Groenlo in de 80-jarige oorlog

390
1 Grol Groenlo in de Tachtigjarige Oorlog De Achterhoek als strijdtoneel 1567-1627 Joep van der Pluijm

description

Groenlo in de 80-jarige oorlog

Transcript of Groenlo in de 80-jarige oorlog

Page 1: Groenlo in de 80-jarige oorlog

1

GrolGroenlo in de Tachtigjarige Oorlog

De Achterhoek als strijdtoneel

1567-1627

Joep van der Pluijm

Page 2: Groenlo in de 80-jarige oorlog

2

Page 3: Groenlo in de 80-jarige oorlog

3

GROENLO IN DE TACHTIGJARIGE OORLOG

De Achterhoek als strijdtoneel

1567-1627

door

J.E. van der Pluijm

UitgaveStadsmuseum Groenlo

2009

Page 4: Groenlo in de 80-jarige oorlog

4

Colofon:

Lay-out: John Ligtenberg vormgeving

Druk: Rehms druck GmbHLandwehr 52, D-46325 Borkenwww.rehmsdruck.de

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG

van der Pluijm, Drs. J.E.

Groenlo in de Tachtigjarige OorlogDe Achterhoek als strijdtoneel 1567-1627.Door Drs. J.E. van der Pluijm - GroenloUitgave: Stadsmuseum GroenloMet lit. opg.

ISBN/EAN: 978-90-813429-2-6

Page 5: Groenlo in de 80-jarige oorlog

5

Inhoud

1 Voorwoord 7

2 Enkele opmerkingen vooraf 9

3 Voorgeschiedenis 11

4 De strijdende partijen 23

5 Het begin van de Opstand De invasies van de Geuzen 27

6 Het ontstaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden 46

7 Permanent oorlog in de Achterhoek 55

8 Oost-Nederland afgeschreven 77

9 Pogingen in Oost-Nederland de financiering van de

oorlog op centraal niveau te organiseren 91

10 Maurits begint zijn veldtochten 98

11 De mislukte tocht naar het land van Zutphen 115

12 De belegering van Grol in 1595

Dagboek 1595 128

13 De verovering van Grol door Maurits

Dagboek 1597 156

14 Grol in Staatse handen 1597-1606 180

15 Ambrogio Spinola brengt Grol opnieuw in Spaanse handen

Dagboek 1606 195

16 Het Spaanse regime te Grol 1606-1627 238

17 De verovering van Grol door Frederik Hendrik

Dagboek 1627 269

18 Tot slot 331

19 Bijlagen 334

20 Noten 343

Page 6: Groenlo in de 80-jarige oorlog

6

Page 7: Groenlo in de 80-jarige oorlog

7

1

Voorwoord

Aanvankelijk was het de bedoeling slechts het wedervaren van Groenlo tijdens de Tachtigjarige Oorlog te belichten. De bestudering van de beschikbare literatuur leidde echter tot de conclusie dat, voor een goed inzicht in de geschiedenis van Groenlo, plaatsing van die lokale historie (of het ontbreken van gegevens daarover) in een breder regionaal verband onvermijdelijk was. Incidentele terugkoppeling naar wat in die periode op nationaal niveau plaatsvond was daar onlosmakelijk mee verbonden.

Dit boek is bedoeld als bijdrage aan de kennis van hetgeen tijdens de Opstand (1568-1648) plaatsvond in het gebied dat wij thans aanduiden met ‘de Achterhoek’, in het bijzonder de Oost-Achterhoek. Waar dat mogelijk was is bijzondere aandacht gegeven aan de geschiedenis van Groenlo. Daarbij is de uit archiefonderzoek verkregen informatie aangevuld met reeds gepubliceerde gegevens. Deze zijn ontleend aan de werken van verschillende hierna te noemen auteurs. Daarnaast is dankbaar gebruik gemaakt van een niet uitgegeven notitie van drs. J. Grijsbach.In deze uitgave is volstaan met de geschiedenis van de eerste 60 jaren van de Tachtigjarige Oorlog. Dit breekpunt is een gevolg van het feit dat Groenlo, na de verovering van de stad door Frederik Hendrik in 1627, in de gebeurtenissen van de Opstand nauwelijks een rol van betekenis speelde. Wel is de stad gedurende die laatste 20 jaar door de Staten Generaal in een verdedigbare staat gehouden. Er was in die jaren te Groenlo een aanzienlijk Staats garnizoen; ook na afloop van de Tachtigjarige Oorlog.

Mijn dank gaat uit naar mijn buurman ir. Harry Harbers. Zijn niet aflatende belangstelling voor de resultaten van mijn speurtochten langs de diverse archieven heb ik zeer gewaardeerd. Mijn dank gaat eveneens uit naar de heer Jan Wolters te Houten voor de vertaling van een aantal in het Latijn gestelde brieven en naar mevr. D. van der Heiden te Eindhoven voor het vertalen van een omvangrijke in 17de-eeuws Italiaans gestelde tekst. In het bijzonder ben ik dank verschuldigd aan Antoon Driessen te Lichtenvoorde voor zijn buitengewoon talrijke voorstellen tot correctie van de tekst.Deze uitgave zou niet tot stand zijn gekomen zonder de bijdragen van sponsoren. Rouwmaat B.V. en JPR advocaten ben ik buitengewoon erkentelijk voor hun spontane medewerking.John Ligtenberg heeft de vormgeving van dit boek als sponsoring verricht. Hem dank ik voor de buitengewoon prettige samenwerking bij het totstandkomen van deze uitgave.

Page 8: Groenlo in de 80-jarige oorlog

8 Hoofdstuk 2

Page 9: Groenlo in de 80-jarige oorlog

9Hoofdstuk 2

2

Enkele opmerkingen vooraf

Over de Tachtigjarige Oorlog is een aanzienlijk aantal publicaties verschenen. Slechts enkele daarvan besteden naar evenredigheid aandacht aan de niet onaanzienlijke rol die de zuidelijke en oostelijke grensgebieden van de Nederlanden tijdens die periode hebben gespeeld. Nog geringer is het aantal dat ingaat op de betekenis van Oost- Gelderland tijdens de Opstand. Bij een aantal auteurs, die zich hebben beziggehouden met de gebeurtenissen in het voormalige Kwartier van Zutphen tijdens de strijd van de Nederlanden tegen de Spaanse overheersing, ontbreken ontboezemingen over deze veronachtzaming dan ook niet. Aan het einde van zijn slechts één pagina tellend artikel ‘Toestand van de Graafschap in 1594’ schreef J.S. van Veen in 1911 de volgende hartenkreet: ‘Voor degenen (en hun getal is legio en het is niet hunne schuld, maar die van de geschiedschrijvers), die de gewone vaderlandsche geschiedenis lezen en meenen, dat na het ontzet van Leiden in den oorlog tegen Spanje alles al van een leien dakje ging, is deze van diepe ellende getuigende bladzijde zeer leerzaam’.1

Ook G. Prop begint in zijn boek over de geschiedenis van Lochem2 zijn hoofdstuk over de Tachtigjarige Oorlog met de passage: ‘Wij lezen in onze schoolboekjes van de Tachtigjarige Oorlog, waarbij de belegeringen van Haarlem en Leiden worden vermeld. Doordat steeds van Holland wordt gesproken, zouden we bijna gaan denken, dat dit het meest van de ellende van de oorlog heeft ondervonden. De werkelijkheid is heel anders. Het oorlogsterrein heeft in die tachtig jaren, met 12 jaar onderbreking van 1609-’21, juist de grensprovinciën geteisterd op een wijze, zoals wij ons niet kunnen voorstellen. Al zijn er veel documenten verdwenen - als oud papier weggegooid of bij

Page 10: Groenlo in de 80-jarige oorlog

10 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3

de talrijke rampen verbrand - de overgebleven stukken bewijzen in hun kortheid de mateloze ellende, die er b.v. in Brabant en in de Graafschap Zutphen is geleden. Men stelle zich voor, dat hier van 1568 af tot 1609, een en veertig jaar lang, voortdurend óf de oorlog woedde óf dagelijks de dreiging werd gevoeld van de komst van verwilderd krijgsvolk, dat niets en niemand ontzag, vriend noch vijand’. In zijn artikelenreeks ‘De Tachtigjarige Oorlog vanuit een andere Hoek’ wijst G.B. Janssen eveneens op dit fenomeen. Zijn eerste artikel3 begint hij met de opmerking, dat ‘de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), de langdurige vrijheidsstrijd van de Nederlanden tegen de hispanisering van de Bourgondische gewesten door de Spaanse koning Filips II, vooral aandacht heeft gekregen als een vrijheidsoorlog, die zich afspeelde in de kustprovincies Holland en Zeeland. Hoogtepunten waren de inname van Den Briel, Vlissingen en Enkhuizen (1572) door de Watergeuzen, het mislukte beleg van Alkmaar (1573) (Bij Alcmaer begon de victorie) en het ontzet van Leiden (1574). Bij alle ‘nationale’ belangstelling voor die oorlog werd minder de nadruk gelegd op vragen als: Wie vochten er en waar werd gevochten? Waar sloeg oorlogsgod Mars zijn tenten op en wie betaalde het gelag? Bij beantwoording hiervan komt men terecht bij vreemde huurlegers en verre streken’.Wat Van Veen, Prop en Janssen constateren is niet uitsluitend toe te schrijven aan de geschiedschrijvers in zijn algemeenheid. Die misten een groot deel van de gewenste informatie door het ontbreken van hierop gerichte detailstudies. Zo schrijven P.A.M. Geurts en A.E.M. Janssen in de in 1966 onder redactie van Jappe Alberts verschenen Geschiedenis van Gelderland4: ‘Zo de periode 1580-1590 voor Gelderland de meest rampspoedigste van den geheelen oorlog was, moet hier de preliminaire opmerking worden gemaakt, dat het eenvoudig ondoenlijk is deze Gelderse ‘Tien Jaren’ te beschrijven in de trant van het in 1857 weergaloos verwoorde decennium van Robert Fruin.5 De thans beschikbare hoeveelheid uitgegeven bronnenmateriaal noopt tot nader onderzoek naar alle aspecten van dit Gelders verleden’.Voor wat de huidige Achterhoek betreft zijn over dit Gelders verleden zeker detailstudies verschenen. Te denken valt daarbij aan de talrijke publicaties van de eerder genoemde Van Veen. Ook Bakhuizen van den Brink en Stegeman6 hebben in de dertiger jaren van de 20ste eeuw met betrekking tot de geschiedenis van de Achterhoek tijdens de Opstand belangrijk archiefonderzoek verricht. Zij ontleenden zeer veel informatie aan het Fürstlich Salm-Salmscher Archiv te Anholt. Hun bijdrage heeft daardoor in belangrijke mate betrekking op de gebeurtenissen in het zuidelijk deel van de Achterhoek.Daarnaast treffen we in beschrijvingen van de geschiedenis van verschillende steden uit de voormalige Graafschap Zutphen, zoals Zutphen7, Doetinchem8 en Lochem9 en van de stad en kerspelen (gebied van een parochie) uit de voormalige Heerlijkheid Bredevoort, zoals Bredevoort10, Aalten11 en Winterswijk12, gegevens over het wedervaren van deze plaatsen in de jaren, die men met Tachtigjarige Oorlog pleegde aan te duiden. Tops heeft in 1992 onder de titel ‘Grol in de zeventiende en achttiende eeuw’ een baanbrekend werk het licht doen zien, waarin Grol tijdens de Opstand zeer ruim aan bod komt, zeker waar zijn studie de financiële aspecten uit die periode betreft.13

Page 11: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 2 11Hoofdstuk 3

3

Voorgeschiedenis

Ter verduidelijking wordt in dit tamelijk omvangrijke inleidende hoofdstuk een schets gegeven van de omstandigheden die hebben geleid tot het ontstaan van de Tachtigjarige Oorlog. Daarnaast is hier een beschrijving opgenomen van de territoriale situatie in de Achterhoek bij het begin van de Opstand.

Territoriale, bestuurlijke en godsdienstige achtergronden

Met ‘Tachtigjarige Oorlog’ wordt de periode in de Nederlandse geschiedenis aangeduid, waarin de Nederlanden zich gewapenderhand ontdeden van het toen bestaande Spaanse bewind. In feite kwam men in opstand tegen de heersende monarchie en voerde een bevrijdingsoorlog tegen de Spaanse overheersers. Niet alleen territoriale belangen, maar ook godsdienstige controversen waren de drijfveren van de zo lang durende strijd.Het gebied van de huidige Benelux-landen vormde tijdens de middeleeuwen de Nederlanden en was onderdeel van het Duitse Rijk. Het was eigenlijk een verzameling losse staatjes, hertogdommen en graafschappen, die ieder afzonderlijk gewend waren veel zaken zelf te regelen. De Duitse keizer had in deze uithoek van zijn rijk dan ook

Page 12: Groenlo in de 80-jarige oorlog

12 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 3

weinig gezag. Karel V (1500-1558), keizer van het Duitse Rijk en koning van Spanje, wist de verschillende Nederlandse staatjes onder zijn persoonlijk gezag te brengen. Laatste in die rij was het Hertogdom Gelre. In 1543 werd de toenmalige hertog van Gelre gedwongen het Hertogdom Gelre en de Graafschap Zutphen aan Karel V af te staan. In het op 12 september 1543 gesloten Pact van Venlo werd dit vastgelegd. Zeventien Nederlanden erkenden nu allen Karel V als hun landsheer. Tot een voor de hand liggende verdere uitbreiding van het gebied met aangrenzende gebieden, zoals Oost-Friesland, Bentheim, Kleef en Gulik is het niet meer gekomen. Ook de in 1543 buiten de Graafschap Zutphen in het Sticht Münster gelegen Heerlijkheid Borculo behoorde toen niet tot het door Karel V persoonlijk beheerste gebied van de Nederlanden.In 1548 regelde de keizer de positie van de Nederlanden in het Duitse Rijk in die zin dat zij een aparte eenheid vormden, die niet onderworpen was aan de wetgeving en rechtspraak van het Rijk maar in feite direct onder Karel V stond. De gewesten hadden nu wel allen een en dezelfde heer, maar van een nationale staat met een sterk centraal gezag was nog geen sprake. Alle gewesten hadden in het verleden hun eigen rechten en bevoegdheden weten te verwerven en dat wilden ze ook zo houden. Het gewestelijk belang ging bij hen voor alles. Karel V trachtte echter zijn macht te vergroten.Zoals alle vorsten in Europa in die tijd, voerde ook Karel V een centralisatiepolitiek. Hij streefde ernaar de macht en de bevoegdheden van zichzelf als vorst te vergroten, zodat de gewesten dan vanuit een enkel centrum bestuurd zouden kunnen worden. De grote omvang van het Habsburgse rijk was daarbij evenwel een extra complicatie. Voor de Nederlanden werd te Brussel een afzonderlijk bestuurscentrum ingericht waar Karel V en zijn opvolgers zich lieten vervangen door een landvoogd(es), die vanuit het keizerlijk Hof te Brussel het bewind voerde. Het centrale gezag van ‘Brussel’ werd door bepaalde maatregelen versterkt. Zo vergrootte Karel de macht van de stadhouders, die op gewestelijk niveau in zijn plaats optraden als graaf of hertog van het gewest. Daarnaast werd steeds meer dan voorheen gebruikgemaakt van bezoldigde ambtenaren op de hoogste posten in plaats van leden van de adel, waardoor het centrale bestuur verder versterkt werd.Het centrale gezag kreeg meer greep op de gebeurtenissen door de vorming van een beroepsleger. De hoge kosten daarvan brachten echter weer het nadeel met zich mee dat Karel de enorme uitgaven hiervoor alleen kon dekken uit belastingheffing. Hij werd hierdoor weer meer afhankelijk van de medewerking der gewesten.Naast de centralisatiepolitiek was het handhaven van het katholicisme een tweede belangrijk programmapunt. Vanaf ca. 1520 werden ook in de Nederlanden, vooral de zuidelijke, de denkbeelden van Luther en later die van Calvijn verspreid. Karel was vastbesloten het protestantisme te onderdrukken. Als katholiek vorst beschouwde hij dit als zijn plicht en bovendien vreesde hij dat verdeeldheid op godsdienstig gebied zijn gezag zou aantasten. Zijn kerkpolitiek vergrootte zijn greep op de Nederlanden door het optreden van de inquisitie, een centraal rechtsapparaat voor het opsporen en vervolgen van de ‘ketters’. Voordien hadden de burgers vrijwel alleen te maken gehad met hun eigen stedelijke rechtbanken.

Page 13: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 3 13Hoofdstuk 3

De oorzaken

De politiek die Karel V voerde om zijn macht door centralisatie te vergroten en het protestantisme te onderdrukken stuitte op nogal wat tegenstand. Vooral zijn zoon Filips II zou echter met groot verzet te maken krijgen.In l555 trad Karel af en zijn erfenis werd verdeeld. Karels broer Ferdinand kreeg het Oostenrijkse gebied en werd keizer van Duitsland. Karels zoon, Filips II, werd koning van Spanje en de Spaanse koloniën en heerste ook over de Nederlanden en een deel van Italië.Evenals Karel V was Filips II geen Koning der Nederlanden maar Landsheer. In elk gewest werd Filips II als de opvolger van de vroegere landsheer erkend. Hij was dus hertog van Brabant, graaf van Holland, hertog van Gelre enz.Filips streefde naar een centraal bestuur. Net als zijn vader had hij moeite de eigenwijze bestuurders in de Nederlanden onder de duim te houden. In naam was zijn macht groter dan in werkelijkheid. Zoals reeds opgemerkt waren de gewesten en steden in de Nederlanden gewend aan grote zelfstandigheid. Filips probeerde de onafhankelijkheid van de gewesten en steden te breken. Om dit te bereiken stelde hij steeds meer juridisch geschoolde burgers aan op hoge bestuursposten. Dit ging ten koste van de invloed van de hoge edelen, die daar heftig tegen protesteerden. Bovendien koesterden veel Nederlanders sympathie voor het protestantisme en hadden zij een grote afkeer van de streng katholieke Filips II.In 1559 vertrok Filips uit Brussel naar Spanje; in de Nederlanden zou hij niet meer terugkeren. Zijn halfzus Margaretha van Parma zou als landvoogdes de Nederlanden vanuit Brussel volgens zijn instructies voor hem besturen. Zij ontmoette daarbij veel tegenstand. Onder de steden en de edelen waren er velen die protesteerden tegen de pogingen tot centralisatie van het bestuur. Vooral leden van de hoge adel, grootgrondbezitters, die belangrijke posten in het bestuur en het leger hadden, waren zeer ontevreden.De ontevredenheid groeide. Zoals gezegd eerst op politiek gebied en vooral vanuit de hoge adel. Willem van Oranje, namens Brussel stadhouder in Holland, Zeeland en Utrecht, was een van de belangrijkste leden van de hoge adel. Hij werd geleidelijk aan een van de belangrijkste tegenstanders van Filips II en leider van de oppositie tegen hem.Echter ook onder grote delen van het volk nam de ontevredenheid toe vanwege armoede en werkloosheid. Ook keerde de meerderheid van de bevolking zich tegen de toenemende vervolging van de protestanten, die door het Spaanse regime als ketters werden gezien.In de Nederlanden nam de tegenstand verder toe, wat in augustus 1566 leidde tot een uitbarsting die de beeldenstorm wordt genoemd. Deze richtte zich vooral tegen de katholieke kerk en er deden mensen uit alle lagen van de bevolking aan mee. Na een felle prediking van een calvinistische predikant tegen de katholieke kerk in de openlucht, op het platteland ergens in West Vlaanderen, trok een aantal mensen naar een naburig klooster en vernielden daar de beelden in de kerk. De week daarop

Page 14: Groenlo in de 80-jarige oorlog

14 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 3

raasde de beeldenstorm over Vlaanderen, Brabant, Zeeland, Holland en Utrecht. Na twee weken luwde deze enigszins, maar nog de hele maand september werden in de noordelijke en de oostelijke Nederlanden kerken en kloosters leeggehaald.In Gelderland, Overijssel, Friesland en Groningen, gebieden waar het calvinisme tot dan toe nauwelijks bestond, waren minder wilde uitbarstingen, wel vreedzame zuiveringen van kerken tot preekkerken, bestemd voor de uitoefening van de protestantse godsdienst. Aan Groenlo ging de beeldenstorm voorbij.Ook de adel was van deze uitbarsting van ongeordend geweld van het volk geschrokken. Velen steunden de landvoogdes in haar taak de orde te herstellen. Wel werd zij door het dringend advies van Willem van Oranje en anderen gedwongen bepaalde concessies te doen. Gesteund door de hoge adel wist Margaretha de orde te herstellen. Duizenden calvinisten vluchtten naar Engeland en Duitsland.Filips II was niet tevreden met alleen maar het herstel van de openbare orde. Hij wenste door hard optreden en het bestraffen van de opstandigen een voorbeeld te stellen en stuurde daarom in 1567 de hertog van Alva met een Spaans leger naar de Nederlanden, met als opdracht:

- het uitschakelen van de oppositie tegen het Spaanse gezag en tegen de centralisatiepolitiek;- het uitroeien van de ketterij en versterking van de positie van de katholieke kerk;- het voortzetten van de centralisatiepolitiek met name door het invoeren van vaste permanente belastingen.

Alva trad hard op tegen de ketters en allen die zich tegen het Spaanse gezag verzetten. Een algehele opstand was hiervan het gevolg. Deze begon met openlijk geweld, gepleegd door de ‘Geuzen’A in Holland.Toen de landvoogdes ook aan de politieke oppositie een eind wilde maken door het eisen van een eed van onvoorwaardelijke trouw van de hoge adel weigerde een aantal edelen, waaronder Willem van Oranje. Zich bewust van de persoonlijke risico’s, die hij bij de komst van Alva in de Nederlanden liep, had prins Willem van Oranje zich in 1567 vanuit Antwerpen over Breda, Grave en Nijmegen naar Dillenburg in het Duitse Nassau begeven. Duizenden anderen vluchtten met hem.Spoedig bleek de hoogste macht in de Nederlanden in feite nu bij Alva te berusten. De landvoogdes nam dan ook ontslag en vertrok. Het verblijf van Margaretha van Parma te Brussel had acht jaren geduurd (1559-1567). Alva volgde haar op als de nieuwe plaatsvervanger van de koning in de Nederlanden. Ferdinand van Toledo, hertog van Alva, was landvoogd van 1567-1573. Hij begon met de strenge bestraffing van degenen die zich tegen de regering verzet hadden. Zijn optreden versterkte het reeds lang bestaande verzet. De kiem voor de opstand was gelegd.

A De naam Geuzen is afgeleid van het Franse woord ‘gueux’ wat ‘bedelaar, schooier, schoelje, smeerlap’ betekent. Deze naam werd in 1565 voor het eerst gebruikt voor de edelen die in april van dat jaar aan de landvoogdes een smeekschrift aanboden. Kort daarna werd de naam ‘geuzen’ door Hendrik van Brederode op een feestje te Brussel tot partijnaam uitgeroepen. De rebellerende troepen en hun leiders werden vanaf die tijd Geuzen genoemd.

Page 15: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 3 15Hoofdstuk 3

Het Hertogdom Gelre

Zoals eerder opgemerkt, werd in 1543 de toenmalige hertog van Gelre gedwongen het Hertogdom Gelre en de Graafschap Zutphen aan Karel V af te staan. In het op 12 september 1543 gesloten Pact van Venlo werd dit vastgelegd.Karel V had al vóór 1543 zijn zuster Maria van HongarijeB belast met de landvoogdij over de toen reeds in zijn bezit zijnde Nederlanden. In 1543 werd daar dus Gelre aan toegevoegd en werd zij ook landvoogdes over het Hertogdom Gelre en de Graafschap Zutphen.Zij handhaafde de bestuurlijke organisatie zoals die onder de hertog van Gelre tot 1543 had bestaan, met dien verstande dat de hertog werd vervangen door een stadhouder. De stadhouder was onderworpen aan het centrale gezag van de landvoogd te Brussel. Naast de stadhouder was een centrale plaats voorbehouden aan de kanselier en de raden, ook wel aangeduid als het Hof van Gelre en Zutphen. De kanselier en de leden van het Hof werden door de landsheer benoemd. De meeste raden, zoals de gewone leden van het Hof ook wel werden genoemd, werden geselecteerd op grond van hun kennis van de gewoonten en de rechten van Gelre. Het centrale gezag in Gelre was gevestigd te Arnhem, waar het Hof zetelde met de stadhouder aan het hoofd.

De eerste in 1543 benoemde stadhouder van Gelre was René van Chalon, prins van Oranje. Hij overleed in 1544 en werd in datzelfde jaar opgevolgd door Philips van Lalaing, 2de graaf van Hoogstraten.C Deze overleed in 1555, waarna Philips van Montmorency - Nivelle, graaf van Horn van 1555-1560 stadhouder van Gelre was. Hij werd opgevolgd door Karel van Brimeu, graaf van MegenD, die de stadhoudersfunctie van 1560-1572 (†) bekleedde. Hij was het dus die bij het begin van de Opstand stadhouder van het Hertogdom Gelre en de Graafschap Zutphen was. De laatste stadhouder in Spaanse dienst te Arnhem was van 1572-1577 Gilles de Berlaymont, heer van Hierges.

Het Kwartier van Zutphen

Gelre was verdeeld in vier gewesten, de zogenaamde Kwartieren. Dat waren in het noorden het Kwartier van Zutphen en het Kwartier van Arnhem en Veluwe, in het midden het Kwartier van Nijmegen en in het zuiden het Overkwartier (met als bestuurscentrum Roermond). Het Kwartier van Zutphen bestond uit de Graafschap Zutphen, de Heerlijkheid Bredevoort en de Graafschap Bergh.

B Maria van Hongarije was landvoogdes van 1531-1555. Zij werd opgevolgd door Emanuel Filibert de Savoie, die van 1555-1559 landvoogd was.C Antoon van Lalaing was de 1ste graaf van Hoogstraten. Na zijn overlijden werd zijn neef Philips van Lalaing, baron van Escornaix, de 2de graaf van Hoogstraten. Voor zijn benoeming tot stadhouder van Gelre in 1544 was Philips van Lalaing stadhouder van het land van Gulik.D In het in de gemeente Oss gelegen plaatsje Megen bevindt zich een standbeeld van Karel van Brimeu.

Page 16: Groenlo in de 80-jarige oorlog

16 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 3

De Graafschap Zutphen

In de loop van de 12de eeuw kwam de Graafschap Zutphen door vererving aan het Gelderse Gravenhuis en werden de Graafschap Gelre en de Graafschap Zutphen samengevoegd. Binnen Gelre was van de laatste het regionaal bestuur over de Graafschap in Zutphen gevestigd.De na 1543 onder de stadhouder functionerende bestuurlijke organisatie in de Graafschap Zutphen was afgeleid van de Gelderse ambtsorganisatie zoals die daar in de periode van ca. 1200 tot 1543 had bestaan. Het platteland was onderverdeeld in ambten. De ambtlieden, die een bepaald gebied bestuurden, werden door de landsheer benoemd. Ze werden meestal drost, maar soms ook schout genoemd.Sedert het begin van de 14de eeuw was de Landdrost van Zutphen namens de Hertog van Gelre de hoogste gezagsdrager in de Graafschap Zutphen. Hij stond hiërarchisch boven alle andere ambtlieden van de territoriale ambten. Dat bleef ook na 1543 zo met dien verstande, dat de benoeming van de landdrost door Brussel werd gecontroleerd.In de Graafschap Zutphen waren de volgende steden gelegen: Zutphen, Doesburg, Doetinchem, Lochem en Groenlo. De IJsselsteden Zutphen en Doesburg waren al in de middeleeuwen versterkte plaatsen. Het waren niet alleen bloeiende handelssteden, maar door hun ligging ook van grote strategische waarde. Als versterkte plaats was Zutphen reeds in de middeleeuwen het centrum van de Graafschap. Doetinchem en Lochem waren versterkte plaatsen, maar met minder uitgebouwde vestingwerken dan die van Zutphen, Doesburg en Groenlo.

De vesting Grol

De oostgrens van de Graafschap Zutphen werd reeds vanaf de 12de eeuw gevormd door de toenmalige grenzen van het grondgebied van Lochem, Ruurlo en Zelhem. Weer oostelijk daarvan lag de tot het Sticht Münster behorende Heerlijkheid Borculo, een strook waarin Borculo, Groenlo en Lichtenvoorde lagen. Belangrijke toegangswegen vanuit het oosten naar de Graafschap liepen via Groenlo, dat vanuit de Graafschap Zutphen gezien achter uitgestrekte moerassen lag. Daarvan was het Ruurlosebroek een der belangrijkste. De hoofdweg van Groenlo naar Zutphen en Deventer liep daarom over Borculo. Doesburg bereikte men via Lichtenvoorde en Zelhem. Het is zeker niet verwonderlijk dat Graaf Otto II van Zutphen zijn oog liet vallen op Groenlo, dat hij in 1236 kocht van Hendrik Heer van Borculo. Het was een voor de verdediging van de oostgrens van zijn grondgebied belangrijke vooruitgeschoven post richting Westfalen. Slechts de stad en het schependomE kwamen bij deze verkoop in het bezit van de Graafschap Zutphen. Het platteland van het kerspelF Groenlo bleef deel uitmaken van de Heerlijkheid Borculo.

E Het gebied van een schepenbank (de door schepenen gevormde rechtbank), waar een bepaald erfrecht, het schependomsrecht gold. F Parochiegebied.

Page 17: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 3 17Hoofdstuk 3

Tot 1236 was Groenlo dus onderdeel van de Heerlijkheid Borculo. Het werd met deze verkoop deel van de Graafschap Zutphen en was aan alle zijden omsloten door de Heerlijkheid Borculo. Het was derhalve een exclave, een territoriaal eiland, omgeven door gebied dat niet onder het bestuur van Gelre viel. Dat is na 1236 nog een aantal honderden jaren zo gebleven.De conclusie mag worden getrokken, dat de geschiedenis van Groenlo als vestingstad in 1236 is begonnen. Niet dat er voor die tijd geen verdedigingswallen rond de stad lagen, maar wel dat vanaf die tijd Groenlo voor de Graafschap Zutphen van militair strategische betekenis was geworden. De graaf van Zutphen vestigde er een garnizoen. De situatie wijzigde zich voor Groenlo aanzienlijk toen Karel V in september 1543 Gelderland innam. Op 16 september 1543 klaagt de stad Groenlo er bij de stad Zutphen over, dat ondanks de ‘stilstant’ de stad, evenals Lochem, door de graaf van Buyren, stadhouder van de Keizer, is opgeëist en zich heeft moeten overgeven. Alle geschut en munitie is weggevoerd, zodat men zich om raad tot Zutphen wendt, dat mogelijk op de landdag of bij de Keizer tussenbeide kan komen.1

In de zomer van 1546 trokken de landgraaf van Hessen en de keurvorst van Saksen

Grens Hertogdom Gelre

Steden

Dorpen

Het Kwartier van Zutphen rond 1543. De heerlijkheid Borculo behoorde daar niet toe. Die maakte deel uit van het Sticht Münster en was dus toen Duits grondgebied. Daarin lag de wel tot het Kwartier van Zutphen behorende enclave Groenlo.

Page 18: Groenlo in de 80-jarige oorlog

18 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 3

troepen samen langs de oostgrens van de Nederlanden.G Deze militaire dreiging was voor de Stadhouder van Gelre, Philips van Lalaing, aanleiding met de graaf Van MeursH en maarschalk van RossemI overleg te voeren over de te nemen maatregelen.Men verzocht Brussel om met spoed gelden beschikbaar te stellen voor uitbreiding van de troepenmacht in Gelre om de dreiging het hoofd te kunnen bieden en eventueel de eigen grenzen te kunnen verdedigen.2 De raadsheer Stratius werd terstond als afgevaardigde naar Brussel gezonden.3

Philips van Lalaing, die een belangrijke rol speelde bij het initiatief om de steden langs de oostgrens van Gelre te versterken, trad zelf direct handelend op. Hij liet eind juli 1546 aan de landdrost van Zutphen4, Johan van Keppel, weten, dat hij op 7 augustus Lochem en Groenlo zou bezichtigen met het oog op de versterking van die steden. De landdrost werd gelast mede aanwezig te zijn. Bij zijn bezoek aan Grol op 10 augustus 1546 stelde de stadhouder vast, dat de vesting versterkt moest worden en gaf opdracht terstond met de graafwerkzaamheden te beginnen.Op 13 augustus wierven de stadhouder en Maarten van Rossem ‘knechten’ aan die vervolgens in Grol en Lochem werden gelegerd. De berichten die Maarten van Rossem over de activiteiten van de vijand bereikten waren voor hem aanleiding om een en ander onder de aandacht van de Raad van State te Brussel te brengen met het verzoek deze ook aan de landvoogdes, Maria van Hongarije, mee te delen.5

Vrijwel zeker als gevolg van de brief van Philips van Lalaing aan de regentes en de brief van Maarten van Rossem aan de Raad van State zond Karel V een memorie waarin hij opdracht gaf de vestingwerken van een aantal steden in het Hertogdom Gelre en de Graafschap Zutphen te versterken. Karel V bezocht in 1546 Arnhem.Aan de stadhouder werd de opdracht gegeven de bouw van vestingen in Gelre voor te bereiden en uit te voeren. Philips van Lalaing benoemde Marcelis Keldermans tot ‘bouwmeester ende ordineermeester’ van de sterkten in ’t Hertogdom Gelre en de Graafschap Zutphen. Keldermans vervaardigde in 1547 zijn ontwerpen van de vestingwerken van Grol, Lochem en Gelre.In 1548 werd begonnen met de bouw van zware vestingmuren en bastionsJ rond Grol. Er werden miljoenen stenen gebakken in veldovens ten oosten van de stad. Acht jaren werd er aan de vestingmuren en de bastions gemetseld. De werkzaamheden duurden in totaal negeneneenhalf jaar. De stad zou volgens plan een voor die tijd moderne vesting worden met bastions op vier van de vijf hoeken.Zoals in de jaren 1548 t/m 1554 steeds gebruikelijk was geweest, werden ook in 1555 de bouwactiviteiten bij het invallen van de winter gestaakt. In tegenstelling tot voorgaande jaren werd de bouw in het voorjaar van 1556 echter niet voortgezet. De vesting was toen nog niet afgebouwd; een gedeelte van de vestingmuur en een deel

G Genoemd worden: Groningen, Friesland, Overijssel en Gelderland. H Adolf graaf van Nieuwenaar en Meurs.I Maarten van Rossem, 1478-1555. Bendehoofd van Karel van Gelre. Ging tot Karel V over toen deze in 1543 heer van Gelderland werd.J Bastion, vijfhoekige stenen uitbouw van de vestingmuur. Vanaf deze bastions kon de tussenliggende vestingmuur worden verdedigd.

Page 19: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 3 19Hoofdstuk 3

van een der bastions ontbrak nog. Het overlijden in 1555 van stadhouder Philips van Lalaing en van Maarten van Rossem en de opvolging van Karel V door Filips II in datzelfde jaar, het aantreden van een nieuwe landvoogd, gewijzigde inzichten te Brussel, geldgebrek en wellicht nog andere factoren zijn op die gang van zaken van invloed geweest.6

In 1559 schrijven burgemeesters, schepenen en raad van Groenlo aan de stadhouder Philips van Montmorency: ‘Nu drecht sich dat die selve bouw nijet en wordt voirt volfurt alsoe dat die Stadt ytsont apen lecht, dat yderman die will daer in ende uuyt kan khomen soe wael by nachte als by daege soe sy supplianten (de verzoekers) tot allen tyden in groot faer syn van alderleij handel van boefwichters, mortbranders und van allen anderen lasten die huerluyden overkhomen solden moegen’. Zij verzoeken de stadhouder dat de stad Grol ‘voirts gesterckt ende vast gemaickt mach worden om allen quaet hier uuyt comende mucht tho schouwen tot wailfairt Conincklijke Majesteit und der onderdanen willen die burgermeesteren, schepenen, raidt ende gemeynen burgeren gerne alle behulp daer toe doen als sy sins lange gedaen hebben nae hueren schamelen vermogen op dat die Stadt voirts volmaickt mach worden’.7 De burgers van Grol hadden tijdens de bouw van de vesting (1546-1555) steeds meegewerkt. Zij waren dus bereid dat ook nu te doen als Brussel de nodige financiën zou willen verstrekken.Het aandringen van de magistraatK van Groenlo om tot afbouw van de vesting te komen vindt op den duur te Arnhem gehoor. In december 1560 schrijft het Hof aan de regentes Margaretha van Parma dat het wel goed zou zijn als de stad Groenlo verder ‘gefortificeerd’ zou worden of tenminste zodanig gesloten dat men er niet zo gemakkelijk in en uit kon komen.8 Dit pleit van het Hof bij de landvoogdes leidde echter niet tot het hervatten van de bouwactiviteiten.Ook in 1562 was de vesting nog niet afgebouwd. In juni van dat jaar richtten burgemeesters, schepenen en raad van de stad Grol zich wederom tot de kanselier en raden van Gelre te Arnhem met het verzoek om met het versterken van de stad verder te gaan, daar het werk was gestaakt en de stad open lag. Bovendien had men vernomen, dat er door de stadhouder bevel zou zijn gegeven de nog aanwezige stenen en andere materialen van het gestaakte werk te verkopen.9 Ook dit verzoek had geen succes. Dit betekende dat de vesting Grol bij het begin van de Opstand nog open lag en dat is zeker van invloed geweest op de lotgevallen van de stad in die beginperiode.

Het drostambt Bredevoort en de heerlijkheid Anholt

In het zuidoosten van de Achterhoek was het drostambt Bredevoort gelegen, dat in 1543 eveneens aan de hertog van Gelre behoorde.In 1534 had hertog Karel II van Gelre besloten het huis en het ambt van Bredevoort

K Burgemeesters, Schepenen en Raad vormden samen de Magistraat.

Page 20: Groenlo in de 80-jarige oorlog

20 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 3

een tijd lang in bewaring te geven aan Maarten van Rossem, heer van Poederoyen. Maarten van Rossems betrekking tot Bredevoort bleef ook na de dood van Karel II onder zijn opvolger hertog Willem van Gulik gehandhaafd. Na de overname van Gelre door Karel V trad hij in zijn dienst. Hij kreeg van deze de 22ste april 1545 het drostambt Bredevoort voor de som van 12.000 Keurvorster Rijnse guldens ‘op eene wederlosse’ verpand en verschreven, met conditie ‘under anderen, dat hy het selve huys tot Koninklijcke Majesteits behoef bewaren sal ende van alle nootbouwe onderhalden tot sijn cost buyten lasten van Sijne Majesteit’.10 Het onderhoud van de vestingwerken was dus geheel voor rekening van Maarten van Rossem. Karel V gaf in 1555 aan Marcelis Keldermans opdracht om zich naar Bredevoort te begeven om die plaats samen met Maarten van Rossem te bezoeken en te adviseren welke reparaties en nieuwe werken nodig waren voor de versterking van Bredevoort en de kosten daarvan te ramen.11

Tot aan zijn dood in 1555 bleef Maarten van Rossem als pandheer gehandhaafd. In dat jaar traden zijn erfgenamen in zijn rechten en werd Hendrik van Isendorn als zijn opvolger in Bredevoort erkend, die echter reeds zeven jaren later de pandpenningen terugbetaald kreeg.Volgens een door Filips II de 19de september 1562 te Brussel getekende en afgegeven pandbrief werd Diederik van Bronckhorst-Batenburg, heer van Anholt, voor de som van vijftigduizend gulden pandheer. Middelpunt van het vrij uitgestrekte gebied was van ouds het tot vesting gemaakte stadje Bredevoort. Binnen de muren van Bredevoort bevond zich het eeuwenoude kasteel, dat door water en een bolwerk van het overige stadsdeel gescheiden was. Een zeer moerassige omgeving omsloot het plaatsje bijna geheel met een doorgaans moeilijk begaanbare gordel. Er waren slechts een paar redelijke toegangen aanwezig: één (westelijk) bij de Aaltense en één (oostelijk) bij de zogenaamde Winterswijkse of Misterpoort. De ligging van de plaats bood een voor die tijd benijdenswaardige bescherming. Daardoor werden wel de begerige blikken van de strijdende partijen opgewekt.

De Graafschap Bergh

De heerlijkheid Bergh werd in 1486 tot Graafschap verheven. Ze bestond oorspronkelijk uit weinig meer dan het stadje ’s-Heerenberg met zijn omgeving. Ten gevolge van huwelijken, erfenissen en aankoop breidde het gebied van de graven Van den Bergh zich uit. In de tweede helft van de 16de eeuw strekte de Graafschap Bergh zich ongeveer uit over de tegenwoordige gemeenten Bergh (’s-Heerenberg, Beek, Zeddam), Didam, Gendringen (Gendringen, Ulft, Netterden, Etten), de helft van Wisch (Terborg, Varsseveld, Silvolde), Westervoort, Pannerden, Millingen, een gedeelte van Rheden (Dieren) en enig land tussen ’s-Heerenberg en Emmerich. In de Graafschap Bergh lag het huis Bergh (’s-Heerenberg) en het huis Ulft. Ook elders in Gelre en daarbuiten bezaten de graven Van den Bergh goederen en heerlijkheden.12

Page 21: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 3 21Hoofdstuk 3

De Heerlijkheid Borculo

In de 15de eeuw werd de Heerlijkheid Borculo gevormd door de parochiegebieden Groenlo, Geesteren, Eibergen en Neede. Het gebied van de parochie Groenlo omvatte de buurtschappen Beltrum, Lintvelde, Zwolle, Avest, Eefsele, Lievelde, Zieuwent, Harreveld en Lichtenvoorde.13 Met uitzondering van de stad Groenlo behoorde de wereldlijke jurisdictie over dit gebied behoorde aan de heren van Borculo, die op het slot te Borculo woonden.Toen Gelre in 1543 in het bezit kwam van Karel V behoorde Borculo daar niet toe. De heerlijkheid Borculo was onderdeel van het Sticht Münster. In 1236 had de heer van Borculo de stad Groenlo met rechtsgebied (schependom) aan de graaf van Zutphen verkocht. In 1543 werd Karel V dus landsheer van de in de heerlijkheid Borculo gelegen enclave Groenlo. Ook na 1543 bleef de heerlijkheid Borculo tot het Sticht Münster behoren. Daar kwam pas in 1615 verandering in.

De verdediging van stad en land

Tot ver in de zestiende eeuw was de verdediging van stad en land bijna uitsluitend de taak van de steden en dorpen zelf.In de Graafschap Zutphen had de landdrost het hoogste militaire gezag. Veel van de militaire taken van de landdrost waren aan de schout van Zutphen en de plaatselijke ambtlieden gedelegeerd. Inhoudelijk kwamen de militaire taken van de landdrost en de overige ambtlieden er grosso modo op neer dat zij troepen op de been moesten brengen en aanvoeren, en verdedigingswerken moesten oprichten, bemannen en onderhouden.De plicht tot landsverdediging rustte op de volwassen mannelijke bevolking, die werd gemobiliseerd door het luiden van de klok van de dorpskerk. Vandaar dat het aldus op de been gebrachte contingent ‘klokkeslag’ werd genoemd. De ‘klokkeslag’ was primair bedoeld om het eigen dorpsterritorium te verdedigen, maar daarnaast trok de ‘klokkeslag’ op bevel van hogerhand onder leiding van de drost, schout of richter ook naar elders om daar assistentie te verlenen.14

Bij het begin van de Opstand bestond de verdediging van de Achterhoek tegen eventuele vijandelijke invallen slechts uit de sedert de middeleeuwen bestaande lokale milities. Het centraal geleide Spaanse leger was niet van die omvang dat daarmee het gehele onder Spaans regime staande gebied in de Nederlanden kon worden bestreken. Als men een vijandelijke inval niet met de plaatselijke milities kon afwenden werden eventueel centraal gecommandeerde troepen gezonden.

Gelre als ‘bufferzone’ Een samenvatting vooraf

De strategische betekenis van Gelre bepaalde zijn rol en functie in de Opstand. Gelegen tussen Duitsland, van waaruit in de beginjaren de invallen der Geuzen werden

Page 22: Groenlo in de 80-jarige oorlog

22 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

georganiseerd, en Holland, Zeeland en Utrecht waar het verzet spoedig vaste voet kreeg, was Gelre het gebied waar de strijdende partijen elkaar meermaals troffen. Door de Geuzen moest in het zuiden het Overkwartier worden gepasseerd om Brabant en Vlaanderen te kunnen bereiken. Vanaf het moment dat de kern van het gewapend verzet zich vanuit het zuiden ging verplaatsen naar Holland, dat in 1572 het enige bolwerk van de Opstand werd, was de Graafschap Zutphen en directe omgeving een buffergebied. Vanuit Holland gezien leverden in het zuiden de grote rivieren een belangrijke bescherming tegen de aanvallen van de Spaanse vijand. Voor de Spanjaarden was het een zeer moeilijk te nemen barrière. Voor hen was het gemakkelijker in het oosten van de Nederlanden het gebied van de rebellerenden vanaf Duits grondgebied binnen te trekken. Vanuit de in Spaans bezit gebleven zuidelijke Nederlanden in oostelijke richting de rivieren de Maas en de Rijn overstekend, konden de Spanjaarden aldus het grondgebied van Oost-Gelderland gemakkelijk binnendringen om vandaar uit te trachten Holland en Zeeland en later ook Utrecht en de Veluwe binnen te vallen.De IJssel, die de Graafschap in het westen begrenst, werd tijdens de Opstand door de Staatse troepen dan ook sterk bewaakt en was mede daardoor een niet zo gemakkelijk te nemen barrière voor de op Holland gerichte troepenbewegingen van de Spaanse vijand. De rivier had echter daarnaast voor de Staatse troepen bij hun veldtochten in de Achterhoek voor het aan- en afvoeren van troepen en materialen een uiterst belangrijke functie. De havens van Doesburg en Zutphen, die in het verleden bij de bouw van vestingen in de Graafschap al een belangrijke rol hadden gespeeld, waren ook tijdens de Opstand, met name voor de Staatse troepen, van het grootste belang. Vanaf het moment dat de Staatse troepen over de steden langs de IJssel heersten (of deze in hun bezit hadden) werd door de Staten Generaal, zodra er dreiging van een inval was, geld uitgetrokken voor onderhoud en uitbouw van de vestingen. De vijandelijke troepen hadden nog nauwelijks de streek verlaten of de geldstroom droogde op en het verval sloeg weer toe.Naast de mogelijkheid om via de Achterhoek naar Utrecht en Holland te trekken was het voor het Spaanse leger van het grootste belang in het oosten een passage te handhaven om hun troepen in het noorden (Friesland en Groningen) te kunnen ondersteunen en bevoorraden. Handhaving van een Spaanse bezetting in plaatsen als Bredevoort, Groenlo, Oldenzaal en Lingen had daarom vanaf het begin van de Opstand voor hen een hoge prioriteit.Tijdens de Opstand ging deze opgelegde status het lot van het hertogdom Gelre en in het bijzonder de Graafschap Zutphen van buitenaf onontkoombaar en in toenemende mate bepalen. Gelderse steden werden en voelden zich bij uitstek ‘frontiersteden’L. Gelderland kwam vanaf 1568 in een staat van oorlog te verkeren, die de bevolking in de steden, maar nog meer het platteland jarenlang teisterde. Het gebied ten oosten van de IJssel, de huidige Gelderse Achterhoek en de Liemers, kreeg tijdens de Opstand daar wel zeer bijzonder en intensief mee te maken. Ook het aangrenzende Duitse grondgebied bleef niet vrij van de gevolgen van de oorlogsellende.

L Steden in de grensstreek tussen de strijdende partijen

Page 23: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 3 23Hoofdstuk 4

4

De strijdende partijen

Legervorming

Als we de ‘Opstand’ aanduiden met bevrijdingsoorlog ontstaat wellicht de associatie met de 20ste- en 21ste-eeuwse wijze van oorlogvoering. De in de 16de en 17de eeuw bestaande personele en materiële mogelijkheden en onmogelijkheden bepaalden sterk de krijgshandelingen van de strijdende partijen. Ook de nog slechts weinig ontwikkelde krijgskunde drukte, zeker in het begin, een stempel op het gebeuren.Het ontworstelen van de Nederlanden aan het Spaanse regime vergde de inzet van een leger. De primitieve bestuursinrichting van de 16de-eeuwse Staat bepaalde voor een groot deel de wijze van legervorming. Immers het instellen van dienstplicht is bij het ontbreken van een Burgerlijke Stand administratief geen eenvoudige zaak. Ook de communicatiemiddelen ontbraken om in een zeer groot gebied een beroepsleger te werven, zoals dat bijvoorbeeld via onze moderne advertentiecampagnes en televisiespotjes plaatsvindt.In de 16de eeuw gaf de krijgsheer, die tevens de toekomstige betaalheer was, aan een in de soldatenwereld goed aangeschreven staand en bij voorkeur vermogend officier een ‘commissie’. Deze opdracht bevatte de sterkte van de te werven eenheid, de hoogte van

Page 24: Groenlo in de 80-jarige oorlog

24 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 4

de soldijen en de verdere voorwaarden van de werving. Deze geworven officier stelde als overste zich op zijn beurt in verbinding met een aantal officieren, die opdracht kregen als kapitein voor de aanwerving van een compagnie te zorgen. Tevens werd voor het aanstaande regiment een ‘loopplaats’ of ‘monsterplaats’ aangewezen, waar de aangeworven manschappen zich op een bepaalde dag moesten melden. Als het ging om de aanwerving van kleinere eenheden manschappen werd de commissie rechtstreeks aan een kapitein verstrekt. De kapiteins zonden nu in de belangrijkste bevolkings- en verkeerscentra sergeanten uit, veelal vergezeld van een tamboer, die op markten, in herbergen en dergelijke gegadigden aanwierven. Elke man, die zich aanmeldde, kreeg een zeker bedrag als ‘loopgeld’, als reisgeld naar de monsterplaats en daarnaast een voorschot om zich daar tot de dag van de monstering te onderhouden. De sergeant tekende naam en plaats van herkomst van de vrijwilligers op, benevens welke wapens en uitrustingsstukken (haakbus, harnas, paard etc.) elke man meebracht. Aan de hand van de aldus verzamelde opgave kocht de overste of kapitein een voorraad wapens, waaruit op de monsterplaats de bewapening werd aangevuld tegen korting op de soldij.Op de monsterplaats werd het regiment opgericht. Vooraf hield de monstercommissaris de monstering, dat wil zeggen dat elke man zich met zijn wapens en eventueel zijn paard bij hem meldde en naar gelang hiervan en van zijn vroegere dienstjaren en dergelijke op een zekere soldij werd ingeschreven in het ‘monsterregister’. Tevens werd de eerste soldij uitbetaald. Op de monsterplaats werden met zeker ceremonieel de vaandels opgericht en ten slotte werd, na een toespraak, door alle soldaten de eed aan de krijgsheer afgelegd.De betaling van soldij aan de manschappen van een vendel (compagnie van 100 à 150 man) liep steeds via de kapitein. Hij ontving van of namens de betaalheer het nodige geld om de uitbetaling te kunnen verrichten.De legerleiding droeg geen zorg voor het dagelijks levensonderhoud van de manschappen. De soldaten moesten van hun soldij zelf voor voeding en kleding zorgen. Legers te velde werden dan ook begeleid door kooplieden, de zogenaamde ‘zoetelaars’, die de gewenste producten aan de man brachten.Van een deel der gehuwde soldaten trokken vrouw en kinderen mee te velde; ook werd de troep vergezeld door een aanzienlijk aantal hoeren.Aan het tijdelijk in dienst nemen van troepen waren nadelen verbonden. Waren de regimenten eenmaal opgericht en verenigd dan was het zaak zo spoedig mogelijk de ‘optocht’ naar het oorlogstoneel te laten beginnen. Elke dag, die het regiment op de monsterplaats doorbracht, kostte de betaalheer immers een belangrijke som geld.Een van de nadelen van dit werfsysteem was het grote bedrag dat werd uitgegeven nog voor de troep een vijand gezien had. Loopgeld en voorschotten, reis- en verblijfkosten van het met de werving belaste personeel, aankoop van wapens en vervoer van deze naar de monsterplaats, het verblijf op de monsterplaats, dit alles verslond schatten geld. Daar kwam nog de onmogelijkheid bij een troep van enige sterkte, vergezeld door een grote nasleep van vrouwen en jongens, gedurende lange tijd uit de streek te voeden. Dat had onvermijdelijk beroving van de bevolking tot gevolg. Wanneer de aldus gevormde legers te velde waren, gebeurde het meermaals, en dat

Page 25: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 4 25Hoofdstuk 4

was meer regel dan uitzondering, dat bij gebrek aan financiën onvoldoende of geen soldij werd uitbetaald. De onvermijdelijke gang van zaken was dan, dat de soldaten zich plunderend en rovend ten plattelande begaven. Het voorbijtrekken of de nabijheid van een leger was dan ook de schrik van de plattelandsbevolking. Maar ook de vendels soldaten, die permanent in een garnizoensplaats gelegerd waren, vormden een voortdurende bedreiging voor de boeren in de omgeving.Wanneer al op de monsterplaats de betaling stokte, hetgeen dikwijls voorkwam, waren de krijgslieden al meteen genoodzaakt zich door plundering te onderhouden. Aan dit euvel werd tegemoet gekomen door, indien het enigszins mogelijk was, de loopplaats op neutraal grondgebied te kiezen. Een klachtenregen van de zijde van de naburige regeringen liet dan ook in de regel niet lang op zich wachten, waarna aan ’s lands regering de taak bleef deze zo veel mogelijk met goede woorden te sussen.

De krijgslieden van de zestiende eeuw, onder welke vanen zij ook streden, waren allesbehalve gewend aan krijgstucht en orde. Voor het eigendom van anderen hadden zij weinig ontzag en op hun ingetogenheid en matigheid viel niet te roemen. Zo waren ze vriend en vijand evenzeer tot overlast.

Het Spaanse en Staatse leger

In het Spaanse leger (in feite: het Koninklijke Spaanse of ‘koningsgezinde’ leger) streden lieden uit verschillende landstreken. De getalsverhouding tussen ‘echte’ Spanjaarden en vreemde huurlingen was ongeveer één op zes. Naast Spaanse ruiters en Spaans voetvolk treffen we er Italiaans, Frans, Brits en Iers, Duits en Zuid-Nederlands voetvolk. Gemakshalve duiden we ieder die in Spaanse dienst was aan met de benaming ‘Spanjaarden’. Het in 1606 onder leiding van Ambrogio Spinola bij Groenlo opererende koningsgezinde leger noemde zich overigens consequent ‘de Katholieken’. Aan Staatse zijde trof men naast (Noord-)Nederlanders ook Fransen, Walen, Duitsers en Britten aan. Op overeenkomstige wijze betitelen we hen allen met ‘Staatsen’.Men streed aan Spaanse en aan Staatse zijde niet zozeer uit overtuiging vóór de ene of tégen de andere zaak, maar meer aan de kant waar de hoogste soldij beloofd was en waar de huurling dacht dat de kans op buit het grootst was. Het kwam dan ook voor dat strijders tegenover elkaar stonden die eerder als wapenbroeders hadden gediend. Dat kon tot gemoedelijke taferelen leiden.Bij de belegering van het in Staatse handen zijnde Lochem in 1582 bevonden zich bij de strijdmacht van Verdugo Schotse huursoldaten, terwijl zich ook Schotse compagnieën in Staatse dienst bevonden. De in dienst van Verdugo zijnde Schotse kapitein Hamilton, staande op de verst vooruitgeschoven verschansing, voerde een gesprek met de op de stadswal staande Schotse kolonel Smith, die zich met zijn Schotten binnen Lochem bevond. In dat gesprek dat luidkeels in het Schots werd gevoerd spoorde Hamilton zijn landgenoot aan om vol te houden, want er was een ontzettingsleger op komst.1

Tijdens de onderhandelingen in 1606 tussen de Grol verdedigende Staatse troepen en

Page 26: Groenlo in de 80-jarige oorlog

26 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

de belegeraars van de stad onder leiding van Spinola sprak de in Staatse dienst zijnde Engelse kapitein Win, ondanks het uitdrukkelijk verbod van gouverneur Diederik van Dorth, tot twee keer toe met enige Engelse kapiteins aan de overzijde van de gracht, die hij in Ierland gekend had.2

Het overgrote deel van de strijdende troepen bestond uit voetvolk (we spreken nu van infanteristen), een klein deel uit ruiters (cavaleristen) en een nóg kleiner deel uit kanonniers (artilleristen). Het voetvolk en de ruiters waren geformeerd in ‘vendels’, ook wel ‘vanen’, ‘benden’ of ‘compagnieën’ genoemd. Een vendel voetvolk omvatte 100 tot 150 man, een vaan ruiters veelal niet meer dan 100.Het voetvolk was uitgerust met een rapier en een vijf meter lange piek (piekeniers), of met een rapier en een musket (musketiers) dan wel een haakbus (harquebusiers, haakbusschutters).Een musket was zo zwaar dat het bij het afvuren met een forketstok (stok met een gaffel) moest worden ondersteund. De maximale vuursnelheid bedroeg één schot per twee minuten. De effectieve dracht, de afstand waarop een tegenstander kon worden uitgeschakeld, was ongeveer 225 meter.Een haakbus was korter en lichter dan een musket en had daardoor een aanzienlijk korter schootsbereik (de effectieve dracht bedroeg ongeveer 75 meter). Aan de onderzijde van de loop was een haak aangebracht om het wapen aan een bandelier met een musketonhaak op de rug mee te kunnen voeren.De ruiters3 waren, behalve met een houwdegen, deels bewapend met een lans (lansiers), deels met twee pistolen en een haakbus (dragonders). De laatsten konden het gevecht niet alleen bereden, maar ook afgestegen voeren.De ruiterij was mobieler dan het voetvolk en werd daarom gebruikt voor het op patrouille gaan in de wijde omgeving, voor de insluiting van een stad, of voor de beveiliging van konvooien. Een ruiter te paard had stootkracht: een deel van de ruiterij werd daarom in reserve gehouden om een aanval van een ontzettingsleger en een uitval van het garnizoen te pareren.Kanonniers bedienden het geschut (kanonnen en mortieren). De vuursnelheid van een kanon bedroeg tien schoten per uur. Na 30 schoten moest het schieten een uur worden gestaakt om het stuk te laten afkoelen. De maximale schootsafstand varieerde - afhankelijk van de soort en het kaliber - van 900 tot 3650 meter.Naarmate vestingsteden zwaarder verschanst werden, nam de betekenis van het belegeringsgeschut toe. Werden er in 1597 bij de belegering van Groenlo nog slechts 14 kanonnen ingezet, in 1627 bedroeg dit aantal al 75.

Page 27: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 4 27Hoofdstuk 5

5

Het begin van de Opstand De invasies van de Geuzen

Vanuit Dillenburg organiseerde en financierde Willem van Oranje een troepenmacht voor invasies in de Nederlanden. Hij maakte een groot deel van de Nassause bezittingen te gelde om op vier plaatsen met huurlegers de Nederlanden te kunnen binnenvallen en daar een volksopstand te ontketenen.1 Met de succesvolle slag bij Heiligerlee (mei 1568) en de feitelijk op Brabant en Vlaanderen gerichte hoofdexpeditie (herfst 1568) wordt traditioneel het begin van de Tachtigjarige Oorlog aangegeven.2 Deze hoofdexpeditie, die door Willem van Oranje persoonlijk werd geleid, was een volkomen mislukking. Zijn leger verliep grotendeels door geldgebrek en werd in 1569 officieel ontbonden.3

1567

Hoewel de Tachtigjarige Oorlog dus formeel begint met de invallen in 1568 van Lodewijk en Adolf van Nassau, beiden broers van Willem van Oranje, in het noorden en van Willem van Oranje zelf in de zuidelijke Nederlanden, dateert de onrust in de

Page 28: Groenlo in de 80-jarige oorlog

28 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5

AchterhoekA feitelijk reeds van 1567. Het kasteel Gemen bij de Duitse plaats Borken was toen reeds de verzamelplaats van enkele bekende geuzenaanvoerders, die voor Alva’s schrikbewind waren uitgeweken. Graaf Joost van Schouwenburg, de eigenaar van het slot, had ruiters en ‘knechten’B aangeworven en deze bij zijn onderhorige landlieden, zelfs dicht aan de Nederlandse grens onder Oeding, ingekwartierd. Het gerucht ging bovendien, dat te Bocholt en vooral te Werth troepen door de Geuzen werden samengetrokken, waarvan men niet zeker wist, wat ze feitelijk in hun schild voerden.4

A Gemakshalve wordt in de tekst de aanduiding Achterhoek gehanteerd. Dat is in zoverre onjuist, dat destijds een deel van de huidige Achterhoek niet tot het Kwartier van Zutphen en dus niet tot de Nederlanden behoorde (zie onder Voorgeschiedenis).B Onderdeel van het leger vergelijkbaar met de huidige infanterie, ook wel ‘voetvolk’ genoemd.

Het Duitse grensgebied waar de Geuzen in 1567 voorbereidingen troffen om de Achterhoek binnen te vallen.

Page 29: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 5 29Hoofdstuk 5

Hoewel hij als aanvoerder der verbonden edelen bekend stond, was Hendrik van BrederodeC, na Oranjes vertrek naar Duitsland, in het land gebleven. Tot 30 april 1567 wist hij het gevaar te trotseren, maar moest toen wijken. Ook hij vluchtte naar Duitsland en arriveerde te Gemen om met graaf Joost van Schouwenburg overleg te voeren.De stadhouder van Gelre in Spaanse dienst, Karel van BrimeuD, volgde de ontwikkelingen aan de grenzen van het Kwartier van Zutphen nauwgezet. Al half mei 1567 wil hij van de schoutE van Zutphen weten of personen uit zijn ambt onder Brederode dienst hebben genomen.5 De ontwikkelingen in het grensgebied van de Achterhoek verontrusten het Spaans georiënteerde Hof te Arnhem zodanig, dat men de landdrost van Zutphen eind juni opdracht geeft een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van de heer van Brederode te Gemen en zijn verrichtingen aldaar.6 Eind juli draagt men hem op vertrouwde personen naar Borken, Gemen en Wesel uit te zenden om inlichtingen in te winnen betreffende het doen en laten van de Geuzen.7

Het blijft onrustig aan de grenzen van het Kwartier van Zutphen. Vanuit Bredevoort meldt men begin augustus aan de stadhouder te Arnhem, dat de ‘Brederodeschen oder Geusen, wie man sie nennt’, samenspannen om Bredevoort met geweld in bezit te nemen.8 Rond die tijd bericht ook de magistraat van Zutphen aan het Hof over de plannen van de Geuzen. Het Hof is niet te spreken over de rol die de landdrost in deze speelt. In een brief aan hem spreekt men er zijn bevreemding over uit, dat hij, die zo nabij Borken is, daarvan niets gehoord heeft en gelast hem zich op de hoogte te stellen.9

In de eerste dagen van november breekt een Geuzenleger van 700 knechten op van Gendringen en rukt op naar Toldijk. De eropuit gestuurde landdrost ontmoet hen hier met een legertje van nauwelijks honderd man en weet ze via onderhandelen op te houden. De Geuzen trekken zich vervolgens naar Keppel terug en gaan vandaar naar Didam.10 De landdrost rapporteert daarna aan het Hof over zijn optreden tegen de Geuzen die, na telkens heen en weer getrokken te zijn en zich vooral in de Graafschap Bergh te hebben opgehouden, nu uiteengegaan zijn.11 Na deze tamelijk slecht georganiseerde inval in de Achterhoek is dit Geuzenleger waarschijnlijk wegens geldgebrek ontslagen en vervolgens uit de omgeving van Borken vertrokken. Dat was voor het platteland van de Achterhoek des te erger. Het gevaar was immers aanwezig, dat ze zich over de regio zouden verspreiden en zichzelf door roven en plunderen van het nodige zouden voorzien.Graaf Willem van den Bergh, zwager van Willem van OranjeF, en alle anderen die de Nederlanden niet reeds eerder hadden verlaten, nam eind 1567 eveneens de vlucht naar Duitsland.12

Op 14 november 1567 komt op de Dillenburg Maurits van Nassau ter wereld. Zijn vader, Willem van Oranje, had daar 34 jaar eerder het levenslicht aanschouwd.

C Hij stierf 15 febr. 1568 en werd te Gemen begraven. D Karel van Brimeu, graaf van Megen, stadhouder van Gelre van 1560-1572, † 7 januari 1572.E In 1543 was het territoriaal bestuur van het Graafschap Zutphen verdeeld tussen de landdrost en de schout. Ieder had zijn eigen ambtsgebied. Deze verdeling werd na 1543 gecontinueerd. F Willem van den Bergh huwde in 1556 met Maria van Nassau, zuster van Willem van Oranje. Zij schonk hem 16 kinderen.

Page 30: Groenlo in de 80-jarige oorlog

30 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5

1568

Na het uiteenvallen van het Geuzenleger waren verschillende hoofdlieden op kasteel Gemen achtergebleven. De Geuzen hadden dus reeds in 1567 het plan opgevat de Achterhoek in het verzet tegen Alva’s wreed bestuur te betrekken. Als een der hoofden van het verbond van edelen, die naar Duitsland waren uitgeweken, had Willem van den Bergh daaraan zijn medewerking toegezegd. Zijn grondbezit was voor het overgrote deel in het onder Spaans bewind staande gebied in het oosten van de Nederlanden gelegen. Verbeurdverklaring daarvan dreigde. Geen wonder dus, dat hij met ongeduld het ogenblik tegemoetzag, waarop hij zich met een deel van het geworven krijgsvolk op de Spanjaarden kon wreken en zijn bezittingen veiligstellen. In het kader van het geheel van de door Willem van Oranje geplande invallen in de Nederlanden zouden de operaties van Willem van den Bergh overigens voornamelijk ten doel hebben de Spaanse vijand in dit deel van het land bezig te houden. Daarmee zouden de drie elders geplande hoofdaanvallen met meer kans op succes ondernomen kunnen worden.Al in het begin van 1568 hervatten de Geuzen hun acties in de Achterhoek. Dan verspreidt zich het gerucht, dat de Geuzen zich onder Bredevoort willen legeren. De belangstelling van de op Münsters grondgebied verzamelde troepen van de Geuzen voor het stadje Bredevoort hangt zeker samen met het feit, dat deze vesting een belangrijk steunpunt voor verdere acties richting de Graafschap Bergh kon vormen.De uitgestrekte bezittingen van Willem van den Bergh in de Graafschap Bergh worden hem in maart 1568 door het Spaanse bewind ontnomen. Op 28 mei 1568 worden ze officieel verbeurdverklaard en wordt Willem van den Bergh voor eeuwig uit ’s Konings landen verbannen. Het beheer over de Graafschap Bergh wordt voorlopig opgedragen aan de landdrost van de Graafschap Zutphen, Johan van Mekeren, die op 4 juni van Alva bevel ontvangt ’s-Heerenberg, het kasteel aldaar en de Graafschap Bergh in naam van Zijne Majesteit in bezit te nemen.Begin mei slaagt Willem van den Bergh erin het sterke kasteel Ulft door zijn troepen te laten bezetten. Eind juni valt ’s-Heerenberg in handen van de Geuzen. Niet alleen het slot Bergh, maar ook de steden van de Graafschap Zutphen lopen nu groot gevaar.13 Reeds eind mei had het Hof te Arnhem de steden Zutphen en Groenlo aangespoord waakzaam te zijn. Men ging er namelijk vanuit, dat de Geuzen van plan zouden zijn naar Deventer op te rukken. In het bijzonder aan Grol droeg het Hof op om in geval van nood de ‘huysluyden (boeren) in hun vlecke’ bij te staan.14

Alva is er veel aan gelegen meester van Bergh te zijn. Als het in handen van de vijand zou vallen kon men vandaar uit immers het vervoer van geld, materialen en levensmiddelen van Brussel naar Friesland gemakkelijk beletten.15 Naar aanleiding van de inneming van ’s-Heerenberg door de Geuzen laat Alva het Hof dan ook weten 30 vendels (compagnieën) Spaanse infanterie te zullen sturen. Er zijn reeds 17 vendels onderweg, de rest komt later.16 Arnhem is zeer verheugd over de toegezegde hulp. Het Hof houdt wel rekening met de mogelijkheid, dat de Geuzen het ook op de steden van de Graafschap Zutphen gemunt hebben. Het stelt de steden Zutphen, Doesburg, Doetinchem, Lochem en Grol en de drost van kasteel Schuylenburg er van

Page 31: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 5 31Hoofdstuk 5

op de hoogte, dat Alva troepen tot ontzet zal zenden. Zij moeten moed houden en dat ‘guede toeversicht genomen und wacht gehalden worde’.17 Het Hof vindt het niet nodig Bredevoort van garnizoen te voorzien. Het is duidelijk dat de Spaanse overheid de pandheer zelf voor Bredevoort wil laten zorgen. Het blijft de vraag of de vesting Grol op dat moment voor de Geuzen een belangrijk doel was. Nergens treffen we daarover enige mededeling. De exclave Groenlo lag te ver van de Graafschap Bergh om nu voor de onder leiding van Willem van den Bergh staande Geuzen van direct strategische betekenis te zijn. Te Grol was men al vóór de invallen van de Geuzen overtuigd van de strategische positie van de vesting. In een ongedateerde brief (vermoedelijk van rond 1560) aan het Hof te Arnhem kwamen burgemeesters, schepenen en raad van Groenlo destijds nogmaals terug op het niet afgebouwd zijn van de vestingwerken. In die brief suggereerden zij de mogelijkheid, dat een eventuele aanvaller de stad tegen de wil van de inwoners met geweld zou kunnen innemen en deze dan verder versterken om vandaar uit de omliggende gebieden te bedreigen en schade toe te brengen.18 Een welhaast profetische visie, die in 1580 werkelijkheid zou worden. Het Hof te Arnhem noch Brussel zagen in 1560 enig gevaar en stelden dan ook geen geld beschikbaar om Grol af te bouwen. Reële dreiging aan de oostgrens van Gelre ontstond pas door de activiteiten van de Geuzen. Was er in 1567 voor Grol nog niet direct gevaar, in 1568 is dat wel het geval. Maar Groenlo was ook in 1568 nog steeds niet afgebouwd en daardoor feitelijk in een onverdedigbare staat. Deze vesting zal dan ook voor de Geuzen minder in aanmerking zijn gekomen om als uitvalsbasis voor verdere acties dienst te doen.De in de steden van de Graafschap Zutphen te legeren Spaanse troepen zijn in de eerste dagen van juli reeds in de Achterhoek, want dan klaagt Zutphen al bij Alva over het optreden van de Spaanse soldaten.19 De troepen van Alva nemen ‘s-Heerenberg op 8 juli in, waarbij ongeveer 250 Geuzen sneuvelen. Op 9 juli stuurt Alva een brief aan burgemeesters, schepenen en raad van Groenlo met de opdracht ‘een bende lichte peerden’ (ruiters), die hij hen toestuurt, binnen te laten om die daar ‘een wijle tijts to legghen’ en dat men hen ‘ontfanghet, logiert ende doet generen (voorzien) van haver, rouvoeder ende ander der noitdruft to redelijken prijs’.20 Ook de steden Lochem, Borculo, Bredevoort, Wachtendonck, Stralen, Zutphen, Gelder, Doetinchem en Doesburg ontvangen van Alva een dergelijke brief. In de frontiersteden van Gelre, maar in het bijzonder in die van de Graafschap Zutphen, worden dus troepen gelegerd om het dreigende gevaar te keren.Uit de eerder aangehaalde brief van de stadhouder van Gelre aan de regentes, Margaretha van Parma, van 13 december 1560, waarin onder andere het afbouwen van de vesting Groenlo ter sprake kwam, wordt duidelijk dat erop dat moment te Grol geen garnizoen gevestigd was.21 Voor wat Groenlo betreft is door de komst van Spaanse ruiters voor het eerst na lange tijd weer sprake van een aldaar gevestigd garnizoen.Ook de stadhouder Karel van Brimeu is met een leger tegen Willem van den Bergh opgetreden. Dit leger heeft korte tijd te Aalten gelegen, vanwaar het via Bocholt is opgerukt naar Werth, om de daar aanwezige Geuzen uit elkaar te drijven. De ‘broeinesten’ waren gezuiverd en de rust aan de grenzen van het Kwartier van Zutphen

Page 32: Groenlo in de 80-jarige oorlog

32 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5

scheen weergekeerd. Het elders geplande grote offensief der Geuzen - op graaf Lodewijk van Nassau’s inval in Groningen na - liep in 1568 eveneens vrijwel op niets uit. Het was mede daardoor dat Willem van den Berghs voornemens in de Achterhoek niet tot ontwikkeling konden komen.In het laatst van 1568 houdt de Spaanse overheid van Gelre nog steeds ernstig rekening met het gevaar dat aan de zuidgrens van het Kwartier van Zutphen dreigt. Het Hof richt zich tot de pandheer van Bredevoort met het bevel zich op alle eventualiteiten voorbereid te houden, de Geuzen niet in zijn heerlijkheid toe te laten en met de stadhouder, Karel van Brimeu, ‘goede correspondentie te houden’.22

1569 / 1570 / 1571

Na de inval van de Geuzen in 1568 en het optreden daartegen door de troepen van Alva en van de stadhouder, is het in de Achterhoek enige tijd tamelijk rustig. Het leven herneemt zijn gewone gang, met dien verstande, dat in de steden van de Graafschap Zutphen de Spaanse garnizoenen waren gebleven.Ook al lijkt in 1569 en 1570 de rust weergekeerd, het bleef niet bij die ene poging van de Geuzen om de Nederlanden aan de Spanjaarden te ontrukken. Willem van Oranje probeert in 1570 opnieuw een opstand te verwekken.23 Het lag in dit kader in de bedoeling om eind 1570 Zutphen, Deventer, Zwolle, Kampen en omliggende plaatsen te veroveren. Begin december verzoekt Willem van Oranje aan Willem van den Bergh haast te maken met de voorbereidingen om de Graafschap Zutphen binnen te vallen. Het is volgens hem noodzakelijk dat Van den Bergh zich meester maakt van met name de plaatsen Ulft, Bredevoort, Groll, Doetinchem en Doesburg en van de kastelen Zwanenburg en Schuylenburg. Oranje vraagt hem in het bijzonder hoe hij van plan is dit te ondernemen.24 Evenals elders kwam ook hier van de geplande onderneming niets terecht. Midden december vallen slechts ‘s-Heerenberg evenals Ulft in handen van de ‘rebellen’.25

De stadhouder vreest echter, dat in het Kwartier van Zutphen ook andere steden door de Geuzen worden aangevallen en hij wil dan ook eind december 1570 van de drost van Bredevoort weten of het gerucht juist is, dat de vijanden meester zijn van de stad Bredevoort en nu het kasteel aanvallen. De vijand zou zich voortdurend versterken.26 Reeds 24 december antwoordt de drost, dat hij enige tijd het stadje en het huis van Bredevoort met de inwoners en de boeren, die ’s avonds binnen Bredevoort kwamen om te waken, heeft kunnen bewaren. Omdat de inwoners en de boeren ‘ghene erfaronge des creigeshanndell en hebben’ vraagt hij, met het oog op de gevaarlijke omstandigheden, toestemming om enige knechten ter bescherming van stad en huis te mogen aannemen.27

De bezetting van ’s-Heerenberg en Ulft is maar van korte duur. De stadhouder, Karel van Brimeu, heeft zich tot Alva gewend over het zenden van troepen om de Geuzen uit ’s-Heerenberg en Ulft te verjagen. Alva zegt toe, dat hij uit Utrecht zes vendels onder

Page 33: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 5 33Hoofdstuk 5

Don Hernando de Toledo zal zenden. Vermoedelijk door gebrek aan levensmiddelen hadden de Geuzen intussen ’s-Heerenberg reeds verlaten.28 De Geuzen te Ulft zagen met angst de komst van de Spanjaarden tegemoet.29 Reeds midden januari 1571 nemen de Spaanse troepen ‘s-Heerenberg en Ulft weer in. Het onderhouden van de Spaanse vendels, die sedert juli 1568 in de steden van de Graafschap Zutphen gelegerd zijn, vormt voor die steden en het omliggende platteland een aanzienlijke belasting. Begin 1571 wordt door Doetinchem bij de stadhouder aangedrongen op verwijdering van het Spaanse garnizoen, daar langer verblijf zou uitlopen op het ruïneren der burgerij die voor kost en inwoning van deze soldaten opdraait.30 De stadhouder heeft daarover reeds eerder contact opgenomen met Brussel en reageert op de brief van Doetinchem met de mededeling, dat van Alva nog geen antwoord is gekomen betreffende de verlegging van het garnizoen. Aan de bevelhebber van de te Doetinchem liggende Spanjaarden is reeds enige tijd daarvoor opdracht gegeven ervoor te zorgen, dat de burgerij geen last van zijn soldaten ondervindt. Is hieraan nog niet voldaan, dan moet de magistraat zich met hem in verbinding stellen.31

Waarschijnlijk zijn de Spaanse troepen kort daarop uit de Achterhoek vertrokken. Dat betekende wel dat de verdediging van de steden van de Graafschap Zutphen vanaf dat moment aan de plaatselijke milities werd overgelaten.De bedreiging die eind december 1570 te Bredevoort werd ervaren blijft het gehele jaar 1571 aanhouden en valt ook de steden van de Graafschap Bergh en de Graafschap Zutphen ten deel. Ze worden door de Geuzen bedreigd, maar tot aanslagen en belegeringen komt het niet.Eind april 1571 laat de drost van Bredevoort het Hof weten, dat men hem heeft gewaarschuwd, dat de Geuzen een aanslag op Bredevoort en nog een paar andere plaatsen van plan zijn.32 Daarop waarschuwt het Hof verschillende steden van de Graafschap Zutphen.33 Zij stellen Alva er eind juni van op de hoogte dat de vijand bezig is te Wesel manschappen te verzamelen34 en sporen de magistraat van Doetinchem aan tot waakzaamheid met het oog op voorgenomen aanslagen van de vijand.35

In juli is er een verhoogde activiteit van het Geuzenleger in het zuiden van de Achterhoek. De onrust houdt ook de rest van het jaar aan. Het Hof geeft half oktober Doetinchem opdracht om goede wacht te houden, daar men geloofwaardige berichten heeft ontvangen aangaande een plan van de vijand om de stad te verrassen.36

1572

De 7de januari overlijdt stadhouder Karel van Brimeu. Hij wordt opgevolgd door Gilles de Berlaymont.G

Begin 1572 blijft de onrust aan de grenzen van de Achterhoek aanhouden. Midden januari komt de drost van Ulft ter ore, dat boven en om Keulen soldaten worden aangenomen.37 Hij brengt het Hof daarvan op de hoogte. Die zenden personen uit om

G Gilles de Berlaymont, heer van Hierges, Stadhouder van Gelre van 1572-1577.

Page 34: Groenlo in de 80-jarige oorlog

34 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5

onderzoek te doen naar de wervingen om en bij Keulen.38

Intussen ontwikkelt Willem van Oranje een derde aanvalsplan. Hij bereidt aanvallen in de Nederlanden voor vanuit het oosten, vanuit het zuiden en vanuit zee door de watergeuzen, die gelijktijdig in juni moeten beginnen.39

In mei wordt het Hof te Arnhem van verschillende kanten gewaarschuwd dat er nieuwe gevaren dreigen. Willem van den Bergh heeft van Willem van Oranje opdracht een veldtocht door de Achterhoek en langs de IJssel te ondernemen. Hij verzamelt te Wesel een leger van 5.000 à 6.000 man, deels ballingen, deels Duitse landsknechten. Ook te Bocholt is veel krijgsvolk samengetrokken en te Stadtlohn en Winterswijk zijn loopplaatsen aangetekend (plaatsen waar men zich behoorde te verzamelen).Half mei laat het Hof een onderzoek instellen naar hetgeen in het Münsterse voorvalt.40 Van zekere lieden uit Stadtlohn wordt vernomen dat het in het voornemen der Geuzen zou liggen op woensdag de 21ste mei naar Winterswijk op te rukken. De landdrost van de Graafschap Zutphen wordt per expresse bevolen ‘aenstonts in den aligen ampte zijns bevels die huyslueden mit den klokkenslag op de beenen te brengen umb daermit die inneminghe der loepplaetzen af te keeren’. Deze arriveert 22 mei met 200 boeren van ’t Gooi (de streek van Hengelo en Zelhem) te Winterswijk om een vermeende inval van de Geuzen tegen te houden.41

Op 24 mei zendt stadhouder Berlaymont een brief aan burgemeesters, schepenen en raad van Groenlo met het verzoek om alle assistentie te verlenen aan de hopman, die opdracht heeft soldaten voor Zijne Majesteit aan te werven. Tevens spoort de stadhouder Grol aan tot waakzaamheid.42

Diezelfde dag vallen de Geuzen langs verschillende routes het Kwartier van Zutphen binnen. Ongeveer 500 man voetvolk en 100 ruiters zijn uit Gendringen voorbij Ulft naar Terborg getrokken. In de nacht zijn er nog 300 bij gekomen. Men verwacht de hertog Erich van Brunswijk, een der bendehoofden, die Spaans pensioen trok en daardoor verplicht was de Koning op zijn eerste bevel in de Nederlanden te dienen, met 5000 man en de Prins ook met een groot aantal.43 Tezelfdertijd varen de Geuzen de IJssel op. De magistraat van Zutphen informeert het Hof op 25 mei over de bewegingen van de vijanden.44 De knechten die aan de radstaak ten oosten van Winterswijk gelegen hebben, zijn naar Aalten getrokken en hebben daar een wagen met pieken en lange roeren (vuurwapens) ontvangen. Vervolgens zijn zij naar Dinxperlo getrokken. Enige schepen met knechten zijn voorbij Doesburg gevaren.45 Uit Steenderen wordt het Hof gemeld46, dat ‘een groete loerdeine (onbekend vaartuig) met twee aecken ind twee schuiten vol kriegesvolck voorbij Doesburg her gefahren’ zijn en dat omstreeks 700 man te Bronkhorst aan land zijn gegaan en zich in het kerspel Steenderen hebben gelegerd. Het Hof geeft de richter van Bronkhorst opdracht om de ‘lourdeine’, die de vijanden daar achtergelaten hebben, in stukken te laten slaan of althans aan de Veluwse oever in de grond te laten boren, zonder het vaartuig te verkopen.47 Na zich te Steenderen gelegerd te hebben trekken de te Bronkhorst gelande Geuzen nu naar het Gooi (Hengelo en Zelhem).48 Het Hof denkt dat de bedoelde Geuzen zich willen voegen bij hen die van Aalten naar Dinxperlo zijn gegaan.49 Uit Doetinchem komt het bericht50, dat de vijanden over Zelhem

Page 35: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 5 35Hoofdstuk 5

naar Gendringen zijn getrokken. Zij hebben Terborg ingenomen en Ulft berendH. Doetinchem verwacht een aanval op hun stad. Op 27 mei wordt ’s-Heerenberg ingenomen en belegeren de Geuzen tevergeefs het huis Bergh.51 Naar aanleiding van de inneming van ’s-Heerenberg laat de stadhouder aan Lochem, Doesburg, Hengelo, Zelhem, Hummelo, Steenderen en Ruurlo weten52, dat zij hun onderdanen moeten gelasten zich bij ‘klokkeslag’ gewapend naar Doetinchem te begeven. Op 31 mei gaven de Geuzen het beleg van het huis Bergh op, lieten enig volk in ’s-Heerenberg achter en trokken weg in de richting van Gendringen en vervolgens vandaar over Terborg naar Zelhem. Om Alva van de ontwikkelingen in de Graafschap Zutphen op de hoogte te houden wordt door het Hof een deel van de uit de steden van het Kwartier van Zutphen ontvangen alarmerende brieven doorgezonden naar Brussel.I

Tot dan toe hadden de invallen van de Geuzen in de Achterhoek hun weinig voordeel opgeleverd. Met het doel om de Graafschap Zutphen te bezetten valt Willem van den Bergh begin juni met een leger van 5 à 6000 man voetvolk en 500 ruiters het zuiden van de Achterhoek binnen. Hij trekt vanuit Werth in het gebied van Kleef richting Bredevoort. Korte tijd schijnt het of Willem van den Bergh Bredevoort zal laten liggen. De stad wordt wel tot driemaal toe opgeëist, maar dat wordt telkens afgeslagen. Geheel buiten verwachting rijden de Geuzenvendels spoorslags verder de Graafschap Zutphen in, vermoedelijk omdat zij geen geschut bij zich hebben en hun dreigement dus toch geen kracht bij kunnen zetten. Macht om zich te verweren had Bredevoort overigens niet.Willem van den Bergh trekt in noordwestelijke richting door, regelrecht op Zutphen af. De sterke vesting Zutphen wordt met hulp van binnenuit op 10 juni bij verrassing ingenomen. De drost van Bergh stuurt van het innemen van Zutphen op de dag zelf nog bericht aan Alva, waarbij hij er melding van maakt dat Willem van den Bergh met 3000 man in de stad is en dat hij ook voor andere steden vreest.53

Met verwijzing naar het waarschuwende voorbeeld van Zutphen, dat zich volgens het Hof zonder slag of stoot in heeft laten nemen, wordt Doetinchem en Doesburg gezegd zich te realiseren, hoe dat door Zijne Majesteit verstaan zal worden. Ze worden vermaand waakzaam te zijn en dat ze ‘scherpe und toeversichtige wachte und wake halden und doen halden tot conservatie und haldonge derselver uwer stadt’, opdat hun stad ‘nijet in gelijcken gebrek, ongeluck und sijner Majesteits ongenade en khomen’. Het Hof is bereid hen enig krijgsvolk te zenden.54

Half juni ontvangt het Hof de informatie, dat 4000 vijanden bij Zutphen de IJssel zijn overgegaan en zich bij Voorst hebben gelegerd. Of zij Deventer of Arnhem willen aanvallen weet men niet, maar men vermoedt het eerste.55 Het Hof stuurt dit bericht door naar Alva.56 De zaken nemen volgens het Hof een hachelijke wending. Men verzoekt Alva dringend om hulp daar Arnhem gevaar loopt.Met het oog op de armoede van de inwoners hebben Doesburg en Doetinchem in dit

H Stormenderhand met een troep ruiters voor de stad verschijnen, ten teken dat het beleg een aanvang neemt.I Deze brieven worden daarom in het Rijksarchief te Brussel aangetroffen.

Page 36: Groenlo in de 80-jarige oorlog

36 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5

verband niet dan schoorvoetend ingestemd met het innemen van soldaten. Het zijn immers de burgers, die voor het onderhoud van deze soldaten moeten opdraaien.57 De hulp van Arnhem komt echter te laat. Beide steden zijn reeds in handen van graaf Van den Bergh, want hij trof die steden onvoorzien van krijgsvolk aan.58 Vervolgens wordt ook Lochem en Grol ingenomen en raakt de gehele Graafschap in handen van de rebellen.59 Groenlo kon vrij gemakkelijk worden ingenomen. De vestingwerken waren nog steeds niet afgebouwd en de stad lag dus open. Uit het feit dat in 1572 in opdracht van stadhouder Gilles de Berlaymont een plattegrond van de vestingwerken van Grol werd vervaardigd60 blijkt, dat men na de inval van de Geuzen ook te Arnhem deze situatie zorgelijk vond. Geld om de vesting af te bouwen kwam er echter niet.De kerken van de steden en dorpen in de Achterhoek werden tijdens deze veldtocht door de troepen van Willem van den Bergh geplunderd. In juni tekent de koster te Doetinchem in zijn kroniek aan, dat graaf Willem, na Doetinchem ingenomen en geplunderd te hebben, weg trok ‘met den kelcken al, het remonstrantie, tot 20 pond gouts. Dat hadde hij hier uyt de kerck van Doetinchem gehaelt. Ick laet staen dat hy uyt de steden Doesborg, Lochem en Grol gehaelt heft’.61 De Calixtuskerk van Groenlo werd inderdaad ook geplunderd. Deze werd van haar gouden monstransen en kelken beroofd, terwijl de koorboeken werden vernield.62

Bij deze strooptochten door de Achterhoek werden allerlei gruwelijkheden gepleegd. De hele gang van zaken zal Oranje niet veel goed gedaan hebben. Van medewerking der bevolking tot geloofsverandering en sympathie voor de opstand is in deze streken niets te bespeuren.Te Bredevoort heeft men na het doortrekken van het Geuzenleger richting Zutphen weer vrijer adem gehaald. Dat is echter van korte duur. Na de inname van Zutphen sommeert graaf Willem van den Bergh de inwoners van Bredevoort de eed van trouw aan de prins van Oranje te zweren. Ook in Winterswijk, Aalten en Dinxperlo heeft men eenzelfde oproep ontvangen. Binnen enkele dagen valt de beslissing. De vesting Bredevoort wordt opengesteld om een beleg en bloedvergieten te voorkomen.63

Bredevoort wordt op 20 juni door de heer van Anholt aan de Geuzen overgegeven en op 22 juni het kasteel Schuylenburch door de drost aldaar. De Geuzen belegeren Ulft en versterken zich voortdurend. Ze worden uit Emmerich van het nodige voorzien. De graaf Van den Bergh bevindt zich nog te Zutphen. Hij heeft een prijs van 1000 daalders op het hoofd van de Spaansgezinde landdrost van Bergh gezet, zodat deze voortdurend wordt belaagd.64

Willem van Oranje schrijft de 7de juli vanuit Essen65 aan zijn te Dillenburg wonende broer Jan van Nassau over de in de Nederlanden behaalde successen en somt in zijn brief de ingenomen steden op. Voor het Kwartier van Zutphen waren dat: ‘Zutphen, Doesborch, Dotechem, Groll, Berghe avecq le chasteau, Lochem, Bredefoort’, waarvan de graaf Van den Bergh zich meester had gemaakt.Vanuit Dillenburg had Willem van Oranje zijn eigen veldtocht dit jaar reeds in het vroege voorjaar voorbereid. Deze leek voor de prins onder gunstiger omstandigheden te beginnen dan zijn tocht in 1568. Een verder verpauperde bevolking, verzwaarde

Page 37: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 5 37Hoofdstuk 5

financiële druk vanuit Brussel, scherpere vervolgingen op religieuze en politieke gronden, gewapende successen van de Geuzen in Holland en Zeeland werkten in zijn voordeel. Nadat hij met zijn leger op 8 juli bij Duisburg de Rijn was overgestoken vielen Erkelens, Stralen en Wachtendonk vlot in zijn handen. Maar het merendeel van de Geldersen in het Overkwartier negeerde de prinselijke oproep zich bij hem aan te sluiten. Oranjes troepen traden hier op beestachtige wijze op en gaven de Spanjaarden aldus een voorbeeld, dat bij hen nog in dit jaar te Mechelen, Zutphen en Naarden navolging vond. Oranjes operatie stagneerde echter als gevolg van chronisch geldgebrek.Een aantal Oranjegezinde steden van Holland en Zeeland kwam in juli 1572 bijeen als vrije statenvergadering en riepen Willem van Oranje uit tot stadhouder. Zonder de toestemming van Filips II werd hij daarmee stadhouder van Holland en Zeeland. Hiermee betrad men het pad van de revolutie en keerde men zich tegen de wettige vorst en zijn vertegenwoordiger in Brussel. Op aandrang van Oranje werd door de statenvergadering besloten tot vrijheid van godsdienstuitoefening voor protestanten en katholieken. Een jaar later werd de uitoefening van de katholieke eredienst echter verboden, omdat de katholieken als natuurlijke bondgenoten van Spanje werden beschouwd.Aan de zijde van de onder Willem van den Bergh opererende Geuzen neemt in 1572 Seyno van DorthJ deel aan de opstand. Onder zijn aanvoering verschijnt in juli te Winterswijk een afdeling ‘haakschutten’K, die het kerkgebouw forceren en zich meester maken van de kelken, de monstransen en andere kerkparamenten.66

De met de Spanjaarden sympathiserende hertog Erich van Holstein schrijft op 18 augustus vanuit Deventer aan de hertog van Alva uitvoerig over de kritieke positie waarin Gelre en Overijssel zich op dat moment bevinden. Hij waarschuwt Alva, dat de rebellen het niet bij de al ingenomen plaatsen zullen laten, maar gaan in hun hoog strafbare onderneming steeds verder en zijn sedert dat ze Zwolle hebben ingenomen ook Genemuiden, Hasselt en nog ettelijke andere plaatsen richting de grens met Westfalen binnengevallen, zodat niet anders te vermoeden is dan dat ze alle andere plaatsen in Westfriesland en ook in Groningerland tot aan de stad Groningen onder hun macht willen brengen.67

Alva vermoedt echter terecht dat de acties van de Geuzen in de Nederlanden het voorspel zijn van het optreden van een Frans leger. Hij blijft in het zuiden, het gevaar in het noorden althans minder groot achtende. Ook heeft hij in de zomer van 1572 niet genoeg soldaten ter beschikking, om op twee fronten tegelijk te opereren. Pas in de tweede helft van oktober trekt Alva met zijn geduchte leger op strafexpeditie naar de noordelijke Nederlanden om de afvallige steden en gewesten aan de Geuzenmacht te ontrukken en weer onder Spaans gezag te brengen. Na in de zuidelijke Nederlanden

J Seyne (Seyno) van Dorth, heer van Dorth, (1536-1605) was van 1564-1604 lid van de Staten van Gelderland.K Haakschutten ook wel harkebusier (= fr. Arquebusier) genoemd: schutters die zich bedienen van een haakbus. Haecbusse was de benaming van een vuurwapen, dat uit de hand werd afgeschoten, doch er kwamen ook haecbussen van grotere afmetingen voor, op schragen of wielen liggende.

Page 38: Groenlo in de 80-jarige oorlog

38 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5

een aantal steden bloedig te hebben ingenomen (o.a. Mechelen) komt hij met zijn troepen te Nijmegen en zendt zijn zoon Don Frederik de Toledo met het grootste gedeelte van zijn machtige leger naar de Achterhoek. Don Frederik heeft van Alva de opdracht gekregen te gaan ‘na het Graeffschap van Zutveen en aldaer de steden bij den Grave van den Berghe veroverd met geweld ofte verdingh (verdrag) weder te winnen’.68

Als gevolg van geruchten over het bloedig optreden van deze Spaanse troepen maakt het Geuzenleger zich vroegtijdig uit de voeten. Het leger van Willem van den Bergh verloopt ook, omdat zijn soldaten niet meer op betaling hoeven te rekenen, want de opstandkas is leeg.De in de steek gelaten stadsbesturen van Lochem en Doesburg nemen de eerdere waarschuwing van het Hof ter harte en gaan als eersten in Gelderland overstag. Ze bieden Alva, die zich intussen in Nijmegen ophoudt, ootmoedig hun stad weer aan. Doesburg wordt terstond bij de tocht van de Spaanse troepen naar de Achterhoek betrokken. Op 22 en 24 oktober schrijft het Hof hen over schepen die geleverd moeten worden om Alva’s leger over te zetten.69

Don Frederik vertrekt 29 oktober van Nijmegen. Bij de nadering van de Spaanse troepen vertrekken de Geuzen reeds uit Doetinchem. Doetinchem had in de periode dat Willem van den Bergh de Achterhoek veroverde niet aan de kant van de opstand gestaan.70 Don Frederik neemt Doesburg zonder moeite in. Op weg naar Zutphen verblijft hij daar met gevolg en leger enige dagen. Dat is voor de inwoners een aanzienlijke belasting, want ‘de noch onderdaenighe plaetsen in Gelderland moesten daghelycx allerhande mondkost het leger navoeren’.71 Ook Lochem sluit met de Spaansen dadelijk een verdrag. De tol die beide steden, Doetinchem en Lochem, echter moeten betalen is niet gering. Alva geeft namelijk opdracht aan Don Juan de Mendoça om in die plaatsen de lichte ruiterij te legeren, omdat die niet nodig is voor het aanstaande beleg van Zutphen. Deze ruiters zijn een ware plaag. Ook Doesburg krijgt bezoek van deze ruiters. ‘Die van Doesburgh hadden genoegh te doen om sich van de voorighe overgave te deegh te zuyveren ende moesten daerom de zwarte ruyteren tot gast aannemen, waar van sij steeds wierden gequeld en geribbezackt’.72 Don Frederik verschijnt de 12de november voor de stad Zutphen, dat tegen een inname door de Spanjaarden in verzet komt. De 14de worden zeventien kanonnen in batterij gesteld, die de 15de de gehele dag door op de stad ‘speelden’ (de stad beschoten). Het belegerde Zutphen verzet zich twee dagen lang tegen de zware artillerieaanvallen van de troepen van Don Frederik. Op 16 november 1572 wordt de stad ingenomen. Een gruwelijke plundering volgt. Tadama beschrijft de gang van zaken als volgt: ‘Alles wat wreedheid slechts uit kan denken werd tegen de ongelukkige Zutphenaren beproefd. Velen werden in den IJssel gedreven, waar men eerst bijten in het ijs had gehakt, en zoo verdronken: anderen, moedernaakt uitgekleed en aan de boomen opgehangen. Toen de afgevaardigden van Kampen vier of vijf dagen daarna in het leger kwamen, zagen zij de bomen rondom de stad vol hangen. Men houdt het er voor, dat in alles vijfhonderd menschen jammerlijk vermoord werden. Scharen van burgers werden toen naakt de poorten uitgedreven, die zich gedeeltelijk te Deventer, gedeeltelijk bij de boeren bergden, maar ook sommigen kwamen van koude en honger in het veld om. De moord

Page 39: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 5 39Hoofdstuk 5

werd vergezeld door schandelijke vrouwenkracht en mishandeling en onbarmhartige plundering. Eindelijk werd de stad aan acht hoeken in den brand gestoken’.73 Dit alles als vergelding en een gruwelijke waarschuwing aan allen die de zijde van de rebellen kozen en zich tegen Don Frederiks soldaten dachten te verzetten. Zutphen werd zwaar gestraft voor het feit dat men, volgens de Spaanse overheerser, te gemakkelijk de zijde der Geuzen had gekozen.Graaf Willem van den Bergh, die in juni in een paar weken kans had gezien behalve het Kwartier van Zutphen ook een groot deel van de Veluwe en bijna geheel Overijssel aan Oranjes zijde te brengen, zag nu weldra zijn krijgssuccessen in rook opgaan. Het treurige lot dat de inwoners van Zutphen had getroffen, vervulde al hun buren met schrik en ontzetting. Op 18 november nemen de te Kampen gelegerde ruiters van graaf Van den Bergh en vele burgers met hen, in grote angst de vlucht over Hasselt, Genemuiden en Zwolle. De ene bezetting na de andere loopt met een ongekende snelheid uiteen. Hoewel Willem van Oranje op het punt stond hem te hulp te komen en het aan aanmoedigende brieven niet heeft laten ontbreken, kiest Willem van den Bergh de veiligste partij door met het overschot van zijn verstrooid krijgsvolk naar Duitsland uit te wijken en zich weer eens in ballingschap te begeven, ondanks het feit dat hij ‘nochtans weynich dagen te voren geschreven hadde wt Campen dat hy wel gemoet was om den Vyant te resisteren’.74 De volgende vier jaren zou hij te Bremen doorbrengen. Zijn vlucht betekende het verlies van alles. Nog voor het einde van het jaar werd daarmee een noodlottige afloop van deze krijgsoperatie bereikt.Hertog Erich van Brunswijk had in Duitsland troepen geworven om Don Frederik in het oosten van het Kwartier van Zutphen te assisteren. Bij deze troepenwerving ondervond hij tegenwerking van de landgraaf van Hessen, die met Willem van Oranje sympathiseerde.75 Erich van Brunswijk nadert met zijn troepen uit Westfalen half november het Kwartier van Zutphen en ligt de 18de november te Südlohn. De Winterswijkers, die de eerste stoot van deze gevreesde benden te duchten hebben, hebben reeds een deel van hun have en goed in veiligheid trachten te brengen, toen de hertog de 19de de grens overschreed en hun kerspel met ruiters en knechten overstroomde. Een deel van de troepen wordt te Winterswijk achtergelaten, terwijl met de overigen nog dezelfde dag de tocht naar Bredevoort wordt voortgezet.76

De Heer van Anholt, pandheer van Bredevoort, koos in deze dagen de Spaanse zijde en had zijn eigen zoon Jacob met een aantal gewapende lieden meegezonden naar Bredevoort. De 20ste november moet het stadje voor de overmacht zwichtend, de poorten openen en neemt Jacob van Bronkhorst het met zijn troepen weer in.Ook Grol wordt door de troepen van Erich van Brunswijk ingenomen. Na het vertrek van de Geuzen worden te Grol ‘duitschen knechten’ gelegerd.77

De in juni gestarte inval van de Geuzen in de Achterhoek eindigt derhalve met de herovering van al de genomen plaatsen door Don Frederik en Erich van Brunswijk. Grol was, evenals de andere steden in de Achterhoek, daarmee slechts vijf maanden in het bezit van de Geuzen geweest.Eind 1572 krijgt Zutphen de Spaanse hopman Gilles Vasquez del Hiero als gouverneur. Half december verschijnt een Spaanse kapitein met enige ruiters voor de poort van

Page 40: Groenlo in de 80-jarige oorlog

40 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5

Bredevoort. De overigen, tot een sterkte van 250 man, volgen weldra. Bredevoort krijgt daarmee eveneens Spaanse troepen binnen de poorten.De steden in de Achterhoek met een Spaanse bezetting gaan moeilijke tijden tegemoet. De door Don Frederik achtergelaten troepen gedragen zich barbaars. Niet alleen Zutphen, waar het Spaanse garnizoen zich walgelijk misdraagt, maar ook de overige Gelderse steden hebben veel van het krijgsvolk te lijden. Geplunderd, uitgezogen en mishandeld vluchten talrijke burgers naar het platteland. Hun achtergelaten have en goed is dan voor de bezetter. De verlaten huizen worden afgebroken en in de naderende wintermaanden opgestookt.78

1573

De pandheer van Bredevoort vaardigt zijn zoon Jacob in januari af naar de stadhouder Berlaymont te Arnhem om deze erop te wijzen, dat zijn arme onderdanen in het afgelopen jaar eerst door de Geuzen en vervolgens door Hertog Erich van Brunswijks troepen reeds erbarmelijk zijn uitgeschud. Wagens, paarden, huisraad, koren en vee zijn de arme mensen ontnomen. En nu weer deze Spanjaarden, die half december 1572 Bredevoort waren binnengetrokken en het niet veel beter dreigen te maken.79 Ze vestigen hun hoop op de stadhouder Berlaymont die begin mei in Groenlo wordt verwacht.80 Zijn bezoek aan Groenlo houdt vrijwel zeker verband met de toestand van de vestingwerken, die hij aan een nader onderzoek wilde onderwerpen.Lochem heeft eveneens Spaanse troepen binnen zijn poorten. Van hopman Herman van Lintelo, die luitenant is van de Spaanse gouverneur van Zutphen, Gilles Vasquez, wil het Hof half februari meer weten over het zenden van ongemonsterde en dus nog geen eed afgelegd hebbende soldaten naar Lochem.81 Ook te Grol worden de ‘duitschen knechten’ vervangen door ‘hispanischen soldathen’.82

De burgers van de Graafschapse steden gaan ook de rest van het jaar gebukt onder de lasten die zij van de daar gelegerde Spaanse troepen te dragen hebben. Naast de last die men ook op het platteland van deze Spaanse garnizoenen heeft te verduren breekt er voor de bewoners van de Oost-Achterhoek een tijd aan van voortdurende onrust, van roof en molest door ‘heerloze knechten’. Het zijn in hoofdzaak de afgedwaalde manschappen van Willem van den Berghs verstrooid leger, die zich nog geruime tijd in het Münsterse ophielden en van daaruit strooptochten in het Gelderse ondernamen. Menige hoeve wordt in brand gestoken en tientallen paarden en runderen worden geroofd en weggevoerd. Zelfs het leven van de bewoners van de steden is geen ogenblik veilig.Half september richt de magistraat van Zutphen zich met een noodkreet tot de stadhouder. Wil de bevolking van hun stad niet nog sterker verlopen dan zij reeds doet, dan moet de stad van de aanwezigheid van de Spaanse ruiters bevrijd en de burgerij van het opbrengen van lening (geld voor de betaling van soldij) vrijgesteld worden.83 Ze sturen een rekest aan Alva om verlichting van de ondraaglijke druk.84 Stadhouder Gilles de Berlaymont laat Zutphen weten, dat het hem voor wat een eventueel vertrek

Page 41: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 5 41Hoofdstuk 5

van de Spaanse ruiters betreft, niet is gelukt van Alva enige concessie te verkrijgen.85 Opmerkelijk is de brief van de stadhouder aan de landdrost van Zutphen, waarin hij hem opdraagt in zijn ambtsgebied aanstonds het restant van de lening voor de soldaten te doen innen. Als hij in gebreke blijft zal men genoodzaakt zijn de soldaten de boer op te zenden.86

Om de kosten van het garnizoen niet uitsluitend op de burgers van de steden af te wentelen gingen de commandanten van de steden met een Spaanse bezetting over tot het heffen van contributie, ook en vooral op het platteland. De bevelhebbers eisten een bepaalde som van een kerspel en daarmee was de kous af. Van een rekening en verantwoording aan een centraal orgaan was geen sprake. Grove willekeur was daardoor schering en inslag.Ook Grol heeft het moeilijk met de lasten, die men van het Spaanse garnizoen heeft te dragen. Met het oog op de verregaande armoede tengevolge van lening (het opbrengen van soldij voor de soldaten), vragen zij het Hof eind oktober uitstel van betaling voor het opbrengen van contributie.87 De inwoners van de stad hadden alles alleen moeten betalen en de soldaten met vuur, kost, haver en hooi moeten onderhouden. Men kon geen beroep doen op omliggende kerspelen en buurtschappen om mee te betalen, zoals andere steden in de Graafschap Zutphen dat konden, want die hadden de gehele Graafschap als gebied. De exclave Grol was immers omgeven door Münsters grondgebied dat onder het gezag van de Heerlijkheid Borculo viel.De magistraat van Grol had de financiële problemen al eerder proberen op te lossen, door de vicariën en het klooster Engelhuizen zwaarder te belasten dan de burgers. Deze maakten daar echter bezwaar tegen bij het Hof, dat Groenlo liet weten dat de geestelijken niet hoger bezwaard mochten worden dan naar gelang van de in hun jurisdictie gelegen goederen van die vicariën en het klooster.88 Grol kreeg in deze wel ondersteuning van stadhouder Gilles de Berlaymont. Deze schreef op 7 december aan alle officieren (bestuurlijke ambtsdragers) in wier ambten goederen gelegen waren van Peter Doys, deken te Deventer, ‘Also die stadt van Groll nu etlicke tyt voirleden menichfoldelick mit Spaansche ruyters/soldaten und andere krijchsluyden gettractiert oick mit onderholt und leeningen tot behoeff derselver, bezwaert geweest’ is, dat op goederen van Peter Doys beslag moet worden gelegd, als hij niet binnen acht dagen de quota van zijn vicarie in de kerk te Groenlo ten behoeve van de lening voor de Spaanse soldaten betaald heeft.89

In november 1573 is te Grol een compagnie Hollanders gelegerd.90

In de loop van 1573 nemen de activiteiten van de Geuzen weer toe. Half november voeren ze ten zuiden van de Achterhoek enkele kleine veroveringen uit. De vlek (kleine woonkern) en het huis Werth worden door de Geuzen veroverd en ook Wertherbruch wordt ingenomen.91

Arnhem is er niet helemaal gerust op. Naar aanleiding van een bericht van de richter van Doesburg over de bewegingen van de vijanden92, stuurt het Hof aan verschillende ambtsdragers van het Kwartier van Zutphen de opdracht haakschutten op te roepen, die zich onder hun bevel, voorzien van provisie voor twee dagen, naar bepaalde plaatsen moeten begeven en nader bevel afwachten.93 Grote veroveringen hebben de

Page 42: Groenlo in de 80-jarige oorlog

42 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5

Geuzen in 1573 echter niet kunnen realiseren. De Spanjaarden hielden het Kwartier van Zutphen onder controle.De beruchte strafexpeditie door de zuidelijke en de noordelijke Nederlanden, die de Spanjaarden onder leiding van Alva eind 1572 waren begonnen, bracht hen aanvankelijk wel enig succes (verovering van Mechelen, Zutphen, Naarden en Haarlem) maar het beleg van Alkmaar en Leiden werd een mislukking. Alva kon de Opstand in Holland en Zeeland niet neerslaan en was er dus niet in geslaagd zijn opdracht uit te voeren. Hij werd in december door Filips II teruggeroepen en vervangen. Hij werd opgevolgd door Louis de Requesens (landvoogd van 1573-1576). Ook hij slaagde er niet in het Spaanse gezag in de opstandige gebieden te herstellen.Vermoedelijk na het vertrek van Alva stelde de magistraat van Zutphen een verzoekschrift op om door Brussel weer in genade aangenomen te worden.94 Of deze brief daadwerkelijk werd verzonden is niet duidelijk, maar waarschijnlijk is het wel. Het feit dat de magistraat van Zutphen tot het opstellen van een dergelijk verzoekschrift overging toont aan, dat het een algemeen gevoelen was, dat de Spanjaarden de gang van zaken in de Achterhoek weer volledig onder controle hadden en dat de verwachting bestond, dat dit langere tijd zo zou blijven.

1574

De door Willem van Oranje georganiseerde veldtocht van 1574 onder leiding van twee broers van Willem van Oranje, de graven Lodewijk en Hendrik van Nassau, had opnieuw als doelstelling Brabant en Vlaanderen te herwinnen voor de Opstand. Voorts werd ermee beoogd Leiden te helpen ontzetten en de druk op Holland en Zeeland te verlichten. Evenals in de voorafgaande jaren ging een en ander gepaard met plunderingen en brandschattingen door de slecht betaalde huurlingen. Het fatale einde speelde zich op 14 april 1574 af op de Mookerhei. Tijdens de veldslag die daar plaats vond zijn beide broers gesneuveld.De acht vanen ruiters van Erich van Brunswijk, die vanaf eind 1572 in de Graafschap Zutphen waren gelegerd, worden afgedankt. Ze zijn echter nog niet afbetaald en het is daarom niet mogelijk ze nu al te laten vertrekken. Om de pijn van de overlast veroorzakende ruiters zo gelijk mogelijk te verdelen wil het Hof, dat ze tijdelijk verspreid over de Graafschappen Bergh en Zutphen worden gelegerd.95 Zutphen laat weten, dat de ruiters van Erich van Brunswijk, na aanmerkelijke schade aan de boeren berokkend te hebben, al uit hun ambt naar Aalten en Winterswijk zijn vertrokken. Ze hopen, dat het ambt verder van doortocht bevrijd zal blijven.96

1575

De ruiters van Erich van Brunswijk zijn nog steeds niet uit de Graafschap Zutphen vertrokken. Eind januari richten de bannerheren, het ridderschap en de steden van

Page 43: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 5 43Hoofdstuk 5

de Graafschap Zutphen zich gezamenlijk tot de stadhouder met het verzoek om het Kwartier te bevrijden van de zeven Duitse vendels door hen te gelasten naar de Graafschap Bergh te trekken.97

In weerwil van de drukkende last van de inkwartiering wil men te Groenlo tot herstel van de in 1572 in de kerk geleden schade komen. In de loop van 1575 richten pastoor en magistraat van Grol zich tot het Hof van Gelre met het verzoek de inkomsten van de vicarieën te mogen heffen en besteden ‘tot restauration der ornamenten, monstrantien ende kelcken ende choerboecken, waervan sy durch dese troebel by den Grave van den Bergh gants berooft ende gespoliert sijn’.98

Sedert de verkoop van Groenlo door de heer van Borculo aan de graaf van Zutphen in 1236 waren er regelmatig geschillen tussen Groenlo en Borculo geweest. Zij betroffen meestal het gebruik van het platteland rond Grol. De verhouding tussen Borculo en Groenlo is in 1575 kennelijk nog steeds verstoord. Eind juni richt de magistraat van Grol zich tot het Hof te Arnhem met het verzoek te bemiddelen. De vrouwe van Borculo, gravin-weduwe Maria ter Hoya en Bronckhorst, heeft haar onderdanen namelijk verboden om die van Groenlo plaggen en turf te leveren of andere hulp te verlenen. Het Hof richt zich tot de vrouwe van Borculo met het verzoek om de handel en het verkeer tussen haar onderdanen en die van Groenlo weer toe te staan.99 Het Hof vraagt bovendien de stadhouder om hun verzoek aan de gravin-weduwe te ondersteunen ten einde opheffing van het verbod te bereiken.100 Het mocht niet baten, want begin juli klaagt Groenlo opnieuw bij het Hof. Ditmaal sturen de stadhouder en het Hof gezamenlijk een brief aan de vrouwe van Borculo. Ze herhalen het eerder gedane verzoek met nog groter ernst en dringen eropaan dat ze haar vijandige maatregelen opschort tot 5 september. Op die dag wil het Hof beide partijen over hun geschilpunten horen.101

1576

Toen landvoogd Requesens begin maart 1576 stierf, voerden Holland en Zeeland de strijd al vier jaar alleen. De overige vijftien gewesten waren trouw aan Filips, maar de ontevredenheid was nog steeds groot en betrof nog steeds dezelfde problemen. Bovendien kwam er een probleem bij, namelijk de overlast die de Spaanse troepen in de trouwe gewesten, vooral in het zuiden maar ook in Oost-Gelderland, veroorzaakten doordat hun soldij niet of veel te laat werd uitbetaald. Plundering van de bevolking en muiterij was het gevolg. Het waren vooral de schandelijke buitensporigheden van het Spaanse krijgsvolk die aan het geduld van de Nederlanders een einde maakten.Omdat er na het overlijden van Requesens niet direct een nieuwe landvoogd was, kwamen er onderhandelingen op gang in Gent tussen Holland, Zeeland en de andere gewesten. Ze sloten op 8 november een overeenkomst: de Pacificatie van Gent. Daarin kwamen de gewesten overeen gezamenlijk te proberen de plunderende en muitende Spaanse troepen te verdrijven. Verder werd afgesproken, dat alle gewesten

Page 44: Groenlo in de 80-jarige oorlog

44 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5

het wettig gezag van Filips II zouden erkennen. Het probleem van de godsdienstige tegenstellingen tussen katholieken en calvinisten zou men voorlopig maar laten rusten. In de calvinistisch georiënteerde provincies Holland en Zeeland zouden de katholieken met rust gelaten worden en in de andere sterk katholiek georiënteerde gewesten zou de kettervervolging gestaakt worden. De te Brussel zetelende Staten Generaal zouden later samen met Filips een definitieve regeling maken voor alle godsdienstige en politieke kwesties.Deze overeenkomst was vooral het werk van een kleine groep gematigden aan beide kanten. Vooral Willem van Oranje had er zich voor ingespannen. Zijn ideaal was politieke eenwording van de Nederlanden en godsdienstige verdraagzaamheid, terwijl de adel en de Staten Generaal in goede harmonie met het vorstelijk gezag het bestuur zouden vormen.Gelderland trad de 10de november toe tot de Pacificatie van Gent. Het Kwartier van Zutphen besloot, dat iedere gedeputeerde die pacificatie persoonlijk zou ondertekenen, of bij weigering voor Spaansgezind worden gehouden. De gehele regering van Zutphen heeft de Unie getekend. De gehate gouverneur Vasques was kort tevoren uit Zutphen vertrokken. In de Nederlanden begon men massaal het Spaanse juk af te werpen, een proces dat zich ook in Gelre voordeed.De overeenkomst werd door Filips II afgekeurd. Hij stuurde begin november een nieuwe landvoogd, Don Juan van OostenrijkL, bastaardzoon van Karel V, die geen concessies mocht doen aan de protestanten. Wel mocht hij met de katholieken tot een overeenkomst proberen te komen. Hij had echter weinig macht.De politieke en godsdienstige tegenstellingen tussen de gewesten bleken te groot te zijn. Ook de tegenstelling tussen katholieken en protestanten werd steeds groter. Dat was vooral een gevolg van het felle optreden van radicale, onverdraagzame calvinisten. De grote groep gematigden aan beide zijden verloor aan invloed.

1577

Hoewel men zich eind 1576 in Zutphen, via het ondertekenen van de Pacificatie van Gent, had uitgesproken voor het verwijderen van het Spaanse krijgsvolk uit de Graafschap Zutphen, blijft het zuidoosten van de Achterhoek nog geruime tijd onder controle van Spaanse troepen.De 10de januari overschrijden Westfaalse troepen de grens en slaan in Winterswijk hun bivak op. Het zijn vijf aanzienlijke vendels krijgsvolk in Spaanse dienst, waarvoor de nodige voeding en al het andere wat voor hun onderhoud nodig is ter beschikking gesteld dient te worden. Deze troepen schijnen voorlopig niet aan opbreken te denken. De arme onderdanen worden daardoor dermate van levensmiddelen beroofd, dat zij weldra geen stuk brood meer te eten zullen hebben. Midden maart zijn deze troepen nog niet vertrokken.

L Don Juan van Oostenrijk, landvoogd van 1576-1578.

Page 45: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 5 45Hoofdstuk 5

Zutphen heeft weten te bewerken, dat midden april het Spaanse krijgsvolk uit hun stad wordt weggenomen. De regering van het Sticht Münster klaagt er eind mei bij de Gelderse stadhouder over, dat te Bredevoort en Winterswijk weer ‘allerhand’ krijgsvolk wordt samengetrokken. De Münsterse heren hopen en vertrouwen, dat daar eindelijk eens paal en perk aan gesteld zal worden, opdat hun onderdanen verschoond mogen blijven van strooptochten, zoals nog kortgeleden bij herhaling ondernomen. Het dan nog Spaans georiënteerde, maar inmiddels naar de Staatse zijde overhellend, Hof vraagt daarop aan de heer van Anholt bericht hierover en waarschuwt voor ‘inconvenienten’, als hij dit ‘ongeregeld’ volk daar duldt.102

Page 46: Groenlo in de 80-jarige oorlog

46 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 6

6

Het ontstaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden

1577 (vervolg)

De strijd in de jaren 1572 tot en met 1576 had de strategische betekenis van de noordoostelijke gebieden aangetoond. Holland, Zeeland en Utrecht beschouwden Gelderland als een strategische bufferzone.1 Reeds vóór de Pacificatie van Gent leefden er in Holland plannen voor een nadere unie tussen een aantal noordelijke gewesten. Vanwege zijn belangrijke strategische ligging zou Gelderland daar in ieder geval toe moeten behoren.Don Juan werd begin november 1576 door Filips II tot landvoogd benoemd. Te Brussel was de goede verstandhouding tussen Don Juan en de Staten Generaal niet van lange duur; een duidelijk bewijs dat de macht der edelen was toegenomen. Eind juli reeds kwam er een einde aan het samengaan met de Staten Generaal. Bij deze nieuwe stand van zaken openbaarde zich de werkelijke gezindheid van vele edelen en krijgslieden.2

De ontwikkelingen te Brussel, waar het Spaanse regime de greep op de gebeurtenissen begon te verliezen, hadden ook gevolgen voor Gelderland. In de loop van het jaar 1577 bleek meer en meer dat Gelderland eveneens onderhevig raakte aan de algemeen

Page 47: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 6 47Hoofdstuk 6

heersende onzekerheid en verwarring. Mede naar aanleiding van het drieste optreden van landvoogd Don Juan schaarde het gewest zich achter de Staten Generaal; het wenste de Gentse Pacificatie gestand te blijven doen en de Spaanse troepen te weren.Als gevolg van de gewijzigde omstandigheden kon Willem van den Bergh begin van dit jaar vanuit zijn ballingschap in het land terugkeren.3 Dat Willem van Oranje zeker was van een keerpunt in de ontwikkelingen mag blijken uit het feit, dat hij in juni zijn toen 9-jarige zoon Maurits vanuit Dillenburg naar de Nederlanden liet komen. Maurits had toen reeds twee jaar in Heidelberg ‘gestudeerd’. In het eerste half jaar van 1577 was te Brussel de macht van Willem van Oranje gestegen. Nadat hij zich al in augustus 1572 vanuit Duitsland in Holland had gevestigd, kwam hij na een afwezigheid van meer dan tien jaren in Brussel terug. De 28ste september deed hij er zijn triomfantelijke intocht.4

Eveneens in september arriveert daar op uitnodiging van de tegenstanders van Willem van Oranje de aartshertog Matthias van Oostenrijk, broer van de Duitse keizer. De Staten Generaal benoemen hem tot landvoogd en Willem van Oranje wordt zijn luitenant-generaal. Don Juan wordt afgezet verklaard.Intussen was ook in Gelderland de toestand hoe langer hoe ingewikkelder geworden. De stadhouder De Berlaymont had Gelderland in stilte verlaten en kwam niet meer terug.Begin november wordt George van Lalaing, graaf van Rennenberg, door de Staten Generaal tot stadhouder van Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel benoemd.

