Hadith: Sahih Bhukhari - Soebratie.nl Sahih Bhukari Meestvoorkome… · Overgeleverd van Abu...
Transcript of Hadith: Sahih Bhukhari - Soebratie.nl Sahih Bhukari Meestvoorkome… · Overgeleverd van Abu...
Hadith: Sahih Bhukhari
# 27. Overgeleverd van Ihn `Abbaas is dat de Profeet heeft gezegd: "Het vuur is
aan mij getoond en de meerderheid van zijn bewoners bestond uit vrouwen die
ongelovig [d.w.z. ondankbaar] waren." Men vroeg: `Waren zij ongelovig in
Allah?' Hij antwoordde: "Zij zijn hun echtgenoten ondankbaar en zij zijn de
goedheid ondankbaar. Als je je hele leven goed doet tegen iemand van hen,
maar zij ziet dan ook maar iets [wat zij afkeurt], zegt zij: `Ik heb nooit ook maar
iets goeds van jou gezien'."
# 562. Overgeleverd van Abdullaah Ibn Abbaas is dat hij de lange overlevering
van de eclips heeft genoemd vervolgens heeft hij gezegd dat men vroeg: `O
Boodschapper van Allaah, wij zagen dat u ergens naar greep op uw plek en
daarna liep u achteruit.' Hij antwoordde: "Ik zag het paradijs en ik greep naar
een tros. Als ik hem te pakken had gekregen, dan hadden jullie ervan kunnen
eten zolang de wereld bestaat. Ik heb ook het vuur gezien. Ik heb nooit zo'n
afschuwelijk aanblik gezien als vandaag. lk heb ook gezien dat de meesten van
zijn bewoners bestaan uit vrouwen." Zij vroegen: `Hoe komt dat, O
Boodschapper van Allaah?' Hij antwoordde: "Vanwege hun ondankbaarheid."
Men vroeg: `Zijn zij Allaah ondankbaar?' Hij antwoordde: `Zij zijn hun
echtgenoten ondankbaar en zij ontkennen goedheid. Als jij je hele leven goed
voor iemand van hen bent en zij vervolgens iets van jou ziet, zal zij zeggen: `Ik
heb nooit iets goeds van jou gezien'."
# 29. Overgeleverd van Abu Bakrah dat hij de Boodschapper van Allaah heeft
horen zeggen: "Als twee moslims elkaar treffen met hun zwaarden, dan gaat
zowel de moordenaar als de vermoorde naar het vuur." Ik vroeg: `O
Boodschapper van Allaah, dat is [verdiend] voor de moordenaar, maar hoe zit
het met de vermoorde?' Hij antwoordde: "Hij was gespitst op het vermoorden
van zijn vriend."
# 43. Overgeleverd van Talhah lbn `Ubaydillaah is dat hij heeft gezegd: 'Er
kwam een ruigharige man uit Nadjd naar de Boodschapper van Allaah. Wij
hoorden het geluid van zijn stem, maar konden niet begrijpen wat hij zei. Toen
hij dichterbij kwam, bleek hij te vragen over de islaam. De Boodschapper van
Allaah antwoordde: "Vijf gebeden tijdens de dag en de nacht" Hij vroeg: `Ben ik
behalve deze tot meer [gebeden] verplicht?' Hij antwoordde: "Nee, behalve als
je vrijwillige gebeden wilt verrichten." De Boodschapper van Allaah zei:
`Bovendien moet je tijdens de [maand] ramadhaan vasten." Hij vroeg: 'Ben ik
behalve dit tot meer [vasten] verplicht?' Hij antwoordde: "Nee, behalve als je
vrijwillig wilt vasten." Vervolgens noemde de Boodschapper van Allaah voor
hem de zakaat. Hij vroeg: `Ben ik behalve dit tot meer [betalingen] verplicht?'
Hij antwoordde: "Nee, behalve als je vrijwillige aalmoezen wilt geven." Hierop
vertrok de man, terwijl hij zei: 'Bij Allaah, ik zal niet meer en niet minder dan
dit doen.' De Boodschapper van Allaah zei toen: "Als wat hij zegt waar is, dan
zal hij succesvol [in het paradijs] zijn"!
# 44. Overgeleverd van Abu Hurairah" is dat de Boodschapper van Allaah heeft
gezegd: "Wie een uitvaart van een moslim uit geloof en hopend op beloning
volgt totdat ervoor is gebeden en hij is begraven, dan keert hij terug met een
beloning gelijk aan twee qiraats. Elke qiraat is gelijkwaardig aan de berg Uhud.
En wie ervoor bidt en vervolgens vertrekt alvorens hij begraven is, keert terug
met een beloning gelijk aan één qiraat."
# 46. Overgeleverd van `Ubaadah Ibn As-Saamit is dat de Boodschapper van
Allaah naar buiten kwam om te vertellen over de nacht van Al-Qadr. Er onstond
echter een ruzie tussen twee mannen van de moslims. Hierop zei hij: "Ik ben
naar buiten gekomen om jullie op de op te brengen van de nacht van Al-Qadr.
Die twee mannen hebben echter ruzie gekregen, waardoor zij is opgeheven
[echter door de ruzie ben ik vergeten op welke dag zij valt]. Hopelijk is het [feit
dat zij is opgeheven] zo beter voor jullie. Streef hem echter na op de zevende, de
negende en de vijfde [d.w.z. 27e, 29e, 25e].
# 968. Overgeleverd van Abu Sa`ied is dat hij heeft gezegd: `Wij zonderden ons
samen met de Profeet [itikaaf] tijdens de tien middelste dagen van ramadaan.
Toen hij in de ochtend van de twintigste naar buiten kwam, preekte hij en zei:
De nacht van qadr is aan mij getoond en ik ben hem daarna vergeten. Streef hem
ehter na tijdens de oneven nachten van laatste tien. Ik zag ook dat ik knielde op
water en modder. Wie dus i`tikaaf heeft gedaan met de Boodschapper van
Allaah laat hij dan terugkeren naar zijn afzondering." Wij keerden terug en
zagen geen enkel spoor van wolken in de lucht. Opeens kwam er een wolk en
het regende, totdat het dak van de moskee - die van dadelpalmboomtakken was -
druppelde. Er werd opgeroepen tot het gebed en ik zag dat de Boodschapper van
Allaah knielde in water en modder. Ik zag zelfs moddersporen op zijn
voorhoofd.'
# 47. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat hij heeft gezegd: `De Boodschapper
van Allaah was een keer zichtbaar voor de mensen, toen Djibriel naar hem toe
kwam en zei: `Wat is geloof?' Hij antwoordde: "Geloof is dat je gelooft in
Allaah, Zijn engelen, Zijn Boek, de ontmoeting met Hem, Zijn Boodschappers
en dat je gelooft in de laatste opstanding." Hij vroeg: Wat betekent de islaam?'
Hij antwoordde: "De islaam houdt in dat je Allaah aanbidt en geen enkele
deelgenoot aan Hem toekent, dat je het voorgeschreven gebed verricht, dat je de
verplichte zakaat afdraagt en dat je [tijdens de maand] ramadhaan vast" Hij
vroeg: Wat is perfectie?' Hij antwoordde: "Dat je Allaah aanbidt alsof je Hem
ziet, want ondanks dat jij Hem niet ziet, ziet Hij jou wel." Hij vroeg: Wanneer
zal het Uur aanbreken?' Hij antwoordde: "De gevraagde heeft hier niet meer
kennis van dan de vrager. Ik zal je echter wel vertellen over zijn tekenen: als de
slavin haar meester baart en als de onbekende kamelenhoeders wedijveren in
hoogbouw. Het behoort tot vijf zaken die Allaah alleen weet." Vervolgens
reciteerde de Profeet: (Voorwaar, Allaah alleen bezit de kennis van het Uur.
Hij zendt de regen neer en Hij weet wat zich in de baarmoeders bevindt.
Geen enkel persoon weet wat hij morgen zal verdienen en geen enkel
persoon weet in welk land hij zal sterven. Voorwaar, Allaah is Alwetend,
Albewust.) [Soerah Logmaan (31):34]. Vervolgens vertrok de man en de
Boodschapper van Allaah zei: "Roep de man terug bij mij." Zij zagen echter
niets meer [van hem]. Hierop zei de Boodschapper van Allaah: "Dit was
Djibriel. Hij is gekomen om de mensen hun religie te onderwijzen".'
# 79. Overgeleverd van Abu Mas'ood Al-Ansaari is dat een man zei: `O
Boodschapper van Allaah, ik woon het gebed bijna niet bij, omdat die-en-die het
zo lang maakt.' Ik heb de Profeet nooit zo boos een vermanende toespraak zien
houden als die dag. Hij zei: "0 mensen, jullie verjagen anderen. Als iemand van
jullie de mensen voorgaat in het gebed, laat hij het dan verlichten. Onder hen
bevinden zich namelijk de zieke, de zwakke en degene met een dringende
behoefte".'
# 94. Overgeleverd van Ibn `Abbaas' is dat hij heeft gezegd: `Toen de ziekte van
de Profeet verhevigde, zei hij: "Breng mij schrijfpapier en ik zal een brief voor
jullie schrijven, waarna jullie nooit zouden afdwalen." 'Omar zei toen: `De
Profeet is ernstig ziek en wij hebben Boek van Allaah, wat genoeg is.' Hier
kregen zij onenigheid en het lawaai nam toe. Hij zei toen: "Ga weg bij mij. Het
is niet gepast om bij mij te twisten".
# 410. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Vreest
niemand van jullie als hij zijn hoofd vóór de imaam opheft dat Allaah zijn hoofd
verandert in de kop van een ezel of dat Allaah zijn gedaante verandert in de
gedaante van een ezel?"
# 102. Overgeleverd van Ubayy Ibn Ka`b is dat de Profeet heeft gezegd: "De
Profeet Moesaa hield staand een preek voor Banu Israa'iel, toen men hem vroeg:
Wie van de mensen heeft de meeste kennis? Hij antwoordde: `Ik heb de meeste
kennis.' Allaah verweet hem dat hij de kennis niet aan Allaah had toegeschreven.
Allaah openbaarde daarom aan hem dat één van Mijn dienaren, die zich bevindt
waar de twee zeeën samenkomen, meer kennis heeft dan jij. Hij zei: `O mijn
Heer, hoe kan ik hij hem komen?' Er werd tegen hem gezegd: `Neem een vis
mee in een mand. Zodra jij hem verliest, dan is dat de plek waar hij is.' Hij
vertrok samen met zijn bediende, Yushah Ibn Noun. Zij namen een vis mee in
een mand. Toen zij aankwamen bij de rots, legden zij hun hoofden neer en
sliepen. De vis glipte uit de mand en nam zijn weg in de zee als een tunnel. Dit
was [later] verbazingwekkend voor Moesaa en zijn bediende. Zij zetten hun reis
voort gedurende de rest van de nacht en de dag. Toen het ochtend werd, vroeg
Moesaa aan zijn bediende: Breng ons onze maaltijd, want deze reis heeft ons erg
vermoeid.' De vermoeidheid sloeg pas bij Moesaa toe nadat hij de plek die hem
was bevolen, voorbij was. Zijn bediende zei tegen hem: `Weet je nog toen wij
ons bij de rots te ruste legden? Ik ben [daar] de vis vergeten en hij is mij slechts
doen vergeten door de shaytaan.' Moesaa zei toen: `Dat is waar we naar
zochten,' en zij gingen terug en volgden hun voetstappen. Toen zij aankwamen
bij de rots, troffen ze daar een man aan die volledig bedekt was met een kleed.
Moesaa groette hem en hij antwoordde: `Hoe is de groet in jouw land?' Hij zei:
`Ik ben Moesaa.' Hij vroeg: `De Moesaa van Banu Israa'iel?'
Hij antwoordde: `Ja,' en vroeg: Mag ik jou volgen, opdat je mij onderwijst van
datgene wat je aan wijsheid onderwezen hebt gekregen? Hij antwoordde: 'Je zult
niet in staat zijn om geduld met mij te hebben. 0 Moesaa, ik heb kennis
gekregen van de kennis van Allaah, die jij niet kent. En jij heb kennis van hem
gekregen die ik niet ken. ` Hij zei: 'Met de Wil van Allaah zul je mij geduldig
zien en ik zal aan geen enkel bevel van jou ongehoorzaam zijn.' Hierop
vertrokken zij lopend langs de zeekust. Zij hadden geen boot. Toen een boot hen
passeerde, vroegen zij om hen mee te nemen. Men herkende Al-Khadir en zij
werden kosteloos meegenomen. Er kwam een vogel, die neerstreek op de rand
van de boot. Hij pikte [met zijn snavel] één of twee keer in de zee, waarop Al-
Khadir zei: O Moesaa, mijn en jouw kennis hebben niets meer doen afnemen
van de Kennis van Allaah, dan wat deze vogel uit de zee gepikt heeft.' Al-Khadir
wendde zich tot èèn van de planken van de boot en trok deze los. Moesaa vroeg
toen: `De mensen hebben ons kosteloos meegenomen. Waarom wend jij je dan
tot hun boot om er een gat in te maken en om haar bemanning tot zinken te
brengen?' Hij zei: `Heb je niet gezegd dat jij niet in staat zult om geduld met mij
te hebben?' Hij antwoordde: `Neem mij mijn vergeetachtigheid niet kwalijk en
wees niet hard tegen mij vanwege mijn kwestie.' De eerste was
vergeetachtigheid van Moesaa. Zij vertrokken en kwamen een knaap tegen die
aan het spelen was met andere jongens. Al-Khadir greep zijn hoofd van boven
en rukte zijn hoofd met zijn hand los.
Moesaa zei toen: `Heb jij een onschuldige ziel vermoord, die niemand heeft
gedood?' Hij zei: `Heb ik je niet gezegd dat jij niet in staat zult zijn om geduld
met mij te hebben?' Zij vetrokken weer totdat zij aankwamen bij dorpsbewoners.
Zij vroegen hen om eten, maar zij weigerden om hen te onthalen. Zij troffen [in
het dorp] een muur aan, die wilde omvallen en hij zette hem weer recht. Al-
Khadir wees (muur) met zijn hand en hij stond weer recht. Moesaa zei toen
tegen hem: `Als je had gewild, dan had je er een vergoeding voor kunnen
nemen.' Hierop zei hij: `Dit is de scheiding tussen mij en jou'." De Profeet heeft
gezegd: "Moge Allaah genade hebben met Moesaa. lk had gewenst dat hij
geduld had, opdat ons meer van hun zaken verteld konden worden."
Ik zal jou op de hoogte brengen van de uitleg van hetgeen waarmee jij niet in
staat was geduld te hebben. [Soerah Al-kahf (18):78]
Wat betreft de boot: zij was van arme mensen, die op zee werkten, en ik wilde
haar onbruikbaar maken, want na hen kwarn een koning, die elke boot met
geweld zou nemen. [Soerah Al-kahf (18):79]
Wat betreft de jongen: zijn ouders waren gelovigen, maar wij vreesden dat hij
hen tot dwaling en ongeloof zou dwingen. Daarom wilden wij dat hun Heer hem
voor hen ruilde voor een betere zoon dan hem, reiner en meer nabij in
genegenheid. [Soerah Al-kahf (18):80-81]
En wat betreft de muur: die behoorde toe aan twee jongelingen die wees waren
in de stad en eronder lag een schat die bestemd was voor ben, en hun vader was
een oprechte man geweest. Daarom wenste jouw Heer dat zij hun volwassen
leeftijd bereikten en (dan) hun schat eruit haalden, als Barmhartigheid van jouw
Heer. En ik deed het niet uit mijn eigen wil; dat is de uitleg over hetgeen
waamee jij niet in staat was geduld te hebben." [Soerah Al-kahf (18):82]
# 515. Overgeleverd van Djaabir Ibn `Abdillaah is dat hij heeft gezegd: `Er
kwam eens een man terwijl Profeet de mensen preekte op vrijdag. Hij zei tegen
hem: "O jij, heb je gebeden?" Hij antwoordde: `Nee.' Hij zei: "Sta op en bid
twee rak`as."
# 536. Overgeleverd van Ibn 'Omar is dat een man de Boodschapper van Allaah
vroeg over het [vrijwillige] nachtgebed. Hierop zei de Boodschapper van Allah:
"Het [vrijwillige] nachtgebed bestaat uit twee twee rak`as. Als iemand van jullie
[het aanbreken van] de ochtend vreest, bidt hij één rak`a die als witr wordt
aangemerkt voor wat hij heeft gebeden."
# 667. Overgeleverd van `Aaichah is dat de Profeet toen hij doodziek werd,
heeft gezegd: "Moge Allaah de joden en de christenen vervloeken; zij hebben de
graven van hun profeten als moskeeën [gebedsplaatsen] aangenomen." Zij heeft
gezegd: 'Als het dat niet was, dan hadden ze zijn graf zichtbaar geplaatst. Ik
vrees echter dat men hem dan als moskee aanneemt.'
# 670. Overgeleverd van Anas is dat de Profeet heeft gezegd: "Als de dienaar in
zijn graf wordt geplaatst en zijn mensen bij hem weggaan, hoort hij het geluid
van hun voetstappen. Twee engelen zullen bij hem komen en zij zullen hem
laten zitten. Zij zullen hem vragen: Wat zei jij gewoonlijk over deze man
Mohammad?' Hij zal antwoorden: `Ik getuig dat hij de dienaar van Allaah is en
Zijn Boodschapper.' Er zal dan gezegd worden: `Kijk naar jouw plek in het vuur.
Allaah heeft deze voor jou verruild voor een plek in het paradijs'." De Profeet
van Allaah heeft gezegd: "Hij zal dus beide plekken zien. De ongelovige - of de
huichelaar - zal echter antwoorden: Ik weet het niet. Ik zei wat de mensen
zeiden.' Tegen hem zal gezegd worden: Jij hebt niet geweten en je hebt niet
gereciteerd.' Vervolgens zal hij met een ijzeren hamer geslagen worden tussen
zijn oren. Hij zal een schreeuw inbrengen die alles en iedereen in zijn nabijheid
zal horen, behalve de mensen en de Djinn."
# 675. Overgeleverd van Anas is dat hij heeft gezegd: 'Een joodse knaap, die de
bediende van de Profeet was, raakte ziek. De Profeet kwam bij hem op bezoek.
Hij ging hij zijn hoofd zitten en zei tegen hem: "Word moslim." Hij keek naar
zijn vader die bij hem was en hij zei tegen hem: `Gehoorzaam Abul-Qaasim.'
Hierop werd hij moslim. Toen de Profeet vertrok zei hij: "Alle lof komt toe aan
Allaah Die hem heeft gered van het vuur.
# 677. Overgeleverd van Al-Musayyab Ibn Hazn is dat hij heeft gezegd: `Toen
Abu Taalib op zijn sterfbed lag, kwam de Boodschapper van Allaah bij hem [op
bezoek]. Hij trof bij hem Abu Djahl Ibn Hishaam en Abdullaah Ibn Abi
Umayyah Ibn Al-Mughierah aan. De Boodschapper van Allaah zei tegen Abu
Taalib: "0 oom [van vaderskant]! Zeg: 'Laa ilaaha illallah [er is geen ware God
behalve Allah]', woorden waarmee ik voor u zal getuigen [en pleiten] bij Allah."
Abu Djahl en 'Abdullaah lbn Abi Umayyah zeiden: `0 Abu Taalib! Je gaat je
toch niet afkeren van de religie van Abdul-Muttalib?' De Boodschapper van
Allaah bleef doorgaan met hem uit te nodigen en zij beiden bleven hun woorden
herhalen, totdat Abu Taalib uiteindelijk tegen hen zei dat hij loyaal bleef aan de
religie van 'Abdul-Muttalib. Hij weigerde dus om Laa ilaaha illallah te zeggen.
Daarom zei de Boodschapper van Allaah: "Bij Allaah, ik zal Allaah blijven
vragen om u te vergeven, zolang mij niet verboden wordt om dat te doen."
# 679. Overgeleverd van Thaabit Ibn Adh-Dhahhaak is dat de Profeet heeft
gezegd: "Wie valselijk en doelbewust zweert bij een andere religie dan de
Islaam, is hij zoals hij heeft gezegd. En wie zichzelf doodt met een stuk ijzer,
wordt daarmee gekweld in het vuur van de hel."
# 690. Overgeleverd van 'Abdullaah lbn Omar is dat de Boodschapper van
Allaah heeft gezegd: "Als iemand van jullie overlijdt, dan wordt zijn
bestemming aan hem getoond in de vroege ochtend en in de vooravond. Als hij
hoort tot de bewoners van het paradijs, dan [is de bestemming die aan hem
wordt getoond] van de bewoners van het paradijs. Als hij behoort tot de
bewoners van het vuur, dan [is de bestemming die aan hem wordt getoond] van
de bewoners van het vuur. Er zal tegen hem gezegd worden: 'Dit is jouw
bestemming totdat Allaah jou opwekt tijdens de Opstandingsdag.
# 693. Overgeleverd van Samurah Ibn Djundub is dat hij heeft gezegd: `De
Profeet had de gewoonte om na het verrichten van het gebed zijn gezicht tot ons
te wenden en te vragen: "Wie van jullie heeft afgelopen nacht iets gedroomd?"
Hij [Samurah] heeft gezegd: `Als iemand wat gedroomd had, vertelde hij deze
droom. Hij reageerde hier dan op door Maa Shaa Allaah * [wat Allah wil] te
zeggen. Zo stelde hij op een dag dezelfde vraag: "Heeft iemand van jullie iets
gedroomd?" Wij antwoordden: `Nee.' Hij zei "Ik heb afgelopen nacht wel twee
mannen gezien [in een droom] die naar mij toe kwamen, mijn handen vastpakten
en me meenamen naar het heilige Land. Plotseling zag ik een zittende man en
een staande man met in zijn hand een ijzeren haak [of tang]." Hij heeft gezegd:
"Een haak [of tang] die hij in zijn mondhoek [van de zittende man] drukte -
totdat hij zijn nek bereikte. Vervolgens deed hij hetzelfde met zijn andere
mondhoek. ln de tussentijd was zijn eerste mondhoek genezen en keerde hij
ernaar terug om dezelfde handeling te herhalen.
Ik vroeg: "Wat is dit?" Zij [de twee mannen] antwoordden: `Kom mee', en wij
gingen verder, totdat wij aankwamen bij een man die op zijn achterhoofd lag.
Een andere man stond bij zijn hoofd met een steen of een rotsblok, waarmee hij
zijn hoofd verpletterde. Elke keer als hij hem op zijn hoofd wierp, rolde de steen
weg. Hij ging dan achter de steen aan en pakte hem [weer] op. Als hij
terugkwam bij deze man, was zijn hoofd in de tussentijd genezen en bevond zich
weer in zijn natuurlijke staat. Hierop gooide hij de steen nogmaals [op zijn
hoofd]. Ik vroeg: "Wie is dit?" Zij [de twee mannen] antwoordden: `Kom mee',
en wij gingen verder naar een hol net als een oven smal van boven en wijd van
onderen. Eronder brandde vuur. Als de vuurvlam omhoogkwam, werden zij [de
personen erin] omhoog geheven, totdat zij bijna uit kwamen. Als het vuur weer
bedaarde, keerden zij er weer in terug [naar beneden]. Erin bevonden zich
naakte mannen en vrouwen. Ik vroeg: "Wat is dit. Zij [de twee mannen]
antwoordden: Kom mee', en wij gingen verder, totdat wij aankwamen bij een
rivier van bloed, waarin een man stond. Ter hoogte van het midden van de rivier
stond een [andere] man met stenen vóór hem. Als de man in de rivier aankwam
en de rivier uit wilde lopen, wierp de [andere] man een steen in zijn mond,
waardoor hij terugkeerde naar waar hij stond. Elke keer als hij aankwam om de
rivier uit te lopen, wierp hij een steen in zijn mond, waardoor hij terugkeerde in
zijn oorspronkelijke staat.
Ik vroeg: "Wat is dit?" Zij [de twee mannen] antwoordden: `Kom mee', en wij
gingen verder, totdat wij aankwamen bij een groene tuin, waarin een kolossale
boom stond. Bij zijn stam bevonden zich een oude man en kinderen. Een andere
man stond dicht bij de boom, met voor zich een vuur dat hij aanwakkerde. Zij
[de twee mannen] stegen met mij de boom in en lieten mij naar binnen gaan in
een huis. Ik heb nooit een mooier huis gezien. In het huis bevonden zich jonge
en oude mannen, vrouwen en kinderen. Vervolgens verlieten zij met mij het
huis, stegen verder met mij de boom in en lieten mij een [ander] huis
binnengaan. Dit huis was mooier en beter. In het huis bevonden zich oude en
jonge mensen. Ik zei tegen hen [de twee mannen]: "Jullie hebben mij rondgeleid
deze nacht. Willen jullie mij vertellen wat ik heb gezien?" Zij zeiden: `Dat is
goed. Je zag een persoon wiens mondhoek werd verscheurd; hij was een
leugenaar. Hij had de gewoonte om een leugen te vertellen, die vervolgens
namens hem werd naverteld, totdat zij de hele wereld bereikte. Wat je zag zal bij
hem herhaald worden tot de Opstandingsdag. Je zag een persoon wiens hoofd
werd verbrijzeld.
Hij was een man aan wie Allaah kennis van de Qor'aan heeft gegeven. Hij had
echter de gewoonte om tijdens de nacht te slapen en overdag er niet naar te
handelen. Zijn straf zal herhaald worden tot de Opstandingsdag. De personen die
je hebt gezien in het hol, dat zijn de overspeligen <>seks met een ander dan de
echtgeno(o)t(e) of de vaste partner<>. En de persoon die je hebt gezien in de
rivier, dat zijn degenen die ribaa [rente, interest, woeker] consumeren. De oude
man bij de stam van de boom, dat is Ibraahiem. De kinderen om hen heen dat
zijn de kinderen van de mensen. De persoon die het vuur aanwakkerde: dat is
Maalik, de bewaarder van het vuur. Het eerste huis waarin je naar binnen bent
gegaan: dat is de verblijfplaats [in het paradijs] van de massa van de gelovigen.
Dit tweede huis is de verblijfplaats van de martelaren. Ik ben Djibriel en dit is
Miekaa'iel. Hef [nu] je hoofd op.' Ik hief mijn hoofd op en zag boven mij [iets]
wat lijkt op wolken. Zij [de twee mannen] zeiden: Dat is jouw huis.' Ik zei: "Laat
mij mijn huis binnengaan." Zij antwoordden: 'Je hebt nog wat leven te gaan, dat
je nog niet volbracht hebt. Als je [je resterende] leven volbracht hebt, mag je je
huis betreden".'
# 699. Overgeleverd van Abu Ayyoub is dat een man aan de Profeet vroeg:
Vertelt u mij over een daad die mij het paradijs binnenbrengt.' Men vroeg zich
af: Wat is er met hem? Wat is er met hem?' "De Profeet zei: "Hij heeft de
behoefte om over iets te vragen. Jij dient Allaah te aanbidden en geen enkele
deelgenoot aan Hem toe te kennen, de zakaat af te dragen en de familiebanden
aan te halen."
# 700. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat een bedoeien naar de Profeet
kwam en zei: `Wijs mij op een daad, waarmee ik het paradijs kan betreden als ik
die bega. Hij zei: "Aanbid Allaah en ken geen enkele deelgenoot aan hem toe,
verricht de verplichte gebeden, draag de verplichte zakaat af en vast tijdens de
ramadhaan." Hij zei: `Bij Degene in Wiens Hand mijn ziel ligt, ik zal hieraan
niets toevoegen.' Toen hij vertrok, zei de Profeet: "Wie zich verheugt om te
kijken naar een man van het paradijs, laat hij dan naar deze man kijken."
# 714. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Boodschapper van Allaah heeft
gezegd: "Een man heeft gezegd: 'Ik zal een aalmoes schenken.' Hierop vertrok
hij met zijn aalmoes en legde die [onbewust] in de hand van een dief. De
volgende ochtend vertelden de mensen: 'Er is een aalmoes geschonken aan een
dief.' Hierop zei de man: '0 Allaah, aan U komt alle lof toe. Ik zal een aalmoes
schenken.' Hij vertrok met zijn aalmoes en legde die [onbewust] in de hand van
een overspelige vrouw. De volgende ochtend vertelden de mensen: 'Er is
afgelopen nacht een aalmoes geschonken aan een overspelige vrouw.' Hierop zei
de man: `O Allaah, aan U komt alle lof toe. [Heb ik mijn aalmoes geschonken]
aan een overspelige vrouw? Ik zal een aalmoes schenken.' Hij vertrok met zijn
aalmoes en legde die [onbewust] in de hand van een rijke. De volgende ochtend
vertelden de mensen: `Er is een aalmoes geschonken aan een rijke.' Hierop zei
de man: `O Allaah, aan U komt alle lof toe. [Heb ik mijn aalmoes geschonken]
aan een dief, een overspelige vrouw en een rijke?' Vervolgens kwam er iemand
naar hem toe en er werd tegen hem gezegd: `Door je aalmoes aan de dief te
schenken, zal hij zich misschien onthouden van zijn diefstal. De overspelige
vrouw zal zich misschien onthouden van haar overspel. De rijke zal hier
misschien lering uit trekken en [daardoor] uitgeven van wat Allaah hem heeft
geschonken [aan rijkdom]."
# 737. Overgeleverd van Abu Sa`ied Al-Khudrie is de eerdergenoemde
overlevering [nr. 210] die vertelt over het vertrek van de Boodschapper van
Allaah naar de gebedsplaats. In deze overlevering zegt hij: Toen hij terugkeerde
naar huis, kwam Zainab, de echtgenote van Ibn Mas'oed, de toestemming vroeg
om binnen te komen. Men zei: `O Boodschapper van Allaah, dit is Zainab.' Hij
vroeg: "Welke van vele Zainabs?" Hij antwoordde: De vrouw van 'Abdullaah
Ibn Mas'oed: De Boodschapper van Allaah zei: "ja, laat haar binnenkomen." Zij
werd binnengelaten en zij zei: `O Profeet van Allaah, u heeft vandaag
opgedragen om aalmoezen te geven en ik had wat sieraden van mij bij me. Ik
wilde deze als aalmoes geven, maar Ibn Mas'oed beweert dat hij en zijn
kindeeren het meest rechthebbend zijn op mijn aalmoes. De Profeet zei toen:
"Ibn Mas`oed heeft gelijk. Je echtgenoot en je kinderen zijn het meest
rechthebbend op aalmoes".'
# 748. Overgeleverd van `Abdullaah Ibn `Omar is dat de Profeet heeft gezegd:
"Een persoon gaat door met het bedelen bij de mensen, totdat hij tijdens de
Opstandingsdag komt met geen enkel stukje vlees op zijn gezicht." En hij heeft
gezegd: "De zon zal tijdens de Opstandingsdag dichterbij komen, totdat het
zweet het midden van de oren bereikt. Terwijl zij zich in die situatie bevinden,
vragen zij Aadam, daarna Moesaa en daarna Mohammad om hulp."
