H13 Geld voor de overheid Samenvatting

14
Samenvatting hfst 13: Geld voor de overheid De BTW BTW wordt door de ondernemer en door de consument betaald: De ondernemer en BTW: de ondernemer moet BTW (belasting toegevoegde waarde) betalen over zijn totale omzet. Hij mag de BTW die hij aan andere ondernemers in de keten heeft betaald hiervan aftrekken. De ondernemer betaalt dus alleen BTW over de waarde die hij toevoegt: Het verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs. De consument en BTW: als je artikelen koopt in de winkel betaal je altijd BTW over de verkoopprijs. De BTW staat apart vermeld op de kassabon. De winkelier moet de BTW afdragen aan de belastingdienst. De winkelier mag de BTW die hij betaald heeft bij inkoop van zijn artikelen hiervan aftrekken. Let op! De BTW wordt nooit meegeteld bij het bedrijfsresultaat. De BTW is een kostprijsverhogende, indirecte belasting. Indirect omdat de consument de belasting betaalt en de winkelier hem afdraagt aan de belastingdienst Voorbeeld: afdracht € 7,60 € 40 + € 7,60 afdracht € 9,50 € 90 + € 17,10 afdracht € 10,45 Houthakker Houtfabriek meubelboerderij Consument De belasting - dienst

description

Dit document geeft een samenvatting van hoofdstuk 13 van het boek. LET OP! Een samenvatting is geen vervanging van de lesstof!

Transcript of H13 Geld voor de overheid Samenvatting

Page 1: H13 Geld voor de overheid Samenvatting

Samenvatting hfst 13: Geld voor de overheid

De BTW

BTW wordt door de ondernemer en door de consument betaald: De ondernemer en BTW: de ondernemer moet BTW (belasting toegevoegde

waarde) betalen over zijn totale omzet. Hij mag de BTW die hij aan andere ondernemers in de keten heeft betaald hiervan aftrekken. De ondernemer betaalt dus alleen BTW over de waarde die hij toevoegt: Het verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs.

De consument en BTW: als je artikelen koopt in de winkel betaal je altijd BTW over de verkoopprijs. De BTW staat apart vermeld op de kassabon. De winkelier moet de BTW afdragen aan de belastingdienst. De winkelier mag de BTW die hij betaald heeft bij inkoop van zijn artikelen hiervan aftrekken. Let op! De BTW wordt nooit meegeteld bij het bedrijfsresultaat.De BTW is een kostprijsverhogende, indirecte belasting. Indirect omdat de consument de belasting betaalt en de winkelier hem afdraagt aan de belastingdienst

Voorbeeld:

afdracht

€ 7,60€ 40 + € 7,60

afdracht

€ 9,50€ 90 + € 17,10

afdracht

€ 10,45

€ 145 + € 27,55

Houthakker

Houtfabriek

meubelboerderij

Consument

De belasting-dienst

Page 2: H13 Geld voor de overheid Samenvatting

BTW-tarieven

De Belastingdienst kent drie BTW-tarieven: Het verlaagde tarief van 6% voor goederen die nodig zijn voor het dagelijkse

leven zoals voedingsmiddelen, water en medicijnen. Ook over bepaalde diensten wordt het 6%-tarief toegepast, zoals diensten van kappers, schoenmakers, fietsenmakers en het optreden van artiesten. Dit doet de overheid om de werkgelegenheid in deze arbeidsintensieve sectoren veilig te stellen.

Het algemene tarief van 19% geldt voor alle overige goederen en diensten. Het 0%-tarief geldt voor goederen en diensten die aan het buitenland

geleverd worden.

De productieweg

Een bedrijfskolom is een keten van bedrijven die elkaar opvolgen in het productieproces. Dit proces verloopt van grondstof tot eindproduct in de winkel.Neem de sportschoen die in Nederland verkocht worden. Ze worden voornamelijk gemaakt in Zuidoost - Azië (lage loonkosten). De productieweg van de sportschoen is:Leverancier grondstoffen Fabrikant Exporteur Importeur groothandel Detaillist Consument

Page 3: H13 Geld voor de overheid Samenvatting

Waardetoevoeging: Telkens als een product een andere eigenaar krijgt op weg naar de consument, wordt er aan het product waarde toegevoegd. Elk bedrijf in de bedrijfskolom bewerkt het ingekochte product met behulp van productiefactoren.Net bedrijf maakt het product geschikter en van meer waarde voor het volgende bedrijf in de keten.

De toegevoegde waarde: elk bedrijf voegt waarde toe aan datgene wat hij inkoopt.De toegevoegde waarde bestaat uit lonen, pacht/huur, rente en winst van een bedrijf.De toegevoegde waarde bereken je door van de omzet de inkoop van grondstoffen en diensten van andere bedrijven af te trekken. Een ander woord voor toegevoegde waarde is brutowinst.