1578

Ook in de Achterhoek begint het Spaanse regime de greep op de gebeurtenissen te verliezen. Kennelijk met de bedoeling de ontwikkelingen onder controle te houden, werft eind februari de Spaansgezinde overste Christof Schenck van Tautenburg, pandheer van kasteel Schuylenburg, in Duitsland troepen aan en rukt van Lingen op naar Winterswijk om daar zijn monsterplaats in te richten. Begin april verschijnen te Winterswijk de commissaris Salazar en een overste kwartiermeester met de boodschap, dat eerstdaags op een aanzienlijke inkwartiering gerekend moet worden. Er ontstaat grote onrust onder de boeren en burgers. Zij trachten te voorkomen dat ze deze ruwe gasten ook maar een nacht moeten herbergen. Er wordt in allerijl geld bij elkaar gebracht. Men betaalt liever dan met inkwartiering geconfronteerd te worden. Salazar laat zich echter niet vermurwen ook al worden hem geschenken aangeboden. Half mei liggen niet minder dan tien vendels Duitse huurlingen in Dinxperlo, Aalten en Winterswijk ingekwartierd, terwijl de hoofdmacht dan nog in aantocht is. Zo’n grote last is door de mensen niet te dragen. Met schrik zien zij de ruwe mannen hun woningen betreden. Men heeft vooral grote afkeer van de nasleep van vrouwen en kinderen, die de troep huurlingen vergezelt. De pandheer Jacob van Bronckhorst wordt verzocht ten spoedigste naar Winterswijk te komen om te trachten deze troepen tot doortrekken te bewegen. Wordt niet spoedig uitzicht op verbetering gegeven, dan vreest men dat

Page 48: Groenlo in de 80-jarige oorlog

48 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 6

de boeren grotendeels de vlucht zullen nemen, zoals reeds enkelen gedaan hebben.5

Jan van Nassau, de calvinistische broer van Willem van Oranje, die begin oktober 1577 uit Duitsland naar de Nederlanden was gekomen, wordt op 10 maart 1578 door de te Brussel zetelende opstandige Staten Generaal tot stadhouder van Gelderland gekozen en door de landvoogd MatthiasA 6, op advies van zijn luitenant generaal (prins Willem van Oranje zelf), in mei beëdigd als stadhouder van Gelderland.B Willem van Oranje en de Staten van Holland dwingen de Staten van Gelderland de benoeming te aanvaarden. Bij zijn installatie in mei belooft Jan van Nassau onder meer de bepalingen van de Pacificatie van Gent te zullen naleven en eerbiedigen. Gelderland kreeg hiermee een Staatse stadhouder. De steden van Gelre sloten zich, vooral onder druk van de nieuwe stadhouder, weer bij Oranje aan. Ook Groenlo kwam hierdoor formeel aan Staatse zijde.Seyno van DorthC, die zich reeds in het begin van de opstand als hervormingsgezind had laten gelden, wordt door Jan van Nassau tot gouverneur van de stad Zutphen benoemd. Hij was reeds sedert november 1576 namens het Kwartier van Zutphen afgevaardigd naar de Staten Generaal te Brussel.

Deze zomer is het weer onrustig in de Achterhoek. In de Oost-Achterhoek zijn nog steeds Spaanse troepen aanwezig. Inwoners van Borculo en Varsseveld trachten hun kostbaarheden binnen Bredevoort in veiligheid te brengen uit vrees voor Spaanse brandschatting.7 De soldaten van Bredevoort morren over achterstand van soldij en vragen verlof strooptochten te mogen houden in de Graafschap Bergh of de Heerlijkheid Gemen van graaf Joost van Schauwenburg.Elders (bij Gembloers) worden de troepen van de Staten Generaal door de Spaanse troepen verslagen. Hun aanvoerder is Don Juans veldheer, Alexander Farnese, hertog van Parma. De opstandige Staten Generaal zien zich nu genoodzaakt om de zetel van de regering van Brussel naar Antwerpen te verplaatsen.Don Juan sterft in oktober en zijn taak wordt onmiddellijk door de hertog van ParmaD overgenomen. In december komt hij als landvoogd naar de Nederlanden en brengt de Opstand ongunstiger krijgskansen.De door toedoen van Willem van Oranje te Arnhem benoemde stadhouder Jan van Nassau stond openlijk aan de zijde van de Opstand. Het bestuur over het noordelijk deel van Gelre was daarmee niet langer onderworpen aan het Spaanse regime te Brussel. Daar zag men zich genoodzaakt voor het Overkwartier een andere hoofdstad te kiezen. Het werd Roermond, waar Charles de LigneE tot stadhouder werd benoemd.

A Aartshertog Matthias van Oostenrijk was in de periode 1577-1578 landvoogd namens de Staten Generaal.B Jan van Nassau, stadhouder van Gelderland van 1578-1580. C Seyno, heer van Dorth, 1536-1605.D Alexander Farnese, hertog van Parma, landvoogd van 1578-1592.E Prins Charles de Ligne, graaf van Aremberg, baron van Zevenbergen. Stadhouder van het Spaanse Gelre van 1578-1592.

Page 49: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 6 49Hoofdstuk 6

1579

In Holland en Zeeland kwam van de godsdienstvrijheid der katholieken, zoals die bij de Pacificatie van Gent was overeengekomen, niets terecht.De katholieke adel van drie (Waalse) zuidelijke gewesten was bereid tot overleg met de hertog van Parma. Begin januari sloten deze gewesten de Unie van Atrecht (het huidige Arras in noord-Frankrijk). Zij erkenden opnieuw het gezag van Filips II en van zijn landvoogd Parma en spraken af het katholicisme te zullen beschermen. Parma stemde ermee in dat de zelfstandigheid van de drie gewesten vergroot werd en dat de Spaanse troepen werden weggehaald.De noordelijke gewesten wilden echter de opstand voortzetten. Daarom sloten zij eind januari een soort militair verbond, de Unie van Utrecht, waarin zij afspraken samen door te gaan met de strijd. Verder zouden ze allerlei zaken gezamenlijk regelen op het gebied van oorlog en vrede, financiën en de toelating van nieuwe leden. Op godsdienstig gebied zou elk gewest zelfstandig beslissen. Willem van Oranje was het hier niet mee eens. Hij wilde overal godsdienstvrijheid voor alle burgers. Radicale calvinisten blokkeerden dat echter. De pacificatie was mislukt. De Unie kan daarom niet anders beschouwd worden dan als een militair verbond tot verdediging tegen Spanje.In de Unie van Utrecht werkten de gewesten Holland, Zeeland, Utrecht en Groningen (behalve de stad, die in het bezit van de Spanjaarden bleef) samen. De rest van de noordelijke Nederlanden evenals Vlaanderen en een aantal Brabantse steden volgde later.Onder zware druk van de calvinistische stadhouder Jan van Nassau wordt door Gelderland de Unie van Utrecht ondertekend en het calvinisme met behulp van soldaten aan de steden en dorpen opgelegd. Hiermee komt het gewest zonder veel sympathie van de bevolking aan de kant van de Opstand terecht.Jan van Nassau heeft inmiddels ook de Oost-Achterhoek onder controle van de Staatse troepen weten te brengen. Eind februari waarschuwt de stadhouder de pandheer van Bredevoort, dat de Spanjaarden vermoedelijk iets tegen Bredevoort in de zin hebben. Na herhaald verzoek de vesting Bredevoort te versterken beklaagt Jacob van Bronckhorst zich echter bij de stadhouder over het uitblijven van een beschikking. De zaak dringt, daar de beruchte Maarten Schenck, legeraanvoerder in Spaanse dienst, met een aanzienlijke troepenmacht het Kwartier van Zutphen dreigt binnen te vallen en daarbij een aanval op Bredevoort in de zin schijnt te hebben. Jacob mag een 200-tal soldaten in dienst nemen. Hij werft knechten aan, maar slaagt er niet in het gewenste aantal bij elkaar te brengen.8 Het loopt voor Bredevoort echter goed af. Schenck komt niet verder dan Doetinchem, dat hij in de nacht van 9 op 10 juli bij verrassing inneemt. Vervolgens bedreigt hij Doesburg. Maarten Schenck treedt te Doetinchem hardhandig op en laat de stad plunderen. Deze terreur is echter maar van heel korte duur, want reeds de 11de juli wordt Doetinchem door burgers uit Deventer, Zutphen en Doesburg omsingeld en op de 12de bestormd en ingenomen. Ze verjagen Schenck en de zijnen.9

In het najaar van 1579 doen zich te Anholt vervolgens ontwikkelingen voor die later

Page 50: Groenlo in de 80-jarige oorlog

50 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 6

ook voor Groenlo gevolgen zullen hebben. De heren van Anholt (Diederik en zijn zoon Jacob), die tot dan toe de wens van de Staten Generaal waren nagekomen, beginnen steeds duidelijk ernaar de Spaanse zijde over te hellen. In het geheim is de zoon Jacob reeds met Parma in correspondentie. Met de Spaansgezinde overste Christof Schenck van Tautenburg, pandheer van kasteel Schuylenburg, overlegt hij hoe Bredevoort het best te verdedigen en - zo mogelijk - de gehele Graafschap aan de zijde van de Koning terug te brengen zal zijn.10 Het heeft overigens niet tot 1579 geduurd, voordat de Anholters wisten, aan welke zijde zij stonden, slechts hielden zij zich in oorlogszaken zoveel mogelijk neutraal en daarom op de achtergrond.11

Jacob trachtte zijn correspondentie met de Spaanse vijand zorgvuldig verborgen te houden. Toch hadden de reeds lang argwaan koesterende Staten Generaal spoedig lont geroken. Ze oordeelden het daarom nodig enige troepen in de heerlijkheid Anholt te leggen om een oogje in het zeil te houden. Het waren Engelse, Schotse, Waalse en Duitse ‘knechten’ door elkaar onder bevel van de ex-Watergeus Barthold Entens de Mentheda. Deze soldaten hadden het gevoel in vijandelijk gebied te liggen en gedroegen zich daar ook naar. Het dorp Dinxperlo werd door hen geplunderd, een zestal Anholtse boeren van alle vee en huisraad beroofd en ettelijke Münsterse grensbewoners werden eenvoudig doodgeslagen.In het drostambt Bredevoort neemt de onrust toe. Er liggen nu feitelijk tweeërlei troepen: de Staatsen en die van Jacob van Bronckhorst. De boeren, vooral die van Winterswijk, weigeren pertinent nog langer de daar gestationeerde Staatse troepen inkwartiering te verlenen. Zij willen geen rede meer verstaan en dreigen opstandig te worden.12

Voor de Spanjaarden is 1579 een gunstig jaar. De noordelijke provincies beginnen dan ook vrees te koesteren voor hun frontieren. De Staatse troepen die zich elders bevonden worden daarheen gedirigeerd. De kolonel Jacob van Steinbach wordt belast met de verdediging van Opper-Gelder.13 Het onder zijn bevel staande veldleger wordt in de Graafschap Zutphen gestationeerd. Hij beschikt over acht compagnieën à 150 man. Half november bezetten de Staatsen Werth om de passage van Spaanse troepen naar Anholt en Bredevoort te bemoeilijken. De bedoeling is blijkbaar de heer van Anholt door bedreiging tot aansluiting bij de Unie van Utrecht te bewegen, waar deze echter niet van wil horen. Weliswaar schoorvoetend had hij al wel de Pacificatie van Gent getekend; niet eind 1576 zoals Gelre had gedaan, maar pas in 1578.Ten behoeve van de begroting voor het jaar 1580 stellen de Staten Generaal eind 1579 van de reeds in hun dienst zijnde troepen de Staat van Oorlog vast. Daarin worden de kosten per provincie geraamd. Er is een lijst aan toegevoegd met namen van commandanten en de onder hen staande troepen met vermelding van de provincies waar ze zijn ingezet. In deze lijst zijn ook de in 1580 voor te nemen uitbreidingen begroot. Voor Gelderland is daar onder andere in opgenomen een uit zeven compagnieën Engelsen bestaand infanterieregiment te velde onder commando van de Engelse kolonel John Norrits, nog aan te vullen met één compagnie ruiters. Ook Graaf Filips van Hohenlohe mag voor de verdediging van het oosten 400 ruiters werven. De 50 ruiters waarover de landdrost van Zutphen beschikt zijn eveneens in de

Page 51: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 6 51Hoofdstuk 6

begroting opgenomen. In steden en vestingen van de Graafschap Zutphen wordt het infanterieregiment van jonkheer Diederik van Sonoy gelegerd. Bovendien wordt voor hetzelfde doel voorzien in drie nog te werven compagnieën infanterie onder leiding van Wolter Hegeman.14 Hegeman kwam nog in 1579 in dienst van Gelderland en opende de rij van de Gelderse kolonels.F 15

In de loop van het jaar 1579 was het eerder genoemde in Gelderland gelegerde regiment van Jacob van Steinbach geheel verlopen. Het regiment van Wolter Hegeman verving deze troepen.

1580

Door de langdurige inlegeringen en afpersingen van de Staatse troepen in het oosten van de Nederlanden verarmde de plattelandsbevolking. Onder de verbitterde boeren groeide sedert het midden van 1579 onrust. Door ellende en wanhoop gedreven ontstond onder de plattelandsbevolking van Friesland, Drenthe, Overijssel en de Graafschap Zutphen de neiging in verzet te komen en nam de bereidheid tot tegenactie toe.16

De stadhouder van de noordelijke Nederlanden, de graaf van Rennenberg, wilde af van de Staatse ruiters die hij op bevel had aangenomen en gaf de Drentse boeren, die natuurlijk heel veel last van het ruwe soldatenvolk hadden gehad, er door waren mishandeld en uitgeteerd, op hun herhaalde klachten toestemming om ze met geweld te verdrijven. De Drentse boeren sloegen echter bij Zuidlaren voor de troepen van Barthold Entens de Mentheda op de vlucht en werden voor een goed deel door diens ruiters in de pan gehakt of gevangengenomen. De Overijsselse ‘boeren’ uit Salland en Twente waren met machtiging van de Staten van Overijssel echter eveneens te wapen gelopen, gedeeltelijk slechts met hooivorken en zeisen gewapend. Deze boeren, die zich zelf de ‘desperaten’ noemden, hadden zich, of misschien beter gezegd, waren georganiseerd onder oversten, hoplieden en andere bevelhebbers.Ook onder de boeren in de Graafschap Zutphen vindt deze beweging veel sympathie. Daar zitten Willem van den Bergh, de heer van Anholt en de onder Parma dienende overste Streuff in het geheim achter deze beweging. De in Drenthe en Overijssel begonnen opstand van de boeren breidde zich daardoor van zelf uit naar Gelderland onder de daar eveneens door langdurige inkwartiering en uitmergeling tot oproer geneigde boerenbevolking van de Achterhoek. Genoemde heren hadden namelijk op het huis Ulft een verbond gesloten om door middel van dit gemengde boerenleger het statenvolk te verslaan. Hun mannetjes bevonden zich dus onder de desperaten en gaven min of meer leiding aan de door schouten en richters in gang gebrachte beweging, welke, gelijk gezegd, onder oversten en hoplieden stond en duizenden sterk, met vanen en trommen optrok.17

Aanvankelijk heeft dit boerenleger groot succes. Nadat de Overijsselaars de ruiters van Van Hohenlohe tot aan de Graafschap Zutphen hadden vervolgd, vallen de

F Hegeman wordt op 5 april 1582 opgevolgd door graaf Willem van den Bergh.

Page 52: Groenlo in de 80-jarige oorlog

52 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 6

bewoners van dit Graafschap en voornamelijk de ‘Goikers’G hen op hun beurt aan. Van Hohenlohe, die de opdracht had gekregen de vertwijfelden weer tot schuldige gehoorzaamheid te brengen, wordt door hen tot in de Graafschap Bergh teruggedrongen. De 27ste februari worden deze ruiters door de min of meer tot dit gewelddadig optreden gedwongen Sallanders en Twentenaren, daarbij gesteund door de zich met dit geval berucht makende ‘Goickse’ boeren - pas door Van Hohenlohe’s ruiters gekweld - verder op de vlucht gedreven. Ze jagen Van Hohenlohe met al zijn ruiters voor zich uit tot aan de poorten van Emmerich, die gelukkig voor hen geopend werden, anders zouden velen van hen voor de poorten zijn gedood. Zijn reisgoed moet Van Hohenlohe bij die gelegenheid in de steek laten, eveneens zijn paard, en zelf wordt hij aan zijn hand gewond.18

Van Hohenlohe trekt zich naar Arnhem terug en begint zich te Westervoort en in de Graafschap Bergh te versterken. Hij dreigt dit Graafschap te vuur en te zwaard te verwoesten om vervolgens de onrust in de Graafschap Zutphen de kop in te drukken. Het Hof probeert een dreigende confrontatie te voorkomen door Van Hohenlohe per brief te verzoeken van een overval af te zien. Het Hof raadt vervolgens alle schouten en richters van de Graafschap Zutphen aan zich samen met hun boeren van alle geweld te onthouden om de graaf Van Hohenlohe geen aanleiding te geven een overval op hen te plegen. Uit voorzorg wijst het Hof twee gecommitteerden aan om, in geval de brief niet de juiste uitwerking heeft, naar Van Hohenlohe en zijn krijgsvolk te gaan om hen mee te delen dat zij moeten stoppen met de acties tegen de boeren en veel meer tegen de vijand moeten optreden, daar dit krijgsvolk tot steun tegen de vijand en niet tot onderdrukking van de boeren besteld is.19

Van Hohenlohe beloofde niets tegen de boeren te zullen ondernemen als zij zich zouden onthouden van vijandige acties tegen zijn ruiters en ander krijgsvolk. Het Hof verzoekt vervolgens de landdrost van de Graafschap Zutphen om zijn invloed bij de boeren aan te wenden om botsingen te voorkomen.20

Alle inspanningen van het Hof ten spijt raken de boeren toch slaags met de gehate ruiters van Van Hohenlohe. Zij worden de 17de maart bij Doetinchem, nabij het klooster Sion, door de troepen van de graaf Van Hohenlohe verslagen. De boeren uit Hengelo en Zelhem worden bloedig afgestraft. Van hen sneuvelen er ca. 300. Vervolgens wendt Van Hohenlohe zich tegen de boeren in Overijssel en verslaat hen te Raalte. In dit gevecht laten ca. 700 boeren het leven.21 Het was een bloedige nederlaag, die echter geen oplossing bood voor de problemen die er aan ten grondslag lagen.De bannerheren in de Graafschap Zutphen hadden de weerstand van de boeren tegen de langdurige inlegeringen als dekmantel gebruikt om de boerenopstand tegen de Staatse troepen te organiseren.22 Dat wordt bevestigd door het feit, dat door de ruiters van Van Hohenlohe gevangengenomen boeren verklaren, dat ze onder dwang van de bannerheren en hun ambtsdragers, in het bijzonder de richters, zich bij de anderen hebben gevoegd. Anderen zijn met brand gedreigd als ze thuis zouden blijven.23

G De boeren uit de omgeving van Hengelo (Gld.) en Zelhem.

Page 53: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 6 53Hoofdstuk 6

Na de geleden nederlaag is er in april nog steeds grote onrust onder de boeren. In het zuidoosten van de Achterhoek hebben zij hun voorraden binnen de wallen van Bredevoort gebracht. Anderen zijn bezig hun kostbaarheden naar het buitenland te brengen.De richter van Hummelo, die een van de voornaamste leiders van de opstandige boeren is geweest, wordt begin juni door de Staatse troepen gearresteerd. Hij wordt ervan beschuldigd nog onlangs namens de Spaansgezinde heer van Keppel het koren en andere voorraden uit Doetinchem te hebben laten weghalen.24

Over de houding van de heren van Styrum en Bronckhorst na het mislukken van de boerenopstand vermeldt Van Reid: ‘ende die arme verleyde bueren door den Graven van Hohenlohe gheslagen zijnde, kosen die van Stijrum ende Bronckhorst opentlijck des Conincx zijde, insonderheyt ooc Jacob van Batenborgh, heer van Anholt’.25 Met deze keuze van de Spaanse zijde werden zij actieve bestrijders van de Opstand.

Als overtuigd calvinist had de nieuwe stadhouder van Gelre, Jan van Nassau, zich als taak gesteld de gereformeerde religie in zijn gewest door te voeren, desnoods met geweld. Daartoe maakte hij gebruik van de Staatse troepen, die als garnizoen in de steden gelegd werden. Daarna vernieuwde hij tussentijds het stadsbestuur. Zo kon hij calvinisten in bestuursfuncties benoemen. Vervolgens eisten die de hoofdkerk op en in de ruzie, die daaruit ontstond, kon het garnizoen hulp bieden. Aangezien veel burgers het nieuwe geloof niet wensten, weken heel wat overtuigde katholieken uit als er Staats garnizoen in hun stad werd gelegd.26

In juni 1580 worden vendels van de onder Sonoy staande troepen te Groenlo gelegerd. Grol kreeg daarmee een Staats garnizoen en daardoor ook te maken met het gebruikelijke begin van de protestantisering.Reeds in oktober 1578 had de hofprediker van graaf Jan van Nassau, dominee Faber, hem geschreven dat juist Zutphen de hervorming in steden als Doetinchem, Grol en Lochem tegenhield; een onmiskenbare aanwijzing voor de invloed die de hoofdstad Zutphen in de Graafschap uitoefende. Een ander probleem was volgens dominee Faber het gebrek aan predikanten.27 Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het toch wel opmerkelijke feit, dat de eerste protestante predikant in Groenlo pas in de zomer van 1580 zijn werk daar begon.Daar gingen opmerkelijke ontwikkelingen aan vooraf. Johannes Naelman was sedert 1574 pastoor te Grol. Rutger van Baer is dan pastoor te Harderwijk en in het bezit van de vicarie van O.L. Vrouw te Groenlo. In 1566 werd Van Baer door de magistraat van Harderwijk uit zijn ambt gezet. Hij zou zich aan financiële manipulaties schuldig hebben gemaakt en zich onvriendelijk over de hervormingsgezinde magistraat hebben uitgelaten. Stadhouder Karel van Brimeu handhaafde Van Baer destijds echter in zijn ambt van pastoor van Harderwijk.In juni 1578 komt Van Baer - hij is dan nog steeds pastoor te Harderwijk - in conflict met pastoor Naelman te Groenlo over de bezetting van de vicarie van O.L. Vrouw. Van Baer wendt zich tot het Hof, dat de landdrost opdraagt om de schepenen te Grol, die mede namens meesters van het Kleermakersgilde,

Page 54: Groenlo in de 80-jarige oorlog

54 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7

collatorenH zijn van de vicarie van O.L. Vrouw in de kerk te Groenlo, en ook de pastoor aldaar Johan Naelman, te gelasten Van Baer in het bezit van die vicarie te laten.28 De landdrost moet hen bevelen, ‘dat sij den supplicanten (verzoeker) inde possessie der vicarie voorscreven verblijven laeten ende alle turbel ader behinderinghe hem daer inne algereets gedaen affschaffen. Ende in gevalle van oppositie weigeringhe ader verzets dat ghij die voirnoemde Schepenen, Gildemeesteren ende Pastoir to Grol sampt ende besonder bescheidet persoonlick ader durch volmachtige’ voor het Hof te verschijnen.Nadat Harderwijk in 1579 was overgegaan naar de reformatie verliet Van Baer Harderwijk. In die tijd moet hij gevangen hebben gezeten op de St. Janspoort te Arnhem. Hij wordt echter vervroegd uit zijn gevangenschap ontslagen en vestigt zich te Grol, waar hij onderpastoor wordt. Eind 1579 / begin 1580 wordt pastoor Naelman van Grol door de aartsdiaken van Vreden, Bitter van Raesfelt, uit zijn ambt gezet en onderpastoor Van Baer wordt in zijn plaats benoemd.29

De gespannen verhouding tussen Van Baer en Naelman schijnt zich in ontoelaatbare woordenwisselingen te hebben geuit. Het Hof wordt door Grolse gelovigen (waarschijnlijk op initiatief van Frederik van Marhulzen, die al vroeg de zijde van de calvinistische Jan van Nassau had gekozen) van de verstoorde relatie en de daaruit voortvloeiende misstanden in kennis gesteld en verzocht om maatregelen te nemen. Het Hof gebruikt de ontstane situatie om een calvinistische predikant te benoemen. In een brief van 19 juli deelt het Hof de magistraat van Groenlo mee, dat ze, in verband met de aanstotelijke onenigheid onder de ‘vermeinte’ geestelijkheid in hun stad, hun afgevaardigde Carolus Gallus sturen om Henricus Dobbelingh (Henrick Dobbelinck) als predikant in Groenlo te installeren.30 Gallus moest ook een onderzoek instellen naar de twisten tussen de Roomse geestelijken.31

De door Arnhem afgezette pastoor Van Baer laat zich in een brief aan zijn aartsdiaken, Bitter van Raesfelt, negatief uit over de nieuwe predikant.32 Henrick Dobbelinck schijnt door stad en kerspel volkomen genegeerd te zijn. Alleen de kort tevoren afgezette pastoor Naelman heeft contact met hem opgenomen.33 Eind augustus draagt het Hof de richter en de magistraat van Groenlo op om Rutger van Baer, gewezen pastoor te Harderwijk, die onder geloften en met ‘handtasting’I uit de hechtenis is losgelaten op voorwaarde dat hij zich op ieder moment dat dit hem verzocht zou worden weer zou melden, te gelasten binnen drie dagen voor het Hof te verschijnen om te aanhoren wat allemaal tegen hem ingebracht zal worden.34 Van Baer vindt het kennelijk een te groot risico zelf naar Arnhem te gaan en ziet daar van af. De magistraat van Groenlo bericht het Hof dan ook dat Rutger van Baer hen te kennen heeft gegeven, dat hij zijn gemachtigde naar Arnhem heeft gezonden.35 Het Hof laat vervolgens aan de magistraat van Grol weten, dat Rutger van Baer niet is komen opdagen.36

H De collatoren vormden het college dat een vicarie kon vergeven als deze vacant was. Deze vicarie werd door de Raad vergeven, soms ook door het kleermakersgilde. De toestemming van de pastoor was vereist. De bedienaar was gehouden te Grol te resideren en alle zaterdagen een hoogmis op te dragen.I Een handdruk ter bevestiging van de gedane belofte.

Page 55: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 6 55Hoofdstuk 7

7

Permanent oorlog in de Achterhoek

1580 (vervolg).

De graaf van Rennenberg, de Staatse stadhouder van Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel, had de boerenopstand gesteund. Als katholiek kon hij zich niet verenigen met de gedwongen protestantisering. In het begin van 1580 correspondeerde hij nog als vriend met Willem van Oranje en met het Hof te Arnhem. Hij koos echter in de loop van 1580 voor het katholicisme en herstel van zijn trouw aan Filips II en sloot zich aan bij de landvoogd Parma. Dit zogenaamde ‘verraad van Rennenberg’ was een meevaller voor Parma en dus een tegenvaller voor de Unie van Utrecht. Door de afval van de graaf van Rennenberg brak er in de provincies die onder zijn bestuur vielen een oorlog uit. Daar waren immers nog Staatse troepen gelegerd, waar Rennenberg zich van wilde ontdoen. Ook Oost-Gelderland raakte bij de strijd betrokken. Het oorlogsgeweld, dat onafgebroken aanhield, werd minder door grote gebeurtenissen gekenmerkt, dan wel door een aaneenschakeling van verrassingen, schermutselingen, plunderingen en strooptochten. Kortom beide partijen begonnen in deze gebieden een eindeloze guerilla-oorlog die een ramp was voor de bevolking. Door deze gang van zaken gingen gedeelten van de noordelijke en oostelijke gewesten voor de Opstand verloren en vielen weer in Spaanse handen. Grol zou daarin een belangrijke rol spelen.Niet alleen in de Achterhoek, maar in geheel Gelderland is de situatie op dat moment weinig stabiel te noemen. Stadhouder Jan van Nassau is de aanhoudende tegenwerking moe. Hij zoekt slechts naar een gelegenheid om weg te komen.1 Hij geeft in augustus eindelijk gevolg aan zijn lang gekoesterde wens en vertrekt nog vrij onverwacht uit

Page 56: Groenlo in de 80-jarige oorlog

56 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 7

Arnhem naar Dillenburg. Als in weerwil van de aandrang van Willem van Oranje en van de Gelderse Staatsgezinden2 Jan van Nassau er niet toe kan komen zijn huisgezin en zijn land opnieuw te verlaten, trekt hij de conclusie dat hij niet langer kan doorgaan zijn ambt feitelijk niet waar te nemen en daardoor de belangen van de Staten Generaal te benadelen. Hij legt zijn functie neer en neemt ontslag als stadhouder.3 Er wordt gesproken van een ‘overhaaste afgang’.Rennenberg brengt in de loop van het jaar een groot deel van zijn noordelijke provincies weer onder Spaans gezag. Hij bevindt zich daar echter in een geïsoleerde positie ten opzichte van de onder Spaanse controle staande gebieden in de zuidelijke Nederlanden en heeft derhalve belang bij het veroveren van een verbindingszone in Oost-Gelderland. Hij besluit dan ook te trachten het oostelijk deel van de Graafschap Zutphen in handen te krijgen.In de steden van de Graafschap Zutphen vindt inmiddels een herschikking van de Staatse bezetting plaats. De in Zutphen, Grol en Lochem in garnizoen liggende vendels van Sonoy worden naar Nijmegen gezonden. De vendels van Hegeman komen in hun plaats.Voor Rennenberg wordt door een Kleefse hopman nabij Keulen een legertje verzameld. Dat legertje bestond uit Overijsselse, Utrechtse en voornamelijk Gelderse uitgewekenen, aangevuld met Duitse knechten en wordt het Gelderse Regiment genoemd.4 De heer van Anholt en pandheer van Bredevoort, Jacob van Bronckhorst, die reeds eerder met Rennenberg in verbinding stond, voegde zich bij dit legertje.Op het bericht dat ‘die van Anholt den Gelderschen afgevallen sijn’ wordt het slot Anholt op 7 september door Staatse troepen onder overste Hegeman omsingeld, tot overgave gedwongen en geplunderd. Men was er namelijk van op de hoogte gekomen, dat Jacob van Bronckhorst met de voor Spanje geworven troepen bij Xanten over de Rijn zou komen en regelrecht naar Anholt zou trekken. De Staatse troepen vielen Anholt binnen nog voordat Jacobs troepen ter plaatse waren. In het verdrag, dat Jacobs vader, Diederik van Bronckhorst, daarop met Hegeman sloot, werd overeengekomen dat het plunderen zou worden gestaakt. Ook was de overgave van Bredevoort daarin opgenomen en werd de drost aldaar bericht gezonden, dat hij de poorten voor de Staatsen kon openen. Tegen de afspraak in ging Hegeman echter door met de plundering van Anholts ingezetenen. Nu hield ook Diederik zich niet aan de overeenkomst en gaf op het laatste moment opdracht de Staatsen niet in Bredevoort toe te laten. Hij verwachtte spoedig een poging tot ontzet van zijn zoon Jacob. Op het bericht van de in aantocht zijnde ontzettingstroepen trokken de Staatsen weg richting Doetinchem en Doesburg. Het verblijf van de Staatsen te Anholt had slechts 14 dagen geduurd.Jacob kon dus met het leger zonder moeite Anholt binnentrekken. Als hij bij zijn aankomst ziet dat zijn troepen niet meer nodig zijn om de Staatse vijand uit Bredevoort te verdrijven, zendt hij ze door naar Rennenberg, die juist op het punt staat de Graafschap Zutphen binnen te vallen en onder andere Doetinchem denkt in te nemen. Twee vendels houdt Jacob echter achter met de bedoeling hiervan te Anholt een blijvend legertje te vormen, waarover hij te allen tijde naar eigen believen zal kunnen beschikken. De vendels hadden elk een sterkte van ongeveer 300 man.

Page 57: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 7 57Hoofdstuk 7

Dat het Hof te Arnhem met deze ontwikkeling rekening hield blijkt uit het feit, dat men kort tevoren de ambtlieden van de Graafschap Zutphen een noodpublicatie stuurt waarin iedereen op het platteland wordt bevolen terstond zijn koren af te dorsen of anders ongedorst zo spoedig mogelijk binnen de steden Zutphen, Doesburg, Doetinchem, Lochem of Grol te brengen. De bedoeling daarvan is niet alleen dat de vijand ieder proviand ontnomen wordt, maar ook dat de arme boeren des te zekerder van hun koren en al het andere mogen zijn ter eigen voorziening. Daarnaast is het ook van belang dat de steden bij een onvoorziene overval des te beter geproviandeerd zijn.5

Rennenberg neemt Oldenzaal in en wil nu Doetinchem gaan aanvallen. Er wordt aangedrongen op maatregelen om Doetinchem eventueel te ontzetten.6 Van Hohenlohe heeft reeds vanuit verschillende garnizoenen troepen verlegd naar Doetinchem.7 Ook het Grolse garnizoen wordt naar Doetinchem gezonden ter verdediging van die plaats tegen de aanval van de troepen van Rennenberg. Grol wordt door de Staatse troepen verder onbezet gelaten8 en vervolgens door het gros van het naar Rennenberg op weg zijnde Gelderse regiment ingenomen en tot garnizoensplaats van Jacobs te Bredevoort achtergelaten tweede vendel bestemd. De vesting Grol komt hierdoor eind september 1580 weer aan Spaanse zijde.Opperbevelhebber over de beide vendels wordt Gosewijn van Raesfeld, Jacobs oom, die een tweeledig doel zal hebben na te streven. In de eerste plaats dient de rust in het eigen beperkt gebied te worden verzekerd en in de tweede plaats zal de Spaanse actie in de Graafschap Zutphen naar vermogen worden gesteund. Herman van Lintelo wordt onderbevelhebber van het te Grol liggende vendel.De inname van Grol door het Gelderse regiment is niet zonder slag of stoot verlopen. In maart 1581 blijken te Lochem twee burgers van Grol gevangen te zitten, die bij het innemen van de stad een grote rol hebben gespeeld en de vijand krachtig hebben geholpen.9

Daarmee kan wellicht worden verklaard dat de magistraat van Zutphen pas in de eerste dagen van oktober aan het Hof schrijft, dat hen tegen de avond van de 2de oktober het nog wel onzekere bericht heeft bereikt, dat de Spaanse vijand vanuit Bredevoort, Anholt en elders de stad Grol is binnengedrongen. De brief gaat verder: ‘en ist wall toe beklaeghenn, dat men die guede Burgherenn, nah dat zy eenn tydt lanck haerwerts oerenn vermeugenn nah Landt und Quaertiersdaeghe neffens onss gerespitijrth, diverse soldatenn geaccommodiert, gealimentirt jah mith ons gecontribuirth und darenbaven oere stadt met eene dappere nye sluyse und porte, om alle tydt horgh warr toe ende hebben nyth sonder grote kostenn versorget ende nu lestlick (die garnisounen daer uth lichtende) sye tenn lesten geefft, und denn vyandt inde rachen leeth kommen’.10

Uit deze brief ontstaat de indruk, dat de exclave Grol voor Zutphen een buitenbeentje was. Het was anders niet nodig geweest op te merken, dat men te Grol al lange tijd Zutphen en de kwartiers- en landdagen gerespecteerd had, contributie had afgedragen en zich altijd aan het gezag van de Graafschap Zutphen onderworpen had.Van Reyd beschrijft de inname van Grol als volgt: ‘Daer nae quam het Geldersche nieuwe regiment over Rhijn ende de jonge heer van Anholt besettede Anholt ende Bredevoort stercker, toonde veel vyantschap aen den Graef van den Berghe. Nam

Page 58: Groenlo in de 80-jarige oorlog

58 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 7

oock Grol in hetwelck aen der Staten zijde gantsch onbeset was gelaten. Het sy dat Hohenlohe, wesende doen ter tijdt Veltheer, niet volck genoech had om alles te besetten oft om dat hy die plaets (ghelyck eenige seyden) niet houdbaer ende dies onweerdich achte. Daer zij doch in het jaer 1595 ende 1597, doense by Prins Maurits beleghert werde, wel sterck is bevonden’.11

Als de vesting Grol in 1580 inderdaad niet houdbaar was, betekent dit, dat deze ook in dat jaar nog niet was afgebouwd. Dat er toch wel aan de vesting gewerkt werd blijkt uit het feit, dat Grol zelf een nieuwe sluis en poort had gebouwd. Na de weigering van Brussel om geld voor het afbouwen van de vesting beschikbaar te stellen is men zelf aan de vesting blijven werken. Dat hadden ze eerder ook al aangeboden. Van Reyd merkt terecht op dat Grol in 1595 wel in een verdedigbare staat was.Met de komst te Grol van het Spaansgezinde vendel van Jacob van Bronckhorst wordt ook de Calixtuskerk weer voor de katholieke eredienst bestemd. Het is vrijwel zeker, dat Rutger van Baer vanaf dat moment weer als pastoor van Grol fungeerde. In de korte tijd (half juli tot eind september 1580) dat Dobbelinck te Grol predikte heeft er een onttakeling van de oude Calixtus plaatsgevonden. In december 1580 schrijft Bitter van Raesfelt aan de Raden van Münster, dat Grol weer onder Spaans gezag is gebracht en dat hij daardoor kan bewerken ‘das die umgestorte altaren und was daselbst in der kirchen destrueert’ is ‘mith der zeit soll restituert werden’.12 Rutger van Baer overleed in 1581.13 Henrick Dobbelinck preekte na zijn vertrek uit Grol te Lochem, waar hij begin 1593 overleed.14

Terwijl Jacob van Bronckhorst eind september Grol innam trok Rennenberg met zijn troepen richting Doetinchem. Het doel van een aanval op Doetinchem was tweeledig. Enerzijds wilde men door Doetinchem te veroveren de heerlijkheid Anholt en de Graafschap Bergh beter tegen de Staatse vijand kunnen verdedigen en anderzijds wilde men door het bezit van Doetinchem veiliger troepen en goederen vanaf de Rijn via het land van Kleef van en naar het noorden van de Nederlanden kunnen transporteren. Om deze redenen had Rennenberg ingestemd met het plan Doetinchem aan te vallen, hoewel er druk op hem werd uitgeoefend eerst naar Steenwijk te trekken. Bij de voorbereiding van de aanval op Doetinchem meenden ze deze stad gemakkelijk te kunnen innemen. Het was volgens hen geen sterke vesting, had een onbetaald en slecht bezet garnizoen, in het geheel geen geschut en was slecht voorzien van proviand. Men dacht bovendien op een goede verstandhouding met de inwoners van Doetinchem te kunnen rekenen.15 Zutphen reageerde op de nadering van de troepen van Rennenberg door het Hof te verzoeken kruit, lont en andere krijgsbenodigdheden naar hen te sturen om daarvan in geval van nood de steden van de Graafschap Zutphen te kunnen voorzien.16

Nu Spaansgezinde troepen de Oost-Achterhoek zijn binnengetrokken en ook Rennenberg met troepen naar de Achterhoek onderweg is krijgt, naast de maatregelen die genomen zijn om Doetinchem te verdedigen, ook Zutphen versterking. De magistraat van Zutphen laat het Hof echter weten, dat ze het vendel van hopman Van Mechelen weigeren te ontvangen. Men heeft slechte herinneringen aan hun vorig verblijf, waarvan de gevolgen nu nog merkbaar zijn. Lochem moet noodzakelijk

Page 59: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 7 59Hoofdstuk 7

geproviandeerd worden. Ook Doesburg, waaraan veel is gelegen, moet van het nodige worden voorzien.De Zutphense kwartiersdag maakt zich, samen met overste Norrits, die met een Engels regiment te Doesburg ligt, zorgen over de positie van Doesburg. Het Hof wordt dringend verzocht die stad, aan wier behoud zeer veel gelegen is en die dagelijks met een beleg wordt bedreigd, van munitie en proviand te voorzien en om boven en beneden Doesburg enige schepen op de IJssel te leggen.17 Dat het inderdaad in de bedoeling lag Doesburg aan te vallen mag blijken uit het feit dat Rennenberg op 7 oktober uit Didam aan Jacob van Bronckhorst schrijft, dat hij diezelfde morgen naar Doesburg zou trekken, waar Jacob hem op het huis zou kunnen treffen.De belegering van Doetinchem door de troepen van Rennenberg verliep anders dan men aanvankelijk dacht. Er werden enkele aanvallen op de stad uitgevoerd en er hadden enige schermutselingen plaats. De bezetting van Doetinchem hield echter stand. Het Engels regiment uit Doesburg viel de troepen van Rennenberg dagelijks in de rug aan. Er kwam bovendien nog een ander regiment (van Miché) tot ontzet van Doetinchem aan. Daarnaast werden de troepen van Rennenberg dringend verzocht naar Steenwijk te trekken. Aan Steenwijk was hen veel gelegen, omdat door het bezit van die plaats het gemakkelijker was Drenthe te bevrijden en zo bovendien de weg naar Friesland en Vollenhove veilig gesteld werd.De aanwezigheid van de troepen van Rennenberg in de Graafschap Zutphen brengt de nodige onrust. Met het oog op het gevaar waaraan de kleine steden bloot staan, wordt door Zutphen op 12 oktober opnieuw aan het Hof dringend om toezending van munitie verzocht.18 Het gevaar is echter reeds geweken, want op diezelfde dag laat overste Norrits uit Doesburg weten, dat de vijand (Rennenbergs leger) die morgen met het gehele leger is opgetrokken, men zegt naar Friesland.19

Ze lagen nog slechts vier of vijf dagen voor Doetinchem toen de troepen van Rennenberg zich terugtrokken, de indruk wekkende dat er muiterij onder hen was. Sommigen trokken naar Oldenzaal, sommigen naar andere stadjes in Twente.20

Nu de aanval op Doetinchem is mislukt wil Rennenberg echter wel het oosten van het Kwartier van Zutphen als corridor in handen houden en besluit de daar reeds in Spaans bezit zijnde plaatsen militair te versterken. Direct na zijn terugtrekken bij Doetinchem wijst hij Grol aan als loopplaats voor een nieuw vendel van Spaansen onder hopman Otto van Zande.21 Rennenberg laat dit op 15 oktober vanuit Weldam (bij Goor) schriftelijk aan Jacob van Bronckhorst weten. Grol blijft dan Spaans en wordt de belangrijke schakel tussen Wesel aan de Rijn en het in Spaanse handen zijnde deel van de noordelijke provincies.De Gouverneur van Zutphen, Seyno van Dorth, doet erop 19 oktober aan het Hof mededeling van, dat de jonge heer van Anholt niet langer bij die van Rennenberg is. Hij heeft zich met zijn vendels knechten en een bende ruiters daarvan afgezonderd en zich naar Bredevoort begeven. Het ene vendel knechten heeft hij daar naartoe meegenomen en het andere binnen Grol gelegd. Die van Grol hadden echter de 18de oktober de bende ruiters nog niet binnen willen laten.22

Page 60: Groenlo in de 80-jarige oorlog

60 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 7

Deze ontwikkelingen hebben grote gevolgen. Er ontstaat nu een gevestigde oorlogstoestand in het Kwartier van Zutphen. Een deel van de steden is in handen van de Staatsen en de andere in handen van de Spanjaarden. Vandaar uit bestrijken ze overlappende gebieden.De slecht bezoldigde Staatse soldaten bezorgen de bevolking grote overlast. Het is voor de landdrost van Zutphen, Diederik van Baer, aanleiding om aan het Hof te Arnhem te verklaren, dat hij de boeren - merendeels nog voortvluchtig - niet kan dwingen aan de vestingwerken van Doetinchem te komen werken. Zolang er niet gezorgd wordt, dat de boeren gevrijwaard blijven van overlast van de soldaten durven velen niet naar hun haardsteden terug te keren.23

Vaak vond de beroving van de boeren plaats door zogenaamd rantsoeneren (afgeleid van het Franse rançon = losgeld), dat wil zeggen dat bij de boeren het vee uit de stal werd gehaald en tegen een bepaald bedrag konden zij dan hun eigendom terugkopen. Nog erger was het als de boeren op het veld of de kooplieden op straat eenvoudig gevangen werden genomen en zich met een bedrag van 100 Reichstaler of meer weer moesten vrijkopen. Het was ook gebruikelijk om tot brandschatting over te gaan. De boeren werden dan door een troep soldaten gedwongen hun vee of geld af te geven. In geval van weigering werd eventueel gedreigd, dat de boerderij in brand zou worden gestoken.

Niet alleen het platteland, maar ook de steden leden zeer onder de druk van de daar gelegerde troepen. In de tweede helft van november klagen Doesburg en Lochem daarover bij het Hof en dringen aan op verlichting van de zware lasten van het onderhoud van de ingekwartierde soldaten. De armoede in de steden is groot, waardoor reeds een deel van de burgers is gevlucht.24 Ook Zutphen klaagt eind november over de knevelarijen van de soldaten, die het erger maken dan de vijand.25 De landdrost schrijft aan het Hof over de in zijn ambt heersende ellende. De vijanden (Spaansgezinde troepen) uit Anholt, Bredevoort, Grol, en Twente plunderen en roven voortdurend en verklaren daarmee te zullen doorgaan, totdat de onderdanen zich in ‘dingtaal’ begeven (door het betalen van een bedrag ineens de plundering voor een bepaalde tijd afkopen). De arme lieden zijn met vrouw, kinderen en vee de moerassen in gevlucht, waar zij van ellende zullen omkomen.26 Het Hof staat echter de onderdanen niet toe, zich uit de moeilijkheden te redden, door zich met de vijand ‘in settinge’ te begeven (af te spreken wat ieder aan contributie zal betalen).27 Hiertoe tracht Jacob van Bronckhorst onder andere die van Warnsveld te bewegen. Hij doet het in naam van de koning van Spanje en zegt hen door tussenkomst van de drost van Bredevoort aan, dat zij alleen langs die weg zich voor plundering, brandschatting en gevangenneming zullen kunnen vrijwaren.28

Begin december knoopt de zittende landdrost, Diederik van Baer, onderhandelingen aan met Seyno van Dorth over overdracht van het ambt van landdrost. Van Dorth laat het Hof weten dat hij wel genegen is daartoe over te gaan, mits hij aan het hoofd gesteld wordt van een voldoend aantal knechten en ruiters. Daar hij vernomen heeft, dat

Page 61: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 7 61Hoofdstuk 7

de Gedeputeerden der Unie voornemens zijn de defensie van de Graafschap Zutphen te reorganiseren, verzoekt hij het Hof zijn wens te steunen. Hij wijst erop, dat het wenselijk is dat landzaten de verdediging ter hand nemen.29 Seyno van Dorth wordt in 1581 landdrost van Zutphen en schout van Lochem en behield dit dubbelambt tot aan het einde van zijn leven († 1605).De eerder dit jaar opgetreden spanningen tussen de ruiters van Van Hohenlohe en de boeren blijken eind 1580 nog niet geweken te zijn. De schout van Zutphen klaagt bij het Hof over het op rantsoen stellen (losgeld laten betalen) van boeren uit zijn ambtsgebied door te Doesburg gelegerde ruiters van Van Hohenlohe.30 Hij verzoekt de ruiters te gelasten de als gijzelaars meegenomen boeren los te laten of in geval van weigering de richter te gelasten hen met behulp van het garnizoen, burgers en boeren daartoe te dwingen.31 Ook de gouverneur van Zutphen, Seyno van Dorth, dringt bij het Hof aan op maatregelen tot het verlossen van de boeren uit de handen van de ruiters van Van Hohenlohe.32 Het Hof draagt de luitenant van de graaf Van Hohenlohe op om zijn ruiters te bevelen de meegenomen boeren zonder rantsoen los te laten.33 Als ook dat niet tot resultaat leidt, geeft het Hof aan de magistraat van Doesburg opdracht om met hulp van het garnizoen de ruiters van Van Hohenlohe te dwingen de gevangen zittende boeren in vrijheid te stellen.34

Niet alleen de daar gelegerde ruiters van Van Hohenlohe veroorzaken te Doesburg moeilijkheden. Ook het garnizoen draagt daartoe bij. Het Hof gelast de hoplieden te Doesburg om hun soldaten te vermanen met de burgers redelijk om te gaan en ‘dat sij oek den tros van hoeren ende jungens soe voell moegelick verlaeten und hin wech wijsen’.35

In december heeft de pest ook weer toegeslagen. De hopman van het Doetinchemse garnizoen vraagt aan graaf Willem Lodewijk van Nassau te Arnhem toezending van een vendel knechten, behoorlijk van geld voorzien, alsook van krijgsvoorraad, daar veel van zijn soldaten aan de pest ziek liggen. Bovendien zijn acht van zijn soldaten door de vijand gevangengenomen.36

Nadat de Staten Generaal zich in 1578 al genoodzaakt hadden gezien om hun zetel van Brussel naar Antwerpen te verplaatsen verlieten ze in november 1580 Antwerpen om hun zetel voorgoed in de noordelijke provincies te vestigen.37 Dat werd aanvankelijk Delft, maar later Den Haag.

1581

Bij de werving nabij Keulen van het legertje om de acties van Rennenberg in de Achterhoek te steunen heeft Jacob van Bronckhorst in september 1580 een aanzienlijk bedrag voorgeschoten onder de voorwaarde dat het hem binnen een maand door Brussel zou worden terugbetaald. Begin 1581 heeft deze betaling echter nog niet plaatsgevonden. Jacob wendt zich schriftelijk tot Parma om het voorgeschoten bedrag terugbetaald te krijgen.38 Parma geeft daarna opdracht dit bedrag terug te betalen.Ook zijn steun aan de Spaanse actie in de Graafschap Zutphen heeft Jacob van

Page 62: Groenlo in de 80-jarige oorlog

62 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 7

Bronckhorst inmiddels veel geld gekost. Wil hij die steun kunnen continueren, dan moet hij financiële ondersteuning krijgen. In de brief aan Parma verzoekt hij dan ook de financiële last van de twee te Anholt, Bredevoort en Grol gelegerde vendels van hem over te nemen. Parma voelt daar niet voor, omdat die vendels naar zijn mening in hoofdzaak voor de verdediging van het eigen gebied dienen. Als gevolg daarvan ontvangen deze vendels hun soldij zeer onregelmatig en vaak te laat. Zij hebben zodoende soms gebrek aan het allernoodzakelijkste en trachten zich dan door stroperijen van het ontbrekende te voorzien. Plunderingen in nabij gelegen streken, waar de Staatsen liggen en in streken die in deze oorlog neutraal zijn gebleven, zijn het gevolg. Zelfs worden rooftochten ondernomen naar de steden die hun contributie, waartoe zij zich verbonden hadden om van plundering vrij te blijven, niet tijdig opbrengen. Legio zijn dan ook weldra de klachten over hun optreden.Het militair commando over de door het Gelders regiment ingenomen stad Grol was in oktober 1580 door Parma aan Jacob van Bronckhorst toevertrouwd om, vanwege de ligging in de Graafschap Zutphen, vandaar uit te werken aan de onderwerping en ‘verzoening’ van dat Kwartier. De twee vendels die Jacob ter beschikking had waren daarvoor echter niet voldoende groot in aantal. Deze moesten zich bovendien bij voortduring in hun garnizoen in de steden Anholt, Bredevoort en Grol blijven ophouden ter beveiliging van die plaatsen. Voornamelijk bij gebrek aan ruiters was het Jacob niet mogelijk geweest om acties te ondernemen in het door de vijand bezette gebied. Als dat wel had gekund en er zou zich al enige stad hebben overgegeven, zou hij die niet met voldoende garnizoen hebben kunnen veiligstellen. Jacob laat zelfs aan Parma weten, dat hij bij gebrek aan cavalerie de passage van de Rijn naar Friesland niet goed kan beveiligen. Hij verzoekt Parma dan ook hem toe te staan op kosten van Brussel 150 ruiters aan te mogen nemen om daar te kunnen worden ingezet. Een beslissing op dat verzoek wordt door Parma uitgesteld.De commissie (opdracht), krachtens welke het commando over het te Grol in garnizoen liggende vendel aan Jacob van Bronckhorst in handen was gegeven, is in februari 1581 inmiddels verlopen. Jacob verzoekt Parma deze opdracht te hernieuwen, omdat naar zijn mening door de ligging van het kamp Grol in het hertogdom Gelre zich tegenwoordig goede mogelijkheden voordoen om vandaar uit te werken aan de reductie (onderwerping) en verzoening van dat Kwartier. Parma verlengt de commissie met drie maanden. Het ligt kennelijk niet in de bedoeling van Parma om het militaire commando over de Spaanse troepen in het Kwartier van Zutphen blijvend aan Jacob van Bronckhorst op te dragen.De klachten van de steden van de Graafschap Zutphen, over de daar gelegerde Staatse soldaten, houden ook dit jaar aan. Begin januari schrijft de magistraat van Doetinchem aan het Hof over de treurige toestand waarin de stad verkeert. Zij dringen aan op maatregelen om het gehele verderf van de stad te voorkomen. Bij de brief is een lijst met bezwaren gevoegd, waarin de ellende treffend wordt beschreven. Een van de punten daarin luidt: ‘Beide, soldaten und reuter, sitten nacht und tag und supen, und so eener oder twee binnen nacht und tag durch gesteren hundert daler versupen, fangen und spannen sie burger van Bocholt, Dusburg (Doesburg) oder huisluyden, so

Page 63: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 7 63Hoofdstuk 7

dat gelacht betalen moten’.39

Te Doesburg kampt men met overlast van de in de stad gelegerde Staatse soldaten. Bovendien eisen de te Bredevoort gelegerde Spaanse ruiters rantsoen van de Doesburgers.40 De Staatse garnizoenen van Lochem, Doetinchem en Doesburg blijven vandaar uit steeds roerigheid aan de dag leggen. De weerstand van de steden tegen de legering van soldaten in hun stad neemt toe. Ze weigeren nieuwe troepen toe te laten. Het Hof gelast daarop de steden Zutphen, Doesburg en Doetinchem om de ruiters van ritmeester PieckA niet langer kwartier te weigeren.41 Twee burgers van Grol, Joost ten Nijenhuis en Hendrik van Spo, die in 1580 bij het innemen van de stad een grote rol hebben gespeeld en de vijand krachtig geholpen hebben, zitten te Lochem gevangen. Het Hof gelast het binnen Lochem gelegen garnizoen om deze gevangenen niet zonder hun voorkennis los te laten.42

De Staatse commandant Hegeman ligt dan in Lochem en wil eind maart met zijn vendels Twente intrekken, maar in Oldenzaal, dat Spaans is, is dit bekend en men roept van die zijde de Twentenaren te wapen en verwacht hulp van Rennenberg en van Jacob van Bronckhorst.43

Hegeman is eind mei met nieuwe troepen te Lochem gearriveerd en het gerucht gaat, dat weldra van Staatse zijde aanslagen te verwachten zijn op de vestingen in de Achterhoek die in Spaanse handen zijn. Grol wordt daarom met Rennenbergse troepen uit Oldenzaal versterkt, waardoor het te Grol in garnizoen liggende Anholtse vendel zich tijdelijk voelt afgelost. Geen gevaar vermoedend meent Jacob van Bronckhorsts onderbevelhebber Herman van Lintelo, dat hij samen met zijn concubine al wel uit Grol naar Bredevoort kan vertrekken. Vergezeld van vier ruiters rijden ze met zeven paarden en een koets de stad uit. Als zij echter goed en wel buiten de stad zijn, worden ze door zestien Staatse ruiters overvallen. Het zijn te Doetinchem gelegerde ruiters van ritmeester Ghoer, die in de buurt van Grol op buit uit zijn geweest. Herman van Lintelo wordt uitgeplunderd en omdat hij zich tegen zijn gevangenneming verzet, wordt hij doodgeschoten. De koets met daarin de bijzit van Herman van Lintelo en hun zoon en de vier overige ruiters worden gevankelijk naar Doetinchem gevoerd.44

De gevangengenomen ruiters worden te Doetinchem verhoord. Van hen verneemt men, dat uit Oldenzaal, Goor, Grol, Bredevoort en Anholt ongeveer 450 man zijn samengetrokken, die zich deze avond om Anholt willen legeren, om daar op versterking uit het Overkwartier en aanvulling met ruiters te wachten, met de bedoeling de schans op de Gelderse waard (gebied ten zuiden van Zevenaar) te ontzetten.45 De vrouw is echter door de Doetinchemse magistraat terstond tegen een losgeld vrijgelaten, zodat het Hof van haar niets wetenswaardigs omtrent de krijgstoestanden kon vernemen. Op een desbetreffend verzoek van het Hof antwoordt Doetinchem dan ook, dat wat de informatie van ‘Linteloes boelschapt’ (ongeoorloofde liefdebetrekking) betreft men die gaarne verstrekt zou hebben, maar dat zij al tegen losgeld was vrijgelaten en naar Grol gereisd, voordat het verzoek van het Hof hen bereikte.46

Van de te Doetinchem gevangen zittende ruiters weet men nu aan Staatse zijde van

A Gilles Pijck of Pieck, heer van Enspijck.

Page 64: Groenlo in de 80-jarige oorlog

64 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 7

de toebereidselen van de vijand tot ontzet van de schans op de Gelderse waard.47 In weerwil van deze wetenschap raakt de schans in Spaanse handen. De herovering van deze schans vormt thans enige tijd het doel der Staatse troepenbewegingen. Zutphen spreekt de hoop uit dat na de verovering van de schans op de Gelderse waard Grol aan de beurt mag komen.48

Maar juist aan Spaanse zijde verhoogt men nu de militaire activiteiten. Weldra verovert de in Spaanse dienst zijnde Maarten Schenck Doetinchem.49 Deventer raakt in nood, waarop Zutphen erop aandringt soldaten uit de naburige steden daarheen te zenden.50 Seyno van Dorth, pas benoemd tot landdrost van de Graafschap Zutphen, stuurt het Hof bericht over zijn krijgsverrichtingen bij Goor. Hij klaagt over de onwil van de boeren van zijn ambt om wagens te leveren.51 De schans bij Goor valt in Spaanse handen. Begin augustus ontvangt Doesburg bericht, dat de vijand met 10 vendels voetvolk en enige ruiters te Keulen over de Rijn is getrokken, met de bedoeling ‘naar hier’ te trekken.52 Enige dagen later ligt de vijand met 11 vendels bij Grol.53 Kort daarna zijn deze vendels opgetrokken om de schans aan de Gelderse waard, die intussen weer in Staatse handen was, opnieuw te bezetten. Men zegt ook dat 4 uitgeweken Lochemse burgers de heer van Anholt (Jacob dus) aangeboden hebben Lochem over te leveren.54 Het Hof spoort de magistraat van Zutphen eind augustus aan tot waakzaamheid. Zij hebben zeker bericht ontvangen, dat de vijand met nogal veel krijgsvolk zowel te voet als te paard te Grol is aangekomen om een aanval te doen op een van de steden van de Graafschap Zutphen.55

Rennenberg overlijdt op 23 juli te Groningen. Na een kort tussenbestuur van Johan Baptiste de Taxis wordt Rennenberg als stadhouder van de in Spaanse handen zijnde gebieden in het noorden van de Nederlanden opgevolgd door de Spaanse veldoverste Francois de Verdugo. Verdugo wordt daarmee bevelhebber van de Spaanse krijgsmacht in Gelderland, Overijssel en Groningen en daarmee van de garnizoenen te Grol en Bredevoort. De in Spaanse handen zijnde steden Grol en Bredevoort blijven bestuurlijk tot Gelre behoren en vallen onder de stadhouder te Roermond.Eind september lijden de Spanjaarden in Friesland verliezen. Om zowel de druk van het Staatse leger op Friesland te verminderen als om de corridor langs de oostgrens van de Nederlanden te beveiligen tegen aanvallen van de Staatse troepen maakt Verdugo aanstalten om naar het Kwartier van Zutphen te gaan.56 Aan Spaanse zijde wordt daar tot actie overgegaan. Begin oktober neemt het te Anholt gelegen vendel het kasteel Zwanenburg in. Naar Willem van den Bergh (als toekomstig stadhouder van Staats Gelre) aan het Hof weet te melden trekken de soldaten van de beide vendels van Jacob van Bronckhorst uit Grol en Bredevoort naar Anholt en versterken zich daar.57

Parma stelt deze troepen onder het gezag van Jacob van Bronckhorst. Hij voegt aan deze vendels voetvolk nog 100 bereden manschappen toe, want het is hem er om te doen dat zij in staat zullen zijn, hun gebied tegen invallen te verdedigen en de doortocht naar Groningen te blijven beheersen. Omdat de inzetbaarheid van deze vendels er door de slechte bezoldiging niet op vooruitgaat, stelt Parma half oktober een contributiegebied

Page 65: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 7 65Hoofdstuk 7

vast, dat verantwoordelijk is voor hun onderhoud.58 Reeds in februari van dit jaar was hierom door Jacob in een aan Parma gerichte brief gevraagd, waarin hij wees op de noodtoestand, waarin hij met zijn vendels begon te geraken.59 Als contributieplichtig voor het garnizoen van Bredevoort en Grol golden de Graafschap Zutphen, Twente en het ambt Bredevoort.Maar Parma doet meer. Jacob heeft hem nogmaals gewezen op het gevaar dat voor de plaatsen Anholt, Bredevoort en Grol dreigt, omdat de vijand deze plaatsen begeert in te nemen om zo de passage naar Groningen af te snijden. Parma draagt de baron van HaultpenneB op om Jacob van Bronckhorst telkens als hij daarom zal vragen met zoveel krijgsvolk onder zijn leiding en commando te assisteren en te hulp te komen als nodig zal zijn om de Staatse troepen te verslaan. Hij wil dat de heer van Anholt wordt ondersteund en geassisteerd, ook met het oog op Jacobs goede gezindheid jegens de Koning, waarvan hij wenst dat die blijft bestaan.60

Als Verdugo blijkt, dat Anholt zelfs niet eens door de eigen vendels beschermd kan worden en de daar gelegerde soldaten niet in staat zijn de vijand uit de omgeving van Anholt te verdrijven, zendt hij de luitenant kolonel Johan Baptiste de Taxis begin december naar Anholt. Verdugo bericht half december aan de zwager van Jacob van Bronckhorst, Goswin van Raesfeldt, die bevelhebber te Anholt is, dat Grol voor de Spaansen de sterkste basis blijft.61 Daarmee wordt ook door Verdugo aan Grol een sleutelrol toebedeeld in de corridor van in Spaanse handen zijnde steden in het oostelijk grensgebied van de Nederlanden. Deze corridor is van wezenlijk belang voor de bevoorrading van de Spaanse troepen in het noorden.In het belang van een goede verdediging van die corridor wordt nog in december de Spaanse luitenant kolonel Johan Baptiste de Taxis door Verdugo als bevelhebber over de Rennenbergse troepen in de Graafschap Zutphen aangesteld en deze neemt daarmee het commando over van Jacob van Bronckhorst. De Taxis krijgt de opdracht tegen de Staatse versterkingen in de naaste omgeving op te treden. Vooral Grol, maar ook Winterswijk en Aalten krijgen tal van nieuwe troepen ingekwartierd, waarvoor extra ovens worden opgericht om de geregelde voedselvoorziening te verzekeren.62

Eind november wordt Bronkhorst door de Spanjaarden ingenomen.63 Frederik van Pallandt, heer van Keppel heeft door de aanwezigheid van ruiters van kapitein Ghoer op zijn huis, een verrassing van Keppel weten te voorkomen.64 Nu Spaanse troepen in het westen van de Graafschap Zutphen actief zijn verzoekt het Hof Doesburg om als maatregel tegen het vijandelijk gevaar voor enige dagen ettelijke ruiters binnen hun stad te nemen.65 Vanwege de te verwachten overlast wil Doesburg daarvan afzien. Het antwoord van het Hof is duidelijk: hoewel men hen graag zou sparen, eist de nood, dat zij 40 ruiters binnenlaten.66

De Spaanse troepen blijken zich eind november te Lichtenvoorde, in het Zieuwent, te Aalten en te Bronkhorst te hebben verspreid. Men weet aan Staatse zijde niet wat zij precies van plan zijn. Vermoedelijk willen ze het kasteel Keppel aanvallen. Ze zijn in de omgeving van Doetinchem meester van het platteland. Doetinchem vraagt het

B Claude de Berlaymont, baron van Haultepenne. Broer van Gilles de Berlaymont.

Page 66: Groenlo in de 80-jarige oorlog

66 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 7

Hof om middelen ter verdediging van hun stad.67 Keppel, dat in september in Staatse handen was gevallen, wordt weer door Spaanse troepen ingenomen. Verdugo belegert tot tweemaal toe de stad Lochem, echter vruchteloos. Hij eist van Christof Schenck van Tautenburg, pandheer van Schuylenburg, dat hij op zijn huis garnizoen inneemt.68 Telkens wisselen de krijgskansen, waardoor de bewoners van het land veel ellende treft.Voor de bewoners van het westen van de Graafschap Zutphen blijven de omstandigheden aanhoudend slecht. De overlast van de plunderende en rovende Spaanse en Staatse soldaten is nog steeds groot. De mensen in de dorpen als Steenderen, Ruurlo, Hengelo, Zelhem en Hummelo durven zich niet meer buiten vertonen en nemen met het hun resterende vee de wijk in moerassen. Warnsveld en Varsseveld zijn in deze periode geheel of nagenoeg geheel ontvolkt, in andere dorpen staat geen huis meer overeind.69

Ruim een jaar na het vertrek van Jan van Nassau besloot de Gelderse landdag bij meerderheid van stemmen graaf Willem van den Bergh als nieuwe stadhouder voor te dragen. Aangenomen mag worden dat Willem van Oranje niet gelukkig was met deze voordracht van zijn zwager. Er was binnen de familie reeds over de trouw en standvastigheid van Van den Bergh een nogal pijnlijke correspondentie gevoerd, waarin ook Oranjes zus, gravin Maria van Nassau, echtgenote van Willem van den Bergh, een belangrijk aandeel had. Op Van den Berghs betuigingen zich geheel en al voor de Opstand te willen verklaren, zou de prins gereageerd hebben met: ‘Ick mochte wenschen dat hy sulx wat eer hadde gedaen, maar het is beter late als nimmermeer’.70 Op 24 november 1581 legde de nieuwe stadhouder de eed af, waarbij hij onder meer Philips II afzwoer. In het geheim had hij ook al een eed van trouw als stadhouder van Gelre aan Parma afgelegd.De betaling door de bewoners van het platteland van de hen opgelegde contributie verliep in 1581 nog steeds zeer moeizaam. Als ze echter niet wilden of konden betalen werden militairen ter executie daarheen gezonden. Dat betekende, dat in eerste aanhef vreedzaam maar met zachte dwang werd aangedrongen op betaling. Hielp dat niet dan werd in tweede instantie gedreigd met geweld, zoals brandschatting, meenemen van vee etc. Hielp ook dat niet dan werden in uiterste instantie deze dreigementen ten uitvoer gebracht.In het kader van de ontwikkelingen, die zich in en met betrekking tot de Graafschap Zutphen in de jaren tachtig zouden gaan voordoen is de brief van de magistraat van Zutphen aan het Hof van 10 augustus 1581 beslist opmerkelijk. Het is een reactie op een niet bewaard gebleven schrijven van het Hof van 29 juli, dat kennelijk handelde over de betaling van contributie door de plattelandsbevolking van de Graafschap Zutphen. Burgemeesters, schepenen en raad van Zutphen schrijven onder andere: ‘De plattelandsbevolking is reeds onvermogend en bovendien wordt hun land door het binnenvallen, inkwartieren, door- en overtrekken van ruiters en knechten zodanig bedorven, dat ze niet langer middelen zullen hebben om te leven, laat staan contributie te betalen. Het gaat dan ook te ver om nu te dreigen met rigoureuze executies als

Page 67: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 7 67Hoofdstuk 7

de contributie niet wordt opgebracht, óók voor de soldaten die in dienst zijn van de Staten van Holland en door Holland betaald moeten worden. Het heeft er alle schijn van, dat de andere provincies Gelre in de steek willen laten en door voortdurende inkwartieringen en onderdrukking erop wachten tot het land zo ver bedorven wordt, dat onze vijanden, als die zouden komen (wat God verhoede), nergens middelen meer vinden om vanuit deze provincie andere landen en graafschappen aan te vallen, waardoor de Generaliteit zo min mogelijk schade en overlast zal hebben’.71

De magistraat van Zutphen verdenkt er de Generaliteit derhalve van, dat ze de Graafschap Zutphen aan zijn lot willen overlaten en het tot een woestenij maken, opdat de vijand er zich niet in staande kan houden, een optie die we in 1584 opnieuw tegenkomen.

1582

Nadat Parma door zijn veroveringen in het zuiden al heel Vlaanderen en Brabant in handen had werd nu in het oosten de IJssel in feite de frontlinie. Het gebied van de in de Unie van Utrecht verenigde opstandige gewesten werd teruggebracht tot Holland, Zeeland (zonder Zeeuws-Vlaanderen), Utrecht, de Betuwe, de Veluwe en Friesland .De scheuring van de Nederlanden in een noordelijke helft, die door de protestanten overheerst werd en vastberaden was de strijd tegen Spanje voort te zetten, en een zuidelijke katholieke helft, die het koninklijk gezag weer erkende, was een feit geworden zonder dat het de bedoeling was geweest. Dit zou niet gemakkelijk ongedaan gemaakt kunnen worden. Toen Willem van Oranje inzag dat de afscheiding van de Waalse gewesten niet meer was tegen te houden, besloot hij de Unie van Utrecht met zijn gezag te dekken, met tegenzin en aarzelend.Nadat op godsdienstig gebied de verzoening met Filips onmogelijk was geworden brak de Unie van Utrecht ook politiek met hem. In 1581 besloten de gewesten van de Unie van Utrecht, dus ook Gelderland, dat zij Filips II niet langer als hun vorst zouden erkennen. In een door hen uitgegeven verklaring stelden de gewesten toen reeds, dat een vorst plichten had tegenover zijn onderdanen, dat Filips hierin tekort was geschoten en dat men daarom het recht had hem als een tiran af te zetten.Pogingen van de opstandige gewesten een nieuwe soevereine vorst voor hun gebied te vinden slaagden niet. Het oppergezag werd achtereenvolgens aangeboden aan en ook uitgeoefend door een Franse hertog (Anjou) en een Engelse graaf (Leycester) maar dit werd geen succes, politiek niet en militair evenmin. Ten slotte besloten zij zonder koning of ander vorstelijk gezag voort te gaan. Aan onafhankelijkheid dachten de opstandige gewesten nog niet. Omdat Parma juist in die jaren veel succes had met zijn veldtochten in het zuiden en het oosten was Willem van Oranje bang dat de oorlog verloren zou worden als er geen buitenlandse steun kwam.

De 14-jarige Maurits gaat in de loop van 1582 in Leiden studeren.Bronkhorst, dat eind november van het voorgaande jaar door de Spanjaarden was

Page 68: Groenlo in de 80-jarige oorlog

68 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 7

veroverd, wordt eind februari door de Staatsen aangevallen en ingenomen. Als Jacob van Bronckhorst, op weg van Bredevoort naar Oldenzaal, te Grol is aangekomen ontvangt hij een brief van Verdugo met het bericht dat deze met een regiment onderweg is naar Eibergen met de bedoeling Bronkhorst te ontzetten. Hij verlangt van hem assistentie bij deze actie. Jacob rijdt ‘s nachts van Grol weg en komt ‘s morgens tussen 4 en 5 uur bij Verdugo aan. Samen vertrekken zij in allerijl naar Hengelo (Gld.) om de volgende dag aan te vallen. De Staatse vijand had zich echter inmiddels uit Bronkhorst teruggetrokken. Bronkhorst alsmede Keppel worden door de troepen van Verdugo bezet. Jacob vertrekt alsnog naar Oldenzaal.72

De overlast en schade, die sedert het begin van de Opstand door de Geuzen enerzijds en het Spaanse leger anderzijds werd veroorzaakt, beperkte zich uiteraard niet tot het grondgebied van de Nederlanden. Dat betrof zeker ook het oostelijk van de Graafschap Zutphen gelegen Sticht Münster. Ontbreekt met betrekking tot de beginjaren van de Opstand daarover tot op heden gedetailleerde informatie, wel heeft men in die regio over bepaalde perioden de toegebrachte schade getraceerd en vastgelegd. Van het begin in 1568 tot half april 1582 wordt de toegebrachte schade gesteld op totaal het aanzienlijke bedrag van ca. 550.000 Reichsthaler. Opmerkelijk daarbij is, dat de schade in de tot het Sticht Münster behorende Heerlijkheid Borculo over die periode op ruim 220.000 Reichsthaler wordt geschat. Het ambt Ahaus (Vreden, Ahaus, Südlohn, Stadtlohn, Borken, Ramsdorf, Gescher en Reken) moest bijna 75.000 Reichsthaler aan schade dragen. In het ambt Bocholt bedroeg de schade in de genoemde periode ca. 84.000 Reichsthaler.73

Ook nu kan men de soldaten van het garnizoen te Bredevoort niet in toom houden. De drost van Bocholt beklaagt zich bij de drost van Bredevoort over de last, die hij in het ambt Bocholt van dit vendel ondervindt, en verklaart, dat hij zich tot zijn heer, de bisschop van Münster, zal moeten wenden.Kennelijk om zijn invloedssfeer in westelijke richting uit te breiden had Verdugo in 1581 reeds tweemaal geprobeerd het strategisch aan de Berkel gelegen Lochem te veroveren, maar was daar niet in geslaagd. Het onder hem in Friesland en Groningen opererende Spaanse leger breidt in 1582 zijn activiteiten uit over Drenthe en Overijssel en slaat in juli het beleg voor Lochem. Een van zijn onderbevelhebbers, die deze streek goed kent, is Jacob van Bronckhorst, heer van Anholt en Bredevoort, die zich met ‘sijn Duytsche bende en ettelijcke Waalse vaendels’ bij de strijdmacht van Verdugo bevindt.74 Een eis tot overgave wordt door Lochem hoogmoedig afgewezen. Verdugo heeft echter alle tijd en besluit de stad uit te hongeren en zo tot overgave te dwingen. Hij bouwt rustig voort aan zijn schanswerken, waarvan er zeker 16 worden aangelegd.Tot tweemaal toe lukt het de Staatse troepen de stad te bevoorraden. De tweede keer verloopt zo succesvol, dat men denkt de vijand te kunnen verdrijven. Het is echter een ongecoördineerde wanordelijke aanval. Verdugo, die zich op de Lochemerberg goed verschanst had, heeft de voorbereidingen daarvan gezien. Het kost weinig moeite om die ordeloze troep uit elkaar te slaan. Volkomen gedesorganiseerd vluchten de Staatsen de heuvel af, de meeste, waaronder Willem Lodewijk (oudste zoon van Jan van Nassau) en Van Hohenlohe, naar het veilige Zutphen en Deventer, maar een groot

Page 69: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 7 69Hoofdstuk 7

aantal, zeker 800 man, kan ternauwernood het vege lijf redden en zoekt zijn toevlucht binnen Lochem.75

Bij deze aanval waren drie zonen van Willem van den Bergh betrokken. Twee daarvan, Herman en Oswald, zijn, toen ze met hun soldaten in het nauw gedreven werden, van hun paarden gestegen en hebben zich een terugtocht gevochten naar de stad, waar zij door Seyno van Dorth werden binnengelaten. Oswald blijkt gewond te zijn aan arm en been. Frederik, de derde zoon, is er niet bij. Hij is door Oswald het laatst gezien bij een plaats buiten de poort die zeer gevaarlijk was en waar reeds verscheidene doden lagen. Maar mogelijk is hij toch nog in het krijgsgewoel ontkomen.C

Er was zoveel paniek, zowel buiten als in de stad, ook bij de beide Staatse veldoversten, dat Verdugo zonder veel inspanning Lochem had kunnen bezetten, maar waarschijnlijk vreesde hij een krijgslist en stelde zich tevreden met het achtervolgen van de Staatse troepen tot bij Laren, daarbij geen krijgsgevangenen makend ‘und wess sie lancks wegen in heggen en stegen angetroffen alles erworget und geplundert’.Na deze aanval sluit Verdugo wederom zijn linies en hervat het beleg. Om uitvallen vanuit de stad tegen te gaan krijgt hij versterking met zeshonderd ruiters en vijftienhonderd man voetvolk.76 Parma heeft namelijk op verzoek van Verdugo verse troepen gestuurd onder bevel van Karel van MansfeldD en de baron Van Haultepenne. Aan Spaanse zijde wordt er kennelijk veel belang aan gehecht het strategisch gelegen Lochem, als bruggenhoofd naar het westen, in bezit te krijgen.De schout van Lochem, Seyno van Dorth, vraagt 1 september vanuit Lochem aan de stadhouder om heimelijke verbindingslieden te sturen om een ontzetting van de stad voor te bereiden.77

Hoewel de stad voorzien was van nieuwe proviand, was die slechts voldoende voor de hongerende bewoners en bezetting, niet ook nog eens om de 800 extra soldaten te voeden, die de stad in waren gevlucht. De honger neemt toe en men slacht zelfs de paarden van de ruiterij om aan vlees te komen.In een brief aan zijn echtgenote maakt Jacob van Bronckhorst melding van de erbarmelijke omstandigheden waarin zich de belegerden bevinden. Zo zijn ze voor drinkwater op de gracht aangewezen, maar daarin drijven lijken van gesneuvelde soldaten en doodgeschoten paarden.78

Na drie weken hongeren weigert de bezetting nog steeds met Verdugo in onderhandeling te gaan over een overgave van de stad. Het antwoord dat Verdugo krijgt is kort maar heel duidelijk: ‘Dat se voor hem niet hadden dan kruyt ende loot’.79

Van Hohenlohe reist intussen naar Willem van Oranje te Antwerpen om meer aandacht voor Lochem te vragen. De prins geeft ten slotte opdracht Verdugo definitief te verdrijven, mede omdat zijn neven binnen Lochem waren. Op 21 september vertrekt uit Deventer een krijgsmacht van 1500 ruiters en 2500 man voetvolk. De Engelsman Norrits voegt zich daar met 1000 ruiters en 1500 infanteristen ook nog bij. Verenigd

C Dit was inderdaad gebeurd, want een jaar later ging hij, met zijn vader en broers, over in Spaanse dienst. Hij commandeerde in 1589 te Grol.D Karel, graaf van Mansfeld (1547-1596), zoon van Peter Ernst van Mansfeld. Was gehuwd met Maria Christina, de weduwe van Rennenberg.

Page 70: Groenlo in de 80-jarige oorlog

70 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 7

trekt men onder het opperbevel van Van Hohenlohe naar Lochem.80

Van Hohenlohe drijft een wig tussen de Spaanse linies, waarna het hem ‘s nachts lukt een groot deel van de uitgehongerde Lochemse bezetting te evacueren en daarvoor verse troepen in de stad te legeren.E

Vrijdag 21 september wordt Jacob van Bronckhorst door een verraderlijke kogel getroffen.81 In de linkerzij gewond, wordt hij stervend naar het kasteel te Bredevoort vervoerd en is daar direct na aankomst overleden, negenentwintig jaren oud. Jacob is na zijn dood terstond overgebracht naar Anholt en aldaar bijgezet. De brief van rouwbeklag, die Parma aan Jacobs weduwe zendt, getuigt van veel waardering voor de gesneuvelde als dienaar en vazal des Konings alsook van persoonlijke sympathie.Op de vroege ochtend van de 22ste september doet Van Hohenlohe met de vers in de stad gebrachte troepen een uitval, waardoor de vijand in zijn voorpostenlinie volkomen wordt verrast. De Spaanse troepen trekken zich nu terug op Verdugo’s stellingen hoger op de Lochemerberg, maar in de middag worden ook deze schansen op last van Verdugo verlaten. De Spaanse huurlingen, geërgerd omdat hun moeite niet is beloond, trekken in slagorde op Grol aan en vieren hun lusten bot op het platteland, te beginnen bij Barchem. Alles waar ze aan voorbij trekken wordt door hen plat gebrand.82 De 27ste september liggen deze troepen van Verdugo nog bij Grol in het Marhulzerbos. Zij willen kennelijk Grol binnen trekken en het vendel dat binnen Grol ligt daar weg hebben. Die weigeren dat echter, omdat ze eerst betaald willen worden. Ze hebben tegen die van buiten geschoten en er hebben schermutselingen plaatsgevonden. De in het Marhulzerbos bivakkerende troepen van Verdugo hebben in de buurt van Vreden enige beesten gehaald. Daarbij zijn enkele van hun ruiters doodgeslagen.83

Verdugo trok, nadat hij zich met zijn troepen had gereorganiseerd, verder terug op Oldenzaal, Goor, Enschede en Coevorden. Van Mansfeld en Van Haultepenne keerden terug naar Brabant. Verdugo was er opnieuw niet in geslaagd zijn positie in de Graafschap Zutphen verder te versterken.Lochem krijgt een nieuw garnizoen, dat voornamelijk bestaat uit Duitse huursoldaten en een vendel ruiters ter sterkte van ongeveer vijftig man, die het verschil tussen vriend en vijand en het mijn en dijn nauwelijks kenden of wilden kennen. Zij maken zich dan ook geregeld schuldig aan plundering en brandschatting van de omgeving.84

Na de dood van zijn zoon Jacob rust op Diederik van Bronckhorst weer de taak om de belangen zowel van zijn pandheerlijkheid Bredevoort als van Anholt te behartigen. Hij vestigt allereerst de aandacht op de noodzaak om de vestingen Anholt en Bredevoort in het belang van de Koning duurzaam te bezetten, en op de plicht van de graaf Van MansfeldF en de veldoverste Verdugo, om deze bezetting en die van Grol behoorlijk te bezoldigen, zodat niet de inwoners van de Heerlijkheden weer het slachtoffer worden.

E Een dergelijke gang van zaken is bij latere belegeringen (o.a. Grol in 1597 en 1627) aanleiding geweest om op een voldoende grote afstand van de stad een circumvallatielinie (insluitingslinie) aan te leggen. Daarmee kon een ontzettingsleger worden afgeweerd.F Peter Ernst van Mansfeld (1517-1604), een der aanzienlijken aan ’t Hof van Margareta van Parma. Was aanvoerder van het Spaanse leger gedurende de afwezigheid van Parma in Frankrijk 1590. Volgde in 1592 voorlopig Parma op. Was landvoogd van 1592-1594.

Page 71: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 7 71Hoofdstuk 7

De toestand wordt voor hen steeds knellender en ongunstiger. Veel inkomsten uit zijn goederen moet het huis Bronckhorst-Batenburg derven. De betalingen, waartoe de boeren door de soldaten gedwongen worden, gaan steeds door. Luitenant De Taxis, bevelhebber te Bredevoort, heeft steeds meer nodig, omdat de aangewezen kwartieren van het contributiegebied steeds minder bij machte zijn op te brengen. Uit eigen middelen kan Diederik niets meer doen, want het is hem gebleken, dat Jacob in 1580 en 1581 voor zijn beide vendels (te Bredevoort en Grol) en het gehele van Rennenberg overgenomen Gelderse regiment buiten weten van zijn vader grote sommen heeft voorgeschoten. In oktober wordt het kasteel Keppel, dat sedert november 1581 in Spaanse handen was, ingenomen door de stadhouder graaf Willem van den Bergh.

1583

Opmerking: In december 1582 nam de hertog van Anjou de belangrijke beslissing de nieuwe tijdrekening (stilo novo) in te voeren. De 15de december 1582 werd door de Staten Generaal veranderd in 25 december (Resolutie Staten Generaal d.d. 15 december 1582). Dat werd door de zuidelijke Nederlanden en Holland en Zeeland terstond overgenomen. De andere noordelijke gewesten, waaronder Gelderland, bleven de oude stijl (stilo antiquo) tot in het begin van de 18de eeuw voeren (F.J.G. ten Raa en F. de Bas, a.w., deel I, p. 66). In de hierna volgende tekst is wat de datering betreft de stilo novo gehanteerd. Daardoor kan het vanaf 1583 voorkomen, dat er een verschil optreedt tussen de in de tekst opgenomen datum en de datering van de stukken waarnaar wordt verwezen.

In het voorjaar doen Staatse troepen onder stadhouder Willem van den Bergh een mislukte aanslag op Bredevoort. Dat wordt te Bredevoort als een daad van persoonlijke wraak ervaren. Reeds lang bestonden er gespannen verhoudingen tussen Bergh en Anholt.Half april doet hopman Gerrit de Jonge vanuit Lochem aan het Hof het voorstel om de bij hen gevangen zittende soldaten uit Grol uit te wisselen tegen de te Grol gevangen zittende soldaten en burgers van Lochem.85 Omdat een reactie van het Hof uitblijft sturen de magistraat en de burgerij van Lochem drie weken later samen een brief aan het Hof waarin ze ernstig aandringen op uitwisseling van de gevangenen.86 Het Hof stuurt reeds de volgende dag een reactie. Ze vinden het ongepast om straatschenders tegen eerlijke burgers te rantsoeneren en zijn bereid te helpen, zo er een ander middel is.87 Kennelijk is hopman Johan Thiesseling te Grol van dit antwoord op de hoogte gesteld. Ook hij dringt bij het Hof aan op uitwisseling van zijn te Lochem gevangen zittende soldaten tegen de gevangenen, die hij van daar heeft. Hij verklaart het Hof, dat de gevangenen te Lochem wel degelijk tot zijn vendel behoren.88

De magistraat van Zutphen laat door de burgers het Staatse vendel van Hendrik van

Page 72: Groenlo in de 80-jarige oorlog

72 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 7

Brienen, dat uit bandeloos en roofzuchtig volk bestaat, dat dikwijls plundertochten in de omtrek deed, de stadspoort uitdrijven.89 Ze doen hun beklag bij de stadhouder en het Hof over de kwaadwilligheid van de garnizoenen van de Zutphense steden ten plattelande en verzoeken om maatregelen daartegen.90 Het Hof laat daarop weten dat het enige middel daartegen is, dat de maandelijkse geldelijke bijdragen prompt worden opgebracht en vermaant daartoe de beide andere kwartieren (Nijmegen en Veluwe) en ook Zutphen zelf.91 Daarop richten de ridderschap van de Graafschap en de magistraat van Zutphen zich gezamenlijk met een brief tot de stadhouder en het Hof, waarin zij bittere klachten uiten over de onduldbare kwaadwilligheid van het krijgsvolk ten plattelande. Over de overvallen en bruutheden van de garnizoenen van de kleine steden en huizen op personen, beesten en goederen van de arme bewoners van het platteland van de Graafschap Zutphen hebben ze het Hof reeds eerder zowel schriftelijk als mondeling gerapporteerd. Ze hebben van verscheidene boeren, weduwen en wezen klachten ontvangen en hun tranen gezien over de overlast en ongeregeldheden, die elkaar steeds sneller opvolgen en steeds talrijker worden. Om de overvallers te ontlopen graven de boeren zich in en verbergen zich achter heggen en tuinen. Wanneer ze van de ene groep overvallers verlost zijn komt de andere weer. En wanneer zij aan het ene garnizoen losgeld voor hun koeien en beesten betaald hebben, moeten zij die van een ander garnizoen ook weer kopen of daarover onderhandelen. Door al deze prakrijken zijn de boeren niet meer in staat contributie te betalen.92 Het Hof neemt daarop maatregelen om te komen tot het geregeld betalen van alle garnizoenen in Gelderland.93

In de zomer ontnemen Waalse en andere troepen, waaronder ook ruiters die te Grol liggen, dus van het tweede vendel van wijlen Jacob van Bronckhorst, aan boeren, die feitelijk tot het Anholtse contributiegebied behoren, 400 tot 500 stuks vee. Voor vijf koeien had men 32 thaler, voor twee koeien 22 thaler rantsoen moeten geven. Daarmede was de opbrengst van dit kwartier wel uitgeput. Deze plunderingen waren het gevolg van het feit, dat er van de zo plechtig door Parma destijds aan Jacob van Bronckhorst toegezegde financiële ondersteuning in de afgelopen drie jaren slechts eenmaal iets terecht is gekomen. De troepen hebben in totaal één maand soldij ontvangen en verder geringe beloning en dit alles nog voorgeschoten door de Bronckhorsten. Een deel der manschappen is zodoende aan het muiten geslagen. En de overigen, die zich niet ontzien de eigen mensen te plunderen, vormen hoegenaamd geen bescherming meer tegen de roverijen der Staatsen, die vooral in het afgelopen jaar zich niet onbetuigd hebben gelaten. Geen maand, ja geen week ging voorbij, zonder dat Staatse ruiters van de bezetting te Doetinchem, Lochem, Bronkhorst, Ulft of Bergh in het Spaans gerekende Drostambt Bredevoort hun slag wisten te slaan.Diederik wendt zich eindelijk rechtstreeks tot Parma. Hij wijst op de eerder genoemde kosten die zijn zoon voor de legers heeft gemaakt. Deze door Anholt betaalde troepen hebben voorheen belangrijke diensten bewezen. Toen onlangs Keppel en Bronkhorst in Staatse handen vielen was het toch de verdienste van deze soldaten, dat Grol en Bredevoort behouden bleven.94

Begin september voeren de Spanjaarden een aanval op Doesburg uit. De aanval mislukt

Page 73: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 7 73Hoofdstuk 7

echter. De Spaanse troepen zijn weggetrokken en hebben veel vee meegenomen.95

Niet alleen de oostelijke Nederlanden worden door het Staatse en Spaanse krijgsvolk geteisterd. In oktober schrijven boeren van het Ambt Bocholt aan hun landsheer te Münster, dat zij dagelijks uit de bezettingen van Bergh, Doetinchem, Doesburg, Lochem en Grol hoe langer hoe meer en sneller beroofd, geplunderd en mishandeld worden. Ook wordt hen geld afgeperst om het drinkgelag van de soldaten te betalen.In december laat de magistraat van Bocholt aan Münster weten, dat men het bericht heeft ontvangen dat een grote hoeveelheid Spaans krijgsvolk zowel te paard als te voet de Rijn is overgestoken. Gevreesd moet worden dat deze vermoedelijk op doortocht naar Friesland zijnde troepen zich in het Ambt Bocholt willen legeren, waardoor dan deze plaats er het meest van te lijden zal hebben. Tegelijkertijd wijzen zij erop, dat Spaanse ruiters en vier vendels voetvolk van het Friese leger al enkele dagen in het kerspel Bocholt gelegerd zijn om op het krijgsvolk van de overzijde van de Rijn te wachten. Dit Friese leger had zich intussen weliswaar naar Werth en Wertherbruch begeven, maar ze bleven hun onderhoud verder uit het kerspel Bocholt halen. Ze hebben de mensen al het hunne wat in de huizen aan huisraad, hooi, stro, koren en anders te vinden was afgenomen en hun vee geroofd en geslacht. Ze toonden zich van het begin af vijandig en gingen onchristelijk met de vrouwspersonen om.96

Te Bredevoort bevond zich in Spaanse gevangenschap een soldaat van het garnizoen van Zutphen, die, uit onvrede met het feit dat men zich niet haastte om hem te rantsoeneren (met losgeld vrijkopen), het geduld verloor en aan zijn bewakers meedeelde, dat er alle kans bestond om Zutphen te verrassen, daar er slechts 70 soldaten in garnizoen lagen en de burgers niet eensgezind waren. Zo kwam de zaak ter ore van De Taxis, die onder Verdugo in de Graafschap Zutphen het bevel voerde over de Spaanse troepen. Deze onderzocht zorgvuldig de toestand van de stad. Tweemaal werd de stad verkend door de te Grol commanderende luitenant kolonel Thiesseling (mede een uitgeweken Zutphenaar). Hij keerde met zijn informatie terug naar Verdugo te Oldenzaal, waar het beleid van de tocht aan De Taxis werd opgedragen. Deze begeeft zich met een vrij talrijke macht van ruiters en voetknechten van Grol op weg en komt in de nacht van de 2de oktober voor Zutphen. De bewaking wordt overrompeld, waarop eerst de ruiterij en vervolgens ook het voetvolk van De Taxis binnendringt. Zutphen is weer Spaans geworden. Daarop gaat het krijgsvolk aan het plunderen en rantsoeneren. In roofzucht geven de krijgslieden van De Taxis niets toe aan die van Don Frederik de Toledo, die daar in 1572 hebben huisgehouden.97 Ook Doetinchem wordt bedreigd. De stad gaat bijna verloren, want de vijand is al tot in de wal geweest. Maar dankzij steun uit Lochem blijft de stad behouden.98

In 1583 wordt aan Spaanse zijde Johan Thiesseling tot landdrost van de Graafschap Zutphen benoemd. Hij krijgt dezelfde commissie (opdracht) als zijn voorganger te Zutphen, Diederik van Baer99, die zijn functie in 1581 had overgedragen aan de Staatse landdrost Seyno van Dorth.Frederik van Marhulsen had eerder de zijde van de calvinistische stadhouder Jan van Nassau en daarmee van de Staten Generaal gekozen. Doordat de goederen rond de havezate Marhulsen bij de inname van Grol in 1580 in handen van het Spaanse regime

Page 74: Groenlo in de 80-jarige oorlog

74 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 7

waren gevallen, geraakte Frederik van Marhulsen in financiële problemen. Hij had zich reeds in september 1581 tot het Hof gericht met het verzoek hem uit te betalen wat hem nog toekwam.100 Het landgoed en alle andere eigendommen van Frederik van Marhulsen binnen Grol worden in 1583 door de Spanjaarden geconfisceerd wegens diens rebellie.101 Volgens de rentmeester in Spaanse dienst, Johan van Weesenhagen, liggen in 1584 van de goederen van Marhulsen zekere percelen woest en onbebouwd. Ze moeten verpacht worden. Frederik van Marhulsen blijkt echter zijn goederen zo beleend te hebben, dat de jaarlijkse uitgaven bijna meer zullen gaan bedragen dan de inkomsten.102

Door een reeks van opeenvolgende gebeurtenissen komt de sympathie van stadhouder Willem van den Bergh voor het Spaanse regime in november aan het licht. In het geheim had hij reeds in 1581 de Spaanse zijde gekozen. Toen dit schandelijke verraad uitkwam zag kanselier Leoninus, die nog twee jaar tevoren bij Willem van Oranje voor diens zwager een goed woordje over had gehad, zich gedwongen de Gelderse stadhouder persoonlijk te arresteren. Zijn echtgenote en zijn jongste kinderen worden eveneens in hechtenis genomen. De straf voor Willem van den Bergh valt eigenlijk mee; uit consideratie met Willem van Oranje laat men hem vrij.103

De dit jaar door de Spanjaarden geboekte terreinwinst betekent voor de Spaanse stadhouder in de noordelijke gewesten, Verdugo, een grote steun om zich in zijn vrij geïsoleerde positie in Friesland te handhaven. De corridor naar de Zuidelijke Nederlanden is nu zekerder in Spaanse handen.In 1583 wordt Sasbout Vosmeer, priester te Delft, aangesteld tot apostolisch vicaris van het aartsbisdom Utrecht. Dit betekent, dat hij in de hele kerkprovincie onder toezicht van de pauselijke nuntius in Keulen de bisschoppelijke functies moet uitoefenen.104

1584

Begin februari zijn 500 soldaten van het Spaanse garnizoen te Oldenzaal op weg ter versterking van de hunnen op de Veluwe. Er wordt voor hen te water proviand vervoerd van Emmerich naar Zutphen. De militaire commandant van Doetinchem raadt het Hof aan te trachten die konvooien te onderscheppen. Om de voedselvoorziening van het vijandelijke leger te bemoeilijken stelt hij voor de korenmolens in de Graafschap Zutphen onbruikbaar te maken.105

Ter versterking van de positie van de Staatse troepen in het Kwartier van Zutphen, worden door de Staten van Holland voor tenminste drie maanden troepen van de aartsbisschop van Keulen in dienst genomen, bestaande uit 1500 ruiters en 3000 voetknechten. In maart komen deze troepen te Doetinchem aan. Na afloop van de drie maanden kan wegens gebrek aan geld de afdanking niet plaatshebben. Als gewoonlijk is muiten het gevolg.106

In mei slaat de graaf Van Hohenlohe aan het hoofd van enige troepen het beleg voor de tegenover Zutphen gelegen grote schans op de Veluwe, met het voornemen om, door het innemen daarvan, aan de strooptochten van de Spanjaarden op de Veluwe een

Page 75: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 7 75Hoofdstuk 7

einde te maken. Na de schans heftig te hebben beschoten, ziet hij geen kans om haar meester te worden en omsingelt hij deze met een rij schansen, zodat er niemand uit kan. Aan de overzijde wordt de stad Zutphen door Staatse troepen uit Lochem, het huis te Dorth, Hackfort en Bronkhorst ook zeer in het nauw gebracht, zodat de Spanjaarden gedwongen worden alle leeftocht onder zware dekking daar naartoe te brengen. Meermalen gelukt dit Verdugo; soms echter worden zijn konvooien onderschept en lijdt hij zware verliezen. De Spaanse spion Uittenham oefent daarop zijn kritiek door op te merken, dat de soldaten die te Zutphen liggen door plunderen en roven rijk zijn geworden, terwijl ze de stad niet verdedigden en de koning geen dienst bewezen en men die nu ‘als ein vogel in der kouwe utte denn handen foederen muste’.107

Voor het zuidoosten van het Kwartier van Zutphen is 1584 een van de moeilijkste jaren der oorlogsellende. De drost van Bredevoort klaagt erbarmelijk over de daar gelegerde soldaten, tegen wier overmoed hij niets doen kan, daar hij het bevel over hen niet heeft. Zij rantsoeneren de arme burgers. De inwoners van Bredevoort staan op het punt te vluchten. Thans is ook de Staatse vijand in deze streken sterker. De arme landlieden van Bredevoort en Winterswijk hebben ernstig te lijden onder eindeloze plundering. Troepen uit Ulft hebben te Winterswijk geweldig huisgehouden. Niemand durft bij huis te blijven. Tal van boeren zijn gevlucht en anderen durven zich niet met paarden op de akker te vertonen. Het rijpe koren kan niet worden geoogst.Volgens de drost van Bredevoort wordt tegen de stropende benden niet krachtig genoeg opgetreden. Hij heeft de Bredevoortse troepen nog eens aangespoord in het Graafschap Bergh wraak te nemen en hij hoopt, dat zij deze keer een flinke buit meebrengen ter ‘vertroosting’ der eigen onderzaten. Helaas wil Verdugo niet helpen.Een treffende schildering hoe het de arme landlieden verging geeft ons wel dezelfde drost van Bredevoort, als hij de pandvrouwe eind juli 1584 onder meer het volgende schrijft: ‘Men ziet onder de mannen, vrouwen en kinderen zo grote ellende, dat het koudste hart breken moet; wie het niet met eigen ogen gezien heeft, kan het niet geloven. Het koren staat overrijp te velde, maar daar het door niemand geoogst kan worden, verkommert het geheel. Dagelijks bestormen de lieden mij met de bitterste klachten en in vertwijfeling vragen ze, of wij dan per se op hun totale ondergang willen aansturen. Ze bezitten thans nog slechts hun naakte huid en die wensen ze liever te verliezen, dan ze onder deze omstandigheden te behouden. De krijgslieden, welke zij tot nog toe onderhouden hebben, beschermen hen in het geheel niet meer, misschien wel, doordat de manschappen zelf wel inzien, dat er feitelijk niet veel meer te beschermen is’.108

En alsof dit nog niet duidelijk genoeg was, komt de volgende dag de voogd van Winterswijk daar nog aan toevoegen: ‘Hoe treurig het hier door grote verwoesting en allerlei ellende geschapen is, zal Uwe Edele (de pandvrouwe) reeds bekend zijn. De vijand is weer in Winterswijk gevallen en heeft zeven ingezetenen als gevangenen meegevoerd. Het zijn deels onvermogende lieden, die wij Gods hulp van harte toebidden. In het ganse kerspel is niet één mens of één stuk vee meer in huis; iedereen heeft het zijne verlaten en allen houden zich in naburige steden en vestingen als gevangen lieden op. Het koren bederft op het veld; de arme lieden liggen hier als ellendige creaturen bij regen en onweer in de drek achter schuttingen en heggen’.109

Page 76: Groenlo in de 80-jarige oorlog

76 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8

Verdugo geeft in een brief van 27 juli uit Oldenzaal aan de pandvrouwe van Bredevoort toe, dat hij tegen de vijand in Groningen, Drenthe en Twente niets vermag. Hij laat ook weten, dat hij de Anholter vendels gaarne zou willen onderhouden, maar vindt dat de luitenant De Taxis zich maar in het gebied van de vijand, de Graafschap Bergh, schadeloos moet stellen.Dat het zover gekomen was, bleek voor een belangrijk deel het gevolg van de tijdelijke verslapping, die de Spaanse legerleiding de laatste tijd in de Graafschap Zutphen aan de dag had gelegd. In juli is Verdugo echter in Grol teruggekeerd en zal het wel anders worden, naar men hoopt. De drost van Bredevoort klampt hem onmiddellijk aan. De Spaanse veldoverste bekent eerlijk er een tijdlang minder aandacht aan te hebben geschonken, maar nu heeft hij zich voorgenomen met Gods hulp de vijand zó aan te grijpen, dat men spoedig op een keerpunt zal komen te staan. Aanzienlijke troepentransporten en inkwartieringen zullen daar echter vermoedelijk weer het gevolg van zijn en daarom worden de drost van Bredevoort en de Winterswijkse voogd terstond eropuit gestuurd om nog te trachten, dat onheil af te wenden.110 Helaas, zonder resultaat. In augustus trekken Spaanse troepen onder het commando van Verdugo op weg naar de legerplaats te Winterswijk door het kerspel Vreden.111 Verdugo wil de soldaten uit Anholt en Bredevoort aan zijn troepen toevoegen om dan met Don Juan de Maurique, die 11 vendels ruiterij en 18 vendels voetvolk bij Eibergen heeft, samen te gaan en slag te leveren tegen de Staatsen, want de Spaanse soldaten hebben drie maanden soldij ontvangen en willen nu ook gaarne vechten.112 Wat Verdugo de drost van Bredevoort en de voogd van Winterswijk als zijn onverbiddelijk besluit meedeelt, doet hen de schrik om het hart slaan. Ze hebben in Winterswijk onder bevel van Don Juan de Maurique reeds 26 vendels ruiters en het daarbij behorende voetvolk, en de afdelingen die nog in aantocht zijn, zullen zich ook hierheen begeven. Niemand in het kerspel Winterswijk zal deze drukkende inkwartiering, zo lang hij leeft, kunnen vergeten.113

Page 77: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 7 77Hoofdstuk 8

8

Oost-Nederland afgeschreven

1584 (vervolg)

Bij een eventuele poging van de Spaanse troepen om de Noordelijke Nederlanden vanuit het oosten binnen te vallen dienden zij zich van het platteland te kunnen bedienen om in hun onderhoud te voorzien. Op advies van Willem van Oranje besluiten de Staten Generaal op 20 juni om het platteland van de Graafschap Zutphen, Twente, Salland, Vollenhoven, Drenthe en de Friese Ommelanden voor de vijand onbruikbaar te maken.1 De militaire commandanten Van Hohenlohe, Van MeursA en Van VillersB worden verzocht de betreffende gebieden te verwoesten, vernielen en geheel te bederven.2

Met dit onbegrijpelijk vergaande besluit, dat zeker niet door de oostelijke provincies gesteund zal zijn, geven de Staten Generaal hun eigen troepen in het oosten van de Nederlanden de vrije hand om daar het platteland met geweld te beroven en te plunderen. De sauvegarde, die aan de boeren was verleend op grond van het feit dat ze contributie betaalden, geldt plotseling niet meer. De ridderschap en steden van Overijssel zouden later alles wat uit dit besluit voortvloeide barbaars en onchristelijk noemen. Dit dramatische besluit toont aan, dat de beschuldigende uitlatingen van de magistraat van Zutphen in 1581 wel zeer dicht bij de waarheid lagen. Men schreef toen onder andere aan het Hof te Arnhem: ‘Het heeft er alle schijn van, dat de andere provincies

A Adolf graaf van Nieuwenaar en Meurs, vurig calvinist, vriend van graaf Jan van Nassau. Volgde in 1584 Willem van den Bergh op als Stadhouder van Gelderland. † 1589 te Arnhem.B Joost de Zoete, heer Van Villers.

Page 78: Groenlo in de 80-jarige oorlog

78 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 8

Gelre in de steek willen laten en door voortdurende inkwartieringen en onderdrukking erop wachten tot het land zo ver bedorven wordt, dat onze vijanden, als die zouden komen (wat God verhoede), nergens middelen meer vinden om vanuit deze provincie andere landen en graafschappen aan te vallen, waardoor de Generaliteit zo min mogelijk schade en overlast zal hebben’.Veldmaarschalk Villers schrijft half juli aan de Staten Generaal, dat hij is begonnen het land van Zutphen en daar in de buurt te verwoesten.3 Het platteland van de Graafschap Zutphen was in 1584 nagenoeg ontvolkt. Vandaar uit klinkt dan ook geen protest richting Staten Generaal. Dat lag anders met Overijssel. Op 17 juli behandelen de Staten Generaal een rekest van Overijssel om opschorting van het besluit om de landen aldaar te verwoesten.4 Daarop stellen de Staten Generaal vast, dat ze het op 20 juni genomen besluit handhaven.5

Zes dagen later verschijnen afgezanten van Overijssel in de Staten Generaal. Zij vragen uitstel van de uitvoering van het op 20 juni genomen besluit om een groot deel van hun provincie te verwoesten en verzoeken de betreffende resolutie, althans voor zover dat Overijssel betreft, in te trekken. Het verzoek van Overijssel wordt reeds de volgende dag in de Staten Generaal behandeld. Omdat door deze maatregel aan de vijand groot nadeel kan worden toegebracht willen de Staten Generaal hun besluit handhaven. Wel zijn ze bereid bepaalde, met namen genoemde gebieden daarvan uit te zonderen en alleen die gebieden te laten verwoesten die niet door het krijgsvolk van de Generaliteit beschermd kunnen worden en alle plaatsen te sparen, die onder de defensie liggen van steden die in handen van de Generaliteit zijn. Dat zijn in ‘de graeffschap Zutphen tgeen by die van Lochum, Heerenberghe, Deuthecom, Doesburch ende den edelluyden huyseren, met garnisoenen beseth, beschermt cunnen werden’. Ook de dorpen gelegen tussen Lochem en Deventer worden uitgezonderd.6

De Staten Generaal besluiten 13 augustus om de graaf Van Meurs en de heer Van Villers te bevelen de dorpen, gelegen tussen Almelo, Oldenzaal, Goor en Grol, volgens het tevoren genomen besluit terstond geheel te verwoesten, zonder dat zij een of meer van deze dorpen zullen verschonen of enig paspoort verlenen.7 Twee dagen later wordt door de Staten Generaal een brief ontvangen van ridderschap en steden van Overijssel met het verzoek tot het doen ophouden van den ‘voirderen brant’ volgens de daartoe genomen resolutie met advies van den graaf Van Meurs en zijn kapiteins.8 Op 16 augustus verzoeken de gedeputeerden van Friesland de uitvoering van de resolutie betreffende de verwoesting van de ‘Vriessche Ommelanden’ op te houden. De Staten Generaal blijven ook nu bij hun besluit.9

Het bevel aan de graaf Van Meurs en de heer Van Villers van 13 augustus, over de verwoesting van het platteland, heeft kennelijk niet tot het gewenste resultaat geleid. Door de Staten Generaal wordt op 19 september besloten aan de graaf Van Meurs, de veldmaarschalk Villers en aan alle garnizoenen in het oostelijk grensgebied opnieuw te schrijven, om de resolutie over de verwoesting van het platteland van Overijssel ten uitvoer te leggen. Hun wordt een duplicaat gestuurd van de brieven die voorheen zijn geschreven. De Staten Generaal gaan ervan uit dat er gevolg aan wordt gegeven.10

Page 79: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 8 79Hoofdstuk 8

In deze brieven werd de bevelhebbers te velde en de commandanten van de garnizoenen opdracht gegeven, om zonder enig verder uitstel of vertraging te plegen, de resolutie van 20 juni uit te voeren. Terstond moesten ze verwoesten:- in de Graafschap Zutphen, de dorpen Hengelo, Zelhem, Ruurlo;- het ambt Bredevoort;- de landen rond Grol en rond Anholt, Werth, Wertherbruch;- de voogdij Wisch;- geheel Twente;- in Salland de kerspelen Ommen en Hardenberg;- geheel Drenthe;- het dorp Giethoorn en andere dorpen rond Steenwijk gelegen;- het land van Lingen zo ver en breed als mogelijk zou mogen zijn.

Dat moest gebeuren zonder zich ook maar enigszins tevreden te laten stellen of de verwoesting op enige manier te laten afkopen. De Staten Generaal dreigden ermee, dat de personen die zich niet aan deze opdracht hielden, ten strengste zouden worden gestraft door de schade die daardoor voor de Generaliteit zou ontstaan op hen te verhalen.Deze brieven worden door de Staten Generaal eind oktober nogmaals herhaald, hetgeen erop wijst dat een en ander nog steeds niet naar wens verliep. Daar waar uitvoering werd gegeven aan de in deze brieven gegeven opdracht schreven de betrokken garnizoenen aan de bewoners van het platteland, dat ze door de Staten Generaal gemachtigd waren het platteland te vernietigen en te mogen doen ‘na haren lust en welgevallen’. Dit leidde tot het bedrijven van grote gewelddadigheden door het oorlogsvolk. Dat deze verwoestingen uiteindelijk slechts ten dele werden uitgevoerd hangt zeker samen met het feit, dat de troepen die daarmee belast werden, in veel van deze gebieden tot dan toe hun lucratieve roof- en plundertochten hielden.De ridderschap en de steden van Overijssel sturen begin november een gedeputeerde naar de Raad van State, die daar een remonstrantie (protest) overhandigde, waarin zij verklaarden dat zij de resolutie, uit kracht waarvan dit alles gebeurde, barbaars en onchristelijk vonden. Ze verzochten om met het verder verwoesten van hun gebied op te houden.11

De landvoogd Parma was de mening toegedaan, dat de Opstand niet kon worden neergeslagen zo lang Willem van Oranje leefde. Daarom werden verschillende aanslagen op hem gepleegd. Bij de aanslag van 10 juli, door Balthasar Geraerdts, sterft de prins een gewelddadige dood. Daarmee valt de bekwame en samenbindende leider van de opstand weg.In de Noordelijke Nederlanden wordt spoedig na de dood van Willem van Oranje voor het bestuur van de Generaliteit een Raad van State ingesteld, waarvan ook de 17-jarige Maurits lid is. Weldra is echter niet dit lichaam, waarin de invloed van de provinciale staten minder groot is dan in de Staten Generaal, maar de Staten Generaal tot de regering van de Republiek geworden.

Page 80: Groenlo in de 80-jarige oorlog

80 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 8

Na de dood van Willem van Oranje komt de militaire leiding in handen van zijn toen 17-jarige zoon Maurits. Willem Lodewijk, de zoon van Jan van Nassau (Jan de Oude) wordt aangesteld tot stadhouder van Friesland.

Met soldijbetalingen ging het in het Staatse leger maar zelden van een leien dakje. De Verenigde Provinciën waren echter wel overeengekomen bij de geldelijke verplichtingen ten behoeve van de oorlogvoering samen te werken. Zodra er echter geen direct oorlogsgevaar dreigde werd er vrijwel meteen op de uitgaven voor het onderhoud van de garnizoenen beknibbeld en de soldij van de nog aanwezige soldaten niet meer betaald. De soldaten hadden slechts de inkwartiering gratis of wentelden de kosten daarvan af op de bevolking van de stad waar ze in garnizoen lagen. Wapens, kleding, uitrusting en het eten moesten ze zelf van hun soldij betalen. Dat het uitblijven van soldijbetaling plundering van het platteland tot gevolg had was onvermijdelijk.Te Lochem is in augustus door het uitblijven van het zenden van geld de nood zo hoog gestegen, dat de magistraat in een brief aan de Staten Generaal daartegen protesteert en om spoedige betaling verzoekt. Men waarschuwt ervoor anders onschuldig te willen zijn aan alle gevolgen. Daarmee wordt duidelijk gedoeld op de mogelijkheid van muiterij of plundering door de in hun stad gelegerde Duitse huursoldaten, waartoe ook een vendel ruiters ter sterkte van ongeveer vijftig man behoort.De Staten Generaal sturen 300 gulden en beloven in september verdere betalingen te doen.12 Daar is waarschijnlijk niets van gekomen want in diezelfde maand september vallen de te Lochem gelegerde Duitse ruiters het dorp Rijssen binnen. Zij steken er huizen in brand en gijzelen 21 mannen voor wie ze een losgeld van 100 gulden per man eisen.13

Begin november klaagt Ahaus bij Münster over het om Vreden gelegerd krijgsvolk van Zijne Koninklijke Majesteit. Spaanse troepen dus, die zich in de buurt van Ahaus (te Wessum en Wüllen) hebben opgehouden en de arme mensen kwalijk in het nauw hebben gebracht.16

Het Spaanse krijgsvolk te Winterswijk is gelukkig, spoediger dan men verwachtte, begin december vertrokken. Maar - zoals het altijd ging - nu beginnen de Staatsen zich weer te roeren. In het zuidoosten van het Kwartier van Zutphen dringt het gerucht door dat de Staatse troepen zelfs opdracht hebben van de Staten Generaal om zonder pardon tegen deze gewesten op te treden en alles te vernietigen. De schrik slaat de mensen weer om het hart en er zijn er die in vertwijfeling thans het voorstel doen deze kerspelen zelf eenvoudig plat te branden, opdat de Staatse vijand, als hij hier niets meer vindt, vanzelf wel weg zal blijven. Zij zouden de daad bij het woord hebben gevoegd, als niet te hunner geruststelling terstond alle mogelijke moeite gedaan was om deze dorpen voor geruime tijd onder dingtaalC te brengen. Dat zou wel offers eisen, maar dan wist men tenminste, waar men aan toe was. Er zijn echter toch wel zoveel inwoners weggetrokken, dat men tegen betaling mensen in dienst moet nemen om in

C Door het betalen van een bedrag ineens de plundering voor een bepaalde tijd afkopen.

Page 81: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 8 81Hoofdstuk 8

deze winter het ijs in de gracht te Bredevoort stuk te slaan.Na zijn vrijlating doet Willem van den Bergh in september een zwakke poging om in zijn functie van stadhouder van Gelre hersteld te worden. Toen dat werd afgewezen voegde hij zich, verbitterd over het feit dat hij was afgezet, openlijk bij de Spanjaarden en verleidde zijn drie dappere zonen (Herman, Frederik en Oswald14) om ontslag uit de dienst van de Staten Generaal te nemen en in die der Spanjaarden te treden.15

1585

In maart komt Doesburg in Spaanse handen, doch dat zou van korte duur zijn.Maarten Schenck van Nydeck (1549-1589), die aanvankelijk de zijde van de hertog van Parma had gekozen, vindt dat hij door de Spanjaarden miskend wordt. Hij had verwacht in 1581 de opvolger van Rennenberg te worden, maar het was Verdugo geweest, die tot stadhouder werd benoemd van de nog onder Spaans gezag staande gebieden in het noordoosten en oosten van de Nederlanden. Maarten Schenck neigt ertoe naar de Staatsen over te lopen. Als hij bij Xanten door de Staatsen krijgsgevangen wordt gemaakt, treedt hij dan ook in onderhandeling met de graaf van Nieuwenaar en Meurs. Dat leidt eind mei tot een overeenkomst, die half juni door de Raad van State wordt goedgekeurd. Schenck wordt luitenant-generaal over het Staatse krijgsvolk van Gelderland, Zutphen en Overijssel.17

De moeilijkheden met de bezoldiging van de te Groenlo en Bredevoort gelegerde Anholter vendels blijven ook dit jaar onverminderd aanhouden. Zo zijn de Bredevoortse knechten in februari plunderend in de Dinxperlose bossen van het Witte Klooster te Bocholt uitgevallen. De regering te Münster, waaronder het klooster valt, eist van de pandvrouwe van Bredevoort schadevergoeding.Ook de soldaten van de Staatse garnizoenen in de Achterhoek plunderen als gevolg van het uitblijven van soldijbetaling. Dinxperlo heeft het eerste halfjaar van 1585 meer dan anders van de Doetinchemse bezettingstroepen te lijden gehad. De Staatse soldaten hebben daar de kerkklokken uit de toren geroofd en naar Emmerich gebracht en deze daar te gelde gemaakt. Aalten en Winterswijk zijn daarentegen van ernstige Staatse plunderingen verschoond gebleven. Toch is de toestand van de boeren te Aalten en te Winterswijk niet zoveel draaglijker geworden. De gevolgen van de jarenlange druk doen zich met de dag ernstiger gevoelen en de eigen, slecht betaalde, ruiters van Bredevoort plunderen en roven naar het hun in de zin komt. De Winterswijkse voogd schrijft omstreeks deze tijd: ‘Hier im ambte gehet es mit den armen leute erbarmelick zu; Gott im Himmel muss es einmal verdreiffen; man weisz sich nergendt mit zu bedecken, dan mit gebreck. Geldes, solches felet den Grolschen (= Grolse garnizoen) auch wohl, aber halten so kein haus, ja darfen den hondersten teil niet doen, dass die unsere teglichs ungestraffet anrichten’. In augustus plunderen de Bredevoortse knechten tot in Oosselt onder Doetinchem. Van plunderingen in de plaatsen rond Groenlo, die niet tot de Graafschap Zutphen behoorden, maar in het Sticht Münster waren gelegen, zijn over deze periode helaas geen details bekend. Dat daar ook geplunderd werd lijdt geen

Page 82: Groenlo in de 80-jarige oorlog

82 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 8

twijfel.De rentmeester van Anholt vreest begin december, dat het hem niet zal lukken in Borken geld te krijgen om de soldaten te kunnen betalen. Ze zullen daar zeggen, dat ze ‘naar hier’ niets uitlenen, omdat thans de zes vendels speerruiters zo onchristelijk en barbaars door roven en vrouwenschenden met de geruïneerde onderdanen omspringen en er in het garnizoen te Anholt geen tucht heerst. Wat de speerruiters in het eigen gebied nog over gelaten hebben, wordt dagelijks verder door de soldaten weggenomen. Er moet wel spoedig verandering komen, anders is het met de mensen gedaan. Hem is opgedragen grote sommen bij elkaar te brengen; hij zou het gaarne doen, maar is er niet toe in staat. Overal zijn de kasten en beurzen leeg. De uitgezogen onderdanen zijn met vrouwen, kinderen en de nog overgebleven have reeds veertien dagen uit Anholt vertrokken; zij zullen wegblijven als de lieve God geen hulp brengt. Ook sterven de mensen bij tientallen. De Winterswijkse voogd vertelt in een brief over de erbarmelijke toestand te Bocholt, waar tal van hofhorige lieden en eigen geërfde boeren uit armoede en gebrek zijn bezweken en de richter van Doetinchem bericht van zijn kerspel, dat daar de laatste weken circa twintig verarmde, verjaagde en van alles beroofde landlieden de kommerdood gestorven zijn. Tal van hoeven en keutersteden staan verlaten en het aantal stervenden en vluchtenden vermeerdert met de dag.18

1586

Ook het jaar 1586 is voor het oosten van het Kwartier van Zutphen vol van moeilijkheden. Zoals in voorgaande jaren worden die veroorzaakt door de financiële eisen, die het Anholtse en het Bredevoortse vendel, inclusief de te Grol gelegerde soldaten, vermeerderd met de ruiters, blijven stellen enerzijds en het opdringen der Staatse troepen anderzijds.De pandvrouwe Gertrud van Milendonck hernieuwt de pogingen om de Anholtse vendels door Brussel gefinancierd te krijgen en benut daarvoor het kort verblijf van Parma te Anholt dit voorjaar. Parma is samen met zijn neef, kapitein Gonzaga, op mars naar Grave. Ze versterken zich te Anholt met het daar gelegerde vendel. Als Parma reeds weer uit Anholt is vertrokken reist een Anholtse commissaris hem na om te spreken over geld voor soldijbetaling aan de vendels. Van de afwezigheid van het Anholtse vendel maken de Staatse soldaten gebruik om opnieuw zichzelf in de heerlijkheid Bredevoort levensonderhoud te verschaffen. De soldaten van het Staatse garnizoen te Doetinchem plunderen onder Aalten en Winterswijk, dus vlak om Bredevoort. Nu de Staatsen in de omgeving van Bredevoort roven, vallen de soldaten van het vendel te Bredevoort in juli het Münsterse binnen. Onder Stadtlohn en Südlohn in het ambt Ahaus stelen ze vee, dat voor niet minder dan 600 Reichsthaler gerantsoeneerd wordt. De stadhouder van Münster stelt de pandvrouwe van Bredevoort, Gertrud van Milendonck, daarvoor aansprakelijk. Zij schuift de verantwoordelijkheid van zich af en schrijft aan de Münsterse regering, dat het De Taxis is geweest, die tot deze inval bevel heeft gegeven. Dat was gebeurd uit wraak voor het feit, dat boeren uit Hemden bij Bocholt enige van

Page 83: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 8 83Hoofdstuk 8

zijn mannen hadden verslagen. Hierdoor werden tevens de soldaten te Bredevoort aan ‘werk’ en soldij geholpen.19

De te Doetinchem gelegerde Staatse troepen beperken hun rooftochten eveneens niet tot het gebied van de Graafschap Zutphen. Ze vallen ook het ambt Bocholt binnen waar ze mannen en vrouwen gevankelijk meenemen. Alsof het vijanden zijn moeten de meesten zich weer met 100 tot 300 Reichstaler vrij kopen. Ze hebben tevens alle paarden en vee onder bedreiging van nog meer geweld weggevoerd. Naderhand zijn ze naar het kerspel Dingden en de omliggende boerengemeenschappen op verkenning uitgegaan.20

De bijzondere onrust in de Achterhoek in het najaar van 1586 hangt samen met de strijd om Zutphen. De nadering van het leger van Leycester is waarschijnlijk voor de drost van Bredevoort de reden geweest om bij de overste De Taxis te Groenlo om kruit te verzoeken. Van het daar opgeslagen kruit wordt hem het gevraagde verstrekt uit de voor Oldenzaal bestemde voorraad.21 De bevoorrading van de Spaanse garnizoenen in het oosten gebeurde vanuit Groenlo. Munitie werd door boeren uit de omgeving van Groenlo met hun paarden en karren onder begeleiding van ruiters aan de Rijn bij Wesel opgehaald en naar Grol gebracht om vandaar uit gedistribueerd te worden.Eind september trekt Parma met een leger op naar het aan de Rijn gelegen Neuss. Voor de belegering van Neuss roept Verdugo het vendel ruiters uit Bredevoort op, althans voorzover het gemist kan worden. Neuss wordt door de troepen van Parma veroverd en ook Meurs, bezit van de Gelderse stadhouder, wordt bezet. Parma slaat vervolgens het beleg voor Rijnberk. De graaf van Leicester breekt aan het hoofd van het Staatse leger op, om Parma van de belegering van Rijnberk af te leiden en monstert zijn troepen in Arnhem om Zutphen te gaan veroveren. Met zijn troepen daarnaar op weg, verovert hij de 23ste september Doesburg. Vandaar begeeft hij zich naar Zutphen, dat hij van de kant van de Graafschap belegert.Parma weet dat Zutphen slechts voor drie weken van levensbehoeften is voorzien. Hij laat Rijnberk door een gedeelte van zijn leger geblokkeerd en trekt met de overigen op om Zutphen te ontzetten. Hij legert zich te Borculo, en maakt daar een konvooi gereed, dat hij binnen de zeer benauwde stad Zutphen denkt te brengen. De Taxis ligt met ongeveer 1000 man in de stad en doet alles wat mogelijk is om haar te behouden. Een menigte koeien wordt uit de pandheerlijkheid Bredevoort geroofd, vermoedelijk voor de proviandering van Zutphen.Parma zendt vanuit zijn kamp bij Borculo de markies Del Guasto met een groot konvooi richting Zutphen, onder bescherming van zes of zeven kornetten ruiters, 2000 musketiers en enige spiesdragers. In dichte mist komen zij in de stilte van de nacht te Warnsveld zonder door één schildwacht ontdekt te zijn. Ze zenden van daar de wagens en karren naar Zutphen. De Taxis, die van hun komst op de hoogte was gesteld, viel uit, ging hun tegemoet en bracht het konvooi behouden binnen. De Engelsen, door het kraken der wagens uit hun slaap gewekt, zonden een aanzienlijke schaar ruiters en voetknechten om te onderzoeken wat er gaande was. Door de mist stootten zij vroeger op de bewaking van het konvooi dan zij verwacht hadden, en zo ontstond

Page 84: Groenlo in de 80-jarige oorlog

84 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 8

er bij Warnsveld een zeer scherp gevecht, waarin de Spanjaarden weliswaar zware verliezen leden, maar die ruimschoots opwogen tegen het sneuvelen aan Staatse zijde van de edele Philip Sidney. Del Guasto, zijn doel bereikt hebbende, trekt in goede orde terug op Borculo.De zorgeloosheid van Leicester in het leger der Staten maakte het Parma gemakkelijk om nog tweemaal de stad te spijzigen en van een talrijke bezetting te voorzien. Thans begrijpt Leicester dat hij Zutphen tevergeefs belegert en trekt de IJssel over. Zutphen blijft in Spaanse handen.22

Tijdens het verblijf van Parma te Borculo verzoeken burgemeesters en schepenen van Groenlo hem om een sauvegarde, die Parma hen op 26 oktober verleent.23 De burgers van Groenlo krijgen daarmee van Parma de verzekering dat ze, zonder uitdrukkelijk bevel van Brussel of van de gouverneur van Gelderland of Friesland, gevrijwaard zullen blijven van inkwartieringen anders dan van het gewone garnizoen. Ze krijgen bovendien garanties tegen alle berovingen, vernielingen, plunderingen en willekeurige onderdrukking door Spaanse soldaten.D

Dat berovingen en plunderingen voor de Spaanse overheid moeilijk controleerbare acties van hun troepen waren blijkt als drie ruiters en zeven voetknechten van het Spaanse leger, dat bij Dingden in het Münsterse gelegen is, half november tot in Winterswijk zijn doorgedrongen, waar zij enige pachters hun paarden en al hun vee ontnomen hebben. Dergelijke roverijen komen in dit kerspel dagelijks voor. Geen boer durft zich daarom met paarden op de akker te wagen en het gevolg is, dat deze herfst bijna geen koren gezaaid is.De ellende op het platteland van onder Spaanse controle staand gebied wordt nog groter als in december door de landdrost Johan Thiesseling van Bredevoort elke drie weken drie goed bespannen wagens of 15 paarden worden geëist, weliswaar tegen belofte van goede betaling. Thiesseling is door Parma met de bevoorrading van Zutphen belast en heeft daarvoor vervoer nodig. De drost van Bredevoort wil echter niet meewerken. Men heeft reeds ondervonden, dat door Parma gevorderde wagens en paarden zó ver van huis moesten trekken, dat de boeren ze in de steek moesten laten en met niets terug kwamen.Met Engelse hulp wordt door Staatse troepen eind 1586 het door Maarten Schenck in 1581 voor de Spanjaarden ingenomen Doetinchem heroverd, maar dit succesje bracht ook de traditionele ellende. Het gebruikelijke optreden van de soldaten ten opzichte van de bevolking veranderde doorgaans niet door de omstandigheid dat zij ditmaal onder Engels bevel dienden. Het Hof van Gelderland wond zich daarbij dusdanig op, dat de kanselarij-stijl er wel eens onder moest lijden: ‘Het is waerlick een bedroeffde sake, dat men garnisoenen in den steden leit, die averall met geynen midlen thot handlunghe der wacht sijn te beweghenen, glick dat sulckes mit den hierinne liggende reutteren geschiet und an den soldaten geburt, die in geynen weghe daerthoe the inducieren sijn, dat sij des nachtes ein ronde mit haren peerden willen doen; dan op die streuperije the

D Zie voor de tekst van deze sauvegarde bijlage 1.

