeving. Onderzoek heeft zelfs uitgewezen dat ho-rizonverbreding, in combinatie met de mogelijkheid om een ander paard te zien, weven en hoofdschudden tegen kan gaan (Cooper et al., 2000).

AfleidingAfleiding in de stal kan bestaan in de vorm van extra voe-dingsmogelijkheden, zoals likstenen. Maar ook door het

Page 45: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

45

Beoordeling huisvesting

toevoegen van materiaal om mee te spelen, zoals ballen die in de stal gehangen/gelegd worden. Er moet echter al-tijd wel goed op de veiligheid gelet worden (geen scher-

pe randen). Ook is het hebben van een soortgenoot in de stal (groepshuisvesting) een welkome afleiding voor een paard.

Stukken hout, borstels of een bal in de stal kunnen voor afleiding zorgen. Ook een liksteen is een vorm van verrijking.

Page 46: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

46

Beoordeling huisvesting

Uitvoering De beoordeling van afleiding gebeurt zowel in het over-

dekte gedeelte als in het onoverdekte gedeelte. Tijdens de

monitor kunnen meerdere opties worden aangekruist als

verrijking. Wanneer een paard bijvoorbeeld in een groeps-

huisvesting staat met speelmateriaal en likstenen zijn er

verschillende verrijkingen.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Afleiding in box (meerdere score-opties mogelijk)

Geen afleiding

Extra voedingsmogelijkheden

Materiaal om mee te spelen

Soortgenoot

Andere vormen van afleiding

HorizonverbredingPaarden die hun horizon niet kunnen verbreden komen maar beperkt toe aan hun sociale behoeften en aan de behoefte om hun omgeving te monitoren (Cooper et al., 2000). Het blijkt dat wanneer de visuele horizon van paar-den wordt verbreed, door ramen, buitenluiken en posters of spiegels, dit een positief effect heeft op het welzijn van paarden (Cooper et al., 2000; McAfee et al., 2002; Mills & Davenport, 2002; Mills & Riezebos, 2005; Ninomiya et al., 2008).In paragraaf 3.1 komen per type huisvesting de mogelijk-heden voor horizonverbreding aan de orde.

Door de volledige tralies is geen horizonverbreding mogelijk.

De buitenluikjes maken horizonverbreding mogelijk.

Page 47: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

47

Beoordeling huisvesting

Uitvoering horizonverbreding De beoordeling van ‘mogelijkheden tot horizon verbreden’

wordt uitgevoerd door te observeren. Wanneer een paard

met zijn hoofd over de stalwand heen kan naar de stalgang

of naar buiten, is er sprake van horizonverbreding. Dichte

tralies naar de stalgang geven geen mogelijkheden tot ho-

rizonverbreding.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Horizonverbreding

Geen mogelijkheid tot horizonverbreding

Wel mogelijkheid tot horizonverbreding

3.5.2 Verstoring Het gehoor van paarden is beter ontwikkeld dan van de mens, niet alleen vanwege een groter bereik, maar ook door de beweeglijkheid van de oren. Er is echter niet of nauwelijks onderzoek gedaan naar het effect van geluid op het welzijn en de gezondheid van paarden.

Geluid kan zowel uitgedrukt worden in geluidsfrequentie of toonhoogte, aangegeven in hertz (Hz), als in geluids-terkte, uitgedrukt in decibel (dB). Paarden associëren hoge frequenties van nature met gevaar. Hoge frequenties ac-tiveren amygdala, een hersengebied dat nauw betrokken is bij angst (LeDoux, 1996; Mills& Nankervis, 1999). Moge-lijk leidt geluidsverstoring op stal (radio) bij paarden tot stress.

In verschillende aanbevelingen wordt geschreven dat het geluid in de stal niet boven 65 dB zou moeten komen (Søndergaard et al., 2004; Ventorp & Michanek, 2001; DFS, 2007; Lilleng, 1995). In Nederland wordt aanbevolen om het geluid in de stal niet meer dan 80 dB te laten bedragen (RDA, 2003). Paarden lijken vrij gemakkelijk te wennen aan het geluid van het verkeer of de radio, maar ze kun-nen vermoeid raken van het (zoemende) geluid van venti-

latoren (Søndergaard et al., 2002). In een rumoerige om-geving kunnen paarden vermoedelijk voor hun relevante geluiden moeilijk lokaliseren, wat stress kan veroorzaken (persoonlijke mededeling Van Dierendonck, 2009).

Uitvoering Het geluidsniveau wordt subjectief vastgesteld. Gedurende

de gehele monitor wordt ‘onbewust’ gelet op het geluid in

en rond de stal van het geselecteerde paard. Voorbeelden

van geluiden die als rumoerig kunnen worden beschouwd

zijn: rondrennende kinderen, een drukke doorgang in het

stalgebouw, een radio die hard staat of bouwwerkzaamhe-

den.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Geluidsniveau

Rustig op stal

Rumoerig op stal

3.6 Voeding en drinkwaterOp stal kan voeding en drinkwater op verschillende ma-nieren verstrekt worden. Factoren gerelateerd aan het ver-strekken van voeding die een effect kunnen hebben op het welzijn van paarden zijn: de rantsoensamenstelling, het aantal maaltijden, de plaats van de voerbak ten opzich-te van soortgenoten, de benodigde ruimte om te eten, de hoogte van de voerbak en de risico’s op bevuiling of nat worden van het rantsoen. In de protocollen die zijn ge-bruikt bij de ontwikkeling van de ‘Welzijnsmonitor Paar-denhouderij’ is een aantal parameters opgenomen over de voerverstrekking.Voor de beoordeling van het drinkwater wordt gekeken naar de hoogte, het type en de functionaliteit van de drink-watervoorziening.

Page 48: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

48

Beoordeling huisvesting

3.6.1 VoedingIn groepshuisvesting kunnen de paarden synchroon of asynchroon gevoerd worden. Asynchrone voedering, waar-bij de paarden niet tegelijkertijd hun rantsoen kunnen op-halen, wijkt af van de natuurlijke behoefte van paarden om tegelijkertijd te eten. Om tegemoet te komen aan de na-tuurlijke behoefte van paarden om synchroon te eten wordt aanbevolen om in elk geval het ruwvoer tegelijkertijd aan te bieden (Zeitler-Feicht, 2001).Voernijd is het overmatig agressief of verdedigend gedrag dat paarden kunnen laten zien vlak voor of tijdens het voe-ren. Het speelt met name een rol wanneer de voerbak van het paard in de aangrenzende stal zich in dezelfde hoek bevindt en/of wanneer paarden direct visueel contact met elkaar hebben tijdens het eten van krachtvoer.

Bij krachtvoerverstrekking in individuele stallen dient er rekening gehouden te worden met eventuele buurpaar-den. Wanneer de tussenwand gedeeltelijk open is, door

middel van tralies bijvoorbeeld, kan dit voor agressie tus-sen de buurpaarden zorgen. Voernijd kan verwondingen en blessures veroorzaken en wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op koliek en maagzweren (McBri-

Individuele voerbakken met voercomputers in een groepshuisvesting (links) en een dichte afscheiding bij individuele huisvesting

(rechtsonder) geven paarden de mogelijkheid om ongestoord krachtvoer te eten. Individuele voerbakken in een groepshuisves-

ting zonder voercomputer kunnen sneller tot voernijd leiden (rechtsboven).

Page 49: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

49

Beoordeling huisvesting

de & Long, 2001). Het is, ook in groepshuisvesting, aan te raden om per paard één plaats te hebben waarop kracht-voer verstrekt wordt (TVT, 2005). Er is aangetoond dat een beperkt aantal krachtvoerplaatsen kan zorgen voor agres-sie onder de paarden, waarmee de kans op verwondingen toeneemt (Van Dierendonck & Goodwin, 2005). In het wild blijken paarden, ook als ze elkaars maatjes zijn, de voor-keur te geven om op minimaal 1,5 meter afstand van el-kaar te grazen (McGreevy, 2004).In huisvestingssystemen waarbij paarden in groepen wor-den gehouden en waarbij paarden synchroon op afge-scheiden voerplaatsen worden gevoerd wordt aanbevolen dat de afgescheiden voerplaatsen voor volwassen paar-den minimaal 80 cm breed zijn en 1,5 x (BVET, 2001) tot 1,8 x stokmaat (TVT, 2005) lang. Bij gebruik van voerhek-ken waarbij geen visuele afscheiding tussen de paarden is, wordt aanbevolen om 1,2 m breedte per paard aan te houden (Søndergaard et al., 2004).Er is in de wetenschappelijke literatuur geen informatie gevonden over de noodzaak van een schot tussen twee (kracht)voerplaatsen. In de praktijk wordt deze echter wel aanbevolen (McGreevy et al., 2004).

Uitvoering De afstand tussen de krachtvoerbakken tussen twee paar-

den wordt gemeten, bijvoorbeeld met het laserapparaat. Is

dit lastig, dan kan er een schatting gemaakt worden van de

afstand tussen de voerbakken.

Gelijktijdig met het opmeten van de afstand tussen de

voerbakken kan er gekeken worden of er een dichte wand

zit naast de voerbak van het paard, waardoor het paard

tijdens het eten zijn of haar buurman niet kan zien. Het

aantal plaatsen waar ruwvoer wordt verstrekt, kan wor-

den geteld. Een groepshuisvesting met aan één zijde een

ruwvoerplaats heeft één ruwvoerverstrekkingsplaats. De

grootte van deze plaats kan daarbij bijvoorbeeld wel 15

meter lang zijn. Deze grootte kan met de laser gemeten

worden of worden geschat.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-schikbaar: • Krachtvoer verstrekking Individuele verstrekking bij individuele huisvesting Paarden worden vastgezet tijdens de verstrekking, groepshuisvesting Door middel van voercomputer Gezamenlijk in een groepshuisvesting Individuele voerplekken met afscheidingen in een groepshuisvesting Andere oplossingen voor het ongestoord kunnen eten van krachtvoer Ongestoord krachtvoer eten is niet mogelijk Niet van toepassing (geen mogelijkheden van krachtvoerverstrekking) Niet uitgevoerd (niet duidelijk of ongestoord krachtvoer eten mogelijk is) • Afstand krachtvoerbak tot krachtvoerbak van buurman > 1 meter < 1 meter Geen buurman Niet van toepassing (geen individuele krachtvoerbak/plaats in groepshuisvesting) • Dichte wand naast krachtvoerbak Dichte wand met oppervlakte van meer dan 1 m2 Dichte wand met oppervlakte van minder dan 1 m2 Geen dichte wand Geen buurman Niet van toepassing (geen individuele krachtvoerbak/plaats) • Ruwvoerplaats aantal Aantal plaatsen invullen Niet van toepassing• Ruwvoerplaats grootte Aantal strekkende meters invullen (schatting) Niet van toepassing (individuele huisvesting of groepshuisvesting met individuele ruwvoereet- plaatsen)

Page 50: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

50

Beoordeling huisvesting

Hoogte en hygiëne voerplaatsZowel kracht- als ruwvoer kan op verschillende hoogten worden aangeboden vanuit een ruif, een net, een bak of vanaf de grond. Voerbakken moeten een natuurlijk eetge-drag voor paarden mogelijk maken. Daarbij is de hoogte bepalend voor de hoek tussen hals en hoofd die het paard moet maken. Tijdens de evolutie van het paard is de hals langer geworden om het grazen te bevorderen. Paarden eten van nature dus van de grond of van lage struiken. Het is daarom natuurlijk om paarden op de grond te voeren, maar de kans bestaat dat het voer vervuild of nat wordt door urine, mest en/of parasieteneitjes (Davidson en Har-ris, 2002). Het wordt aanbevolen de voerbak op een hoog-te van maximaal 0,5-0,6 x stokmaat te hangen (TVT, 2005; Søndergaard et al., 2004; Davidson & Harris, 2002).

De hoogte van de voer- en/of drinkbak moet afgestemd wor-

den op de grootte van het paard.

Uitvoering De hoogte van de krachtvoerbak wordt met het laserap-

paraat gemeten. Deze gegevens worden later vergeleken

met de schofthoogte van het paard, om te bepalen of de

voerbak niet te hoog hangt.

Verder wordt beoordeeld of het ruwvoer wel of niet bevuild

kan worden door mest of urine. Ruwvoer dat in de stal op

de grond ligt, heeft een grote kans om bevuild en vertrapt

te worden door het paard. Deze kans is minimaal wanneer

het ruwvoer in een ruif of buiten de stal op de voergang

wordt verstrekt.

Bij paarden die buiten hooi verstrekt krijgen, bijvoorbeeld

in de paddock of weide, is er kans op het nat worden van

het ruwvoer wanneer de voerplaats niet overdekt is. Dit

wordt visueel beoordeeld door te kijken of het ruwvoer is

overdekt.

De hoogte van de ruwvoerverstrekking kan gemeten of ge-

schat worden.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Krachtvoerbak hoogte

In te vullen in meters

• Ruwvoerplaats reinheid

Geen kans op bevuiling

Wel kans op bevuiling

• Ruwvoerplaats droogheid

Geen kans op nat worden door regen

Wel kans op nat worden door regen

• Ruwvoerplaats hoogte

In te vullen in meters

Page 51: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

51

Beoordeling huisvesting

3.6.2 DrinkwaterWater is voor paarden van groot belang. Zoals vele dieren kunnen ook paarden langer zonder voer leven dan zonder water (Lewis, 1995). Sterk afhankelijk van de temperatuur, de activiteit en het rantsoen hebben paarden 20-60 liter water per dag nodig (BVET, 2001; NEWC, 2009; Sønder-gaard et al., 2004). Behalve direct na een intensieve trai-ning, behoren paarden continu toegang te hebben tot vers water. Het gulzig opnemen van grote hoeveelheden koud water kan krampkoliek veroorzaken (Lewis, 1995). Indien paarden niet onbeperkt de beschikking hebben over drink-water moet het frequent worden aangeboden (NEWC, 2009). In de praktijk betekent dat in het meest ideale geval overdag elke 4 uur.

Er zijn verschillende manieren om het paard van voldoen-de water te voorzien. Er kan gebruik worden gemaakt van onder andere een automatisch systeem, emmers of na-tuurlijke waterbronnen. Voor welke vorm van watervoor-ziening er ook gekozen is, er moet regelmatig worden gecontroleerd of de voorziening nog naar behoren werkt (BVET, 2001). Drinkwater dient te allen tijde beschikbaar te zijn (Lewis, 1995).

Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat het water van goede kwaliteit is. Als het gebruikte water niet als drink-water voor mensen is goedgekeurd, kan een monster naar de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) worden op-gestuurd en daar getest worden op geschiktheid als drink-water voor paarden. Evenals bij een voerplaats moet ook de hoogte van een drinkwatervoorziening afgestemd zijn op de grootte van het paard.Één voerplek kan genoeg ruimte bieden voor meerdere paar-

den.

Page 52: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

52

Er zijn verschillende typen waterbakken. Een drinkbak met een vlotter (linksboven), een emmer (rechtsboven).

Een drinkbak met lepel(linksonder).

Door de drinkbak uit te proberen kan nagegaan worden of hij functioneert (rechtsonder).

Beoordeling huisvesting

Page 53: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

53

Uitvoering Tijdens de monitor wordt de hoogte van de drinkwater-

voorziening gemeten met een laserapparaat. Deze gege-

vens worden later vergeleken met de schofthoogte van

het paard, om te kunnen bepalen of de drinkwatervoorzie-

ning niet te hoog hangt. Daarnaast wordt gekeken of de

drinkwatervoorziening naar behoren functioneert en niet

bevuild is met mest of voerresten. Hierbij wordt de klepel

(of een ander bedieningsmechanisme) ingedrukt om te kij-

ken of er water uitkomt. Elk apparaat waar water uitkomt is

functioneel. Een emmer die gebruikt wordt als drinkwater-

voorziening, maar leeg is, is niet functioneel.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Hoogte drinkwatervoorziening

o In te vullen in meters

• Type drinkwatervoorziening

Emmer, trog (niet zelf vullend)

Waterbak met lepel

Waterbak met nippel/ventiel

Waterbak met vlotter

Andere drinkwatervoorziening

Geen drinkwatervoorziening aanwezig

• Functionaliteit drinkbak

Functioneert goed

Functioneert niet naar behoren

Niet van toepassing (drinkwatervoorziening

ontbreekt)

Niet uitgevoerd (er kan niet bij de drinkwatervoor-

ziening worden gekomen)

Beoordeling huisvesting

Vervuilde drinkbakken (boven en onder) kunnen het paard

niet van schoon water voorzien en functioneren dus niet naar

behoren.

Page 54: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

54

Beoordeling klimaat

4 Beoordeling klimaat

Een slecht stalklimaat is een serieus probleem voor de ge-zondheid van paarden en kan leiden tot prestatievermin-dering (Matthews & Arndt, 2003). Luchtwegproblemen vormen één van de grootste gezondheidsproblemen in de paardenhouderij. Vooral chronische luchtwegproble-men worden gerelateerd aan een hoge stofconcentratie in de stallucht of ze worden veroorzaakt door infectieuze en toxische bestanddelen in de lucht (Gerber, 1973; Clarke, 1993; Zeitler-Feicht, 1993; Mair & Derksen, 2000).

Pieters (1998) omschrijft klimaat als een combinatie van factoren: de luchttemperatuur in de stal, de luchtvochtig-heid, de luchtsamenstelling in de stal (gassen en stof), de luchtcirculatie (en snelheid) en het licht in de stal. Lucht-vochtigheid, fijnstofdeeltjes, luchtverversing en de aan- of afwezigheid van schadelijke stoffen als ammoniak spelen een belangrijke rol in het stalklimaat (Curtis et al., 1996; Pickrell, 1991). In de huidige paardenhouderij wordt echter weinig aandacht besteed aan het klimaat in de stallen (GD Deventer, 2008).

Een onderdeel van monitoren van de omgeving is het be-oordelen van het klimaat. Dit hoofdstuk geeft daarom ach-tergrondinformatie over de parameters met betrekking tot klimaat, gesplitst in: luchtvochtigheid, luchtsnelheid, effectieve inlaat en uitlaat, temperatuur en directe zon-lichtinstraling, licht en schadelijke stoffen. Per parameter wordt bovendien ingegaan op de uitvoering.

De klimaatmetingen kunnen uitgevoerd worden met een multifunctionele klimaatmeter zoals de klimaatmeter van het merk Testo: de testo 435-1. Een werkbeschrijving van dit apparaat is te vinden in bijlage II.

Met de Testo 435-1 kunnen diverse klimaatmetingen worden

uitgevoerd.

4.1 LuchtvochtigheidDe luchtvochtigheid wordt meestal uitgedrukt in relatieve luchtvochtigheid. Dit is het percentage van de maxima-le hoeveelheid waterdamp die de lucht bij een gegeven temperatuur en luchtdruk bevat. Bij dalende temperatuur neemt het vermogen van de lucht om waterdamp te be-vatten af; bij dezelfde hoeveelheid waterdamp neemt de relatieve luchtvochtigheid dan toe.

Bij een hoge luchtvochtigheid is het moeilijk voor paarden om hun lichaamstemperatuur te handhaven (BVET, 2001). Bij hoge temperaturen kan zweet niet meer verdampen. Bij lage temperaturen verliest het lichaam warmte. Ver-der is bij een hoge luchtvochtigheid meer bodembedek-king nodig om de bodembedekking droog te houden. Ook heeft een vochtige bodembedekking onvoldoende isola-

Page 55: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

55

Beoordeling klimaat

tie. Een hoge luchtvochtigheid is een ideale voedingsbo-dem voor micro-organismen, zoals sommige bacteriën en schimmels (BVET, 2001; Søndergaard et al., 2004; Loving & Johnston, 2002). Deze kunnen schadelijk zijn voor paar-den als ze door de luchtwegen of het maag- en darmstel-sel opgenomen worden.In de aanbevelingen van verschillende landen staat dat de luchtvochtigheid maximaal 80% mag zijn (DFS, 2007; NFSA, 2006; Søndergaard et al., 2004). Daarnaast wordt aanbevolen dat de luchtvochtigheid in de stal, bij niet-ge-isoleerde stallen, niet meer dan 10% boven de luchtvoch-tigheid buiten uitkomt (Søndergaard et al., 2004).

Ook een te lage luchtvochtigheid kan gezondheidsproble-men met zich meebrengen. Bij een luchtvochtigheid van minder dan 60% kunnen paarden luchtwegproblemen krij-gen en gaan hoesten door de droge lucht (Pieters, 1998). De optimale relatieve luchtvochtigheid zal daarom tussen 60-80% moeten zijn (TVT, 2005; BVET, 2001; Pieters, 1998).

Een te hoge luchtvochtigheid kan door meer ventilatie ver-laagd worden. Het is belangrijk dat er voldoende verver-sing is van de lucht in de stal. Deze luchtverversing moet ervoor zorgen dat schadelijke stoffen, stof, kiemen en wa-terdamp in voldoende mate worden afgevoerd.

Uitvoering De luchtvochtigheid wordt binnen en buiten de stal geme-

ten.

Buiten de stal dient, op een afstand van ongeveer 10 meter

vanaf het stalgebouw, een open plek gezocht te worden

waar met de meetapparatuur gemeten wordt (sensor op

een hoogte van ongeveer 2 meter). De gemeten waarden

worden genoteerd.

Binnen wordt de luchtvochtigheid gemeten in de stal van

het betreffende paard. Deze waarde wordt gemeten op

buikhoogte van het paard, omdat deze hoogte van belang

is voor het paard. De auditor staat hierbij bij individueel

gestalde paarden in het midden van de stal en bij groeps-

huisvesting een meter van de stalwand.

Het meten van luchtvochtigheid, luchtsnelheid en temperatuur buiten kan gelijktijdig gebeuren.

Page 56: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

56

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Luchtvochtigheid buiten

< 60%

60%-80%

> 80%

• Luchtvochtigheid in de stal

< 60%

60%-80%

> 80%

4.2 LuchtsnelheidVoor de luchtverversing zijn de luchtsnelheid, de lucht-doorlaat en de luchtafvoer van belang. In de literatuur is geen eenduidige aanbeveling gevonden voor de minimale en maximale luchtsnelheid. Door Zeitler-Feicht en collega’s wordt een minimale luchtsnelheid van 0,2 m/s op paardniveau aanbevolen (Zeitler-Feicht & Grau-vogel, 1992; Zeitler-Feicht, 1993). In de aanbevelingen van onderzoekers in Noorwegen wordt juist gesteld dat de luchtsnelheid maximaal 0,2 m/s zou moeten zijn, anders is er sprake van tocht (NFSA, 2006). In de aanbevelingen van Deense onderzoekers staat dat de luchtsnelheid tussen de 0,2 en 0,5 m/s zou moeten liggen voor voldoende verver-sing. Bij een hogere luchtsnelheid zal de luchttemperatuur de dieren snel doen afkoelen; er ontstaat dan tocht. Tocht is in het algemeen niet goed voor de gezondheid.

In Nederland en Duitsland wordt gesteld dat tocht ontstaat bij een luchtsnelheid van 0,25 m/s of meer met daarbij een temperatuurverschil (binnen- buiten) van meer dan 5 gra-den Celsius (RDA, 2003; BVET, 2001; GD, 2008; Pieters, 1998). Bij hogere temperaturen kan een hoge luchtsnelheid de afkoeling positief beïnvloeden (Søndergaard et al., 2004; Lilleng, 1995).

Uitvoering De luchtsnelheid wordt, net als de luchtvochtigheid, bin-

nen en buiten gemeten. Buiten het stalgebouw wordt er op

dezelfde plek gemeten als tijdens het meten van de lucht-

vochtigheid. Deze metingen kunnen gelijktijdig worden uit-

gevoerd.

Binnen wordt, in de stal van het paard, de meting op schoft-

hoogte van het geselecteerde paard gedaan.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Luchtsnelheid buiten de stal

Stil tot zwakke wind < 3 m/s

Matig tot krachtige wind, tussen de 3 en 15 m/s

Harde tot stormachtige wind, > 15 m/s

4.3 Effectieve inlaat en uitlaatDe hoeveelheid verse lucht die de stal binnen kan komen wordt ook wel de effectieve inlaat genoemd. Een goede ventilatie, die voldoende kwalitatief goede lucht in de stal-len laat, is van groot belang. Het doel van de ventilatie is het afvoeren van stoom, warmte en gassen, zoals ammo-niak en CO2, en het aanvoeren van verse lucht.

Een stal kan op twee manier geventileerd worden: mecha-nisch of natuurlijk. Bij natuurlijke ventilatie kan er verse lucht van buiten naar binnen. Er ontstaat een luchtstroom doordat de lucht wordt opgewarmd door paarden, daarna opstijgt en via een open nok of spleten de stal verlaat. Tergelijktijd komt koudere lucht de stal weer binnen. Hierdoor kan een lucht-stroom ontstaan. Bij mechanische ventilatie wordt de lucht met een vacu-umsysteem uit de stal geblazen (Pieters, 1998). Het ope-nen en sluiten van deuren, luiken en andere openingen heeft invloed op de effectiviteit van de ventilatie.

Beoordeling klimaat

Page 57: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

57

De Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) hanteert de vol-gende rekenformule: de effectieve inlaatbehoefte is mini-maal 5 cm² per kilo diergewicht. Dus voor een paard van 600 kg is dat 0,3 m². Dit komt overeen met de literatuur waarbij gesteld wordt dat voor

Luchtinlaat kan natuurlijk via de deur of een open nok, eventueel met windbreekgaas, of mechanisch (rechts).

een individuele stal de vereiste minimale inlaat 0,27 m² (geïsoleerde stal) tot 0,34 m² (niet-geïsoleerde stal) per paard bedraagt. Voor groepshuisvesting is de vereiste mi-nimale inlaat 0,38 m² in een geïsoleerde stal tot 0,46 m² in een niet-geïsoleerde stal (Mills & Clarke, 2002).

Beoordeling klimaat

Page 58: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

58

Beoordeling klimaat

Voor de uitlaatbehoefte adviseert de Gezondheidsdienst voor Dieren minimaal de helft te nemen van de inlaatbe-hoefte. Voor een paard van 600 kg komt dat overeen met 0,15 m². Ook dit komt goed overeen met de literatuur. Voor een individuele stal is de vereiste minimale uitlaat 0,14 m² (geïsoleerde stal) tot 0,17 m² (niet-geïsoleerde stal) per paard. Voor een groepshuisvesting is de vereiste minima-le uitlaat per paard 0,19 m² in een geïsoleerde stal tot 0,23 m² in een niet-geïsoleerde stal (Mills & Clarke, 2002).

Uitvoering Voor het meten van de luchtinlaat worden alle te openen

luiken, deuren, openingen (met eventueel een reductie

door windbrekergaas) bij elkaar opgeteld voor de meest

open situatie. Voor de meest dichte situatie wordt de op-

pervlakte van alle dicht kunnende openingen berekend en

van de oppervlakte van de meest open situatie afgetrok-

ken. Om na te gaan of de ventilatie voldoende is, wordt uit-

gegaan van het aantal dieren waarvoor de stal is gebouwd

en niet van het aantal dieren dat op het moment in de stal

staat. Ook de luchtuitlaat moet worden meegenomen. De-

ze is meestal bovenin de schuur. Bij kapschuren tot een

diepte van 15 meter is geen extra uitlaat nodig, bij een die-

pere stal wel.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Aantal dieren in te ventileren ruimte

Aantal paardenplaatsen in de te ventileren ruimte

tellen

• Inlaat te ventileren ruimte in de meest open situatie

Lengtemaat, breedtemaat

• Inlaat te ventileren ruimte in de meest gesloten

situatie

Lengtemaat, breedtemaat

• Uitlaat te ventileren ruimte

Aanwezig en voldoende

Aanwezig, maar onvoldoende

Niet aanwezig

4.4 TemperatuurPaarden kunnen een zeer grote range van omgevings-temperaturen aan: -40 tot +40 graden Celsius, mits ze de beschikking hebben over goede beschutting en voldoen-de eten en drinken (Søndergaard et al., 2004; Cymbaluk & Christison, 1990). De zone waarbinnen een paard geen aanpassingen hoeft te doen in gedrag of fysiologie om de lichaamstemperatuur op peil te houden heet de thermo-neutrale zone. De thermoneutrale zone voor paarden ligt tussen de 5 en 25 graden Celsius (Morgan, 1998).