Accijns is een vorm van belasting, die wordt geheven op de verkoop van bepaalde goederen. In Nederland en België is momenteel vooral sprake van accijns op alcoholhoudende dranken, tabak en brandstoffen.

Personen die een personenauto, bestelauto, motor of vrachtauto op hun naam hebben staan, zijn daarvoor motorrijtuigenbelasting verschuldigd. De belastingplicht is dus gekoppeld aan de kentekenregistratie en niet aan het gebruik van de weg. Voor autobussen daarentegen moet motorrijtuigenbelasting worden betaald als van de weg gebruik wordt gemaakt.De hoogte van het belastingbedrag hangt af van:

het soort motorrijtuig (personenauto, bestelauto, motor, vrachtauto, autobus) de eigen massa (het leeg gewicht) van het motorrijtuig de soort brandstof bij personenauto's (benzine, diesel, lpg) de provincie waar men woont (voor personenauto's en motoren) het aantal tijdvakken dat gelijktijdig wordt betaald (kwartaal, jaren).

Page 4: H13 Geld voor de overheid Samenvatting

Onroerendezaakbelasting (OZB) is een belasting die door gemeenten wordt geheven van eigenaren en gebruikers van onroerende zaken.

De OZB bestaat uit twee verschillende belastingen: De eigenarenbelasting en de gebruikersbelasting.Vanaf 2006 is het gebruikersdeel voor woningen vervallen en bestaat de onroerendezaakbelasting alleen nog maar uit de eigenarenbelasting. Voor niet-woningen, zoals bedrijfspanden, bestaat de gebruikersbelasting dus nog wel.

De gemeente jaarlijks de waarde van alle woningen en bedrijfspanden in de stad vast. Deze waarde is medebepalend voor de hoogte van een aantal belastingen:

1. Onroerende-zaakbelasting (gemeente) 2. Omslag gebouwd (waterschap) 3. Eigenwoningforfait (Rijk)

De Belastingdienst beschikt over alle WOZ-waarden van de gemeenten. De WOZ-waarde wordt gebruikt voor de berekening van het eigenwoningforfait. (zie powerpoint)

Een jaaropgave of jaaropgaaf is een overzicht dat een werkgever naar een werknemer stuurt na beëindiging van een kalenderjaar.De jaaropgave geeft een overzicht van de loongegevens van een heel jaar. Details als loonheffing en arbeidskorting worden vermeld op dit formulier. Dit formulier wordt daarom vaak gebruikt bij het invullen van de belastingaangifte.

Loonheffing is een heffing over het loon.In Nederland wordt onder loonheffing verstaan een combinatie van:

Loonbelasting Premies volksverzekeringen

Loonbelasting is in Nederland de belasting die door de werkgever wordt ingehouden op het loon van de werknemer, als onderdeel van de loonheffing. De werkgever draagt deze belasting vervolgens af aan de fiscus en doet daarvoor maandelijks aangifte.

Premies volksverzekeringen zijn de premies die betaald (moeten) worden voor de volksverzekeringen.Denk aan Algemene Ouderdomswet (AOW) en Algemene nabestaandenwet (ANW).

Heffingskortingen zijn kortingen op uw inkomstenbelasting en premie volksverzekering. Dat betekent dat u minder belasting en premies hoeft te betalen. Iedereen heeft recht op de algemene heffingskorting. U kunt recht hebben op meerdere heffingskortingen tegelijkertijd, afhankelijk van uw persoonlijke situatie.

De arbeidskorting is een korting op uw inkomstenbelasting en premie volksverzekering. Dat betekent dat u minder belasting en premies hoeft te betalen. Iedereen die werkt heeft recht op de arbeidskorting. Het maakt hierbij niet uit of het gaat om looninkomen, winst uit onderneming of andere inkomsten uit huidige arbeid.

Page 5: H13 Geld voor de overheid Samenvatting

De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van uw inkomen en van uw leeftijd aan het begin van het kalenderjaar.

Wanneer meer loonheffing is ingehouden dan je verschuldigd bent aan inkomstenbelasting, heb je recht op geld terug.

De overheid streeft ernaar de belastingen op een eerlijke manier te verdelen over de belastingplichten. Daarom past de overheid een aantal vuistregels toe bij het heffen van belastingen. Deze vuistregels noemen we ook wel beginselen. De belangrijkste beginselen zijn:

Het draagkrachtbeginsel: dit beginsel houdt in dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. De belastingdienst houdt bij het heffen van loon- en inkomstenbelasting rekening met de hoogte van iemands inkomen en met zijn persoonlijke omstandigheden. De belastingheffing op ‘inkomen uit werk en woning’ is progressief. Dit betekent dat mensen met de hogere inkomens in verhouding (in procenten) meer belasting betalen dan de lagere inkomens. Het schijvensysteem zorgt hiervoor.De kortingen op het te betalen belastingbedrag – de heffingskortingen – hangen samen met de persoonlijke omstandigheden.