Page 85: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 8 85Hoofdstuk 8

rijden und den armen man te beroven, sijnde sij dapper und willich genoech’.24

Maarten Schenck, sedert medio 1585 in Staatse dienst, bouwt met goedvinden van Leicester, daar waar de Waal zich destijds van de Rijn afsplitste, het fort Schenckenschans ook wel ‘s-Gravenweert genoemd (het huidige op de linker oever van de Rijn, op Duits grondgebied gelegen Schenckenschanz). Vanuit dit fort kon een wakend oog worden gehouden op het scheepvaartverkeer vanuit Duitsland richting Nijmegen, Arnhem en Zutphen en omgekeerd. Het zou tijdens de krijgsverrichtingen van de volgende jaren nog vaak een belangrijke rol spelen. Het werd ook een belangrijk distributiecentrum van goederen, die ten behoeve van de Staatse troepen vanuit het Westen over de rivieren werden aangevoerd.In november overlijdt op 48-jarige leeftijd Willem van den Bergh.

1587

De wisselende krijgskansen maken het voor de steden van de Achterhoek noodzakelijk steeds op alles goed voorbereid te zijn. De Staten Generaal worden herhaalde malen gewezen op het feit dat Lochem in het geheel niet is voorzien van voorraden om een eventueel beleg te doorstaan. Half maart besluiten de Staten Generaal de Raad van State te adviseren Lochem te voorzien van proviand en munitie voor drie of vier maanden.25 Half april wordt er bij de Staten Generaal opnieuw op gewezen dat Lochem in het geheel niet voorzien is van levensmiddelen.26

Zutphen wordt niet langer door Staatse troepen bedreigd. Er kunnen daar Spaanse troepen gemist worden. De te Roermond zetelende Spaanse stadhouder van Gelre, Charles de Ligne, besluit een deel van die troepen elders in de Achterhoek te legeren, namelijk in Winterswijk, Aalten en Bredevoort. Het zijn voornamelijk ‘Welschen’, huurlingen uit Wallonië, door hun tuchteloosheid en barbaars optreden berucht. Voor Bredevoort is de inkwartiering van 25 Waalse ruiters onder Lacolle voorzien. De drost verzet zich daar tegen, omdat hij daarvan de ernstigste gevolgen vreest. De ruwe Walen, van wie men de taal niet verstaat, zijn niet alleen bij de burgers maar ook zelfs bij de soldaten zeer gehaat. Mocht de dreigende inkwartiering onvermijdelijk zijn, dan hoopt de drost, dat de ruiters zonder ‘wijven en kinderen’ zullen aankomen. Anders zou er geen plaats overblijven voor de reeds lang hier liggende soldaten, die ook al hun vrouwen en kinderen bij zich hebben.27

Hij heeft zijn protest nauwelijks verstuurd of twee ruiters komen hem al aanzeggen, dat kapitein De Lacolle reeds met zijn troepen te Groenlo is gearriveerd. De drost is niet van plan de knechten direct bij de boeren in te kwartieren en nog minder om de ruiters te Bredevoort binnen te laten. De pandvrouwe draagt hem op om met De Taxis en De Lacolle te overleggen. Hij spreekt af dat hij zich voor dat overleg maandag de 29ste januari naar Groenlo zal begeven. Op de avond van de 29ste laat hij de pandvrouwe weten, dat hij de tocht niet heeft aangedurfd. De Staatse vijanden laten zich teveel gelden. De dag ervoor reed de landdrost Thiesseling met ongeveer 20 ruiters door Aalten naar Bocholt om zich bij overste De Taxis te voegen, die daar met enige ruiters

Page 86: Groenlo in de 80-jarige oorlog

86 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 8

was aangekomen. Nu zouden zij gezamenlijk naar Groenlo rijden. Niettegenstaande Bocholtse ingezetenen hen waarschuwden, dat er Geuzenruiters gezien waren, togen zij toch op weg. Maar tussen Bocholt en Aalten vond plotseling een treffen met de vijand plaats, die op hen los begon te hakken. De overste De Taxis gaf zijn paard de sporen en wist naar Groenlo te ontkomen, terwijl ondertussen de Staatsen toch zo sterk waren, dat de landdrost Thiesseling en een hoofdman door hen gevangen gemaakt werden. Een ruiterofficier, een luitenant van De Lacolle, bleef dood op het veld liggen. De Spaanse ruiters werden verstrooid en ongeveer 20 paarden bleven in het bezit van de vijand.28

De Taxis zelf wendt zich 30 januari tot de Anholtse commissaris, Peter de Monte, om hem te bevelen de met karabijnen gewapende ruiters van De Lacolle voor drie maanden te Bredevoort op te nemen, waaraan de drost gehoorzaamt. Drie dagen later roept De Taxis alle soldaten, die te Anholt en Bredevoort gemist kunnen worden, met de officieren op naar Groenlo, volgens nader bevel naar Zutphen, waar hij zelf is. Door het verraad van York gaat de schans voor Zutphen voor de Staatsen verloren.E De Taxis wordt erop 8 februari meester van.Ondanks het feit dat met De Taxis is overeengekomen, dat de ruiters van De Lacolle slechts drie maanden te Bredevoort zullen blijven, zit men er in juli nog mee opgescheept. Ofschoon hun het Münsterse gebied ter brandschatting is aangewezen en zij reeds menige strooptocht daarheen hebben ondernomen, komt toch de dagelijkse proviandering in hoofdzaak op de eigen kerspelbewoners neer en dit leidt tot de meest ondraaglijke toestanden.29 Dagelijks hebben zij vijf wagenvrachten hooi en evenveel stro nodig. De drost weet niet, hoe dit goed kan gaan. Hij wenst dat ook deze manschappen, evenals de ruiterij uit Groenlo, naar Deventer zouden trekken, dat door de trouweloosheid van Stanley in Spaanse handen was geraakt. Over de ruiterij wordt het meest geklaagd; zij maakt de burgers het leven en werken onmogelijk.30 In de eerste dagen van augustus schrijft de Bredevoortse richter daarover aan de pandvrouwe als volgt: ‘De arme gemeente wordt dermate gekweld, dat de inwoners hun tuinen, weiden en akkers noch hun huizen rustig kunnen gebruiken. De ruiters hebben nog dezer dagen te kennen gegeven, dat ze voornemens zijn de zolders van de particuliere woningen te gebruiken om er hun koren te bewaren. De burgers moeten dan maar zien, waar ze het hunne bergen. Er heerst gebrek en er wordt honger geleden. Niemand durft zich buiten de poorten te wagen, zodat de akkers woest blijven. Ook de weiden en landerijen buiten de poort zijn door de paarden der ruiters en het geroofde vee totaal vertrapt en bovendien door het abnormaal hoge water van de laatste weken en door de ongeschikte opstuwing van het water door de molenaar te Aalten nog verder bedorven en voor de gehele zomer onbruikbaar geworden. Hooi voor de winter zal er wel niet gewonnen kunnen worden’.31

De Taxis, die zelf te Zutphen verblijft, is vertoornd over de strooptochten van deze

E De Engelsman Rowland Yorke ging in 1554 van de Staatse zijde over in dienst van de hertog van Parma. In oktober 1584 werd hij door de graaf van Leicester benoemd tot bevelhebber van de schans te Zutphen en leverde deze schans in januari 1587 in handen der Spanjaarden. Hij pleegde dus herhaaldelijk verraad. (F.J.G. ten Raa en F. de Bas, a.w., deel 1, p. 173.)

Page 87: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 8 87Hoofdstuk 8

ruiters. Verdere stappen mislukken echter voorlopig, vooral omdat het bericht binnenkomt, dat de vijand met 18 vendels en nog ruiterij te Uelzen in het graafschap Bentheim aangekomen is, om daar een sterke loopplaats te vormen.32

Niet alleen de ruiters van De Lacolle roven in het Münsterse. Staatse soldaten van het garnizoen te Lochem overvallen Altstätte in het ambt Ahaus. Als de arme mensen, met achterlating van al hun bezittingen, op de vlucht slaan, worden enige mannen en vrouwen gegrepen en naast 100 stuks vee en vele paarden gevankelijk naar Lochem gevoerd. De kerk van Altstätte wordt beroofd met de mededeling dat dit slechts een kleine waarschuwing is. Bij deze strooptocht is het niet gebleven. Het krijgsvolk uit Lochem is later voorbij Stadtlohn getrokken, heeft zich daar gelegerd en de voogd van Legden en zeven mannen met ettelijke paarden meegenomen en die van het in de omgeving liggende Asbeck ontboden om binnen vier dagen 3.000 Reichsthaler te betalen of anders brand te mogen verwachten. Ze hebben daarnaast uit het kerspel Borken vier Münsterse onderdanen gevangengenomen, die als losgeld 800 Reichsthaler moesten betalen. Ook hebben ze de pastoor van Wulffen en de molenaar van Hagenbeck gevankelijk weggevoerd.33

Ofschoon wegzending van de ruiters van De Lacolle uit Bredevoort herhaaldelijk in uitzicht is gesteld, liggen zij er in december nog. Die van Groenlo zijn voor de kerstdagen weer in Aalten ‘aan het werk’ geweest. Ze hebben er paarden, koeien en varkens, ter waarde van meer dan 500 daalder, geroofd en ongeveer 60 mud gedorste rogge en boekweit in zakken geschept en naar de molen te Bredevoort gevoerd. Bovendien hebben zij nog 47 wagenvrachten ongedorst koren naar Groenlo getransporteerd en de wagens meteen maar buit gemaakt.34 De schade, met de voorbije kerstdagen in het zuidoosten van het Kwartier van Zutphen geleden, was al erg genoeg, maar het ergste is, dat de hoop op vertrek van de ruiters, die men al bijna vervuld waande, ijdel bleek. Lacolle komt zelf weer te Groenlo.

1588

De Staten Generaal verplaatsen haar zetel van Delft naar Den Haag. Ook de Raad van State had daar zijn zetel. Volgens een in 1588 opgestelde instructie bestond de Raad van State uit de stadhouders van de provincies, de Engelse gezantF en 12 leden, door de gewesten afgevaardigd (Holland 3; Gelderland, Friesland en Zeeland ieder 2; Utrecht, Overijssel en Groningen ieder 1), die echter niet gehouden waren tot ruggenspraak met de Staten van het gewest dat hen had afgevaardigd. De leden moesten een eed afleggen slechts de belangen van de gezamenlijke provincies, de Generaliteit, te zullen behartigen. De voornaamste bevoegdheden, die de Raad van State ten slotte overhield waren: het toezicht op de grensvestingen, het jaarlijks opmaken van de Generale Petitie (een begroting van voor de Generaliteit nodige uitgaven, voornamelijk voor militaire

F Onder Leicester kregen 3 Engelsen zitting in de Raad van State, later 2 en vervolgens, tot 1627 slechts 1 nl. de Engelse Gezant.

Page 88: Groenlo in de 80-jarige oorlog

88 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 8

doeleinden) en rechtspraak over delicten die met de oorlogvoering verband hielden, zoals correspondentie met de vijand en verraad.In de Nederlanden nam de Spaanse aanvalskracht af, doordat Filips II zich weer meer concentreerde op zijn conflicten met Frankrijk en Engeland. Vooral de militaire en politieke nederlaag, die hij leed met de ondergang van de Armada, betekende een keerpunt. Parma kon nu een snelle overwinning wel vergeten.De noordelijke gewesten kregen een adempauze en hadden geleerd dat zij van buitenlandse hulp niet veel te verwachten hadden. De grote onderlinge verdeeldheid verminderde door het besef, dat zij op elkaar waren aangewezen in hun strijd tegen Spanje. In 1588 besloten de zeven gewesten van de Unie van Utrecht zonder een vorst verder te gaan en het hoogste gezag zelf op zich te nemen. De Staten Generaal namen de centrale leiding; in elk gewest de Gewestelijke Staten. Zo ontstond een nieuwe statenbond, de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Een bond van zeven zelfstandige gewesten die samenwerkten in de vergadering van de Staten Generaal te Den Haag.Dat de aandacht van de Staten Generaal voor de militaire bezetting van de steden in de Graafschap Zutphen soms te wensen overliet blijkt uit het feit, dat een aantal garnizoenen in deze steden eind 1587, begin 1588 gebrek leden aan alles.In het bijzonder te Lochem is de nood hoog gestegen. Nadat Lochem in maart 1587 voor drie à vier maanden van levensmiddelen en munitie was voorzien, was de bevoorrading daarna weer stilgevallen. Reeds op 22 december 1587 had de sergeant-majoor van Lochem in een brief aan de Raad van State aan de bel getrokken over de nood waarin de stad verkeerde. Op Nieuwjaarsdag pleit de kanselier van Gelre samen met afgevaardigden van de Raad van State er in de vergadering van de Staten Generaal onder andere voor, dat de steden Doesburg, Lochem, Doetinchem en ’s-Heerenberg van levensmiddelen en munitie worden voorzien en de garnizoenen van betaling, omdat ze daarvan geheel niet voorzien zijn.35 De te Lochem in garnizoen liggende kapitein Van den Berch stuurt begin januari twee van zijn soldaten naar de Raad van State en de Staten Generaal te Den Haag. Ze worden door de Staten Generaal in hun vergadering ontvangen, waar ze namens hun kapitein verzoeken, dat de stad ‘promptelijck werdde versien van meerder garnison, soe tegen de buyten- als binnen-vyanden’, maar ook van proviand, munitie en betaling, omdat anders de stad in handen van de vijand zal vallen. Daarnaast waarschuwt de Raad van State ervoor, dat de garnizoenen van Doesburg, Doetinchem en Lochem het ontbreken van levensmiddelen en betaling als redenen zullen aangrijpen om deze plaatsen te verlaten. Toen er geruchten binnen kwamen dat de vijand voornemens was het beleg voor Lochem te slaan, werden de Staten Generaal opgeschrikt over de geringe hoeveelheid proviand en munitie die in de stad was. De Raad van State wordt opgedragen om de eerste nood uit het magazijn van Arnhem te lenigen en vervolgens de steden Doesburg, Doetinchem en Lochem voor drie maanden van het nodige te voorzien.36 De veldheer Maarten Schenck krijgt opdracht om uit het magazijn van Schenckenschans levensmiddelen over te brengen naar Lochem.37

Het schijnt begin februari toch tot de opperste leiding van de Spaanse troepen te zijn

Page 89: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 8 89Hoofdstuk 8

doorgedrongen, dat de ruiters van De Lacolle in het oosten van het Kwartier van Zutphen beestachtig hebben huisgehouden. Volgens gerucht zou De Lacolle daardoor reeds in ongenade zijn gevallen. Zijn manschappen zijn uit Bredevoort en Groenlo weggestuurd, maar zwerven nog rond in de omgeving. In hun plaats zijn echter andere gekomen, die in hoofdzaak te Grol zijn ingekwartierd. Zij staan onder bevel van kapitein Robledo, een geduchte mannetjesputter, die bij de eigen manschappen zowel als bij de vijand bekend en gevreesd is. Hij heeft de functie van ‘provoost geweldige’ en moet voor orde en rust in dit onmaatschappelijke samenraapsel van mensen zorgen, want soms raken hele compagnieën met elkaar slaags. Ook moet hij ervoor waken dat de soldaten niet gaan vrijbuiten. Deze kapitein treedt in elk geval uiterst streng op tegen plunderingen. Nog geen twee dagen is hij te Grol, of er liggen reeds dertien stropende soldaten in ketens geklonken om eerstdaags gehangen te worden.38

Het staat wel spoedig vast, dat Bredevoort zeker niet vrij van ruiterbezetting zal komen, in ieder geval niet van het mee betalen aan de te Groenlo gelegerden. Een maandelijkse contributie van 17 stuivers per paard per dag voor zes paarden is het minimum te bedingen. Het moet worden betaald aan de ‘geweldigen provoss, capitein de la compagnie, Robledo’ te Groenlo. Het ziet ernaar uit, dat deze contributie niet tijdelijk is, maar gedurende het gehele jaar blijvend geheven zal worden. Weldra klom het getal tot 75 paarden. Robledo liet door Thiesseling, de landdrost in Spaanse dienst, ook aan de in het Sticht Münster gelegen heerlijkheid Borculo, het ambt Bocholt, het drostambt Ahaus, Vreden, Stadtlohn, Südlohn en Weseke - alle Münsters - om contributie verzoeken. Bredevoort zou daardoor minder van deze zware last te dragen hebben.39

De Winterswijkse voogd jammert eind februari: ‘Al mijn arme lieden zijn thans gevlucht. Geen wonder, want wat thans van het kerspel gevergd wordt, is in een woord erbarmelijk. Zo vraagt de Staatse ritmeester Groenevelt maandelijks 200 gulden, de ruiterij van den Graaf Van Meurs 450, de ritmeester Balen 510, commissaris Nottelman 40 en de wachtmeester te Lochem 25 gulden, tezamen 1225 gulden maandelijks, terwijl we voor de sauvegarde slechts voor 500 gulden zijn aangeslagen. Het schijnt wel of de geldkist der Staatsen leeg is, maar met dat al is het hier niet meer uit te houden’.40

Enige ruiters, die voorheen onder De Lacolle dienden en aan wie het verblijf in deze streek door Robledo streng was verboden, wagen zich half maart binnen Bredevoort, maar worden door de ijlings gewaarschuwde Robledo in het nauw gedreven. De ‘dikke Tebes’, te weten Teuws then Rodentorn uit Eibergen, is de voornaamste. Voorts Jürgen Ostendorf, Antonis, een oppasser van de vaandrig, en de oppasser van Teuws. Zij worden te Bredevoort opgesloten, maar Teuws vlucht met hulp van de anderen over de muur, laat zich van de muur in de gracht vallen en tracht al zwemmend te ontkomen. Het gelukt hem het vrije veld in te vluchten, maar de ‘geweldige provoost’ zet hem te paard achterna en weet hem in te halen. Met nog twee anderen wordt hij geboeid naar Grol gebracht. Een vierde, de oppasser van Teuws, weet aanvankelijk te ontkomen, maar wordt ’s nachts door Bredevoortse burgers gegrepen en door de drost aan handen en voeten gebonden in de kerker geworpen. Het blijkt de meest gehate plunderaar te wezen. Om hem het vluchten onmogelijk te maken wordt een extra wacht van dertig

Page 90: Groenlo in de 80-jarige oorlog

90 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9

burgers ingesteld. De beul wordt aangeschreven om met hem af te rekenen.41

In het zuidoosten van het Kwartier van Zutphen treden vijandelijke Staatse afdelingen dagelijks weer driester op. Begin april doet een groot aantal Staatse ruiters van de graaf Van Meurs een inval in het drostambt Bredevoort met de bedoeling in Winterswijk vee te roven. Terwijl ze daarmee bezig zijn, komen toevallig vijf vendels karabijn- en speerruiters langs Bredevoort, die Verdugo in de richting van de Rijn tegemoet trekken om hem straks door vijandelijk gebied te begeleiden. Door de drost gewaarschuwd gaan ze onmiddellijk de vijand achterna, ontrukken hem de reeds verworven buit en nemen 42 Staatse ruiters gevangen.42

Naast al deze berovingen en plunderingen zijn de door de Staten Generaal geëiste contributies niet minder drukkend. Strooptochten van de Staatse troepen blijven echter niet uit, waarbij evenwel schuldigen gevangen gemaakt worden. Om een en ander het hoofd te kunnen bieden wil de drost van Bredevoort geen soldaten aan De Taxis te Wesel afstaan. De Taxis sneuvelde voor Bonn en werd door Joost graaf van Styrum en Bronckhorst op de Grave bij Wesel als bevelhebber voorlopig vervangen.43

Eind juni worden de ritmeester Groenevelt en de garnizoenen van Lochem, Doetinchem en Doesburg door de Staten Generaal gewaarschuwd zich van verdere aanslagen op het bisdom Münster te onthouden, op gevaar gestraft te worden naar omstandigheden. De Staten Generaal zullen aanslagen niet langer gedogen, daar anders passende maatregelen zullen worden genomen.44 Het zijn echter loze dreigementen en veel verbetering geeft het niet. In december ontvangen de Staten Generaal een brief uit Lochem. Ze schrijven dat de soldaten daar niet in de hand te houden zijn als ze niet dadelijk van financiën worden voorzien.45

Verdugo komt 5 juli ‘s avonds met een groot aantal ruiters en knechten te Bredevoort aan. Na op het kasteel overnacht te hebben, vertrekt hij de volgende ochtend vroeg met zijn troepen, aangevuld met soldaten uit Groenlo, Bredevoort en Anholt, naar Bocholt en vervolgens naar de schans bij Büderich (vesting nabij Wesel).46

Laat op de avond van de 14de juli trekt de Staatse vijand ter sterkte van twee- à driehonderd ruiters en 2000 voetknechten door Aalten op Bocholt aan. De soldaten zijn van haken en bijlen voorzien, zodat men vermoedt, dat ze een aanslag op de vesting Recklinghausen in de zin hebben. Om de vijand te beletten hun terugtocht door deze kerspelen te nemen verzoekt de drost aan stadhouder Verdugo alsook aan graaf Herman van den Bergh om troepen.47

Page 91: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 8 91Hoofdstuk 9

9

Pogingen in Oost-Nederland de financiering van de oorlog op centraal niveau te organiseren

1588 (vervolg)

Zowel bij de Staten Generaal te Den Haag als bij het Spaanse bestuur te Brussel groeide het besef, dat de overlast die hun troepen in de verschillende regio’s veroorzaakten, door maatregelen van bovenaf beteugeld moesten worden en de inwoners van die streken daartegen in bescherming moesten worden genomen. De tot dan toe bestaande willekeur bij het innen van gelden door de afzonderlijke commandanten om hun troepen te onderhouden, maar vooral de grove gewelddadigheden van het krijgsvolk waren voor de verschillende regionale besturen aanleiding steeds heftiger daartegen te protesteren.Zowel het Staatse als het Spaanse regime bleven wel de kosten van de in een regio gelegerde troepen op de inwoners van die streek afwentelen. Ze wensten beide een centraal gereguleerd systeem van contributieheffing in te voeren. Aan degenen die contributie betaalden werd ‘sauvegarde’ verleend, dat wil zeggen de garantie gegeven dat zij niet meer door het krijgsvolk lastig zouden worden gevallen.In het Kwartier van Zutphen, met steden in Spaanse en steden in Staatse handen, betekende dit, dat men zowel aan de Spaanse als aan de Staatse rentmeester contributie moest afdragen om van beiden de noodzakelijke sauvegarde te verwerven.De invoering van dit systeem betekende niet, dat aan de strooptochten van het krijgsvolk terstond een einde kwam. De bevolking van het platteland zou nog vele jaren met overlast en gewelddadigheden geconfronteerd worden.De Raad van State geeft op 10 augustus aan de Raden van Gelderland de volgende acte

Page 92: Groenlo in de 80-jarige oorlog

92 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 9

af: ‘Gevende auctorisatie op die van de Rade van Gelderlandt nopende de plattelanden des furstendoms Gelre ende Graeffschaps Sutphen onder contributie te brengen ende bij provisie Sauvegarde te gheven is naer voorgaende lecture gearrestheert ende sal dienvolgende geregistreert werden mit registher van acten ende dergelijck depeschen’.1

Begin september verschijnt een publicatie van het Hof, waarin alle bewoners van het platteland van de Graafschap Zutphen, die zich onder sauvegarde wensen te begeven, wordt meegedeeld dat zij zelf of hun afgezanten zich bij het Hof moeten vervoegen om over de contributie te onderhandelen.2

Het Hof richt zich tot de garnizoenen van Doesburg, Doetinchem en Lochem om zich in verband met de verleende sauvegarde te onthouden van gewelddadigheden tegen de onderdanen.3 In het bijzonder spreekt het Hof de bevelhebbers van de te Lochem gelegerde ruiters aan met het bevel zich te onthouden van gewelddaden tegen die van Winterswijk, want die hebben met betrekking tot het onder contributie stellen gezanten aan het Hof gezonden.4

De militaire overheid mocht dan al krasse maatregelen afkondigen tegen soldaten die roofden, brandden en verkrachtten, het rauwe, ongedisciplineerde soldatenvolk trok er zich weinig van aan. Ook de Staten Generaal, als federale leiding van de nieuwe staat, slaagden er niet in de teugelloze soldateska werkelijk onder de duim te houden.5

Zo heeft het Sticht Münster ook dit jaar te lijden onder overvallen van de in de Graafschap Zutphen gelegerde Staatse troepen. Ze roven uit het ambt Borculo voor meer dan 2000 Reichsthaler aan koeien en paarden. Soldaten van het garnizoen van Lochem zijn de buurtschap Beltrum binnengevallen en hebben de arme boeren hun paarden, koeien en varkens en alles wat ze verder bezaten afgenomen.Soldaten uit Doesburg en Doetinchem hebben de buurtschap Zieuwent overvallen en alles tot de grond toe en tot aan Lichtenvoorde afgebrand. Veel boeren, ook hun kinderen en vrouwen, werden jammerlijk vermoord, niemand bleef gespaard. Alles is weggeroofd en er is heel onchristelijk huisgehouden.Het Staatse volk heeft het ten zuiden van Winterswijk gelegen klooster Grosz Burlo geplunderd. Ze zijn ook het kerspel Eibergen, Haarlo en Olden Eibergen binnengevallen, alles met roven, moorden en branden vernietigend. Als vervolg op de eerder gedane bedreiging hebben ze het adellijke Sticht Asbeck overrompeld. Daar werden de afgesloten deuren, kisten, kluizen, schappen, zitbanken, kasten en meubels met geweld opengebroken en aan gouden kettingen, ringen, riemen, kleren, linnengoed en baar geld voor meer dan 6000 Reichstaler geroofd. Ze hebben tevens de kerk geplunderd en vervolgens het allerheiligste afschuwelijk onteerd, het orgel en de altaren en alles wat in de kerk was stuk geslagen.6

Begin november trekken Staatse troepen, die uit het Münsterse terugkeren, voorbij Bredevoort met een buit van wel 2000 stuks vee, die zij in het Sticht geroofd hebben. Eind november trekken Staatse troepen in aanzienlijke sterkte te paard en te voet door Aalten wederom richting het Sticht Münster. Ze plunderen Olfen en Stadtlohn. Tal van Winterswijkers, die met hun bezittingen zijn gevlucht en te Stadtlohn hun voornaamste have en goed geborgen hadden, zijn daardoor gedupeerd. De arme lieden moeten zo wel tot de bedelstaf geraken.

Page 93: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 9 93Hoofdstuk 9

Barlo bij Aalten lijdt in december nogmaals, maar nu weer van de soldaten van Boedbergen uit Groenlo, die zich wreken wegens invallen van die van Bredevoort in hun kwartier; ze gaan niet anders dan de ruiters van De Lacolle te keer.7

1589

De Staten Generaal stellen begin januari een brief op, gericht aan de regering van Münster, als antwoord op een eerder door Münster gezonden brief over het plunderen van het kerspel Olfen in november van het vorig jaar door de garnizoenen van Doesburg, Doetinchem en Lochem, waarvoor schadevergoeding is verzocht. Ook worden brieven aan de betrokken garnizoenen gestuurd met het bevel om voor de plundering schadevergoeding te betalen en de gevangenen los te laten en daarvan binnen drie weken bericht te doen.8 Van de betrokken garnizoenen wordt echter geen reactie ontvangen. Twee maanden later wordt door de Staten Generaal besloten hierover nogmaals te schrijven.9

Aan Staatse zijde is de betaling van contributie nauwelijks enkele maanden ingevoerd of de ontvanger der contributiepenningen te Doesburg, Joost Crouwel, moet het Hof, in weerwil van eerdere waarschuwingen aan de garnizoenen, meedelen dat Staatse soldaten toch nog roverijen hebben gepleegd te Aalten en Dinxperlo. Daaraan moet een einde worden gemaakt wil de contributie iets opleveren.10

Half februari roept Verdugo alle goed geoefende manschappen op die te Groenlo, Bredevoort en Anholt gemist kunnen worden, om zijn positie op de Veluwe te helpen verdedigen. Deze garnizoenen worden daardoor zodanig verzwakt, dat de toch reeds niet overmachtige Staatse troepen te onbeschroomder hun eisen kunnen stellen. De Staatse soldaten uit het Doetinchemse garnizoen roven dan ook onder Winterswijk wat zij willen. Ze hebben koeien, paarden en varkens als buit weggevoerd en brengen die in het Kleefse (onder meer te Zevenaar) in veiligheid.De Bredevoortse soldaten willen hun voorbeeld volgen en verklaren dat zij, in geval hun soldij niet wordt uitbetaald, van plan zijn dagelijks op roof uit te gaan. Ook de Grolse soldaten, wier betaling eveneens te wensen over laat, trachten zich door plundering en roof schadeloos te stellen. De Grolsen hebben half maart te Winterswijk boeren die zich verzetten, doodgeslagen. Het regent dan ook weldra klachten over het optreden van de Grolse, Bredevoortse en Anholtse garnizoenen, die ware roofnesten zijn geworden. Ver in de omtrek, tot zelfs in het land van Kleef toe, bedrijven zij hun wandaden.Ze respecteerden ook de neutraliteit van het Sticht Münster niet. Ze zagen daarin veel meer hun natuurlijk achterland. Naarmate de oorlog langer duurde zagen de bevelhebbers van deze troepen zich gedwongen nieuwe ‘bevoorradingsbronnen’ te ontsluiten, om in het levensonderhoud van de troepen te kunnen voorzien en de soldaten hun soldij te kunnen betalen. Ze vielen dan ook regelmatig het Münsterse gebied binnen.Zo vallen Spaanse soldaten uit het garnizoen van Groenlo in april Südlohn binnen. Doel was het invorderen van een maandelijkse betaling of contributie in de buurtschap Eschlohn. Zelf noemden ze deze betalingen verontschuldigend ‘Verehrungen’. Om de

Page 94: Groenlo in de 80-jarige oorlog

94 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 9

bewoners van het kerspel tot betaling te dwingen, worden drie boeren gevangengenomen en ontvoerd. Pas nadat de gevorderde 350 Reichsthaler betaald waren, kwamen de gevangenen weer vrij. De schade die door bijkomende plundering ontstond wordt op meerdere duizenden Reichsthaler geschat. In de tijd daarna moesten verder maandelijks betalingen aan de garnizoenen van Groenlo en Bredevoort worden gedaan.11

Eind mei is het te Meddo tussen soldaten uit Büderich en te hoop gelopen boeren tot een treffen gekomen, waarbij twee soldaten en een huisman het leven verloren. Toen daarna nog een troep Grolse soldaten kwam opdagen, moesten de boeren hun verzet staken en knarsetandend gedogen, dat hun huizen werden doorzocht en zeventien stuks vee als buit werden meegenomen.Ter beteugeling van de wandaden van de Spaanse garnizoenen van Grol, Bredevoort en Anholt schrijft de pandvrouwe eind mei voor Aalten, Dinxperlo en Winterswijk een extra heffing uit, waarmee een deel der achterstallige soldij kan worden voldaan. In alle kerspelen rijst hiertegen echter krachtig verzet.12

Dat niet alleen soldaten maar ook inwoners van de steden op het platteland roofden mag blijken uit het feit dat het Hof de magistraat van Doetinchem eind juli aanspoort billijkheid te betrachten door hun burgers te dwingen de door hen onlangs van de boeren van Lievelde afgenomen beesten terug te geven.13 De magistraat van Doetinchem reageert daar half augustus op door bij het Hof ernstig te klagen over de hoge eisen van het garnizoen. Zij rechtvaardigen zich daarmee ten aanzien van de koeien die hun burgers van de boeren van Lievelde hebben afgenomen.14 Als de koeien uiteindelijk toch niet worden teruggegeven verzoekt het Hof eind augustus aan de graaf Van Valkenstein, als bevelhebber over het krijgsvolk in de Graafschap Zutphen, om aan de boeren van Lievelde op grond van de sauvegarde de waarde van de hun afgenomen koeien te laten teruggeven.15

Staatse troepen trekken begin maart naar het Münsterse om Lingen te belegeren. Het voet- en paardenvolk is ongeveer 2000 man sterk. Zij voeren wagens met ladders en allerlei gereedschap met zich mee. Half maart keren ze van hun missie terug en trekken langs Vreden door de Heerlijkheid Borculo naar het zuiden. Als ze ten oosten van Groenlo de buurtschap Zwolle passeren tracht graaf Frederik van den BerghA, die te Groenlo commandeert, met zijn ruiters (die sedert enige dagen in Bredevoort in garnizoen liggen) hen aan te vallen. Als hij de overmacht van zijn tegenstander ziet trekt hij zich ijlings terug. Zijn manschappen slagen erin ongehinderd hun kwartieren te bereiken.16

Door het gedrag van de eigen troepen blijft aan Staatse zijde het innen van contributie problematisch. De Stadhouder en het Hof vaardigden eind april aan de bevelhebbers van de garnizoenen van de Graafschap Zutphen het bevel uit om die van Lichtenvoorde, Beltrum en Lintvelde bij hun contributie te handhaven, dat wil zeggen daarheen niet langer rooftochten te ondernemen.17 De ontvanger Jacob Dunnewoldt stelt eind

A 1559-1618.Tweede zoon van Willem van den Bergh. In 1595 door de Spaanse koning, als opvolger van de in 1595 overleden Francois de Verdugo, tot Spaans stadhouder van Groningen, Friesland en Overijssel benoemd, met als standplaats Lingen. Was van 1611-1618 stadhouder van het Spaanse Gelre met als standplaats Roermond.

Page 95: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 9 95Hoofdstuk 9

september vast, dat soldaten van het Doetinchemse garnizoen te Beltrum en Lintvelde 4 huizen hebben geplunderd. Worden de daders niet gestraft, dan zal de contributie tenietgaan.18

Nu aan Staatse zijde het Hof te Arnhem in augustus 1588 toestemming had gekregen in de Graafschap Zutphen tot centrale inning van contributie over te gaan besluit de Stadhouder te Roermond, Charles de Ligne, om deze daar nu ook aan Spaanse zijde in te voeren. De te Roermond residerende superintendent generaal voor zijne majesteit ter zake van de contributies, ridder Cigoigne, benoemt begin dit jaar Johan van Lamsweerde tot rentmeester belast met de ontvangst van de contributies in de Graafschap Zutphen, de Graafschap Bergh en het Ambt Bredevoort. Uit zijn eerste rekening blijkt, dat hij zijn werkzaamheden 1 april 1589 heeft aangevangen. Pas begin juli ontvangt hij de instructie met betrekking tot de uitoefening van zijn rentmeesterschap. Hem wordt opgedragen om uit naam van zijne Majesteit de voornaamste ambtenaren van genoemd Kwartier van Zutphen samen met de edelen en anderen die er de meeste goederen bezitten, bijeen te roepen. Hij moet ze bij hem ontbieden om hen te verklaren, dat ridder Cigoigne hem in opdracht van zijne Majesteit heeft belast met de ontvangst van de contributies die worden geheven of zouden kunnen worden geheven in het Kwartier van Zutphen. Op die manier wil men de verwarringen en redetwisten verhelpen, die zich dagelijks tussen de garnizoenen voordoen wegens de inzameling en heffing van de contributies op het platteland, waarbij de arme boeren worden afgeperst en ieder van hen onduidelijk wordt voorgehouden, wat de een en de ander in het Kwartier zich toerekent en toe-eigent. Ook moet daardoor gelijkheid ter zake van de contributies ontstaan, opdat de een niet meer belast zal worden dan de ander. Zijn standplaats wordt Zutphen, dat sedert 1583 weer in Spaanse handen is.19

Aan Staatse zijde blijven er problemen met de toepassing van de sauvegarde, die aan de contributie betalende bewoners van het platteland is verleend. In de loop van 1589 namen de klachten af, niet omdat de tucht werd gehandhaafd als wel omdat de meeste Staatse soldaten naar het noorden waren weggetrokken om daar graaf Willem Lodewijk van Nassau te helpen in zijn campagne tegen de vijand.Niet allen aan Staatse zijde, maar ook aan Spaanse zijde kent het innen van contributie zijn problemen. De rentmeester in Spaanse dienst, Jan van Lamsweerde, maakt er in zijn eerste rekening melding van dat hij heeft weten te achterhalen dat de gouverneur van Zutphen in december 1589 en in maart 1590 buiten hem om contributie heeft geïnd.De rekenkamer te Roermond maakt er overigens bij het indienen van die eerste rekening bezwaar tegen dat ‘vanden dorpen, vrijheijden ende gehuchten onder die Graefschap Zutphen, de Graefschap vanden Bergh ende onder den Ampte van Brevoorde behorende ende die contributien betaelende’ er geen ondertekende betalingsbewijzen aanwezig zijn. De toelichting die van Lamsweerde daarop geeft illustreert hoe rampzalig de situatie op dat moment in de Achterhoek was. Hij verklaart tegenover de rekenkamer dat er, toen hij zijn werkzaamheden dit jaar begon, in de kerspelen geen

Page 96: Groenlo in de 80-jarige oorlog

96 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 9

ambtsdragers meer waren. Hij trof slechts groepjes arme lieden aan, die aanvankelijk uit armoede voor de oorlog gevlucht waren, maar die door het voortduren van de oorlog gedwongen waren terug te keren en zich onder contributie te begeven. De een had zich in een ‘huys’ gevestigd, de ander in een verwoest dorp, om voor henzelf en hun kinderen de kost te winnen. Het is hem daarom niet mogelijk geweest om zijn werkzaamheden door tussenkomst van ambtsdragers uit te voeren. Hij heeft zelf de boeren die zich weer vestigden, aangeschreven en is met hen een redelijke contributie overeengekomen, die ze aan hem persoonlijk zouden betalen. Hij heeft vervolgens een lijst gemaakt van hetgeen iedere ‘vergaderinge oft gemeynte’ zou hebben te betalen. De boeren hebben zich naderhand over de hoogte van de opgelegde contributie bij hem beklaagd en aangeboden net zoveel te betalen als zij aan de vijand afdroegen. Gelet op hun armoede is hij daarmee akkoord gegaan, mits zij hem konden aantonen hoeveel zij aan de vijand betaalden. Het is hem tot nog toe niet mogelijk geweest om enig ander bewijs te verkrijgen dan dat van de contribuanten zelf of van degenen die ten plattelande wonen. Die bewijzen zijn hem echter bij het innemen van de stad Zutphen door de troepen van Maurits (in 1591) afhandig gemaakt. Van de kerspelen Zelhem en Hengelo (Gld) heeft hij een gedeelte van de te betalen contributie kwijtgescholden, omdat ze losgeld voor hun beesten hebben moeten betalen, die hen door soldaten van het garnizoen van Zutphen waren afgenomen.20

De ridder Cigoigne, die als ‘general van alle die contributien deser Nederlanden van wegen die hoechheyt des hertogen van Parma’ eind augustus aan Johan van Lamsweerde opdraagt de contributie uit de Heerlijkheid Bredevoort binnen te halen, wekt daarmee grote ergernis bij de pandvrouwe, Gertrud von Milendonck. Dat is in strijd met de pandverschrijving. Ook Verdugo heeft daar immers om deze reden van het heffen van contributie afgezien. ‘De vijand’ - de Staatse weermacht - ‘eet bovendien dagelijks de vruchten van het zweet der onderdanen en drinkt hun bloed’. Als er nog wat overschoot, zou dat in deze tijd meer dan nodig zijn voor de voorziening van Bredevoort van munitie en proviand. Terstond wordt een bode om tussenkomst naar Parma gezonden.21

1590

Begin dit jaar is Verdugo op het kasteel te Bredevoort, daarna te Groenlo.In het dorp Winterswijk hebben zich eind januari twee vendels ruiters uit Twente genesteld en alles stukgeslagen en vernield. Er zijn daar ook drie vendels Spaanse knechten gearriveerd en naar Eibergen verder getrokken.22 De veldheer Verdugo is dan nog in Groenlo. Men zegt, dat hij daar op 27 vendels Spanjaarden en ruiters wacht, die van de Rijn naar het oosten van het Kwartier van Zutphen op weg zouden zijn met het oog op de Staatsen, die uit Groningerland naar Steenwijk zijn gekomen en de oostelijke gordel van Spaanse vestingen wellicht zullen aanvallen. Vrees voor uitgebreide inkwartiering en doortochten van troepen heeft te Winterswijk reeds alles op stelten gezet.23

Page 97: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 9 97Hoofdstuk 9

Evenals in voorgaande jaren wordt ook in 1590 door zowel Staatse als Spaanse soldaten ellende veroorzaakt. Begin maart ontnemen Doetinchemse ruiters de boeren van Lievelde opnieuw vee. Enige boeren worden naar Doetinchem meegenomen. Omdat die van Lievelde contributie betalen verzoekt de te Doesburg gevestigde Staatse ontvanger van de contributies, Jacob Dunnewoldt, het Hof, teruggave van het vee en het loslaten van de gevangenen te gelasten.25

Een troep dronken soldaten uit Grol, van Bredevoort komend, brengt in maart te Corle onder Winterswijk grote opschudding teweeg. Zij slaan en verwonden de boeren, dreigen de vrouwen met ontering, dringen de huizen binnen, drijven het vee uit de stal en schieten met hun geweren. Het hulpgeschrei van vrouwen en kinderen doet de boeren uit de omtrek te hoop lopen, die vervolgens met de soldaten uit Groenlo slaags raken. Met vereende kracht grijpen zij ten slotte de onverlaten aan en brengen hen gevankelijk naar Bredevoort, maar moeten dan de kosten van levensonderhoud van deze verslagen dronkaards betalen.26

In het Münsterse ondervindt men veel gevolgen van het heen en weer golven van de krijgskansen in de Achterhoek. Staatse soldaten hebben in het ambt Bocholt een inval gedaan. Naast vele erven en schuren hebben ze een boerderij in brand gestoken. Honderdvijftig Staatse ruiters zijn Ottenstein binnengedrongen en hebben daar alle paarden en overig vee weggedreven en de buurtschap Hörsteloe in brand gestoken. Ook Holtwick en Legden worden geplunderd en alle paarden, varkens en koeien meegenomen. Vijftig Staatse soldaten zijn het ambt Dülmen binnengevallen en hebben 500 schapen en veel paarden weggevoerd.27

Het ambt Bredevoort is door Jan van Lamsweerde in het verleden meerdere keren aangeschreven om hun maandelijkse contributie van 270 gulden te komen betalen. Dit bedrag wordt door hen ook maandelijks aan de Staatse vijand betaald. Een verzoek van de vrouwe van Anholt aan zijne Hoogheid te Brussel heeft echter tot surséance van betaling geleid. Cicoigne is daar kennelijk niet van op de hoogte. Hij beveelt de rentmeester om voort te gaan ‘met executie totte betaelinge der contributien inde heerlyckheyden van Brevoorde ende van Anholt’. In Ruurlo zijn maar weinig inwoners overgebleven. Ze hebben het jaar ervoor tijdens de zomer hun oogst door onweer en hagel geheel zien vernielen. Joost van Heeckeren vraagt voor hen aan het Hof om ontheffing van contributie.24

Page 98: Groenlo in de 80-jarige oorlog

98 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 10

10

Maurits begint zijn veldtochten

In de loop van de jaren negentig deden zich enige ontwikkelingen voor die het Maurits mogelijk maakten een aantal veldtochten met succes te bekronen.Doordat de Spaanse aandacht zich vooral richtte op Frankrijk, kon de jonge Republiek op adem komen en zelfs terrein winnen. Bekwame leiders waren er nu ook: prins Maurits, die militair opgewassen bleek tegen de Spanjaarden, en Johan van Oldenbarnevelt, die de politieke zaken behartigde. Maurits werd beroemd omdat hij samen met zijn neef Willem Lodewijk van Nassau, de stadhouder van Friesland, het leger van de Republiek door reorganisaties tot een nieuw en goed geoefend Staatsleger wist om te vormen. Dit nieuwe leger kostte veel geld. De oorlog tegen de Spanjaarden was een belegeringsoorlog. Wie de oorlog wilde winnen moest vestingen kunnen aanvallen en veroveren. Dit was een zaak van geduld en langdurige en kostbare belegeringen. Geld was daarom een tweede noodzakelijke voorwaarde. Johan van Oldenbarnevelt had de politieke leiding in Holland en dus in de Republiek. Hij zorgde voor de financiering van de veldtochten. De Staten Generaal bepaalden de omvang van de militaire operaties. De totale kosten van de oorlogvoering werden naar draagkracht over de gewesten verdeeld. Holland als rijkste gewest betaalde 58%.Maurits kon van de verzwakking van Parma’s positie profiteren. In de periode 1590-1597 veroverde hij in een reeks zomerveldtochten drieënveertig steden en vijfenvijftig versterkingen. Begin maart 1590 begon hij met een hoogtepunt: de verrassing van Breda. Het Paard van Troje diende als voorbeeld uit de geschiedenis voor de list met het turfschip. De veroveringen die daarna volgden zijn voorbeelden van een goed doordachte strategie met veel wapenvertoon. De bekroning van een systeem, dat wiskunde en geschiedenis tot toepasbare wetenschappen had gemaakt als basis voor de krijgskunde.

Page 99: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 10 99Hoofdstuk 10

1590 (vervolg)

Uitvoering gevend aan het voornemen om de Spaanse troepen uit de Noordelijke Nederlanden te verdrijven wil de Raad van State voorkomen, dat deze hun machtsgebied zouden uitbreiden door alsnog een aantal van de in Staatse handen zijnde steden te veroveren.In het Kwartier van Zutphen is naast Bredevoort en Groenlo sedert 1583 ook Zutphen in Spaanse handen. Dat is op zich al een bedreigende situatie voor de overige steden in de Graafschap Zutphen, maar ook voor het overige grondgebied van de Noordelijke Nederlanden. De Spaanse troepenbewegingen in het oosten van het Kwartier van Zutphen zijn voor de Raad van State dan ook aanleiding de garnizoenen van de in hun handen zijnde steden van de Graafschap Zutphen te versterken. Dat betrof met name de voor hen belangrijke stad Doesburg, maar ook Doetinchem en Lochem werden erin betrokken. De extra troepen die daar nu worden gelegerd leiden voor de betrokken steden tot ondraaglijke toestanden.De magistraat van Doesburg klaagt over het zware garnizoen, waarvan hij het Hof te Arnhem de schuld geeft. Ten onrechte overigens. Het Hof heeft daarover al aan de Raad van State geschreven, maar een afwijzend antwoord ontvangen.1 De magistraat van Doesburg reageert hierop met het dringend verzoek aan het Hof stappen te ondernemen, opdat het garnizoen, dat nu in hun stad ligt, over meer steden verdeeld wordt.2 De drukkende last van het grote aantal in de stad gelegerde soldaten is kort daarna opnieuw aanleiding bezwaar te maken tegen de omvang van het daar gevestigde garnizoen. Het Hof antwoordt er niets aan te kunnen doen. Alle te Doesburg gelegerde troepen hebben van de Raad van State order daar in garnizoen te liggen.3

Te Arnhem wordt eind mei het bericht ontvangen dat vijandelijke troepen op weg zijn naar de Graafschap Zutphen. De magistraten van Doesburg, Doetinchem, ’s Heerenberg en Lochem en de garnizoenen aldaar worden, in verband met de nadering van de vijand, door het Hof aangespoord tot waakzaamheid.4 Opgeschrikt door dit bericht verzoekt de te Doesburg commanderende kapitein Thomas Smith het Hof om de omwonende boeren te bevelen aan de fortificatie van de stad te gaan werken, wat dringend nodig is.5 Door de magistraat van Doesburg wordt om toezending van leef- en krijgsvoorraden verzocht en van 30 ruiters ter bescherming van het vee buiten de stad nu de boeren te Doetinchem werkzaam zijn.6 De vijand stroopt dagelijks tot in de onmiddellijke nabijheid van de stad.7

Niet alleen de omwonende boeren moeten te Doesburg aan de vestingwerken komen arbeiden, ook de burgers van de stad zelf worden daartoe verplicht. Aan het Hof wordt verzocht om middelen beschikbaar te stellen voor de reparatie van de poorten en muren van de stad, waartoe nu de arme burgers door het garnizoen worden gedwongen.8

Ook Doetinchem wordt ermee geconfronteerd dat de vijand herhaaldelijk tot vlak bij de stad stroopt. Deze dreigende situatie dwingt de magistraat van deze stad om het Hof te verzoeken de boeren van de omliggende dorpen te gelasten aan de vestingwerken te komen werken. Omdat ze contributie betalen waren die tot dan toe daarvan vrijgesteld.9

Te Doesburg is het half augustus nog steeds overvol met daar gelegerde troepen.

Page 100: Groenlo in de 80-jarige oorlog

100 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 10

Men wenst daar, dat nu eindelijk werk wordt gemaakt van de vermindering van het garnizoen en dringt aan op beperking van de bezetting tot één vaan ruiters en ten hoogste drie vendels voetvolk.10 Niet alleen Doesburg maar ook Doetinchem kampt met het probleem van een te groot aantal in de stad gelegerde soldaten. Begin november stuurt men het Hof een brief met bezwaren tegen de vermeerdering van het garnizoen.11 Ze protesteren tegen het zenden van de compagnie van kapitein Prop. Er is daarvoor te Doetinchem geen plaats, tenzij men hen verlost van een deel der Engelsen van wie men overigens meer last dan nut heeft en die zelfs de wacht verwaarlozen.12

De toename van de bezetting van de garnizoenen in de steden van de Graafschap Zutphen, die in Staatse handen waren, had een grotere controle op het omliggende platteland tot gevolg. In het westen van de Graafschap Zutphen verbeterden daardoor geleidelijk de leefomstandigheden op het platteland. Dit betekent echter niet dat er niet meer geplunderd wordt. Degenen die de ponten over de IJssel bedienen laten eind 1590 weten, dat de vergoeding die men daarvoor krijgt onvoldoende is, omdat de bevolking van het platteland voortdurend toeneemt. Men wil de bediening van de ponten aan de boeren overlaten. Nadat de Staatse soldaten, die in de loop van 1589 naar het noorden waren weggetrokken om Willem Lodewijk te assisteren, in 1590 waren teruggekeerd, ontvingen de Staten Generaal begin november alweer een brief van de regering van Münster over de excessen van soldaten uit de garnizoenen van Doetinchem, Lochem en Doesburg.13

Door het roven van de soldaten hebben boeren te Lochem zich genoodzaakt gezien ‘hutten in hoecken und winckelen’ van de stad te bouwen.14 De richter van Lochem vraagt half november aan het Hof ontheffing van burgerlijke lasten voor de boeren, die door de hoge nood naar de steden zijn gedreven. Lochem mag deze boeren vrijstellen van de burgerlijke lasten.15

Ook nu worden niet alleen de oostelijke Nederlanden door het Staatse en Spaanse krijgsvolk geteisterd. In oktober schrijven boeren van het Ambt Bocholt aan hun landsheer te Münster, dat zij dagelijks uit de bezettingen van Bergh, Doetinchem, Doesburg, Lochem en Groenlo hoe langer hoe meer en sneller beroofd, geplunderd en mishandeld worden. Ook wordt hen geld afgeperst om het drinkgelag van de soldaten te betalen. In december laat de magistraat van Bocholt aan Münster weten, dat men het bericht heeft ontvangen dat een grote hoeveelheid Spaans krijgsvolk zowel te paard als te voet de Rijn is overgestoken. Gevreesd moet worden dat deze, vermoedelijk op doortocht naar Friesland zijnde troepen, zich in het Ambt Bocholt willen legeren, waardoor dan deze plaats het meest daarvan te lijden zal hebben. Tegelijkertijd wijzen zij erop, dat Spaanse ruiters en vier vendels voetvolk van het Friese leger al enkele dagen in het kerspel Bocholt gelegerd zijn om op het krijgsvolk van de overzijde van de Rijn te wachten. Dit Friese leger had zich intussen weliswaar naar Werth en Wertherbruch begeven, maar het bleef zijn onderhoud verder uit het kerspel Bocholt halen. Het heeft de mensen al het hunne wat in de huizen aan huisraad, hooi, stro, koren en anders te vinden was afgenomen en hun vee geroofd en geslacht. Het leger toonde zich van het

Page 101: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 10 101Hoofdstuk 10

begin af vijandig en ging onchristelijk met de vrouwspersonen om.16

Het Hof kampt in 1590 nog steeds met problemen om de door hen verleende sauvegarde in de praktijk gestand te doen. Het gelast half mei aan de garnizoenen van Doetinchem, Doesburg en ’s-Heerenberg om zich te onthouden van overvallen in de Heerlijkheid Borculo, zijnde in strijd met de contributie. Ze moeten het geroofde teruggeven.17

Ook aan Spaanse zijde verloopt het innen van contributie nog steeds niet optimaal. Jan van Lamsweerde zendt diverse malen een bode naar stadhouder Verdugo en graaf Herman van den Bergh. Hij wil dat zij, wat het invorderen van contributie betreft, ‘scherpe bevelscriften’ aan alle Spaanse garnizoenen van de Graafschap Zutphen zenden. Volgens hem is dat een goede remedie ter verhindering van de grote schade, overlast en het verderf dat door deze garnizoenen door hun ‘excursies’ en het innen van afkoopsommen degenen die contributie betalen dagelijks wordt aangedaan, waardoor deze totaal geruïneerd en van het platteland verjaagd worden. Dit beroep op Francois de Verdugo en Herman van den Bergh levert voor Van Lamsweerde niet het gewenste resultaat. Hij stuurt vervolgens een bode ‘tho Brussel van sollicitatie van zekere bevelscriften ofte besloten brieven vanden Excellentie des graven van Mansfelt (doen tertijt in absentie van zijn Alteze commanderende ende gouvernerende) aen alle Coninklijke Majesteits garnisoenen zoe aenden Rhijn als inde graeffschap Zutphen gelegen, om de zelve garnisoenen wel scherpelick tho verbieden den voirnoemde contribuanten der gemelter graeffschap geen schade, overlast oft eenige exactie aen te doen, maer dezelve gerustelick ende vrijelick mit heure beesten tho laten woenen, ende opten platten lande onder contributie sitten’.18 Het waren zes brieven, waarvan er drie ‘aen verscheyden garnisoenen bestelt zijn voor het overgaen (in mei 1591) der stadt Zutphen’. De resterende drie heeft hij ongebruikt onder zich gehouden. Sedert eind 1589 stond het Staatse garnizoen van Lochem onder bevel van wachtmeester Francois Ballochi, een ruw, maar moedig soldaat. In 1590 probeerden Spaansgezinden Lochem door een list te veroveren. Tegen negen uur in de ochtend van de 29ste oktober naderen vanuit de richting Zutphen drie hooiwagens, begeleid door mannen met hooivorken, een niet ongewoon verschijnsel in die dagen. De niets vermoedende wacht laat de eerste hooiwagen de valbrug passeren. De zoon van de poortwachter, gebruik makend van een oud recht om, zolang de hooiwagen onder de poort is, net zoveel hooi te plukken als hij kan, bezeert zich daarbij aan de sporen van een soldaat, die onder het hooi was verborgen. Onmiddellijk roept deze kordate knaap ’verraad, verraad’, waardoor de bezetting wordt gealarmeerd. Inmiddels zijn nog meer Spaanse soldaten, die zich gedurende de nacht in de omgeving hadden verborgen, de stad openlijk genaderd en de wacht, 18 in getal, wordt over de kling gejaagd. Maar de bezetting van Lochem, onder leiding van de onvervaarde Ballochi, weet de vijand, die inmiddels is aangegroeid tot 150 ruiters en 300 man voetvolk, na heftige straatgevechten uit de stad te verdrijven. Onder de doden bevond zich ook de waagmeester van Zutphen, die samen met de pastoor aldaar deze aanslag had beraamd.19

Opnieuw doen zich te Anholt ontwikkelingen voor, die voor de latere positie van Groenlo gevolgen zullen hebben. De pandvrouwe van de Heerlijkheid Bredevoort,

Page 102: Groenlo in de 80-jarige oorlog

102 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 10

de weduwe van Jacob van Bronckhorst, vindt dat de toestand in de Heerlijkheid Anholt van dien aard is geworden, dat getracht zou moeten worden daarvoor een neutraliteitsverklaring te verkrijgen. Daardoor zou haar gebied voor alle soldaten gesloten kunnen worden.20 Omdat de ontwikkelingen sedert het begin van de Opstand daar duidelijk aanleiding toe zijn, verlaat zij hiermee de onvoorwaardelijke trouw aan het Spaanse regime van wijlen haar man.

1591

De in december 1581 door Verdugo tot commandant van de Spaanse troepen in de Graafschap Zutphen benoemde Johan Baptiste de Taxis was in 1588 tijdens het beleg van Bonn gesneuveld. Begin 1591 vinden we Johan en Joost van Limburg-Styrum en Bronckhorst vermeld als militaire commandanten van het Grolse garnizoen. Het is waarschijnlijk, dat zij reeds eerder door Verdugo in die functie werden benoemd. In 1588 commandeerde Joost van Limburg-Styrum nog te Wesel.De voogd van Winterswijk beklaagt zich eind januari bij het Hof te Arnhem over diefstal van koeien, door Staatse ruiters gepleegd. Bovendien hebben zij ook op andere, ergerlijke wijze in het kerspel huisgehouden. Aan Winterswijk is, op grond van het feit dat ze contributie betalen, immers sauvegarde verleend.Alle waarschuwingen van het Hof aan het adres van de betrokken ruiters ten spijt, komen er in mei weer klachten uit Winterswijk, ditmaal over verschillende diefstallen van paarden door het garnizoen van ‘s-Heerenberg. De schuldigen worden gestraft en de burgers krijgen hun beesten terug. Dat helpt echter niet, want in dezelfde maand maken de soldaten uit Lochem zich in het kerspel Winterswijk weer aan plundering schuldig en in december rooft ook het garnizoen van Deventer daar weer een aantal paarden, waarvoor de bewoners zelfs een losprijs van 100 Bocholtse daalders neer hebben moeten tellen.21

De te Groenlo gelegerde Spaanse troepen plegen begin dit jaar gewelddaden tegen de boeren in de omgeving, ditmaal voornamelijk in de buurtschappen Huppel en Meddo onder Winterswijk. De pandvrouwe van Bredevoort, Gertrud van Milendonck, klaagt bij de bevelvoerders te Groenlo. Johan en Joost van Limburg-Styrum en Bronckhorst betuigen hun leedwezen, maar er verandert niets. Er schijnt bij de soldaten wraak in het spel te zijn wegens tegen hen gepleegd verzet en doodslag. Het is er voor de boeren niet meer uit te houden en de hele buurt schijnt dan ook weldra als uitgestorven. De pandvrouwe wendt zich begin mei rechtstreeks tot Verdugo, met klachten over de plunderende soldaten van het Grolse garnizoen. Dat nemen de commandanten van het Grolse garnizoen haar geweldig kwalijk. Ook daarna is het echter nog niet uit.22

De militaire commandant van Lochem, Ballochi, bezat veel macht maar ook gezag en bemoeide zich zelfs met de verbetering en bevaarbaarheid van de Berkel, omdat hij de militaire noodzaak daarvan erkende. Hij werd naar Zutphen gestuurd om daarover besprekingen te voeren. De bevaarbaarheid van de Berkel zou voor het Staatse leger bij latere belegeringen van Grol van groot belang worden.

Page 103: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 10 103Hoofdstuk 10

De toestand van de in de Noordelijke Nederlanden verenigde gewesten was aanzienlijk verbeterd. Hun geldmiddelen waren wat ruimer. Zij hadden een goed en talrijk leger en - wat meer was dan dit alles - aan de jeugdige prins Maurits, een veldheer met uitstekende bekwaamheden, die voor Parma niet behoefde onder te doen. Men besloot derhalve in dit voorjaar de in Spaanse handen zijnde vestingen langs de IJssel met kracht aan te vallen. Vandaar uit brandschatte de Spaanse vijand onder andere de Veluwe (voorzover zij geen verblijfplaats van wolven geworden was). Maurits begon zijn bliksemoffensief met een afleidingsmanoeuvre. Hij was met 8000 man te voet en 2000 ruiters eerst naar de kant van de Maas getrokken, om de vijand te misleiden. Vandaar trok hij naar Arnhem en vervolgens over de Veluwe naar Zutphen. Sir Francis Vere, die hij met enige soldaten vooruit had gezonden naar Doesburg, zendt vandaar negen soldaten, van wie vier gekleed als boeren en vijf als boerinnen, met boter, kaas en eieren, naar de grote schans op de Veluwe (tegenover Zutphen, aan de IJssel gelegen). Bij het aanbreken van de dag worden ze daar binnengelaten. De soldaten, die ‘s nachts de wacht in de schans gehad hadden, varen de IJssel over naar Zutphen en laten slechts twaalf man achter. De gewaande boeren en boerinnen, hun kans schoon ziende, grijpen naar de wapens, die zij onder hun kleren verborgen hadden, vallen de wachten aan, overmeesteren ze weldra en laten daarop het overige krijgsvolk uit Doesburg, dat in een hinderlaag lag, binnen. De volgende dag verschijnt prins Maurits met het gehele leger voor de stad Zutphen, waar de overste luitenant George van Laukema het bevel voert over een bezetting van 600 man. Laukema, een Fries edelman, was als opvolger van De Taxis thans Spaans gouverneur van de stad. De stad is slecht voorzien van proviand en munitie. De 25ste mei worden de loopgraven geopend. De volgende dag is men reeds tot aan de gracht genaderd. Op die dag komt ook graaf Willem Lodewijk van Nassau met de krijgsmacht uit Friesland en Groningen bij prins Maurits. Er worden 32 zware stukken geschut in batterij gesteld en het vuur op de stad wordt geopend. Nadat al het geschut driemaal is afgeschoten, wordt de stad opgeëist. Laukema verzoekt eerst enige dagen bedenktijd, en als dit wordt geweigerd, een uitstel van drie dagen om aan de stadhouder Verdugo te kunnen schrijven. Prins Maurits geeft hem één uur tijd om zich te bedenken en hernieuwt dan de aanval met zulk goed gevolg, dat Laukema, wanhopende aan ontzet, reeds de 30ste mei capituleert, op voorwaarde dat het garnizoen zou mogen uittrekken met wapens en bagage zo veel iedere man dragen kon. Het beleg heeft slechts vijf dagen geduurd. Het schijnt dat het garnizoen in het beleg weinig heeft geleden. Aan de zijde van prins Maurits sneuvelde Johan Philip graaf Van Valkenstein, maar verder weinig soldaten.23

De inname van de stad Zutphen door de Staatse troepen brengt de rentmeester der contributies in Spaanse dienst, Jan van Lamsweerde, in moeilijkheden. Door de nood gedwongen en tegen zijn zin heeft hij nog een maand na de overgave van de stad in Zutphen moeten blijven. Zijn vrouw was namelijk op de dag dat de stad beschoten werd ‘in den craem bevallen’ en hij wilde haar niet alleen achterlaten. Als gevolg daarvan had hij veel schade geleden. Zijn beesten en het voer daarvoor waren hem door de vijand afgenomen en bovendien werden bij hem twee hoplieden ingekwartierd ‘ende thuys vol soldaten bij den vyant toegeleyt’. Daar kwam nog bij dat, toen

Page 104: Groenlo in de 80-jarige oorlog

104 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 10

zijn vrouw uit het kraambed was en sterk genoeg om de reis te aanvaarden, zij uit veiligheidsoverwegingen met hun huisraad per schip naar Huissen in het land van Kleef waren vertrokken en zich door 25 soldaten hadden moeten laten begeleiden. Hij heeft die soldaten behalve hun daggelden ook nog drie dagen de kost moeten geven, zodat hem het konvooi met de scheepsvracht 24 gulden heeft gekost om te Huissen en verder tot Emmerich te komen. Alles bij elkaar was hij meer dan honderd dalers kwijt.24 Omdat hij nog niet wist waar hij zich nu moest vestigen verbleef hij, komende van Zutphen, de plaats van zijn residentie, voorlopig met vrouw en kinderen enige tijd te Emmerich. Vervolgens was hij naar Grol getrokken ‘om den dienst van zijne Majesteit ende zijnen ontfanck van de contributien aldaer wederom in train ende continuatie te brengen, volgende zijne commissie’.25

Ook in 1591 en in 1592 lukt het Jan van Lamsweerde niet om zelfs met de brieven, die hij in 1590 van Brussel heeft weten te krijgen, de Spaanse garnizoenen te dwingen niet langer zelf contributies op het platteland te innen. Hij betaalt immers een aantal malen bodeloon aan personen, die op verschillende tijdstippen in de jaren 1591 en 1592 met brieven naar de hoplieden en overheden van de omliggende garnizoenen zijn gezonden. Daarmee trachtte hij te bereiken, dat de rooftochten naar en plunderingen van de arme contribuanten verboden zouden worden, opdat zij daarvan bevrijd zouden mogen worden.26

Nadat Maurits eind mei Zutphen had veroverd was Deventer aan de beurt. De bevelhebber in Spaanse dienst, Herman van den Bergh, zoon van graaf Willem, antwoordt hier op de eis tot overgave ‘dat hij een soldaet was, dat hij de stadt voor de Coning hiel, ende daerin sterven wilde’. Op 11 juni blijkt hij zich te hebben bedacht en geeft zich over.27

Voor de pandvrouwe van Bredevoort is het voortduren van het plegen van gewelddadigheden door de omliggende garnizoenen tegen de boeren op haar grondgebied een reden te meer om daadwerkelijk naar neutraliteit te gaan streven. Gertrud von Milendonck stelde eind april bij Verdugo reeds pogingen in het werk om de zo gewenste neutraliteitsverklaring voor haar gebied te verkrijgen. Het antwoord was toen duidelijk. De vesting Bredevoort is in het Spaanse krijgsplan onmisbaar. De kring moet in het oosten gesloten blijven.Dringender wordt de noodzaak om neutraliteit te verwerven als Maurits eind mei Zutphen en begin juni Deventer verovert. Daarna volgden de vestingen Steenwijk en Coevorden. De wegen naar Groningen waren nu in handen van het Staatse leger. Het was voor de Republiek van enorm belang dat Maurits en Willem Lodewijk het oostelijk deel van de Noordelijke Nederlanden tot aan de Duitse grenzen binnen het machtsgebied van de Republiek brachten. De Staatsen waren nu dus in de gelegenheid naar het oosten te trekken, tengevolge waarvan misschien Bredevoort het slagveld zou worden.In weerwil van haar pogingen om van de Staten Generaal neutraliteit te verwerven die dan ook door de Staatse troepen zou moeten worden gerespecteerd, vraagt de pandvrouwe in diezelfde tijd aan Parma te Roermond hulp tegen het mogelijke

Page 105: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 10 105Hoofdstuk 10

opdringen der Staatsen naar haar bezittingen, op welk bewijs van loyaliteit de hertog natuurlijk gunstig antwoordt. Wanneer zijn komst naar Bredevoort wordt aangekondigd, zenden de beambten der Heerlijkheid voor de maaltijd van ontvangst eieren en gevogelte naar Anholt.Anholt raakt niettemin in Staatse macht. De Engelse kapitein Lambert neemt Anholt de 25ste September 1591 in. Hij wordt daarbij geholpen door verraders uit de bezetting van Anholt. De graven van de Bronckhorsten in de parochiekerk worden door de Engelse soldaten opengebroken en de beenderen verbrand. Ook het slot wordt tot capitulatie gedwongen, nog voordat de Spaanse troepen uit Rijnberk tot ontzet zijn gearriveerd. De Staten Generaal machtigen nu de Gelderse regering om met vrouwe Gertrud over de neutraliteitsverklaring te onderhandelen, maar daarbij als hoofdvoorwaarde te stellen het verdwijnen der Spaanse knechten uit Anholt zowel als uit Bredevoort ‘en dat alle nieuwe fortificatien affghebroken zullen worden moetten’. De zaak vordert echter niet, want Parma moet eerst goedvinden, dat Bredevoort ontruimd wordt. Voorlopig wordt Bredevoort gedwongen ook de manschappen van het Spaanse garnizoen te Anholt, die door Lambert weggezonden worden, met vrouwen en kinderen op te nemen, waartegen de burgers uit alle macht protesteren. De Engelsen gaan echter weer niet uit Anholt, voordat Bredevoort van zijn bezetting verlost is. Zo wordt Gertrud onder druk gezet om dringend aan Verdugo daarover om een beslissing te vragen, maar tot zolang wenst de Spaanse landdrost Thiesseling, dat het Spaanse commando te Bredevoort met vaste hand wordt gevoerd.Tegen de druk der Staatsen in blijft Groenlo zich handhaven. Voor de verschansingen van Grol moet Winterswijk op bevel van graaf Johan van Limburg-Styrum 12 wagens rijshout leveren. De boeren draaien voor de kosten daarvan op. Het zijn niet alleen deze kosten die zij te dragen hebben, ook lijden zij nog steeds schade die hun door de Grolse soldaten wordt toegebracht, die zó erg is, dat uit Meddo velen gevlucht zijn.28

Door Staatse troepen en het Spaanse leger is in het Sticht Münster over de periode 1586-1591 een schade toegebracht, die ten opzichte van de eerder vermelde periode (1568-1582) aanzienlijk is toegenomen. Ze wordt op 964.500 Reichsthaler geschat. In het kerspel Ahaus, de buurtschap Ammeloe en het kerspel Vreden wordt door de Spanjaarden contributie gevorderd. Dat gebeurt met name door de te Groenlo commanderende graaf Van Styrum.29

Het is duidelijk dat Grol niet alleen binnen Gelre, maar ook buiten het grondgebied van Gelre contributie inde. Dat hebben vrijwel zeker ook de overige Spaanse garnizoenen gedaan. Met uitzondering van de door de Heerlijkheid Borculo betaalde contributie maakt de rentmeester Jan van Lamsweerde hier in zijn rekeningen geen melding van. Dat hoeft niet te betekenen, dat hij er geen weet van gehad zal hebben.In het hiervoor genoemde bedrag van 964.500 Reichsthaler was voor de tot het Sticht Münster behorende Heerlijkheid Borculo een schade van 156.220 Reichsthaler begrepen. De schade werd toegebracht aan de kerspelen Neede, Eibergen, Geesteren, de buurtschap Beltrum en Lichtenvoorde. Het leeuwendeel van deze last werd door Lichtenvoorde gedragen (130.000 Reichsthaler). In Eibergen werden in deze periode vijf mensen doodgeslagen. Naast de maandelijks aan de te Grol gelegerde ritmeester in

Page 106: Groenlo in de 80-jarige oorlog

106 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 10

Spaanse dienst Boedbergen (één der Grolse bevelvoerders) te betalen contributie moest Neede iedere zondag haver leveren. Beltrum werd gedwongen iedere week een vracht hooi te brengen; ze moesten ook haver en rogge leveren.In de periode 1582-1590 werden in de ambten Werne, Borculo en Rheine door de Staatse troepen alleen al door vijandelijke doortochten, roven, plunderen en brandschatten meer dan 450.000 Reichsthaler afgeperst.30

Hoewel de Spaanse troepen daar zeker niet voor zullen hebben ondergedaan, mag uit de volgende beschrijving blijken hoe wij ons het gedrag van de Staatse soldaten in het Münsterse moeten voorstellen. Dat daarbij godsdiensttegenstellingen een rol speelden mag duidelijk zijn.Staatse troepen zijn, driehonderd man sterk, te paard en te voet het klooster te Wedderen binnengedrongen. Ze hebben overal de deuren en kasten met een groot en verschrikkelijk tumult, woede, hakken, steken en schreeuwen opengeslagen. De paarden werden in het klooster gestald en de kerk werd binnengevallen, de beelden vernield, het altaar en de sacristie opengebroken, het Heilig Sacrament samen met andere relikwieën op barbaarse en onwaardige wijze op de grond gegooid en onder de voet gelopen, de kerkboeken deels in het water gegooid, deels verbrand, de kerksieraden onherstelbaar beschadigd en de ramen stukgeslagen. Hun voorraad aan levensmiddelen, ook het koren, werd opgegeten, de prior te schande gemaakt, beschimpt en smaad aangedaan en gevankelijk meegenomen. Verder werden alle paarden, koeien en varkens weggedreven.31

1592

Anholt wordt nog steeds door Staatse troepen bezet gehouden en te Bredevoort liggen ook de Spaansgezinde troepen nog in garnizoen. Van de zijde van de Staten Generaal wordt de eis, dat Bredevoort ontruimd moet worden, en wel binnen bepaalde tijd, telkens hernieuwd, naar gelang van de zijde van Anholt op bevrijding wordt aangedrongen. In een uitvoerig verzoekschrift vraagt Gertrud bij de interim landvoogd, van MansfeldA, om de wegneming van de Bredevoortse soldaten. Het daarbij gevoegde krijgsmansadvies van Verdugo blijft ongunstig luiden ten opzichte van deze voor de Spanjaarden zo belangrijke vesting. Het is, zo schrijft hij, een zeer belangrijke en sterke in het oosten van het Kwartier van Zutphen gelegen plaats, die de Keizer niets kost. Bovendien is het in de rechte passage naar Friesland de vesting die het dichtst bij de Rijn gelegen is.Een deel van het doel wordt toch bereikt; Gertrud van Milendonck komt met haar gezin en goederen te Anholt in sauvegarde bij de Staten Generaal, tegen een maandelijks te storten contributie. Het gevolg is, dat Verdugo wel niet de slotbewoners, maar toch de burgers van Anholt, dat nog steeds door de Engelsen bezet gehouden wordt, als vijanden behandeld wil zien.32

A Peter Ernst van Mansfeld volgde in 1592 voorlopig Parma op. Was landvoogd van 1592 - 1594.

Page 107: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 10 107Hoofdstuk 10

Sedert 1589 hebben de garnizoenen van Groenlo en Bredevoort te Südlohn maandelijks of per kwartaal contributie geïnd. In 1592 moet 600 daalder per kwartaal worden betaald. Dat betekent overigens niet dat men van overvallen verlost is, hoewel graaf Joost van Styrum zich wel aan de afspraak houdt. In het gehele kerspel Südlohn worden boeren op verschillende momenten in het jaar overvallen en beroofd. Ze moeten hun vee dan door het betalen van een som geld vrijkopen. Soms genoten de boeren bescherming van Münsterse troepen. Bij het doortrekken van Spaanse troepen onder het bevel van graaf Herman van den Bergh wordt door Münsterse soldaten een ruiter doodgeschoten. Als boete daarvoor moeten de inwoners van Südlohn aan het garnizoen van Groenlo 134 daalder schadeloosstelling betalen.33

Op de eind februari 1592 te Nijmegen gehouden landdag komt een rekest van de gravin-weduwe Van Styrum en Bronckhorst aan de orde. Daarin verzoekt zij de beslaglegging op haar goederen in te trekken en haar sauvegarde te verlenen. De landdag stemt daarmee in op voorwaarde dat de vestingwerken rond het kasteel Wildenborch zullen worden afgebroken om verder onheil te voorkomen. Bovendien moeten haar zonen, Joost en Johan, eerst uit Spaanse dienst treden. In geval dat niet wordt nagekomen moet voldoende borg tot schadevergoeding worden gegeven. Men vindt de zaak van het huis van de gravin-weduwe te Bronkhorst echter van dermate gewicht, dat de landdag aan het Hof verzoekt dit door de gedeputeerden van Gelderland in de Staten Generaal aan de orde te laten stellen en daar te laten beslissen.34

Begin maart wordt de Zutphense kwartiersdag gehouden. Daar worden voor het eerst in de geschiedenis van de kwartiersdagen vaste gedeputeerden benoemd: Seyno van Dorth, landdrost van Zutphen, Aerndt van den Wall, burgemeester van Zutphen en Johan Gyginck, burgemeester van Doesburg. Zij hadden als taak de invordering van de contributie en voorts de ‘bevorderinghe des Graefschaps Zutphens wolstant’. De gedeputeerden vergaderen aanvankelijk in het stadhuis van Zutphen. Deze afgevaardigden nemen daar onder andere het besluit aan het Hof te verzoeken om niet aan het verzoek van de gravin-weduwe Van Styrum en Bronckhorst te voldoen, voordat haar zoon, graaf Johan, gouverneur van Groenlo, op zou houden met het vorderen van zeer veel geld van de Graafschapse dorpen. Ze hebben met leedwezen vernomen, dat Johan van Styrum er nog steeds in volhardt de onderhorige dorpen van de Graafschap Zutphen te dwingen aan de fortificatie van de stad Grol te komen werken. Voor vrijstelling van de arbeid aan de vestingwerken vordert hij dubbel zoveel als aan Staatse zijde in een maand aan contributie wordt betaald. Het Hof wordt verzocht om, aangaande het verzoek van de gravin Van Styrum, niets te doen vooraleer de zoon van de gravin, Johan van Styrum, afstand neemt van zijn onbezonnen optreden tegen de onderdanen van de Graafschap en dan ook gehouden mag worden aan de restitutie van de ongepast afgeperste penningen.35

Het rekest, dat de gravin-weduwe Van Styrum in februari aan de landdag had gestuurd, heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. Zij stuurt begin november opnieuw een rekest, ditmaal aan het Hof. Het Hof vraagt aan de magistraat van Zutphen om advies op het rekest van de gravin-weduwe en haar zoon Joost.36 De magistraat antwoordt,

Page 108: Groenlo in de 80-jarige oorlog

108 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 10

dat zij het verzoek een zaak achten, die de hoge overheid aangaat.37

Graaf Joost van Styrum stuurt het Hof daarop een brief waarin hij verklaart, dat hij en de zijnen oprecht met die van Gelderland in vrede wensen te leven. Hij verzoekt iemand naar hem toe te sturen om mondeling de geschilpunten en al wat tot wantrouwen aanleiding geeft, uit de weg te ruimen.38 Dat het hem menens is brengt hij tot uiting door eind november opnieuw aan te dringen iemand voor een gesprek naar hem toe te sturen.39 Deze laatste brief wordt direct door het Hof beantwoord. Het Hof kan niet aan zijn verzoek voldoen, daar het hier een landschapsresolutie betreft. Het beste zal zijn, dat hij zich opnieuw tot de landdag wendt. Echter geeft het Hof hem de raad vooraf de verdachte personen, die hij bij zich heeft en die uit ’s vijands contributie bezoldigd worden, te verwijderen.40

Half mei heerst er binnen Grol grote ontevredenheid over de gebrekkige betaling van soldij. Nog kort geleden zijn 300 soldaten aan het garnizoen van Grol toegevoegd. Ze schreeuwen om geld en vallen Johan van Styrum op hinderlijke wijze lastig. Om de krijgslieden enigszins tevreden te stellen heeft hij hen voorgesteld ieder ‘een halff molder rogge unde eenen halven daler’ te geven. Dat hebben de soldaten echter niet willen aannemen. De gouverneur heeft daarom terstond een bode naar Groningen, naar Herman van den BerghB, gestuurd om hem op de hoogte te stellen van de onstuimigheid van de soldaten en van het groot gebrek aan geld. De bode moet de vraag voorleggen, waar deze soldaten verzorgd zullen worden als ze nu geen geld krijgen. Ze vallen nu reeds iedere dag het Sticht Münster binnen en brengen daar aanzienlijke schade toe. De Münstersen hebben daarom zeker 600 soldaten, zowel te voet als te paard, in Vreden gelegerd om deze ’uitstapjes’ en plunderingen te verhinderen. Volgens de magistraat van Zutphen staan de zaken te Grol er nu zo voor, dat een poging om de stad te heroveren met goed gevolg zou kunnen worden ondernomen.41

Als gevolg van de gebrekkige betaling gaan de Grolse soldaten zonder genade voort de omgeving te plunderen. Over de al maar voortdurende strooptochten van het Grolse garnizoen, speciaal te Winterswijk, wendt de pandvrouwe van Bredevoort zich met een klacht tot Verdugo. Nog pas heeft men de plunderaars 130 daalders aangeboden boven de 150 daalders, die ze zich door afpersing hebben toegeëigend, in de hoop nu voorlopig van overlast bevrijd te zullen zijn. Maar dat alles zonder resultaat. Binnen enkele dagen reeds zijn ze teruggekeerd en hebben uit Winterswijk 135 koeien, 15 paarden en een groot aantal varkens geroofd. Alle dringende verzoeken om teruggave van de dieren, zelfs tegen een aangeboden rantsoen van 10 daalder per stuk, hebben niet geholpen. Ze hebben ze zonder enige bedenking, alsof het vijandelijke buit betrof, verkocht en verdeeld, waartegen Johan van Limburg-Styrum weinig vermag of wil doen.42

De Staten Generaal beraadslaagden begin dit jaar over een veldtochtplan. Over het doel van de tocht liepen de meningen van de gedeputeerden uiteen. Holland en Zeeland voelden het meest voor Geertruidenberg. Gelderland en Overijssel hadden

B Herman van den Bergh was van 1593 - 1611 stadhouder van Spaans Gelre.

Page 109: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 10 109Hoofdstuk 10

voorkeur voor Grol. Friesland drong er sterk op aan het beleg te slaan voor Steenwijk en Coevorden. Tot dit laatste werd besloten. Steenwijk was een rovershol, van waaruit niet alleen strooptochten over land werden ondernomen, maar ook de vaart op de Zuiderzee werd bedreigd. Maurits vertrok 19 mei uit Den Haag en kwam acht dagen later bij Steenwijk aan. Willem Lodewijk voegde zich met zijn Friese compagnieën bij hem.Verdugo was opgelucht dat Maurits Steenwijk gekozen had. Hij had gevreesd voor Oldenzaal of Grol. Steenwijk zou het wel houden. Dat bleek niet het geval. Het beleg van Steenwijk zou slechts bijna vijf weken duren.43 Een bode van Deventer bracht op 30 juni te Zutphen het bericht van de overgave van Steenwijk.44

De bewegingen van Maurits en zijn troepen na dit beleg volgend, begeeft Verdugo zich met zijn ruiters naar het Kwartier van Zutphen. Verdugo arriveert de 8ste juli te Grol en vertrekt de volgende ochtend vroeg naar Bredevoort. Hij heeft de meeste van zijn ruiters bij zich en wil voorkomen, dat Grol en Bredevoort aan de troepen van Maurits ten prooi vallen.45 De drost van Bredevoort heeft bevel om de vesting te versterken.46

De gedeputeerde van de Graafschap Zutphen, Casijn van der Hell, laat het Hof begin juli vanuit Zutphen weten, dat prins Maurits de binnen Zutphen liggende vendels vandaar heeft meegenomen om ze te velde te gebruiken en heeft andere in de plaats gezonden, die echter minder sterk zijn.47 Als Maurits met zijn voorbereiding voor een nieuw beleg gereed is verschijnt hij op 26 juli met zijn leger voor Coevorden. Verdugo, die zich reeds eerder deze maand op Groenlo had teruggetrokken wachtte daar de zo dringend verzochte hulptroepen uit Brabant af.48 Begin augustus is hij nog te Groenlo. Coevorden wordt beschermd door zeer solide verdedigingswallen, maar ook nog door een dertig meter brede gracht. Verdugo maakt zich weinig zorgen over het lot van de vesting. Dat optimisme wordt gedeeld door de gouverneur van Coevorden, Frederik van den Bergh.Zutphen is niet gerust op de Spaanse troepenbewegingen in het oosten van het Kwartier van Zutphen. Met het oog op een mogelijke aanval verzoeken zij het Hof om toezending van kruit en lonten. In de stad zijn vier vendels knechten en een vaan ruiters van de graaf Van Hohenlohe.49 Het Hof deelt die ongerustheid en spoort de Graafschapse steden aan tot waakzaamheid.50 De 30ste augustus weet de magistraat van Zutphen bijzonderheden te melden over de nadering van de vijand en over zijn sterkte. Zij hebben vernomen, dat de vijand de dag ervoor met vijf regimenten, zijnde 4500 man in getal, tussen Wesel en Rijnberk de Rijn is overgestoken, met de bedoeling straks naar de Graafschap te komen. Vier vanen ruiters uit Grol zijn ze tegemoet gereden om ze op die tocht te begeleiden. Ze zullen met de in het zuidoosten van het Kwartier van Zutphen gelegen troepen worden samengevoegd om samen iets te ondernemen. De graaf Van Mansfeld is veldoverste over deze troepen. Hij heeft Mondragon Gonzaga, samen met andere Spaanse kapiteins, bij zich. Het krijgsvolk is met ‘lanckgewehr und musguetten becleedt’.51

De berichtgeving uit Zutphen gaat de 3de september verder. Men heeft van vertrouwde zijde vernomen, dat de vijand enkele dagen daarvoor te Rhede, tussen Bocholt en Borken, heeft gelegen en toen Verdugo met zijn voetvolk en ruiters uit Grol bij hen

Page 110: Groenlo in de 80-jarige oorlog

110 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 10

aankwam zijn ze opgetrokken. Ze zijn meer dan 6000 man sterk, zowel te voet als te paard, en hebben 1500 wagens en karren bij zich. Ze zijn van plan om ofwel Coevorden te ontzetten of de voorziening van proviand van de Staatse belegeraars van die stad af te snijden om in het andere geval naar Groningen te marcheren.52

Om Coevorden te ontzetten komt Verdugo op 7 september vanuit het noorden aanrukken en valt het kamp van Willem Lodewijk aan. Maurits komt hem te hulp en samen slaan ze de aanval af. Frederik van den Bergh geeft Coevorden op 12 september aan Maurits over.53

De magistraat van Zutphen wenst dat afgevaardigden van hun Kwartier en van dat van de Veluwe zich samen met afgevaardigden van het Hof naar Zwolle zullen begeven. Daar moeten ze bij de Raad van State, die met het leger van Maurits meetrekt, zien te bewerken, dat het van Coevorden terugkerende Staatse leger gebruikt wordt om de Graafschap Zutphen van vijanden te zuiveren. Dan zou men in staat zijn de inwoners alleen contributie aan Staatse zijde te laten betalen. Ook zou men dan de daar woest liggende akkers en weidegronden van de Graafschap Zutphen weer kunnen bebouwen en gebruiken om daarmee in het onderhoud te voorzien.54

Mede als gevolg van de aanhoudende regen telde het leger van Maurits, toen het beleg van Coevorden ten einde was, niet minder dan 1200 zieken. Maurits wilde zijn leger ontbinden, maar de Staten Generaal gaven opdracht tot verlenging van de veldtocht. Maurits constateerde echter dat zijn mannen aan het einde van hun krachten waren gekomen. En al drongen Gelderland en Overijssel aan op een beleg van Goor, Oldenzaal of Grol, Maurits liet de soldaten naar de garnizoenssteden terugkeren.55

Begin oktober wordt de Vrouwe van Anholt door het Hof op de hoogte gebracht van de nadering van het Staatse leger.56 Verdugo is daar ook van op de hoogte en voelt zich dan ook gedwongen de bezetting van Bredevoort te vermeerderen. Johan van Styrum laat vanuit Oldenzaal weten dat hij bereid is troepen uit Grol te sturen, maar er kunnen naar verkiezing ook anderen komen.De gouverneur van Grol, Johan van Styrum, heeft ook in 1592 weer extra contributie geïnd, zowel van de contribuanten van de Graafschap Zutphen als van de Heerlijkheid Borculo en tevens van het ambt Bredevoort.57

1593

Herman van den Bergh wordt benoemd tot stadhouder van het Spaanse Gelre. Hij volgt daarmee Charles de Ligne op. Herman van den Bergh, oudste zoon van Willem van den Bergh, was van 1593-1611 de te Roermond zetelende stadhouder van het Spaans gebleven deel van Gelre.De gedeputeerde van de Graafschap Zutphen, Casijn van der Hell, neemt half februari zitting in de Raad van State.58

Als door de pandvrouwe van Bredevoort van Spaanse zijde voor het stadje geen neutraliteit kan worden verworven doet zij bij Zijner Majesteits regering te Brussel moeite om toegezegd te krijgen, dat er toch onder geen omstandigheden nog meer

Page 111: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 10 111Hoofdstuk 10

manschappen onder welk bevel ook, ruiters of voetknechten, in het geplaagde stadje, voor kort of voor lang, gelegerd worden. Ook verzoekt zij om in geen geval Thiesseling tot koninklijk gouverneur van Bredevoort aan te stellen, want dan is het met de vruchten van het pandbezit voorgoed uit. Grol en Bredevoort zijn in Spaanse handen. Anholt heeft nog steeds een Staatse bezetting. Op het verzoek van Gertrud van Milendonck aan de Landdag te Zutphen om die daar weg te nemen, heeft zij ten antwoord gekregen, dat de Landdag hierin niet heeft te besluiten. Bovendien ziet men niet in, dat leden en vazallen van het vorstendom Gelre en de Graafschap Zutphen - tot welke ook zij gerekend wordt - als neutralen kunnen worden beschouwd.59

Met betrekking tot de afwikkeling van de rekesten van de gravin-weduwe Van Styrum en Bronckhorst om sauvegarde te verlenen duurt het nog tot maart voordat Joost van Styrum de raad opvolgt die het Hof hem eind november 1592 heeft gegeven. Afgezanten van hem en zijn moeder worden eind maart door de landdag in audiëntie ontvangen. Zij doen daar mondeling hun verhaal en presenteren vervolgens een rekest waarin om neutraliteit en verwijdering van het Staatse garnizoen op het huis Bronckhorst wordt verzocht.60 De landdag vindt dat de indieners van het rekest genoeg hebben gedaan om te voldoen aan het besluit, dat op de laatst te Nijmegen gehouden landdag is genomen en is daar tevreden mee. Voor wat de landdag betreft kunnen de Staten Generaal sauvegarde verlenen om, net zoals dat voor andere onderdanen van het vorstendom Gelre en de Graafschap Zutphen geldt, vredig op hun huis Wildenborch te wonen.61 Met het verzoek om het garnizoen op het huis te Bronkhorst te verwijderen wordt dus niet ingestemd.In hoeverre hiermee een scheiding der geesten tussen de gebroeders Van Styrum Bronckhorst een feit is geworden, wordt niet duidelijk. Johan is nog steeds gouverneur van het Spaanse Grol, maar Joost kiest hiermee de Staatse zijde of is tenminste bereid zich neutraal op te stellen.

De pastores van Vreden hebben voor hun kerspel met zijn boerengemeenschappen over de periode augustus 1591 tot april 1593 een lijst van de daar geleden schade opgesteld. De soldaten van koning Philips II van Spanje, die in de naburige garnizoenen van Oldenzaal, Enschede, Groenlo en Bredevoort gelegerd zijn, hebben de door hen beschreven schade veroorzaakt en gruweldaden gepleegd. Deze pastores komen tot de bevinding, dat brandschatten, moorden, verwonden en blijvend letsel toebrengen aan de arme boeren niet meegerekend, de plattelandsbevolking van het kerspel Vreden in die anderhalf jaar een schade is toegebracht van 16.475 Reichstaler. Om een maat te hebben voor de hoogte van de genoemde schade is het nuttig te weten, dat de waarde van een paard destijds ongeveer 12 tot 15 Reichstaler was en voor een koe de waarde ongeveer bij 8 tot 12 Reichstaler lag.62

Niet alleen Spaanse soldaten maar ook Staatse troepen hebben in die periode in het Münsterse geplunderd. Eind april stuurt het Hof aan Casijn van der Hell het verzoek om uit Den Haag Commissarissen te zenden om een onderzoek in te stellen naar de door Staatse garnizoenen in het Keulse en Münsterse gepleegde excessen.63

Page 112: Groenlo in de 80-jarige oorlog

112 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 10

Aan Spaanse zijde houdt men er rekening mee, dat Maurits zijn veroveringen in het oosten wil voortzetten. Voor het behoud van de stad Groningen en de nog in Spaans bezit zijnde steden langs de oostgrens worden vanuit het zuiden versterkingen aangevoerd. In verband met de nadering van het vijandelijke Spaanse leger vraagt de magistraat van Doesburg in de eerste dagen van april aan het Hof om toezending van kruit en kogels. Men heeft vernomen, dat de vijand het gemunt heeft op Doesburg, Doetinchem of Anholt.64

Nu Steenwijk en Coevorden verloren zijn gegaan hebben de Spaanse troepen in Drenthe en Twente verscheidene huizen (kastelen) ingenomen. Om te voorkomen dat dit ook in de Graafschap Zutphen zal gebeuren en de vijand zich meester zal maken van het huis Dorth wil het Hof dat tot ontvesting daarvan wordt overgegaan. Prins Maurits en de Raad van State zijn het daarmee eens en ook de magistraat van Zutphen vindt het veiliger dat de vestingwerken van het huis Dorth worden afgebroken. Seyno van Dorth, gouverneur van Zutphen, zegt zijn medewerking toe, maar draalt met de ontmanteling van zijn huis. De magistraat van Zutphen geeft het Hof eind april in overweging om Seyno van Dorth te gelasten de wallen rond zijn huis geheel te slechten. Als Zutphen eind mei uit Deventer bericht ontvangt over de bewegingen van de vijand, dringen ze bij het Hof aan op bespoediging van de ontmanteling van het huis Dorth. Het Hof richt zich terstond tot de vrouwe van Dorth. Het duurt echter nog tot eind juli voordat tot volledige ontmanteling wordt overgegaan.65

De Spaanse activiteiten in het oosten zijn ook de Raad van State niet ontgaan. Zij wensen half april van het Hof te Arnhem bericht over de toestand van de vestingwerken van Lochem. Aan de gedeputeerden van de stad Zutphen wordt gevraagd om iemand uit hun midden naar Lochem te sturen ter inspectie van de vestingwerken aldaar en om daarover aan het Hof te rapporteren.66 Het is de magistraat van Zutphen die half mei laat weten, dat de vestingwerken van Lochem dringend herstelling vereisen, maar dat de stad daarvoor geen middelen heeft.67 Het Hof pleit vervolgens bij de Raad van State krachtig voor de zaak van Lochem.68

Inwoners van Lichtenvoorde en Zieuwent hebben rovers van vee geholpen door de gestolen dieren te herbergen. Ook boden zij het geroofde vee te koop aan. Het Schoutambt van Zutphen verzoekt het Hof om aan de voogd van Lichtenvoorde te schrijven, dat hij dit aan de inwoners van Lichtenvoorde en Zieuwent moet verbieden.69

Naast de ellende van de dagelijkse plundering staat de drukkende last der contributie, die in de Oost-Achterhoek naar beide zijden (de Landschap en de Spanjaarden) betaald moet worden. Winterswijk is kort daarvoor voor een buitengewone afdracht aangesproken en richt zich daarover met een ernstige klacht tot het Hof. Dit college oordeelt de bezwaren van het kerspel niet ongegrond en verzoekt de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen deze adressanten, die toch ook ‘leden’ van de Graafschap Zutphen zijn, vrij te stellen van de hen opgelegde buitengewone betaling. Ter motivering schrijven ze er bij dat de gedeputeerden hebben te bedenken, dat de vijand het wegvluchten van de bewoners wil bevorderen, waardoor voor beide partijen de contributiebetaling zou ophouden.70

Ook in het bisdom Münster worden de mensen door de Staatse soldaten niet met rust

Page 113: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 10 113Hoofdstuk 10

gelaten, in het bijzonder niet door die van de garnizoenen van Deventer, Lochem en Doetinchem. Vanuit Münster verzoekt men begin augustus dan ook aan het garnizoen van Lochem aan deze excessen een einde te maken, de misdadigers te straffen en de afgenomen beesten terug te geven, alsmede de gevangenen vrij te laten.71

In de Staten Generaal wordt een maand later, in aanwezigheid van de Raad van State, het door een agent van Münster overgebrachte protest gelezen tegen de ‘exhorbitantin ende excessen’, die dagelijks door de in de Graafschap Zutphen gelegerde ruiters en voetvolk van de Staten in het Sticht Münster worden bedreven. Dit protest wordt door de Staten Generaal aan de Raad van State ter hand gesteld om er, conform de mening van de Staten, in te voorzien, opdat de regering van Münster ‘clachteloos’ mocht worden gesteld. 72

Het Hof neemt eveneens maatregelen maar nu tegen de plunderende soldaten van de vijand en geeft de richter van Lochem het bevel om vijandelijke soldaten, die bij het beroven van onder sauvegarde zittende boeren gegrepen worden, niet meer tegen betaling van rantsoen los te laten, maar hen aan de ‘geweldige’ te Zutphen over te leveren.73

Men blijft aan Staatse zijde ook de activiteiten van de Spaanse troepen nauwlettend in de gaten houden. Op een verzoek om nadere informatie schrijft de Staatse rentmeester Jacob Dunnewoldt begin september aan het Hof, dat door hem ‘kondschappers’ zijn uitgezonden, die niets hebben kunnen vernemen van het overvaren van de vijand te Wesel. Hij heeft ook een tamboer naar Anholt, Werth, Bredevoort en Grol gestuurd om contributie in te vorderen. Ook van hem heeft hij vernomen, dat men daar niets weet van het overzetten van troepen over de Rijn, maar wel van het dagelijks van Grol naar de Rijn gaan van konvooien. Hij heeft een boer, die twee dagen binnen Grol is geweest en ook een uit Beltrum bij zich gehad. Die zeiden dat zij alle wagens uit Beltrum, Lievelde, Lintvelt en het Zieuwent naar Grol hebben gehaald om naar de Rijn te gaan om kruit en lood te halen. Ze zouden door enige ruiters begeleid worden. De ruiters waren echter na enkele dagen nog niet gearriveerd en daarom hebben ze de boeren met hun wagens naar huis terug laten keren onder de voorwaarde, dat zij er garant voor stonden met paard en wagen naar Grol terug te keren zodra de ruiters zouden zijn aangekomen.74

Ook al is gebleken dat er geen vijandelijke troepen de Rijn zijn overgestoken, verzoekt de magistraat van Doesburg begin september, in verband met de nabijheid van de vijand, aan het Hof voor zichzelf om toezending van munitie en voor Doetinchem en Anholt om vermeerdering van garnizoen.75 De bezetting van het huis Bronckhorst is kennelijk gehandhaafd, want Doesburg dringt medio september bij het Hof aan op versterking van het garnizoen op het huis Bronckhorst.76 Dat heeft eind september plaats.77

De steden van de Graafschap Zutphen worden begin oktober door het Hof aangespoord tot waakzaamheid, daar de vijand, door het ongunstige weer genoodzaakt, Groningerland moet verlaten.78

Met het oog op de armoede van de burgerij van Lochem, die bovendien nog door de pest wordt geteisterd, dringen de gedeputeerden van de Graafschap en de magistraat

Page 114: Groenlo in de 80-jarige oorlog

114 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 11

van Zutphen begin november bij het Hof aan op vermindering van het garnizoen.79

De magistraat van Doesburg verzoekt begin november het Hof om de licentmeesterC te gelasten de voor Bocholt bestemde goederen naar de Oude IJssel te laten passeren.80 Het Hof reageert met de opmerking, dat de Staten Generaal er over klagen, dat de vijand uit de Graafschap Zutphen veel wordt toegevoerd en dringt aan op maatregelen daartegen.81 Aan de overige steden van de Graafschap Zutphen sturen zij eveneens bericht over deze aangelegenheid.82 Zutphen reageert geprikkeld met de opmerking, dat hen niet bekend is, dat uit enige stad der Graafschap uitvoer naar vijandelijk gebied plaats heeft.83 Naar aanleiding van de te Zutphen teweeggebrachte irritatie schrijft het Hof, dat men niet heeft bedoeld hen te beschuldigen, maar in het algemeen aan het bevel van de Staten Generaal gevolg heeft gegeven.84

De boeren in het zuidoosten van het Kwartier van Zutphen worden dagelijks met plunderingen geconfronteerd. Winterswijk klaagt erover, dat zij door de Grolse soldaten dagelijks worden lastiggevallen. Hun roven en stelen kent geen einde. Begin november hebben de soldaten van de Grolse bevelhebber Boedbergen enkele arme boeren voor ongeveer 100 Rijksdaalder voor hun vee afgeperst. Nog kort ervoor hebben zij te Buurse voor 94 Rijksdaalder gerantsoeneerd, terwijl zij bovendien 15 varkens wegnamen, die zij in Grol onder elkaar gedeeld hebben. Ook te Bredevoort en omliggende kerspelen slaan zij hun slag.85 In deze tijd regent het eveneens klachten over de strooptochten, die door de slecht betaalde bezettingen van Bredevoort en Werth in de omtrek worden ondernomen.Half november halen de soldaten van het Spaanse leger, dat in verband met de te verwachten tocht van Maurits naar Groningen voor Coevorden ligt, in en om Winterswijk al wat zij krijgen kunnen weg.86

Ook in het voorbije jaar ging de gouverneur van Grol nog steeds voort met het innen van contributies ten plattelande buiten de rentmeester om. Hij haalde zo voor het onderhoud van zijn garnizoen gemiddeld ca. 200 gulden per maand extra binnen.87

C De licentmeester was als rentmeester belast met het innen van de licenten; een belasting op toegestane handel met de vijand.

Page 115: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 10 115Hoofdstuk 11

11

De mislukte tocht naar het land van Zutphen

1594

Na de verovering van Zutphen door Maurits in 1591 had de rentmeester in Spaanse dienst Jan van Lamsweerde zich, met een tussenverblijf te Emmerich, te Groenlo gevestigd. In 1594 treffen we hem echter te Rijnberk, waar hij toen zijn residentie had. Hij reist in januari van Rijnberk naar Grol om zijn jaarrekening over de voorgaande jaren te vervaardigen. Het doel van zijn reis is echter ook en vooral om informatie in te winnen over de extra buitengewone contributie die door de overheid van het Grolse garnizoen vaak en stilzwijgend wordt geïnd. Die extra geïnde contributie zou voor een deel onzichtbaar zijn gebleven en buiten de boekhouding zijn gehouden ware het niet, dat Van Lamsweerde speciaal naar Grol was gereisd om alles zorgvuldig vast te leggen.1 Hij vraagt bij de contributie betalende kerspelen informatie over de door Van Styrum uitgezette contributieheffingen. Daartoe stuurt hij een bode naar die kerspelen om met zekerheid te vernemen hoeveel penningen ieder kerspel, buiten de gewone contributiebetaling om, voor het onderhoud van het Grolse garnizoen heeft betaald.2 Van Lamsweerde stelt op deze manier vast, dat Van Styrum over de jaren 1589 t/m 1593 maar liefst 5942 gulden aan contributie heeft binnengehaald zonder dat naar Brussel te verantwoorden. Hij laat niet na er richting de Rekenkamer te Roermond op te wijzen, dat Zijne Majesteit profijt heeft van zijn speurwerk en wil daar een tegemoetkoming voor ontvangen. Het militair commando en de krijgslieden van Grol zijn nu immers bij hun afrekening met Brussel voor het door hem opgespoorde bedrag gekort.

Page 116: Groenlo in de 80-jarige oorlog

116 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 11

Van Lamsweerde kwam door dit alles wel in de problemen. Hij ontmoette haat en vijandschap van de zijde van gouverneur Van Styrum en de krijgslieden te Grol en werd door hen bedreigd. Die gingen ervan uit, dat als Van Lamsweerde de zaak had gelaten voor wat het was, dat bedrag voor Brussel verzwegen zou zijn gebleven (en dus verduisterd), en het was niet eens zijn opdracht zich daarmee bezig te houden. Van Lamsweerde waren een aantal keren presentjes aangeboden als hij er zich buiten wilde houden, maar die had hij afgeslagen en geweigerd te accepteren.3 Het is duidelijk dat de verhouding tussen Van Lamsweerde en Johan van Styrum als gevolg hiervan niet bepaald goed genoemd mocht worden.De pandvrouwe van Bredevoort, Gertrud van Milendonck, beklaagt zich eind januari bij de stadhouder, graaf Herman van den Bergh, over met name genoemde soldaten van het garnizoen te Grol (Smeulingh, Hans Hesse, Juncker Willem, Worm, Willem van Elst en der Theuter Jacob). Door dagelijkse overvallen, schendingen, afpersingen en andere vijandige daden brengen ze de arme onderdanen van Bredevoort tot totale ondergang. Een deel van de daders valt onder het commando van zijn broer graaf Hendrik van den Bergh, het andere deel onder kapitein Boedbergen.4

Herman van den Bergh antwoordt begin februari vanuit het leger voor Coevorden, dat het zijn broer, graaf Hendrik, zeer heeft aangegrepen wat zijn soldaten daar hebben misdaan. Hij heeft terstond bericht naar Grol gezonden, dat de schuldigen moeten worden gearresteerd om ze het gestolene terug te laten geven en ze te kastijden.5 Begin maart bericht de drost van Bredevoort aan de pandvrouwe, dat graaf Hendrik van den Bergh zijn eisen betreffende de leverantie van paarden, hooi en stro of geld aan Grol niet intrekt. De officieren te Grol worden door de voogd van Winterswijk, die bij hen geweest is, als een dronken en onredelijke bende gekwalificeerd. De vaandrig van het te Bredevoort gelegerde Spaanse garnizoen voelt zich daar vrij machteloos tegen. De pandvrouwe gaat dan ook door met het indienen van verzoeken bij graaf Herman.6

Niettemin is het begin juli weer raak. Soldaten uit Groenlo, die onder bevel staan van graaf Johan van Styrum en een Spaanse kapitein, hebben op een avond de voogd van Dinxperlo aangevallen, terwijl die op weg was naar de kerk te Aalten. Ze hebben hem tot aan de drempel van dat gebouw voortdurend ergerlijk mishandeld.7

De IJssel, die de Graafschap Zutphen in het westen begrenst, werd tijdens de Opstand door de Staatse troepen streng bewaakt en was mede daardoor een niet zo gemakkelijk te nemen barrière voor de op Holland gerichte troepenbewegingen van de Spaanse vijand. De rivier had evenwel voor de Staatse troepen bij hun veldtochten in de Graafschap Zutphen ook voor het aan- en afvoeren van troepen en materieel een uiterst belangrijke functie. De havens van Doesburg en Zutphen, die in het verleden bij de bouw van vestingen in de Graafschap al een belangrijke rol hadden gespeeld, waren ook tijdens de Opstand, met name voor de Staatse troepen, van het grootste belang. Vanaf het moment dat de Staatse troepen over de steden langs de IJssel heersten (of in hun bezit hadden) werd door de Staten Generaal, zodra er dreiging van een inval was, geld uitgetrokken voor onderhoud en uitbouw van de betrokken vestingen.