De optimale staltemperatuur zal per paard verschillen. Factoren die hierbij onder andere van belang zijn, zijn: de luchtsnelheid, de luchtvochtigheid, het zonlicht, de bodembedekking, het ras van het paard, de dikte van de vacht, het wel of niet geschoren zijn en het wel of geen deken(s) op hebben. Omdat deze factoren op een verschillende manier met el-kaar kunnen samenhangen, is het moeilijk om een con-crete aanbeveling te doen voor een optimale staltempe-ratuur.De bestaande aanbevelingen zijn hierdoor ook verschil-lend. Er wordt gesteld dat het belangrijk is dat de optimale staltemperatuur niet substantieel hoger is dan de buiten-temperatuur (BVET, 2001). In de studie van Morgan (1998) wordt aanbevolen om de staltemperatuur net boven de laagste kritieke temperatuur te houden, dus tussen de 5-10 graden Celsius.

In Nederland wordt een optimale staltemperatuur van 10-15 graden Celsius aanbevolen (RDA, 2003; Pieters, 1998). In Denemarken wordt een staltemperatuur aanbevolen tussen 2 en 15 graden (Søndergaard et al., 2004). Verder wordt aanbevolen dat paarden die geschoren zijn niet zon-der deken moeten staan wanneer de staltemperatuur on-der de 10 graden Celsius komt (Søndergaard et al., 2004).

Tijdens het bezoek op het bedrijf wordt de temperatuur

Page 59: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

59

Beoordeling klimaat

zowel binnen de stal van het geselecteerde paard als bui-ten het stalgebouw gemeten. Daarnaast wordt ook naar de directe zonlichtinstraling gekeken. Wanneer zonlicht di-rect in de stal kan schijnen, kunnen de temperaturen plaat-selijk snel oplopen en voor problemen zorgen. In veel stal-len heeft het paard dan niet meer de mogelijkheid om voor het licht, en dus de warmte, te schuilen. Het paard kan dan moeite krijgen om zijn lichaamstemperatuur con-stant te houden.

Uitvoering Samen met de luchtvochtigheid en de luchtsnelheid wordt

ook de temperatuur gemeten. Deze parameter dient buiten

gemeten te worden op dezelfde manier als de luchtvoch-

tigheid en de luchtsnelheid. In de stal zelf wordt de me-

ting genomen op buikhoogte van het paard, tegelijk met

de luchtvochtigheidsmeting.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

De temperatuur in de stal wordt op buikhoogte van het ge-

meten.

• Buitentemperatuur (in graden Celsius, op hele graden

afgerond )

• Binnentemperatuur (in graden Celsius, op hele graden

afgerond)

Voor de directe zonlichtinstraling wordt een subjectieve in-

schatting gemaakt of zonlicht op enig moment van de dag

in de box kan schijnen. De zon moet hierbij de bodem of

de muren van de box kunnen bereiken. Als de maximale

inlaat of de oppervlakte die beschenen wordt kleiner is dan

0,5 m2 wordt dit als ‘geen instraling’ beschouwd.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Directe zonlichtinstraling

Nee

Onbeoordeelbaar

Ja

Directe zonlichtinstraling kan de temperatuur verhogen.

Page 60: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

60

Beoordeling klimaat

4.5 Licht(Dag)licht is in de eerste plaats belangrijk voor de visu-ele oriëntatie van het paard en voor de visuele inspectie door de verzorger (BVET, 2001). Hoewel paarden dagac-tieve dieren zijn, hebben ze voldoende staafjes in het net-

vlies om in het donker goed te kunnen zien (Wouters & De Moor, 1979; McGreevy et al., 2004). Uit onderzoek blijkt dat paarden wanneer ze getraind worden zelf het licht aan te doen in de stal, ze de voorkeur hebben voor een lichte stal (Houpt & Houpt, 1988).

Licht is ook belangrijk voor het verharen, de algehele ge-zondheid, de stofwisseling en de vruchtbaarheid van paar-den (Pieters, 1998). Dit is voornamelijk te danken aan de invloed van het hormoon melatonine. De hoeveelheid licht bepaalt de hoeveelheid melatonine dat door de pijn-appelklier afgegeven wordt. In de winter wordt per dag meer melatonine afgegeven dan in de zomer (Brama et al., 2005). Melatonine heeft invloed op tal van processen in het lichaam, waaronder het bioritme en de stofwisse-ling.

Het positieve effect van natuurlijk licht op de gezondheid en reproductie van paarden wordt vaak onderschat (TVT, 2005). Eenduidige aanbevelingen voor minimale hoeveel-

Met een luxmeter (links boven) wordt de lichtintensiteit zowel op de lichtste (links onder) als op de donkerste plek (rechts) in de

box of de stal gemeten.

Page 61: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

61

Beoordeling klimaat

heden licht ontbreken. In het algemeen wordt aanbevolen dat stallen door zo veel mogelijk natuurlijk licht worden verlicht (BVET, 2001). Daarbij wordt aanbevolen dat de ra-men 5 tot 10% van de totale bodemoppervlakte uitmaken (BVET, 2001; Zeitler et al., 1984; RDA, 2003). Daarnaast zijn er aanbevelingen voor de minimale lichtsterkte in de stal. Om alleen al de stofwisseling niet te verstoren, is een mi-nimale lichtsterkte van 50 lux nodig (TVT, 2005), maar in de richtlijnen staat dat 75-80 lux als een echt minimum wordt gezien (TVT, 2005; NFSA, 2006). Als referentiekader voor een minimale lichtintensiteit in de stal wordt 250-350 lux gebruikt (RDA, 2003).

Ten slotte is het aantal uren (dag)licht van belang. In de aanbevelingen wordt gesteld dat dit minimaal 8 uur (NF-SA, 2006) en maximaal 16 uur per etmaal zou moeten zijn (BVET, 2001; TVT, 2005). Er is tot op heden weinig onder-zoek gedaan naar de invloed van licht op het welzijn van paarden. Het is wel bekend dat de hoeveelheid licht in-vloed heeft op het haarkleed van paarden en op het meta-bolisme en de vruchtbaarheid van merries (Pieters, 1998). De lichtintensiteit wordt gemeten in lux.

De weersomstandigheden hebben ook invloed op de lich-tintensiteit op stal. Op een zonnige dag lijkt elke stal veel lichter dan op een dag met regen.

Uitvoering De weersomstandigheden worden subjectief waargeno-

men en genoteerd. Het beoordelingsspectrum varieert van

licht bewolkt/zonnig tot regen.

Licht in de box wordt gemeten op schofthoogte. Het ap-

paraat wordt hierbij verticaal gehouden, zodat het het oog

van het paard nabootst. In bijlage II staat beschreven hoe

de luxmeter werkt. De auditor gaat midden in de stal staan

en beweegt de luxmeter in een halve cirkel richting de

donkerste wand van de stal. Hierbij wordt de gemiddel-

de waarde van de lichtintensiteit gemeten. Ook de lichtste

plek in de stal wordt gemeten. Vaak is dit richting de stal-

gang, door in de box te staan met de luxmeter naar buiten

gericht. Hierbij blijft de luxmeter binnen de stalgrens.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Weersomstandigheden

Licht bewolkt tot zonnig

Half tot zwaar bewolkt

Regen

• Licht in de box (donkerste plek, vaak de achterwand)

Gemiddeld aantal lux, afronden op tientallen

• Licht buitenkant box (lichtste plek, vaak richting

gangpad)

Gemiddeld aantal lux, afronden op tientallen

4.6 Schadelijke stoffenSchadelijke stoffen die mogelijk in paardenstallen voor-komen zijn de gassen koolstofdioxide, ammoniak en wa-terstofsulfide (Søndergaard et al., 2004). De concentratie van deze gassen moet daarom zo laag mogelijk gehouden worden. In de praktijk is alleen een te hoge concentratie van ammoniak te verwachten (Curtis et al., 1996). Daar-naast kan ook de aanwezigheid van extra stof in de lucht een welzijnsrisico vormen.

4.6.1 Ammoniak Ammoniak is een stof die, wanneer het in te hoge con-centraties in de stal optreedt, de slijmvliezen van paarden kan irriteren (Loving & Johnston, 2002). Het kan boven-dien problemen met de ogen en luchtwegen veroorzaken. Strikt genomen is een ammoniakconcentratie van 20 ppm of hoger schadelijk voor de gezondheid (Søndergaard et al., 2004; Lilleng, 1995). Hoewel het voor de mens al on-aangenaam aanvoelt wanneer de ammoniakconcentra-tie meer is dan 5ppm (Søndergaard et al., 2004; Lilleng,

Page 62: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

62

1995), wordt aanbevolen dat de ammoniakconcentratie in elk geval onder 10 ppm blijft (Grote et al., 2006; DFS, 2007). In deze concentratie is ammoniak ook voor mensen duidelijk te ruiken.

Uit onderzoek is gebleken dat het dagelijks geheel uitmes-ten van de stal de ammoniakconcentratie in de stal flink doet stijgen, omdat de ammoniak hierdoor vrijkomt. Afge-raden wordt dan ook om dagelijks compleet uit te mesten (Fleming en andere, 2009).

Uitvoering De auditor ruikt op normale stahoogte of ammoniakgeur

waarneembaar is. De auditor staat hierbij in de stal van

het paard. Ammoniak heeft een zeer doordringende lucht

die de luchtwegen prikkelt en is daardoor duidelijk herken-

baar.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Ammoniak

Niet te ruiken

Wel te ruiken

4.6.2 Risico op extra stof in de luchtOm een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de aan-wezigheid van stof in de (stal)lucht, wordt er ook geke-ken naar factoren die hier invloed op hebben. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan (open) zolders, waarop stro of hooi wordt opgeslagen. Als een hooiruif hoog geplaatst is, kan stof dat uit het ruwvoer vrijkomt, in de neus te-rechtkomen en daarbij infecties in het ademhalingsstelsel veroorzaken (zie 5.1) (Loving & Johnston, 2002). Uit ruw-voer kunnen, naast stof, ook schimmelsporen vrijkomen, die een negatieve invloed hebben op de luchtkwaliteit (Mills & Clarke, 2002). Stof en schimmelsporen kunnen de luchtwegen van het paard irriteren, waardoor het adem-halingsstelsel aangetast wordt.

Uitvoering Er wordt een visuele inschatting gemaakt van het stof-ri-

sico van zolders boven de boxen. Hierbij wordt de zolder

niet betreden, maar wordt de situatie vanuit de stalgang of

de box geschat. Ook dient er aangegeven te worden wat

het stof-risico veroorzaakt.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Risico op extra stof in de lucht

Geen risico

Wel risico, namelijk hooi/stro

Wel risico, maar anders

Beoordeling klimaat

Page 63: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

63

5 Beoordeling gezondheid

De gezondheid van paarden maakt een belangrijk deel uit van het welzijn van paarden. Door huisvesting, manage-ment en gebruik kunnen gezondheidsproblemen ontstaan die leiden tot een verminderd welzijn. Maar ook andersom geldt dat als een paard zich niet prettig voelt in zijn omge-ving dit stress geeft en leidt tot gezondheidsproblemen in de vorm van een verminderde weerstand of een stressge-relateerde aandoening (Hines et al., 1996; De Graaf-Roelf-sema, 2009).

De meest voorkomende gezondheidsproblemen bij het paard zijn problemen aan het locomotieapparaat, gevolgd door problemen aan het ademhalingsstelsel en het ver-teringsstelsel. Het optreden van ademhalings- of verte-ringsproblemen is mede afhankelijk van het gebruik van het paard (sport- versus recreatiepaarden) (Murray et al., 2010; Knubben et al., 2008a).

Voor het beoordelen van de gezondheid kunnen naast omgevingsparameters ook diergerelateerde parameters gemeten worden. De meeste diergerelateerde parameters worden tijdens de beoordeling van de gezondheid afge-nomen, maar enkele zijn ook al tijdens de intake paard ge-vraagd. In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan de orde: het respiratoire systeem, huid en beharing, body condition en mestconsistentie, hoefkwaliteit en be-weging, rug, mond, ogen, cosmetische ingrepen en ther-mocomfort en algemene indruk. Er wordt ingegaan op de achtergrond van het onderwerp en er wordt beschreven hoe de parameters beoordeeld worden. Voor de onder-werpen wordt de volgorde aangehouden van de uitvoe-ring tijdens de welzijnsmonitor.

5.1 Het respiratoire systeemRespiratoire problemen komen veelvuldig voor bij paar-den. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen de

acute infectieuze problemen, veroorzaakt door virussen/bacteriën en de meer chronische problemen, zoals Recur-rent Airway Obstruction (RAO), ook wel COPD genoemd, en Inflammatory Airway Disease (IAD). In een studie on-der dressuurpaarden bleek 4,6% van de paarden respi-ratoire problemen te hebben, in een studie in Engeland bleek 14% van de paarden last te hebben van RAO, een allergische longaandoening (Murray et al., 2010, Hotchkiss et al., 2007 ). Belangrijke risicofactoren voor het verkrij-gen van RAO zijn genetische aanleg (Marti et al., 2008), gecombineerd met stof en allergenen in het stalklimaat. Het terugdringen van de hoeveelheid stof/irriterende stof-fen en bekende bronnen van allergenen (stro, hooi in de stal) leidt tot een sterke vermindering van de klachten bij RAO, maar ook bij andere luchtwegproblemen.

Onderzoek naar factoren die de kans op aantasting van het ademhalingsstelsel van het paard verhogen (Loving & Johnston, 2002) wees uit dat onder andere verhoogde concentratie aan ammoniak in de lucht en extremen in de temperatuur en in de luchtvochtigheid de slijmproduce-rende cellen in de bovenste neus en in de luchtpijp kunnen aantasten. De beschermende functie van de neus/neven-holten en de luchtpijp wordt hierdoor verminderd, waar-door irriterende stoffen (bijvoorbeeld stof), allergenen (schimmelsporen, celwandbestanddelen), bacteriën en vi-russen tot in de longen kunnen komen met alle gevolgen van dien. Ziekten die hiermee in de hand gewerkt kunnen worden, zijn onder andere virusinfecties, zoals influenza en equine herpesvirus (rhino in de volksmond), en bacteri-ele infecties, maar ook de chronische ziekten als Recurrent Airway Obstruction (RAO) en Chronic Obstructive Pulmo-nary Disease (COPD). Andersom kunnen ook virusinfec-ties de afweer van de voorste luchtwegen verminderen, waardoor de irriterende stoffen, allergenen, bacteriën en virussen gemakkelijker kunnen aanslaan.

De afweer tegen virale infecties kan verbeterd worden

Beoordeling gezondheid

Page 64: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

64

door vaccinatie. Naast vaccinatie is echter ook een goede luchtkwaliteit van belang om het ontstaan van luchtweg-ziekten te voorkomen. Een goede luchtkwaliteit op stal kan bevorderd worden door de volgende maatregelen (Loving & Johnston, 2002):- aanbrengen van een goed functionerend ventilatiesy-

steem (natuurlijk of mechanisch) om verse lucht in de stal te laten en verbruikte lucht af te voeren (zie ook 2.2.5);

- separeren van rijbakken van het gedeelte waarin paar-den gehouden worden, vanwege de extra stofontwik-keling;

- hooi/stro in een ander gebouw opslaan, om de kans op luchtvervuiling te verminderen;

- gebruik van een stofvrije bodembedekking van goede kwaliteit;

- zeker stellen van een goede afvoer van urine en wa-ter;

- de stallen regelmatig uitmesten (mest en natte plekken verwijderen) om de ammoniakconcentratie gering te houden.

Resperatoire problemen kunnen zich onder meer uiten in hoesten, neusuitvloeïing, verandering van type ademha-ling en ademhalingsfrequentie.

5.1.1 HoestenHoesten is een geforceerde uitademing tegen een afgeslo-ten strotteklepje dat helpt met het opruimen van slijm en vreemd materiaal uit de grotere bronchi. Gezonde paar-den hoesten echter zelden of nooit. Dus ook een kort en droog kuchje bij het in de benen komen of tijdens arbeid wijst op een respiratoir probleem.

De hoestfrequentie neemt toe wanneer de luchtwegen ontstoken raken door irritatie door stof, prikkelende gas-sen of pathogenen, zoals bacteriën of virussen. De ma-te van toename van de frequentie kan sterk wisselen. In

het geval van COPD kan het ene paard tien keer per uur hoesten, terwijl een ander wel veertig keer per uur hoest (McGorum & Dixon, 2007; Robinson, 1997). Het is niet zo dat alle luchtweginfecties hoesten veroorzaken (Robinson, 1997).

Uitvoering

Voor het geselecteerde paard wordt tijdens de beoordeling

van de gezondheid, gedurende 10-15 minuten per paard,

waargenomen of het paard hoest en hoe vaak. Geduren-

de de gehele uitvoering van de monitor (circa 6 uur per

bedrijf) let de auditor erop of er paarden zijn die hoesten

(continue waarneming). De auditor noteert het aantal paar-

den dat hij hoort en/of ziet hoesten. Hierbij dient erop gelet

te worden dat er geen dubbele telling van dezelfde paar-

den plaatsvindt.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Hoesten (continue waarneming)

Aantal verschillende paarden die hoesten

• Hoesten (geselecteerde paard)

Aantal keer dat het paard hoest

5.1.2 AdemhalingsfrequentieDe ademhalingfrequentie is afhankelijk van de behoefte aan zuurstof. Een normale ademhaling van een gezond paard in rust bedraagt 8-14 ademteugen per minuut (Hajer et al, 1988). Bij pijn, koorts, inspanning, slechte ventilatie, hoge temperaturen of opwinding is de ademhalingsfre-quentie hoger (Evans et al., 1977). Ook jonge dieren heb-ben een hogere ademhalingsfrequentie. Sommige aan-doeningen kunnen de ademhalingsfrequentie juist laten dalen. Een te hoge of te lage ademhalingsfrequentie kan dus op gezondheidsproblemen bij het paard duiden (Ha-jer et al, 1988).

Beoordeling gezondheid

Page 65: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

65

Beoordeling gezondheid

Uitvoering De ademhalingsfrequentie wordt tijdens de monitor als

één van de eerste parameters gemeten bij het paard. De

ademhalingsfrequentie wordt geteld, bij voorkeur wanneer

het paard nog in de stal staat. Dit omdat de ademhalings-

frequentie door stress verhoogd kan worden. Hierbij dient

het paard niet te snuffelen of te eten. Daarom is het aan te

raden het paard eventueel door iemand vast te laten hou-

den. De ademhalingsfrequentie wordt geteld door naar de

flanken te kijken. Hiervoor kan het beste schuin achter het

paard worden gestaan (Hajer et al., 1988). Het aantal adem-

halingen wordt geteld gedurende 30 seconden. Wanneer

het paard onrustig blijkt te zijn, dient de meting op een la-

ter moment te worden uitgevoerd, wanneer het paard wel

rustig is.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Ademhalingsfrequentie

Aantal ademhalingen per minuut (tellen gedurende

30 sec en vermenigvuldigen met 2)

Niet uitgevoerd (paard was te onrustig)

5.1.3 AdemhalingstypeDe inademing van een paard start met het uitzetten van de buik, vervolgens wordt het middenrif afgeplat (niet zicht-baar aan de buitenzijde) en verplaatst het achterste stuk van de ribboog zich naar buiten. De uitademing begint met het terugkeren van de ribboog naar de uitgangsposi-tie (passief proces), waarna de buikspieren aangespannen worden. Dit is zichtbaar als het optrekken van de buik (ac-tief proces). Deze ademhaling wordt een costo-abdomina-le ademhaling genoemd.

Indien de elasticiteit van de longen verminderd is door ziekteprocessen in de longen zal het actieve deel van de ademhaling duidelijker zichtbaar worden. Dit is te zien aan de buikspieren die extra aangespannen worden tijdens

de uitademing. Deze ademhaling wordt een abdominale ademhaling genoemd.

Indien het paard lang problemen heeft met ademen, kan er een groeve ontstaan ter plaatse van de buikspieren onder de ribboog, de zogenaamde dampigheidsgroeve. Wanneer de ademhaling duidelijk uit twee fasen bestaat wordt dit naknijpen of een dubbelslag genoemd (Breu-kink, 2007).

De ademhalingsfrequentie en het ademhalingstype kunnen

het beste beoordeeld worden schuin achter het paard staand.

Uitvoering Het ademhalingstype wordt tijdens het opnemen van de

ademhalingsfrequentie bekeken. Hierbij wordt erop gelet of

de buikspieren actief meedoen aan het ademhalingsproces.

Let op: paarden die opgewonden zijn knijpen ook vaak na.

Dat betekent dat deze paarden een afwijkende ademhaling

vertonen, zonder dat er een luchtwegprobleem aan ten

grondslag hoeft te liggen. In dat geval moet op een ander

moment nog een keer worden gekeken naar de manier van

ademhaling.

Page 66: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

66

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Ademhalingstype

Geen bijzonderheden

Abdominaal en/of naknijpen/dubbelslag

Niet uitgevoerd (paard was te onrustig)

5.1.4 NeusuitvloeiingEen virusinfectie of prikkelende stoffen, bijvoorbeeld rook of ammoniak, leiden tot een verhoogde slijmproductie in de luchtwegen met als gevolg een toegenomen neus-uitvloeiing. Neusuitvloeiing kan in verschillende vormen voorkomen, namelijk waterig, slijmig, pussig, bloederig of voedseldelen bevattend (Breukink, 2007). Een gezond paard vertoont geen neusuitvloeiing behalve enkele drup-pels waterig (doorzichtig) vocht, veroorzaakt door afvoer van traanvocht (McGorum & Dixon, 2007). Verhoogde slijmproductie op basis van ontsteking van de luchtwegen geeft een witte tot geel-groenige neusuitvloeiing.

Een schone neus (links), een neus met waterige uitvloeiing

(rechts boven) (wordt geen score aan toegekend) en een neus

met duidelijke uitvloeiing (rechts onder).

Uitvoering Voor het beoordelen dienen de beide neusgaten van het

paard te worden bekeken. Waterige, heldere neusuitvloei-

ing wordt niet als afwijkend beschouwd voor de ‘Welzijns-

monitor Paard’. Overige neusuitvloeiingen (wit, geel, troe-

bel) worden als afwijkend beschouwd. Hierbij moet eraan

gedacht worden dat het paard vóór het beoordelen van de

Beoordeling gezondheid

Page 67: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

67

neusuitvloeiing op zijn minst een half uur rust gehad moet

hebben. Een paard dat net heeft gewerkt, dus is gereden,

gemend of gelongeerd, kan niet worden beoordeeld. Het-

zelfde geldt ook voor paarden die zich op een andere ma-

nier duidelijk hebben ingespannen vlak voor de beoorde-

ling, zoals spelen met soortgenoten et cetera.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Neusuitvloeiing

Geen uitvloeiing

Wel uitvloeiing

Niet uitgevoerd (paard heeft net gewerkt)

5.2 Huid en beharingDe huid is een belangrijk orgaansysteem om vast te stel-len of een paard gezond is. De huid weerspiegelt namelijk de innerlijke gesteldheid van het dier (Sloet van Oldenrui-tenborgh-Osterbaan & Knottenbelt, 2001). Een beschadig-de huid of problemen met de huid kunnen het welzijn van het paard direct aantasten. Een voorbeeld hiervan is staart- en maneneczeem, een allergische huidaandoening die ge-paard gaat met veel jeuk en waar op dit moment geen goe-de therapie voor is. Ook kunnen in het verleden opgelopen huidbeschadigingen zich uiten in een afwijkende beharing of vacht (zoals kale plekken of onnatuurlijke witte haren).

Een gezond paard heeft een glanzende, aaneengesloten vacht (Hajer et al., 1988). Chronisch zieke paarden hebben vaak een doffe, dorre vacht, waarbij de haren uitstaan.

Parameters die informatie geven over de huid en beha-ring van het paard zijn: witte haren, huidafwijkingen, ver-se verwondingen, vachtconditie, verharen en schuren van de staart en manen. Over elke parameter wordt eerst ach-tergrondinformatie gegeven.Vervolgens wordt uitgebreid ingegaan op hoe de parameter gemeten kan worden.

5.2.1 Witte harenEen niet-passend zadel, oude verwondingen en het ge-bruik van sporen zijn onder andere factoren die (onna-tuurlijk) verkregen witte haren kunnen veroorzaken. Witte haren op de plek van tuigage worden meestal veroorzaakt door een slecht passend tuig dat de doorbloeding beperkt en/of een wond veroorzaakt (Breukink, 2007).

Onnatuurlijk verkregen witte haren ontstaan niet ineens, maar dat is een proces. Dit proces begint met een slecht passend tuig dat een vochtophoping veroorzaakt (druk-king). Wanneer er geen maatregelen worden genomen om de vochtophoping te laten verdwijnen, kan de huid op de vochtophoping kapotgaan. De kapotte huid her-stelt zich daarna, maar de pigmentproductie is aangetast, waardoor er witte haren groeien (Billington, 2006). Oude wonden zijn meestal nog te herkennen als littekens, kale plekken of onnatuurlijke witte haren.

Onnatuurlijk verkregen witte haren zijn geen aanwijzing voor een welzijnsprobleem in het heden, maar wijzen op een mogelijke aantasting van het welzijn in het verleden. Witte haren die een paard van nature heeft (aftekening, ras, leeftijd) duiden niet op een welzijnsprobleem.

Beoordeling gezondheid

Page 68: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

68

Witte haren kunnen bij schimmels soms moeilijk te herken-

nen zijn (boven). Bij andere typen doet zich dit probleem niet

voor (links onder). Ook bij oudere paarden kan het vaststellen

van witte haren lastig zijn (rechts boven). Voor de parameters witte haren, huidafwijkingen en verwon-

dingen worden de locaties van de afwijkingen met een afbeel-

ding vastgesteld.

Beoordeling gezondheid

Page 69: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

69

Uitvoering Tijdens de monitor wordt een paard onderzocht op de aan-

wezigheid van onnatuurlijk verkregen witte haren. Relevan-

te criteria zijn: meerdere kleine plekjes of een enkele grote

plek op onnatuurlijke plaatsen (mogelijk veroorzaakt door

het gebruik van halster, hoofdstel, zadel, peesbeschermers

et cetera). Het gehele paard wordt hierin meegenomen

(hoofd/hals, schouder/voorborst, middenhand, benen en

achterhand) en alle onderdelen worden apart beoordeeld.

Bij het beoordelen moet rekening worden gehouden met

eventueel aanwezige witte haren door ouderdom. Paarden

die van nature veel wit hebben (schimmels en bonte paar-

den) hebben een extra score-optie. Deze optie geldt alleen

als moeilijk te zien is of het paard witte haren heeft. Brand-

merken worden niet meegenomen als witte haren.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Witte haren (meerdere score-opties mogelijk)

Geen witte haren

Witte haren op de hoofd/hals

Witte haren op de schouder/voorborst

Witte haren op de middenhand

Witte haren op de benen

Witte haren op de achterhand

Paard heeft veel aftekeningen of is schimmel

Niet uitgevoerd

5.2.2 HuidafwijkingenEr zijn talrijke huidaandoeningen bij het paard die het wel-zijn benadelen door het veroorzaken van pijn of jeuk. Er is een onderscheid tussen infectieuze huidaandoeningen, veroorzaakt door bijvoorbeeld bacteriën of parasieten (lui-zen, mijten), en niet-infectieuze huidaandoeningen, ver-oorzaakt door bijvoorbeeld een allergie, zoals staart- en maneneczeem.