Profijtbeginsel: sommige mensen hebben meer voordeel (profijt) van bepaalde overheidsvoorzieningen dan anderen. Zij moeten daar dan ook meer voor betalen. Een automobilist maakt bijvoorbeeld veel intensiever gebruik van de wegen dan een fietser. De automobilist betaalt dan ook wegenbelasting, de fietser niet.

Page 6: H13 Geld voor de overheid Samenvatting

Verschillende inkomens, verschillende boxen

Iedereen die inkomsten heeft betaalt inkomstenbelasting. De belastingdienst kent drie soorten inkomens. Deze inkomens zijn ingedeeld in drie groepen (boxen). Iedere box heeft een eigen belastingtarief.

In box 1 valt het belastbaar inkomen uit werk en woning; het gaat hier voornamelijk om loon, inkomsten uit freelance werk, winst uit een eenmanszaak of vennootschap onder firma (VOF), auto van de werkgever en het eigenwoningforfait.Het belastingtarief is opgedeeld in vier schijven met steeds hogere percentages. De belastingheffing in box 1 is dus progressief: als je meer verdient betaal je in procenten meer belasting. Over het inkomen uit werk en woning betaal je in de eerste twee schijven ook de premies voor de volksverzekeringen.

In box 2 valt het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Hiervan is sprake als je een winstuitkering krijgt van een bedrijf waarvan je tenminste 5% van de aandelen bezit. Het belastingtarief is een vast tarief van 25%.

In box 3 valt het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Het belastbaar vermogen uit box 3 vind je door van je bezittingen de schulden af te trekken. Heb je het vermogen op deze manier berekend dan mag je € 20.740 ervan aftrekken (belastingvrij). Je hebt dan het belastbaar vermogen berekend. De opbrengsten (inkomsten) van dit belastbaar vermogen zijn door de overheid vastgesteld op 4% per jaar. Over deze 4% inkomsten uit sparen en beleggen moet je 30% belasting betalen.

Berekening loon- en inkomstenbelasting in box 1

Als je moet uitrekenen hoeveel belasting je moet betalen over inkomsten uit werk en woning, krijg je altijd een jaaropgave met gegevens over de hoogte van het brutoloon, loonheffing en de arbeidskorting. Je krijgt ook de informatie om het eigenwoningforfait te kunnen berekenen. De aftrekposten, de verschillende schijven en de heffingskortingen worden altijd in de informatiebijlage gegeven. Je moet deze zaken dus niet uit je hoofd leren. Je moet wel de belastingregels kunnen toepassen op al deze informatie.Dat doe je in 3 stappen.

Stap 1: berekenen van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Tel alle inkomsten uit werk bij elkaar op: brutoloon, vakantiegeld en andere

bruto inkomsten uit arbeid. Bij het inkomen onder 1 moet je optellen: inkomsten uit eigen woning (als je

die hebt) en een bepaald bedrag voor de auto van de werkgever (als je die hebt).

Van dit inkomen dat je nu gevonden hebt, trek je de aftrekposten af. Aftrekposten zijn bijvoorbeeld kosten voor de eigen woning(hypotheekrente), reiskosten openbaar vervoer en persoonsgebonden aftrekposten zoals ziektekosten en studiekosten.

Page 7: H13 Geld voor de overheid Samenvatting

Stap 2: Het toepassen van het schijvensysteem.Je gaat nu berekenen hoeveel belasting Sanne moet betalen over haar belastbaar inkomen. Het belastbaar inkomen moet je altijd verdelen over de schijven.In een informatiebijlage krijg je gegevens hierover: hoeveel inkomen er in een schijf valt en wat het tariefpercentage per inkomensschijf is.Alleen als je weinig inkomen hebt val je in de eerste schijf. De meeste inkomens moet je opdelen over de eerste, tweede en de derde schijf. Elke schijf heeft een hoger percentage (progressie).

Page 8: H13 Geld voor de overheid Samenvatting

Stap 3: HeffingskortingenEen heffingskorting is een bedrag dat je mag aftrekken van het te betalen belastingsbedrag.Of je recht hebt op een korting hangt af van de persoonlijke omstandigheden.Voorbeelden van heffingskortingen zijn een algemene heffingskorting (iedereen),arbeidskorting (alleen voor degenen die werken), kinderkorting (alleen voor degenen die kinderen hebben), korting voor alleenstaande ouders en een speciale ouderenkorting.Je hoeft de bedragen niet uit je hoofd te leren. Je krijgt ze altijd bij de informatiebronnen.