Page 117: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 11 117Hoofdstuk 11

De vijandelijke troepen hadden nog nauwelijks de streek verlaten of de geldstroom droogde op en het verval sloeg weer toe.Maurits had in 1591 de IJsselsteden Zutphen en Deventer en ook Nijmegen veroverd. Daarna waren in 1592 de vestingen Steenwijk en Coevorden gevolgd. Het was voor de Republiek van enorm belang dat Maurits en Willem Lodewijk het oostelijk deel van de Noordelijke Nederlanden tot aan de Duitse grenzen binnen het machtsgebied van de Republiek brachten. De voor de Spanjaarden belangrijke wegen naar Groningen waren nu in handen van het Staatse leger. Daardoor kon Groningen, de centrale Spaanse vesting van het Noorden, in 1594 veroverd worden. Op 22 mei kwam Maurits voor Groningen aan. Twee maanden later, op 24 juli, trok hij als overwinnaar de stad binnen.Na deze overwinning, zo vroeg in het jaar, had men mogen verwachten, dat men met de krijgsverrichtingen zou zijn voortgegaan. Het feit dat het leger van Verdugo nagenoeg geheel was verlopen was bepaald een voordeel, zodat men mocht hopen nog voor de winter de Graafschap Zutphen en Twente te bevrijden. Lingen zou, na de eventuele verovering van de andere in Spaans bezit zijnde steden langs de oostgrens, zich niet staande weten te houden. Bovendien waren de steden Oldenzaal, Enschede, Goor en andere plaatsen en huizen (kastelen) zeer slecht van proviand en munitie voorzien. Alleen Grol was een van de beste en sterkste plaatsen, waar een sterk garnizoen in lag en met een commandant van aanzien, graaf Johan van Styrum.Het beleg van Groningen was echter duur geweest. Een tweede beleg konden de Staten Generaal financieel niet meer aan.8 Eveneens moet in ogenschouw worden genomen, dat er in het zware beleg van Groningen velen waren gestorven, gewond geraakt of ziek geworden, zodat het aantal beschikbare soldaten aanzienlijk verminderd was. Bovendien speelde eveneens een rol, dat de stad Groningen ook sterk bezet moest blijven ‘als eerst nieulyks aen dese zijde gekomen wesende en de borgerije noch meestendeel de Catholijke Religie toegedaen zijnde en voorts alderley vreemde geesten en vreemde gesintheden in waren’.9

Oldenbarnevelt spoorde Maurits aan toch nog een poging te wagen en het beleg te slaan voor Grol. De Stadhouders vonden het geen realistisch plan, want het zou met onvoldoende middelen uitgevoerd moeten worden.10 Reeds de dag na de verovering van Groningen gaven de Staten Generaal opdracht het leger te ontbinden.11 De Raad van State vergaderde 31 juli binnen Groningen en besloot te trachten de Staten Generaal van gedachten te doen veranderen en, nu men toch in de buurt was, Lingen te veroveren.12 De Staten Generaal hielden echter voet bij stuk. Maurits en Willem Lodewijk voldeden met tegenzin aan het bevel van de Staten Generaal. Maurits keerde naar ‘s Gravenhage terug. Hij werd op 29 augustus in de Staten Generaal verwelkomd. Men wenste hem geluk met de behaalde successen.13

Onder de redenen, waarom de Staten Generaal de krijgsbedrijven staakten behoorde zeker de belofte, die men eerder dit jaar aan de koning van Frankrijk (Hendrik IV) had gedaan, om hem op zijn eerste aanvraag in de maand augustus voor de tijd van vier maanden met 20 vendels voetvolk (3000 infanteristen) en vijf vanen ruiters (500 ruiters) te ondersteunen.14 Maurits had reeds in het midden van juni voorbereidingen

Page 118: Groenlo in de 80-jarige oorlog

118 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 11

getroffen om, in geval nodig, aan de aanvraag van de Koning terstond te kunnen voldoen.15 Nu na de verovering van Groningen door Maurits de corridor langs de oostgrens niet meer nodig is om deze stad te bevoorraden tracht de vrouwe van Anholt daaruit munt te slaan. De Spaanse Koning zal daardoor mogelijk geen prijs meer stellen op het behoud van Bredevoort. Ze zet daarom eind juli haar moeizame pogingen om neutraliteit te verwerven voort. Ook in de maanden daarna doet zij daartoe pogingen. In september smeekt ze zelf aan stadhouder Herman van den Bergh en aan Verdugo om bij de landvoogd in deze haar voorspraak te zijn. Verdugo vindt het geen goede zaak als hij de landvoogd ongevraagd advies zou geven en dat het bovendien, met het oog op de binnenkort te verwachten zending van troepen naar Groningen (wat reeds gaande is), beter zou zijn een andere superieur advies te laten uitbrengen. Met hem zou ze dan over deze zaak kunnen onderhandelen. Men ervaart dit terecht als een hoffelijke manier van afwijzen.Verdugo schrijft overigens tegelijkertijd aan stadhouder Herman van den Bergh dat, wanneer de vrouwe van Anholt neutraliteit verwerft, er geen garantie zal zijn, dat ze Bredevoort voor invallen kan behoeden. In dezelfde zin schrijft hij ook aan aartshertog Ernst (landvoogd van 1593-1595). Te Bredevoort realiseerde men zich wel dat, in het geval Brussel neutraliteit zou willen verlenen, men zeer veel tact zou moeten gebruiken tegenover de Staten Generaal, die wellicht dadelijk zouden ingrijpen, als Bredevoort werkelijk door de Spaansen verlaten zou worden.16 Van Staatse zijde laat men Gertrud weten dat, als de toestand niet verandert, men van die kant geen goeds te verwachten heeft. Herman van den Bergh belooft haar vervolgens moeite te doen bij het Hof te Brussel.Na het verlies van Groningen zijn onder het militaire commando van Verdugo nog slechts vier stadjes overgebleven: Lingen, Oldenzaal, Grol en Bredevoort. Verdugo verzoekt aan Brussel om hem van zijn taak in de Noordelijke Nederlanden te ontheffen. Eind augustus laat landvoogd Ernst hem weten dat hij daar te Oldenzaal moet blijven. Verdugo geeft daar gevolg aan, maar schrijft begin september aan de landvoogd dat, als van hem verwacht wordt dat hij de vijand daar weerstand zal bieden, hij dan een ingenieur en geld verwacht om de vestingwerken van die stadjes te repareren en te versterken. Bovendien laat hij weten Grol en Bredevoort belangrijke plaatsen te vinden. Met name zou Grol met weinig arbeid en kosten geschikt gemaakt kunnen worden om de vijand te weerstaan. Daar zouden twee- of drieduizend soldaten ingebracht kunnen worden om van daaruit de naburige plaatsen van de vijand aan te vallen. Ook Bredevoort vindt hij in dat kader belangrijk vanwege zijn gunstige ligging. Van beide plaatsen zouden de vestingwerken moeten worden versterkt wat echter een zaak is van de stadhouder van Gelre, Herman van den Bergh. Hij verzoekt de landvoogd aan de stadhouder van Gelre opdracht te geven tot versterking van die plaatsen.17 Gelet op de inhoud van deze brief aan de landvoogd is het overigens begrijpelijk, dat Verdugo het geen goede zaak vond als hij het verzoek van de vrouwe van Anholt, om neutraliteit te verlenen, zou hebben gesteund.Met betrekking tot het zenden van troepen naar Frankrijk had de agent van de Staten Generaal bij de koning van Frankrijk, Calvart, reeds in juli aan de Advocaat van

Page 119: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 11 119Hoofdstuk 11

Holland (Oldenbarnevelt) onder andere geschreven: ‘dat zij van het senden van het secours van sijne Majesteyt dit jaer niet om gemoeyt sullen worden’. Voorts: ‘mijn heere, na dat ik het aensie en nadat ik het eenigen tijd herwaerts wel geoordeelt hebbe, men behoeft niet te denken, dat men dit jaer yet sonderlings bedrijven sal’.18 In september schreef Calvart nogmaals, dat hij meende dat de koning van Frankrijk dit jaar niet meer om de beloofde ondersteuning zou vragen. De Staten Generaal gingen er zelf ook van uit, dat de koning het krijgsvolk zo ver in het seizoen, met de winter voor de deur, niet meer zou ontbieden.19

Maurits is eigenlijk nog maar net teruggekeerd in Den Haag of de Raad van State, ook teruggekeerd uit Groningen, overlegt 7 september alweer met hem of men dit seizoen ‘nog iets vruchtbaars zoude mogen aanvangen en uitrichten’. Op advies van Maurits wordt besloten daarover zo spoedig mogelijk en in het geheim met de Staten Generaal te overleggen.20 Dat overleg heeft een week later plaats.21 Voordat de Staten Generaal een besluit willen nemen moet de Raad van State onderzoeken of een eventuele veldtocht uit de door de provincies toegezegde bijdragen gefinancierd kan worden.22 Over het te kiezen doel van de tocht overlegt de Raad van State met Maurits, waarbij de Advocaat van Holland, Oldenbarnevelt, aanwezig is. Besloten wordt dat ‘de zake in Godes naam zoude mogen aangevangen worden in het Zutphensche quartier’.23 Noch in de resoluties van de Staten Generaal, noch in die van de Raad van State wordt het eigenlijke doel van de tocht genoemd. Maurits had alleen gezag over de legers van de provincies waarvan hij stadhouder was. Over de soldaten uit Friesland, waar zijn neef Willem Lodewijk stadhouder was, kon hij zonder diens instemming niet beschikken. Maurits verzoekt Willem Lodewijk aan de voorgenomen veldtocht deel te nemen en stuurt nog de 14de september aan zijn neef een brief over het voornemen om vóór de komende winter nog iets te ondernemen. Hij schrijft daarin onder andere, dat het lid van de Raad van State Casijn van der Hell naar het kwartier van Zutphen is gezonden om zich op de hoogte te stellen van de toestand van de vijand. Ook moet hij onderzoeken of het mogelijk is van de wegen gebruik te maken. Men heeft het doel van een eventuele veldtocht tot nu toe nog steeds geheim weten te houden. In deze brief wordt er voor het eerst melding van gemaakt, dat het in de bedoeling ligt Grol te gaan belegeren.24

De 19de beantwoordt Willem Lodewijk de brief van Maurits. Hij verwacht weinig van een zo laat in het seizoen te ondernemen veldtocht. Het belegeren van zo’n sterke vesting brengt zoveel bezwaren met zich mee, dat hij de voorkeur geeft aan een belegering van Lingen. Die zou veel gemakkelijker en met veel minder kosten zijn uit te voeren, terwijl hij van die verovering veel meer nut voorspelt dan van die van Grol. Niettemin verklaart hij zich bereid, indien een belegering van Grol doorgaat, 13 compagnieën daar naartoe te sturen.25

Op 24 september vergadert de Staten Generaal in aanwezigheid van de Raad van State de gehele dag over het doorgaan van een tocht naar het land van Zutphen en over de financiering daarvan. De koning van Frankrijk had tot dat moment nog niets van zich laten horen en men verwachtte dat de gehele aanvraag achterwege zou blijven. Aan het einde van de middag is men het over de financiering van de veldtocht eens en stemmen

Page 120: Groenlo in de 80-jarige oorlog

120 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 11

de Staten Generaal ermee in, dat het krijgsvolk door de Raad van State bijeen wordt geroepen.26

Tevens wordt besloten dat men de 8ste oktober met het leger te Doesburg zal zijn. Men kon daar niet eerder zijn, omdat men een groot aantal wagens en trekpaarden nodig had, die niet meteen konden worden verworven. Maurits verklaarde uitdrukkelijk niet te velde te kunnen gaan, als men de beloofde troepen naar Frankrijk dacht te zenden. Hij wilde zijn eer en reputatie niet in de waagschaal stellen of riskeren dat hij zich met schande zou moeten terugtrekken. Men stelde Maurits op al deze punten tevreden door hem toe te zeggen, dat men de tocht naar het land van Zutphen zou afdoen voordat men eventueel troepen naar Frankrijk zou zenden.27

De volgende dag schrijft Maurits aan Willem Lodewijk. Hij deelt hem mee, dat de Raad van State en de Staten Generaal het besluit hadden genomen de stad Grol te belegeren en verzoekt hem om de compagnieën van zijn regiment ten spoedigste naar Zwolle te zenden om de 8ste oktober te Doesburg te zijn. Hij vraagt hem met nadruk het aantal van zijn compagnieën te verhogen tot 17 of 18. Maurits spreekt als zijn verwachting uit dat het beleg van Grol niet lang zal duren.28

Intussen worden alle voorbereidingen getroffen die nodig zijn om een veldleger gereed te maken. Maurits acht het nodig 8 à 10 kanonnen meer naar Doesburg mee te nemen dan gepland, om daarmee de indruk te wekken dat hij ze nodig zal hebben, maar eigenlijk bedoeld om ‘de fame en het geruchte van dat die daar waren gebracht, daar te laten gaan’. Maurits had op zich genomen om de benodigde troepen te verzamelen en roept het krijgsvolk uit de verschillende garnizoenen op om op 8 oktober te Doesburg en Arnhem te zijn. Hij verzoekt de heren van de Raad van State ‘dat orde worde gesteld, dat bier en brood op Doesburg tijdelijk mochte worden besteld’.29 Maurits zendt zijn wagenmeester uit om 500 wagens te huren en geeft opdracht 400 trekpaarden aan te nemen om daarmee 23 stukken geschut in de Achterhoek over land naar de plaats van bestemming te kunnen vervoeren.30

Nadat de Staten Generaal op 24 september het besluit hadden genomen om zo mogelijk de landen van Twente en Zutphen van de vijand te bevrijden was Maurits dus meteen met de voorbereidingen voor deze veldtocht begonnen. Maar nauwelijks was hiertoe alles in gereedheid gebracht en stond Maurits op het punt om te vertrekken toen de Franse ambassadeur, de heer Buzanval, de 3de oktober in de Staten Generaal verscheen en daar een brief van de Franse koning overhandigde.31 Deze verzocht daarin om terstond de beloofde ruiters en voetknechten naar Frankrijk te zenden. Buzanval gaf te kennen, dat men tegen de 20ste oktober de beloofde troepen op de plaats van bestemming in Frankrijk wilde hebben.Het laat zich begrijpen, dat deze aanvraag thans niet welkom was, vooral niet bij Maurits, die wel gaarne gezien zal hebben, dat men er niet zo direct aan voldeed. Doch men begreep de vordering niet te mogen afslaan en tevens de voorgenomen tocht naar de Graafschap Zutphen te moeten laten plaatsvinden, voorzover Maurits en de Raad van State dit laatste dienstig zouden vinden.32

De 3de oktober houdt de Staten Generaal ’s middags een geheime vergadering. Op het voorstel, dat door de ambassadeur van Frankrijk voor de middag is gedaan, wordt daar

Page 121: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 11 121Hoofdstuk 11

besloten, dat men de aan de koning van Frankrijk gedane toezegging gestand zal doen en de troepen ter ondersteuning terstond zal sturen en ook dat men het zo moet regelen dat dit besluit zal worden geëffectueerd en intussen bekeken wordt wat men met de samengeroepen soldaten ten dienste van het land nog zou kunnen ondernemen.33

Duyck schrijft dat dit besluit werd genomen zonder dat Maurits of de Raad van State daarvan op de hoogte werden gesteld. Maurits had de Raad van State daar zelfs nog op aangesproken. Op het punt van vertrek uit Den Haag meende men daarom nog, dat het eerder genomen besluit niet veranderd was en dat men de tocht naar het land van Zutphen eerst zou voltooien. Maurits heeft daarom zijn garde, die vanwege de brief van de Franse koning was opgehouden, de 4de oktober naar Rotterdam gestuurd om vandaar per schip de Lek op te varen. Het geschut (17 kanonnen met 6 veldstukken) en alle munitie was daar al naartoe gebracht.34

Het was Maurits zijn taak leiding te geven aan de operaties en voorstellen te doen over de wijze waarop die het beste konden worden opgezet, maar opperbevelhebber was hij niet. De Staten Generaal hadden de beslissende stem. Maurits stelde het daarom op prijs als gedeputeerden van de Staten Generaal de veldtocht meemaakten.35

De Raad van State was verplicht residentie te houden waar ‘s lands dienst dat vereiste. Dat betekende dat bij een veldtocht de Raad van State mee te velde trok. Veelal vestigde de Raad zich hiertoe in een plaats in de buurt van het strijdtoneel, waar het houden van contact met de veldheer niet te veel bezwaar opleverde. Ook de Staten Generaal trokken soms in hun geheel mee. In de meeste gevallen echter waren zowel de Raad van State als de Staten Generaal vertegenwoordigd door een zeker aantal gedeputeerden. Voor de Staten Generaal meestal één lid uit elke provincie, waaraan de Raad van State enige (twee tot vier) leden toevoegde. Rechtstreeks belanghebbende provincies zonden dikwijls nog extra afgevaardigden.De taak der gedeputeerden te velde was in de eerste plaats het hoogste staatsgezag te vertegenwoordigen, waartoe zij deelnamen aan alle beraadslagingen van enig belang. Verder te waken over de belangen, rechten en privileges van de bij de oorlogvoering betrokken gewesten, steden en ingezetenen. Ten slotte verleenden zij, namens het gezag dat zij vertegenwoordigden, machtiging en bemiddeling tot het nemen van allerlei spoedeisende maatregelen, vooral indien hiermee kosten gemoeid waren. Wel verre van ‘dwarskijkers’ te zijn was hun aanwezigheid in het leger in de toenmalige verhoudingen in veel gevallen onontbeerlijk. Maurits drong in zijn brieven aan de Staten Generaal dan ook dikwijls aan op spoedige overkomst van de gedeputeerden.36

Op 4 oktober verschijnt Maurits in de Staten Generaal en verklaart dat hij klaar is om de volgende dag te vertrekken. Hij wil weten wie van de leden van de Staten Generaal hem op zijn tocht zal vergezellen om hem te assisteren. Opmerkelijk is zijn vraag of de heren er bij blijven dat hij zijn tocht naar de Graafschap Zutphen gaat beginnen en ook zal effectueren.De Staten Generaal antwoorden, dat geen der leden met hem mee zal gaan, maar verzoeken de Raad van State de volgende dag of op zijn laatst de dag daarna te vertrekken om Maurits te assisteren en ‘dat zy in allen gevalle de saken daerna sullen dirigeren, dat het secours, Zyne Majesteit belooft, mach wordden datelijck gepresteert,

Page 122: Groenlo in de 80-jarige oorlog

122 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 11

achtervolgende de sommatie, daervan gedan’.37 Op 1 oktober hadden de Staten Generaal reeds aan de Raad van State te verstaan gegeven, dat men erop verdacht zou moeten zijn aan de ondersteuning, die de koning van Frankrijk was beloofd, te voldoen, indien Zijne Majesteit dat alsnog zou verzoeken, omdat ‘sulcx met eeren glimpelijck niet en soude kunnen geëxcuseert wordden’.38 Men kan dus niet zeggen dat de Raad van State, met betrekking tot de aan de koning van Frankrijk toegezegde ondersteuning, niet op de hoogte was van het standpunt van de Staten Generaal.De 5de oktober vertrok Maurits vroeg uit Den Haag. Hij arriveerde ‘s avonds te Utrecht. Het krijgsvolk trok van alle kanten naar zijn loopplaatsen in de Bommelerwaard toe. De plattelandsbevolking onderging opnieuw (reeds eerder dit jaar bij de veldtocht naar Groningen) de overlast van de troepen. Duyck merkt daarbij over het gedrag van de soldaten op: ‘gelijck te voren niets anders doende dan de boeren haer vruchten als appelen, peeren, bonnen, erweeten, gaerst ende haver aff etende, twelcke daeromme tot groot bederff van de ingesetenen vande Veluwe en Betuwe (door tcrijsvolck vuytgeteert synde) afgeloopen is’.39

De dag dat Maurits vroeg was vertrokken vergaderden de Staten Generaal nogmaals over het verzoek van de Franse koning en werd besloten de Raad van State op te dragen om samen met Maurits ervoor te zorgen, dat de hulptroepen zo spoedig mogelijk naar Frankrijk zouden vertrekken.40

Volgens Bor en Van Reyd en andere geschiedschrijvers van die tijd zou het besluit van de Staten Generaal om de koning van Frankrijk te ondersteunen, buiten medeweten en in afwezigheid van Maurits zijn genomen, en zouden zij de ondersteuning zelfs boven de aanvraag uit eigen beweging vermeerderd hebben. Doch van dit alles blijkt niets uit de resoluties van de Staten Generaal en de Raad van State.41 Het ziet er eerder naar uit dat de Staten Generaal in tweede instantie toch meer gewicht wilden hechten aan de relatie met de Franse koning dan aan de door Maurits en de Raad van State te ondernemen militaire operatie. Daarnaast bestond er waarschijnlijk verschil van inzicht tussen de Staten Generaal en Maurits over de sterkte van het leger dat te velde nodig zou zijn om Groenlo met succes te kunnen belegeren. Ook dacht men dat de verovering van Grol zou kunnen worden afgehandeld voordat de troepen naar Frankrijk zouden vertrekken.De Raad van State vertrok 6 oktober uit Den Haag om naar het leger te gaan. Volgens Duyck ‘nog niet zeker zijnde van de resolutie van de Staten Generaal op het zenden van het volk naer Frankrijk’. De Raad van State moet echter op de hoogte zijn geweest van het reeds op 24 september door de Staten Generaal genomen besluit om aan het verzoek van de Franse koning te voldoen. Onduidelijk was nog wel op welk tijdstip de troepen naar Frankrijk moesten vertrekken en welk deel van het leger daarmee gemoeid zou zijn. Ook schatte men kennelijk de intentie van de Staten Generaal niet goed in en hield men te zeer vast aan het eerder door de Staten Generaal ingenomen standpunt.De 7de oktober arriveerden de troepen te Arnhem en Doesburg. De schepen met de munitie en het geschut kwamen te Doesburg aan. ’s Avonds arriveerde ook Maurits te Arnhem.

Page 123: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 11 123Hoofdstuk 11

De Franse ambassadeur, die om de zaak te bespoedigen vanuit Den Haag naar Arnhem was vertrokken, kwam daar ’s nachts aan. Hij had een brief van de Staten Generaal voor Maurits bij zich, die hij de volgende ochtend aan Maurits overhandigde. Daarin deelden de Staten Generaal Maurits mee, dat niet slechts de aanvankelijk toegezegde 20 vendels voetknechten naar Frankrijk zouden gaan, maar 24 (Bor spreekt van 28) en ‘dat men ’tvolck naer Vranckrijck soude senden metten eersten ende vuytet leger op ontbieden’. Maurits was er confuus van toen hij zag dat de voorgaande resolutie, om eerst de tocht naar het land van Zutphen af te werken, veranderd was zonder dat hij zelf of de Raad van State daarvan expliciet op de hoogte was gesteld.42

De Raad van State arriveert kort daarna te Arnhem en wordt bij Maurits ontboden. De Franse ambassadeur verschijnt in deze vergadering en verhaalt omstandig van de behoefte en de nood van de koning om zo snel mogelijk over het toegezegde krijgsvolk te beschikken nu de Staten Generaal in een resolutie er in hadden toegestemd, dat ze naar Frankrijk zouden worden gestuurd. Hij sprak er zijn verwondering over uit dat de Raad van State het zenden van troepen wilde beletten.In principe wordt besloten het krijgsvolk naar Frankrijk te laten gaan. Maurits wil zijn eigen reputatie en die van het land niet beschadigen en besluit het leger voorlopig te laten liggen waar het is en nader te beraadslagen. Hij ontbiedt de volgende dag de Raad van State opnieuw bij zich. De Franse ambassadeur is daar ook weer aanwezig en dringt er in buitengewoon heftige bewoordingen op aan, dat met het zenden van de troepen naar Frankrijk haast wordt gemaakt.Nadat de Franse ambassadeur de vergadering had verlaten43, beraadslaagt Maurits met de Raad van State langdurig over de vraag of men het leger uiteen zal laten gaan en laten terugkeren naar de garnizoenen of nog iets ondernemen. Maurits verklaart dat hij met zo weinig volk dat laatste geheel niet van plan is.44 Er worden veel bezwaren geuit, zowel tegen de tocht naar Frankrijk als om verder nog iets ter hand te nemen tot voordeel van het land en krenking van de vijanden. Als men nu een deel van de troepen naar Frankrijk laat vertrekken heeft men geen volk genoeg om een stad van importantie aan te vallen. Als dat volk echter zou mogen blijven had men geen problemen gemaakt. Men acht het niet de moeite waard om Goor en andere kleine plaatsen aan te vallen, want zo gemakkelijk men die plaatsen zou kunnen innemen, zo gemakkelijk zou men ze onder druk van vijandelijke troepen ook weer moeten verlaten. Ook wordt gesproken over Bredevoort, dat in pandschap aan de weduwe van Anholt toebehoort. Men meent dat men wel zou kunnen bereiken die stad neutraal te verklaren en het daarin gelegen Spaanse garnizoen te laten vertrekken. Gezegd wordt dat Verdugo daarover met de weduwe in onderhandeling is. Op advies van Maurits reist de heer van Lokeren naar Emmerich om daar nadere details te vernemen en te onderzoeken hoe die zaak aangepakt moet worden.Verdugo is vanuit Oldenzaal naar Rijnberk vertrokken. Aan Staatse zijde is men ervan op de hoogte dat Verdugo na het verlies van de stad Groningen aan Brussel zijn wens te kennen heeft gegeven liever uit de Noordelijke Nederlanden te vertrekken. Enigen meenden dan ook dat hij Oldenzaal voorgoed verliet en Twente prijsgaf. Sommigen

Page 124: Groenlo in de 80-jarige oorlog

124 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 11

hadden daarom graag gezien, dat Maurits alsnog daar zou aanvallen. Maar de prins was geenszins van zins om iets van kleiner importantie te beginnen.45

Uiteindelijk wordt besloten dat men het volk en het leger nog bijeen zal houden totdat Willem Lodewijk, die met zijn troepen uit Friesland naar Arnhem onderweg is, zal zijn aangekomen om dan met hem te beraadslagen en ten slotte de zaak af te handelen.De Raad van State besluit ondertussen om de Staten Generaal uitgebreid te schrijven over de bezwaren, die met betrekking tot het zenden van troepen naar Frankrijk naar voren werden gebracht, maar dat men niettemin had besloten om het volk naar Sedan te laten vertrekken. Omdat men beducht is dat de troepen onderweg ‘enig ongeluk mochte overkomen’ deelt de Raad wel mee daarvan ‘geëxcuseerd te willen zijn’.46 Vervolgens laat men weten, dat Maurits er bezwaar tegen maakt om met de rest van het volk te velde te gaan. Het nemen van een beslissing daarover heeft men uitgesteld tot de komst van Willem Lodewijk.47

In de nacht van 9 op 10 oktober wordt een bode met de brief naar de Staten Generaal afgevaardigd. Die brief wordt op 11 oktober in de Staten Generaal besproken. Men besluit de Raad van State te schrijven48, dat ondanks de opgesomde bezwaren het zenden van troepen naar Frankrijk door moet gaan. Wat de resterende troepen betreft begrijpt men niet waarom dit krijgsvolk niet wordt ingezet. Ze waren immers tot zeer hoge kosten van het land bijeengeroepen en onderhouden. In de tijd die nog restte, voordat de troepen naar Frankrijk zouden vertrekken, zouden ze bijvoorbeeld kunnen worden ingezet om in de richting van Frankrijk de stad Rijnberk of een andere plaats aan te vallen en tenminste de schepen van de vijand op de Rijn te onderscheppen.49 Dat in die tijd ook een inlichtingendienst actief was blijkt uit het feit dat de advocaat van Holland, Oldenbarnevelt, uit Den Haag aan het lid van de Raad van State Pauli te Arnhem schrijft, dat de vijand enige lieden eropuit heeft gestuurd om Maurits om te brengen. Men moet daarom goed acht slaan op alle vreemdelingen en ook Maurits waarschuwen om attent te blijven.50

De 11de oktober ’s avonds arriveert Willem Lodewijk te Arnhem. Samen met hem begint men de volgende dag opnieuw langdurig te beraadslagen of men met het resterende krijgsvolk nog iets zal ondernemen nu zo’n groot deel van de troepen naar Frankrijk zal vertrekken. Maurits weigert dat uitdrukkelijk en graaf Willem vindt het eveneens niet raadzaam met zo weinig volk iets aan te vangen. Het seizoen is al ver gevorderd met lange koude nachten. Bovendien is de vijand alom nu wel voldoende van de komst van de Staatse troepen op de hoogte gekomen en heeft daarom zijn garnizoenen op sterkte gebracht. Het overblijvende krijgsvolk van ruim 5500 man voetvolk, waaronder er ook nog een aantal ziek zijn, zal daarom niet sterk genoeg zijn. Alle nachten zullen tenminste 2000 man in de rond de stad aangelegde aarden wallen en elders voor Grol op wacht moeten zijn. ‘Een stad daer een duysent soldaten binnen waren’ aldus Bor.51 Grol was met negen vendels bezet. De vijand kon boven het aantal dat hij reeds hier in deze streken had op korte termijn gemakkelijk uit Grave, het Overkwartier, Maastricht en andere plaatsen, ruiters over de Rijn brengen en zou dan samen met de strijdkrachten die hij aan deze zijde van de Rijn reeds had, gemakkelijk Grol kunnen ontzetten.

Page 125: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 11 125Hoofdstuk 11

De volgende ochtend is ten slotte door de Raad van State besloten het krijgsvolk niet in gevaar te brengen en op dit moment verder niets te ondernemen en de soldaten naar hun kwartieren te laten gaan, tenzij Maurits en graaf Willem zich tussen nu en de avond nog zouden bedenken en het alsnog raadzaam zouden vinden iets anders dan Grol aan te vallen.Na de middag zijn de leden van de Raad van State naar Maurits gegaan en hebben Maurits en Willem Lodewijk gevraagd of ze zich nog hadden bedacht om met het krijgsvolk nog iets te gaan ondernemen. Maurits en Willem Lodewijk verklaren daarop, dat ze deze middag met de oversten en kolonels overleg hadden gevoerd en dat daar nog meer en meer bezwaren naar voren werden gebracht om nog iets te gaan ondernemen. Men blijft daarom bij het eerder genomen besluit. ‘Is goedgevonden van deze en van de vorige resolutie van het scheiden des legers de Heeren Generale Staten per post en in aller diligentie te verstendigen’.52

De brief die de Staten Generaal zondagnacht de 11de oktober had laten samenstellen bereikte de Raad van State reeds de volgende dag omtrent 9 uur in de avond. Daarin sprak men er zijn verwondering over uit dat men vanwege de tocht naar Frankrijk te Arnhem stil bleef liggen tot grondig verderf van de landen aldaar en tot grote kosten van de Generaliteit, terwijl het hun mening was geweest, dat men in afwachting van de vertrekdag van het krijgsvolk verder zou zijn getrokken en dat intussen het krijgsvolk ergens aan de Rijn zou worden ingezet. De Staten Generaal namen in deze brief de houding aan, dat dit alles niet het gevolg was van de resolutie die ze zelf genomen hadden, maar dat de schuld de Raad van State moest worden aangerekend.53

De Raad van State is van deze reactie van de Staten Generaal toch wel geschrokken. Ze gaan de volgende dag opnieuw naar Maurits om van hem en van Willem Lodewijk te vernemen of zij als gevolg van de brief van de Staten Generaal niet van mening zijn veranderd. Maurits en graaf Willem vinden het niet geraden met het resterende krijgsvolk iets te ondernemen en blijven bij hun besluit van de vorige dag. Er wordt besloten de Staten Generaal van dit besluit op de hoogte te brengen.Om verdere kosten te vermijden besluiten ze verder, dat nog die dag het merendeel van de wagens en trekpaarden zullen worden afgedankt en voorts alle schepen met geschut, munitie, levensmiddelen en andere behoeften zal worden teruggestuurd naar de plaatsen waar ze geladen werden.54

Duyck schrijft in zijn journaal op verbitterde toon: ‘Ende hiermede liep te niet den voornoemden tocht in tlant te Zutphen gedestineert, alleenlijck omdat de Staeten Generael al te souvereinelijck dese saecke hadden willen drijven sonder kennisse van Sijn Excellentie ende den Raedt van Staete, alsoff dselve dienaers van een monarche (vande welcken alles dependeert) geweest ende niet mette Staeten Generael eedtplichtige waeren die een saecke met hemlieden dreven, twelcke daeromme tot groot bederff vande ingesetenen vande Veluwe ende Betuwe (door tcrijsvolck vuytgeteert sijnde) ende tot excessive costen vande Generaliteyt quaelijcken affgeloopen is, die hiermede aen extraordinaris oncosten van waegen, peert, sceepsvrachten ende anders wel hondert duysent gulden sal moeten betaelen sonder eenige vrucht daeraff te trecken, als off men tselve gelt met voorbedachten raede in twaeter wierp, alle welcke costen men

Page 126: Groenlo in de 80-jarige oorlog

126 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 11

meest hadde konnen verhoeden, soe de Staeten Generael belieft hadde, haer meyninge in den Haege aen Sijn Excellentie ende de Raeden van Staete voor heur vertreck te openbaeren. Hiervuyt kan men sien wattet is al te absoluyt te willen handelen in een populaire regieringe, daer veelen kennisse vande beleydinge vande saecke behoiren te hebben, ende daer men geen middel en heeft de contraventeurs (als het groote heeren ofte collegien sijn) te straffen’.55

De brief die de Raad van State over de genomen besluiten aan de Staten Generaal zendt, is voor de Staten Generaal aanleiding tot een stekelig antwoord.56 Ze reageren met de opmerking ‘dat men den Raedt niet kan bergen, dat d’heren Staten zeer ongeerne verstaan hebben, dat het volck aldair in dit schoone weder ledich soude gelegen hebben ende noch don, sonder yet uuyt te richten’.57

Op deze kritiek van de Staten Generaal antwoordt de Raad van State onder andere: ‘dat wij geene zonderlinge kennis hebben van eenige zekere resolutie, die aldaar vóór ons vertrek genomen zoude mogen zijn van het employ van het krijgsvolk, maar wel dat Zijne Excellentie en wij wel gaarne gezien hadden, dat vóór ons vertrek met gemeenen advieze aldaar iets zekerlijks hadde geresolveerd geweest’.58 De 21ste oktober vertrekken de troepen uit Arnhem richting Frankrijk. De 22ste keert de Raad van State terug naar Den Haag en arriveert daar twee dagen later.59

Naderhand bleek, hoe goed het geweest zou zijn, als men, naar Maurits’ zin, de zending van troepen naar Frankrijk enige tijd had uitgesteld. Immers toen het krijgsvolk onder groot en dreigend gevaar vanwege de vijand, eindelijk behouden in Frankrijk was aangekomen, was koning Hendrik nog geenszins gereed en klaagde hij zelfs, dat de Staten Generaal zich met die toezending te zeer gehaast hadden. De koning moest nog eerst beraadslagen, wat te doen, en liet daarom ons volk werkeloos over verschillende plaatsen verdelen. Alzo, zegt Bor, verloren de Staten hun schone gelegenheid en voordeel, dat zij in Twente en daaromtrent hadden kunnen doen.60

Het Staatse leger werd bij zijn veldtochten steeds vergezeld van een vestingbouwkundige die de veldheer bij een belegering van advies diende. De functie van vestingbouwkundige werd door de Staten Generaal als risicovol gezien. In 1594 werd die functie bekleed door Jacob Kemp, schout van Gorkum. Eind oktober wordt besloten enige ‘aencommelingen’ als ingenieurs aan te stellen, die men te velde zou kunnen gebruiken, indien aan Kemp enig ongeluk mocht overkomen. Begin december wordt Nicolaes Romero als ingenieur in dienst genomen.61 (Jacob Kemp werd bij de belegering van Grol in 1595 door een kogel dodelijk getroffen.)De leefomstandigheden op het platteland van het Kwartier van Zutphen zijn in 1594 nog steeds erbarmelijk. De gedeputeerden van de Graafschap en de magistraat van Zutphen schrijven daarover midden november aan het Hof: ‘Ende weetten Uwer Edelen sich te berichten van onse sobere gelegentheyt, nemtlick dat dit quartier aever die veerthien jaeren geheell onbewoont geweest ende noch tegenwoirdich is; alle dorperen ende huysseren vernielt ende affgebrant; die steden tot diversche reysen (keren) ingenaemen, geplondert; d’inwoonderen gerantzoent (losgeld afgeperst) ende in de uytterste elende ende miserie gebracht, soedat geschaepen is, dat geen ofte weynnich

Page 127: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 11 127Hoofdstuk 11

goederen by haeren rechten heere kunnen verblyven, dan zijn die eygenaers benoedicht diezelve daer nootzhalven min dan onder den vierden penningh te vercopen. Ende woe jaemerlick alle bosscaigen ende holtgewas deser Graeffschap vernielt ende affgehouwen zye ende noch daegelicx van de tegenwoordighe garnizoenen gedaen wordt, daervan hebben Uwer Edelen ende anderen, in desen quartiere geërfft zijnde, goede kennisse; in somma dat wy ons alhier moogen rekenen ende holden voer die miserabelste ende ellendighste van alle die provintien’.62 De verwoestingen van eind 1584 is men in de Graafschap Zutphen eind 1594 kennelijk nog niet te boven.De gedeputeerde van Gelderland klaagt bij de Staten Generaal ernstig over de grote overlast, die het platteland in dit gewest (met name in de Betuwe) in dit jaar tot tweemaal toe (tijdens de veldtochten naar Groningen en Grol) door de inlegering van troepen is aangedaan. Als hier niet wat aan gedaan wordt, dan zal Gelderland geen contributie meer kunnen bijdragen. Besloten wordt de gedeputeerde te adviseren zich tot Maurits en de Raad van State te wenden. De Staten Generaal zelf zijn bereid al het mogelijke te doen, om Gelderland tevreden te stellen.63

Bij de frontiersteden ontmoet het in toenemende mate bezwaar dat zij zelf nog langer voor de kosten van inkwartiering moeten opdraaien. De gedeputeerden van de frontiersteden van Brabant, Gelderland, de Graafschap Zutphen en Overijssel dienen eind november bij de Staten Generaal een verzoek in om vergoeding van servitiegelden (kosten van inkwartiering). De Raad van State wil een proef voor de tijd van een jaar toestaan. De Staten Generaal kunnen met het voorstel van de Raad van State wel instemmen maar met het oog op de financiële consequenties nemen ze daarover nog geen besluit.64

Begin december belooft Gertrud van Milendoncks broer Johan, voor het verkrijgen van Spaanse neutraliteit, desnoods zelf voor haar naar Brussel te zullen reizen, maar hij acht toch eigenlijk de tijd niet geschikt. Van den Bergh en Verdugo zijn wezenlijk van mening, dat de koning, wil hij de oorlog ten noorden van de Rijn niet beter voeren en doorzetten, Bredevoort gerust los kan laten.65

In september 1594 werd de vaan ruiters van de prins van Espinoy, die in Frankrijk plotseling was overleden, gegeven aan de 10-jarige graaf Frederik Hendrik, halfbroer van prins Maurits.66

Page 128: Groenlo in de 80-jarige oorlog

128 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

12

De belegering van Grol in 1595Dagboek 1595

1595

Doordat het voorgaande jaar op verzoek van de Franse koning troepen naar Frankrijk waren gezonden en overigens ook bij gebrek aan een genoegzaam veldleger, stond begin 1595 het platteland aan de grenzen bijna geheel voor de vijand open. Het gevaar werd nog vermeerderd door de zeer strenge vorst. Alle rivieren en wateren waren dichtgevroren, waardoor het mogelijk was om met de zwaarste lasten een overtocht te maken, zodat het hele land open lag. Van Gorinchem tot Schenckenschans werden de boeren opgeroepen om de Waal onbegaanbaar te maken door bijten in het ijs te hakken. Ook toen de vorst eindelijk geweken was bleef het koud voor de tijd van het jaar, met sneeuwstormen tot diep in de maand mei. Daar kwam nog bij, dat het hele gebied tussen de rivieren in de derde week van maart aan zware overstromingen ten prooi viel. Voor de Staten was het een geluk, dat het Spaanse leger juist gedurende deze winter door grote muiterijen geplaagd werd. De muiters verzoenden zich eind april met het Spaanse bewind.De vooruitzichten voor de Staten Generaal, om op korte termijn iets tegen de vijand te ondernemen, waren nogal somber. De overstromingen in het rivierengebied hadden het land veel geld gekost en het was toch al moeilijk om de provincies meer bij te laten dragen aan de gemeenschappelijke lasten. Onze landen verkeren in opperste verwarring, verzucht Duyck mismoedig in mei van dat jaar. We hebben de middelen niet om iets te ondernemen, terwijl de vijand sterker is dan in jaren het geval is geweest. Niet alleen gaf Fuentes veel energieker leiding aan de operaties dan zijn voorganger aartshertog Ernst. Hij had tot zijn geluk ook nog een groot bedrag aan geld ontvangen. Zo kon hij de muiterijen eindelijk bezweren en zelf in de aanval gaan. Overeenkomstig de prioriteiten van zijn koning richtte hij zich voornamelijk op Frankrijk.Het liet zich aanzien dat er dit jaar door het Staatse leger niets belangrijks zou worden uitgericht. Belangrijke oorzaak was het feit dat de Staten Generaal zeer traag waren in het bewilligen van de verzochte gelden. Zonder akkoord over de verzochte consenten (door iedere provincie te betalen bijdrage) kon Maurits geen plannen maken. De publieke opinie begon in beweging te komen. Aan succes gewend geraakt, vroeg zij

Page 129: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 129Hoofdstuk 12

zich af wanneer de stadhouder eindelijk in het veld zou komen. Dat gebeurde toen de koning van Frankrijk, Hendrik IV, die aan de Spanjaarden de oorlog had verklaard, zijn ernstig ongenoegen te kennen gaf over het feit van het stilzitten van de Staatse troepen. Hij verlangde dat de vijand door hen van de oorlog met Frankrijk zou worden afgeleid. Men begreep dus iets te moeten ondernemen, vooral toen in het midden van juni de Staatse ondersteuningstroepen uit Frankrijk waren teruggekomen.1

Op 21 juni verschijnt de secretaris van de Raad van State, Huygens, in de Staten Generaal en rapporteert dat Maurits met graaf Willem Lodewijk in de Raad van State was verschenen om, in overeenstemming met de bedoelingen van de Staten Generaal, een besluit te nemen over hetgeen men dit jaar nog zou ondernemen ‘tot affbreuck des vyants’. De Staten Generaal besluiten om het aan Maurits en de Raad van State over te laten een beslissing te nemen over het doel van de te ondernemen veldtocht.2

Nog diezelfde middag wordt door de Raad van State besloten, dat men, in overeenstemming met het verleden jaar in het bijzijn van de gedeputeerden van de Staten Generaal genomen besluit, zal proberen de in Spaanse handen zijnde steden ten noorden van de Rijn te veroveren, te beginnen met de belegering van de stad Grol. Voorgesteld wordt om Grol de volgende dag binnen 14 dagen te ‘berennen’.3 Belangrijk voordeel van deze keuze is het feit, dat het in 1594 opgestelde draaiboek voor de belegering van Grol, die toen niet was doorgegaan, klaar lag om nu gebruikt te worden. Men wil daarnaast, zoals ook in 1594 het plan was geweest, ten noorden van de Rijn meer plaatsen dan alleen Grol veroveren.Om het leger samen te stellen zendt Maurits oproepen aan de garnizoenen van de verschillende provincies om het ‘volck van oirloge’ op de 9de juli te Doesburg te laten samenkomen.De omvang van het leger, dat op de been gebracht moet worden, vergt de nodige uitrusting en levensmiddelen. Ook de materialen die nodig zijn voor de belegering dienen te worden meegenomen. De voorbereidingen gaan op 1 juli van start. Er wordt bevel gegeven om 447 wagens en rond de 550 trekpaarden aan te nemen. Aan de officieren worden de lijsten van mee te nemen munitie en levensmiddelen uitgereikt. Het inschepen daarvan neemt de twee volgende dagen in beslag. De bedoeling is nog steeds dat ze op 9 juli te Doesburg zullen zijn.4

Te Dordrecht worden 20 stuks kanonnen en 6 veldstukken ingescheept en een aanzienlijke vloot toog richting Arnhem. De prins neemt de 6de juli afscheid in de Staten Generaal. Hem wordt ‘goede reyse gewenscht met allen voerspoet ende goet succes van de exploicten, by hem voer te nemen, des toevertrouwens, dat dezelve op alles behoirlijck zullen letten ende verzien, dat den staet van het lant nyet en werde gehazardeert oft in perickel gestelt’.5 Het is duidelijk dat de prins het consigne meekrijgt het leger niet al te veel risico te laten lopen. Zou immers het leger in een veldslag verslagen worden dan was een onvoldoende bezetting van de garnizoenen het gevolg en zou de vijand betrekkelijk vrij spel hebben.De volgende dag vertrekt de prins uit Den Haag naar Utrecht om de 9de juli van Utrecht naar Arnhem te reizen. De Raad van State arriveert die dag te Utrecht om de prins naar Arnhem te volgen. Het grootste deel van het krijgsvolk is al eerder per schip de Lek

Page 130: Groenlo in de 80-jarige oorlog

130 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

en de Rijn opgevaren. Om de vijand te misleiden trachten ze de indruk te wekken dat ze ‘s-Hertogenbosch willen aanvallen. De 10de juli komt het merendeel van de Staatse soldaten te Arnhem aan. De schepen met geschut, munitie en levensmiddelen varen bijna alle door naar Doesburg.6

Aan Spaanse zijde zijn de voorbereidingen voor deze veldtocht niet onopgemerkt gebleven. Mondragon had al begin juni van de landvoogd Fuentes opdracht gekregen de leiding te nemen van de troepen, die de Zuidelijke Nederlanden tegen Staatse invallen moesten verdedigen.7 Fuentes besluit nu troepen naar de Graafschap Zutphen te sturen. Hij geeft de gouverneur van Antwerpen, de 92-jarige Alonso Mondragon, opdracht een leger samen te stellen en de bewegingen van de troepen van prins Maurits te volgen en het zo nodig tot een treffen te laten komen. Ter voorbereiding van zijn tocht naar de Graafschap Zutphen begon Mondragon al op 9 juli met het verzamelen van enige regimenten Walen, Duitsers, Ieren en anderen. Mondragon was met zijn tweeënnegentig jaren verreweg de meest ervaren generaal van Europa.Om de Spaanse troepen te dwingen zich op te splitsen had Maurits het Zeeuwse regiment niet opgeroepen, maar het opdracht gegeven het land van Waes binnen te vallen. Mondragon laat zich daar echter niet door afleiden. Hij trekt met zijn leger naar het oosten en vult onderweg zijn troepen aan met soldaten uit de garnizoenen van Brabant. Dit volk, sterk ongeveer 7.000 man voetvolk en omtrent 1300 ruiters, onderweg aangevuld met het regiment van graaf Frederik van den Bergh, is vastbesloten Grol te ontzetten of prins Maurits slag te leveren.8

Ook de gouverneur van Grol, Johan van Styrum, is al vroeg op de hoogte van de komst van het leger van prins Maurits naar de Graafschap Zutphen. In een brief, gedateerd 9 juli, schrijft hij aan de secretaris van graaf Herman van den Bergh te Oldenzaal: ‘dat sy door een vertrouder man verstaen hebben de komste van prins Maurits in die quartieren met veel volks en met 20 stukken geschuts, maer wist niet waer sy henen wilden’. In een brief van de 10de juli bericht hij aan de stadhouder in Spaanse dienst, Herman van den Bergh, de komst van Maurits en verzoekt hem, voor het geval Maurits het op Grol gemunt zou hebben, geen tijd verloren te laten gaan, maar hem terstond te hulp te komen.9 Ook schrijft Van Styrum, enige dagen voordat Maurits met zijn troepen voor Grol verschijnt, een brief aan de soldaten die in Goor liggen met het bevel naar Grol te komen. De Staatse soldaten die in Lochem liggen hebben deze brief weten te onderscheppen, hem gekopieerd, van een zorgvuldig nagemaakte handtekening voorzien en door een jongen in Goor laten bezorgen. Het origineel wordt bij prins Maurits bezorgd.Niets vermoedend sturen de soldaten uit Goor de jongen terug met het bericht, dat ze de volgende morgen vroeg naar Grol zullen vertrekken. De Lochemse soldaten overvallen de naar Grol trekkende soldaten vanuit een hinderlaag; 24 worden er gedood en 15 gevangengenomen. Ook alle bagage valt in hun handen. Omdat de voorhoede van de Goorse soldaten de hinderlaag iets te vroeg had ontdekt wist het merendeel van hen te ontsnappen en keerde terug naar Goor. Daarmee is deze versterking van het Grolse garnizoen mislukt.10

Om Grol te hulp te kunnen komen moeten de onder leiding van Mondragon

Page 131: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 131Hoofdstuk 12

oprukkende Spaanse troepen, uit de Zuidelijke Nederlanden komend, in het zuiden de Maas en de Rijn oversteken om dan oostelijk van de Rijn via Duits grondgebeid naar de Achterhoek te trekken. Om te voorkomen dat de vijand snel de Rijn zal kunnen oversteken worden door Maurits zes oorlogsschepen tot voorbij ‘s-Gravenweert de Rijn op gezonden om tot Wesel de wachtposten te bezetten en iedere overtocht te voorkomen of tenminste tijdig daarvan bericht te sturen.Het was de aanvankelijke planning van Maurits geweest om de troepen de 9de te Doesburg te laten samenkomen. Naderhand werd dit verschoven naar de 11de ‘hetwelcke der Staeten leger dat haesticheyt van doene hadde apparentelijck geen voordeel en sal doen’ aldus Duyck.11

Dinsdag 11 juli 1595

Maurits en de Raad van State trekken met de troepen van Arnhem naar Doesburg.

Woensdag 12 juli 1595

De Raad van State blijft te Doesburg als Maurits vandaag met het leger van Doesburg naar Zelhem trekt. Daar arriveert ook graaf Willem Lodewijk van Nassau met 16 vendels Friese soldaten en enige vanen ruiters. Te Doesburg is men intussen doende het geschut aan wal te brengen en klaar te maken om de volgende dag samen met een aanzienlijk deel van de munitie en de levensmiddelen naar Grol te vervoeren.

Donderdag 13 juli 1595

Omdat de Staten Generaal hebben gelast dat het leger in zijn geheel in een keer te velde zal worden gebracht en eerst gemonsterd om precies te weten hoe sterk ze zijn, is het leger vandaag te Zelhem gebleven. Ook het transport moet om die reden een dag worden uitgesteld. De Raad van State is samen met verscheidene monstercommissarissen de voorbije nacht uit Doesburg vertrokken om de monstering vroeg om 6 uur te kunnen laten beginnen.12

De beweegreden om te velde tot monstering over te gaan zal voor de Staten Generaal niet alleen gelegen hebben in de behoefte de sterkte van het leger te weten. Zeker ook speelde het kostenaspect een grote rol. De betaling van soldij aan de manschappen geschiedde immers niet rechtstreeks, maar door tussenkomst van de kapiteins. Een ambtenaar van de betrokken provincie bezorgde maandelijks een buidel met contanten. De kapiteins droegen dan de verantwoordelijkheid voor de betaling aan hun eigen mensen. Een kapitein ontving zoveel geld als nodig was voor allen die onder zijn vaandel dienden: de luitenant, de vaandrig, de onderofficieren, de manschappen.

Page 132: Groenlo in de 80-jarige oorlog

132 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

Hij kreeg uitbetaald voor evenveel mannen als erop papier aanwezig dienden te zijn. De enige controle op de werkelijke aanwezigheid der manschappen waren de voorgeschreven maandelijkse monsteringen. Was er intussen een soldaat gesneuveld of gedeserteerd, dan bleef diens soldij over. De kapitein meldde dat niet en beschouwde dit geld als zijn eigendom. Het is duidelijk welke verleiding in dit systeem van betalen verscholen lag. Hoe hoger het verschil tussen de werkelijke en de nominale sterkte van de compagnie, hoe hoger het inkomen van de kapitein. Dat was vragen om misbruik en de praktijk heeft dat royaal bevestigd. In de garnizoenen toch was steeds een groot aantal manschappen afwezig wegens verlof, loondienst bij particulieren, ziekte enz. Dat werd door de kapiteins, die de soldij van de afwezigen als aanvulling van hun traktement beschouwden, oogluikend toegestaan. Eerst bij het te velde gaan van de troepen waren de vendels weer grotendeels present. Het op sterkte brengen van de compagnieën werd dan ook enige tijd voor het begin van de veldtocht door de Staten Generaal gelast. Er moet in juli 1595 bij de Staten Generaal gegronde twijfel hebben bestaan aan het opvolgen van dit bevel. Er werd dan ook een resolutie aangenomen waarin de generale monstering werd gelast. Omdat bij de monstering de plaats van de afwezigen vaak werd ingenomen door van andere compagnieën geleende manschappen of wel door schijnsoldaten: burgers, jongens, of anderen, die tijdelijk in militair gewaad werden gestoken, werd gelast het leger in een keer in zijn geheel te velde te brengen.13

Duyck doet verslag van de monstering op 13 juli te Zelhem. De papieren sterkte bedroeg toen ongeveer 14.000, de werkelijke bleek niet hoger uit te komen dan in totaal 9960 man, bestaande uit 7800 man voetvolk in 71 vendels, 1000 ruiters in 15 vendelsA en 1160 anderen (officieren, matrozen en ‘entretenuden’B). De betalingen werden tot dat aantal teruggebracht. Dat leverde dus voor het land een aanzienlijke besparing op, maar het curieuze is dat Duyck de zaken niet van die kant beziet. Hij betreurt het zeer, dat die monstering ondernomen werd op een tijstip dat het leger in actie was. De kapiteins zagen zich nu plotseling in hun inkomen besnoeid en daar wilden ze zich niet bij neerleggen. Dus ontsloegen ze na de monstering eigenmachtig soldaten uit de dienst, die ze wel op de rol handhaafden. Zo kwamen ze toch niet tekort. Het gevolg was dat het leger nog eens ongeveer 10 à 15 % aan sterkte inboette. De aanvalskracht van het leger daalde meteen tot zo’n niveau, dat het naar Duycks mening dan ook niet te verwonderen was dat er in 1595 niets meer is gepresteerd.14 Het verlies aan manschappen is mede oorzaak geweest, dat het kort hierop volgende beleg van Grol moest worden afgebroken. Ook monstering kon dus blijkbaar het euvel niet verhelpen. Had Duyck gelijk, dan vergrootte ze alleen maar het probleem. Het is opmerkelijk dat de Raad van State in zijn brief aan de Staten Generaal, over het verloop van deze generale monstering, er melding van maakt dat Maurits deze monstering ‘nyet hebbende aquaet gevonden’.15

A Deze 15 vendels stonden onder leiding van resp. prins Maurits, Hohenlohe, Barchon, Wermelo, Pauls Bax, Herauguier, Chynsky, Marcel Bax, Baelen, Edmont du Bois, Onsten, Parcker, Sidnei en Vere.B De groep manschappen, die in de ruimste zin voor het onderhoud van het leger zorgdroeg.

Page 133: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 133Hoofdstuk 12

Vrijdag 14 juli 1595

Maurits trekt met 11 vendels ruiters om 2 uur in de nacht van Zelhem via Lichtenvoorde naar Grol en komt daar om 6 uur in de ochtend aan.

Zaterdag 15 juli 1595. Eerste dag van het beleg

Om te voorkomen dat de bezetting van de stad alsnog gemakkelijk versterkt zou kunnen worden, bezet Maurits meteen alle toegangswegen naar de stad. Die van de stad doen daartegen een uitval die hen weinig oplevert. Wel wordt een van hun soldaten gevangengenomen en direct verhoord. Van hem verneemt men dat de gouverneur graaf Johan van Styrum in de stad over 11 vendels voetvolk beschikt, ongeveer 600 man sterk. Er is weinig geschut in de stad; slechts vier stukken van twee en anderhalf pond.Om 10 uur in de ochtend arriveren, eveneens via Lichtenvoorde, zo’n 15 vendels voetvolk. Die dag worden ook 16 stuks geschut van Zelhem via een omweg over Aalten en Bredevoort naar Groenlo vervoerd, omdat die weg voor dit transport beter begaanbaar is. De kolonne, die naast geschut uit wagens geladen met munitie en levensmiddelen bestaat, wordt begeleid door 4 vendels ruiters en 28 vendels voetvolk. Tijdens het transport ontmoet men veel problemen. Het ergste doet zich voor te Vragender waar een kanon wegzakt en niet meer aan het rijden gebracht kan worden, waardoor het uiteindelijk moet worden achtergelaten. Dit incident veroorzaakt grote vertraging. Ook omdat men een grote omweg heeft moeten maken, arriveren ze pas ‘s nachts heel laat aan de zuidzijde van de stad.16

Deze ochtend rijdt Maurits te paard rond de stad om die te bezichtigen. Tijdens deze tocht wordt het paard van de kapitein van de garde van de prins onder hem vandaan geschoten, maar hij zelf blijft ongedeerd. Maurits vindt bevestigd wat hij uit verkregen inlichtingen waarschijnlijk reeds wist. De stad is met muren omgeven waarachter aarden wallen en heeft vier bolwerken. Men stelt vast dat de hoogteverschillen in het terrein zodanig zijn, dat het mogelijk moet zijn het water ten westen van de stad uit de gracht te laten weglopen. Tijdens zijn tocht verkent Maurits ook het terrein waar de legerkampen zullen worden gevestigd. Hierna wordt besloten dat Willem Lodewijk met de Friezen en de Schotten met acht vanen ruiters ten oosten van de stad gelegerd zal worden en Maurits met de rest van het leger ten westen van de stad.Die van de stad schieten hevig met twee kleine stukken. Daartoe schijnen zij geen ‘scharpen’ (de voor deze stukken gebruikelijke gietijzeren kogels) te hebben, omdat ze schieten met stukken ijzer die met lood overgoten zijn. Die middag worden drie soldaten met een schot uit een van de kleine stukken doodgeschoten. Men haast zich daarom 2 kanonnen ten westen van de stad te plaatsen om daarmee het schieten met de 2 kleine stukken te beletten. Noch dezelfde avond begint men in het veld rond de stad te schieten, waardoor die van binnen met hun schieten enigszins ophouden.17

Page 134: Groenlo in de 80-jarige oorlog

134 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

Zondag 16 juli 1595 Dag 2

Maurits richt ten westen van de stad zijn legerkamp in. Nadat de wachtdienst geregeld is, wordt het kamp betrokken en begint het ‘hutten’ (het bouwen van tentachtige constructies van hout en stro) zo dicht mogelijk bij elkaar. Niet het gehele leger van Maurits ligt rond Grol. Ook Winterswijk komt vol troepen (cavalerie) te liggen, die ver in de omtrek plunderend optreden. De meeste boeren zijn met hun vee op de vlucht geslagen en tal van hoeven staan leeg. De burgers van Vreden (die oude vijanden van die van Grol zijn) brengen deze dag een bezoek aan het leger van Maurits. Om de overlast van het omvangrijke Staatse leger voor hun kerspel te beperken bieden zij het leger alle hulp aan die hen mogelijk is.Ook komt graaf Adolf van den Bergh in het leger en verzoekt Maurits bij zijn moederC op het kasteel te Ulft op bezoek te komen, omdat zij hem lange tijd niet heeft gezien en daarom hem eens gaarne zou willen zien en (zo men vermoedt) met hem te onderhandelen om in het gebruik van haar goederen te komen. Maurits kan nu te Grol niet gemist worden en gaat daarom niet op het verzoek in. Het bezoek van Adolf van den Bergh aan Maurits is opmerkelijk omdat zijn broers Herman, Frederik en Hendrik op dat moment betrokken zijn bij de poging Grol te ontzetten.Willem Lodewijk laat zijn manschappen deze nacht beginnen met het graven van naderingsloopgraven.

Maandag 17 juli 1595 Dag 3

De soldaten zijn vandaag alom nog doende om zich te ‘hutten’. Men begint ook beide legerkampen in een rechthoek met aarden wallen te omgeven, het kampement van prins Maurits lang 1600 m en breed 500 m en het kamp van graaf Willem Lodewijk lang 700 m en breed 300 m.Die van de stad doen voor de middag een uitval en krijgen drie Schotten gevangen, die zich te dicht bij de stad hebben gewaagd. Als gevolg daarvan zendt men een trompetter naar de stad om de gevangenen tegen betaling van losgeld vrij te krijgen. Die van de stad stemmen daarmee in, op voorwaarde dat men hun soldaten, die door het leger van Maurits gevangen zijn genomen, ook vrij zal laten.Het Spaanse garnizoen van Bredevoort wordt intussen met een vendel knechten van 200 man aangevuld. Dit gebeurt zowel om de plaats te beveiligen, als om de bevoorrading van het Staatse leger te gaan belemmeren.18

Hoewel het normaal is dat men, als de kampementen in voldoende beveiligde staat zijn, begint met de insluitingswerken om vervolgens de naderingswerken of ‘approches’ aan te leggen, ziet Maurits zich door het naderen van het leger van Mondragon genoodzaakt dit alles tegelijkertijd ter hand te nemen.

C Maria van Nassau, zuster van Willem van Oranje, weduwe van graaf Willem van den Bergh.

Page 135: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 135Hoofdstuk 12

De insluitingswerken bestonden in 1595 in eerste instantie uit schansen op de voornaamste punten. Van het aanleggen van een doorlopende linie was nog geen sprake. Het ontbreken van zo’n circumvallatielinie had tot gevolg dat de belegerde vesting niet van toevoer kon worden afgesneden.De aan te leggen schansen kregen de vorm van een gebastioneerde vierhoek. Over de grootte is niets bekend. In die tijd hadden de kleinste gesloten werkjes een grootte van 18 m in het vierkant; de grootste 55-65 m.19

Voordat men met de aanvalswerken kon beginnen moesten eerst de aanvalspunten worden vastgesteld. Bij de keuze van het aanvalspunt gaf, behalve de toestand der vestingwerken, voornamelijk die van het terrein de doorslag. De grond moest hoog en vast zijn, zodat ingraving mogelijk was. Dat was aan de noordzijde van de stad Grol niet het geval, zodat daar geen naderingsloopgraven werden aangelegd. De aanval werd tegen meerdere fronten tegelijk gericht om de verdediging van de stad tot krachtsverdeling te noodzaken en omtrent het punt van de hoofdaanval in het onzekere te houden.Het aanleggen van de naderingsloopgraven werd over de verschillende regimenten en naties zodanig verdeeld, dat elk zijn eigen, afgeronde taak had, wat taalproblemen voorkwam, een onderlinge wedijver deed ontstaan en dus het werk ten voordeel strekte. Men begon op musketschotafstand van de buitenwerken, dat was zo’n 250-300 m van de stad. Daar de legerkampen buiten de afstand van het vérdragend geschut werden aangelegd, dat was op zo’n 1000-1500 m, was er dus een grote afstand tussen beide. Dat had tot gevolg, dat bij een uitval vanuit de stad de in de naderingsloopgraven aangevallenen pas na verloop van een zekere tijd uit de verder weg gelegen legerkampen ondersteund konden worden. Bij het begin van de loopgraaf werden vooraf een of meer schansen opgeworpen tot ruggesteun en zo nodig wijkplaats voor de gravers.De eerste ingraving, het ‘openen’ der loopgraven, geschiedde des nachts en onder dekking van afdelingen infanterie. Voor het beloop van de loopgraven was de voornaamste eis, dat geen der takken in de lengte vanuit de vesting beschoten kon worden, terwijl bij een uitval de takken elkaar zoveel mogelijk moesten kunnen flankeren. De loopgraven werden, behalve door de bezetting zelf, door de loopgraafwachten verdedigd, die in kleine, dikwijls op de hoeken aangelegde redoutes (kleine, vierkante, gesloten schansen) waren geposteerd. Deze redoutes dienden tevens als wijkplaats.De naderingsloopgraven hadden normaal een breedte van 2,5-4,5 m, zodat verkeer met wagens mogelijk was. Ze hadden een diepte van 1 m en, door het opgeworpen zand, een dekkende hoogte van 2 m. Om instorten te voorkomen werden de zijkanten met palen gestut.20

Deze nacht begint ook Maurits met 11 vendels naderingsloopgraven aan te leggen. Ze komen aan de noordwest- en westzijde zo dicht bij de stad, dat ze de wallen goed met hun geweren kunnen beschieten en voorkomen daarmee dat men op de stadswal van achter de borstwering op hen zou kunnen schieten.

Page 136: Groenlo in de 80-jarige oorlog

136 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

Dinsdag 18 juli 1595 Dag 4

Als die van de stad deze ochtend zien, dat men met de loopgraven zo dicht bij is, schieten ze zeer veel met ‘roers en musquetten’ en de twee kleine stukken. Hierbij worden aan de zijde van prins Maurits enigen gedood. Daarom wordt opnieuw enige malen met de kanonnen op de stad gevuurd.Nu men al weer enige dagen voor Grol ligt begint de voorraad levensmiddelen zodanig te slinken, dat men deze dag een konvooi naar Doesburg stuurt.

In beginsel kocht de soldaat zelf alles wat hij voor zijn onderhoud, evenals trouwens voor de uitoefening van zijn beroep, nodig had. Hiertoe volgde een groot aantal zoetelaars het leger, voor wie in het kamp een bepaald terrein werd opengehouden. Het koken en verder toebereiden der spijzen deden de soldaten zelf of hun vrouwen en jongens, daar koks niet tot de krijgsmacht behoorden. Het gebeurde ook wel door de zoetelaars. De taak van het legerbestuur bij dit alles bepaalde zich tot het vaststellen van redelijke prijzen, het houden van toezicht en de zorg voor veilige aanvoer, door de zoetelaars met een escorte tegen beroving te beveiligen. De prijzen waren aan allerlei invloeden onderhevig. Vooral de lengte en toestand der aanvoerwegen en de hoeveelheid beschikbare vervoermiddelen speelden hierbij een grote rol. Daar de soldij ondanks alles constant bleef, behoeft het geen betoog dat de soldaat dit prijsverloop met belangstelling gadesloeg.

De burgers van Vreden komen met enig proviand in het leger en gaan sedertdien voort met het brengen van bier en andere eetwaren, waardoor de behoefte aan levensmiddelen van het leger al veel verlicht wordt en bovendien de prijs daarvan gunstig wordt beïnvloed.Men nadert ‘s nachts in het noordwesten met de loopgraven de gracht tot op twee steenworpen. In het zuiden legert men op de Lichtenvoordseweg nog negen vendels knechten. Daar vandaan graven drie vendels naar het oosten toe, twee naar het westen en vier vendels in het midden recht naar de Lievelderpoort toe.21

Naarmate men met de loopgraven de vesting naderde, werden deze dieper, de borstwering hoger genomen en een banket (opstap) voor schutters aangebracht. Naderde men de vesting zo dicht, dat het niet meer te vermijden was dat men met het geschut op de vestingwal de loopgraaf in de lengte kon bestrijken, dan geschiedde het graven sapperende, dat wil zeggen alleen aan het hoofd werd door een of hoogstens twee man gewerkt, die de aarde in het verlengde van de loopgraaf voor zich uit wierpen, onder gebruik van rolkorven, verplaatsbare schilden of andere dekkingsmiddelen. Achter hen waren andere manschappen belast met het verder verbreden en uitdiepen van de loopgraaf. De aarde werd nu aan weerskanten opgeworpen, terwijl tot dekking dwars over de loopgraaf met zekere tussenruimte bundels fascines (samengebonden rijshout) werden aangebracht en bevestigd.22

Page 137: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 137Hoofdstuk 12

Woensdag 19 juli 1595 Dag 5

Men komt met de loopgraven ‘aende poincte van tbolwerck gelegen in tsuytwesten achter de abdie’ (het klooster Engelhuizen) zo dicht bij de stad, dat het graven niet zonder groot risico kan worden voortgezet. Wegens het aan deze werkzaamheden verbonden gevaar besluit men de loopgraven per roede (ca. 3,75 m) aan te besteden.23 Het loon voor de werkers aan het hoofd, bij een breedte en diepte van 1,85 m, bedraagt 6 gld. per roede. Het verbreden tot ca. 4 m werd eveneens per roede betaald. Niet alleen toch trekt vooral het hoofd der sappe (voorlopige loopgraaf, die later tot loopgraaf verbreed werd) in sterke mate het vijandelijk vuur tot zich, doch de kans op overval is dan uitermate groot, terwijl de werkers zich in dit geval, bij gebrek aan ruimte, nauwelijks kunnen verdedigen.24

De schanskorven worden deze nacht in de loopgraven gebracht en zullen overmorgen aan de rand van de gracht worden geplaatst.25

Schanskorven waren gevlochten manden, die met aarde werden gevuld. Ze hadden voornamelijk een kogelwerende functie. Al naar gelang het doel waarvoor ze gebruikt werden verschilden ze van grootte. Achter deze schanskorven kon men dan veilig beginnen met de voorbereidingen voor de bouw van de grachtovergang (galerij).

Donderdag 20 juli 1595 Dag 6

De overige loopgraven zijn nu zover gevorderd dat aanbesteding van het laatste stuk kan plaatsvinden. Daarop wordt de loopgraaf naar de Beltemerpoort toe tot op twee roeden (ca. 7,5 m) na aan de gracht gebracht, maar kan de loopgraaf in het oosten nog niet zo dichtbij komen. Er wordt van binnen en buiten hevig op elkaar geschoten.26

De gedeputeerden van de regering van Münster komen in het leger voor Grol ‘om sijn Excellentie te bewegen sulke ordre te houden datter geen excursien op haer land en souden geschieden’.27 Ze geven Maurits 10 amen wijn, 2 vaten Paderborns bier, 2 wagens haver, 400 hespen en grof wild en daarbij een grote vergulde kop met een gouden keten ten geschenke, teneinde hij het volk ‘wat cort inne wilde houden, om de foulen op heur lant te beletten’. Maurits heeft reeds zijn best gedaan om dit te voorkomen door de ruiters zo in het kamp te legeren, dat ze daar niet ongemerkt uit kunnen rijden.‘s Nachts wil men de grachten gaan sonderen, maar omdat het te licht is en de vijand de gracht door schildwachten laat bewaken, kan dat niet plaatsvinden. Ze stellen het uit tot het moment dat de nacht duisterder zal zijn en de schildwachten verdreven zullen zijn.28

Maurits schrijft uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal onder andere: ‘De artillerie is nog niet geplant aangezien ik van mening ben de stad niet te slaan voordat onze soldaten op de gracht zullen logeren (de oever van de gracht bereikt hebben). En zal niet nalaten u te berichten van het succes waarvan ik hoop dat het land er mee gediend zal zijn’.29 Maurits is er dus (nog) van overtuigd, dat hij Grol zal gaan innemen.

Page 138: Groenlo in de 80-jarige oorlog

138 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

Vrijdag 21 juli 1595 Dag 7

Men komt vandaag met de loopgraven tot aan de gracht.In de belegering was daardoor een belangrijk punt bereikt. Deze loopgraven dienden immers als uitgangsstelling voor de grachtovergang. Omdat het flankvuur niet was uitgeschakeld kon de gracht niet met een brug of een vlot worden overgestoken. Het maken van een galerij was noodzakelijk. Men moest daarvoor echter eerst het water uit de gracht aftappen. Het bouwen van een galerij kostte veel tijd en geld, doch leidde ten slotte vrijwel met zekerheid tot het doel. Het was een gesloten gang die, beginnend aan de oever van de gracht, aan de open zijde stukje bij beetje werd aangebouwd. In de gracht moest hiertoe vooraf een dam gelegd worden, waarvoor fascines, rijshout, aarde en allerlei andere materialen werden gebruikt. Dit werd door de galerij zelf aangevoerd en aan het uiteinde in de gracht gestort, zodat dam en galerij gelijke tred hielden. De hoogte der galerijen was ongeveer 2 m, de breedte kon tussen de 1,5 en 3 m liggen. Het geraamte bestond uit tevoren gereedgemaakte balken, die gemerkt en tot jukken ineengezet werden. Zij werden aan binnen- en buitenzijde met stevige planken bekleed, waartussen aarde gestort werd. Bovendien werd aan de bedreigde zijde(n) een gronddekking van de nodige dikte aangebracht, terwijl bovenop een aardlaag van 30-45 cm dikte bescherming verleende tegen musketvuur, stenen, vuurwerken en andere vernielingspogingen. Het werken aan de galerij geschiedde vaak ‘s nachts of onder dekking van blinderingen. Dat waren vaak houten schotten, die de werkers aan het zicht van de vijand onttrokken.30

Maurits heeft reeds eerder besloten om drie galerijen te maken, de ene naar de punt van het zuidwest bolwerk, de andere in het noordwesten achter de brug van de Beltemerpoort, en de derde in de wijk van graaf Willem Lodewijk.31 Het maken van de eerste galerij door de gracht wordt aanbesteed. Die zal tegen de punt van het in het zuidwesten achter de abdij liggende bolwerk (het Bagijnenbolwerk, op de plaats van het huidige verpleeghuis) worden gebouwd voor de som van 1400 gulden. Als die galerij de 26ste aan de overkant zal zijn krijgt de aannemer honderd gulden meer.32 Die dag wordt ook voor 200 gulden een kleine schans aanbesteed die voor de Nieuwe Poort gemaakt moet worden.De gedeputeerde van Gelre, Johan Milander, schrijft aan kanselier en raden van Gelre, dat hij Maurits de brieven heeft laten lezen die zij hem geschreven hebben, waarbij als bijlage een brief die zij uit Wesel ontvangen hebben (kennelijk met informatie over de vijand). Maurits had hem verzocht om met spoed de informatie te sturen, die een bode die naar Aken was gestuurd bij zijn terugkomst zou meebrengen.Milander schrijft verder: ‘Wij zijn alhier dach ende nacht doende mette approchen de welke op sommige plaetsen algereets toe op de grachte gebrocht zijn. De defensie van binnen wordt niet groot gethoont bij gebreck so schijnt van loot en scherp. So haest het geschut sal geplant wesen sal men hare continantie (vasthoudendheid) ende moet beter moghen kennen’.33 Deze gedeputeerde was aanwezig in het leger voor Grol en dus toegevoegd aan de gebruikelijke groep gedeputeerden uit de Raad van State.

Page 139: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 139Hoofdstuk 12

Nadat Maurits met twee stukken geschut drie salvo’s heeft geschoten, zendt hij een trompetter naar de gouverneur en laat de stad opeisen. Van Styrum geeft ten antwoord dat hij de stad wil houden voor God en de koning tot de laatste man toe. Maurits ontvangt kort daarna het bericht dat Mondragon met enig volk sterk ongeveer 5000 voetknechten en 1200 ruiters tot Roermond is gekomen en dat graaf Herman van den Bergh zich daar bij hem heeft gevoegd, om samen naar Grol te gaan en de plaats te ontzetten. In de stad was men er waarschijnlijk al van op de hoogte dat een ontzettingsleger op komst is. Maurits meent daarom dat ze wel anders zouden hebben gesproken als Mondragon niet zo snel gevolgd zou zijn.34

Na de opeising en de weigering van Johan van Styrum de stad over te geven en de wetenschap dat een Spaans ontzettingsleger op komst is, laat Maurits alle werken verhaasten. Men komt ’s nachts met de voor de aanleg van de galerijen noodzakelijk voorbereidende graafwerkzaamheden tot aan de gracht, waardoor het geschut tegen de hoofdwal in stelling gebracht kan worden. Men besluit drie batterijen op te werpen, de een op de Lichtenvoordseweg, de ander tegen de punt van het bolwerk achter de abdij, en de derde meer ten noorden naar de Beltemerpoort toe.35

De batterijen telden in die tijd een zeer verschillend aantal vuurmonden. Het zware en het lichtere geschut werd zoveel mogelijk in één batterij verenigd. Voor het bresschieten dienden de dubbele of hele kanonnen, ook wel ‘muurbrekers’ genoemd, met projectielen van 40 pond of meer. Deze werden in het midden geplaatst. Het lichtere geschut (halve kanonnen) werd aan weerszijden opgesteld.Bij het beschieten van het muurwerk werd van onder begonnen, teneinde instorting te veroorzaken. Ter vergroting van de schokwerking werden salvo’s afgegeven. De bresbatterijen vuurden op de kortst mogelijke afstand (60-80 m), waartoe zij soms tot aan de oever van de gracht vooruitgebracht werden. Door de korte afstand was het een zeer gestrekte baan, waarmee gevuurd werd. Om de voet van de muur te kunnen beschieten werden de batterijen op ophogingen geplaatst.De uiteindelijke bestorming van de vesting werd voorbereid door vuur tegen de flankeringsinrichtingen en borstweringen. Had men de contrescarpD in handen, dan werden hierop één of meer batterijen recht tegenover het aanvalspunt, en andere tegenover de bestrijkende flanken aangelegd. Weer andere dienden om het geschut- en musketvuur vanaf de wallen te onderdrukken. Eerst wanneer het flankvuur voldoende was uitgedoofd had de grachtovergang kans van slagen. De batterijen waren veelal door een borstwering omringd, zodat zij bij een uitval als zelfstandige werkjes konden worden verdedigd. De batterijbouw eiste op deze wijze natuurlijk veel tijd en arbeid.De bedding van de batterij was hellend om de terugloop van de kanonnen (een kleine 4 m) op te vangen. Die helling werd gebouwd uit balken, waarop eiken

D Buiten om de gracht gelegen bedekte weg met als borstwering (voorzien van opstap) een naar buiten flauw aflopend talud.

Page 140: Groenlo in de 80-jarige oorlog

140 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

planken (swalpen) waren vastgespijkerd. De tussenliggende aarde werd eerst stevig aangestampt. In een kuil achter de bedding bevond zich het buskruit in tonnen, met haren kleden tegen brandgevaar overdekt. De schietgaten werden tijdens het laden met musketvrije luiken gesloten.Het tot zwijgen brengen van het geschut op de stadswal geschiedde door uit verschillende richtingen kanonnen op de schietgaten te richten, die bij het ontdekken van beweging tegelijk vuurden. Bij het vuren op geschut ontvingen de kanonniers dikwijls premies voor gelukkige treffers. Eveneens kregen soldaten, die gevonden kogels aanbrachten, hiervoor een kleine vergoeding. De gietijzeren projectielen waren nogal kostbaar.36

Men sondeert deze nacht de grachten, die ongeveer 25 m breed zijn en in het midden een heel diepe fossette hebben (dieper gedeelte in de gracht, waarboven de gracht in de winter minder snel dicht vriest), maar voor de rest heel ondiep. Bij deze werkzaamheden worden er enigen doodgeschoten.37

Zaterdag 22 juli 1595 Dag 8

Door de buitensporige regen wordt het maken van loopgraven en van de beddingen voor het geschut zeer gehinderd. Men slaagt er evenwel in de beddingen nog zover gereed te maken, dat men in de batterij tegen de zuidwestpunt ’s nachts drie kanonnen kan plaatsen en in de batterij meer ten noorden naar de Beltemerpoort toe ook drie.Buiten de stad wordt een huis in brand gestoken, waartegen vanuit de stad met een vuurteken wordt geantwoord. Men vermoedt daarom dat dit gedaan wordt door een bode die ze eropuit gestuurd hebben.Men ontvangt bericht dat het Spaanse leger heel sterk tot bij Rijnberk is gekomen om de Rijn te passeren, wat Maurits niet weinig stof tot nadenken geeft. Hij gaat ervan uit, dat men de Rijn niet zal passeren of ze zullen sterk genoeg zijn om zijn leger te verslaan. Omdat de stad Grol in vlak land is gelegen is deze slecht te bezetten met het volk, dat men ter beschikking heeft.38

De notulen van de vandaag te Arnhem in vergadering bijeen zijnde Raad van State vermelden: ‘Alzoe Sijn Excellentie scryft om noch vyftich eycken goede swalpen boven die ghene die toe Doesborch uyt Holland gecomen om tot beddinge van tgeschut te dienen. Te scryven aenden magistraet van Doesborch terstont dyele swalpen te coopen, op dat die met het convoy dwelck noch dezen avondt aldaer (vanuit het leger voor Grol) zal aencomen naer tlegher mag gevuert werdden. Sijn Excellentie te adverteren (berichten) dat de vyandt de Maze is gepasseert, ende dat om die compagnien aende Generale Staten heeft gescreven’.39

Omdat de Raad van State aan de Staten Generaal om versterkingen heeft verzocht en daar Maurits door middel van een brief van op de hoogte brengt, zal Maurits daar wel om hebben verzocht.

Page 141: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 141Hoofdstuk 12

Zondag 23 juli 1595 Dag 9

Met de zes kanonnen, die gisteren zijn geplaatst, begint men heel vroeg het achter de abdij liggende bolwerk intensief te beschieten. Men tracht de verdediging van het bolwerk uit te schakelen door de borstwering weg te schieten. Die van binnen werken echter zo hard aan het herstel van de toegebrachte schade, dat ze meer aarde opwerpen dan men afschieten kan.40

De te Arnhem verblijvende Raad van State laat Maurits per brief weten dat van Nijmegen bericht is gekomen, dat de vijand over de Maas is, sterk 7000 man voetvolk en 1200 ruiters en dat graaf Herman van den Bergh gisterennamiddag binnen Rijnberk is gekomen. Het is nu zeker dat ze de Rijn zullen passeren, zoals een bode komende van Duisburg en Wesel rapporteert gehoord te hebben.41 Toen deze gegevens Maurits via een omweg bereikten (24 juli) waren ze reeds achterhaald zoals blijkt uit het feit, dat men deze dag te velde bericht krijgt dat de vijand vandaag de Rijn zal beginnen te passeren. Ook krijgt men onderschepte brieven van graaf Herman van den Bergh in handen, waarin hij aan de stad Grol schrijft dat hij hen zal komen ontzetten. Maurits is daarop al de toegangswegen gaan bezichtigen en heeft opdracht gegeven een aarden wal boven de stad en een beneden de stad te laten maken om beide legerkampen met elkaar te verbinden. De wal ten zuiden van de stad zal ca. 2,5 km lang zijn en die ten noorden ca. 2 km. Ze worden aanbesteed voor 58 stuivers per roede (ca. 3,75 m), mits het geheel binnen drie dagen klaar zal zijn. Men besteedt voor 1400 gulden ook een galerij aan de oostkant van de stad aan, die binnen vijf dagen aan de overkant van de gracht moet zijn.42

Ondertussen besteedt men na de middag ook nog een batterij voor 10 stukken geschut aan, in het noordwesten vanuit de richting van de watermolen naar de Beltemerpoort toe. De aannemer zal daarvoor zijn volle 350 gulden krijgen, als hij ervoor kan zorgen, dat de stukken deze nacht daarin geplaatst kunnen worden om morgen te kunnen schieten. De ingenieur De Kemp, die deze aanbesteding gedaan heeft en die zich samen met de generaal van de Artillerie en een kwartiermeester wat te zeer bloot geeft, wordt door het hoofd doodgeschoten en de kwartiermeester gewond. Deze ingenieur, door wiens dood het leger een zwaar verlies leed, was Jakob de Kemp, Schout van Gorkum en sedert vele jaren in dienst van de Generaliteit.43 Met het eigen geschut worden op de Lichtenvoordseweg ook drie Schotten doodgeschoten. 44

Maurits geeft die avond de ritmeester Baelen opdracht met zijn ruiters naar Dorsten te gaan om daar de brug af te breken om de vijand op die manier te vertragen, maar als hij daarna tijding krijgt dat de ruiterij van de vijand over de Rijn is en vier kornetten paarden heeft gezonden om zich van dezelfde brug meester te maken, is hij samen met de ritmeester zeer bekommerd. Omdat de vijand zich niet genoeg gehaast heeft kwam Baelen toch eerder aan de brug en zou die afgebroken hebben, als de burgers van Dorsten dat niet gewapenderhand hadden belet en enige soldaten dood hadden geschoten.45

De omstandigheden wijzigen zich echter sterk als Maurits het bevestigende bericht ontvangt, dat de vijand over de Rijn is en hoe sterk hij is. Maurits treedt over deze

Page 142: Groenlo in de 80-jarige oorlog

142 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

kwestie in overleg met graaf Willem Lodewijk, de graaf Van Hohenlohe en Vere. Die vinden het met hem raadzaam de vijand niet af te wachten, maar dat men overmorgen het beleg zal opbreken en met het leger vertrekken. Evenwel zal men deze nacht en morgen alle werken laten voortgaan en morgen, afhankelijk van de nog komende berichten, verder besluiten. Men geeft daarom opdracht om de dam bij de watermolen door te steken, om het water uit de gracht weg te laten lopen. Maar omdat het die nacht te licht is en bovendien enigen daarbij worden doodgeschoten, slaagt men daar niet in.46

Over het overleg van Maurits met de krijgsoversten zegt Bor evenwel, dat daar verschillende meningen naar voren werden gebracht. De een meende dat men zou blijven en de belegering voortzetten en zich, voordat de vijand zou arriveren, haasten met het overbrengen van de galerijen en het schieten van bressen. Anderen meenden dat men dat niet zo snel kon uitvoeren of de vijand, die al over de Rijn was, zou hen op de nek zitten. Het leger was niet sterk genoeg om zowel de belegering voort te zetten als de vijand het hoofd te bieden en men zou tenminste niet kunnen voorkomen dat hij niet ergens zou doorbreken en de stad van levensmiddelen, munitie en versterking voorzien. De graaf Van Hohenlohe, die de 21ste juli in het leger was aangekomen bood wel aan, indien men het wenselijk vond de belegering voort te zetten, dat hij met een deel van het leger zowel ruiters als voetvolk Mondragon tegemoet wilde trekken, om hem af te leiden en op te houden. Alles overwegende heeft men het echter toch raadzamer gevonden de belegering op te breken en het geschut, de munitie, het oorlogstuig en het krijgsvolk veilig te stellen, dan alles op het spel te zetten en ‘s lands eer en de reputatie van Maurits in gevaar te brengen, want het gerucht ging, dat Mondragon veel sterker was dan hij feitelijk was.47 Maurits zou overigens geweigerd hebben een hem gegeven raad op te volgen, om ter verhaasting van het innemen van Grol de wateren aldaar te vergiftigen.48

Maurits correspondeert nu bijna dagelijks met de te Arnhem verblijvende Raad van State. Nog gisteravond vóór 10 uur schreef hij, dat hij nog steeds niet zeker was van de sterkte van de troepen van Mondragon. En verder ‘Zoveel is zeker dat ik deze plaats (Grol) zodanig gelegen vind, dat het niet mogelijk is, dat ik ze ingesloten kan houden en zelfs de vijand niet hinderen kan bij zijn ondernemingen, want zij is aan alle kanten in vlak en open veld gelegen, zodanig dat ik, als hij met zulk een troepenmacht nadert als het gerucht gaat, gedwongen zal zijn me terug te trekken en hem de doorgang te verlenen’.49

Om de gang van zaken te verhaasten en de vijand voor te blijven, laat Maurits nog deze nacht zes kanonnen in de batterij ten noordwesten van de Beltemerpoort plaatsen en vier andere in de batterij in het zuiden op de Lichtenvoordseweg.‘s Nachts bereiken twee personen de stad, die door onoplettendheid van de Friezen door de wachten zijn gekomen. Naar men vermoedt brachten zij het bericht in de stad, dat de vijand de Rijn aan het oversteken was, hetgeen die van binnen niet weinig zekerheid gaf.50

Dat men in deze tijden de nadelen ondervond van de trage onderlinge communicatie mag blijken uit het feit, dat de Staten Generaal, volkomen door de feiten achterhaald, op 23 juli besluiten aan Nijmegen te schrijven, om te onderzoeken, of de vijand aanstalten maakt om de Maas te passeren, hoe sterk hij is, hoe goed georganiseerd de troepen

Page 143: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 143Hoofdstuk 12

zijn en wie het bevel voert en dit de Staten Generaal, Maurits en de Raad van State onmiddellijk te berichten.51

Maandag 24 juli 1595 Dag 10

Maurits geeft deze ochtend bij het aanbreken van de dag opdracht om met alle stukken beginnen te schieten en na drie salvo’s de stad wederom op te eisen. Nadat deze salvo’s zijn afgevuurd wordt de stad opgeëist. Daarop verzoeken die van binnen, mogelijk wel wetende dat hun ontzet nabij en ophanden is, drie dagen respijt om iemand naar graaf Herman van den Bergh te kunnen sturen om te vernemen of er hulp op komst is. Als de trompetter daarop terugkeert met de mededeling, dat Maurits daarmee niet wil instemmen, geven ze ten antwoord dat ze dan de stad voor God en de koning willen houden. Met deze boodschap keert de trompetter naar Maurits terug. Na dit antwoord willen de troepen van Maurits weten of ze met schieten door moeten gaan.Maurits heeft intussen nader bericht ontvangen, dat de vijand gisteren de rest van zijn ruiters de Rijn heeft overgezet en dat vandaag al het voetvolk en geschut de Rijn zal passeren. De sterkte van het leger van Mondragon is tussen de 6000 en 7000 mannen te voet en 1200 ruiters, waar nog bij zal komen het volk dat zich uit de Kwartieren van Zutphen en Overijssel bij hen zal voegen (hoewel men sedertdien vernam dat er niet de volle 6000 man voetvolk was, maar wel 1200 ruiters). Daarom en omdat men er niet in was geslaagd het water uit de gracht weg te laten lopen vindt Maurits het niet goed, dat men met schieten voort zal gaan. Hij blijft bij zijn eerder genomen besluit, dat het beter is te vertrekken en het leger op te breken voordat de vijand arriveert dan hem nog langer af te wachten. Dat besluit was ten eerste ingegeven door de vrees dat de vijand de bevoorrading met levensmiddelen zou afsnijden en het leger zo in moeilijkheden brengen en ten tweede, omdat men geen krijgsvolk genoeg had om de legerkampen, aarden wallen en loopgraven bezet te houden als de vijand zou arriveren, omdat het kampement van Maurits 1600 m lang en 500 m breed was en het kamp van graaf Willem Lodewijk 700 m lang en 300 m breed. Bovendien was de aarden wal van het ene kwartier naar het andere in het zuiden om de stad heen 2,5 km en ten noorden om 2 km lang. Men had daarvoor slechts 7800 voetknechten en 1000 ruiters ter beschikking, van welk voetvolk zo’n 2000 man voortdurend voor de stad moesten waken, om de belegerden in de stad opgesloten te houden.Ten laatste nogmaals deze en andere zaken overwegende besluit Maurits, dat men het leger morgen vroeg zal opbreken en de stad verlaten, zonder verdere pogingen te doen de stad in te nemen. Velen vonden toen al dat dit besluit te overijld genomen was. De stad zou uiterlijk over drie of vier dagen Maurits in handen zijn gevallen en hij had nog voor veel langere tijd proviand in het leger. Als men de stad eenmaal in handen zou hebben dan zou men zelfs, in weerwil van de vijand, kunnen trekken waar men wilde. Men vond ook dat deze beslissing te nadelig was voor de reputatie van het land en van Maurits zelf en bij het krijgsvolk wonderlijk zou overkomen, alsof men hen niet vertrouwde. Maar Maurits met zijn voornemen voortgaande, begint echter

Page 144: Groenlo in de 80-jarige oorlog

144 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

opdracht tot vertrek te geven, laat de weg naar Borculo inspecteren en waar nodig repareren en geeft opdracht welke munitie en oorlogstuig men mee zal nemen en wat achterlaten of vernietigen. Daarbij ontstaan grote moeilijkheden, omdat er deze dag een groot konvooi van proviand, munitie en oorlogstuig in het leger is aangekomen. De problemen vermeerderen daardoor niet weinig, omdat men geen wagens genoeg heeft om alles weg te brengen. Daarom wordt besloten, dat men het geschut met zijn toebehoren en het kruit en het waardevolste van het andere oorlogstuig mee zal nemen, maar het niet zo waardevolle tegelijk met de begonnen galerijen (waarvan de een al halverwege de gracht was) verbranden.‘s Avonds komt Baelen terug, verslag doende hoe het hem aan de brug van Dorsten vergaan is en dat de vijand nog doende is om de Rijn over te steken. Mondragon zou in drie dagen nog niet bij Grol kunnen zijn en Maurits zou daarom het vertrek nog wel een dag kunnen uitstellen om betere informatie te krijgen en met meer gemak te kunnen vertrekken. Maurits blijft evenwel bij zijn voorgaande besluit, opdat men hem er niet van zal verdenken pas te vluchten als de vijand hem te dicht genaderd zal zijn. Over dit besluit wordt verwonderd onder het volk gesproken. De een is het er niet mee eens en vindt dat die beslissing te snel genomen is, anderen krijgen daarvan zo’n schrik, dat ze wel al weg hadden willen wezen. Maar, concludeert Duyck, alles overziende en gelet op de hiervoor aangehaalde problemen en gelet op het feit dat de Staten Generaal de zaak in geen geval op het spel gezet wilden hebben, ook dat met het veroveren van deze stad de Kwartieren van Zutphen en Overijssel nog niet bevrijd zouden wezen, is deze resolutie niet zo onvoorzichtig en zonder redenen genomen als enigen daarvan ten onrechte zeggen wel te menen. Maar als de Staten Generaal met het afwachten van een slag de zaken op het spel hadden willen zetten, was die beslissing te overhaast genomen geweest.52

Als gevolg van de monstering te Zelhem van de 13de juli waren meer dan 1000 mannen door de kapiteins ontslagen.53 Als deze ontslagen niet hadden plaatsgevonden en deze soldaten waren in het leger gebleven dan waren ze goed van pas gekomen. Duyck verzucht daarbij, dat men met recht mag zeggen, dat deze monstering het land een grote schade heeft berokkend, zowel vanwege het verlies aan volk als om het verlies aan tijd, die men daarmee verbruikte, omdat naderhand is gebleken, dat twee dagen tijd langer klaarblijkelijk de stad zou hebben doen overgaan.Het leger van Maurits werd overigens nog steeds versterkt met troepen uit onder andere Zeeland, maar ook uit de omliggende garnizoenen werden troepen naar de Graafschap Zutphen gedirigeerd. Maurits schrijft daarover aan de Raad van State: ‘Ik heb van Nijmegen de compagnieën van de kapiteins Brant en Wenikum ontboden die ik het meest geschikt vind dat u ze in Doesburg laat blijven, zoals ook alle andere infanterie die zou kunnen arriveren, zowel van Zeeland als van andere plaatsen, totdat zij andere opdracht van mij krijgen’. En verder: ‘Ik zou de artillerie naar Doesburg terug hebben laten sturen, maar omdat de wegen reeds zo diep zouden zijn, ben ik gedwongen geweest de trein bij mij te houden. Ik verzoek u goede wacht te houden op de haven van Doesburg’.54

Omdat het leger voor Grol ver van de rivieren lag en het gevaar bleef bestaan dat

Page 145: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 145Hoofdstuk 12

de Spaanse vijand de toevoerwegen zou afsnijden, besluit men het leger van extra proviand te voorzien. De Raad van State, te Arnhem bijeen, laat Maurits weten, dat morgenavond te Doesburg ongeveer negen wagenvrachten brood gereed zullen zijn. Men heeft Deventer en Zutphen opdracht gegeven terstond ook nog elk drie wagenvrachten te bakken van het daar in magazijn zijnde koren. Boven de kaas die gisteren naar het leger is vervoerd zal men al de te Doesburg resterende kaas met nog 4.000 pond kaas van Arnhem sturen. Zij hebben Zutphen, Deventer en Arnhem aangeschreven om hun zoetelaars zich gereed te laten maken om de volgende avond te Doesburg te zijn om met het konvooi naar het leger te gaan. Daarnaast heeft men de vijf compagnieën vanuit het kwartier van Heusden met alle spoed ontboden.55

Maurits schrijft vandaag in het leger voor Grol aan de Raad van State onder andere: ‘Ik heb met de chefs, die met mij in dit leger zijn, ter discussie gesteld wat het meest geschikt zou zijn voor de dienst van het land en hebben met algemeen advies goedgevonden het beleg op te breken en me een weinig terug te trekken, niettegenstaande dat wij reeds tot aan de grachten van genoemde stad gekomen zijn. Als gevolg daarvan heb ik besloten met het leger morgen (met Gods hulp) van hier naar Borculo te vertrekken’.Het blijft de vraag of men voldoende geïnformeerd was over de toestand in de stad. De Spaanse vijand heeft later zelfs toegegeven, dat in twee dagen geen brood binnen Grol was geweest en dat er dus bij het ontzet haast en snelheid geboden was.‘s Avonds is de rond Grol aanwezige zoetelaars aangezegd dat zij zichzelf en hun goederen in veiligheid zouden brengen, omdat het leger ging vertrekken. Men is de gehele nacht doende met het laden van de wagens, pakken van goed en het afhalen van het geschut uit de batterijen, om met het krieken van de dag te kunnen vertrekken.

Dinsdag 25 juli 1595 Dag 11

Het leger begint heel vroeg te vertrekken. De aftocht geschiedt in alle orde, zonder dat zelfs de belegerden enige uitval durven te doen. Opdat het de vijand niet ten nutte noch tot voordeel zal komen begint men, zodra het volk begint te vertrekken, de strooien hutten van de soldaten te verbranden. Ook verbrandt men al het overschietende oorlogstuig, waaronder 200 swalpen (kostende elk 3 gulden), ettelijke duizenden ponden lonten, meer dan 1000 planken, zeer veel sparren en balken met een grote hoeveelheid schoppen, spaden, bijlen en houwelen en ander dergelijk gereedschap en meer dan 10.000 stokken van 6 voet (1,85 m), over beide zijden met ijzers beslagen, Friese ruiters genaamd, die men tegen cavalerie gebruikt en in de aarde steekt, alles tot een zeer groot verlies van het land. En hoewel Maurits uitdrukkelijk gelast had, dat men geen geschut, kruit noch kogels achter zou laten, zo zijn evenwel meer dan 500 kogels in het legerkamp van graaf Willem Lodewijk door de controleur van de artillerie zonder weten van Maurits in een gracht geworpen. Hij meende die te zijner tijd als het leger weer voor de stad zou komen, ook terug te zullen kunnen vinden.Boven dit verlies voor het land en van zo veel aanbestede tevergeefs gemaakte werken, hebben de zoetelaars met de oversten, kapiteins en officiers van het leger

Page 146: Groenlo in de 80-jarige oorlog

146 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

ook buitensporige schade geleden met hun wijn, bier en proviand, meubels en andere zaken. De zoetelaars lieten wel 300 tonnen bier achter, die ze niet mee konden krijgen. De soldaten dronken zich daar zat van, sloegen voorts de bodem uit de tonnen en lieten het bier weglopen. De wijn, levensmiddelen, meubels en al wat aan koopwaar niet meer meegenomen kon worden, hebben ze weg moeten geven, onbruikbaar maken of aan stukken slaan en verbranden. Dat alles was het gevolg van het grote te kort bij deze aftocht aan wagens, waarmee men de goederen zou hebben kunnen wegvoeren. Dat tekort was des te groter, doordat veel van de goederen pas daags tevoren met het konvooi waren aangekomen.

Het leger komt die dag met het geschut over een zeer slechte weg tot iets beneden Borcu-lo en is die nacht daar gebleven. ‘s Avonds ontvangt men een zeer dubbelzinnige tijding over de vijand. De een zegt dat hij al gisteren beneden Orsoy over de Rijn was gekomen en de de andere ontkent dat (hoewel de vijand zeker al over de Rijn was). Daardoor neemt de opspraak over deze aftocht zeer toe.56

Bij de politieke heren heerste eerder opluchting, dat Maurits zijn reputatie er niet aan ge-waagd had.57 De Engelse koningin Elizabeth roemde het als wijs beleid, misschien ook wel omdat Grol haar niet veel waard was, ‘ende prees oic hierinne ten hoochsten Sijn Excel-lentie’. Maurits’ faam was in die tijd zo groot dat de critici hem gewoonlijk gelijk gaven.58

Van Reid zegt: ‘Enigen der Staten waren over Maurits’ afwijken uitermate verblijd, als of daar iets bij gewonnen ware, zeggende, hij zou zijn voorgaand geluk en voorspoed te veel betrouwd en als een jong moedig man een sprong gewaagd hebben. Doch Maurits paarde steeds bij grote moed en onverschrokkenheid veel beleid en voorzichtigheid, en als hij week, was het zeker nimmer, omdat hij vreesde de vijand onder ogen te zien’.59

Maurits steekt zijn legerkamp in brand en vertrekt van Grol. Het ‘KoeningsVolck’ was toen nog 40 km van Grol verwijderd.

Page 147: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 147Hoofdstuk 12

Woensdag 26 juli 1595

Over een slechte weg rukt het leger verder op, richting Lochem. Die avond slaat men zijn kampement op een half uur gaans beneden Lochem. Omdat men afziet van het voornemen alsnog een vesting aan te vallen, zijn de zwaardere kanonnen niet meer nodig. Vanuit het kampement te Lochem worden dan ook 10 kanonnen naar Zutphen gezonden. In het leger blijven 6 kanonnen achter. Van iemand die binnen Wesel gelegen heeft toen de vijand daar overscheepte en die de vijand in het overvaren geteld heeft, komt het bericht dat hij meer dan 6000 man te voet en 1200 ruiters sterk is. Ze hebben 6 stukken geschut bij zich, waarvan het een door 15 paarden wordt voortgetrokken, maar de andere zijn heel klein. Ze zijn nog niet over het riviertje de Lippe.De Spaanse schrijvers geven de sterkte van hun leger niet hoger op dan 5000 man infanterie en 1200 ruiters. Tot de eerste behoorden evenwel de uitmuntende Spaanse regimenten van Louis de Velasco en Antonio de Zuniga, die opzettelijk voor deze tocht waren uitgekozen en hoewel niet bijzonder talrijk, uit de oudste en dapperste soldaten waren samengesteld. Overigens lag de grootste kracht van dit leger in de persoonlijkheid van de 92-jarige bevelhebber Mondragon, een der beproefde krijgers uit de school van Alva.60

Direct nadat Maurits van Grol was vertrokken droeg stadhouder Herman van den BerghE aan Van Lamsweerde op maandelijks 100 gulden te betalen aan de rentmeester van de stad Grol, Willem van Sylvold. Van Sylvold was belast met de administratie van de fortificatie. De door Maurits beschadigde vestingwerken moesten zo snel mogelijk worden hersteld. Van Lamsweerde betaalde 104 gulden per maand, 4 teveel volgens de rekenkamer. In zijn rekening komt van Lamsweerde op deze kritiek van de rekenkamer terug en schrijft dat hij in vijf maanden ‘dese selve XX £ deuchdelick betaelt heeft ende indien daer meer gelts geweest hadde, tselve wel nodich sal hebben geweest tot dienst van zijne Majesteits fortificatie ende versekeringe der stadt Groll (waartoe dese penningen geordonneert waren, want men den vyant alle dage dair voir verwachtende was als nae gebleken is)’.61 Kennelijk doelde Van Lamsweerde hiermee op de plannen die Maurits later in het seizoen had om naar Grol terug te keren.

Donderdag 27 juli 1595

Vroeg in de ochtend marcheert het Staatse leger verder. Het trekt via de Wildenborg en Hengelo (Gld.) naar Zelhem. Enige ruiters, die op inlichtingen zijn uitgestuurd, komen ‘s avonds te Zelhem met de mededeling, dat de vijand met heel zijn leger de afgelopen nacht tot Klein en Groot Reken in het land van Münster was gekomen.62 Maurits was twee dagen eerder reeds van Grol vertrokken.Vanuit Zelhem stelt Maurits de Staten Generaal op de hoogte van het door hem genomen besluit en zijn beweegredenen daartoe.63 Op deze brief antwoorden de Staten Generaal,

E Herman van den Bergh was stadhouder van het Spaanse Gelre.

Page 148: Groenlo in de 80-jarige oorlog

148 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

dat men hem bijzonder bedankt voor de grote zorgvuldigheid en voorzichtigheid die hij heeft betracht en waartoe men hem bij zijn afscheid had vermaand.64

Reeds vandaag schrijft men te Brussel een brief aan Mondragon waarin men hem bedankt voor zijn grote toewijding bij het ontzet van Grol.65 Mondragon had besloten dadelijk over de Rijn terug te keren en was nadat Maurits Grol had verlaten weer richting Rijn getrokken.

Vrijdag 28 juli 1595

Mondragon ligt met zijn leger reeds in de buurt van Wesel.Direct nadat Maurits van Grol is vertrokken, worden de door hem opgeworpen schansen door die van Grol gesloopt, opdat ze bij een eventuele terugkeer van Maurits niet opnieuw gebruikt kunnen worden. Dezer dagen wordt door Johan van Styrum in de Graafschap Zutphen 300 gulden extra contributie geïnd, bestemd ‘hetot slijctoinge der schantzen bij den vyant int belegh van Groll gemaect’. De loopgraven zijn een zaak van latere zorg.66

Om de vijand niet de indruk te geven, dat hij uit vrees voor Mondragon van Groenlo was weggetrokken zonder hem daar te durven afwachten is Maurits met zijn leger vandaag opgetrokken naar Silvolde, drie uren gaans dichterbij de vijand. Maurits heeft Silvolde ook uitgekozen omdat hij van daaruit de plaatsen Anholt, ‘s-Heerenberg en Doetinchem beter kan beveiligen mocht Mondragon daar iets tegen willen ondernemen, vooral ook omdat blijkt dat de vijand het Kwartier van Zutphen niet schijnt te willen verlaten. Maurits wil Mondragon tonen, dat hij hem niet zo zeer vreest als velen wel menen. Hij tracht dan ook niet onopgemerkt richting de vijand te marcheren, en geeft daarom opdracht om ‘s ochtends en ‘s avonds met drie schoten van het geschut zijn aanwezigheid te laten merken.67

De volgende dagen blijft Maurits met zijn leger te Silvolde liggen om te zien wat de vijand van plan is. Als die in de buurt van Wesel blijft zal men te Silvolde blijven. Als hij naar Overijssel zou trekken zou men hem volgen. Als hij echter verder richting de Rijn trekt wil men hem ook volgen en hem dan de pas afsnijden om met meer gemak naar Grol of enige andere plaats te kunnen terugkeren.Men krijgt een onderschepte brief in handen waarin Mondragon aan Esteban d’Ibara schrijft, dat Maurits met grote vrees en verwarring van voor Grol was vertrokken en de weg naar Lochem had genomen. Als Maurits in de buurt van Grol had durven blijven, zou het zijn eer te na zijn geweest, als hij hem dan niet daar was gaan opzoeken. Er is eveneens een brief van graaf Frederik van den Bergh aan de graaf van Fuentes, waarin hij schrijft dat Maurits in opperste verwarring was weggetrokken en dat binnen Grol zulke armoede was geweest, dat veel soldaten in twee dagen geen brood hadden gehad. Maurits had volgens hem de stad vier dagen beschoten (Duyck merkt daarbij op: ‘hetwelcke onwaerachtich was, ten waere sij nu ende dan een schoot voor batterie reeckenden’) en dat ze de stad niet lang zouden hebben kunnen behouden als zij ze niet

Page 149: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 149Hoofdstuk 12

ontzet hadden. De graaf van Styrum had ‘daer groote eere begaen’. Er waren nog andere brieven, waarin stond, dat het Staatse leger ‘poltronnelijck opgeweecken’ was, geschut en munitie achterlatende (volgens Duyck; ‘hetwelck mede onwaerachtich was’.) 68

Zaterdag 29 juli 1595

Graaf Adolf van den Bergh komt opnieuw bij Maurits met het verzoek om samen met de andere heren ‘s middags bij zijn moeder op het kasteel te Ulft te komen eten. Maurits, die op 16 juli een dergelijk verzoek had afgewezen, laat nu weten, dat hij ‘s middags zal komen. De weduwe Van den Bergh, zijn tante, biedt hem en de andere heren daar een schitterend banket aan.Als Mondragon verneemt dat Maurits hem naar Silvolde is gevolgd bedenkt hij zich. Het is zijn eer te na het niet tot een treffen te laten komen. Hij keert met zijn leger terug naar de omgeving van Bocholt. Nu moet met de mogelijkheid rekening worden gehouden dat er een confrontatie tussen de beide legers zal plaatsvinden. Het Staatse leger heeft zich bij Silvolde echter goed verschanst.69

‘s Avonds ontvangt Maurits het bericht, dat Frederik van den Bergh met enig krijgsvolk richting Overijssel is gezonden. Onderweg worden door Van den Bergh opnieuw 400 man binnen Grol gebracht. Met de anderen trekt hij naar Oldenzaal.70

Mondragon heeft enige tijd bij Bocholt gelegen, waar gebrek aan proviand ontstond. Als hij zich met zijn leger iets naar het zuiden verplaatst en vervolgens dikwijls van kampement verandert weet men in het Staatse leger niet of hij over de Rijn zal trekken of dat hij zich verplaatst om een betere voorziening van levensmiddelen te hebben. Velen denken dat de vijand niet over de Rijn zal gaan, omdat zulks een verlaten van dit hele Kwartier zou betekenen en gemakkelijk het hele verlies daarvan zou veroorzaken. Ook het Staatse leger durft deze Kwartieren niet te verlaten en durft de vijand ook nog niet te naderen, vrezende tot een veldslag gedwongen te worden.71

Maurits schrijft de 2de augustus aan de Staten Generaal, dat hij denkt dat Mondragon met zijn leger in de buurt van de Rijn zal blijven liggen om af te wachten wat hij zelf met zijn leger zal doen. Hij vindt het daarom raadzaam te Silvolde te blijven totdat Mondragon over de Rijn zal zijn of te zien waar hij anders heen wil.72 Stuurt Maurits zijn compagnieën naar huis, dan hoeft Mondragon ook geen aanval meer te vrezen, en kan hij zich bij de legers in Frankrijk voegen.73

De 6de augustus komt de ambassadeur van Frankrijk met het konvooi vanuit Doesburg in het leger. Hij verzoekt Maurits en de Raad van State, dat men het leger te velde wil houden om de vijand op de rechteroever van de Rijn bezig te houden zo lang men zal kunnen.74

De 9de augustus is de Raad van State doende om de rollen van de te Zelhem gehouden monstering van ruiters en knechten te sluiten. Merkwaardigerwijs nemen ze daarin de vrije hand en stelt men alles zeer veel hoger dan ze destijds sterk zijn bevonden. Dat scheelt veel met de aantallen die op de 13de juli zijn vastgesteld. Als men de

Page 150: Groenlo in de 80-jarige oorlog

150 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

krijgslieden destijds te Zelhem zou hebben aangezegd, dat men zo toegeeflijk met hen zou handelen, zou dat veroorzaakt hebben dat de kapiteins geen of tenminste zeer weinig soldaten zouden hebben ontslagen en dat het leger wel 1000 mannen sterker zou zijn gebleven.

Ruiters van de Spaanse garnizoenen van Grol en Bredevoort zijn alle dagen op weg en maken iedere dag van de troepen van Maurits wel een of meer gevangenen. Ze overvallen tevens wagens die fourage vervoeren en brengen die naar Grol of Bredevoort. Bovendien loopt de ruiterij van Mondragon het platteland af en richt veel schade aan onder Maurits’ troepen.75 Maurits stuurt 800 man te voet om tussen het leger te Silvolde en Bredevoort alle bossen en ruigten uit te kammen, om te zien of er iemand van de vijand in hinderlaag ligt, met opdracht alles te doden wat ze aan vijand vinden. Hij zendt met dat doel ook vijf vanen ruiters naar de heide en de wegen tussen Doetinchem en Grol. Maurits geeft ook de garnizoenen van Doetinchem, Doesburg en Bronkhorst opdracht krijgsvolk eropuit te sturen om alle bossen te doorzoeken. De graaf Van Hohenlohe is samen met graaf Adolf van den Bergh met een groot aantal honden eveneens op jacht gegaan, om zo beesten en mensen allemaal uit de bossen te jagen, maar dat brengt niet zo veel voordeel als men gedacht heeft. Ze maken daarmee niet meer dan 10 gevangenen en maar drie of vier worden er gedood, niettegenstaande dat zij opdracht hadden alles dood te slaan.76

De 14de augustus neemt Maurits het besluit dat hij met het leger naar de Rijn zal gaan en van Silvolde vertrekken. Men verspreidt het gerucht dat men naar Brabant wil, om te zien of men de vijand met zulke middelen de Rijn kan laten passeren, om daarna weer naar Grol te gaan. De 16de augustus vertrekt het Staatse leger heel vroeg en komt enige dagen later te Bislich aan.77 In deze tocht schiet men voortdurend ‘s avonds en ‘s morgens telkens drie keer met het geschut om de vijand te laten horen dat men er geen bezwaar tegen heeft, dat hij weet waar het leger is.78 Men heeft nooit de bedoeling gehad met het leger verder te trekken dan tot Bislich. Als Mondragon verneemt dat Maurits met zijn leger nadert ontbiedt hij weer al de garnizoenen van het Overkwartier en Overijssel bij zich. Graaf Frederik van den Bergh heeft meer dan 700 mannen uit Grol en een groot aantal uit Oldenzaal gelicht.79

Op de avond van de 22ste augustus krijgt Maurits een hele reeks boven Rijnberk onderschepte brieven in handen, die vanuit Brussel naar het leger van Mondragon waren verzonden. Daarin gaf men hem opdracht de Rijn niet te passeren, maar over de Rijn te blijven om het Staatse leger vruchteloos op te houden. Het is duidelijk dat de Spaanse troepen de Rijn niet zullen passeren, maar blijven liggen totdat Maurits zal vertrekken. Maurits begint er daarom toe te neigen, dat men het leger zal opbreken en naar de garnizoenen laten terugkeren. Hij ziet met het leger geen profijt te halen, maar durft het echter niet op te breken zonder nadrukkelijke toestemming van de Staten Generaal.80

De machtige Staten van Holland zijn van mening, dat men de eer van het land tekort doet, als Maurits als ‘Chef van den oorlog’ met zijn gehele leger te velde zal blijven liggen tegen de subalterne hoofden van de vijand. Maurits zal volgens hen met het

Page 151: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 151Hoofdstuk 12

merendeel van het leger en het geschut uit het veld moeten vertrekken. Graaf Willem Lodewijk en graaf Philips van Nassau zullen te velde in het leger moeten blijven, om de vijand aldaar op te houden, opdat het Spaanse leger in Frankrijk daarmee niet versterkt zal worden, maar ook om te voorkomen dat de vijand in het oosten des lands schade zal kunnen aanrichten.81

Door de Staten Generaal wordt daarna aan Maurits en de Raad van State geadviseerd dat men het leger zal behoren te scheiden, maar een goed deel daarvan te velde met een bekwaam hoofd bij elkaar moet houden, om daarover in absentie van Maurits te commanderen om te bewerken dat Mondragon met zijn leger niet de Spaanse troepen in Frankrijk zal gaan versterken.82

Vóór zijn geplande vertrek uit het leger wil Maurits kennelijk aan Mondragon laten zien, dat hij een confrontatie met zijn troepen niet vreest. Hij heeft enige dagen laten bespieden hoe de vijand zijn wachten uitzet ter bescherming van de paarden die op fourage uitgereden zijn. Men heeft ontdekt dat er iedere dag drie vanen ruiters bij een landweer de wacht houden, genoeg beschermd tegen van buiten komend onheil en ook buiten het zicht van het Staatse leger. Maurits ontwikkelt het plan om deze wacht aan te vallen en van het gros van het leger van Mondragon af te snijden. De aanval wordt toevertrouwd aan graaf Philips van Nassau, terwijl Maurits met zijn leger ter bestemder plaatse gereed zal staan, om de aanval, bij goed geluk, te ondersteunen.De onderneming geschiedt op de 1ste september, maar mislukt op droevige wijze. Mondragon was tijdig vóór de aankomst van de Staatse ruiters gewaarschuwd en had buiten weten van graaf Philips een aanzienlijke krijgsmacht naar de plaats van de aanval gestuurd. Philips, die vanwege de gesteldheid van die plaats de macht van de vijand niet heeft kunnen bespieden, meende slechts de daar dienst doende wacht aan te treffen. Door het grotere getal overmand wordt hij met zijn volk verslagen en zelf zwaar gewond gevangengenomen. Dit lot treft ook graaf Ernst van Solms terwijl Ernst Casimir van Nassau ongedeerd gevangen wordt genomen. Maurits heeft inmiddels met zijn leger gereed gestaan, maar moet nu onverrichterzake terugkeren.83

Maurits had na deze smadelijke nederlaag aan de Staten Generaal het een en ander uit te leggen en schreef reeds op de 2de september:

‘Wij twijfelen niet, of Uwe Edelen zullen algereeds veradverteerd zijn van hetgeen hem dezen morgen tusschen eenigen van dit leger en den vijand hebbe toegedragen: en alzoo wij beduchten, dat de zaak zal Uwe Edelen verre anders, als zij geschied is, voorgedragen worden, wij hebben niet willen nalaten Uwe Edelen daaraf volkomen en waarachtig bericht hiermede over te zenden. En is alzoo, dat wij van goede en getrouwe luiden, die wij uit hadden gezonden, om des vijands leger te bezichtigen, veradverteerd wezende, dat wij hem de garde, die hij alle nacht buiten zijn leger stelde, wezende omtrent tusschen de 2 en 300 paarden sterk, lichtelijk zouden afslaan, onzen Neef Graaf Philips van Nassau gisteren avond met omtrent 500 paarden uitgezonden hadden om het zelve exploit te effectueren. En opdat het zelve met des te meerder zekerheid, zoude geschieden, hadden wij ons dezen morgen met nog een goed getal van ruiteren en knechten uit dit leger begeven, om den welgedachten onzen Neef te

Page 152: Groenlo in de 80-jarige oorlog

152 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

gemoet te komen en hem zoo noodig te secoureren. ‘t Welk alzoo gedaan wezende, is gebeurd, dat eenigen van ‘s vijands ruiteren, buiten op eenig hasard geweest hebbende, in het wederkeeren de voorzegde onze ruiteren gewaar geworden zijnde, in het leger advertentie van onze aankomste gedaan hebben: welk volgens de Overste Mondragon alle zijne cavallerie, wezende omtrent 1200 in getal, heeft doen monteren en dezelve met nog eenige infanterie den onzen te gemoet gekomen; alzoo dat zij in het aanbreken van den dag malkanderen aangetreft en zulks gechargeerd hebben, dat er velen van de vijanden op de plaats dood gebleven en het meeste deel van zijne officiers gewond zijn geworden, doch om der menigte wil het veld blijven behouden: en zijn op onze zijde naar uitwijzen van de lijste, die wij hebben doen nemen, niet dan omtrent 50 paarden (= ruiters) zoo dood als gevangen en gekwetst gebleven: onder dewelke de welgedachte onze Neef Graaf Philips van Nassau, nadat hij tweemaal van zijn paard geschoten en zwaarlijk gewond was, gevangen binnen Berk gebracht is: zoo ook zijn Neef Graaf van Solms en zijn broeder Graaf Ernst van Nassau, dewelke niet gewond is. De Capitein Bernard is insgelijks gevangen en gekwetst, zoo ook de Ritmeester Burchard van Kinsky, dewelke tot Wesel ingebracht is. ‘t Welk wij Uwe Edelen tot gewisse onderrichting van dit succes hebben willen adverteren.In het leger tot Biselich den 2den September 1595. Maurice de Nassau.’84

Het is buitengewoon merkwaardig dat Maurits aan het einde van zijn brief deze nederlaag, waarbij zijn ruiters al vluchtend het slagveld hebben moeten verlaten, als succes bestempelt.De graven Philips van Nassau en Ernst van Solms sterven aan hun verwondingen, de een de 3de, de andere de 5de september. Mondragon heeft de vriendelijkheid hun lijken, behoorlijk door acht officieren begeleid, met een beleefde brief aan Maurits toe te zenden, die wederkerig de begeleiders met alle hoffelijkheid ontvangt. De begeleiders keren terug met een brief van Maurits aan Mondragon, vol van gelijke hoffelijkheid en dankzegging. Graaf Ernst van Nassau wordt op 22 september vrij gelaten. Men heeft 10.000 gulden losgeld voor hem betaald.85

Nadien vinden er nog een aantal kleinere schermutselingen plaats. Nu men langere tijd op dezelfde plaats blijft liggen moet men steeds verder weg om fourage te halen, met toenemend gevaar door de vijand overvallen te worden, wat ook regelmatig gebeurt. Naarmate het seizoen vordert worden de weersomstandigheden slechter. Ook de gelden, nodig voor de uitbetaling van de soldij, komen niet meer regelmatig in het leger aan. Dit alles veroorzaakt dat het leger van Maurits door ziekte, sneuvelen, overlopen naar de vijand of gewoon door vertrek, met 2500 man is verzwakt. Daardoor ontstaat ook het gevaar, dat men het volgend jaar niets zal kunnen ondernemen. Beide partijen verlangen er steeds meer naar het veld te verlaten.Vooral om de goede verstandhouding met de koning van Frankrijk niet te verstoren heeft Maurits echter besloten niet eerder te vertrekken dan met uitdrukkelijke instemming van de Staten Generaal. Het bericht van de Staten Generaal, om zich met het leger terug te trekken en de soldaten naar de garnizoenen te laten terugkeren, ontvangt Maurits op 21 oktober. Mondragon had besloten zich terug te trekken en

Page 153: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 153Hoofdstuk 12

met zijn troepen de Rijn te passeren. Hij liet daarom reeds vijf vanen ruiters uit de garnizoenen van Overijssel naar het noorden vertrekken.Toen Maurits dat vernam besloot hij met geheel de ruiterij uit te rukken, om deze vijf vanen de weg af te snijden. Op de avond van de 21ste oktober is hij met 1000 ruiters uitgerukt en de hele nacht gemarcheerd hebbende is hij de volgende dag in de buurt van Coesfeld aangekomen. Daar verneemt hij dat de vijand daar al is gepasseerd. Als gevolg van een wegversmalling loopt hij daar anderhalf uur vertraging op wat er de oorzaak van is dat de vijand, die steeds zo snel mogelijk doorrijdt, ontkomt. Maurits rijdt hem met grote spoed achterna en komt zo dicht bij hem, dat de laatsten van de vijand uit Epe (Dld.) wegrijden, als ongeveer 30 ruiters van Maurits in het dorp aankomen en daar drie wagens met bagage van de vijand klemrijden. Daarin zitten onder andere zeer veel kledingstukken van ritmeester Boedbergen en zijn vrouw. In de buurt van Gronau aangekomen, heeft de vijand een brug afgebroken en daarmee de ruiters van Maurits zo veel gehinderd, dat zij zelf alle tijd hadden om zich binnen Enschede in veiligheid te brengen.Op deze cavalcade is Maurits met alle ruiters 18 uur te paard geweest zonder af te stappen en heeft de laatste acht uren zo zeer gegaloppeerd, dat er veel ruiters wiens paarden niet volgen konden onderweg hebben moeten achterblijven. Maurits keert naar zijn leger terug.86

Eindelijk, op de 23ste oktober, breekt Mondragon het eerst op, terwijl enige dagen daarna Maurits hetzelfde doet. Deze trekt de 26ste met zijn leger naar Elten, vanwaar het volk in schepen de Waal, de Rijn en de IJssel af naar de garnizoenen wordt gezonden en hij zelf nog die avond te Arnhem komt, om er vervolgens de lichamen van de beide aan de Lippe gesneuvelde graven plechtig ter aarde te bestellen. De 4de november is hij in ‘s-Gravenhage terug. Een aanvankelijk geplande terugkeer van het Staatse leger naar Grol, om die stad alsnog te veroveren, had er dus niet meer in gezeten. Aldus eindigde dit jaar zonder belangrijke wapenfeiten.87

Naast de activiteiten van het Staatse leger waren er in 1595 nog andere belangrijke zaken aan de orde. Met betrekking tot de financiële positie van de grenssteden van Brabant, Gelderland en Overijssel deden zich in de tweede helft van juli belangrijke ontwikkelingen voor. De gedeputeerden van die grenssteden hebben toen bij de Staten Generaal opnieuw een verzoek ingediend om de kosten van de bij hun burgers ingekwartierde soldaten niet langer door die steden zelf te laten betalen. Die hebben zich erover beklaagd, dat een deel van haar inwoners naar het platteland verhuisde, omdat ze daar onder sauvegarde van de Generaliteit minder belast werden. Twee raadsheren van Maurits zijn in de Staten Generaal verschenen om het verzoek van de grenssteden van Brabant, Gelderland en Overijssel betreffende de servitie- en logiesgelden zeer sterk aan te bevelen.88

De Staten Generaal behandelen op 1 augustus het rekest van de gedeputeerden van de frontiersteden. Bij die behandeling komt het advies, dat de Raad van State de Staten Generaal daar reeds eind november 1594 had aangeboden, opnieuw aan de orde. Men volgt dit advies en besluit bij wijze van proef voor de tijd van een jaar de servitie- en

Page 154: Groenlo in de 80-jarige oorlog

154 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 12

logiesgelden ten laste van de Generaliteit te laten komen. Wel moet het platteland van de betreffende provincies daarvoor twee maanden extra contributie opbrengen. Voor de betreffende steden in Brabant, Gelderland en Overijssel zijn aan deze regeling wel voorwaarden verbonden. Zo moeten de steden in de Graafschap Zutphen met dit geld de volgende militaire eenheden onderhouden: Zutphen drie compagnieën voetvolk, Doesburg twee vendels voetvolk en Doetinchem, Lochem, ‘s-Heerenberch en Anholt ieder een vendel. Bovendien moeten zij eventueel zoveel ruiters en knechten opnemen als Maurits of de Raad van State ten dienste van de Generaliteit en voor hun eigen bescherming en verzekerdheid nodig zullen vinden en daartoe opdracht zullen geven.89

Het eind 1594 door Verdugo en Herman van den Bergh met betrekking tot de gevraagde neutraliteit van Bredevoort ingenomen standpunt wijzigt zich in 1595 plotseling als Maurits de Achterhoek binnenvalt en gevreesd moet worden dat hij ook Bredevoort zal willen innemen.De 2de september was Francois de Verdugo plotseling in Luxemburg gestorven, niet zonder verdenking van vergiftigd te zijn. ‘Stadthouder van Overijssel van sconings wegen’ zoals Duyck hem omschrijft; het laatste wat Verdugo was overgebleven.90 Als stadhouder van Friesland, Groningen, Overijssel en Lingen wordt hij opgevolgd door Frederik van den Bergh.Voor wat Grol en Bredevoort betreft neemt Frederik van den Bergh de militaire leiding ook daar van Verdugo over. In de wetenschap dat Mondragon eind oktober met zijn troepen over de Rijn zou wegtrekken dwingt deze Bredevoort reeds de 10de oktober ter verdediging een vendel op te nemen. Daarnaast eist Van den Bergh van het ambt Bredevoort een buitengewone contributie van 3000 gulden. En dit heeft automatisch tot gevolg, dat aan Staatse zijde de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen hetzelfde eisen - om het evenwicht te bewaren. Succes heeft het streven van Bredevoort naar neutraliteit dus noch bij de Staten Generaal, noch bij de Spaanse regering. Het stadje is voor beide partijen te begeerlijk, om van het bezit te willen afzien door een neutraliteitsverklaring af te geven.91

1596

De rentmeester Van Lamsweerde betaalt in opdracht van Herman van den Bergh aan Willem van Sylvold, die belast is met de administratie van de fortificatie van Grol 100 gulden per maand om te besteden aan de reparatie van de vestingwerken of de fortificatie van de stad Grol.92 De rentmeester maakt er ook melding van dat ‘tot deses rendants kennisse oick nyet gecommen is datter binnen dese drye maenden bij den garnisoenen van zijnen districte, eenige penningen extraordinarie sijn ontfangen, vuyte graeffschap van Zutphen, de heerlicheyt van Burckelo ofte andere omliggende quartieren’.93 Voor van Lamsweerde verloopt in zijn functie van rentmeester een en ander niet naar wens, ‘die wyle den rendant dit officie nu oick is benomen’.94 De rekenkamer had al steeds kritiek gehad op de wijze waarop Van Lamsweerde zijn

Page 155: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 12 155Hoofdstuk 12

administratie voerde, met name op het veelvuldig ontbreken van bewijsstukken. Dat is echter niet alleen de reden geweest waarom hem zijn functie werd ontnomen. Ook verstoorde verhoudingen hebben daartoe bijgedragen. We zagen reeds dat met Johan van Styrum en zijn Grols garnizoen ernstige problemen waren ontstaan over de buiten de rentmeester om geïnde contributies. Ook met de stadhouder Herman van den Bergh was Van Lamsweerde in aanvaring gekomen. Dat conflict ontstond over een bedrag van 955 gulden, dat Van Lamsweerde bij herhaling als contributie van de ‘wolgeboren gravinne weduwe vanden Berch’ had gevorderd. Graaf Herman van den Bergh had hem steeds geantwoord dat de Graafschap Bergh een vrije graafschap was en aan geen contributie onderworpen, ‘ende dat daeromme die rendant wel doen soude sich met de saecke nyet te bemoyen, want sijn Genade sulcx wel dacht te verdedigen’.95 Kortom de positie van Van Lamsweerde was onhoudbaar geworden. Hij wordt door Ghyginck opgevolgd.Gertrud van de Milendonck die in juni een bezoek brengt aan Aalten en Winterswijk en met eigen ogen de wrede behandeling aanschouwt die de soldaten uit Grol haar onderdanen hebben aangedaan, stapt direct naar de verantwoordelijke kapiteins te Grol, die haar beterschap beloven.Niettemin is er eind juni een troep Grolse soldaten, ter sterkte van ongeveer 100 man, in het Münsterse op roof uit geweest. Daar zij niet naar wens geslaagd zijn, hebben ze op de terugtocht de buurtschap Ratum onder Winterswijk er maar aan gewaagd. Bij een aantal boeren hebben ze varkens, kalveren, bedden, lakens, potten, pannen, kortom alles, wat ze maar krijgen konden, meegenomen.96 Gertrud reageert direct door een brief aan stadhouder Frederik van den BerghF te sturen waarin ze haar beklag doet over deze plundering te Ratum. Frederik antwoordt dat er door het slechte onderhoud van de soldaten moeilijk iets aan te doen is en dat hem dagelijks klachten bereiken van het platteland rond dit garnizoen. Hij heeft herhaaldelijk naar de commandant te Grol, kapitein Cortenbach, geschreven om erop toe te zien dat deze plunderingen voortaan achterwege blijven. Hij stuurt ook nu weer een dergelijke brief naar Cortenbach.97

Het Grolse garnizoen heeft in de tweede helft van oktober gedurende veertien dagen weer gruwelijk huisgehouden in Winterswijk. De voogd van Winterswijk is verscheidene malen te Grol geweest om te protesteren, maar de schone beloften zijn steeds zonder gevolg gebleven. Graaf Johan van Styrum is spoedig na de aankomst van de voogd te Grol naar graaf Frederik van den Berg te Lingen vertrokken. Daarom heeft de voogd zijn klachten ook daar naartoe gezonden en hij twijfelt niet, of er zullen wel weer schone vertroostingen op terugkomen. Maar daar is men niet mee geholpen. De adel en de geërfden hebben hem nu aangeraden iemand naar de Aartshertog te sturen. Mogelijk kan dat nog iets uitwerken, anders ziet hij het er nog van komen, dat de getergde boeren ten slotte naar de wapens grijpen en dan vreest hij moord en doodslag op grote schaal.

F Frederik van den Bergh was als opvolger van de overleden Francois de Verdugo stadhouder van de in Spaans bezit zijnde steden ten noorden van de grote rivieren.