# 752. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat bij de Boodschapper van Allaah
gewoonlijk dadels werden gebracht bij het plukken van de dadelbomen.
Eenieder bracht dan [van] zijn dadels, totdat zich bij hem een berg aan dadels
vormde. Al-Hasan en Al-Husain begonnen eens te spelen met die dadels. Eén
van hen nam een dadel en deed die in zijn mond. De Boodschapper van Allaah
keek naar hem en haalde de dadel uit zijn mond en zei: "Weet je dan niet dat de
familie van Mohammad geen aalmoezen eet?"
# 754. Overgeleverd van Ibn Abbaas is dat hij heeft gezegd: `De Profeet trof een
dode ooi aan, die als aalmoes was geschonken aan een bevrijde slavin van
Maymounah. De Profeet zei toen: "Waarom benutten jullie haar huid niet?" Zij
antwoordden: `Ze is dood [zonder ritueel geslacht te worden].' Hij antwoordde:
"Slechts het eten ervan is verboden".'
# 758. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Een man
van Banu Israa'iel vroeg aan een andere man van Banu Israa'iel om hem duizend
dinars te lenen en hij gaf ze hem. Hij kwam naar de zee [toen de tijd was
gekomen om zijn schuld af te lossen], maar trof geen boot aan. Hij nam een stuk
hout dat hij uitholde. Hij plaatste de duizend dinars erin en gooide het in de zee.
De man die hem had geleend ging naar buiten en trof het stuk hout aan. Hij nam
het mee als brandhout voor zijn gezin." Hij noemde de rest van de overlevering:
Toen hij het [stuk hout] openzaagde, trof in het bedrag aan."
# 765. Overgeleverd van 'Abdullaah Ibn `Abbaas is dat hij heeft gezegd: `Al-
Fadhl Ibn 'Abbaas reed achterop bij de Boodschapper van Allaah toen een
vrouw uit [de stam van] Khat'am naar hem toe kwam. Al-Fadhl begon naar haar
te kijken en zij keek naar hem. De Boodschapper van Allaah wendde het gezicht
van Al-Fadhl af naar de andere kant. Zij vroeg: `O Boodschapper van Allaah, de
hadj, die Allaah Zijn dienaren heeft opgelegd, is verplicht voor mijn vader,
terwijl hij een erg oude man is. Hij kan niet [eens meer] stevig zitten op een
rijkameel. Mag ik namens hem de hadj verrichten?' Hij antwoordde: "Ja." Dit
voorval heeft plaatsgevonden tijdens de afscheidsbedevaart [hadjat ul-wadaa'.]'
# 768. Overgeleverd van `Aaichah, de moeder van de gelovigen is dat zij heeft
gezegd: `O Boodschapper van Allaah, wij zien dat de djihaad de beste daad is.
Mogen wij [vrouwen] djihaad verrichten?' Hij antwoordde: "Nee, de beste
djihaad is een geaccepteerde hadj".'
# 769. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat hij de Profeet heeft horen zeggen:
"Wie de hadj voor Allaah verricht, zonder zich van vulgariteit te bedienen en
geen zonden pleegt, zal terugkeren zoals hij was op de dag dat zijn moeder hem
heeft gebaard."
# 789. Overgeleverd van 'Othmaan is dat hij zowel hadj tamattu` als hadj qiraan
verbood. Toen `Ali dat zag, nam hij ihraam aan voor beide [en sprak de
volgende talbiyah uit]: `Ik geef gehoor aan U met een `umrah en een hadj.' Hij
zei: `Ik zou de soennah van de Profeet nooit laten voor de uitspraak van wie dan
ook'.
# 804. Overgeleverd van 'Omar is dat hij bij de Zwarte Steen kwam en hem
kuste terwijl hij zei: `Ik weet dat je een steen bent en dat je niet schaadt en niet
baat. Als ik de Boodschapper van Allaah jou niet had zien kussen, had ik je niet
gekust'.'
# 825. Overgeleverd van Umm Al-Fadhl is dat zij heeft gezegd: `De mensen
twijfelden op de dag van `Arafah over de vasten van de Profeet. Daarom stuurde
ik hem drinken, dat hij opdronk.'
# 845. Overgeleverd van Djaabir Ibn `Abdillaah is dat hij heeft gezegd: Wij aten
niet langer dan de drie dagen in Mina van het vlees van onze offerdieren. De
Profeet gaf ons echter toestemming en zei: "Eet en bevoorraad." Daarom aten
wij en maakten voorraad aan.'
# 861. Overgeleverd van 'Abdullaah Ibn Omar is dat men hem vroeg hoe vaak
de Boodschapper van Allaah 'umrah heeft verricht. Hij antwoordde: "Vier keer,
waarvan er één in [de maand] radjab.' De vrager zegt dat hij tegen `Aaichah zei"
`O moeder [van de gelovigen], hoort u niet wat Abu `Abdir-Rahmaan zegt? Zij
vroeg: Wat zegt hij dan?' Hij antwoordde: `Hij zegt dat de Boodschap van
Allaah vier keer een `umrah heeft verricht, waarvan er één in [de maand] radjab.'
Zij zei: `Moge Allaah genade hebben met Abu `Abdir-Rahmaan. Elke `umrah
die hij heeft verricht was ik getuige van. Hij heeft nooit in radjab een `umrah
verricht'.'
# 891. Overgeleverd van Anas Ibn Maalik dat de Boodschapper van Allaah in
het jaar van de bevrijding [Mekkah] binnenging met op zijn hoofd een
hoofddeksel. Toen hij dit afdeed, kwam er een man en zei: `Ibn Khatal heeft
zich vastgeklampt aan het kleed van de Ka`bah.' Hij zei: 'Dood hem."
# 894. Overgeleverd van Ibn `Abbaas is dat de Profeet toen hij terugkwam van
zijn hadj aan een vrouw van de Ansaar, Umm Sinaan genaamd, vroeg: "Wat
heeft jou ervan weerhouden om de hadj te verrichten?" Zij antwoordde: `Mijn
echtgenoot heeft twee waterkamelen. Op de ene heeft hij de hadj verricht. De
andere wordt gebruikt voor het bevloeien van onze grond.' Hij zei: "Een `umrah
tijdens ramadhaan staat gelijk aan een hadj met mij."
# 895. Overgeleverd van Abu Sa`ied die twaalf slagvelden met de Profeet heeft
gevoerd, is dat hij heeft gezegd: `Vier zaken heb ik van de Boodschapper van
Allaah gehoord (of hij heeft gezegd dat hij vier zaken van de Profeet overlevert
die hem verblijden en verheugen): "Het is voor een vrouw niet toegestaan om
een reisafstand van twee dagen af te leggen, zonder dat zij vergezeld wordt door
haar echtgenoot of een mahram * men mag niet vasten op de dag van het `Ied-
ul-Fitre' en op de dag van het offerfeest; er is geen gebed na twee gebeden: na
`asr totdat de zon ondergaat en na fadjr totdat de zon opkomt; men mag slechts
afreizen naar drie moskeeën: Masdjid Al-Haraam, mijn moskee en Masdjid Al-
Aqsaa".'
* `Mahram: een man die een vrouw nooit kan trouwen vanwege naaste
verwantschap (zoals broer, vader en oom) of haar eigen echtgenoot.
# 896. Overgeleverd van Anas is dat de Profeet een oude man zag die steunde
tussen zijn twee zoons. Hij vroeg: "Wat is er met hem aan de hand?" Men zei:
`Hij heeft een gelofte gedaan om te lopen.' Hij zei: "Allaah heeft geen behoefte
aan de kwelling van deze man van zichzelf." En hij beval hem om te rijden.
# 918. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Boodschapper van Allaah heeft
gezegd: "Als de maand van ramadhaan aanbreekt, worden de poorten van het
paradijs geopend, worden de poorten van de hel gesloten en worden de duivels
[satans] geketend."
# 933. Overgeleverd van `Aaichah en Umm Salamah is dat de tijd van het
ochtendgebed weleens aanbrak, terwijl de Boodschapper van Allaah zich in staat
van seksuele onreinheid bevond na geslachtsgemeenschap met zijn echtgenote.
Hij verrichtte dan de wassing en vastte.'
# 936. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat terwijl wij bij de Profeet zaten er
een man naar hem toe kwam en zei: 'O Boodschapper van Allaah, ik ben
vernietigd.' Hij vroeg: "Wat is er dan met je?" Hij antwoordde: `Ik heb
geslachtsgemeenschap gehad met mijn vrouw terwijl ik vastte.' Hij vroeg: "Heb
je waarmee je een slaaf kunt bevrijden?" Hij antwoordde: Nee.' Hij vroeg: "Kun
je dan twee achtereenvolgende maanden vasten?" Hij antwoordde: `Nee.' Hij
vroeg: "Heb je waar je zestig armen kunt voeden?" Hij antwoordde: `Nee.'
Vervolgens ging hij zitten bij de Profeet. Terwijl wij daar waren, bracht men de
Profeet een grote mand met dadels. Hij vroeg: "Waar is de vragensteller?" Hij
zei: `Hier ben ik.' Hij zei: "Neem deze dadels en geef ze als aalmoes weg." Hij
zei: `O Boodschapper van Allaah, aan een familie die armer is dan wij? Bij
Allaah, er is geen familie tussen haar beide woestijngronden die er meer
behoeftig naar is dan mijn familie.' De Profeet lachte, totdat zijn kiezen te zien
waren. Vervolgens zei hij: "Voed je gezin ermee."
# 960. Overgeleverd van Djaabir is dat men hem vroeg: 'Heeft de Profeet het
vasten op vrijdag verboden?' Hij antwoordde: Ja.
# 961. Overgeleverd van Djuwairiyyah Bint Al-Haarith' is dat de Profeet hij haar
binnenkwam op een vrijdag, terwijl zij vastte. Hij vroeg: "Heb je gisteren
gevast?" Zij antwoordde: `Nee.' Hij vroeg: Ben je van plan om morgen te
vasten?" Zij antwoordde: `Nee.' Hij zei: "Verbreek dan je vasten."
# 964. Overgeleverd van `Aaichah is dat zij heeft gezegd: `Tijdens de periode
van onwetendheid vastte Quraish op [de dag van] `ashoera en de Boodschapper
van Allah vastte die dag ook. Toen hij in Al-Madienah aankwam, vastte hij die
dag en gebood om die dag te vasten. Totdat ramadhaan verplicht gesteld werd,
liet hij het vasten van de dag van `ashoera na. Wie wilde, vastte die dag en wie
niet wilde, liet het die dag na.'
# 965. Overgeleverd van Ibn 'Abbaas is dat de Profeet aankwam in Al-
Madienah. Daar trof hij de joden vastend op de dag van `Ashoera aan. Hij vroeg:
'Wat is dit?" Zij antwoordden: `Dit is een goede dag waarop Allaah Banu
1sraa'iel heeft gered van hun vijand. Moesaa heeft daarom deze dag gevast.'
Hierop zei de Boodschapper van Allaah: Wij hebben meer recht op Moesaa dan
jullie." Hij vastte deze dag en gebood om op die dag vasten.
# 968. Overgeleverd van Abu Sa`ied is dat hij heeft gezegd: `Wij zonderden ons
samen met de Profeet [itikaaf] tijdens de tien middelste dagen van ramadaan.
Toen hij in de ochtend van de twintigste naar buiten kwam, preekte hij en zei:
De nacht van qadr is aan mij getoond en ik ben hem daarna vergeten. Streef hem
ehter na tijdens de oneven nachten van laatste tien. Ik zag ook dat ik knielde op
water en modder. Wie dus i`tikaaf heeft gedaan met de Boodschapper van
Allaah laat hij dan terugkeren naar zijn afzondering." Wij keerden terug en
zagen geen enkel spoor van wolken in de lucht. Opeens kwam er een wolk en
het regende, totdat het dak van de moskee - die van dadelpalmboomtakken was -
druppelde. Er werd opgeroepen tot het gebed en ik zag dat de Boodschapper van
Allaah knielde in water en modder. Ik zag zelfs moddersporen op zijn
voorhoofd.'
# 973. Overgeleverd van `Aaichah - de echtgenote van de Profeet - is dat zij
heeft gezegd: `De Boodschapper van Allaah stak zijn hoofd naar mij toe [tijdens
i'tikaaf], terwijl hij zich in de moskee bevond en ik kamde dan zijn haren.
Tijdens i'tikaaf kwam hij het huis alleen maar binnen als het nodig was.'
# 977. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet zich gewoonlijk tijdens
elke ramadhaan tien dagen afzonderde. Tijdens het jaar dat hij overleed,
zonderde hij zich twintig dagen af.
# 981. Overgeleverd van `Aaichah is dat sommige mensen zeiden: `O
Boodschapper van Allaah, sommige mensen brengen ons vlees waarvan wij niet
weten of zij de Naam van Allaah erover hebben uitgesproken of niet.' De
Boodschapper van Allaah antwoordde: "Spreek de Naam van Allaah erover uit
en eet het."
# 986. Overgeleverd van Anas is dat hij naar de Profeet toe liep met een
gerstebrood en ontbonden vet. De Profeet had een pantser van hem in onderpand
gegeven bij een jood in Al-Madienah, in ruil voor wat gerst voor zijn gezin. Ik
hoorde hem zeggen: "De familie van Mohammad bezit niet eens een saa` tarwe
of een saa` graan, terwijl hij negen vrouwen heeft."
# 992. Overgeleverd van 'Awn Ibn Abi Djuhayfah is dat hij heeft gezegd: `Mijn
vader kocht een slaaf die koppen zette [hidjaamah bedreef]. Hij droeg op om
zijn koppenmateriaal te vernietigen. Toen ik hem daarover vroeg, zei hij: `De
Profeet heeft de [verkoop] opbrengst van een hond verboden en de opbrengst
van bloed, en hij heeft de tatoeëerster en de getatoeëerde verboden, en de
renteontvanger en de rente-afdrager, en hij heeft de maker van afbeeldingen
vervloekt.'
# 996. Overgeleverd van Djaabir Ibn "Abdillaah is dat hij heeft gezegd: `Ik ging
met de Profeet mee tijdens een expeditie. Mijn kameel bleef echter achter en
raakte vermoeid. De Boodschapper van Allaah kwam naar mij toe en vroeg:
"Djaabir?" Ik antwoordde: 'Ja.' Hij vroeg: "Wat is er met je aan de hand?" Ik zei:
`Mijn kameel bleef achter en raakte vermoeid. Daarom ben ik vertraagd.' Hij
begon met zijn wandelstok aan hem te trekken. Vervolgens zei hij: "Stap op." Ik
stapte op en had vervolgens moeite om hem te bedwingen om de Boodschapper
van Allaah niet in te halen. Hij vroeg: 'Ben je getrouwd?' lk antwoordde: 'Ja.' Hij
vroeg: "Is zij maagd of geen maagd?" Ik antwoordde: `Nee, geen maagd.' Hij
zei: "Waarom geen jong meisje die met jou speelt en met wie jij kunt spelen?" Ik
antwoordde: `Ik heb zusjes. Daarom trouwde ik liever een vrouw die hen
bijeenbrengt, hun haren verzorgt en zich over hen ontfermt.' Hij zei: "Als je
thuis aankomt, heb dan geslachtsgemeenschap." Vervolgens vroeg hij: "Verkoop
jij je kameel?" lk antwoordde: 'Ja.' Hij kocht hem van mij voor één uqiyvah. De
Boodschapper van Allaah kwam vervolgens eerder aan dan ik. Ik kwam in de
vroege ochtend aan en ging naar de moskee. Ik trof hem aan bij de deur van de
moskee. Hij vroeg: "Kom je nu pas aan?" Ik antwoordde: Ja.' Hij zei: "Laat je
kameel achter en ga naar binnen om twee rak`as te bidden." lk ging naar binnen,
bad en keerde terug.' Hij beval Bilaal om een uqiyyah voor hem te wegen. Bilaal
woog voor mij en hij woog in mijn voordeel. Ik vertrok en ging weg. Hij zei:
"Roep Djaabir voor mij." Tk dacht: `Hij gaat mij vast mijn kameel teruggeven.'
Ik haatte niets meer dan hem [de kameel]. Hij zei: "Neem je kameel en behoud
zijn opbrengst".'
# 1000. Overgeleverd van `Aaichah, de moeder van de gelovigen is dat zij een
kussentje met afbeeldingen erop had gekocht. Toen de Boodschapper van Allaah
haar zag, bleef hij bij de deur staan en kwam niet naar binnen. Ik kon van zijn
gezicht afkeur aflezen en ik zei: O Boodschapper van Allaah, ik keer in berouw
terug naar Allaah en naar Zijn Boodschapper. Welke zonde heb ik begaan?' De
Boodschapper van Allaah zei: "Wat doet dit kussentje hier?" Ik zei: Ik heb het
voor u gekocht, zodat u erop kunt zitten en steunen.' De Boodschapper van
Allaah zei: "De makers van deze afbeeldingen zullen tijdens de Opstandingsdag
worden gekweld. Tegen hen zal gezegd worden: `Breng wat jullie hebben
geschapen tot leven'." Hij zei ook: "De engelen betreden geen huis waarin zich
afbeeldingen bevinden."
# 1039. Overgeleverd van Ibn `Abbaas is dat een man bij hem kwam die vroeg:
`O Abu `Abbaas, ik ben een mens en verdien mijn inkomen met het beoefening
van een ambacht. 1k maak namelijk afbeeldingen. Ibn `Abbaas antwoordde: `Ik
zal je alleen maar datgene vertellen wat ik van de Boodschapper van Allah heb
gehoord. Ik heb hem horen zeggen: "Wie een afbeelding tekent, zal zeker door
Allaah gekweld worden totdat hij er levensadem in blaast. Hij zal er echter nooit
levensadem in kunnen blazen".' Hierop slaakte de man een hevige zucht en zijn
gezicht verbleekte. Hij [Ibn `Abbaas] zei toen: Wat erg voor je! Als je per se je
ambacht wilt beoefenen, maak dan afbeelding van bomen en van alles wat geen
ziel zit.'
# 1035. Overgeleverd van `Aaichah is dat zij heeft gezegd dat Hind Umm
Mu`aawiyah tegen de Boodschapper van Allaah heeft gezegd: `Abu Sufyaan is
een gierige man. Berust er op mij een zonde als ik stiekem van zijn geld neem?'
Hij antwoordde: `Jij en je zoons mogen nemen wat - in redelijkheid - genoeg
voor je is.
# 1037. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd:
Ibraahiem emigreerde met Haadjar en hij ging met haar een dorp binnen waar
hij een koning of een tiran bevond. Er werd [tegen hem] gezegd: `Ibrahiem is
binnengekomen met één van de mooiste vrouwen.' Hij [de koning] stuurde
iemand naar hem toe met de vraag: '0 Ibrahiem, wie is deze vrouw die jou
vergezelt? Hij [Ibrahiem] keerde naar haar terug en zei: 'Verloochen mijn
woorden niet, Ik heb hun namelijk verteld dat jij mijn zus bent, want bij Allaah,
er is op deze plek geen andere gelovige behalve ik en jij.' Hij stuurde haar naar
hem [de koning]. Toen hij richting opstond, stond zij op en verrichtte wudoe' en
gebed, terwijl zij zei: `O Allaah, als ik geloof in U en in Uw Boodschapper, en
als is ik mijn kuisheid heb bewaard behalve tegenover mijn echtgenoot, geef
deze ongelovige dan niet de overhand op mij.' Hierop stokte zijn adem, totdat hij
een snurkend geluid maakte, en begon hij met zijn voeten te trappelen.' Abu
Hurairah vertelt dat zij toen zei: `0 Allaah, als hij overlijdt, zullen zij zeggen dat
ik hem vermoord heb.' Hierop kwam hij weer bij. Toen hij weer richting haar
opstond, stond zij op en verrichtte wudoe' en gebed, terwijl zij zei: '0 Allaah, als
ik geloof in U en in Uw Boodschapper, en als ik mijn kuisheid heb bewaard
behalve tegenover mijn echtgenoot, geef deze ongelovige dan niet de overhand
op mij.' Hierop stokte zijn adem, totdat hij een snurkend geluid maakte, en
begon hij met zijn voeten te trappelen.' Abu Hurairah vertelt dat zij toen zei: `O
Allaah, als hij overlijdt, zullen zij zeggen dat ik hem vermoord heb.' Hierop
kwam hij voor een tweede of een derde keer bij en zei: `Bij Allaah, jullie hebben
mij een duivel gebracht. Stuur haar terug naar lbrahiem en geef haar [de slavin]
Aadjar [= Haadjar].' Zij keerde terug naar Ibraahiem en zei tegen hem: Wist jij
dat Allaah de ongelovige heeft onderdrukt en een slavin heeft geschonken?"
# 1038. En van hem is overgeleverd dat de Boodschapper van Allah heeft
gezegd: "Bij Degene in Wiens Hand mijn ziel ligt, de tijd nadert dat Isa, de zoon
van Maryam tussen jullie zal neerdalen als een rechtvaardige rechter. Hij zal het
kruis breken, het varken doden, al-djizyah [een afdracht die niet-moslims doen
aan de islamitische staatskas in ruil voor bescherming] afschaffen en rijkdom zal
overvloedig stromen totdat niemand het meer zal accepteren."
# 1041. Overgeleverd van Djaabir Ibn `Abdillaah is dat hij de Boodschapper van
Allaah tijdens het jaar van de bevrijding in Mekkah heeft horen zeggen: "Allaah
en Zijn Boodschapper hebben de verkoop van alcoholische dranken, kadavers,
varkens en afgodsbeelden verboden." Men vroeg: `O Boodschapper van Allaah,
geldt dit ook voor het vet van kadavers? Hiermee worden namelijk schepen
gesmeerd, huiden gevet en de mensen gebruiken het voor hun lampen.' Hij
antwoordde: "Nee, het is verboden." Vervolgens zei de Boodschapper van
Allaah: "Moge Allaah de joden vernietigen. Toen Allaah hun de vetten [van
kadavers] verbood, smolten zij die om ze vervolgens te verkopen. De opbrengst
ervan consumeerde zij.
# 1051. Overgeleverd van `Abdullaah Ibn 'Omar is dat hij de Boodschapper van
Allaah heeft horen zeggen: "Drie mannen van degenen die vóór jullie waren
vertrokken, totdat zij bij een slaapplaats aankwamen in een grot. Toen zij naar
binnen gingen, rolde er een rots van de berg naar beneden en sloot de grot op
hen af. Zij zeiden toen: `Het enige wat jullie kan redden van deze rots is dat
jullie Allaah aanroepen met jullie goede daden.' Hierop zei een man van hen: `O
Allaah, ik had twee stokoude ouders. Ik liet nooit iemand van de familie of
slaven vóór hen hun avondmelk drinken. Op een dag moest ik op een verre
afstand iets doen. Ik kwam pas bij hen thuis nadat zij beiden in slaap waren
gevallen. Ik melkte voor hen hun avondmelk en trof hen slapend aan. Ik wilde
niet dat iemand van de familie of slaven voor hen hun avondmelk zouden
drinken. Daarom bleef ik wachten totdat zij wakker zouden worden met de
beker in mijn handen. Toen het ochtendgloren scheen, ontwaakten zij en
dronken hun avondmelk. 0 Allaah, als ik dit heb gedaan omwille van Uw
Aangezicht, open dan deze situatie voor ons veroorzaakt door deze rots.' Hierop
ontstond er een opening waardoor ze echter nog niet naar buiten konden." De
Profeet heeft gezegd: "De ander zei toen: `O Allaah, ik had een dochter van mijn
oom van vaderskant. Zij was de meest geliefde mens voor mij. Daarom wilde ik
graag gemeenschap met haar bedrijven, maar zij weigerde dit. Toen zij een keer
werd getroffen door droogte, kwam zij bij mij. lk gaf haar honderdtwintig dinar,
onder voorwaarde dat zij mij toestemming zou geven om gemeenschap met haar
te bedrijven. Zij stemde hiermee in. Toen ik in de positie kwam om de daad van
gemeenschap daadwerkelijk uit te voeren, zei zij: `Ik sta jou niet toe om de zegel
[van maagdelijkheid] te verbreken, behalve met zijn recht [het huwelijk dat
gemeenschap toestaat].' Ik besloot daarom om de daad van
geslachtsgemeenschap met haar te ontwijken. Ik wendde mij af van haar, terwijl
zij de meest geliefde mens voor mij was. Bovendien mocht zij het goud dat ik
haar had gegeven houden. O Allaah, als ik dit heb gedaan omwille van Uw
Aangezicht, open dan deze situatie voor ons.' Hierop schoof de rots op, maar zij
konden nog niet naar buiten." De Profeet heeft gezegd: "De derde zei toen: `0
Allaah, ik heb arbeiders ingehuurd en ik heb hun allemaal hun loon gegeven,
behalve één man: hij liet zijn recht liggen en vertrok. Ik investeerde zijn loon,
totdat het vele rijkdommen voortbracht. Na een tijd kwam hij bij mij en zei: `0
dienaar van Allaah, geef mij mijn loon.' Ik antwoordde hem: 'Alles wat je ziet
aan kamelen, koeien, schapen en slaven is van jouw loon.' Hij zei: `0 dienaar
van Allaah, spot niet met mij.' Ik antwoordde: `Ik spot niet met jou.' Hierop nam
hij dit alles, dreef het weg en het er niets van achter. O Allaah, als ik dit heb
gedaan omwille van Uw Aangezicht, open dan deze situatie voor ons.' Hierop
schoof de rots op en zij liepen naar buiten"
# 1052. Overgeleverd van Abu Sa`ied is dat hij heeft gezegd: `Een groepje van
de metgezellen van de Profeet vertrok tijdens één van haar reizen, totdat het
neerstreek in één van de Arabische stammen. Zij [de metgezellen] vroegen hun
[de stambewoners] om hen als gasten te ontvangen. Zij weigerden echter om hen
als gasten te ontvangen. De stamleider werd giftig gebeten [door een schorpioen
of slang]. Zij probeerden alles om hem te genezen, maar niets mocht baten.
Iemand van hen opperde: Waarom gaan jullie niet naar die groep die is
neergestreken? Misschien heeft één van hen wel iets [als medicijn]: Zij kwamen
tot hen en vroegen: `O groep mensen, onze leider is giftig gebeten. Wij hebben
alles geprobeerd om hem te genezen, maar niets mocht baten. Heeft iemand van
jullie iets?' Een van hen [de metgezellen] antwoordde: `Ja, bij Allah. Ik pas
Ruqyah * toe. Wij hebben jullie echter verzocht om ons als gasten te ontvangen,
maar jullie hebben dit geweigerd. Ik zal dus geen Ruqyah toepassen voor jullie,
totdat jullie daar een beloning tegenover plaatsen.' Zij stemden hiermee in en
boden hen een kudde schapen aan. Hierop vertrok hij [naar hem toe] en blies hij
[met een beetje spuug] op hem terwijl hij [Soerah Al-Fatihah] reciteerde: (Alle
lof komt toe aan Allaah, de Heer der werelden...). Het was alsof hij [de
stamleider] losraakte uit een geknoopt touw. Hij stond op en liep zonder enig
ziekteverschijnsel. Hij [de overleveraar] zei: Zij ontvingen een royale beloning,
waarover zij het eens waren geworden.' Sommigen van hen zeiden: `Verdeel dit.'
Degene die Ruqyah had toegepast zei: `Doe dat niet totdat we bij de Profeet
komen en hem vertellen wat er is gebeurd. Laten we afwachten wat hij ons dan
opdraagt.' Toen zij aankwamen bij de Boodschapper van Allaah en hem over het
voorval vertelden, zei hij: "Hoe wist jij dat het [reciteren van Soerah Al-Fatihah]
Rugyah is?" Hij voegde hieraan toe: "jullie hebben correct gehandeld. Verdeel
jullie beloning en geef mij ook een deel." Waarop de Profeet lachte.'
Rugyah: Qor'anische teksten die worden gereciteerd als geneesmiddel voor
ziektes.
# 1055. Overgeleverd van Salamah Ibn Al-Akwa` is dat hij heeft gezegd: `Wij
zaten eens bij de Profeet toen er een overleden persoon werd gebracht. Men zei:
'Bid voor hem.' Hij vroeg: "Heeft hij een schuld?" Men antwoordde: `Nee.' Hij
vroeg: "Heeft hij iets nagelaten?" Men antwoordde: `Nee.' Hierop bad hij voor
hem. Vervolgens werd er een ander overleden persoon gebracht. Men zei: '0
Boodschapper van Allah, bid voor hem.' Hij vroeg: "Heeft hij een schuld?" Men
antwoordde:'Ja.' Hij vroeg: "Heeft hij iets nagelaten?" Men antwoordde: Drie
dinars.' Hierop bad hij voor hem. Vervolgens werd er een derde overleden
persoon gebracht. Men zei: `Bid voor hem.' Hij vroeg: "Heeft hij iets
nagelaten?" Men antwoordde: `Nee.' Hij vroeg: "Heeft hij een schuld?" Men
antwoordde: `Drie dinars.' Hierop zei hij: `Bid zelf voor jullie overledene." Abu
Qatadah zei toen: `O Boodschapper van Allaah, bid voor hem en ik neem zijn
schuld op mij.' Hierop bad hij voor hem.'
# 1062. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat hij heeft gezegd: `De
Boodschapper van Allaah machtigde mij om de zakaat[ul-fitr] van ramadhaan te
bewaren. Er kwam iemand naar mij toe en hij begon te graaien in het voedsel. Ik
greep hem en zei: 'Bij Allaah, ik zal jou voor de Boodschapper van Allaah
slepen.' Hij zei: 'Ik ben behoeftig, heb kinderen en mijn behoefte is groot.' Hij
zei: Daarom liet ik hem gaan. In de ochtend zei de Profeet tegen mij: "0 Abu
Hurairah, wat heeft jouw gevangene gisteren gedaan?' 1k antwoordde: '0
Boodschapper van Allaah, hij klaagde over een grote behoefte en kinderen. Ik
kreeg daarom genade met hem en liet hem gaan.' Hij zei: 'Hij heeft tegen jou
gelogen en hij zal terugkeren.' Ik wist dat hij zou terugkomen, omdat de
Boodschapper van Allaah had gezegd: "Hij zal terugkeren." 1k hield hem in de
gaten, totdat hij weer kwam en van het voedsel graaide. Ik greep hem weer en
zei: `1k zal je voor de Boodschapper van Allaah slepen.' Hij zei: `Laat me gaan,
want ik ben behoeftig en heb kinderen. Ik zal het niet meer doen.' Ik had genade
met hem en liet hem gaan. In de ochtend zei de Boodschapper van Allaah: 'O
Abu Hurairah, wat heeft je gevangene gedaan?' Ik antwoordde: 'O Boodschapper
van Allaah, hij klaagde over een grote behoefte en kinderen. Ik kreeg daarom
genade met hem en liet hem gaan.' Hij zei: 'Hij heeft tegen jou gelogen en hij zal
terugkeren.' Ik hield hem voor de derde keer in de gaten, totdat hij weer kwam
en van het voedsel graaide. Ik greep hem weer en zei: '1k zal je voor de
Boodschapper van Allaah slepen. Dit is de laatste van drie keer dat je beweert
om het niet meer te doen en toch doe je het weer.' Hij zei: Laat mij jouw
woorden leren waar Allaah jou profijt mee zal bezorgen.' Ik vroeg: Wat dan?'