Symptomen van huidproblemen kunnen onder andere zijn: korsten, kale plekken, schuurplekken aan staart en manen, stampen met de benen als gevolg van jeuk.Opvallende gallen, dikke benen, kale plekken en onder an-dere striemen vallen bij de ontwikkelde welzijnsmonitor onder huidafwijkingen.

Niet alle huidveranderingen hoeven invloed te hebben op het welzijn van paarden. Depigmentatie rond de neus is bijvoorbeeld een huidverandering, die (vermoedelijk) geen invloed heeft op het welzijn.

Uitvoering Net zoals bij witte haren wordt het gehele paard meege-

nomen tijdens de monitor om de huidafwijkingen te be-

oordelen. Pigmentverlies rond de mond en brandmerken

worden niet meegenomen als huidafwijking. Zonnebrand,

mok en oude verwondingen echter wel.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Huidafwijkingen (meerdere score-opties mogelijk)

Geen huidafwijkingen

Huidafwijkingen op de hoofd/hals

Huidafwijkingen op de schouder/voorborst

Huidafwijkingen op de middenhand

Huidafwijkingen op de benen

Huidafwijkingen op de achterhand

Niet uitgevoerd

Beoordeling gezondheid

Page 70: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

70

Vele afwijkingen worden beoordeeld als huidafwijkingen, zoals kale plek (links- en rechtsboven), litteken (links- en rechts onder)

of een bult (volgende pagina linksboven).

Beoordeling gezondheid

Page 71: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

71

5.2.3 Verse verwondingenScherpe uitsteeksels of spelen met soortgenoten kunnen verwondingen veroorzaken bij paarden. Voor het beoor-delen van het welzijn is het, naast het beoordelen van de huisvesting op scherpe uitsteeksels en andere risico’s, ook

belangrijk dat het paard zelf beoordeeld wordt op verse verwondingen. Verse verwondingen worden gedefinieerd als ‘een natte tot bloederige plek (of bloedkorsten), waarbij de haren uit elkaar liggen en de huid niet meer intact is’.

Een wond boven de kroonrand.

Uitvoering Net zoals bij huidafwijkingen en witte haren wordt het

gehele paard gecontroleerd op verse verwondingen. De

grootte van de wond is hierbij niet van belang; elk wondje

wordt meegenomen. Zeer recent behandelde (met name

gehechte) wonden worden ook meegenomen als verse

verwondingen.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Verwondingen (meerdere score-opties mogelijk)

Geen verwondingen

Verwondingen op de hoofd/hals

Verwondingen op de schouder/voorborst

Verwondingen op de middenhand

Verwondingen op de benen

Verwondingen op de achterhand

Niet uitgevoerd

Beoordeling gezondheid

Depigmentatie rond de mond en neus wordt niet als afwij-

kend beschouwd.

Page 72: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

72

5.2.4 VachtconditieEen paard is over het gehele lijf bedekt met een vacht. De-ze vacht dient ter bescherming van het paard tegen kou, warmte en andere invloeden van buitenaf. De isolerende werking van de vacht komt tot stand door talg, die ervoor

Een paard met een glanzende vacht (boven) en een paard met

een duidelijk afwijkende vachtconditie (onder).

zorgt dat de haren een vettig laagje krijgen. Deze talg wordt geproduceerd door talgklieren die over het gehele lichaam verspreid zitten (Breukink, 2007). De talg zorgt daarnaast ook voor een glanzend en soepel haarkleed. De vachtcon-ditie kan veel vertellen over de algemene gezondheid van het paard. Chronisch zieke dieren hebben een doffe, ruwe vacht, doordat de talgproductie is verslechterd of vermin-derd (Hajer et al., 1988).

Uitvoering Voor de beoordeling van de vachtconditie wordt het ge-

hele paard bekeken, zodat er een algemene indruk van het

paard ontstaat. De auditor staat hierbij op een afstand van

ongeveer twee meter (op een afstand dat het gehele paard

in beeld is). De vachtconditie wordt alleen visueel beoor-

deeld, omdat de parameter gaat over het wel of niet glad

en glanzend zijn van de vacht.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Vachtconditie

Vacht is glad, glanzend en aaneengesloten

Vacht is niet glad, glanzend en aaneengesloten

Niet uitgevoerd

5.2.5 VerharenHet haarkleed van het paard bestaat uit dekharen zonder ondervacht. Een paard heeft een winter- en een zomer-vacht. In het najaar wordt de vacht langer en dikker. In het voorjaar verharen de meeste paarden duidelijk. Deze peri-ode kan ongeveer zeven weken duren.

Zieke dieren en oudere dieren hebben meer moeite met het verharen en doen hier vaak ook langer over (Brosna-han et al., 2003 ). Ook versneld haarverlies kan echter op-treden bij deze groepen dieren. Wanneer een paard aan het wisselen is van vacht is het lastig om de vachtconditie juist in te schatten, aangezien de vacht dan doffer en niet aaneengesloten oogt (Brosnahan et al., 2003).

Beoordeling gezondheid

Page 73: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

73

Uitvoering Om na te gaan of het paard aan het verharen is, wordt er

met de hand één keer over de ribben en/of de rug gestre-

ken. Wanneer er meerdere haren te vinden zijn op de hand

is het paard aan het verharen.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Verharen

Paard is niet aan het verharen

Paard is aan het verharen

Niet uitgevoerd

5.2.6 Schuren staart en manenDe staart en de manen beschermen het paard tegen in-vloeden van buitenaf, zoals het weer en insecten (Breu-kink, 2007). Bij sommige paarden treedt gedurende het weideseizoen een allergische reactie op tegen insecten. Deze huidreactie wordt staart- en maneneczeem of zo-mereczeem genoemd en werd al in de 19e eeuw in de li-teratuur beschreven. Het vermoeden bestaat dat het aan-tal paarden met staart- en maneneczeem alleen maar toe neemt (Ducro, 2004). Staart- en maneneczeem veroor-

Een ongeschuurde staart (linksonder) ziet er vaak verzorgder uit dan een geschuurde staart (rechtsboven). Ongeschuurde manen

(rechts midden) zien er vaak verzorgder uit dan geschuurde manen (rechtsonder).

Beoordeling gezondheid

Page 74: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

74

zaakt extreme jeuk bij het paard over het gehele lichaam, maar voornamelijk op de manenkam en de staartwortel. Daarom wordt staart- en maneneczeem (in het bijzonder de jeuk) gezien als een welzijnsaspect dat bestreden dient te worden (Ducro, 2004 en Visser, 2009). Tot op heden zijn nog geen behandelingen ontwikkeld die ervoor zorgen dat de allergie verdwijnt bij paarden. Wel zijn er middelen be-schikbaar die de jeuk deels wegnemen, waardoor staart en manen niet meer tot bloedens toe kapot worden ge-schuurd. Daarnaast zijn er speciale dekens, waardoor de insecten de paarden minder goed kunnen bereiken.

Uitvoering In de monitor worden de staart en de manen apart en vi-

sueel beoordeeld op basis van de ernst van de schuurplek-

ken. Een licht geschuurde staart wordt beoordeeld met

‘matig’, omdat deze schuring ook kan voortvloeien uit nor-

male jeuk. Wanneer er duidelijk kale plekken op de staart te

zien zijn, wordt de score-optie ‘ernstig’ gekozen.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Schuurplek staart

Geen schuurplek

Matige schuurplek

Ernstige schuurplek

Niet uitgevoerd

• Schuurplek manen

Geen schuurplek

Matige schuurplek

Ernstige schuurplek

Niet uitgevoerd

5.3 Body condition en mestconsistentieNaast huisvesting, klimaat en gebruik speelt ook voeding een belangrijke rol bij de gezondheid en het welzijn van het paard. De hoeveelheid en de kwaliteit van de voeding beïnvloedt de body condition, oftewel de lichaamscondi-

tie, en de mestconsistentie van het paard. Daarom zijn in deze welzijnsmonitor de parameters body condition score en mestconsistentie opgenomen.

5.3.1 Body condition De lichaamsconditie van het paard wordt beoordeeld aan de hand van de Body Condition Score (BCS). Dit systeem beoordeelt de vetreserve op het lichaam van het paard. Het BCS-systeem is ontwikkeld voor niet-drachtige paar-den en pony’s. Daarnaast is er een apart systeem voor fok-merries opgesteld. Beide scoresystemen zijn ontwikkeld door Carol en Huntington (1988).

Het systeem loopt van 0 (zeer mager) tot 5 (zeer vet). Sco-res van 2 of lager en 4 of hoger zijn onacceptabel (NEWC, 2009). Een score van 3 wordt als meest wenselijk gezien. Bij het beoordelen van de body condition score moet geen rekening worden gehouden met het ras, het geslacht, het seizoen en/of de leeftijd van het paard. Deze factoren wor-den later in de analyse meegenomen en op elkaar afge-stemd. Het gewicht, de grootte en de conformatie van het paard hebben geen invloed op het BCS-systeem (Carol & Huntington, 1988).

Sterke vermagering (score 2 en lager) kan veroorzaakt wor-den door te weinig voeding of een slechte kwaliteit voeding, maar ook door ziekteprocessen die de opname van voedsel verhinderen. Te denken valt aan een slecht gebit, problemen in het maagdarmkanaal of ziekteprocessen waarbij het ener-gieverbruik sterk verhoogd wordt, zoals bij tumoren of chro-nische infecties, en het normale rantsoen tekortschiet.

Een overmatige voedingstoestand (score 4 en hoger) kan veroorzaakt worden door overmatige voeding, verkeerde voeding en/of te weinig beweging. Vetzucht leidt tot een sterk verhoogd risico op ernstige ziekten als hoefbevan-genheid, metaboolsyndroom, en hyperlipaemie (Johnson et al., 2009).

Beoordeling gezondheid

Page 75: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

75

Tijdens het beoordelen wordt vooral gelet op de hoeveel-heid vetweefsel op het kruis, de romp, de ribben en de nek van het paard.

0 – zeer mager

1 – mager

2 – redelijk

3 – goed

4 – vet

5 –zeer vet

Body Condition Score voor niet-drachtige paarden en pony’s

volgens Carol en Huntington (1988), Nederlandse vertaling.

Omdat de confirmatie van een fokmerrie sterk kan veran-deren door dracht is voor deze groep een aparte BCS-sy-steem opgezet.

Body Condition Score voor fokmerries volgens Carol en

Huntington (1988).

Beoordeling gezondheid

Page 76: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

76

Twee paarden met een body condition score van 2.

Uitvoering Bij het schatten van de body condition score is het van be-

lang dat er niet alleen geobserveerd wordt, maar ook ge-

voeld. Met name het voelen van de ribben geeft goed weer

wat de body condition score is. Wanneer de ribben net te

voelen zijn, maar niet te zien, heeft het paard zeer waar-

schijnlijk een body condition score van 3 (persoonlijke me-

dedeling de Graaf-Roelfsema, 2009). Koudbloeden hebben

van nature een steviger kruis dan warmbloeden. Bij koud-

bloeden extra gelet worden op de ribben en de nek.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Body condition score

Zeer mager

Mager

Normaal

Dik

Vet

Niet uitgevoerd

5.3.2 Mestconsistentie De consistentie, oftewel de stevigheid, van de mest is een indicator van de gezondheid van het paard in het alge-meen. Een afwijkende mestconsistentie in de vorm van di-arree kan verschillende oorzaken hebben. Bij het paard is het vaak terug te voeren op problemen in de dikke darm, omdat daar het meeste water opgenomen dient te worden uit de mest. Oorzaken van chronische diarree bij paarden kunnen on-derverdeeld worden in niet-infectieuze en infectieuze oor-zaken. Voorbeelden van niet-infectieuze oorzaken zijn zand in de dikke darm als paarden in een zandpaddock staan of in een zanderige weide. Andere niet-infectieuze oorza-ken zijn onder andere een chronische darmontsteking, een verkeerde samenstelling van het rantsoen of een slechte kwaliteit van het voer, waarbij fermentatieproblemen ont-staan (Breukink, 2007). Voorbeelden van infectieuze oorza-ken zijn salmonellose en worminfecties.

Ideale mest valt niet uiteen wanneer het de grond bereikt; de mest behoudt zijn typische gebalde vorm. Wanneer de consistentie van de mest verandert, zal de mest in eerste instantie uit elkaar vallen (losgebalde mest). Wanneer de functie meer verstoord is, kan de vorm van de mest varië-ren van een koeienvlaai tot waterdunne mest.

Gestresste paarden hebben ook vaak dunne mest, omdat onder invloed van stresshormonen de mest veel sneller dan normaal het maagdarmkanaal passeert, waardoor er onvoldoende tijd is om voldoende water te absorberen.

Beoordeling gezondheid

Page 77: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

77

Normale mest (linksboven), losgebalde mest (linksonder) en

een koeienvlaai (rechtsboven).

Uitvoering In de monitor wordt alleen verse mest beoordeeld. De

mest wordt visueel beoordeeld aan de hand van de consi-

stentie. Of de mest nog beoordeelbaar is, moet de auditor

op basis van zijn ervaring schatten. Wanneer geen verse

mest aanwezig is of het paard in een groepshuisvesting

staat en het dus niet mogelijk is om te zeggen of de mest

van het geselecteerde paard afkomstig is, wordt de mest

niet beoordeeld.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Mest

Geen verse mest

Normale mest

Losgebald

Koeienvlaai

Waterig

Niet van toepassing

Beoordeling gezondheid

Page 78: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

78

5.4 Hoefkwaliteit en bewegingIn het Engels wordt vaak gezegd “No feet, no horse”. Deze uitspraak zegt veel over het belang van hoeven voor paar-den. Zonder gezonde hoeven kan een paard zich moeilijk voortbewegen. Voor een vluchtdier met een natuurlijke bewegingsbehoefte levert dat onvermijdbaar problemen op.

Het welzijn van het paard staat in direct verband met het goed kunnen bewegen. Aandoeningen van het bewe-gingsapparaat komen met enige regelmaat voor bij het paard en uiten zich vaak in de vorm van kreupelheid: een stoornis in het normale gebruik van een of meer ledema-ten, te herkennen aan een onregelmatige gang, waarbij de vier benen niet evenredig belast of opgetild worden.

5.4.1 HoefkwaliteitDe gezondheid en de kwaliteit van de hoeven zijn belang-rijke factoren die mede het welzijn van paarden bepalen. De bodem waarop het paard gehuisvest is en die waarop arbeid wordt verricht, hebben allebei effect op de slijtage van de hoef. Hierbij is ook het soort arbeid dat het paard verricht van invloed. De hoef kan door de arbeid anders slijten dan onder natuurlijke omstandigheden, waardoor de bescherming van de voet van het paard in het gedrang kan komen (Waran, 2002). Regelmatige hoefverzorging is dan ook uiterst belangrijk om de voet van het gedomesti-ceerde paard optimaal te blijven beschermen, zodat, me-de daardoor, kreupelheden voorkomen worden (Waran, 2002).

De verzorging van de hoeven, de voeding, de mate van beweging, maar ook de genetische aanleg van het paard, spelen hierbij een belangrijke rol. Paarden die van nature een afwijkende stand hebben of een mindere kwaliteit van de hoeven, hebben meer verzorging nodig van een hoef-smid dan paarden die hier geen last van hebben (Van Nas-sau, 2004).

Onder het thema hoefkwaliteit vallen de parameters hoef-conditie en hoefbeslag. Per parameter wordt achtergrond-informatie gegeven met een uitleg over de uitvoering.

HoefconditieDe hoefschoen groeit met een snelheid van ongeveer 6 mm per maand. Het duurt dus negen tot twaalf maanden voordat de hoefschoen vernieuwd is (Kainer, 1987). De groei van de hoefschoen kan verstoord worden door chro-nische ziekten, pijn, koorts, ontsteking, et cetera. Die ver-storing is te herkennen aan de tijdelijk toegenomen pro-ductie van hoorn, waardoor hoefringen ontstaan. Ook een verandering in het rantsoen of seizoensveranderingen kunnen echter de groei van de hoefschoen beïnvloeden en ringen veroorzaken.

Een bekende pathologische oorzaak van hoefringen is chronische hoefbevangenheid. Deze is te onderscheiden van de andere hoefringen door het divergerende verloop bij hoefbevangenheid. Het oppervlak van de hoeven geeft dus informatie over de gezondheid van het paard in de af-gelopen maanden.

Kreupelheid door hoefproblemen is een veel voorkomend probleem bij sport- en recreatiepaarden (Kummer et al., 2007; Hajer et al.,1988). Daarom is het belangrijk de ver-zorging van de hoef zo optimaal mogelijk te houden. De conditie van de hoeven is een belangrijk aspect van het welzijn van paarden. Er is een duidelijk verband tussen de hoefconditie en een goede verzorging (BVET, 2001).

Overmatige lange hoeven (door niet-tijdig bekappen), zeer droge hoeven (bijvoorbeeld bij paarden op het land in de zomer) en aantasting van de hoefwand (door ziekte-processen) leiden tot scheuren in de hoefwand. Wanneer deze scheuren zich uitbreiden tot de levende delen in de hoef kunnen paarden kreupel worden en kunnen er infec-ties ontstaan.

Beoordeling gezondheid

Page 79: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

79

Brokkelhoeven, lange, gescheurde of wijde hoeven kun-nen al snel voor ongemak zorgen bij het paard. Zo kunnen lange hoeven druk veroorzaken op de verzenen, omdat de druk naar het achterste gedeelte van de hoef wordt ge-plaatst, wat weer kan resulteren in overbelasting op an-dere plaatsen in het lichaam (Van Nassau, 2004).

De hoefstand van het paard hoeft niet anatomisch correct te zijn. Een ernstige afwijking van de optimale stand kan wel leiden tot extra slijtage aan de gewrichten. Ook een paard dat hoefbevangen is geweest heeft vaak hoeven met een afwijkende hoefvorm. Dit kan voor het paard op lange termijn problemen opleveren in zijn bewegingspa-troon (Van Nassau, 2004).

Bij een wijde hoef wordt de hoornwand naar buiten ge-drukt, waardoor deze meer druk krijgt en daardoor zwak-ker is. Brokkelhoeven ontstaan doordat de hoornpijpjes, waaruit de hoornwand is opgebouwd, afbreken door droogte of door aantasting van ammoniak (Van Nassau, 2004).

Ook de bodembedekking kan hoefproblemen veroorza-ken. Door de inwerking van ammoniak lost het hoorn van de hoef op, waardoor rotstraal kan ontstaan. Ook straal-kanker kan leiden tot kreupelheid.

Te wijde hoeven (linksboven), slecht verzorgde (brokkel)hoeven (linksonder) en open toonijzers (rechts).

Beoordeling gezondheid

Page 80: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

80

Hoeven die over ijzers zijn heen gegroeid, zijn een teken dat de hoefverzorging op dat moment niet ideaal is. Bij sommige ijzers, zoals bij de open toonijzers, is de voor-kant van het ijzer bewust kort gehouden, zodat de hoef be-ter kan afrollen. Bij deze ijzers is het normaal dat de hoef aan de voorkant iets over het ijzer uitstaat (Van Nassau, 2004). Dit wordt bij deze ijzers dan ook niet als afwijkend beoordeeld.

Uitvoering Tijdens de monitor worden de vier hoeven bekeken. Er

wordt gekeken naar afwijkingen van de hoefkwaliteit, ern-

stige afwijkingen van de optimale stand en het eventueel

over de ijzers heen groeien van de hoeven. De hoeven

worden hierbij niet opgetild. Afgesleten ijzers worden niet

meegenomen in de beoordeling.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Hoefconditie

Geen opvallende afwijkingen

Wel opvallende afwijkingen

Niet uitgevoerd

HoefbeslagHet type beslag is afhankelijk van het gebruik en het soort paard. Meestal zijn hoefijzers vervaardigd van ijzer, maar ook aluminium, leder of kunststof is mogelijk.Gewoonlijk wordt om de zes weken het beslag vernieuwd. Indien de ijzers dan nog niet versleten zijn, kunnen de ijzers verlegd worden. De hoef wordt dan bekapt om de normale hoefstand weer terug te geven, aangezien deze blijft doorgroeien. Daarna worden de hoefijzers weer te-ruggelegd.

Het gebruik van hoefijzers kan voordelen hebben, zoals het beschermen tegen slijtage en het tegengaan van uit-glijden. Maar het gebruik van hoefbeslag kan ook nadelen hebben zoals een verminderde bewegingsmogelijkheid

van de hoef (en daardoor een verminderde schokbreking) en beschadiging van de hoef door de bevestiging van het hoefijzer met nagels (Hermans,1996).

Uitvoering Tijdens de monitor wordt gekeken of het paard is beslagen

aan één of meerdere benen. Hierbij wordt niet gekeken of

de ijzers los zitten, zijn afgesleten of zijn afgetrapt. Er wordt

alleen bekeken of er hoefbeslag aanwezig is. Alle hoeven

worden bekeken tijdens de monitor. Als het paard op zijn

minst aan één hoef is beslagen, wordt dit opgemerkt op

het scoreformulier.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Hoefbeslag

Niet beslagen

Wel beslagen

5.4.2 BewegingHet welzijn van het paard staat in direct verband met het goed kunnen bewegen. Aandoeningen van het bewe-gingsapparaat komen met enige regelmaat voor bij het paard en uiten zich vaak in de vorm van kreupelheid: een stoornis in het normale gebruik van een of meer ledema-ten, te herkennen aan een onregelmatige gang, waarbij de vier benen niet evenredig belast of opgetild worden.

Kreupelheden bij paarden zijn de meest voorkomende ge-zondheidsproblemen, gevolgd door problemen aan het respiratoire systeem. In een studie van Murray et al. (2010) bleek dat 33% van de dressuurpaarden in hun loopbaan te maken had gehad met kreupelheid.

Kreupelheid bij paarden kan verschillende oorzaken heb-ben, zoals pijn, mechanische belemmering, en/of zenuw-aandoeningen van voeten, benen, rug of nek. Behalve kreupelheid krijgt een paard hierdoor ook een te korte stap of stijfheden in de beweging. Sommige problemen ver-

Beoordeling gezondheid

Page 81: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

81

dwijnen als het paard een keer warm is gelopen. Dit wordt ook wel startkreupelheid genoemd (Hajer et al., 1988).

Een normale beweging is een vloeiende beweging die zijn tact behoudt. Afwijkingen, zoals zwaaien of scheppen, worden niet benoemd als kreupelheden. Mogelijke risico-factoren voor kreupelheid zijn onder andere de leeftijd en het gewicht van het paard, rugproblemen, de aard van de bodem van de bak en de grootte van de bak (Murray et al., 2010). Daarnaast kunnen het harnachement of de inwer-king van de ruiter kreupelheden veroorzaken.

Uitvoering Tijdens de monitor worden de paarden voorgebracht (ge-

monsterd) op een harde ondergrond in stap en draf. De

begeleider van het paard moet het paard aan een los touw

laten lopen, zodat de hoofdbeweging van het paard duide-

lijk zichtbaar is. Het paard wordt hierbij aan de hand bege-

leid.

Het uitvoeren van het monsteren gaat als volgt.

- Het paard heen-en-weer laten stappen in een rech-

te lijn, beginnend van de auditor af, na ongeveer 20

meter met een ruime bocht omkeren en naar de au-

ditor toe stappen.

- Het paard heen-en-weer laten draven in een rechte

lijn, beginnend van de auditor af, na ongeveer 30-40

meter met een ruime bocht in stap omkeren en ver-

volgens naar de auditor toe draven.

- Bij twijfel: herhalen van de procedure. Wanneer een

paard erg druk is, waardoor een onveilige situatie

ontstaat, kan er worden afgezien van het monsteren

(niet uitvoerbaar).

Let hierbij ook op de veiligheid van het paard en zijn

begeleider.

Een afwijkende gang kan op twee manieren beoordeeld

worden. Wanneer er niet duidelijk zichtbaar is aan welk

been de kreupelheid zit, wordt het paard beoordeeld als

‘onregelmatig’. Is het wel duidelijk zichtbaar aan welk been

het paard kreupel is (stokkreupel), dan wordt het paard be-

oordeeld als ‘echt kreupel’.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties beschik-

baar:

• Beweging

Geen afwijking

Onregelmatig, stijf of kort

Echt kreupel

Niet uitgevoerd

5.5 RugHet merendeel van de gedomesticeerde paarden wordt bereden. Paarden die te jong of te oud zijn om te berijden of (uitsluitend) als fokdier worden gebruikt, worden niet bereden. Van nature is het paard niet geëvolueerd om be-reden te worden. De zorg voor een goede conditie en een juist gebruik van de rug van het paard berust dus bij de gebruiker.

Het bereden paard krijgt een extra last van 20 tot soms wel meer dan 100 kg op de rug. Met deze extra belasting moet het paard alsnog zijn of haar evenwicht zien te bewa-ren in alle gevraagde gangen en oefeningen. Het gebruik van een zadel kan het paard hierbij helpen wanneer het de belasting beter verdeelt over een groter oppervlak van de rug. De pasvorm van het zadel en de vaardigheden van de ruiter om een juiste balans te vinden zijn hierbij van grote invloed. Een slecht passend zadel en/of ruiters met een ongebalanceerde zit kunnen (ernstige) rugproblemen bij het paard veroorzaken (Harman et al., 1999; Lesimple et al., 2010; Billington, 2006).

In een studie van Murray et al. (2010) blijkt dat 25% van de dressuurpaarden in hun loopbaan te maken krijgt met rugproblemen. Lesimple (2010) laat in een studie zien dat 74% van de onderzochte manegepaarden rugproblemen

Beoordeling gezondheid

Page 82: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

82

heeft. Rugproblemen kunnen zich uiten in kreupelheden, een stijve gang en een afwijkende hoofd/halshouding. Bij chronische problemen zelfs in toegenomen agressief ge-drag richting de begeleider (Lesimple et al., 2010).

Het vaststellen van de gevoeligheid van de rug is lastig. Meestal wordt manuele palpatie toegepast, waarbij lich-te druk wordt uitgevoerd op de rugspieren aan weerszij-den van de ruggengraat. Deze druk wordt langzaam opge-voerd om eventueel dieper gelegen pijnlijkheden ook vast te kunnen stellen. Afweerreacties kunnen wijzen op pijn-lijke punten in dit gebied (spieren, wervels, et cetera).

Uitvoering Tijdens de beoordeling gezondheid wordt de rug beoor-

deeld door het uitvoeren van een rugpalpatie. Tijdens de

palpatie wordt gevoeld of de rug soepel blijft, hard wordt

of dat het paard wegduikt voor de druk op zijn rug.

De palpatie wordt als volgt uitgevoerd.

- De auditor gaat aan een kant van het paard staan en

streelt de rug, waarbij het paard gerustgesteld wordt

en voelt dat de auditor bezig gaat met de rug.

- Eerst een oppervlakkige palpatie uitvoeren, aan de

andere kant van de wervelkolom dan waar de audi-

tor staat (staat de auditor aan de linkerkant van het

paard, dan wordt de palpatie aan de rechterzijde van

de wervelkolom uitgevoerd). Voelen naar een afwij-

king in de spieren.

- Na de oppervlakkige palpatie wordt een diepere pal-

patie uitgevoerd. Hierbij wordt meer druk uitgeoe-

fend en op zoek gegaan naar spierspanningen en/of

een pijnreactie (oren in de nek, staartzwiepen of drei-

gen met het been). De auditor let hierbij goed op de

eigen veiligheid. Bij pijn kan het paard een heftige

reactie geven. De diepere palpatie wordt uitgevoerd

door met de vingers de spieren langs de ruggenwer-

vel af te tasten.

- Na de palpatie aan de ene kant van het paard wordt

de palpatie aan de andere kant van de ruggenwervel

uitgevoerd. Niet achterlangs lopen in verband met

de veiligheid.