Page 156: Groenlo in de 80-jarige oorlog

156 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 13

13

De verovering van Grol door MauritsDagboek 1597

1597

Graaf Hendrik van den Berg is begin mei met een sterk konvooi Spaanse ruiters te Groenlo gearriveerd en vordert van de Winterswijkers verscheidene wagenvrachten hooi en stro, zodat er bijna niet meer te krijgen is. Wordt het bevel niet uitgevoerd, dan hebben de ruiters opdracht naar Winterswijk te trekken om zich met geweld het nodige te verschaffen.1

Het Staatse leger komt dit jaar zeer laat te velde. Onenigheid tussen de provincies, voornamelijk Holland en Zeeland, veroorzaakt groot oponthoud in het toestaan van de vereiste gelden. Zonder die gelden kunnen Maurits noch de Raad van State plannen maken omtrent de voor te nemen krijgsverrichtingen. Als eindelijk

Page 157: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 13 157Hoofdstuk 13

deze onenigheid is bijgelegd, is er weer verschil van mening over hetgeen men zal aanvangen. Velen willen de vijand uit de landen van Zutphen en Twente verdreven hebben en verlangen dientengevolge het beleg van Grol en Oldenzaal.2 Daar wordt men het uiteindelijk over eens en op 14 juli wordt door de Staten Generaal besloten een leger te velde te brengen. Tijdens de veldtocht van 1595 had Maurits ervaren hoe onverstandig het was geweest, dat hij niet eerst maatregelen had genomen om de vijand het oversteken van de Rijn te beletten. Daardoor kon Mondragon destijds ongehinderd optrekken naar Grol. In plaats van nu direct Grol en Oldenzaal te gaan belegeren kiest hij er daarom voor eerst posities langs de Rijn in te nemen. Mocht de vijand pogingen willen ondernemen om met zijn troepen naar de Graafschap Zutphen en Twente op te trekken dan kan hij daarbij worden opgehouden door hem het oversteken van de Rijn zoveel mogelijk te beletten. Er wordt dan ook besloten dat men eerst Rijnberk (Rheinberg in Duitsland) zal aanvallen.De wagenmeester wordt opdracht gegeven 300 wagens aan te nemen. Het geschut dat Maurits te velde wil meenemen wordt door hem vastgesteld op 30 kanonnen en tien veldstukken. Eveneens wordt opdracht gegeven om 400 trekpaarden aan te nemen en daarmee de 30ste juli te Gorinchem te zijn en de 31ste op de dijk tussen Gorinchem en Dordrecht, om de schepen op te trekken.Het krijgsvolk wordt uit de garnizoenen opgeroepen, met de opdracht de 5de augustus aan het Tolhuis te zijn. Maurits brengt een leger van 7000 man te voet en 1200 te paard bijeen. De schepen worden met munitieA geladen en men geeft opdracht dat ze tegen de 5de augustus te ’s-Gravenweert (tegenover Schenckenschans) dienen te zijn.3

Maurits doet aan de Staten Generaal het voorstel om enigen uit hun midden toe te voegen aan de delegatie uit de Raad van State die hem te velde zal assisteren. Als gevolg van de eerder aangehaalde onenigheid tussen de provincies zien de Staten Generaal daarvan af.4

Maurits vertrekt zelf de 1ste augustus uit Den Haag. Hij reist over Utrecht naar Arnhem, waar ook Willem Lodewijk, Hohenlohe, Frederik Hendrik, en diens moeder, prinses Louise de Coligny, bij hem komen. Frederik Hendrik is nog geen 14 jaar oud en gaat nu zijn eerste krijgstocht doen.5 De prinses vertrekt van Arnhem naar Nijmegen en laat haar zoon graaf Frederik Hendrik bij Maurits om het leger te volgen en het ‘ongemack vanden crijch te leeren verdragen’.De meeste schepen hebben de 3de augustus inmiddels Tiel bereikt. Als gevolg van tegenwind vordert men slechts langzaam. Om op de afgesproken tijd aan het Tolhuis te kunnen zijn worden de soldaten hier aan land gezet. Zij vervolgen hun weg te voet. De 15 vendels Friezen en de Overijsselse ruiters en knechten arriveren die dag te Zutphen.6

Maurits trekt vanuit Arnhem met zijn leger naar Rijnberk, waar hij de 10de augustus

A Munitie was in die tijd meer dan men er tegenwoordig onder verstaat. Daartoe behoorden bijvoorbeeld ook gereedschappen, zoals schoppen en houwelen en verder alle geprefabriceerde hulpmiddelen, dienstig voor de strijd.

Page 158: Groenlo in de 80-jarige oorlog

158 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 13

arriveert, na twee dagen tevoren het kasteel en de stad Alpen bij verdrag te hebben ingenomen. Terstond laat hij zijn leger beschansen, de loopgraven openen en de stad hevig beschieten. Hoewel er een Spaans leger van bijna 2500 man in de nabijheid ligt gelooft men niet in ontzet. Na een moedige verdediging geeft de bezetting de stad op de 20ste augustus bij verdrag over. Maurits begeeft zich vervolgens met zijn leger naar het noorden en komt op de 29ste augustus voor Meurs. De gouverneur van die stad besluit reeds de 2de september tot de overgave.7

Begin september vertrekken enige gedeputeerden van Gelderland samen met de Generaal van de artillerie naar Holland, om er bij de Staten Generaal voor te pleiten dat het leger naar de Graafschap Zutphen gebracht mag worden om de tocht daar voort te zetten totdat dat hele Kwartier gezuiverd zal zijn. De perspectieven daartoe zijn nu aanzienlijk beter dan ooit tevoren, omdat de vijand naar Frankrijk is vertrokken en Rijnberk en Meurs nu veroverd zijn. Daarmee is aan de in Spaanse handen zijnde steden in het oosten van de Nederlanden alle hoop op ontzet ontnomen.8 De ondervinding, die Maurits bij zijn laatste belegeringen heeft opgedaan, geeft hem gegronde hoop, dat het zal lukken om nog vóór de winter de veldtocht tot een goed einde te brengen. Het is hem bekend, dat onder de Spaanse troepen in Gelderland en Overijssel een ontevreden, oproerige sfeer heerst als gevolg van onvoldoende betaling. Zolang het Staatse leger op Duits grondgebied ten westen van de Rijn blijft, kunnen de Spaanse bevelhebbers er de orde nog zo goed en zo kwaad als het gaat handhaven, maar het staat te bezien of zij daarin zullen slagen als Maurits zich naar het noorden zal begeven. Dat de zwak bezette en, na de verovering van Rijnberk en Meurs, geheel op zichzelf aangewezen vestingen in de Graafschap Zutphen en in Twente zich tot het uiterste zullen verdedigen, is zeker niet te verwachten.9

Zondag 7 september 1597

Nu van de Staten Generaal bericht is gekomen, dat men ‘altoos tleger naer tlant te Zutphen wel mochte brengen’, besluit men te vertrekken en het leger over de Rijn naar Grol te brengen.10 In het leger voor Meurs schrijft Maurits aan de Staten Generaal: ‘Morgen zijn wij geresolveerd met dit leger van hier op te trekken en ons daarmee naar Grol te begeven, verhopende donderdag aanstaande voor die stad aan te komen’.11

In verband met de moeilijkheden die men in Gelre had ondervonden bij het transport van kanonnen en overig materieel stelde Holland en Utrecht begin september aan het Hof te Arnhem voor om te komen tot eenheid in de breedte van de wagensporen. Daarover om advies gevraagd lieten de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen en burgemeesters, schepenen en raad van Zutphen het Hof weten, dat zij dit voor de Veluwe uitvoerbaar achtten, maar niet voor hun Kwartier wegens het geringe verkeer tussen de Graafschap en genoemde provincies en de noodzakelijkheid om zich daarin naar Münster te schikken.12

Page 159: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 13 159Hoofdstuk 13

Woensdag 10 september 1597

Na een tocht van 3 dagen bereikt het leger, uit de richting Bocholt komend, het dorp Aalten waar men de nacht doorbrengt. Maurits gaat van daaruit meteen de omgeving van Bredevoort verkennen, die hij zeer moeilijk vindt vanwege de moerassigheid van de plaats. Hij heeft al vroeg een aantal ruiters richting Grol gezonden. Die ontmoeten onderweg enige ruiters van Grol die op verkenning zijn uitgestuurd. Twaalf Grolse ruiters worden gevangengenomen. Van hen verneemt men dat binnen Grol drie vanen ruiters zijn, naar zij menen met de opdracht daar te blijven en zich ook te laten insluiten. Ze zeggen ook dat er 12 vendels knechten, wel 1000 mannen te voet, in de stad zijn en dat graaf Jan van Limburg Styrum daarover het commando voert. Er is ook een stuk geschut uit Oldenzaal in de stad gebracht. Enige dagen geleden heeft hun krijgsvolk Goor verlaten en Ootmarsum en Enschede zijn zeer zwak bezet. Alles duidt erop dat de Spaanse troepen het erop gezet hebben Grol te behouden.13

De versterking van het garnizoen van Grol was juist vóór de aankomst van het leger van Maurits de stad in gereden. Maurits is daar zeer tevreden over. Hij ziet er meer voordeel in dat zij in de belegerde stad ingesloten zijn, dan dat zij in de garnizoenen in de omgeving verblijven. Ze zouden dan de vrijheid behouden hebben om steeds de wegen onveilig te maken.14 Uit de betalingen van de rentmeester van de contributies Gherart Ghyginck aan het garnizoen van Grol is precies bekend welke vendels met hun aanvoerders in de vesting lagen.15

Donderdag 11 september 1597 Eerste dag van het beleg

Het leger vertrekt vroeg van Aalten over de Misterweg langs Bredevoort naar Winterswijk, waar een deel van de ruiterij wordt achtergelaten, en vervolgens naar Grol, een afstand van enkele uren, die zonder hinder wordt volbracht. Wel raakt de voorhoede nu en dan slaags met vijandelijke cavaleriepatrouilles, maar zij drijven deze gemakkelijk voor zich uit zodat het leger geen vertraging ondervindt en nog die voormiddag de stad bereikt.16 Bij de schermutselingen die daar plaatsvinden raken van de Staatse troepen enigen gewond en worden enige paarden geraakt. Een van de ruiters uit de stad wordt gevangengenomen; die bevestigt de informatie van de voorgaande ruiters.17

Maurits had Alpen gemakkelijk in kunnen nemen, Reinberk en Meurs hadden wat meer moeite gekost. Nu begon het echte werk. Maurits was nu op bekend terrein. Hij wist maar al te goed, hoe sterk de vesting was met haar hoge, brede wallen en diepe grachten; hij had het in 1595 ondervonden. Grol was van vijf bolwerken en goede borstweringen voorzien.18 Met deze kennis en ervaring was het hem mogelijk geweest tevoren reeds een aanvalsplan te ontwerpen, waarvan hij een goede uitkomst verwachtte nu geen ontzettingsleger hem het spel kon komen bederven. De gouverneur van Grol, graaf Johan van Styrum, had wel van het eerste

Page 160: Groenlo in de 80-jarige oorlog

160 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 13

uur dat Maurits met zijn leger te velde kwam, met karren en wagens gestadig laten werken om de achter de stadsmuur gelegen aarden wallen te verdikken en te verhogen.Terstond bij aankomst van het Staatse leger worden de troepen ingedeeld en de legerplaatsen aangewezen. Met uitzondering van twee regimenten, die in Beltrum hun intrek nemen, worden alle troepen westelijk van de vesting in één kamp verenigd in een rechthoek van ca. 750 meter lengte en 600 meter breedte, voorzien van een aarden omwalling.19 Het is Maurits zijn bedoeling om het grootste deel van zijn leger daar te houden om de stad aan de zuidkant en de westkant aan te vallen en de noordkant en het oosten alleen met enige schansen te bezetten. Voor dat laatste heeft hij de regimenten aangewezen, die hij te Beltrum heeft laten legeren.20 De aanval op de stad zal in het bijzonder gericht zijn tegen de Lievelder- en de Beltemerpoort met de daartussen gelegen bolwerken.21

Vrijdag 12 september 1597 Dag 2

Die ochtend wordt meteen begonnen met het aanleggen van een aarden omwalling rond de legerplaatsen. Ook zijn de soldaten druk doende hun hutten te bouwen. Maurits zendt direct ongeveer 100 ruiters en enige wagens naar Doesburg om met de wagens die daar nieuw zijn aangenomen een konvooi van levensmiddelen naar het leger te sturen. Hij zendt tevens alle trekpaarden daar naartoe om zo spoedig mogelijk het geschut naar Grol te brengen. Die van de stad schieten enige keren en doden daarmee een tromslager.

Zaterdag 13 september Dag 3

Nu met de belegering van Grol een aanvang is gemaakt besluiten de Staten Generaal om de koning van Frankrijk de verovering Van Meurs te berichten en ook het plan om Grol te belegeren, met een uiteenzetting van het belang van deze plaats tot afbreuk van de vijand.22

De avond van deze derde dag begint men naderingsloopgraven naar de stad te graven. Men maakt een begin met het insluiten van de stad door in het veld twee schansen te bouwen ongeveer op 400 meter van de stad, de ene ten zuidwesten van het bolwerk achter het klooster en de andere ten zuiden van de stad voor de Lievelderpoort. Beide schansen worden met een aarden wal aan elkaar verbonden.23 Er wordt door achthonderd man aan gewerkt, die door tweeduizend in de wapenen staande knechten worden beveiligd.24 Die van de stad schieten voortdurend en hun ruiters zijn voortdurend buiten de stad en schieten van de Staatsen een ruiter door het hoofd dood.

Page 161: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 13 161Hoofdstuk 13

Zondag 14 september 1597 Dag 4

Men is druk doende om de schansen en loopgraven waaraan men de avond tevoren is begonnen te versterken en van buiten tevens van een gracht te voorzien om des te beter het uitvallen daarop te voorkomen. Vanuit de stad wordt daarop geschoten.Die avond maakt men een schans over de Lievelderweg wel 180 meter dichter bij de stad dan de schans die daar eerder op 400 meter van de stad werd aangelegd. Ze blijven met vijf vendels daarin en maken deze schans met een loopgraaf aan de in zuidelijke richting verder weg liggende schans vast.De in Beltrum gelegerde regimenten blijven daar voorlopig en maken ten noordwesten van de stad aan de rechteroever van de beek ook een schans bij de brug over de Slinge op de weg naar Beltrum en Borculo en blijven met zes vendels daarin. Deze nacht wordt veel rumoer in de stad gehoord, alsof zij onderling enig alarm hebben gehad.25

De in 1597 door het Staatse leger rond Grol aangelegde schansen met de daartussen liggende insluitingslinie. Daar vanuit approches naar de stad.

Page 162: Groenlo in de 80-jarige oorlog

162 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 13

Maandag 15 september 1597 Dag 5

Die van de stad schieten voortdurend op de loopgraven ten westen en ten oosten van de stad, maar desondanks versterken de anderen hun loopgraven en maken ze dubbel zo breed. Ook steken de te Beltrum gelegerde regimenten de brug over en beginnen een aarden wal naar het zuiden aan te leggen, wat men vanuit de stad wil beletten. Die zenden ongeveer 25 musketiers de stad uit, maar zodra de musketiers van het Staatse leger op hen beginnen te schieten, druipen ze af. De aarden wal wordt afgemaakt en tot de schans ten zuidwesten van de stad doorgetrokken en daarmee de stad ingesloten van het noordwesten tot het zuidoosten toe, zonder dat die van de stad enige merkbare uitval doen om die insluiting te voorkomen. Daaruit begint men te hopen dat ze zich niet sterker zullen verzetten dan de voorgaande steden hebben gedaan. Die van Grol zenden een trompetter naar het Staatse leger met het verzoek de soldaten die de vorige dag gevangen zijn genomen vrij te laten. Ze mogen de trompetter volgen naar de stad. Maurits laat de trompetter nog weten dat, indien die van de stad het zover laten komen dat hij met het geschut op Grol moet schieten, hij al de in de stad aanwezige ruiters hun paarden zal afnemen en hen ontwapenen en ze te voet over de Rijn zal sturen. Hij mag dit de ruiters wel meedelen, opdat ze daarop verdacht zullen zijn.Geheel ongestoord verloopt het beleg van Grol niet. De konvooien die voor de bevoorrading van het leger voor Grol naar Doesburg worden gezonden worden op de heen- en terugweg regelmatig aangevallen. Soldaten van het Spaanse garnizoen van Bredevoort zijn steeds op de wegen actief en krijgen enkele paarden en enige personen van de Staatse troepen gevangen, die voor het konvooi uit gereden zijn om in het leger te komen.‘s Nachts wordt ten zuidoosten van de stad begonnen naar de beek toe een aarden wal aan te leggen om aan die kant van de stad de insluiting te voltooien. Van alle kanten wordt richting de Lievelderpoort en het bolwerk achter het klooster gegraven. Ook naar de Beltemerpoort maakt men een loopgraaf.26

Dinsdag 16 september 1597 Dag 6

Na de middag arriveert het geschut uit Doesburg. Maurits gaat de situatie voor de Nieuwe poort bezichtigen en laat daar het legerkamp voor de te Beltrum gelegerde regimenten uitzetten, die hij daar wil legeren. Hij heeft ter beveiliging ongeveer 400 mannen te voet en een vaan ruiters bij zich, waartegen die van de stad met zo’n 30 à 40 ruiters uitvallen en na een lichte schermutseling naar de stad terugkeren. ‘s Nachts wordt een ten noordoosten van de stad liggende schans, die daar twee jaren eerder door hen was opgeworpen, afgemaakt. Er legeren zich vendels in en die sluiten zo de stad aan die zijde mede geheel in. Men begint met de loopgraven heel dicht bij de gracht te komen. Het is nu zaak voorbereidingen te treffen voor de grachtovergang. De te Beltrum gelegerde troepen

Page 163: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 13 163Hoofdstuk 13

maken een loopgraaf vanaf de brug over de Slinge naar de dam die bij de molen het water ophoudt. Deze nacht arriveren 20 ruiters van buiten af in de stad, van wie men vermoedt dat die tevoren uitgezonden zijn geweest (de insluiting was dus nog niet 100%). Die van de stad schieten onophoudelijk en maken daarmee veel gewonden.27

Woensdag 17 september 1597 Dag 7

De te Beltrum gelegerde regimenten trekken heel vroeg in het legerkamp tegen de Nieuwe poort dat aan de noordzijde van de stad voor hen was uitgezet. Er wordt zuidoostelijk van de stad een brug over de Slinge gebouwd. Ten westen van de stad wordt het molenwater achter de dam om doorgestoken en het water loopt uit de kolk (Het Pand) weg.Men zendt een konvooi naar Doesburg om levensmiddelen voor het leger en de mortierstukken voor de vuurwerken te halen. Door het Staatse leger worden de als vuurwerken aangeduide springprojectielen voor het eerst bij deze belegering van Grol gebruikt. Jan van Nassau had deze uitvinding vanuit Duitsland in de Nederlanden ingevoerd en een geschikte mortier en kogels daarvoor laten gieten. Deze projectielen waren hol, van ijzer gegoten en ongeveer een duim dik. Aan de bovenzijde bevond zich een gat waardoor het projectiel met buskruit werd geladen. In het gat werd een houten ontstekingsbuis aangebracht. De buitenzijde van het projectiel werd met in pek gedrenkte wol of linnen bekleed. Bij het afschieten vatte deze bekleding vlam. Maurits had voor zijn vertrek naar Grol met deze springprojectielen in het veld proeven gedaan. Vooral in een stad met beperkte binnenruimte kon door de zowel brandstichtende als vernielende werking grote morele en materiële uitwerking worden bereikt.28 Deze dag krijgt men ’s avonds een kar in handen die met een ton met lood en zout geladen is. Daar zijn twee soldaten bij, één ongewapende ruiter, één vrouw en twee kinderen, waarvan de soldaten weten te vluchten, maar de ruiter, de vrouw en de kinderen worden gevangengenomen en zeggen de goederen van Enschede naar Grol te brengen. Daaruit begint men te vermoeden, dat er in de stad lood en zout moet ontbreken, temeer omdat ze deze nacht met hun musketten niet zozeer schieten. De volgende dag zendt Maurits de gevangengenomen twee kinderen naar de stad. De trompetter die hen begeleidt wordt niet in de stad toegelaten. De sergeant-majoor die naar buiten komt om hem te woord te staan, vraagt hem ettelijke malen of hij geen andere instructie van Maurits heeft.De gedeputeerden van Münster komen in het leger aan Maurits wijn, haver, hoenders en wel 200 hespen schenken, om zoveel mogelijk hun land van plunderende soldaten verschoond te houden.‘s Nachts komt men op twee plaatsen met de loopgraven tot aan de gracht van de stad; één aan het bolwerk achter het klooster en één bij de Lievelderpoort. En omdat men over de hele frontlinie aan de gracht begint te komen is men de plaatsen gaan bezichtigen waar men het best het geschut zal kunnen plaatsen. ‘s Avonds worden twee

Page 164: Groenlo in de 80-jarige oorlog

164 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 13

batterijen aanbesteed elk met tien schietgaten. De opstelling wordt zo gekozen dat men er de gehele vestingmuur, inclusief de bastions, vanaf de Beltemerpoort tot aan het Gasthuisbolwerk, mee kan beschieten. Bij het maken van deze batterijen worden negen werklieden door musketkogels geraakt en enige doodgeschoten.29

Maurits is tot de conclusie gekomen dat de stad niet dan met louter geweld zal moeten worden ingenomen. Nu men zich van het gebied rondom de stad heeft meester gemaakt en met de loopgraven tot aan de gracht is gekomen, worden de voorbereidingen voor de grachtovergang getroffen. Het flankvuur vanaf de wallen van de stad kan niet volledig worden uitgeschakeld. Om de gracht te kunnen oversteken is daarom het maken van galerijen noodzakelijk.Het zou een groot voordeel zijn geweest als men het water uit de gracht al had kunnen aftappen. Men heeft als voorbereiding al wel het water uit de molenkolk laten weglopen, maar is er nog niet in geslaagd de dam door te steken die bij de Beltemerpoort het water ophoudt. Deze wordt door die van de stad zwaar bewaakt.

Donderdag 18 september 1597 Dag 8

Er worden zeven galerijen aanbesteed, die binnen zes dagen gebouwd zullen moeten worden. Als deze eerder kunnen worden opgeleverd, zullen ze daarvoor een premie ontvangen. De galerijen zullen op de volgende plaatsen worden gebouwd: de eerste op de noordzijde van het bastion achter het klooster, de tweede en de derde op het rechte stuk (courtine) naar de Lievelderpoort toe, de vierde op de zuidzijde van het bastion bij de Lievelderpoort, de vijfde tegen de Lievelderpoort aan, de zesde op de rechte muur naar het oost- of gasthuisbolwerk, en de zevende op de zuidzijde van datzelfde bastion. Om deze werkzaamheden te beschermen is men bezig de eerder genoemde batterijen te bouwen. Ook om te beletten, dat ze de volgende morgen vanuit de stad op de begonnen batterijen te hevig zullen schieten, heeft men in de loopgraven twee kanonnen geplaatst om hier en daar op de stad te flankeren. De gehele nacht heeft men voor al deze werken een groot aantal schanskorven en andere benodigdheden aangevoerd.30

Vrijdag 19 september 1597 Dag 9

Men schiet met de twee kanonnen voortdurend op de stad, waartegen die van binnen zich zeer weinig verweren. Men begint de galerijen te maken en de bedding voor het geschut te leggen. Voorts worden alle voorbereidingen getroffen om in de nacht het geschut te plaatsen wat ook die nacht gebeurt. In de twee batterijen plaatst men 12 kanonnen om op de verdediging te schieten om de galerijen daarvan te vrijwaren. Bij het in stelling brengen van deze stukken worden enige mensen en twee paarden door vijandelijk vuur geraakt. Men plaatst nog ten zuiden van de stad twee mortierstukken om vuurballen mee te schieten.31

Page 165: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 13 165Hoofdstuk 13

Zaterdag 20 september 1597 Dag 10

Men begint ’s morgens vroeg met de 12 kanonnen op de verdediging van de stad te schieten, en men schiet op veel plaatsen dwars door de borstwering, in het bijzonder aan het bolwerk voor de Lievelderpoort, waar de hele punt wegvalt. Die van binnen schieten af en toe met hun musketten, alsof ze zich niet willen verweren, maar laten alleen hun vendels vliegen. Dat beweegt Maurits ertoe de stad te laten sommeren. Hij zendt de trompetter daartoe naar de stad met presentatie van goede condities, en dat de ruiters nog met hun paarden zullen mogen uitrijden. Een van hun buiten de poort komende kapiteins brengt als antwoord dat het nog te vroeg is en er nog tijd genoeg zal zijn als het volk van Maurits gearriveerd zal zijn op de plaats waar zij van binnen zich bevinden (menende op de wal). Zij kunnen daarom niet geloven, dat Maurits de stad heeft laten sommeren, maar veeleer iemand van de Staten Generaal, die de krijg niet verstaat. De trompetter zegt daarop dat hun verstand van de krijg ook wel wat gering is en gaat heen.Dat de Spanjaarden het tot een bestorming van de stad zullen laten komen, gelooft echter niemand meer. Maurits is blijkbaar dezelfde mening toegedaan en verwacht de overgave bij de eerste de beste aanval. Het is zeker verwonderlijk dat, als zij de stad zouden willen verdedigen, zij tot nu toe zonder uitvallen het volk van Maurits met gemak tot aan hun grachten hebben laten komen.Onder bescherming van het schieten met de 12 kanonnen voltooit men al de loopgraven en men werkt hard om de galerijen naar de drie genoemde bastions tot in de gracht te brengen. Rond het middaguur komen enkele ruiters uit de Nieuwe poort en er volgen enige schermutselingen met de wacht, maar ze rijden haastig weerom. ‘s Avonds worden drie gevangen Spanjaarden in het leger gebracht. Ze zijn van de te Lingen liggende vaan van Guilleamo de Verdugo.B Ze zeggen dat hun meeste ruiters nu te Enschede liggen en dat graaf Frederik van den Bergh nog te Lingen is. Er is dus duidelijk geen sprake van een poging om Grol te ontzetten.‘s Nachts wordt een derde en een vierde batterij aanbesteed elk met zes schietgaten, de derde om recht op de courtine naar het Gasthuisbolwerk te schieten en recht op de oostzijde van het bolwerk voor de Lievelderpoort. De vierde wordt wat dichter bij het Gasthuisbolwerk gepland en aanbesteed om daarmee de oostkazemat van het bolwerk bij de Lievelderpoort te kunnen beschieten. Voor het maken van deze batterijen worden alle voorradige schanskorven aangevoerd, opgesteld en gevuld. Men komt deze nacht met de drie op de bastions gerichte galerijen tot in de gracht. De ten noorden van de stad gelegerde regimenten beginnen een schans tussen hun legerkamp en de beek, om vandaar uit de stad aan die zijde eveneens met een aarden wal in te sluiten. De werklieden laten het werk daar vroeg in de ochtend half afgemaakt liggen en vertrekken, niettegenstaande zij het die nacht wel hadden kunnen afmaken.32

B Zoon van Francois de Verdugo.

Page 166: Groenlo in de 80-jarige oorlog

166 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 13

Zondag 21 september 1597 Dag 11

Men schiet voortdurend op de stad. Er wordt voortgegaan met het maken van de galerijen, waarvan er drie meer dan een spieslengte in de gracht komen. Men maakt ook de bedding in de nieuw gemaakte batterijen. En omdat de schans waaraan men ‘s nachts buiten de Nieuwe poort was begonnen onvolmaakt is gebleven wordt ook deze middag daaraan gewerkt om deze verder in defensie te brengen, en een aarden wal van daar tot het legerkamp ten noorden van de stad te maken. Om de daar aan het werk zijnde arbeiders te verdedigen zijn enige musketiers bij de begonnen schans gelegd, van wie velen omtrent de middag naar het legerkamp zijn gegaan. Als de vijand dit waarneemt, doet hij op de namiddag een uitval met al zijn ruiters en wel 300 mannen te voet. En hoewel deze uitval niets te beduiden heeft en hun ook geen voordeel kan doen, daar men aan die zijde geen naderingsloopgraven heeft aangelegd, was het nochtans het voornaamste dat ze ooit gedaan hebben.33

Men maakt de buiten de Nieuwe poort begonnen schans af en brengt daarin vier vendels knechten. De schans bij de Beltemerbrug wordt met vijf vendels knechten bezet, die vervolgens ook van daar een loopgraaf naar de tweede dam bij de watermolen graven om deze te kunnen ondergraven en het water uit de kolk en uit de gracht te kunnen laten weglopen. Deze dag schiet vuurwerkmeester Jan Bovy met een mortier het vuur de stad in, maar het wordt snel geblust.34

Men schiet die dag voorts de westkazemat van het bolwerk aan de Lievelderpoort aan stukken. Die avond worden een aantal kanonnen verplaatst. De nieuwe opstelling dient om daarmee het vuren vanaf de vestingwal op de in aanbouw zijnde galerijen zoveel mogelijk te verhinderen. Om zo min mogelijk door het vijandelijk vuur gehinderd te worden gaat men ’s nachts voort met het werken aan de galerijen. Toch schiet men vanuit de stad nog met een veldstuk door een van de galerijen. Er wordt kennelijk gevuurd door een schietgat van het poortgebouw van de Lievelderpoort. Niemand raakt echter gewond.

Maandag 22 september 1597 Dag 12

Het is een dag van grote bedrijvigheid. Men begint al vroeg te schieten om de hele defensie van het Gasthuisbolwerk aan de zuidzijde uit te schakelen en de oostkazemat van het Lievelder bolwerk binnen te schieten. Men wordt mede het stukje in de Lievelderpoort gewaar en schiet ook de muur daarvan aan stukken. Het daar opgestelde veldstuk wordt uitgeschakeld. Er wordt een grote hoeveelheid wagens naar Doesburg gezonden, begeleid door 100 ruiters, om van daar twee veldstukken met kruit, kogels, eiken planken, balken en ander gereedschap te halen zowel ten behoeve van deze veldstukken als voor de andere stukken en ook voor de galerijen en de in de wal te graven gangen. Het werk aan de begonnen galerijen wordt voortgezet, waarvan de drie op de bastions gerichte het meest ver gevorderd blijven, omdat de twee galerijen die op het rechte stuk tussen het bolwerk achter het klooster en het

Page 167: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 13 167Hoofdstuk 13

Lievelderbolwerk gericht zijn over enige sloten moeten komen, voordat ze de gracht kunnen bereiken. Bij het bouwen van de galerij tegen de Lievelderpoort heeft men het voordeel, dat de balken van de afgebroken brug onder en boven nog overeind staan. De onderste kunnen dienen tot vloer en de bovenste om op te dekken. Met de op het rechte stuk muur tussen het Lievelderbastion en het Gasthuisbolwerk gerichte galerij wordt deze dag begonnen. Men sluit de aarden wal om de stad ook ten oosten en ten noorden tot aan de Slinge toe. De stad is nu geheel omgraven. De vuurwerkmeester van Maurits, Jan Bovy, schiet het vuur in de stad en het brandt zo hevig, dat in de stad de trommels en de trompetten alarm slaan. Het geschut van de batterij voor de Lievelderpoort schiet door de borstwering van de wal van de stad tot in het leger van Maurits aan de westzijde van de stad en kwetst en doodt daar met hun eigen kanonnen enige personen.‘s Nachts zet men het werk aan de loopgraven voort. Men begint de dam bij de watermolenC voor de Beltemerpoort door te steken om daardoor het water uit de gracht weg te laten lopen, maar als men daarmee bezig is, vallen die van binnen daarop uit en verjagen degenen die daar bezig zijn.35

Dinsdag 23 september 1597 Dag 13

Er wordt aan de galerijen verder gewerkt. Die van binnen hebben daartegen een stuk in de courtine ingesneden en schieten daarmee een keer over de daar in aanbouw zijnde galerij, maar Maurits laat terstond dit stuk zozeer beschieten, dat het niet meer gebruikt wordt. ‘s Avonds komt het konvooi met de twee veldstukken en veel munitie in het leger, maar omdat men gebrek aan materiaal voor de galerijen begint te krijgen, laat men deze dag nog zo’n tien wagens naar Doesburg gaan. ‘s Nachts wil men de dam bij de watermolen alsnog doorsteken, om het water weg te kunnen laten lopen, maar die van binnen houden bij de dam zo goed de wacht, dat men er niet in slaagt. Men maakt nog een batterij in de loopgraven ten zuiden van de stad met twee stukken om te beletten dat ze de courtine opnieuw zullen insnijden om daar vandaan de galerijen met veldstukken te kunnen beschieten en ze daarmee te beschadigen. Vanwege de maanverlichte nacht worden in het maken van deze batterij negen man doodgeschoten en meer gekwetst. Het werk aan de galerijen wordt voortgezet, maar de galerij naar het Lievelderbastion wordt vandaag het eerst aan de wal gebracht, doch niet geheel bedekt, noch gesloten. Enige werklieden rukken palen van de pallisade van de stad en brengen die de volgende dag bij Maurits en de andere heren.36

C Deze watermolen stond aan de rand van de gracht.

Page 168: Groenlo in de 80-jarige oorlog

168 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 13

Woensdag 24 september 1597 Dag 14

Men bereikt met een galerij de zuidzijde van het bastion voor de Lievelderpoort. Men laat de twee veldstukken naar het legerkamp ten noorden van de stad brengen om daar in de schans die op de weg naar Eibergen gemaakt is op te stellen om het uitkomen van ruiters door de nieuwe poort te beletten.37

Jan Bovy schiet met een mortier de stad opnieuw in brand. De brand is verschrikkelijk om aan te zien. Als de burgers die niet zo krachtig hadden bestreden, zou een groot deel van de stad zijn afgebrand, want de soldaten lopen aan de wallen en laten de huizen branden zonder daar naar om te kijken. Daardoor branden zeker 40 huizen af.38

Een aanzienlijk konvooi vertrekt naar Doesburg om onderdelen voor de galerijen te halen. De wagens die de dag tevoren naar Doesburg zijn gezonden komen deze avond in het leger aan met materiaal, dat zeer wel van pas komt. Die nacht schiet men met vuurwerkbommen in de stad en maakt op twee plaatsen brand, die opnieuw verschrikkelijk oplaait en het merendeel van de nacht woedt, waardoor groot rumoer in de stad is. Er wordt desondanks goede wacht gehouden waardoor men de dam bij de Beltemerpoort nog niet kan doorsteken om het water weg te laten lopen.39

Donderdag 25 september 1597 Dag 15

Men schiet dikwijls op de stad. De belegering is nu twee weken gaande als men via de galerij, waarmee men de oostkazemat van het bolwerk voor de Lievelderpoort heeft bereikt, kan beginnen met het ondermijnen van de vestingwal. Om onder de wal te kunnen komen beginnen de met schop en houweel gewapende soldaten onder door de oostkazemat een gang in de wal te graven. De ontstane holte wordt door stijlen en planken gestut. Men laat vervolgens een deel van de wal instorten of afschuiven door de stutten en balken aan touwen vanuit de galerij weg te trekken. Deze operatie wordt enige malen herhaald, totdat een groot deel van de wal van het bolwerk in de gracht terecht is gekomen, terwijl de bezetting, die in letterlijke zin de grond onder de voeten verliest, terug moet of zij wil of niet. Daar de wal hierbij zijn natuurlijk talud herneemt en de borstwering verdwenen is wordt het gemakkelijk er de wal te bestijgen en in bezit te nemen.40

Bij deze graafwerkzaamheden stoot men onverwacht op een muur. Van Reyd beschrijft het als volgt: ‘Hierop begonnen degene, die de eerste gang overgebracht hadden, in een bolwerk te graven en gewonnen vijfentwintig voet innewaards, onder de aarde, brekende door een oude muur, die in het verdikken van de wal met aarde bestort was’. Van Reyd schrijft verder: ‘En nadat zij door de muur geraakt waren, maakten ter zijden een kelder waarin polver gesteld en van achter gestopt werd, hetwelk een geweldigen slag ter oorzaak van de weerstand van de muren naar de Stad toe zoude gegeven hebben’. Duyck maakt in zijn dagboek echter in het geheel geen melding van het aanbrengen van explosieven, zodat we mogen aannemen dat men in 1597 de wal

Page 169: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 13 169Hoofdstuk 13

slechts door ondergraving liet instorten. In die zin beschrijft ook Wijn de gang van zaken: ‘Bestond de wal uit zand of losse grond dan werd hij zonder onderstutting eenvoudig weggegraven. In een of twee dagen kon op deze wijze een gemakkelijk beklimbare bres gemaakt worden, zoals voor Grol in 1597 geschiedde’.41

Terwijl men met het werk aan de andere galerijen voortgaat, schieten die van de stad voortdurend en raken iedereen die zich teveel bloot geeft. Na de middag wordt brand in de stad geschoten. Het brandt verschrikkelijk en met de sterke wind wordt het vuur van het ene einde naar het andere gedreven. De bezetting verliest daardoor welhaast de moed. Intussen wordt de trompetter naar de stad gezonden om hen voor de laatste keer te sommeren en te laten weten dat, als ze de stad nog willen overgeven, men dan een goed capitulatieverdrag zal sluiten. Daarop excuseren de graaf Van Styrum, Boedbergen en de anderen zich voor het antwoord dat ze tevoren hebben gegeven, alsof dat door een onverstandige was gedaan. Ze vragen tijd om iemand naar hun stadhouder graaf Herman van den Bergh te kunnen sturen om hem hun situatie uiteen te zetten. Ze willen van hem vernemen, wat ze zullen mogen doen. Met het verzoek dit aan Maurits over te brengen en spoedig antwoord te brengen rijdt de trompetter weg. Maar Maurits slaat de gevraagde tijd simpel af en laat ze zeggen dat als ze onderhandelen willen, ze dan terstond enigen uit de stad naar hem moeten sturen. Ze reageren daarop door de trompetter lang op te houden, en hem omstandig te vertellen, dat ze nog met 1500 man in de stad zijn, dat de vesting vast is en dat zij nog niet verloren zijn, ook al hebben zij reeds twee bolwerken prijs moeten geven. Ze zeggen zeker te weten dat er spoedig ontzet op komst is en volharden daarom dat men ze de tijd zal willen gunnen om iemand naar graaf Herman te sturen, teneinde te weten of er ontzet verwacht mag worden en wat ze doen zullen. Daarna willen zij zich gaarne schikken in de beslissingen van Maurits. Als men dat verzoek niet wenst in te willigen mogen de Staatsen voortgaan zoals men begonnen was, waarmee dan de trompetter wegrijdt en dit aan Maurits rapporteert. Om druk op de onderhandelingen te houden gaat Maurits onverminderd voort met zijn aanvalswerken. En omdat de vijand tot nog toe buiten de Beltemerpoort zo scherp gewaakt heeft, dat men daar de dam niet heeft kunnen doorsteken, plaatst men deze nacht achter de uiterste watermolen twee kanonnen om de Beltemerpoort te beschieten en de vijand zo binnen te houden. Ondertussen is men doende om de dam door te steken, maar dat lukt niet, omdat deze zeer goed met planken en balken versterkt is.42

Vrijdag 26 september 1597 Dag 16

Men graaft zozeer in het bolwerk aan de Lievelderpoort, dat enigen al naar boven kunnen klimmen en met pieken boven op de wal lopen en naar de vijand steken. Anderen werpen berstfiolen (met kruit gevulde flessen) en berstpotten (met kruit gevulde aardewerk potten) over en maken dikwijls alarm in de stad. Men werkt echter verder om een ‘bekwame operelle’ te maken, waarlangs 15 man in front naar boven zullen kunnen gaan. Aan de zuidzijde van het Gasthuisbolwerk bereikt men met een

Page 170: Groenlo in de 80-jarige oorlog

170 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 13

galerij de overkant. Men prepareert die vandaag zo goed, dat men daar de komende nacht met het graven in de stadswal kan beginnen. De andere galerijen vorderen zeer. Men schiet voortdurend op de stad en op de middag gaat die opnieuw in brand. Die van de stad zenden een trompetter de stad uit, om alsnog te verzoeken dat men hen drie dagen tijd wil geven om iemand naar graaf Herman van den Bergh te sturen, maar Maurits antwoordt bars, ‘dat hij se niet een uyre en wilde geven, maer soude se binnen drie dagen alle den cop breecken’, en dat hij dat als antwoord moet geven en stuurt hem daarmee terug. Kort daarna komt de trompetter terug en verzoekt of men dan twee kapiteins de stad in wil sturen, dan zullen zij hun vertegenwoordigers uitzenden. Daar gevolg aan gevend worden de ritmeester Du Bois en de kapitein Assuerus naar de stad gezonden. Uit de stad komen de ritmeester Boedbergen en de kapitein Cortenbach. Die verklaren de stad te willen overgeven op voorwaarde dat zij mogen uittrekken met geschut, paarden, vendels, wapens en bagage en voorzien zullen worden van wagens met paarden om hen weg te brengen.Maar Maurits antwoordt, dat hij slechts uittocht met wapens en bagage wil toestaan, mits beloofd wordt dat men de komende drie maanden niet aan deze zijde van de Maas zal dienen en dat de ontvangers van de domeinen van de koning van Spanje hun administratie aan de Raad van State zullen overdragen. Met dat antwoord mag een van hen naar de stad gaan en morgen vroeg bescheid komen brengen of men daarmee akkoord gaat of niet. Cortenbach gaat naar de stad en Boedbergen blijft. Ondertussen laat men niet na met het graven en werken voort te gaan. Zes soldaten die enige planken bij zich hebben om zich tegen musketvuur te dekken en wat etenswaren, gaan naar de dam bij de Beltemerpoort. Ze graven daar een gat om zich in te bergen en graven daarna buiten het houtwerk van de dam om en laten zo het water weg lopen. Het water stroomt met zulk geweld, dat het gat heel groot wordt en de hele gracht in korte tijd leeg loopt. De gravers kunnen echter niet wegkomen en moeten de volgende dag in het gat blijven en zich tegen het werpen van stenen bedekken totdat de wapenstilstand ingaat.43

Zaterdag 27 september 1597 Dag 17

Cortenbach komt vroeg weer uit de stad en verklaart dat de ruiters van zins zijn liever in de stad te sterven dan hun paarden te verliezen. Hij verzoekt daarom dat ze de paarden, vendels en kornetten (vaan van de ruiterij) mogen meenemen, dat men de ontvangers van de koning niet verder wil bezwaren dan te Rijnberk is gebeurd en verklaart er vrede mee te hebben, de eerste drie maanden niet aan deze zijde van de Maas te dienen. Daarop verklaart Maurits niet een punt van het vorige antwoord te willen veranderen. Maar als de gedeputeerden van de Raad van State daarop tussen beiden komen en in overweging geven of het niet beter zal zijn tijd te winnen en hen nog iets toe te geven, verklaart Maurits ermee in te stemmen alleen uit hoffelijkheid de graaf Van Styrum al zijn eigen paarden te laten volgen, aan Paolo Emilio tien paarden, aan de andere twee ritmeesters elk zes paarden en aan elke kapitein te voet één paard.

Page 171: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 13 171Hoofdstuk 13

Dat de ontvangers van de koning al hun originele registers zullen moeten overhandigen en dat Cortenbach daarmee naar de stad mag gaan en kort antwoord brengen, want anders zal Maurits terstond zijn gijzelaars uit de stad terug willen ontbieden. Nadat Cortenbach is weggegaan, bespreken enigen dat het beter is zo snel mogelijk tot een akkoord te komen en daarom al de paarden te laten volgen. Anderen menen, indien men deze zo goede overeenkomst aanbiedt, dat men dan welhaast alle nog te veroveren plaatsen met loopgraven zal moeten naderen en de wal beklimmen, eer zij de stad zullen willen overgeven. Hierna komt de kapitein Rijkwin van de Sande uit de stad en verzoekt zeer dringend, dat men hun al de paarden en de vendels toch wil laten volgen, zeggende dat ze liever willen sterven dan anders uittrekken. Daarop vraagt Maurits gekscherend of zij nu om enige beesten willen sterven en zich laten doodslaan. Na veel voorstellen over en weer zegt Maurits ten slotte, dat hij de condities niet wil veranderen, maar om te tonen dat hij hen hoffelijk wil behandelen, heeft hij er vrede mee aan het voetvolk de vendels te schenken, en dat daarmee aan de bezwaren van het voetvolk tegemoet is gekomen. Als de cavalerie hun verzoek ingewilligd wil hebben, dat dan graaf Paolo Emilio uit de stad moet komen, en dat aan Maurits verzoeken. Maurits zal dan tonen wat hij ten gunste van hem zal willen doen. Hiermee Van de Sande teruggegaan zijnde komt hij ‘s avonds met Paolo Emilio weer uit de stad, die Maurits verzoekt, dat ook de ruiters hun paarden mogen houden. Maurits verklaart dat in zijn faveur en uit hoffelijkheid gaarne te doen zonder bij het contract daartoe gehouden te willen zijn. Van de Sande en Paolo Emilio verzoeken ook dat men de burgerij hun privileges wil laten behouden en goed zal behandelen; dat ook alle geestelijke personen en burgers, die niet zullen begeren te blijven, mede vrij zullen mogen vertrekken, wat ook wordt toegestaan. Gehandhaafd blijft dat ze in drie maanden aan deze zijde van de Maas niet zullen mogen dienen. Onder al deze voorwaarden wordt de overeenkomst aangenomen en vastgesteld. Overeengekomen wordt dat ze de dag daarop zullen uittrekken, waartoe men hen met 90 wagens zal assisteren. Ze beloven deze wagens niet verder mee te nemen dan tot de Rijn. Ze willen bij Emmerich de Rijn oversteken, waartoe men opdracht zal geven daar ponten te bestellen. Tot het toestaan van de paarden en de vendels hielp veel de tijd, die men daarmee meende te winnen en de zekerheid van de overgave van de stad. En in het bijzonder meenden velen dat het er ook wat toe deed, dat Maurits vreesde voor enige jaloezie tussen de gedeputeerden van de Raad van State en hem zelf in de verdeling van de in beslag te nemen paarden. De eerste wapenstilstand was ingegaan, toen Van de Sande de eerste keer weer naar de stad terugkeerde en wordt voortgezet bij het aangaan van deze overeenkomst. Hierna gaan de vertegenwoordigers van de stad op Boedbergen na weerom en Maurits laat weten, dat hij hen de volgende dag vroeg wagens zal sturen.44

De gesloten overeenkomst luidt als volgt:Zijne Excellentie komt met de gouverneur, kapiteins, officieren en soldaten zowel te voet als te paard, zijnde gelegerd binnen de stad van Grol, overeen hetgeen hierna volgt, te weten:-Dat de ruiters met hun wapens en bagage mogen uittrekken, er hun paarden en

Page 172: Groenlo in de 80-jarige oorlog

172 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 13

kornetten achterlatend,-Dat de infanterie met de wapens en bagage mag uittrekken, er hun vaandels

achterlatend,-Dat aan al degenen die zich in neutrale plaatsen of in hun huizen willen terugtrekken

of aan deze zijde blijven, zal worden toegestaan dat vrij te doen,-Dat allen op hun beurt plechtig aan degene die daarvoor door zijne Excellentie zal

worden aangewezen, zullen beloven, dat zij de koning van Spanje in drie maanden aan deze zijde van de Maas niet zullen dienen,

-Dat al de officieren van de koning van Spanje eveneens met hun bagage vrij zullen mogen uittrekken, maar dat de ontvangers gehouden zullen zijn de registers en de domeinen van de Graafschap Zutphen af te geven aan de heren gedeputeerden van de Raad van State van het Hertogdom Gelre, die in dit leger aanwezig zijn,

-Dat allen, zowel geestelijken als burgers, die samen met de soldaten zouden willen uittrekken, vrij zullen zijn dat te doen,

-Dat alle van onze zijde gevangenen binnen de stad zijnde, vrij mogen uittrekken,-Dat hun wagens en escorte van hier tot aan Rijnberk gegeven zullen worden, op

voorwaarde dat zij gijzelaars achterlaten, die voor hun terugkeer verantwoordelijk zullen zijn.

Gedaan in het leger voor Grol, de 27ste september 1597.

Deze nacht bezette men de wachtposten even sterk als voorheen.45

Zondag 28 september 1597 Dag 18

Men zendt op deze dag, nog geen drie weken na het begin van de belegering, rond acht uur in de ochtend de compagnieën van de garde van Maurits, van graaf Willem en van de graaf Van Hohenlohe naar de stad om deze te bezetten. Ook de heer Van de Tempel gaat mee om de in de stad zijnde ruiters en knechten de belofte af te nemen aan deze zijde van de Maas in drie maanden niet te dienen, hetgeen zij allen bijeengebracht tegelijk beloven. De toegezegde wagens worden de stad in gestuurd. Op het middaguur gaat de graaf Van Styrum bij Maurits eten en ‘s middags om ongeveer één uur trekt de vijand de stad uit. Duyck beschrijft de stoet als volgt: ‘Vooraen toogh de compagnie van Boedbergen met 78 peerden (ruiters), daernaer volchden de wagenen, karren ende tros, in getale 120 wagens ende karren, ende daerop sulcken quantiteyt van vrouwen ende kinderen geladen, derwelcker oick noch in sulcke menichte te voet gingen, dattet een verwonderen was, ende met de wagens togen wel 100 soldaten te voet uyt, waernaer volchde de compagnie van Don Sanchio de Leyva met 53 peerden (ruiters), ende naer hem togen uyt de compagnien vanden Graef van Stierum, Graef Hendrick vanden Berch, Evert van Ens, twee van Cortenbach, die van Malagamba, Francisco de RebeIes, Rijkijn vande Sande, Tourneau, Decker, Worms ende Sickinga, gaende vooraen 94 schutten ende musquettiers met heure officiers, ende naer heur 113 piecken met heure officiers, dan 12 vendelen met 80 officiers ende dubbelsolders, ende daernaer wederom 200 piecken ende lestelijck 85

Page 173: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 13 173Hoofdstuk 13

roers ende musquetten met heur officiers, ende achter aen toogh de compagnie van Paolo Emilio met 50 lancien ende 44 carabins. Den Graef hadde bij hem ontrent 10 peerden (ruiters) ende in stadt bleven ontrent 66 mannen behoirende onder eenige compagnien tot Oldenzeel leggende, in vougen dat se alles te samen maeckten ontrent 750 man te voet ende 235 peerden (ruiters), meest seer fray volck ende wel in ordre’. Maurits zendt vier vanen ruiters met hen mee om ze tot buiten het leger te begeleiden. Bij het uitrijden van de stad zijn er veel boeren en burgers, die de ruiters de van hen geroofde paarden menen af te nemen, maar Maurits laat ze die teruggeven. Men krijgt nog twee overlopers te pakken, die uit de wegtrekkende menigte gehaald en gevangengenomen worden. Een daarvan wordt opgehangen. Zolang de meegezonden wagens niet van de Rijn zullen zijn teruggekeerd blijft een van hun kapiteins in gijzeling achter. Bij het binnengaan van de stad hoort men dat er wel 100 van de bezetting van de stad zijn gesneuveld. Men treft binnen de vesting één kanon en drie slangstukken aan en daaronder één van Utrecht, maar geen kruit anders dan de vertrekkende soldaten bij zich hebben. Levensmiddelen zijn er bij de burgers nog tamelijk wat aanwezig en van de kogels die uit het leger in de stad geschoten zijn is er een aanzienlijke hoeveelheid over. De wallen zijn tamelijk vast, maar voor zover de galerijen dat niet beletten, staan de grachten geheel droog. Van binnen hadden ze een halvemaanvormige aarden wal gemaakt achter het bolwerk bij de Lievelderpoort, die slechts dienst zou hebben kunnen doen om de overval enige uren op te houden. Wel stond het bolwerk boven vol met gevulde schanskorven, die van groot nut zouden zijn geweest om zich bij een bestorming daarachter te verdedigen. Zij waren ook met een aarden wal achter het Gasthuisbolwerk begonnen, die in het geheel geen dienst zou hebben kunnen doen, waaruit men opmaakte, dat ze ‘lichtelijk allen om den hals zouden gekomen zijn’, als zij de stad nog enige dagen hadden willen houden, temeer omdat de gang bij de Lievelderpoort, die ze onder de aarden wal gemaakt hadden, ver onder de muur was. Men zag ook dat ze veel gaten in de aarde hadden gedolven om hun paarden in te zetten om ze tegen brand te beschermen. Van de huizen waren er wel 80 afgebrand, en de stad was een zeer vervallen vuil gat waarin niet één stenen huis stond behalve de kerk en het klooster. Kort na het uittrekken van het Spaanse garnizoen komt Maurits in de stad om die te bezichtigen en treft daar nog soldaten van de bezetting van de stad, die niet mee zijn gegaan naar de Rijn maar naar Oldenzaal denken terug te keren. Hij zegt hun dat hij hen vrij stelt te doen wat ze willen, maar indien zij zich binnen drie maanden ergens laten belegeren en hij ze in handen krijgt, wil hij ze laten ophangen, en laat ze daarmee de 30ste september weer naar Oldenzaal terugkeren.Seyno van DorthD wordt door Maurits tot gouverneur van Grol gemaakt. Die avond trekt het definitieve Staatse garnizoen van Grol de stad in en gaan de tevoren naar de stad gezonden compagnieën weer naar het leger buiten de stad.46 Zes compagnieën voetvolk worden er in garnizoen gelegd.

D Seyno van Dorth was reeds landdrost van Zutphen en schout van Lochem.

Page 174: Groenlo in de 80-jarige oorlog

174 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 13

De pas benoemde nieuwe gouverneur Van Dorth vestigt zich, voor de tijden dat hij te Grol verblijft, in het klooster Engelhuizen. Hij geeft het bevel de daarin wonende zusters naar hun geboorteplaats uit te wijzen. De altaar- en grafstenen, de estrikken en het plaveisel uit de kloosterkerk worden verwijderd, zodat de nieuwe gouverneur zijn keuken en andere vertrekken daarmee kan plaveien of als gootsteen of anderszins kan gebruiken.47

Als de soldaten van het garnizoen van Oldenzaal uit Groenlo te Oldenzaal zijn teruggekeerd en graaf Frederik van den Bergh van het dreigement van Maurits hoort schrijft deze op 3 oktober uit Lingen een brief aan Maurits waarin hij zich er over beklaagt dat Maurits ermee gedreigd heeft deze soldaten op te hangen. Hij voert aan dat dit onbillijk is, omdat zij hun vendels moeten volgen en moeten dienen waar het hun heer belieft. Maar Maurits schrijft hem terug dat hij ze heeft toegestaan hun vendels te volgen, maar als ze zich ergens laten belegeren en binnen drie maanden in zijn handen vallen terwijl ze daar meevechten, dat hij ze dan zal laten ophangen met de verzekering dat hij alsnog daarbij blijft en dat ook werkelijk zal doen.48

Maandag 29 september 1597

Men zendt uit het Staatse leger een konvooi naar Doesburg en daarmee ook alle zieken en gewonden. Maurits laat het afbreken van al de galerijen, het slechten van de naderingsloopgraven en het ledigen van de grachten aanbesteden.49 De schade aan wallen en bolwerken wordt hersteld.De uit Grol de vorige dag weggetrokken Spaanse troepen hebben de eerste nacht te Aalten doorgebracht. Ze zijn deze dag Bredevoort in- en uitgereden. Maurits heeft daarom het vermoeden dat ze die van Bredevoort hebben aangemoedigd om de stad tot het uiterste te verdedigen.

Dinsdag 30 september 1597

Er wordt besloten de volgende dag van Grol te vertrekken. Men laat daarom het kanon uit Grol naar het leger brengen. Maurits heeft om enige ijzeren kanonnen naar Amsterdam geschreven, die men in de plaats zal stellen van dit meegenomen kanon. (De 17de oktober schreef de Admiraliteit van Rotterdam aan de Staten Generaal dat zij de twee door Maurits voor Grol gevraagde kanonnen niet konden leveren.50) Maurits heeft ook verzocht enig kruit aan te leveren. Ook worden er nog 900 kogels, van 3, 2½ en 2 pond, uit Holland naar Grol gezonden.51

Men maakt alles gereed voor het vertrek, maar omdat men geen wagens genoeg heeft om al de munitie weg te brengen, wordt besloten dat het regiment van Brederode en zes compagnieën Friezen in het legerkamp ten noorden van de stad zullen blijven, totdat alles weggebracht zal zijn.52

Page 175: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 13 175Hoofdstuk 13

Woensdag 1 oktober 1597

Maurits trekt met bijna zijn gehele krijgsmacht, twaalf stukken geschut en zoveel munitie als men maar laden kan van Grol richting Bredevoort. De prins begeeft zich met het geschut, drie eskadrons ruiterij, twaalf Friese compagnieën en het Engelse regiment naar Aalten; het overige voetvolk gaat, onder bevel van Solms, naar Corle en Miste, de cavalerie naar Winterswijk. Voor de eerste maal sinds het begin van deze veldtocht worden de manschappen in huizen en schuren ondergebracht.Het stadje Bredevoort was sterk en vooral in het najaar, als de regen het omliggende terrein buiten de wegen in een moeras veranderd had, bezwaarlijk aan te vallen. Bovendien bood een aangrenzend kasteel aan de bezetting een laatste toevlucht. Die bezetting telde slechts twee compagnieën voetvolk, samen niet meer dan tweehonderd man. Die avond komen de wagens, die met de vijand naar de Rijn zijn geweest terug in het leger. De begeleidende voerlieden vertellen dat de vijand te Emmerich de Rijn is overgestoken en dat wel 150 van hun mannen te voet en 40 ruiters uit het leger gestapt zijn en niet mee de Rijn zijn gepasseerd; dat de graaf Van Styrum binnen Emmerich heeft geslapen en gearresteerd werd toen hij daar meende te vertrekken. Men eiste van hem 700 rijksdaalders als vergoeding voor de door het garnizoen van Grol voorheen uit de omgeving van Emmerich gestolen beesten, waarvan hij, zoals gebruikelijk in die tijd, zijn deel had gekregen. Hij moest die penningen betalen voordat hij mocht vertrekken.53

Donderdag 2, 3 en 4 oktober 1597

Maurits rekent erop dat de bezetting van Bredevoort zich snel zal overgeven en voor een akkoord te vinden zal zijn. Hij meent daarom al meteen, na een kort bombardement met enkele kanonnen, de vesting met goed gevolg te kunnen opeisen. Maar dat valt geheel anders uit. Zonder zich een ogenblik te beraden slaat het garnizoen van Bredevoort alle onderhandelingen af. Zij willen de stad tot het uiterste verdedigen voor God en de koning. De Staatse troepen staan nu voor een zware taak. Dagen en nachten achtereen staan de soldaten, veeltijds in de regen, tot aan de knieën in de drassige grond, terwijl zij met behulp van takkenbossen en schanskorven verschanste wegen en batterijen gereedmaken. Alleen op een enkele hoger gelegen akker kan de schop dienst doen. Uit Doesburg worden ondertussen nog acht kanonnen en twee stormbruggen naar Bredevoort gebracht. Bij deze gelegenheid wordt voor het eerst gebruikgemaakt van een brug van kurk, waarmee Maurits in het voorjaar proeven had genomen.

Page 176: Groenlo in de 80-jarige oorlog

176 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 13

Zaterdag 5 oktober 1597

Brederode brengt met zijn eigen regiment en zes Friese vendels de te Grol achtergebleven munitie, kanonnen en mortieren naar Aalten.54

Woensdag 9 oktober 1597

Bij het aanbreken van de dag zijn rond Bredevoort alle maatregelen voor een algemene, beslissende aanval genomen. Om acht uur begint het tweede bombardement met twintig vuurmonden. Na enkele schoten sommeert Maurits andermaal de bezetting zich over te geven. Het Spaanse garnizoen weet echter van geen wijken. Blijkbaar hopend op versterking, vragen zij een wapenstilstand van vierentwintig uur. Ofschoon Maurits daarop met nadruk verklaart, dat zij terstond tot de overgave hebben te besluiten, erbij voegend later in geen geval een akkoord te zullen toestaan, blijven zij bij hun eis. Nu hervatten de aanvallers het bombardement. Wallen en poorten hebben geducht te lijden; de brug naar het kasteel wordt deerlijk gehavend. Tegen twee uur ‘s middags is de toestand van de bezetting hopeloos. De stormbruggen liggen in de gracht en op meer dan een plaats is een bres in de verdedigingswerken geschoten. Elk ogenblik kan men het signaal voor de algemene bestorming verwachten. Een onbesuisde aanval van de Schotten wordt nog afgeslagen, maar als de prins zijn troepen in slagorde schaart is de weerstand gebroken. Nadat zij vruchteloos door tromgeroffel en het opsteken van hoeden hebben aangegeven, dat zij alsnog wensen te onderhandelen, vlucht het Spaanse garnizoen in de grootste verwarring naar het kasteel. Als de Staatse troepen de stad binnen stormen geven zij zich over.

Burgerij en garnizoen hebben voor hun hardnekkig verzet wel zwaar moeten boeten. De Staatse troepen hadden in deze veldtocht nog niet de kans gehad een stad te plunderen. Steeds was met de bezetting van de veroverde steden een akkoord gesloten. Nu een akkoord met de bezetting was uitgebleven zagen de soldaten hun kans schoon. Pas nadat het stadje twee dagen lang overgeleverd was aan roof en plundering en bijna geheel in de as was gelegdE, nam Maurits de bewoners in bescherming. De bezetting moest zich met het betalen van losgeld vrijkopen en kreeg vrije aftocht onder voorwaarde in geen drie maanden aan deze zijde van de Maas te zullen dienen. De officieren bleven als borg achter. Ongewapend, zonder bagage en met stokken in de hand verlieten de soldaten de poorten die zij zo heldhaftig hadden verdedigd. Een buitengewoon vernederende afgang.Tijdens de belegering van Bredevoort kwam graaf Joost van Styrum in het leger om Maurits te begroeten. Een opmerkelijk bezoek zo kort na de nederlaag van zijn broer

E Over de oorzaak van deze brand verkeren we in het onzekere. Van Reyd en Bor zoeken haar in het niet tijdig blussen van een brandkogel. Van Meteren zegt de oorzaak niet te kennen, terwijl Duyck aan moedwil denkt. De laatste voegt er evenwel bij, dat ‘den brant geschiede gansch buyten meyninge ende met groot miscontentement van Syn Excellentie’.

Page 177: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 13 177Hoofdstuk 13

Johan bij de verovering van Grol. Overigens was deze geste geheel in lijn met eerdere ontwikkelingen.55

Willem Lodewijk schrijft na de val van Bredevoort aan zijn vader Jan van Nassau dat dit beleg mooier is geweest dan alle voorgaande deze zomer, omdat vanwege de gesteldheid van het terrein alle naderingen van de stad van schanskorven waren gemaakt.56 De eerstvolgende dagen na de verovering van Bredevoort, terwijl de troepen een welverdiende rust genieten, zorgt Maurits voor de versterking van Bredevoort, voorziet het stadje van munitie en legt er twee compagnieën uit Grol in garnizoen. Tegelijkertijd worden er voorbereidingen getroffen voor het voortzetten van de campagne in Twente. De zieken en gewonden worden weggevoerd. Met het oog op het beperkt aantal paarden, dat beschikbaar is voor het vervoer van het geschut en alle andere materialen, laat Maurits de kurkbrug en de kanonnen, op twaalf na, naar Doesburg brengen en weer inschepen. De gehele vloot zal zich zo spoedig mogelijk naar Zwolle begeven. Die stad is door goede wegen met Twente verbonden. Mocht voor Enschede, Oldenzaal of Ootmarsum blijken, dat het meegenomen materiaal onvoldoende is, dan kan het dus gemakkelijk worden aangevuld. Bovendien worden nu reeds uit voorzorg twaalf vuurmonden en een aanzienlijke hoeveelheid krijgsbehoeften via de Wadden over de Eems naar Lingen gezonden, waar men de grootste tegenstand verwacht.Bij het bepalen van de te volgen route gaat Maurits met bedachtzaamheid te werk. Overwegend, dat men in dit natte jaargetijde meer nog dan anders rekening dient te houden met de gesteldheid van de wegen, heeft hij zich daarover tijdig de nodige inlichtingen verschaft. Reeds voor het innemen van Bredevoort heeft hij een afdeling cavalerie op verkenning uitgezonden. Als hem blijkt, dat de kortere verbinding met Twente in jammerlijk slechte staat verkeert, geeft hij aan de lange omweg over Ahaus en Gronau de voorkeur.Na de val van Grol en Bredevoort schijnt de verovering van Enschede, Ootmarsum, Oldenzaal en Lingen, de enige plaatsen die nog in Spaanse handen zijn, een kwestie van tijd. Dat het Staatse leger voor een van deze vestingen het hoofd zal stoten, is niet waarschijnlijk. Men weet, dat ze zwakker bezet en slechter toegerust zijn dan Grol. Het is slechts de vraag of de weersgesteldheid het zal toelaten ze alle te overmeesteren. Het beleg van Grol en ook dat van Bredevoort heeft veel langer opgehouden, dan men zich heeft voorgesteld. Nog enkele weken wellicht en het invallen van de winter maakt terugkeer naar de garnizoenen onvermijdelijk.De mars naar Enschede, waarmee de 14de oktober het laatste deel van de veldtocht wordt ingeleid, valt geducht tegen. Men had gemeend er niet meer dan drie dagen voor nodig te hebben. Buitengewoon zware regens veroorzaken zoveel vertraging, dat de troepen pas de 18de tegen de middag voor de stad komen. Daar verwekt hun nadering grote schrik. Als men de sterkte van het Staatse leger van nabij heeft aanschouwd geeft het garnizoen zich zonder slag of stoot over en trekt de volgende dag de stad uit, waarna de Staatse troepen Enschede in bezit nemen.57

Nog diezelfde dag komt Maurits voor Oldenzaal, en zendt tegelijkertijd een deel van zijn leger naar Ootmarsum. Beide plaatsen schijnen niet zo bereid tot de overgave. Zij

Page 178: Groenlo in de 80-jarige oorlog

178 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 13

willen eerst het geschut horen. Dit heeft plaats en hierdoor moedeloos geworden, geeft Ootmarsum zich de 21ste oktober over. Oldenzaaal volgt de dag daarna.Volgens Maurits’ plan schiet nu nog de verovering van Lingen over, een stad die hem in eigendom toebehoort. Daarin voert graaf Frederik van den Bergh het bevel. Hier valt meer te doen. Ook wordt Maurits door de Staten Generaal niet zo ondersteund als hij wel gewenst had, zodat er enig ongenoegen tussen hun gecommitteerden in het leger en hem schijnt te zijn gerezen. De 28ste oktober komt hij voor de stad, laat haar door schansen omringen, de loopgraven openen en batterijen bouwen. Hoewel het Spaanse garnizoen van Lingen zich dapper verdedigt en het de belegeraars zeer moeilijk maakt, is Maurits de 12de november gereed tot de storm, als hij de stad laat opeisen. De vijand, nu wel ziende haar niet te kunnen behouden, sluit een verdrag en verlaat de stad twee dagen daarna.58

Hiermee eindigt de veldtocht van dit jaar. De ‘tuin’ is nu gesloten. In het middelnederlands betekent ‘tuin’, net als het Duitse woord ‘Zaun’: hek of omheining. In de ring van vestingen, die het grondgebied van de Verenigde Provinciën omsloot en beschermde, ontbrak op 22 oktober 1597 nog slechts Oldenzaal. De verovering van die stad betekende dus, dat daarmee de ‘tuin’ gesloten was.59

Het leger wordt naar de garnizoenen gezonden en Maurits gaat over Zwolle per schip naar Sparendam, vanwaar hij de 19de november in Den Haag terugkeert.60

De financiering van deze veldtocht en ook de financiële gevolgen van de inname van de veroverde steden die met een garnizoen moesten worden bezet, baarde de Staten Generaal grote zorgen. Toen Maurits nog met zijn troepen voor Meurs lag hadden de Staten Generaal reeds besloten de Münstersen om een redelijke bijdrage te vragen. Zij plukten immers ook de vruchten van het verdrijven van de Spaanse troepen en ze hadden tot nu toe toch ook aan de vijand contributie betaald.61

Een kleine maand later, toen Maurits voor Grol lag, en enige gezanten van Münster zich in het leger bevonden, werd de eis van de Staten meer bepaald geformuleerd en ontvingen de gedeputeerden van de Raad van State opdracht om te vorderen, dat het Sticht Münster voor het onderhoud van het Staatse leger een aanmerkelijk bedrag zou moeten betalen, namelijk honderdduizend rijksdaalders. Daarvoor zou men mogen toezeggen dat, nu de vijand uit deze streken verdreven was, er zorg voor zou worden gedragen dat hun onderdanen van beroving en plundering verschoond zouden blijven.62 De Raad van State te velde schreef toen aan de Staten Generaal, dat die zaak met beter fundament en vrucht zou kunnen worden afgehandeld als de stad Grol veroverd zou zijn.63

Bovendien werd door de Staten Generaal besloten, dat de pas veroverde plaatsen en de naburige neutrale landen, die tot dusverre aan de vijand hadden gecontribueerd, eraan zullen worden gehouden dezelfde contributie aan de Staten Generaal te betalen.Behalve het treffen van maatregelen om het gebied de kosten van deze veldtocht en de daar te legeren Staatse garnizoenen zoveel mogelijk zelf te laten betalen namen de Staten Generaal besluiten om de militaire en materiële risico’s zoveel mogelijk te beperkenNa de verovering van Bredevoort wilden de Staten Generaal zo spoedig mogelijk advies ontvangen over het ontmantelen van de plaatsen ten noorden van de Rijn, die men niet

Page 179: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 13 179Hoofdstuk 13

met garnizoen dacht bezet te houden, en over de fortificatie van die plaatsen, die men daar wenste te bezetten.64

Om de toenemende financiële last te beperken besloten de Staten Generaal op 11 oktober om de gedeputeerden te velde voor te stellen zoveel mogelijk plaatsen in de Graafschap Zutphen en de provincie Overijssel van nodeloze bezetting en garnizoen te ontdoen. Die zouden als de vijand weer over de Rijn zou komen daar toch geen weerstand aan kunnen bieden en als die plaatsen door de vijand zouden worden ingenomen zou dat de Graafschap Zutphen en de provincie Overijssel aanzienlijke schade kunnen berokkenen en als gevolg daarvan voor de Generaliteit grote kosten met zich mee brengen. Welke plaatsen ze daarbij op het oog hadden werd ook vastgesteld. Het waren namelijk ‘de stedekens van ‘s-Heerenberch, Aenholt, Bronchorst, Ulft, Wildenburch, Goor, Enskede, Otmarssum ende diergelycke’ welke men ‘sal don ontvesten ende onstercken’. Verder wenste men advies of het niet genoeg zou zijn om slechts één van de twee vestingen Grol of Bredevoort aan te houden en te versterken.65

De 29ste oktober spoorden de Staten Generaal de gezamenlijk gedeputeerden in het leger nogmaals aan deze resolutie uit te voeren.

Keren we terug naar de situatie in de Oost-Achterhoek kort na de verovering van Groenlo door de Staatse troepen onder Maurits.Eind september, na de verovering van Grol, was de pandvrouwe van Bredevoort bevreesd voor Maurits’ verdere bedoelingen. Ze trachtte toen op het laatste ogenblik nog met hem en de Staten Generaal te onderhandelen over de door haar zo vurig gewenste neutraliteit, maar zonder succes. Haar voorstel werd afgewezen en Maurits besloot toen meteen ook Bredevoort maar aan te vallen.Naar achteraf bleek, was weliswaar in de eerste dagen van oktober 1597 te Brussel in zoverre een besluit gevallen, dat aan de stadhouder graaf Herman van den Berg overgelaten was, betreffende de neutraliteit van Anholt naar bevind van zaken te handelen. Deze machtiging scheen de graaf te laat te hebben bereikt, ofschoon diens beslissing ook in het gunstigste geval wellicht geen effect meer zou hebben gehad, daar Bredevoort spoedig daarna in Maurits’ handen was. De vesting zou voortaan door een Staats garnizoen worden bewaard.66

De verhouding tussen de pandvrouwe van Bredevoort en de Spanjaarden was zoals te begrijpen valt door deze ontwikkelingen een tikje koeler dan voorheen. De oude liefde zat er nog wel - bij Anholt tenminste - maar sedert de omgang met de tegenpartij, ging het te Brussel niet meer zo van harte. Weliswaar was na Bredevoorts val door aartshertog Albert van Oostenrijk de 23ste december 1597 eindelijk goedgevonden aan de pandvrouwe voor Anholt en Bredevoort gedeeltelijke neutraliteit en ‘sauvegarde’ te verlenen, maar al spoedig werd daaraan getornd, of liever: raakte men in onenigheid over de vraag, of daaronder al dan niet vrijdom van contributie voor haar onderdanen was begrepen. De kerspelbewoners klampten zich natuurlijk aan de voor hen voordeligste uitleg vast, maar moesten alras ervaren, dat zij alweer het kind van de rekening zouden worden. De gouverneur van Geldern stuurde zijn Spaanse ruiters naar het ambt Bredevoort om buit te halen of brandschattingen op te leggen.67

Page 180: Groenlo in de 80-jarige oorlog

180 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 14

14

Grol in Staatse handen 1597-1606

1597 vervolg

Na het vertrek van het Spaanse garnizoen uit Grol en de komst van Staatse soldaten breekt er eind september voor de inwoners van Grol een ellendige tijd aan van armoede en gebrek aan voedsel. Hun wordt aangerekend, dat ze sedert 1580 met de Spaanse troepen hebben samengewerkt. Ze moeten de inkwartiering van de achtergelaten Staatse compagnieën accepteren, maar ontvangen daarvoor geen servitiegelden. Tot aan de val van de stad werd voor de ingekwartierde Spaanse soldaten aan de inwoners van Groenlo wel servitiegeld betaald, zo blijkt uit de rekeningen van de rentmeester in Spaanse dienst.De verovering van Groenlo was nog niet voltooid of aan Staatse zijde was men reeds bezig met het regelen van de situatie na de verovering. Het zijn de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen en burgemeesters, schepenen en raad van Zutphen die al op 18 september aan het Hof verzoeken - met het oog op de eerstdaags te verwachten overgave van Groenlo - om te onderzoeken of de landdrost alleen dan wel samen met het Hof en de hoofdstad van het Kwartier de nieuwe magistraat zal moeten aanstellen.1

Op de laatste dag (30 september) van het verblijf van Maurits in het leger voor Grol legde hij in een akte vast dat hij de ‘magistraet ende burgerie derzelver in oire olde privilegiën, costumen gerechticheidten’ zou handhaven. Hij bepaalde daar echter wel bij dat hij ‘nochtans het veranderenn van de magistraten ende stellonge van de officieren (ambtenaren) aen sich (hield) soe lange d’oorloge in dese Vereenigde Provinciën sal dueren’.2 Het recht om het stadsbestuur en de ambtenaren zelf te benoemen werd de burgers van Grol dus ontnomen, iets wat in die tijd ook elders gebeurde.3

Nog tijdens zijn verblijf te Bredevoort schreef Maurits aan het Hof te Arnhem dat hij het nodig vond dat Grol en Bredevoort met ‘bequame personenn weerden versienn’ om de plaatsen van de magistraat en de ambtenaren te bezetten. Het door de burgers

Page 181: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 14 181Hoofdstuk 14

zelf gekozen stadsbestuur en de ambtenaren, inclusief de richter, moesten dus worden vervangen. Het Hof werd verzocht om naast het door Maurits daarvoor aangewezen lid van de Raad van State, Casijn van der Hell, iemand uit hun midden daarvoor naar Grol af te vaardigen. Het werd het lid van de Raden van Gelre Gerlach van der Capellen. Zij kregen de opdracht zich per eerste gelegenheid naar Grol en Bredevoort te begeven om daar de gewezen magistraat, alsook de ambtenaren en de gewone burgers door het luiden van de kerkklok bijeen te roepen en hen van hun eed te ontslaan, waarmee ze trouw aan de koning van Spanje en de Vrouwe van Anholt hadden gezworen. Vervolgens moesten ze de eed van trouw aan ‘dese verenigde Landen in het generaell unnd vann desen Furstendomb Gelder in ’t particulier’ afnemen en zich er voorts van op de hoogte stellen wie de geschiktste personen waren om de posten van de magistraat en de ambtenaren in te nemen, zowel in Grol als in Bredevoort. Met het benoemen van nieuwe burgemeesters, schepenen, raad en ambtenaren moest rekening worden gehouden met ‘die goede belieffte’ van Maurits. Per brief van het Hof van 7 oktober 1597 werd het zittende stadsbestuur van Grol hiervan op de hoogte gebracht.4

Ook de protestantisering van Grol had reeds vroeg de aandacht van het Hof te Arnhem. Het Hof achtte het op 27 september, toen men bij de belegering van Grol met de loopgraven net de oever van de gracht had bereikt, reeds wenselijk dat de Doesburgse predikant Henricus Dibbetius (Hendrik Dibbets) met de kerkdienst te Grol belast zou worden.5 Doesburg stemde daarmee in en ook het gezaghebbende lid van de Raad van State, Casijn van der Hell, ging akkoord.6 De classis te Zutphen kwam echter twee maanden later met een andere kandidaat. Aan dominee Petrus Gellius werd verzocht naar Groenlo te gaan om daar de stichting van een gemeente voor te bereiden. Van der Hell belette echter zijn vertrek, terwijl dominee Dibbets op het punt stond naar Grol te vertrekken.7 Van der Hell vond dat Gellius te Zutphen moest blijven omdat die daar niet gemist kon worden en gaf het Hof in overweging een van de predikanten van Arnhem of Nijmegen naar Grol te sturen.8 Het Hof hield echter voet bij stuk en bleef aanhouden op het zenden van een van de Zutphense of Doesburgse predikanten.9 Een en ander heeft de nodige tijd in beslag genomen.De Staats georiënteerde magistraat van Groenlo wordt ongeduldig. Men wacht al tweeënhalve maand op een predikant. Ze vragen Van der Hell om te bevorderen dat er eindelijk een predikant wordt benoemd.10 Begin december krijgt Gellius opdracht om de dienst in Groenlo tijdelijk waar te nemen.11 In het bericht dat hierover aan de magistraat van Groenlo wordt gezonden draagt het Hof Groenlo op om ter voorziening in het onderhoud van hun predikant de inventaris van de pastorie- en vicariegoederen op te maken en op te sturen.12 Nu de protestantisering op gang komt wordt de openbare uitoefening van de katholieke godsdienst verboden. Pastoor Wolsinck verlaat daarop de stad.13

Gellius bereidt te Grol de komst van Johannem Sutorium (Johan Sutorius) voor, die daar nog in december arriveert.14 Direct de eerste zondag na zijn aankomst preekt hij in de Calixtuskerk en ook de beide kerstdagen leidt hij de dienst. De kerkgangers zijn allerminst tevreden. Ze vinden Sutorius een aardige en bestudeerd man, maar ‘overmits der uithsprake dath die heel to klein und to sachte in haerer kercke were’

Page 182: Groenlo in de 80-jarige oorlog

182 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 14

willen ze eigenlijk niet met zijn benoeming instemmen. Het aantal kerkgangers uit hun kerspel is groot, want er horen veel buurtschappen bij, sommige wel twee uur gaans van de stad gelegen, ja zelfs vanuit de omgeving van Borculo komen ze te Grol ter kerke. De boeren hebben zich al afgevraagd of ze zo ver van huis moeten gaan voor een preek die zo slecht te verstaan is. Te Grol vreest men dat het aantal kerkgangers terug zal lopen. De stad zou daardoor veel aan nering verliezen, want de boeren kopen na hun bezoek aan de kerk in Grol wat ze de komende week nodig hebben en dat dreigt dan weg te vallen. Tussen Kerstmis en Nieuwjaar heeft men een gesprek met Gellius. Men legt hem de vraag voor of het niet beter zal zijn een andere dominee te benoemen. Gellius zegt toe deze wens mee te nemen naar Zutphen. Intussen kunnen ze Sutorius op Nieuwjaarsdag opnieuw horen.De pas benoemde gouverneur van Grol, Seyno van Dorth, bezoekt eind december, in het gezelschap van zijn echtgenote en twee dochters, Grol om daar de jaarwisseling te vieren. Op Nieuwjaarsdag woont het gezin de kerkdienst bij in de Calixtuskerk. Gellius vraagt Van Dorth’s oordeel over Sutorius, maar die wil zich niet in deze kwestie mengen.15

1598.

Het Hof laat Zutphen de 19de januari weten het raadzaam te vinden dat dominee Gellius nu naar Bredevoort en Anholt zal gaan om daar de stichting van een gemeente voor te bereiden.16 Gellius was eerder uit eigen beweging al naar Bredevoort gegaan. Hij preekte daar op Nieuwjaarsdag (10 januari stilo novo) en verkende tevens de mogelijkheid om Sutorius daar te laten beroepen. Teruggekeerd te Groenlo bespreekt hij dat met Sutorius die zelf ook liever naar Bredevoort wil gaan. Gellius preekt de eerste zondag van het nieuwe jaar weer te Grol en moet ervaren dat, nadat hij zelf daar twee zondagen niet heeft gepreekt, de helft van de gelovigen nu thuis is gebleven. Hij keert de 17de januari terug naar Zutphen en stelt vervolgens het Hof voor om Sutorius te Bredevoort te benoemen en, voor de tijd dat er te Groenlo nog geen nieuwe dominee zal zijn beroepen, hem samen met de Zutphense rector Bergerus afwisselend de dienst te Groenlo te laten waarnemen ‘op dath hett volck an hand geholden worde’. Sutorius zou dan te Bredevoort kunnen blijven.17 Het Hof gaat met het voorstel van Gellius akkoordA en geeft opdracht om de pater van het convent een staat van de goederen van het Grolse klooster in te laten leveren.18 Tegelijkertijd stuurt het Hof een brief aan de gouverneur en de richter van Bredevoort met het verzoek om Sutorius aldaar op proef te laten preken.19 Dat is tot tevredenheid verlopen want half maart laat Bredevoort aan het Hof weten dat Johannes Sutorius bij hen als predikant welkom is.20 Het Hof draagt hen op om een staat van de geestelijke goederen aan de gedeputeerden van het Kwartier te zenden in verband met de vaststelling van een traktement voor Sutorius.21

A Omstreeks Pasen 1598 zal Jacobus Frederici te Groenlo zijn beroepen, die er tot 1602 predikte.

Page 183: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 14 183Hoofdstuk 14

In weerwil van deze bemoeienis van het Hof loopt de betaling aan Sutorius niet naar wens. Na enkele maanden stuurt het Hof een brief aan Bredevoort met het bevel Johannes Sutorius, die wegens onvoldoende bezoldiging zal vertrekken, te betalen naar gelang van de tijd, gedurende welke hij daar werkzaam is geweest.22

De calvinistische richter van Groenlo, Ghartlach van Wijck, brengt aan het begin van het jaar het Hof te Arnhem op de hoogte van de situatie betreffende de geestelijke goederen te Groenlo. Sedert de verovering van Grol door Maurits vorig jaar bracht de in gang gezette protestantisering kosten met zich mee, die door de Grolse gemeenschap gedragen moesten worden. Allereerst moet er gezorgd worden voor het ‘underhalt des predicanten’ en het salaris ‘eens goeden schoelmeisters’. De Staats georiënteerde magistraat van Grol beklaagt zich erover dat de kerk in het geheel geen inkomsten heeft, zodat de altaren en andere ‘onzuiverheden’ niet verwijderd kunnen worden. Daarvoor zouden de inkomsten van een of meer vicarieën kunnen worden aangewend, maar ook de inkomsten van het klooster Engelhuizen zouden kunnen worden aangesproken. In het klooster wonen nog maar drie zusters terwijl er plaats is voor 12. Daar zal dus geld over moeten blijven. De richter stelt voor om een rentmeester aan te stellen om de inkomsten van de vicarieën onder controle te brengen. De magistraat zou daarnaast graag zien, dat de pater van het convent voor alle handelingen betreffende het beheer van de kloostergoederen aan hen advies moet vragen.23 De reactie van het Hof laat niet lang op zich wachten. Eind januari deelt de kanselier aan de magistraat van Grol mee dat de pater een staat van de kloostergoederen dient te maken en dat zij als ‘provisoren’ van het klooster de pater van het convent voor wat het beheer van de goederen van het klooster betreft (o.a. landbouwgrond en boerderijen) onder hun toezicht moeten stellen. Transacties zonder hun toestemming worden ongeldig verklaard.24

Dat de betaling aan de predikant te Groenlo ook problemen oplevert blijkt als het Hof daarover half juli een brief stuurt aan de Graafschapse gedeputeerden.25 Men laat dat ook Groenlo weten en machtigt de calvinistische richter tot het innen van de inkomsten van de vicarie Trium Regum en van eenderde der inkomsten van de andere vicarieën.26 De vicarissen willen dan wel het recht hebben om daar eerst eenderde van de door hen gemaakte kosten van af te trekken.27

Dat ook elders in het Kwartier van Zutphen de protestantisering niet altijd van een leien dakje ging blijkt als het Hof begin juli de pastores van Gorssel, Vorden, Hengelo en Dinxperlo opdraagt om alsnog binnen tien dagen te Zutphen te komen om zich te laten examineren.28 Als ze niet op komen dagen zullen zij geschorst worden.29 Ze hebben alle vier niet aan de opdracht voldaan en zijn uiteindelijk ontslagen.De protestantisering van het Kwartier van Zutphen wordt zeer doelgericht ter hand genomen. Zo meldt de administrator van het aartsdiaconaat Vreden aan zijn bisschop te Münster, dat te Grol de rechter en de Zutphense superintendent met zo’n sluwheid tegen de Roomsen optreden, dat zij een zoon van adel, Leco genaamd, die de aartsdiaken met een vicarie had begiftigd en hem te Münster de school liet bezoeken, ertoe dwingen, zijn heer en leer af te zweren en in Grol tot de hervormde leer over te gaan, daar hij anders zijn vicarie (en dus zijn inkomsten) zal verliezen.30

Page 184: Groenlo in de 80-jarige oorlog

184 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 14

In de winterse kou hebben de soldaten van het Grolse garnizoen half februari gebrek aan stookhout. Teneinde te Grol het slopen van huizen en het hakken van hout te voorkomen wordt de dorpen rondom Groenlo gelast brandhout te leveren. Dit nu is door die van Borculo geweigerd, waarop de soldaten, ‘door de nood daartoe gedwongen’, enige boeren gevankelijk binnen Groenlo hebben gebracht. Het Hof vraagt aan Van der Hell om opheldering over het gevangennemen van Borculose onderdanen wegens weigering van hout aan het garnizoen van Groenlo.31 Zijn antwoord heeft Münster kennelijk onbevredigend gevonden. Als Van der Hell een maand later verneemt dat enige Münsterse gezanten naar Zutphen zijn gekomen stuurt hij het Hof nogmaals een overzicht van de zaak van de Borculose onderdanen.32

Nu Grol en Bredevoort al weer bijna een jaar in Staatse handen zijn willen de Staten Generaal de ‘generaele middelen van consumptiën’ (een soort omzetbelasting) in het hele Kwartier van Zutphen invoeren. In de steden Zutphen en Deventer waren deze reeds eerder ingevoerd. Met het Kwartier van Zutphen wordt overeengekomen dat de opbrengst daarvan 1800 gulden zal bedragen om daarmee de traktementen van het in het Kwartier van Zutphen aanwezige leger te betalen. Naast deze 1800 gulden moet nog 7000 gulden worden opgebracht: 5000 voor de kosten van het leger, de fortificaties en andere lasten; 1000 voor het tekort van het afgelopen jaar; 500 voor aflossing van de schulden aan Frankrijk en Engeland; 500 als bijdrage in de kosten van het huwelijk van ‘juffrouw Brabantina’ (zuster van prins Maurits).Hierbij gevoegd nog meer dan 2000 gulden die het Kwartier maandelijks nog moet dragen aan lasten van ‘servijs, brandt ende licht’ voor de garnizoenen. Dit alles moest worden opgebracht ‘nyettegenstaende heur grontlijck ende lanckdurich verderff ende die swaere tochten (de veldtochten van 1595 en 1597), over den quartier gevallen’. Dit betekent volgens de Staten Generaal dat het Kwartier boven zijn vermogen belast is. Bovendien verzoekt het Kwartier van Zutphen om daarnaast ook nog eens aan de inwoners van Grol en Bredevoort voor de inkwartiering van de soldaten servitiegeld te mogen betalen.33 Dat wordt door de Staten Generaal niet toegestaan, overigens om geheel andere dan redenen van financiële aard.B De katholieke burgers van Groenlo worden niet alleen als sympathisanten van de Spanjaarden beschouwd, maar worden ook gestraft voor het feit dat ze in 1580 de Spaanse zijde hebben gekozen en sedertdien met het Spaanse garnizoen hebben samengewerkt.De Zutphense landdrost Seyno van Dorth was in 1597 na de verovering van Grol door Maurits benoemd tot gouverneur van de stad. Pas begin 1598 werd hem het commando over het Grolse garnizoen opgedragen. Ook kreeg hij het beheer over de daar te ontvangen voedselvoorraden, munitie en de gereedschappen ten behoeve van de fortificatie in handen. De functie van munitiemeester droeg hij op 9 november over aan de wachtmeester van de stad Grol, Hendrik van Ewijk.34

Maurits verzoekt Van Dorth in zijn functie van kwartiermeester van Grol begin sep-

B Zie hierna onder de jaren 1599 t/m 1605.

Page 185: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 14 185Hoofdstuk 14

tember naar ’s-Gravenweert te komen. Van Maurits ontvangt hij daar het commando over zes vendels knechten om zich daarmee naar Grol te begeven ter bewaring van de stad. Te Grol gearriveerd moet hij constateren dat het geschut zeer slecht is onderhou-den. De affuiten moeten van nieuwe wielen worden voorzien. De ‘rademaecker’ maakt drie paar wielen en ook de smid wordt erbij gehaald.Een aantal malen wordt er dit jaar ten behoeve van het garnizoen een hoeveelheid rogge aangevoerd. Te Grol is geen geschikte plaats te vinden om de voorraad rogge op te slaan. Het koren wordt daarom in het plaatselijk logement van Van Dorth opgeslagen (in het klooster dus), waarvan echter het dak, de zolders, de muren en de vensters in slechte staat verkeren. De zolders zijn ‘heell ondicht’ zodat eerst reparatiewerkzaamheden moeten worden verricht. Ook de slotenmaker moet er aan te pas komen om de zolder afsluitbaar te maken. De soldaten helpen daarna mee met het afladen en op zolder opslaan van de rogge.35

In 1598 gebeurde er op oorlogsgebied aanvankelijk weinig. Oorlog voeren was duur en na het zo geslaagde jaar 1597 moesten de Staten Generaal even op adem komen. In het najaar van 1598 had Filips IIIC echter aan de Aartshertogen te Brussel flinke bedragen gestuurd. Er wordt daarvan een enorme strijdmacht bijeen geroepen die onder leiding van de admirant van Arragon, Francisco de Mendoza, aanvankelijk de beide oevers van de Rijn bezet. Hij heeft geen opdracht steden in te nemen en voert ook nauwelijks kanonnen mee om de muren van de vestingsteden te kunnen slechten. Het lijkt er eerder op dat men in de neutrale Duitse landen met dit grote leger op kosten van die landen wil overwinteren.36

Aan Staatse zijde heeft men de bewegingen van het Spaanse leger zorgvuldig gevolgd. Men neemt de nodige maatregelen om te voorkomen dat de frontiersteden in het oosten door deze troepen al te gemakkelijk zouden kunnen worden ingenomen. De Staten Generaal trekken in september voor het lopende jaar 200.000 gulden uit voor de fortificatie van de frontierplaatsen. De fortificatie van Grol, Zutphen en Doesburg moet in dit verband worden betaald uit de 8.000 gulden contributie van de Veluwe ‘soeverre die sullen stricken’.37

Vanuit het neutrale Duitsland bezoeken gezanten van de graaf Van der Lippe eind oktober het Staatse leger te velde en delen Maurits en de Raad van State mee, dat men de admirant van Arragon heeft vermaand om de Duitse rijksbodem en de steden en plaatsen van de ‘Furst van Cleve’ te verlaten en de onderdanen te vrijwaren van schade. Francisco de Mendoza heeft daar niet op gereageerd. Ook het Staatse veldleger wordt door hen gemaand om terstond de rijksbodem en het land van Kleef te verlaten. Van Staatse zijde worden de gezanten er fijntjes op gewezen, dat de Spaanse vijand verschillende plaatsen in hun eigen gebied heeft ingenomen en daar een garnizoen heeft gevestigd. De bedreiging die daarvan uitgaat zal eerst door henzelf moeten worden bestreden. Men zal anders genoodzaakt zijn die maatregelen te nemen die men nodig zal vinden.38

C Filips II werd in 1598 opgevolgd door Filips III

Page 186: Groenlo in de 80-jarige oorlog

186 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 14

Maurits laat de Staten Generaal weten, dat het vijandelijk leger tot Bislich is gekomen en naar Bocholt optrekt, kennelijk richting Grol. Het is ook mogelijk dat men het op Doetinchem of Doesburg heeft gemunt.39 Als landdrost van Zutphen verzoekt Seyno van Dorth de Staten Generaal begin november om de brief die zij eerder aan de vorsten, heren en steden in het neutrale Duitsland hebben gestuurd te herhalen. Daarin wordt erop aangedrongen dat van die zijde toezicht zal worden gehouden op onze grenzen en wegen en dat ook geen onderdanen die hier gevangen worden genomen via hun landen en steden worden weggevoerd. Men zal ernstig moeten trachten deze stropers te vervolgen en gevangen te nemen.40

De Mendoza neemt Rijnberk in en verschijnt begin november voor Doetinchem. Na een kort beleg geeft Doetinchem zich op 8 november over. Hij neemt kort daarop Crèvecoeur in, maar kan door geldgebrek zijn successen niet voortzetten.Om in het Duitse grensgebied te overwinteren begint de Spaanse vijand eind november zijn leger over enige steden van het Sticht Münster te verdelen. Maurits stelt voor om aan Staatse zijde op het eigen grondgebied hetzelfde te doen, waarmee de Staten Generaal akkoord gaan. Wel geeft men hem in overweging om enige compagnieën ruiters naar de frontiersteden Lochem, Bredevoort, Grol en Lingen te sturen, om de vijand in voorkomend geval weerstand te kunnen bieden.41

In december dienen afgevaardigden van Grol een verzoekschrift in bij de Staten Generaal waarin zij verzoeken ‘in heuren uuytersten noot’ geholpen te worden met servitiegeld voor het garnizoen, zoals andere grenssteden. De verzoekers worden vier lasten (wagenvrachten) rogge toegezegd uit het magazijn van de Generaliteit te Grol, om verdeeld te worden onder de ‘schamelste gemeynte’. Servitiegeld krijgt men niet.42

1599

Omdat de admirant de steden in het land van Münster bezet blijft houden stuurt de keurvorst van Keulen in februari gezanten naar de Staten Generaal te Den Haag om nog eens nadrukkelijk te verklaren dat hij de admirant ernstig heeft vermaand het Rijks en Kleefse grondgebied onbeschadigd te laten en goede neutraliteit met zijn onderdanen te onderhouden. Omdat zijn onderdanen ook door de soldaten uit Grol worden behandeld alsof zij vijanden zijn is hij beducht dat de Staten Generaal van hem de indruk hebben dat hij de acties van de admirant ondersteunt. Hij verzoekt de personen die in het Münsterse door de Staatse soldaten gevangen zijn genomen vrij te laten.43 De Staten Generaal nemen daarop het besluit om de door Staatse troepen gevangengenomen ingezetenen van de Münsterse steden en het platteland vrij te laten.44 De Raad van State richt zich op 25 februari in een brief daarover aan de bevelhebbers van Bredevoort, Grol, Lingen, Bourtange, Coevorden, Zutphen, Zwolle, Deventer, Oldenzaal en Lochem.45 Naar aanleiding van een verzoekschrift van de burgemeesters van Grol aan de Staten Generaal tot onderhoud van ‘hare scamele gemeynte’ worden begin mei drie lasten

Page 187: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 14 187Hoofdstuk 14

rogge toegezegd uit het magazijn der Generaliteit aldaar.46 De door de Staatsen benoemde burgemeesters vragen uiteraard niet om betaling van servitiegeld.In mei verlaten de Spaanse troepen Doetinchem om vervangen te worden door troepen onder Frederik van den Bergh. Deze Berghse bezetting duurt niet lang want eind augustus slaat Willem Lodewijk van Nassau het beleg voor de stad. De capitulatie volgt snel aangezien de vestingwerken niet in de beste conditie zijn en hulp van buiten niet te verwachten is.47

1600

Mendoza heeft zijn leger grotendeels laten overwinteren in Namen, Luxemburg en Limburg. Toch is men aan Staatse zijde niet gerust op de aanwezigheid van de Spaanse troepen zo nabij hun oostgrens. Te Grol acht men het voor de verdediging van de stad noodzakelijk dat het water in de gracht door stuwen wordt verhoogd en palissaden worden aangebracht. Voor de financiering daarvan wordt door Grol begin april een rekest bij de Staten Generaal ingediend. Er wordt een eenmalige uitkering van 1200 gulden toegezegd voor het maken van de ‘waterstouwingen’ en de palissaden, te betalen uit de contributies van het Kwartier van Zutphen.48

Naar aanleiding van een ander rekest van Grol, waarin verzocht wordt met servitiegeld gesteund te worden zoals andere grenssteden, wordt eind juli besloten aan de inwoners van Grol vier lasten rogge toe te zeggen uit het magazijn van de stad om, evenals in voorgaande jaren was geschied, ten behoeve van de ‘schamele gemeente’ verdeeld te worden.49 Ook nu wordt het toekennen van servitiegeld impliciet afgewezen.In het begin van het jaar waren de Spaanse troepen aan het muiten geslagen. Het werd geleidelijk aan duidelijk dat van de Spaanse vijand voorlopig niet veel te vrezen zou zijn. Aan de verdediging van de oostgrens kon nu minder aandacht worden besteed. Eind juni trekt het Staatse leger naar Vlaanderen waar op 2 juli de beroemde slag bij Nieuwpoort wordt uitgevochten.

1601

Begin februari is de nood onder de bevolking van Groenlo hoog gestegen. Afgevaardigden van de burgers van de stad Grol sturen een brief aan de Staten Generaal met de volgende inhoud: ‘De afgevaardigden van de stad Grol verzoeken zeer onderdanig, hetgeen hun vertegenwoordigers hier in het verleden verschillende keren zowel aan U Mogende Edelen (leden van de Staten Generaal) als aan prins Maurits hebben verzocht, om met servitiegeld ondersteund te mogen worden gelijk dat andere frontiersteden van de Graafschap Zutphen ontvangen. Daarop is aan de verzoekers destijds wel enige tegemoetkoming gedaan (de verstrekte wagenvrachten rogge) maar tot nog toe is hen het servitiegeld nog niet toegezegd, wat heeft geleid tot de ondergang en het verloop

Page 188: Groenlo in de 80-jarige oorlog

188 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 14

van de arme burgers die al enige tijd met tien compagnieën soldaten en enige vanen ruiters bezwaard zijn geweest, die allemaal in ongeveer honderd huizen moeten worden ondergebracht zulks dat de meeste burgers vier en vijf bedden voor de soldaten moeten spreiden en doorgaans zelf op stro liggen, waarvan enige heren, die de plaats kennen, en al de in de stad aanwezige kapiteins kunnen getuigen. Deze zware last heeft ertoe geleid dat de gezamenlijke burgers de magistraat hebben verzocht door afgevaardigden U Mogende Edelen de op hen drukkende nood kenbaar te maken en onderdanig om verstrekking van servitiegeld te verzoeken en daarbij te verklaren dat het anders noodzakelijk zal zijn de stad te verlaten gelet op hetgeen hiervoor is gezegd. De inwoners van Grol kunnen hun buiten de stad gelegen land en goederen niet gebruiken, omdat ze als ze de stad uit gaan door de vijand gevangen worden genomen en dagelijks van alle beesten, waarvan zij moeten leven, worden beroofd zodat velen van honger omkomen. Wij vragen daarom zeer ootmoedig dat U Mogende Edelen gelieven door Christelijk medelijden met het door ons verzochte servitiegeld in te stemmen. Daarnaast heeft de Raadsheer Van der Hell onze magistraat verschillende keren zeer ernstig aangeschreven en gelast de wallen en de borstweringen voorts de poorten, ophaalbruggen en wachthuizen in behoorlijke staat te houden, waarmee de stad voor een inname bij verassing gespaard mag blijven, wat, hoewel nodig zijnde, wij niet vermogen te doen gelet op het feit dat dit met twee duizend gulden niet gedaan zal kunnen worden en wij in uiterste armoede het genoemde serviesD en voorts brand (stookhout) en licht (olie voor de lampen) voor de wachten moeten verzorgen. U Mogende Edelen hebben geliefd ons het vorig jaar 1200 gulden toe te staan voor het opmaken van de waterstuwing. Dat geld was niet voldoende voor de bedoelde waterstuwing. De stad heeft zelf er meer dan duizend gulden bij moeten leggen en dat geld met rente moeten lenen, zodat het niet in ons vermogen ligt om verdere reparaties aan de vestingwerken uit te voeren’.50

Deze brief van de afgevaardigden van Grol wordt 10 februari in de Staten Generaal behandeld. Het verzoek om voor hun servies gesteund te worden, zoals dat voor andere frontiersteden (zoals Zutphen, Lochem, Doetinchem en Doesburg) gold, wordt afgewezen. Wel wordt toegestaan, dat men aan de stad - evenals het vorige jaar - uit het magazijn aldaar 4 lasten rogge zal laten verstrekken, om verdeeld te worden onder de ‘schamelste van de gemeente’, en bovendien eenmalig 1200 gulden uit de contributie van het Zutphense kwartier, op voorwaarde dat die uitsluitend zullen worden gebruikt voor de reparatie van de poorten, ophaalbruggen enz. van de stad.51

Bij de financiële afwikkeling van de consenten (bijdrage in de kosten van de Generaliteit) van de Graafschap Zutphen over de jaren 1597, 1598, 1599 en 1600 verzoekt het Kwartier van Zutphen kwijtschelding van de te betalen bijdrage voor de jaren 1598 en 1599 toen de Spaanse vijand over de Rijn was gekomen en de stad Doetinchem had ingenomen en bezet heeft gehouden. Gedurende die tijd kregen de boeren vanwege Maurits de opdracht het platteland te verlaten. De Staten Generaal besluiten daarop, aangezien de boeren het platteland niet hebben kunnen gebruiken, dat men voor de

D Kosten van de inkwartiering.

Page 189: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 14 189Hoofdstuk 14

tijd dat de vijand over de Rijn is geweest de door de boeren betaalde contributie zal terugbetalen. De Graafschap Zutphen had in die tijd ook 300 gulden aan Grol verstrekt ‘tot het steygen van het water, dat anderssins over de vier dusent guldens schade soude hebben gedan, diewyle den tijt niet en mocht lyden, dat zy dairtoe behoirlycke ordre van de heeren Staten ofte Rade van State souden versuicken’. Omdat deze 300 gulden zijn verstrekt in een noodsituatie om meer schade te voorkomen besluiten de Staten Generaal daarop, dat deze kosten voor rekening van de Generaliteit komen.52

Begin maart stelt de Raad van State een lijst op van de munitie waarvan de Graafschap Zutphen moet worden voorzien. De Staten Generaal stemmen er in toe, dat die munitie naar Zutphen, Grol en Bredevoort gezonden zal worden.53

1602

Ook dit jaar blijft men aan Staatse zijde waakzaam. De Staten Generaal besluiten eind september een aantal daarvoor aangewezen compagnieën naar Nijmegen, het fort van Knodsenburg, ‘s-Gravenweert, Doesburg, Zutphen, Doetinchem, Lochem, Grol en Bredevoort te sturen.54

1603

Op verzoek van de Staatse magistraat van Grol besluiten de Staten van het Kwartier van Zutphen eind mei dat het dak van de kerk van het klooster dicht moet worden gemaakt en de kerk voortaan als munitieopslagplaats gebruikt zal worden.55

De in Genua geboren Ambrogio Spinola was in 1599 op 30-jarige leeftijd in dienst getreden van de Spaanse koning Filips III. Omdat Aartshertog Albrecht van Oostenrijk voor die functie minder geschikt is gebleken krijgt Spinola het opperbevel over het Spaanse leger in de Nederlanden.

1604

Op grond van ontvangen adviezen besluiten de Staten Generaal begin augustus de compagnie ruiters van de drost van Salland naar Grol te sturen.56 Begin oktober worden commissarissen naar een groot aantal steden en plaatsen gestuurd. Er wordt een lijst opgesteld van de te handhaven sterkte van deze plaatsen. Als in die plaatsen meer soldaten in dienst zijn moeten daar de ‘waardgelders’ worden afgedankt. De sterkte die gehandhaafd moet blijven is voor onder andere de volgende steden: 57

Page 190: Groenlo in de 80-jarige oorlog

190 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 14

Grol 250mannenDoetinchem 100mannenBredevoort 100mannenDoesburg 150mannenOldenzaal 200mannenZutphen 100mannen

Het is opvallend dat in deze opsomming Lochem ontbreekt.Kennelijk is Friesland financieel verantwoordelijk voor de militaire bezetting van Grol en Bredevoort. In een brief van medio oktober58 beantwoorden de Gedeputeerde Staten van Friesland de brieven van de Staten Generaal van 3 en 4 oktober, waarbij deze verzochten de door Friesland aangenomen waardgelders af te danken. Friesland zal dat gaarne doen als hun frontieren, die met waardgelders bezet zijn, van vervangend krijgsvolk zullen worden voorzien. Aangezien zij daar zelf geen geld voor hebben verzoeken zij de Staten Generaal twee of drie compagnieën ten spoedigste naar hen toe te sturen teneinde deze in de plaatsen Groningen, Bredevoort en Grol te doen legeren en dan daar de waardgelders ten spoedigste af te danken. Door de Staten Generaal wordt besloten Gedeputeerde Staten van Friesland te berichten, dat men uit het leger nog drie of vier compagnieën daar naartoe zal sturen en verzoeken Friesland daarom dat men ondertussen (om de kosten van het land te verlichten) wil bevorderen dat de bedoelde waardgelders afgedankt worden.Eind december beraadslaagt Maurits met de Raad van State over het versterken van de garnizoenen van Grol en Bredevoort met nog een compagnie voetvolk.59

1605

De garnizoenen van de in Staatse handen zijnde frontiersteden veroorzaken in het omliggende gebied van die steden veel overlast. Zelfs van neutrale gebieden op ‘s Rijks bodem (Duitsland) komen bij de Staten Generaal klachten binnen over misdaden en excessen van het krijgsvolk aldaar. De Raad van State wordt opgedragen daar maatregelen tegen te nemen en de schuldigen te laten straffen. Die voeren daarover overleg met Maurits om te bezien hoe en op welke wijze daartegen gestraft zou kunnen worden om zowel de betreffende neutrale gebieden als de Staten Generaal tevreden te stellen en iedereen te laten zien dat men aan de genoemde excessen ‘een mishagen heeft ende deselve egheenssins toe en staet’. Men ontmoet daarbij echter verschillende moeilijkheden en bezwaren, omdat Maurits en de Raad van State daarover een verschillende en tegenstrijdige mening hebben. Daarbij houdt Maurits eraan vast dat er geen redenen zijn om de commandant, ritmeester of officier te straffen, die enige troepen leidt, zolang niet blijkt dat deze zelf aan de excessen heeft deelgenomen, dat hij daartoe opdracht heeft gegeven, of dat hij op de klachten, die hem ter plaatse daarvan hebben bereikt, heeft geweigerd de schuldigen te bestraffen.60

Eind januari besluiten de Staten Generaal aan de Raad van State te verzoeken

Page 191: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 14 191Hoofdstuk 14

een ingenieur naar Doesburg, Zutphen, Bredevoort en Grol te sturen om de verdedigingswerken te bezichtigen en de steden ‘buyten surprinse’ te brengen.61 Omdat de ingenieur Adriaen AnthonisE toch al op het punt staat naar Rijnberk te vertrekken wordt hem tevens de opdracht verstrekt naar Doesburg, Zutphen, Bredevoort en Grol te gaan om te ‘besichtigen die gelegentheyt ende fortificatie aldaer ende te letten hoe dat men dezelve buyten surprinse vande vyant zoude mogen brengen’.62

De 5de februari vertrekt hij naar Utrecht en zoekt daar contact met enige aannemers om hem op zijn reis te vergezellen en van advies te dienen. Zij vertrekken naar Arnhem om vandaar uit per schip stroomopwaarts verder te reizen. Maar omdat het water in de rivier zo sterk begint te stijgen dat het lijnpad (pad langs de rivier waarop paarden het schip voort trokken) niet meer kan worden gebruikt zijn zij genoodzaakt over land verder te reizen. Via Doesburg, Doetinchem en Anholt komen zij ten slotte, met vertraging vanwege het onweer, de regen en de zeer slechte wegen, via Wesel de 15de ’s nacht te Rijnberk aan. Na de toestand van de vesting Rijnberk in een rapport te hebben vastgelegd bezoekt men achtereenvolgens ‘s-Gravenweert, Doesburg en Bredevoort. Over het vervolg van zijn reis schrijft Adriaan Anthonis in zijn rapport: ‘Van daer comende te Grolle hebbe aldaer bevonden wel sobre geramponeerde walle ende bortsweering met veele neder gestorte bressen die allen dienen gerepareert dat welck soo veel te lichter to doen is mits dat die walle is rustende op een seer vaste muragie, maer legt wel irregulier van bolwercken. Heeft oock op eenen syde seer enge en nauwe grachte ende inden vorsprong vanden beke inden Stadsgrachte siet men een santplate opgeworpen, dat welck alles voor surprinse dient mede opgenomen. Die watermolen staende wel nae by die walle met een nauwe grachte tusschen beyde, dient wel versorcht met een goede palessade, die reparatie van wal ende bortstweringe alsvoorens. Gelyck oock gespeurt wert als dat die walle met een seer goede palessade besorcht is geweest, ende nu al geramponeert ende redestruieert is, ende seer guedt ende oirbair waer om die stadt buyten alle pericule van surprinse te brengen’.Van Grol begeeft Adriaen Anthonis zich naar Zutphen. Buiten zijn opdracht om bezoekt hij onderweg het ‘huys te Wildenburch’, en pleit voor het plegen van onderhoud aan dit kasteel, dat hij ‘van importantie’ vindt. Half maart keert hij terug te Den Haag. Zijn rapport heeft hij de 18de maart gereed63 en dient dat reeds de 19de maart in bij de Raad van State. Deze laten hem weten dat hij zijn rapport ook naar de Staten Generaal moet sturen.64 Nog dezelfde dag overhandigt hij zijn rapport met de bijbehorende kaarten aan de Staten Generaal. Die kunnen over de voorgestelde maatregelen nog niet beslissen omdat eerst door de provincies de benodigde financiën beschikbaar moeten worden gesteld.65 Pas de 12de april wordt in de Staten Generaal op voorstel van Maurits besloten de Raad van State te machtigen de stadjes in de Graafschap Zutphen volgens het rapport van Adriaen Anthonis met ‘cleyne wercken buyten surprinse des vijants’ te brengen, twee derde daarvan te betalen door de Generaliteit en de rest door de Graafschap zelf.66 Gouverneur van Zutphen en Groenlo en landdrost van de Graafschap Zutphen Seyno

E Adriaen Anthoniszoon (1541-1620), bekend landmeter en vestingbouwer, burgemeester van Alkmaar.

Page 192: Groenlo in de 80-jarige oorlog

192 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 14

van Dorth overlijdt 14 april 1605. Hij wordt in de Calixtuskerk te Groenlo begraven.67 Het commando over het garnizoen van Grol wordt tijdelijk waargenomen door de te Grol gelegerde kapitein Adolf van Gelder. De 40-jarige Diederik van Dorth volgt op 25 oktober zijn overleden vader op als gouverneur bevelhebber van Grol.

Nu Spinola na een driejarig beleg Oostende heeft ingenomen en het Staatse leger Sluis heeft veroverd is Maurits er eind mei zonder twijfel van overtuigd, dat de vijand niet zal nalaten deze zomer in het oosten van de Nederlanden iets te ondernemen, om zijn Staatse leger te dwingen uit Vlaanderen weg te trekken. Hij vindt het hoognodig, dat de fortificaties van de stadjes Bredevoort, Grol, Doesburg en Doetinchem, die geheel vervallen zijn en open liggen, prompt wederom gerepareerd worden, opdat de genoemde plaatsen in behoorlijke defensie gebracht worden.68 Omdat er dagelijks geruchten komen, dat de vijand in het oosten van het land iets van plan is en daarom tracht enig volk over de Rijn te brengen, verzoeken de Staten Generaal Maurits begin juni69 in overweging te nemen, of het niet dienstig zou zijn twee compagnieën ruiters te zenden, de ene daarvan binnen Rijnberk en de andere binnen Grol of elders waar Maurits het nodig zal vinden om de genoemde troepenbewegingen en het passeren van de Rijn zo veel mogelijk te verhinderen.70

Het lid van de Raad van State, jonkheer Johan van Dorth, zoon van de in april overleden Seyno van Dorth, vraagt half juni namens Maurits aan de Staten Generaal, dat Rijnberk en de steden van de Graafschap Zutphen zullen worden geproviandeerd en verder versterkt, om de vijand de overtocht over de Rijn te verhinderen. De Staten Generaal antwoorden, dat Maurits er 30 à 40 vendels krijgsvolk heen moet zenden. De Raad van State moet zorg dragen voor de fortificatie der steden uit de contributie van Gelderland.71 De Raad van State schakelt Adriaen Anthonis in en zendt hem naar de Graafschap Zutphen om daar de fortificatiewerken te inspecteren. Johan van Dorth wordt van zijn komst op de hoogte gesteld.72 Eind juni verzoekt de Graafschap Zutphen de Staten Generaal ‘over dach ende nacht’ order te geven tot reparatie van de verdedigingswerken van Grol en Bredevoort.73 Gelast wordt aan het Hof van Gelderland te schrijven, dat de vrouwe van Anholt verplicht is volgens haar ‘pant verscrijvinge’ Bredevoort behoorlijk te repareren, wat zij echter niet doet. Het Hof moet haar vermanen haar plicht te doen en haar anders ertoe dwingen.74

Op het bericht dat Spinola troepen verzamelt om daarmee de Rijn te passeren of de stad Rijnberk aan te vallen vindt Maurits het raadzaam een aantal maatregelen te nemen. De regimenten van kolonel Diederik van Dorth en van Utenhove worden uit het leger naar Rijnberk gezonden om samen met de cavalerie, staande onder het bevel van de drost van Salland, aan de acties van de vijand weerstand te bieden en hem het oversteken van de Rijn te beletten.75

Maurits richt zich begin juli tot de Raad van State met het verzoek dat het water te Bredevoort, Grol en Doesburg zal worden ‘gestouwt’ als ten tijde van de overtocht van de vijand over de Rijn onder de Admirant van ArragonF, en dat ook gezorgd zal

F Namelijk in 1600.

Page 193: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 14 193Hoofdstuk 14

worden voor de reparatie van die stadjes. Aan Johan van Dorth wordt opgedragen om het ‘stouwen’ en de reparatie te laten uitvoeren.76 De 20ste juli rapporteert deze aan de Staten Generaal waar hij zich inzake de reparatie van de verdedigingswerken van Bredevoort, Grol, Doesburg, Zutphen, Lochem en Doetinchem mee heeft bezig gehouden. Wegens de overkomst van de vijand over de Rijn verontschuldigen zich de gedeputeerden van de Graafschap voor het niet voldoen van hun quote in de 17. 000 gulden voor de fortificatie van de stadjes aldaar.77 Toch nog geheel onverwacht, zonder dat Maurits er iets van vernomen heeft, trekt Spinola in extreem snelle dagmarsen van dertig kilometer per dag naar het oosten en steekt de Rijn over. Nu de vijand over de Rijn is wordt door de Staten Generaal besloten om de stadjes in de graafschap Zutphen en omgeving sterker te bezetten.78

Maurits had verwacht dat de vijand eerst Rijnberk zou gaan belegeren. Spinola marcheerde echter door naar Oldenzaal, en nam de stad op 7 augustus in na een beleg van slechts drie dagen, zonder de levens van zijn soldaten te ontzien. Vandaar ging het verder door Duitsland naar Lingen. Die stad hield het slechts negen dagen uit en gaf zich op 19 augustus over. Spinola had van zijn mannen het uiterste gevergd. Hij gunde zijn leger nu enkele weken rust en bleef met zijn troepen in de omgeving van Lingen liggen.79 Maurits ligt met zijn leger al die tijd te Deventer. Vanuit het leger te Deventer laat Maurits aan de Staten Generaal weten dat de Staatse bezetting van Lingen de 18de met de vijand is gaan onderhandelen en dat ze de 19de de stad hebben overgegeven. Hij wil de beweegredenen weten vooral omdat het beleg maar zo kort heeft geduurd.80 Men verkeert in onzekerheid over wat Spinola met zijn troepen verder zal willen ondernemen. In overleg met de Raad van State wordt besloten met het leger op te trekken naar Borculo of Grol zodra de KatholiekenG zich in beweging zullen zetten. Hoewel hij vermoedt dat Spinola het voornemen heeft Grol aan te vallen wil Maurits in ieder geval voorkomen dat hij al te gemakkelijk Doesburg zal kunnen aanvallen.81 De luitenant-kolonel Du Sau wordt daarom alvast met 12 compagnieën naar Grol gestuurd om daar naast kapitein Van Gelder het commando over het garnizoen te voeren. Tot dan toe zijn er binnen Grol slechts zeven compagnieën. Ook worden er twee veldstukken naar Grol gezonden.82

Al eerder heeft de te Grol commanderende kapitein Adolf van Gelder aan Maurits geschreven dat hij het dringend nodig vindt dat een zeker buitenwerk in de vorm van een ravelijn voor de stadspoort wordt aangelegd, wat naar zijn zeggen op 1200 gulden begroot is.83 Maurits verzoekt op 16 augustus vanuit Deventer aan de Staten Generaal opdracht te willen geven dat de financiën die daarvoor nodig zijn verstrekt zullen worden. In dezelfde brief schrijft Maurits: Daarnaast hebben ons enige gedeputeerden van de Graafschap Zutphen te kennen gegeven dat de stadjes van hun provincie zeer slecht van geschut voorzien zijn, namelijk Lochem, Grol en Bredevoort. Hij verzoekt daarom eveneens opdracht te willen geven dat negen van de ijzeren stukken die laatst gekocht zijn, voorzien van hun toebehoren en met elk 400 kogels, naar Zutphen zullen

G Het onder Ambrogio Spinola opererende koningsgezinde leger noemde zichzelf consequent ‘de Katholieken’.

Page 194: Groenlo in de 80-jarige oorlog

194 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 15

worden gezonden om door de gedeputeerden aldaar over de bedoelde stadjes verdeeld te worden zoals zij zelf het meest nodig zullen vinden.84

Adolf van Gelder vraagt half augustus aan de Staten Generaal geld voor de werken, die Maurits er bevolen heeft te maken.85 De Raad van State wordt verzocht de werken dadelijk aan te besteden.86 Van Gelder wordt van dit besluit in kennis gesteld.87 Op aanbeveling van Maurits besluiten de Staten Generaal eind augustus aan de Raad van State op te dragen ervoor te zorgen, dat het buitenwerk te Grol, dat Adolf van Gelder, die er het commando voert, nodig vindt aan de stadspoort te maken zal worden gebouwd voor een bedrag van 1200 gulden.88 Tijdens het verblijf van het Staatse leger te Deventer hebben de Staten Generaal talrijke klachten ontvangen over de ‘moedwillige en onverdraaglijke excessen onzes krijgsvolks op dezer landen eigene onderzaten’. Daar werden geen gerechtelijke stappen tegen ondernomen. De Staten Generaal verzoeken Maurits dringend deze zaak te behartigen en ervoor te zorgen dat deze klachten zullen ophouden zodat ‘dezer landen onderzaten geene oorzaak hebben hen van de discipline en regiment der vijanden meer te beloven als van de onze eigene, onder dewelke zij meer behooren beschermd te worden’.89 De Raad van State reageert hier vanuit Deventer op als volgt: ‘Ons mishaagt genoeg te zien de excessen van ons krijgsvolk, daarvan wij ook eenige malen ernstelijk gesproken hebben met Zijne Excellentie, zoo ook gedaan hebben die van den Magistraat van de stad. Wij wenschen met aller harte, dat daarin mocht geremedieerd worden. Dan Zijne Excellentie verklaart hetzelve nochtans niet te kunnen geschieden, tenzij een Provoost met 25 of 30 paarden (ruiters) daartoe gebruikt worde, die met macht zulke moedwilligen, het zij zoetelaars, wagenluiden, of ook soldaten mag overvallen en tot straffe brengen’.90

De Staten Generaal antwoorden daarop: ‘dewijl de klachten over de excessen van het krijgsvolk, in den dienst van den lande wezende, dagelijks vermeerderen, dat het erbarmelijk en schrikkelijk is om hooren, dat men Hare Edelen nogmaals ernstelijk recommandeert deze zaak Zijne Excellentie voor te dragen en zoo te behartigen, dat daarin bij exemplaire straffe en goede justitie mag voorzien worden naar behooren, en dat Hare Edelen tot dien effecte de judicature zelve bij de hand willen nemen, zonder die te stellen aan den krijgsraad’.91

De 29ste augustus trekt Maurits met zijn leger naar Coevorden. Spinola ligt dan met zijn troepen nog steeds te Lingen. Het gerucht heeft Maurits bereikt dat de vijand van Lingen weer naar de Rijn zal trekken als de zes ravelijnen, die hij rondom de stad Lingen heeft laten maken, gereed zullen zijn. Als Spinola naar het zuiden zal vertrekken wil hij hem direct volgen.92 Philippe de Croy, graaf van Solre, wordt door Spinola tot gouverneur van Lingen benoemd en deze krijgt daarmee nagenoeg dezelfde functie die Francois de Verdugo na de val van Groningen in 1594 was overgebleven. Spinola zet zich met zijn troepen pas half september weer in beweging en vertrekt van Lingen terug langs de weg die hij gekomen was.93

Page 195: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 14 195Hoofdstuk 15

15

Ambrogio Spinola brengt Grol opnieuw in Spaanse handen Dagboek 1606

1606

Maurits was gedurende de winter en het voorjaar van 1606 zeer bekommerd vanwege de zwakte van het leger en de geweldige voornemens van de vijand. De Spaanse troepen waren sterker en talrijker dan ooit tevoren. Herhaaldelijk vermaande hij de Staten Generaal om het leger te versterken, doch vruchteloos, daar men zich op het gebrek van ‘s lands geldmiddelen beriep. Gaarne ook had hij de vijand in het veld voor willen zijn en daartoe gebruikmaken van Spinola’s afwezigheid, die in Spanje bezig was geld en manschappen te werven. Maar ook dit werd hem, tot groot ongenoegen van de koning van Frankrijk, door gebrek aan geld en volk belet. Het besluit was dus, dat men zich tot een verwerende oorlog bepaalde en afwachtte wat de vijand zou aanvangen.1

Er was bepaald wel reden bekommerd te zijn. Talrijke berichten over de voornemens en activiteiten van de vijand bereiken Maurits. Zo ontvangt hij eind januari een brief van de gouverneur van Breda, Justinus van Nassau, waarin deze meedeelt dat door zijn ruiters elf Franse edellieden gevankelijk zijn binnengebracht, in het gezelschap van de beruchte ‘petardier’ Du Terrail.A 2 Deze springladingspecialist had verschillende materialen bij zich om bij het petarderen van enkele plaatsen te gebruiken. Een van tevoren gereed gemaakte springlading werd daarbij aan de poort gehangen om deze daarmee op te blazen. Men meent dat Du Terrail erop uitgegaan is om in deze donkere dagen iets te ondernemen.3

Omdat de Raad van State heeft vernomen dat de vijand zich voorbereidt om op korte

A Door de Staten Generaal waren de gouverneurs van Breda en Bergen op Zoom er reeds in juli 1605 van in kennis gesteld dat zekere kapitein Du Terrail, die in beide steden had gediend, uit de dienst van de koning van Frankrijk, van wie hij een pensioen genoot, naar de Aartshertogen was overgelopen en reeds lang een aanslag op Breda en Bergen op Zoom voorbereidde.