Hij zei: `Als jij je naar je bed begeeft, reciteer dan het troonvers [Aayat-ul-
Kursie]: In dat geval zal er continu een beschermer bij Allaah vandaan met jou
zijn en geen enkele satan [shaytaan] zal jou naderen tot de ochtend.' Ik liet hem
toen gaan. In de ochtend zei de Boodschapper van Allaah tegen mij: Wat heeft
jouw gevangene gisteren gedaan?' Ik antwoordde: 'O Boodschapper van Allah,
hij beweerde dat hij mij woorden zou leren waarmee Allaah mij profijt zou
bezorgen. Daarna liet ik hem gaan.' Hij vroeg: "Wat dan?" Ik antwoordde dat hij
tegen mij zei: 'Als jij je naar je bed begeeft, reciteer dan het troonvers van het
begin tot het einde: 'In dat geval zal er continu een beschermer bij Allaah
vandaan met jou zijn en geen enkele satan [shaytaan] zal jou naderen tot de
ochtend.' Zij [de metgezellen] waren namelijk erg gespitst op het goede. De
Profeet zei: "Hij heeft de waarheid tegen jou gesproken terwijl hij een leugenaar
is. 0 Abu Hurairah, weet je tegen wie je de afgelopen drie nachten hebt
gesproken?" Ik antwoordde: `Nee.' Hij zei: "Het is een satan [shaytaan]".'
# 1082. Overgeleverd van Sahl Ibn Sa'd is dat hij heeft gezegd: 'Er werd een
kruik bij de Profeet gebracht, waarvan hij dronk. Rechts van hem was een
knaap, die de jongste van de aanwezigen was. De oudere mannen zaten links
van hem. Hij vroeg: '0 knaap, geef je mij toestemming om hem door te geven
aan de oudere mannen?" Hij antwoordde: `O Boodschapper van Allaah, ik kan
niemand de voorkeur geven boven mijzelf om te drinken van wat van u is
overgebleven.' Hierop gaf hij hem aan die knaap.'
# 1087. Overgeleverd van Abu Huraira is dat de Boodschapper van Allah heeft
gezegd: "Naar drie [soorten mensen] zal Allaah niet kijken tijdens de
Opstandingsdag, Hij zal hen niet reinigen en voor hen is er een pijnlijke
kwelling: een man langs de weg die overtollig water bezit, waar hij de reiziger
van weerhoudt; En een man die een imaam [Islamitische leider] loyaliteit
belooft, maar dit alleen maar omwille van het wereldse doet. Als hij hem ervan
geeft, is hij tevreden en als hij hem er niet van geeft, is hij ontevreden; en een
man die zijn handelswaar na het asr-gebed aanbiedt, terwijl hij zegt: `Bij Allaah,
ik heb er zus en zo voor betaald,' en de man [klant] gelooft hem."
# 1088. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Boodschapper van Allaah
heeft gezegd: "Terwijl een man eens liep, kreeg hij hevige dorst. Daarom daalde
hij neer in een put en dronk eruit. Toen hij er weer uit kwam, zag hij een
hijgende hond die in de aarde hapte van dorst. Hij zei toen: `Hij heeft net zo'n
hevige dorst als ik had.' Hij vulde zijn leren sok [met water], hield hem vast met
zijn tanden, klom omhoog en gaf de hond te drinken. Allaah prees hem hiervoor
en vergaf hem [daarom zijn zonden]." Zij vroegen: '0 Boodschapper van Allah,
worden wij ook beloond voor dieren?' Hij antwoordde: "Er is een beloning voor
elke vochtige lever [elk levend dier]."
# 1392. Van Abu Hurairah is ook overgeleverd dat Boodschapper van Allaah
heeft gezegd: "Een prostituee is vergeven omdat langs een hijgende hond liep
aan de rand van een waterput. Hij ging bijna dood van de dorst. Zij trok haar
leren sokken uit en bond hem vast aan haar hoofdsluier. Zij schepte water voor
hem en zij werd vanwege dat vergeven."
# 1102. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat hij heeft gezegd: `Twee mannen,
een moslim en een jood, redetwistten. De moslim zei: `Bij Degene Die
Mohammad heeft verkozen boven de werelden ...' De jood antwoordde: `Bij
Degene Die Moesaa [Mozes] heeft verkozen boven de werelden ...' Hierop hief
de moslim zijn hand op en gaf de jood een klap in zijn gezicht. De jood ging
naar de Profeet en vertelde hem wat er was voorgevallen tussen hem en de
moslim. De Profeet riep de moslim bij zich en vroeg hem hierover. Hij vertelde
hem wat er was gebeurd. De Profeet zei toen: "Verkies mij niet boven Moesaa,
want op de Opstandingsdag zullen de mensen verdoofd worden door de schrik.
Ik zal ook met hen verdoofd worden door de schrik. Ik zal de eerste zijn die
weer bijkomt, terwijl Moesaa zich dan met kracht vastgrijpt aan een zijde van de
Troon. Ik weet dan niet of hij ook onder de mensen was die verdoofd waren
door de schrik en vóór mij bijkwam. Of dat Allaah voor hem een uitzondering
had gemaakt".'
# 1170. Overgeleverd van Abi Bakrah is dat de profeet heeft gezegd: "Zal ik
jullie berichten de grootste grote zonden? (Hij herhaalde dit drie keer)." Men
zei: `Jawel, O Boodschapper van Allaah.' Hij zei: "Deelgenoten toekennen aan
Allaah en ongehoorzaamheid aan de ouders." Hij ging zitten nadat hij leunde en
zei: "En zeker ook het afleggen van een valse getuigenis." Hij bleef dit maar
herhalen, totdat wij zeiden: Zweeg hij maar.'
# 1173. Overgeleverd van `Aaichah is dat zij heeft gezegd: De Boodschapper
van Allaah had de gewoonte als hij wilde vertrekken voor een reis, om te loten
tussen zijn vrouwen. Degene van hen op wie het lootje viel, ging met hem mee
op reis. Tijdens één van de veldslagen waar hij deel aan nam, liet hij ons weer
lootjes trekken en het lootje viel op mij. lk vertrok met hem, [en dit was] nadat
de [verplichting van] sluiering [hidjaab] was geopenbaard. Ik werd gedragen en
neergelegd in een baldakijn. Vervolgens vertrokken wij. De Boodschapper van
Allaah voltooide deze slag en ging huiswaarts. Toen wij Al-Madienah naderden,
gaf hij tijdens een nacht de opdracht om te vertrekken. Toen de opdracht tot
vertrek werd gegeven, stond ik op en liep totdat ik het leger [kamp] passeerde.
Toen ik mijn behoefte had gedaan en terug wilde keren naar het kamp, voelde ik
aan mijn hals. Ik merkte toen dat een kralendeketting van mij gebroken was. Ik
keerde terug, op zoek naar mijn ketting. Het zoeken ernaar hield mij op.
Degenen die mij persoonlijk op mijn kameel tilden kwamen en hieven mijn
baldakijn op. Zij tilden de baldakijn bovenop de kameel die ik bereed, omdat zij
dachten dat ik erin zat. Toen waren de vrouwen namelijk licht en niet zwaar en
omringd door vet. Zij aten immers slechts weinig voedsel. Hierdoor merkten zij
[die mij droegen] geen verschil [in gewicht] toen zij de baldakijn optilden en
deze vervolgens op de kameel legden. Ik was in die tijd een jong meisje. Zij
lieten de kameel opstaan en vertrokken. Ik vond mijn halsketting pas nadat het
leger was vertrokken. Toen ik dus bij hun kamp aankwam, trof ik daar niemand
aan. Vervolgens wendde ik mij tot de plek waar ik normaal verbleef [in het
kamp], denkende dat zij mij wel zouden missen en naar mij terug zouden
komen. Terwijl ik [daar] zat, werden mijn ogen zwaar en ik viel in slaap.
Safwaan Al-Mu`attil As-Sulami Adhaani bevond zich achter het leger en
bereikte in de ochtend de plek waar ik mij bevond. Hij zag de contouren van een
een slapende persoon en kwam naar mij toe. Hij zag mij gewoonlijk vóór [de
openbaring van de verplichting van] de hidjaab. Ik ontwaakte omdat ik hem
hoorde zeggen: "Innaa Lillaahi Wa Innaa ilayhi Raadji`oen" [Voorwaar, aan
Allaah behoren wij en voorwaar, tot Hem zullen wij terugkeren].
Hij liet zijn rijkameel knielen, hij stapte op haar voorpoot en ik besteeg haar. Hij
vertrok, terwijl hij zijn rijkameel met mij erop leidde, totdat wij bij het leger
aankwamen, nadat zij waren neergestreken tegen het middaguur. Hier raakte wie
in aanmerking kwam voor vernietiging, vernietigd [door mee te gaan in het
lasterverhaal, de valse beschuldiging van Aaichah. `Abdullaah Ibn Ubayy Ibn
Saloel was degene die de laster als eerste naar voren bracht. Wij kwamen
vervolgens aan in A1-Madienah, waar ik een maand lang ziek was, terwijl de
mensen het verhaal van de lasteraars [die mij valselijk beschuldigden]
veelvuldig navertelden. Wat mij aan het twijfelen bracht tijdens mijn ziekte, was
dat ik de gewoonlijke vriendelijkheid van de Profeet die ik tijdens ziekte
ontving, niet meer zag. Hij kwam binnen, groette en vroeg vervolgens: "Hoe
gaat het met haar?" Ik wist niets van wat er aan de hand was, totdat ik beter
werd. Ik ging toen naar buiten met Umm Mistah, richting Al-Manaasi`, de plek
waar wij gewoonlijk onze behoefte deden. Wij hadden de gewoonte om alleen
van nacht tot nacht hiervoor naar buiten te gaan. Dit was namelijk vóórdat wij
toiletten hadden dicht bij huis. Deze gewoonte van ons was gelijk aan de
gewoonte van de vroegere Arabieren in de wildernis of weg van huis. Toen ik en
Umm Mistah bint Abi Rohm lopend vertrokken, struikelde zij over haar lange
jurk en zei: Moge Mistah te gronde gaan.' Ik zei toen tegen haar: Wat slecht is
wat je heb gezegd. Scheld je een man uit die [de slag om] Badr heeft
bijgewoond?' Toen zei ze: 'Hé jij! Heb je niet gehoord wat ze hebben gezegd?'
Hierop vertelde zij mij de beschuldiging van de lasteraars, waar ik nog zieker
van werd dan ik al was. Toen ik terugkeerde naar mijn huis, kwam de
Boodschapper van Allaah bij mij binnen, groette en zei: "Hoe gaat het met haar?
Ik vroeg hem toen: `Geef mij toestemming om naar mijn ouders te gaan.' Zij
Aaichah zei: `Ik wilde toen zekerheid over het nieuws krijgen van hen [mijn
ouders].' De Boodschapper van Allaah gaf mij toestemming. Ik kwam bij mijn
ouders en vroeg aan mijn moeder: Waar hebben de mensen het over?' Zij
antwoordde: `O mijn dochtertje, maak je hier niet te druk over. Want bij Allaah,
het kom slechts weinig voor dat een charmante echtgenote van een man met
bijvrouwen die van haar houdt bij hem blijft, zonder dat zij veel [slechts] over
haar zeggen.' Ik zei: `Verheven is Allah! Praten de mensen hier echt over?' Zij
[Aaichah] zei: 'Ik bracht die nacht door tot aan de ochtend, zonder dat mijn
tranen ophielden met stromen en zonder ook maar een oog dicht te doen. Daarna
werd het ochtend. De Boodschapper van Allaah riep Ali Ibn Abi Taalib en
Usaamah lbn Zayd bij zich, toen de openbaring op zich liet wachten, om hen om
raad te vragen over het scheiden van zijn echtgenote ['Aaichah]. Usaamah
adviseerde hem op basis van wat hij wist van zijn eigen liefde voor hen [de
echtgenotes van de Profeet].
Daarom zei Usaamah: `Houd uw echtgenote, O Boodschapper van Allaah .
Want bij Allaah, wij weten alleen het goede [over haar].' `Ali Ibn Abi Taalib zei
echter: `0 Boodschapper van Allaah, Allaah heeft u niet beperkt en er zijn veel
andere vrouwen behalve zij. Bovendien kunt u haar dienstmeisje vragen, want
zij zal u de waarheid vertellen.' Daarom riep de Boodschapper van Allaah
Barierah bij zich en zei: "0 Barierah, heb je ooit iets in haar gezien wat je aan het
twijfelen heeft gebracht?" Barierah antwoordde: `Bij Hem Die u met de
waarheid heeft gezonden, ik heb nooit iets van haar gezien waarom ik haar zou
moeten bekritiseren, behalve dat zij een jong meisje is dat [weleens] in slaap
valt. Hierdoor laat ze het deeg, dat dan opgegeten wordt door de huisdieren.'
Diezelfde dag stond de Boodschapper van Allaah op en vroeg om hulp bij het
nemen van wraak tegen 'Abdullaah Ibn Ubayy Ibn Saloel. De Boodschapper van
Allaah zei toen: "Wie helpt mij om wraak te nemen tegen een man van wie het
kwaad mij heeft bereikt over mijn echtgenotes. Want bij Allaah, ik weet niets
anders dan het goede over mijn echtgenotes. Zij hebben [in hun lasterverhaal]
een man beticht waarvan ik ook niets anders dan het goede weet, die gewoonlijk
niet bij mijn echtgenotes naar binnen ging behalve met mij." Toen stond Sa'd
Ibn Mu`aadh op en zei: '0 Boodschapper van Allaah, ik zal u - bij Allaah -
helpen om wraak te nemen tegen hem. Als hij behoort tot [de stam van] Al-Aws,
dan zullen wij zijn hoofd afhakken. Als hij echter behoort tot onze broeders van
[de stam van] Al-Khazradj; beveelt u ons en wij zullen uw bevel over hem
uitvoeren.' Vervolgens stond Sa'd Ibn `Ubaadah op, de leider van Al-Khazradj.
Hij was voorheen een vrome man, maar hij werd meegesleurd door geestdrift.
Hij zei: `Jij hebt gelogen, bij Allah. Jij zult hem niet doden en jij bent niet in
staat om dat te doen.' Vervolgens stond Usayd Ibn Al-Hudhair op en zei: Jij hebt
gelogen, bij Allah. Wij zullen hem wel doden en jij bent een huichelaar die
opkomt voor de huichelaars.' Hierop vielen beide stammen - Al-Aws en Al-
Khazradj - tegen elkaar uit, totdat zij op punt stonden om tegen elkaar te
strijden, terwijl de Boodschapper van Allaah op de preekstoel stond. Hij daalde
neer en maande hen tot rust. Hij werd pas stil nadat zij stil waren. Ik huilde de
hele dag door, zonder dat mijn tranen ophielden en een oog dicht te doen. In de
ochtend waren mijn ouders met mij, nadat ik de twee nachten en een dag had
gehuild, totdat ik dacht dat mijn lever door het zou gaan barsten.' Zij [Aaichah]
heeft gezegd: `Terwijl zij [mijn ouders] mij bij zaten en ik huilde, vroeg één van
de vrouwen van Al-Ansaar toestemming om binnen te komen. Ik gaf haar
toestemming en zij kwam bij me zitten en huilde met mij mee. Terwijl wij daar
zo zaten, kwam opeens de Boodschapper van Allaah binnen en ging zitten. Hij
had daarvoor niet meer met mij gezeten sinds de dag dat die uitspraak [van de
valse beschuldiging] over mij gezegd was, Hij had al een maand lang geen
openbaring ontvangen over mijn kwestie.' Zij Aaichah heeft gezegd: `Hij sprak
de geloofsgetuigenis uit en zei: "0 `Aaichah, vervolgens dit: ik heb zus en zo
over jou gehoord. Als je onschuldig bent, dan zal Allaah jou vrijspreken. Als je
een zonde zou hebben gepleegd, vraag dan Allaah om vergeving en keer in
berouw terug naar Hem. Als de dienaar immers zijn zonde toegeeft en
vervolgens berouwvol is, zal Allah zijn berouw accepteren."
Toen de Boodschapper van Allaah uitgesproken was, stopten mijn tranen
volledig, totdat ik geen druppel meer voelde. Ik zei tegen mijn vader:
`Beantwoord de Boodschapper van Allaah voor mij.' Hij zei: `Bij Allaah, ik
weet niet wat ik tegen de Boodschapper van Allaah moet zeggen.' Vervolgens
zei ik tegen mijn moeder: 'Beantwoord de Boodschapper van Allaah voor mij op
wat hij heeft gezegd.' Zij antwoordde: `Bij Allaah, ik weet niet wat ik tegen de
Boodschapper van Allaah moet zeggen.' Zij [`Aaichah] heeft gezegd: `Ik was
toen nog een jong meisje en had niet veel kennis van de Qor'aan. Ik zei: 'Bij
Allaah, ik weet dat jullie hebben gehoord wat de mensen zeggen, dat het zich in
jullie harten heeft genesteld en dat jullie het geloven. Ook al zou ik tegen jullie
zeggen dat ik onschuldig ben - en Allaah weet dat ik onschuldig ben - dan
zouden jullie dat toch niet geloven. En als ik iets zou toegeven - en Allaah weet
dat ik onschuldig ben - dan zouden jullie mij zeer zeker wel geloven. Bij Allaah,
voor mij en jullie heb ik geen ander voorbeeld dan de vader van Yoesoef toen
hij zei: (Dus geduld is het meest gepast. En het is Allaah [Alleen] van Wie de
hulp gezucht kan worden tegen datgene [de leugen] wat jullie beschrijven.)
[Soerah Yoesoef (12):18]. Vervolgens draaide ik me om in mijn bed, terwijl ik
hoopte dat Allaah mij vrij zou spreken. Maar bij Allaah, ik had nooit gedacht dat
er openbaring zou neerdalen over mijn kwestie. Ik zag mezelf als minderwaardig
dat de Qor'aan over mijn kwestie zou spreken. Ik hoopte echter wel dat de
Boodschapper van Allaah in zijn slaap een droom zou zien die mij zou
vrijspreken. Bij Allaah, de Boodschapper van Allaah was nog niet opgestaan
van zijn plaats en niemand van de bewoners had het huis verlaten, toen de
openbaring tot hem werd neergezonden. Hij werd gegrepen door de hevigheid
die hem gewoonlijk greep [bij het ontvangen van openbaring], van hem
afstroomde tijdens een winterdag. Toen dit [deze hevigheid van openbaring]
hem verliet, lachte hij. Het eerste woord dat hij sprak was dat hij tegen mij zei:
"0 Aaichah prijs Allaah want Hij heeft jou vrijgesproken." Mijn moeder zei toen
tegen mij: 'Ga naar de Boodschapper van Allaah toe.' Ik antwoordde: `Nee! Bij
Allaah, ik ga niet naar hem toe. Ik prijs niemand anders dan Allah.' Allaah
openbaarde: (Waarlijk, degenen die de laster hebben gebracht zijn een
groep onder jullie...) [Soerah An-Noer (24):11 en verder]. Toen Allaah dit
neerzond over mijn onschuld, zei Abu Bakr As-Siddieq - die normaal gesproken
Mistah Ibn Uthaathah onderhield, vanwege zijn verwantschap: `Bij Allaah, ik
zal Mistah nooit meer onderhouden vanwege wat hij heeft gezegd over
`Aaichah. Hierop openbaarde Allaah: (En laat degenen onder jullie die zijn
gezegend met gunsten en weelde niet zweren om niet aan hun verwanten te
geven ... Hebben jullie niet graag dat Allaah jullie vergeeft? En Allaah is
Vergevensgezind, meest Barmhartig.) [Soerah An-Noer (24):22]. Daarom zei
Abu Bakr: `Bij Allaah, ik heb graag dat Allaah mij vergeeft.' En hij keerde terug
naar Mistah en hielp hem weer zoals hij gewend was. De Boodschapper van
Allaah vroeg Zainab bint Djahsh over mij en zei: "0 Zainab, wat weet je? Wat
heb je gezien?" Zij antwoordde dan: `0 Boodschapper van Allaah, ik bescherm
mijn oren en ogen. Bij Allaah, ik weet over haar niets anders dan het goede.' Zij
`Aaichah heeft gezegd: `Zij was degene die mij evenaarde [in schoonheid en
liefde van de Profeet voor haar] en Allaah beschermde haar door haar
vroomheid.'
# 1184. Overgeleverd van Abu Hurairah en Zayd Ibn Khaalid A1-Djuhani dat
zij beiden hebben gezegd: `Een man van de bedoeïenen kwam naar de
Boodschapper van Allaah en zei: `O Boodschapper van Allaah, ik bezweer u bij
Allaah om in overeenstemming met het Boek van Allaah recht te spreken voor
mij.' De opponent <>tegenstander<> die meer kennis had zei: `Ja, spreekt u
recht tussen ons met het Boek van Allaah en geeft u mij toestemming [om te
spreken].' De Boodschapper van Allaah zei: "Vertel." Hij zei: `Mijn zoon was
een loonarbeider bij deze man en hij heeft overspel gepleegd met zijn
echtgenote. Mij is verteld dat mijn zoon gestenigd moet worden. Ik heb hem
echter vrijgekocht met honderd ooien en een slavin. Toen ik de geleerden vroeg,
vertelden zij mij dat mijn zoon honderd zweepslagen verdient en verbanning
gedurende een jaar, en dat de echtgenote van die man gestenigd dient te worden.'
De Boodschapper van Allaah zei: `Bij degene in Wiens Hand mijn ziel ligt, ik
zal tussen jullie beiden rechtspreken met het Boek van Allah. De slavin en de
schapen worden verworpen. Jouw zoon verdient honderd zweepslagen en
verbanning gedurende een jaar. 0 Unais, ga naar de echtgenote van deze man.
Als zij erkent, stenig haar dan." Hij ging naar haar toe en zij erkende. Daarom
droeg de Boodschapper van Allaah op om haar te stenigen en dat geschiedde.'
Opmerking: Deze hadith zeg iets anders dan wat in [Soerah An Noer 24:2] staat:
(De ontuchtige vrouw en de ontuchtige man, slaat hen ieder met honderd slagen.
En laat medelijden met hen jullie niet treffen in de godsdienst van Allaah, indien
jullie in Allah en de Laatste Dag geloven. En laat een groep gelovigen getuige
zijn van hun bestraffing.)
# 1201. Van hem is ook overgeleverd dat de Boodschapper van Allaah heeft
gezegd: "Wie gelooft in Allaah en in Zijn Boodschapper, het gebed onderhoudt
en de ramadhaan vast, heeft het recht [van begunstiging] op Allaah om hem het
paradijs binnen te brengen, ongeacht of hij heeft gestreden op de Weg van
Allaah of heeft verbleven in het land waar hij is geboren." Men vroeg: `0
Boodschapper van Allaah, zullen wij de mensen hiermee dan niet verblijden?'
Hij antwoordde: "Het paradijs bestaat uit honderd gradaties die Allah heeft
bereid voor de strijders op de Weg van Allah. Tussen elke twee gradaties is
dezelfde afstand als tussen de hemel en de aarde. Als jullie Allah vragen, vraag
Hem dan Al-Firdaws. Dat is namelijk het middelpunt van het paradijs en het
hoogste punt van het paradijs. Ik denk dat de Troon van de Erbarmer zich
erboven bevindt. De rivieren van het paradijs ontspringen daarvandaan."
# 1260. Overgeleverd van Sahl Ibn Sa`d is dat hij de Profeet op de dag [van de
slag] van Khaibar heeft horen zeggen: "Ik zal de vlag geven aan een man op
wiens handen Allaah de overwinning zal brengen." Hierop stonden zij op,
hopend dat iemand van hen hem zou krijgen, en iedereen van hen hoopte dat hij
hem zou krijgen. Hij vroeg toen: "Waar is 'Ali?' Men antwoordde: `Hij heeft last
van zijn ogen.' Hij droeg op om hem bij hem te laten komen. Hij spuugde in zijn
ogen en hij genas ter plekke, alsof hij nooit ergens last van had gehad. Hij vroeg:
`Moeten wij hen bevechten totdat zij net als wij [moslims] worden?' Hij
antwoordde: "Wees geduldig. Als je bij hen aankomt, nodig hen dan uit naar de
Islaam en bericht ze over wat hun verplicht is gesteld. Want bij Allaah, dat
Allaah door jou één man leidt, is beter voor jou dan rode kamelen".'
# 1284. Overgeleverd van Ibn `Abbaas is dat hij de Profeet heeft horen zeggen:
"Het is niet toegestaan voor een man om zich afgezonderd met een vrouw te
bevinden en het is niet toegestaan voor vrouw om te reizen, behalve in het
bijzijn van een mahram." Hierop stond een man op en vroeg: `O Boodschapper
van Allaah, mijn vrouw is vertrokken naar de hadj en ik heb mij ingeschreven
voor die-en-die strijd?' Hij antwoordde: "Ga en verricht de hadj met je vrouw."
# 1288. Overgeleverd van Ibn `Abbaas is dat hem bereikte dat `Ali sommige
mensen had verbrand. Hij zei toen: Als ik het was dan had ik hen niet verbrand,
omdat de Profeet heeft gezegd: "Kwel niet met de kwelling van Allah." Ik zou
hen echter gedood hebben, zoals de Profeet heeft gezegd: Wie zijn religie
wijzigt, dood hem dan".'
# 1289. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat hij de Boodschapper van Allaah
heeft horen zeggen: "Een mier beet een Profeet van de Profeet, die toen opdroeg
om het hele mierendorp te verbranden. Allaah openbaarde toen aan hem:
"Omdat een mier jou heeft gebeten, heb jij een hele gemeenschap van de
gemeenschappen verbrand, die Allaah verheerlijkt"."
# 1293. Overgeleverd van Al-Baraa' Ibn Aazib is dat hij heeft gezegd: `De
Profeet stelde op de dag van [de slag van] Uhud `Abdullaah Ibn Djubair aan
over de infanterie, die bestond uit vijftig man. Hij is zei tegen hen: "Zelfs als
jullie zien dat de vogels ons pikken, verlaat deze plek van jullie dan niet, totdat
ik iemand naar jullie stuur. Als jullie zien dat wij hen hebben verslagen en hen
onder de voet hebben gelopen, verlaat deze plek van jullie dan niet, totdat ik
iemand naar jullie stuur." En zij [de moslims] versloegen hen [de ongelovigen].'
Hij [Al-Baraa] heeft gezegd: Bij Allaah, ik zag de [ongelovige] vrouwen
wegrennen, met opgetrokken gewaden waardoor hun enkelsieraden en
onderbenen te zien waren. De mannen van 'Abdullaah Ibn Djubair zeiden toen:
`O mensen, de oorlogsbuit, de oorlogsbuit! Jullie metgezellen hebben
gezegevierd, dus waar wachten jullie nog op?' `Abdullaah Ibn Djubair zei: 'Zijn
jullie vergeten wat de Boodschapper van Allaah tegen jullie heeft gezegd?' Zij
antwoordden: `Bij Allaah, wij gaan ons bij de mensen voegen en wij zullen ons
ook ons aandeel van de buit toe -eigenen.' Toen zij bij hen aankwamen, werden
hun gezichten afgewend en keerden zij verslagen terug. Dat was toen de
Boodschapper van Allaah hun achterhoede riep, maar er niemand met de Profeet
bleef, op twaalf mannen na. Zij troffen toen zeventig man van ons, terwijl de
Profeet en zijn metgezellen op de dag [van de slag] van Badr honderdveertig van
de veelgodenaanbidders hadden getroffen: zeventig krijgsgevangenen en
zeventig doden. Abu Sofyaan vroeg toen drie keer: 'Bevindt Mohammad zich
onder de mensen?' De Profeet verbood hun echter om hem te antwoorden.
Vervolgens vroeg hij drie keer: `Bevindt Ibn Abi Qohaafah [Abu Bakr] zich
onder de mensen?' Daarna keerde hij terug naar zijn mensen en zei: `Wat hen
betreft, zij zijn gedood: `Omar kon zich toen niet inhouden en zei: `Bij Allaah, je
liegt, O vijand van Allah. Diegenen die jij hebt opgenoemd leven allemaal en
datgene wat jou ongunstig zal stemmen, zal nog komen.' Hij [Abu Sofyaan]
antwoordde: Deze dag is [een vergelding] in ruil voor de dag van Bach en de
oorlog is onbeslist. Jullie zullen zien dat de mensen verminkt zijn. Ik heb daar
toe niet opgedragen, maar ik treur er ook niet om.' Vervolgens begon hij te
dichten: Wees verheven O [afgodsbeeld] Hubal, wees verheven O Hubal.' De
Profeet zei: "Waarom antwoorden jullie hem niet?" Zij vroegen: `O
Boodschapper van Allaah, wat moeten wij dan zeggen?' Hij zei: "Zeg: Allaah is
de Meest Verhevene en de Meest Hoge." Hij [Abu Sofyaan] zei: Wij hebben
[het afgodsbeeld] Al-`Uzzaa en jullie hebben geen Al-`Uzzaa.' De Profeet zei:
"Waarom antwoorden jullie hem niet?" Zij vroegen: `O Boodschapper van
Allaah, wat moeten wij dan zeggen?' Hij zei: "Zeg: Allaah is onze Medestander
en jullie hebben geen medestander".'
# 1298. Overgeleverd van Salamah Ibn Al-Akwa` is dat hij heeft gezegd: `Er
kwam een spion van de veelgodenaanbidders bij de Profeet, terwijl hij op reis
was. Hij ging bij zijn metgezellen zitten en sprak met hen. Toen hij vervolgens
vertrok, zei Profeet: "Achtervolg hem en dood hem". Hij [Salamah Ibn Al-
Akwal] doodde hem en hij [Profeet] gaf hem wat hij van hem [spion] had
afgenomen [aan persoonlijke bezittingen] als buit.'
# 1299. Overgeleverd van Ibn `Abbaas is dat hij heeft gezegd: Donderdag! Wat
een dag is donderdag!' Vervolgens huilde hij totdat zijn tranen de kiezelstenen
bevochtigden en hij zei: `De [overlijdens] pijn van de Boodschapper van Allaah
verhevigde op donderdag. Hij zei toen: "Breng mij schrijfgerei en ik zal iets
voor jullie [laten] schrijven waarna jullie nooit meer zullen dwalen." Zij kregen
toen onenigheid, terwijl het niet gepast is om in het bijzijn van een profeet
onenigheid te krijgen. Zij zeiden toen: `De Boodschapper van Allaah lijdt hevige
pijn.' Hij zei: "Laat mij. Datgene waarin ik mij bevind, is beter dan waarnaar
jullie mij uitnodigen." Hij beval op zijn sterfbed drie zaken: "Verdrijf de
veelgodenaanbidders uit het Arabische Schiereiland en schenk de delegaties op
een manier zoals ik hen schonk." En de derde ben ik vergeten.'