Let bij de palpatie van de rug goed op de algemene hou-

ding van het paard, het eventueel zwiepen van de staart of

het onrustige orenspel. Dit kunnen allemaal aanwijzingen

zijn dat het paard last heeft van zijn rug (persoonlijke me-

dedeling Wesselink, 2009).

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties beschik-

baar:

• Rug

Geen tot en met geen noemenswaardig probleem

Rug voelt gespannen, maar geen duidelijke

afweerreactie (gedrag)

Matige tot ernstige afweerreactie (gedrag) op druk

Niet uitgevoerd

5.6 Mond Voeding speelt een rol bij de mond en het gebit. Slijta-ge van tanden en kiezen vindt geleidelijk plaats door het kauwen van het aangeboden voer (2 mm/jaar). De bewe-gingen van de kaken tijdens het kauwen van bijvoorbeeld gras of hooi zijn groter en zorgen voor een meer gelijk-matige slijtage dan tijdens het kauwen van (te) weinig of te zacht ruwvoer. Bij granen en commerciële krachtvoe-ders zijn er minder kaakbewegingen dan bij ruwvoer. De-ze beperkte bewegingen, samen met de anatomie van het hoofd van het paard, kunnen resulteren in scherpe randen en haken. Dit kan ervoor zorgen dat wonden in de mond ontstaan, waardoor paarden problemen krijgen met eten en tijdens het rijden. Dit kan uiteindelijk leiden tot verma-gering.

Andere gebitsproblemen kunnen eerder in het leven ont-staan, door aangeboren afwijkingen, trauma of stereotiep gedrag als kribbebijten (Waran, 2002). Het ontbreken van

Beoordeling gezondheid

Page 83: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

83

een natuurlijke selectie en het stellen van aanvullende ei-sen aan de mond van het paard door het gebruik van een hoofdstel met bit kunnen als consequentie hebben dat er gebitsproblemen ontstaan (Meszoly, 2001; Dixon, 2000).

Hoe een ruiter of menner het bit gebruikt tijdens het werk met het paard (hardhandig of zacht) is terug te zien aan de toestand van de mondhoeken en de lagen. Het voe-len en zien van wondjes, korstjes en verhardingen is een indicatie dat het bit onjuist wordt gebruikt (persoonlijke

mededeling de Graaf-Roelfsema, 2009). In de volgende paragrafen wordt de achtergrondinformatie voor drie pa-rameters gegeven: tanden, mondhoeken en lagen. Voor elke parameter wordt ingegaan op de uitvoering van de beoordeling ervan.

5.6.1 TandenPaarden gebruiken tijdens het foerageren hun gehele ge-bit. Tijdens het grazen wordt het gras met behulp van de snijtanden afgesneden. Het voedsel wordt daarna met be-

Het gebit van een kribbebijter (linksboven) en het gebit van een jong paard (rechtsboven) lijken soms op elkaar. Normale snij-

tanden (linksonder) verschillen in stand en lengte. Snijtanden met afwijkende slijtage (middenonder) en scheve snijtanden met

overbeet (rechtsonder).

Beoordeling gezondheid

Page 84: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

84

hulp van de tong naar de kiezen bewogen om daar ge-malen te worden (Breukink, 2007). Afwijkende slijtage kan voortkomen uit stalondeugden (kribbebijten), waarbij de tanden schuin (horizontaal of verticaal) worden afgesleten ( Wickens et al., 2010.

Een gelijkmatige slijtage is vaak toe te kennen aan de leef-tijd van het paard. In extreme vormen kan echter ook dit soort slijtage reden zijn voor problemen bij het foerage-ren. Daarnaast zijn er ook afwijkingen, zoals een onder- of overbeet, die het paard kunnen beperken in het foerageer-gedrag. Ook afwijkingen op de kiezen kunnen zorgen voor problemen bij het foerageren. Grote afwijkingen op de kie-zen zijn vaak ook aan de snijtanden terug te zien (persoon-lijke mededeling Wesselink, 2009). Structuurrijk voer kan helpen om problemen te voorkomen, maar soms moet hulp van een paardentandarts worden ingeschakeld.

Uitvoering Tijdens de monitor worden alleen de snijtanden beke-

ken op afwijkingen, omdat een complete inspectie van

de mond te veel risico’s en vakkundigheid met zich mee-

brengt. De tanden worden onderzocht door het paard eerst

gerust te stellen en het paard rustig te benaderen. De be-

geleider houdt het paard bij voorkeur aan de halster vast,

zodat de auditor twee handen kan gebruiken om de snij-

tanden te inspecteren. De auditor pakt met één hand de

bovenlip vast en duwt deze rustig omhoog. Met de andere

hand kan eventueel de onderlip van het paard omlaag ge-

houden worden. De snijtanden worden beoordeeld op een

afwijkende slijtage, over- en onderbeet en duidelijke haken

op de tanden.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Snijtanden

Geen afwijkingen

Wel afwijkingen

Niet uitgevoerd

5.6.2 MondhoekenDe mondhoeken en de lagen zijn gevoelig voor verwon-dingen door het bit (pasvorm) en het gebruik van het bit door de ruiter (tractie aan teugels). Tijdens het rijden ligt het bit op de lagen, de tong en de mondhoeken, waardoor bij verkeerd gebruik of een slechte pasvorm het bit op de-

Beschadigde mondhoeken.

Beoordeling gezondheid

Page 85: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

85

ze locaties trauma kan geven (Van Lancker et al., 2007). Bij de inspectie van de mondhoeken wordt erop gelet of de mondhoeken stug of verwond zijn. Hierbij wordt ook ge-keken naar de buitenkant van de mondhoeken.

Afwijkingen in de mondhoeken kunnen het resultaat zijn van een te sterke inwerking van het bit. Het trauma kan zich uiten in zichtbare verwondingen/roodheid. Ook ande-re vormen van chronische irritatie, zoals een afwijkende stand van het gebit, kan echter soms verruwing geven in speciale gevallen (Van Lancker et al., 2007).

Daarnaast zijn er nog andere mogelijke oorzaken die de mondhoeken kunnen beschadigen. Bijvoorbeeld het kau-wen op harde voorwerpen, zoals heel hard stro of hout. Het is dus belangrijk om de mondhoeken zowel visueel te inspecteren als te palperen.

Uitvoering Zodra de tanden bekeken zijn, kan de auditor meteen over-

gaan op de inspectie van de mondhoeken. Hierbij voelt

de auditor met duim en wijsvinger voorzichtig de mond-

hoeken. Bij rustige paarden kan dit bij beide mondhoeken

tegelijk gebeuren; bij onrustige paarden bij voorkeur na

elkaar, zodat er een hand vrij is om het halster vast te hou-

den.

Let bij het onderzoek van de mondhoeken goed op de ei-

gen veiligheid, maar ook op die van het paard. Wanneer

een paard te onrustig wordt, kan de score-optie ‘niet uit-

voerbaar’ gebruikt worden.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Mondhoeken

Geen afwijkingen

Wel afwijkingen

Niet uitgevoerd

5.6.3 LagenHet tandeloze gedeelte in de mond waarop het bit is gele-gen worden lagen genoemd. Wanneer dit gedeelte van de mond onderhevig is aan (chronische) irritatie kunnen er roodheden, botwoekeringen en andere afwijkingen ont-staan. Afwijkende lagen kunnen veroorzaakt worden door het bit dat voor het paard gebruikt wordt. Is het bit niet passend (te dik of te scherp) of zelfs beschadigd, dan kun-nen hierdoor de lagen worden aangetast. Ook een onerva-ren ruiter kan door overmatig teugelgebruik de lagen van een paard beschadigen.

Verwondingen in de mondhoeken en op lagen worden vaak niet opgemerkt door de eigenaar, omdat ze niet di-rect zichtbaar zijn aan de buitenkant. Hierdoor blijft de ei-genaar doorrijden en kan dus gemakkelijk verergering van de verwondingen optreden.

Symptomen die kunnen wijzen op problemen in mond-hoeken of lagen zijn hoofdschudden, niet willen aanne-men van het bit en het bit vastpakken tussen de kiezen tijdens het rijden.

Uitvoering Vanuit het onderzoek van de mondhoeken kan worden

overgegaan naar de inspectie van de lagen. De lagen wor-

den gecontroleerd op oneffenheden of roodheid. Deze con-

trole wordt uitgevoerd door aan de lagen te voelen. De on-

effenheden worden voornamelijk waargenomen door met

de wijsvinger te voelen. De roodheid wordt visueel waar-

genomen aan beide kanten van de mond, als het paard dit

toelaat.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Lagen

Geen afwijkingen

Wel afwijkingen

Niet uitgevoerd

Beoordeling gezondheid

Page 86: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

86

5.7 Ogen De ogen zijn belangrijke zintuigen van het paard. Paar-den kunnen op grote afstand en rondom eventueel gevaar goed zien aankomen (Mills & Nankervis, 1999). De ogen worden omgeven door slijmvlies, het oogslijmvlies. Zwel-ling van het slijmvlies of uitvloeiing uit het oog wijzen op problemen aan het oog. Oorzaken kunnen bijvoorbeeld zijn: chronische irritatie door vliegen, allergie, virale infec-ties, bacteriële infecties en maanblindheid.

Indien het oog pijnlijk is of geïrriteerd is, neemt de traan-productie toe en ontstaat een tranend oog. Normaal ge-sproken voert de traanbuis het traanvocht af richting de neus. Bij overmatige productie of verstopping van de traanbuis door ontsteking stroomt het oog echter als het ware over en loopt het traanvocht via de binnenste oog-hoek over de huid naar beneden. Dit spoor wordt een traanstreep genoemd. Indien de traanstreep al langere tijd aanwezig is, wordt de huid op deze plek kaal (Barnett et al., 2004).

Uitvoering Tijdens de beoordeling van de gezondheid worden beide

ogen visueel beoordeeld. Ooguitvloeiing wordt als afwij-

kend beoordeeld. Ook wanneer alleen een traanstreep

zichtbaar is, wordt dit beoordeld als afwijkend. Een dui-

delijke traanstreep geeft aan dat er kort geleden een pro-

bleem is geweest met het oog. Een licht bevuild oog, door

lichte irritatie van bijvoorbeeld een zandkorrel, wordt niet

als afwijkend beoordeeld.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Ooguitvloeiing

Oog is niet vies

Oog is wel vies

Niet uitgevoerd

Een oog zonder traanstreep (links) en een oog met traanstreep (rechts).

Beoordeling gezondheid

Page 87: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

87

5.8 Cosmetische ingrepenDe meeste paardeneigenaren willen hun paarden zo mooi mogelijk presenteren. Hiervoor worden zij dan cosmetisch verzorgd. Vooral voor keuringen worden de tastharen rond neus en de mond en de haren in de oren gedeeltelijk of geheel afgeschoren of geknipt. De parameters voor de beoordeling van cosmetische ingrepen zijn: tastharen en haren bij de oren. Deze worden in de volgende paragrafen nader toegelicht.

5.8.1 TastharenTastharen spelen een belangrijke rol bij het oriënteren en verkennen van de omgeving. Ze hebben onder andere een functie ter bescherming tegen stoten van mond, neus en ogen van het paard (RDA, 2003).

In Duitsland wordt het afscheren van tastharen afgeraden (BVET, 2001). In Nederland wordt het afscheren of knippen van tastharen door stamboeken niet aangemoedigd. In de

praktijk worden de tastharen echter tot ongeveer 1 cm af-geknipt. Er wordt aangenomen dat bij een lengte van min-der dan 4 cm de functie van de tastharen vermindert.

Uitvoering Tijdens de beoordeling gezondheid worden de tastharen

visueel beoordeeld op lengte. De volgende lengten wor-

den aangehouden: 4 cm, 1-4 cm en korter dan 1 cm. Bij de

beoordeling wordt gekeken naar de langste haren, omdat

de haren op de neus kunnen zijn afgesleten door het foera-

geren.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Haren bij de mond en neus

Haren zijn langer dan 4 cm

Haren zijn 1-4 cm lang

Haren zijn korter dan 1 cm

Niet uitgevoerd

Een paard met kort (< 1 cm) geschoren tastharen (links) en een paard met ongeknipte tastharen (> 4 cm) (rechts)

Beoordeling gezondheid

Page 88: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

88

5.8.2 Haren bij de orenNet als tastharen hebben de haren in de oren van het paard een belangrijke functie. Deze oorharen dienen om de gehoorgang te beschermen tegen invloeden van bui-tenaf, zoals vuil, insecten en bacteriën (Loving & Johnston,

Een uitgeschoren oor (boven) en een niet-uitgeschoren oor

(onder).

2002). Haren in de oren dragen bij aan de thermoregulatie en helpen bij de afvoer van cerumen (oorsmeer). Het vol-ledig uitscheren van de oren haalt de beschermende wer-king van de haren weg en is daarom ongewenst.

Uitvoering Tijdens de beoordeling gezondheid worden beide oren

visueel beoordeeld. Er wordt gekeken of het haar binnen

de oorschelp is weggeschoren. Weggeknipte haren aan de

buitenkant van de oorschelp of het uitdunnen van de haren

in de oorschelp worden niet als afwijkend beoordeeld.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Haren bij de oren

Niet geknipt/geschoren

Wel geknipt/geschoren

Niet uitgevoerd

5.9 Thermocomfort Het paard is zo gebouwd dat het zich aan kan passen aan de temperatuur van het jaargetijde. Dit gebeurt door ver-haren (zie 5.2). Daarom hoeven paarden, wanneer zij niet worden geschoren, geen deken op, maar kunnen ze zich in het Nederlandsse klimaat goed redden zonder deken.

De comfortzone van paarden ligt tussen -5 en +25 graden Celsius (GD Deventer, 2008). Paarden hebben het dus niet snel te warm. Paarden die zweten, zonder inspanning te hebben geleverd, hebben het dus te warm en proberen hun warmte te verliezen. Paarden zweten door zweetklie-ren die over het gehele lichaam zijn verdeeld. Deze zweet-klieren scheiden naast water en zout ook eiwitten en sui-kers uit, waardoor bij overmatig zweten wit schuim kan ontstaan (Breukink, 2007). Een paard kan het onder an-dere te warm krijgen door koorts, een verkeerd stalklimaat of een deken.

Beoordeling gezondheid

Page 89: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

89

Ook bij geschoren paarden moet het thermocomfort juist zijn. Geschoren paarden die een deken op hebben en toch zweten, hebben een afwijkend thermocomfort.

Een paard kan het ook te koud hebben. Dit is vooral van belang voor paarden die zijn geschoren. Hun comfortzone begint pas bij 10 graden Celsius (Van Breda, 2009). Een paard dat het koud heeft, begint te rillen. Door deze kleine spiercontracties probeert het paard zijn lichaamstempera-tuur constant te houden (Van Breda, 2009).

De vacht rond de oren kan helpen om te bepalen of het paard

zweet en of het thermocomfort van het paard goed is.

Uitvoering Om na te gaan of een paard zweet, wordt met de blote

hand in de oksel en achter de oren gevoeld. Voelt de vacht

op deze plekken warm, vochtig of klam aan, dan wordt het

thermocomfort (zweten) als afwijkend beoordeeld. Om te

achterhalen of het paard het koud heeft, wordt in de box

van het paard visueel beoordeeld of het paard wel of niet

rilt. Heeft het paard normaliter een deken op, dan moet dit

ook voor de beoordeling van het thermocomfort (kou) wor-

den opgelegd. Ook hier geldt dat het paard minimaal een

half uur vóór de beoordeling geen inspanning mag heb-

ben verricht.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Thermocomfort (zweten):

Paard zweet niet

Paard zweet wel

Niet uitgevoerd (paard heeft net gewerkt of laat zich

niet aanraken)

• Thermocomfort (kou)

Paard staat te rillen

Paard staat niet te rillen

Niet uitgevoerd (paard heeft net gewerkt)

5.10 Algemene indruk gezondheid Een ziek paard reageert vaak langzaam op prikkels van buiten (Hajer et al., 1988). Er zijn echter ook dieren die zich juist heel onrustig of zelfs agressief gedragen als zij ziek zijn (Hajer et al., 1988). Dit kan betekenen dat het dier wan-neer het ziek is anders reageert op benadering en bepaal-de prikkels dan wanneer het dier gezond is.

Tijdens de uitvoering van de welzijnsmonitor kan het ge-beuren dat een ziek paard niet afwijkend scoort op alle hiervoor besproken gezondheidsparameters. Een ziek paard kan dan wel afwijkend scoren op algemene indruk.

Uitvoering Het paard wordt tijdens de beoordeling van de gezondheid

(tussen de 10 en 15 minuten per paard) kritisch bekeken.

Hierbij wordt erop gelet of het paard alert en fit is, en of

er geen duidelijke tekenen van ziekte te zien zijn. Bij deze

visuele beoordeling gaat het om het verkrijgen van een al-

gemene indruk. De auditor maakt hierbij gebruik van zijn

ervaring om een inschatting te maken.

Beoordeling gezondheid

Page 90: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

90

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Algemene indruk gezondheid

Gezond

Kwakkelen

Echt ziek

Beoordeling gezondheid

Page 91: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

91

6 Beoordeling gedrag

Voor de beoordeling van het welzijn van paarden is kennis over het natuurlijke gedrag van paarden essentieel. Wan-neer paarden langdurig worden belemmerd om natuurlijk gedrag uit te voeren, ontstaat chronische stress, wat tot een verminderd welzijn kan leiden. Onderwerpen die van belang zijn voor het beoordelen van het gedrag zijn natuurlijk gedrag, afwijkend gedrag, inter-actie met mensen en nieuwe ervaringen.

6.1 Natuurlijk gedragKennis over het natuurlijke gedrag van paarden is afkom-stig van studies aan in het wild levende paarden, van stu-dies aan gedomesticeerde paarden, van studies aan paar-den in semi-natuurlijke wildparken (zoals de Konikpaarden in de Oostvaardersplassen) en van studies aan het Prze-walskipaard in reservaten. Al deze studies laten zien dat het natuurlijke gedrag van gedomesticeerde paarden niet of nauwelijks is veranderd door de domesticatie (Waring, 2003; Boyd & Houpt, 1994; Christensen et al., 2002b).

In veel studies naar het natuurlijke gedrag van paarden is gekeken naar de tijdsbesteding van paarden over de dag. Grote verschillen in de aard van de tijdsbesteding tussen paarden in de paardenhouderij en paarden in het wild kunnen een oorzaak zijn voor verminderd welzijn. De wij-ze waarop een in het wild levend paard zich gedurende de dag gedraagt, is het resultaat van een evolutionair proces, waarbij voortdurend keuzen gemaakt moeten worden op basis van omgevingsomstandigheden en de veranderin-gen daarin (aanbod van voedsel, soortgenoten, weersom-standigheden, et cetera).

De in het wild levende paarden zijn 60-80% van hun tijd aan het eten en/of foerageren (Henderson, 2007). Daarbij leggen de paarden gemiddeld 10 km per dag af (Van Die-rendonck, 2006; Feist & McCullough, 1976). Verder blijkt

dat paarden in het wild 5-20% van hun tijd stilstaan en daarbij alert zijn op de omgeving en 10-20% van hun tijd rusten (Zeitler-Feicht, 2004), waarvan 12-20% staand en 2-5% liggend (Houpt et al., 2001).

Wanneer is voldaan aan de minimale behoeften van eten, foerageren en rusten is er tijd voor sociale contacten, waarbij vachtverzorging, ook wel grooming genoemd, en spelen de belangrijkste bezigheden zijn. Paarden die elkaars maatje zijn groomen elkaar, waardoor de onder-linge band wordt versterkt (Waring, 2003). Spelgedrag, vooral uitgevoerd door jonge paarden, is belangrijk. Vol-gens Winckler et al. (2003) is zowel sociaal als niet-soci-aal spelgedrag van dieren een indicator voor goed welzijn, omdat met name jonge dieren alleen spelgedrag verto-nen als hun minimale behoeften zijn voorzien (Lawrence, 1987). Spel is daarnaast belangrijk voor het oefenen van specifieke vaardigheden, zoals het verkennen van de om-geving en het bevorderen van de algehele conditie (Bekoff & Byers, 1998).

6.2 Afwijkend gedragEen belangrijke indicator voor een verminderd welzijn is de aanwezigheid van afwijkend gedrag. Afwijkend gedrag ontstaat wanneer het paard chronisch belemmerd wordt in het uitvoeren van een bepaald gedrag om in zijn natuur-lijke behoeften te voorzien. Onder afwijkend gedrag vallen onder andere de stereotypieën (of stalondeugden) kribbe-bijten, luchtzuigen en weven.

De belangrijkste natuurlijke behoeften van paarden zijn het kunnen uitvoeren van sociaal gedrag, voldoende kunnen bewegen en rusten, kunnen foerageren en daarmee vol-doende ruwvoer kunnen opnemen. In de paardenhoude-rij worden paarden in meer of mindere mate belemmerd om dit gedrag uit te voeren. Daarnaast zijn gehouden paarden in meer of mindere mate in handen van mensen en worden ze in meer of mindere mate blootgesteld aan

Beoordeling gedrag

Page 92: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

92

nieuwe dingen in hun omgeving. Beiden aspecten kun-nen, meestal in relatie met elkaar, een effect hebben op het welzijn van het paard. Bij verschillende diersoorten is bijvoorbeeld aangetoond dat de relatie tussen houder en dier een direct effect heeft op het gedrag, de fysiologie, de productie en de prestaties (Waiblinger et al., 2002; Lensink et al., 2000).

Het uitvoeren van afwijkend gedrag, met name stereoty-pieën, levert het paard waarschijnlijk een soort van ver-lichting op, omdat hierbij een natuurlijke pijnstiller wordt aangemaakt, genaamd endorfine. Deze stof zorgt ervoor dat het paard zich ‘gelukkiger’ voelt (Mills & Nankervis, 1999). De endorfine werkt als een verslaving. Elke keer als het paard het afwijkende gedrag uitvoert, volgt een mo-ment van verlichting bij het paard. Dit is dan ook een van de redenen waarom afwijkende gedragingen zo lastig zijn om af te leren.

Internationaal wetenschappelijk epidemiologische studies hebben de percentages paarden met afwijkend gedrag geïnventariseerd. De percentages variëren van 2,5-34,7% (Houpt & McDonell, 1993; McGreevy et al., 1995a; Waters et al., 2002; Winskill et al., 1996; Nicol, 1999), afhankelijk van de definitie van afwijkend gedrag.

6.2.1 StereotypieënEén van de vormen van afwijkend gedrag zijn stereoty-pieën. Stereotypieën zijn gedragingen die ogenschijnlijk geen doel of functie hebben en repeterend worden uitge-voerd (Dantzer, 1986; Houpt & McDonnell, 1993; Luescher et al., 1991). In de paardenhouderij worden stereotypieën ook wel stalondeugden genoemd. Voorbeelden hiervan zijn kribbebijten, luchtzuigen, tongrollen, weven en box-lopen.

Stereotypieën zijn onder te verdelen in orale stereotypie-en en locomotor stereotypieën.

Orale stereotypieën zijn kribbebijten en luchtzuigen (Owen, 1982). Bij kribbebijten pakt het paard een voorwerp tus-sen de voortanden en maakt daarbij een geluid alsof het lucht opzuigt (McGreevy et al., 1995c). Het voorwerp dat het paard tussen de voortanden pakt is meestal horizon-taal en kan bijvoorbeeld de staldeur of de voerbak zijn. Bij luchtzuigen worden dezelfde spieren in de hals aange-spannen als bij kribbebijten en lijkt het ook alsof het paard lucht opzuigt, maar het paard pakt daarbij niets tussen de voortanden. In een studie van McGreevy et al. (1995) is ge-bleken dat de paarden niet of nauwelijks lucht opzuigen bij zowel kribbebijten als luchtzuigen.

Onder de locomotor stereotypieën vallen weven en boxlo-pen. Weven wordt gekenmerkt door het ritmisch zijwaarts heen-en-weer bewegen van het hoofd, waarbij ook andere lichaamsdelen mee kunnen doen (Mills & Nankervis, 1999; Kiley-Worthington, 1987). Bij boxlopen loopt het paard on-ophoudelijk een vaste route in de stal. Dit is meestal een rondje, maar wanneer de ruimte groter is, bijvoorbeeld een weide of paddock, kan dit ook een acht zijn (Kiley-Worthington, 1999).

Een kribbebijter.

Beoordeling gedrag

Page 93: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

93

6.2.2 Ander ongewenst gedragNaast stereotypieën is er nog een range aan gedragin-gen die in lage frequentie tot het natuurlijk gedrag van paarden behoren, maar vanwege de hoge frequentie in de paardenhouderij als afwijkend gedrag en ongewenst worden gezien. Voorbeelden daarvan zijn hoofdschudden, overmatige agressie, voernijd, slaan tegen de stalwanden, overmatig schrapen en hout eten (Kiley-Worthington & De la Plain, 1983; Mills & Nankervis, 1999; Krzak et al., 1991). Andere voorbeelden zijn eten van bodembedekking (Mills et al., 2000), overmatig likken van stalwanden, staldeuren, voerbakken en tongrollen (Willard et al., 1977).

Ongewenste gedragingen, zoals schrapen, laten hun sporen

achter.

6.2.3 Belemmeren van afwijkend gedragHet belemmeren van het afwijkende gedrag, door bijvoor-beeld een anti-weefrek in de stal te plaatsen, heeft vaak niet het gewenste effect. Het paard gaat vaak een ander gedrag uitvoeren in plaats van het oude gedrag, en leert zo een nieuwe stereotypie aan. Het belemmeren van het afwijkende gedrag is dan ook geen langdurige, maar een tijdelijke oplossing (Mills & Nankervis, 1999). In het geval

van het anti-weefrek is het vaak zelfs zo dat het paard sim-pelweg achter het rek verder gaat weven.

Er zijn verschillende maatregelen om afwijkend gedrag te be-

lemmeren, zoals een anti-luchtzuigband (boven), een muilkorf

(midden) en een anti-weefrek (onder).

Beoordeling gedrag

Page 94: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

94

Uitvoering Gedurende het afnemen van de gehele monitor worden

alle afwijkende gedragingen, van alle paarden (niet al-

leen geselecteerde paarden), indien waargenomen, ge-

noteerd. Hierbij moet er wel op gelet worden dat paarden

niet meerdere keren voor dezelfde afwijkingen worden ge-

noteerd. Er wordt ook gekeken naar belemmeringen van

afwijkende gedragingen. Dit wordt echter gerelateerd aan

het geselecteerde paard. Hierbij dient erop gelet te worden

dat weefrekken die deel uitmaken van de stalconstructie

(dus standaard voor elke box aanwezig zijn) niet meegeno-

men worden.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Afwijkend gedrag (meerdere score-opties mogelijk)

Weven

Aantal paarden

Kribbebijten/luchtzuigen

Aantal paarden

Box/stallopen

Aantal paarden

Tongspelen

Aantal paarden

Hoofdschudden

Aantal paarden

Veelvoudig trappen stalwand/deur

Aantal paarden

Hout eten

Aantal paarden

Mest eten

Aantal paarden

Materiaal kapotmaken

Aantal paarden

Voernijd

Aantal paarden

Anders

Aantal paarden

• Belemmering afwijkend gedrag (meerdere score-

opties mogelijk)

Geen belemmeringen

Anti-luchtzuigband

Anti-weefrek

Muilkorf

Anders

Niet uitgevoerd (niet duidelijk voor welk paard

middel wordt gebruikt)

6.3 Interactie met mensenPaarden komen in de huidige paardenhouderij, afhanke-lijk van het gebruik, veel in contact met mensen. Afhanke-lijk van het paard (leeftijd en gebruiksdoel) krijgt het paard te maken met dezelfde of juist verschillende mensen. Net zoals mensen, reageert elk paard daar anders op.