Page 196: Groenlo in de 80-jarige oorlog

196 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

termijn Bergen op Zoom te belegeren en gevreesd moet worden dat men het ook op andere frontiersteden gemunt heeft, pleiten ze ervoor om een besluit te nemen over de voorgestelde buiten- en andere fortificatiewerken die te Bergen op Zoom, Grave, Rijnberk, Nijmegen, Zutphen, Doesburg, Grol en Bredevoort gemaakt moeten worden, niet alleen voor de defensie van deze steden, maar ook om de vijand de lust te benemen die plaatsen te belegeren.4 Dit pleit van de Raad van State wordt ondersteund door een brief van de Graafschap Zutphen aan de Staten Generaal. Men dringt er daarin op aan om de toegezegde vergoeding van de kosten die gemaakt zijn voor het onderhoud en herstel van ‘deser Graeffschaps fortificatiewercken’ eindelijk te voldoen. Omdat daarover nog geen besluit is genomen blijven verscheidene werken zowel te Zutphen als elders onafgewerkt liggen, wat deze plaatsen een onveilig gevoel geeft. Ook zijn enige van deze plaatsen met weinig krijgsvolk bezet, zoals de stad Groenlo met slechts 300 soldaten te voet en Bredevoort met niet meer dan 150 vechtbare mannen, wat inhoudt dat wanneer ze door de vijand zouden worden aangevallen, zij deze dan moeilijk weerstand zouden kunnen bieden.5 Door de Staten Generaal wordt erin toegestemd om over te gaan tot betaling van verscheiden oude schulden, onder andere voor de kosten van de gemaakte werken te Doesburg, Zutphen, Grol en Bredevoort 3300 gulden.6

Om het onvermogen van de inwoners van de Graafschap Zutphen om bij te dragen in de kosten van de noodzakelijk uit te voeren fortificatiewerken te onderbouwen wordt door Zutphen aan hun brief aan de Staten Generaal een beschrijving van de schrijnende situatie aldaar toegevoegd: ‘Dat dit kwartier in het bijzonder het aambeeld is, waarop de oorlog thans gesmeed wordt, waardoor zowel de ingezetenen van deze steden, die verstoken van alle handel en koopmanschappen zich meest met de landbouw moeten onderhouden, evenals de onderdanen ten plattelande, zijn en worden geruïneerd. Dat het niet kan geschreven noch met tongen genoeg uitgesproken worden, wat ook niemand vreemd zal lijken, die de ellendige staat van dit kwartier, gelijk het in werkelijkheid is, onpartijdig wil waarnemen. Wij zouden van harte wensen, dat diegenen die niet schijnen te geloven, dat het met de staat van dit kwartier zo miserabel gesteld is als hun verteld wordt, mochten uitgenodigd worden dat met eigen ogen te aanschouwen, niet twijfelende of die zouden daarna vanzelf graag bekennen dat het erger is dan uit deze klaagzang blijkt. Is het niet bedroevend dat men, boven al het verderf dat de onderdanen in de verleden jaren door onzerzijds leger toegebracht is, nog dagelijks moet zien en horen, dat de ruiterij zo met tien, twaalf en meer compagnieën tegelijk in het passeren naar neutrale gebieden en ook bij het terugkeren daaruit in deze Graafschap blijven logeren, de onderdanen zo ellendig tracteren’. Ze rekenen erop dat de Staten Generaal ‘alle gude ordre sullen stellen, dan oick den volcke van orloghe so tho peerde als to voithe eirnstlixken befeelen, so int deurtrecken van dese Graeffschap na die nabuir landen ofte op ennich ander exploijt als oick int convoijeren van dene plaetse tot d’ander, derselver onderdaenen na haeren uijtersten vermoghen te verschoonen ende niet meer tijrannelijken te tracteren als einen tyt lanck herwerts gescheett is’.7

Door de Staten Generaal wordt besloten Maurits te verzoeken de frontieren met de

Page 197: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 197Hoofdstuk 15

sterkste en beste compagnieën te bezetten. Men stemt er ook in toe, dat de Raad van State aan de noodzakelijkste buitenwerken van de frontiersteden en andere plaatsen, die grote kans hebben voor de vijand doelwit te zijn om aangevallen te worden, met advies van Maurits zal mogen besteden de som van 50 of 60.000 gulden.8 De Raad van State besluit vervolgens dat de 60.000 gulden zullen worden besteed aan nieuwe fortificatiewerken te Nijmegen, Grave, Rijnberk, Grol, Bredevoort, Zutphen, Doesburg, maar ook aangewend zullen worden voor de reparatie van de vervallen fortificaties van die steden.9

Spinola was gedetailleerd op de hoogte van deze besluiten. De in het leger van Spinola dienende kapitein Pompeo Giustiniano schrijft daarover: omdat ze eerder (in 1597) Rijnberk, Grol, en andere plaatsen hadden ingenomen, die gelegen zijn aan de kortste weg van de Rijn naar Lingen, voerden de Staatsen, omdat ze veel belang hadden bij de zaak van de Friezen, op verschillende wijzen versterkingen aan.10 Nu Oldenzaal en Lingen weer in Spaanse handen zijn wil men aan Staatse zijde voorkomen dat de Spanjaarden in het oosten opnieuw een corridor naar de noordelijke provincies zullen veroveren. Men houdt daarom de ontwikkelingen zorgvuldig in de gaten. Zo komt Maurits er uit onderschepte brieven, die Du Terrail vanuit Venlo heeft geschreven, van op de hoogte, dat de vijand van plan is op korte termijn een aanslag te plegen.11 Hij wist toen nog niet dat men het op Bredevoort gemunt had.Spinola laat begin maart Du Terrail Bredevoort verkennen en omdat hij besluit deze plaats bij verrassing in te nemen laat hij Torres te Lingen waarschuwen. Deze heeft in Oldenzaal 1200 man voetvolk en 500 ruiters verzameld en gaat vandaar uit op weg naar Bredevoort. Om niet te dicht langs Groenlo te komen, waar de Hollanders de kortste en rechte weg controleren, moet hij zijn weg enorm verlengen en daardoor de hele dag en een gedeelte van de nacht marcheren.12

De 14de maart, twee uur voor het aanbreken van de dag, arriveert Guilleamo de VerdugoB, gouverneur van Oldenzaal, in de buurt van Bredevoort en brengt zijn soldaten in stelling. Du Terrail gaat met zijn springladingspecialisten voorop en bij de brug over de gracht aangekomen wordt hun door de Bredevoortse wacht gevraagd zich bekend te maken. Ze zeggen dat ze ruiters uit Groenlo zijn en roepen naar de wacht, dat de Spanjaarden hen achtervolgen omdat ze een Spaanse luitenant gevangen hebben genomen. Ze vragen of ze in de vesting mogen schuilen opdat hun buit niet door de achtervolgers met geweld zal worden afgenomen.Terwijl de schildwacht met de korporaal van de wacht hierover spreekt, komen die vreemde gasten steeds dichter bij, tot aan de slagboom en vervolgens tot aan de poort van de brug, waar Du Terrail behendig een springlading aan heeft gehangen. Als de wacht achterdocht begint te krijgen en hen roept weg te gaan, brengen ze de springlading tot ontploffing, waardoor de poort opengaat en in stukken wordt geslagen.13 De wacht slaat daarop alarm. Bij de tweede poort plaatsen ze nog een bom met hetzelfde resultaat, waarbij een van de specialisten om het leven komt en een andere gewond raakt.14

B Bastaardzoon van de in 1595 overleden stadhouder Francois de Verdugo.

Page 198: Groenlo in de 80-jarige oorlog

198 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

Het is Vastenavond. De te Bredevoort gelegerde Staatse bezetting, allerminst denkend aan enig gevaar, daar de vijand immers in hoofdzaak in het zuiden opereerde, is met de burgerij lustig aan het feestvieren, als plots het alarm weerklinkt, dat een der poorten van de brug over de gracht door springbussen is vernield en de vijand zich reeds een weg naar binnen heeft gebaand. Er zijn er die aan een flauwe grap denken en daarom eerst nog werkeloos blijven, maar de ernst van de toestand zal hen spoedig duidelijk worden.15

Dertig man van de wacht komt aangerend en wordt in de pan gehakt. De Staatsen grijpen naar hun wapens om zich tegen de Spanjaarden met kanonnen en musketten te verdedigen, maar die blijven doorvechten en slaan met meegebrachte planken een brug waarover de springladingspecialisten verder gaan en de hefbrug met bommen aanvallen, die samen met de poort achter hen vernield wordt. Een veertigtal Staatsen komt te hulp gesneld om de poort te verdedigen, maar achtervolgd door de Spanjaarden zoeken ze een goed heenkomen.16

Het merendeel van de soldaten en burgers vlucht naar het kasteel, waar de Gelderse edelman Goosen van Lauwijck17, drost en gouverneur, woont. Men was juist in die tijd bezig met het herbouwen van de brug tussen het stadje en het kasteel, zodat zij voor het grootste deel was afgebroken en er alleen enige planken van de ene oever naar de andere lagen, waar slechts twee personen tegelijk over konden lopen. Deze planken laat de drost meteen weghalen, zodat de vijand het kasteel niet kan bereiken, daar de stad en het kasteel door een brede gracht nu van elkaar gescheiden zijn. Verdugo begint daarna een aarden wal in de vorm van een halve maan aan de kant van de gracht tegen het kasteel op te werpen, enerzijds om de gouverneur met de soldaten die bij hem zijn op te sluiten, anderzijds als bescherming en borstwering tegen het schieten uit het kasteel, waardoor onder zijn troepen al heel wat slachtoffers zijn gevallen. Hij heeft in het stadje wel vier stuks geschut aangetroffen, waar ze echter geen gebruik van kunnen maken omdat er geen kruit is. De door Maurits aangestelde gouverneur Lauwijck had kort tevoren de munitie naar het kasteel laten brengen vanwaar hij met vier andere kanonnen zich tegen de Spanjaarden verdedigt.18

De 17de maart bereikt de Raad van State te Den Haag het onaangename bericht dat Bredevoort door de vijand is ‘gepetardeerd’ en bij verassing ingenomen, maar dat het kasteel het nog houdt.19 De Staten Generaal worden terstond van deze tijding op de hoogte gebracht. Ze laten direct de steden Zutphen, Grol, Doesburg, Doetinchem en Lochem weten dat zij Maurits bevel hebben gegeven om een aantal compagnieën voetvolk erheen te dirigeren om de steden in dit kwartier die het dichtst bij de vijand liggen daarmee beter te bezetten en te versterken. Zij moeten ondertussen de wacht houden, opdat zij niet zullen worden verrast.20 De Staten Generaal hopen dat te Bredevoort het kasteel het nog enige tijd kan volhouden en verzoekt Kanselier en Raden van Gelderland om met een vuurteken aan de belegerden in het kasteel kenbaar te maken dat er ontzet op komst is.21

Torres keert terug naar Lingen en laat Guilleamo de Verdugo met 100 man voetvolk in Bredevoort achter. Deze tracht zich meester te maken van de versterkingen rondom het kasteel opdat niemand van buiten zal kunnen binnendringen en stelt Don Luigi,

Page 199: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 199Hoofdstuk 15

die zich in het fort Ruhrort bevindt, op de hoogte van zijn situatie.22 Hij hoopt op versterking zowel met manschappen als munitie en zou die gekregen hebben ook, als de 400 met zakken kruit beladen ‘knechten’, die van het leger bij Ruhrort naar Bredevoort op mars waren, niet onderweg door Staatse ruiters overvallen en grotendeels gevangengenomen waren. Door die tegenvaller krijgt Verdugo gebrek aan munitie, waardoor zijn aanvallen zienderogen verslappen en de belegerden kans zien zich zo lang staande te houden.23

De gouverneur, kapitein Van Lauwijck, blijft het kasteel verdedigen maar hij zou uiteindelijk genoodzaakt zijn geweest het aan zijn vijanden over te geven ware het niet dat er bijtijds ontzet kwam. Commandanten van de omliggende Staatse garnizoenen zijn al vrij spoedig, ieder met een aantal van hun ruiters en voetknechten, naar Bredevoort gemarcheerd en hebben de toegangen naar de stad en de wegen rondom bezet om de Spanjaarden binnen Bredevoort alle toevoer van levensmiddelen en munitie, waar zij groot gebrek aan hebben, te ontnemen. Ook hebben deze oversten enige musketiers door de moerassen van achteren op het kasteel gebracht. Met de versterkte bezetting van het kasteel laat de drost zo dapper met musketten en ook met hun stukken geschut op de belegeraars schieten, dat zij velen van hen om het leven brengen. De aanvallers weten op het laatst niet meer waar zij zich bergen moeten en maken kuilen in de grond waar zij in kruipen en in schuilen. Terwijl dit aldus te Bredevoort plaatsvindt zendt Maurits zijn halfbroer graaf Frederik Hendrik met meer ruiters naar Bredevoort. Als Verdugo verneemt dat deze te Bredevoort is aangekomen en ziet dat er geen hulp noch ontzet voor hem komt, ook groot gebrek aan mondkost en buskruit hebbende, kan hij niet anders dan op de 22ste maart met zijn vijanden over de capitulatie gaan onderhandelen. Hij moet inwilligen dat ze dezelfde dag nog zullen vertrekken met hun geweren en overige wapens. De door hen weggevoerde gevangengenomen burgers en soldaten moeten zij weer vrij laten. De Spanjaarden hebben de hele buit meegenomen die zij in het overvallen van de stad hebben vergaard en geroofd. Ze hebben enkele wagens gekregen om hun doden en gewonden te vervoeren. Ze kwamen er dus uiteindelijk goed vanaf. De drost en de zijnen waren gelukkig dat er aan die bange uren een einde was gekomen.24

Deze verrassingsaanval op Bredevoort had aangetoond hoe gemakkelijk de Spaanse vijand een beveiligde frontierstad kon binnendringen. Nog tijdens het beleg van Bredevoort nemen de Staten Generaal het besluit om gedeputeerden naar alle Kwartieren te sturen om de poorten van de frontiersteden te inspecteren en die tegen zulke verrassingsaanvallen van de vijand te laten beveiligen.25 Het lid van de Raad van State Johan van Dorth, broer van de gouverneur van Groenlo Diederik van Dorth, wordt door de Staten Generaal naar het Kwartier van Zutphen gezonden om daar de fortificaties en de magazijnen te bezoeken, te inspecteren en te bevorderen. Hij wordt gemachtigd de inderhaast door Maurits voorgestelde buitenwerken te Zutphen, Bredevoort en Grol te laten maken, namelijk zo nodig ‘in het geheel rontsomme’ die steden, tot een bedrag van 10.000 gulden voor elke stad. Te Zutphen, Doesburg en Grol moet Van Dorth verdedigingswerken tegen de ‘petards’ laten maken tot een bedrag van 3.000 gulden in elke stad, waardoor de poorten beschermd zullen zijn.26

Page 200: Groenlo in de 80-jarige oorlog

200 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

In tegenstelling tot de overige steden van de Graafschap Zutphen met een Staatse bezetting ontvangen de burgers van Groenlo in 1606 nog steeds geen servitiegelden. Ook nu biedt een gedeputeerde van Grol de Staten Generaal in mei weer een rekest aan waarin hij om servitiegelden voor het garnizoen vraagt. Er wordt besloten het advies van de Raad van State te vragen. Om de ergste nood te lenigen verstrekt men ten behoeve van de bevolking intussen aan de stad zes wagenvrachten rogge of 600 gulden.27 Servitiegeld wordt ook nu niet toegekend.Spinola die eerder uit Spanje in de zuidelijke Nederlanden is teruggekeerd, verzamelt daar een aanzienlijk leger. Op grond van verkregen informatie houdt men er aan Staatse zijde ernstig rekening mee dat Spinola een inval in het oosten van de Nederlanden beraamt. Grol is een van de vestingen die daarbij mogelijk gevaar loopt. De Staten Generaal besluiten eind juni uit voorzorg medicamenten naar Grol te sturen.28

Na de in maart vrij zwak uitgevoerde aanval op Bredevoort doet Spinola pas in juli 1606 een poging in grote stijl om door het oversteken van de Maas en de Rijn het grondgebied van de Verenigde Nederlandse Provinciën binnen te dringen. Hij heeft te Keulen veel graanmolens laten maken, die op wagens met het leger mee zullen trekken. Eveneens zijn daar enige kleine, met canvas beklede schepen vervaardigd om als bruggen over de rivieren gebruikt te worden.29 Spinola heeft het plan opgevat om het grondgebied van de Verenigde Provinciën vanuit het oosten via Twente binnen te vallen. De gouverneur van Lingen onder Spaans gezag, de graaf van Solre, is van de plannen van Spinola al zeer vroeg op de hoogte. Hij treft daarom de nodige voorbereidingen en geeft reeds op 17 juli opdracht aan de drost van Salland, Otto van Egmont, om voor een aantal wagens en karren te zorgen die naar Oldenzaal gedirigeerd moeten worden. Daar zullen ze geladen worden met munitie en proviand, afkomstig uit Lingen om te zijner tijd naar het leger van Spinola vervoerd te worden. Het ging hier om een paar honderd karren die van 17 juli tot 16 augustus werden ingezet.30 Maurits vertrekt de 4de juli uit Den Haag.31 Te Arnhem aangekomen verneemt hij dat Spinola Rijnberk wil belegeren en zich met zijn leger reeds tussen de Maas en de Rijn bevindt.32 Als Spinola eenmaal over de Rijn zal zijn bedreigt zijn leger de vestingen Rijnberk, Meurs, Schenckenschans, Doetinchem, Zutphen, Deventer, Doesburg, Grol, Bredevoort en andere plaatsen die zich in die omgeving bevinden.33 Evenals Spinola heeft ook Maurits met veel moeite een leger van betrekkelijke omvang bijeen gekregen. Te Arnhem verzamelt hij de beschikbare compagnieën en komt daarmee de 15de juli te Doesburg teneinde Spinola in het oog te houden.34 Omdat men aanvankelijk niet weet waar Spinola zal aanvallen hebben de Staten Generaal tegen de toenemende dreiging gekozen voor een zuiver defensieve oorlogvoering. De Staatse troepen zijn in hoofdzaak over vijf fronten verdeeld. Het nadeel daarvan, namelijk versnippering van krachten, komt in deze veldtocht sterk aan het licht. Door het hevig ‘solliciteeren’ van allerlei steden die, op eigen veiligheid bedacht, versterking verlangen35, zijn uit de garnizoenen van die steden minder compagnieën beschikbaar. Maurits is daardoor genoodzaakt zijn mobiele strijdmacht nog meer te

Page 201: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 201Hoofdstuk 15

verzwakken, zodat van de oorspronkelijk geplande 55 ten slotte niet meer dan 39 compagnieën overblijven.C 36 Met een deel van deze geringe macht trekt de prins de 15de naar Zutphen. De overigen blijven te Doesburg, gereed om het bedreigde punt te hulp te komen. Men vreest dat Spinola naar Zwolle wil trekken, een stad die zwak is.Spinola was de 10de en de 11de juli met 80 vendels knechten, 28 vanen ruiters, en 3.000 met allerhande munitie geladen wagens de Rijn en de Roer gepasseerd. Te Oldenzaal en Lingen waren 7.000 man gemonsterd. Zij riepen al naar Friesland te willen trekken. Zodra Spinola de Rijn was overgestoken verdeelde hij zijn leger in tweeën. Het ene deel stelt hij onder bevel van de Graaf van Bucquoy, die daarmee op de 18de juli zijn kampement te Mook opslaat. Over het andere deel neemt hij zelf het bevel en gaat daarmee over Duits grondgebied richting Twente. Over Dorsten, Südlohn, Stadtlohn en Ahaus bereikt hij de 16de Enschede. Hij neemt daarmee dezelfde weg die hij het jaar daarvoor was gegaan toen hij Oldenzaal en Lingen veroverde. Jan van Redbergen, graaf van Oost-Friesland heeft in zijn graafschap een nieuw Duits regiment knechten met enige ruiters aangenomen dat op 3.000 man wordt geschat. Hij marcheert daarmee naar Lingen om zich bij Spinola aan te sluiten. Vanuit Enschede, waar Spinola ook versterking ontvangt uit de garnizoenen van Oldenzaal en Lingen arriveert hij de 18de juli te Goor. Het voordeel van deze opmarsweg is, dat Maurits omtrent het aanvalspunt geheel in het onzekere blijft. Eerst was Spinola van plan geweest naar Friesland en Groningen te trekken. Toen hij vernam dat vanwege de vele regen en het moerassige land die inval ondoenlijk zou zijn, wijzigde hij zijn plan en wilde nu via de Achterhoek de IJssel passeren om vervolgens via de Veluwe in Utrecht en Holland door te dringen. Maurits dacht echter dat hij Zwolle of Deventer wilde aanvallen.37

Door de Staatsen wordt het rivierfront, gevormd door Waal-Rijn-IJssel tot het Zwartewater bij Zwolle, verdedigd door een aantal vierkante redoutes op de rivierdijken, op onderlinge afstand van ongeveer 2½ km. Deze staan door middel van vuur- of rooksignalen met elkaar in verbinding. Verder patrouilleren overal een groot aantal bewapende vaartuigen van allerlei soort.38

Het leger van Spinola wordt geacht 18.000 man sterk te zijn, zowel voetvolk als ruiters. Het leger dat de graaf van Bucquoi bij zich heeft wordt op 11.000 man geschat. Of de door de KatholiekenD voorgenomen overgangen over de Waal en de IJssel zullen lukken, hangt voor een groot deel af van de kans om bij verrassing voor het overgangspunt te verschijnen. Bucquoi, die bij Mook ligt, slaagt daar niet in. Als gevolg van zware regenval bereiken zijn troepen onder leiding van Giustiniano te laat de beoogde overgang van de Waal bij Kekerdom. Daar worden ze opgewacht door de inmiddels gewaarschuwde Staatse troepen waardoor de oversteek mislukt.39

De zware regenval, voor een deel schuld aan de mislukking van Giustiniano’s

C Het gehele Staatse leger was destijds ongeveer 350 compagnieën voetvolk en 40 vendels cavalerie sterkD Zo wordt in de Spaanse literatuur het leger van Spinola aangeduid.

Page 202: Groenlo in de 80-jarige oorlog

202 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

onderneming, haalt ook bij Spinola een streep door de rekening. De doorweekte wegen en gezwollen beken zijn er oorzaak van, dat niet alleen manschappen en paarden ten zeerste lijden door regen en vermoeienis, maar dat vooral door de achterhoede, artillerie en gevolg zoveel vertraging wordt ondervonden, dat de kans om bij verrassing voor de IJssel te verschijnen, verkeken is. Bovendien is die thans ondoorwaadbaar geworden. Deze langdurige regen is er ook de oorzaak van dat in zijn leger alles zeer duur wordt: het pond boter 9 stuivers, het brood navenant, een pond kaas 8 stuivers. De Staten Generaal zijn daarvan op de hoogte en verbieden de licenten (toegestane handel met de vijand tegen betaling van een extra belasting). De vijand zou daardoor gedwongen worden alles per wagen van Keulen of van Bremen te laten komen. Maar niet alle provincies zijn het eens met dit besluit en dus wordt het verbod ingetrokken.40

Door zijn troepenbeweging wekt Spinola de indruk dat hij het oog op Deventer heeft en laat Maurits zo besluiten daar naartoe te trekken en de stad Lochem enigszins onbeschermd te laten.41 Spinola begeeft zich vervolgens met zijn hoofdmacht naar Borculo en laat de 20ste juli door een afdeling van ongeveer 3000 man, voorzien van enige stukken geschut, Lochem belegeren. Lochem was een niet zo sterke vesting met een zwakke bezetting.42 Nadat naderingsloopgraven zijn gegraven begint men het stadje met acht stuks geschut te beschieten. Als men met de loopgraven tot aan de oever van de gracht is gekomen gaat het garnizoen van Lochem er in de morgen van de 23ste juli toe over met de belegeraars te onderhandelen. Ze geven de stad over en trekken nog diezelfde dag met wapens en bagage de stad uit en marcheren richting Zutphen, waar ze die avond arriveren.43

Te Borculo en Lochem blijft Spinola met zijn leger stil liggen. Hij wil vanuit Lochem Maurits in front vasthouden en door een deel van zijn leger de overtocht over het Zwartewater laten beproeven. Hiertoe zendt hij de gouverneur van Lingen, de graaf van Solre, de laatste van de maand met 4000 man, 800 ruiters en 4 stukken geschut naar Almelo. Gebruik makend van de eerder in opdracht van de graaf van Solre te Oldenzaal met munitie en proviand geladen wagens en karren wordt Goor als magazijnplaats ingericht en versterkt.Terwijl de troepenmacht uit Almelo richting Zwolle marcheert, voert Spinola nabij Zutphen een demonstratie uit. Hij marcheert hiertoe vanuit Lochem eerst naar Bronkhorst, laat de IJssel verkennen, trekt daarop over een daartoe over de Berkel gelegde brug in noordelijke richting en legert te Dorth. Met deze laatste mars zal de bedoeling hebben voorgezeten, bij welslagen in het noorden, daarheen op te rukken. Dat Spinola geen hoge dunk had van de offensieve kracht van het Staatse leger, blijkt alweer hieruit, dat hij deze flankmars met rivierovergang durft uit te voeren in de onmiddellijke nabijheid van het Staatse bruggenhoofd Zutphen, waar hij kon vermoeden dat Maurits zich daar met althans een deel van zijn troepen bevond.44

Intussen heeft de onderneming van Spinola aan het Zwartewater geen succes. Zij treffen hier de drost van Salland die met drie vendels voetvolk, een vaan ruiters en drie stukken geschut de overtocht betwist. Na enige schermutselingen wordt de terugtocht aanvaard. Volgens Giustiniano was een eigenaardig en voor de

Page 203: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 203Hoofdstuk 15

commandant der artillerie onaangenaam voorval hieraan mede schuld. De uit Lingen en Oldenzaal gezonden kogels voor het geschut waren van te groot kaliber. Het waren namelijk kogels voor hele in plaats van voor halve kanonnen, hetgeen men te laat bemerkte.45

Spinola weet dat het op dat moment niet mogelijk is de IJssel over te steken. De Staatse troepen zijn aan de oevers van de IJssel zeer actief en hebben daar veel fortificaties gebouwd. De rivier is bovendien zeer wijd geworden door de enorme hoeveelheid regen die er is gevallen. Dat is in het voordeel van de Hollanders, wat nog verhoogd wordt door de vele manschappen waarmee ze hun kamp versterkt hebben.Hij verandert van gedachten en besluit met zijn leger Grol aan te vallen. Hij overweegt daarbij ook, dat als hij zich met zijn kampement in Grol bevindt, wat vanaf de IJssel niet meer dan vier uur lopen is, en als de vijand de bewaking van de rivier eventueel terugtrekt, hij alsnog zal kunnen proberen de rivier over te steken. Hij geeft opdracht het leger in beweging te zetten, waarmee de veldtocht in een ander stadium komt.46

Naar aanleiding van berichten van zijn waarnemers te velde schrijft Maurits op 2 augustus aan de Staten Generaal: ‘Deze avond krijgen wij tijding, dat de vijand begint te marcheren: maar wij kunnen nog niet weten, waar hij het hoofd henen wil keeren’.47

Volgens de spionnen van Spinola was de vesting Grol zeer sterk. Het was voor de Hollanders zeer gemakkelijk om er te overwinteren en de mensen van voedsel te voorzien uit het neutrale platteland. De Hollanders waren er erg trots op dat ze met veel studie en kunst de vesting hadden versterkt met halve manen aan de buitenkant en met een gracht en een contrescarp.48

Als gevolg van de dreigende aanwezigheid van de troepen van Spinola wordt het garnizoen van Grol in allerijl versterkt met troepen uit Rijnberk en Arnhem.49 Het in de stad aanwezige garnizoen staat onder leiding van jonkheer Diederik van Dorth en bestaat uit 18 compagnieën knechten, dat 13 à 14 honderd man sterk wordt geschat.

Vrijdag 4 augustus 1606 Eerste dag van het beleg

Spinola besluit om Grol eerst te laten verkennen en stuurt er Don Luigi heen met 500 ruiters en 1500 man voetvolk.50 Deze bereikt met zijn manschappen deze vrijdag Grol en berent met zijn ruiters de stad.51 Bij aankomst worden ze met een schermutseling ontvangen. Die nacht komen uit Goor wagens te velde aan met voorraden en voer.Gouverneur Diederik van Dorth besluit de buitenwerken zeer sterk te bezetten. De in de stad aanwezige troepen worden in vijf partijen verdeeld. Vier daarvan krijgen de opdracht de buitenwerken te verdedigen. De vijfde, de uit drie compagnieën bestaande troepen van reserve, blijft in de stad. Van de vier troepen die de buitenwerken verdedigen worden iedere avond door de sergeants de wachten veranderd, zodat niet steeds hetzelfde buitenwerk verdedigd moet worden.52

Page 204: Groenlo in de 80-jarige oorlog

204 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

Zaterdag 5 augustus 1606 Dag 2

Spinola komt zelf met zijn gehele leger vandaag te Grol aan. Er worden twee kwartieren gemaakt. In het ene kwartier worden de Spanjaarden en 400 Ieren ondergebracht. In het andere komen de Italianen, Bourgondiërs en 500 Engelsen. Spinola geeft aan zijn beide kwartieren opdracht naderingsloopgraven naar een van de halve manen en een van de bastions aan te leggen. Zonder aarzeling besluiten ze nog dezelfde nacht aan het werk te gaan. Vanuit de stad beginnen de Hollanders zich daarop met geschut en musketten te verdedigen, daarbij onophoudelijk en voortdurend schietend met veel treffers, waardoor er veel doden en gewonden vallen.53

Het eerst wordt begonnen richting de halve maan achter het Bagijnenbolwerk en de nacht die volgt wordt daar gegraven tot op anderhalve roede (ca. 6 m) van de gracht. De nacht was heel donker en Spinola’s manschappen hebben niet voortdurend geschoten waardoor zij met meer mankracht de naderingsloopgraven konden bouwen. Die nacht wordt ook geapprocheerd naar de halve maan achter de Mussenberg waar men zo ver niet is gevorderd.54

Zondag 6 augustus 1606 Dag 3

De Staatse bezetting van Grol heeft het plan opgevat uit de halve maan voor het Bagijnenbolwerk een uitval te doen met soldaten uit verscheiden compagnieën.55 Wetende dat zij met welke krachtsinspanning dan ook de aanleg van approches niet zullen kunnen verhinderen, komen zij toch met 600 in getal naar buiten richting de Katholieken.56 De ruiters zouden zich, geleid door een luitenant van de Fransen, presenteren uit de Lievelderpoort om mee te gaan naar de aarden wallen langs de loopgraven om te trachten de Katholieken te verjagen. Omdat de luitenant de soldaten daarvan niet op de hoogte heeft gesteld, menen die dat het ruiters van de vijand zijn waarop zij zich terugtrekken57, daarbij veertig doden en gewonden achterlatend.

Maandag 7 augustus 1606 Dag 4

Nu de Raad van State verneemt dat Spinola enkele dagen geleden met zijn leger vanuit de omgeving van Zwolle naar Grol is getrokken en is begonnen de stad te belegeren treedt deze in overleg met Maurits wat het best gedaan zal kunnen worden. Maurits stelt voor terstond een leger te vormen en daartoe naast de reeds bij de hand zijnde compagnieën, nog van elders voetvolk en ruiters te ontbieden om daarmee de vijand terstond binnen tien dagen onvoorziens voor Grol aan te vallen en hem tot vertrekken te dwingen of slag met hem te leveren. Daartoe schijnt de gelegenheid zeer goed, terwijl men meent, dat hij niet meer dan 12.000 man voetvolk sterk is, en niet zoveel meer dan 2000 ruiters heeft en dat zijn volk zeer vermoeid is en zeer verloopt. De Staatsen zijn vers en lustig en niet minder in getal dan het volk van de vijand. Als ze nu de vijand

Page 205: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 205Hoofdstuk 15

voor Grol niet aanvallen is te verwachten, dat deze de ene plaats na de andere zal gaan belegeren en innemen, en dat men hem dan ten leste zal moeten aanvallen, als hij verder van de Staatse kwartieren zal zijn, wat ongelegener zal zijn.58

Eenmaal bij de halve maan voor het Bagijnenbolwerk aangekomen worden de Italianen en Bourgondiërs, van de Grol belegerende Katholieken, gehinderd door de enorme diepte van het water in de gracht. Maar hun commandant San Georgio, die een brug heeft laten maken van zeil, touw en planken en tonnen van onderen om op het water te blijven drijven, gooit deze over de gracht, maakt hem aan de halve maan vast en brengt zijn soldaten in gereedheid voor de aanval, voorafgegaan door enkelen met granaten. Als deze naar de Hollanders worden gegooid verlaten die zonder te vechten meteen de halve maan, ondanks het feit dat ze de mogelijkheid hebben zich over een strook in de gracht terug te trekken. De Katholieken steken die nacht de gracht over naar de halve maan om die in bezit te nemen.

Dinsdag 8 augustus 1606 Dag 5

Nu San Georgio de halve maan voor het Bagijnenbolwerk in bezit heeft genomen neemt zijn ondercommandant Ballanzone de bewaking op zich. Hij voltooit het werk, maakt een zeilen brug, steekt de gracht tussen ravelijn en bastion over en valt het bastion aan, terwijl daarboven enkelen hen van achter de borstwering beschieten.59 De Staatse versie van deze verovering luidt enigszins anders: de halve maan voor het Bagijnenbolwerk was zonder flank en buiten de linie kwalijk gelegen en kon daarom

De door de Staatsen tussen 1597 en 1606 uitgebouwde vesting Grol zoals die door Spinola bij zijn belegering van de stad in 1606 werd aangetroffen.

Lievelderpoort

Beltemerpoort

Nieuwe poort

Mussenbergbolwerk

Gasthuisbolwerk

Lievelderbolwerk

Bagijnenbolwerk

Goetmansweide

Page 206: Groenlo in de 80-jarige oorlog

206 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

niet uit de stad verdedigd worden. De vijand is met de Engelsen die daarin lagen hand aan hand gekomen. Ze werden bovendien met granaten door de vijand zeer beschadigd. Deze halve maan had geen afsnijding omdat er geen plaats was om die aan te leggen. Door continu waken, schieten en arbeiden waren de soldaten zeer vermoeid en bovendien gering in aantal om zulk werk goed te bezetten. Dat heeft veroorzaakt dat de vijand de halve maan voor het Bagijnenbolwerk heeft kunnen forceren. De twee compagnieën Engelsen die de verdediging daarvan bevolen was, hebben dit bolwerk als eerlijke soldaten zo lang verdedigd totdat de gouverneur zelf hen gelast heeft om zich terug te trekken.60

Bij het tevoren bouwen van de buitenwerken door het Staatse leger was de halve maan voor het Mussenbergbolwerk onafgemaakt gebleven. Dat was eensdeels het gevolg van het feit dat het besluit daarover van de Staten Generaal en van Maurits zo laat was gekomen hoe en in welke vorm deze gemaakt zou worden. Ten tweede kwam dat door de slechte betaling en ten derde dat ze niet gemaakt kon worden zoals dat de laatste keer bevolen was, waardoor men de gracht of moest dempen of deze zo maken dat ze niet gezien of niet in de flank uit de stad verdedigd kon worden anders dan van de ene hoek van de wal. De contrescarp, liggende terzijde van deze halve maan, had maar een droge gracht van een roede breed (ca. 4 m) voor zich en de vijand kon de bezetting de weg zo afsnijden, waardoor het dan niet mogelijk zou zijn zich daaruit terug te trekken. De halve maan voor de Mussenberg was dan wel nog onafgemaakt, maar wel zo ver dat er wacht gehouden kon worden. Doch niet in defensie zijnde was deze halve maan uiteindelijk niet te verdedigen, waarom door de krijgsraad goed was gevonden dat die halve maan bezet zou worden met dertig musketiers en dat in de contrescarp pieken zouden worden gelegd opdat de musketiers, als de vijand daar aan zou vallen, zich dan op de pieken konden terugtrekken en zo samen hun terugtocht nemen naar de naastgelegen halve maan.Deze vijfde dag van het beleg gaan de Spanjaarden over tot de aanval op deze halve maan en bereiden zich voor op het werpen van granaten. Volgens het aanvankelijke Staatse verslag zou de Franse kapitein La Roche met zijn musketiers de vijand tweemaal de punt en de grachten van deze halve maan hebben doen verlaten. Toen de vijand voor de derde keer aanviel en de halve maan tot twee keer toe binnendrong hebben zij deze verlaten en zich volgens de opdracht teruggetrokken in de kleine halve maan liggende aan Goetmans weideE die zij ook bezet hebben gehouden tot het laatste toe. Later werd echter bekend, dat de halve maan voor de Mussenberg door de Fransen werd verlaten zonder dat er enige merkbare aanval op werd gedaan, terwijl de vijand alleen met een ‘fanfare’ aankwam. Aan Spaanse zijde wordt echter verklaard, dat toen een trompetter de anderen voorafging, de Hollanders alleen al bij zijn verschijning vluchtend hun post verlieten en de Spanjaarden er bezit van namen. Als verzachtende omstandigheid voor het verlaten

E Weide in het bezit van de toenmalige burgemeester Goetman, ongeveer gelegen tegenover de punt van de huidige ‘Halve Maan’.

Page 207: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 207Hoofdstuk 15

van de halve maan voor de Mussenberg verklaarde La Roche nadien, dat twee Fransen naar de vijand waren overgelopen en de vijand over de situatie en de toestand van het buitenwerk hadden geïnformeerd. De vijand viel toen aanstonds daarna aan en wilde forceren zodat de musketiers daaruit wegliepen.61

Woensdag 9 augustus 1606 Dag 6

Nu na vijf dagen beleg de vijand ook de halve maan voor het Lievelder bolwerk dreigt aan te vallen besluit men in de stad op de drie betrokken bastions als afsnijdingen halvemaanvormige borstweringen aan te brengen om de vijand de toegang tot de stad te kunnen verhinderen mocht die eenmaal op het bastion zijn aangekomen. De drie compagnieën van reserve, die in de stad zijn gebleven, werken gestadig om het Mussenbergbolwerk en het Bagijnenbolwerk af te snijden. Ze hebben echter door de zwakheid van het krijgsvolk en doordat het volk meest in de buitenwerken moet liggen niet veel kunnen bedrijven. De burgers werken bij de Lievelderpoort aan een afsnijding, maar men kon ze niet goed aan het werken krijgen.In de nacht beginnen Torres en de hertogen van EmdenF broederlijk approches aan te leggen richting de halve maan voor de Lievelderpoort. Ondanks dat ze drie dagen later zijn begonnen doen ze hun uiterste best er als eersten te zijn. Ze verwachten niet dat hun batterijen, die nog niet opgesteld zijn, de bezetting van de stad de verdediging zullen kunnen beletten.62 Op de halve maan voor de Lievelderpoort hebben de kapitein Slooth en de kapitein Steven die nacht de wacht. De vijand heeft het voordeel om op het vlakke veld de gracht van de halve maan zonder approche tot op een steenworp te kunnen naderen alwaar hij zijn approches begint te maken, niettegenstaande dat die van binnen dit met alle toewijding met schieten trachten te verhinderen.63 De troepen van Spinola trachten met geschut en musketten de verdediging van de stad het zwijgen op te leggen, maar deze zetten de verdediging dusdanig voort, dat de Katholieken gedwongen worden zich met een veertigtal doden en vele gewonden terug te trekken, terwijl ze nog niet de helft van het werk gereed hebben.In een brief aan de Staten Generaal schreef de Raad van State die dag dat de vijand ‘zijne approches zeer vordert en geen arbeid noch ‘perikelen’ spaart en ook dagelijks veel volk verspilt’.64

Donderdag 10 augustus 1606 Dag 7

F Graaf Enno van Oostfrieslandt regeerde in Oost-Friesland en neigde naar vrede met de Hollanders. Zijn beide jongere broers, graaf Jan van Redbergen en graaf Christoffel van Oostfrieslandt, voelden zich door hun oudste broer verongelijkt en kozen de Spaanse zijde in de hoop te eniger tijd met het Spaanse krijgsvolk Oost-Friesland te kunnen binnenvallen om de stad Emden te gaan belegeren en vervolgens hun oudste broer eindelijk te verstoten.

Page 208: Groenlo in de 80-jarige oorlog

208 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

Torres en de hertogen van Emden vorderen echter met hun loopgraven naar de halve maan voor het Lievelder bolwerk met veel gemak, omdat die van achteren met grote ijver hun belangrijkste posten van materialen voorzien.65 Kapitein Slooth heeft op die halve maan met zijn compagnie en ongeveer twintig mannen van de compagnie van de graaf van Styrum de wacht als in de namiddag de vijand aanvalt. In de vooravond schiet de vijand een bres in de wal van de halve maan. Kapitein Steven wordt met zijn compagnie naar dit buitenwerk gestuurd om kapitein Slooth bij de verdediging terzijde te staan. Men laat de musketiers de gehele avond schieten om de overkomst van de vijand te beletten. Deze komt omtrent een uur in de nacht over de gracht en neemt bezit van de bres. De schildwacht brengt terstond kapitein Steven op de hoogte. Direct daarna komt de vijand met geweld aan. Slooth drijft hen een of twee keer terug en zij hebben hem daar weer afgeslagen. Dat heeft wel drie kwartier geduurd. De musketiers waren toen zo moe dat ze niet meer tot schieten gebracht konden worden. Hij gaat daarom zelf, samen met kapitein Steven en hun beider officieren, op de punt van de halve maan staan. Zij hebben deze punt wel een half uur lang verdedigd. Kapitein Slooth begint daarna te bedenken dat de vijand hen van achteren zou kunnen overvallen en gaat daar naartoe om dat te bekijken.Kapitein Steven ziet intussen in de bres de pieken van de vijand en vervolgens zakt de hoek van de punt voor hem in. Hij vraagt de luitenant van kapitein Slooth waar zijn kapitein is. Deze antwoordt hem dat hij naar de laagste hoek van de halve maan is gegaan om te zien of de vijand daar niet in zou breken. Slooth heeft intussen zelf een schampsteek in zijn zij bekomen. Zijn soldaten zijn intussen vertrokken. Kapitein Steven blijft zelf zo lang in de bres als hij kan totdat hij eindelijk gedwongen wordt zijn vendel door de palissaden te steken en eveneens de wijk te nemen. De gouverneur rijdt die nacht van de ene plaats naar de andere. Als hij het alarm hoort gaat hij terstond met een deel volk van het Bagijnenbolwerk daar naartoe, roepende ‘couragie couragie’ en dat hij komt om hen te ontzetten. Als zij daar echter in de buurt komen hebben die van de halve maan de plaats reeds verlaten en komen hen tegemoet, omdat de vijand de halve maan zo heeft ondergraven dat de borstwering is ontzonken en zij met de vijand ‘pycque a pycque’ hebben gestaan. Er zijn door de vijand ook veel granaten onder hen geworpen. Kapitein Steven heeft pas naderhand van anderen gehoord dat kolonel Van Dorth heeft geroepen dat hij hen te hulp kwam met de troep van reserve, maar hij heeft zelf dat geroep niet gehoord. Tijdens deze aanval was de handelwijze van kapitein Slooth zo laakbaar dat er alle reden was hem voor de krijgsraad te dagen. Van Dorth had dat echter nagelaten, omdat hij de toestand zo beoordeelde dat hij de kapiteins niet van de wallen durfde te roepen. Hij zag overigens zoveel laksheden dat hij die niet durfde aan te roeren uit vrees dat de soldaten, als ze dat zouden vernemen, dit door overlopers aan de vijand kenbaar zouden maken en zij dan allen daardoor in meer gevaar zouden komen.Niet alleen kapitein Slooth is in gebreke gebleven. De Franse kapitein Hacquet had de wacht in de nieuwe halve maan tegen ‘den poepel’ op die nacht toen Slooth de halve maan aan de Lievelderpoort verliet. Niettegenstaande hij daar het commando

Page 209: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 209Hoofdstuk 15

had ging hij tegen de orders van de gouverneur in naar de stad om een timmerman te halen. Hij had daarvoor ook wel een adelborst of een ander mogen sturen. Toen de gouverneur hem daarover een berisping gaf zei hij tot tweemaal toe iemand gezonden te hebben. Hij was zelf nog geen half uur in de stad gebleven maar was alleen een weinig blijven kletsen met de majoor die de opdracht had ontvangen om hem de timmerman te sturen.66

Bij het bestormen van de verschillende buitenwerken hebben de Katholieken een deel van de Staatse bezetting van de halve manen onderschept, omdat zij niet allen weer tijdig in de stad konden terugkeren. In het veroveren van deze buitenwerken heeft Spinola zijn volk niet gespaard, maar ze zowel tot graven als tot vechten als beesten aangedreven terwijl ze onder de bedreiging stonden van het voortdurend schieten vanuit de stad. Ze zijn daarbij soms wel tot drie keer toe met geweld afgeslagen, maar de vierde keer bereikten zij dan toch hun doel. Daarbij verloor men veel manschappen en men heeft de doden en gewonden wel op zeshonderd man geschat. Als nu de belegeraars door het veroveren van de buitenwerken tot aan de gracht voor de bastions waren gekomen hebben ze die met grote haast, en veel risico met allerhande materialen opgevuld. De oorzaak van dit furieus aanvallen was, dat de soldaten van Spinola enige boden in handen hadden gekregen, die brieven aan de bezetting van Grol bij zich hadden. Om er zeker van te zijn dat de brief van Maurits aan de belegerden te Grol om hen te komen ontzetten hen zou bereiken werden meerdere exemplaren van dezelfde brief met verschillende koeriers daar naartoe gezonden. De brief bereikte Grol, maar zoals te verwachten was viel die ook in handen van de soldaten van Spinola, zodat deze van de bedoelingen van Maurits op de hoogte waren.67 In de brief stond dat Grol binnen drie dagen ontzet zou worden en de bezetting zich tot die tijd tegen de aanvallen van de vijand staande zou houden. Tijdens het beleg van Grol door de troepen van Spinola had Maurits te Zutphen uit alle door hem bezette plaatsen zijn leger verzameld om Grol te hulp te komen. Hij had de bezetting van Grol per brief beloofd de stad de 16de te zullen komen ontzetten met aan hen de opdracht tot die dag dapper stand te houden.68 Spinola was er dus tijdig van op de hoogte dat het Staatse krijgsvolk dagelijks van alle kanten naar Prins Maurits toe trok en dat men al met het geschut, munitie en andere gereedschappen voor het leger naar Doesburg marcheerde.

Vrijdag 11 augustus 1606 Dag 8

Na het bekend worden van de bedoelingen van Maurits zet Spinola zijn aanval op de stad met nog meer haast voort. Aan het Bagijnenbolwerk dempen de Katholieken de gracht en komen met een galerij van rijshout en fascines aan weerskanten met blinden bedekt door de gracht tot aan het bastion. Dat was ’s avonds omstreeks tien uur en men is toen gaan graven en heeft de aarde afgehaald tot boven aan de wal toe. Men

Page 210: Groenlo in de 80-jarige oorlog

210 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

had toen zo’n grote bres gemaakt dat, als zij nog een uur hadden doorgewerkt, men met paarden daarop naar boven zou hebben kunnen rijden. Men plaatst een mijn in de bres, die gereed wordt gemaakt om tot ontploffing te kunnen brengen.Op de halve maan voor het Mussenbergbolwerk bevond zich Don Luigi voortdurend in de loopgraven van de Spanjaarden, ze met zijn aanwezigheid en goede raad stimulerend en aanwijzingen gevend om zo de premie en de eer te behalen om er als eerste te zijn. Spinola trachtte alle plaatsen te bezoeken, de juiste orders gevend en iedereen moed insprekend. De batterijen waren al bijna klaar, toen de luitenant van de artillerie ernstig gewond raakte. Daardoor en door de zware regenval hadden ze meer tijd nodig om het werk af te maken en ondanks alles voltooiden ze dat die nacht. Na nog twee stuks geschut te hebben opgesteld om in de flank de voet van de muur waar het bolwerk in lag weg te schieten, vallen de Spanjaarden ‘s nachts nog het Mussenbergbolwerk aan en laten enkele Duitsers voor geld in de gracht werken.69 Waar de gracht wel het diepst en wijdst is zenden ze die nacht twee zwemmers over die een anker overtrekken en vastmaken.

Zaterdag 12 augustus 1606 Dag 9

Met behulp van een kabel die aan dat anker was vastgemaakt haalt men op de namiddag in de tijd van anderhalf uur een brug over. De brug gaat voort zonder dat men vanuit de stad iemand kan zien die daartoe helpt en meent dat ze met schroeven of door een anker bij nacht overgebracht, op die manier voortgehaald wordt. De brug is al bijna halverwege de gracht als de gouverneur daarvan pas op de hoogte kan worden gesteld. Omdat men vanuit de stad daarop geen flank heeft kan men het overtrekken van de brug niet beletten. Alleen uit de halve maan aan Goetmans weide, waar de Fransen de wacht hebben, kan men op de brug schieten en doet men alle moeite om het overtrekken te hinderen. De Katholieken slagen er niettemin in nog bij daglicht met vier of vijf man, voorzien van spaden, over te lopen. Zij kunnen zich met gemak verbergen in de bres die zij met de twee aan de rand van de gracht geplaatste kanonnen in het muurwerk van de punt van het bastion hebben geschoten. Ze kunnen daar niet uitgedreven worden dan met schieten uit de halve maan op Goetmans weide.De kapiteins Van Gelder en Varick liggen met hun compagnieën aan de ene zijde van de bres in het Mussenbergbolwerk in de courtine. De Franse kapitein Hacquet ligt met zijn troep en een troep van Casembroots’ compagnie aan de andere kant van de bres, eveneens in de courtine. Op deze manier hebben ze de bres goed bezet. In de nacht nadat de brug aan het Mussenbergbolwerk was overgebracht heeft Casembroot met enige musketiers van verscheidene compagnieën de wacht in de halve maan aan Goetmans weide. Hij heeft uit deze halve maan zoveel op de brug laten schieten als hem mogelijk is geweest. Niettemin slaagt de vijand erin het Mussenbergbolwerk te ondergraven waardoor de borstwering scheurt en in korte tijd zou hebben kunnen instorten. Door het graven ontstaat er een bres waarop een soldaat met volle wapenrusting naar boven komt springen, die er in slaagt de spies van de luitenant van kapitein Van Gelder te

Page 211: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 211Hoofdstuk 15

bemachtigen, maar daarna wordt gedood. De Katolieken leggen vervolgens een mijn in het bolwerk aan die eveneens gereed is om te laten springen. Ook bij de Lievelderpoort beginnen de soldaten van Spinola diezelfde nacht met een galerij van rijshout en fascines met aarde daaronder gemengd en aan weerskanten bedekt een grachtovergang te maken.70 De Hollanders hebben met vier stuks geschut helemaal laag aan de flank plaatsgenomen en schieten lichtkogels af en gooien vanuit hun schuilplaatsen brandende fakkels om de plaats te ontdekken waar gewerkt wordt. Door met musketten te schieten en bommen te gooien verwonden en doden ze velen die bezig zijn de gracht op te vullen met zandzakken, takkenbossen en ladders.71

Zondag 13 augustus 1606 Dag 10

Ondanks het verweer vanuit de stad komen de Katholieken die dag ook bij de Lievelderpoort tot aan de wallen van de stad. Ze leggen daar eveneens een mijngang aan en brengen buskruit daarin. Men heeft daar man tegen man gevochten.Nu is op alle drie de plaatsen met houwelen in de wallen gesappeerd, een mijngang aangelegd en een springlading aangebracht.72 Voor die van de stad is de situatie zeer dreigend geworden en men ziet dat de vijand de mijnen kan laten springen en met de wapens in de hand de stad zal kunnen bestormen.De magistraat is vandaag een aantal keren bij de gouverneur gekomen met het verzoek dat hij met de vijand zal gaan onderhandelen. Zij zeggen wel te weten dat hij de plaats tegen het geweld van de vijand niet langer zal kunnen houden. De gouverneur slaat dit verscheidene keren af zeggende dat hij daar is om de plaats te bewaren en niet om die over te geven.Ook onder de soldaten heerst een negatieve stemming. Als Gerrit van Hambach die avond op de wallen bij de Mussenberg gaat hoort hij daar dat enige soldaten tegen elkaar zeggen, dat als de gouverneur niet met de vijand wil gaan onderhandelen dat zij dan zelf de trom willen slaan en met hem tot een akkoord komen. Gerrit van Hambach heeft tegen hen gezegd: ‘Zo gij dat doet zo zal men een galg met u versieren’. Omdat het reeds laat op de avond is heeft hij dit niet terstond maar pas de volgende dag aan de gouverneur gemeld.Om de vijand weerstand te kunnen bieden als die door de drie bressen in de bastions de stad zou willen binnendringen was men dus reeds eerder begonnen daarop aarden wallen aan te leggen. Die waren echter niet voltooid omdat de burgers niet wilden werken en de soldaten zo vermoeid waren dat ze niet konden werken. Die moesten bovendien bijna allemaal op de wallen zijn. Aan de burgers was opgedragen de aarden wal tegen de bres bij de Lievelderpoort op te maken, maar omdat zij daar niet veel wilden werken was dit retrenchement niet in defensie gebracht. De gouverneur heeft de burgers drie of vier keer aangemaand om te werken en hij heeft ook de burgemeesters daartoe verscheidene keren aangesproken en gedreigd dat hij bij de onwillige burgers soldaten in huis zou sturen om ze te dwingen of ze bij de provoost zou laten brengen.Na de verovering van Groenlo door Maurits in 1597 waren de inwoners van Grol in

Page 212: Groenlo in de 80-jarige oorlog

212 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

meerderheid katholiek gebleven. Mede daardoor werden ze als pro Spaans beschouwd. In de jaren na 1597 werden ze gestraft voor het feit, dat ze daarvóór 17 jaren lang het Spaanse garnizoen hadden gesteund en met hen hadden samengewerkt. Zoals hiervoor reeds opgemerkt ontvingen zij in die periode geen servitiegeld voor de kosten van inkwartiering van de Staatse soldaten. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat de burgers tijdens de belegering door Spinola niet bereid waren om aan het bouwen van verdedigingswerken mee te werken. Misschien mag men wel stellen dat ze ernaar verlangden dat Spinola, wiens leger met ‘de Katholieken’ werd aangeduid, de stad spoedig zou innemen.Op het Bagijnenbolwerk had de compagnie van de gouverneur het bolwerk afgesneden en op hoogte gebracht zonder dat er alsnog voldoende borstwering op was. Als ze nog een dag of twee respijt hadden gehad zou daarop een borstwering aangebracht zijn. De voor deze werkzaamheden benodigde aarde was slecht te bekomen en moest uit de stad gebracht worden wat langere tijd vereiste. Bij de Mussenberg was geen aarde te bekomen. Daar was bovendien een grote poel die eerst met mest en puin moest worden gevuld. Daardoor vorderde dit werk niet, temeer doordat de soldaten die voor dit werk waren aangewezen onwillig waren om te arbeiden zodat dit werk geen hoogte genoeg had om zich daarachter te kunnen verdedigen.De soldaten waren 10 dagen lang gestadig doende geweest met waken, arbeiden en schieten waarvan vele kwalijk in orde waren omdat ze slecht verzorgd waren. Door de kortheid van de tijd, de slapheid van de officieren en de matheid en onwilligheid van de soldaten heeft men de werken in de stad niet in defensie kunnen krijgen.73

Maandag 14 augustus 1606 Dag 11

Het is Spinola zijn vast besluit om de stad koste wat kost in te nemen. Zonder zijn volk te ontzien laat hij met hardnekkigheid en verwoedheid de aanvallen doorzetten en herhalen en maakt alles tot een geduchte storm gereed. Daarmee jaagt hij de schrik in het hart van burgerij en bezetting.74

Die ochtend als de vijand die nacht in de bolwerken is gekomen geeft Van Dorth de kwartiermeester van de compagnie van ritmeester Bartenbergh, Gerrit van Hambach, opdracht op de toren van de Calixtuskerk te gaan om te zien wat er in het veld rond Grol omgaat en of de vijand in slagorde staat. Hij ziet rondom in de loopgraven veel volk en ook in het open veld staan veel soldaten opgesteld. Als hij weer beneden aan de wallen komt verneemt hij dat er twee soldaten van de vijand boven op de wallen zijn geweest om te zien hoe het van binnen is gesteld. Daarvan wordt de ene doodgeschoten en de andere komt er ongedeerd vanaf.75

De toestand is dus zeer ernstig geworden. De gouverneur overweegt dat zij op dat moment geen 1300 mannen sterk zijn, en dat hij geen 1000 mannen aan de wallen kan brengen omdat velen zich ziek melden en anderen wegkruipen. Van de burgers heeft hij vernomen, dat de soldaten, in het bijzonder de Fransen, zich met vier of vijf op de zolders verbergen en de ladders naar zich optrekken. Daardoor zijn ze aan de wallen niet half zo

Page 213: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 213Hoofdstuk 15

sterk als ze hadden kunnen zijn. Van de drie geplande aarden wallen is er geen enkele in defensie gebracht. Twee bressen zijn zonder het springen van de mijn al te beklimmen, en de derde zou ook te beklimmen zijn geweest als ze daar de mijn zouden hebben laten springen.Als gevolg van de harde aanmaningen van de magistraat en de burgers is Van Dorth onder druk komen te staan en ook omdat hij de zwakheid en de geringe moed en wil van het krijgsvolk kent, en verneemt dat de vijand zich prepareert om met zo’n 3000 man op drie plaatsen tegelijk storm aan te brengen, besluit hij de kapiteins bijeen te roepen. Omtrent de klok van tien uur vergadert de krijgsraad.Van Dorth brengt in deze vergadering de kapiteins op de hoogte van de toestand van de bressen en vermaant ze hun plicht te doen en te besluiten hun volk aan te moedigen om de storm te weerstaan. Hij wil ze de vraag voorleggen of ze zich in staat achten slag te leveren. Daarop verklaren de kapiteins unaniem dat ze zich niet in staat achten om op drie bressen tegelijk aan de bestorming tegenstand te bieden. Men besluit vervolgens de stad niet langer te verdedigen en de vijand om onderhandelingen te verzoeken. Tijdens de vergadering is men bij de raad komen zeggen dat er een van de vijand tot juist onder de borstwering van de wal naar boven is gekomen en naar boven was gestuurd om het bolwerk van binnen te bekijken. De trom wordt geslagen en de order gegeven niet meer te schieten. Om van hun instemming te getuigen steken enige soldaten, tot ongenoegen van de gouverneur, hun hoeden op.76 De relatie van de gouverneur met enkele compagnieën was voor en tijdens het beleg niet altijd even goed. Zo had de Franse kapitein Hacquet nog voordat de vijand voor de plaats was gekomen geen geld meer om zijn compagnie te betalen. Hij had de gouverneur om geld aangesproken en hem gevraagd dat te lenen. Toen die daar niet in toestemde dreigde Hacquet hem zijn compagnie voor zijn deur te zenden. Dezelfde Hacquet commandeert op de Mussenberg die morgen als in de krijgsraad over een akkoord met de vijand wordt vergaderd. Vóór die vergadering van de krijgsraad kwam Van Dorth nog even op dit bolwerk en zag dat Hacquet het bolwerk omtrent de bres niet naar behoren had bezet en dat er slechts enige adelborsten met pieken in de punt van het bolwerk stonden. Hij had daarover woorden met Hacquet en liet hem enkele musketiers bij de pieken opstellen. Hacquet gaf voor dit handelen als excuus dat er een mijn onder het bolwerk lag.Rond het middaguur wordt met de vijand overleg gevoerd en sluit men een akkoord om met wapens, vlaggen en bagage te mogen vertrekken. De burgers wordt twee maanden tijd gegeven om zich erover te beraden of ze willen blijven of vertrekken. Het garnizoen trekt met grote haast met hun bagage tegen de avond de stad uit. Hun wordt daarvoor slechts twee uur de tijd gegeven uit vrees dat Maurits alsnog tot ontzet zal arriveren.77 Spinola geeft hun honderd karren mee voor het vervoer naar Zutphen.78 Hoewel Spinola achteraf zeer geprezen werd om de goede orde en discipline van zijn troepen passeert het uittrekkende garnizoen niet zonder plundering van het volk en van enige wagens.79

De 1100 gezonde soldaten die de stad verlaten, laten het slagveld met elf stuks geschut achter. Aan hun kant zijn 153 doden en gewonden gevallen. Volgens Giustiniano tellen de Katholieken 200 doden, waaronder veel hooggeplaatsten en ongeveer 250

Page 214: Groenlo in de 80-jarige oorlog

214 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

gewonden.80 Van Meeteren tekent echter aan dat men spreekt van 8 of 900 doden en dat als gevolg van de grote furieusheid van Spinola om de stad in der haast te veroveren.81 De vele gesneuvelden werden begraven op een stuk woeste grond, nabij de Papendijk, dat nog lange tijd met de naam Grove (begraafplaats) werd aangeduid.82

Dinsdag 15 augustus 1606

Een paar dagen voor het overgaan van Grol was Maurits te Zutphen doende zijn leger te versterken. De 11de augustus was graaf Willem Lodewijk van Nassau, op verzoek van Maurits en de Raad van State, met zes vendels knechten en een vaan ruiters, van Groningen naar Zwolle getrokken om het leger te helpen versterken, hopend daarmee Spinola te verhinderen zijn voornemen uit te voeren. Deze dag krijgt Maurits te Zutphen uit Duitsland meer volk, zowel te voet als te paard, dat door graaf Ernst Casimir van Nassau in Duitsland was geworven en uit Bremen over Groningen was aangevoerd.83

Al vroeg in de ochtend trekt Maurits met zijn ontzettingsleger van Zutphen naar Doesburg met de bedoeling vandaar de volgende dag naar Grol te marcheren om de stad te ontzetten, als de belegerden de stad nog een dag of twee hadden willen houden. Te Doesburg bereikt Maurits echter kort na de middag vanuit Zutphen het bericht, dat kolonel Van Dorth, met de compagnieën die binnen Grol in garnizoen hebben gelegen, daar was aangekomen.84

Woensdag 16 augustus 1606

Van Dorth arriveert ook te Doesburg. Aan de in de tent van Maurits vergaderende Raad van State vertelt hij dat de vijand op drie plaatsen in de bolwerken was gekomen en deze had ondergraven en mijngangen had aangelegd, gereed zijnde om daarin mijnen te laten springen. Het lag toen niet in zijn vermogen de plaats langer te verdedigen, door de onwilligheid van de soldaten, die zich klein in getal achtende (hoewel 1100 gezonde soldaten daaruit gekomen zijn) en zeer vermoeid zijnde geweigerd hebben aan de nodige afsnijdingen van binnen te werken, om deze daarna niet te hoeven verdedigen, hoe hij hen ook levensmiddelen en geld heeft aangeboden. Ze hebben zelfs aangekondigd, dat als de gouverneur niet met de vijand tot een akkoord wilde komen zij zelf zouden gaan onderhandelen.De Raad van State, geschrokken van dit verslag van de gebeurtenissen, besluit daarop terstond ‘behoorlijke informatie in te winnen om daerin voorts gedaan te worden exemplaarlijk en naar behoren’.85

Page 215: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 215Hoofdstuk 15

Donderdag 17 augustus 1606

Al vandaag wordt Van Dorth door de in het leger aanwezige gedeputeerden van de Raad van State verhoord. Het verslag van dit verhoor luidt als volgt:‘De 17de augustus 1606 is gehoord Jonkheer Diederik van Dorth kolonel gecommandeerd hebbende binnen Grol. Gevraagd op het overgeven van de Stad verklaarde deze dat de buitenwerken zeer groot van bezetting zijn geweest en dat het volk door continu waken, schieten en arbeiden zeer vermoeid zijnde en weinig in het getal om zulk werk te bezetten, veroorzaakt heeft dat de vijand eerst de halve maan voor het Bagijnenbolwerk geforceerd heeft. Degenen die de verdediging daarvan bevolen was, hebben deze als eerlijke soldaten zo lang verdedigd totdat hij zelf hen gelast heeft om zich terug te trekken. Zegt dat de Engelsen in die halve maan lagen. Zegt dat de tweede halve maan voor de Mussenberg nog onvolmaakt was doch zo ver gebracht dat er wacht is gehouden en dat de situatie van die halve maan zulks was dat de vijand deze lichtelijk door de contrescarp afgesneden zou hebben zulks dat het niet mogelijk was enige terugtrekking daar uit te doen, hetwelk veroorzaakte dat hij de spiesen uit deze halve maan liet nemen en in de contrescarp leggen, latende in die verste halve maan omtrent 30 of 40 musketiers, zijnde Fransen. Zegt dat twee Fransen naar de vijand overliepen en dat de vijand toen aanstonds daarna aanviel en wilde forceren zodat de musketiers daaruit wegliepen en dit is geschied drie dagen voor het overgaan van de stad. Zegt dat de vijand zo zeer accelereerde en een volk stuurde dat hij binnen 24 uur drie stukken op het verste werk plantte en daarmee op de bolwerken schoot. Zegt dat ze acht batterijen hadden gemaakt en met de stukken van de ene in de andere liepen en hier en daar schoten waar zij het meeste voordeel konden doen. Zegt dat de derde halve maan voor de Lievelderpoort de volgende nacht werd verlaten door de compagnieën waarover Slooth commandeerde en de wacht aldaar had, zonder dat deze ten uiterste werd verdedigd of ook opdracht van hemzelf hadden om die te verlaten, zodat Graaf Hendrik van den Bergh na het overgeven van de stad hem vroeg wie de wacht aldaar had gehad, tonende een gezicht alsof zij hun plicht niet wel hadden gedaan. Zegt dat de vijand de verste van die halve manen hebbende waardoor hij approches heeft gemaakt en gekomen is tot aan de gracht en heeft die twee plaatsen waar de gracht het ondiepst en engste was galerijen gemaakt, en daarmee door gekomen tot bij de wal, hen van binnen willende misleiden dat zij zouden denken dat de vijand nog niet in de wallen was, omdat de galerijen nog een stuk weg van de wallen af waren, liet niettemin bij nacht enig volk voorts overlopen tot in de wal die aldaar sappeerden en mineerden, zodat de vijand hem meende onverdacht te laten weg springen. Zegt dat aan de derde approche waar de gracht wel aan het diepste en wijdste was de vijand twee zwemmers bij nacht had overgezonden die een anker overtrokken en vast maakten, waarna de vijand bij lichte dag in de tijd van anderhalf uur een brug over haalde gevest zijnde met delen. Zegt dat de vijand aldus op deze plaatsen in de wallen gekomen zijnde zij genoodzaakt zijn geweest de buitenwerken te verlaten uitgezonderd drie halve manen en een ravelijn die zij nog met volk bezet hielden. Dan toch van mening zijnde om enigen daarvan mede te verlaten indien de vijand een aanval op de stad had gedaan.

Page 216: Groenlo in de 80-jarige oorlog

216 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

Zegt dat zij van binnen zijn begonnen tegen elke approche een retrenchement te maken dat deze half volmaakt zijnde het hen niet mogelijk is geweest, zo vanwege de kortheid van de tijd als om de zwakheid en matheid van het volk als ook om de onwilligheid van de soldaten en burgers, deze voorts op te doen maken, en kon hij niemand meer aan het werken krijgen en dat dit de burgers, de soldaten en ook vele officieren en zelfs enige kapiteins zeer kleinhartig maakte, te meer daar elk wel merken kon dat de vijand op drie plaatsen tevens de bedoeling had storm aan te brengen, en dat hij langs de face van de twee bolwerken had gesappeerd en dat de borstweringen zelfs eensdeels waren afgevallen en dat de rest alleen gestut was om in doen vallen tegen te gaan als ze de mijnen zouden laten springen die zij in drie bolwerken hadden gemaakt. Zegt dat hij al de kapiteins zelf ernstig vermaande om hun soldaten te laten werken en dat de kapitein Lemle verklaarde dat hij zijn soldaten daartoe niet kon krijgen, en dat de andere kapiteins wel zeiden dat zij dat zouden doen. Dan de werken avanceerden niet. Zegt dat meest al het geschut van binnen al schadeloos geschoten en gesprongen was uitgezonderd nog twee van de kleinste ijzeren stukken en er waren nog twee of drie kleine metalen veldstukjes heel met een metalen drieling die achteruit verlopen was. De burgers met de burgemeesters en de richters zijn ‘s avonds voor het overgaan van de plaats bij hem gekomen, verzoekende dat hij het besluit van de vijand om de plaats te winnen en de zwakheid van het volk om te resisteren wilde inzien en dat hij geen oorzaak wilde zijn van hun verderf en dat hij met de vijand in een goed appointement wilde treden. Zegt dat hij hen gans afsloeg en geen gehoor voor die tijd wilde geven, en dat des anderen daags ‘s morgens vroeg die eerste burgemeesters en tevens de richters wederom bij hem zijn gekomen, ernstig verzoekende dat hij toch met de vijand in akkoord wilde treden, bevelende hem op zijn ziel en zaligheid het verlies van hun leven mitsgaders hun vrouwen en kinderen, zeggende voor redenen dat zij de toestand van het garnizoen wel wisten en de perplexiteit en de resoluties van de officieren en de soldaten beter hadden gemerkt als hij zelf en dat zij niet bastant waren om des vijands drie aanvallen te weerstaan, daar bij voegende dat enige van degenen aan wie de wacht aan de Lievelderpoort was toevertrouwd op het naderen de voorgaande nacht door zeker alarm onder hen ontstaan van het rondeel waren afgelopen geweest. Als hij met de vijand niet tot een verdrag wilde komen, verzochten zij dat hij hun tenminste wilde toestaan met wijf en kinderen uit de stad te trekken, waarop hij zei dat niet te kunnen doen en gaf verder de burgers voor antwoord wel des vijands intentie te weten en wat hij daar tegen had te doen, maar dat hij op dat verzochte punt niet kon besluiten dan nadat hij de andere kapiteins daarover zou laten vergaderen. En als gevolg daarvan en ook om andere redenen als van de apparente aanvallen en of het oorbaar was die te verwachten liet hij al de kapiteins tegen acht uur in de krijgsraad vergaderen, alwaar naar verscheiden discussies van d’een en d’andere op de sobere staat van de soldaten, de kapitein Hacquet dewelke commandeerde over vier compagnieën op het Mussenbergbolwerk alwaar de brug aangebracht was, nadrukkelijk verklaarde dat men er geen staat op kon maken dat zijn troepen enige aanval van de vijand zouden verwachten, omdat zij zo zeer vermoeid en ontmoedigd waren, dat zij niet meer konden en dat zij uit de discussies en de sombere gezichten van diverse andere kapiteins wel

Page 217: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 217Hoofdstuk 15

konden speuren dat zij niet van mening waren de aanval te verwachten. Zegt dat wegens het voorstel waarvan schriftelijk ontwerp is gedaan, hij die voorgedragen heeft of men de vijand in alle drie de plaatsen waar hij bressen gemaakt had, zijn kracht zouden kunnen weerstaan, en of zij ook met hun soldaten deze bressen ten uiterste wilden en konden handhaven, waarop eenparig het besluit is genomen dat aangezien de zwakheid en de langdurige vermoeienissen veroorzakende ontmoediging van de soldaten het onmogelijk was om op de drie bressen enig aanval te verwachten en de plaats te verdedigen, men met de vijand in appointement zou treden. Zegt dat velen van hen voor het nemen van een besluit wel discussie gehad hebben. Die zeiden dat men de plaats wel behoorde te verdedigen en de genoemde drie aanvallen te verwachten, maar als men op de redenen en de middelen daarvoor kwam te disputeren wisten zij in het minst daarvan geen te geven en hebben eindelijk mee beslist als voren. Zegt dat de vijand van het begin tot het laatste toe de stad nooit heeft gesommeerd en dat hij brieven van zijne Excellentie zittende in de krijgsraad te enige dagen voor het overgaan van de stad had ontvangen die hij communiceerde met de kapiteins Gelder en Rijswijck, als oudste kapiteins en gaf de andere kapiteins te verstaan dat zijne Excellentie hen zou komen ontzetten en dat zijne Excellentie dat onder hoge belasten hemluiden aanschreef, maar dat hij de respectieve kapiteins de precieze dag wanneer deze zou plaatsvinden niet heeft geopenbaard opdat de vijand daarvan door enige overlopers niet op de hoogte zou worden gebracht. Zegt dat in de laatste vergadering van de krijgsraad alwaar de genoemde resolutie is gesloten, hij het ontzet dat voorhanden was heeft voorgehouden, en is ook aangemerkt dat de vijand alreeds in het marcheren was om zijn bataillons te formeren en de aanval aan te brengen, waar hij vroeg of men het ontzet of de genoemde drie aanvallen zou mogen verwachten. Zegt dat in het accorderen met de vijand hij acht dagen tijd verzocht heeft om af te wachten of zijne Excellentie hem enig secour zou willen doen, mitsgaders om te hebben twee van de beste stukken met de dependentien vandien, maar dat de vijand hen dat heeft afgeslagen, zeggende zulk verzoek maar pro forma te zijn en dat hij hun situatie wel kende. Gevraagd zijnde of hij de kapiteins lijsten heeft afgevorderd van de sterkte van hun compagnieën, zegt dat hij achttien compagnieën sterk is geweest en hen dat dikwijls heeft afgevorderd, dan ziende dat zij daar tegen bezwaar maakten, heeft hij om de kapiteins daar niet in tegen te zijn en hen ook niet onwillig te maken tot de dienst, alleen de vier kapiteins die over de troepen commandeerden elk afgevorderd de sterkte van hun troepen en hoeveel soldaten zij op de wacht konden brengen. Zegt dat zij hem die verklaring diverse keren hebben gedaan onder belofte dat wij dat de heren Staten Generaal niet zouden aandienen, opdat zij van hun zieken, absenten en gewonden niet zouden worden gekort, en dat hem de gezonden meest gelegen zijnde zij om die beter te weten daar toe heeft gecondescendeert maar dat in het begin van het beleg het getal der gezonden hem tot dertien honderd toe zijn aangegeven geweest hoewel hij op velen na zulk getal in het leste noch aan de wallen noch op de wacht heeft kunnen merken niettegenstaande hij wist dat ze sterker in getal waren dan zij hem hadden aangegeven. Zegt dat van de Fransen verscheidene zich hebben verstopt en ook enige van andere naties, zich verbergende tot acht of negen van een compagnie. Zegt verder geen assistentie gehad te

Page 218: Groenlo in de 80-jarige oorlog

218 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

hebben behalve van een of twee kapiteins onder wie de kapitein Rijswijck is. Zegt dat indien men nader onderrichting zou begeren van hetgeen binnen wel is gepasseerd dat daar van zullen kunnen getuigen de predikant, de kwartiermeester van Bartenbergh en enige ruiters in dezelfde compagnie en des burgemeesters rigters zelve. Zegt dat de kwartiermeester ‘s avonds voor het parlementeren heeft gehoord dat enigen van de troepen van Hacquet zeiden, indien de gouverneur niet wil parlementeren zo zullen wij zelf de trom doen slaan, doch wist hen de kwartiermeester en de compagnie daar ze onder waren niet aan te wijzen. Zegt dat van dezelfde troepen enigen zijn geweest die gedurende de krijgsraad waar werd besloten dat men de trom zou slaan om te parlementeren, de hoeden op de spiesen hebben gestoken, en dat men Steven Jansz zou mogen ondervragen van welke compagnie die soldaten zijn geweest’.86

Vrijdag 18 augustus 1606

De Raad van State vergadert te Doesburg over deze verklaring van Van Dorth. Men vindt dat noch Van Dorth noch de kapiteins en de soldaten zich vrij kunnen pleiten en schuldig zijn aan het verlies van Grol. Die horen in staat van beschuldiging te worden gesteld en er zal verder onderzoek gedaan moeten worden, maar eerst zal aan Maurits en Willem Lodewijk gevraagd moeten worden hoe zij tegen deze zaak aankijken. Met name wil men weten of voor de persoon van Van Dorth of voor de anderen bijzondere omstandigheden in aanmerking dienen te worden genomen. In dat geval en als men bovendien niet iedereen een verhoor zal afnemen, ‘was het beter de zaak te laten zoals die is’.87

Als het bericht van de overgave van Grol de Staten Generaal bereikt spreken zij als hun overtuiging uit dat Maurits, als zich een goede gelegenheid zal voordoen, direct zal trachten Grol te heroveren.88 Maurits was te Doesburg daags na de val van Grol al met de Raad van State in overleg getreden om te bezien wat hen nu te doen stond. Men was niet zeker van de plannen van vijand Spinola. Zou hij Doetinchem of Bredevoort willen aanvallen of naar de Rijn trekken en Rijnberk trachten te veroveren? Ook was het mogelijk dat hij alsnog zou proberen de IJssel over te steken. Men besloot de posten langs de IJssel extra te bezetten. Bijna alle compagnieën die uit Grol waren gekomen werden naar Zwolle gestuurd. Ook Rijnberk werd van extra troepen voorzien. Maurits bleef met de rest van het leger te Doesburg om deze stad zowel als Doetinchem te beschermen.89

Spinola heeft tegen alle verwachtingen in Grol in redelijk korte tijd veroverd. En dat nog wel op het moment dat zijn leger groot gebrek leed en het als gevolg van de aanhoudende regen daarmee erbarmelijk gesteld was. Hij moet te Grol blijven liggen om de wallen en grachten te repareren.90 De Staatse troepen zijn nog maar net uit Groenlo vertrokken als het opnieuw begint te regenen. Daardoor lopen de wegen zo erg onder, dat het vervoer van proviand in het veld onmogelijk wordt.91 Dat moet van Keulen en Münster of van Bremen over Lingen op wagens naar het leger gebracht worden. Omdat de regen blijft aanhouden kan hij geen levensmiddelen meer bekomen

Page 219: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 219Hoofdstuk 15

en begint men intussen gebrek aan leeftocht te krijgen.92 Spinola, ziende dat de mensen enorm veel onder deze situatie lijden en dat Maurits de IJssel blijft bewaken en dag in dag uit doorgaat met het aanleggen van versterkingen en de rivier zich door de regen enorm verbreedt, roept de krijgsraad bijeen die na beraadslaging het besluit neemt Rijnberk aan te gaan vallen. Maurits neemt daarop het besluit terstond zijn halfbroer Frederik Hendrik de stad Rijnberk van meer bezetting te laten voorzien.93

Maandag 21 augustus 1606

Spinola laat de graaf van Solre in Grol achter met 1500 man voetvolk en graaf Hendrik van den Bergh met zijn troepen. Daarmee laat hij in totaal 2000 man en ook enige stukken geschut binnen Grol en vertrekt. In de buurt van Bredevoort aangekomen maakt hij kwartier, en zet Simone zich aan het begin van de nacht in beweging met 2500 man voetvolk, twee stuks geschut, 700 ruiters en twee pontons richting Rijnberk.94

Woensdag 23 augustus 1606

Na drie dagtochten komt Spinola met zijn leger in de buurt van Rijnberk aan.95

Donderdag 24 augustus 1606

Maurits trekt vanuit Doesburg Spinola na.96 Frederik Hendrik was eerder met 16 compagnieën ruiters en 15 compagnieën voetvolk naar Rijnberk getrokken en brengt in de nacht 14 compagnieën voetvolk en 2 compagnieën ruiters binnen die stad.97

Woensdag 30 augustus 1606

Na een aantal dagtochten arriveert Maurits in de buurt van Wesel, waar hij zich verschanst.98 De Franse koning is allerminst gelukkig met deze ontwikkelingen. Hij laat de Staten Generaal via hun agent te Parijs99 weten dat hij zeer ontstemd is over het voorspoedig verloop van de acties van Spinola, omdat hij oordeelt, dat dit het gevolg is van gebrek aan goed beleid van de Staten Generaal. Hij beklaagt zich erover dat de Staten Generaal zo’n goed leger ledig houden, zonder te trachten op enige manier het ontzet van de belegerde plaatsen te bewerkstelligen. De koning vindt dat de Staten Generaal hun vijand wat beter het hoofd moeten bieden. Zeker nu de Spaanse ministers zo opgeven over de kleine overwinningen van Spinola en aan het Franse hof zulke steun en gehoor vinden.Nu Lochem en Grol zijn ingenomen en vooral Grol met een aanzienlijk garnizoen is

Page 220: Groenlo in de 80-jarige oorlog

220 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

belegd geeft de graaf van Solre opdracht in beide plaatsen barakken te bouwen. Hij geeft de rentmeester opdracht daarvoor in de Graafschap Zutphen een extra maand contributie (1600 gulden) te innen als tegemoetkoming in de kosten van de bouw van die barakken.100 Ook wordt in opdracht van Hendrik van den Bergh het herstel van de vestingwerken van Grol en Lochem ter hand genomen.101

De Raad van State had direct na de eerste verklaring van Van Dorth op 16 augustus daarover bericht gezonden aan de Staten Generaal. Vooral omdat de overgave van de stad het gevolg was van de onwil van de soldaten om te arbeiden besloten de Staten Generaal op 28 augustus de Raad van State op te dragen zich grondig te oriënteren op hetgeen te Grol was voorgevallen. Als ze inderdaad zouden bevinden dat de stad was overgegeven als gevolg van onwil van de soldaten moest men, anderen ten voorbeeld, terstond tot bestraffing van de schuldigen overgaan zonder deze zaak op enige wijze te laten vertragen of tegenwerken.102 Men merkte op dat ‘zeer verscheydentlijck ende vreempt’ werd gesproken over hetgeen binnen Grol tijdens de verdediging en overgave van de stad was gebeurd103 en vond het daarom nodig dat er een grondig onderzoek werd ingesteld, vooral naar wat er verteld werd over een kapitein, die zijn soldaten gedurende zes weken niet zou hebben betaald.104

In de zaak van het overgeven van de stad Grol nam de Raad van State pas de 25ste september het besluit de betrokkenen te gaan horen. Uit het leger voor Bisselich vertrokken de raadsleden Coorn en Buth alsmede de griffier van Dalen naar Deventer om daar, aangevuld met het raadslid Hoeck, de kolonel Van Dorth en de kapiteins die binnen Grol gelegen hadden te verhoren. Als eerste werd kolonel Van Dorth te Zutphen aangeschreven. Na enige dagen op zijn komst te hebben gewacht vernam men door brieven van zijn vrouw eindelijk, dat hij op last van Maurits naar het leger was ontboden en daarheen vertrokken was. Men wilde de kolonel, indien hij in het leger was, ter plaatse gaan ondervragen, maar zag daarvan af en ging voort met het horen van de kapiteins die men vandaar zou kunnen oproepen.105

Maurits ziet geen kans, om of de stad Rijnberk te ontzetten of het leger van Spinola aan te vallen. Deze ligt te goed verschanst en behoeft geen aanval te duchten. Onderwijl is ook de Staatse bezetting van Rijnberk door de vijand tot het uiterste gebracht. Ziende, dat er geen hoop op ontzet is, sluiten zij de 1ste oktober met de vijand een verdrag, en geven zij hem de volgende dag de stad over.106

Dat was een enorme tegenvaller voor de Staten Generaal. Van Meeteren schrijft daarover: ‘Het verlies van Rijnberch heeft geen kleyn verslagentheyt in de Vereenigde Nederlanden ghemaeckt. Elcke stadt bemerckende ofte overleggende zijn eijghen swackheyt, siende nu gebroken de maxime ofte opinie die men langhe ghehadt hadde: dat een stadt wel beset met goet crijghsvolck ende met eenen Legher gesecondeert om die te assisteren, soude mogen onwinbaar geacht worden, maer dese onse oorloghen hebben wel ende meermael het contrairie bewesen. Dies veel kleynmoedighe genoech claeghden over de langduerighe oorlogh ende lasten van dien. Daer veel toe hielp dat de oude hertighe mannen die het Spaensche joch gheproeft hebben, alle meest verstorven

Page 221: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 221Hoofdstuk 15

waren ende dat de regeeringe nu niet so wel van sulcke yveraers en ware’.107

Na de verovering van Grol door Maurits in 1597 was de Calixtuskerk door het recht van de overwinning overgegaan aan de hervormden en werd de openbare uitoefening van de katholieke godsdienst verboden. De toen nieuw benoemde gouverneur Seyno van Dorth had in 1597 zijn intrek genomen in het klooster Engelhuizen en de zusters daaruit verdreven. De zielzorg onder de overgebleven katholieken werd in de jaren daarna waargenomen door de vicaris Andreas Warnsinck en enkele collega’s.Maar nu, na de verovering van Grol door Spinola, worden de bordjes te Grol weer verhangen. Spinola had in 1605 Oldenzaal ingenomen. Hij stuurde destijds vanuit zijn legerkamp een brief aan Sasbout Vosmeer te Keulen, waarin hij meedeelde dat Oldenzaal was gevallen en onder de jurisdictie viel van de Apostolisch Vicaris, zodat er weer priesters naartoe gestuurd konden worden.108 Datzelfde zal nu door hem zijn gedaan na de verovering van Grol.Sasbout Vosmeer was reeds in 1583 aangesteld als eerste Apostolisch Vicaris van wat de Hollandse Zending werd genoemd. Hij was geboortig uit Delft, was priester van het aartsbisdom Utrecht en had daar de belangrijke functie vervuld van vicaris generaal in geestelijke zaken. Om veiligheidsredenen verbleef hij meestal buiten het gebied van de Zeven Provinciën en wel in Keulen, of plaatsen die onder koninklijk Spaans bewind stonden, zoals Oldenzaal na 1605.Al begin september 1606 arriveert te Grol de door Vosmeer nieuw benoemde pastoor Cornelius Fabritius. Hij kan te Grol nauwelijks onderdak vinden. Er moeten goede woorden, dreigementen en het gezag van de ‘satraap’ Tyselinck aan te pas komen. Waren de Grollenaren zo weinig op zijn komst gesteld, of was er werkelijk geen behoorlijk onderdak te krijgen? Dat laatste is niet onmogelijk zo kort na het beleg, waarbij in het brandbare Grol zeker wel weer een behoorlijk aantal huizen in brand waren geschoten. In 1597 stelde Anthony Duyck vast dat er in heel Grol geen enkel stenen huis was, behalve dan de kerk en het klooster Engelhuizen. Een pastorie of wheme was klaarblijkelijk evenmin beschikbaar.De eerste kennismaking met de Grollenaren schijnt nogal meegevallen te zijn, want zo schrijft Fabritius: ‘Geen mens hier die openlijk de ketterij aanhangt, ze zijn gewillig, willen allemaal onderricht worden en leren’. Waar Fabritius’ belangstelling uiteraard naar uitgaat is de kerk. Hij stelt vast dat het een bak van een kerk is, vuil en verlaten. Verder zijn alle altaren verdwenen, aanwijzing hoe de reformatorische broeders de kerk hadden aangepast aan hun eredienst. De glazen ramen zijn kapot, wel het gevolg van de oorlogshandelingen tijdens het beleg. De kerk wordt ook nog gebruikt als bergplaats van het geschut en te gen de kerk aan is een munitieopslagplaats gebouwd. Het waait er zo hard in die open kerk dat men er geen Mis kan opdragen.109

Nu het klooster niet langer dienst doet als huisvesting voor de gouverneur komt ook Engelhuizen weer in aanmerking om als klooster gebruikt te worden. De kapel en het klooster hebben zwaar van de oorlogshandelingen te lijden gehad.Fabritius weet na zijn aankomst te Grol te bereiken dat terstond aan de bouw van nieuwe altaren voor de Calixtuskerk wordt begonnen. Om die nieuwe altaren te wijden arriveert

Page 222: Groenlo in de 80-jarige oorlog

222 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

Sasbout Vosmeer 3 oktober tegen de nacht van Oldenzaal komend te Groenlo, terwijl de inwoners feest vieren wegens de overgave van Rijnberk aan de Katholieken. Vosmeer neemt volgens gewoonte zijn intrek in een herberg. Omdat blijkt dat tegen de afspraak in er nog geen enkel altaar helemaal gereed is, moet de wijding hiervan uitgesteld worden tot zondag 8 oktober. Op die dag kan ook nog slechts het hoofdaltaar worden gewijd. Op de 13de oktober worden alsnog negen altaren lager in de kerk gewijd. Daags daarna begeeft Vosmeer zich naar Lochem, waar hij de volgende dag, een zondag, drie altaren heeft gewijd. Na de bevolking in opeenvolgende bijeenkomsten te hebben laten onderrichten dient hij op woensdags 18 oktober aan ongeveer 300 personen het Vormsel toe. Inmiddels bereiken Lochem geruchten over de naderende vijand, die voornemens zou zijn de stad te heroveren en wordt Vosmeer door sommigen geraden naar Groenlo terug te keren, omdat die stad sterker is dan Lochem. Maar omdat nog drie altaren te wijden overblijven en de gouverneur zegt, dat de wegen voor hem niet veilig zijn, wordt het vertrek uitgesteld. De gouverneur waarschuwt dat Vosmeer zal wachten tot duidelijk zal zijn waar de vijand heen trekt en stelt voor om hem dan via een andere weg te begeleiden als de vijand Lochem zal bereiken. Vosmeer volgt dit advies op en keert enige dagen later terug naar Groenlo.110

Ofschoon door de verovering van Rijnberk het geluk Spinola scheen te achtervolgen, zo zag hij zich echter door gebrek aan geld en daaruit ontstane muiterijen in zijn leger verhinderd zijn overwinningen voort te zetten of iets meer te ondernemen. Na Rijnberk goed bezet te hebben, trekt hij 11 oktober vandaar met 14 stukken geschut in noordelijke richting naar Ruhrort, om zijn leger enige rust te verschaffen.111

Met zijn leger te Wesel liggende verzocht Maurits 12 oktober aan de Staten Generaal hem zo spoedig mogelijk te laten weten ‘wat Uwe Edelen goedvinden met dit leger voortaan gedaan te worden’.112

Donderdag 19 oktober 1606

Maurits die van de Staten Generaal nog steeds geen antwoord op zijn brief van 12 oktober heeft ontvangen schrijft hen vandaag, dat als zij hem goedkeuring geven, dat hij dan van Wesel zal opbreken en zich met het grootste deel van het leger rechtstreeks naar Lochem zal begeven, om dit stadje weer in te nemen, aangezien het zo dicht bij de frontiersteden en bij de IJssel is gelegen. De vijand zou zich daar gemakkelijk kunnen verschansen en zijn aanslagen op de bedoelde frontieren uitvoeren.113

Zondag 22 oktober 1606 De Staten Generaal, op de hoogte zijnde van het gebrek aan geld en de muiterij in het Spaanse leger, geven Maurits pas vandaag per brief opdracht Lochem en Groenlo aan te vallen waarbij hij er rekening mee dient te houden dat er van ziekte en verloop in het Spaanse leger niets is gebleken en dat de vijand over de Rijn zal kunnen komen met

Page 223: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 223Hoofdstuk 15

voldoende mankracht om beide plaatsen te ontzetten. Ze verzoeken Maurits daarom vriendelijk zijn acties te versnellen.114 Ook al had Maurits de betreffende brief nog niet ontvangen, dan had hij inmiddels wel voorbereidingen getroffen om zich vandaar zo spoedig mogelijk naar Lochem te kunnen begeven. Men heeft ook nog wel overwogen om van Wesel rechtstreeks naar Grol te gaan, maar daarvan af moeten zien omdat zij onvoldoende wagens hadden. Daarom is de beslissing genomen eerst naar Lochem te gaan en zich vandaar naar Grol te begeven.115

In de tijd dat Lochem wordt belegerd wil Maurits al dat wat tot de belegering van Grol nodig zal zijn laten voorbereiden, en de houding van de vijand afwachten of die met zijn leger zal bewegen. Als de zaak van Lochem geëindigd zal zijn wil Maurits de zaken regelen naar wat zich dan voordoet. Ondertussen wordt de wagenmeester opdracht gegeven tweehonderd wagens in het sticht Utrecht aan te nemen, om daarvoor te worden gebruikt.Ter voorbereiding van de tocht naar Grol wordt Frederik Hendrik met de gehele cavalerie reeds naar Grol gezonden om zich in de dorpen in de buurt te legeren en Grol zo veel als mogelijk ingesloten te houden om de vijand te beletten dat hij enig volk van oorlog daarbinnen zal kunnen brengen.116

In de stad Grol neemt het gerucht over het naderen van de vijand toe. De gouverneur, graaf Hendrik van den Bergh, begint ernstig met Sasbout Vosmeer te spreken over het dreigende gevaar en geeft hem te kennen, dat hij zonder gevaar niet naar Oldenzaal kan vertrekken en enige dagen moet wachten. Als er gevaar dreigt kan hij Sasbout Vosmeer dan laten wegbrengen.117

Maandag 23 oktober 1606

Maurits ontvangt de eerder genoemde brief van de Staten Generaal ’s avonds laat. Inmiddels had hij te Wesel zijn leger versterkt met de manschappen die uit Rijnberk waren gekomen. Hij beschikt nu in totaal over 10.000 man voetvolk en 3000 ruiters.118 Hij besluit de volgende dag reeds uit Wesel te vertrekken.

Dinsdag 24 oktober 1606

Maurits maakt te Wesel de versterkingen van zijn kampement onklaar om meteen te kunnen vertrekken. Hij stuurt graaf Ernst Casimir van Nassau met 4000 man voetvolk en 600 ruiters vooruit om Lochem aan te vallen. Maurits trekt met zijn leger van Wesel naar Neer-Elten. Hij marcheert slechts langzaam en wil de uitkomst van Lochem afwachten, voordat hij Grol wil aanvallen. Hier wordt door Maurits verzuimd het goede weer van de maand oktober, en de tijd dat er wat zou kunnen worden uitgericht te benutten, eer Spinola had kunnen aankomen. Dat verzuim komt voort uit de indruk dat hun vijand niet weer zo snel een leger zal kunnen vormen. Daardoor meent Maurits tijd genoeg te hebben om het voornemen Grol te heroveren uit te voeren.119

Page 224: Groenlo in de 80-jarige oorlog

224 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

Woensdag 25 oktober 1606

Frederik Hendrik arriveert met zijn Staatse ruiters voor Grol en omsingelt de stad. Hij laat alle toegangswegen bezetten, zodat niemand haar kan verlaten. Dat gebeurt echter niet zonder dat die van Groenlo hen groot nadeel toebrengen. Bij de doortocht door het bos niet zo ver van de vesting lijdt de vijand groot verlies, zowel bij de ruiterij als bij de manschappen, door het afschieten van zwaar geschut vanuit de vesting Grol. Op die manier zouden in de volgende dagen velen van hen zijn omgekomen.Nog voordat Lochem wordt belegerd, wordt Groenlo door de ruiterij van Frederik Hendrik zo nauw als - zoals men later in het Staatse leger zelf heeft bevestigd - geen andere vesting ooit tevoren was ingesloten, hetgeen ten doel heeft de prelaat het ontsnappen en hulptroepen het binnenkomen te beletten. En inderdaad gedurende de hele tijd van de belegering hebben geen troepen ter versterking in de stad kunnen doordringen.Toen tegen de avond gouverneur Hendrik van den Bergh de reeds lang verwachte belegering aankondigde vorderde Vosmeer van hem dat hij de graaf van Solre zou aansporen hulp naar Grol te zenden om hem naar Oldenzaal te brengen. Solre schrijft terug dat hij daarvoor zal zorgen mits Van den Bergh zal zorgen dat de bisschop halfweg gebracht wordt. Het lijkt er echter op dat Herman van den Bergh Vosmeer liever bij zich wil houden.Hendrik van den Bergh had eerder zijn soldaten uit het fort Haaksbergen, dat in het midden de weg naar Oldenzaal beschermde, naar de vesting Grol teruggeroepen om de stad te helpen verdedigen. Door de activiteiten van de Staatse ruiters onder Frederik Hendrik is het hem niet meer gelukt het garnizoen van Grol op sterkte te brengen. De ruiterij is zwak; ze moeten met 700 man zijn, maar hij kan maar tot de helft van dit aantal komen. Evenzo overschrijdt het voetvolk niet de 630. De naderende vijand is echter met 13.000 man. Sasbout Vosmeer meldt daarover: ‘Inmiddels ontbiedt gouverneur Hendrik van den Bergh van alle kanten zijn garnizoen, waarvan hij niet meer krijgt dan omstreeks 800 man (650 voetknechten en 130 ruiters) ofschoon er in het geheel 1500 hadden moeten zijn’.120

Sasbout Vosmeer heeft vandaag in de Calixtuskerk de drie resterende altaren gewijd.G

Donderdag 26 oktober 1606

Graaf Ernst Casimir van Nassau arriveert ’s nachts met zijn leger te Lochem. Ter assistentie is door de drost van Salland het garnizoen van Deventer erheen gebracht en door Diederik van Dorth de garnizoenen van Zutphen en Doesburg.Frederik Hendrik heeft, zo goed als mogelijk is geweest, rondom Grol wachtposten laten uitzetten en komt ’s avonds met zijn troepen te Winterswijk aan. Zijn wacht is ’s nachts

G De Calixtuskerk had destijds dus één hoofdaltaar en negen altaren ‘lager’ in de kerk. Deze negen altaren stonden waarschijnlijk in de thans in de muren van de zijbeuken nog aanwezige nissen.

Page 225: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 225Hoofdstuk 15

een kapitein met 150 man tegengekomen. Ze waren van Ruhrort vertrokken en dachten zich binnen Grol te legeren. De Staatse ruiters hebben ze verslagen en de kapitein werd gevangengenomen. Deze had twee brieven van Spinola aan graaf Hendrik van den Bergh bij zich. Ongeveer drie of vier uur na deze kapitein zijn nog 200 man voetvolk met ‘pulver’ van hetzelfde fort Ruhrort vertrokken die, toen ze hoorden dat de eerste waren verslagen, terug zijn gegaan. De Staatse ruiters zijn hen gevolgd en die zijn eveneens verslagen.121

Vrijdag 27 oktober 1606

Terwijl te Lochem de naderingsloopgraven worden aangelegd trekt Maurits met zijn leger naar Hengelo (Gld).

Zaterdag 28 oktober 1606

De belegering van Lochem vindt goede voortgang. In de namiddag worden zeven stukken geschut voor het stadje geplaatst.H

Maurits arriveert te Ruurlo. Daar aangekomen ontvangt hij van Frederik Hendrik twee brieven met bericht over zijn acties van afgelopen donderdag. De twee brieven van Spinola aan Hendrik van Bergh die Frederik Hendrik in beslag had weten te nemen worden door Maurits onmiddellijk doorgezonden naar de Staten Generaal met de opmerking dat men daaruit kan zien dat de vijand het voornemen heeft enige aanslagen te plegen. Ook de twee door Frederik Hendrik vanuit Winterswijk aan Maurits geschreven brieven worden ter kennisneming aan de Staten Generaal gezonden.122

Frederik Hendrik heeft Lichtenvoorde nog niet ingenomen, maar denkt daar morgenmiddag drie of vier compagnieën infanterie en een compagnie cavalerie naartoe te sturen. Deze avond verslaat men opnieuw dichtbij Winterswijk een groep van 150 man, die eveneens van Ruhrort zijn gekomen met de bedoeling om Grol binnen te gaan. De kapitein en het vendel ruiters dat hen begeleidde zijn gevangengenomen. Kort daarna is ook nog een andere groep van 200 man onderweg om zich binnen Grol te legeren. Frederik Hendrik heeft hen laten volgen en hoopt dat men ook die zal verslaan. Hij gelooft echter sterk dat er van de zijde van Oldenzaal enige infanterie binnen Grol zal worden gebracht, aangezien het aan die zijde van de stad liggende land zó moerassig is dat het moeilijk is hen dat te verhinderen. Hij is er echter heengegaan om hen te hinderen zo veel als mogelijk is. ’s Avonds laat brengt men nog enkele gevangenen bij Frederik Hendrik van een andere groep, die men heeft aangevallen. En deze gevangenen zeggen, dat Spinola, die buiten Rijnberk ligt, wel 7 of 800 man van de kant van Oldenzaal en Lingen heeft toegezonden gekregen.123

Maurits laat de Staten Generaal weten al het mogelijke te doen om Grol te belegeren,

H Elders wordt gesproken van 12 en 13 stuks.

Page 226: Groenlo in de 80-jarige oorlog

226 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

maar daar de IJsselstroom thans klein en ondiep is, zodat hij in het geheel niet te gebruiken is, en als gevolg daarvan al de benodigdheden tot onderhoud van dit leger over land gebracht moeten worden, ziet hij zich genoodzaakt een goed aantal trekpaarden en wagens naar het leger te ontbieden. Men heeft nog geen bericht of de vijand met zijn leger is opgebroken.124

Zondag 29 oktober 1606

Men begint Lochem te beschieten en nadat de kanonnen zo ongeveer 100 keer hebben geschoten, waardoor de borstweringen en andere delen van de vesting beschadigd zijn geraakt, steken die van binnen de hoeden op en wensen te onderhandelen. Lochem geeft zich nog deze zondag aan de vijand over, juist drie maanden nadat het, ook op een zondag, in handen van de Katholieken was gevallen. De stadscommandant Diaz trekt met ongeveer 400 manI zowel Spanjaarden, Walen, als Duitsers de stad uit naar Rijnberk toe.125

Spinola is zich bewust van de geringe gevolgen van het verlies van Lochem en schenkt er weinig aandacht aan, wetende dat degene die het platteland beheerst ook die plaats in zijn macht heeft, die overigens niet zo sterk was als gevolg van het feit, dat er slechts weinig manschappen konden verblijven. Toen hij het destijds innam had zijn leger niets te doen en had hij gedacht de IJssel over te steken wat bij die gelegenheid gunstig voor hem was.126

Intussen is in het Staatse leger de voorraad kruit, lonten en lood voor het grootste deel verbruikt en niet meer voldoende om een nieuwe belegering te beginnen. Maurits verzoekt de Staten Generaal vanuit Ruurlo met spoed om toezending van kruit, lood, lonten en andere materialen en deze uit Holland naar het fort ‘s-Gravenweert te zenden vanwaar alles verder naar het leger zal worden gebracht. Vanuit Ruurlo schrijft Maurits eveneens aan de Staten Generaal dat hij van plan is morgen vroeg naar Grol te marcheren, maar vreest dat zijn soldaten gebrek aan levensmiddelen zullen krijgen omdat er te weinig wagens zijn voor het vervoer. Hij heeft daarom al eerder aan de Staten van Utrecht geschreven om hem zo spoedig mogelijk 230 wagens te sturen, maar hoewel hij dat aantal ten nauwste genomen heeft, heeft hij er niet meer dan 150 ontvangen. Hij verzoekt de Staten Generaal te willen bevorderen dat de resterende 80 wagens alsnog naar het leger worden gezonden.127

Voor het in opdracht van de graaf van Solre bouwen van barakken te Lochem heeft men weinig tijd beschikbaar gehad, want drie maanden nadat Lochem door Spinola werd veroverd viel het weer in Staatse handen. Waarschijnlijk is daar niet met de bouw van barakken begonnen. Te Grol zijn in die tijd wel een of meer barakken gebouwd op het terrein van het klooster Engelhuizen.

I Aan Staatse zijde worden er ook wel 500 genoemd; Giustiniano noemt er 250.

Page 227: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 227Hoofdstuk 15

Maandag 30 oktober 1606

De ruiters van Frederik Hendrik zijn zeer succesvol. Ze verslaan nog eens 500 man, die meenden Grol te gaan versterken. Vier kapiteins worden daarbij gevangengenomen.128

Het lid van de Raad van State Johan van Dorth vraagt vanuit Zutphen aan de Staten Generaal om acht of tienduizend gulden om daarvan de approches voor LochemJ en Grol en andere nog opkomende kosten te kunnen betalen.129

Dinsdag 31 oktober 1606

Maurits komt deze dag pas ’s avonds laat met zijn leger bij Grol aan om zijn legerkamp op de Lievelder Es op te slaan.130 Hij ligt daar samen met graaf Willem Lodewijk, ten zuiden van de stad. Ernst Casimir maakt zijn kampement ten noorden en Diederik van Dorth aan de westzijde van de stad. Men begint, geholpen door de lange nachten, terstond met graven om de stad te naderen.131 Maurits ontvangt te Lievelde het bericht van een van de ruiters die hij als spionnen naar Wesel had gestuurd, dat Spinola weer naar Rijnberk is gekomen en dat enige troepen van zijn leger al aan het marcheren zijn, volgens het gerucht om naar Grol te gaan. Spinola zou zich, onder het mom van Grol te gaan belegeren, de Rijn af naar Wesel en Rees en vandaar voorts naar Doetinchem of Doesburg kunnen begeven, om Maurits te dwingen bij Grol op te breken. Want als Spinola te Wesel of Rees aangekomen zal zijn kan hij de weg naar Grol of naar een van de genoemde plaatsen nemen. Maurits heeft daarover voorlopig geen zekerheid en vraagt zich daarom af hoe de genoemde stadjes beveiligd kunnen blijven.132

Woensdag 1 november 1606

Nu de Staatsen met 10.000 uitgelezen voetknechten en 3.000 ruiters hun kampementen rond Grol hebben opgeslagen verklaart de gouverneur Hendrik van den Bergh, dat aan een beleg niet meer valt te twijfelen.133 De Staten Generaal vertrouwen erop dat Maurits het beleg van Grol ‘soe ernstelijck sal doen voerderen ende diligenteren als het saisoen vereyscht’. Verder hebben zij besloten de vestingwerken van Lochem na de verovering van dat stadje te ontmantelen en verzoeken zij Maurits deze resolutie uit te voeren en het te Lochem aanwezige geschut, de munitie en andere benodigdheden binnen Doesburg en Zutphen te brengen.134

De dagen daarna begonnen de Staatse troepen Grol met meer kracht te belegeren. Ze begonnen voor de ogen van de belegerden schansen en loopgraven te maken, waarop

J Voor de declaratie van de gemaakte kosten voor het aanleggen van de approches voor Lochem zie bijlage 2.

Page 228: Groenlo in de 80-jarige oorlog

228 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

vanuit de vesting dag en nacht voortdurend werd geschoten. Men zegt, dat uit geen belegerde en veroverde stad zo onophoudelijk en met zo zwaar geschut op de vijand is geschoten en dat door zo’n kleine krijgsmacht, die de wallen dag en nacht voortdurend hebben bezet. Voeg daarbij nog, dat in al de tijd van het beleg geen berichten of brieven in de stad zijn aangekomen. Pas later werd in de stad vernomen dat herhaaldelijk geprobeerd was om tenminste brieven binnen te brengen, maar tevergeefs. Uitvallen en schermutselingen hadden er weinig plaats vanwege het geringe aantal soldaten, dat in de vesting was, maar berokkende de vijand steeds schade. Aan Staatse zijde sneuvelden velen of werden gevangengenomen, waaronder een keer drie commandanten van het geschut, terwijl van de belegerden slechts enkelen vielen. De drie gevangengenomen kapiteins werden naar de vesting gebracht. Vanuit de stad heeft men de aanvallers veel verzwakt, zelfs zijn kogels afgevuurd op de tent van Maurits. Helaas weken de belegeraars echter niet terug.135

Graaf Hendrik van den Bergh beschikte als commandant van de stad naast veel geschut, korenmolens, wagens, bruggen en ponten over zijn troep ruiters en nu nog slechts 600 man voetvolk, omdat de andere manschappen hem deels al vluchtend verlaten hadden en deels aan de pest gestorven waren. Hij was daardoor in de problemen geraakt, omdat hij een enorm en machtig leger voor zich zag en hij weinig hoop had hulp te zullen krijgen. Hij was niettemin vast besloten zich zoveel mogelijk te verdedigen, liet de meerderheid van zijn manschappen op de halve manen plaatsnemen en liet zich door het afschieten van kanonnen en musketten aan Maurits horen, die met veel geduld het moment afwachtte om de stad te naderen en in het veld aan versterkingen bouwde.136

Donderdag 2 november 1606

Maurits was dus direct na aankomst begonnen de stad in te sluiten en naderingsloop-graven aan te leggen. Men ondervond daarbij vanaf het begin veel tegenslag. Het weer was gisteren zeer sterk veranderd. Er viel een gestadige regen, die maar bleef duren.137

Als gevolg van de vele neerslag kan men nu in het laag gelegen en moerassige land rond Grol geen approches graven. De soldaten die op wacht moeten staan, worden dag en nacht nat en blijven dat ook, waardoor een groot deel van het leger ziek wordt. Er is ook veel gebrek aan brood en fourage omdat de wegen zo vol water staan dat ze onbegaanbaar zijn. Maurits besluit daarom uit medelijden zijn volk de ene dag na de andere vrij te stellen van het werken aan de belegeringswerken, op beter weer hopend. Hij meent zich dat te kunnen veroorloven op basis van de indruk dat Spinola geen leger bijeen zou kunnen krijgen om Grol te ontzetten. Deze opinie veroorzaakt echter dat zijn leger en hun legerkampen niet behoorlijk beschanst noch de approches zo ver gevorderd zijn als de situatie wel vereist.138

Spinola was wonderlijk verbaasd over het onvoorziene besluit van Maurits te trachten Grol te heroveren. Hij was zich bewust van het gevaar waar de stad Grol (aan Lochem

Page 229: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 229Hoofdstuk 15

was hem weinig gelegen) in kon geraken, en kon niet toestaan dat een plaats van zo groot belang die hij onlangs veroverd had, weer zo spoedig in de handen van de vijand zou vallen. Hij had bovendien niet alleen te maken met een eventueel verlies van Grol, maar ook met het gevaar dat daardoor kon ontstaan voor Oldenzaal en Lingen. Men hoefde er niet aan te twijfelen dat, als Grol was afgesneden en de andere daarna zonder voldoende ondersteuning bloot lagen, zij beide ook in handen van de vijand zouden vallen. En als de Koning en de Aartshertogen in zodanig geval geen plaats ten noorden van de Rijn behielden, wat zou het dan voor nut hebben Rijnberk in bezit te hebben, dat men in het bijzonder veroverd had om toekomstige overtochten over de Rijn veilig te stellen? Zou dit dan het resultaat, de roem en de eer van twee veldtochten moeten zijn, die zo veel geld, zo veel bloed, en zo veel ongemak hadden gekost? Spinola overwoog dat men moest handelen om of al hetgeen men nu ten noorden van de Rijn bezat te verliezen, of te behouden, en dat men dan met alle vermogen moest trachten de bezwaren, die zich tegen een nieuwe veldtocht naar Grol vertoonden, te overwinnen.139

Vrijdag 3 november 1606

Spinola had besloten Grol te behouden en te verdedigen, daarbij overwegende dat het voor Maurits heel moeilijk zou zijn in zo’n korte tijd en met zo’n slecht weer al zijn legerkampen met goede versterkingen veilig te stellen. Zijn aanvalsstellingen lagen in het vlakke land, een deel daarvan zo vlak dat het door de langdurige regenval vol water was, zodat het moeilijk was loopgraven aan te leggen.Spinola besloot de strijd aan te gaan en trok het veld in. Hij liet zijn troepen de Rijn oversteken en koos als eerste legerplaats de omgeving van Dorsten, nabij de rivier de Lippe. Op die plaats bracht hij zijn strijdmacht bijeen, steekt vandaag de Lippe over met 7000 man voetvolk, 1000 ruiters, 12 stuks geschut en 400 karren met voldoende munitie, voedsel en oorlogstuig. Hij kondigt de belegerden zijn komst aan met drie artillerieschoten en begint te marcheren.140

Maurits ontvangt ’s avonds het bericht, dat de vijand met zijn volk zowel te voet als te paard met tien stukken geschut over de Rijn was getrokken en te Dorsten was aangekomen, met het plan Grol te ontzetten.141

In de stad Grol is men niet op de hoogte van de komst van een ontzettingsleger en de schrik zit er goed in dat, als Maurits de stad zal heroveren, men opnieuw onder het gehate Staatse regime zal komen. Door de devote burgers wordt gebeden en wel in het bijzonder, dat de vijand door storm en onweer mag worden verdreven. Op de gebeden, die Sasbout Vosmeer en pastoor Cornelius Fabritius - in processie over de stadswallen gaande - hebben gedaan, volgen spontaan die van de burgerij.Zo nu en dan lukt het spionnen ongemerkt de stad uit te komen. Door toedoen van soldaten die vanuit de stad op verkenning uit waren, valt een brief van Maurits aan zijn halfbroer Frederik Hendrik in handen van Hendrik van den Bergh. In deze brief is er sprake van dat Grol zo strak moet worden bewaakt dat niemand de stad zal kunnen

Page 230: Groenlo in de 80-jarige oorlog

230 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

bereiken. De brief wordt door hem aanstonds naar Spinola gezonden en bereikt deze na vele omwegen toch nog bijtijds, toen hij van Dorsten te Borken aankwam. Zodra hij hem had gelezen, gaf hij, in strijd met de wens van alle andere bevelhebbers, het leger bevel in de richting van Grol op te trekken om de belegering op te heffen, wat op generlei wijze zou zijn gebeurd, zoals later is gebleken, als hij die brief niet had ontvangen.142

Zaterdag 4 november 1606

De Staten Generaal zijn van mening dat de vijand niet op zodanige sterkte van volk is zowel te paard als te voet om ons leger te durven aanvallen.143 Omdat ook de Staatse troepen voor Grol tot dan toe veronderstellen dat Spinola geen leger bijeen zou kunnen brengen om Grol te ontzetten en ook vanwege het slechte weer waren ze nog niet genoeg beschanst. Tot grote verbazing van zijn soldaten verneemt Maurits ’s avonds, dat Spinola met een leger van 8000 man te voet en 900 te paard en 10 stukken geschut in aantocht is en de Lippe is gepasseerd. De Spaanse soldaten marcheren zonder bagage, elk met drie daalders in geld tevreden gesteld. Hen is nog meer beloofd.144 Intussen is Maurits over de hele linie wel gevorderd met het aanleggen van approches en al tot 50 passen de gracht van de halve manen genaderd, terwijl Hendrik van den Bergh zich verdedigt als een leeuw met zo nu en dan kleine uitvallen.Tijdens deze belegering zetten de gouverneur, graaf Hendrik van de Bergh, alle soldaten en de gehele burgerij zich sterk in. De gouverneur vertoont zich overal en spreekt de soldaten moed in. Deze gehoorzamen vol vuur. Van het voetvolk houden elke nacht 300 man de wacht op de halve manen buiten de stadsmuren. Die zijn door een in de aarden wal aangelegde onderaardse gang via een landtong in de gracht vanuit de stad toegankelijk. De soldaten van Hendrik van den Bergh liggen daar in de onmiddellijke nabijheid van de vijand, die zij aanhoudend bestoken. De stadsmuren worden door de burgers bezet. Anders dan enkele maanden tevoren zijn de burgers nu wel bereid de stad tegen de Staatse aanvallers te helpen verdedigen.145

Spinola zet zijn opmars voort en stuurt voortdurend koeriers en spionnen om in de gelederen van de vijand binnen te dringen. Iedere nacht laat hij met een artillerieschot zijn aanwezigheid merken. Hoewel er meer wegen zijn om naar Grol te komen besluit hij de kortste weg te nemen. Hij denkt zo de vijand zo min mogelijk tijd te geven om in het open veld versterkingen aan te leggen. Zijn spionnen brengen hem ervan op de hoogte hoe goed versterkt de Hollanders aan de zuidzijde van de stad zijn en daarom besluit hij de weg richting Vreden te nemen, die een beetje langer is. Omdat Maurits op de hoogte was van de komst van de Katholieken was hij steeds verder gegaan met versterken daar het gevaar steeds dichterbij kwam.146

Page 231: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 231Hoofdstuk 15

Maandag 6 november 1606

Het is nu zeer helder weer, bijna zomers. Dat is zeer gunstig voor de Staatse belegeraars.De Katholieken arriveren ‘s avonds te Vreden147 en vernemen daar dat de vijand ook aan die kant goed versterkt is. Spinola weet dat hij niet over een ingenieur kan beschikken en stuurt de Italiaan Fancisco Jensino op verkenning uit, die per toeval door een moeras Groenlo bereikt. Jensino stuurt Spinola de plattegrond van de belegeringswerken van Maurits met een advies over de plaats die het meest geschikt is om de stad te ontzetten.148 Spinola weet nu dat Maurits aan de noordoostzijde van de stad nog onbeschanst ligt.149

Inmiddels worden de Staatse troepen vanuit de stad dag en nacht met zwaar en klein geschut bestookt, waarvan zij grote last ondervinden en de kogels als afgevallen eikels overal verspreid liggen. Ondertussen wordt een krijgsgevangen Staatse kapitein de stad binnengebracht die als zijn mening te kennen geeft, dat deze kleine belegerde krijgsmacht de stad niet zo dapper kan verdedigen als hij niet zeker is van de komst van hulptroepen. Hij geeft de belegerden hiermee moed door ongevraagd te spreken van de nadering van de Katholieken. Hij brengt tevens de angst aan het licht die in het leger van Maurits heerst en die vooral ontstaan is door de troepenbewegingen van de Katholieken. Hoewel het een gevangene is schenkt men hem geloof en begint beledigende woorden naar de vijand te roepen en raadt hem onder smaadredenen aan te vluchten naar waar hij vandaan komt. Dit is voor de Staatse troepen des te zwaarder en des te onverwachter, omdat Maurits’ halfbroer Frederik Hendrik zich eerder heeft laten ontvallen zeker te zijn van de overwinning van de stad en de gevangenneming van de bisschop. Hij heeft pralend en met een eed verzekerd hem persoonlijk tot bisschop van Utrecht te verheffen. Later hebben een aan Maurits gezonden trompetter, gevangengenomen kapiteins en de boeren uit de omgeving, bij wie Frederik Hendrik de nacht had doorgebracht, verklaard, dat hij bij zekere gelegenheid over de bisschop gesproken en gezworen heeft, dat hij hem ditmaal zeker ‘naar zijn zetel zou brengen’.150

Dinsdag 7 november 1606

Maurits was niet onwillig om Spinola met zijn oprukkende troepen slag te leveren, maar als hij vandaag zijn leger in slagorde stelt, om de vijand op te wachten, merkt hij, dat hij daarvan nog niet het derde deel wegens ziekte bijeen kan brengen. Er steekt ’s morgens plotseling een storm op, zo hevig dat men niet op de been kan blijven. De storm met hevige regenbuien houdt twee dagen en nachten aan, waardoor de gracht weer met water wordt gevuld.151

Page 232: Groenlo in de 80-jarige oorlog

232 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

Woensdag 8 november 1606

Spinola is er nu van op de hoogte dat de Staatse vijand aan de noordoostzijde van de stad zich slechts met eenvoudige loopgraven versterkt heeft, die nog niet klaar zijn. Hij besluit de langere weg te nemen. Daarmee komt hij ook in het gebied van Oldenzaal waar de graaf van Solre eenvoudig langs kan komen om zich met zijn voetvolk bij hem te voegen. Hij arriveert in het dorp Rekken, maakt kwartier in een bos waar hij de graaf treft met ongeveer duizend man voetvolk en tweehonderd ruiters en een beetje proviand. Hij roept zijn krijgsraad opnieuw bijeen en is vastbesloten de aanval te openen.152

Als Maurits ’s nachts verneemt dat de vijand zich ’s avonds tevoren te Rekken heeft gelegerd vreest hij, nu de vijand zo dichtbij is en de drie legerkampen van zijn leger zo ver van elkaar liggen, door de Katholieken overrompeld te worden zonder daar iets tegen te kunnen ondernemen. Hij besluit daarom graaf Ernst Casimir en Diederik van Dorth met hun voetvolk in het holst van de nacht uit de legerkampen ten westen en ten noorden van de stad terug te trekken naar zijn kampement op de Lievelder Es, maar laat de ruiters bij de bagage.153 Die nacht gaan enigen de stad uit, om de belegeraars uit de nabije loopgraven te verdrijven, maar die hadden zich daar toen al uit teruggetrokken. Er worden wel enige ruiters gevangengenomen en naar de stad gebracht.