# 1300. Overgeleverd van lbn 'Omar is dat hij heeft gezegd: De Profeet stond
eens op tussen mensen [om te preken]. Hij sprak lofprijzingen uit over Allah
zoals Hij dat verdient en vervolgens noemde hij Ad-Dadjaal [antichrist] en zei:
"Ik waarschuw jullie voor hem. Elke profeet heeft zijn volk voor hem
gewaarschuwd en Noeh [Noach] heeft ook zijn volk voor hem gewaarschuwd.
Ik zal jullie echter iets zeggen over hem wat geen enkele profeet tegen zijn volk
heeft gezegd: jullie weten dat hij éénogig is en dat Allaah niet éénogig is".'
# 1324. Overgeleverd van 'Abdur-Rahmaan Ibn 'Awf is dat hij heeft gezegd:
`Terwijl ik in de rij stond op de dag van [de slag van] Badr, keek ik rechts en
links van mij. Ik zag toen twee jonge knapen van de Ansaar. Ik had gehoopt dat
ik tussen twee sterkere [en standvastigere] mannen dan hen stond. Iemand van
hen prikte mij en zei: O oom van vaderskant, kent u Abu Djahl?' Ik antwoordde:
`Ja. Wat wil je van hem, O zoon van mijn broer?' Hij zei: `Mij is verteld dat hij
de Boodschapper van Allaah uitscheldt. Bij Allaah, als ik hem tegenkom zal
mijn lichaam zich niet van zijn lichaam scheiden totdat de eerste van ons beiden
dood gaat.' Ik was verbaasd daardoor. Daarna prikte de andere mij en zei
hetzelfde tegen mij. Het duurde niet lang voordat ik keek naar Abu Djahl, terwijl
hij tussen de mensen liep. Ik zei: `Hé, dit is jullie vriend over wie jullie mij
vroegen.' Zij haalden hem gehaast in met hun beide zwaarden en sloegen hem,
totdat zij hem doodden. Vervolgens begaven zij zich naar de Boodschapper van
Allaah en berichtten hem. Hij vroeg: "Wie van jullie twee heeft hem gedood?"
leder van hen zei: `Ik heb hem gedood.' Hij vroeg: "Hebben jullie je zwaarden
schoongeveegd?" Beiden antwoordden: `Nee.' Toen hij naar hun zwaarden keek,
zei hij: "Jullie hebben hem allebei gedood. Zijn persoonlijke eigendommen die
in beslag genomen zijn, komen toe aan Mu`aadh Ibn Amr Ibn Al-Djamoeh." De
twee knapen waren Mu`aadh Ibn Afrag en Mu`aadh lbn Amr Ibn Al-Djamoeh.'
# 1339. Overgeleverd van `Awf Ibn Maalik is dat hij heeft gezegd: `Ik kwam
tijdens de slag om Tabuk bij de Profeet, terwijl hij zich in een tent van leer
bevond. Hij zei toen: "Tel zes zaken die het naderen van het Uur aangeven: mijn
overlijden; vervolgens de bevrijding van Bayt Ul-Maqdis [Jenuzalem]; daarna
een doodepidemie die jullie zal treffen als scrapie; dan een overvloed aan
rijkdom, waardoor een man die honderd dinar ontvangt ontevreden zal blijven;
vervolgens een beroering die elk huis van de Arabieren zal binnengaan; en
daarna een wapenstilstand tussen jullie en de gele afstammelingen [de
Romeinen], waarin zij jullie zullen bedriegen. Zij zullen namelijk op jullie
afkomen onder tachtig vlaggen, met onder elke vlag twaalfduizend man".'
# 1351. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Als
Allaah van een dienaar houdt, roept Hij Djibriel [en zegt]: "Allaah houdt van
die-en-die, dus houdt van hem." Hierop zal Djibriel ook van hem houden.
Djibriel zal dan omroepen onder de hemelbewoners: `Allaah houdt van die-en-
die, houd dus van hem.' Hierop zullen de hemelbewoners van hem houden en zal
vervolgens acceptatie voor hem geplaatst worden op aarde."
# 1353. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Als het
vrijdag is, bevinden zich bij elke deur van de moskee engelen, die [de namen
van de bezoekers] noteren op volgorde van binnenkomst. Als de Imaam gaat
zitten, vouwen zij hun bladen dicht en komen om naar de gedenking [de preek]
te luisteren."
# 1362. Overgeleverd van `Aaichah is dat zij heeft gezegd: `Wie beweert dat
Mohammad zijn Heer heeft gezien, heeft iets geweldigs beweerd. Hij heeft
echter Djibriel gezien in zijn hoedanigheid en gedaante, terwijl hij bedekte wat
zich tussen de horizon bevindt.
# 1363. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Boodschapper van Allaah
heeft gezegd: "Als een man zijn echtgenote naar bed roept en zij weigert,
waardoor hij boos op haar in slaap valt, dan vervloeken de engelen haar totdat
de ochtend aanbreekt."
# 1364. Overgeleverd van Ibn `Abbaas is dat de Profeet heeft gezegd: Tijdens
mijn nachtelijke reis zag ik Moesaa. Hij was een bruingetinte man, lang en
gekruld haar. Alsof hij een man uit Shanu'ah was. Ik zag ook `Iesaa. Hij was
man van middelmatige lengte en middelmatige bouw. Zijn huidskleur neigde
rood en wit, met stijl haar. Ik heb ook Maalik, de bewaarder van het vuur, en
ook Ad -Dadjaal [antichrist] gezien." Dit waren allemaal tekenen die Allaah hem
had getoond:
# 1365. Overgeleverd van `Abdullaah Ibn 'Omar is dat de Boodschapper van
Allaah heeft gezegd: "Als iemand van jullie overlijdt, dan wordt zijn
bestemming aan hem getoond in de vroege ochtend en in de vooravond. Als hij
behoort tot de bewoners van het paradijs, dan [is de bestemming die aan hem
wordt getoond] die van de bewoners van het paradijs. Als hij behoort tot de
bewoners van het vuur, dan [is de bestemming die aan hem wordt getoond] die
van de bewoners van het vuur."
# 1366. Overgeleverd van 'Imraan Ibn Husain is dat de Profeet heeft gezegd: "Ik
heb in het paradijs gekeken en zag dat de meeste van haar bewoners bestaan uit
armen. En ik heb in het vuur gekeken en zag dat de meeste van haar bewoners
bestaan uit vrouwen.
# 1382. Overgeleverd van Sulaymaan Ibn Surd is dat hij heeft gezegd: `Ik zat
eens met de Profeet, terwijl twee mannen elkaar uitscholden. Het gezicht van de
ene werd rood en zijn halsslagaders zwollen op. De Profeet zei toen: "Ik ken een
woord, als hij dat zou zeggen dan zou wat hem heeft overmand hem verlaten.
Als hij `ik zoek bescherming bij Allaah tegen de Satan' zou zeggen, dan zou wat
hem heeft overmand hem verlaten." Men zei toen tegen hem dat de Profeet zegt:
"Zoek bescherming bij Allaah tegen de Satan." Hij antwoordde: `Ik ben toch niet
bezeten?
# 1389. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Als
jullie hanengekraai horen, vraag Allaah dan om Zijn verdienste, want zij hebben
dan een engel gezien. Als jullie ezelgebalk horen, vraag Allaah dan om
bescherming tegen de Satan, want hij heeft dan een Satan gezien."
# 1391. Van Abu Hurairah is ook overgeleverd dat de Profeet heeft gezegd: `Als
een vlieg het drinken van iemand van jullie valt, laat hij hem dan
onderdompelen, want zijn ene vleugel bevat namelijk een ziekte en de andere
vleugel bevat een genezing.
# 1393. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Allah
heeft Aadam [Adam] geschapen met een lengte van zestig el. Vervolgens zei
Hij: "Ga, begroet die engelen en luister naar hoe zij jou groeten. Dat wordt
namelijk jouw groet en de groet van jouw nageslacht." Hij zei toen: `Vrede zij
met jullie [As-salaamu `alaikum].' Zij antwoordden: `Vrede zij met jou en de
Genade van Allaah [As-salaamu 'alaika warahmatullaah].' Zij voegden dus `en
de Genade van Allah' voor hem toe. Eenieder die het paradijs zal betreden, zal
de gedaante van Aadam [Adam] hebben. De schepping is blijven afnemen tot
nu."
# 1397. Overgeleverd van Abdullaah is dat de Boodschapper van Allaah heeft
gezegd: "Voor elke ziel die onrechtvaardig wordt gedood, zal de eerste zoon van
Aadam [namelijk Qaabiel] daar een aandeel in hebben. Hij is immers de eerste
die moordgewoonte heeft gepraktiseerd."
# 1400. Overgeleverd van Ibn `Abbaas is dat de Profeet heeft gezegd: "Jullie
zullen blootvoetig, naakt en onbesneden [uit jullie graven] verzameld worden."
De eerste die tijdens de Opstandingsdag wordt gekleed, is Ibraahiem. Sommigen
van mijn metgezellen zullen dan naar de linkerzijde [in de richting van het vuur]
meegenomen worden. Ik zal dan zeggen: "Dat zijn mijn metgezellen, dat zijn
mijn metgezellen." Er zal gezegd woorden: `Vanaf het moment dat jij hen hebt
verlaten, hebben zij als afvalligen hun hielen laten zien.' Ik zal dan zeggen zoals
rechtschapen dienaar [Iesaa de zoon van Mariam] heeft gezegd:
# 1401. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Tijdens
Opstandingsdag zal Ibraahiem [Abraham] zijn vader Aazar ontmoeten, terwijl
het gezicht van Aazar donkergekleurd en stoffig zal zijn. Ibraahiem zal dan
tegen hem zeggen: Heb ik niet tegen u gezegd om niet ongehoorzaam aan mij te
zijn?' Zijn vader zal antwoorden: `Vandaag zal ik niet ongehoorzaam aan je
zijn.' Ibraahiem zal dan zeggen: `O mijn Heer, U hebt mij beloofd dat U mij niet
te schande zult maken tijdens de dag dat zij opgewekt zullen worden. Wat is
echter een ergere schande dan mijn verstoten vader?' Allaah zal dan antwoorden:
"Ik heb het paradijs verboden voor de ongelovigen." Vervolgens zal gezegd
worden: `Wat bevindt zich onder jouw voeten?' Als hij kijkt, zal hij een
besmeurde mannetjeshyena zien. Hij zal bij zijn poten gegrepen worden en in
het vuur geworpen worden."
# 1405. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Boodschapper van Allaah
heeft gezegd: `Ibraahiem heeft zichzelf op tachtigjarige leeftijd besneden in Al-
Qadoem." En in een andere versie van hem: "Met een dissel."
# 1406. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Boodschapper van Allaah
heeft gezegd: "Ibraahiem heeft slechts drie onwaarheden verteld. Twee daarvan
waren omwille van Allaah, toen hij zei: '(Ik ben ziek.) [Soerah As-Saaffaat
(37):89], en toen hij zei: `(Nee, deze, de grootste van hen heeft het gedaan)
[Soerah Al-Anbiyaa' (21):63]'." En hij heeft gezegd: "Toen hij [Ibraahiem] eens
samen met Sarah was, kwam hij bij een tiran van de tirannen. Er werd tegen
hem [de tiran] gezegd: `Er is hier een man die vergezeld wordt door een
prachtige vrouw.' Hij zond toen iemand naar hem, die hem over haar vroeg en
zei: `Wie is de vrouw?' Hij antwoordde: `Mijn zus.' Vervolgens ging hij naar
Sarah..." En hij noemde de rest van de overlevering.
# 1408. Overgeleverd van Ibn Abbaas is dat hij heeft gezegd: `De eerste vrouw
die een gordel gebruikte, was [Haadjar] de moeder van Ismaa'iel. Zij nam een
gordel om haar sporen voor Sarah te wissen. Vervolgens nam Ibraahiem haar en
haar zoon Ismaa'iel - die zij nog zoogde - mee en bracht hen naar de plek van het
Huis [de Ka`bah], naast een grote boom, boven zamzam, op de plek van het
hoogste gedeelte van de Moskee. Toentertijd was er niemand in Mekka en was
er daar geen water. Hij plaatste hen daar en plaatste naast hen een leren tas met
dadels en een waterzak met water. Vervolgens maakte Ibraahiem rechtsomkeert
en vertrok. De moeder van Ismaa'iel volgde hem en zei: `O Ibraahiem, waar ga
jij heen? Laat je ons achter in deze vallei waar geen enkel mens of iets anders
is?' Zij herhaalde dit meerdere malen, maar hij keek niet naar haar om. Daarom
vroeg ze uiteindelijk: 'Is Allaah Degene die jou dit heeft opgedragen?' Hij
antwoordde: Ja.' Zij zei: `In dat geval zal Hij ons niet verwaarlozen.' Zij keerde
terug en Ibraahiem vertrok".
Toen hij de bergweg bereikte, waar zij hem niet konden zien, wendde hij zich
met zijn gezicht richting het Huis [de Ka`bah] en hij verrichtte de volgende
aanroeping met opgeheven handen. Hij zei: '0 mijn Heer, (Ik heb een deel van
mijn nageslacht in een onvruchtbare vallei laten wonen, bij Uw Heilige Huis
[de Ka`bah] ...bedanken.) [Soerah Ibraahiem (14):37].' De moeder van
Ismaa'iel begon Ismaa'iel te zogen en ze dronk van het water. Toen het water in
de waterzak opraakte, kregen zij en haar zoon dorst. Toen zij naar hem keek, zag
ze dat hij kronkelde (of: trappelde). Daarom vertrok ze uit afkeer om naar hem
te kijken. Zij zag dat As-Safaa de meest nadere berg op de grond tot haar was.
Daarom ging zij erop staan. Zij wendde zich richting de vallei en keek of ze
iemand zag. Zij zag echter niemand en daalde af van As-Safaa. Toen zij de
vallei bereikte, hief zij het uiteinde van haar mantel op en rende zoals een
vermoeid persoon rent, totdat zij de vallei was overgestoken. Zij kwam toen en
bij Al-Marwah, ging erop staan en keek of ze iemand zag. Zij zag echter
niemand. Zij herhaalde dit zeven keer.' Ibn Abbaas heeft gezegd dat de Profeet
heeft gezegd: "Dat is waarom de mensen tussen beide [bergen] heen en weer
lopen." `Toen zij Al-Marwah beklom, hoorde zij [uiteindelijk] een stem en zij
zei: Zwijg,' tegen zichzelf. Vervolgens luisterde zij geconcentreerd en hoorde
weer een stem. Zij zei toen: `Ik heb jou gehoord. `Wellicht kun jij redding
brengen.' Plotseling zag zij de engel [Djibriel] bij de plek van zamzam. Djibriel
groef met zijn hiel (of met zijn vleugel), totdat er water verscheen. Zij begon het
in te bedden en deed zo met haar hand. Zij begon het water in haar waterzak te
scheppen, terwijl deze overstroomde nadat zij schepte.' Ibn `Abbaas zegt dat de
Profeet heeft gezegd: 'Moge Allaah de moeder van Ismaa'iel genadig zijn. Als
zij zamzam had gelaten (of als zij niet uit het water had geschept), dan was
zamzam een stromende bron op het aardoppervlak geweest." Hij zei: `Zij dronk
en zoogde haar zoon. De engel zei tegen haar: `Vrees de ondergang niet. Hier is
namelijk het Huis van Allaah, dat gebouwd zal worden door de jongen en zijn
vader. Allaah verwaarloost Zijn mensen immers niet.' Het Huis was toen
verhoogde grond, net zoals een heuvel. Als de stromingen kwamen, namen zij
hem van rechts en van links. Deze situatie zette zich voort, totdat een gezelschap
uit Djurhum langs hen kwam. Zij kwamen uit via de weg van Kadaa' en streken
neer in het laagste gedeelte van Mekka. Toen zij een vogel zagen die gewoonlijk
boven water vliegt, zeiden zij: `Deze vogel vliegt gewoonlijk rond boven water.
Wij waren echter pas recentelijk in die vallei en er was daar geen water.' Zij
zonden toen één of twee loopjongens, die water aantroffen. Zij keerden terug en
berichtten hen over het water. Daarom begaven zij zich erheen, terwijl de
moeder van Ismaa'iel bij het water was. Zij vroegen: `Geef jij ons toestemming
om bij jou neer te strijken?' Zij antwoordde: Jawel, maar jullie hebben geen
recht op het water.'
Zij antwoordden: Jawel'.' Ibn `Abbaas zei dat de Profeet heeft gezegd: "Dit
gebeuren verheugde de moeder van Ismaa'iel, want zij hield van gezelschap? Zij
streken dus neer en zonden naar hun familie, die ook bij hen neerstreek. Totdat
zich een aantal gezinnen van hen hadden gevestigd. De jongeman [Ismaa'iel]
groeide op en leerde Arabisch van hen. Toen hij opgroeide, begeerden zij hem
en zij raakten onder de indruk van hem. Toen hij volwassen werd, huwden zij
hem een vrouw van hen. Nadat de moeder van Ismaa'iel overleed, kwam
Ibraahiem nadat Ismaa'iel was getrouwd, om zich op de hoogte stellen van de
toestand van wie hij had achtergelaten. Hij trof Ismaa'iel niet aan. Daarom vroeg
hij zijn vrouw over hem. Zij antwoordde: 'Hij is naar buiten om
levensvoorziening voor ons te halen.' Vervolgens vroeg hij haar over hun leven
en hun situatie. Zij antwoordde: `Wij hebben het slecht. Wij leven in armoede en
tegenspoed,' en zij beklaagde zich bij hem. Hij zei: `Als jouw echtgenoot komt,
doe hem dan de groeten zeg tegen hem dat hij zijn deurdrempel moet
veranderen.' Toen Ismaa'iel kwam, was het alsof hij iets ongebruikelijks aantrof.
Daarom vroeg hij: `Heeft iemand jullie bezocht?' Zij antwoordde: Ja. Er is zus -
en -zo oude man naar ons gekomen. Hij vroeg mij naar jou en ik vertelde hem.
Hij vroeg mij hoe wij leefden en ik vertelde hem dat wij in hardheid en tegen
spoed leven.' Hij vroeg: 'Heeft hij jou een advies nagelaten?' Zij antwoordde: Ja.
Hij droeg mij op om jou de groeten te doen en zei dat jij je deurdrempel moet
veranderen.' Hij zei: Dat is mijn vader en hij draagt mij op om van jou te
scheiden. Ga maar naar je familie. 'Hij scheidde van haar en trouwde een andere
vrouw van hen. Ibraahiem bleef gedurende een periode die Allaah wenste weg
bij hen. Daarna kwam hij weer en trof hem niet aan. Hij ging binnen bij zijn
vrouw en vroeg haar over hem. Zij antwoordde: `Hij is naar buiten om
levensvoorziening voor ons te halen.' Vervolgens vroeg hij haar hoe het met hen
ging, over hun leven en hun situatie. Zij antwoordde: `Wij hebben het goed en
ruim.' Zij loofde Allah. Hij vroeg: Waar bestaat jullie voedsel uit?' Zij
antwoordde: `Vlees.' Hij vroeg: `Waar bestaat jullie drinken uit?' Zij
antwoordde: `Water.' Hij zei toen: `0 Allaah, zegen voor hen het vlees en het
water.' De Profeet zei: "Zij hadden toentertijd geen graan. Als zij dat wel hadden
gehad, dan had hij daar ook aanroeping voor gedaan." Hij zei ook: "Voor
eenieder die zich ergens anders dan in Mekka alleen van deze twee [water en
vlees] voorziet, zullen zij ongeschikt zijn [en buikziekte veroorzaken]." Hij
[Ibraahiem] zei toen tegen haar: `Als jouw echtgenoot komt, doe hem dan de
groeten en draag hem op om zijn deurdrempel te bevestigen.
'Toen Ismaa'iel kwam, vroeg hij: `Heeft iemand jullie bezocht?' Zij antwoordde:
`Jawel. Er is een oude man in een mooie gedaante bij ons geweest.' Zij sprak
lovend over hem. `Hij vroeg mij over jou en ik vertelde hem. Hij vroeg ook hoe
wij leven en ik vertelde hem dat wij het goed hebben.' Hij vroeg: `Heeft hij jou
een advies nagelaten?' Zij antwoordde: 'Jawel. Hij doet je de groeten en draagt je
op je deurdrempel te bevestigen.' Hij zei: Dat is mijn vader en jij bent de
deurdrempel. Hij draagt mij op om je te houden.' Ibraahiem bleef gedurende een
periode die Allaah wenste weg bij hen. Daarna kwam hij weer, terwijl Ismaa'iel
zijn pijlen sleep onder een grote boom, in de buurt van zamzam. Toen hij hem
zag, stond hij naar hem op en zij deden wat een vader met zijn zoon gewoonlijk
doet en een zoon met zijn vader. Vervolgens zei hij: `0 Ismaa'iel, Allah heeft mij
een bevel opgedragen.' Hij antwoordde: Doet u wat Uw Heer u hebt
opgedragen.' Hij vroeg: `Ga je mij helpen?' Hij zei: `Ik ga u helpen.' Hij zei:
`Allaah heeft mij opgedragen om hier een huis te bouwen,' en hij wees naar een
heuvel die hoger lag dan zijn omgeving. Toen trokken zij de fundamenten van
het Huis op. Ismaa'iel bracht de stenen en Ibraahiem bouwde. Toen het
bouwwerk hoog werd, bracht hij hem [deze steen de standplaats van Ibraahiem,
Maqaam lbraahiem. Deze is vandaag de dag nog aanwezig tussen de Ka`bah en
zamzam] en plaatste hem neer voor hem, zodat hij erop stond. Hij bouwde en
Ismaa'iel gaf hem stenen aan, terwijl zij zeiden: `(0 onze Heer, accepteer van
ons. U bent de Afhorende, de Alwetende) [Soerah Al-Baqarah (2):127].
# 1410. Overgeleverd van Abu Humaid As-Saa'idie is dat zij vroegen: `O Boodschapper van Allaah, hoe moeten wij u prijzen?' De Boodschapper van
Allaah antwoordde: "Zeg: `O Allaah, prijs Mohammad, zijn echtgenoten en zijn nageslacht net zoals U de familie van Ibraahiem hebt geprezen. En zegen Mohammad, zijn echtgenoten en zijn nageslacht net zoals U de familie van Ibraahiem hebt gezegend. U bent Geprezen en Glorieus'." Is daroed Ibraahiem. # 1418. Overgeleverd van Abu Moesaa is dat de Boodschapper van Allaah heeft gezegd: "Er zijn veel mannen die volmaaktheid hebben bereikt, maar bij de vrouwen is volmaaktheid slechts bereikt door Aasiyah de echtgenote van Fir`aoun [Farao] en Mariam de dochter van `Imraan. En de verdienste van Aaichah boven de vrouwen is net als de verdienste van de brood - met vleesbouillon boven al het andere voedsel." # 1424. Overgeleverd van `Ubaadah is dat de Profeet heeft gezegd: "Wie getuigt dat er geen ware god is behalve Allaah Alleen; Hij heeft geen enkele deelgenoot, en dat Mohammad Zijn dienaar en Zijn Boodschapper is, en dat `Iesaa [Jezus] de dienaar van Allaah en Zijn boodschapper is en Zijn Woord dat hij naar Mariam [Maria] heeft geworpen en een door Hem geschapen ziel, en dat het paradijs waarheid is, en dat het vuur waarheid is, hem zal Allaah het paradijs binnenbrengen ongeacht de daden die hij heeft verricht." # 1425. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Slechts drie [personen] hebben in de wieg gesproken: [de eerste is] `Iesaa [Jezus]. [De tweede is:] er was een man van De kinderen van Israa'iel, die Djuraidj werd genoemd. Hij was een keer aan het bidden toen zijn moeder naar hem toe kwam en hem riep. Hij zei tegen zichzelf: `Moet ik gehoor geven aan haar of moet ik [doorgaan met] bidden?' Daarom zei zij: `0 Allaah, laat hem pas sterven nadat U hem de gezichten van prostituees toont.' Djuraidj bevond zich in zijn toren toen een vrouw zich aan hem aanbood en hem aansprak. Hij weigerde haar echter. Daarom ging zij naar een herder toe en liet hem geslachtsgemeenschap hebben met haar en zij beviel van een jongen. Zij beweerde dat het de zoon van Djuraidj was. Zij kwamen naar hem toe, vernielden zijn toren, haalden hem naar beneden en scholden hem uit." Hij verrichtte toen de Wudoe' en het gebéd en vervolgens kwam hij naar de jongen en vroeg: Jongen, wie is je vader?'
Hij antwoordde: `De herder. Daarom vroegen zij aan hem of zij een gouden
toren voor hem moesten bouwen. Hij antwoordde: "Nee, [bouw er alleen maar]
één van klei.' [De derde is:] er was een vrouw van De kinderen van Israa'iel die
een zoon van haar borstvoeding gaf toen een opmerkelijk knappe ruiter langs
haar kwam. Zij zei: `O Allah, laat mijn zoon zijn zoals hij.' Hierop liet hij haar
borst los, wendde zich in de richting van de ruiter en zei: `O Allaah, laat mij niet
zijn zoals hij.' Vervolgens wendde hij zich weer tot haar borst en zoog eraan."
Abu Hurairah zegt: `Het is alsof ik naar de Profeet kijk terwijl hij aan zijn vinger
zuigt.' "Vervolgens werd een slavin langs gebracht en zij [de moeder] zei: `O
Allaah, laat mijn zoon niet zijn zoals zij.' Hij liet haar borst weer los en zei: `O
Allaah, laat mij zijn zoals zij.' Zij [zijn moeder] vroeg hem toen: `Hoezo dat?'
Hij antwoordde: De ruiter is één van de tirannen. Over deze slavin wordt
beweerd dat zij heeft gestolen en overspelig is geweest, terwijl zij dat niet heeft
gedaan'."
# 1433. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Boodschapper van Allaah
heeft gezegd: "Hoe zal het met jullie gesteld zijn als [`Iesaa] de zoon van
Mariam naar jullie is neergedaald en jullie gebedsvoorganger uit jullie midden
is?"
# 1435. Van hem [Hudhayfah] is ook overgeleverd dat de Boodschapper van
Allaah heeft horen zeggen: "Er was eens een man die op sterven lag. Toen hij
zijn hoop op overleven had verloren, zei hij tegen zijn familie: `Als ik dood ben,
verzamel dan veel brandhout en steek dit in brand. Als het [vuur] mijn vlees
heeft opgegeten en mijn bot komt en dat ook verbrandt, neem dat dan en maal
het. Strooi mij vervolgens over de zee op een winderige dag.' Zij deden dit.
Vervolgens verzamelde Allaah hem en vroeg hem: 'Waarom heb je dat gedaan?'
Hij antwoordde: `Uit angst voor U.' Daarom heeft Allaah hem vergeven."
# 1436. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "De
kinderen van Israa'iel werden geregeerd door de profeten. Elke keer als een
profeet overleed, werd hij opgevolgd door een andere profeet. Na mij komt
echter geen [andere] Profeet [meer]. Er zullen wel kaliefen komen [na mij] die
talrijk zullen zijn." Zij vroegen: Wat beveelt u ons dan [om te doen]?' Hij
antwoordde: "Kom de belofte van trouw na van de een na de ander. Vervul hun
rechten, want Allaah zal hun vragen over wat Hij onder hun hoede heeft
geplaatst."
# 1438, Overgeleverd van Abdullaah Ibn 'Amr is dat de Profeet heeft gezegd:
"Verkondig van mij, al is het maar een vers. Bericht over [de verhalen van] De
kinderen van Israa'iel zonder ongemak. En wie opzettelijk over mij liegt, mag
zijn plek in het vuur bestijgen."
# 1440. Overgeleverd van Djundub Ibn Abdillaah is dat de Boodschapper van
Allah heeft gezegd: "Er was onder jullie voorgangers een man met een wond.
Hij kon het geduld echter niet meer opbrengen. Daarom nam hij een mes en
sneed ermee in zijn hand. Het bloeden stopte pas nadat hij overleed. Allaah zei
toen: "Mijn dienaar heeft zich gehaast met [het doden van] zichzelf. Daarom heb
ik het paradijs voor hem verboden".
# 1441. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Allaah
wilde drie mannen van De kinderen van israa'iel beproeven; een melaatse, een
kale, en een blinde. Daarom zond Hij een engel naar hen. Toen hij bij de
melaatse kwam, vroeg hij: Wat heb jij het liefst?' Hij antwoordde: 'Een mooie
huidskleur en een gave huid. De mensen walgen namelijk van mij.' Hij veegde
over hem heen en waar hij aan leed, verdween. Hij kreeg een mooie huidskleur
en een gave huid. Hij vroeg hem: `Welke rijkdom heb je het meest lief?' Hij
antwoordde: `Kamelen.' Hij kreeg toen een kamelin die tien maanden drachtig
was en hij zei: `Moge Allaah haar voor jou zegenen.' Vervolgens kwam hij bij
de kale en vroeg hem: `Wat heb jij het liefst?' Hij antwoordde: `Mooi haar en dat
ik hiervan verlost word. De mensen walgen namelijk van mij.' Hij veegde over
hem heen en waar hij aan leed, verdween. Hij kreeg mooi haar. Hij vroeg hem:
'Welke rijkdom heb je het meest lief?' Hij antwoordde: `Koeien.' Hij kreeg toen
een drachtige koe en hij zei: `Moge Allaah haar voor jou zegenen.' Vervolgens
kwam hij bij de blinde en vroeg hem: Wat heb jij het liefst?' Hij antwoordde:
`Dat Allaah mij mijn zicht teruggeeft, zodat ik de mensen weer kan zien.' Hij
veegde over hem heen en hij kreeg zijn zicht terug. Hij vroeg hem: `Welke
rijkdom heb je het meest lief?' Hij antwoordde: `Schapen.' Hij kreeg toen een
drachtige ooi. Daarna bevielen alle drie de drachtige dieren, totdat de eerste een
hele vallei aan kamelen bezat, de tweede een hele vallei aan koeien en de derde
een hele vallei aan schapen. Vervolgens kwam hij [de engel] naar de melaatse in
zijn [vroegere) gedaante en hoedanigheid en zei: `Ik ben een behoeftige man.
Tijdens mijn reis ben ik al mijn middelen van levensvoorziening kwijtgeraakt.
Niemand kan mij vandaag voorzien, behalve Allaah en daarna jij.
Daarom vraag ik jou bij Degene Die jou een mooie huidskleur en een gave huid
heeft geschonken om mij een kameel te schenken waarmee ik mijn reis kan
voortzetten.' Hij antwoordde hem: `lk heb te veel verplichtingen.' Hierop zei hij
tegen hem: `Het is alsof ik jou ken. Was jij geen melaatse waarvan de mensen
walgden en een behoeftige, die vervolgens door Allaah gegund is?' Hij
antwoordde: `Ik heb dit van grote [voorvader] op grote geërfd.' Hij zei toen: Als
je liegt, moge Allaah jou dan terugbrengen naar waar jij je in bevond.'