Inzicht in hoe een relatie tussen een dier en een mens tot stand komt, waardoor het beïnvloed wordt en welk effect dat heeft op het welzijn van dieren, wordt steeds belang-rijker (Waiblinger et al., 2006). Met name het gedrag van de mens heeft grote invloed op het feit of een dier angstig is (Waiblinger et al., 2002). Het is algemeen bekend dat wanneer paarden op een onplezierige manier worden be-handeld ze al snel angstig voor die mensen worden.

Angstige dieren zijn vaker gestresst en zijn daardoor vat-baarder voor ziekten (Jones, 1996, 1997). Daarnaast maakt angst het gedrag van paarden minder voorspelbaar en is het daarmee een van de belangrijkste oorzaken van on-gelukken met paarden en ruiters (Keeling et al., 1999). Paarden zijn heel gevoelig voor de gemoedstoestand van ruiters. Wanneer ruiters of begeleiders nerveus zijn en daarbij een verhoogde hartslag hebben, volgt het paard vrijwel direct ook met een verhoging van de hartslag (Kee-ling et al., 2009).

Beoordeling gedrag

Page 95: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

95

Voor het op een gestandaardiseerde wijze onderzoeken van de reactie van paarden op mensen bestaan, in analo-gie met andere diersoorten, verschillende testen.

6.3.1 Human approach testDe minst invasieve test wordt een human approach test genoemd. De uitvoering van deze test kan verschillen. In sommige testen gaat een persoon de box, de stal, de wei of de paddock in, blijft stilstaan en wacht tot het paard of de paarden de persoon naderen. Bij andere testen loopt een persoon langzaam naar het paard toe en probeert het aan te raken (Visser et al., 2001; Visser et al., 2009; Sea-man et al., 2002; Søndergaard & Halekoh, 2003; Lansade et al., 2004; Henry et al., 2005; Pritchard et al., 2005). Daar-naast zijn er testen waarbij het paard plotseling een per-soon voor zijn stal of box ziet staan (Hausberger & Muller, 2002b; Visser et al., 2001).

Een meer invasieve vorm van een human approach test is een test waarbij paarden op verschillende delen van het lichaam aangeraakt worden of leren wennen aan halsters, dekens, zadels of andere hulpmiddelen die later gebruikt zullen worden (Spier et al., 2004; Henry et al., 2005; Hama et al., 1996; Lansade et al., 2005).

De meest eenvoudig uit te voeren test is de test waar-bij een persoon plotseling voor de box of de stal van het paard komt te staan en waarbij de eerste reactie van het paard wordt genoteerd (Hausberger & Muller, 2002a). Met deze test wordt de reactie van het paard beoordeeld op een schaal van vriendelijk naar agressief of angstig. De-ze reactie is afhankelijk van het karakter van het paard en de omgeving en de interactie daartussen. De test kan op meerdere dagen worden herhaald zonder dat er een ver-andering in de reactie plaatsvindt, waarmee de test be-trouwbaar is gebleken.

Het blijkt dat er geen effect van gebruik is op de uitkomst

van deze test. Met andere woorden, paarden die worden gebruikt voor bijvoorbeeld instructie zijn niet per se vrien-delijker of agressiever dan paarden die voor de fokkerij worden ingezet. Wel is er een effect van verzorger op de uitkomst van de test. Paarden die bijna altijd verzorgd worden door een en dezelfde persoon vertonen een veel vriendelijkere reactie wanneer er een onbekende persoon voor de stal komt te staan in vergelijking met paarden die door veel verschillende mensen worden verzorgd (Haus-berger & Muller, 2002a).

In de welzijnsmonitor wordt met een HAT (human aproach test) gekeken of het paard geïnteresseerd, neutraal, drei-gend, agressief of vermijdend op de mens reageert.

Uitvoering De test wordt afgenomen in de vertrouwde omgeving van

het paard op een moment dat de auditor nog niet regelma-

tig in beeld is geweest, dus aan het begin van de monitor

op het moment dat het paard nog op stal staat.

De test dient als volgt te worden uitgevoerd:

- De auditor gaat op een paardlengte van de box af

staan op een moment dat er geen oogcontact is met

het paard.

- Hij loopt zelfverzekerd richting de box en gaat stil-

staan voor het midden van de box.

- Hij loopt twee passen richting het paard (met 1 se-

conde wachten tussendoor) en klikt ondertussen

twee keer duidelijk met de tong.

- Hij observeert gedurende vijf seconden de reactie

van het paard en noteert de meest overheersende

reacties.

Een paard in een groepshuisvesting wordt niet getest. Ook

wanneer het paard volledig gefocust is op het eten (wat het

geval zal zijn wanneer er net gevoerd is), kan de test niet

worden uitgevoerd.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

Beoordeling gedrag

Page 96: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

96

• Human approach test

Interesse: het paard beweegt naar de auditor toe en

heeft daarbij de oren niet plat in de nek

Neutraal: paard beweegt niet, oren zijn neutraal of

richting auditor

Dreigen: paard beweegt niet, maar heeft de oren

plat in de nek

Agressief: paard beweegt naar auditor toe met

de oren plat in de nek

Vermijden: paard beweegt van de auditor af

Niet uitgevoerd (paard staat krachtvoer te eten)

6.3.2 Algemene indruk omgangPaarden verschillen in karakter. Dit heeft invloed op de ma-nier waarop zij op prikkels reageren. Een goede inschat-ting van het karakter van het paard is daarom niet alleen belangrijk om zijn reacties goed te interpreteren, maar ook om te bepalen of het paard daarmee past bij zijn gebruik, zijn omgeving en zijn houder. Dit heeft indirect gevolgen voor het welzijn van het paard.

In de welzijnsmonitor wordt naast een human apporoach test op nog een andere manier een indruk verkregen van de omgang met paarden in het algemeen. Deze alterna-tieve manier van het beoordelen van het gedrag van die-ren als reactie op mensen wordt ‘qualitative assessment’ genoemd en maakt gebruik van steekwoorden (angstig, geduldig, nerveus, et cetera) die een reactie het beste be-schrijven (Minero et al., 2009). Op basis van een ‘qualita-tive assesment method’ wordt een indruk verkregen van de omgang in het algemeen.

Uitvoering Het paard wordt tijdens de beoordeling van de gezondheid

constant geëvalueerd op zijn gedrag met een versimpelde

versie van de qualitative assessment methode. De audi-

tor gebruikt zijn ervaring om een inschatting te maken van

het karakter van het paard. De auditor vermeldt zijn indruk

door het paard met steekwoorden te beschrijven.

Voor deze parameter zijn de volgende score-opties be-

schikbaar:

• Algemene indruk omgang (meerdere score-opties

mogelijk)

Geduldig

Agressief Nerveus

Lomp

Voorzichtig

Onderzoekend

Kalm

Schrikachtig

Ongeduldig

6.4 Nieuwe ervaringenHoe dieren omgaan met nieuwe dingen in de omgeving wordt voor een belangrijk deel bepaald door een eigen-schap die emotie genoemd wordt. Emotie bij paarden kan zich uiten in angst, maar ook in nieuwsgierigheid of durf (Wolff et al., 1997). Reacties van paarden die voortkomen uit emotie zijn over langere tijd stabiel en vormen een deel van het karakter van paarden (Visser, 2002).

Net als bij mensen gaat elk individueel dier anders om met een nieuwe situatie. Zo kunnen paarden bij een plot-selinge confrontatie met een nieuw object in hun omge-ving (bijvoorbeeld een paraplu) direct op de vlucht slaan zonder om te kijken, terwijl andere paarden na de eerste schrikreactie gaan onderzoeken of dat nieuwe object een gevaar voor hen is (Visser et al., 2001).

Beoordeling gedrag

Page 97: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

97

Een directe relatie tussen de reactie van paarden op nieu-we objecten en welzijn is onbekend. Het is echter wel aannemelijk dat er verbanden zullen zijn tussen hoe een paard in elkaar zit (mentaal) en het welzijn. De karakterei-genschappen van een individu bepalen namelijk in grote mate hoe het dier omgaat met de verandering in de om-geving of het nieuwe object waarmee het mogelijke stress kan verminderen.

6.4.1 Novel Object TestVoor verschillende diersoorten zijn testen ontwikkeld waarmee op een gestandaardiseerde wijze karaktereigen-schappen als temperament, emotie, angst, nieuwsgierig-heid en durf worden onderzocht. De meest gebruikte test is de Novel Object Test (NOT). Bij de NOT wordt gebruik-gemaakt van veel verschillende objecten: van een paraplu (onder andere Visser et al., 2001) tot een driewieler (Sea-man et al., 2002).

Bij sommige testen is een persoon aanwezig die het object vasthoudt (onder andere French, 1993), bij andere staat het object al in de ruimte waar het paard naar toe wordt gebracht (onder andere LeScolan et al., 1997) en bij weer andere testen wordt het object automatisch in de ruim-te gebracht zonder tussenkomst van personen (Visser et al., 2001). Het meten van de reactie van het paard bij een NOT kan kwantitatief, waarbij aantallen, duur en latentie-tijd van specifieke gedragingen worden genoteerd, maar ook kwalitatief waarbij het totaalgedrag wordt gevangen in een bepaalde categorie. De relatie tussen kwantitatieve metingen en kwalitatieve beoordelingen is over het alge-meen redelijk tot goed (e.g. Visser et al., 2009).

Voor de ontwikkeling van de welzijnsmonitor is als onbe-kend voorwerp een Rubik’s Cube 3x3 gebruikt. Hiermee kunnen de verschillende reacties van paarden met elkaar worden vergeleken en indicaties worden gegeven over het temperament van de dieren.

Rubik’s Cube 3x3.

Beoordeling gedrag

Page 98: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

98

Literatuur

1. Ahl, A.S., 1986, The role of vibrissae in behavior: a status review.

Veterinary Research Communications, Volume 10, pp 245-268., Verenigde Staten.

2. Appleby, M.C. & Hughes, B.O.,1997, Animal welfare. Wallington, Oxonm UK: CAB International.

3. Barnett, K.C. Crispen, S.M., Lanach, J.D. & Matthews, A.G., 2004, Equine Ophthalmology, an atlat & text. London: Saunders.

4. Bekoff, M & Byers, J.A., 1998, Animal play evolution-ary, comparative, and ecological perspectives. Cam-bridge, UK: Cambridge University Press.

5. Billington G., 2006, Saddle fitting essentials for the horse lover (2de editie). Lorien Stable, Groot Brittannië.

6. Boyd, L.E. & Houpt, K.A., 1994, Przewalski’s Horse: the history and biology of an endangered species. Alba-ny: State University of New York Press.

7. Brama, P.A.J., Van der Kolk, J.H. & Stout, T.A.E., 2005, Diergeneeskundig Memorandum, De endocrinologie van het paard, jaargang 52; No 3, Dec.

8. Breda, E. van, 2009, Heeft mijn paard het koud? [www document], beschikbaar via: http://www.horses.nl/verzorging/artikelen/8013/heeft-mijn-paard-het-koud (bezocht op 05 januari 2010).

9. Breukink H.J., 2007, Gezondheid en ziekte bij paarden. Zeewolde, Forte Uitgevers B.V., Nederland.

10. Broom, D.M. & Johnson, K.G., 1983, Stress and Ani-mal Welfare. London, UK: Chapman and Hall.

11. Brosnahan, M.M., 2003, Paradis MR. Assessment of clinical characteristics, management practices, and activities of geriatric horses. J Am Vet Med Assoc. Jul 1; 223(1): 99-103.

12. Budiansky, S., 2002, De aard van het paard, Een on-derzoek naar de evolutie, de intelligentie en het ge-drag van paarden. Utrecht, Uitgeverij Het Spectrum B.V., Nederland.

13. Budras K. et al., 2003, Anatomy of the Horse. Schlue-tersche, Duitsland.

14. Burrell, M.H. et al., 1996, Respiratory disease in thor-oughbred horses in training: the relationships be-tween disease and viruses, bacteria and environ-ment. The Veterinary Record; Volume 139; pp 308-313, Groot Brittannië.

15. BVET, 2001, Haltung von Pferden, Ponys, Eseln, Maul-tieren und Maulesel: Richtlinie 800.106.06 (3) Tier-schutz.

16. Carol, C.L. en Huntington, P.J., 1988, Body condition scoring and weight estimation of horses. Equine Vet-erinarian Journal Volume 20, pp 41-45.

17. Christensen, J.W., Ladewig, J., Søndergaard, E. & Malmkvist, J., 2002a, Effects of individual versus group stabling on social behaviour in domestic stal-lions. Applied Animal Behaviour Science 75(3), 233-248.

18. Christensen, J.W., Zharkikh, T., Ladewig, J. & Yasinets-kaya, N., 2002b, Social behaviour in stallion groups (Equus przewalskii and Equus caballus) kept under natural and domesti conditions. Applied Animal Be-haviour Science 76, 11-20.

19. Clarke, A.F., 1987, A review of environmental and host factors in relation to equine respiratory disease. Equi-ne Veterinary Journal 19(5), 435-441.

20. Clarke, A.F., 1993, Stable dust--threshold limiting val-ues, exposures variables and host risk factors. Equine Veterinary Journal 25(3), 172-174.

21. Clutton-Brock, T.H., Greenwood, P.J. & Powell, R.P., 1976, Ranks and relationships in Highland ponies and Highland Cows. Zeitschrift fur Tierpsychologie 41(2), 202-216.

22. Coenen, M., 1990, The occurrence of feed-induced stomach ulcers in horses. Beobachtungen zum Vor-kommen fätterungsbedingter Magenulcera beim Pferd. 132(3), 121-126.

23. Cooper, J.J. & Albentosa, M.J., 2005, Behavioural ad-

Page 99: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

99

aptation in the domestic horse: Potential role of ap-parently abnormal responses including stereotypic behaviour. Livestock production science 92 (2 SPEC. ISS.), 177-182.

24. Cooper, J.J., McDonald, L. & Mills, D.S., 2000, The effect of increasing visual horizons on stereotypic weaving: Implications for the social housing of sta-bled horses. Applied Animal Behaviour Science 69(1), 67-83.

25. Cuddeford, D., 1991, Equine nutritional research: some food for thought? Equine Veterinary Journal 23(5), 323-325.

26. Curtis, L., Raymond, S. & Clarke, A., 1996, Dust and ammonia in horse stalls with different ventilation rates and bedding. Aerobiologia 12(4), 239-247.

27. Cymbaluk, N.F. & Christison, G.I., 1990, Environmen-tal effects on thermoregulation and nutrition of hors-es. The Veterinary clinics of North America. Equine practice 6(2), 355-372.

28. Davidson, N. & Harris, P., 2002, Nutrition and Welfare. In The Welfare of Horses, pp. 45-76. Edited by N. Wa-ran. Amsterdam: Kluwer Academic Press.

29. Dawkins, M.S., 1980, Animal Suffering: the Science of Animal Welfare. London, UK: Chapman Hall.

30. De Bruijn, C.M., Schutrups, A.H. & Seesing, E.H.A.L., 2009, Short communications prevalence of equine gastric ulceration syndrome in standardbreds. Vete-rinary Record 164(26), 814-815.

31. De Graaf-Roelfsema, E., 2009, Endocrine and behav-ioral changes as a consequence of stress in horses. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 134(9), 388-390.

32. DFS, 2007, Zweedse richtlijnen voor het houden van paarden. P. 14.

33. Dierendonck, M.C. van, 2006, The importance of so-cial relationships in horses. Vol. PhD Utrecht: Utrecht University.

34. Dierendonck, M.C. van, Sigurjonsdottir, H., Colen-brander, B. & Thorhallsdottir, A.G., 2004, Differences

in social behaviour between late pregnant, post-par-tum and barren mares in a herd of Icelandic horses. Applied Animal Behaviour Science 89(3-4), 283-297.

35. Dierendonck, M.C. van en Goodwin, D., 2005, Social contact in horses: implications for human interac-tions. Uitgeverij Van Gorcum, Nederland.

36. Dierendonck, M. C. van, 2009, onderzoekster, betrok-ken bij project Welzijnsmonitor Paardenhouderij, “mondelinge mededeling”, oktober 2009.

37. Dixon, P.M., 2000, Removal of equine dental over-growths. Equine Veterinary Education 12(2), 68-81.

38. Ducro B., 2004, Staart- en Maneneczeem bij het paard. ASG Wageningen, Nederland.

39. Edwards, E. H., 2000, De nieuwe encyclopedie van het paard. Libre uitgeverij, Nederland.

40. Ellis, A.D., 2004, Paard en Voer. Roodbont Uitgeverij.41. Fazio, E., 2009, Physiological variables of horses after

road transport. Animal, Volume 3 (3), pp 1313-1318.42. Feenstra, M., en Renzel, K., 2006, Veulens optimaal

spenen, een onderzoek naar verschillende speenme-thoden en het effect ervan op het veulen. Afstudeer-project 364501, Van Hall Instituut, Nederland.

43. Evans, J.W., Borton, A., Fintz, H.F. & VanVleck, L.D., 1977, The Horse. San Francisco: W.H.Freeman & Com-pany.

44. Feist, J.D. & McCullough, D.R., 1976, Behavior pat-terns and communication in feral horses. Zeitschrift fur Tierpsychologie 41(4), 337-371.

45. Fleming, K. et al., 2008, Evaluation of factors influenc-ing the generation of ammona in different bedding materials used for horse keeping. Journal of Equine Veterinary Science. Volume 28 (4), pp 223-231.

46. Fleming, K. et al., 2009, Gas and particle concentra-tions in horse stables with individual boxes as a func-tion of the bedding material and the mucking regi-men. Journal of Animal Science,Volume 87 (11), pp 3805-3816, Duitsland.

47. Frape D., 2004, Equine Nutrition & Feeding. Blackwell

Page 100: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

100

Publishing, Groot Brittannië.48. Fraser, A.F. & Broom, D.M., 1990, Farm Animal Behav-

iour and Welfare. London, UK: Bailliere Tindall.49. French, J.M., 1993, Assessment Of Donkey Tempera-

ment And The Influence Of Home-Environment. Ap-plied Animal Behaviour Science 36(2-3), 249-257.

50. GD, 2008, Zorgenkindje: het stalklimaat. In: Paarden-krant.

51. Graaf-Roelfseman E. de, 2009, dierenarts betrok-ken bij het project Welzijnsmonitor Paardenhouderij, “mondelinge mededeling”, oktober 2009.

52. Genstat, 2010, Genstat for windows 13th edition. He-mel, Hempstead, UK: VSN International.

53. Gerber, H., 1973, Chronis pulmonary disease in the horse. Equine vet Journal 5, 26-31.

54. Goedhart, P.W., 2010, Procedure VSEARCH. In: Biome-tris GenStat Procedure Library Manual, 13th edition edited by P.W. Goedhart & J.T.N.M. Thissen.

55. Goodwin, D., Davidson, H.P.B. & Harris, P., 2002, For-aging enrichment for stabled horses: Effects on be-haviour and selection. Equine Veterinary Journal 34(7), 686-691.

56. Grote, D., Guettler, J., Jaeger, K.H., Koenneke, K., Kuhfahl, B., Maiworm, K., Noack, U., Wegert, J. & Wimmers, C., 2006, Stallklimaprufung in der land-wirtschaftlichen Tierhaltung, Empfehlungen der Laen-derarbeitsgruppe Stallklima, Germany.

57. Hajer R., Hendrikse, J., Rutgers, L., Sloet van Oldrui-tenborgh-Oosterbaan, M., van der Weyden, G., 1988, Het klinische onderzoek bij grote huisdieren. 2de druk. Wetenschappelijke uitgeverij Bunge, Nederland.

58. Hama, H., Yogo, M. & Matsuyama, Y., 1996, Effects of stroking horses on both humans’ and horses’ heart rate responses. Japanese Psychological Research 38(2), 66-73.

59. Harman, A.M., Moore, S., Hoskins, R. & Keller, P., 1999, Horse vision and an explanation for the visual behaviour originally explained by the ‘ramp retina’.

Equine Vet J 31(5), 384-390.60. Hartmann, E., 2010, Managing Horses in Groups to

Improve Horse Welfare and Human Safety. In: Faculty of Veterinary Medicine and Animal Science, Vol. Doc-toral Uppsala: SLU.

61. Hausberger, A. & Muller, C., 2002a, A brief note on some possible factors involved in the reactions of horses to humans. Applied Animal Behaviour Scien-ce 76(4), 339-344.

62. Hausberger, M. & Muller, C., 2002b, A brief note on some possible factors involved in the reactions of horses to humans. Applied Animal Behaviour Scien-ce 76(4), 339-344.

63. Henderson, A.J.Z., 2007, Don’t fence me in: Managing psychological well being for elite performance hors-es. Journal of Applied Animal Welfare Science 10(4), 309-329.

64. Henry, S., Hemery, D., Richard, M.A. & Hausberger, M., 2005, Human-mare relationships and behaviour of foals toward humans. Applied Animal Behaviour Science 93(3-4), 341-362.

65. Heffner R.S., Heffner, H.E., 1983, Hearing in large mammals: horses (Equus callabus) and cattle (Bos taurus). Behav. Neurosci; 97:299-309.

66. Hermans, W.A., 1996, Hoefverzorging en hoefbeslag. Uitgeverij Terra Zutphen, 2e herzien druk

67. Hines, M.T., 2010, Clinical approach to commonly en-countered problems: changes in body temperature. In: Equine internal medicine, pp. 91-96. Edited by S.M. Reed, W.M. Bayly & D.C. Sellon. MO: Saunders.

68. Hines, M.T., Schott Ii, H.C., Bayly, W.M. & Leroux, A.J., 1996, Exercise and immunity: A review with empha-sis on the horse. Journal of Veterinary Internal Medi-cine 10(5), 280-289.

69. Houpt, K., Houpt, T.R., Johnson, J.L., Erb, H.N. & Yeon, S.C., 2001, The effect of exercise deprivation on the behaviour and physiology of straight stall confined pregnant mares. Animal Welfare 10(3), 257-267.

Page 101: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

101

70. Houpt, K. & McDonell, S.M., 1993, Equine stereoty-pies. Comp cont Educ. pract. Vet. 15, 1265-1272.

71. Houpt, K.A., 2001, Equine Welfare. In: Recent Advanc-es in Companion Animal Behaviour Problems. Edited by K.A. Houpt. International Veterinary Information Service.

72. Houpt, K.A. & Houpt, T.R., 1988, Social and illumina-tion preferences of mares. J Animal Sci. 66, 2159-2164.

73. Houpt, K.A. & McDonnell, S.M., 1993, Equine stereo-typies. The compendium: Equine 15, 1265-1271.

74. Hunter, L. & Houpt, K.A., 1991, Bedding material pref-erences of ponies. J Animal Sci. 67, 1986-1991.

75. Kainer, R.A., 1987, Functional anatomy of equine lo-comotor organs. In: Adam’s lameness in horses, pp. 1-70. Edited by T.S. Stashak. PA: Lea & Febiger.

76. Keeling, L.J., Blomberg, A. & Ladewig, J., 1999, Horse-riding accidents: when the human-animal relation-ship goes wrong! In: 33rd International Congress of the International Society for Applied Ethology, p. 86. Lillehammer: Agricultural University of Norway.

77. Keeling, L.J., Jonare, L. & Lanneborn, L., 2009, Inves-tigating horse-human interactions: The effect of a ner-vous human. Veterinary Journal 181(1), 70-71.

78. Kenward, M.G. & Roger, J.H., 1997, Small sample in-ference for fixed effects from restricted maximum likelihood. Biometrics 53(3), 983-997.

79. Kiley-Worthington, M., 1987, The bahaviour of horses in relation to management and training. London, UK: J.A. Allen.

80. Kiley-Worthington, M. & De la Plain, S., 1983, The be-haviour of Beef Suckler Cattle. Stuttgart: Birkhauser Verlag.

81. Knubben, J.M., Fürst, A., Gygax, L. & Stauffacher, M., 2008a, Bite and kick injuries in horses: Prevalence, risk factors and prevention. Equine Veterinary Jour-nal 40(3), 219-223.

82. Knubben, J.M., Fürst, A., Gygax, L. & Stauffacher, M.,

2008b, Bite and kick injuries in horses: Prevalence, risk factors and prevention. Equine Veterinary Jour-nal 40(3), 219-223.

83. Krzak, W.E. et al., 1991, Wood chewing in stabled horses: Diurnal pattern and effect of exercise. Journal of Animal Science, Volume 69, pp 1053-1058, Vereni-gde Staten.

84. Lamoot, I., Meert, C. & Hoffmann, M., 2005, Habitat use of ponies and cattle foraging together in a coastal dune area. Biological Conservation, 122, pp. 523-536.

85. Lansade, L., Bertrand, M., Boivin, X. & Bouissou, M.F., 2004, Effects of handling at weaning on manageabil-ity and reactivity of foals. Applied Animal Behaviour Science 87(1-2), 131-149.

86. Lansade, L., Bertrand, M. & Bouissou, M.F., 2005, Ef-fects of neonatal handling on subsequent manage-ability, reactivity and learning ability of foals. Applied Animal Behaviour Science 92(1-2), 143-158.

87. Lawrence, A., 1987, Consumer demand theory and the assessment of animal welfare. Animal Behaviour 35(1), 293-295.

88. LeDoux, J. E., 1996, The emotional brain. Simon and Schuster, New York.

89. Leenstra, F.R. et al., 2007, Ongerief bij rundvee, var-kens, pluimvee, nertsen en paarden. Inventarisatie en prioritering en mogelijke oplossingsrichtingen. Rap-port 71, Nederland.

90. Lensink, B.J., Fernandez, X., Boivin, X., Pradel, P., Le Neindre, P. & Veissier, I., 2000, The impact of gentle contacts on ease of handling, welfare, and growth of calves and on quality of veal meat. Journal Of Animal Science 78(5), 1219-1226.

91. LeScolan, N., Hausberger, M. & Wolff, A., 1997, Stabil-ity over situations in temperamental traits of horses as revealed by experimental and scoring approaches. Behavioural Processes 41(3), 257-266.

92. Lesimple, C., Fureix, C., Menguy, H. & Hausberger, M., 2010, Human Direct Actions May Alter Animal

Page 102: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

102

Welfare, a Study on Horses (Equus caballus). PLoS ONE 5(4).

93. Lewis, L.D., 1995, Equine Clinical Nutrition, Feeding and Care. Williams and Wilkins, Verenigde Staten.

94. Lilleng, H., 1995, Staller og rideanlegg. Oslo: Land-bruksforlaget.

95. LNV, 2007, Nota Dierenwelzijn. P. 52. Edited by LNV. Den Haag: Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

96. Loving, N.S. en Johnson, A.M., 2002, Veterinary Man-ual for the Performance Horse. Blackwell Science, Groot Brittannië.

97. Luescher, U.A., McKeown, D.B. & Halip, J., 1991, Re-viewing the causes of obsessive-compulsive disor-ders in horses. Vet. Med. 86, 527-530.

98. Mair, T.S. & Derksen, F.J., 2000, Chronic obstructive pulmonary disease: A review. Equine Veterinary Edu-cation 12(1), 35-44.

99. Martin, P. & Bateson, P., 1993, Measuring Behaviour, An Introductory Guide. New York: Cambridge Univer-sity Press.

100. Matthews, E.H. & Arndt, D.C., 2003, Validation of models to predict the thermal and ventilation perfor-mance of horse stables. Buildings and environment 38, 237-246.

101. McAfee, L.M., Mills, D.S. & Cooper, J.J., 2002, The use of mirrors for the control of stereotypic weaving behaviour in the stabled horse. Applied Animal Beha-viour Science 78(2-4), 159-173.

102. McBride, S.D. & Long, L., 2001, Management of hors-es showing stereotypic behaviour, owner perception and the implications for welfare. Veterinary Record 148(26), 799-802.