Donderdag 9 november 1606

De storm is geluwd en er volgt een dag met helder weer.154 In de ochtend, net voor het begin van de dag, laat Spinola zijn soldaten in het veld aantreden. Hij laat zijn bagage met toereikende wacht in het kamp achter, en formeert zijn leger in een uitgekiende opstelling. Daardoor lijkt hij sterker dan hij is. Het is echt een klein legertje, maar met een sterke wil en van grote waarde, dat een enorme kracht uitstraalt. Ondanks dat men geen geld heeft, met een brood als proviand en met een slecht, koud en regenachtig seizoen met water van boven en van onderen, hoort men nooit iemand een slecht woord zeggen of zich chagrijnig tonen.155

Spinola trekt die ochtend met zijn leger richting Grol en passeert een ten noordoosten van Grol gelegen moeras. Daar hadden degenen die daar bekend behoorden te zijn en binnen Grol gelegen hebben Maurits ervan overtuigd, dat het niet passeerbaar noch doorwaadbaar zou zijn. Spinola verkrijgt daardoor zulk voordeel dat het Maurits niet mogelijk is hem van de stad af te houden zonder slag te leveren, een slag die zal moeten plaatsvinden tussen twee vuren met het geschut van de stad aan de ene kant en van het leger van de vijand aan de andere kant.156

Spinola marcheert met zijn troepen in slagorde voorwaarts, waarbij de soldaten tot aan de knieën en soms tot het middel door het water moeten en komt op schietafstand in de nabijheid van de versterkingen van het Staatse leger. Maurits,

Page 233: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 233Hoofdstuk 15

horende van de onverwachte beslissing van de Katholieken, (hij had ze via twee andere wegen verwacht) ziet dat Spinola aanstalten maakt om de versterkingen van het Staatse leger te forceren. Zijn loopgraven en versterkingen zijn aan die kant nog niet afgebouwd en zoals eerder gezegd vindt hij dat dit niet de geschikte plaats is om ten strijde te trekken. Hij kan ook niet op volle sterkte (groter dan de vijand) en met met een normale formatie van het leger in het open veld komen en besluit zich terug te trekken.157

Maurits verlaat al zijn versterkingen, steekt de Slinge over en trekt zich terug in zijn legerkamp op de Lievelder Es dat eerder versterkt was. Zij hadden de nacht daarvoor op het bericht van de nadering van de Katholieken reeds een deel van hun artillerie en hun bagage achter de bescherming van de Slinge en een bos in veiligheid gebracht.158

In de vroege morgen zetten velen vanuit de stad de Staatse vijand achterna en ziende, dat hij reeds tamelijk ver verwijderd is, geven zij Spinola hiervan kennis, die, hierdoor aangenaam getroffen159, oprukt tot aan de achtergelaten versterkingen, waar hij zijn leger achterlaat.Spinola gaat met zijn vliegend eskadron en 400 paarden verder richting Maurits. Don Luigi arriveert bij de versterkingen van het legerkamp van Maurits op de Lievelder Es, waaruit de cavalerie naar buiten komt. Er hebben enkele schermutselingen plaats waarbij men van de Katholieken een Ierse sergeant en twee tamboers doodt, van wie een door een kanonschot het hoofd wordt afgeschoten. Van de Hollanders wordt een trompetter gevangengenomen. De ontzetting van Grol is daarmee nagenoeg zonder bloedvergieten verlopen.160 De graaf van Solre en andere Spaanse aanvoerders begeven zich met spoed naar het leger bij Grol.Herman van den Bergh vertelt Spinola, dat hij op één dag wel 38 tonnetjes buskruit had verschoten om het aanleggen van de approches te beletten. Nochtans zou zijn volk de belegering niet veel langer hebben kunnen tegenhouden, zelfs zich verwonderende dat ze met zo weinig volk het zo goed hadden uitgehouden terwijl ze aan vijf kanten werden besprongen en men tot aan de halve manen naderingsloopgraven had aangelegd.161

Vrijdag 10 november 1606

Vandaag is het opnieuw slecht weer en het water is overal zo sterk gestegen dat de rivier de IJssel daardoor wel ruim een meter gewassen is. Maurits ziet dat zijn soldaten bijna alle dagen minder en zieker worden en besluit zijn leger geheel op te breken. Hij was gisteren reeds begonnen zijn zieken naar Doesburg te sturen.162 ’s Ochtends heeft Maurits de overige zieken, die op de Lievelder Es nog in zeer groot getal aanwezig waren, ook weggezonden om vervolgens binnen een of twee dagen met de rest van het leger van daar op te trekken, behalve als er zich nog een gelegenheid zou voordoen om iets tegen de vijand te ondernemen.163

Page 234: Groenlo in de 80-jarige oorlog

234 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

Zaterdag 11 november 1606

Nu de Staatse troepen verdreven zijn laat Spinola de rondom de stad aangelegde loopgraven dichtgooien en brengt die nacht het regiment Bourgondiërs (14 com-pagnieën) onder kolonel Baron de Balancon in de stad (in totaal ca. 1800 soldaten)164 met de opdracht om de rest te voltooien. De nieuwe soldaten worden binnengelaten met al hetgeen verder ter verdediging van de stad nodig schijnt. De Staatsen gaan voort zich op de Lievelder Es te verschansen, waarbij zij zich, bij voorkeur des nachts, allengs terugtrekken.165

Men stelt Spinola voor om de achterhoede van de Hollanders aan te vallen, maar die is er tevreden mee dat hij Maurits het beleg heeft laten opbreken en dat was veel, want hij voltooide een van de stoutmoedigste en dapperste ondernemingen die hij ooit had gedaan.166 Spinola voorziet de stad van buskruit en keert terug naar zijn achtergelaten leger.167

Zondag 12 november 1606

Nadat hij de bagage vooruit heeft gezonden, steekt Maurits voor de dageraad zijn legerplaats op de Lievelder Es in brand en trekt, niet zonder problemen bij het meenemen van het geschut, met zijn leger weg naar Zelhem waar hij tegen de avond aankomt. Maurits verneemt te Zelhem dat Spinola eveneens is opgebroken en zich heeft teruggetrokken. Naar hij verneemt heeft Spinola het besluit genomen al zijn volk voor enige tijd in het Sticht Münster te legeren. Hij kan daar echter nog geen zekerheid over krijgen en vindt het daarom raadzaam zijn leger nog een dag of twee, drie in de omgeving van Zelhem bij elkaar te houden totdat hij nadere tijding zal hebben ontvangen, dat Spinola van deze frontieren wat verder vertrokken zal zijn.168

Deze dag waarop de Staatse troepen hun stellingen verlaten, wordt in de stad een algemene processie langs de wallen gehouden en is God gedankt voor de bewezen weldaden. Er is voorts door de bisschop een nieuwe jaarlijks op de 12de november te houden feestdag ingesteld, die zal worden gevierd met een plechtige processie.

Woensdag 15 november 1606

Maurits is met omstreeks 13 vendels voetvolk tot vandaag in de omliggende dorpen van Zelhem gebleven, waar men zulk een groot aantal niet tegelijk kon verzorgen.Op de namiddag keert Sasbout Vosmeer met zijn bagage terug naar Oldenzaal.169 Diezelfde namiddag arriveert het Staatse leger te Doesburg. En hoewel sommigen zich in die buurt teveel belast zullen vinden vindt Maurits het nodig de compagnieën die zeer afgemat en met veel zieke soldaten te kampen hebben, enkele dagen binnen de steden te laten verblijven, totdat ze wat opgeknapt zullen zijn en dan opdracht te geven dat de steden, die zich het meest belast voelen, verlicht zullen worden.170

Page 235: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 235Hoofdstuk 15

Reizigers die van Zutphen te Grol arriveren zeggen, dat daar en te Deventer alle kerken en gasthuizen vol gewonden en zieken zijn, en men gelooft dat er voor Grol wel 1200 gesneuveld zijn. Er heerst grote ellende en verwarring. Toch blijft er veel ruiterij actief, zodat het er alle schijn van heeft dat ze Grol nog willen belagen en bedreigen.171

De daarop volgende dagen heeft Maurits zijn leger in de garnizoenen verdeeld, terwijl ook Spinola naar de Rijn terugtrok. De Staten ontboden Maurits naar den Haag, waar hij op 25 november aankwam.172

Dinsdag 21 november 1606

Om het garnizoen van Grol aan te vullen arriveren daar vandaag nog eens zeven compagnieën Engelsen in totaal ca. 800 soldaten.173 Ook blijft de helft van de vaan ruiters (kurassiers) van Hendrik van den Bergh in de stad. Het garnizoen bestaat op dat moment uit ruim 2600 soldaten, die tot na het ingaan van het Twaalfjarig Bestand (9 april 1609) in de stad zouden blijvenOmdat graaf Hendrik van den Bergh het zo wilde stuurt Spinola bij wijze van voorziening kolonel Francesco naar Grol.174 Giacomo Francesco volgt Hendrik van den Bergh op als tijdelijk gouverneur van de stad Grol.Hoewel hem die titel niet wordt toegekend krijgt de graaf van Solre de functie van Stadhouder van de Spaanse enclave Lingen, Oldenzaal, Grol toebedeeld. Zijn positie is vergelijkbaar met die van Francois de Verdugo na de val van Groningen in 1594.De nieuwe gouverneur van Grol Giacomo Francesco zet de door Hendrik van den Bergh begonnen herstelwerkzaamheden aan de vestingwerken van Grol voort. Er worden ruim 6000 gulden voor uitgetrokken.175 De munitiemeester Jan Fatre arriveert in gezelschap van drie kanonniers te Grol.176

De Staten Generaal hadden Johan van Dorth reeds op 1 november opgedragen de ontmanteling van de vesting Lochem te bewerkstelligen. Van Dorth bezocht destijds Maurits in het leger voor Grol om zijn besluit daarover te vernemen. Maurits nam toen echter geen beslissing. Maurits schreef daarop aan de Staten Generaal dat hij wat het ontmantelen van de stad Lochem betreft niets in het werk had kunnen stellen, terwijl de vijand zo dichtbij was. Hij zag daar ook geen kans voor zo lang de vijand zich zo dicht bij deze frontieren ophield.177 Toen Maurits te Doesburg gelegerd was bezocht Johan van Dorth hem opnieuw en heeft toen wederom op een beslissing aangedrongen maar kreeg ten antwoord dat Maurits aan de Staten Generaal advies zou uitbrengen zodra hij te Den Haag zou zijn gearriveerd. Toen Maurits op weg naar Den Haag te Arnhem was nam Van Dorth nogmaals de gelegenheid te baat om Maurits om toestemming te vragen maar wederom tevergeefs. Omdat de Staten Generaal bij hun eerder genomen besluit bleven om Lochem te ontmantelen schreef Van Dorth bij zijn terugkeer te Zutphen aan Maurits, dat de gedeputeerden van het Zutphense kwartier hem van advies wilden dienen hoe die ontmanteling het best zou kunnen worden aangepakt. Na Maurits twee alternatieven

Page 236: Groenlo in de 80-jarige oorlog

236 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 15

te hebben voorgesteld sprak hij de hoop uit ‘dat deze zaak nu eindelijk eenmaal sal voortgaen’. Zonder de instemming van Maurits zag Johan van Dorth de ontmanteling van Lochem niet zitten. Wat de aan hem verstrekte opdracht betrof schreef hij aan de Staten Generaal, dat hij daarvan ontheven wilde worden en adviseerde de opdracht aan iemand anders te geven, die men het niet zo kwalijk zou nemen. Voor het geval men aan de hem verleende opdracht zou willen vasthouden ‘soude ick mij om merckelicke redene beswaert finden in desen ijet te doen ofte tenteren sonder speciale acte van authorisatie’.178

De Staatse agent te Parijs schreef begin december aan de Staten Generaal dat men daar had vernomen dat Spinola hoopte en er zich niet minder op beroemde dat hij de oorlog nog in 1607 midden in Holland zou voeren. De Franse koning geloofde dat hem dat ook zou lukken nu Spinola uit ondervinding wist, dat het Staatse leger hem niet wilde opwachten om met hem slag te leveren. Zijne Majesteit was ook zeer ontevreden over het verlaten van het beleg van Grol. De Franse ambassadeur te Brussel had de koning bij zijn terugkeer naar Parijs verzekerd dat Spinola ten tijde van het ontzet maar tussen de 5 en 6000 man had en de Staten Generaal over de 12000. De koning beklaagde zich er bij de Staatse gezant over dat hij de financiële ondersteuning, die hij de Staten Generaal gaf, beter aan de fortificatie van zijn eigen frontieren had kunnen besteden. De gezant adviseerde de Staten Generaal dat zij ‘zullen gelieven op dit punt te letten, opdat hierdoor Zijne Majesteit niet wijder worde gedegouteerd’.179

Aan Spaanse zijde vond men dat Spinola bij die gelegenheid onsterfelijke glorie had bereikt omdat hij een van de grootste overwinningen had behaald die men lange tijd niet had gekend. Hij kreeg groot aanzien bij de Koning en bij de Aartshertog. Bij dit treffen kwam Maurits in diskrediet, niet alleen bij de Katholieken maar ook bij de Hollanders en anderen die aan zijn zijde stonden, die toen ze het hoorden onderling mopperden.Aan Staatse zijde reageerde Frederik van Vervou op deze gebeurtenissen als volgt: ‘Door deze kleine voorspoed, dewelke zijne Excellentie deze zomer gehad heeft, werden vele mensen flaeumodich daarvan sprekende op verscheidene manieren, ja tot nadeel en disreputatie van het huis van Nassau. Ik weet zeer wel, en zullen het alle mensen moeten bekennen, dat het God de Heer niet anders en belieft. En wanneer ik overdenk die grote verachting van God en zijn heilig woord, die hoererijen, doodslagen, en dergelijke gruwelijke zonden, die in mijn tijd, toen ik het leger mede hanteerde, gepleegd werden, over dewelke of weinig ja soms geen straf geschied, te meer wijl die grote Heren en Officianten, leyder hun van vele zonden niet en kunnen ontschuldigen, zo is het geen wonder, dat God de Heer geen victorien geeft. En ik besorge, indien daar in geen andere ordre gesteld wordt, dat die Spanjaarden en hun consorten voortaan nog meer en meer geluk zullen genieten; want toen het volk Gods, in de woestijn reizende, begonnen te hoereren, en andere gruwelen te bedrijven, nam de Heer zijn zegen van haar, en liet ze vallen in de handen van hun vijanden, die ze wredelicken tracteerden’.180

Van de Kemp beschrijft het jaar 1606 als volgt: ‘De uitkomst van Maurits’ krijgsbedrijven was derhalve dit jaar even weinig voordeelig, als het vorige, en zijn oorlogsroem leed zoo binnen als buiten ‘s lands eenige opspraak. Koning Hendrik van Frankrijk, zegt men, heeft betuigd, dat het gedrag van den Prins voor Grol en Rhijnberk niet had beantwoord aan

Page 237: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 15 237Hoofdstuk 15

het denkbeeld, het welk zijne vroegere bedrijven van zijne oorlogsbekwaamheden hadden doen opvatten. Maar, mag men vragen, was de vrij machtige Koning van het uitgestrekte Frankrijk wel in staat, om zich geheel te verplaatsen in den toestand van den Veldheer, die zich den Dienaar moest noemen van de Staten eener kleine Republiek, welke bij eene nederlaag van haar leger openlag voor den vijand en wel voor eenen vijand als Spinola? Maurits was gewoon bij al zijne ondernemingen de kansen nauwkeurig te wikken en te wegen, en schijnt altijd minder te hebben geschroomd zich aan de opspraak bloot te stellen van te weinig gedaan te hebben, dan het behoud des Vaderlands in de waagschaal te stellen tegen de hoop van lauweren te plukken, welke anders zoo verleidelijk is voor den veldheer’.181

Eind december verzochten de Staten Generaal de Raad van State om advies over wat gedaan zou moeten worden inzake de kwestie van de overgave van de stad Grol in augustus. De Raad van State vond dat er bij het overgeven van de stad verwijtbare fouten waren gemaakt en dat daar straf op behoorde te volgen.182 Echter omdat Van Dorth na de overgave van Grol van Maurits belangrijke opdrachten had gekregen en bij Maurits het voornemen bestond hem ook nog tot gouverneur van Zutphen te benoemen, meende de Raad dat het ‘tot slands meerdere rust zoude strekken dat deze zaak zou daargelaten worden. Doch alles te stellen ter discretie ende belief van de heren Staten, die zullen considereren dat het doenlijk zal zijn Sijne Excellentie te vermanen met behoorlijkheid dat de voorscreven Van Dorth niet en had behoren in zo deerlijken last gebruikt te worden’.Omdat door de Raad ‘de sake was op eenen anderen voet gebracht ende dat die heer van Dorth vereert is geweest met hooge ende eerlijcke chargen, dat daerom den Raedt niet anders en kan gesien dan dat tot ruste van het lant de sake dient daergelaten ende gedempt ende dat nochtans die heeren Generale Staten dit souden laten commen tot kennesse van Zijn Excellentie soe het Hare Mogende Edelen belieft’ meende de Staten Generaal dat ‘d’ heeren van den Raedt in het begintssel hare verclaringe wijsselijck hebben gedaen, te weeten dattet niet en dienden veel waters vuyl te maken, als men daerna daertoe anders niet en soude doen’. Besloten werd ‘dat van nu voirtaen alle commandeurs, tzij gouverneur, colonnel ofte ander commandeur in eenige importante plaitsse, die bij den vijant belegert ende denselven overgelevert soude moegen wordden, gehouden sullen zijn terstonts na deselve overleveringe hem te presenteren ter vergaderinge van de heeren Staten Generael ofte van den Raedt van State ende aldaer te geven redenen van het overgeven ende deselve behoirlijck te justificeren, hun soelange houdende van alle chargen, diensten ende employ gesuspendeert, totdat zij sullen hebben van de voirscreven heeren Staten ofte Raedt van State vercregen een declaratoire acte, dat zij hen in het disputeren, defenderen ende mainteneren van de plaitsse mette buytenwercken derselver, daer eenige zijn, wel ende gelijck als een commandeur toecompt hebben gequeten ende gedragen’. Dit besluit zou aan Maurits worden meegedeeld.183

Page 238: Groenlo in de 80-jarige oorlog

238 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

16

Het Spaanse regime te Grol 1606-1627

1606 vervolg

David van Maunden, de collega van Fabritius in Lochem, die na de verovering van Lochem door prins Maurits in oktober 1606 er geen heil meer in zag nog langer daar te blij ven, heeft schielijk een schuilplaats gezocht in Grol, met het vaste voornemen om zodra het veilig kon, zich in veiligheid te stellen in Brabant, en wel in Antwerpen. Tijdens zijn korte verblijf in Grol heeft hij zich onledig gehouden met enige bemoeienis met Engelhuizen (nov. 1606 - jan. 1607).1 Van Maunden is er ten zeerste over ontsticht dat de gouverneur gewone soldaten in het klooster heeft gelegerd, terwijl het gewoonte is, dat officieren daar ingekwartierd worden. Graaf Hendrik van den Bergh heeft ook in de ‘Paterye’, het huis van de pater, zijn kwartier gevonden. Ook op de verzorging van het krijgsvolk heeft Van Maunden kritiek. Ze lijden honger en zijn daarom des te groter last voor de burgers, want ze stelen alles wat los en vast zit. Onlangs hebben ze bij de zusters van Engelhuizen vijf varkens gestolen.2

Aan het einde van het jaar zijn er voor het Spaanse regime in Grol nog een aantal

Page 239: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 239Hoofdstuk 16

aanzienlijke financiële problemen op te lossen. In de eerste plaats blijft er de dreiging dat de Staatsen Grol willen heroveren. Dat maakt het noodzakelijk Grol te blijven voorzien van een sterk garnizoen met alle financiële gevolgen van dien. Wat de ‘servitie en fourage’ van de te Grol gelegerde soldaten betreft is de contributie uit de Graafschap Zutphen zo kort na de inname van Grol nog niet toereikend om daarmee in de opnieuw ingestelde financiële tegemoetkoming voor de inkwartiering te voorzien. In december moet dan ook nog met gelden uit de contributies van Salland en Drenthe worden bijgesprongen.3

In de tweede plaats is er het probleem dat de kerkelijke goederen tijdens het Staatse regime zijn vervreemd en kerk en klooster thans hun inkomsten moeten missen. De financiële problemen voor pastoor Fabritius en de pater van het klooster Johannes van Diest zijn dan ook aanzienlijk. Uit de parochie is niets te verwachten en bijkomstige inkomsten zijn uiterst gering omdat de burgers erg arm zijn en nauwelijks brood hebben om te eten.En ten derde moet de niet onaanzienlijke schade aan de vestingwerken van Grol worden hersteld, wat niet geringe kosten met zich meebrengt. Spinola heeft in een plattegrond van de vesting Groenlo de raming van de kosten daarvan aangegeven en die naar Brussel gezonden.4

1607

Nu de Staten Generaal ervan hebben afgezien Diederik van Dorth voor zijn falen te Grol te vervolgen steekt Maurits zijn sympathie voor hem niet onder stoelen of banken. In zijn functie van stadhouder van Gelre benoemt hij hem begin februari tot gouverneur van de stad Zutphen. De magistraat van Zutphen tekent bij de Staten Generaal bezwaar aan tegen zijn benoemingscondities. Zijn bevoegdheden zijn namelijk veel uitgebreider dan in andere steden gebruikelijk is, zoals bijvoorbeeld toen hij gouverneur van Grol was.5 De Staten Generaal durven zich niet in de kwestie te mengen.6 Brussel benoemt 8 maart Matthijs van Dulcken tot gouverneur van Grol, om ‘over het crijchsvolck, dat aldaer jegenwordich in garnisoen is ende hiernaemaels wesen zal, den pricipalen last ende bevel te hebben ende voorts de selve met de borghers ende inwonders aldaer te houden ende regieren in alle goede crijghsorden, eendrachticheyt, accord ende policie, ghelijck dat behoirt’.7 A

Het grote garnizoen dat door Spinola het voorgaande jaar in de stad was gelegd bracht begin 1607 nog steeds grote problemen met zich mee. De noodzakelijke financiële middelen ontbraken nog en de voedselvoorziening kwam ook maar moeilijk op gang. De eerste maanden van het jaar moet Brussel voor het garnizoen van Grol financieel bijspringen voor ‘servitie en fourage’.8 Geld voor soldijbetaling is er niet. Het uitblijven van soldij brengt de soldaten in moeilijkheden. Op initiatief van pastoor Fabritius mogen de soldaten in de kerk onder de preek het volk om aalmoezen vragen.

A De akte van benoeming van Matthijs van Dulcken in bijlage 3.

Page 240: Groenlo in de 80-jarige oorlog

240 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

Door de koninklijke commissaris, Johan Destru, wordt aan alle soldaten gezouten spek gedistribueerd, ja zelfs aan de officieren, tot aflossing van de schuld, zoals ze dat noemen. Voor een ongehinderde toevoer van levensmiddelen uit het Münsterse probeert gouverneur Francesco het met de Staatse commandant van Bredevoort op een akkoord te gooien. Hij laat de kapitein Lauwijck weten dat hij wil toestaan, dat men uit de steden van Münster levensmiddelen tot onderhoud van de bevolking ongehinderd binnen Bredevoort brengt, indien men anderzijds dergelijke toevoer uit Münsterse en vijandelijke steden naar Grol zou willen toestaan. Lauwijck legt dit vervolgens voor aan de Staten Generaal die daarop besluiten dat de Raad van State of Maurits moet antwoorden ‘dat men den cours van de geproponeerde familariteyt metten vijant’ niet goedkeurt; Lauwijck moet die staken.9 Gouverneur Francesco is pastoor Fabritius gunstig gezind. Hij laat op zijn kosten het altaar van O.L.Vrouw ver sieren en is de kerk niet meer tot last door daar zijn kanon-nen op te bergen. Wel is er aan de noordkant van de kerk achter het altaar van St. Catharina nog wat oorlogstuig opgeborgen. Aan de zuidkant achter het altaar van St. Anna staan nog veel voertuigen, wagens en raderen op een open plek, zodat ze het volk, de zangers en zelfs de celebreren de priester hinderen.Te Grol heerst nog steeds de pest. Pastoor Fabritius wil dat men de lijken ‘s morgens naar de kerk brengt en die onder de Mis daar laat staan. Hij heeft de mensen daar nog niet toe kunnen brengen en er ook niet erg op aangedrongen omdat de pest ernstig woedt en het gevaarlijk is met de lijken van pestlijders in contact te komen. In verband met de vele begrafenissen die plaatsvinden vermeldt Fabritius: ‘een heel kwade gewoonte die ze hier hebben: na de begrafenis van het lijk geeft de familie aan hun buren een vat bier en zo maken ze van een tijd van rouw en droefheid een tijd van plezier’.10

De watermolen voor Grol was door de Spaanse rentmeester aanvankelijk aangeslagen voor een contributie van vijf gulden per maand. De graaf van Solre geeft de rentmeester te Grol half maart opdracht de watermolen vanaf de verovering van de stad Grol op 13 augustus 1606 vrij te stellen van betaling van contributie. De rekenkamer te Roermond accepteert deze vrijstelling met de aantekening: ‘die watermeulen voor Grolle ongemoeyt te gelaten, alsoe zedert het innemen ende reconcilieren (verzoenen) van de stad Grolle de watermeulen daer buyten gelegen nyet en kan verstaen werden onder het gebiet van de viant te wesen’.11

Eind 1606 was er zowel aan Spaanse als aan Staatse zijde flinke twijfel ontstaan over de wenselijkheid van nieuwe veldtochten. De gesprekken om te komen tot een onderbreking van de vijandelijkheden hadden aanvankelijk een verkennend karakter. De uiteindelijke onderhandelingen om te komen tot een bestand hebben meer dan twee jaren geduurd, voordat ze in april 1609 werden afgesloten met het traktaat waarin beide partijen zich verbonden de strijd twaalf jaar lang te laten rusten. Zolang die onderhandelingen duurden namen beide partijen een wapenstilstand in acht.12 Die wapenstilstand (‘den stilstant’, ‘la cessation d’armes’) is op 12 april 1607 ingegaan.13 Toen Grol van 1597 tot 1606 in Staatse handen was waren het klooster en de

Page 241: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 241Hoofdstuk 16

vicarieën de in hun bezit zijnde kerkelijke goederen grotendeels ontnomen. De na de verovering van Grol door Spinola benoemde ontvangers van de kerkelijke goe-deren Wessel van Arnhem en Gerard Borckloo vorderen van de magistraat van Grol restitutie van de kerkelijke inkomsten. De stad heeft daarvoor echter geen financiële middelen. De vroede vaderen schijnen sedert de verovering van Grol door Maurits nogal lichtzinnig met kerkelijk bezit te zijn omgesprongen: ‘dry huyssen die van de erven van vicarie trium regum (Driekoningen) zijn om een eye oft appel ende seer scandelicken vercocht’, en dat terwijl be kend was ‘dat nyemants eenich geestlick goet mach coopen’.14

Pastoor Fabritius ontmoet uiteraard nog gevolgen van de protestantisering die heeft plaatsgehad van 1597 tot 1606. De gouverneur heeft hem half april via zijn aalmoezenier gewaarschuwd aangaande enige ketterse boeken die bij de rechter bewaard worden, die ‘ten tijde van de ketters’ in functie was. Hij heeft hem gevraagd ze daar weg te halen. Anderen ra den dat af en ze noemen dat Spaanse Inquisitie en in strijd met de vrijheid hen door Spinola bij de overgave van de stad gelaten. Fabritius vraagt aan zijn bisschop Sasbout Vosmeer wat ermee moet gebeuren.15

Intussen blijven de soldaten moeilijkheden veroorzaken. In het klooster Engelhuizen hebben ze eind april schade toegebracht aan de behuizing van de pater. Gelukkig heeft de gouverneur op dringend verzoek van de pater beloofd dat hij de schade zal herstellen en bovendien heeft hij de pater hout toegewezen voor herstel van het huis dat voordien in een storm zwaar beschadigd was.16

Op 27 april ‘s avonds om 10 uur wordt het op een steenworp afstand van het klooster gelegen huis van de pottenbakker door een vrouw, al of niet met opzet, in brand gestoken. Door de oostenwind slaat de brand bijna onmiddellijk over naar het huis voor de poort van het klooster, dat met stro gedekt is. En dat gaat zo snel in vlammen op, dat de knecht van de pa ter, die er in woonde, haast moest maken dat hij eruit kwam. In dat huis komen het varken van de zusters met zes biggen en twee koeien in de vlammen om. Toen begon heel het klooster in gevaar te komen. De soldaten laten zich niet onbetuigd, want als de brand van het nabij gelegen huis dreigt over te slaan naar het klooster, forceren ze bij voorbaat sloten en deuren en plunderen alles wat van hun gading is. De burgers worden bij het blussen door de soldaten jammerlijk opzij geduwd en geslagen, anders zou de brand niet zo ver zijn gekomen. Niet alleen de burgers maar ook de religieuzen zelf zijn beroofd en geslagen. Bijna niets van de inboedel wordt gespaard, want als men er nog iets uit zou hebben kunnen halen, was dat door de soldaten al geroofd. De zusters hebben daardoor bij deze brand al hun goederen verloren. De pater heeft nog getracht een ciborie, waarin het heilig Sacrament wordt bewaard, in veiligheid te brengen. Hij is daarmee nauwelijks ontkomen terwijl ze hem die wilden afnemen. Met dat al is de ellende niet te overzien. De zusters nemen de vlucht. De pater wordt halfdood van schrik het huis uitgedragen. Niemand bestrijdt de brand, vandaar dat het gebouw in de kortste keren in de as wordt gelegd. Deze geweldige brand verwoest het klooster, uitgezonderd de kapel en het huis van de pater, waar graaf Hendrik van den Bergh zijn intrek pleegt te nemen. Het kerkje is overigens geruïneerd en het gewelf vervallen

Page 242: Groenlo in de 80-jarige oorlog

242 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

door de vele beschietingen tijdens de belegering.‘s Anderdaags verhuizen de zusters naar het patershuis. De burgers laten zich van hun goede kant zien. De een geeft brood, een ander ham en weer een ander een vat bier maar ze leven in de grootste ellende.17

De rentmeester in Spaanse dienst Godefrijt Rustinx genaamd Borchloo arriveerde 15 januari te Grol. Al op 20 januari stuurt hij boden naar de Veluwe met brieven waarin hij om betaling van contributie verzocht. Dat bleef zonder resultaat. Ook herhaalde pogingen leverden niets op. Borchloo verzocht de graaf van Solre te Lingen toestemming om de ‘onderdanen’ van de Veluwe hardhandig tot het betalen van contributie te dwingen. Het mocht van de graaf. Zijn dwangmaatregel tegen ‘die van de Veluwe’ was gijzeling. De soldaten die hij daarvoor begin juli inhuurde arriveerden al 7 juli met twee gevangenen uit het ambt van Heerde te Groenlo. Kort daarna keerden ze met drie gijzelaars van de Veluwe terug, twee uit Heerde en een uit Epe.18 Zolang de kwestie van de gijzeling liep kon Borchloo Groenlo niet verlaten omdat het Hof te Arnhem hem in die tijd weigerde sauvegarde te verlenen. Zodoende kon hij op 18 augustus niet te Hasselt bij Zwolle zijn om daar zijn overleden zuster de laatste eer te bewijzen.19 De Staten Generaal ontvangen begin september20 een brief van het Hof van Gelderland21, waarin het erover klaagt, dat de ontvanger van de vijand te Grol verscheidene gevangenen van de Veluwe heeft laten halen uit de ambten van Epe en Heerde, in strijd met het wapenstilstandsverdrag. Het Hof verzoekt daarom de Staten Generaal om iemand naar Brussel af te vaardigen om de vrijlating van die gevangenen te bevorderen. Besloten wordt de brief met de bewijsstukken naar Brussel aan Verreycken te sturen en hem te vragen in deze bij de Aartshertogen te bemiddelen.22 Er komt vrij snel een reactie van de Aartshertogen. Ze schrijven aan de rentmeester van de contributies te Grol: ‘De Staten Generaal van de Verenigde Provinciën hebben ons te verstaan gegeven dat gij, in overtreding van het gesloten wapenstilstandsverdrag, bij nacht verschillende boeren van het kwartier van Voorst & Epe en Heerde gevangen hebt genomen en hebt weggevoerd vanwege het niet betalen van de contributie. Wij verzoeken de genoemde aanslag te willen herstellen’.23 Te Grol werd aan dit verzoek geen gehoor gegeven. Tops zegt daarover: ‘Wel illustreert deze episode hoe lastig de vestingen in het oosten van de Republiek voor Brussel konden zijn’.24

Van Dulcken arriveert ruim twee maanden na zijn benoeming op 13 mei te Grol om de functie van gouverneur van Francesco over te nemen.25

Sedert zijn komst te Grol is het Fabritius niet mogelijk geweest zijn intrek te nemen in de pastorie. Daarin woont een kapitein van de Bourgondiërs. De woning moet hoognodig worden hersteld. Het dak regent aan alle kanten door, de ruiten zijn gebroken en de wanden gescheurd. Middelen ter restauratie ontbreken en van de gouverneur kan hij niet gedaan krijgen dat het huis wordt ontruimd om er zelf in te gaan wonen. Hij zou het dan gedeeltelijk kunnen verhuren om zo langzamerhand de toegebrachte schade te herstellen, want als dat niet op tijd gebeurt, zal het helemaal in elkaar zakken. Na een jaar onderdak gevonden te hebben bij de stads secretaris, is

Page 243: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 243Hoofdstuk 16

Fabritius half februari eindelijk in staat te verhuizen naar de pastorie, die hij samen met een eerzaam burger gaat bewonen. De pastorie is echter zo zwaar beschadigd en het regent er zo door, dat ze voor fatsoen lijke bewoning niet geschikt is. Aangezien de pastoor de middelen niet bezit om ze te herstellen, besluit de magistraat een ‘testimonium van verwoesting’ te geven. Daarmee kan hij bij de landvoogd onder bemiddeling van zijn bisschop Vosmeer op een subsidie aandringen van ongeveer 100 daalders, in Grol te betalen uit de bijdragen tot herstel van de stad. Het huis zou daarmee hersteld kunnen worden, zoals ook met de huizen van andere burgers in een dergelijke situatie is gebeurd en dit op bevel van graaf Hendrik van den Bergh toen hij kort na de verovering van Grol door Spinola in 1606 het bewind over de stad voerde.We dienen ons een niet al te grootse voorstelling te maken van de kloostergemeenschap van Engelhuizen. In een brief van half september geeft Fa britius een triest beeld van het kleine groepje religi euzen: ‘de pest heerst nog steeds en gaat ook het klooster niet voorbij. Drie zusters zijn overleden en drie zijn er naar het klooster in Lochem ge gaan. De pater verblijft wegens de besmettelijke ziek te buiten de stad, maar wordt binnenkort terug verwacht. De pest neemt nog niet af, integendeel woedt nog feller’. Onder heel veel an deren is ook de stadssecretaris overleden en twee jon gens van rechter Joannes de Bruyn.26 Ook munitiemeester Johan Fatre overleed aan de pest.Het Willekensklooster was het oudste klooster in Groenlo. Het was een begijnenhuis, waar de zusters uit vrije wil en zonder geloften af te moeten leggen in armoede, gehoorzaamheid en kuisheid konden leven. De zusters konden dus, als ze dat wensten, uittreden en huwen. Ook het Oldeklooster -’t Willekensklooster - blijft niet voor de pest gespaard. Begin september is een van de zusters van het Oldeklooster gestorven en veertien dagen later nog een. De derde is naar haar ouders teruggegaan uit liefde voor de wereld, zodat van alle vier nu slechts de Moeder over is. Dit begijnenkloostertje lijdt dus ook al een kwijnend bestaan. Er vindt overleg plaats tussen de Graafschap Zutphen en de graaf van Solre over de uitvoering van de overeengekomen wapenstilstand. Daarbij zijn de grenzen van ieders grondgebied vastgelegd. Naar aanleiding van het verzoek van Diederik van Dorth aan de Staten Generaal vanwege de gedeputeerden van het Zutphense Kwartier, dat hetgeen tussen de graaf van Solre en de Graafschap is overeengekomen inzake de ‘limiten’, door de commandanten van de in Staatse handen zijnde steden zal worden nagekomen, wordt door de Staten Generaal gelast aan Maurits als stadhouder van Gelderland te verzoeken de commandanten daartoe bevelen te geven.27

Het loopt niet allemaal van een leien dakje met de interpretatie en uitvoering van wat in het wapenstilstandsverdrag werd overeengekomen. De gedeputeerden van Friesland en Groningen klagen half september bij de Staten Generaal over het daar invoeren van de betaling van contributies door de graaf van Solre. Dat gebeurt in strijd met het met de vijand gesloten akkoord op plaatsen waar dit niet door de regering is toegestaan. Besloten wordt aan Verreycken te Brussel en de graaf van Solre te schrijven, opdat de laatste zijn ‘procedueren’ zal staken.28 Ook die van Nijmegen, de Betuwe, de Veluwe en de Tielerwaard wensen vrijgehouden te worden

Page 244: Groenlo in de 80-jarige oorlog

244 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

van de contributies van de vijand, volgens de acte van interpretatie van de limieten. Naar aanleiding van deze klachten wordt daarover door de Staten Generaal aan de ontvanger van de contributiën in het Kwartier van Grol een brief gestuurd.29

De tot nu toe plaatsgehad hebbende belegeringen (1595, 1597, 1606) hebben voor de burgers van Grol grote gevolgen gehad. Er heerst dan ook nog steeds armoede. De stad heeft de verplichting tot ‘onderhout van het garnisoens chrijsvolcke in brant ende licht’. Daarvoor ontbreken de financiële middelen. Als tegemoetkoming betaalt de rentmeester daarom aan de burgemeesters van de stad Grol vanaf september 200 gulden per maand.30 Een half jaar na de benoeming van Van Dulcken wordt op 20 december Charles de Cocquiel door de Aartshertogen benoemd tot munitiemeester van Grol. Hij is op dat moment nog munitiemeester te Wachtendonck31 en is dat ook geweest in de tijd dat Van Dulcken daar gouverneur was. Hij volgt te Grol de overleden munitiemeester Fatre op.Hoewel Hendrik van den Bergh reeds uit Grol is vertrokken ligt er van zijn regiment nog steeds een compagnie van 40 ruiters in de stad.

1608

Bijna heeft de stad Grol in januari een ramp getroffen als de brand een jaar eerder van het klooster Engelhuizen. Door de zorgeloosheid van Bourgon dische soldaten is een huis dat dicht bij de kerk lag, door brand verwoest, ‘met het grootste gevaar voor zowel de kerk als andere huizen’.32

Pas op 22 februari wordt het incident van de ruim een halfjaar geleden in gijzeling genomen boeren van de Veluwe gesloten. Op die datum schrijft Spinola vanuit Den Haag aan rentmeester Borchloo dat hij de gevangenen zonder borgtocht, doch tegen betaling van het levensonderhoud, moet vrijlaten. Deze vrijlating moet zeker gezien worden tegen de achtergrond van de in Den Haag gevoerde onderhandelingen over een langdurige wapenstilstand of een eventuele vrede.33

De rentmeester te Groenlo betaalt eind april in opdracht van de graaf van Solre 1000 gulden aan de soldaten die de executie op de Veluwe hebben gedaan volgens het akkoord dat die daarover met de graaf binnen Lingen hadden gesloten. De rentmeester Godefrijdt Ruting Borchloo krijgt vanuit Brussel opdracht om zich in verband met de executies op de Veluwe naar de graaf van Solre te Lingen te begeven. Hij vertrekt de 25ste april onder begeleiding van 60 soldaten van Grol naar Oldenzaal en de volgende dag van Oldenzaal naar Lingen. Nadat hij met de graaf van Solre zijn zaken heeft geregeld vertrekt hij 1 mei ’s nachts met 80 soldaten als konvooi weer naar Oldenzaal en wil de volgende dag naar Grol terugkeren. Op die dag is de vijand in het veld en heeft voor Grol reeds 30 soldaten gevangengenomen, zodat hij genoodzaakt is zich in de nacht begeleid door 70 soldaten te laten overbrengen.34

Op 22 april overlijdt de echtgenote van de graaf van Solre, koninklijk gouverneur

Page 245: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 245Hoofdstuk 16

van Lingen.B Drie achtereenvolgende dagen worden te Grol drie uur lang de klokken geluid. Intussen hebben de gouverneur en sommige andere kapiteins zich in rouwkleding gestoken. Het altaar en het koor heeft men met zwart doek en kaarsen van dezelfde kleur versierd. Dat alles op kosten van de gouverneur. Op de woensdag na Pasen is, onder grote belangstelling van het volk, een lijkdienst gehouden.35

Half mei beklagen de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen zich er bij de Staten Generaal over, dat de rentmeester van de domeinen van de Aartshertogen te Groenlo in opdracht van gouverneur Van Dulcken, verbiedt timmerhout en andere waren naar de steden van de Graafschap te voeren zonder licent te betalen, op straffe van verbeurdverklaring van de waren. Zij verzoeken de Staten deze nieuwe ‘impositiën’ af te schaffen ‘tegen den stilstant’. Door de Staten Generaal wordt besloten, dat de gedeputeerden van Gelderland er met de commissarissen van de Aartshertogen over zullen spreken, opdat de rentmeester deze nieuwigheid zal afschaffen.36

Binnen Grol heerst nog steeds de pest. De rentmeester betaalt aan kapitein Van Dulcken, gouverneur te Grol, 100 gulden voor het buiten de stad Grol timmeren van een pesthuis voor de soldaten.37 Dat pesthuis wordt gebouwd op een eiland in het ten noordwesten van de stad gelegen water genaamd ‘Het Pand’.In mei treedt de eind vorig jaar benoemde munitiemeester Charles de Cocquiel in functie. Sedert de dood van zijn voorganger Fatre hebben meerdere personen met goedvinden van gouverneur Francesco en later Van Dulcken een sleutel van het tegen de Calixtuskerk aangebouwde magazijn bezeten. Er is in die periode van de voorraad geen administratie bijgehouden. De Cocquiel begint zijn werkzaamheden dan ook pas nadat Van Dulcken een ondertekende inventarisatie van de voorraden heeft afgegeven waarmee De Cocquiel zijn beheer kan aanvangen.38 Uit die inventarisatie vernemen we dat er op dat moment 15 kanonnen in de stad waren, zowel grote als kleine, en dat het magazijn rijk was voorzien.Van en naar Grol plaats hebbende transporten van goederen en geld worden door gewapende soldaten begeleid. Ook reizende personen worden door soldaten beveiligd. De Coquiel reikt aan de soldaten kruit, lonten en lood (voor de kogels) uit als deze soldaten de stad verlaten. Zo gaan op 2 juni twee compagnieën Duitsers als konvooi naar de Rijn en op 10 juni vertrekken soldaten van het regiment Bourgondiërs als konvooi naar Oldenzaal.39 De 6de oktober worden drie kanonnen afgeschoten om te waarschuwen dat de vijand in het veld is. Op 30 november vertrekken twee compagnieën Duitsers als konvooi naar Oldenzaal. Op 12 november gaan soldaten van het regiment Bourgondiërs en een compagnie Duitsers als konvooi naar de Rijn en een compagnie Duitsers als konvooi naar Oldenzaal. Bij feestelijke gelegenheden worden de kanonnen afgeschoten en wordt dus uit het magazijn aan de kanonniers kruit uitgereikt. Op Sacramentsdag worden drie kanonnen ieder 3 keer afgeschoten. Bij gelegenheid van de door Sasbout Vosmeer ingestelde feestdag (12 november) ter viering van de bevrijding van Grol door Spinola wordt

B Lingen, Oldenzaal en Grol vormden sedert 1606 samen een Spaanse enclave die zich tot 1626/27 wist te handhaven.

Page 246: Groenlo in de 80-jarige oorlog

246 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

een processie rond de stad gehouden. Er worden daarbij drie kanonnen afgeschoten.40 Op 30 november worden op het feest van de apostel Andreas drie kanonnen drie keer afgeschoten. Op het feest van St. Calixtus (14 okt.) wordt een plechtige processie gehouden.41

Het buiten de grenzen van Grol heffen van contributie en het innen van licenten is tegen de bepalingen van de wapenstilstand. Er wordt niettemin door het Spaanse garnizoen te Grol op alle mogelijke manieren naar inkomsten gezocht. Omdat Van Dulcken weet dat in tegenstelling tot wat bij de wapenstilstand was overeengekomen in Doetinchem en Lochem nog Staatse ambtenaren met het innen van licenten zijn belast, laat hij begin juli per brief aan de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen weten dat hij een ambtenaar heeft aangesteld om licenten te innen van ‘alle waeren ende coopmanschappen ghaende ende comende passierende op die Rivier Oude Issel ende op die Berkell’. Medio juli sturen de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen deze brief door naar de Staten Generaal met het verzoek om in deze maatregelen te nemen. De Staten Generaal willen van de Admiraliteit te Amsterdam weten welke ambtenaren van de konvooien en licenten zij te Lochem en Doetinchem hebben aangesteld, daar de vijand er oorzaak in vindt ‘de voorsegde nyeuwicheyt aen te richten’. Die laten weten dat de ambtenaren van de konvooien te Doetinchem alleen dienen, om toezicht te houden op de aldaar en elders te plegen fraude in dat Kwartier bij de uitvoer van ossen; zij ontvangen nauwelijks zoveel aan licenten van inkomend en uitgaand konvooi als hun traktement bedraagt. Daar Doetinchem neutraal is verklaard en de inkomsten weinig betekenen wordt besloten, de ambtenaren terug te roepen, op voorwaarde, dat de vijand hetzelfde doet.42

De activiteiten vanuit Grol beperken zich niet tot de Oude IJssel en de Berkel. Van Dulcken stuurt ook twee soldaten naar de Schipbeek om daar al het hout en voorts andere diensten te noteren.43 Ook Lingen is betrokken bij het in strijd met de wapenstilstandbesluiten innen van de licenten. In de Staten Generaal wordt naar aanleiding van de klachten van Overijssel, dat die van Lingen licent hebben gesteld op het hout, dat in Overijssel wordt ingevoerd, besloten dat de aanwezige gedeputeerden van het gewest enige personen uit hun midden zullen afvaardigen, om er met de commissarissen van de Aartshertogen over te spreken.44.

Van de opbrengst van de contributies en licenten gaat een deel naar Brussel. Die gelden worden afgedragen aan Christoffel Godin, rentmeester generaal van de financiën te Brussel.45

De magistraat van Grol is nog steeds niet in staat aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. Ook dit jaar betaalt de rentmeester in Spaanse dienst voor het ‘onderhoud van het garnisoen in brand en licht’ aan de burgemeesters van Grol 200 gulden per maand gedurende het gehele jaar.46

Omdat de compagnie kurassiersC van Van Dulcken was opgeheven kreeg hij nadien een compensatie voor zijn vroegere functie van kapitein van die compagnie. In 1608 ontvangt hij 160 gulden per maand mede als gouverneur. Zijn secretaris, de schrijver

C Cavalerist voorzien van helm en kuras (borstharnas).

Page 247: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 247Hoofdstuk 16

Persoons, ontvangt 25 gulden per maand.47

Het treffen van een regeling voor de kerkelijke goederen die in ‘vreemde’ handen zijn ge komen, waarvoor Wessel van Arnhem en Gerard Borckloo zich moeite geven, wordt ter hand genomen. Veel van die goederen zijn in Staatse handen gevallen, zodat ook de gedeputeerden van Zutphen bij de zaak betrokken zijn. Voor het treffen van een regeling voor de kerkelijke goederen heeft de gouverneur de brieven van de Gedeputeerde Staten van Zutphen niet beantwoord. Hij is van me ning dat de zaak in handen van Sasbout Vosmeer moet worden gelegd, maar is bereid, om na kennis genomen te hebben van de beslissing van de apostolisch vicaris, in alles behulpzaam te zijn. Wessel van Arnhem probeert het beheer van de kerkelijke goederen bij de boeren in de omgeving uit te oefenen, met weinig resultaat overigens, om dat veel gebrek heerst als gevolg van de vele krijgshandelingen van de laatste jaren.48

Half november schrijft pastoor Fabritius aan Sasbout Vosmeer dat zijn relatie met de gouverneur Matthijs van Dulcken zich gunstig ontwikkelt. Er liggen in de stad Engelsen en Bourgondiërs. Met de aanwezige soldaten heeft pastoor Fabri tius weinig directe bemoeienis. Ze hebben hun eigen aal moezeniers, zoals trouwens ook de gouverneur zelf. Met het herstel van de gehavende Calixtuskerk is men voortgegaan, ondanks de povere financiële middelen. Wellicht heeft de apostolisch vicaris daaraan een bijdrage geleverd, zoals wel vaststaat voor het door brand verwoeste klooster Engel huizen.49

1609

Op Nieuwjaarsdag 1609 worden zes kanonnen afgeschoten. Niet dat erop Nieuw-jaarsdag 1607 en 1608 geen kanonnen zouden zijn afgeschoten, maar toen was De Cocquiel nog niet in functie. Zijn verslag vermeldt daarover uiteraard niets. Nog vóór het op 9 april in werking treden van het Twaalfjarig Bestand worden op 8 januari drie kanonnen afgeschoten om het konvooi dat van de Rijn met geld onderweg is naar Grol te waarschuwen dat de vijand in het veld is. Op 12 januari worden ook drie kanonnen afgeschoten om degenen die van Oldenzaal onderweg zijn naar Grol te waarschuwen dat er vijandelijk voetvolk is gesignaleerd. Op 2 februari gaan twee compagnieën Duit-sers als konvooi naar de Rijn en op 6 februari wordt een kanon vier keer afgeschoten om erop te attenderen dat de vijand in hinderlaag ligt. Op 9 februari wordt een kanon vijf keer afgeschoten tegen de vijand, die zich met enkele troepen voor de stad vertoont en op 15 februari worden drie kanonnen afgeschoten om de troepen, die het konvooi vormen om de pagadors (betaalmeesters) naar Oldenzaal te begeleiden, te waarschu-wen dat de vijand hen achtervolgt. Op 2 maart worden vier kanonnen afgeschoten om aan degenen die met het konvooi met enkele commissarissen naar Oldenzaal op weg zijn te laten weten dat de vijand in het veld zou zijn. Een compagnie Duitsers van het regiment van de graaf van Emden, een compagnie van het regiment Bourgondiers en de compagnie van de luitenant kolonel Theodore de Heerma begeleiden op 22 maart een groot konvooi naar Oldenzaal.50

Bij de onderhandelingen over het Twaalfjarig Bestand hebben de Spanjaarden

Page 248: Groenlo in de 80-jarige oorlog

248 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

kennelijk voorgesteld om bepaalde plaatsen aan weerszijden van de eerder afgesproken grenzen tegen elkaar uit te ruilen. Om hun advies te vernemen schrijven de Staten Generaal daarop begin april aan de gedeputeerden van de verschillende Kwartieren: ‘Op het offwerpen der fortificatiën ende verlaten van de steden ende plaetsen, die ten beyden zijden gehouden worden, en vinden wij gheen apparentie; toch zullen daertoe noch arbeyden’. Onder andere wordt in de brief over Gelderland opgemerkt: ‘Opte limiten is ons verstant, dat die drie quartieren van Gelderlant, Grol uuytgesondert, daeronder wij verstaen gheen dorpen te sorteren, aen onze zijde zal wesen, ende tselve kunnende crijgen, verstaen wij Uwe Hoog Mogende meeninge genouch gedaen te hebben’.51

De Graafschap Zutphen heeft waarschijnlijk voorgesteld Grol in te lijven en met de Spanjaarden tegen een andere stad te ruilen. Dat verklaart de mededeling van pastoor Fabritius aan zijn bisschop Sasbout Vosmeer: ‘Het gerucht gaat dat deze stad, eenmaal het Bestand gesloten, in de macht en zeggenschap van die van Zutphen zal komen, hetgeen we niet hopen. Daar we niets zekers over deze zaak we ten, moge God almachtig zich gewaardigen dit van ons af te wenden’. Het vooruitzicht op het laatste nippertje toch nog Staats te worden, met alle gevolgen van dien, was voor Fabritius en de zijnen een waar schrikbeeld. Het vrome gebed van de pastoor is verhoord. Grol behield zijn status quo, en bleef onder het gezag van de Aartshertogen te Brussel. Het bleef ‘Spaans’ ofschoon er gedurende het hele Twaalfjarig Bestand misschien wel geen enkele Spanjaard te bekennen is geweest. De aanwezige troepen wisselden sterk van nationaliteit, maar nooit wordt de aanwezigheid van echte Spanjaarden vermeld, misschien een enkele officier uitgezonderd.52

Op 9 april wordt te Antwerpen het Twaalfjarig Bestand getekend. Gouverneur Van Dulcken krijgt van de Aartshertogen opdracht om op 5 mei bij gelegenheid van de publicatie van het met de Staten Generaal gesloten Twaalfjarig Bestand een eresaluut te brengen. Aan de soldaten van het regiment Bourgondiërs en de twee compagnieën Duitsers wordt kruit uitgereikt om zowel aan het begin als aan het einde van de processie met hun musketten een salvo af te vuren. Eveneens worden alle 15 kanonnen zes keer afgeschoten, ieder stuk drie keer bij het begin van de processie en drie keer na de processie. In totaal wordt daarbij 872 pond kruit verbruikt.53

De inkt van het bestandsverdrag is nog nauwelijks droog of de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen klagen er begin mei bij de Staten Generaal over dat de rentmeester Van Elshout, die zich onlangs te Groenlo heeft gevestigd, de onderdanen van de Graafschap Zutphen verbiedt timmerhout en ook andere koopwaren als granen, beesten en dergelijke ter markt te voeren zonder daarover eerst licent te betalen op straffe van verbeurdverklaring van de waren. Zij hebben bij Van Elshout en gouverneur Van Dulcken reeds aangedrongen op ‘afstellinge van sodaeniger neuwe impositien’, echter zonder resultaat. Ze dringen er nu bij de Staten Generaal op aan de zaak voor te leggen aan de gedeputeerden van de Aartshertogen.54

Half juni klagen de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen er bij de Staten Generaal opnieuw over dat de handelaren die vanuit de Graafschap of uit de naburige neutrale landen hout en andere koopwaren vandaar naar de Graafschap of van de

Page 249: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 249Hoofdstuk 16

Graafschap daar naartoe vervoeren door de ontvanger te Grol gedwongen worden daar licent te komen betalen. Ze vinden dat Grol haar grenzen en jurisdictie niet verder kan uitstrekken dan tot het schependom of het ‘gewibbelte’ van de stad en dat hen niet behoort te worden toegestaan de buiten hun gebied wonende onderdanen van de Graafschap de wet voor te schrijven of met enigerlei lasten te bezwaren.55

Nu het lang verwachte bestand is ingegaan is het niet langer nodig de kostbare Spaanse garnizoenen te Oldenzaal, Lingen en Groenlo in die omvang te handhaven. Eind april heeft Van Dulcken daarover te Lingen overleg met de graaf van Solre. Deze laatste reist vervolgens begin mei voor overleg naar Brussel. Daar zijn vrijwel zeker besluiten genomen over de te handhaven omvang van de garnizoenen van Lingen, Oldenzaal en Grol en de daarmee gepaard gaande noodzakelijke mutaties. Te Grol is pastoor Fabritius daar al snel van op de hoogte. Hij schrijft op 19 mei aan Sasbout Vosmeer dat er elke dag verlichting van het garnizoen verwacht wordt of tenminste wijziging. Op 1 juni ontvangen de soldaten van het regiment Bourgondiërs kruit, lonten en kogels om van garnizoen te wisselen en naar het land van Gelre te marcheren.56 Fabritius schrijft dan ook: ‘Voor het Pinksterfeest zijn we van de Bourgondische soldaten bevrijd, maar onmiddellijk zijn er Luikse Wallonen voor in de plaats gekomen en die zijn geen haar beter dan de Bourgondiërs. Naar men zegt zullen de Duitsers ook van hier vertrekken en zullen er Italianen voor in de plaats komen’.57

Er vinden niet alleen te Grol maar ook te Oldenzaal en Lingen grote veranderingen in de garnizoenen plaats. De daarmee gepaard gaande troepentransporten, vooral die vanuit Grol, veroorzaken in het gebied van de Graafschap Zutphen en de Heerlijkheid Bredevoort grote overlast. Om van garnizoen te veranderen worden daar niet alleen wagens gevorderd, maar worden de ingezetenen ook lastiggevallen met inlegeringen en doortochten. De Staten Generaal besluiten dat ‘die’ van de Graafschap aan de gouverneur van Grol zullen schrijven deze schendingen van het bestand te staken.58

De te Oldenzaal ontslagen Duitsers komen in opstand en eisen betaling van hun achterstallige soldij. Ze trekken over Duits grondgebied naar het zuiden en legeren zich in het ten noordwesten van Ahaus gelegen Wessum. Te Grol tracht men te voorkomen dat met de daar gelegerde Duitsers hetzelfde gebeurt. In die dagen (eind juni) wordt daar preventief een compagnie van het regiment van de baron van Balancon van kruit voorzien. De te Grol gelegerde compagnieën Duitsers, waarvan men gelooft dat die niet in opstand zullen komen, worden hierbij niet ingezet.59

Half juli neemt een afgevaardigde van de compagnie Duitsers van het regiment van de baron van Anholt te Grol, ter bewaking van het kasteel te Bocholt, kruit, lonten en kogels in ontvangst om die uit voorzorg daar naartoe te brengen voor het geval de opstandige soldaten daar iets tegen zouden willen ondernemen.60

Om problemen met de te Grol gelegerde compagnieën Duitsers te voorkomen wordt hen bij het verlaten van de stad kruit uitgereikt onder het voorwendsel van het begeleiden van een konvooi naar Gelre en Maastricht. De soldaten van de beide compagniën zijn later te Maastricht ontslagen.61

Begin augustus worden aan een compagnie van het regiment van de baron van Balancon kruit en lonten uitgereikt om naar Alsten (Alstätte) te gaan om zich daar

Page 250: Groenlo in de 80-jarige oorlog

250 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

bij de troepen van Pompeo Gustiniano te voegen om vervolgens gezamenlijk tegen de te Wessum gelegerde opstandige soldaten op te treden.62

Gouverneur Van Dulcken is samen met de graaf van Emden en Augustine Pompeio met deze troepen te Wessum in het kamp van de muitenden van Oldenzaal aangekomen. Zij hebben hun verzocht het halve kamp voor hen te ontruimen. De muitenden is daarbij naast het ontvangen van paspoorten ook betaling beloofd en zij hebben vervolgens aan dat verzoek voldaan. Daarop hebben zij hun wapens ingeleverd en gouverneur van Dulcken bedankt voor zijn goede diensten, aan hen bewezen. Vervolgens zijn ze toch zonder geld ontslagen. Daarop hebben enigen die aanhielden een à tweehonderd gulden ontvangen en hebben de schrijvers van hun compagnieën de in hun bezit zijnde paspoorten ingeleverd, zogenaamd om ze te tekenen en die zijn daarna meteen verbrand. Ze hebben deze soldaten daarna gedwongen hun kamp binnen twee uur bij lijfstraf te ontruimen en ongeveer een kwartier na deze afspraak zijn ze begonnen ze te beroven en - gescheiden zijnde van de andere naties - te vervolgen en verscheidene daarvan te vermoorden. De anderen werden eveneens beroofd en zijn weggetrokken; zowel de vrouwen, de kinderen als de soldaten. Ongeveer veertig van hen die enig gezag onder de muitenden hebben gehad zijn uit deze landen verbannen. Zij zoeken onderhoud in het Kwartier van Zutphen. Ze zijn in het bezit van het pardon van hetgeen waaraan zij zich zouden hebben vergrepen met nog een bijzondere akte waarin de Aartshertogen hen beloven te betalen, beide met eigen hand en zegel door de Aartshertogen getekend en gezegeld, alsook een andere akte, getekend door de graaf van Emden en Augustine Pompeio.63

Ook in het garnizoen van Grol treden mutaties op. Matthijs van Dulcken krijgt van Brussel begin augustus opdracht om de compagnie ruiters van Hendrik van den Bergh te laten vertrekken om zich bij de rest van die compagnie te Oldenzaal te voegen.64 De Aartshertogen laten de gouverneur van Grol half augustus weten dat ze een zekere kapitein Anceau opdracht hebben gegeven om zich met zijn compagnie infanterie ter versterking van het garnizoen naar Grol te begeven.65 De kapiteins Johan Herms en Loys de Ville hebben te Grol ieder een compagnie rekruten ter opleiding onder zich. Om te oefenen worden hun eind augustus op rekening van hun soldij lonten en kogels uitgereikt.66

Een orgelbouwer uit Münster komt in de Calixtuskerk het grote orgel herstellen. Dat gaat meer dan 500 gulden kosten.67

Begin oktober sturen de Staten Generaal een brief naar Van Dulcken waarin zij hem ter verantwoording roepen voor de overlast die de soldaten van zijn garnizoen de inwoners van de Graafschap Zutphen bezorgen. Van Dulcken antwoordt hen daarop dat hij ervan uitgaat dat sedert het ingaan van het Twaalfjarig Bestand geen van zijn soldaten zowel te paard als te voet in de Graafschap Zutphen of enig ander land van de Verenigde Provinciën zonder zijn medeweten zou hebben verbleven of iemand schade hebben toegebracht. En als zulks geschied mocht zijn dat dit dan zonder zijn weten is gebeurd. Hij verzekert de Staten Generaal dat hij niet in het geringste begeert om iets tegen de goede en genadige wil van zijn vorst te ondernemen maar deze in alle punten te volgen, alsook punctueel het bestand in acht te nemen en in alle

Page 251: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 251Hoofdstuk 16

goede nabuurschap te onderhouden, zoveel als hem mogelijk zal zijn.68 De praktijk van het Grolse garnizoen wijst echter anders uit. Het heeft er alle schijn van dat Van Dulcken met deze ontkennende brief wil voorkomen dat de Staten Generaal zich met een klacht over hem en zijn troepen tot Brussel zal wenden.Ook na het ingaan van het Twaalfjarig Bestand wordt er in 1609 te Grol op katholieke feestdagen nog kruit voor het afschieten van kanonnen uitgereikt. Op eerste paasdag worden drie kanonnen afgeschoten en op Sacramentsdag tijdens de processie eveneens drie. Evenals op 12 november 1608 wordt ook nu op die dag ter herinnering aan de ‘bevrijding’ van Grol door Spinola een processie rond de stad gehouden. Er worden drie kanonnen afgeschoten.69

De Aartshertogen dragen gouverneur Van Dulcken begin oktober op een compagnie opgeleide rekruten uit Grol te laten vertrekken en naar het fort voor Rijnberk te laten gaan.70

Begin december klagen de gedeputeerden van Overijssel zich in de vergadering van de Staten Generaal opnieuw over de door die van Oldenzaal en Grol buiten hun district gevorderde licenten.71

1610

Ook nu worden evenals op 1 januari 1609 op Nieuwjaarsdag drie kanonnen afgescho-ten.72 Het gesloten bestand heeft echter ook zijn gevolgen voor het afschieten van ka-nonnen bij feestelijke gelegenheden. Nieuwjaar 1610 is de laatste keer dat De Cocquiel kruit heeft uitgereikt voor het afschieten van een of meer kanonnen. De gedeputeerden van Overijssel delen de Staten Generaal eind januari nogmaals mee: ‘Verder heffen die van Grol licent van goederen die van en naar Deventer worden vervoerd, zonder de Grolse bodem te raken, wat in strijd is met de bepalingen van het bestand’.73 De tresorier generaal Robiano schrijft daarover aan de Staten Generaal, dat die van Grol door Brussel is verboden licent te vorderen buiten hun limieten.74

Eind februari sturen een aantal geestelijken vanuit Grol een verzoekschrift naar de Aartshertogen om een einde te maken aan de inkwartiering van gewone soldaten in het klooster en bij de geestelijken. Half maart dragen de Aartshertogen Van Dulcken op de geestelijke plaatsen te respecteren en de gewone soldaten daaruit te laten vertrekken.75 Half juni zijn alle geestelijken vrij van de lastige inkwartiering van soldaten. De te Grol in garnizoen liggende Walen zijn, met uitzondering van één compagnie, naar Lingen vertrokken. De gouverneur brengt ter bescherming van de stad een vendel van 500 Duitse soldaten bijeen waarmee hij de stad Grol wil beschermen.76 Begin mei krijgen de nieuwe soldaten van de compagnie van de gouverneur kruit, lonten en kogels uitgereikt op kosten van hun soldij. Ze zijn eind juli al zover geoefend dat ze van De Cocquiel kruit en lonten ontvangen om als konvooi naar Rijnberk te vertrekken om de ‘commissaires de pagadore’ (betaalheren) tegemoet te gaan. Men verwacht namelijk een treffen met de soldaten van de hertog van Brandenburg die dagelijks op de wegen patrouilleren.77

Page 252: Groenlo in de 80-jarige oorlog

252 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

De samenstelling van het garnizoen wisselt nog steeds sterk. Eind december zijn er twee compagnieën Italianen van het regiment van Pompeo Giustiniano te Grol gelegerd onder de kapiteins Hernando Mufo en Carlo Stanco. Er ligt dan ook een compagnie Walen onder kapitein Fredericq de Bourgoigne.78

Er zijn in het klooster Engelhuizen maar twee zusters overgebleven, waar de pater uit Münster (de visitator) twee andere, rijp van zeden en leeftijd van dezelfde zustercongregatie uit het klooster te Dülmen aan heeft toegevoegd om daar voorgoed te blijven.79

1611

Er worden met Nieuwjaar geen kanonnen meer afgeschoten. Met genoegen heeft de pater van het klooster Engelhuizen van Sasbout Vosmeer vernomen dat althans voorlopig de inkomsten van een vicarie aan hem ter beschikking worden gesteld voor de restauratie van Engelhuizen.80

Volgens pastoor Fabritius belijden de burgers van Grol de katholieke godsdienst, met enkele uitzonderingen die zich na het sluiten van het Bestand te Grol gevestigd hebben. Het grootste deel van de boerenbevolking wordt echter door de ‘apostaat’ Bernardus verleid, die, volhardend in zijn boosheid, zowel inwoners van Lichtenvoorde als de omwonende boeren met zijn ketterij en bijgelovige praktijken besmet.81

Eind september geeft gouverneur van Dulcken aan de soldaten van zijn garnizoen opdracht om met schoppen en houwelen de grachten van de stad te gaan schoonmaken.82

De pater van het klooster Engelhuizen, Johannes van Diest, stuurt een verzoekschrift aan de Aartshertogen. Dat was hij al eerder van plan geweest, maar gouverneur van Dulcken had dat steeds tegengehouden. Hij is zelf financieel niet in staat het door brand verwoeste klooster en het door de vele beschietingen tijdens de belegering geruïneerde en daarna vervallen kloosterkerkje te laten herstellen. Daar komt nog bij dat de commissaris Johan Destru, een burger lijk ambtenaar die namens de aartshertogen in Brussel de taak had de bevoorrading van het garnizoen te verzorgen, daar nu zonder iets te betalen al vijf jaar in woont. Er ligt in de kloosterkerk munitie opgeslagen en op het kerkhof en de korenvelden rond het klooster ligt overal hout. De zusters van het klooster Engelhuizen zijn tot armoede vervallen, niet alleen als gevolg van de brand die het klooster in 1607 heeft verwoest maar ook doordat zij in vier achtereenvolgende belegeringen hun goederen binnen en buiten de stad kwijt zijn geraakt. Van Diest verzoekt de Aartshertogen subsidie om de kloosterkerk en het patershuis te kunnen restaureren en het klooster in ere te herstellen. Daarnaast verzoekt hij dat de commissaris Destru door Brussel wordt bevolen de huur te betalen voor het klooster dat hij bewoont en binnenkort de woning te verlaten.83

Page 253: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 253Hoofdstuk 16

1612

Begin dit jaar wordt Grol door een grote brand geteisterd. Als gevolg van de schade die daarbij is ontstaan is de huisvesting voor de soldaten van het garnizoen ontoereikend geworden. Brussel geeft op 22 maart de ‘commissaire ordinaire des monstres’ Antonio Fernandez Castillo opdracht om naar Grol te gaan om te bezien of de compagnie ruiters er ondanks de verwoesting van hun huisvesting nog wel kan verblijven. Hij moet eventueel de problemen oplossen door tegen zo gering mogelijke kosten enkele barakken te laten bouwen om er een aantal soldaten in onder te brengen. Als dat niet uitvoerbaar mocht zijn moet hij in overleg met de ‘maitre de camp’ Pompeo Giustiniano bekijken of een gering aantal ruiters naar Oldenzaal en/of Lingen kan worden verplaatst. Het mogen er echter ten hoogste twintig zijn, daar anders Grol onderbezet zal zijn.84 Het in 1611 door de pater van het klooster aan Brussel gedane verzoek heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. Hij roept begin mei de hulp van bisschop Vosmeer in. Hij klaagt over de commissaris Destru, die na veel woorden, beloften en brieven over en weer zich weinig druk schijnt te maken om te gaan verhuizen. Van Diest ziet bij hem ook geen enkele voorbereiding om het klooster van zijn last te bevrijden. Zowel persoonlijk als via tussenkomst van zijn vrienden blijft Destru bij de pater aandringen op het huren van de bakkerij en een deel van de kloosterkapel om daar, na verbouwing, zijn intrek te nemen. Hij zegt dat zijn overheid dit per bode mondeling, maar niet schriftelijk van de pater gevraagd heeft, die dit verzoek en de huur geheel en al verwerpt. De gouverneur schijnt zich met deze zaak maar weinig te bemoeien, maar laat ze het onder elkaar afhande len. De pater vraagt Sasbout Vosmeer hem te hulp te komen, om te bewerken dat de commissaris, nadat hij een billijke vergoeding heeft betaald, zoals hij beloofd heeft, zich elders vestigt.85

Half juli is de commissaris Destru nog steeds niet uit het klooster vertrokken, maar hij zal dat zo spoedig mogelijk doen, want hij is begonnen zijn eigen huis te bouwen in de bakkerij, en als dat klaar is zal hij overhuizen. Eind augustus klaagt commissaris Destru erover dat hij niet zo snel tegels of dakpannen kan krijgen om zijn huis af te dekken. Wanneer hij ze echter heeft, zal hij overhuizen. Hij heeft de bakoven afgebroken en ergens anders laat hij die weer opbouwen. In de tweede helft van september wil hij verhuizen, want alles is ongeveer klaar. Eind oktober is de commissaris uit het klooster vertrokken, maar zonder het afgesproken geld te betalen.86

De pater is nog altijd doende met het herstel van En gelhuizen en zal ervoor zorgen dat de gebarsten klok door een hele wordt vervangen.Er schijnt nog steeds weinig hoop te zijn dat het naast de Calixtuskerk opgeslagen buskruit verwijderd wordt, daar de gouverneur dit afschuift op de commissaris van bewapening.De restitutie van door de vorige magistraat vervreemde kerkelijke goederen heeft heel wat voeten in de aarde. De brieven van Wessel van Arnhem en Gerard Borckloo, de ontvangers van de kerkelijke goederen in de Graafschap, zijn daarvan een sprekend getuigenis. In het verleden werden de bezittingen van de vicarieën, daar waar de

Page 254: Groenlo in de 80-jarige oorlog

254 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

Staatsen de macht in handen kregen, soms aan openbare instellingen toege wezen, maar kwamen ook vaak door aankoop in handen van parti culieren. En dan vaak voor ‘een eie en een appel’. En de lieden die het dichtst bij het vuur zaten, de burgemeesters, profiteerden van de kans hun bezit voor een krats uit te brei den. In deze gevallen was het voor de oorspronkelijke bezitters een hachelijke zaak de goederen terug te krijgen.87

Half oktober krijgen de Italiaanse soldaten van het garnizoen Grol opdracht een ravelijn voor de DeventerpoortD te maken.88 Bij het ontbreken van enige oorlogsdreiging is dit tijdens het Twaalfjarig Bestand een ter verdediging van de stad niet per se noodzakelijke actie. Het lijkt waarschijnlijk dat men reeds was begonnen de vesting Grol te verbouwen. In het magazijn waren wel schoppen en houwelen maar geen kruiwagens of karren aanwezig. Het lijdt geen twijfel dat de boeren bij deze werkzaamheden gedwongen werden ingeschakeld.In 1612 overlijdt Philippe de Croy, graaf van Solre.

1613

Ofschoon pastoor Fabritius geen directe bemoeienis had met de troepen van het garnizoen, heeft hij wel steeds belangstelling voor de militaire situatie: ‘Er wordt hier gezegd dat er een grote verandering van de militairen zal plaatsvinden en dat er velen uit de dienst ontslagen zullen worden, vooral zij die vroeger opstandig zijn geweest. De ketters in de naburige steden versterken hun verdedigingswerken en vergroten hun garnizoenen’.89

In juli 1612 had gouverneur van Dulcken reeds het oog laten vallen op een huis van de vica rie van het H. Sacrament. Het huis was gelegen ‘in die GoltstraeteE tot achter aen die walle tusschen Beerent Oveljunck ter noortsijde ende Jan Dircksoen ter suytsijde’. Het was wel erg onderkomen en gehavend door oorlogsgeweld, maar Matthijs van Dulcken was bereid het op eigen kosten op te laten knappen en het dan te bewonen. Het duurde toch nog tot half maart voordat Sasbout Vosmeer aan de vica rie van het H. Sacrament toestemming gaf het huis aan Van Dulcken te verhuren voor 14 gulden per jaar.90 Half juni blijkt het huis te zijn ingestort en niet hersteld. Fabritius neemt contact op met Van Dulcken over zijn interesse in deze, maar door andere zaken verhinderd, komt er nog niets tot stand. Van Dulcken belooft wel, dat hij zo spoedig mogelijk een document zal op stellen betreffende de waarde van het huis en de grond. Hij had dus wel degelijk de bedoeling dit huis en deze grond ter beschikking te krijgen. Dat lukt hem pas in 1614.91

Maurits verleent eind juni een paspoort aan de adjudant van het regiment van Pompeio Gustiniano waarmee toestemming wordt gegeven om door de landen van de Verenigde Provinciën geld te brengen naar de garnizoenen van Lingen, Grol en Oldenzaal. Dit geld bestaat echter uit soorten die in de Republiek verboden zijn. De bevolking zou er

D Waarschijnlijk de Beltemmerpoort.E De tegenwoordige Goudmitstraat.

Page 255: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 255Hoofdstuk 16

dus schade van kunnen ondervinden als het in de Republiek in omloop werd gebracht. De Staten Generaal besluiten te antwoorden, dat Spinola bij wijze van proef gedurende drie maanden toestemming krijgt de te betalen soldij voor de garnizoenen in die drie steden door hun land te laten aanvoeren, zonder dat het geld dat ze vervoeren op het grondgebied van de Verenigde Provinciën in betaling wordt gegeven. Op kosten van de vervoerder wordt een begeleider meegegeven, die kan toezien dat niets van dit geld onderweg in omloop wordt gebracht.92

Pater Johannes van Diest had reeds in 1611 zonder succes aan Brussel om subsidie gevraagd voor de restauratie van het klooster Engelhuizen. Begin van dit jaar neemt hij opnieuw het initiatief om te trachten van de Aartshertogen alsnog subsidie te krijgen voor de herbouw van het klooster.93 Hij besluit om daarvoor naar Brussel te reizen en vertrekt begin juli uit Grol. Zijn reis duurt ongeveer acht weken, waarvan hij er vijf te Brussel doorbrengt. Aanvankelijk heeft hij weinig succes94 maar uiteindelijk krijgt hij te Brussel steun en geld voor zijn plannen.95 Begin september is hij weer terug in Grol. Hij is er niet alleen in geslaagd om geld te verwerven ‘tot opbouwing van de kerk en toren’, maar heeft ook van Zijne Hoogheid een brief aan de gouverneur meegebracht met de opdracht om het kruit uit de sacristie te verwijderen en ook om verlost te worden van de soldaten. De gouverneur heeft tijdens zijn afwezigheid de kloosterkerk nog met wielen van de affuiten gevuld. Hij heeft het terrein van het klooster ook vol met materialen gezet waardoor men ook de molen niet meer kan bereiken. Van Diest vraagt nu ook aan Sasbout Vosmeer hem te helpen door een brief aan gouverneur van Dulcken te sturen met het verzoek, dat hij hem van nu af aan behulpzaam wil zijn, opdat men nu als eerste het kruit kwijt mag worden en ook van de soldaten bevrijd mag worden. Dat daarna ook de wielen en verder alles mag worden weggenomen, in het bijzonder dat wat de weg verspert, waar men dagelijks uit en in moet gaan, omdat men de kloosterlingen reeds de weg aan de andere kant van het klooster heeft ontnomen. Daar staat een barak op, maar die zou nog wel als noodhuisvesting van pas kunnen komen als met het geld van Brussel het klooster wordt gerstaureerd. Ook verzoekt Van Diest aan Sasbout Vosmeer hem met een andere vicarie te willen gedenken, om daarmee de komende twee of drie jaar het ‘verdorvene’ convent uit de grote nood en armoede te helpen. De pater voegt er nog aan toe dat hij om de stadswal is gegaan en daar nog ettelijke ‘geschutsrader’ heeft gezien waardoor men zou kunnen zeggen, dat het plaatsen van wielen in de kloosterkerk uit ijdele moedwil is geschied.96

Opmerkelijk is het dat Van Diest er gewag van maakt dat op het terrein van het klooster een barak staat. De graaf Van Solre had daartoe reeds in 1606 het initiatief genomen door daarvoor van de Graafschap Zutphen extra contributie te vragen.Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) worden na het verbod van Brussel door de Spaanse rentmeester geen licenten meer geheven en behoefde door de bevolking van de Graafschap Zutphen geen contributie te worden betaald. Voor het Spaanse garnizoen van Grol waren de financiële middelen in die periode dan ook zeer beperkt. Dat werd gedeeltelijk opgevangen door de militaire bezetting van de stad in te krimpen, wat door de ontbrekende oorlogsdreiging zonder problemen kon plaatsvinden. De

Page 256: Groenlo in de 80-jarige oorlog

256 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

servitiegelden, die voor de inkwartiering van de soldaten aan de burgers van Grol werden betaald, vormden een andere kostenpost. Die te beperken was een van de redenen waarom men ernaar streefde soldaten in barakken onder te brengen.Op basis van een afgesproken bestekF komt te Brussel op 3 december de ‘commissaris ordinaris’ Antonio Ferdinandez Castillo met de magistraat van Groenlo overeen, dat Grol 5700 gulden zal ontvangen om daarmee zes barakken van elk tien kamers te bouwen. Drie barakken zullen in 1614 gereed moeten komen, de overige drie in 1615. De betaling door Brussel zal in twee termijnen van 2850 gulden plaatsvinden, te betalen in 1614 en 1615. De stad Grol moet de voor de barakken benodigde grond inbrengen en bovendien de verplichting op zich nemen om voor de tijd van vier jaar het brandhout en de kaarsen voor de ‘cortegarden’G te leveren. Daarnaast moet men de cortegarden, de ‘sentinelhuizen’H en verder de poorten, bruggen en straten van de stad onderhouden en indien nodig repareren. Al met al een niet geringe verplichting.Op 19 december wordt het besluit door Brussel schriftelijk bevestigd. De 5700 gulden zullen worden betaald door tussenkomst van Peter Mulart, rentmeester te Lingen. Mulart mag dit bedrag in zijn bij de rekenkamer te Roermond in te dienen rekening en verantwoording opnemen.97 Hieruit blijkt weer de centrale rol die Lingen in de Spaanse vestingen Grol en Oldenzaal ook na de dood van de graaf van Solre in het oosten blijft vervullen.

1614

Aan de hand van het met Brussel overeengekomen bestek worden op 3 januari de zes barakken aanbesteed. De bouw van twee barakken wordt opgedragen aan Hendrik van Delden uit Vreden, de overige vier aan Dirk Schoenmakers uit Winterswijk.I Het gaat hier om de barakken die aan de Barakkenplaats gebouwd moeten worden. Dit betekent wel dat de grond ten noorden van de huidige Barakkenplaats toen voor de bouw van de barakken beschikbaar was. Daar had tenminste tot de belegering van 1606 de vestingmuur met daarachter een aarden wal gelegen. Aan de buitenzijde daarvan liep destijds nog de Slinge. Het plan van Spinola om de schade die de vesting Grol tijdens de belegering van 1606 had opgelopen te herstellen zal, met de blijvende dreiging van een aanval door het Staatse leger, zeker eind 1606 of begin 1607 zijn uitgevoerd. De kwetsbaarheid van de 16de-eeuwse muren rond de stad had het Spaanse leger tijdens die belegering van 1606 duidelijk ervaren. Ze waren zich ervan bewust dat de vesting niet meer aan de eisen van de tijd voldeed. Als gevolg van de toegenomen vuurkracht van de kanonnen en de verbetering van de aanvalsmethoden waren in de Nederlanden de ideeën met betrekking tot de vestingbouw inmiddels sterk veranderd. De zwaar gemetselde verdedigingswerken

F Zie bijlage 4.G Verbastering van ‘corps de garde’; vermoedelijk de wachthuizen bij de drie poorten van de stad.H Vermoedelijk de wachthuisjes van de schildwachten in de stad.I Zie bijlage 5.

Page 257: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 257Hoofdstuk 16

maakten daar reeds plaats voor vestingen met aarden wallen. Uiteraard waren ook de Spaanjaarden op de hoogte van deze ontwikkelingen.98 Het Twaalfjarig Bestand bood hen de ideale gelegenheid de vesting Grol te gaan verbouwen. Het daarvoor opgestelde plan hield in dat de Slinge zou worden omgeleid, de stad aanzienlijk zou worden uitgebreid en zou worden omgeven met hoge aarden wallen. De drie stadspoorten moesten worden verplaatst en de vesting zou worden voorzien van zes nieuwe grote bastions. Een buitengewoon omvangrijk werk, waarvoor geen geld beschikbaar was. Wanneer er precies mee werd begonnen is niet bekend, maar zeker is wel dat in 1613 de grond voor het bouwen van de barakken aan de Barakkenplaats beschikbaar was. Met het omleiden van de Slinge en het dempen van het grachtgedeelte waar tot dan toe de Slinge had gelopen moet men zeker enkele jaren daarvoor reeds zijn begonnen. Ook het slopen van een deel van de vestingmuur en het afgraven van de daarachter liggende aarden wal zal nog hebben moeten plaatsvinden. In het magazijn te Grol waren destijds wel schoppen en houwelen beschikbaar, maar kruiwagens en karren voor grondtransport ontbraken er. Dat betekent dat het noodzakelijke grondtransport door de boeren van het platteland rond Grol met hun karren moet zijn uitgevoerd. Die werden in die tijd daar zonder enige vergoeding toe gedwongen.De bouw van de begin dit jaar aanbestede zes barakken verloopt zo voorspoedig, dat aan Brussel moet worden verzocht, de toegezegde gelden eerder te betalen, daar anders het afbouwen moet worden uitgesteld tot het voor 1615 toegezegde bedrag van 2850 gulden beschikbaar komt. Brussel geeft de rentmeester van Lingen Peter Mulart eind september opdracht het voor 1615 toegezegde bedrag vooruit te betalen.100

Eind mei reikt Charles de Cocquiel schoppen en houwelen uit aan de soldaten van het garnizoen om daarmee aan de fortificatiewerken van Grol te gaan werken. Volgens De Cocquiel hebben ze daar twee jaar voortdurend aan gewerkt.101 Nog afgezien van het feit dat de totale verbouwing niet in twee jaar kon worden gerealiseerd, kan dit, gezien de beperkte omvang van het garnizoen tijdens het Twaalfjarig Bestand, zeker niet betekenen dat de soldaten de verbouwing en uitbreiding van de vestingwerken geheel voor hun rekening hebben genomen. Half juli krijgt Van Dulcken van Aartshertog Albert toestemming om te Grol een uit driehonderd Hollanders bestaande compagnie voetvolk op te richten. Later werd het aantal verhoogd tot vierhonderd.99 In het klooster Engelhuizen is slechts een schamel aantal zusters gehuisvest. De pater tracht daarin verbetering te brengen en heeft twee novicen aangenomen, dochters van burgers uit Grol.102

Sasbout Vosmeer overlijdt begin mei te Keulen.

1615

In januari schrijft de gedeputeerde in Spaanse dienst van de Graafschap Zutphen, Johan van Hagen, aan burgemeesters, schepenen en raad van Groenlo, dat hij er bij de autoriteiten te Brussel voor heeft gepleit, dat de opgerichte barakken van matrassen

Page 258: Groenlo in de 80-jarige oorlog

258 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

en anderszins zullen worden voorzien. Daarvan zou reeds een kleine partij zijn toegezonden.103

Eind maart worden aan de soldaten van het garnizoen van Grol hakbijlen uitgereikt om daarmee fascines te gaan verzamelen om die te gebruiken voor de fortificatiewerken.104 Fascines werden gebruikt voor het verstevigen van het steile talud van de nieuwe vestingwal. Daarvan was toen dus reeds tenminste een gedeelte gereed. Begin juni verlaat munitiemeester Charles de Cocquiel Grol. Hij is door de Aartshertogen benoemd tot munitiemeester van Lier. In opdracht van gouverneur Van Dulcken draagt hij de voorraden over aan Anthonis Willemarte ‘commis garde des munitions de guerre’ (munitiemeester) van Grol.105

Reeds lang maakte graaf Joost van Limburg Styrum en Bronckhorst aanspraak op de opvolging in de Heerlijkheid Borculo. Zo ook echter de bisschop van Münster. In september doet het Hof te Arnhem uitspraak in het conflict tussen de bisschop en graaf Joost over het bezit van het gebied van de Heerlijkheid Borculo. De uitspraak valt uit ten gunste van Joost van Limburg Styrum, maar zonder slag of stoot kan hij de heerschappij over het gebied niet overnemen. Dat gebeurt pas begin 1616.106

1616

In januari wordt Lichtenvoorde door de troepen van de Staten van Gelder ingenomen. In februari volgt Borculo. De Heerlijkheid Borculo komt daarmee onder Gelder en Zutphen.107

1618

Spinola schrijft eind juni vanuit Marimont in Beldië aan koning Philips III dat hij hoopt dat de versterkingen van Grol nog dit jaar klaar zullen komen. Hij zal hem met de eerste post de tekening sturen.108 Aartshertog Albert voegt daar een dag later aan toe dat men begonnen is de plaats Grol te versterken en dat men daarmee doorgaat op een wijze waarvan hij hoopt dat alles dit jaar klaar zal komen en dat men niet zal ophouden met werken tot op ieder punt datgene wordt bereikt waardoor die plaats tot het uiterste versterkt zal zijn. Hij laat de koning verder weten dat dit gebeurt met het geld van het land zelf zonder dat dit Zijne Excellentie op enigerlei wijze raakt, en daarin en in andere zaken zal Zijne Majesteit zien wat men doet om de koninklijke schatkist van kosten te ontlasten.109

Dit is van de zijde van de Aartshertog een buitengewoon opmerkelijke mededeling. Betekent het dat Brussel ervan uitgaat dat in weerwil van het overeengekomen Twaalfjarig Bestand in het oosten van de Verenigde Provinciën nog steeds contributie en licentgelden worden geïnd om daarmee de kosten van de vestingbouw te betalen? Feit is wel dat de boeren uit de omgeving van Grol gedwongen werden zonder vergoeding aan de vestingwerken te komen werken. Voor het metselwerk aan de

Page 259: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 259Hoofdstuk 16

poorten zullen echter betaalde vaklieden zijn aangetrokken en moesten materialen worden aangekocht. De mogelijkheid blijft open, dat met geleend geld werd gewerkt.

1620.

Het klooster Engelhuizen had in het verleden onder de jurisdictie van het bisdom Münster gestaan. Tops merkt daarover op: ‘In hoeverre de kerkelijke herindeling van 1559 deze jurisdictie heeft opgeheven waag ik niet te beoordelen’. Feit is wel dat uit de gebeurtenissen na 1606 duidelijk wordt dat het bisdom Deventer toen aanspraak maakte op die jurisdictie. Feit is ook dat de commissarissen van het bisdom Münster ervan overtuigd waren in hun recht te staan, toen zij in 1620 naar Groenlo kwamen om de opvolging van de overleden pater Johannes van Diest te regelen. Van Diest overleed op 9 februari.We volgen hier de beschrijving van de gebeurtenissen van de hand van Tops: ‘Pastoor Fabritius, de deken van Oldenzaal Hermanus Vordenus (Hendrik van Vorden), de vicaris generaal Philippus Rovenius en Matthijs van Dulcken werkten, ja spanden eendrachtig samen om de jurisdictie van de Duitse commissarissen te breken en onwerkzaam te maken. Daarvoor werd de opvolging van Van Diest aangegrepen. Alles wijst erop dat Van Diest een ziekbed heeft gehad, want men was van beide kanten op alles voorbereid. De beide Münsterse commissarissen waren samen met de door hen beoogde opvolger bij het sterfbed aanwezig. Fabritius had echter van Vordenus, die zelf verhinderd was, een brief ontvangen waarin deze hem instructies gaf. Op 10 februari zou de pater begraven worden. De begrafenis kwam Fabritius toe, zo had Vordenus geschreven, doch het liep anders. Een van de Münsterse commissarissen, Willebrand Weisscher, maakte zich gereed voor de plechtigheid in de kapel. Daarop verwittigde de pastoor de gouverneur. Deze zond soldaten met geweren en brandende lonten. Zij drongen de kapel binnen en schaarden zich rond het altaar. Daarop liep Fabritius haastig naar zijn kerk, bekleedde zich met de misgewaden, haastte zich over straat naar de kapel om daar eveneens bij het altaar plaats te nemen. Ook de in Groenlo verblijvende vicarissen Warnsinck en Suurhuys waren daar aanwezig. Weisscher kon ongestoord de mis opdragen en de ceremoniën verrichten’.De deken van Oldenzaal was begin maart naar Brussel gereisd, kennelijk met de bedoeling om daar steun te verwerven voor de aanspraken van het bisdom Deventer op de jurisdictie over Grol en de omliggende parochies. Vanuit Brussel schreef Vordenus op 7 maart een brief die op 14 maart te Grol aankwam. Hij herhaalde daarin dat het klooster onder Deventer stond en dreigde met de zwaarste straffen, de kerker inbegrepen. Wilde men de jurisdictie niet erkennen dan diende men te vertrekken. De zusters mochten in geen geval de Münsterse opvolger van Van Diest accepteren.110

Het bezoek van de Oldenzaalse deken aan Brussel had ondere andere tot resultaat dat de Aartshertogen de gouverneur van Grol Matthijs van Dulcken begin april opdracht gaven Vordenus op zijn verzoek met de sterke arm terzijde te staan bij het hervormen van de kloosters en andere religieuze plaatsen onder zijn gezag. Tevens moest hij

Page 260: Groenlo in de 80-jarige oorlog

260 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

desgevraagd assistentie verlenen bij het bestraffen van echtbreuken en woekerende schandalen tegen de katholieke religie.111 Ondanks de tegenstand van Vordenus, Fabritius en Van Dulcken neemt de Duitse pater Weisscher zijn intrek in het klooster. De deken van Oldenzaal neemt onmiddellijk tegenmaatregelen. Soldaten van het Grolse garnizoen dringen in opdracht van Vordenus gewapenderhand het klooster binnen, zetten de tegenstand biedende pater op een stoel en dragen hem het klooster uit.112

Tijdens zijn korte verblijf in het klooster Engelhuizen heeft pater Weisscher, samen met enige andere Münsterse fraterheren, kans gezien tal van waardevolle zaken, zoals het zegel, brieven, registers, geschriften en kerkelijke ornamenten uit het klooster naar Duitsland te brengen. Het plan schijnt ook nog geweest te zijn om enkele stukken waardevolle huisraad, die ze hadden verstopt, naar Duitsland af te voeren, maar dat mislukte. Pater Weisscher heeft bij dit alles hulp gehad van de moeder-overste. Zij was afkomstig uit het klooster te Dülmen en had eerder (in 1610) in Engelhuizen haar intrek genomen. Ze was kennelijk de Münstersen meer toegedaan dan het bisdom Deventer. Op het aanstichten van pater Weisscher vertrok ook moerder-overste met medeneming van drie jonge zusters in de nacht stilletjes naar het klooster in Dülmen, de overige zusters in verwarring achterlatend.113

Het klooster Engelhuizen heeft als gevolg van alle ontwikkelingen een geringe bezetting. Het Willekens klooster voert zo’n arm etierig bestaan dat het eind mei door Rovenius met het klooster Engelhuizen wordt samengevoegd. De nog aanwezige begijnen worden tot Engelhuizen toegelaten.114

Met het naderende einde van het Twaalfjarig Bestand wordt de markies De Belvedere van de Raad van Oorlog en kapitein generaal van de Spaanse lichte cavalerie door Brussel half augustus naar een zeer groot aantal verschillende steden en personen ten oosten en noorden van de Maas gezonden om de situatie in de daar gelegen, in Spaanse handen zijnde, vestingsteden op te nemen.115 Een maand later vragen de Aartshertogen aan een uitzonderlijk groot aantal gouverneurs, waaronder die van Grol, om opgave van het aantal in hun plaatsen aanwezige verschillende wapens en de hoeveelheid daarvoor bestemde munitie.116

1621

Met het oog op het einde van het Twaalfjarig Bestand krijgt kapitein Johan van der Marck vanuit Brussel eind februari opdracht om te Grol een driehonderd man sterke compagnie Hollanders op te richten. Hij krijgt daarvoor zesentwintig dagen de tijd.117 Jehan Baptiste Lasaña ontvangt half maart opdracht om voor een viertal frontiersteden, waaronder Grol, gedurende een jaar de voedselvoorziening voor zijn rekening te nemen. De gouverneurs moeten hem ovens en andere benodigdheden ter beschikking stellen.118

Nu het Twaalfjarig Bestand begin april is geëindigd wordt het betalen van contributie en de daaraan gekoppelde sauvegardes weer ingevoerd. Uit de vrij uitgebreide

Page 261: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 261Hoofdstuk 16

correspondentie tussen Brussel en Van Dulcken over het verlenen van die sauvegardes blijkt zonneklaar, dat het beleid in deze door de ‘excercito’ (de Ministeries) te Brussel en niet door de locale commandanten wordt bepaald. Paspoorten worden dan ook uit Brussel toegezonden. Ook aan Staatse zijde voert men een dergelijk beleid. Lokale of regionale initiatieven worden in deze ook daar niet op prijs gesteld.Bij besluit van 13 april 1621 ontvangen de inwoners van Groenlo van de Staten Generaal sauvegardeJ voor het ‘gewibbelt’ of schependom en voor de molens buiten de poorten.119 Tien dagen later verlenen de Aartshertogen sauvegardeK aan de inwoners van de Graafschap Zutphen.120

De burgers van Bredevoort vragen de Staten Generaal half april sauvegarde voor het vee en de daarbij behorende ‘dienstboden’ van de burgers van Groenlo, evenals voor de burgers van Groenlo zelf. De Staten Generaal gaan op aanbeveling van Maurits akkoord op voorwaarde dat niemand op vijandelijk gebied komt en dat de Aartshertogen de sauvegarde voor Bredevoort binnen veertien dagen inleveren. Na ontvangst daarvan besluiten de Staten Generaal begin mei tot het verlenen van sauvegardeL ‘voorde tsamentlycke borgeren der Stadt Groll’.121

De eerste rekening van de rentmeester van de contributies van na het bestand getuigt van de onmiddellijke herinvoering van de contributiebetalingen in het Kwartier van Zutphen. De buiten de poorten wonende ingezetenen van Grol, de zogenoemde ‘binnenpalers’, moeten gezamenlijk zes gulden per maand betalen.De rekening vertelt nog meer bijzonderheden. De stad Lochem heeft ook vóór het Twaalfjarig Bestand gecontribueerd. Per maand 34 gulden. Omdat de stad gedurende het bestand geheel is afgebrand vermindert de superintendent Egmont in tegenwoordigheid van de gouverneur van Grol, kapitein Matthijs van Dulcken, dit bedrag met drie gulden. De rekenkamer gaat daar echter niet mee akkoord. Omdat de steden en kerspelen van de Heerlijkheid Borculo tijdens het bestand door de de troepen van de Staten van Gelder zijn ingenomen en bij de Graafschap Zutphen gevoegd, worden ook die met de maandelijkse contributiebetaling belast.122

De herinvoering van de betaling van licenten verloopt niet zonder problemen. Namens de Graafschap Zutphen komt begin juli in de Staten Generaal een brief aan de orde die gouverneur Van Dulcken aan de ambtenaren en steden van het bisdom Münster heeft geschreven. De Aartshertogen bevelen dat in Groenlo op alle naar de Staatse gebieden passerende goederen, hout, planken, vetwaren, niets uitgezonderd, licent moet worden betaald. Van Dulcken verzoekt de Graafschap dit in hun gebied bekend te maken. Tevens wordt een brief gelezen waarin ontvanger Elshout de inwoners van Geesteren vermaant binnen drie dagen de verschuldigde contributie van drie maanden te betalen op straffe van intrekking van de sauvegarde. De Staten Generaal wordt gevraagd om maatregelen daartegen. De Raad van State wordt om advies gevraagd. Geadviseerd wordt dat men als reactie Keulen, Gulik, Kleef,

J Zie bijlage 6.K Zie bijlage 7.L Zie bijlage 8.

Page 262: Groenlo in de 80-jarige oorlog

262 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

Berg, Luik en andere neutrale gebieden zou kunnen gelasten, voor alle goederen die vandaar naar het Overkwartier van Gelderland, Brabant of andere landen van de Aartshertogen gaan, licent te betalen. De Staten Generaal gaan hiermee akkoord en machtigen de Raad de noodzakelijke brieven te versturen. Daarin dient te worden gesteld dat de Aartshertogen het eerst tot deze nieuwe regeling zijn overgegaan. Half augustus worden de biljetten inzake de heffing van licent op het goederenverkeer tussen de bisdommen Keulen, Munster, Luik, Paderborn, Osnabruck, de landen van Kleef, Gulik en andere neutrale gebieden, en het gebied van de Spaanse koning vastgesteld. De betrokken ontvangers krijgen exemplaren om die te laten aanplakken in Brabant, respectievelijk het Overkwartier van Gelre, de omgeving van Wesel en Duisburg, Groenlo en Münster en het grensgebied van het bisdom Münster. Op kleine hoeveelheden brandhout, turf en andere dagelijkse benodigdheden die niet doorverkocht worden, is geen licent verschuldigd.123

Nu na het bestand de rentmeester weer over financiële middelen gaat beschikken wordt er op basis van een bestek van Van Dulcken aan de fortificatie van de stad verder gewerkt. Het betreft hier die werkzaamheden die niet zonder financiën konden worden uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld het metselwerk aan de poorten. Omdat de rentmeester zo kort na de herinvoering van de contributies en de licenten nog niet over de benodigde financiën beschikt worden de kosten daarvan door Van Dulcken voorgeschoten. Ook wordt van een vermogende Grolse ingezetene geld geleend tegen een rente van 5% met een looptijd van 20 jaar.In augustus bestaat het garnizoen te Grol uit de compagnieën van gouverneur kapitein Matthijs van Dulcken, van de kapiteins Tadeo Carty (Ieren), Alano Norits (Engelsen) en van Johan van der Marck. Voor de voedselvoorziening van deze compagnieën ontvangt begin september de commissaris van de vivres te Grol, Johan Destru, 2500 gulden.124 Brussel wil dat ook weer contributie wordt geïnd op de Veluwe, in Overijssel en in Friesland. Het garnizoen van Grol moet daarbij een centrale rol vervullen. Het verlenen van sauvegardes loopt daarbij via de gouverneur van Grol.In oktober blijkt de compagnie van Marcelle del Indici aan het garnizoen van Grol te zijn toegevoegd.125

1622

Ook in 1622 wordt aan de vestingwerken van Grol verder gebouwd, want ook dan schiet Van Dulcken de kosten daarvan voor.Eind februari beschikt Grol over een compagnie lanciers onder Johan Abari.126

Namens de Graafschap Zutphen wordt in de Staten Generaal aan de orde gesteld dat de gouverneur van Groenlo alleen paspoort aan de dienaren van de ontvanger in de Graafschap Zutphen heeft willen geven op voorwaarde dat de gedeputeerden van de Graafschap eenzelfde akte voor de dienaren van ontvanger Elshout zouden verstrekken en wel op naam van de Staten Generaal. Dit laatste hebben

Page 263: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 263Hoofdstuk 16

de gedeputeerden voorlopig gedaan om de betaling van de tussen hen onderling te verdelen lasten niet te vertragen. Intussen echter zijn twee dienaren van Elshout bij Westervoort gepakt en naar Arnhem gebracht. De gedeputeerden verzoeken vrijlating van de twee executeurs en machtiging om zo nodig dit soort paspoorten op naam van de Staten-Generaal te verlenen. Na overleg met Maurits besluiten de Staten Generaal alle verzoeken in te willigen. In de paspoorten moet als voorwaarde worden gesteld dat de houders niets ten nadele van het land mogen ondernemen.127

Te Grol overlijdt kapitein Alano Norits. Hij wordt opgevolgd door zijn broer Henrick Norits.128

In juni verzoeken de zusters van het klooster Engelhuizen aan de Aartshertogen om medewerking bij het terugvorderen van de in 1620 uit hun klooster ontvreemde en naar het klooster te Dülmen getransporteerde documenten en goederen. De Aartshertogen besluiten eind juni het rekest door te sturen naar de keurvorst van Keulen met het verzoek in deze te bemiddelen.129 Begin 1622 had zich bij de regering te Brussel kapitein Jan van Colen gemeld met het aanbod om vanuit Grol de contributie-inning op de Veluwe en elders te gaan coördineren en deze voor zijn rekening te nemen, Hij suggereert daarbij dat hij de opbrengst van die gebieden zou kunnen verhogen. Brussel gaat op dit aanbod in en stelt Van Dulcken daarvan op de hoogte. Van Dulcken reageert vervolgens verbolgen en met verhulde woede op de komst van Jan van Colen naar Grol en deelt zijn ongenoegen en twijfels in een vijftal zeer uitvoerige brieven, allen gedateerd 29 augustus, mee aan de Aartshertog, de Raad van State, de secretaris van de Raad van State La Faille, de Heren van Financiën en de Rekenkamer.130 Van Dulcken maakt in zijn brieven onder andere duidelijk dat zijn compagnie en die van zijn schoonzoon de executies op de Veluwe tot dan toe uitstekend hebben uitgevoerd en dat die dit werk onder Jan van Colen ook zullen moeten blijven doen. Ook betwijfelt hij de vermeerdering van de opbrengst, omdat nu meer aan de strijkstok blijft hangen. Hij wijst bovendien op de toenemende mogelijkheid van fraude.De bemoeienis van Jan van Colen met het innen van contributies te Grol zal niet lang hebben geduurd. Eind oktober/begin november correspondeert Van Dulcken weer met de secretaris van de Raad van State te Brussel, La Faille, over het regelen van het innen van de contributies op de Veluwe, die te weinig opbrengen. Een van de problemen daarbij is dat op de Veluwe het betalen van contributie aan het Spaanse regime heimelijk moet gebeuren, omdat de Staten Generaal dat hebben verboden. Ook komen de problemen bij de poging contributie te innen in Friesland aan de orde. De toegangswegen worden daar te goed bewaakt door patrouilles gendarmen, zodat het buitengewoon moeilijk is daar toegang te vinden.131

Page 264: Groenlo in de 80-jarige oorlog

264 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

1623

Op 1 april breekt er te Grol brand uit. Er staat tamelijk veel wind uit het oosten. De brand verspreidt zich snel over de stad, wat voornamelijk veroorzaakt wordt door het feit dat de huizen merendeels gedekt zijn met stro. VijfenzeventigM huizen vallen aan de vlammen ten prooi. Het ligt voor de hand te veronderstellen, dat de in 1614 gebouwde barakken bij de brand eveneens in vlammen zijn opgegaan. Matthijs van Dulcken schrijft reeds op 2 april aan de landvoogdes, de Aartshertogin Isabella, te Brussel over de verschrikkelijke ramp waar Grol door was getroffen. Men had zich verloren gewaand toen het vuur in de tijd van een half uur het kruitmagazijn bereikte. Dat bleef echter als door een wonder voor het vuur gespaard.132 In het magazijn lag op dat moment een zeer grote hoeveelheid kruit, waarvan een aanzienlijk deel als ‘mouillé’ wordt omschreven, wat zoveel betekent als: bedorven of door het vocht aangetast.N

Van Dulcken schreef aan Isabella, dat men de oorsprong en oorzaak van de brand niet kende, maar Nicolaes van Wassenaer weet omstreeks 1625 te melden, dat ‘een soldaet binnen Grol, die sijn torf ontfanghen hadde, seer stoffelijck sijn vyer (vuur) bewaert, dat hij wat te groot t’savonts aengheleyt hadde, waerdoor in de stadt vijf en t’seventich huysen in d’assche gheleyt wierden, daer weynich profijts af quam door de stercke wint, die in alle die ghebouwen bijnaest scheen in een oogenblick de vlamme te jagen, soo datter nauwelicx eenige het bloote lijf salveerden’ (het vege lijf wisten te redden).133.

Op 22 april reageert Isabella op de brief van Van Dulcken.134 Ze betuigt haar medeleven en heeft de ontvanger Bertrand Boncamp reeds opdracht gegeven om de bouw van vijf barakken financieel mogelijk te maken en haar te adviseren over wat hij in deze verder nog de plicht van Brussel vindt. Door Brussel wordt dus vrijwel meteen geld beschikbaar gesteld om de afgebrande barakken te herbouwen. Deze herbouw wordt tevens gebruikt om uit te breiden naar 100 kamers. Door tussenkomst van Boncamp en met medewerking van de burgemeesters van Grol stelt Van Dulcken een bestek op aan de hand waarvan Dirk Schoenmakers te Winterswijk al in mei opdracht wordt verleend tot het bouwen van vijf barakken met in totaal 100 kamers voor 10.500 gulden. Bij de Lievelderpoort worden tegen de nieuw aangelegde aarden wal twee barakken van ieder 20 kamers gebouwd.O De overige drie barakken met 60 kamers zullen aan de Barakkenplaats zijn gebouwd op de plaats waar voorheen de door de brand verwoeste barakken ook met 60 kamers hadden gestaan. De rentmeester te Grol Ivo van Elshout verricht in 1623 de betaling van de bouwkosten van deze barakken.135

M Er mag van worden uitgegaan, dat er in die tijd in de stad Grol ongeveer 100 huizen waren. Dat was althans rond 1600 het geval.N Dit ‘bedorven’ kruit was na de verovering van de stad door Frederik Hendrik in 1627 nog in het magazijn aanwezig.O Een barak is afgebeeld op het schilderij van Daniel Cletcher (Zie J.E. v.d. Pluijm, Groenlo in de kaart gekeken. Topografisch historische atlas van Groenlo (Groenlo 2006), p. 145, 146.) De tweede barak is op dat schilderij niet afgebeeld omdat die van de standplaats van de schilder niet zichtbaar was. Deze lag namelijk schuin achter de afgebeelde barak.

Page 265: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 265Hoofdstuk 16

De bouw van de barakken verloopt zeer voorspoedig. Eind september worden al 30 matrassen, kussens en dekens geleverd ten behoeve van de compagnie Ieren van kapitein Don Tadeo Carty.136 Toch nog bijna een jaar later worden eind augustus 1624 nog eens 150 matrassen met kussens en dekens voor de compagnie Engelsen van kapitein Henry Norits geleverd en begin september nog eens 20 voor deze compagnie Engelsen.137 Daarmee waren alle honderd tweepersoons kamer van beddengoed voorzien.Hopman Herman van Camp kreeg begin juni 1500 gulden uitbetaald voor zijn ‘getauxeerde vacatien, vanwege het solliciteren der fortificatien van de Stadt Grol’.138 Solliciteren betekent hier een zaak bevorderen, met andere woorden: Van Camp trad hierop als uitvoerder en opzichter van de fortificatiewerkzaamheden. Gezien de hoogte van het bedrag dat aan één persoon werd uitbetaald voor het door hem verrichte werk moet er sprake zijn van werkzaamheden die zich over enkele jaren uitstrekten.139 Een volgende belangrijke betaling is die aan gouverneur Matthijs van Dulcken voor door hem ‘verschoten penningen tot de fortificatien der stadt Grol 1621 en 1622’. Het was een fors bedrag, ruim 8610 gulden. Het werd met tussenpozen van vier maanden in drie termijnen terugbetaald.140 Deze bedragen waren in 1621 en 1622 voorgeschoten. Van Dulcken was kennelijk een bemiddeld man maar hij liep in 1621 en 1622 zeker geen risico toen er in die jaren voor de fortificatiewerken geen geld beschikbaar was. Nu het Twaalfjarig Bestand voorbij was brachten de contributiebetalingen en het heffen van licenten weer geld in het laatje.141 De maatregelen die vanuit Grol worden afgekondigd voor het heffen van licenten lokken overigens veelvuldig protesten uit aan Staatse zijde. Van Dulcken verbiedt medio augustus koren of beesten naar het Staatse gedeelte van de Graafschap Zutphen te brengen zonder betaling van licent in Groenlo. Kanselier en Raden van Gelre en Zutphen verzoeken de Staten Generaal een tegenmaatregel af te kondigen tegen deze onbehoorlijke maatregel en wel in Brabant, Vlaanderen en het Overkwartier.142

Eind augustus stelt Aartshertogin Isabella alsnog een bedrag van 3000 gulden beschikbaar voor de herbouw van de afgebrande huizen en stadsboerderijen.P Dat gebeurt wel in drie termijnen waarvan de eerste begin december beschikbaar komt en de overige twee respectievelijk eind mei 1624 en half maart 1625.143 Of dat bedrag voor de kosten van die herbouw voldoende was laat zich thans moeilijk raden. Vergelijken we het met het bedrag dat voor de herbouw van de barakken beschikbaar werd gesteld, dan is 3000 gulden voor de herbouw van zo’n 75 huizen niet veel.

P Het is opmerkelijk, dat de ‘niendeur’ van de huidige stadsboerderij uit 1623 dateert. Daarnaast zijn bij de verbouwing van een pand in de Notenboomstraat dakspanten aangetroffen, die bij dendrologisch onderzoek uit 1623 bleken te stammen.

Page 266: Groenlo in de 80-jarige oorlog

266 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 16

1624

Brussel stelt orde op zaken voor wat betreft het personenverkeer tussen het in Staatse handen zijnde gebied en de steden Lingen, Grol en Oldenzaal. De boeren, dorpelingen en burgers van de steden van de ‘rebellerende’ provincies mogen niet zonder paspoort toegelaten worden in de onder hun bevel staande steden. Dat geldt ook in omgekeerde richting. Men mag ook geen sauvegarde, vrijstelling of pas afgeven die langer geldig is dan een dag. Men geeft de gouverneurs van die drie steden opdracht er nadrukkelijk op toe te zien dat dit bevel wordt nageleefd.144

De regel wordt streng nageleefd. Half oktober vraagt Matthijs van Dulcken op verzoek van de Graafschap Zutphen aan Brussel toestemming om een algemene sauvegarde te verlenen aan de arts Avercamp, opdat hij een zekere vrijheid geniet in het hele gebied van de Graafschap Zutphen om daar op het platteland zijn beroep uit te oefenen, maar ook in de stad Grol omdat in deze plaats voor de soldaten geen enkele arts beschikbaar is.145 Brussel voelt niets voor een algemene sauvegarde maar stelt voor om Avercamp met een aparte acte tegemoet te komen.146

Eind december krijgt kapitein Reynout van Ensse van Brussel opdracht om te Grol in 30 dagen een uit Hollanders bestaande compagnie infanterie op te richten. Van Dulcken moet voor de huisvesting en het onderhoud van de nieuwe compagnie zorgdragen.147

1625

De maand voor het oprichten van de nieuwe compagnie infanterie door Van Ensse is nog nauwelijks verstreken of Brussel geeft aan Van Dulcken opdracht om haar naar Wesel te laten vertrekken.148 Van Dulcken laat zowel aan de landvoogd als aan de ministers te Brussel weten dat, hoewel de betrokken officieren bij het werven van soldaten hun uiterste best hebben gedaan, de compagnie nog onderbezet is. Het zou te riskant zijn deze te kleine compagnie nu te laten vertrekken. Hij verzoekt Brussel de betrokkenen uitstel te verlenen om hun campagnie alsnog compleet te maken.149 Brussel is niet helemaal zeker van deze mededeling van Van Dulcken en stuurt drie weken later een commissaris naar Grol om de compagnie van Van Ensse te monsteren om haar vervolgens naar Mechelen te laten vertrekken.150

De Staten Generaal gaan niet in op een verzoek om Ivo van Elshout, licentmeester en ontvanger van ‘s vijands contributies in de Graafschap, persoonlijk een paspoort te verlenen om naar het platteland te gaan.151 Dit besluit wordt ook aan de secretarissen van de Raad van State en van Zijne Excellentie gemeld, zodat ook daar geen afgifte plaatsvindt.152

Prins Maurits overlijdt de 13de april. Graaf Frederik Hendrik erft van hem de titel prins.De magistraat van Groenlo beschikt nog steeds niet over de financiële middelen om de kosten te dragen van de verplichtingen die ze op zich hadden genomen. Eind juli betaalt de rentmeester daarom aan de stad Grol 700 gulden voor de levering van

Page 267: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 267Hoofdstuk 16

brand en licht voor de wachthuizen aldaar en dat voor een jaar, te beginnen in de komende wintermaanden en eindigend op de laatste april 1626.153 Brussel stelt kennelijk een verhoogde activiteit van het Staatse leger in Oost-Nederland vast en wil daarom de tot dan toe toegestane handel met de vijand beëindigd zien. Eind september ontvangen de Staten Generaal een kopie van een brief van Hendrik van den Bergh aan de gouverneur van Groenlo. Daarin wordt aan Grol meegedeeld, dat de landvoogd Isabel het plakkaat met handelsverbod naar de letter uitgevoerd wil zien. De Staten Generaal wachten af wat de vijand nu doet.154

1626

Begin 1626 is de bezetting van het Grolse garnizoen nog minimaal. De compagnieën infanterie bestaande uit Ieren onder Don Tadeo Carty en Engelsen onder Henrick Norits zijn er nog steeds.155

Eind maart betaalt de rentmeester aan gouverneur Matthijs van Dulcken 2362 gulden voor het reinigen van de stadsgrachten, het maken van enige doorgebroken gaten in de buitenwerken en voor enige ‘bijliggende uitgesteken en getaxeerde landen’.156

Oldenzaal wordt op 1 augustus door de Staatse troepen van Ernst Casimir van Nassau, stadhouder van Groningen en Friesland, ingenomen. De Raadpensionaris Anthony Duyck feliciteert graaf Ernst Casimir met dit succes, ‘omdat die nesten veel moeite aan Friesland en Ommelanden maken’. Voor de Staten Generaal vormt het een punt van overweging of men de vesting Oldenzaal zal ontmantelen of behouden en ook wat men voorts met het leger zal doen. Als de vijand met zijn leger niet over de Rijn komt moet men daar nog wat doen, waarvoor Lingen en Grol in aanmerking komen. Lingen ligt ver buiten de provincie en het is niet van gevaar ontbloot het leger zo ver weg te sturen. Grol is tamelijk sterk, doch dichterbij. En als men 14 dagen tijd mocht hebben om zich in te graven zal hun Grol niet kunnen ontgaan.157

De vijand steekt de Rijn echter wel over. Hendrik van den Bergh is begin september in het zuiden met 2500 ruiters en weinig voetvolk met grote vrees en voorzichtigheid in allerijl opgebroken, om Grol te gaan versterken.158. De Staatsen maken na de verovering van Oldenzaal nu derhalve geen aanstalten meer Grol te gaan aanvallen.Het innen van contributie op de Veluwe verschraalde steeds verder. De Kwartieren van de Veluwe konden door de gouverneurs van Groenlo, Oldenzaal en Lingen niet meer geëxecuteerd worden. Assuerus Hulsinck bereidde als opvolger van de inmiddels overleden rentmeester Borchloo de stopzetting van het innen van contributies op de Veluwe voor. De rekenkamer te Roermond nam op 9 december het besluit die inning te beëindigen.159.

De Staten Generaal van de Verenigde Provinciën beschikten in de Tachtigjarige Oorlog over een zogenaamde ‘secrete kast’. De notulen van hun in september 1626 gehouden vergadering over de voortzetting van de oorlog tegen de Spaanse overheersers kwamen daar uiteraard ook in terecht. Het was bepaald niet de bedoeling dat de vijand daar kennis van kon nemen. Na het overlijden van Maurits in 1625 was de legerleiding in

Page 268: Groenlo in de 80-jarige oorlog

268 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 17

handen van Frederik Hendrik gelegd en kwam nu de discussie op gang over wat het doel van de volgende veldtocht zou zijn. De Zeven Verenigde Provincies konden het daarover maar moeilijk met elkaar eens worden. De discussie ging in eerste instantie over de vraag in welke mate door iedere provincie een en ander betaald zou worden om vervolgens een besluit te nemen over het doel van zo’n veldtocht. De aan de kust gelegen provincies Holland en Zeeland waren van oordeel, dat men al het beschikbare geld voor de beveiliging van de zee zou moeten gebruiken of anders met het leger naar Vlaanderen gaan om Hulst aan te vallen. De oostelijke provincies brachten echter het voorstel ter tafel, dat bij de discussie over het ontvesten van Oldenzaal ook al aan de orde was geweest om Wesel, Lingen of Grol aan te vallen. Zij boden aan daarvoor extra geld bij te dragen. Prins Frederik Hendrik, die het oppergezag ter zee zowel als ter land had, voegde zich bij degenen die het bezorgen van de veiligheid ter zee ter harte wilden genomen hebben. Om later niet het verwijt te krijgen dat hij niet op de gevaren had gewezen die aan de voorgestelde oorlog te land verbonden waren liet hij niet na die in deze discussie naar voren te brengen. Voor het beleg van Wesel zou veel krijgsvolk nodig zijn, niet alleen om alle wegen te lande te bewaken, maar ook om op het oversteken van de Rijn door vijandelijke troepen te passen. Lingen was ver van de grenzen gelegen. Wanneer het leger van de Republiek zo ver weggevoerd zou worden zou dat de vijand de mogelijkheid bieden elders het land binnen te vallen wat de Staten Generaal veel duurder zou komen te staan. Grol was een sterk geveste plaats, wel voorzien van garnizoen en geschut, en, het voornaamste van alles, vijf uren gaans van de rivieren gelegen. Daardoor zou het de Spanjaarden vrij staan de toevoer van levensmiddelen, munitie en andere goederen te blokkeren, of tegen de heen en weer trekkende konvooien ten strijde te trekken. Het zou een hachelijke zaak kunnen zijn dat te wagen, maar het te weigeren niet zeer eerlijk, ‘jae ook den vyandt voor het toekomende des te moedigher soude maeken’.Hoewel er door de genoemde bezwaren wel enig bedenken was, maar vooral omdat de Staten van Holland voor Grol of Lingen hadden gekozen, heeft het besluit om Grol te gaan belegeren het gehaald. Dat gebeurde na rijp beraad maar toch nog aarzelend, met de raad aan Frederik Hendrik om nog wat te ‘patienteren’ en toch vooral geen ‘hasardeuse bataille’ in die buurt te riskeren.Toen deze beslissing was genomen informeerde Alexander van der Capellen er Frederik Hendrik onder andere over, dat het kruit binnen Grol door vocht aangetast, bedorven, en onbruikbaar was. De prins zei daarvan, dat hem dat ook al van elders was bericht.160

Page 269: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 16 269Hoofdstuk 17

17

De verovering van Grol door Frederik HendrikDagboek 1627

1627

Bijna eenentwintig jaren was Grol nu in de macht van de Spanjaarden geweest, die het tot een steunpunt hadden gemaakt voor hun tochten in de verre omtrek. Het Spaanse garnizoen van Grol inde vandaar uit immers contributie in een groot deel van de Graafschap Zutphen, op de Veluwe en in Overijssel voor een door hen aan de inwoners te verlenen sauvegarde. Daarmee werd men dan gevrijwaard van plundering door de Spaanse troepen. Door hun langdurig verblijf te Grol was ook de katholieke godsdienst binnen de stad en zijn omstreken bewaard gebleven. Nu er aan de oostgrens van de Nederlanden verder geen enkele vesting meer in Spaanse handen was, besloot Frederik Hendrik ook het ‘landbederflijk Grol’ te veroveren en daarmee de Spanjaarden voor goed uit deze streken te verdrijven. Met het gegeven dat Oldenzaal nu in Staatse handen was en het nog in Spaanse handen zijnde Lingen daarmee afgesneden, liet de prins de twaalfde juni 1627 aan de Staten Generaal voorstellen en door hen besluiten het leger te velde te brengen. De Staten Generaal beschikten zelf niet over een leger. De prins riep daarom de soldaten van de garnizoenen van de steden in de verschillende provinciesA op om de vijfde juli tussen Emmerich en Schenckenschans bijeen te komen. Dat betekende wel dat de steden dan onverdedigd achter zouden blijven. De bezetting van de garnizoenen werd daar tijdelijk

A Uitgezonderd Friesland en Groningen. Daar was Ernst Casimir van Nassau stadhouder en kapitein- generaal van de daar gelegerde troepen.

Page 270: Groenlo in de 80-jarige oorlog

270 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

vervangen door gewapende burgerkorpsen, de zogenaamde waardgelders. Frederik Hendrik liet dan ook 40 compagnieën waardgelders tot 8.000 man oproepen, die de 25ste juni compleet moesten zijn. De prins verzamelde zo een veldleger ten getale van 168 compagnieën te voet en 55 te paard. Ten behoeve van de ophanden zijnde belegering en ter verdediging en tot behoud van het leger waren nog 75 zowel grote als kleine stukken geschut nodig en ook 1.000 wagens om allerhande bagage, maar vooral ook munitie, instrumenten, materialen en vivres (levensmiddelen) te vervoeren.