Vervolgens kwam hij [de engel] naar de kale in zijn [vroegere] gedaante en
hoedanigheid en zei hetzelfde tegen hem als wat hij tegen de ander had gezegd.
Hij antwoordde hem op dezelfde wijze als de ander hem had geantwoord. Hij zei
toen: A1s je liegt, moge Allaah jou dan terugbrengen naar waar jij je in bevond.'
Vervolgens kwam hij [de engel] naar de blinde in zijn [vroegere] gedaante en
zei: Ik ben een behoeftige man. Tijdens mijn reis ben ik al mijn middelen van
levensvoorziening kwijtgeraakt. Niemand kan mij vandaag voorzien, behalve
Allaah en daarna jij. Daarom vraag ik jou bij Degene Die jou jouw zicht heeft
teruggegeven om mij een ooi te schenken waarmee ik mijn kan voortzetten.' Hij
antwoordde hem: `Ik was blind en Allaah gaf mij mijn zicht terug. Bovendien
was ik arm en heeft Hij mij verrijkt. Neem wat je wilt. Bij Allaah ik zal mij
vandaag de dag niet inspannen om iets van je af te nemen van wat je neemt
omwille van Allaah.' Hierop zei hij: `Houd je rijkdom. Jullie zijn allemaal
beproefd. Allah is tevreden met jou en ontevreden over jouw twee vrienden'."
# 1442. Overgeleverd van Abu Sa`ied Al-Khudrie is dat de Profeet heeft gezegd:
"Onder De kinderen van Israa'iel was er een man die negenennegentig mensen
had gedood en vervolgens vertrok om te vragen [naar een geleerde op wiens
hand hij berouw kon tonen]. Toen hij aankwam bij een monnik, vroeg hij hem
en zei: `Kan ik berouw tonen?' Hij antwoordde: `Nee.' Daarom doodde hij hem.
Vervolgens ging hij verder met vragen [naar een geleerde op wiens hand hij
berouw kon tonen]. Een man zei tegen hem: `Ga naar dat-en-dat dorp.' De dood
achterhaalde hem echter en hij wendde zijn borst richting het beoogde dorp. De
engelen van genade kregen ruzie met de engelen van kwelling over hem. Allaah
openbaarde toen aan haar [het beoogde dorp] om dichterbij te komen, en Allaah
openbaarde aan haar [het verlaten dorp] om verder weg te gaan. Hij zei toen
[tegen de engelen]: "Meet de onderlinge afstand." Zij vonden dat hij een
handbreedte dichter bij haar [het beoogde dorp] was. Daarom werd hij
vergeven."
# 1443. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Een
man kocht vastgoed over van een andere man. De vastgoedkoper trof in het
vastgoed een kruik aan die goud bevatte. De vastgoedkoper zei toen tegen hem:
`Neem je goud van mij weg. Ik heb de grond van jou gekocht en niet het goud.'
De grondbezitter antwoordde: `Ik heb jou de grond verkocht met inhoud.'
Daarom vroegen zij een man om tussen hen recht te spreken. De man bij wie zij
rechtspraak zochten, vroeg hun: Hebben jullie kinderen?' De ene zei: `Ik heb een
jongen.' De andere zei: `Ik heb een meisje.' Hij zei: `Huw het meisje aan de
jongen. Geef omwille van hen beiden ervan uit [van het goud] en geef er een
aalmoes van'."
# 1463. Overgeleverd van Ibn `Abbaas is dat Abu Dharr heeft gezegd: `Ik kom
uit [de stam van] Ghifaar. Het nieuws bereikte ons dat er in Mekka een man was
verschenen die beweerde dat hij een profeet was. Ik zei daarom tegen mijn
broer: `Vertrek naar deze man, ga met hem praten en breng mij zijn nieuws.' Hij
vertrok toen en ontmoette hem. Nadat hij terugkeerde, vroeg ik hem: Wat heb
je?' Hij antwoordde: `Bij Allaah, ik heb een man gezien die het goede beveelt en
het slechte verbiedt.' lk zei toen tegen hem: `Jouw nieuws is niet bevredigend
voor mij.' Ik nam een knapzak en een stok mee en begaf me naar Mekka. Ik
kende hem niet, maar ik wilde ook niet naar hem vragen. Ik verbleef in de
moskee en dronk van zamzam. 'Ali kwam een keer langs en zei: Volgens mij
ben jij een vreemde.' Ik antwoordde: Ja.' Hij zei: `Kom mee naar huis.' Ik ging
met hem mee. Hij vroeg mij niets en ik vertelde hem niets. Toen de ochtend
aanbrak, ging ik naar de moskee om over hem te vragen, maar niemand vertelde
mij iets over hem. `Ali kwam toen weer langs en vroeg: `Heb jij je verblijfplaats
nog niet gevonden?' Ik antwoordde: Nee.' Hij zei: 'Kom met mij mee.' Hij vroeg
me: `Wat is er met je aan de hand en wat heeft jou hier gebracht?' Ik
antwoordde: `Als je het geheim houdt, zal ik het je vertellen.' Hij zei: `Dat zal ik
doen.' Ik zei tegen hem: `Het nieuws heeft ons bereikt dat hier een man is
verschenen die beweert dat hij een profeet is. Ik heb mijn broer gestuurd om
hem te spreken. Toen hij terugkwam, vond ik zijn nieuws echter niet
bevredigend. Daarom wilde ik hem zelf ontmoeten.' Hij zei toen: `Je heb je weg
gevonden. Ik ga zijn richting op. Volg mij dus en ga naar binnen waar ik naar
binnenga. Als ik iemand zie die ik voor jou vrees, zal ik bij een muur gaan staan
alsof ik mijn sandaal maak en loop jij door. Hij vertrok en ik vertrok met hem
mee, totdat hij bij de Profeet naar binnenging en ik ook met hem naar
binnenging. Ik zei toen tegen hem: `Leg de Islaam aan mij voor.' Nadat hij hem
aan mij had voorgelegd, werd ik ter plekke moslim.' Hij zei toen tegen mij: "0
Abu Dharr, Hou dit geheim en keer terug naar jouw land. Als het nieuws jou
bereikt dat wij de overhand hebben, kom dan." Ik zei: Bij Degene Die u met de
Waarheid heeft gezonden, ik zal dit uitschreeuwen tussen hen.' Hij ging naar de
moskee, terwijl Qoraish daar aanwezig waren en zei: `O gemeenschap van
Qoraish, ik getuig dat er geen ware god is behalve Allaah en ik getuig dat
Mohammad Zijn dienaar en Zijn Boodschapper is.' Zij zeiden toen: `Sta op naar
deze afvallige.' Zij stonden op en sloegen mij bijna dood. Al-`Abbaas kwam
naar mij toe en wierp zich op mij. Vervolgens wendde hij zich tot hen en zei: `0
wee jullie! Doden jullie een man van Ghifaar, terwijl jullie handelsplaats en
handelsroute langs Ghifaar is?' Zij lieten mij toen los. Toen de volgende ochtend
aanbrak, keerde ik terug en zei hetzelfde als wat ik gisteren had gezegd. Zij
zeiden toen weer: `Sta op naar deze afvallige.' Er werd mij weer hetzelfde
aangedaan als gisteren. Al-Abbaas kwam weer naar mij toe, wierp zich op mij
en zei hetzelfde als hij gisteren had gezegd.' Dit was dus het begin van de Islaam
van Abu Dharr, moge Allaah hem genadig zijn.'
# 1466. Overgeleverd van Djubair Ibn Mut'im is dat de Boodschapper van
Allaah heeft gelegd: "Ik heb vijf namen. Ik ben namelijk Mohammad en Ahmad.
Ik ben Al-Maahi [uitwisser], omdat Allaah met mij het ongeloof zal uitwissen.
Ik ben Al-Haashir [de opwekker], omdat de mensen na mij zullen worden
opgewekt. En ik ben Al-`Aaqib [de laatste van de profeten]."
# 1470. Overgeleverd van `Aaichah is dat zij heeft gezegd dat de Profeet op
drieënzestig jarige leeftijd is gestorven.
# 1492. Overgeleverd van Anas Ibn Maalik is dat hij vertelde over de nacht
waarin de nachtelijke reis met de Profeet werd ondernomen vanuit de Moskee
van de Ka`bah. Hij heeft gezegd: `Drie personen [engelen] kwamen naar hem
toe voordat aan hem werd geopenbaard, terwijl hij sliep in de Heilige Moskee.
De eerste van hen vroeg: Wie van hen is hij?' De middelste van hen zei: `Hij is
de beste van hen.' De laatste zei: `Neem de beste van hen.' Dat is wat zich heeft
voorgedaan. Hij zag ze vervolgens niet meer, totdat ze weer tijdens een andere
nacht kwamen, door waarneming met zijn hart. De ogen van de Profeet sliepen
namelijk, maar zijn hart sliep niet. Dit geldt ook voor de Profeten: hun ogen
slapen, maar hun harten slapen niet. Vervolgens ontfermde Djibriel zich om hem
en steeg met hem naar de hemel.'
# 1493. Van hem [Anas Ibn Maalik] is ook overgeleverd dat hij heeft gezegd:
'Er werd een kom [met water] bij de Profeet gebracht, terwijl hij in Az-Zawraa'
was. Hij plaatste zijn hand in de kom en het water begon tussen zijn vingers te
stromen. De mensen verrichtten er vervolgens wudoe' mee.' Men vroeg aan
Anas: 'Met hoeveel waren jullie?' Hij antwoordde: Driehonderd of ongeveer
driehonderd.
# 1494. Overgeleverd van `Abdullaah is dat hij heeft gezegd: `Wij zagen de
tekenen aan voor zegening, terwijl jullie ze aanzien voor beangstiging. Wij
waren eens met de Boodschapper van Allaah, toen er een watertekort was. Hij
zei toen: "Zoek naar resterend water." Zij brachten toen een kom met weinig
water. Hij dompelde zijn hand in de kom en zei: "Kom naar het reine en
gezegende [water]. De zegening komt van Allah." Ik heb het water tussen de
vingers van de Boodschapper van Allaah zien ontspringen en wij hoorden het
voedsel Allaah verheerlijken, terwijl het gegeten werd.'
# 1499. Overgeleverd van Hudhayfah Ibn Al-Yamaan is dat hij heeft gezegd:
'De mensen hadden de gewoonte om de Boodschapper van Allaah over het
goede te vragen. Ik had echter de gewoonte om hem over het kwaad te vragen,
uit angst dat het mij zou overkomen. Daarom vroeg ik: `0 Boodschapper van
Allaah, wij bevonden ons in [een tijd van] onwetendheid en kwaad. Vervolgens
heeft Allaah ons dit goede [de Islaam] gebracht. Zal er na dit goede nog enig
kwaad komen?" Hij antwoordde: "Ja." Vervolgens vroeg ik: 'Zal erna dat kwaad
weer goeds komen?' Hij antwoordde: "Ja, maar dit [goede] zal vermengd met
troebel zijn" lk vroeg: Wat is die troebel dan?' Hij antwoordde: "Mensen die een
andere leiding dan die van mij als leidraad nemen. Je zult van hen zien wat je
zult goedkeuren en ook wat je zult afkeuren." lk vroeg: `Zal erna dat goede nog
kwaad komen?' Hij antwoordde: `Ja, uitnodigers naar de poorten van de hel. Wie
gehoor geeft aan hun uitnodiging zullen zij erin [de hel] werpen." Ik zei: `O
Boodschapper van Allaah, beschrijf ze voor ons.' Hij antwoordde: "Het zijn
mensen uit ons midden, die onze taal spreken." Ik zei: `Wat draagt u mij op om
te doen als ik dat meemaak?' Hij antwoordde: "Klamp je vast aan de' groep
[djamaa`ah] van de Moslims en aan hun leider [lmaam].' Ik zei: 'Wat als ze geen
groep en geen leider hebben?' Hij zei: "Scheid je dan af van al die groeperingen,
ook al zou je je moeten vastbijten aan een boomstam totdat de dood komt en jij
je in die situatie bevindt".
# 1500. Overgeleverd van `Ali is dat hij heeft gezegd: `Als ik jullie een
overlevering van de Boodschapper van Allaah vertel, dan heb ik liever dat ik uit
de hemel zou storten dan dat ik over hem zou liegen. Als ik jullie iets vertel -
tussen mij en jullie - dan is oorlog misleiding. lk heb de Boodschapper van
Allaah horen zeggen: "Aan het eind van de tijd zal er een volk komen van
zwakzinnige jongelingen. Zij zullen de beste spraak van de schepping bezigen,
maar zij zullen de Islaam verlaten net zoals een pijl een prooi [doorboort en]
verlaat. Hun geloof gaat niet verder dan hun strotten. Waar jullie hen ook
treffen, dood hen dan. Het doden van hen is een beloning voor wie hen doodt
tijdens de Opstandingsdag".
# 1502. Overgeleverd van Anas Ibn Maalik is dat de Profeet Thaabit Ibn Qays
miste. Een man zei toen: `O Boodschapper van Allaah, ik zal u zijn nieuws
brengen. Toen hij bij hem aankwam, trof hem thuis zittend aan, met gebogen
hoofd. Hij vroeg hem: Wat is er met je aan de hand?' Hij antwoordde: `Het gaat
slecht: wie zijn stem verhief boven de stem van de Profeet, zijn daden zijn
tenietgedaan en hij behoort tot de mensen van het vuur.' De man kwam
vervolgens bij hem [Profeet] en vertelde hem dat hij zus -en -zo heeft gezegd.
Hij keerde daarna naar hem terug met geweldig verheugend nieuws. Hij
[Profeet] zei namelijk: "Ga naar hem toe en zeg tegen hem: jij bent niet van de
mensen van het vuur, maar van de mensen van het paradijs."
# 1505. Overgeleverd van Anas is dat hij heeft gezegd: `Er was eens een
christelijke man die moslim werd. Hij reciteerde Soerah Al-Baqarah en Soerah
Aal-Imraan en hij schreef voor de Profeet. Hij werd vervolgens weer christen en
zei: 'Mohammad weet niets anders dan wat ik voor hem heb opgeschreven.'
Allaah liet hem overlijden en hij werd begraven. In de ochtend was hij door de
aarde uitgeworpen. Men zei toen: Dit is een daad van Mohammad en zijn
metgezellen. Omdat onze vriend van hen is gevlucht, hebben ze hem
opgegraven en naar buiten gegooid.' Zij groeven een nieuw graf en gingen zo
diep als zij konden.' In de ochtend was hij wederom door de aarde uitgeworpen.
Zij wisten toen dat dit niet door toedoen van de mensen was en zij wierpen hem
weg.'
# 1507. Overgeleverd van Sa'd Ibn Mu'aadh is dat hij tegen Umayyah Ibn
Khalaf [kopstuk van de veelgodenaanbidders] heeft gezegd: `Ik heb Mohammad
horen beweren dat hij jou zal doden.' Hij vroeg: `Mij?' Hij antwoordde: Ja.' Hij
zei: `Bij Allaah, Mohammad liegt niet als hij spreekt.' Allaah doodde hem
vervolgens tijdens [de slag van] Badr.
# 1508. Overgeleverd van Usaamah Ibn Zayd is dat Djibriel bij de Profeet
kwam, terwijl Umm Salamah met hem was. Hij begon met hem te praten en
stond vervolgens op. De Profeet vroeg toen aan Umm Salamah (een vraag met
de strekking): "Wie was hij?" Zij antwoordde: Dihyah [Ibn Khaliefah Al-Kalbi,
in wiens gedaante Djibriel vaak kwam].' Umm Salamah zei verder: `Bij Allah, ik
dacht echt dat hij het was, totdat ik de preek van de Profeet hoorde waarin hij
berichtte over Djibriel': Of zoals hij heeft gezegd.
# 1510. Van hem ['Abdullaah Ibn 'Omar] is ook overgeleverd dat de joden naar
de Boodschapper van Allaah kwamen en hem vertelden dat een man van hen en
een vrouw overspel hadden gepleegd. De Boodschapper van Allaah vroeg: "Wat
zegt jullie Tawraat [Thora] over steniging?" Zij antwoordden: Wij maken hen te
schande en zij worden gegeseld.' `Abdullaah Ibn Salaam zei toen: Jullie liegen.
Er staat steniging op.' Zij brachten vervolgens de Tawraat [Thora] en sloegen
haar open. Iemand van hen legde zijn hand op het vers van steniging en las wat
ervoor en wat erna stond. `Abdullaah Ibn Salaam zei tegen hem: `Hef je hand
op.' Toen hij zijn hand ophief, stond daar het vers van steniging. Zij zeiden toen:
`0 Mohammad, hij heeft de waarheid gesproken. Er staat steniging op. De
Boodschapper van Allaah gaf toen de dracht en zij werden beiden gestenigd.
# 1511. Overgeleverd van Abdullaah Ibn Mas'oed is dat hij heeft gezegd: `De
maan splitste ten tijde van de Boodschapper van Allaah in twee delen. De
Profeet zei toen: "Wees getuigen."
# 1523. Overgeleverd van Anas is dat een man de Profeet vroeg over het Uur en
zei: `Wanneer zal het Uur aanbreken?' Hij antwoordde: "Wat heb jij ervoor
voorbereid?" Hij zei: Niets anders dan dat ik hou van Allaah en van Zijn
Boodschapper.' Hij zei toen: `Je zult zijn met wie je liefhebt." Anas heeft
gezegd: `Niets heeft ons zo blij gemaakt als de uitspraak van de Profeet: "Je zult
zijn met wie je liefhebt." Anas heeft gezegd: `Ik hou namelijk van de Profeet,
Abu Bakt en 'Omar. Ik hoop dat ik met hen zal zijn vanwege mijn liefde voor
hen, ondanks dat ik niet dezelfde daden als zij heb verricht.
# 1526. Overgeleverd van `Ali is dat Faatimah [de dochter van de Profeet] zich
beklaagde dat zij leed onder de sporen van haar handmolen. Toen er
krijgsgevangenen bij de Profeet werden gebracht, vertrok zij naar hem, maar trof
hem niet aan. Zij trof echter wel `Aaichah aan en bracht haar op de hoogte. Toen
de Profeet kwam, vertelde `Aaichah hem over de komst van Faatimah. De
Profeet kwam toen naar ons toe, terwijl wij al in bed lagen. Toen ik wilde
opstaan, zei hij: "Blijf op jullie plek." Hij ging tussen ons beiden zitten,
waardoor ik de kou van zijn voeten op mijn borst voelde. Hij zei: "Zal ik jullie
iets leren dat beter is dan waar jullie mij om hebben gevraagd? Als jullie gaan
slapen, spreek dan vierendertig (34) keer de takbier uit [Allahu Akbar],
drieëndertig (33) keer de tasbieh [Subhaan Allah] en drieëndertig (33) keer de
tahmied [Alhamdulillaah]. Dat is beter voor jullie dan een bediende."
# 1535. Overgeleverd van `Aaichah is dat een vrouw uit Banu Makhzoem had
gestolen. Daarom zeiden zij: `Wie wil er voor haar [bemiddelend] praten met de
Profeet?' Niemand durfde hem te spreken, daarom sprak Usaamah Ibn Zayd
hem. Hij [Profeet] antwoordde hem: "Als van de kinderen van Israa'iel een edel
persoon onder hen stal, lieten zij hem. En als een zwak persoon onder hen stal,
werd bij hem [zijn hand] afgehakt. Zelfs als het om Faatimah [de dochter van
Mohammad] zou gaan, dan zou ik haar hand afhakken."
# 1542. Overgeleverd van Abdullaah Ibn 'Omar is dat iemand hem vroeg over de
muhrim [in gewijde staat] die een vlieg doodt. Hij zei toen: `Vragen de mensen
van Irak over een vlieg, terwijl zij de zoon van de dochter van de Boodschapper
van Allaah hebben gedood? De Profeet heeft gezegd: "Zij [Al-Hasan en Al-
Husain] zijn mijn twee basilicumbloemen van de wereld".
# 1556. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat er een man naar de Profeet
kwam. Daarom zond hij naar zijn vrouwen [met het verzoek om iets voor de
gast te bereiden], maar zij antwoordden: Wij hebben niets anders dan water.' De
Boodschapper van Allaah vroeg toen: "Wie wil hem meenemen of als gast
ontvangen? Een man van de Ansaar zei: `Ik.' Hij nam hem vervolgens mee naar
zijn echtgenote en zei tegen haar: `Ontvang de gast van de Boodschapper van
Allah gastvrij. Zij antwoordde: `Wij hebben niets anders dan de maaltijd van
mijn kinderen.' Hij zei tegen haar: 'Bereid je maaltijd, doe je lamp aan en laat je
kinderen in slaap vallen als ze avondeten willen.' Zij bereidde dus haar maaltijd,
deed haar lamp aan en liet haar kinderen slapen. Vervolgens stond ze op alsof ze
haar lamp aan het repareren was en deed haar uit. Vervolgens gaven zij beiden
hem [de gast] de indruk dat ze mee aten, maar zij gingen hongerig naar bed.
Toen de ochtend aanbrak, ging hij naar de Boodschapper van Allaah , die tegen
hem zei: "Allaah heeft afgelopen nacht gelachen - of was verwonderd - door wat
jullie tweeën hebben gedaan."
# 1565. Overgeleverd van `Aaichah is dat zij heeft gezegd: `lk was op niemand
van de echtgenotes van de Profeet jaloers zoals ik jaloers was op Khadiedjah,
terwijl ik haar niet heb gezien. De Profeet noemde haar echter vaak. Het kwam
zelfs voor dat hij een ooi slachtte en in stukken sneed. Vervolgens stuurde hij ze
naar de vriendinnen van Khadiedjah. Ik heb weleens tegen hem gezegd: `Alsof
er geen enkele vrouw op de wereld is geweest, behalve Khadiedjah.' Hij
antwoordde dan: "Zij was zus en zij was zo. Bovendien had ik kinderen met
haar".
# 1567. Overgeleverd van `Aaichah is dat zij heeft gezegd: `Haalah hint
Khuwailid, de zus van Khadiedjah, vroeg de Boodschapper van Allaah
toestemming om binnen te komen. Hij herkende toen de manier waarop
Khadiedjah om toestemming vroeg, waardoor zijn stemming veranderde. Hij
zei: "0 Allaah, laat haar Haalah zijn." Zij zegt: `Ik werd toen jaloers en zei: Wat
herinner je je aan een bejaarde vrouw van de bejaarde vrouwen van Qoraish met
[tandeloze] rode mondhoeken, die lang geleden is overleden? Allaah heeft je
haar met iemand beter dan zij vervangen'.
# 1569. Overgeleverd van `Abdullaah Ibn Omar is dat de Profeet Zayd Ibn `Amr
Ibn Nufail tegenkwam in de bodem van [de vallei] Baldah, voordat de
openbaring naar de Profeet werd neergezonden. Er werd een maaltijd geserveerd
voor de Profeet, maar hij [Zayd] weigerde om ervan te eten. Vervolgens zei
Zayd: `Ik eet niet van wat jullie offeren voor jullie afgodsbeelden. Ik eet alleen
maar waarover de Naam van Allaah genoemd.' En Zayd Ibn `Amr keurde de
offers van Qoraish af en zei: `De ooi is geschapen door Allah. Hij heeft de regen
ervoor uit de hemel neergezonden en Hij heeft er gewassen voor uit de aarde
voortgebracht. En vervolgens slachten jullie het in een andere naam dan de
Naam van Allaah.' Hij keurde dat daarmee af en zag het als iets afschuwelijks.
# 1574. Overgeleverd van `Abdullaah lbn Mas`oed is dat hem werd gevraagd:
Wie berichtte de Profeet over de djinn tijdens de nacht dat ze naar de Qor'aan
luisterden?' Hij antwoordde: `Hij werd over ze bericht door een boom.
# 1576. Overgeleverd van Umm Khaalid bint Khaalid is dat zij heeft gezegd: `Ik
kwam aan uit het grondgebied van Ethiopië terwijl ik een jong meisje was. De
Boodschapper van Allaah kleedde mij in een zijden gewaad met markeringen
erop. De Boodschapper van Allaah veegde met zijn hand over de markeringen,
terwijl hij zei: "Wat mooi, wat mooi".
# 1577. Overgeleverd van Al-`Abbaas Ibn `Abdil-Muttalib is dat hij aan de
Profeet vroeg: Wat heeft u voor uw oom kunnen betekenen? Hij beschermde u
immers en werd boos omwille van u.' Hij antwoordde: "Hij bevindt zich in een
ondiepte van vuur. Als ik het niet was, dan bevond hij zich in de laagste diepte
van het vuur".
# 1580. Overgeleverd van Maalik Ibn Sa`sa`ah is dat de Profeet hun vertelde
over zijn nachtelijke reis: "Terwijl ik mij liggend bevond in Al-Hatiem
(misschien zei hij Al-Hidjr [het muurtje naast de Ka`bah]), kwam er iemand
naar mij toe die mij in verticale richting opensneed. (Ik [de overleveraar] hoorde
hem zeggen: Hij sneed mij open tussen hier en hier." Vanaf zijn halskuiltje tot
aan zijn schaamstreek.) Hij bracht vervolgens mijn hart naar buiten. Er werd mij
een gouden teil gebracht gevuld met geloof. Mijn hart werd gewassen en daarna
gevuld, om vervolgens truggeplaatst te worden. Daarna werd er een wit dier
gebracht, kleiner dan een muilezel en groter dan een ezel. (De overleveraar heeft
gezegd: Dat is Al-Boraaq'. Hij plaatst zijn hoef zover zijn zicht reikt). Ik werd
erop gedragen en vertrok toen met Djibriel, totdat wij aankwamen bij de aardse
hemel. Toen hij vroeg om te openen werd er gezegd: `Wie is daar?'
Hij antwoordde: `Djibriel.' Er werd gezegd: Wie is er met jou?' Hij antwoordde:
'Mohammad.' Er werd gezegd: 'Is de Boodschap al naar hem gezonden?' Hij
antwoordde: Ja.' Er werd gezegd: `Hij is welkom en wat mooi is zijn komst.' En
er werd geopend. Toen ik vervolgens aankwam, was daar Aadam. Hij [Djibriel]
zei: `Dit is jouw vader Aadam. Groet hem.' lk groette hem en hij groette terug.
Daarna zei hij: `Jij bent welkom als rechtschapen zoon en als rechtschapen
Profeet.' Vervolgens steeg hij met mij op, totdat we bij de tweede hemel
aankwamen, waar hij vroeg om te openen. Er werd gevraagd: Wie is daar?' Hij
antwoordde: `Djibriel.' Er werd gezegd: Wie is er met jou?' Hij antwoordde:
'Mohammad.' Er werd gezegd: 'Is de Boodschap al naar hem gezonden?' Hij
antwoordde: `Ja.' Er werd gezegd: `Hij is welkom en wat mooi is zijn komst.' En
er werd geopend. Toen ik vervolgens aankwam, waren daar Yahyaa en `Iesaa,
beiden neven van moederskant. Hij [Djibriel] zei: Dit zijn Yahyaa en `Iesaa.
Groet hen.' Ik groette hen en zij groetten terug. Daarna zeiden zij: Jij bent
welkom als rechtschapen broer en als rechtschapen Profeet.' Vervolgens steeg
hij met mij op, totdat we bij de derde hemel aankwamen, waar hij vroeg om te
openen. Er werd gevraagd: `Wie is daar?' Hij antwoordde: Djibriel.' Er werd
gezegd: `Wie is er met jou?' Hij antwoordde: 'Mohammad.' Er werd gezegd: `Is
de Boodschap al naar hem gezonden?' Hij antwoordde: Ja.' Er werd gezegd: `Hij
is welkom en wat mooi is zijn komst.
En er werd geopend. Toen ik vervolgens aankwam, was daar Yoesoef. Hij
[Djibriel] zei: `Dit is Yoesoef. Groet hem.' Ik groette hem en hij groette terug.
Daarna zei hij: Jij bent welkom als rechtschapen broer en als rechtschapen
Profeet.' Vervolgens steeg hij met mij op, totdat we bij de vierde hemel
aankwamen, waar hij vroeg om te openen. Er werd gevraagd: `Wie is daar?' Hij
antwoordde: Djibriel.' Er werd gezegd: `Wie is er met jou?' Hij antwoordde:
'Mohammad.' Er werd gezegd: `Is de Boodschap al naar hem gezonden?' Hij
antwoordde: 'Ja.' Er werd gezegd: `Hij is welkom en wat mooi is zijn komst.' En
er werd geopend. Toen ik vervolgens aankwam, was daar Idries. Hij [Djibriel]
zei: `Dit is ldries. Groet hem.' Ik groette hem en hij groette terug. Daarna zei hij:
Jij bent welkom als rechtschapen broer en als rechtschapen Profeet.' Vervolgens
steeg hij met mij op, totdat we bij de vijfde hemel aankwamen, waar hij vroeg
om te openen. Er werd gevraagd: `Wie is daar?' Hij antwoordde: 'Djibriel.' Er
werd gezegd: `Wie is er met u?' Hij antwoordde: 'Mohammad.' Er werd gezegd:
`Is de Boodschap al naar 'hem gezonden?' Hij antwoordde: 'Ja.' Er werd gezegd:
`Hij is welkom en wat mooi is zijn komst.' En er werd geopend. Toen ik
vervolgens aankwam, was daar Haaroen. Hij [Djihriel] zei: `Dit is Haaroen.
Groet hem.' Ik groette hem en hij groette terug. Daarna zei hij: `Jij bent welkom
als rechtschapen broer en als rechtschapen Profeet.' Vervolgens steeg hij met mij
op, totdat we bij de zesde hemel aankwamen, waar hij vroeg om te openen.
Er werd gevraagd: Wie is daar?' Hij antwoordde: Djibriel.' Er werd gezegd: Wie
is er met jou?' Hij antwoordde: 'Mohammad.' Er werd gezegd: 'Is de Boodschap
al naar hem gezonden?' Hij antwoordde: 'Ja.' Er werd gezegd: 'Hij is welkom en
wat mooi is zijn komst.' En er werd geopend. Toen ik vervolgens aankwam, was
daar Moesaa. Hij [Djibriel] zei: 'Dit is Moesaa. Groet hem.' Ik groette hem en hij
groette terug. Daarna zei hij: Jij bent welkom als rechtschapen broer en als
rechtschapen Profeet.' Toen ik hem passeerde, huilde hij. Er werd hem gevraagd:
'Waarom huil jij?' Hij antwoordde: 'Ik huil omdat een jongeman na mij is
gezonden. Van zijn gemeenschap zullen er meer het paradijs betreden dan wie
het zal betreden van mijn gemeenschap. Vervolgens steeg hij met mij op, totdat
we bij de zevende hemel aankwamen, waar hij vroeg om te openen. Er werd
gevraagd: 'Wie is daar?' Hij antwoordde: Djibriel.' Er werd gezegd: 'Wie is er
met jou?' Hij antwoordde: 'Mohammad.' Er werd gezegd: 'Is de Boodschap al
naar hem gezonden?' Hij antwoordde: Ja.' Er werd gezegd: 'Hij is welkom en
wat mooi is zijn komst.' En er werd geopend. Toen ik vervolgens aankwam, was
daar lbraahiem. Hij [Djibriel] zei: 'Dit is Ibraahiem. Groet hem.' Ik groette hem
en hij groette terug. Daarna zei hij: Jij bent welkom als rechtschapen zoon en als
rechtschapen Profeet.' Vervolgens werd Sidrat Ul-Muntahaa [een nabk boom,
boven de zevende hemel dicht hij het paradijs, (de lotusboom van de uiterste
grens)] naar mij opgeheven.