103. McCullough, C.E., Searle, S.R. & Neuhaus, J.M., 2008, General, linear, and mixed models. John Wiley & Sons.

104. McGorum, B.C. & Dixon, P.M., 2007, Clinical exami-nation of the respiratory tract. In: Equine respirato-ry medicine and surgery, Edited by B.C. McGorum,

P.M. Dixon, N.E. Robinson & J. Schumacher. London: Saunders Elsevier.

105. McGreevy, P., 2004, Equine Behavior: A Guide for Vet-erinarians and Equine Scientists. Saunders Elsevier.

106. McGreevy, P.D., Cripps, P.J., French, N.P., Green, R.E. & Nicol, C.J., 1995a, Management factors associated with stereotypic and redirected behaviour in the thor-oughbred horse. Applied Animal Behaviour Science 44, 270-271.

107. McGreevy, P.D., French, N.P. & Nicol, C.J., 1995b, The prevalence of abnormal behaviours in dressage, eventing and endurance horses in relation to sta-bling. The Veterinary record 137(2), 36-37.

108. McGreevy, P.D., Richardson, J.D., Nicol, C.J. & Lane, J.G., 1995c, Radiographic and endoscopic study of horses performing an oral based stereotypy. Equine Vet J 27(2), 92-95.

109. McGregor-Morris, P., 1997, Het boek van het Paard. London: Quantum Books.

110. Mills, D. & Clarke, A., 2002, Housing management and welfare. In: The Welfare of Horses, pp. 77-97. Edi-ted by N. Waren. Dordrecht: Kluwer Academic.

111. Mills, D. & Nankervis, K., 1999, Equine Behaviour: Principles and Practices. London: Blackwell Science Ltd.

112. Mills, D.S. & Davenport, K., 2002, The effect of neigh-bouring conspecific versus the use of a mirror for the control of stereotypic weaving behaviour in the sta-bled horse. Animal Science 74, 95-101.

113. Mills, D.S., Eckley, S. & Cooper, J.J., 2000, Thorough-bred bedding preferences, associated behaviour dif-ferences and their application for equine welfare. Ani-mal Science 70, 95-106.

114. Mills, D.S. & Riezebos, M., 2005, The role of the im-age of a conspecific in the regulation of stereotypic head movements in the horse. Applied Animal Beha-viour Science 91(1-2), 155-165.

115. Minero, M., Tosi, M.V., Canali, E. & Wemelsfelder, F.,

Page 103: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

103

2009, Quantitative and qualitative assessment of the response of foals to the presence of an unfamiliar hu-man. Applied Animal Behaviour Science 116(1), 74-81.

116. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2010, Tocht,[www document], beschikbaar via: http://www.arboportaal.nl/arbo_a_tm_z/t/tocht# (bezocht op 22 Januari 2010).

117. Moll, J., 1998, De zootechnische aspecten van loop-stallen voor paarden (studenten scriptie Bedrijfsdier-geneeskunde en voortplanting), Nederland.

118. Molony, V., Kent, J.E. & McKendrick, I.J., 2002, Valida-tion of a method for assessment of an acute pain in lambs. Applied Animal Behaviour Science 76(3), 215-238.

119. Morgan, K., 1998, Thermoneutral zone and critical temperatures of horses. Journal of Thermal Biology 23(1), 59-61.

120. Murray, M.J., Grodinsky, C., Anderson, C.W., Radue, P.F. & Schmidt, G.R., 1989, Gastric ulcers in horses: a comparison of endoscopic findings in horses with and without clinical signs. Equine veterinary journal. Supplement (7), 68-72.

121. Murray, M.J., Schusser, G.F., Pipers, F.S. & Gross, S.J., 1996, Factors associated with gastric lesions in Thoroughbred racehorses. Equine Veterinary Journal 28(5), 368-374.

122. Murray, R.C., Walters, J.M., Snart, H., Dyson, S.J. & Parkin, T.D.H., 2010, Identification of risk factors for lameness in dressage horses. Veterinary Journal 184(1), 27-36.

123. Nassau R. van, 2004, Hoefproblemen. Zeewolde, For-te Uitgevers B.V., Nederland.

124. NEWC, 2009, Equine Industry Welfare Quidelines Compendium for Horses, Ponies and Donkeys. Vol. Third Edition.

125. NFSA, 2006, Guidelines Norwegian Regulations for Welfare of horses. Norwegian Food Safety Authority.

126. Nicol, C., 1999, Understanding equine stereotypies. Equine veterinary journal. Supplement (28), 20-25.

127. Ninomiya, S., Kusunose, R., Obara, Y. & Sato, S., 2008, Effect of an open window and conspecifics within view on the welfare of stabled horses, estimated on the basis of positive and negative behavioural indica-tors. Animal Welfare 17(4), 351-354.

128. Owen, R.R., 1982, Crib-biting and wind-sucking - that equine enigma. In: The Veterinary Annual 1982, pp. 156-168. Edited by C.S.G. Hill & F.W.G. Grunsell. Bris-tol, UK: Wright Scientific Publications.

129. Pedersen, G.R., 2002, The influence of bedding on the time horses spend recumbent. In: Veterinaert speci-ale, p. 29. Den kgl. Veterinaer- og Landbohojskole.

130. Pickrell, J., 1991, Hazards in confinement housing - Gases and dusts in confined animal houses for swine, poultry, horses and humans. Veterinary and Human Toxicology 33(1), 32-39.

131. Pieters, A., 1998, Huisvesting Paarden. Lelystad: Prak-tijkonderzoek Rundvee, Schapen en Paarden (PR).

132. Potgieter, F.J. & Wilke, P.I., 1995, The dust content, dust generation, ammonia production, and absorp-tion properties of three different rodent bedding types. South Africa: University of Orange Free State.

133. Pritchard, J.C., Lindberg, A.C., Main, D.C.J. & Whay, H.R., 2005, Assessment of the welfare of working horses, mules and donkeys, using health and be-haviour parameters. Preventive Veterinary Medicine 69(3-4), 265-283.

134. RDA, 2003, Mogelijke welzijnsproblemen in de paarden-houderij. Den Haag: Raad voor Dieraangelegenheden.

135. RDA, 2006, Natuurlijk gedrag van melkvee en vlees-kalveren. Vol. 2006-4. Den Haag: Raad voor Dieraan-gelegenheden.

136. RDA, 2009, Verantwoord houden. Wie is verantwoor-delijk voor het welzijn en de gezondheid van gehou-den dieren in Nederland? Den Haag: Raad voor Dier-aangelegenheden.

Page 104: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

104

137. Robinson, N., 1997, Pathogenesis and management of airway disease. Proceedings of the Annual Conven-tion of the AAEP, Volume 43, pp 106-115.

138. Seaman, S.C., Davidson, H.P.B. & Waran, N.K., 2002, How reliable is temperament assessment in the do-mestic horse (Equus caballus)? Applied Animal Beha-viour Science 78(2-4), 175-191.

139. Sectorraad Paarden, 2009, Paardenhouderij en Ruim-telijke Ordening, Huisvesting van paarden. Herziene handreiking voor de praktijk. Nederland.

140. Sellers, R.F. en anderen, 1977, Possible spread of Afri-can horse sickness on the wind. The Journal of Hygie-ne, Volume 79 (2), pp 279-298., Groot Brittannië.

141. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, M.M. & Knot-tenbelt, D.C., 2001, The practioners quide to dermato-logy. Leeuwarden: Libre BV.

142. Søndergaard, E., Clausen, E., Christensen, J.W. & Schougaard, H., 2004, Housing of horses; Danish Rec-ommendations. In: DIAS report Tjele: Danish Institute of Agricultural Sciences.

143. Søndergaard, E. & Halekoh, U., 2003, Young horses’ reactions to humans in relation to handling and so-cial environment. Applied Animal Behaviour Science 84(4), 265-280.

144. Spier, S.J., Berger Pusterla, J., Villarroel, A. & Pusterla, N., 2004, Outcome of tactile conditioning of neonates, or “imprint training” on selected handling measures in foals. Veterinary Journal 168(3), 252-258.

145. Taylor, K.D. & Mills, D.S., 2006, The development and assessment of temperament tests for adult compan-ion dogs. Journal of Veterinary Behavior: Clinical Ap-plications and Research 1(3), 94-108.

146. Thorne, J.B., Goodwin, D., Kennedy, M.J., Davidson, H.P.B. & Harris, P., 2005, Foraging enrichment for in-dividually housed horses: Practicality and effects on behaviour. Applied Animal Behaviour Science 94(1-2), 149-164.

147. Tieraerztliche Vereiningung fuer Tierschutz e.V., 2005,

Positionspapier zu den Leitlinien zur Beurteilung von Pferdehaltungen unter Tierschutzgesichtspunkten, Ar-beitskreis Pferde. Bramsche, Duitsland

148. Tilson, R.L., Sweeny, K.A., Binczik, G.A. & Reindl, N.J., 1988, Buddies and bullies: Social structure of a bach-elor group of Przewalski horses. Applied Animal Be-haviour Science 21(1-2), 169-185.

149. Timley, B., Macude, T., 2001, Vision and hearing in horses. Journal of the American Veterinary Medical Association, Volume 218 (10), pp 1567 – 1574, Cana-da.

150. TVT, 2005, Positionspapier zu den „Leitlinien zur Beur-teilung von Pferdehaltungen unter Tierschutzgesichts-punkten“. Tierarztliche Verenigung fur Tierschutz e. V.

151. Venner, M., Vervuert, I. & Deegen, E., 2002, Rehabili-tation of adult horses with gastric ulcers. Rehabilitati-on von erwachsenen pferden mit magengeschwüren. 30(1), 63-67.

152. Ventorp, M. & Michanek, P., 2001, Att bygga häststall. Institutionen for Jordbrukets Biosystem och Teknolo-gi SLU.

153. Visser, E.K., 2002, Horsonality. In: Faculty of Veteri-nary Science, p. 152. Utrecht: Utrecht University.

154. Visser, E.K., Van Reenen, C.G., Hopster, H., Schilder, M.B.H., Knaap, J.H., Barneveld, A. & Blokhuis, H.J., 2001, Quantifying aspects of young horses’ tempera-ment: Consistency of behavioural variables. Applied Animal Behaviour Science 74(4), 241-258.

155. Visser, E.K., Van Dierendonck, M., Ellis, A.D., Rijksen, C. & Van Reenen, C.G., 2009, A comparison of sympa-thetic and conventional training methods on respons-es to initial horse training. Veterinary Journal 181(1), 48-52.

156. Visser K., 2009, onderzoekster Livestock Research be-trokken bij het project Welzijnsmonitor Paardenhou-derij, “mondelinge mededeling”, oktober 2009.

157. Waiblinger, S., Boivin, X., Pedersen, V., Tosi, M.V., Janczak, A.M., Visser, E.K. & Jones, R.B., 2006, As-

Page 105: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

105

sessing the human-animal relationship in farmed species: A critical review. Applied Animal Behaviour Science 101(3-4), 185-242.

158. Waiblinger, S., Menke, C. & Coleman, G., 2002, The relationship between attitudes, personal character-istics and behaviour of stockpeople and subsequent behaviour and production of dairy cows. Applied Ani-mal Behaviour Science 79(3), 195-219.

159. Waran, N., 2002, The welfare of horses. Dordrecht: Kluwer Academic Publishers.

160. Waran, N. K., Keeling L. J. & Gonyou H.W., 2001, The social behaviour of Horses. In: Social behaviour in farmanimals, CAB International, Oxon UK, pp 247-274.

161. Waring, G.H., 2003, Horse Behavior. Norwich: Noyes Publications/William Andrew Publishing.

162. Waters, A.J., Nicol, C.J. & French, N.P., 2002, Factors influencing the development of stereotypic and redi-rected behaviours in young horses: findings of a four year prospective epidemiological study. Equine Vet-erinary Journal 34(6), 572-579.

163. Wesselink H., 2009, dierenarts betrokken bij het pro-ject Welzijnsmonitor Paardenhouderij, “mondelinge mededeling”, oktober 2009.

164. Wickens, C. and Heleski, C., 2010, Crib-biting behav-iour in horses: a review. Applied Animal Behaviour Science, 128: 1-9.

165. Willard, J.G., Willard, J.C., Wolfram, S.A. & Baker, J.P., 1977, Effect of diet on cecal pH and feeding behavior of horses. Journal of Animal Science 45(1), 87-93.

166. Winckler, C., Capdeville, J., Gebresenbet, G., Hörning, B., Roiha, U., Tosi, M. & Waiblinger, S., 2003, Selection of parameters for on-farm welfare-assessment proto-cols in cattle and buffalo. Animal Welfare 12(4), 619-624.

167. Winckler, C. & Willen, S., 2001, The reliability and re-peatability of a lameness scoring system for use as an indicator of welfare in dairy cattle. Acta Agricultu-

rae Scandinavica - Section A: Animal Science SUPPL., 103-107.

168. Winskill, L.C., Waran, N.K. & Young, R.J., 1996, The ef-fect of a foraging device (a modified ‘Edinburgh food-ball’) on the behaviour of the stabled horse. Applied Animal Behaviour Science 48(1-2), 25-35.

169. Wolff, A., Hausberger, M. & Le Scolan, N., 1997, Ex-perimental tests to assess emotionality in horses. Be-havioural Processes 40(3), 209-221.

170. Wouters, L. & De Moor, A., 1979, Ultrastructure of the pigment epithelium and the photoreceptors in the retina of the horse. American Journal of Veterinary Research 40(8), 1066-1071.

171. Zeeb, K. & Schnitzer, U., 1997, Housing and training of horses according to their species-specific behaviour. Livestock production science 49(2), 181-189.

172. Zeitler-Feicht, M. & Grauvogel, A., 1992, Mindestan-forderungen an die Sport- und Freizeitpferdehal-tung unter Tierschutzgesichtspunkten. Der praktische Tierarzt 73, 781-796.

173. Zeitler-Feicht, M.H., 1993, Minimum Requirements for Lighting, Climate and Air-Pollution for Horse Stables With Respect to Animal Welfare. Tierartzl. Umschau 48(5), 311.

174. Zeitler-Feicht, M.H., 2004, Important considerations regarding the guidelines “horse keeping with respect to animal welfare” and winter housing of horses. Deutsche Tierarztliche Wochenschrift 111(3), 120-123.

175. Zeitler-Feicht, M.H. & Prantner, V., 2000, Recumbence resting behaviour of horses in loose housing systems with open yards. Liegeverhalten von pferden in grup-penauslaufhaltung 43(4), 327-335.

176. Zeitler, M., Jussen, U. & Growth, W., 1984, Untersu-chungen uber Haltungs und Hygiene Verhaltnisse in Bayerischen Pherdebestanden. Zuchtungskunde 56, 209-218.Christensen, J.W., Ladewig, J., Søndergaard, E. & Malmkvist.

Page 106: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

106

Page 107: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

107

Bijlagen

Page 108: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

108

Bijlage I Begrippenlijst

AuditUitvoering van een monitor, bijvoorbeeld de Welzijnsmo-nitor Paardenhouderij

Continue waarnemingenWaarnemingen die gedaan worden gedurende de gehele dag dat de auditor op het bedrijf is om de monitor af te nemen. Deze waarnemingen zijn dus gericht op alle op het bedrijf gestalde paarden.

Diergerelateerde parametersParameters die worden gemeten aan het dier zelf, bijvoor-beeld verwondingen.

Geselecteerd paardVoor het afnemen van de monitor zijn van tevoren vanaf een plattegrond van het bedrijf blind en at random twin-tig stallen geselecteerd. Bij de paarden, die in deze stal-len gehuisvest zijn, wordt de hele monitor afgenomen. Bij groepshuisvesting wordt het aantal paarden uit de betref-fende stal van tevoren op de plattegrond aangegeven. De auditor bepaalt op de dag van de monitor zelf welke paar-den gemonitord gaan worden. Dit zijn de geselecteerde paarden.

IntakeGedurende een intakegesprek van ongeveer 30 minuten wordt algemene informatie verkregen van de paarden-houder over het paardenbedrijf (intake bedrijf). Het intake-gesprek vindt altijd plaats voorafgaand aan het afnemen van de monitor. Bij het afnemen van de monitor wordt door de paardenhouder een vragenlijst ingevuld met vra-gen over het geselecteerde paard (intake paard).

MonitorIn kaart brengen van een momentopname, waarbij naar

verschillende onderdelen gekeken kan worden, zoals ge-zondheid, gedrag, huisvesting en klimaat.

Omgevingsgerelateerde parametersParameters die worden gemeten aan de omgeving van het dier, bijvoorbeeld scherpe uitsteeksels in de stal.

PaardenhouderPersoon die goed op de hoogte is van het management op het bedrijf. Vaak zal dit de bedrijfseigenaar of bedrijfs-leider zijn.

StalEen begrensde ruimte waarin één of meer paarden wor-den gehuisvest. Een stal kan een individuele box, stand of duostand zijn of een ruimte voor groepshuisvesting.

StalgebouwEen gebouw met buitenmuren waarin zich één of meer-dere stallen bevinden. Op een bedrijf kunnen één of meer-dere stalgebouwen zijn.

Page 109: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

109

Bijlage II Handleiding klimaatmetingen

IntroductieTijdens de monitor wordt ook het klimaat beoordeeld. Voor de klimaatmetingen kan gebruikgemaakt worden van klimaatmeters van Testo BV. Voor het meten van de temperatuur, de luchtsnelheid en de luchtvochtigheid wordt de klimaatmeter Testo 435-1 gebruikt met bijbeho-rende sondes.

Voor het meten van licht kan een luxmeter gebruikt wor-den (Peak Tech®). Daarnaast kan voor het meten van af-standen gebruikgemaakt worden van een Ultrasone af-standsmeter met laserpointer (Toolcraft®). Deze handleiding gaat over het instellen en het gebruik van bovengenoemde meetapparatuur.

Bij de klimaatmeter van Testo BV® wordt een koffer gele-verd. Hier kan ook de luxmeter van Peak Tech® en de af-

standsmeter van Toolcraft® in opgeborgen worden. Verder is er ruimte voor reservebatterijen en een kruiskopschroe-vendraaier voor het vervangen van de batterijen.

Per monitorbezoek mogen in de koffer in geen geval de volgende items onbreken:

- klimaatmeter (Testo®);- klimaat sensorstaaf (voeler) met afdekhuls (Testo®);- digitale luxmeter (Peak Tech®);- ultrasone afstandsmeter met laserpointer (Toolcraft®);- 6 opgeladen AA-batterijen (penlight) voor klimaatme-

ter;- 1 x A23 batterijtje (voor luxmeter);- 1 x 9 Volt-batterij voor de afstandsmeter;- handleidingen ;- kruiskopschroevendraaier.

Daarnaast meenemen: batterijoplader.

Testo meetapparaat

batterijen

sensorstaaf

lichtmeter

Foto 1 Overzicht van klimaat- en luxmeter in de koffer.

Page 110: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

110

1. Starten klimaatmeter (Testo 435-1)

1. Aansluiten sensorstaafNeem voor het aansluiten het meetapparaat en de sensor-staaf uit de koffer.Vóór het inschakelen van het meetapparaat moet eerst de sensorstaaf (voeler) worden aangesloten. De sensorstaaf wordt onder in het apparaat bevestigd. Daarvoor moet eerst het beschermdopje uit het meetapparaat worden gehaald. De sensorstaaf past maar op één manier in het meetapparaat; de vorm van de aansluiting geeft dit weer.

Foto 2 Aansluiten sensorstaaf.

2. Aan-/uitzetten van de klimaatmeter (Testo 435-1)Het aanzetten van het meetapparaat gebeurt door een-maal kort op de aan-/uitknop te drukken (zie foto 3 voor de plaats van de knop op het apparaat). Deze knop wordt ook gebruikt voor het aanzetten van het licht door er nogmaals kort op te drukken. Het licht kost echter erg veel energie. Het apparaat gaat uit wanneer de aan-/uitknop voor lan-gere tijd wordt ingehouden.

3. Instellen taalDe taal kan ingesteld worden met de middelste functie-knop (zie foto 3). Deze knop twee seconden ingedrukt houden. Met de scrollknoppen (zie foto 3) het menu ‘Lan-guage’ opzoeken en selecteren door op de middelste functieknop te drukken. Daarna met de scrollknoppen de gewenste taal opzoeken en selecteren met de middelste functieknop. Om het menu te verlaten op de rechterfunc-tieknop (escape) drukken.

4. Batterijen vervangenHet meetapparaat werkt op drie penlight AA-batterijen Zorg ervoor dat er altijd een opgeladen set batterijen mee is als reserve.Voor het verwisselen van de batterijen is een kruiskop-schroevendraaier nodig. Hiermee kan het klepje aan de achterkant worden losgeschroefd. De batterijen kunnen vervangen worden. Na het verwisselen van de batterijen moet het klepje weer goed gesloten worden.

Foto 3 Overzicht apparaat.

aansluiting

sensorstaaf

beschermdopje

functieknoppen

scrollknoppen

aan-/uitknop

Page 111: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

111

2. Metingen met de klimaatmeter (Testo 435-1) uitvoeren

MetingenMetingen die buiten worden uitgevoerd gebeuren op een afstand van ongeveer 10 meter vanaf de gebouwen. Hier-bij wordt de sensorstaaf verticaal gehouden, waarbij de voeler (logo van Testo) op een hoogte van ongeveer 2 me-ter van de grond is.

Metingen die binnen worden uitgevoerd gebeuren bij een stal/stand voor een individueel paard midden in de stal, bij een groepshuisvesting op een afstand van ongeveer 1 meter in de stal (vanwege veiligheid). Hierbij wordt ge-meten op schofthoogte (luchtsnelheid) of op buikhoogte (luchtvochtigheid en temperatuur) van het paard. In bei-de gevallen wordt de sensorstaaf horizontaal gehouden, omdat vooral valwinden op het paard gemeten moeten worden.

Trek de sensorstaaf helemaal uit en haal de beschermhoes van de sensorstaaf af voordat de meting gestart wordt.Zorg ervoor dat het merkplaatje op de sensorstaaf gericht is naar de wind toe (hier zit de sensor, zie foto 4).

Doen van gemiddelde metingenIn verband met wisselende omstandigheden buiten wordt er over een periode van 10 seconden een gemiddelde ge-meten. Binnen wordt een tijd van 5 seconden aangehou-den. Dit gemiddelde wordt door het apparaat automatisch gemeten bij de volgende handelingen.

1. Sensorstaaf helemaal uittrekken en beschermhoes van sensorstaaf verwijderen.

2. Apparaat aanzetten.

Voor stap 1 en 2, zie foto 5.

Foto 5 Stap 1 en 2.Foto 4 Sensorstaaf.

logo Testo,

richten

in de wind

1) lang in-

drukken om

apparaat

aan te zetten

2) één keer

indrukken

om mean of

gemiddelde

te selecteren

Page 112: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

112

3. Kies voor timed (met scrollknoppen).4. Druk eenmaal op rechterfunctietoets (mean of gem.).

Voor stap 3 en 4, zie foto 6.

Foto 6 Stap 3 en 4.

5. Druk eenmaal op middelste functietoets (ok).6. Druk eenmaal op linkerfunctietoets (start).

Voor stap 5 en 6, zie foto 7.

Foto 7 Stap 5 en 6

3) indrukken

om te scrollen

4) één keer in-

drukken voor

ok wanneer

mean of ge-

middeld is

verschenen

5) druk één

keer voor

start

6) tijd (telt

seconden)

Page 113: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

113

7. Druk eenmaal op linkerfunctietoets (end).

Voor stap 7, zie foto 8.

Foto 8 Stap 7.

8. Wacht 5 of 10 seconden (apparaat telt mee).9. Lees de waarden af, scroll naar beneden (met scroll-

knoppen) voor meer metingen).10. Druk eenmaal op rechterfunctietoets (esc) voor eindi-

gen menu.11. Plaats beschermhoes weer op de sensorstaaf.

Voor stap 8 en 9, zie foto 9.

Foto 9 Stap 8 en 9.

7) druk één

keer voor

beëindi-

gen

8) druk-

ken om te

scrollen

9)druk één

keer voor

beëindi-

gen menu

Page 114: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

114

3. Metingen met de luxmeter uitvoeren

De metingen met de luxmeter worden alleen binnen in de stal uitgevoerd. Tijdens de metingen wordt gemeten hoe-veel licht (lux) het paardenoog opvangt in de stal. Het wit-te meetgedeelte van het apparaatje kan daarom worden gezien als het ‘oog’ van het paard.

Gemiddelde meting uitvoerenTijdens de metingen zal het meetgedeelte vertikaal wor-den gehouden op de hoogte van de schoft. Voor elke me-ting wordt een gemiddelde genomen van de gemeten waarden over een periode van 5 seconden. Hierbij wordt de luxmeter (het oog) langzaam in een halve cirkel bewo-gen op schofthoogte van het paard. Er wordt een meting uitgevoerd in de richting van de achterwand van de stal (halve cirkel) en een meting aan de voorzijde van de stal (naar buiten gericht, net op of achter de afscheiding met de gang). Vergeet niet om voor de meting het beschermkapje te ver-wijderen!

Foto 10 Luxmeter.

DraaischijfDe luxmeter heeft vijf standen op het apparaat. De eer-ste stand is uit. De overige vier standen zijn verschillende gradaties in het aantal lux voor de weergave. Mocht het apparaat ingesteld staan op de stand van 200 lux, maar verschijnt er een één (1) in beeld, dan moet er een hogere stand op het apparaat gekozen worden. Deze één (1) be-tekent dat er meer lux gemeten wordt dan dat er is inge-steld. Als er een 1 op de display verschijnt, moet de draai-schijf een slag verder naar rechts gedraaid worden.

LET OP! Als de draaischijf op 20.000 staat, moet de waar-de op het scherm keer 10 worden genomen. Staat de draaischijf op 50.000, dan moet de waarde op het scherm keer 100 worden genomen. De overige standen (200 en 2000) geven de werkelijke waarde weer.

4. Metingen met de afstandsmeter uitvoeren

Voor het meten van afstanden (grootte vloeroppervlakte van de stallen, de hoogte van de voerbakken, openingen, et cetera) kan gebruiktgemaakt worden van een ultrasone afstandsmeter met laserpointer (Toolcraft®). beschermkap

‘oog’ van

het paard

draaischijf: off,

gradaties aantal lux

aantal

lux

Page 115: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

115

Bijlage III

Parameterlijst

Onderwerp Toelichting te bespreken met stalhouder voordat de monitor begint!

Voorstellen Stel jezelf netjes voor bij aankomst op het bedrijf. Vertel daarbij ook dat je opgeleid bent om deze monitor uit te voe-ren.

Uitvoering:wie doet wat?

Vertel in het kort wat je gaat doen met ieder paard: eenvoudige gedragstestjes, eenvoudige klinische beoordeling waar-bij onder andere de rug wordt gevoeld (palperen), naar de voortanden wordt gekeken en gemonsterd. Daarnaast wordt de huisvesting bekeken en worden er klimaatmetingen per box en stal uitgevoerd. Bij deze metingen kan het paard nog niet in de stal staan en zal dus nog even langer vastgehouden moeten worden. Bespreek dit van tevoren. Bespreek ook de rol van de stalmedewerker: 1) nadat de eerste gedragstest (HAT) is uitgevoerd & de ademhaling is beoordeeld het paard uit de stal of box halen. 2) het paard losjes vasthouden en naast (niet voor) het paard blijven staan als de tweede gedragstest (KUBUS) wordt uitgevoerd, 3) gewoon het paard vasthouden en op de veiligheid letten, zodat de studenten om het paard heen kunnen lopen en hun beoordelingen kunnen doen (geef daarbij aan wanneer je met de rug bezig gaat en de mond, zodat iedereen op veiligheid kan letten), 5) hoe er gemonsterd moet worden (zie monsteren).

Juridische aansprake-lijkheid

Bespreek dat de paarden niet gemonitord worden wanneer er geen stalmedewerker beschikbaar is om de paarden te hanteren, vanwege juridische aansprakelijkheid en met het oog op de veiligheid van paarden en mensen op stal. De auditor mag de paarden niet hanteren.