Als op de jaaropgave van Sanne staat dat ze aan loonheffing € 15.236 heeft betaalt, kan ze € 15.236 - € 12.431 = € 2.805 terugvragen.

Page 9: H13 Geld voor de overheid Samenvatting

Als op de jaaropgave van Sanne staat dat ze aan loonheffing € 10.126 heeft betaalt, moet ze € 12.143 - € 10.126 = € 2.017 terugbetalen.

Een bedrijf dat winst maakt betaalt belasting, de zogenoemde vennootschapsbelasting. Dit moet gebeuren bij een Naamloze vennootschap (NV) en een besloten vennootschap (BV)De vennootschapsbelasting wordt berekend over het belastbare bedrag. Het tarief voor de vennootschapsbelasting is:

20% over een belastbaar bedrag tot en met € 25.000 23,5% over een belastbaar bedrag van € 25.000 tot en met € 60.000 35,5% over een belastbaar bedrag boven € 60.000

Een vermogensrendementsheffing is een belasting op het rendement dat een belastingplichtige geacht wordt op zijn of haar vermogen te maken.Het rendement is gesteld op 4% van het gemiddelde vermogen. Dit wordt in box 3 belast tegen een proportionele belasting (vast percentage) van 30%. Dit komt dus neer op 1,2% belasting over het gemiddelde vermogen.

De Nederlandse Rijksbegroting bestaat uit de begrotingen waarin de verschillende ministeries aangeven hoe ze het geld, dat hen is toegemeten, willen gaan besteden.In de rijksbegroting staan ook de verwachte inkomsten van het rijk.

De Miljoenennota is een toelichting op de Rijksbegroting. In de Miljoenennota worden de belangrijkste plannen en keuzes van de regering samengevat. En wordt duidelijk wat deze plannen kosten. Daarnaast wordt de economische en financiële situatie van Nederland in de Miljoenennota beschreven. Ook de verwachte ontwikkelingen komen aan bod.

De Rijksbegroting is een reeks wetsontwerpen van de regering voor het parlement betreffende de ontvangsten en uitgaven van de overheid in het komende kalenderjaar. Deze begroting sluit meestal niet: de totale uitgaven is hoger dan de ontvangsten. Er is dan een negatief saldo, het financieringstekort. De aflossing van staatsschuld wordt dan niet als een uitgave meegeteld. Wordt de aflossing wel meegeteld, dan ontstaat de financieringsbehoefte oftewel het begrotingstekort.

Algemeen geldt dus:       

 

  

overheidsontvangsten - overheidsuitgaven (exclusief aflossing op staatsschuld) = financieringssaldo ( tekort of overschot) - aflossing op staatsschuld (als extra uitgave) = begrotingssaldo

Door de aflossing neemt de staatsschuld af; het begrotingstekort is een financieringsbehoefte en moet dus worden bijgeleend, waardoor de staatsschuld toeneemt. Per saldo neemt de staatsschuld dus toe met het financieringstekort. Als er meer wordt afgelost dan het begrotingstekort bedraagt, is er een positief financieringssaldo, het financieringsoverschot.

Page 10: H13 Geld voor de overheid Samenvatting

Algemeen geldt dus:

Financieringssaldo = Begrotingssaldo + Aflossing op de staatsschuld

VOORBEELD 1

overheidsuitgaven: 100 (waaronder 5 aflossing)

overheidsinkomsten: 90

nu geldt: financieringssaldo  =   -10 (begrotingssaldo) + 5 = -5

dan dus per saldo toch meer staatsschuld , namelijk 5 miljard guldens.

VOORBEELD 2

overheidsuitgaven: 100 (waaronder 5 aflossing)

overheidsinkomsten: 98

nu geldt: begrotingssaldo is -2, dus financieringssaldo = -2 + 5 =  +3

Nu daalt dus de staatsschuld, omdat de financieringsbehoefte kleiner is dan de aflossing.

VOORBEELD 3

overheidsuitgaven: 100 (waaronder 5 aflossing)

overheidsinkomsten: 108

dan geldt: begrotingssaldo is  +8 en financieringssaldo =  8 + 5 =13    

Naast een financieringsoverschot, ook een begrotingsoverschot!

De termen financieringsoverschot en begrotingsoverschot nog al vaak door elkaar gehaald; is er in Nederland nu sprake van een financieringsoverschot en

Page 11: H13 Geld voor de overheid Samenvatting

(nog) geen begrotingsoverschot (zie voorbeeld 2)? Of ook van een begrotingsoverschot? Want in dat laatste geval is de ruimte om de staatsschuld af te bouwen veel groter !! (zie voorbeeld 3).