Zijn lotusvruchten waren net zo groot als de kruiken van [de stad] Hadjar en zijn
bladeren leken op olifantenoren. Er waren daar vier rivieren: twee ondergrondse
en twee zichtbare rivieren. Ik vroeg: "Wat zijn deze twee, O Djibriel?" Hij
antwoordde: `De twee ondergrondse rivieren stromen in het paradijs. De twee
zichtbare rivieren zijn de Nijl en de Eufraat.' Vervolgens werd Al-Bayt Al-
Ma`moor [het Huis van Allaah boven de zevende hemel] naar mij opgeheven.
Vervolgens werden mij een wijnkruik, een melkkruik en een honingkruik
gebracht. Ik koos voor de melk. Hij [Djibriel] zei: `Dat is de natuurlijke aard
[fitrah] waar jij en je gemeenschap zich op bevinden.' Vervolgens werden aan
mij vijftig dagelijkse gebeden opgelegd. Ik keerde terug en kwam langs Moesaa,
die mij vroeg: `Wat is je opgelegd?' lk antwoordde: Aan mij zijn vijftig
dagelijkse gebeden opgelegd. Hij zei: 'Jouw gemeenschap kan geen vijf
dagelijkse gebeden aan. En bij Allaah, ik heb ervaring met de mensen voor jou
en heb de meest hevige interactie gehad met de kinderen van Israa'iel. Keer
daarom terug naar je Heer en vraag hem om verlichting voor je gemeenschap.' Ik
keerde terug en Hij schold mij er tien kwijt. Ik ging toen terug naar Moesaa, die
mij weer hetzelfde zei. Ik keerde terug en Hij schold mij er tien kwijt. Ik ging
toen terug naar Moesaa, die mij weer hetzelfde zei. Ik keerde terug en Hij schold
mij er tien kwijt. Ik ging toen terug naar Moesaa, die mij weer hetzelfde zei. Ik
keerde terug en er werden mij tien dagelijkse gebeden opgelegd.
Ik ging toen terug [naar Moesaa], die mij weer hetzelfde zei. Ik keerde terug en
er werden mij vijf dagelijkse gebeden opgelegd. Ik ging toen terug naar Moesaa,
die mij vroeg: Wat is je opgelegd?' Ik zei: "Er zijn mij vijf dagelijkse gebeden
opgelegd." Hij zei: `Jouw gemeenschap kan geen vijf dagelijkse gebeden aan.
En ik heb ervaring met de mensen voor jou en ik heb de meest hevige interactie
gehad met de kinderen van Israa'iel. Keer daarom terug naar je Heer en vraag
Hem om verlichting voor je gemeenschap.' Ik antwoordde: "Ik heb mijn Heer
gevraagd, totdat ik me ben gaan schamen. lk neem hier echter genoegen mee en
geef me er aan over." Toen ik verder ging, riep een omroeper: "Ik heb Mijn
Verplichting doorgevoerd en Ik heb Mijn dienaren verlichting geschonken". Zie
nummer 228.
# 228. Overgeleverd van Anas Ibn Maalik is dat hij heeft gezegd dat Abu Dhar
vertelde over de nachtelijke reis dat de Boodschapper van Allaah heeft gezegd:
"Het dak van mijn huis ging open, terwijl ik mij in Mekkah bevond. Djibriel
daalde neer, hij opende mijn borst en waste hem met zamzamwater. Vervolgens
kwam hij met een gouden teil, gevuld met wijsheid en geloof, die hij in mijn
borst goot. Daarna sloot hij mijn borst. Hij pakte mij bij mijn hand en steeg met
mij naar de aardse hemel. Toen ik aankwam bij de aardse hemel, zei Djibriel
tegen zijn bewaarder van de hemel: 'Doe open.' Hij vroeg: Wie is daar?' Hij
antwoordde: `Ik ben Djibriel.' Hij vroeg: `Is er iemand met jou?' Hij
antwoordde: `ja, Mohammad is met mij.' Hij vroeg: 'Is er al naar hem
gezonden?' Hij antwoordde: `ja.' Toen hij opende, stegen wij boven de aardse
hemel. Wij troffen daar een zittende man aan. Rechts van hem bevond zich een
mensenmassa en links van hem bevond zich een mensenmassa. Als hij naar
rechts keek, lachte hij. Als hij echter naar links keek, huilde hij. Hij zei:
`Welkom, O goede Profeet en O goede zoon.' ik vroeg aan Djibriel: "Wie is
dit?" Hij antwoordde: `Dit is Aadam. De mensenmassa's rechts en links van
hem, zijn de zielen van zijn nageslacht. De rechtse groep onder hen, zijn mensen
van het paradijs, terwijl de mensenmassa links van hem de mensen van het vuur
zijn. Daarrn lacht hij als hij naar rechts kijkt en huilt hij als hij naar links kijkt.'
Vervolgens steeg hij met mij naar de tweede hemel, waar hij tegen haar
bewaarder zei: `Doe open.' Zijn bewaarder vroeg hem hetzelfde als zijn
voorganger en opende uiteindelijk." Anas vertelt dat hij [Abu Dharr] vertelt dat
hij in de hemelen Aadam, Idries, 'Moesaa, `Iesaa en Ibraahiem aantrof. Hij [Abu
Dharr] vertelde echter niet wat hun precieze plekken waren. Hij vertelde wel dat
hij Aadam aantrof in de eerste hemel en Ibraahiem in de zesde hemel. Anas
heeft gezegd dat nadat Djibriel de Profeet langs Idries had gebracht, hij zei:
Welkom, O goede Profeet en O goede broer.' Ik vroeg aan Djibriel: "Wie is dit?"
Hij antwoordde: `Dit is Idries.' Vervolgens ging ik langs Moesaa, die zei:
`Welkom, O goede Profeet en O goede broer.' Ik vroeg aan Djibriel: "Wie is
dit?" Hij antwoordde: `Dit is Moesaa.' Vervolgens ging ik langs `Iesaa, die zei:
`Welkom, O goede Profeet en O goede broer.' Ik vroeg aan Djibriel: "Wie is
dit?" Hij antwoordde: `Dit is lesaa.' Vervolgens ging langs Ibraahiem, die zei:
`Welkom, O goede Profeet en O goede zoon' Ik vroeg aan Djibriel: "Wie is dit?"
Hij antwoordde: dit is Ibraahiem'." Ibn Abbaas en Abu Habbah Al-Ansaari
hebben verteld dat de Profeet heeft gezegd: "Vervolgens steeg naar een niveau
waar ik het schrijvende van de Pennen hoorde."
Anas Ibn Maalik vertelt dat de Profeet heeft gezegd: "Vervolgens legde Allaah
aan mijn gemeenschap vijftig gebeden op. Hiermee vertrok ik, totdat ik langs
Moesaa kwam. Hij vroeg: Wat heeft Allaah opgelegd aan jouw gemeenschap?'
Ik zei: "Hij heeft vijftig gebeden opgelegd." Hij zei: `Keer terug naar je Heer,
want jouw gemeenschap kan dit niet aan.' Ik keerde terug en Hij schold de helft
ervan kwijt. Ik keerde daarna weer terug naar Moesaa en zei: "Hij heeft de helft
kwijtgescholden." Hij zei: `Keer terug naar jouw Heer, want jouw gemeenschap
kan dit niet aan.' Ik keerde terug en Hij schold de helft ervan kwijt. Ik keerde
daarna weer terug naar hem en hij zei: 'Keer terug naar jouw Heer, want jouw
gemeenschap kan dit niet aan.' Ik keerde wederom naar Hem terug en Hij zei:
"Het zijn er vijf [in daden] en het zijn er vijftig [in beloning]. Deze uitspraak
wordt door Mij niet meer gewijzigd." Ik keerde terug naar Moesaa en hij zei:
`Keer terug naar jouw Heer.' Ik antwoordde echter: "Ik schaam me voor mijn
Heer." Vervolgens vertrok hij [Djibriel] met mij, totdat wij uiteindelijk
aankwamen bij Sidrat Ul-Muntahaa [een nabk boom, boven de zevende hemel
dicht bij het paradijs, (de lotusboom van de uiterste grens)], die werd bedekt met
kleuren die ik niet ken. Vervolgens werd ik het paradijs binnengebracht, waarin
ik koepels van parels en aarde van musk aantrof'.' Zie nummer 1580.
# 1582. Overgeleverd van `Aaichah is dat zij heeft gezegd: `De Profeet trouwde
mij toen ik een meisje van zes jaar was. Daarna kwamen wij naar Al-Madienah
en we streken neer in [de stam van] Banu Al-Haatith lbn Khazradj. Ik kreeg toen
koorts en mijn haar viel uit. Daarna groeide het weer aan tot mijn schouders.
Mijn moeder, Umm Rumaan, kwam toen naar mij toe, terwijl ik op een wip aan
het spelen was en mijn vriendinnen waren met mij. Zij riep mij en ik kwam naar
haar toe, zonder te weten wat er van me wilde. Zij pakte mij bij mijn hand,
totdat ze me losliet bij de huisdeur, terwijl ik hijgde. Toen mijn adem bedaarde
nam ze wat water en ze veegde mijn gezicht en mijn hoofde ermee. Daarna
bracht ze mij naar binnen in het huis. In huis waren vrouwen van de Ansaar, ze
zeiden: `Met alle gelukwensen en zegeningen en met alle voorspoed.' Zij liet mij
aan hen over en zij maakten mij in orde. De Boodschapper van Allaah verraste
mij in de voormiddag en zij droegen mij aan hem. Ik was toen een meisje van
negen jaar.
# 1584. Overgeleverd van `Aaichah de echtgenote van de Profeet is dat zij heeft
gezegd: `Ik kan me niet anders herinneren dan dat mijn beide ouders dé
[islamitische] religie beleden. Er ging geen dag voorbij zonder dat de
Boodschapper van Allaah bij ons langskwam aan de twee uiteinden van de dag;
de ochtend en de avond. Toen de moslims werden beproefd, vertrok Abu Bakr
als emigrant richting het grondgebied van Ethiopië. Toen hij aankwam in [de
plek] Bark Al-Ghimaad, kwam Ibn Ad-Daghinna hem tegen, die de leider van
[de stam van] Al-Qaarah was. Hij vroeg hem: `O Abu Bakr, waar ga jij heen?'
Abu Bakr antwoordde: `Mijn volk heeft mij verdreven. Ik wil nu ronddolen op
aarde en mijn Heer aanbidden.' Ibn Ad-Daghinna zei: `O Abu Bakr, iemand als
jij verlaat [zijn thuisland] niet en hij wordt niet verdreven. Jij voorziet de
verstokene, onderhoudt de familiebanden, ondersteunt de onmachtige, ontvangt
de gast genereus, en je helpt bij de ware rampspoeden. Ik ben jouw beschermer.
Ga terug en aanbid je Heer in jouw land. Hij keerde toen terug en Ibn Ad-
Daghinna ging met hem mee. Hij ging in de avond langs de nobelen van Qoraish
en zei tegen hen: `Iemand als Abu Bakr verlaat [zijn thuisland] niet en hij wordt
niet verdreven. Verdrijven jullie een man die de verstokene voorziet, de
familiebanden onderhoudt, de onmachtige ondersteunt, de gast genereus
ontvangt, en helpt bij de ware rampspoeden?' Qoraish verloochenden de
bescherming van Ibn Ad-Daghinna niet en zij zeiden tegen Ibn Ad-Daghinna:
'Beveel Abu Bakr om zijn Heer in zijn huis te aanbidden. Laat hem daar bidden
en reciteren wat hij wenst, zonder ons daarmee lastig te vallen. En laat hem dat
niet openbaar doen. Wij vrezen namelijk dat hij onze vrouwen en kinderen in
beroering zal brengen.' Ibn Ad-Daghinna vertelde dat aan Abu Bakr. Abu Bakr
verbleef daarna volgens die voorwaarde. Hij aanbad zijn Heer thuis, zonder zijn
gebed openbaar te verrichten en zonder buiten zijn eigen huis te reciteren.
Daarna kreeg Abu Bakr een andere mening en bouwde een moskee op de
binnenplaats van zijn huis, waarin hij het gebed verrichtte en de Qor'aan
reciteerde. De vrouwen en kinderen van de veelgodenaanbidders verdrongen
elkaar bij hem, terwijl ze zich verwonderden om hem en naar hem keken. Abu
Bakr was een huilerige man, die zijn tranen niet kon bedwingen als hij de
Qor'aan reciteerde. Dit baarde de nobelen onder de veelgodenaanbidders van
Qoraish zorgen. Daarom zonden zij naar Ibn Ad-Daghinna, die naar hen toe
kwam. Zij zeiden: `Wij hebben Abu Bakr jouw bescherming gegund op
voorwaarde dat hij zijn Heer thuis zou aanbidden. Hij is echter verder gegaan
dan dat en heeft een moskee gebouwd op de binnenplaats van zijn huis. Daarin
bidt hij en hij reciteert in het openbaar. Wij vrezen dat hij onze vrouwen en
kinderen in beroering zal brengen. Verbied hem dit daarom. Als hij zich wil
beperken tot het aanbidden van zijn Heer in zijn eigen huis, dan kan hij dat
doen. Als hij er echter in volhardt om dat in het openbaar te doen, vraag hem
dan om jou te vrijwaren van je bescherming. Wij willen immers jouw verbond
niet verbreken, maar wij stemmen niet toe dat Abu Bakr in het openbaar treedt.'
`Aaichah zegt dat Ibn Ad-Daghinna naar Abu Bakr kwam en zei: `Je weet wat ik
ten gunste van jou met je had afgesproken. Of jij beperkt je tot dat, of je
vrijwaart mij van mijn bescherming. Ik wens namelijk niet dat de Arabieren
horen dat ik het verbond heb verbroken dat ik met een man ben aangegaan.' Abu
Bakr zei toen: `Dan vrijwaar ik jou van je bescherming en ben tevreden met de
Bescherming van Allah. De Profeet was toentertijd in Mekka en de Profeet zei
tegen de moslims: "Het land van jullie emigratie is aan mij getoond in een
droom. Het is een plek van dadelpalmbomen tussen twee woestijngronden, wat
de twee lavavelden zijn." Wie emigreerde, emigreerde toen richting Al-
Madienah. De meesten die waren geemigreerd naar het grondgebied van
Ethiopië keerden terug naar Al-Madienah. Abu Bakr bereidde zich ook voor om
zich richting Al-Madienah te begeven. De Boodschapper van Allaah zei tegen
hem: "Doe rustig aan. Ik hoop namelijk dat ik ook toestemming krijg [om te
emigreren]." Abu Bakr vroeg: `Ik verlos u met mijn vader en moeder, hoopt u
dat echt?' Hij antwoordde: `Ja." Abu Bakr onthield zich [van de emigratie]
omwille van de Boodschapper van Allaah en om hem te vergezellen. Hij voedde
vier maanden lang twee rijkamelinnen die hij had met de afgeslagen bladeren
van een gomboom. 'Aaichah heeft gezegd: `Terwijl wij eens in het huis van Abu
Bakr zaten, aan het begin van de middag, zei iemand tegen Abu Bakr: `Daar is
de Boodschapper van Alláah met zijn hoofd bedekt, op een moment waarin hij
gewoonlijk niet naar ons toe komt.' Abu Bakr zei: `Moge hij verlost worden met
mijn vader en moeder.
Bij Allaah, iets belangrijks heeft hem op dit moment gebracht.' Zij heeft gezegd:
De Boodschapper van Allaah kwam en vroeg toestemming om binnen te komen.
Hij kreeg toestemming en kwam naar binnen. De Profeet zei toen tegen Abu
Bakr: "Stuur weg wie met jou is." Abu Bakr zei: `0 Boodschapper van Allaah, ik
verlos u met mijn vader, het zijn slechts familieleden.' Hij zei: "Ik heb
toestemming gekregen om te vertrekken." Abu Bakr zei: `Ik verlos u met mijn
vader, O Boodschapper van Allaah, mag ik u vertellen?' Hij antwoordde: "Ja."
Abu Bakr zei: Ik verlos u met mijn vader, O Boodschapper van Allaah, neemt u
één van twee rijkamelinnen van mij.' De Boodschapper van Allaah antwoordde:
"Alleen tegen een vergoeding." Aaichah heeft gezegd: Wij maakten hen beiden
in rap tempo reisklaar en we bereidden voor hen beiden hun reisproviand voor in
een knapzak. Asmaa', de dochter van Abu Bakr, scheurde een stuk van haar
gordel en knoopte daarmee de opening van de knapzak dicht. Daarom werd
Asmaa', de dochter van Abu Bakr, `de eigenares van de twee gordels' genoemd.'
Zij heeft gezegd: `Vervolgens bereikte de Boodschapper van Allaah en Abu
Bakr een grot in de berg van Thawr. Zij verbleven er drie nachten in. Abdullaah,
de zoon van Abu Bakr, bracht de nachten met hen beiden door. Hij was een
bedreven en pientere jongeman. Hij vertrok bij hen tijdens de ochtendduisternis
en was dan in de ochtend met Qoraish, alsof hij daar de nacht had doorgebracht.
Alles wat hij hoorde van hun listberamingen sloeg hij op. Als de duisternis
inviel, informeerde hij hen beiden met wat hij had gehoord. Aamir Ibn Fuhairah,
de vrijgelaten slaaf van Abu Bakr, bracht hun een tijdje na het aanbreken van de
nacht melkschapen, die hij bij hen beiden liet rusten. Zij beiden brachten dan de
nacht door met verse melk van hun melkschapen en met door verhitte stenen
opgewarmde melk. Totdat Aamir Ibn Fuhairah ze [de schapen] tijdens de
ochtendduisternis schreeuwend wegdreef. Hij deed dat gedurende elke nacht van
die drie nachten. De Boodschapper van Allaah en Abu Bakr huurden een man in
uit [de stam van] Banu Diel, die uit Banu `Abd Ibn Adiy kwam, als bedreven
gids en wegwijzer. Hij had een verbond bekrachtigd [door zijn hand in bloed of
een andere kleurstof te dompelen, zoals de gewoonte van de Arabieren was] met
Aal Al-Aas Ibn Waail As-Sahmi. Hij beleed de religie van de ongelovigen van
Qoraish. Zij beiden namen hem in vertrouwen en gaven hem hun twee
rijkamelinnen mee. En zij spraken met hem af bij de grot van [de berg] Thawr
na drie nachten. Hij kwam in de ochtend van de derde dag met hun twee
rijkamelinnen. `Aamir Ibn Fuhairah vertrok samen met hen beiden en met de
gids. Hij volgde met hen de kustwegen.' Suraaqah Ibn Dju`shum heeft gezegd:
`De boodschappers van de ongelovigen van Qoraish kwamen naar ons toe. Zij
vertelden dat zij een beloning op het hoofd van de Boodschapper van Allaah en
van Abu Bakr hadden geplaatst ter waarde van bloedgeld [namelijk honderd
kamelen] voor elk van hen beiden, als vergoeding voor wie ze doodt of
gevangenneemt.
Terwijl ik zat in een bijeenkomst van de bijeenkomsten van mijn volk, Banu
Mudlidj, kwam er iemand van hen. Hij ging bij ons staan, terwijl wij zaten. Hij
zei: `0 Suraaqah, ik heb zonet mensenschimmen gezien langs de kust. Ik denk
dat het Mohammad en zijn vrienden zijn'.' Suraaqah heeft gezegd: `Ik wist toen
dat zij het waren, maar ik zei tegen hem: `Dat zijn zij niet. Je hebt die en die
gezien. lk heb ze namelijk zien vertrekken.' Vervolgens bleef ik nog een poosje
in de bijeenkomst. Daarna stond ik op en ging naar binnen. Ik beval mijn slavin
om mijn paard - dat achter een heuvel stond - naar buiten te brengen en voor mij
vast te houden. Ik pakte mijn speer en ging ermee naar buiten via de achterkant
van het huis. Ik plaatste zijn punt op de grond en deed zijn bovenkant omlaag
[om te voorkomen dat hij zou schijnen en zou opvallen], totdat ik bij mijn paard
aankwam en het besteeg. Ik maande het tot snelpas en galop. Toen ik hen [de
Profeet en zijn reisgenoten] naderde, struikelde mijn paard en ik viel ervan af. Ik
stond op, greep met mijn hand naar mijn pijlenkoker en haalde de gelukspijlen
[pijlen met daarop ja' of `nee', waarmee geloot werd om een daad al dan niet uit
te voeren] eruit en lootte ermee: zal ik ze kwaad aandoen of niet? De uitkomst
was wat ik niet wenste [namelijk hen niet schaden]. Ik besteeg mijn paard toen
en was ongehoorzaam aan de gelukspijlen. Het galoppeerde weer, totdat ik de
recitatie van de Boodschapper van Allaah hoorde, terwijl hij niet omkeek. Abu
Bakr keek echter wel vaak om. De voorbenen van mijn paard zonken toen tot
aan de knieën in de grond en ik viel ervan af. Ik maande het tot staan en het
stond op. Het lukte haar bijna niet om haar benen eruit te krijgen. Toen het weer
rechtop stond, lieten de sporen van zijn voorpoten een uitgestrekte stofwolk
achter in de hemel net als rook. Ik lootte weer met de gelukspijlers en de
uitkomst was wat ik niet wenste. Ik riep toen naar hen dat ik in veiligheid kwam.
Zij stonden stil en ik besteeg mijn paard totdat ik bij hen aankwam. Ik kreeg
toen een ingeving - nadat ik had meegemaakt dat ik van ze werd afgehouden -
dat de zaak van de Boodschapper van Allaah zou zegevieren. Ik zei tegen hem:
'Uw volk heeft een beloning ter waarde van bloedgeld op uw hoofd gezet.' En ik
vertelde ze wat de mensen met hen van plan waren. Ik bood ze proviand en
goederen aan. Zij namen echter niets van mij aan en vroegen mij niets. Het enige
wat hij zei, was: "Bewaar ons geheim." Ik vroeg hem om een veiligheidsbrief
voor me te schrijven. Hij beval toen `Aamir Ibn Fuhairah, die voor mij op een
stuk gelooid leer schreef. Daarna vervolgde de Boodschapper van Allaah zijn
reis en hij kwam Az-Zubair tegen in een karavaan van de moslims, die als
handelaars terugkwamen uit de Levant. Az-Zubair gaf de Boodschapper van
Allaah en Abu Bakr witte gewaden. De moslims in Al-Madienah hoorden van
het vertrek van de Boodschapper van Allaah uit Mekka. Daarom begaven zij
zich elke ochtend naar het lavaveld en wachtten op hem, totdat de middaghitte
hen naar huis dwong. Op een dag keerden ze weer terug nadat ze lang hadden
gewacht. Toen zij thuis aankwamen, besteeg een jood één van hun forten om
naar iets uit te kijken, hij de Boodschapper van Allaah en zijn vrienden gehuld
in witte kleding zag en luchtspiegeling verdween door hen.
De jood kon zich niet inhouden en schreeuwde zo hard als hij kon: `0 jullie
Arabieren, jullie geluksbrenger waar jullie wachten, komt eraan.' De moslims
storten zich op hun wapens en zij ontvingen Boodschapper van Allah boven
lavaveld. Hij week met hen naar rechtsaf, totdat hij met hen neerstreek in Banu
`Amr Ibn `Awf. Dat was op een maandag tijdens de maand Rabie ul-Awwal.
Abu Bakr stond op naar de mensen, terwijl de Boodschapper van Allaah in
stilzwijgen bleef zitten. Toen begonnen degenen van de Ansaar die waren
gekomen - en die de Boodschapper van Allaah niet eerder hadden gezien - Abu
Bakr te groeten. Toen de zon echter op de Boodschapper van Allaah scheen en
Abu Bakr kwam om hem te beschaduwen met zijn kleed, wisten de mensen pas
wie de Boodschapper van Allaah was. De Boodschapper van Allaah verbleef
wat langer dan tien nachten in Banu `Amr Ibn `Awf. De moskee die op godvrees
is gefundeerd werd opgericht en de Boodschapper van Allaah verrichtte het
gebed erin. Vervolgens bereed hij zijn rijkamelin en de mensen liepen met hem
mee, totdat zij neerknielde bij de moskee van de Boodschapper, waar toentertijd
sommige moslimmannen hun gebeden verrichtten. Het was een
daddeldroogplaats van Suhail en Sahl, twee weesjongens onder voogdij van
As'ad Ibn Zoraarah. Toen zijn rijkameel neerknielde, zei de Boodschapper van
Allaah: "Dit is met de Wil van Allaah het verblijf." Vervolgens riep de
Boodschapper van Allaah de twee jongens en vroeg hun naar de prijs van de
dadeldroogplaats om er een moskee van te maken. Zij beiden zeiden: `Nee, wij
schenken hem aan u, O Boodschapper van Allaah.' De Boodschapper van Allaah
weigerde echter om hun schenking te accepteren. Hij kocht hem van hen beiden
en bouwde er een moskee op. De Boodschapper van Allaah vervoerde met hen
de lemen blokken tijdens het bouwen ervan. Terwijl hij de lemen blokken
vervoerde, zei hij: "Deze last is beter dan de last van Khaibar, want deze is
groter - O onze Heer - en reiner." En hij zei: "0 Allaah, de beloning is de
beloning van het hiernamaals; Begenadig daarom de Ansaar en de emigranten."
# 1598. Overgeleverd van Abu Talhah - de metgezel van de Boodschapper van
Allaah die Badr had bijgewoond met de Boodschapper van Allaah - is dat hij
heeft gezegd: "De engelen betreden geen huis waarin een hond of een afbeelding
is.
# 1606. Overgeleverd van Djaabir Ibn Abdillaah is dat de Boodschapper van
Allaah heeft gezegd: "Wie wil [de jood] Ka`b Ibn Al-Ashraf doden? Hij heeft
namelijk Allaah en Zijn Boodschapper geschaad." Mohammad Ibn Maslamah
stond toen op en zei: `O Boodschapper van Allaah, wenst u dat ik hem dood?'
Hij antwoordde: "Ja." Hij zei: `Geeft u mij dan toestemming om iets te zeggen
[een onwaarheid die Ka`b tevreden stemt].' Hij zei: "Zeg." Mohammad Ibn
Maslamah kwam toen bij hem [Ka`b Ibn Al-Ashraf] en zei: Deze man
[verwijzend naar de Profeet als onderdeel van de list] heeft ons om een aalmoes
gevraagd en hij heeft ons in moeilijkheid gebracht. En ik ben naar jou gekomen
om een lening van je te vragen.' Hij [Ka`b Ibn Al-Ashraf] zei: `Bij Allaah,
bovendien zullen jullie hem [de Profeet] zat worden.' Hij [Mohammad Ibn
Maslamah] zei: Wij hebben hem nu gevolgd en wij wensen hem niet te verlaten,
totdat wij zien waar zijn kwestie heen gaat. Ik wil graag dat je me een of twee
kameelladingen leent.' Hij zei: Dat is goed, maar wat geven jullie mij als
onderpand?' Zij vroegen: `Wat wil jij?' Hij zei: `Geef me jullie vrouwen als
onderpand.' Zij antwoordden: `Hoe kunnen wij jou onze vrouwen als onderpand
geven, terwijl jij de knapste van de Arabieren bent?' Hij zei: `Geef me dan jullie
zonen.'
Zij antwoordden: `Hoe kunnen wij jou onze zonen als onderpand geven? Als
iemand van hen dan uitgescholden wordt, zal er tegen hem gezegd worden: `Hij
is als onderpand gegeven voor een of twee kameelladingen.' Dat is een schande
voor ons. Wij zullen je echter onze wapens als onderpand geven.' Hij sprak met
hem af dat hij in de nacht naar hem zou komen. Hij kwam in de nacht naar hem
toe samen met Abu Naa'ila, de zoogbroer van Ka'b. Hij nodigde ze uit naar de
vesting. Toen hij naar hen neerdaalde, zei zijn echtgenote: Waar ga je heen op
dit tijdstip?' Hij antwoordde: `Het is slechts Mohammad Ibn Maslamah en mijn
broer Abu Naa'ila.' Zij antwoordde: `1k hoor een stem alsof er bloed vanaf
druipt.' Hij zei: `Het is slechts mijn broer Mohammad Ibn Maslamah en mijn
zoogbroer Abu Naa'ila. Als de vrijgevige man zou worden uitgenodigd naar een
doodsteek in de nacht dan zou hij zelfs daaraan gehoor geven.'
Hij liet Mohammad Ibn Maslamah samen met twee andere mannen binnen. (In
een andere overlevering: Abu Abs Ibn Djabr, Al-Haarith Ibn Aws en Abbaad
Ibn Bishr). Hij [Mohammad Ibn Maslamah] zei: `Als hij [Ka`b] komt, pak ik
zijn haren en ga eraan ruiken. Als jullie zien dat ik zijn hoofd stevig vastheb,
grijp hem dan en tref hem.' En een keer zei hij: `Vervolgens zal ik jullie laten
ruiken.' Hij daalde neer naar hen, terwijl hij getooid was in zijn gewaad en de
parfum van hem af sloeg. Hij [Mohammad Ibn Maslamah] zei toen: Ik heb nog
nooit een aangenamere parfum dan deze geroken.' Hij [Ka`b] zei: `Ik heb
vrouwen die van de Arabieren het best en meest bedreven zijn in parfum. Hij
[Mohammad Ibn Maslamah] vroeg: `Geef je me toestemming om aan je hoofd te
ruiken?' Hij [Ka`b] antwoordde: Ja.' Hij rook eraan en liet zijn vrienden eraan
ruiken. Daarna vroeg hij: `Mag ik nog een keer?' Hij [Ka`b] antwoordde: Ja.'
Toen hij hem in een stevige greep had, zei hij: `Grijp hem,' en zij doodden hem.
Daarna kwamen zij bij de Profeet en berichtten hem.
# 1616. Overgeleverd van Djaabir is dat hij heeft gezegd: `Op de dag van Al-
Khandaq waren wij [de loopgraaf] aan het graven. Op een gegeven moment
stuitten wij op een harde rots. Zij gingen toen naar de Profeet en zeiden: `Hier is
een rots waarop we in de loopgraaf zijn gestuit.' Hij zei toen: "Ik daal wel neer."
Hij stond op, terwijl hij [vanwege de hevige honger] een steen om zijn buik had
gebonden en wij drie dagen achter de rug hadden waarin wij niets [eten noch
drinken] hadden geproefd. De Profeet nam de pikhouwecl en sloeg ermee op de
rots, die werd als stoffig zand.