At random geselect-eerde paarden

Laat weten aan de stalhouder en/of de stalmedewerker (die de hele dag de paarden handelt) uit welke paardplaatsen (door een computerprogramma willekeurig gekozen) paarden zijn geselecteerd om deel te nemen aan de monitor op deze dag. Dit zijn maximaal 20 paarden. Laat weten bij welke paarden er ernstige bijzonderheden (zoals ernstig kreupel) zijn. Een paard dat alleen (ernstig) kreupel is doet wel mee, maar met monstering in overleg. Overige opmerkingen over het paard (over gedrag en andere gezondheidskenmerken) worden gedurende de dag of na de monitor verzameld (deze informatie willen we niet vooraf al weten, want dat beïnvloedt de manier hoe je met het paard omgaat en daarmee het gedrag en mogelijk je beoordeling).

Geen toestemming Op dit moment kan de stalhouder aangeven voor welke van deze geselecteerde paarden geen toestemming is van de eigenaar of van de paardenhouder (te jong of net op bedrijf o. i. d.) om deel te nemen aan de monitor. Je gaat dan het meest dichtstbijzijnde en vergelijkbare paard selecteren (gebruik de plattegrond en voer dit in op de PDA).

Hanteerbaarheid Vraag aan de stalhouder of er van de geselecteerde paarden een paard niet gewend is om 10 minuten relatief stil te staan aan het halster voor een klinische beoordeling (bijvoorbeeld net gespeende veulens of te wilde jaarlingen). Dit paard wordt niet meegenomen in de monitor. Je selecteert dan het meest dichtstbijzijnde en vergelijkbare paard selec-teren (gebruik de plattegrond en voer dit in op de PDA).

Gezondheids-proble-men

Vraag aan de stalhouder of er van de geselecteerde paarden (waarvoor toestemming is) een paard ernstig kreupel is. Dit paard wordt wel meegenomen in de monitor, maar zal in overleg wel of niet gemonsterd worden.

Voertijden of rusttijden Vraag aan de stalhouder wanneer er gevoerd wordt en/of wanneer er absolute rust moet zijn in de stal. Houd hier reke-ning mee met je planning en de volgorde. Het doen van gedragstesten tijdens of vlak voor voertijd is zinloos. Een klini-sche beoordeling uitvoeren wanneer de voerkar door de gang rijdt, is lastiger. Stem ook samen met de stalmedewerker af wanneer jullie tijd nemen om te lunchen.

Volgorde Bespreek met de stalhouder de volgorde van de paarden die gemonitord gaan worden. Elk paard zal ten minste 30 mi-

nuten voor de monitor op rust moeten staan in zijn of haar box of stal. Houd dus rekening met lessen, trainingen en naar buiten gaan. Bespreek indien nodig ook de mogelijkheid om eerst de dierparamaters te verzamelen (Prd 1 tot en met 4) van alle geselecteerde paarden, zodat ze daarna allemaal naar buiten kunnen en je zelfstandig verder kunt met de klimaatmetingen en stalbeoordelingen. Ga voor wat betreft tijdsindicatie dan uit van 10-15 minuten per paard voor Prd1 tot en met Prd4 (voor 20 paarden is dat dus 4-5 uur).

Page 116: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

116

Onderwerp Toelichting te bespreken met stalhouder voordat de monitor begint!

Monsteren Overleg met de stalhouder wat de beste plek is om de paarden te monsteren. Leg daarbij uit hoe het monsteren uitge-voerd dient te worden: 1) zo veel als mogelijk met slap touwtje 2) eerst laten wegstappen (20 meter), omdraaien (ruime bocht) en teruglopen, 3) wegdraven (tempo) (30-40 meter), aan het einde stappen, omdraaien (ruime bocht) en terug-draven. Het monsteren dient bij voorkeur te gebeuren op een harde ondergrond. Zoek een veilige plaats (let op auto’s, verkeer, machines, breedte etc.) van minimaal 40 meter lengte.

Meekijken Er zullen altijd mensen zijn die geïnteresseerd zijn in het onderzoek en die graag willen meekijken. Dat kan in principe. Bespreek wel dat verstoring bij de beoordeling van paard of box invloed kan hebben op de resultaten, en dat er daarom niet te veel mensen tegelijk mee kunnen komen kijken en dat iedereen (ook vanwege veiligheid) op gepaste afstand blijft staan (minimaal 4 meter). Zeker bij gedragstesten mogen de paarden niet worden afgeleid!

Meenemen naar stal Zorg dat je bij je hebt: PDA (met beschermhoes), apparatuur voor klimaatmetingen, handleidingen, lege invulvellen voor als de PDA niet werkt, KUBUS, handschoenen, desinfectiemiddel, formulieren intake paard & antwoordenvelop.

Gedag zeggen Bij het verlaten van het bedrijf netjes gedag zeggen en bedanken voor de gastvrijheid etc.

Page 117: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

117

Klimaatmeting

Blad PDA Vraag Procedure Score opties

Weer Timestamp Klik aan voor het invoeren van de starttijd van de opname van het weer. Doe deze me-tingen (blad weer) 3 maal per dag: 1 maal bij start, 1 maal tijdens lunch, 1 maal aan het einde van de dag

Weer Weer Wat zijn de weersom-standigheden?

Kijk naar de lucht 1. = Licht_Zon (licht bewolkt tot zonnig)2. =Half Zwaar (half tot zwaar bewolkt maar geen regen) 3. = Regen

Weer Vocht Wat is het percentage relatieve luchtvochtig-heid buiten?

Ga met de sensor ongeveer 10 meter van de gebouwen af staan. Houd de sensor verti-caal omhoog, op 2 meter hoogte (dus boven je hoofd). Neem een gemiddelde van een 10 seconden durende meting.

1. =< 60%, 2. = 60%-80%,3. =>80%

Weer Wind Wat is de luchtsnel-heid buiten?

Ga met de sensor ongeveer 10 meter van de gebouwen af staan. Houd de sensor verti-caal omhoog, op 2 meter hoogte (dus boven je hoofd) . Neem een gemiddelde van een 10 seconden durende meting.

1. = stil tot zwakke wind <3 m/s,2. =matig tot krachtige wind 3-15 m/s,3. = hard tot stormachtig >15 m/s

Weer Temperatuur Wat is de buitentem-peratuur?

Ga met de sensor ongeveer 10 meter van de gebouwen af staan. Houd de sensor verti-caal omhoog, op 2 meter hoogte (dus boven je hoofd). Neem een gemiddelde van een 10 seconden durende meting.

In graden Celsius, afronden op hele graden.

Page 118: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

118

Afwijkingen

Blad PDA Vraag Procedure Score opties

Afwijkend Hoesten Hoeveel verschillende paarden in het bedrijf zie of hoor je minimaal eenmaal hoesten op de dag van de monitor?

Let gedurende de gehele dag op welke paarden dit gedrag vertonen (inclusief de geselecteerde paarden voor de monitor). Het gaat om het aan-tal verschillende paarden. Ook al zie of hoor je een bepaald paard dit gedrag meerdere keren doen, noteren als 1 enkel paard.

Aantal verschillen-de paarden

Afwijkend Weven Hoeveel verschillende paarden in het bedrijf zie of hoor je minimaal eenmaal weven op de dag van de monitor? Weven is het ritmisch heen-en-weer zwaaien met het hoofd. Het kan per paard verschillend zijn. Soms bewe-gen de voorbenen ook mee. Het paard kan dit over een omheining of stalwand doen, maar ook gewoon in de vrije ruimte.

Let gedurende de gehele dag op welke paarden dit gedrag vertonen (inclusief de geselecteerde paarden voor de monitor). Het gaat om het aan-tal verschillende paarden. Ook al zie of hoor je een bepaald paard dit gedrag meerdere keren doen, noteren als 1 enkel paard.

Aantal verschillen-de paarden

Afwijkend Kribbenbijten Hoeveel verschillende paarden in het bedrijf zie of hoor je minimaal eenmaal kribbenbij-ten of luchtzuigen op de dag van de monitor? Kribbenbijten is het met de voortanden vast-pakken van een voorwerp (rand van voerbak of stalafscheiding of paaltje), de halsspieren aanspannen waardoor een lichte knik in de hals ontstaat. Meestal is er een zuigend ge-luid te horen. Bij luchtzuigen gebeurt hetzelf-de, maar wordt er geen voorwerp vastgepakt met de voortanden.

Let gedurende de gehele dag op welke paarden dit gedrag vertonen (inclusief de geselecteerde paarden voor de monitor). Het gaat om het aan-tal verschillende paarden. Ook al zie of hoor je een bepaald paard dit gedrag meerdere keren doen, noteren als 1 enkel paard.

Aantal verschillen-de paarden

Afwijkend Stallopen Hoeveel verschillende paarden in het bedrijf zie of hoor je minimaal eenmaal stallopen op de dag van de monitor? Stallopen is het doelloos rondjes lopen in de stal of box. Dit kan per paard heel verschillend zijn en een verschillend patroon hebben (alleen langs de voorkant, een heel rondje of anders). Vergelijkbaar met het stereotiep lopen van katachtigen in dierentuinen.

Let gedurende de gehele dag op welke paarden dit gedrag vertonen (inclusief de geselecteerde paarden voor de monitor). Het gaat om het aan-tal verschillende paarden. Ook al zie of hoor je een bepaald paard dit gedrag meerdere keren doen, noteren als 1 enkel paard.

Aantal verschillen-de paarden

Afwijkend Tongspelen Hoeveel verschillende paarden in het bedrijf zie of hoor je minimaal eenmaal tongspelen op de dag van de monitor? Tongspelen is het doelloos met de tong binnen of buiten de mond rollen en likken. Vergelijkbaar met het tongspelen bij vleeskalveren.

Let gedurende de gehele dag op welke paarden dit gedrag vertonen (inclusief de geselecteerde paarden voor de monitor). Het gaat om het aan-tal verschillende paarden. Ook al zie of hoor je een bepaald paard dit gedrag meerdere keren doen, noteren als 1 enkel paard.

Aantal verschillen-de paarden

Page 119: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

119

Blad PDA Vraag Procedure Score opties

Afwijkend Hoofdschud-den

Hoeveel verschillende paarden in het bedrijf zie of hoor je minimaal eenmaal dwangma-tig met het hoofd schudden of draaien op de dag van de monitor?

Let gedurende de gehele dag op welke paarden dit gedrag vertonen (inclusief de geselecteerde paarden voor de monitor). Het gaat om het aan-tal verschillende paarden. Ook al zie of hoor je een bepaald paard dit gedrag meerdere keren doen, noteren als 1 enkel paard.

Aantal verschillen-de paarden

Afwijkend Trappen tegen wand

Hoeveel verschillende paarden in het bedrijf zie of hoor je meerdere malen dwangmatig tegen de stalwanden trappen (met voor- of achterbenen)? Het gaat hier om het veelvul-dig trappen of slaan, dus niet als het paard het 1 keer doet als waarschuwing tegen een ander paard.

Let gedurende de gehele dag op welke paarden dit gedrag vertonen (inclusief de geselecteerde paarden voor de monitor). Het gaat om het aan-tal verschillende paarden. Ook al zie of hoor je een bepaald paard dit gedrag meerdere keren doen, noteren als 1 enkel paard.

Aantal verschillen-de paarden

Afwijkend Hout eten Hoeveel verschillende paarden in het bedrijf zie of hoor je minimaal eenmaal dwangma-tig het hout van de stalwanden of andere houten voorwerpen eten (knagen) op de dag van de monitor?

Let gedurende de gehele dag op welke paarden dit gedrag vertonen (inclusief de geselecteerde paarden voor de monitor). Het gaat om het aan-tal verschillende paarden. Ook al zie of hoor je een bepaald paard dit gedrag meerdere keren doen, noteren als 1 enkel paard.

Aantal verschillen-de paarden

Afwijkend Mest eten Hoeveel verschillende paarden in het bedrijf zie of hoor je minimaal eenmaal mest eten op de dag van de monitor?

Let gedurende de gehele dag op welke paarden dit gedrag vertonen (inclusief de geselecteerde paarden voor de monitor). Het gaat om het aan-tal verschillende paarden. Ook al zie of hoor je een bepaald paard dit gedrag meerdere keren doen, noteren als 1 enkel paard.

Aantal verschillen-de paarden

Afwijkend Vandalisme Hoeveel verschillende paarden in het bedrijf zie of hoor je minimaal eenmaal op een an-dere manier iets van de box of stal kapotma-ken op de dag van de monitor?

Let gedurende de gehele dag op welke paarden dit gedrag vertonen (inclusief de geselecteerde paarden voor de monitor). Het gaat om het aan-tal verschillende paarden. Ook al zie of hoor je een bepaald paard dit gedrag meerdere keren doen, noteren als 1 enkel paard.

Aantal verschillen-de paarden

Afwijkend Voernijd Hoeveel verschillende paarden in het bedrijf zie of hoor je minimaal eenmaal agressief gedrag vertonen tegen de buurman of tegen mensen wanneer er gevoerd wordt of is op de dag van de monitor?

Let gedurende de gehele dag op welke paarden dit gedrag vertonen (inclusief de geselecteerde paarden voor de monitor). Het gaat om het aan-tal verschillende paarden. Ookal zie of hoor je een bepaald paard dit gedrag meerdere keren doen, noteren als 1 enkel paard.

Aantal verschillen-de paarden

Page 120: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

120

Paard 1 t/m 4

Blad PDA Vraag Procedure Score-opties

Prd1 Timestamp Klik aan voor het invoeren van de starttijd van dit paard.

NU invullen wanneer de procedure niet kon worden uitgevoerd (te ge-vaarlijk, veel afleiding, praktisch on-haalbaar)

Prd1 PO UP: Let op hoesten!

Prd1 Naam paard Wat is de naam (of andere inden-tificatie) van dit paard?

Vraag naar naam (of andere identificatie) aan mede-werker.

invullen naam/andere identificatie

Bepalen of paard het geselecteerde paard is of dat er geen toestemming voor is.

Prd1 HAT Wat is de reactie van het paard op menselijke toe-nadering?

Niet uitvoeren als a) paard in groep staat of b) paard vaststaat of c) wanneer paard uit voerbak/ruif staat te eten en d) wanneer paard je aan blijft kijken als je wilt beginnen (ga verder naar ‘HAT start’, daar kun je dan NVT of NU invullen, ‘HAT’ laat je dan verder leeg). Protocol: 1) leg uit aan de stalmedewerker wat je gaat doen, zodat deze de test niet verstoort 2) wacht op minimaal een paardlengte afstand van de stal op mo-ment dat er geen oogcontact is met paard 3) loop zelf-verzekerd naar stal/stand, ga midden voor stal staan, + 3 meter van de stalwand, 4) loop twee grote stap-pen (+ 1 meter per stap, 1 sec. tussen de stappen) richting het paard en klik ondertussen tweemaal luid en duidelijk, 5) observeer de overheersende reactie gedurende de eerste 5 sec.

NB: Beweging = van hoofd, hals of be-nen (incl stapje/draai) (niet oren) als reactie op de persoon:1. interesse = beweging naar per-soon; oren bij nadering niet plat in de nek (bv: kijkt om, loopt naar persoon toe, strekt hals naar persoon uit, raakt aan of snuffelt met oren bij nadering niet plat in de nek), 2. neutraal = geen beweging; oren neutraal of draaien naar persoon3. dreigen = geen beweging; oren plat in de nek,4. agressief = beweging naar persoon; oren bij nadering plat in de nek,5. vermijden = beweging van de per-soon af; oren alle mogelijkheden

Prd1 HAT start Wat was de uit-gangssituatie?

Bepaal uitgangssituatie; NVT = 1) paard in groep staat of 2) paard vaststaat of 3) wanneer paard uit voerbak/ruif staat te eten; NU = (niet uitgevoerd) als paard je al steeds aan staat te kijken als je nog niet bent be-gonnen.

0.= HoogAlert (paard stond met hoofd omhoog & alert), 1.=HoogNalert (paard stond met hoofd omhoog & niet alert), 2.= Laag (paard stond met hoofd om-laag (eventueel foerageren)),9.= NVT, -1.= NU

Prd1 Adem waar Op welke plaats wordt de adem-haling gemeten?

Bepaal de plaats, bij voorkeur in de stal, maar deken moet wel af. Als het paard staat te foerageren, neem paard aan touwtje en laat rustig staan zonder eten/foerageren. Anders uit de stal nemen.

1. = in de stal,2. = uit de stal

Prd1 Adem Freq Wat is de fre-quentie van de ademhaling?

Wanneer het paard rustig staat: tel aantal keren flan-ken op-en-neer in 30 seconden (daarna aantal maal 2). NB. wanneer paard niet rustig wou blijven staan geen aantal invullen (leeg laten of maken) en door-gaan naar ‘Adem hoe’ (daar kun je dan NU invullen).

aantal ademhalingen per minuut

Page 121: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

121

Blad PDA Vraag Procedure Score-opties

Prd1 Adem hoe Hoe wordt er ademgehaald?

Bekijk de manier van ademhalen. Ga daarbij bij voor-keur schuin achter het paard staan. Let daarbij op te abdominaal (actieve ondersteuning van de uitade-ming door de buikspieren) en naknijpen of dubbel-slag (duidelijk onderscheid tussen passieve en ac-tieve fase). NU = wanneer ademhalingsfrequentie en manier niet konden worden uitgevoerd.

0. = normaal (geen bijzonderheden); 1. = afwijkend (te abdominaal en/of naknijpen/dubbelslag). -1. = NU

Prd1 Bibberen Bibbert het paard?

NB. Alleen in eigen ruimte score toekennen (overdekt of onoverdekt).

0. = nee;1. = ja,-1.= NU

Prd1 Anti-ondeugd paard

Heeft het paard antistalondeugd middel(en) om of hangt het aan de stal van het paard?

Combinaties zijn mogelijk; antiweefrek alleen score toekennen als de meeste andere vergelijkbare stal-len dit niet hebben. NU (niet uitgevoerd) = wanneer niet duidelijk is of het middel voor het geselecteerde paard wordt gebruikt

0. = nee, 1. = band (anti-luchtzuigband/ anti-kribbijtband), 2. = (anti) weefrek,3. = muilkorf, 4. = anders,-1. = NU

Prd1 Kubus Wat is de reactie van het paard op deze kubustest?

Protocol: 1) Leg de stalmedewerker de procedure uit, zodat deze bij begin naast het paard staat, het paard losjes aan het touwtje vasthoudt met het hoofd naar boven en het paard naar voren laat stappen of laat wijken als het dat wil, 2) Nader het paard op een rus-tige manier, frontaal, blijft staan op 2 meter voor het paard en klik tweemaal luid en duidelijk 3) Strek de hand met de rug naar boven uit richting het paard met hierin een kubus, 4) Draai hand om, zodat kubus zichtbaar wordt voor het paard 5) Observeer gedu-rende 5 seconden de reactie van het paard (gaat in vanaf omdraaien; eindig test na precies 5 seconden (zelf meetellen).

1. aanraak = paard strekt hals doet evt stap naar voren en raakt de kubus aan binnen 5 sec.2. reiken = paard beweegt naar vo-ren, strekt daarbij evt hals of zet een stapje, kan aan de kubus ruiken, maar raakt niet aan of is te laat met aanra-ken (niet binnen 5 seconden)3. neutraal = paard strekt zijn hals niet naar voren en zet geen stap naar vo-ren4. weg = paard draait (hoofd en/of hele lichaam) zich rustig van de kubus af5. wijk = paard wijkt terug/schrikt van de kubus-1. NU

Prd1 Staart SME Is de staart ge-schuurd?

Bekijk de staart bij de staartwortel. Duidelijk SME score 2 geven.

0. = nee (geen noemenswaardige schuurplekken)1. = matig (aantal lichte schuurplekjes)2. = ernstig (duidelijke schuurplek-ken, SME)-1. = NU

Prd1 Manen SME Zijn de manen geschuurd?

Bekijk de manen, inclusief manentop en onder de manen. Duidelijk SME (staat- en maneneczeem), dan score 2 geven.

0. = nee (geen noemenswaardige schuurplekken)1. = matig (aantal lichte schuurplek-kjes)2. = ernstig (duidelijke schuurplek-ken, SME)--1. = NU

Page 122: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

122

Blad PDA Vraag Procedure Score-opties

Prd1 IJzers Is het dier besla-gen?

Bepaal of het paard op ijzers staat. Bij ten minste 1 ijzer ja invullen.

0. = nee1. = ja-1. = NU

Prd1 Hoefconditie Hoe zien de hoe-ven van het dier eruit qua verzor-ging?

Afwijkende hoefcondities zijn: brokkelige hoeven, te lange of brede voeten, scheuren, stukken die er-bij hangen en over het hoefijzer heengegroeid zijn. Loszittende of versleten ijzers worden hier niet be-oordeeld. Wanneer dit wel voorkomt bij algemene opmerkingen van het paard noteren (Prd4).

0. = normaal (geen opvallende afwij-kingen)1. = afwijkend-1. = NU

Prd2 Wit haar Zijn er witte haren?

Bekijk en ken score toe aan alle vijf de gekenmerkte plaatsen apart (zie tekening). Wees kritisch wbt rele-vantie: een enkele kleine afwijking op een minder re-levante plaats niet meenemen, maar meerdere kleine afwijkingen op een relevante plaats wel meenemen. Bij een schimmel/oud paard met veel witte haren zo veel mogelijk plaatsen wel score toekennen en bij op-merkingen paard (Prd4) aangeven dat het een schim-mel/oud paard betrof.

0. = nee1. = hoofd/hals2. = Voor (schouder/voorborst)3. = Midden (middenhand incl. zadel- en singelplekken)4. = Benen5. = Achter (achterhand)-1. = NU

Prd2 Wond Zijn er verse ver-wondingen?

Verse verwonding is een natte tot bloederige plek, waarbij de haren uit elkaar liggen en de huid niet meer intact is. Bekijk en ken score toe aan alle vijf de gekenmerkte plaatsen apart (zie tekening). Zet even-tuele extra opmerkingen bij opmerkingen op Prd4.

0. = nee1. = hoofd/hals2. = Voor (schouder/voorborst)3. = Midden (middenhand incl. zadel- en singelplekken)4. = Benen5. = Achter (achterhand)-1. = NU

Prd2 Huid Zijn er opval-lende en/of grote kale plekken, lit-tekens of andere huidafwijkingen?

Onder huidafwijkingen vallen ook zwellingen, huid-aandoeningen en striemen. Bekijk en ken score toe aan alle vijf de gekenmerkte plaatsen apart (zie teke-ning). Wees kritisch wbt relevantie: een enkele kleine afwijking op een minder relevante plaats niet meene-men, maar meerdere kleine afwijkingen op een rele-vante plaats wel meenemen. Verkleuring/verlies van pigment rondom mond niet meenemen. Zet eventu-ele extra opmerkingen bij opmerkingen op Prd4.

0. = nee1. = hoofd/hals2. = Voor (schouder/voorborst)3. = Midden (middenhand incl. zadel- en singelplekken)4. = Benen5. = Achter (achterhand)-1. = NU

Prd3 Zweet Zweet het paard? Visuele inspectie en indien mogelijk voelen achter ok-sel en oren. NU toekennen wanneer paard net uit trai-ning kwam of door andere inspanning zweet.

0. = nee (geen zweet)1. = zweet (het paard zweet)-1. = NU

Prd3 BCS Wat is de body condition score?

Paard van de voor-, de achter- en de zijkant beoor-delen. Gebruik bijgevoegde BCS systemen (gewone paarden/fokmerries). Op de voorbeeldbladen staat een lijst met scores van 0 tot en met 5, daarbij kun je de scores 2 (moderate) en 3 (good) samen nemen, dat is in het protocol van welzijnsmonitor paarden-houderij dan score 3 (normaal).

1. = Zmager (zeer mager)2. = Mager3. = Normaal4. = Dik5. = Vet-1. = NU

Page 123: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

123

Blad PDA Vraag Procedure Score-opties

Prd3 Verharen Is het paard sterk aan het verha-ren?

Met hand voorzichtig over de ribben/rug gaan. Het gaat om het type verharen dat een juiste beoordeling van vachtconditie niet/nauwelijks mogelijk maakt.

0. = nee (niet aan het verharen zoals bedoeld bij de procedure)1. = ja (wel (ernstig) aan het verharen-1. = NU

Prd3 Vachtconditie Is de vacht glad, glanzend en aan-eengesloten?

Beoordeling opmaken tijdens gehele klinische keu-ring.

0. = normaal (gladde, glanzende en aaneengesloten vacht)1. = afwijkend (duidelijk dorre, droge vacht en/of grote stukken niet aaneen-gesloten vacht/haren -1. = NU

Prd3 Rugproble-men

Zijn er rugprob-lemen?

NB: Let op veiligheid! Bepaal of de plaats veilig is en stop op tijd wanneer gedragsreacties te gevaarlijk worden. Protocol: 1) bij de schouder van het paard staan, 2) paard op zijn/haar gemak stellen, 3) over de rug (links en rechts naast de wervelkolom) aaien, 4) herhaal beweging als bij 3 maar nu meer druk uitoe-fenen, 5) kijken naar (herhaalbare) reactie. Een ern-stige reactie is oren in de nek, wegdraaien, eronder uitlopen, afweerreactie (willen) geven (trappen).

0. = normaal tot geen noemenswaar-dige problemen1. = spanning: rug voelt gespannen, maar geen duidelijk gedragsreactie 2. = afwijkend: matige tot ernstige ge-dragsreactie op druk.-1. = NU

Prd3 Oorharen Is de binnenkant van de oren oren leeggeknipt/ge-schoren?

Het gaat hier alleen om de haren binnen in de oor-schelp. Als alleen haren buiten de oorschelp zijn ge-knipt of geschoren score nee toekennen.

0. = nee (binnenkant niet leeggeknipt of geschoren)1. =ja (binnenkant leeggeknipt of ge-schoren)-1. = NU

Prd3 Tastharen Wat is de lengte van de tastharen rond de mond en neus?

Geef een schatting van de lengte van de tastharen, ga hierbij uit van de langste haren. De haren op de neus kunnen op een natuurlijke wijze afgesleten zijn, kijk daarom goed rondom.

0. = > 4 cm1. = 4cm tot 1 cm2. = < 1 cm-1. = NU

Prd3 Vieze ogen Heeft het paard een vies oog of traanstreep?

Bekijk beide ogen. Alleen noemenswaardig score toekennen. Beetje vochtig vanwege een zandkorrel wordt niet meegenomen (=nee).

0. = nee (geen vies oog of traan-streep)1. = ja (vies oog of traanstreep)-1. = NU

Prd3 Neus-uit-vloeiing

Heeft het paard gele of witte neusuitvloeing?

Bekijk beide neusgaten. Alleen noemenswaardig score toekennen. Doorzichtig vocht in de neusgaten wordt niet meegenomen (= nee). Let op (vraag na) dat het paard minimaal 30 minuten niet heeft gewerkt ivm neusuitvloeing tgv inspanning, als dat wel het geval is NU toekennen.

0. = nee (geen neusuitvloeiing)1. = ja (neusuitvloeiing)-1. = NU

Prd3 Snijtanden Hoe zien de snij-tanden eruit?

Paard eerst op gemak stellen; voorzichtig lippen ope-nen en kijken hoe snijtanden liggen ten opzichte van horizontale lijn met andere tanden en slijtage van voor naar achteren (kribbenbijten). Niet uitvoeren bij 1/2 jarigen (NU toekennen).

0. = geen afwijkingen1. = afwijkingen (bv. schuin afgesleten snijtanden)-1. = NU

Page 124: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

124

Blad PDA Vraag Procedure Score-opties

Prd3 Mondhoeken Hoe voelen de mondhoeken?