# 1648. Overgeleverd van Usaamah Ibn Zayd is dat hij heeft gezegd: De
Boodschapper van Allaah zond ons eens naar [de stam] Al-Huraqah. Wij vielen
ze in de ochtend aan en versloegen ze. Ik en een man van de Ansaar
achtervolgden een man van hen. Toen wij hem vingen, zei hij: `Laa ilaaha
illallah [er is geen ware God behalve Allah]'. De Ansaari onthield zich toen,
maar ik stak hem met mijn speer en doodde hem. Toen wij aankwamen, bereikte
dit de Profeet, die zei: "0 Usaamah, heb je hem gedood nadat hij `Laa ilaaha
illallah' heeft gezegd?!" Ik antwoordde: `Hij was bang [en wilde zich
beschermen tegen de dood].' Hij bleef zijn woorden herhalen, totdat ik wenste
dat ik pas op dat moment moslim was geworden.'
# 1676. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat hij heeft gezegd: 'De Profeet zond
een ruiterij richting Nadjd. Zij kwamen terug met een man uit Banu Haniefah,
Thumaamah Ibn Uthaal genaamd. Ze bonden hem vast aan een pilaar in de
moskee. Toen de Profeet naar hem naar buiten kwam, vroeg hij hem: "0
Thumaamah, wat denk je [dat ik met je ga doen]?" Hij antwoordde: `0
Mohammad, ik ga van het goede uit. Als je me doodt, dan dood je [terecht] een
persoon wiensbloed is toegestaan. En als je [me] begunstigt, begunstig je een
dankbaar persoon. Als je rijkdom wilt, vraag er dan van wat je wilt.' Hij werd
gelaten tot de volgende dag. Vervolgens vroeg hij hem weer: "0 Thumaamah,
wat denk je [dat ik met je ga doen]?" Hij antwoordde: Wat ik je al eerder zei:
Als je [me] begunstigt, begunstig je een dankbaar persoon.' Hij liet hem tot de
dag erna. Vervolgens vroeg hij hem weer: 0 Thumaamah, wat denk je [dat ik
met je ga doen]?" Hij antwoordde: `Wat ik je al eerder zei. Hij zei: "Laat
Thumaamah vrij." Hij vertrok toen naar een beekje, verrichtte de wassing en
betrad de moskee. Hij zei: `Ik getuig dat er geen ware God is behalve Allaah en
ik getuig dat Mohammad de Boodschapper is van Allaah. Mohammad, bij
Allaah, er was op de aardbodem geen gezicht waar ik een grotere afkeer van had
dan jouw gezicht. Nu is jouw gezicht het meest geliefde gezicht bij mij
geworden. Bij Allaah, er was geen religie waar ik een grotere afkeer van had dan
jouw religie. Nu is jouw religie de meest geliefde religie bij mij geworden. Bij
Allaah, er was geen land waar ik een grotere afkeer van had dan jouw land. Nu
is jouw land het meest geliefde land bij mij geworden. Jouw ruiterij heeft mij
gevangengenomen, terwijl ik de `umrah [kleine bedevaart] wilde verrichten.
Wat denk je nu? De Boodschapper van Allaah verblijde hem en beval hem om
de 'umrah te verrichten. Toen hij aankwam in Mekka, zei iemand tegen hem:
`Ben je van religie veranderd?' Hij antwoordde: `Nee, maar ik ben moslim
geworden samen met Mohammad de Boodschapper van Allaah. En nee, bij
Allaah, er zal geen enkele graankorrel uit Al-Yamaamah naar jullie komen,
totdat de Profeet daar toestemming voor geeft'.
# 1691. Overgeleverd van `Aaichah is dat zij heeft gezegd: `De Profeet riep [zijn
dochter] Faatimah bij zich tijdens zijn ziekte waarin zijn ziel werd genomen. Hij
fluisterde wat tegen haar en zij huilde. Daarna riep hij haar weer bij zich,
fluisterde wat tegen haar en zij lachte. Toen wij [haar] daarover vroegen, zei ze:
`De Profeet fluisterde tegen mij dat zijn ziel zou worden genomen tijdens de
ziekte waarin hij is overleden. Ik huilde toen. Daarna fluisterde hij tegen mij dat
ik de eerste ben van zijn familie die hem zal volgen. Ik lachte toen'.'
# 1702. Overgeleverd van Abu Sa`ied Ibn Al-Mu`allaa is dat hij heeft gezegd:
`Ik was aan het bidden in de moskee, toen de Boodschapper van Allaah mij bij
zich riep, maar ik geen gehoor aan hem gaf. Ik zei toen: `O Boodschapper van
Allaah, ik was aan het bidden.' Hij zei: "Heeft Allaah dan niet gezegd: (Geef
gehoor aan Allaah en aan de Boodschapper als hij jullie uitnodigt naar wat
jullie tot leven brengt) [Soerah Al-Anfaal (8):24]?" Vervolgens zei hij tegen
mij: "Ik zal jou - voordat je de moskee verlaat - een Soerah leren die de
geweldigste Soerah is van de Qor'aan." Vervolgens pakte hij mijn hand vast.
Toen hij de moskee wilde verlaten, vroeg ik aan hem: Jij hebt toch gezegd dat u
mij een Soerah zou leren die de geweldigste is van de Soerahs uit de Qor'aan?'
Hij zei: "Al-Hamdulillaahi rabbil `aalamien. Alle lof komt toe aan Allaah, de
Heer van de werelden. [Soerah Al-Faatihah] dat zijn de zeven herhaalde verzen
en de geweldige Qor'aan die aan mij is gegeven".
# 1703. Overgeleverd van `Abdullaah is dat hij aan de Profeet vroeg: `Wat is de
geweldigste zonde bij Allah?' Hij antwoordde: "Dat je aan Allaah een
deelgenoot toekent, terwijl Hij je heeft geschapen." Ik zei: `Dat is zeker
geweldig. En wat daarna?' Hij antwoordde: "En dat je je kind vermoordt uit
angst dat het met je mee eet." lk vroeg: `En wat daarna?' Hij antwoordde: "Dat je
overspel pleegt met de echtgenote van je buurman."
# 1722. Overgeleverd van Abu Sa`ied Al-Khudrie is dat mensen ten tijde van de
Profeet vroegen: `O Boodschapper van Allaah, zullen wij onze Heer zien tijdens
de Opstandingsdag?' ... en hij noemde de overlevering van het zien van Allaah,
die al in zijn geheel is vermeld. Daarna zei hij: "Tijdens de Opstandingsdag zal
een oproeper oproepen: `Elke gemeenschap volgt wat zij aanbad.' Niemand zal
dan overblijven van wie iets anders dan Allaah aanbad aan afgoden en
afgodsbeelden of zij vallen in het vuur. Totdat er niemand anders overblijft dan
wie [alleen] Allaah aanbaden, zowel de rechtschapenen van hen als de
slechtgezinden, en wat overblijvers van de mensen van het boek. De joden
zullen dan opgeroepen worden en er zal tegen hen gezegd worden: Wie
aanbaden jullie?' Zij zullen antwoorden: Wij aanbaden `Uzair, de zoon van
Allaah.' Er zal dan tegen hen gezegd worden: `Jullie liegen. Allaah heeft geen
echtgenote noch zoon genomen. Wat willen jullie?' Zij zullen antwoorden:
`Onze Heer, wij hebben dorst. Geef ons te drinken.' Er zal naar hen gebaard
worden: Waarom drinken jullie niet?' Zij worden dan verzameld naar, het vuur
alsof het een luchtspiegeling.
Hun afzonderlijke delen zullen elkaar vernietigen [vanwege de intense hitte]. En
zij zullen in het vuur vallen. Vervolgens zullen de christenen worden
opgeroepen en er zal tegen hen worden gezegd: Wie aanbaden jullie?' Zij zullen
antwoorden: Wij aanbaden Al-Masieh [de Messias], de zoon van Allaah.' Er zal
dan tegen hen gezegd worden: Jullie liegen. Allaah heeft geen echtgenote noch
zoon genomen. Wat willen jullie?' Er zal hen hetzelfde als hun voorgangers
overkomen. Totdat er niemand anders overblijft dan wie [alleen] Allaah
aanbaden, zowel de rechtschapenen van hen als de slechtgezinden, zal de Heer
van de Werelden tot hen komen in een nadere Gedaante dan die waarin zij hem
eerder hebben gezien. Er zal tegen hen worden gezegd: `Waar wachten jullie op?
Laat elke gemeenschap volgen wat zij aanbad.' Zij zullen zeggen: `Wij hebben
tijdens het wereldse leven afstand genomen van de mensen, terwijl we hen
hoognodig hadden, maar wij zijn niet met hen omgegaan. Wij wachten op onze
Heer Die wij aanbaden.' Hij zal dan zeggen: "Ik ben jullie Heer." Zij zullen dan
twee- of driemaal zeggen: 'Wij kennen geen enkele deelgenoot toe aan Allaah'."
# 1741. Overgeleverd van Abu Hurairah dat er eens vlees bij de Boodschapper
van Allaah werd gebracht en de schouder ervan werd aan hem gegeven, omdat
hij die lekker vond. Hij beet er een stukje vanaf en zei: "Ik ben de heer van de
mensen op de Opstandingsdag. Weten jullie waarom dat zo is? Allaah zal op de
Opstandingsdag de eersten en de laatsten van de mensen verzamelen op één
vlakte. De oproeper zal hen doen horen en de kijker zal hen allen kunnen zien.
De zon zal dichterbij komen en de mensen zullen in mate van verdriet en
kommer verkeren die zij niet kunnen verdragen of aan kunnen. Enkele mensen
zullen dan tegen elkaar zeggen: 'Zien jullie niet in wat voor situate jullie
verkeren? Waarom zoeken jullie niet iemand die voor jullie kan bemiddelen bij
jullie Heer?' Sommige mensen zullen tegen elkaar zeggen: `Ga naar Aadam toe.'
Zij zullen naar Aadam gaan en zeggen: `O Aadam, jij bent de vader van de
mensheid. Allaah heeft jou met Zijn Hand geschapen en Hij heeft de ziel die Hij
voor jou heeft geschapen in geblazen. Vervolgens heeft Hij de engelen bevolen
die voor jou hebben geknield. Bemiddel daarom voor ons bij jouw Heer. Zie je
dan niet in wat voor staat wij verkeren?
Zie je niet in welke situatie wij zijn beland? Aadam zal antwoorden: `Zo boos
als mijn Heer vandaag is, zo boos is Hij nooit eerder geweest en zo boos zal hij
nooit meer worden. Hij heeft mij [het eten van de vruchten van] de boom
verboden, maar ik was ongehoorzaam aan Hem. Mijn eigen ziel, mijn eigen ziel,
mijn eigen ziel [heeft vandaag bemiddeling nodig]. Ga naar iemand anders toe,
ga naar Noeh toe.' Vervolgens zullen zij naar Noeh toe gaan en zeggen: `0 Noeh,
jij bent de eerste Boodschapper op aarde. Allaah heeft jou een dankbare dienaar
genoemd. Bemiddel daarom voor ons bij jouw Heer. Zie je dan niet in wat voor
staat wij verkeren? Zie je niet in welke situatie wij zijn beland?' Hij zal
antwoorden: `Zo boos als mijn Heer vandaag is, zo boos is Hij nooit eerder
geweest en zo boos zal hij nooit meer worden. Ik had een kans om een
[verhoorde] aanroeping te doen en ik heb die gebruikt tegen mijn volk. Mijn
eigen ziel, mijn eigen ziel, mijn eigen ziel [heeft vandaag bemiddeling nodigt].
Ga naar Ibraahiem toe.' Vervolgens zullen zij naar lbraahiem toe gaan en
zeggen: Jij bent de Profeet van Allaah en Zijn boezemvriend onder de
aardbewoners. Bemiddel daarom voor ons bij jouw Heer. Zie je dan niet in wat
voor staat wij verkeren? Zie je niet in welke situatie wij zijn beland?' Ibraahiem
zal hun antwoorden: `Zo boos als mijn Heer vandaag is, zo boos is Hij nooit
eerder geweest en zo boos zal hij nooit meer worden. En ik heb driemaal
gelogen.' Mijn eigen ziel, mijn eigen ziel, mijn eigen ziel [heeft vandaag
middellng nodig]. Ga naar iemand anders toe, ga naar Moesaa toe.' Vervolgens
zullen zij naar Moesaa toe gaan en zeggen: `0 Moesaa, jij bent de Boodschapper
van Allaah. Allaah heeft nu bevoordeeld ten opzichte van de mensen door Zijn
Boodschap en Zijn Spraak. Bemiddel daarom voor ons bij jouw Heer. Zie je dan
niet in wat voor staat wij verkeren? Zie je niet in welke situatie wij zijn beland?'
Moesaa zal hun antwoorden: `Zo boos als mijn Heer vandaag is, zo boos is Hij
nooit eerder geweest en zo boos zal hij nooit meer worden. Ik heb een ziel
gedood waartoe ik niet was opgedragen om hem te doden. Mijn eigen ziel, mijn
eigen zie1, mijn eigen ziel [heeft vandaag bemiddeling nodig]. Ga naar `Iesaa de
zoon van Mariam toe. Vervolgens zullen zij naar lesaa toe gaan en zeggen: `0
`Iesaa, jij bent de Boodschapper van Allaah, jij bent een Woord van Hem dat Hij
naar Mariam heeft geworpen en een door Hem geschapen geest, en jij hebt als
baby tot de mensen gesproken in de wieg. Bemiddel voor ons bij jouw Heer. Zie
je dan niet in wat voor staat wij verkeren? Zie je niet in welke situatie wij zijn
beland?' Iesaa zal hun antwoorden: `Zo boos als mijn Heer vandaag is, zo boos
is Hij nooit eerder geweest en zo boos zal hij nooit worden. (Hij noemt geen
zonden en zegt:) Mijn eigen ziel, mijn eigen ziel, mijn eigen ziel [heeft vandaag
bemiddeling nodig.] Ga naar iemand anders toe, ga naar Mohammad toe.
Vervolgens zullen zij naar mij toe komen en zeggen: `0 Mohammad, jij bent de
Boodschapper van Allaah en de laatste van de Profeten. Allaah heeft al jouw
voorgaande en al jouw aankomende zonden vergeven. Bemiddel daarom voor
ons bij jouw Heer. Zie je dan niet in wat voor staat wij verkeren? Zie je niet in
welke situatie wij zijn beland?' Hierop zal ik vertrekken totdat ik onder de Troon
zal komen, waar ik mij knielend voor mijn Heer zal neerwerpen. lk zal op dat
moment van Allaah ingeveningen en openbaringen ontvangen om Hem te
prijzenen op de beste manier te loven. Het zullen ingeveningen zijn die nooit
eerder aan iemand vóór mij zijn geopenbaard. Vervolgens zal Hij zeggen: "0
Mohammad, hef je hoofd op. Vraag en je zult het krijgen. Bemiddel en jouw
bemiddeling zal gehonoreerd worden." Ik zal mijn hoofd opheffen en zeggen: "0
mijn Heer, [Ik bemiddel voor] mijn gemeenschap, mijn gemeenschap." Er zal
worden gezegd: "0 Mohammad, laat degenen van jouw ummah die geen
afrekening hebben het paradijs betreden door de meest rechtse poort van het
paradijs. Zij zullen de overige poorten delen met de mensen." [De Boodschapper
van Allaah gaat verder en zegt:] "Bij Degene in Wiens Hand de ziel van
Mohammad ligt, de afstand tussen twee deurposten van de deurposten van het
paradijs is net als de afstand tussen Mekka en Hadjar, of net als de afstand
tussen Mekka en Busra."
En van Anas is overgeleverd dat hij de lange overlevering van de bemiddeling
noemde, die al eerder is vermeld als overlevering van Abu Hurairah. Hier voegt
hij aan het einde ervan toe: "Vervolgens gaan zij naar `Iesaa, die zal zeggen:
`Dit is niet voor mij weggelegd, maar ga naar Mohammad.' Zij zullen dan naar
mij komen en ik zal zeggen: "Dit is voor mij weggelegd." Ik zal dan
toestemming vragen van mijn Heer en ik zal toestemming krijgen. En Hij zal mij
lofprijzingen ingeven waarmee ik Hem zal lofprijzen, die me nu niet bijstaan. Ik
zal Hem dus lofprijzen met die lofprijzingen en ik zal knielend voor Hem
neervallen. Er zal dan gezegd worden: "0 Mohammad, hef je hoofd op. Zeg en
er zal naar je geluisterd worden. Vraag en je zult krijgen. Bemiddel en je
bemiddeling zal aanvaard worden," Ik zal dan zeggen: "0 mijn Heer, [ik
bemiddel voor] mijn gemeenschap, mijn gemeenschap. Er zal dan gezegd
worden: "Ga en haal eruit wie in zijn hart net zo veel als het gewicht van een
gerstekorrel aan geloof heeft."
Ik zal gaan en zal dat doen. Daarna zal ik terugkeren. lk zal Hem dan lofprijzen
met die lofprijzingen en ik zal knielend voor Hem neervallen. Er zal dan gezegd
worden: "0 Mohammad, hefje hoofd op. Zeg en er zal naar je geluisterd worden.
Vraag en je zult krijgen. Bemiddel en je bemiddeling zal aanvaard worden." Ik
zal dan zeggen: "0 mijn Heer, ik bemiddel voor mijn gemeenschap, mijn
gemeenschap." Er zal dan gezegd worden: "Ga en haal eruit wie in zijn hart net
zo veel als het gewicht van een atoom of een mosterdzaadje aan geloof heeft." Ik
zal gaan en zal dat doen. Daarna zal ik terugkeren. Ik zal Hem dan lofprijzen
met die lofprijzingen en ik zal knielend voor Hem neervallen. Er zal dan gezegd
worden: "0 Mohammad, hef je hoofd op. Zeg en er zal naar je geluisterd
worden. Vraag en je zult krijgen. Bemiddel en je bemiddeling zal aanvaard
worden." Ik zal dan zeggen: "0 mijn Heer, [ik bemiddel voor] mijn
gemeenschap, mijn gemeenschap." Er zal dan gezegd worden: "Ga en haal eruit
wie in zijn hart net zo veel als het minste, minste, minste gewicht van een
mosterdzaadje aan geloof heeft." Ik zal gaan en zal dat doen."
# 1747. Overgeleverd van Ibn 'Abbaas is dat Hilaal Ibn Umayyah zijn
echtgenote van overspel met Shariek Ibn Sahmaa' beschuldigde bij de Profeet.
De Profeet zei toen: "Of je komt met bewijsvoering of de islamitische
bestraffing zal toegepast worden op je rug." Hij zei: `O Boodschapper van
Allaah, als iemand van ons een man bovenop zijn vrouw ziet, moet hij dan op
weg gaan en zoeken naar een bewijs?' De Profeet bleef echter zeggen: "Of je
komt met bewijsvoering of de islamitische bestraffing zal toegepast worden op
je rug." Hilaal zei toen: `Bij Degene Die u met de waarheid heeft gezonden, ik
ben eerlijk. Allaah zal zeker neerzenden wat mijn rug zal vrijwaren van de
islamitische bestraffing.' Djibriel daalde toen neer en zond op hem neer: (En
degenen die hun echtgenotes betichten [van overspel] ... als hij eerlijk is) [Soerah An-Noer (24):6-9]. De Profeet wendde zich af en zond naar haar [naar
de echtgenote van Hilaal]. Hillaal kwam ook en getuigde [vier tuigenissen bij
Allaah dat hij eerlijk is in een beschuldiging en een vijfde dat hij vervloekt moge
worden als hij zou hebben gelogen], terwijl de Profeet zei: "Voorwaar, Allaah
weet dat een van jullie beiden liegt. Gaat niemand van jullie beiden berouw
tonen?" Vervolgens stond zij op en getuigde [vier getuigenissen bij Allaah dat
hij liegt]. Toen zij de vijfde [getuigenis] wilde afleggen, stopten zij haar en
zeiden: Zij zal bekrachtigd worden. Ibn `Abbaas heeft gezegd: `Hierop deinsde
ze terug en twijfelde, waardoor wij dachten dat zij [haar getuigenis] zou
intrekken. Vervolgens zei zij: `Ik zal mijn volk niet voor altijd te schande
brengen.' En zij volmaakte [haar getuigenis en vervloeking]. De Proteet zei toen:
"Kijken jullie naar haar baby. Als hij wordt geboren met zwarte ogen, een groot
achterwerk, en vette benen, dan is hij van Shariek Ibn Sahmaa'." Toen zij van
hem beviel, werd hij zo geboren. De Profeet zei toen: "Als het niet datgene was
wat is gekomen in het Boek van Allaah, dan was zij nog niet van mij af".
1755. Overgeleverd van Ka`b Ibn 'Udjrah is dat men vroeg: `O Boodschapper
van Allaah, wat betreft het uitspreken van de vredesgroet over u, daarvan weten
wij hoe dat moet. Hoe moeten wij u echter prijzen?' Hij zei: "Zeg: `O Allaah,
prijs Mohammad en de familie van Mohammad, net zoals U de familie van
Ibraahiem hebt geprezen. U bent Geprezen en Glorieus. En zegen Mohammad
en de familie van Mohammad, net zoals U de familie van Ibraahiem hebt
gezegend. U bent Geprezen en Glorieus'." [Daroed Ibraahiem]
# 1798. Overgeleverd van 'Omar Ibn Al-Khattaab is dat hij heeft gezegd: `Ik
hoorde eens Hishaam Ibn Hakiem Ibn Hizaam Soerah Al-Forgaan [25] reciteren
ten tijde van de Boodschapper van Allaah. Toen ik luisterde naar zijn recitatie,
bleek hij te reciteren volgens vele varianten die de Boodschapper van Allaah mij
niet had onderwezen. Ik stond op het punt om hem tijdens het gebed te
overmannen maar ik betrachtte geduld totdat het gebed afrondde. Ik vatte hem
toen bij de kraag en zei: Wie heeft jou deze Soerah die ik jou hoorde reciteren,
onderwezen?' Hij antwoordde: `De Boodschapper van Allaah heeft mij haar
onderwezen.' Ik zei: 'Je liegt, want de Boodschapper van Allaah heeft mij haar
anders onderwezen dan jij hebt gereciteerd. Ik vertrok samen met hem en
sleurde hem mee naar de Boodschapper van Allaah en ik zei: `Ik hoorde hem
Soerah Al-Forgaan reciteren volgens varianten die u mij niet heeft onderwezen.'
De Boodschapper van Allaah zei toen: Laat hem los. Reciteer, O Hishaam." Hij
reciteerde vervolgens voor hem de recitatie die ik hem had horen lezen. De
Booschapper van Allaah zei toen: "Zo is zij neergezonden." Vervolgens
reciteerde ik de recitatie die hij mij had onderwezen. De Boodschapper van
Allaah; zei toen: "Zo is zij neergezonden. Deze Qor'aan is namelijk
neergezonden volgens zeven recitatie-varianten. Reciteer dus ervan wat
gemakkelijk is".
# 1814. Overgeleverd van 'Abdullaah lbn `Amr is dat hij heeft gezegd: `Mijn
vader huwde voor mij een vrouw van goede afkomst. Hij had de gewoonte om
contact met zijn schoondochter te houden en haar te vragen over haar
echtgenoot. Zij antwoordde dan: `Hij is een goede man. Hij heeft nog geen
enkele keer ons bed met mij gedeeld noch heeft hij mijn kleding betast sinds ik
bij hem ben gekomen.' Toen deze situatie te lang voor hem duurde, vertelde hij
dit aan de Profeet, die zei: "Breng mij met hem in contact." Ik ontmoette hem
daarna en hij vroeg: "Hoe vast jij?" Ik antwoordde: 'Dagelijks.' hij vroeg: "Hoe
lees jij de Qor'aan uit?" lk antwoordde: `Elke nacht.' Hij zei: "Vast van elke
maand drie dagen en lees de Qor'aan elke maand uit." Ik zei: ik kan meer dan dat
aan.' Hij zei: "Vast drie dagen per week." Ik zei: `Ik kan meer dan dat aan.' hij
zei: "Vast twee dagen en eet een dag.' Ik zei: `Ik kan meer dan dat aan. Hij zei:
"Vast dan het beste vasten, namelijk het vasten van Daawood [David]; vast een
dag en eet een dag. En lees de Qor'aan elke zeven nachten eenmaal uit." Had ik
de verlichting van de Boodschapper van Allaah maar geaccepteerd, want ik ben
nu oud en zwak geworden. Hij reciteerde later overdag de [dagelijkse] zevende
van de Qor'aan voor iemand van zijn familieleden. Wat hij tijdens de nacht
wilde reciteren, bereidde hij dan overdag voor, zodat het hem tijdens de nacht
gemakkelijker afging. Als hij op kracht wilde komen, at hij gedurende een aantal
dagen, dat hij bijhield en vastte eenzelfde aantal dagen. Hij had er namelijk een
hekel aan om iets te laten wat hij deed tijdens het en van de Profeet.
# 1818. Overgeleverd van Anas Ibn Maalik is dat hij heeft gezegd: `Er kwam
eens een groepje van drie mannen naar de huizen van de echtgenotes van de
Profeet, om te vragen over de aanbidding van de Profeet. Toen zij hierover
werden bericht, was het alsof zij het als weinig aanmerkten. Zij zeiden: Wij
kunnen toch niet vergeleken worden met de Profeet? Al zijn voorgaande en
aankomende zonden zijn immers vergeven.' Iemand van hen zei: Wat mij
betreft, ik zal voor altijd gedurende de nacht bidden.' Een ander zei: `Ik zal
gedurende het hele jaar vasten, zonder mijn vasten te verbreken.' En weer een
ander zei: `Ik zal mij onthouden van vrouwen en zal nooit trouwen.' Vervolgens
kwam de Boodschapper van Allaah naar hen toe en zei: "Zijn jullie degenen die
zus en zo hebben gezegd? Bij Allaah, ik ben voorzeker degene onder jullie met
de meeste vrees en angst voor Allah. Ik vast echter en ik verbreek het vasten, Ik
bid en ik slaap, en ik huw vrouwen. En wie zich afwendt van mijn Soennah,
behoort niet tot mij".
# 1848. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Wie
gelooft in Allaah en in de laatste dag, laat hij zijn buurman geen schade
toebrengen. En heb het goede voor met vrouwen. Zij zijn namelijk uit een rib
geschapen. En het meest kromme van een rib is de bovenkant. Als je hem wilt
rechtmaken, breek je hem. En als je hem laat, zal hij krom blijven. Heb dus het
goede voor met vrouwen."
# 1849. Overgeleverd van Aaichah is dat zij heeft gezegd: 'Elf vrouwen zaten bij
elkaar. Zij spraken af en beloofden elkaar om niets te verzwijgen over het
nieuws van hun echtgenoten. De eerste zei: `Mijn echtgenoot is net als het vlees
van een miezerige kameel op de top van een berg. Hij is niet gemakkelijk om te
worden beklimd, noch is hij vet om te gaan halen. * De tweede zei: `lk zal het
nieuws van mijn echtgenoot niet uitgebreid vertellen. Ik vrees namelijk dat ik
dan niets van hem overlaat. Als ik begin te vertellen, zal ik al zijn
tekortkomingen en gebreken noemen.' De derde zei: `Mijn echtgenoot is de
misprezen lange. Als ik spreek, word ik gescheiden. En als ik zwijg, blijf ik
[gescheiden noch gehuwd] hangen.' De vierde zei: `Mijn echtgenoot is als de
nacht van Tihaamah; niet heet en niet koud. Ik vrees hem niet en ik verveel me
niet met hem.' De vijfde zei: `Als mijn echtgenoot binnenkomt, is hij [net zo
vreedzaam als] een luipaard, en als hij naar buitengaat, is hij [onder de mensen
net zo dapper als] een leeuw. Hij vraagt niet naar wat hij thuis heeft
achtergelaten.' De zesde zei: 'Als mijn echtgenoot eet, is hij gulzig. En als hij
drinkt, laat hij niets over. Als hij gaat slapen, wikkelt hij zich [afgezonderd van
haar] in. Zijn hand tast niet naar binnen [naar mijn onderkleding] om mijn
verdriet te kennen. **
De zevende zei: Mjn echtgenoot is verdwaald (of: heeft een zwakke wellust) en
dom. Elke ziekte (en tekortkoming) is aanwezig in hem. Hij verwondt je hoofd,
breekt je bot of doet je beide aan.' De achtste zei: `Mijn echtgenoot voelt aan als
een konijn en ruikt naar een venijnboom.' De negende zei: `Mijn echtgenoot is
van verheven faam en heeft een lange zwaardschede [dus: vrijgevig en dapper].
Hij heeft veel as [omdat hij zo vrijgevig is dat hij constant vuren stookt omwille
van zijn gasten]. Zijn huis is dichtbij de verzamelplek van de mensen [om door
hen geconsulteerd te worden].' De tiende zei: `Mijn echtgenoot heet Maalik
[bezitter], en wie is Maalik? Maalik is beter dan dat. Hij bezit kamelen die veel
neerknielen en weinig rondgrazen. Als zij het geluid van de lier horen, weten zij
dat ze geslacht gaan worden.' De elfde zei: `Mijn echtgenoot heet Abu Zar`. En
wie is Abu Zar? Hij heeft mijn oren volgehangen met sieraden. Hij heeft mijn
bovenarmen vetgemest. Hij heeft mij verblijd, waardoor ik blij met mezelf ben
geworden. Hij trof me aan tussen een schaapjesvolk in een bergspleet, en hij
bracht me naar een paarden- en een kamelenvolk, dat granen dorst en zuivert.
Als ik in zijn bijzijn spreek, word ik niet afgesnauwd. Als ik in de ochtend slaap,
word ik niet gewekt. Als ik drink, drink ik me vol. De moededer van Abu Zar`,
wie is de moeder van Abu Zar? Haar voorraadzakken zijn altijd zwaargevuld.
Haar huis is ruim. De zoon van Abu Zar', wie is de zoon van Abu Zar? Zijn
slaapplek is net als een uitgetrokken zwaard.
Zijn honger wordt gestild door de schouder van een lammetje. De dochter van
Abu Zar', wie is de dochter van Abu Zar'? Gehoorzaam aan haar vader en
gehoorzaam aan haar moeder. Zij vult haar kleding [zij heeft dus een vol
lichaam]. Zij is de boosheid van haar bijvrouw. De slavin van Abu Zar, wie is de
slavin van Abu Zar`? Zij verspreidt onze gespreksonderwerpen niet onder de
mensen. Zij verkwist onze proviand niet. Zij vult ons huis niet met nesten [van
huisvuil].' Zij zei: `Op een dag vertrok Abu Zar` naar buiten, terwijl de
melkkannen gekarnd werden. Hij kwam een vrouw tegen, die twee zoons als
jachtluipaarden bij zich had. Zij speelden onder haar middel met haar twee
borsten. Hij scheidde toen van mij en trouwde met haar. lk trouwde toen na hem
met een eervolle man, die een onvermoeid paard bereed en een speer uit Khat in
de hand had. Hij overstelpte mij met vele gunsten, en gaf mij van elk soort vee
een paar en zei: `O Umm Zar', eet en voorzie je familie van proviand.' Zij zei:
`Als ik alles echter zou verzamelen wat hij mij heeft gegeven, dan zou het de
kleinste pot van Abu Zar` niet kunnen evenaren.' `Aaichah heeft gezegd dat de
Boodschapper van Allaah heeft gezegd: "Ik ben voor jou net zoals Abu Zar' was
voor Umm Zar`."