Voor het paard gaan staan, voorzichtig met duimen tegelijkertijd de mondhoeken van de binnenkant van de mond bevoelen en letten op verhardingen, daarna de buitenkant controleren op verse en/of oude ver-wondingen, daarna overgaan naar de lagen voelen (zie hieronder). Niet uitvoeren bij 1/2 jarigen.

0. = normaal (geen afwijkingen)1. =afwijkend (duidelijke verhardin-gen, verwondingen). -1. = NU

Prd3 Lagen Hoe voelen de lagen aan en hoe zien ze eruit?

Vanuit de mondhoeken door naar de lagen en voe-len of er verhardingen zijn of andere onregelmatig-heden, ook kijken naar roodheid. Niet uitvoeren bij 1/2 jarigen.

0. =normaal (geen afwijkingen)1. =afwijkend (verhardingen, onregel-matigheden, roodheid). -1. = NU

Prd3 Locomotie Loopt het paard zuiver?

NB. a) beoordelen op harde ondergrond (als dat niet mogelijk is wel uitvoeren, maar soort ondergrond no-teren bij algemene opmerkingen paard op Prd4) b) niet op de volte (veiligheid), c) eigenaar/stalmede-werker laten lopen met paard, d) veilige plaats uit-zoeken, paard niet te vertrouwen - dan bit in (in al-gemene opmerking paard noteren Prd4), e) paarden in opfok- loslaten met de hele groep (in algemene opmerkingen paard noteren Prd4). Protocol: zoek in overleg een veilige plaats en geef duidelijke instruc-tie aan medewerker: 1) zo veel als mogelijk met slap touwtje 2) eerst laten wegstappen (20 meter), om-draaien (ruime bocht) en teruglopen, 3) wegdraven (tempo) (30-40 meter), aan het einde stappen, om-draaien (ruime bocht) en terugdraven. Ondertussen luisteren naar hoefritme en kijken naar benen, hoofd (knikken) en kruis (kreupel been maakt grotere golfbeweging). Let ook op looplust: een paard dat kort is, maar veel looplust heeft, geen afwijking of is niet onregelmatig.

0. = normaal (geen afwijkingen)1. = onregelmatig, stijf of kort, 2. = echt kreupel-1. = NU

Prd3 Hoesten Hoe vaak hoest het paard?

Tel aantal keren dat het individuele paard hoest tij-dens de gehele monitor van het desbetreffende paard. Houd daarnaast op het ‘continue observatie-blad’ het aantal verschillende paarden bij dat je hoort en/of ziet hoesten gedurende de gehele dag.

aantal keren hoesten individuele paard

aantal verschillende paarden

Prd4 Omgang Wat is de alge-mene indruk voor wat betreft gemak in de om-gang?

Kruis 1 of meer steekwoorden aan hoe het paard in de omgang is. Bijvoorbeeld makkelijk, angstig, gela-ten etc.

1. = Agressief2. = Geduldig3. = Nerveus4. = Lomp5. = Voorzichtig6. = Onderzoekend7. = Kalm8. = Schrikachtig9. = Onzeker10. = Ongeduldig-1. = NU

Page 125: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

125

Blad PDA Vraag Procedure Score-opties

Prd4 Algemene in-druk gezond-heid

Wat is de alge-mene indruk van de gezondheid?

Geef aan of het paard in zijn totaliteit een gezonde of zieke indruk maakt.

0. = gezond1. = kwakkele2. =echt ziek

Prd4 Timestamp Klik aan voor het invoeren van de eindtijd van dit paard.

Prd4 Opmerkingen Paard

Ruimte voor evt. Opmerkingen.

Page 126: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

126

Stal 1 t/m 3

Blad PDA Vraag Procedure Score opties (-1. NU invullen wanneer de procedure niet kon worden uitgevoerd (te gevaar-lijk, veel afleiding, praktisch on-haalbaar)

Stl1 Licht in stal (lux) Hoeveel licht komt er op het oog van het paard wanneer het met het hoofd in de stal staat?

Licht in de stal wordt gemeten op schofthoogte. Het apparaat wordt hierbij verticaal gehouden, zodat het het oog van het paard nabootst. Je gaat midden in de stal staan en beweegt de lux-meter in een halve cirkel richting de donkerste wand van de stal en meet hierbij de gemiddel-de waarde van de lichtintensiteit.

Gemiddelde aantal lux, afronden op tientallen

Stl1 Licht in de gang (lux)

Hoeveel licht komt er op het oog van het paard wanneer het met het hoofd op of te-gen de afscheiding van de box/stal en de gang komt?

In de stal; luxmeter op schofthoogte van het paard houden en naar buiten de stal gericht op de afscheiding van stal en stalgang, in de stal-gang (waar paard met het hoofd eruit kan; bij buitenluik en stalgang- stalgang nemen, bij al-leen buitenluik; buitenluik nemen). Hierbij blijft de luxmeter binnen de stalgrens. Als niet ge-meten kon worden niets invullen.

Gemiddelde aantal lux, afronden op tientallen

Stl1 Temperatuur in stal Wat is de temperatuur in de stal?

Met de thermosensor op buikhoogte van het (gemiddelde) paard meten. De sensor horizon-taal en stil houden en een gemiddelde nemen over een tijd van 5 seconden. Als niet gemeten kon worden niets invullen.

Hele graden Celsius

Stl1 Vochtigheid in stal Wat is het percentage lucht-vochtigheid in de stal?

Met de sensor midden in de stal gaan staan. Op buikhoogte van het (gemiddelde) paard meten en de meter daarbij horizontaal en stil houden. Het gemiddelde nemen over een tijd van 5 se-conden. Als niet gemeten kon worden niets in-vullen.

1. = < 60%2. = 60%-80%3. = > 80%

Stl1 Luchtsnelheid m/s Wat is de luchtsnelheid in de stal?

Met de sensor midden in de stal gaan staan. Op schofthoogte van het (gemiddelde) paard me-ten en de meter daarbij horizontaal en stil hou-den. Het gemiddelde nemen over een tijd van 5 seconden. Meten tot 2 cijfers achter de komma. Als niet gemeten kon worden niets invullen.

aantal m/s

Stl1 Ammoniak in stal Is er ammoniak te ruiken? Ammoniak heeft een scherpe en zure geur die je direct herkent als het veel aanwezig is. Indi-en aanwezig hoeft niet verder gemeten te wor-den.

0. = nee1. = ja-1. = NU

Stl1 Type huisvesting Wat is het type huisvesting waar het paard vrij in kan bewegen?

Gedeelte van de dag in de wei niet meerekenen als type huisvesting, dan dus de avond/nachtsi-tuatie beoordelen.

1. = groep2. = alleen & los3. = alleen & vast4. = samen & vast (vb duostand)5. = anders (beschrijven op de regel daaronder)

Page 127: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

127

Blad PDA Vraag Procedure Score opties (-1. NU invullen wanneer de procedure niet kon worden uitgevoerd (te gevaar-lijk, veel afleiding, praktisch on-haalbaar)

Stl1 # paarden nu Wat is het aantal paarden in de (groeps)stal op het mo-ment van observeren?

Bezettingsgraad op moment van observatie. Geselecteerde paard voor de monitor wel mee-nemen in de telling. Paarden tijdelijk buiten de box/stal/groep (training, les, loopmolen, bui-ten, verzorging etc) niet meenemen.

aantal paarden

Stl1 # paarden max Wat is het maximaal aantal paarden in de (groeps)stal die dag?

Paarden die tijdelijk buiten de box/stal/groep staan (training, les, loopmolen, buiten, verzor-ging etc) moeten nu wel worden meegerekend

aantal paarden

Stl1 Gem. schofthoogte Wat is de (gemiddelde) schofthoogte van het (de) paard(en) in de afgesloten ruimte?

Schat de (gemiddelde) schofthoogte van de paarden die maximaal aanwezig zijn. Wan-neer niet alle paarden aanwezig zijn vraag naar schatting bij stalmedewerker.

aantal centimeters (afronden op 5 cm)

Stl1 Opp stal L*B Wat is de lengte en de breed-te van het overdekte deel van de ruimte waar het (de) paard(en) vrij kunnen be-wegen?

Bepaal lengte en breedte (bij niet vierkant/rechthoekig schatting maken). 1 cijfer achter de komma (dus bijvoorbeeld 3,6 x 3,0). Ga uit van binnenmaten.

lengte en breedte

Stl1 Opp buiten L*B Wat is de oppervlakte van het onoverdekte deel waar het (de) paard(en) vrije toe-gang tot heeft (hebben)?

Bepaal lengte en breedte (bij niet vierkant/rechthoek hier schatting van maken). Alleen meenemen als het paard in het te observeren seizoen hier vrije toegang tot heeft. Bij alleen overdekte ruimte lengte en breedte = 0 (dus 0 x 0). Afronden op hele meters (dus bijvoorbeeld 10 x 3). Ga uit van binnenmaten.

lengte en breedte

Stl1 Hoogte stal Wat is de hoogte tot aan het plafond in de overdekte ruimte?

Bepaal de hoogte tot het plafond; bij schuine daken het laagste punt nemen, draagbalken tel-len niet mee. Bij groepshuisvesting buiten, het overdekte deel beoordelen. Bij geen plafond/schuilplaats NVT invullen.

0. = >300 cm, maar wel plafond of dak,1. = 250-300 cm2. = 200-250 cm3. = 150-200 cm4. = <150 cm9. = NVT

Stl1 Toplaag binnen Wat is het soort bodembe-dekking in het overdekte deel (toplaag)?

Bepaal het soort bodembedekking in het over-dekte deel van de ruimte. NVT = geen overdek-te ruimte; geen = wel overdekte ruimte, maar geen bodembedekking in de overdekte ruimte.

1. = stro2. = houtkrullen/zaagsel3. = hennep/vlas4. = zand5. = anders6. = geen bodembedekking9. = NVT

Stl1 Bodem binnen Wat is het soort bodem-bedekking in de overdekte ruimte (ondergrond)?

Ken score toe aan datgene wat in het grootste deel van de overdekte ruimte ligt. NVT = geen overdekte ruimte.

1. = beton (steen)2. = rubber3. = zand4. = potstal5. = anders9. = NVT

Page 128: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

128

Blad PDA Vraag Procedure Score opties (-1. NU invullen wanneer de procedure niet kon worden uitgevoerd (te gevaar-lijk, veel afleiding, praktisch on-haalbaar)

Stl1 Bodem buiten Wat is het soort bodembe-dekking in de onoverdekte ruimte (ondergrond)?

Beoordeel datgene wat in het grootste deel van de onoverdekte ruimte ligt. NVT = geen on-overdekte ruimte.

1. = beton (steen)2. = rubber3. = zand4. = anders9. = NVT

Stl1 Reinheid stal Is de bodembedekking in de overdekte ruimte schoon?

Schoon = er is (een) ligruimte voor het maxima-le aantal paarden waar weinig tot geen drollen liggen. Alleen extremen toekennen als afwijk-end. NVT = geen overdekte ruimte.

1. = schoon (normaal)2. = afwijkend9. = NVT

Stl1 Droogheid stal Is de bodembedekking in de overdekte ruimte droog?

Droog = er is (een) droge ligruimte voor het maximale aantal paarden dat niet nat is (urine). Alleen extremen toekennen als afwijkend. NVT =geen overdekte ruimte.

1. = droog (normaal)2. = afwijkend9. = NVT

Stl2 Dikte toplaag Wat is de dikte van de bo-dembedekking in de over-dekte ruimte?

Bekijk huidige situatie (lege plekken veroor-zaakt door paard dat is gaan liggen of heeft rondgelopen) en maak inschatting van dikte na (denkbeeldige) verspreiding. NVT =geen over-dekte ruimte .

1. = Niet Zichtb (ondergrond niet zichtbaar)2. = Lege Plek (lege plekken, maar na denkbeeldige versprei-ding ondergrond niet zichtbaar)3. = Zichtbaar (lege plekken en na denkbeeldige verspreiding ondergrond nog steeds zicht-baar)9. = NVT

Stl2 Mestconsistentie Hoe is de consistentie van de mest van het geselecteerde paard?

Alleen verse mest beoordelen (tot een dagdeel oud). Vochtpersen niet meenemen in de beoor-deling (nerveuze paarden). NVT = groepshuis-vesting.

0. = geen (geen verse mest)1. = normaal (normale mest)2. = losBal (losgebald)3. = Vlaai (koeienvlaai)4. = water9. = NVT

Stl2 Anti ondeugd paard Zijn er paarden met anti-stalondeugdmiddelen om of hangt het aan de stal?

Combinaties zijn mogelijk; anti-weefrek alleen score toekennen als de meeste andere verge-lijkbare stallen dit niet hebben. NU (niet uitge-voerd) = wanneer niet duidelijk is of het middel voor het geselecteerde paard wordt gebruikt.

0. =nee1. = Band (anti luchtzuigband / anti kribbijtband)2. = (anti) weefrek3. = muilkorf4. = anders-1. = NU

Stl2 Sociaal gedrag Wat zijn de mogelijkheden voor uitvoeren sociaal ge-drag?

Slechts 1 score geven, hoogst mogelijke sco-re kiezen (meeste mogelijkheden voor sociaal contact).

0. = geen1. = zien2. = snuffelen (alleen neus neus contact)3. = knabbelen (met mond waar dan ook kunnen groomen)4. = om elkaar heen kunnen lo-pen

Page 129: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

129

Blad PDA Vraag Procedure Score opties (-1. NU invullen wanneer de procedure niet kon worden uitgevoerd (te gevaar-lijk, veel afleiding, praktisch on-haalbaar)

Stl2 Luik Kan het paard met zijn hoofd buiten de stalafscheiding?

Bepaal of het paard met het hoofd over of bui-ten de boxafscheiding kan komen om zo zijn horizon te verbreden. Bijvoorbeeld door een buitenluik, door een staldeur, of door een voer-hek heen. Niet meebeoordelen wanneer paard alleen met hoofd in de stal van de buren kan komen (dat wordt al meegenomen in andere vragen).

0. = ja1. = nee

Stl2 Uitsteeksels Zijn er vaste of tijdelijke har-de uitsteeksels met scherpe randen/punten in de over-dekte ruimte?

Bekijk dit voor de overdekte ruimte en let daar-bij ook op de uitgang naar onoverdekte ruimte of de gang. Let op uitsteeksels, zoals schroe-ven/spijkers, scherpe randen, houtsplinters, harken etc. NVT = geen overdekte ruimte.

0. = geen (geen uitsteeksel)1. = enkele (1-2) grotere (> 2 cm) uitsteeksels of meer (< 5) klei-nere2. = veel (3-5) grotere (> 2 cm) uitsteeksels of veel (> 5) kleinere3. = heel veel (> 5) grotere uit-steeksels (> 2 cm)9. = NVT-1. = NU

Stl2 Spleten Zijn er spleten/ruimten in het overdekte deel waar hoofd/benen in vast kunnen komen te zitten?

Bekijk of er dergelijke ruimten zijn. Alleen ex-tremen en relevante ruimten beoordelen. Rele-vantie: gevaar voor ophanging en ernstig letsel. Let ook op eventuele voerhekken. Buitenluik en tralies voor een dicht raam worden niet mee-genomen (over het algemeen geen gevaar). Bij twijfel aangeven bij algemene opmerkingen op Stl3. NVT = geen overdekte ruimte.

0. = nee (geen gevaarlijke spelen of ruimten); 1. = ja (wel gevaarlijke spleten of ruimten); 9. = NVT; -1. = NU

Stl2 Afleiding Wat is er aan afleiding in de gehele ruimte?

Bekijk de overdekte en onoverdekte ruimte. Let op speeltjes, likblokken, takken etc. Likblokken en takken score toekennen bij extra voedings-mogelijkheden, wortelen tellen niet mee. Meer-dere opties mogelijk om aan te vinken.

0. = niets (geen extra afleidings-materiaal); 1. = Voedsel (extra voedingsmo-gelijkheden zoals takken of lik-blokken, geen wortelen); 2. = Spelen (materiaal om mee te spelen); 3. = Paard (soortgeno(o)t(en)); 4. = Anders

Stl2 Geluidsniveau Is het rustig of rumoerig op stal?

Algemene indruk over gehele stal/gebouw ge-ven; bijv. veel mensen die (onnodig) heen-en-weer lopen/rennen, geschreeuw e.d.

0. = rustig, 1. = rumoerig

Page 130: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

130

Blad PDA Vraag Procedure Score opties (-1. NU invullen wanneer de procedure niet kon worden uitgevoerd (te gevaar-lijk, veel afleiding, praktisch on-haalbaar)

Stl3 KV verstoring Kan het paard ongestoord in-dividueel krachtvoer eten?

Bepaal bij de krachtvoerplaats hoe het paard zijn krachtvoer kan eten, en vraag dit na bij de stalmedewerker. NVT = geen (mogelijkheden van) krachtvoerverstrekking. NU als het ondui-delijk is en als de stalmedewerker het ook niet weet

1. = individueel (eigen voer-plaats voor individueel gestald paard)2. = vast (eigen voerplaats voor groepen waarbij paarden vast worden gezet)3. = computer (gezamenlijke voerplaats, maar individueel eten met voercomputer (hitac-tief)4. gezamenlijk (gezamenlijke voerplaats met genoeg ruimte zodat alle paarden tegelijk kun-nen eten)5. = afscheiding (individuele voerplaatsen, bv: voerhokken of afscheidingen in groepshuisves-ting waarbij paarden los staan)6. = anders (wanneer het niet past in de eerdere categorieën, als het een relevante andere op-tie is noteren bij opmerkingen stal op Stl3)7. = nee;9. = NVT-1.= NU

Stl3 KV hoogte cm Op welke hoogte wordt krachtvoer verstrekt?

Bepaal met de lasermeter de hoogte van bo-venste rand van de krachtvoerbak (waar het paard overheen moet met het hoofd). Hoogte in hele centimeters en afronden op 10 cm. Bij afwezigheid van krachtvoerbak op 0 cm laten staan.

aantal cm

Stl3 KV afstand buur Hoever zit de krachtvoerbak van de buurman?

Afstand krachtvoerbak-krachtvoerbak bepalen (meten of schatten). NVT = geen individuele krachtvoerbak/plaats, paarden eten gezamen-lijk uit dezelfde bak/van de grond. Wel afstand schatten bij krachtvoerplaatsen met voercom-puters en individuele voerplaatsen of afschei-dingen in groepshuisvesting.

1. = > 1 m van andere krachtvoer-bak2. = < 1 m van andere krachtvoer-bak3. = geen buurman9. = NVT

Page 131: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

131

Blad PDA Vraag Procedure Score opties (-1. NU invullen wanneer de procedure niet kon worden uitgevoerd (te gevaar-lijk, veel afleiding, praktisch on-haalbaar)

Stl3 KV dichte wand Is er een dichte wand die krachtvoerbak richting buren afschermt?

Bepalen voor de buren waarvan krachtvoerbak het dichtste bij is. Bij aanwezigheid dichte wand of schot, oppervlakte schatten. NVT= geen indi-viduele krachtvoerbak/plaats.

1. = ja (dichte afscheiding aanwe-zig, geschatte oppervlakte >1m2)2. = ja (dichte afscheiding aanwe-zig maar geschatte oppervlakte < 1m2)3. = nee (geen dichte afschei-ding)4. = geen buurman9. = NVT

Stl3 KV reinheid Is er kans op bevuiling van de plaats waar ruwvoer wordt gegeven?

Bepaal of er een kans bestaat dat het ruwvoer bevuild raakt doordat bijvoorbeeld het paard er doorheen kan lopen/mesten.

0. = nee (geen kans op bevui-ling)1. = ja (kans op bevuiling)

Stl3 KV nat Is er kans dat het ruwvoer nat wordt?

Bepaal of er een kans bestaat dat het ruwvoer nat wordt door bijvoorbeeld regen of water.

0. = nee (geen kans op nat wor-den)1. = ja (kans op nat worden)

Stl3 RV hoogte cm Hoe hoog wordt ruwvoer aangeboden?

Bepaal met de lasermeter de hoogte van boven-ste rand van de ruwvoerbak of -plaats (waar het paard overheen moet met het hoofd). Hoogte in hele centimeters en afronden op 10 cm. Op de grond is dus 0 cm.

aantal cm

Stl3 RV aantal Hoeveel afgescheiden ruw-voereetplaatsen zijn er?

Bepaal indien mogelijk het aantal afzonderlijke plaatsen voor het paard/de paarden om ruw-voer tot zich te nemen (aantal bakken, hooinet-ten, plaatsen op de grond etc.). Vraag desnoods na aan stalmedewerker. Bij onduidelijkheid NU toekennen.

aantal plaatsen; NU

Stl3 RV breedte cm Hoe groot is de gezamenlijke ruwvoereetplaats in groeps-huisvesting?

Bepaal het aantal strekkende meters (cirkel) van de plaats van gezamenlijke ruwvoervers-trekking uit een bak of op de grond. NVT = indi-vidueel gehuisveste paarden, paarden in groe-pen met individuele ruwvoereetplaatsen. Bij niet te beoordelen NU toekennen.

aantal strekkende meters; NVT, NU

Stl3 Drink type Wat is het type drinkwater-voorziening?

Bepaal type drinkwatervoorziening 0. = emmer; trog (niet zelfvul-lend)1. = lepel2. = nippel/ventiel3. = vlotter4. = anders5. = niet aanwezig

Page 132: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

132

Blad PDA Vraag Procedure Score opties (-1. NU invullen wanneer de procedure niet kon worden uitgevoerd (te gevaar-lijk, veel afleiding, praktisch on-haalbaar)

Stl3 Drink functie Functioneert de drinkbak naar behoren?

Bepaal of de drinkwatervoorziening naar be-horen werkt. Niet naar behoren kan zowel het niet functioneren als het overlopen (natte bo-dembedekking) zijn. NVT = wanneer drinkwa-tervoorziening ontbreekt. NU = niet uitgevoerd als je niet bij de drinkwatervoorziening kunt ko-men.

1. = ja2. = niet naar behoren9. = NVT-1. = NU

Stl3 Voerhek past Breedte eetplaats bij voer-hekken?

Bepaal of het paard (hoofd/hals tot boeg) ge-makkelijk door het voerhek past of dat de voorhand er geheel doorheen kan. Alleen van toepassing bij voeren door voerhek; NU (onbe-oordeelbaar) wanneer paarden niet in de buurt van het voerhek staan; NVT bij alle andere op-ties.

1. = past2. = te klein3. =te groot4. =onbeoordeelbaar9. = NVT-1. = NU

Stl3 Ramen/lichtplaten Is er directe instraling in de stal mogelijk?

Zelf inschatting maken of de zon op enig mo-ment van de dag in de stal kan schijnen (ra-men of lichtplaten) en daar op de muren en/of bodem komt. Door te veel zonlicht kan het te warm worden in de stal. Relevante lichtinlaat hierbij is dan minimaal 0.5 m2.

0. = nee (geen zonlicht voor meer dan 0.5 m2)1. = ja (zonlicht voor meer dan 0.5 m2)2. = onbekend

Stl3 Opmerkingen stal Ruimte voor evt. opmerkin-gen.

Page 133: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

133

Gebouw 1 en 2

Blad PDA Vraag Procedure Score opties (-1. NU invullen wanneer de procedure niet kon worden uitge-voerd (te gevaarlijk, veel afleiding, praktisch onhaalbaar)

Geb1 Gebouw In welk gebouw sta je? Selecteer juiste gebouw uit de lijst.

Geb1 Zonlicht Komt er (natuurlijk) zonlicht in het gebouw binnen?

Bepaal of er ramen of luiken of platen zijn die zonlicht toelaten in het gebouw. Bij niet te beoordelen NU toekennen.

0. = ja (zonlicht)1. = nee (geen zonlicht)-1. = NU

Geb1 # Paardplaatsen Wat is het maximaal aantal mogelijke paardplaatsen per te ventileren ruimte. (=gebouw)? Bij de intake is een keuze gemaakt wat aparte gebouwen zijn of niet. Als je het niet met de keuze eens bent, graag aangeven bij de opmerkin-gen bij dit gebouw.

Groepshuisvesting: nagaan maximaal mo-gelijke paardplaatsen bij stalmedewerker. NB: de te ventileren ruimte staat gelijk aan gebouw. Bij de intake is een keuze gemaakt wat aparte gebouwen zijn of niet. Als je het niet met de keuze eens bent, graag aangeven bij de opmerkingen bij dit gebouw (maar kan niet meer worden veranderd in de PDA).

aantal paardplaatsen

Geb1 Uitlaat Is er een uitlaat voor de lucht?

Bepaal of er een uitlaat voor de lucht is. War-me lucht stijgt op, dus uitlaat zou bij een ge-deeltelijk dichte stal ergens bovenin moeten zijn. NB: kapschuren hebben een hele wand open, bij een kapschuur van maximaal 15 meter diepte is daardoor altijd voldoende uit-laat mogelijk, dan dus voldoende invullen.

0. = voldoende (wel uitlaat en voldoen-de)1. = onvoldoende (wel uitlaat, maar on-voldoende)2. = niet aanwezig (geen uitlaat aanwe-zig)

Geb1 Stof of zolder Liggen er dingen op een open zolder die voor extra stof in de lucht kunnen zor-gen?

Kijk om je heen of er een zolder of verhoging is die open is en kijk of vraag wat erop ligt. NB: bij geen zolder of dichte zolder als geen risico beoordelen.

0. = geen risico (op extra stof of dichte zolder)1. = wel stro/hooi (wel risico op extra stof op open zolder bv stro of hooi)2. = wel anders (er is wel een risico op extra stof in de lucht anders dan stro of hooi op een open zolder)

Geb1 Opmerkingen gebouw

Ruimte voor evt. opmerkin-gen.

Page 134: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

134

Blad PDA Vraag Procedure Score opties (-1. NU invullen wanneer de procedure niet kon worden uitge-voerd (te gevaarlijk, veel afleiding, praktisch onhaalbaar)

Geb2 Ventilatie open Wat is de effectieve inlaat in het gebouw (afgeslo-ten ruimte) voor de meest open en meest gesloten si-tuaties?

Maak een schatting van de lengte en breedte van de inlaatmogelijkheden en de doorlaat-baarheid in de meest open en meest dichte situatie. Protocol: Vraag aan stalmedewerker wat er allemaal open kan en schat de leng-te (in m), de breedte (in m) en de doorlaat-baarheid (0,05 tot 1) van de verschillende in-laatmogelijkheden bij de meest open situatie (dus inclusief buitenluiken, ramen, deuren). Doe hetzelfde voor de meest gesloten situatie (vraag na aan de stalmedewerker wat er dan dichtgaat (bijvoorbeeld in de nacht of met slecht weer en veel wind). Geef aantal van de verschillende oppervlakten weer in de score-lijst bij aantallen. Bijvoorbeeld 10 buitenlui-ken: lengte 1,2 m, breedte (of hoogte) 1,0 m, doorlaatbaarheid 1, aantal 10.

lengte (in meters)breedte (in meters), doorlaatbaarheid (range 0.05 tot 1)aantal

Page 135: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

135

Continue waarnemingen

1 Afwijkend gedrag

Opdracht: Turf gedurende de gehele dag het aantal verschillende paarden dat je een van onderstaande gedragingen ziet doen.

Niet alleen naar de geselecteerde paarden kijken, maar naar alle paarden op het bedrijf die je ziet.

Afwijkend gedrag Aantal verschillende paarden

Weven

Kribbebijten/luchtzuigen

Box/stallopen

Tongspelen

Hoofdschudden

Veelvuldig trappen stalwand/-deur

Hout eten

Mest eten

Vandalisme (materiaal, bijv. dekens, beschermers)

Voernijd

Anders, nl….

Anders, nl…

Page 136: Handleiding - Wikiwijs · 4 één van de eindproducten van het KIGO-project en geeft een beeld van hoe een welzijnsprotocol voor de paarden-houderij uitgevoerd zou kunnen worden.

136