* Zij omschtijft een slecht gemanierde, hardvochtige, veelklagende echtgenoot,
die met moeite bestijgen is.
** Zij omschrijft een misprezen man: gemeen, gierig, slecht in omgang met zijn
vrouw, behoefte aan geslachtsgemeenschap en veel behoefte aan eten en
drinken.
# 1851. Overgeleverd van Usaamah is dat de Profeet heeft gezegd: "Ik stond bij
de poort van het paradijs, en de meesten die het betraden, waren de armen,
terwijl de bezitters van rijkdom werden tegengehouden. Wat de vuurbewoners
echter betreft, zij werden geboden om naar de hel gebracht te worden. En ik
stond bij de poort van de hel en de meesten die haar betraden, waren de
vrouwen."
# 1867. En van `Aaichah is overgeleverd dat zij heeft gezegd: `De
Boodschapper van Allaah hield van honing en van zoetigheid. Nadat hij het
namiddaggebed had afgerond, ging hij gewoonlijk naar binnen hij zijn
echtgenotes en benaderde een van hen. Hij ging eens naar binnen bij Hafsah de
dochter van 'Omar en verbleef bij haar langer dan hij normaal gesproken
verbleef. Ik werd jaloers en vroeg daarover. Er werd tegen mij gezegd dat een
vrouw van haar volk naar een leren kruik met honing had geschonken, waarvan
ze de Profeet een slok liet nemen. Ik zei toen: `Bij Allaah, wij zullen een list
voor hem bedenken.' Ik zei tegen Sawdah Bint Zam`ah: `Hij zal jou benaderen.
Als hij dichtbij je komt, zeg dan: `Heeft u [stinkende] hars gegeten?' Hij zal dan
"Nee" antwoorden. Zeg dan tegen hem: Wat is dan deze geur die ik van u ruik?'
Hij zal dan antwoorden: Hafsah heeft 'me een slok honing te drinken gegeven."
Zeg dan tegen hem: `De bijen ervan hebben van een acaciaboom gegeten.' Ik zal
daarna hetzelfde tegen hem zeggen, en zeg jij - O Safiyyah - hetzelfde.' Sawdah
heeft gezegd: `Bij Allaah, zodra hij bij de deur stond, wilde ik direct beginnen
met wat je me hebt opgedragen, uit angst voor jou.' Toen hij haar benaderde, zei
Sawdah tegen hem: `0 Boodschapper van Allaah, heeft u [stinkende] hars
gegeten?' Hij antwoordde: "Nee." Zij vroeg: 'Wat is dan deze geur die ik van u
ruik?' Hij antwoordde: "Hafsah heeft me een slok honing te drinken gegeven."
Zij zei: `De bijen ervan hebben van een acaciaboom gegeten.' Toen hij bij mij
kwam, zei ik hetzelfde tegen hem. Toen hij bij Safiyyah kwam, zei zij hetzelf de
tegen hem. Toen hij weer bij Hafsah kwam, vroeg zij: `0 Boodschapper van
Allah, zal ik u ervan te drinken geven?' Hij zei: "Ik heb er geen behoefte aan.'
Sawdah zei: `Bij Allaah, wij hebben hem ervan ontzegd.' Ik zei tegen haar:
`Zwijg'.'
# 1878. Overgeleverd van 'Omar Ibn Abi Salamah is dat hij heeft gezegd: `Ik
viel als jongen onder de hoede van de Boodschapper van Allaah en mijn hand
ging rond in het bord. De Boodschapper van Allaah zei toen tegen mij: "0
jongen, spreek de Naam van Allaah uit, eet met je rechterhand en eet van wat
voor je is." Sindsdien is dat mijn manier van eten.'
# 1908. Overgeleverd van Ibn 'Omar is dat de Profeet heeft gezegd: "De
[beloning voor de] daden van wie een hond aanschaft die geen herdershond of
jachthond is, nemen dagelijks af met twee karaat."
1911. Overgeleverd van Asmaa' de dochter van Abu Bakr is dat zij zei: Wij
hebben ten tijde van de Boodschapper van Allaah een paard geslacht en
opgegeten toen we in Al-Madienah waren.'
# 1930. Overgeleverd van Ali is dat hij naar de deur van de binnenplaats kwam
en staand dronk. Daarna zei hij: `Sommige mensen keuren het af dat men staand
drinkt. En ik heb de Profeet zien doen zoals jullie mij hebben zien doen.
# 1947. Overgeleverd van Anas lbn Maalik is dat de Profeet heeft gezegd: Laat
niemand van jullie de dood wensen omdat hij is getroffen door ellende. Als hij
dat echter per se zou willen, laat hij dan zeggen: `O Allaah, houd mij in leven zo
lang het leven beter voor mij is, en laat mij sterven als de dood beter voor mij is'.
Urdu: Ya Allaah, mudje duniya mein zinda rakh, djitna din mere liye zinda
rahana bahater hai. Ya Allaah, mudje wafaat dèdè, djab mere liye wafaat bahater
hai.
# 1954. Overgeleverd van `Aaichah is dat zij de Profeet heeft horen zeggen: "Dit
zwarte zaad [zwarte komijn] is een genezing voor elke ziekte, behalve As-
Saam." Ik vroeg: Wat is As-Saam?' Hij antwoordde: `De dood.
1957. Overgeleverd van Ibn 'Abbaas is dat de Boodschapper van Allaah heeft
gezegd: "De gemeenschappen zijn aan mij getoond. Ik heb toen één of twee
profeten langs zien komen met een handjevol mensen, maar ook een profeet met
wie niemand was. Vervolgens verscheen er voor mij een geweldige menigte en
ik vroeg: "Wat is dit? Is dit mijn gemeenschap?" Toen werd er echter tegen mij
gezegd: `Nee, dit is Moesaa en zijn volk. Kijk echter naar de horizon' Toen [ik
vervolgens keek] zag ik een menigte die de horizon vulde. En er werd tegen mij
gezegd: `Kijk daar, en daar, naar de horizonnen van de hemel.' Toen [ik
vervolgens keek] zag ik weer een menigte die de horizon vulde en er werd tegen
mij gezegd: `Dit is jouw gemeenschap. Onder hen bevinden zich
zeventigduizend die het paradijs binnen zullen gaan zonder afrekening'."
Vervolgens stond hij op en betrad zijn huis, zonder dat hij hun duidelijkheid had
verschaft. De mensen hielden zich bezig [met degenen die het paradijs binnen
zullen gaan zonder afrekening] en zeiden: Wij zijn degenen die geloven in
Allaah en die Zijn Boodschapper hebben gevolgd. Daarom worden wij ermee
bedoeld, of onze kinderen die tijdens de Islaam zijn geboren. Wij zijn namelijk
tijdens de periode van onwetendheid geboren.' Dit bereikte de Profeet en hij
kwam naar buiten en zei: "Zij zijn degenen die niet om ruqya vragen, geen
waarde hechten aan slechte voortekenen, niet doen aan [medische] uitbranding
en die op hun Heer vertrouwen." Hierop zei 'Ukkaashah Ibn Mihsan: `O
Boodschapper van Allaah, behoor ik tot hen?' Hij antwoordde: "Ja." Een andere
man stond toen ook op en zei: 'Behoor ik tot hen?' Hij antwoordde: "Ukkaashah
is je hierin voor geweest".
1971. Van Abu Hurairah is ook overgeleverd dat de Profeet heeft gezegd: "Wie
zichzelf van een berg neergooit en zichzelf doodt, zal in het hellevuur neervallen
en hij zal ervoor altijd en eeuwig * in verblijven. En wie vergif inneemt en
zichzelf doodt, zal zijn vergif in zijn hand hebben en innemen in het hellevuur
en hij zal ervoor altijd en eeuwig in verblijven. En wie zichzelf doodt met een
ijzer, zal zijn ijzer in zijn hand hebben en zal zichzelf ermee in zijn buik steken
in het hellevuur en hij zal altijd en eeuwig in verblijven.
# 1981. Overgeleverd van Anas is dat hem werd gevraagd: `Verrichtte de
Profeet het gebed weleens in zijn schoenen?' Hij antwoordde: 'Ja.'
# 1986. Overgeleverd van Ibn 'Omar is dat de Profeet heeft gezegd: "Doe in
tegenstrijd met de veelgodenaanbidders: laat de baarden vol groeien en knip de
snorren.
# 1996. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat een man naar de Boodschapper
van Allaah kwam en vroeg: `O Boodschapper van Allaah, wie van de mensen is
het meest rechthebbend op mijn goede omgang?' Hij antwoordde: "Je moeder."
Hij vroeg: `En wie daarna?' Hij antwoordde: "Dan je moeder." Hij vroeg: `En
wie daarna?' Hij antwoordde: "Dan je moeder." hij vroeg `En wie daarna?' Hij
antwoordde: "Dan je vader."
# 1997. Overgeleverd van `Abdullaah Ibn `Amr is dat de Profeet heeft gezegd:
"Eén van de grootste grote zonden is: dat een man zijn beide ouders vervloekt."
Er werd gevraagd: `O Boodschapper van Allaah, hoe kan iemand nou zijn beide
ouders vervloeken?' Hij antwoordde: "Doordat iemand andermans vader
uitscheldt en dat de ander dan [op zijn beurt] vervolgens zijn vader en zijn
moeder uitscheldt."
# 1998. Overgeleverd van Djubair Ibn Mut`im is dat hij heeft gezegd: `Ik hoorde
de Profeet zeggen: "Het paradijs wordt niet betreden door iemand die [zijn
familiebanden] verbreekt".
2010. Overgeleverd van `Aaichah is dat de Profeet heeft gezegd: "Djibriel ging
zo lang door met mij te adviseren over de [goede behandeling van] buur, totdat
ik dacht dat hij hem een deel van de erfenis zou toebedelen."
# 2012. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Boodschapper van Allaah
heeft gezegd: "Wie gelooft in Allaah en in de Laatste Dag, laat hij [dan] zijn
buur niet lastigvallen. En wie gelooft in Allaah en in de Laatste Dag, laat hij
[dan] gastvrij zijn voor zijn gast. En wie gelooft in Allaah en in de Laatste Dag,
laat hij [dan] goede dingen zeggen of anders zwijgen."
# 2020. Overgeleverd van Thaabit Ibn Adh-Dhahhaak die één van de mensen
was die de gelofte van trouw hadden afgegeven onder de boom [van Ar-
Ridwaan in A1-Hudaibiyyah] - is dat de Boodschapper van Allaah heeft gezegd:
"Wie zweert bij een andere gezindte <>kerkgenootschap<> dan de Islaam, is
zoals hij heeft gezegd. En de zoon van Aadam hoeft geen plechtige gelofte na te
komen met betrekking tot wat hij niet bezit. En wie zichzelf doodt met iets,
wordt daarmee gekweld tijdens de Opstandingsdag. En wie een gelovige
vervloekt, is alsof hij hem heeft gedood. En wie een gelovige beticht van
ongeloof, is alsof hij hem heeft gedood."
# 2023. Overgeleverd van Anas Ibn Maalik is dat de Boodschapper van Allah
heeft gezegd: "Haat elkaar niet, benijd elkaar niet en keer elkaar de rug niet toe.
En wees - O dienaren van Allaah - broeders. En het is voor een moslim niet
toegestaan om zijn broeder langer dan drie dagen te verbreken."
# 2024. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Boodschapper van Allaah
heeft gezegd: "Wees gewaarschuwd voor verdenkingen, want verdenkingen zijn
de meest leugenachtige verhalen. En bespied elkaar niet en begluur elkaar niet.
En drijf de prijs niet tegen elkaar op. En benijd elkaar niet, en haat elkaar niet en
keer elkaar niet de rug toe. En wees - O dienaren van Allaah - broeders."
# 2027. Overgeleverd van Abu Ayoub Al-Ansaari is dat de Boodschapper van
Allaah heeft gezegd: "Het is voor een man niet toegestaan om zijn broeder
langer dan drie nachten uit te sluiten, waardoor zij beiden elkaar tegenkomen en
deze zich afwendt en de andere zich ook afwendt. De beste van beiden is degene
die begint met groeten."
# 2038. Overgeleverd van Anas is dat een man uit de woestijn bij de Profeet
kwam en vroeg: Wanneer breekt het Uur aan?' Hij antwoordde: `Wee jou! En
wat heb je er dan voor voorbereid?" Hij zei: 'Ik heb er niets anders voor
voorbereid aan dat ik van Allaah en van Zijn Boodschapper hou.' Hij zei: "Je
zult zijn met degene waarvan je houdt" Wij vroegen: Geldt dat ook voor ons?'
Hij zei: "Ja".
# 2045. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Allaah
houdt van niezen en Hij haat gapen. Als iemand van jullie dus niest en Allaah
vervolgens prijst, dan is het verplicht voor iedere moslims die hem hoort om
hem te beantwoorden met `Moge Allaah je begenadigen.' Wat betreft gapen, dat
is afkomstig van de Shaytaan. Laat men dat dus zo veel mogelijk terugdringen,
want als iemand van jullie gaapt, dan lacht de Shaytaan hem uit."
# 2049. Overgeleverd van Sahl Ibn Sa`d is dat hij heeft gezegd: `Een man keek
uit een gat naar binnen in de vertrekken van de Profeet, terwijl de Profeet een
ijzeren kam bij zich had, waarmee hij zijn hoofd krabde. Hij zei toen: "Als ik
had geweten dat je naar me keek, dan had ik je ermee in je oog gestoken. Het
vragen om toestemming [om binnen te komen] is immers voorgeschreven
vanwege het kijken".
[Dua] # 2059. Overgeleverd van Shaddaad Ibn Aws is dat de Profeet heeft
gezegd: "De beste manier om vergeving te vragen is door te zeggen:
Allahumma Anta Rabbie Laa ilaaha illaa Anta, Khalaqtanie Wa Ana `Abduka,
Wa Ana `Alaa `Ahdika Wa Wa`dika Mastata`t. A`oedhoe Bika Min Sharri Maa
Sana`t. Aboe'o Laka Bini`matika `Alayya Wa Aboe'o Laka Bidhanbie,
Faghfirlie. Fa Innahu Laa Yaghfir Udb-Dhunoeba illaa Ant.
[O Allaah, U bent mijn Heer; er is geen ware god behalve U. U hebt mij
geschapen en ik ben Uw dienaar. Ik ben trouw aan Uw convenant
<>overeenkomst<> en Uw belofte zoveel als ik kan. Ik zoek mijn toevlucht tot
U tegen het kwaad dat ik heb verricht. 1k erken aan U Uw gunst aan mij en ik
erken aan U mijn zonde. Vergeeft U mij daarom, want niemand vergeeft de
zonden behalve U.]
Hij zei: "Wie dit overdag zegt, terwijl hij ervan overtuigd is, en tijdens die dag
sterft voordat de avond aanbreekt, behoort tot de paradijsbewoners. En wie dit in
de nacht zegt, terwijl hij ervan overtuigd is, en sterft voordat de ochtend
aanbreekt, hoort tot de paradijsbewoners."
[Dua] # 2070. Overgeleverd van Sa`d Ibn Abi Waqqaas is dat de Boodschapper
van Allaah de volgende uitspraken verplichtte: "0 Allaah, ik zoek bescherming
bij U tegen gierigheid. En ik zoek bescherming bij U tegen lafheid. En ik zoek
bescherming bij U tegen dat ik teruggebracht wordt naar de meest verachtelijke
leeftijd. En ik zoek bescherming bij U tegen de beproeving van de wereld
(waarmee hij de beproeving van Ad-Dadjaal [antichrist] bedoelde). En ik zoek
bescherming bij U tegen de kwelling van het graf."
[Dua] # 2071. Overgeleverd van `Aaichah is dat zij heeft gezegd: `De Profeet
zei gewoonlijk: "0 Allaah, ik zoek bescherming bij U tegen luiheid en tegen
bejaardheid. En tegen zondigheid en tegen [overmatige] schuldenlast. En tegen
de beproeving van het graf en tegen de kwelling van het graf. En tegen de
beproeving van het vuur en tegen de kwelling van het vuur. En tegen de slechte
beproeving van rijkdom. En ik zoek bescherming bij U tegen de beproeving van
armoede. En ik zoek bescherming bij U tegen de beproeving van Al-Masieh Ad-
Dadjaal [antichrist]. 0 Allaah, was mijn zonden van mij af met het water van
sneeuw en hagel. En zuiver mijn hart van zonden, net zoals U een wit gewaad
hebt gezuiverd van viezigheid. En verwijder tussen mij en mijn zonden net zoals
U verwijderd hebt tussen het oosten en het westen."
[Dua] # 2073. Overgeleverd van Abu Moesaa Al-Ash`arie is dat de Profeet de
volgende aanroeping verrichtte: "0 Allaah, vergeef me mijn fout en mijn
onwetendheid, en mijn overtreding in mijn zaken, en datgene wat U beter weet
dan ik. 0 Allaah, vergeef me zowel wat ik schertsend <>grappig bedoeld<> als
serieus heb begaan, en zowel mijn fouten als mijn opzettelijkheden. Dat alles is
aanwezig bij mij ."
[Dua] # 2074. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Boodschapper van
Allah heeft gezegd: "Wie op een dag honderd keer zegt: `Laa ilaaha illallah. ["Er
is geen ware god behalve Allaah Alleen.] Hij heeft geen deelgenoot. Aan Hem
behoort de Heerschappij en alle Lof, en Hij is Almachtig over Alle zaken," is
alsof hij tien slaven heeft vrijgelaten. Er worden voor hem honderd goede daden
opgeschreven en honderd zonden uitgewist. En het is voor hem een bescherming
tegen de Shaytaan gedurende zijn dag, totdat de avond aanbreekt. En niemand
zal aankomen met iets beters dan datgene waarmee hij aankomt, behalve een
man die meer heeft verricht dan hij."
2088. Overgeleverd van Ibn `Abbaas is dat hij de Profeet heeft horen zeggen:
"Als de zoon van Aadam [= de mens] twee valleien aan rijkdom zou bezitten,
dan had hij een derde gewild. Het enige wat de maag van de zoon van Aadam
vult is aarde. En Allaah aanvaardt het berouw van wie berouwvol is."
# 2101. Overgeleverd van Ibn `Abbaas van de Profeet is dat hij overlevert van
zijn Heer dat Hij heeft gezegd: "Allaah heeft de goede daden en de slechte daden
opgeschreven. Vervolgens heeft Hij dat verduidelijkt: wie de intentie heeft om
een goede daad te verrichten, maar deze niet verricht, dan schrijft Allaah dit
voor hem op als één volledige goede daad bij Hem. Indien hij de intentie ervoor
heeft en deze [goede daad] wel verricht, dan schrijft Allaah dit voor hem op als
tien goede daden bij Hem, tot het zevenhonderdvoudige ervan, tot het veelvoud
ervan. En wie de intentie heeft om ecn slechte daad te verrichten, maar deze niet
verricht, dan schrijft Allaah dit voor hem op als één volledige goede daad bij
Hem. Als hij de intentie ervoor heeft en deze [slechte daad] wel verricht, dan
schrijft Allaah dit voor hem op als één zonde."
# 2111. Overgeleverd van `Aaichah is dat de Boodschapper van Allaah heeft
gezegd: "Jullie zullen [op de Opstandingsdag] blootvoets, naakt en onbesneden
verzameld worden." `Aaichah vroeg: `O Boodschapper van Allaah, zullen de
mannen en vrouwen naar elkaar kijken?' Hij antwoordde: "De situatie zal te
moeilijk zijn voor hen om daar aandacht aan te schenken."
# 2160. Overgeleverd van Ibn `Abbaas is dat de Profeet heeft gezegd: "De meest
gehate mensen bij Allaah zijn er drie: de verderfzaaier in de Haram [het gewijde
gebied in Mekka]. Wie streeft naar het introduceren van een gewoonte uit de tijd
van onwetendheid in de Islaam. En wie verzoekt om het onrechtmatig
bloedvergieten van een persoon."
# 2161. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat hij de Boodschapper van Allaah
heeft horen zeggen: "Als iemand in jouw huis naar binnen gluurt, zonder dat je
hem daarvoor toestemming hebt gegeven, en je vervolgens een kiezelsteen naar
hem gooit en zijn oog scheurt, dan rust er geen blaam op je."
# 2179. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Profeet heeft gezegd: "Laat
niemand van jullie naar zijn broeder wijzen met een wapen. Hij weet immers
niet of de Shaytaan misschien zijn hand beweegt, waardoor hij vervalt in een
vuurkuil [tijdens de Opstandingsdag]."
# 2186. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Boodschapper van Allaah
heeft gezegd: "Het Uur zal niet aanbreken, totdat twee grote groepen tegen
elkaar zullen strijden. Tussen beide zal een geweldige afslachting plaatsvinden,
terwijl de uitnodiging van beide één is [namelijk naar de Islaam]. En [het Uur
zal niet aanbreken] totdat er bijna dertig voorliegende leugenaars zullen
verschijnen. Ze zullen allemaal beweren dat ze de Boodschapper van Allaah
zijn. En [het Uur zal niet aanbreken] totdat de kennis wordt weggenomen, de
aardbevingen veelvuldig zullen plaatsvinden, de tijd verkort zal worden, de
beproevingen zullen verschijnen, Al-Hardj - wat doding is - veelvuldig zal
plaatsvinden, en totdat de rijkdom onder jullie zo overvloedig zal zijn dat hij zal
stromen. De bezitter van rijkdom zal zich dan zelfs bezorgd maken over wie zijn
aalmoes van hem aanneemt. Hij zal die aanbieden en degene aan wie hij haar
aanbiedt zal zeggen: `Ik heb er geen behoefte aan.' En [het Uur zal niet
aanbreken] totdat de mensen zullen wedijveren in het bouwen van hoge
gebouwen. En [het Uur zal niet aanbreken] totdat een man langs het graf van een
andere man zal lopen en zal zeggen: Was ik maar in zijn plek.' En [het Uur zal
niet aanbreken] totdat de zon zal opkomen vanwaar ze normaliter] ondergaat?
Als ze dan is opgekomen en de mensen het zien, zullen zij allemaal geloven. Dat
is echter het moment waarop: (Een ziel geen nut zal hebben van haar geloof
als ze niet eerder had geloofd of goeds had verdiend tijdens haar geloof)
[Soerah Al-An'aam (6):158]. En het Uur zal aanbreken, terwijl twee mannen hun
kleed tussen beiden hebben uitgespreid, zonder het te verkopen of op te vouwen.
En het Uur zal aanbreken, terwijl een man is vertrokken met de melk van zijn
melkkamelin, zonder ervan te proeven. En het Uur zal aanbreken, terwijl hij de
scheuren in zijn drinkbassin repareert, zonder dat hij eruit te drinken zal geven.
En het Uur zal aanbreken, terwijl hij zijn voedsel heeft opgeheven naar zijn
mond, zonder het op te eten."
# 2191. Overgeleverd van Djundub is dat hij de Boodschapper van Allaah heeft
horen zeggen: "Wie veinst om gehoord te worden, zal door Allaah gehoord laten
worden tijdens de Opstandingsdag. En wie het moeilijk maakt voor de mensen,
voor hem zal Allaah het ook moeilijk maken tijdens de Opstandingsdag." Zij
vroegen: `Adviseer ons.' Hij zei: "Het eerste wat van de mens zal rotten, is zijn
buik. Wie dus in staat is om niets anders te eten dan het goede [toegestane], laat
hij dat dan doen. En wie in staat is om ervoor te zorgen dat tussen hem en het
paradijs geen handvol aan bloed dat hij heeft vergoten tussenbeide kan komen,
laat hij dat dan doen."
# 2208. Overgeleverd van `Aaichah is dat de Profeet een man aanstelde over een
expeditie en uitzond. Hij reciteerde voor zijn mensen tijdens hun gebeden en
sloot af met Soerah Al-lkhlaas [112]. Nadat zij teruggekeerd waren, vertelden zij
dat aan de Profeet. Hij zei: "Vraag hem om welke reden hij dat doet." Toen zij
hem dat vroegen, antwoordde hij: `Omdat zij de Eigenschappen van de
Erbarmer benoemt en ik hou ervan om haar te reciteren.' De Profeet zei toen:
"Bericht hem dat Allaah van hem houdt."
# 2213. Overgeleverd van Abu Hurairah is dat de Boodschapper van Allaah
heeft gezegd: "Allaah zegt: "Als Mijn dienaar een zonde wil plegen, schrijf haar
dan niet op voor hem totdat hij het pleegt. Als hij de zonde pleegt, schrijf haar
dan op zoals ze [de zonde] is. Als hij de zonde echter omwille van Mij laat,
schrijf haar dan op als een goede daad. En als hij een goede daad wil verrichten,
maar deze niet verricht, schrijf haar dan [toch] voor hem op als een goede daad.
Als hij de goede daad echter wel verricht, schrijf die dan tienvoudig op, tot
zevenhonderd [voudig]"."
# 2214. En van Abu Hurairah is overgeleverd dat hij de Profeet heeft horen
zeggen: "Een dienaar heeft een zonde gepleegd en hij zei: `O mijn Heer, ik heb
een zonde gepleegd. Vergeeft U mij daarom.' Zijn Heer zei toen: "Weet Mijn
dienaar dat hij een Heer heeft die de zonde vergeeft en ervoor straft? Ik heb
Mijn dienaar vergeven." Vervolgens verstreek er een tijd die Allaah wilde en
daarna pleegde hij weer een zonde en hij zei: `O mijn Heer, ik heb weer een
zonde gepleegd. Vergeeft U mij daarom.' Zijn Heer zei toen: "Weet Mijn
dienaar dat hij een Heer heeft die de zonde vergeeft en ervoor straft? Ik heb
Mijn dienaar vergeven." Vervolgens verstreek er een tijd die Allaah wilde en
daarna pleegde hij weer een zonde en hij zei: `O mijn Heer, ik heb weer een
zonde gepleegd. Vergeeft U mij daarom.' Zijn Heer zei toen: "Weet Mijn
dienaar dat hij een Heer heeft die de zonde vergeeft en ervoor straft? Ik heb
Mijn dienaar driemaal vergeven. Laat hem daarom doen wat hij wil."
# 2215. Overgeleverd van Anas is dat hij de Profeet heeft horen zeggen:
"Tijdens de Opstandingsdag zal mijn bemiddeling worden aanvaard. Ik zal dan
zeggen: "0 mijn Heer, breng in het paradijs naar binnen wie in zijn hart net zo
veel als een mosterdzaadje [aan geloof] heeft." En zij zullen naar binnen gaan.
Vervolgens zal ik zeggen: `Breng in het paradijs naar binnen wie in zijn hart het
minimale [aan geloof] heeft"." Anas zei: `Het is alsof ik naar de vingers van de
Boodschapper van Allah kijk [waarmee hij aanwees hoe minimaal].'
# 2216. En van Anas is overgeleverd dat hij de lange overlevering van de
bemiddeling noemde, die al eerder is vermeld als overlevering van Abu
Hurairah. Hier voegt hij aan het einde ervan toe: "Vervolgens gaan zij naar
`Iesaa, die zal zeggen: `Dit is niet voor mij weggelegd, maar ga naar
Mohammad.' Zij zullen dan naar mij komen en ik zal zeggen: "Dit is voor mij
weggelegd." Ik zal dan toestemming vragen van mijn Heer en ik zal
toestemming krijgen. En Hij zal mij lofprijzingen ingeven waarmee ik Hem zal
lofprijzen, die me nu niet bijstaan. Ik zal Hem dus lofprijzen met die
lofprijzingen en ik zal knielend voor Hem neervallen. Er zal dan gezegd worden:
"0 Mohammad, hef je hoofd op. Zeg en er zal naar je geluisterd worden. Vraag
en je zult krijgen. Bemiddel en je bemiddeling zal aanvaard worden," Ik zal dan
zeggen: "0 mijn Heer, [ik bemiddel voor] mijn gemeenschap, mijn
gemeenschap. Er zal dan gezegd worden: "Ga en haal eruit wie in zijn hart net
zo veel als het gewicht van een gerstekorrel aan geloof heeft."
Ik zal gaan en zal dat doen. Daarna zal ik terugkeren. lk zal Hem dan lofprijzen
met die lofprijzingen en ik zal knielend voor Hem neervallen. Er zal dan gezegd
worden: "0 Mohammad, hefje hoofd op. Zeg en er zal naar je geluisterd worden.
Vraag en je zult krijgen. Bemiddel en je bemiddeling zal aanvaard worden." Ik
zal dan zeggen: "0 mijn Heer, ik bemiddel voor mijn gemeenschap, mijn
gemeenschap." Er zal dan gezegd worden: "Ga en haal eruit wie in zijn hart net
zo veel als het gewicht van een atoom of een mosterdzaadje aan geloof heeft." Ik
zal gaan en zal dat doen. Daarna zal ik terugkeren. Ik zal Hem dan lofprijzen
met die lofprijzingen en ik zal knielend voor Hem neervallen. Er zal dan gezegd
worden: "0 Mohammad, hef je hoofd op. Zeg en er zal naar je geluisterd
worden. Vraag en je zult krijgen. Bemiddel en je bemiddeling zal aanvaard
worden." Ik zal dan zeggen: "0 mijn Heer, [ik bemiddel voor] mijn
gemeenschap, mijn gemeenschap." Er zal dan gezegd worden: "Ga en haal eruit
wie in zijn hart net zo veel als het minste, minste, minste gewicht van een
mosterdzaadje aan geloof heeft." Ik zal gaan en zal dat doen." Zie nummer 1741.
2217. En van hem staat in een andere overlevering: "Vervolgens zal ik een
vierde keer terugkeren. Ik zal Hem dan lofprijzen met die lofprijzingen en ik zal
knielend voor Hem neervallen. Er zal dan gezegd worden: "0 Mohammad, hef je
hoofd op. Zeg en er zal naar je geluisterd worden. Vraag en je zult krijgen.
Bemiddel en jc bemiddeling zal aanvaard worden." Ik zal dan zeggen: "0 mijn
Heer, geef mij toestemming [om te bemiddelen] voor degenen die `Laa ilaaha
illallah [er is geen ware God behalve Allah]' hebben gezegd." Hij zal zeggen:
"Bij Mijn Almacht en bij Mijn Majesteit, en bij Mijn Grootheid en bij Mijn
Heerschappij, Ik zal er voorzeker uithalen wie `Laa ilaaha illallah [er is geen
ware God behalve Allaah]' heeft gezegd"."