Maandag 5 juli 1627

Frederik Hendrik is bezig de laatste voorbereidingen te treffen om het leger te velde te brengen en maakt zich gereed om naar het leger te gaan. Hij ontvangt vanwege koning Karel I van Engeland uit handen van de Engelse ambassadeur Carleton de Ridderorde van de Kouseband, die Maurits ook had gedragen. Zij wordt hem in de vergadering van de Staten Generaal omgehangen, ten overstaan van talrijke binnenlandse en buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders, met dezelfde plechtigheden als eertijds, ten tijde van Prins Maurits waren gebruikt. Tijdens de plechtigheid worden er door het geschut in Den Haag schoten gelost. Ook is de Haagse schutterij in de wapenen en ’s avonds ontsteekt men vuurwerk.1

Dinsdag 6 juli 1627

De prins heeft niet lang zijn tijd met festiviteiten doorgebracht. Nadat alles wat voor de veldtocht nodig was in gereedheid was gebracht vertrekt hij uit Den Haag over Utrecht naar Arnhem. Het voetvolk wordt per zeilschip naar het oosten vervoerd. Ook zijn er veel zeilschepen die de Rijn en de Waal opvaren met alle benodigdheden als munitie, levensmiddelen, brouwketels, molens en bakovens en een menigte van in vaten verpakt gemalen koren. Inmiddels zijn de Friese regimenten onder leiding van graaf Ernst Casimir van Nassau, gouverneur van Friesland en Groningen, al in Gelderland gearriveerd.2

Uit de Staten Generaal krijgt Frederik Hendrik naar gewoonte gedeputeerden toegevoegd: de heren Randwijck, Van Broechoven, Oetgens, Vosbergen, Hertevelt, Walta, Haersolte, Schaffer, Huijghens, Schaghen en uit de Raad van State De Roovre.3

Donderdag 8 juli 1627

Inmiddels is ook de secretaris van de prins, Constantijn Huygens, te Utrecht gearriveerd en reist vervolgens samen met de bevelhebber verder naar het kamp.4

Voordat Frederik Hendrik vanuit Utrecht verder reist naar Arnhem schrijft hij, een weinig geïrriteerd, aan de Raad van State dat hij heeft vernomen dat de nieuw

Page 271: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 271Hoofdstuk 17

aangenomen compagnieën waardgelders tot nog toe niet compleet zijn gemaakt. Op veel plaatsen zou het grootste deel van hun lichting nog mankeren. Het was ‘hoognodig dat de garnizoenen, alom ontbloot zijnde, met hetzelfde nieuwe volk wederom tijdelijk werd voorsien’.5

Vrijdag 9 juli 1627

Frederik Hendrik reist vandaag van Utrecht naar Arnhem. Te Arnhem gearriveerd constateert hij dat daar nog maar weinig compagnieën zijn aangekomen en dat nog tweederde van de troepen ontbreekt. Dat was het gevolg van het feit dat de schepen die de Rijn op moesten komen door de tegenwind niet verder konden varen. De meeste problemen heeft men gehad op de Waal, waar enige stukken zo recht in de wind lagen, dat men deze met de heersende windrichting niet kon bezeilen. Door het hoge water dat ‘allomme boven de lijndtpaden is staende’ konden de schepen ook niet door paarden op de jaagpaden worden opgetrokken. Als dat nog lang zal gaan duren ziet Frederik Hendrik geen andere weg dan de resterende compagnieën ‘te lande te laten marcheren’.6

Maandag 12 juli 1627

Nu in het weekend nog steeds geen gunstige wind is opgestoken geeft Frederik Hendrik vanuit Arnhem opdracht om de bagage vanuit de schepen op wagens te laden en samen met het voetvolk daarmee over land verder te gaan. Bij St. Andries gaat men deze dag uit de schepen en er wordt richting Tiel gemarcheerd.7 Om de schade voor de bewoners van de streek zoveel mogelijk te beperken brengen de troepen de nacht binnen de stad Tiel door.

Dinsdag 13 juli 1627

Vandaag is men met de uit het westen aantrekkende wind inzoverre geholpen dat de trekpaarden, die daartoe met grote moeite bij elkaar waren gekregen, weer kunnen worden afgedankt. De wind is nu zeer geschikt geworden. Men hoopt dat de schepen, waar de soldaten uit zijn gegaan, hen zullen volgen en hen onderweg weer zullen innemen. De algehele samenkomst van het leger is nu vastgesteld op de 15de, tien dagen later dan aanvankelijk gepland. In ieder geval dient bij voorkeur de bagage van de prins en van veel van de officieren tegen de 15de zeker te Emmerich op de plaats van bestemming te zijn. Ook is allerlei belangrijk proviand aan boord, zowel de ten behoeve van het leger gedane inkopen, als dat van alle zoetelaars.8

Page 272: Groenlo in de 80-jarige oorlog

272 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

Woensdag 14 juli 1627

Nu de prins te Arnhem zijn zaken geregeld heeft vertrekt hij samen met Ernst Casimir van Nassau en de gedeputeerden naar Emmerich, waar tussen deze stad en Schenckenschans de samenkomst van het gehele leger is bepaald. Daar is zogenaamd vrij legerB afgekondigd, opdat de zoetelaars zich daar naartoe zullen begeven, wat ook gebeurt.Te Emmerich aangekomen constateert Frederik Hendrik dat diverse troepen daar nog steeds niet zijn gearriveerd. Ook bereikt hem het bericht dat de Spaanse vijand bij Rijnberk een brug over de Rijn heeft gelegd en al zijn troepen bij elkaar brengt. Hij heeft veel volk binnen Wesel gelegd zonder te weten waar de prins het op gemunt heeft.9

Donderdag 15 juli 1627

Iets minder dan tien dagen later dan men gedacht heeft arriveren de troepen dus op de plaats van bestemming. Die vertraging houdt een belangrijk risico in. In die tussentijd had ook de vijand een volledig leger te velde kunnen brengen, waardoor hij zonder twijfel de aanslag van de Hollanders op Grol zou hebben kunnen verijdelen. Zoals dat aan Spaanse zijde al eerder was gebeurd, had men niet genoeg voorzorgen genomen om geld in voorraad te hebben en alle andere dingen, nodig om snel een leger te velde te brengen. Ook konden ze niet geloven, dat de Staatse vijand de moed en kracht zou hebben, om de zover van de rivieren gelegen sterke vesting Grol te durven aanvallen.10

Om de Spaanse vijand te misleiden had Frederik Hendrik enige afleidingsmanoeuvres bedacht. Hij stuurt deze dag een aantal pioniers op pad om de wegen te effenen richting de nieuwe vaart die van Rijnberk naar Venlo wordt gegraven. Hij doet daarmee net alsof het leger daar heen zal gaan11 en wekt daarmee de indruk dat hij het gemunt heeft op het werk dat de Spanjaarden de voorbije herfst tussen Rijnberk en Venlo zijn begonnen en nog niet voltooid hebben. Dit moet een vaart worden, die de Maas en de Rijn met elkaar verbindt, met hoop om die tot aan de Schelde te kunnen doortrekken, en daardoor ijzer, koper, hout en wat de Duitse bodem meer geeft te water naar Brabant af te kunnen voeren om Holland die voordelen te ontnemen.Men sprak aan Spaanse zijde ook wel van Rijnberk, van Wesel of Venlo, alsof Frederik Hendrik het oog had op een van die plaatsen of van andere nabij gelegen steden. Graaf Hendrik van den Bergh, veldheer der Spaanse troepen, oordeelt dat men het op Wesel gemunt heeft en begint daar in de buurt ijlings voetknechten en ruiters te verzamelen en voorziet zijn leger tevens van de nodige mond- en krijgsbehoeften. Hij brengt daar direct een bezetting van vierduizend man in de stad en stelt dus Wesel daarmee in staat zich tegen een aanval te verdedigen. Frederik Hendrik heeft het op die stad echter niet gemunt.12

B Vrijstelling van het betalen van belasting.

Page 273: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 273Hoofdstuk 17

Zaterdag 17 juli 1627

Te Emmerich wordt alles in gereedheid gebracht om morgen richting Grol te gaan.13 De prins verdeelt zijn nu ontscheept voetvolk in drie groepen. Er zijn in totaal honderdachtenzestig compagnieën voetvolk aanwezig. Daarbij zijn 75 stukken geschut van verschillende grootte en ongeveer 1000 wagens, om deze kanonnen en kruit, kogels, vaartuigen om de rivieren over te kunnen steken, biesbruggen, leeftocht, en al hetgeen verder nodig is te kunnen vervoeren.Een deel van de ruiterij, sterk 55 compagnieën, heeft gisteren reeds opdracht gekregen zich gereed te maken om in twee troepen als voorhoede naar Grol te trekken. Enkele compagnieën ruiters onder de graaf van Styrum vertrekken deze avond vanuit Emmerich richting Grol om de wegen naar de stad te gaan bezetten. Daarop volgt kort daarna de luitenant-generaal Stakenbroeck met de resterende cavalerie.14

Zondag 18 juli 1627

De vertraging die de naar de verzamelplaats op weg zijnde troepen onderweg door de tegenwind hadden opgelopen, had tot gevolg dat de prins vanaf woensdag de 14de tot vandaag te Emmerich heeft moeten wachten voordat hij met het leger kon beginnen te marcheren. Nu zijn alle voor het veldleger opgeroepen compagnieën zowel te voet als te paard te Emmerich gearriveerd. Het leger breekt deze zondagmorgen van Emmerich op om ’s avonds kwartier te maken te Millingen. Omdat de bedoelingen van Hendrik van den Bergh en zijn bij Wesel verzamelde troepen niet bekend zijn en de prins niet het risico wil lopen dat enig schielijk voorval hem zal dwingen van zijn doel af te wijken, geeft hij de gouverneur van Rees, de kolonel PinsenC, op wiens ervaring hij veel vertrouwt, opdracht om met 37 compagnieën in het oosten het gebied van de Rijn en de Maas te bewaken. Van de kolonel Pinsen ter beschikking staande troepen gaan 26 compagnieën voetvolk naar Grave om zich op een plaats beneden Grave aan de noordzijde van de Maas te legeren. Men weet aan Staatse zijde dat de Spaanse vijand die plaats wil bemachtigen om zo voor het Staatse leger de mogelijkheid om naar Grave te gaan af te sluiten. Maar de voorzichtigheid en attentheid van de prins voorkomt dat, door daar door de boeren een schans tot bescherming van die contreien te laten aanleggen. De resterende 11 compagnieën wil de prins bij Emmerich aan de Rijn laten blijven, totdat men nader van de bedoelingen van de vijand op de hoogte zal zijn. De kolonel VarickD wordt met 14 compagnieën naar Zaltbommel gezonden om te zien of de vijand, door af te wijken van de eventuele route naar Grol, daar iets mocht aanvangen. Pinsen en Varick hebben opdracht om hun krachten te verenigen als de vijand het mogelijk in de zin heeft Emmerich, Rees, Grave, Ravenstein of Gennep, of enige andere stad te belegeren.

C Willem Pynssen van der Aa. D Filips van Varick.

Page 274: Groenlo in de 80-jarige oorlog

274 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

Men weet dat er tot eergisteren binnen Grol nog geen ander volk aanwezig was dan het gewone garnizoen van 1000 á 1200 man voetvolk in acht compagnieën, naast een compagnie ruiters. Voor zover er gisteren geen versterkingen de stad in zijn gebracht zullen de door Frederik Hendrik vooruitgezonden ruiters dat van nu af aan verhinderen.15

De Spaanse vijand heeft tot nog toe geen bijzonder grote legermacht bijeengebracht. De prins ontvangt vandaag echter wel bericht dat graaf Hendrik van den Bergh tussen Rijnberk en Wesel 5 à 6000 man heeft verzameld, en dat van alle kanten het krijgsvolk bijeen gebracht wordt om zich bij hem te voegen.16 De verdere ontwikkelingen moeten worden afgewacht. De tijd zal het leren.Op weg naar het leger reist de secretaris van Frederik Hendrik, Constantijn Huijgens, deze zondag samen met de prins over Emmerich naar Millingen. Twee van de gedeputeerden vertrekken vandaag naar Zutphen. Het zijn de heren Haersolte en Schaffer die worden verzocht zich voor een tijdlang naar Zutphen, Deventer en Doesburg te willen begeven om naast de heer Van Essen ervoor te zorgen dat brood, bier en andere zaken voor het dagelijks onderhoud van het leger daar worden ingekocht om over land of per schip via Borculo naar Grol te worden vervoerd. De Arnhemse schepen E. v. Essen houdt zich waarschijnlijk in opdracht van het bestuur van zijn stad onder de belegeraars op.17

Maandag 19 juli 1627

Frederik Hendrik vertrekt deze morgen vroeg met de rest van zijn leger van Millingen naar Aalten en arriveert daar ‘s avonds. De ruiters onder de graaf van Styrum, die de avond van de 17de juli vanuit Emmerich vooruit waren gereden richting Grol om de wegen naar de stad te bezetten, bereikten de voorbije nacht in betrekkelijk korte tijd de stad Grol. Daarop volgde de luitenant-generaal Stakenbroeck met de resterende cavalerie. Dat bleef uiteraard niet onopgemerkt. ‘De avantgarde van de Prins van Orangien wierde van den toorenblaser gesien’. Dit bericht bereikt de gouverneur van Grol, Matthijs van Dulcken, terwijl hij bij de ontvanger aan tafel zit. Hij vermoedt een dergelijk bericht in het geheel niet en spreekt de boodschapper bestraffend toe. Hij gaat er namelijk van uit dat het een konvooi betreft dat hij uit Wesel verwacht. Dat is intussen echter op de vlucht voor de Staatse ruiters naar Bocholt uitgeweken. De ‘glasemaker van Ghoor, die hem ter tafel diende’ realiseert zich de ernst van de situatie wel, verlaat zijn tafelheer en vlucht de stad uit de vrijheid tegemoet.18

Gouverneur Matthijs van Dulcken heeft in de stad tot garnizoen acht compagnieën te voet en een compagnie ruiters, onder Lambert Verreycken, de zoon van Lodewijk Verreycken, Raadsheer en Geheimschrijver der Aartshertogen. De bezetting van de stad telt ongeveer 1200 man. Daarbij zijn niet meegerekend degenen uit de stedelingen die zich nog bij het garnizoen zullen aansluiten. Men beschikt over zestien stukken geschut met nog enige kleine, een groot geweld om er de belegeraars mee te bestrijden. Aan krijgsbehoeften en leeftocht is geen gebrek. Men heeft in ieder geval voor een

Page 275: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 275Hoofdstuk 17

eventueel noodgeval wel zoveel proviand in de stad gehaald als men rondom Grol krijgen kon. Koren is er genoeg in voorraad.19

Dinsdag 20 juli 1627 Eerste dag van het beleg

Van Aalten komend bereiken de Staatse troepen in de avond Grol. Er zijn nu in totaal 106 compagnieën te voet en 55 compagnieën ruiters voorzien van 75 kanonnen van allerlei grootte en 15 mortieren. Het grote aantal kanonnen dient enerzijds om de vesting daarmee te beschieten en anderzijds om de nog aan te leggen circumvallatielinieE daarvan te voorzien.Frederik Hendrik is omringd door de gecommitteerden te velde, afgevaardigden uit de Staten Generaal en de Raad van State, en wordt gevolgd door zijn voornaamste onderbevelhebbers en hoofdofficieren, hoofdzakelijk leden van de Nederlandse, Franse, Engelse en Schotse adel: Witz, Van Lokeren, Smelsing, Van Styrum, Bacx, Fama, Brederode, Candale, Courtomé, Harwood, Hauterive, Chatillon, Veer en anderen. Eenmaal te Grol gearriveerd geeft Fredrik Hendrik terstond opdracht om legerkampen aan te leggen bij de twee voornaamste toegangswegen. Daarvan komt de ene ten oosten van de stad in de buurtschap Zwolle, aan de weg naar Vreden in de nabijheid van de Slinge te liggen met 55 compagnieën voetknechten, onder het commando van Ernst Casimir van Nassau. Het tweede, ten zuidwesten van de stad aan de weg naar Bocholt en Lichtenvoorde gelegen, is dat van de prins, waar het grootste gedeelte van de troepen, 100 compagnieën, wordt gelegerd. De velden rondom Grol zijn vlak, maar het legerkamp van de prins ligt wat hoger op de Lievelder Es. De Staatse soldaten hebben de nacht van dinsdag op woensdag in deze legerkampen onder de blote hemel in de regen moeten doorbrengen.Om te tonen dat de belegeraars niet zonder slag of stoot hun gang kunnen gaan is Verreycken terstond met zijn ruiterij uitgevallen en aan de kant van het legerkamp van Ernst Casimir met twee compagnieën Hollandse ruiters in gevecht geraakt. Deze eerste vijandelijkheden, die gepleegd worden zonder dat men aan Staatse zijde nauwelijks iets dergelijks verwachtte, duurden wel twee uren lang. Maar als van Staatse zijde ondersteuning arriveert trekt Verreycken zich terug in de stad.20 Aan Staatse zijde heeft men niet één man verloren, maar de ruiters van Verreycken hebben het dode lichaam van een luitenant achter moeten laten. Vanuit de stad zenden ze terstond een trompetter naar de prins met het verzoek om het dode lichaam te mogen halen en daartegen is geen bezwaar. Vanuit de stad zelf heeft men bij aankomst van het Staatse leger maar zeven of acht schoten met het grof geschut gelost. Een van 24 pond kwam in de nabijheid van Frederik Hendrik terecht.21 In de buurt van het legerkamp van

E Circumvallatielinie of insluitingslinie is een ring van schansen, redoutes, batterijen en grachten met aarden wallen ervoor, met het doel de bevoorrading en pogingen tot ontzet van de belegerde vesting tegen te gaan.

Page 276: Groenlo in de 80-jarige oorlog

276 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

de prins wordt bij een voermanspaard een been aan stukken geschoten. Dit is al het kwaad dat er bij aankomst van het leger is geschied.De omvang van de in de nabijheid van Wesel gelegerde Spaanse troepen groeit gestaag. Er wordt veel munitie, geschut en andere benodigdheden bijeengebracht.22

Woensdag 21 juli 1627 Dag 2

Deze eerste morgen voor Grol begint men het legerkamp van de prins en dat van Ernst Casimir te ‘beschansen’. Frederik Hendrik geeft tweederde van zijn soldaten opdracht de omwalling van de legerkampen te gaan maken en laat het andere derde deel de hutten bouwen.Een aantal rond de Lievelder Es gelegen boerderijen liggen in het schootsveld van het kampement van de prins. Bij een aanval van de Spanjaarden zouden die boerderijen als dekking gebruikt kunnen worden. Om dat te voorkomen is er van Staatse zijde maar één optie: de boerderijen moeten tegen de vlakte. Dat lot treft rondom Lievelde het Coninxgoed en de erven Brake, Lemel en Hoessels.F De oude bouwvallige boerderij van ‘bouman Coene Coninx’ was in het voorjaar juist voor 200 gulden door nieuwbouw vervangen. Omdat de boerderij ‘datelickx wederom van deserzijts leger voor Groenlo was affgebroken’ wordt Coene Coninx door ‘d’heeren gedeputierden’ een schadevergoeding van 200 gulden toegezegd. Hij heeft tot 1630 moeten wachten voordat het bedrag werd uitbetaald.23 Er wordt dapper aan de omwalling van de legerkampen gewerkt. Daarbij ontzien zich zelfs de oversten en kolonels niet en werken mee om de soldaten tot des te meer inspanning te inspireren. Het aanleggen van de aarden wallen vordert zo goed, dat de kampementen nog diezelfde dag ‘in staat van weerbaar geraakten’. Dat betekent niet dat het werk af is. De aarden omwalling van de legerkampen moet nog worden vergroot, verdiept, verdikt en verdubbeld en met linies aan elkaar gehecht, om de stad in te sluiten en in staat te zijn het leger van de Spaanse vijand weerstand te bieden, als dat naar Grol zal worden gezonden om het Staatse leger te verdrijven. De beschansing van de legerkampen zou uiteindelijk zodanig worden dat nooit enige volmaakter is geweest, zelfs niet onder Maurits, die alles wat hij ergens gelezen of gezien had heeft toegepast.24

De soldaten worden in de legerkampen in door hen zelf te bouwen hutten ondergebracht. Deze vrij lage, rechthoekige onderkomens waren voorzien van een zadelvormig strodak dat tot op het maaiveld doorliep. De voorwand (met deur) was uit planken opgetrokken, de achterwand was een heiplaggen- of graszodenstapeling. Deze onderkomens boden aan meerdere soldaten beschutting tegen weersinvloeden. De soldaten sliepen daarin op een laag stro.Om de schade voor de bewoners van het platteland rond Grol bij het bouwen van de hutten voor dit talrijke leger zoveel mogelijk te beperken komen de gedeputeerden te

F Deze boerderijen komen dan ook niet voor op de kaart van Blaeu uit 1628

Page 277: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 277Hoofdstuk 17

velde met Frederik Hendrik overeen, dat het afbreken van ‘allerhande getimmeren’ verboden wordt. Maar omdat de soldaten in dit natte weer steeds gewerkt hebben om zo snel mogelijk ‘te hutten en ondert droog to komen’, wordt dat verbod niet behoorlijk opgevolgd.25 Talrijke schuurtjes worden gesloopt.Frederik Hendrik laat deze morgen te Beltrum een derde legerkamp aanleggen. Daar worden onder het bevel van Willem van NassauG, luitenant-admiraal van Holland en Heer van de Leck, maar 15 compagnieën voetknechten gelegerd, omdat dit kampement het kleinste is en aan die kant voor een aanval van de vijand het minst wordt gevreesd.26

De prins heeft met dat al de handen vol. Het regent nog steeds. Dat doet de gedeputeerde De Roovre in zijn brief aan de Raad van State verzuchten: ‘Het beste weer hebben wij niet. Dat God gelieft droog weer te geven’.27

Nu het Staatse leger voor Grol is aangekomen is het niet langer nodig dat de cavalerie de toegangswegen naar de stad bewaakt. De cavalerie wordt te Winterswijk gelegerd om vandaar uit de wegen te bewaken waarlangs mogelijk, vanuit de zuidelijker gelegen Spaanse vestingen, troepen binnen Grol zouden trachten te komen. Er heeft tot nu toe geen volk in de stad kunnen komen. Er zijn al wel enkele groepen soldaten, samen om en nabij 100 man sterk, onderschept en ook heeft een konvooi van 28 wagens en karren, dat binnen Grol moest zijn, zich binnen Bocholt in veiligheid moeten brengen.28

Er wordt door de belegeraars nog niet geschoten en ook nog niet geapprocheerd.H De prins vindt het ook niet goed om daarmee te beginnen voordat hij tegen aanvallen van buitenaf beveiligd is. Hij is van mening Grol pas daarna met geweld aan te vallen.29

De gedeputeerden van de Staten Generaal in het leger voor Grol bereikt het bericht dat het garnizoen van Grol acht compagnieën te voet sterk is onder de volgende kapiteins: Dulcken 300, Camp 250, Ketteler 300, Herema 150, Vos 100, Ensse 100, Norits 100 (Engelsen) en Carthy 60 (Ieren), samen 1360 man voetvolk. Maar men vermoedt dat de compagnieën niet alle compleet en dus niet zo sterk zijn. Daarnaast telt het garnizoen ook nog een compagnie ruiters.30

In de stad is gouverneur Van Dulcken druk bezig met het verdelen van de wachten. Ook worden de borstweringen verhoogd, waarachter degenen die zich binnen de bolwerken en faussebrayeI begeven daar van buitenaf voor de belegeraars onzichtbaar zijn. Van de barakken worden de pannen afgelicht opdat ze, als ze door kogels in stukken geslagen zouden worden, niet zelf tot projectiel zullen worden. Met kanon- en musketkogels wil men trachten de belegeraars te treffen. Overigens wordt vandaag vanuit de stad slechts drie of vier keer met het kanon geschoten.31

De gedeputeerden de Roovre en Huygens zijn samen met twee andere heren op de hei voor de stad gaan wandelen. Zij worden met musketvuur ontvangen maar kunnen niettemin vaststellen dat de stad sterk is en goed gefortificeerd. Men beschikt over

G Natuurlijke zoon van de ongehuwde Maurits en Margaretha van Mechelen. Hugo de Groot beschreef hem als volgt: ‘gemerkt hy van Maurits was geteelt by een eedele Vrouwe, maer buiten huwelyk’. Frederik Hendrik was derhalve zijn oom.H Om verwarring te voorkomen met het huidige begrip loopgraaf, wordt hier de destijds in gebruik zijnde term ‘approche’ gebruikt.I Fausse-braye of onderwal voor en onderlangs een vestingwal gelegen borstwering voor geweerschutters, met als doel de voorgelegen gracht frontaal met vuur te kunnen bestrijken.

Page 278: Groenlo in de 80-jarige oorlog

278 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

brede wallen, met onder aan de hoge wal een faussebray. De stad heeft zes goede, hoge en brede, bolwerken, en van buiten om de gracht een bedekte weg, doch geen ravelijnen. De wallen zijn zo hoog dat men van buiten geen huizen kan zien dan alleen de Calixtuskerk en het huis van de gouverneur.J De Spanjaarden hadden in de afgelopen 21 jaar, waarin zij meester van Grol waren, de stad op geduchte wijze versterkt. Dat was meest met gedwongen arbeid van de boeren uit de omgeving tot stand gebracht.32

Voor de verzorging van het Staatse leger met brood en andere levensbehoeften gaan de belegeraars ervan uit dat die uit de steden langs de IJssel toegevoerd kunnen worden. Van de gedeputeerden van de Staten Generaal bevinden zich enige te Zutphen, andere te Deventer om er zorg voor te dragen dat alle noodzakelijke behoeften voor het leger worden aangevoerd. Brood en kaas koopt men vandaag te Zutphen en dat wordt, zo lang de vijand niet in de omgeving is gearriveerd, met weinig konvooi naar Grol gestuurd.33

Van de Spaanse vijand heeft men tot nu toe geen ander bericht dan dat hij nog tussen Wesel en Rijnberk ligt en zich daar hoe langer hoe meer versterkt. In het Staatse leger hoopt men dan ook dat de insluitingslinie rond Grol in enkele dagen gereed zal zijn en de belegering vervolgens tot een goede uitkomst kan worden gebracht.34

Donderdag 22 juli 1627 Dag 3

De legerkampen zijn deze morgen alle voldoende omgraven en al vandaag wil men beginnen met het aanleggen van de circumvallatielinie. Zolang het Spaanse leger bij Wesel blijft liggen heeft men daar nog de tijd voor. Men weet zich nog goed te herinneren dat Maurits in 1606 had moeten opbreken uit vrees dat hij zijn nog niet volledig afgebouwde linies niet zou hebben kunnen verdedigen.35 Het is dus nu zaak zo snel mogelijk een volledig afgebouwde circumvallatielinie aan te leggen en tevens zo goed mogelijk geïnformeerd te zijn over de sterkte van een eventueel Spaans ontzettingsleger. Frederik Hendrik wil eerst de legerkampen met een linie met elkaar verbinden voordat men met de approches begint. Allereerst worden deze morgen enige schansen en redoutes aanbesteed.36 Om voor de vijand de toegangswegen naar de stad af te snijden wordt vandaag reeds begonnen met het aanleggen van drie schansen. Men heeft de arbeiders reeds aangenomen. Achter het legerkamp van de prins, op het hoogste punt in de directe omgeving, wordt één schans gebouwd, genaamd de Engelse omdat die door hen wordt gemaakt. Dat punt zou de vijand zeer van pas kunnen komen als hij zich, tot groot nadeel van het leger, daar meester van zou kunnen maken. Tussen het kampement van de prins en dat van graaf Ernst Casimir wordt een andere grote schans gemaakt, die men de Franse noemt, omdat zij die maken. Hij wordt gebouwd op een hoogte die zich aan de weg naar Bredevoort bevindt op een plaats die voor het Staatse leger niet weinig nadelig zou zijn als de vijand die zo maar zou kunnen

J Het latere gemeentehuis/stadhuis.

Page 279: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 279Hoofdstuk 17

innemen. En tussen het legerkamp van graaf Ernst Casimir en dat van de admiraal van Holland, ongeveer halverwege, laat de prins er nog een bouwen op de weg naar Eibergen, genaamd de Hollandse, omdat die door enkele regimenten van die provincie wordt aangelegd die er ook in gelegerd zullen worden.37

De door Frederik Hendrik in het veld gezonden verkenners komen hem berichten dat zij hebben vernomen dat er een rijk konvooi vanuit Westfalen en het land van Oldenburg naar het vijandelijk leger te Wesel op weg is en dat het in de buurt van AltenburchK zal overnachten. De ritmeester Vincent van Isselstein wordt met ca. 150 ruiters uit verschillende compagnieën uitgezonden om dit konvooi te onderscheppen.38

Deze dag wordt uit de stad nog maar weinig geschoten.39

Vanuit het Staatse leger voor Grol vertrekt er een konvooi om in Zutphen brood en anderszins te halen. Er gaat tegelijkertijd een konvooi van 550 wagens van Zutphen naar Grol, waarvan 400 wagens met ‘vivres’ (levensmiddelen).40

Vrijdag 23 juli 1627 Dag 4

De belegerden die vandaag hevig schieten en zich in goede defensie opstellen rukken met hun ruiters de stad uit. Ze hebben tegen de Staatse overmacht echter geen schijn van kans.Nu het Staatse leger veilig in de legerkampen is ondergebracht en de prins gisteren opdracht heeft gegeven om de tevoren geplande drie schansen aan te leggen en men daar gisteren ook mee is begonnen, heeft een bespreking plaats tussen de gedeputeerden van de Staten Generaal en de prins. Uitgebreid wordt aan de orde gesteld wat nu verder te doen staat. De gedeputeerden, die een beslissende stem hebben in de financiële consequenties van een en ander, besluiten op grond van het besprokene een brief aan de Staten Generaal te schrijven met de volgende inhoud: ‘Van de bedoelingen van de Spaanse vijand hebben wij sedert de 21ste niet anders vernomen dan dat Frederik Hendrik bericht heeft ontvangen, dat die uit alle Spaanse garnizoenen in de Zuidelijke Nederlanden zoveel soldaten te Wesel verzamelt als hem maar mogelijk is. Of hij nu daarmee zal pogen Grol te ontzetten of elders aan wil vallen zullen wij binnenkort gewaar worden. De prins en Ernst Casimir hebben met uiterste gedrevenheid aan hun beide legerkampen laten werken. Dat gebeurde ook met het legerkamp waar de Admiraal van Holland met 15 compagnieën is gelegerd. Dat zou de voorbije nacht ook in defensie zijn. Dit kampement ligt ter plaatse waar in de herfst van 1606 de kolonel Diederik van Dort heeft gelegen. Het vlakke veld tussen het legerkamp van Ernst Casimir en dat van de Admiraal van Holland bestaat nu uit droge heide. In 1606 was dat geheel anders. Het jaar was toen echter zeer ver gevorderd en de hei vol water, en op veel plaatsen moeilijk te passeren. Aan die zijde van de stad konden de vijand destijds de toegangswegen naar de stad niet worden afgesneden omdat deze daar toen niet volledig door een circumvallatielinie omgeven

K Het 55 á 60 km ten oosten van Grol gelegen Altenberge.

Page 280: Groenlo in de 80-jarige oorlog

280 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

was. Wij moeten nu echter vaststellen, tot groot onvermoed bezwaar, dat de heide ten noorden en ten noordoosten van de stad zo droog en toegankelijk is, dat een leger van twintigduizend ruiters van de vijand tussen de gemaakte legerkampen in front door een toegangsgebied van meer dan twee uur gaans lang zonder verhindering naar de stad zou kunnen marcheren. Daarom zijn wij genoodzaakt ook daar de legerkampen met een linie aan elkaar te brengen en diverse schansen, redoutes en linies aan te besteden, wat grote buitensporige sommen geld zal gaan kosten. In totaal vijf schansen zijn nu reeds aanbesteed en tussen deze komen enige redoutes die daarna met een linie aan elkaar verbonden zullen worden. Om te voorkomen dat nu dezelfde smadelijke nederlaag gaat plaatsvinden als in het verleden (in 1606) ons leger heeft geleden vindt Frederik Hendrik het niet goed approches tegen de stad te beginnen voordat de circumvallatielinie gesloten is. Voor zover men heeft kunnen nagaan is het, zo lang het leger hier is, de belegerden niet gelukt enige extra troepen of aanvulling van levensmiddelen en munitie binnen de stad te brengen. De prins doet dan ook grote moeite om de nog bestaande dreigende openingen zo lang met sterke wachten, zowel met ruiters als met voetvolk bij dag en bij nacht te bezetten om eenieder de toegang tot de stad te beletten. Als het werk aan de circumvallatielinie voltooid zal zijn kan dat ook tegen grote troepen worden gedaan. Deze werken zijn eveneens nodig om het garnizoen van de stad in te sluiten en de kosten daarvan zullen hoog oplopen’.41

Ook in de Raad van State te Den Haag, die in feite het oorlogsbudget beheert, wordt van deze brief van de gecommitteerden in het leger kennisgenomen. In hun notulen lezen we dat de brief ‘in effect inhoudt dat aan de ene zijde van de stad Grol, waar men meende dat het heel moerassig was, bevonden is hoge droge heide te zijn, tot een zeer grote breedte, zodat de gehele stad rondom voldoende ingesloten zal moeten worden, wat zeer veel zal gaan kosten. En daarmee de approches nog meer, die meest met geweld zullen moeten gedaan worden. Doch dat de prins eerst van buiten wel verzekerd wil zijn om het leger buiten perickel van affront te stellen, dat men weleer aldaar heeft komen te lijden. En schrijven zeer ernstig om met geld geholpen te worden’.42

Ook de Staten van Holland, als grootste financier van deze oorlog, worden van een en ander op de hoogte gesteld. In hun in telegramstijl opgestelde notulen lezen we: ‘twee en drie uren rijden zijn de kwartieren van elkaar gelegen. Er is reeds nood van geld, generale devestatie. De gedeputeerden in het leger: van geen vijand, trekt alle troepen wat hij kan. Niet approcheren voor defensie. Grol schiet zeer. Verzoeken geld metten eersten’.43 Uit de brief van de gedeputeerden te velde aan de Staten Generaal wordt duidelijk dat het bouwen van het deel van de circumvallatielinie ten noorden en ten noordoosten van Grol tevoren niet was gepland.Ritmeester van Isselstein trekt met zijn ruiters door Duitsland richting Altenburch. Onderweg rantsoeneren, beroven en plunderen deze ruiters een zestal dorpen. Als de kapitein Hendrick Schreiber van het te Altenburch gelegerde Münsterse garnizoen dit verneemt trekt deze de Staatse ruiters in de buurt van Altenburch tegemoet en achtervolgt ze. Daarbij worden enkele Staatse ruiters doodgeschoten.44

Page 281: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 281Hoofdstuk 17

Zondag 25 juli 1627 Dag 6

Uit de stad wordt vandaag zeer dapper geschoten. Alleen al in de wijk van graaf Willem van Nassau worden 75 kogels gevonden, die echter geen bijzondere schade hebben gedaan. Men is deze dag bezig de schansen en redoutes tussen de legerkampen ‘toe te maecken’, en die met linies aan elkaar te verbinden en zo de stad rondom in te sluiten. Men hoopt daar in een dag of tien mee klaar te zijn om dan ‘naar die stad aan toe gaen’.45

De ritmeester Isselstein, die uitgezonden was om bij Altenburch een vijandelijk konvooi te onderscheppen, keert van zijn missie terug en brengt daarover verslag uit aan Frederik Hendrik. Toen de kapitein van de te Altenburch gelegerde Münsterse ruiters, Hendrick Schreiber, de komst van de Staatse ruiters vernam had hij besloten

De circumvallatielinie rond Grol lag op ongeveer 2,5 km van de stad en had een lengte van ca. 15 km.

Page 282: Groenlo in de 80-jarige oorlog

282 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

hen aan te vallen. De ruiters van Isselstein werden vervolgens door enige Münsterse ruiters overvallen. Ze verloren daarbij negen of tien ruiters en ook enige paarden. Isselstein was daarop onverrichterzake naar Grol teruggekeerd.De ruiters van Schreiber hadden die overval niet moeten doen, omdat die van Münster en de Staatsen geen tegenstanders zijn. Toen de regering van Münster het gebeurde vernam konden ze wel raden, dat de prins dat niet zou accepteren. In het Staatse leger waren de gemoederen dan ook behoorlijk verhit. Münster zond gedeputeerden met wijn en andere geschenken naar het Staatse leger rond Grol. De luitenant-generaal van de cavalerie Stackenbroek en de graaf Van Styrum weigerden de geschenken aan te nemen, omdat hun ruiters niet voor wijn en haver te koop waren. Uiteindelijk werd van Staatse zijde toegezegd, dat men van vijandelijkheden tegen Münsterland af wilde zien als de door de ruiters van Isselstein bij Altenburch achtergelaten paarden, wapens en andere zaken teruggegeven zouden worden en de kapitein Schreiber ofwel uitgeleverd of daar bestraft en opgehangen zou worden. Vervolgens werden de gevorderde zaken teruggegeven, de bestraffing van de kapitein werd echter niet ten uitvoer gelegd.46 De ruiters van de graaf Van Styrum werden daarop naar het dorp Altenburch gestuurd met de opdracht de plaats plat te branden.

Maandag 26 juli 1627 Dag 7

Tot nu toe heeft Frederik Hendrik de beveiliging van zijn leger tegen eventuele aanvallen van de vijand van buiten vooropgesteld.47 Daar heeft men nu vijf dagen aan gewerkt. Drie dagen geleden is men begonnen aan de schansen en redouten van de circumvallatielinie. Men is er nog mee bezig en ook met het verbinden van de legerkampen met de linies. De buitenwerken zijn nu alle aanbesteed. Het zal nog enige dagen duren voordat die gereed zullen zijn. Frederik Hendrik had het eerder nodig geoordeeld dit werk ten naaste bij in defensie te brengen vooraleer met de approches te beginnen. Er wordt echter bericht ontvangen dat Hendrik van den Bergh te Wesel reeds 6000 man te voet en 2000 te paard heeft verzameld. In dat leger zijn dan wel onlusten uitgebroken waarvoor reeds acht soldaten zijn opgehangen en ‘de rest in haer hol’ is gedrongen.48 Niettemin is Frederik Hendrik niet gerust op de te Wesel plaatsvindende ontwikkelingen. Het duurt niet zo lang meer of het Spaanse leger zal daar op voldoende sterkte zijn om naar Grol te trekken. Hendrik van den Bergh zal met zijn troepen in ruim drie dagen bij Grol kunnen zijn. Iedere dag dat hij langer te Wesel blijft kan daarbij worden opgeteld. Is het mogelijk de stad tot overgave te dwingen voordat Hendrik van den Bergh met zijn ontzettingsleger zal zijn gearriveerd? De prins heeft daarom gisteravond toch maar opdracht gegeven om de stad zo spoedig mogelijk met loopgraven te gaan naderen. Men is de voorbije nacht reeds op drie plaatsen begonnen met het graven van approches.49 Eén uit het legerkamp van graaf Ernst Casimir en twee uit het legerkamp van de prins. Er wordt om te beginnen door 400 man aan gewerkt.De Fransen en de Engelsen hebben opdracht gekregen om vanuit het legerkamp van

Page 283: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 283Hoofdstuk 17

de prins ieder een corps de gardeL te maken en die beide met een loopgraafM aan elkaar te verbinden. Vandaar uit beginnen zij ieder met hun approche richting de stad, de Engelsen naar het bastion aan de linkerhand en de Fransen naar dat aan de rechterhand. Graaf Ernst Casimir maakt een approche langs de Slinge en laat de beek aan zijn rechterhand. Om veilig de stad te kunnen naderen worden de approches zigzag aangelegd, waardoor vanuit de stad niet in de lengterichting van de appproches kan worden geschoten. Men gaat in de loop van de dag aan alle kanten dapper voort om de stad met de approches te naderen, in het bijzonder in de wijk van graaf Ernst.50 De gedeputeerden die in het leger voor Grol aanwezig zijn stellen hun collega’s te Zutphen dagelijks op de hoogte van hetgeen er te Grol passeert. Men gaat ervan uit dat de heer Van Essen vanuit Zutphen het Hof te Arnhem daarvan deelgenoot zal maken. Onafhankelijk daarvan stuurt men van voor Grol ook rechtstreeks bericht naar het Hof te Arnhem. Zowel vanuit Zutphen als uit het leger voor Grol wordt regelmatig over de stand van zaken bericht gezonden aan de Staten Generaal en aan de Raad van State te Den Haag.De gedeputeerde Rutger Huijghens belooft het Hof te Arnhem zijn best te doen om de onderdanen van de Graafschap zoveel mogelijk te ontzien. Maar waar de legers komen, kan het ‘soo effen niet toegaen’. In dat verband laten de gedeputeerden te velde het Hof weten dat zij enige dagen tevoren bij Frederik Hendrik een verbod hadden weten te bewerken tegen het afbreken van boerenschuren door de soldaten om met het daarbij vrijkomende hout hun hutten te kunnen bouwen. Dat heeft weinig effect gehad. Men heeft nu opnieuw met Frederik Hendrik enige keren daarover gesproken. Die laat dat door een publicatie nogmaals verbieden, maar meent, net zoals de gedeputeerden zelf, dat, omdat de hutten nu ten naaste bij klaar zijn, dat beter opgevolgd zal kunnen worden. Ook brengen zij het Hof te Arnhem ervan op de hoogte dat Frederik Hendrik, om door de van Zutphen naar Grol trekkende konvooien minder schade aan de bewoners van het platteland toe te laten brengen, twee compagnieën van het garnizoen van Zutphen de transporten tot Lochem of langs het riviertje de Berkel naar Borculo laat begeleiden. Vanwege de vijandelijke dreiging zal dan een groter aantal vanuit het leger voor Grol hen tegemoet worden gezonden om de begeleiding van het transport daar over te nemen, waardoor beide groepen soldaten zonder ‘inlegering’ naar hun legerplaats kunnen terugkeren. Voor transporten van Grol naar Zutphen geldt hetzelfde. De gedeputeerden zeggen het Hof toe in voorkomend geval al het mogelijke te doen ter voorkoming van schade.51

Het riviertje de Berkel is ten behoeve van het transport schoongemaakt en de bruggen zijn afgebroken, waarover vijandelijke troepen uit Wesel en van elders op buit lopen.

L Corps de garde is in dit geval een wachtplaats. Deze werden op vaste afstanden in de approches aangelegd om als vluchtplaats te dienen als de gravers uit de stad werden aangevallen. Dat gebeurde meestal door ruiters. De omwalling rond deze wachtplaatsen was tamelijk hoog en steil zodat alleen de ingang verdedigd hoefde te worden.M Een dwarsverbinding tussen twee approches wordt hier met de term loopgraaf aangeduid. De dwarsverbindingen waren bedoeld om daardoor transport van troepen mogelijk te maken. Ze konden dan ook aanzienlijk smaller zijn dan approches, waardoor ook karren moesten kunnen rijden en kanonnen moesten worden vervoerd.

Page 284: Groenlo in de 80-jarige oorlog

284 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

De te Zutphen verblijvende Arnhemse gedeputeerde Van Essen houdt zich bezig met het zenden van konvooien naar Grol. Over enkele dagen zal het magazijn op de Lievelder Es zo goed voorzien zijn, dat men zich in tijd van nood drie weken of langer zal kunnen behelpen.Er is een onderofficier uit de stad komen overlopen, die vertelt dat daar meer dan zeventig vaatjes buskruit liggen opgeslagen.52

De financiële situatie in het leger voor Grol begint nijpend te worden. Dat komt niet alleen vanwege de hoge kosten van het aanleggen van de circumvallatielinie en het graven van approches, maar ook omdat een deel van het leger niet door de provincies maar rechtstreeks door de Staten Generaal betaald moet worden en er daarvoor nu geen geld meer is. Men vreest dat die troepen gaan muiten. De gedeputeerden

De approches richting Grol.

Page 285: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 285Hoofdstuk 17

te velde richten zich daarom opnieuw tot de Staten Generaal: ‘Het weinige geld dat ons bij ons vertrek uit Den Haag in handen is gegeven zal deze maand ten naaste bij geconsumeerd zijn. Wij weten dan ook geen raad en zullen niet weten hoe de werkbazen, die aangenomen hebben al de werken in vier dagen op te leveren, de met hen afgesproken bedragen prompt te betalen. Behalve deze extra kosten liggen we hier ver van de rivieren, waardoor veel levensmiddelen te Zutphen en elders ingekocht moeten worden en naar hier moeten worden getransporteerd. Maar al deze kosten zullen nog niet te vergelijken zijn met hetgeen te betalen zal zijn, wanneer men tot de approches zal komen, die om tijd te winnen met louter geweld gegraven zullen moeten worden. De werken worden tot een hoge prijs aanbesteed, enerzijds door de veelheid van werken en anderzijds door de haast waarmee het moet gebeuren. Ook de duurte van het bier, dat de arbeiders zowel als de soldaten niet kunnen missen, speelt een rol. Het is duurder door de lange transportweg. De overige legerlasten zijn eveneens zeer hoog. De 40.000 gulden die daarvoor uit Den Haag zijn meegenomen zijn al uitgegeven en daarboven blijven nog 25.000 gulden onbetaald’.53 In tegenstelling tot het overgrote deel van het te velde zijnde Staatse leger, waarvan de soldij rechtstreeks door de provincies wordt betaald, komen het regiment van de Hertog van Candale en enkele compagnieën ruiters rechtstreeks ten laste van de Staten Generaal, de zogenaamde ongerepartieerde troepen. Om deze troepen van soldij te kunnen voorzien verzoeken de gedeputeerden te velde de Staten Generaal om in allerijl het leger te velde van penningen te voorzien. Tevens wordt door de gedeputeerden aan de Raad van State nogmaals gevraagd om de toezending van geld te bevorderen, zowel voor de betaling van de werken, die zeer veel gaan kosten, als voor het regiment van de Hertog van Candale en de ongerepartieerde ruiters.54 De gedeputeerden laten de Staten van Holland, die uiteindelijk het grootste deel van de kosten moeten dragen, weten dat het uitvoeren van de werken duur is vanwege de schaarsheid van vivres, en de haast die wordt nagestreefd. In hun in telegramstijl opgestelde notulen lezen we: ‘Schaffer, Essen: wagens, trekpaarden train artelerie, 30.000 gulden per maand. 5 Schanssen met 4 bolwerken, ieder met redoutes en retrenchementen aan elkaar, meer als 30.000 gulden te bedragen, hiertegen 40.000 gulden meegenomen’.55 Er was dus bij het vaststellen van het mee te nemen budget van 40.000 gulden geen rekening gehouden met de extra hoge kosten van de circumvallatielinie. Intussen krijgt men in het leger voor Grol bericht dat graaf Hendrik van den Bergh, die tot nu toe van dag tot dag in de omgeving van Wesel zijn troepen heeft versterkt, is begonnen zijn troepen te verzamelen, wat de prins des te meer bekommert. Hij geeft daarom enige kolonels opdracht om nachtwachten in te stellen en laat de werkzaamheden aan de circumvallatielinie verhaasten. En opdat de Spaanse vijand hen niet zal kunnen uithongeren, wordt alle vrouwen en kinderen, en ook al wie onbekwaam is om de wapens te voeren, gelast uit het leger rond Grol te vertrekken. De kolonels en hoplieden wordt aanbevolen maatregelen te nemen dat door iedere soldaat steeds voor acht dagen leeftocht in voorraad wordt gekocht.56

Page 286: Groenlo in de 80-jarige oorlog

286 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

Dinsdag 27 juli 1627 Dag 8

De Engelsen en de Fransen zijn met hun approches op weg naar de stad voldoende vergevorderd dat deze middag een verbindingsloopgraaf kan worden gemaakt. Als dat nodig mocht zijn kan die dienen om de in de twee approches aanwezige soldaten bij elkaar te voegen. In het midden van die verbindingsloopgraaf bouwt men een batterij voor zes kanonnen, om de verdediging van de stad te kunnen beschieten. Die van binnen doen met uitvallen en schieten alles wat mogelijk is om het werk aan de approches te verstoren. Onder leiding van de graaf van Styrum valt een talrijk Staats krijgsvolk, ongeveer 1000 man sterk, Altenburch binnen. Opdat niemand vluchten kan grendelen ze meteen het dorp af. Vervolgens worden alle huizen en ook de kerk volledig geplunderd. Daarbij ontzien zij ook de monstrans, de geconsacreerde hosties, de kelk en andere ornamenten niet. Ten slotte steken ze het dorp op vier plaatsen in brand en wakkeren het vuur zo lang rondom aan tot alle huizen in de as zijn gelegd. Ondanks het feit dat de pastoor hen 1000 Reichstaler had aangeboden steken ze de kerk afzonderlijk in brand. Om ongeveer drie uur in de middag stort de toren in en smelten de klokken.57

Woensdag 28 juli 1627 Dag 9

Die van de stad doen met grote felheid een uitval. De Staatse jongeheer Van Famas drijft hen met een verlies van ongeveer 60 man weer terug in de stad. Ook aan Staatse zijde raken enkelen gewond.58

De watermolen aan de Borculoseweg, waarmee die van de stad het water in de gracht houden, wordt door de heer Van Famas veroverd en afgebroken. De korenmolen op de vestingwal wordt op last van de gouverneur door de belegerden zelf afgebroken, omdat ze bezorgd zijn dat men die aan puin zal schieten.59

Donderdag 29 juli 1627 Dag 10

Van het te Wesel samenbrengen van het vijandelijk leger heeft men geen bijzonderheden. Het schijnt echter wel dat men daar alles voorbereidt wat voor een veldleger nodig is om naar Grol op weg te gaan. Frederik Hendrik heeft daarom niet alleen de circumvallatielinie tot beveiliging van het leger, maar ook de approches tegen de stad zeer bevorderd. Het zal echter nog vier of vijf dagen duren voordat de circumvallatielinie buiten ‘perickel’ zal zijn. Na drie nachten graven is men vannacht vanuit het legerkamp van de prins met twee approches tot op 150 passen van de stad en daarmee dicht bij de contrescarpN gekomen. Ook de approche vanuit het legerkamp van Ernst Casimir

N Buiten om de gracht gelegen bedekte weg met als borstwering (voorzien van opstap) een naar buiten flauw aflopend talud.

Page 287: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 287Hoofdstuk 17

is de stad sterk genaderd. Men gaat vandaag met de approches ijverig voort, zodat enigen menen dat men morgenavond tot aan de gracht zal zijn, hoewel velen daaraan twijfelen. Alle nachten wordt daar nu met 3000 man aan gewerkt. Veel soldaten verdienen geld met het opzetten van schanskorven en er wordt dapper geschoten met musketten.60 De prins ligt nu al langer dan acht werkdagen voor Grol en heeft met zijn kanonnen nog geen enkel schot op de stad gelost. Vanuit de stad wordt wel met kanonnen in het Staatse leger geschoten en er wordt onophoudelijk met musketten gevuurd waardoor er enkelen omkomen en gewond raken. Er zijn tot nu toe bij graaf Ernst Casimir vijf doden te betreuren en bij Frederik Hendrik twee. Om tegen het schieten vanuit de stad te kunnen optreden wordt hard gewerkt aan de batterij bij de verbindingsloopgraaf tussen de Engelse en Franse approches waaraan dinsdag werd begonnen. Daarop worden vandaag zes kanonnen geplaatst. Mogelijk zal deze batterij vanavond klaar zijn, die dan de eerste is waarmee op de stad geschoten gaat worden.61 De ruiters van de graaf van Styrum die het dorp Altenburch hebben platgebrand komen van hun missie weer terug in het leger.62

Vrijdag 30 juli 1627 Dag 11

Vanuit de stad schiet men moedig met het kanon op de Staatsen. Nu de batterij in de wijk van de prins gereed is en die van de stad daarin schieten, laat de prins hen ook dapper antwoorden. De eerste kogel gaat door het klooster en een andere door de kerk. Ook het kanon op de stadswal wordt getroffen, waarop dat stilhoudt. Het resultaat van de rest van de schoten kan men niet zien, omdat de wallen, die zeer hoog zijn, dat beletten. Als gevolg van deze beschieting houden die van binnen zich wat rustiger. De approches zijn nu al zeer dicht bij de gracht gekomen. Voor het met galerijen bereiken van de overkant van de gracht zal bij goed weer in 12 tot 14 dagen veel goeds gedaan kunnen worden.63

Al op 30 januari hadden de Staten Generaal het besluit genomen dat de provincies, waar het leger in het veld komt, als boventallig aan het gebruikelijke clubje van gecommitteerden te velde nog iemand zouden mogen toevoegen. Daarvan uitgaand dient het Kwartier van Zutphen tijdens het beleg van Grol het verzoek in om een of twee personen te mogen afvaardigen ‘dewelcke nevens d’andere Heeren gedeputeerden souden staen over de deliberatien aldaer vallende ende helpen resolveren naer gelegentheyt van saecken, mitsgaders d’ondersaten van de Graefschap te verschoonen soo veel eenigsints doenlijck soude mogen sijn’. In de vergadering van de Staten Generaal van 30 juli wordt ‘alsnoch bedenckelijck’ gevonden dat de tevoren getroffen regeling ‘geextendeert soude worden tot een lit van de provincie’. De Zutphenaren krijgen in feite wel hun zin en de heer Van Eck wordt alsnog afgevaardigd om ‘geduyrende de belegeringe vande Stadt Groll met ende nevens d’andere Heeren Haere Hoog Mogende Gecommitteerden te helpen besoigneren ende resolveren soo als den meesten dienst vant landt sal comen te vereysschen’.64

Page 288: Groenlo in de 80-jarige oorlog

288 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

Er wordt vandaag een uit de stad gekomen meisje voor de poort weggehaald. De prins verhoort haar in zijn tent op de Lievelder Es. Ze verklaart, dat haar vader een ruiter is die van het in Staatse handen zijnde Deventer is overgelopen naar de Spanjaarden, omdat hij een ‘neerlaghe ghedaen hadde’.O Waarop de prins haar aanmoedigt om haar vader uit de stad te lokken en bij hem te brengen. Hij wil hem zijn vrijheid gunnen, waarop zij verzoekt dat schriftelijk vast te leggen. De prins weigert dat en zegt: ‘mijn woord is mijn schrift’, waarop zij wordt teruggebracht naar de stad. Ze komt niet meer terug.65

In de late namiddag treft een musketkogel de stadscommandant Van Dulcken in de schouder. Hoewel hij aanvankelijk de wond niet telt, verliest hij door het bloedverlies weldra het bewustzijn en wordt naar zijn woning gebracht. Hij is zo verzwakt dat hij het bed moet houden. Hij roept zijn commandanten bijeen en stelt het opperbevel in handen van ritmeester Lambert Verreycken, die van zijn kant hem beleefd verzoekt, dat hij vooral zorg zal dragen voor het herstel van zijn lichaam en, voor zover zijn zwakte het toelaat, vanuit het bed te bevelen wat er dient te worden gedaan. Verreycken verklaart alles getrouwelijk en onversaagd te zullen uitvoeren. Hem is die taak ten volle toevertrouwd.66

Zaterdg 31 juli 1627 Dag 12

De belegerden hebben de afgelopen nacht een uitval uit de stad gedaan. Er worden door hen enigen in de loopgraven die sluimerig waren, gedood. De kapitein Tomwel raakt gewond en sterft daarna. Hij wordt met een statig gevolg van oversten, ook de prins zelf, op de krijgse wijze in het veld ter aarde besteld. Ook overdag bestookt Verreycken door uitvallen met zijn ruiters de werken van de Engelsen. Zij doden daarbij twee werklieden en nemen een sergeant gevangen, doch er zijn van het begin van deze belegering tot vandaag de dag aan Staatse zijde niet meer dan twaalf personen gedood, niettegenstaande dat die van de stad veel en furieus hebben geschoten.67

Omdat het hele gebied rond Grol voor de eventueel naderende Spaanse vijand toegankelijk was, is de circumvallatielinie met de noodzakelijke schansen en redoutes drie uren omgaans lang geworden. De werkzaamheden vorderen goed, zodat de linie binnen enkele dagen merendeels gereed zal kunnen zijn. De approches zijn zover gevorderd dat men op drie plaatsen dichtbij de contrescarp is gekomen. Ondertussen is het duidelijk dat de Spaanse vijand uit Artois, Henegouwen, Vlaanderen, Brabant en andere streken met spoed zijn krijgsvolk in de buurt van Wesel laat samenkomen om Grol te gaan ontzetten. Frederik Hendrik is er tot nu toe niet zeker van geweest of dat Spaanse leger niet ergens anders zou gaan aanvallen en had daarom destijds kolonel Varick opdracht gegeven zich met negen compagnieën te Zaltbommel en kolonel Pinsen met 26 compagnieën te Grave gereed te houden mocht de nood hun verblijf

O Bij het veroveren van een stad werden de soldaten, die daarin werden aangetroffen en die eerder naar het vijandelijk leger waren overgelopen, zonder vorm van proces direct opgehangen.

Page 289: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 289Hoofdstuk 17

daar noodzaken. Maar nu een goed deel van de Spaanse garnizoenen in het zuiden, waaronder Breda en ’s-Hertogenbosch, naar het leger van Hendrik van den Bergh zijn vertrokken wordt niet verwacht dat de vijand daar vanuit het zuiden iets zal willen ondernemen. Als het Spaanse leger zich werkelijk opmaakt om richting de Achterhoek te gaan en daarvoor de Rijn zal oversteken zal men Varick en Pinsen opdracht geven zich met hun troepen naar Zutphen te begeven.68

Zowel overdag als bij nacht valt Verreycken met zijn ruiters opnieuw de gravers in de approches van de tot de compagnieën van graaf Ernst behorende Schotten aan. Ze doen in kleine groepen twee of drie uitvallen, maar worden met grote wakkerheid weer terug de stad ingejaagd. Vijf of zes van de Staatsen worden daarbij gedood of gewond. De Schotse sergeant majoor Drommondt is in de uitval met een musket in het hoofd geschoten en dodelijk gewond. Maar toch, het nadeel dat Verreycken de belegeraars toebrengt is niet groot daar de macht, waarmee hij uittrekt, te gering is. Hun gering aantal weerhoudt hen er overigens niet van meermaals uit te vallen. Bij deze uitvallen is het hun hoofddoel om, terwijl de Staatse vijand het oog en zijn aandacht op het gevecht gericht heeft, deze nacht enkele boden gelegenheid te geven naar het leger van graaf Van den Bergh door te sluipen, die tot ontzet van de stad in aantocht is.69

Zondag 1 augustus 1627 Dag 13

Overdag schieten de belegeraars flink op de stad. Vanuit de stad antwoordt men geducht met schieten. Inmiddels vallen er aan weerszijden doden en gewonden, omdat de belegeraars van de overkant van de gracht en de belegerden vanaf de stadswallen, en, wat de meeste schade veroorzaakt, vanuit de faussebraye met het geschut donderen.70

Een geloofwaardig persoon uit het leger van Hendrik van den Bergh komt bij Frederik Hendrik bevestigen dat daar de wagens met munitie heden geladen zijn en dat de artillerie en andere behoeften gereedgehouden worden om nog morgen of overmorgen te gaan marcheren en met het leger de Rijn te passeren.71

De contrescarp aan de oever van de gracht.

Page 290: Groenlo in de 80-jarige oorlog

290 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

De approches vorderen zeer, zodat men in de avond op drie plaatsen bijna de contrescarp heeft bereikt. Als men in de stad ’s avonds merkt dat de belegeraars met de approches zo dicht genaderd zijn reageren zij op deze bedreigende situatie door veelvuldig met het kanon en met musketten te schieten. Er is vanuit de stad echter weinig schade aangericht. Te Zutphen heeft men deze nacht voortdurend en zonder onderbreking te Grol horen schieten.72

De beschieting van de stad met mortierbommen.

Page 291: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 291Hoofdstuk 17

Aan de approches is de gehele nacht verder gewerkt. Men is gedurende de nacht begonnen de contrescarp op de kant van de stadsgracht al gravende te ondermijnen, ten dele ook door er met het geschut een opening in te schieten. De belegerden verdedigen de contrescarp niet anders dan door vanuit de stad op de Staatse werkers te schieten. Men beschikt in de stad ook over te weinig manschappen om ter verdediging de contrescarp te kunnen bemannen. Nu de Staatsen zo dicht genaderd zijn ontstaat het gevaar dat men via de bruggen en stadspoorten de stad zal trachten binnen te dringen. Vanuit de stad breekt men daarom de bruggen af en beveiligt men de poorten aan de buitenkant met palissaden (stormpalen).Tijdens de nacht zijn in de Staatse stellingen enkele mortieren geïnstalleerd en daarmee zijn nog deze nacht enige vuurballen de stad in gezonden.73 De soldaten noemen die vuurballen granaten, omdat die, zodra ze neergevallen zijn, uit elkaar springen en de scherven zich verspreiden en alles wat ze raken in brand steken. Deze mortiergranaten waren holle, gietijzeren bollen met een diameter van ca. 25 cm. Ze werden gevuld met buskruit, van een ontstekingsmechanisme voorzien en aan de buitenzijde met pek ingesmeerd waarin wol en stro werd geplakt, dat bij het afschieten reeds vlam vatte. Als brandbommen doen ze in de stad hun verwoestende werking, waardoor zowel de soldaten van het garnizoen als de burgers worden gedemoraliseerd. Als deze mortiergranaten worden afgeschoten en er ontstaat brand in de stad probeert men die uiteraard telkens te blussen. Buiten de stad hoort men dan groot geweeklaag en gekerm, omdat er velen gewond raken. Vanaf de stadswal roepen de wachten richting de aanvallers dan ook dat zij moordenaars zijn.

Maandag 2 augustus 1627 Dag 14

Men is deze morgen met een van de approches door de contrescarp tot aan de gracht gekomen, zodat de gravers, uit de loopgraaf komend, met gevaar voor eigen leven water uit de gracht hebben gedronken.74 Aan de kant van de gracht waar de approches de stad naderen worden batterijen opgericht, die op ophogingen worden geplaatst. Dat gebeurt met het doel om vanaf die hoogte met het geschut beter de boven op de wallen liggende borstweringen omver te kunnen schieten.Graaf Van den Bergh heeft in de nabijheid van Wesel, waar hij zich tot nu toe in een kamp ophoudt, zijn leger verder versterkt met troepen die de markies Spinola hem heeft toegezonden.75 Nu hij met zijn troepen de Rijn is gaan oversteken is het de vraag of zij naar Grol zullen komen of wat anders van plan zijn. Het blijft namelijk ook mogelijk dat Van den Bergh andere steden van de Graafschap zal gaan aanvallen. Ook zou hij met zijn leger de bevoorrading van het Staatse leger kunnen gaan afsnijden of naar de IJssel trekken om die over te steken om dan de Veluwe en Utrecht binnen te vallen. Frederik Hendrik houdt er echter in hoofdzaak rekening mee dat het in de bedoeling van Hendrik van den Bergh ligt om Grol te gaan ontzetten en neemt daartegen de nodige maatregelen. De prins gaat in eigen persoon alles inspecteren wat tot bestorming van de stad, of tot afwering van de vijand tot nu toe is vervaardigd.76

Page 292: Groenlo in de 80-jarige oorlog

292 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

In de circumvallatielinie zijn de vijf tussen de legerkampen gelegen schansen nu tot volle zwaarte gebracht en in verdedigbare staat en zijn met een aarden wal doorgaande aan elkaar gehecht. Opdat er niet ergens wachtplaatsen komen te ontbreken, zijn, naast vierkante redoutes, ook andere werken gebouwd, o.a. redans en hoornwerken. Frederik Hendrik laat in de circumvallatielinie alle werken, in het bijzonder die tussen zijn legerkamp en dat van graaf Ernst Casimir, verder versterken en verscheidene batterijen opwerpen.77 En ter plaatse waar de vlakte, tussen de legerplaatsen van Willem van Nassau en graaf Ernst Casimir, zich meest effen uitstrekt, wordt voor de wal op meer dan 9 meter afstandP een nieuwe gracht gemaakt, 2,5 meter breed en 1,8 meter diep. Ook worden daar waar de wegen gemakkelijk toegang tot de stad zouden kunnen geven slag- en draaibomen aangelegd. Elders worden gespitste stormpalen aangebracht en voor de grachten van de schansen zelf nog een andere wal. Alle plaatsen in de circumvallatielinie die onveilig voor het leger kunnen zijn, bezet men met soldaten en geschut. Dusdanig grote voorzorgsmaatregelen worden er genomen dat de vijand, waarvan men van spionnen weet dat die vandaag de Rijn is overgetrokken, niet met zijn troepen door de linie zal kunnen breken.78

Frederik Hendrik laat uit Emmerich vijf compagnieën naar Zutphen komen. Emmerich blijft dan nog met 13 compagnieën bezet. Tot nog toe hadden Pinsen aan de Rijn en Varick aan de Maas en de Waal gelegen, om te zien of de Spaansen daar iets hadden willen ondernemen. Maar nu graaf Hendrik van den Bergh de Rijn is gepasseerd vindt de prins het tijd om naar kolonel Pinsen de opdracht uit te laten gaan, dat hij met zijn compagnieën van Grave over Zutphen naar het leger voor Grol moet komen. Ook de kolonel Varick wordt met enige compagnieën van Zaltbommel ter versterking naar Grol ontboden. Als de vijand inderdaad naar Grol komt is de prins van plan Lochem met soldaten te bezetten. Hij draagt de luitenant-kolonel De Bye op om dan met vijf compagnieën uit Emmerich naar Lochem te gaan.79

De Staatse ruiters die tot nu toe te Winterswijk hebben gelegen en daar in de omgeving alles opgeteerd hebben, krijgen opdracht zich binnen de circumvallatielinie terug te trekken mede omdat ze daar beter van provisie kunnen worden voorzien. Ze worden gelegerd in de omgeving van Beltrum, waar voor de paarden voldoende gras aanwezig is.80

De luitenant van de wagens is vanuit het leger voor Grol te Zutphen aangekomen om de biesbruggen te halen. Er worden daar ook nog eens 50 wagens met brood, kaas, kruit en lood geladen. De gedeputeerden te velde laten de Staten Generaal dan ook weten dat de kosten van dit leger aan wagens, schepen, levensmiddelen, fortificatiewerken en andere zaken hoog zullen oplopen. Zij hopen dat het garnizoen van de stad binnen acht of tien dagen tot een gesprek over overgave van de stad bewogen zal kunnen worden.Van het begin van deze belegering zijn tot nu toe aan Staatse zijde ongeveer vijftig soldaten gesneuveld en ook onder de gewonden zijn nog enkele doden gevallen, onder andere de eerder genoemde sergeant-majoor Drommondt.81

P Bij archeologisch onderzoek op het industrieterrein Laarberg werd een onderlinge afstand van ca. 14 m aangetroffen.

Page 293: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 293Hoofdstuk 17

Nu de bruggen zijn afgebroken en de poorten gesloten, neemt men in plaats van het zenden van boodschappers zijn toevlucht tot andere methoden om informatie naar het in aantocht zijnde ontzettingsleger door te geven.Op de toren van de Calixtuskerk worden deze nacht door de belegerden vuurtekens gegeven, waarmee ze hun vrienden in het veld rond Grol bericht doen hoeveel dagen ze denken de stad nog te kunnen houden.82 Men hoopt dat die deze tekens opvangen en de informatie doorgeven aan de op weg zijnde Hendrik van den Bergh.

Dinsdag 3 augustus 1627 Dag 15

De gisteren te Zutphen geladen wagens vertrekken, begeleid door twee compagnieën ruiters en zestig vuurroersQ richting Grol. Daarnaast worden vanuit Zutphen planken, sparren en andere materialen met aken de Berkel op gezonden. Dit konvooi wordt begeleid door zestig musketiers.83

Drie weken geleden zijn te Emmerich in het Staatse leger een aantal officieren niet komen opdagen en die zijn ook nu nog niet in het leger verschenen. De gedeputeerden in het leger voor Grol hebben tot nu toe afgewacht wat Frederik Hendrik doen zou na het door de Staten Generaal genomen besluit over het vergeven van de plaatsen van de afwezige officieren. Tot nu toe is daarop nog geen maatregel genomen. Ze hebben daar Frederik Hendrik op aangesproken, die daarop verklaarde geheel tot het invullen van deze plaatsen geneigd te zijn, maar eerst hierover het standpunt van de Staten Generaal te willen vernemen. De prins verklaarde bereid te zijn dan dadelijk de ledige plaatsen met andere bekwame personen op te vullen.84 De Spaanse vijand is nu over de Rijn en schijnt de bedoeling te hebben zich meester te maken van Lochem of Doetinchem, of wellicht van beide, en meer omliggende plaatsen, menende daarmee in staat te zijn de toevoer van levensmiddelen naar het Staatse leger af te snijden. Aan Staatse zijde gaat men ervan uit dat hij in dat opzicht niets zal kunnen uitrichten omdat men reeds goed van levensmiddelen is voorzien. Er komen ook berichten dat de vijand al aan het marcheren is en in de omgeving van Wesel zou zijn.85

Tot grote ellende van de inwoners van Grol worden ‘s nachts uit de wijk van de prins mortiergranaten in de stad geworpen. Er ontstaat op drie plaatsen brand, waarop jammerlijk geschreeuw volgt.86

Woensdag 4 augustus 1627 Dag 16

Nu de Staatse vijand de stad zo dicht is genaderd houden die van de stad ook vandaag hun poorten dicht en versterken die aan de binnenzijde met paalwerken. Dat betekent

Q Soldaten met een handvuurwapen.

Page 294: Groenlo in de 80-jarige oorlog

294 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

ook dat ze verder van uitvallen afzien. Na de middag zenden de belegeraars weer enige mortiergranaten de stad in. Deze projectielen barsten bij het neerdalen in verscheidene stukken uiteen. Met deze gruwelijke operatie worden enige huizen weggeslagen, waardoor doden vallen en ook tal van burgers en soldaten gewond raken. Het belangrijkste effect is echter dat er steeds brand door ontstaat. Vanwege dit vreselijk vuur en uit vrees dat het kruitmagazijn naast de Calixtuskerk wordt getroffen acht men het in de stad nodig het buskruit onder het Stadhuis in veiligheid te brengen, dit om te voorkomen dat de gehele kruitvoorraad door een voltreffer zou exploderen. In die nieuwe bergplaats worden op de tonnen buskruit zware balken gelegd met daarop als brandwerend middel mest en aarde.87

Graaf Hendrik van den Bergh heeft nu te Wesel zo’n tien- tot twaalfduizend man te voet en vijftig tot vijfenvijftig compagnieën te paard bijeengekregen. Het verzamelde Spaanse leger is daarmee echter nog steeds kleiner dan het Staatse leger voor Grol en maakt daardoor nog steeds weinig kans de Staatse troepen te verdrijven. Niettemin komt dit talrijke leger deze dag in beweging. Men ontvangt in het legerkamp voor

Op drie plaatsen werden galerijen gebouwd. Om het vijandelijk vuur vanaf de stadswal uit te schakelen werden aan de oever van de gracht batterijen met drie tot vier kanonnen gebouwd.

Page 295: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 295Hoofdstuk 17

Grol deze avond diverse geloofwaardige berichten, dat graaf Hendrik van den Bergh vandaag met zijn gehele leger in de buurt van Wesel over de Lippe is getrokken en naar Bocholt op weg is gegaan, ongetwijfeld met de bedoeling om vandaar uit naar Grol te gaan.88 Hij zou met zijn leger in twee dagen voor de stad kunnen zijn.Men is nu met de beide approches uit het legerkamp van de prins via de doorsnijding van de contrescarp tot aan de gracht van Grol gekomen. Frederik Hendrik geeft de artillerie opdracht om het bouwen van galerijen over de gracht met beschietingen te gaan ondersteunen. Er worden daartoe vandaag nieuwe batterijen gebouwd. Ook de mortieren met vuurwerken worden daarbij gebruikt.89 Men is nu aan de noordwestkant van Grol met de approche uit het legerkamp van Ernst Casimir zover gekomen dat men de uitwateringssluis heeft bereikt en nu voorbereidingen gaat treffen om het water van de gracht te kunnen gaan aftappen.De stadsgracht wordt uit de Slinge met water gevuld. Het waterniveau in de gracht wordt aan twee kanten met sluizen geregeld, die men naar eis van zaken zou kunnen openen, om door de ene zoveel water als nodig is in te laten, door de andere, indien de hoeveelheid water te groot wordt, het water uit te laten. Waar het water de gracht verlaat loopt dit via een sluis in een poel: Het Pand. Door een tweede sluis, die wat verder buiten de stad bij de watermolen is gelegen, kan het overtollige water naar de Slinge worden afgevoerd. Deze buitensluis heeft Pudewelts, hopman van de lijfwacht van de prins, geopend om later door het openen van de andere sluis het water uit de stadsgracht te kunnen laten weglopen. Men denkt daardoor het water ongeveer 3,5 meter te kunnen aftappen. Er schiet dan nog 1,2 meter over, die men bij het bouwen van de galerijen met weinig moeite kan opvullen.90 De werken van de circumvallatielinie waar de prins het meest over bekommerd was zijn nu volledig in defensie.91

Donderdag 5 augustus 1627 Dag 17

In het Staatse leger verspreidt zich vandaag, een week na het fatale schot, het gerucht dat Van Dulcken gewond zou zijn. Men weet het echter nog niet zeker.Het is nu wel zeker dat de vijand gisteren over de Lippe is getrokken. Sommigen zeggen met 12.000 man te voet en dat daarbij nog 3000 man zouden komen en verder 47 compagnieën ruiters, waarbij nog drie andere zouden komen. Er komen geruchten, dat hij weer verder richting Grol naar Borken op weg zou zijn. Om de voorraad levensmiddelen ten behoeve van het leger rond Grol zo spoedig mogelijk op het gewenste peil te brengen zenden de gedeputeerden te Zutphen vandaag de 200 wagenvrachten meel, die ze te Amsterdam hebben laten opkopen, met nog het meel van 10 wagenvrachten rogge die door hen te Arnhem waren gekocht en die ze daar hadden laten malen, alsook 50.000 pond te Deventer gekochte kaas naar Grol. Naar het leger voor Grol wordt van tijd tot tijd ook een goede hoeveelheid brood gestuurd, die ze te Deventer, Arnhem en Doesburg hebben laten bakken. Daarenboven wordt ook door de zoetelaars uit de te Zutphen liggende schepen veel

Page 296: Groenlo in de 80-jarige oorlog

296 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

bier met allerhande toespijzen naar het leger gebracht, deels in schuitjes de Berkel op tot Borculo toe, en een deel met wagens rechtstreeks naar Grol. De gedeputeerden zijn de zoetelaars daarbij op beide wegen behulpzaam. Zoveel mogelijk ook heeft de prins een grote hoeveelheid materialen voor de approches en galerijen laten halen, alsook munitie en allerlei andere behoeften. Wanneer dat allemaal in het leger zal zijn aangekomen, is naar het oordeel van de gedeputeerden te Zutphen het Staatse leger met levensmiddelen en andere voorraden voor een geruime tijd voorzien indien de vijand komt. Mocht die niet komen dan zal deze voorraad levensmiddelen toch niet worden aangetast. Men had uit voorzorg reeds 20 bakovens naar het leger laten komen en in gereedheid gebracht. Die ovens zijn 2,7 meter lang, van binnen breed 2,4 meter, en wat meer dan 30 centimeter hoog, die gezamenlijk in vierentwintig uur tijd ruim 28.000 pond brood kunnen uitleveren. Daarnaast is er inmiddels in het magazijn op de Lievelder Es iets minder dan 400.000 pond brood, over de 235 wagenvrachten meel en 48.000 pond kaas in voorraad. Een grote overvloed, die het leger voor lange tijd tegen de honger zal kunnen verzekeren, als de vijand zich naar een plaats midden tussen de steden, vanwaar de leeftocht aankomt, en het leger zal begeven.92

Om bij een aanval het risico van eventueel optredende voedseltekorten zo veel mogelijk te beperken laat de prins zijn eerder bevel opnieuw afkondigen, dat iedere soldaat zich van voldoende voedsel voor acht dagen moet voorzien en dat alle vrouwen en kinderen, en ook al wie onbekwaam is om de wapens te voeren uit het leger moeten vertrekken.93

Niet alleen aan Staatse zijde volgt men de bewegingen van het Spaanse leger nauwgezet. In het Sticht Münster maakt men zich zorgen over de mogelijke gevolgen van het doortrekken en legeren van een zo omvangrijk leger in hun gebied. Het zou de burgers in de betrokken steden en de boeren ten plattelande grote schade kunnen toebrengen. Ook te Münster ontvangt men het bericht dat het Spaanse leger gisteren bij Wesel over de Lippe is getrokken en vandaag zijn weg over Brünen en Borken richting Dorsten zal nemen.94

De circumvallatielinie is nu dan wel volledig in defensie, maar omdat het Spaanse leger op komst is wordt deze nog dagelijks met voortvarendheid verzwaard en verbeterd. Alle werken worden verhoogd en de grachten dieper gemaakt. Dat gaat wel ten koste van het werk dat richting de stad te doen is. De prins laat vandaag die werkzaamheden voortgaan. Met de Franse en Engelse approches was men gisteren via de contrescarp tot aan de gracht van de stad gekomen. Men maakte zich daar toen zonder grote moeite meester van. Vannacht is men met de graafwerkzaamheden ter voorbereiding van het bouwen van galerijen tot aan de stadsgracht gekomen.Om communicatie te hebben tussen de Engelsen en de Fransen heeft men deze nacht tussen beide approches parallel aan de oever van de gracht een loopgraaf gemaakt. Daar zijn vervolgens musketiers in gelegerd ter beveiliging van degenen, die vandaag met de voorbereidingen voor het dempen van de gracht gaan beginnen om morgen of overmorgen met de galerijen de gracht over te gaan steken. Ter beveiliging van de schutters in die loopgraaf heeft men deze met schanskorven begrensd.

Page 297: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 297Hoofdstuk 17

Het werk aan de aanvalswerken had, nu graaf Hendrik van den Bergh op komst is, niet zo’n goede voortgang kunnen hebben als anders wel het geval zou zijn geweest. Niettemin werkt men eraan om van nu af de galerijen en de doorgang door de grachten zoveel mogelijk te bevorderen.95

De luitenant-kolonel Dirk de Bye is met vijf compagnieën Duitsers van Pinsens regiment Lochem binnengetrokken om zich daar te legeren. Vandaag is kolonel Varick met vijf compagnieën door Zutphen naar het leger voor Grol gemarcheerd.Vanuit de stad wordt niet zo veel meer geschoten als zij voorheen gedaan hebben.96

Het Spaanse leger heeft de nacht te Dorsten doorgebracht.97

Vrijdag 6 augustus 1627 Dag 18

Hendrik van den Bergh verlaat vanmorgen met zijn leger Dorsten en trekt richting Borken.98 Of het richting Grol zal gaan, of dat het de weg naar Lingen of een andere weg zal nemen zal men in het leger voor Grol nu spoedig weten.De ontmantelde en neutrale stad Lochem ligt op de aanvoerroute van Zutphen naar Grol. Om te voorkomen dat die stad in handen van de vijand valt, die dan de toevoer van levensmiddelen zou kunnen afsnijden, zijn daar vandaag aan het gisteren daarin gebrachte garnizoen de compagnieën van Reijner van Goltstein en Van Middachten toegevoegd. Die hebben tot dan toe op de redoutes langs de IJssel gelegen. Lochem is nu met tien compagnieën bezet. De bezetting heeft opdracht om voor de poorten aldaar halve manen op te werpen. In opdracht van Frederik Hendrik wordt vanuit Zutphen 3000 pond kruit met ook even zoveel lood en lonten, alsook 7000 pond brood naar Lochem gezonden.99

Frederik Hendrik neemt maatregelen om de naderende vijand in zijn opmars zoveel mogelijk te hinderen. Om de Spaanse vijand, als die de Achterhoek in mocht trekken, zijn voedselvoorziening te bemoeilijken laat hij de inwoners van de stadjes Lochem, Borculo en Doetinchem al hun provisie in het leger brengen of in de in Staatse handen zijnde steden aan de IJssel. Ook laat men overal de spillen uit de molens halen opdat geen koren gemalen kan worden.100

Het bouwen van de galerijen en het daaraan voorafgaand dempen van de gracht wordt naar gewoonte door werkbazen en soldaten aangenomen. De prins heeft vandaag de galerijen over de grachten van Grol aanbesteed, in de Engelse approche voor 2000 en in de Franse voor 2500 gulden. Hij heeft bovendien een premie van 300 gulden uitgeloofd voor degene die de galerij voor woensdagavond het eerste zal hebben overgebracht.101 Dat bericht gaat als een lopend vuurtje door het gehele leger. Iedereen kan zich, met een groot loon in het vooruitzicht, daar naartoe begeven zodat vannacht het werk van het dempen begonnen kan worden. In afwachting van de aankomst van de Spaanse vijand is nu alles in het Staatse leger in gereedheid gebracht. Alle gereedschappen als biesbruggen, mortieren, vuurwerken, bossen rijshout, granaten, balken en andere noodzakelijkheden zijn op tijd besteld. Alle batterijen zijn voltooid, al de bakovens, brouwketels en meelopslag zijn op

Page 298: Groenlo in de 80-jarige oorlog

298 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

de juiste plaats opgesteld opdat er niets zal ontbreken. Het leger is rondom met een aarden wal beveiligd en de toegangswegen zijn met kanonnen bezet.102 Frederik Hendrik en alle officieren en soldaten zijn welgemoed, zodat Hendrik van den Bergh als hij hen zou willen aanvallen niets zal kunnen uitrichten. Hij zou kunnen proberen de toevoer van levensmiddelen af te snijden, ook de konvooien het moeilijker te maken, maar daar is rekening mee gehouden. Er ligt binnen de circumvallatielinie een zo grote voorraad levensmiddelen opgeslagen, dat men zich een maand zal kunnen behelpen, al kreeg men niets meer aangevoerd.103

Voor de dagelijkse gewone voorziening van levensmiddelen ontstaat nu echter wel een probleem. Door de voortdurende regen worden de wegen steeds moeilijker begaanbaar, waardoor alle zware lasten met platboomde schuiten over de Berkel naar Borculo gevoerd moeten worden en zo verder over land naar het leger rond Grol.104

Frederik Hendrik stuurt voortdurend spionnen naar een groot gebied rond Grol om alle bewegingen van de op komst zijnde Spaanse vijand te bespieden. Nu de Spanjaarden zo dicht in de buurt zijn gekomen zijn degenen die buiten de legerkampen en in de circumvallatielinie op wacht staan en de ronde doen zeer op hun hoede. De prins laat in de omgeving ook de doorgangen en toegangswegen waar de Spanjaarden gebruik van zouden kunnen maken verstoren en bemoeilijken.105

Frederik Hendrik laat de Staten Generaal weten, dat de soldaten van het regiment van de Hertog van Candale, samen met de dertien ‘extraordinaire’ compagnieën ruiters zeer klagen over het feit dat ze nu al enige tijd geen soldij hebben ontvangen. De prins maakt zich ernstig zorgen en waarschuwt de Staten Generaal, dat er wel eens onlusten onder die soldaten zouden kunnen uitbreken als niet spoedig voor de betaling van soldij wordt gezorgd.106 Ook de gedeputeerden te velde maken daar richting de Raad van State melding van: ‘Wij worden hier zeer tot betaling gemaand door de ongerepartieerde infanterie en cavalerie, alzo dat wij hiermee U zeer dienstlijk verzoeken alle mogelijke moeite te willen doen bij de Staten Generaal en bij de provincies dat, volgens de resolutie genomen voordat wij uit Den Haag zijn vertrokken, de penningen prompt mogen worden gefurneerd en naar hier gezonden, want dit kan geen uijtstel lijden om veel incommoditeiten te voorkomen, als U naar uw eigen wijsheid zelf zult kunnen oordelen’. Zij besluiten hun brief met een merkwaardige ontboezeming: ‘Het zal hier al wat langer duren als wij gemeend hadden, maar nu wij hier zijn moeten wij daarmee voort’.107

Het optrekkende Spaanse leger brengt de nacht te Borken door.108

Deze nacht is men in de gracht begonnen met het aanleggen van de galerijen.109 Om die te versnellen moet eerst bij een sluisje het water uit de gracht worden afgetapt, want anders moet men de grote diepte van ruim 4 meter dempen.

Page 299: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 299Hoofdstuk 17

Zaterdag 7 augustus 1627 Dag 19

De bij het bouwen van de galerijen te plaatsen gebinten kunnen bij een grote diepte van de gracht niet goed worden gesteld. Er worden om de gracht te dempen vandaag dan ook aarde en fascinesR in de gracht geworpen. Daar wordt door die van binnen dapper op geschoten. De Engelse kapitein Ram, die het volk aanvoert, wordt in de approche in het hoofd getroffen. Vanuit de approches geeft men nu tegenvuur om die van de stad achter hun borstweringen te houden. De galerij is vandaag wel zo’n zeven meter in de gracht gevorderd, wat echter uit de stad vanaf de hoofdwal met een kanon wordt beschoten, waardoor het werk wordt gehinderd, zodat de werklieden daaruit weglopen.110 Er wordt een mortiergranaat in de stad geworpen, die net zoals vorige granaten niet zonder uitwerking blijft.Men is ook vandaag druk bezig om met de circumvallatielinie optimaal beveiligd te zijn.Over de financiële problemen schrijven de gedeputeerden in het leger voor Grol nu in navolging van de prins eveneens aan de Staten Generaal: ‘Wij verlangen naar antwoord en geld voor de ongerepartieerde compagnieën van Candale en voorts tot de werken die excessive hoogh lopen’.111

Omdat te verwachten is dat de Spaanse vijand zijn koers naar Grol zal gaan nemen, hebben de gedeputeerden te Zutphen, om de zoetelaars hulp te bieden, gisteren ongeveer 120 wagens bijeengekregen, opdat zij hun waren, die zij te Zutphen hebben, in aller ijl in het leger kunnen brengen. De zoetelaars hebben daar hun spek, kaas, boter, haring en andere eetwaren opgeladen en zijn deze avond allen in het leger voor Grol aangekomen. De gedeputeerden hebben hen vandaag, naast de aken die zij zelf wisten te krijgen, enige landsaken ter beschikking gesteld, zodat zij ongeveer over 40 aken beschikken om daarin hun bieren te vervoeren. Die zijn vandaag, begeleid door een konvooi, vanuit Zutphen de Berkel op gevaren om morgenavond te Borculo te zijn, vanwaar zij op wagens en wederom met konvooi beveiligd het bier voorts in het leger zullen brengen.112

Vandaag kwam de gouverneur Pinsen, met 23 compagnieën voetvolk van Grave door Arnhem op weg naar het leger rond Grol om dat te versterken.113

Uit de stad zijn twee spionnen met brieven aan graaf Hendrik van den Bergh onopgemerkt door de wijk van graaf Willem van Nassau gekomen. Dat is nog steeds de zwakste plek en er wordt nog dagelijks aan gewerkt.Hoge Münsterse gezanten bereikten de opperbevelhebber in Spaanse dienst Van den Bergh gisteren in het marcheren bij het ten noorden van Borken gelegen Gemen en hebben hem vandaag naar Südlohn en Stadtlohn begeleid. Men ontvangt in het leger voor Grol tegen de avond het bericht dat de Spanjaarden vandaag Südlohn en Stadtlohn hebben bereikt. Ze hebben de stadjes daar rondomheen bezet en 23 compagnieën ruiters op wacht gehad om hun bruggen tegen eventuele Staatse aanvallen te beveiligen. Ze hebben 20 stuks geschut, 300 wagens vol ladders,

R Bundels takken of rijshout ter bekleding en versteviging van aarden verdedigingswerken.

Page 300: Groenlo in de 80-jarige oorlog

300 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

brandhaken en dergelijke zaken bij zich. Men meent dat de vijand recht naar Grol komt, hoewel hij ook nog andere wegen zal kunnen nemen. De prins heeft daarom het gehele leger bevolen dat eenieder scherp moet waken en de Spanjaarden, wanneer ze zouden aankomen, tegemoet moet gaan.Het Spaanse leger heeft de nacht te Südlohn en Stadtlohn doorgebracht.

Zondag 8 augustus 1627 Dag 20

De prins heeft deze morgen nog geen bericht ontvangen, of en hoe ver de vijand nu voorttrekt, en welke weg hij neemt. De Münsterse gezanten hebben Van den Bergh echter vandaag tot naar Vreden begeleid, waar hij op het boerenhof Wenning in de Vredense buurtschap GaxelS zijn hoofdkwartier opslaat, terwijl zijn troepen zich in de naaste en verdere omgeving legeren. Hendrik van den Bergh belooft de Münsterse gezanten weliswaar het land te zullen ontzien, maar deelt hen tegelijkertijd mee dat de voedselvoorziening voor het leger van ca. 10.000 soldaten door het Sticht Münster naar Vreden geleverd moet worden en ook dat door het gehele Sticht dagelijks met grote en bezwaarlijke konvooien rekening moet worden gehouden.114

In drie dagen is het Spaanse leger vanuit de omgeving van Wesel nu te Vreden aangekomen en heeft zijn kamp tussen die stad en het legerplaats van graaf Ernst Casimir opgeslagen. De prins heeft enige compagnieën ruiters uitgezonden om dat in de gaten te houden, en de vijand zo mogelijk schade te berokkenen. In het naderen van Grol is het Spaanse leger versterkt en aangevuld met Duitse regimenten, ten getale van 1800 man. Hendrik van den Bergh beschikt nu over 70 compagnieën te paard, ieder van 60 ruiters en meer en 158 compagnieën voetknechten, ieder doorgaans van 90 man, samen ruim 18.000 soldaten. Daarmee overtreft men nu de troepen van de prins niet alleen in ruiterij, maar ook in voetvolk. Van den Bergh hoopt vruchteloos, dat er ook nog regimenten voetvolk en ruiterij uit de Palts en de landen gelegen aan de Rijn in aantocht zijn.115

Graaf Hendrik van den Bergh die met zijn leger, met geschut en ook granaten doch weinig vivres, nu zeer dicht bij het Staatse leger rond Grol is gekomen, heeft de intentie, zoals hij zelf laat uitlekken, een aanval op de Staatse verdedigingslinie te doen. De prins is daarover direct geïnformeerd en geeft opdracht de wachten langs de circumvallatielinie te verdubbelen en laat geheel zijn legermacht in wacht aantreden. Tussen zijn legerkamp en dat van graaf Ernst Casimir plaatst hij de helft van de troepen uit zijn legerkamp en tussen dat van graaf Ernst en de Hollandse Schans de helft van die van graaf Ernst. De cavalerie wordt in de achterhoede van de infanterie in slagorde geplaatst. Om af te wachten of de vijand iets tot ontzet zal ondernemen is men de gehele nacht in deze opstelling buiten de legerkampen paraat. Intussen laat men niet na de stad met alle mogelijke voortvarendheid met approches te naderen.116

S Ten zuidwesten van Vreden, tussen die stad en de Duits-Nederlandse grens, zo’n 11 kilometer van Groenlo gelegen buurtschap.

Page 301: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 301Hoofdstuk 17

’s Avonds is het grootste deel van het Spaanse leger onder het bevel van graaf Hendrik van den Bergh te Rekken aangekomen, uitgelezen volk: meest Spanjaarden, Walen en Bourgondiërs, weinig Duitsers. Men is van artillerie, munitie, levensmiddelen en andere behoeften wel voorzien en heeft dertig wagens met stormladders bij zich. Enige compagnieën ruiters voeren achter op hun paarden zakjes met kruit mee. Naar aanleiding van in het leger voor Grol binnenkomende berichten merkt men over Hendrik van den Bergh op: ‘Hij snuft zeer nae zijn olde manier. Zegt, dat hij wil doordringen hent’aen de Stadt, al sold het hem sijnen cop costen’. Die avond met het donker laat Hendrik van den Bergh 22 compagnieën ruiters de wijk van graaf Ernst Casimir dicht naderen. Als de prins daarvan bericht ontvangt en vermoedt dat Hendrik van den Bergh met het grootste deel van zijn leger daarop zal volgen laat hij in het Staatse leger terstond alarm slaan. Hij laat in alle haast zo stil mogelijk zijn ruiters en vier compagnieën van elk regiment, met veel kleine stukken geschut, zonder trom of trompet te roeren, naar de wijk van graaf Ernst en de Admiraal gaan om Van den Bergh daar te verwelkomen als hij zijn voornemen ten uitvoer zou willen brengen. In het Staatse leger is het krijgsvolk, zowel te voet als te paard, nu wel geanimeerd. Men wenst de handen flink uit de mouwen te steken.118

Omdat de dreiging van een aanval door het Spaanse leger blijft bestaan besluit de prins de gehele nacht met 7000 man buiten zijn legerkamp in het veld te blijven. Ook Ernst Casimir staat met 2000 musketiers de gehele nacht in de wapens ter plaatse waar de aankomst van de vijand het meest verwacht wordt, maar van het Spaanse leger merkt men niets.

De prins is, al die tijd dat het naderen van de vijand werd verwacht, niet alleen overdag maar ook ‘s nachts, de gehele circumvallatielinie rondgegaan, daarbij alles inspecterende. Toen hij te paard bij het kampement van graaf Ernst Casimir aankwam, waar de grond laag en modderig was, zag hij daar vlak naast een hoger gelegen es en voorzag dat die de vijand van nut zou kunnen zijn. Van daar af zou de vijand het legerkamp van Ernst Casimir ongehinderd kunnen beschieten, waardoor men de plaats door het van boven menigvuldig inslaan van kogels niet zou kunnen behouden. Hij gaf opdracht deze in de richting van de hoger gelegen es met een hoornwerk te versterken en ook de wal om de legerplaats te verhogen en te verdikken. Omdat de legerplaats naar het getal der aanwezige troepen wat ruim genomen was werden naar binnen andere werken gemaakt, die tot een toevlucht zouden kunnen dienen wanneer de eerste omwalling het zou hebben begeven. Daarmee heeft men er zorg voor gedragen, dat de vijand niet langs die kant tot de belegerden in de stad zou kunnen doorbreken.117

Maandag 9 augustus 1627 Dag 21

De ruiters van Hendrik van den Bergh trekken zich weer naar Rekken terug. Wat ze nu verder willen proberen en waar ze zullen aanvallen moet men aan Staatse zijde maar afwachten. De laatste berichten luiden dat Hendrik van den Bergh zich met zijn

Page 302: Groenlo in de 80-jarige oorlog

302 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

leger vanmorgen weer een half uur gaans heeft teruggetrokken en nu weer binnen de landweer van Vreden in de buurtschap Gaxel ligt. Men houdt daar vandaag rust en als hij de komende nacht niet aanvalt, zal hij wellicht over een andere gelegenheid nadenken. Men ontvangt in het Staatse leger voor Grol bericht dat hij te Vreden op versterking wil wachten. Deze avond of morgen zullen er in het Spaanse leger nog 600 man bijkomen.119

Kolonel Varick is vandaag met vijf compagnieën in het leger voor Grol gearriveerd en vijf van zijn compagnieën zijn binnen Lochem tot bezetting gebleven. Kolonel Pinsen is nu met de compagnieën die hij bij zich heeft nog onderweg tussen Schenckenschans en Grol. Varick is een klein legerkamp aangewezen daar waar de linie tussen de legerkampen van Willem van Nassau en graaf Ernst Casimir uitziet over de vlakke velden, een voor de vijand gemakkelijk terrein dat de Spaanse tegenstander voorheen (in 1606) reeds voorspoedig is geweest.120

Nu de wachten op de stadswal de Staatsen zien naderen roepen zij: ‘Al hebt gij de wallen, zo hebt gij dan de stad nog niet’. Dat doet vermoeden, dat zij binnen nog een afsnijdingT hebben gemaakt. De prins heeft op het arriveren van de vijand de rond Grol liggende, wel drie uur gaans lange, aarden wal van de linie verzwaard. Op sommige plaatsen heeft men de wal of verdubbeld of van nieuwe redoutes voorzien en voor de schans Altena en de Friese Schans extra verdedigingswerken laten aanleggen, zodat aan menselijke voorzorg en middelen niets ontbreekt.121

Tegen de stad zijn de twee eergisteren begonnen galerijen ongeveer een vierde deel van de gracht gepasseerd. De ingenieurs en de aannemers wordt gevraagd de voortgang zo goed mogelijk te bevorderen. De uitvoer van de stadsgracht is nu doorgestoken waardoor het water in de gracht sterk zal dalen. Ondanks de bedreiging die daar voor de belegerden van uitgaat is te vermoeden dat de gouverneur en het garnizoen, in hoop van ontzet zijnde, niet dan in uiterste nood zullen willen onderhandelen.122

Omdat het gerucht gaat, dat de Spanjaarden met hun hele leger onderweg zijn om iets tegen het Staatse leger te ondernemen staat de prins deze nacht opnieuw met dezelfde troepen waarmee hij de eerste nacht op is geweest, ter plaatse paraat waar de aankomst van de vijand het meest verwacht wordt. Omdat echter ook dit keer alles stil blijft, begeeft de prins zich ‘s morgens om zeven uur weer naar zijn legerkamp.123

Dinsdag 10 augustus 1627 Dag 22

De Spanjaarden hebben zich drie dagen geleden rondom Vreden gelegerd, een uur van de legerplaats van graaf Ernst Casimir en hebben tot nu toe niet aangevallen. Ze vertonen zich vandaag voor de middag met twee troepen ruiters van verre op de heide in de buurt van de legerplaats van graaf Ernst. Naar het schijnt om een gedeelte van de omwalling te bezichtigen en de belegerden door het afschieten van enkele

T Op de bolwerken gebouwde extra aarden wal, voorzien van een borstwering om daarachter de vijand te kunnen bestrijden als hij de bovenzijde van het bolwerk zou hebben bereikt.

Page 303: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 303Hoofdstuk 17

kanonnen een teken te geven dat er ontzet op komst is. Daarna trok hij zich terug naar zijn legerkamp bij Vreden.124 Personen uit het Spaanse leger die te Zutphen arriveren maken er gewag van, dat men vanuit Vreden via Rekken zijn koers gemakkelijk naar Holten zou kunnen nemen en zo verder naar de IJssel toe. De gedeputeerden te Zutphen besluiten daarom met kolonel Pinsen, die bij hen is, om deze morgen de sergeant-majoor Brederode, vanuit Zutphen met zes compagnieën soldaten de IJssel af naar Deventer te sturen en daar tot nader order te laten blijven. Men meent, dat de compagnieën daar beter voor de beveiliging van de IJsselkant zullen kunnen zorgen dan vanuit Zutphen. Men stuurt ook vijf compagnieën binnen Doesburg en de kapitein Jochum van Goltstein naar Grave.125

Vanuit de batterij, die via de approche uit de wijk van graaf Ernst aan de noordoostkant van Grol op de rand van de gracht is gebouwd, beschadigen de kanonnen door veelvuldig schieten de borstwering van de faussebraye van de stad. Die is zo’n zeven meter dik en als er iets aan de voorkant wordt afgeschoten wordt dat door de onvermoeide arbeid van de belegerde soldaten van achteren direct hersteld. Men is aan Staatse zijde ijverig bezig met het bouwen van de galerijen, zodat de Fransen en de Engelsen nog maar het derde gedeelte van de gracht hebben te vullen, als Verreycken twee kanonnen in de faussebraye plaatst om daarmee deze bouwwerken aan stukken te schieten en vervolgens de balken en rijsbossen van het beschadigde werk met pekkransen en andere materialen in brand te steken. ’s Nachts wordt het beschadigde werk door de belegeraars hersteld. Die van binnen schieten vanuit de faussebraye dapper waterpas over de gracht en treffen veel arbeiders die, gebruik makend van de donkerte van de nacht, met het aanbrengen van rijswerk in de gracht dicht bij de faussebraye komen. Met een kogel van 24 pond wordt die nacht vanuit de stad in een van de ruim zeven meter lange galerijen geschoten, waardoor daar niemand meer wil werken. De galerijen, waarmee nu vier dagen geleden werd begonnen, gaan daardoor maar langzaam voort. Dat is niet alleen het gevolg van het voortdurend schieten met kanonnen door de vijand, maar wordt ook veroorzaakt door de diepte van de gracht. Men is er tot nu toe nog niet

De onderaan de hoofdwal gelegen faussebraye met borstwering en bedekte weg.

Page 304: Groenlo in de 80-jarige oorlog

304 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

in geslaagd het water meer dan tussen de vijftig centimeter en een meter te laten zakken. Ook speelt een rol dat het voor de Staatse soldaten ongewoon werk is en er maar weinigen zijn die er verstand van hebben of het eerder bij de hand hebben gehad, hoewel er geen geld aan wordt gespaard.Om het geschut van de belegerden in de faussebraye, dat het werk aan de galerij hindert, uit te kunnen schakelen maken de Staatsen deze nacht op de rand van de gracht een batterij en stellen daarin vijf kanonnen op. Daarmee behouden ze de overhand. Dit is echter niet zonder schade afgelopen. Er worden twee voorname Engelsen, Ram en Proud, vermist.126 Zodra men met deze kanonnen begint te schieten slaagt men erin het stuk van de belegerden met een voltreffer tot zwijgen te brengen. In de galerij begeven de werklieden zich weer aan het werk.

Woensdag 11 augustus 1627 Dag 23

Hoewel de soldaten veel last hebben van de regen waardoor het werk trager voortgaat, zetten de Engelsen en de Fransen deze morgen het werk aan de galerijen energiek voort en bouwen onder de beschutting van de die nacht geplaatste batterij overdag zeker 3,5 meter aan, zodat men er nagenoeg zeker van is dat de komende nacht de galerijen tot aan de faussebraye gebracht zullen worden.127

Omdat die van binnen zich dapper verdedigen brengt men vandaag veel munitie en vuurwerken in het leger. Op de contrescarp aan de oever van de stadsgracht worden nu vijf batterijen gemaakt, elk van drie stukken. Daarmee worden de belegerden in hun faussebraye, van waaruit zij veel schade doen aan de werklieden in de galerij, dapper gehinderd en in voldoende mate uit de faussebraye verdreven, waardoor de drie galerijen over de gracht naar de faussebraye toe goed vorderen. Tussen de Fransen en de Engelsen wordt zeer geijverd wie van beide naties het eerst over zal zijn. En om die ijver aan te wakkeren heeft de prins een prijs van drieduizend gulden uitgeloofd voor de aannemers of de werklieden die het eerst de overkant zullen hebben bereikt.Niet minder zorg en arbeid gebruikt de prins in het beveiligen en verdedigen van zijn leger tegen het geweld van buiten. De circumvallatielinie is nu op zo grote sterkte, dat de Spanjaarden de Staatsen niet met geweld in hun voordeel zullen kunnen aanvallen. De prins waakt alle nachten met veel compagnieën zowel te paard als te voet. Die van binnen houden zich dapper. Het schieten gaat deze dag aan weerszijden voort. Het gerucht gaat dat Hendrik van den Bergh nog meer volk verwacht.128

De gedeputeerden te velde laten de Staten Generaal geïrriteerd weten dat ze ernstig gebrek aan geld hebben en nog steeds op antwoord wachten. Ze schrijven dat ze op het hinderlijk aanhouden van de hertog van Candale en zijn officieren genoodzaakt zijn geweest aan enige zeer behoeftigen geld te verstrekken. Er wordt dagelijks om meer verzocht waaraan ze niet kunnen voldoen. Men weet in Den Haag toch ook wel dat deze ten laste van de Generaliteit staande compagnieën hun betaling niet

Page 305: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 305Hoofdstuk 17

langer zonder grote ondienst kunnen missen. De omsluiting van dit leger met veel grote ongelooflijke werken boven hetgeen daarvoor nog dagelijks gemaakt wordt en de nood verder vereisen zal, brengt zeer hoge kosten met zich mee. Ook lopen de legerlasten door de grote afstand tot de rivieren meer als gewoonlijk op, zodat men in de Staten Generaal zelf kan beoordelen, hoe nodig het is voor beide zaken zonder uitstel penningen naar Grol te sturen.129

Deze dag vertoont graaf Hendrik van den Bergh zich rond het middaguur opnieuw met enige ruiters tussen Vreden en de buurtschap Zwolle in de buurt van het legerkamp van graaf Ernst. Hij heeft drie kleine stukken geschut bij zich, die hij tweemaal van zo grote afstand laat afschieten, dat ze op ettelijke honderden passen de aarden omwalling van het legerkamp niet hebben kunnen raken. Graaf Ernst trekt met zijn volk te paard en te voet zijn legerkamp uit tot op een kwartier afstand van de vijand, stelt zich daar in slagorde op en legt 2000 mannen in hinderlaag, allen musketiers. Tot een treffen komt het niet.130 Men meent daarom, dat men met die zes schoten een signaal aan de belegerden heeft willen geven. Uit onderschepte brieven van Hendrik van den Bergh en van zijn secretaris verneemt men aan Staaste zijde, dat in het Spaanse leger nog 2000 man uit de Palts verwacht worden en dat eergisteren nog twee compagnieën te paard en vijf te voet van Lingen bij hen zijn gekomen. In de brief van de secretaris deelt deze aan een zekere raadsheer Ruis mee dat men er weinig hoop op heeft de stad nog te kunnen ontzetten, omdat het Staatse leger met de circumvallatielinie al te sterk omgraven is.131

De vrees van de afgezanten van het Sticht Münster, dat door het Spaanse leger schade aan de inwoners van hun gebied wordt toegebracht blijkt nu wel degelijk gegrond te zijn. Een van de Münsterse gezanten schrijft vandaag uit Vreden aan de ‘fürstlichen Rat Dietrich von Plettenberg’: ‘Es ist alhier um Vreden so ein Landverderben, dasz es nit zu beschreiben, Geld mangelt, und da selbiges nit erfolget bald, ist es mit Groll verloren. Grolle gehe über oder nit, interim musz dies Stift erbärmlich verdorben werden’.132

Deze nacht zijn de Staatse troepen weer met 8000 man op de heide paraat, ook nu in afwachting van de vijand. De Engelsen uit het legerkamp van de prins, die aan de rand van de gracht liggen, schieten veel mortiergranaten de stad in. Drie huizen raken in brand, die de gehele nacht voortduurt.133

Page 306: Groenlo in de 80-jarige oorlog

306 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

Donderdag 12 augustus 1627 Dag 24

De galerijen zijn zo ver gevorderd, dat men vanuit de Franse approche tot op 4 à 4,5 meter na de overkant van de gracht heeft bereikt. In de Engelse galerij zijn ze ongeveer halverwege het water.134

De drost van Ahaus, waar vandaan de aanvoer van levensmiddelen naar het Spaanse leger uitblijft, weet vandaag aan Münster te melden dat de naburige steden en kerspelen ernstig worden vermaand om voor levensmiddelen te zorgen. De wegen raken onveilig, de mensen worden geplunderd, naakt uitgekleed en mishandeld.135

Deze nacht staat Frederik Hendrik weer met een grote hoeveelheid volk buiten zijn legerkamp, maar de vijand valt niet aan. Graaf Hendrik van den Bergh slijt de tijd met verkennen en alarm te maken.136 In het donker van de nacht geven de belegerden veelvuldig vuursignalen uit de toren te Grol. Men slaagt er ook in om in het duister twee ruiters door de wachtposten van het Staatse leger naar graaf Hendrik van den Bergh te sturen.137

De bouw van de galerij nadert de overkant van de gracht.

Page 307: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 307Hoofdstuk 17

Vrijdag 13 augustus 1627 Dag 25

Er wordt deze dag aan weerszijden geschoten, maar vanaf de stadswal maar weinig. Omdat door die van de stad met het kanon wel vaak vanuit de faussebraye wordt geschoten en het werk aan de galerijen daardoor stagneert vorderen de belegeraars op alle drie de plaatsen slechts langzaam met het dempen van de gracht. Men denkt toch dat ze in twee of drie dagen aan de stadswallen kunnen worden gebracht, waartegen die vanuit de stad grote moeite blijven doen om het naderen van de stadswallen te beletten en de galerijen te beschadigen. Ze hebben de Franse galerij gisteren behoorlijk in stukken geschoten en met pekkransen tweemaal in brand gestoken, zodat er vijf gebinten zijn uitgebrand, doch vandaag is alles gerepareerd. De Staatsen schieten dapper op de faussebraye om die van de stad daaruit te drijven en hun kanon het zwijgen op te leggen. Behalve aan de galerijen werkt men ook nog steeds aan de circumvallatielinie die rondom van dag tot dag verder wordt versterkt.138

De Spaanse overste Kraft arriveert vanuit Brussel te Wesel met een konvooi van 1000 man. Hij heeft 27 tonnetjes met geld bij zich.Deze nacht geeft de vijand uit de toren te Grol wederom op twee plaatsen vaak vuurtekens, wat erop duidt dat men er niet in slaagt de onderlinge communicatie op een andere manier te laten plaatsvinden.149 Doordat troepenbewegingen worden gesignaleerd veroorzaakt de Spaanse vijand vannacht in het Staatse leger alarm, waarop men in de wapens komt. De prins trekt weer buiten zijn legerkamp, maar de vijand komt niet opdagen en gaat met zijn troepen terug naar Vreden.140

Zaterdag 14 augustus 1627 Dag 26

Vandaag wordt ook het Staatse leger met enig volk versterkt. De gouverneur van Rees, kolonel Pinsen, is met zestien compagnieën in het leger voor Grol gearriveerd. De overige compagnieën van zijn regiment zijn door hem verdeeld over de steden aan de IJssel. Pinsen wordt zijn legerplaats aangewezen tussen de legerplaatsen van Varick en van Willem van Nassau. Er zijn nu in het Staatse leger voor Grol al over de 190 compagnieën voetvolk, tussen de 20.00 en de 25.000 man, de ruiterij niet meegerekend.141

De Staten Generaal hebben de gedeputeerden in het leger voor Grol laten weten dat ze moeite zullen doen om te komen tot betaling van de legerlasten in het algemeen en van de ongerepartieerde compagnieën in het bijzonder. De gedeputeerden schrijven hen dat ze het geld zo snel mogelijk verwachten, maar vrezen wel dat het niet tijdig genoeg bezorgd zal worden, wat tot grote dienstweigering zal leiden.142

De Spaanse overste Kraft reist vandaag met hetzelfde konvooi, waarmee hij de dagen tevoren van Brussel naar Wesel is gereisd, naar het Spaanse legerkamp bij Vreden. Daar aangekomen ontvangt elke soldaat een halve maand soldij, terwijl er nog een betalingsachterstand is van enkele maanden. En dat terwijl alles bijzonder duur is. Een

Page 308: Groenlo in de 80-jarige oorlog

308 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

kan bier kost in het leger van de vijand zes stuivers en alles is navenant zeer duur.143

Vanuit de stad heeft men gisteren de Franse galerij behoorlijk in stukken geschoten, doch alles is nu weer gerepareerd, zodat men verwacht, dat die de komende nacht aan de faussebraye zal zijn. Men hoopt met de twee andere galerijen op zijn laatst in drie of vier dagen ook zover te komen, alhoewel daarvan niets met zekerheid valt te zeggen. Eén ongelukkig schot kan gemakkelijk een dag of twee vertraging opleveren. De belegeraars hebben gisteren het kanon, waarmee die van de stad vanuit de faussebraye tot nog toe de meeste schade toebrachten, het zwijgen opgelegd.144 Hendrik van den Bergh had zich, op advies van Spinola, erop toegelegd om zich in het midden tussen Zutphen en Grol te legeren, om de Staatsen de toevoer af te snijden. Uit onderschepte brieven kwam men aan Staatse zijde te weten dat de Spanjaarden daarom het besluit hadden genomen met een vliegend leger van 5000 man de tussen Zutphen en Grol gaande Staatse konvooien aan te vallen en de rest van hun leger daarop te laten volgen om de voorhoede te hulp te komen. Als Hendrik van den Bergh verneemt, dat er een machtige troep uit het Nassause leger naar Zutphen is gegaan, om daar levensmiddelen te halen, en hij hoopt dat die in het terugkeren verslagen zullen kunnen worden, wil hij zijn kans waarnemen. Hij denkt daarmee aan Staatse zijde het moreel te verminderen, en die van de belegerden te vermeerderen. Door een snood gekrakeel in zijn leger tussen de Italianen en de Spanjaarden wordt het hem echter onmogelijk gemaakt een kans te wagen. De Spanjaarden wilden het voortouw nemen, dat hen graaf Van den Bergh ook gaarne had gegeven. De oude regimenten, zowel van Baglioni als van andere Italiaanse commandanten, wilden hen dat niet toestaan. Zij waren volgens krijgsgebruik aan de beurt om het trekkende leger te leiden. De Spanjaarden wilden echter dat hen uit recht van heerschappij de voorrang werd gegeven. Noch door bemiddelingspogingen noch door verzoeken waren beide partijen te bewegen geweest dat ontijdig geschil te laten varen. De bitterheid is uiteindelijk zo hoog gerezen, dat de Italiaanse kolonel Campolatore op staande voet ontslag nam. Een aanval op het Staatse konvooi is derhalve vanwege jaloezie achterwege gebleven.145

Deze nacht vuurden die van binnen op de toren opnieuw met twee vuren.146

Zondag 15 augustus 1627. Dag 27.

Een persoon die gisteren tot ’s avonds twaalf uur in Eibergen is geweest weet de gedeputeerde Van Essen te Zutphen te melden, dat gistermorgen de vijand zich met 12 troepen ruiters te Neede en Eibergen heeft vertoond, maar niet verder is gegaan. Die middag hebben zij echter heel Eibergen uitgeplunderd. Reizigers die van Lochem te Zutphen aankomen berichten dat de vijand met zeven compagnieën ruiters aan de noordzijde van de Berkel zou zijn.147

Er is vandaag weer een zwaar konvooi, zowel met brood als met munitie, van Zutphen naar Grol gezonden.148 De te Eibergen en Neede gesignaleerde ruiters waren kennelijk op weg om dit konvooi aan te vallen wat, zoals eerder gemeld, geen doorgang vond. Frederik Hendrik ontvangt bericht dat de vijand zijn leger versterkt heeft met 1800

Page 309: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 309Hoofdstuk 17

man, die uit de Palts de Rijn af over Wesel naar hem toe zijn gekomen. Ook verwacht Hendrik van den Bergh de komst van de heer van Anholt met enige troepen en worden er door de Spanjaarden uit de omgeving van hun legerkamp veel paarden gehaald en naar Vreden gebracht. Bij dit bericht wordt het gerucht verspreid en de prins door verschillende andere berichten gewaarschuwd, dat de Spaanse cavalerie met een groot konvooi op weg is naar Coesvelt of Wesel om allerhande benodigdheden over te brengen.149 Onder deze dekmantel breekt Hendrik van de Bergh echter in de loop van de avond met een deel van zijn leger op en trekt richting Grol. Eindelijk geld uit Wesel bekomen en aan de soldaten een halve maand soldij uitbetaald hebbende was er onder de Spaanse soldaten bereidheid om te gaan vechten en tot een aanval over te gaan. Tussen een en twee uur in de nacht, die zeer donker is, maakt de Spaanse vijand op drie plaatsen alarm. Uiteindelijk plaatst hij slechts op een plaats een aanval en wel op het hoornwerk voor het legerkamp van Ernst Casimir. Op bevel van Frederik Hendrik was men daar een week tevoren begonnen met het aanleggen van dit hoornwerk op een es die het genoemde legerkamp bestrijkt. Het werk was ten tijde van deze aanval nog niet voltooid. De aanvallers hadden gehoopt een gedeelte daarvan onafgewerkt te vinden en meenden dat te kunnen overlopen, maar kwamen er snel achter dat dit legerkamp van hoge borstweringen en stormpalen was voorzien en ook met een behoorlijke bezetting beveiligd en zijn gewaar geworden dat alles met wachtposten en geschut wel bezet was. Ze passeren echter eerst nog zonder problemen een buitengracht, een meter diep, en tweeëneenhalve meter breed, trekken een aantal palissaden (stormpalen) uit de grond en kappen er ook een aantal met bijlen af. Ze klimmen voorts met ladders en gebruik makend van spaden en schoppen de wal op waar zij met hun pieken met de Schotten in een man tegen man gevecht raken. Vanuit het legerkamp worden de aanvallers met het kanon en met musketten beschoten. Die van de batterij in het hoornwerk schieten dapper met het kanon. Het Spaanse voetvolk valt evenwel met een groot geschreeuw aan en wordt door hun ruiters van achteren aangedreven. Hoewel ze zeer sterk aanvallen, worden ze door de Schotten, die er de wacht hebben, teruggedreven.De prins wordt meteen van het gevaar voor de legerplaats van graaf Ernst op de hoogte gebracht. Terstond wordt in alle wijken alarm geslagen. De prins zelf snelt, door fakkels geleid, met enige regimenten Fransen en Engelsen en zes stukken geschut naar het legerkamp van Ernst Casimir toe om hen te hulp te komen. Hij laat ondertussen de bescherming van zijn wijk over aan kolonel Wits. Inmiddels zijn de Spanjaarden, na vergeefs geprobeerd te hebben het legerkamp van Ernst Casimir binnen te dringen, door de Schotten in een anderhalf uur durend gevecht gedwongen zich terug te trekken. Het duister van de nacht is hen daarbij tot voordeel.Als Frederik Hendrik verneemt dat de vijand is teruggedreven en zich heeft teruggetrokken, laat hij zijn troepen halt maken en gaat persoonlijk kijken wat er bij deze aanval gebeurd is. Hij bedankt de officieren en soldaten voor de gedane goede plicht en geeft opdracht de fortificaties aan die kant te versterken en er meer kanonnen te plaatsen. Het gevaar dat de Spanjaarden opnieuw een poging zullen doen blijft bestaan. De prins wil daarom alle volgende nachten het grootste deel van zijn volk in staat van paraatheid houden.150

Page 310: Groenlo in de 80-jarige oorlog

310 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

Maandag 16 augustus 1627 Dag 28

Over het aantal doden dat bij deze nachtelijke aanval op het hoornwerk bij het legerkamp van Ernst Casimir aan Spaanse zijde is gevallen lopen de berichten nogal uiteen. Wat daarover op schrift werd gesteld varieert van ‘men heeft er in de gracht twee van vinden liggen, alsmede voor op het veld verscheiden hoeden, spaden en vuerroers’ via ‘met verlies van een klein getal der hunnen’ en ‘achterlatende zestig à zeventig doden’ tot ‘de vijand had vijf wagens met doden afgevoerd’, zodat ten slotte de gedeputeerden te velde in hun brieven verzuchten ‘het getal van hun doden is onzeker’ en ‘op het getal der doden wordt gevarieerd’. Men vond er wel enige ‘die hun bijlen, dood leggende, nog in de hand hadden’. Over het verlies aan Staatse zijde bestaat meer duidelijkheid: ‘van de onze zijn 7 man dood gebleven en er waren enkele gewonden’.De plaats waar men de Staatsen heeft aangevallen, was een van de sterkste van het gehele leger. Als de Spanjaarden daar binnen waren gekomen, zouden zij zonder twijfel verslagen zijn, omdat ze dan alsnog een afdoende aarden wal voor zich zouden hebben gevonden, voordat ze in het kampement hadden kunnen komen.151

Men heeft van de aanvallers die nacht er drie gevangen kunnen nemen. Van hen verneemt men dat de Spaanse vijand voor deze aanslag van elke compagnie tien of twaalf mannen bij zich heeft gehad. Ze vertellen ook dat er nog een andere troep was, om als deze aanslag hen gelukt was, op een andere plaats eveneens een poging te doen. Ze wilden vanaf dat andere punt gedurende het gevecht bij het legerkamp van Ernst Casimir een behoorlijk aantal soldaten met munitie in de stad brengen. Dat is echter mislukt. De gevangenen weten niet te zeggen op welke plaats dat gepland was. Er is die nacht evenwel ook alarm geweest in de legerkampen van kolonel Pinsen en van de admiraal van Holland. Door vuurtekens gewaarschuwd dat het gevaar in het legerkamp van kolonel Pinsen dreigde, had de overste van de Engelsen, kolonel Horatius Veer, zich uit het legerkamp van de prins met zijn soldaten daar naartoe begeven. Het alarm daar leek alleen te zijn ontstaan uit een vals gerucht want men heeft geen vijand gezien. De linie was daar door de komst van Pinsen en Varick zo goed bezet dat het ook vruchteloos zou zijn geweest een poging te wagen daar door de linie te breken. Naar later bleek hadden ze toch wel met zo’n 700 man, die goed van kruit en lood waren voorzien, gereed gestaan om te trachten tussen de legerplaatsen van graaf Ernst Casimir en die van Willem van Nassau naar de stad door te dringen. Het aanbreken van de dag heeft het een en ander verijdeld. Al met al is het, na deze vergeefse onderneming van het Spaanse leger, niet duidelijk of zij dit gedaan hebben op hoop van een geheel ontzet van de belegerden, of alleen om die van de stad met enig volk te versterken.Die van de stad waren vrijwel zeker tevoren op de hoogte van de plannen van Hendrik van den Bergh. Toen ze gewaar werden dat de aanval op de legerplaats van Ernst Casimir was ingezet meenden ze dat hun ontzet ophanden was en toonden grote vreugde met allerlei krijgsinstrumenten. Ze hebben getracht het alarm in het Staatse leger te vermeerderen en sloegen de trom en luidden de klokken. Het had er alle schijn van, dat zij wisten, dat de vijand op dat tijdstip zou aanvallen.

Page 311: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 311Hoofdstuk 17

Tweemaal is ook Verreycken bij nacht over de tijdelijk herstelde brug voor de Nieuwe poort, die bij dag weer werd afgebroken, vergezeld van 300 man uitgetrokken, met de bedoeling om een mogelijk in aantocht zijnd ontzet tegemoet te rijden en die in de stad te brengen, als die daar zouden zijn doorgebroken. Maar geen volk vindende stortte hij zich in het terugkeren naar de stad op de loopgraven die in de wijk van Ernst Casimir waren gemaakt, waar hij enige wanorde veroorzaakte, zonder dat hij de stad daardoor kon helpen, die het overigens niet lang meer zou kunnen houden. De voorzichtigheid van de prins had ook hier rekening mee gehouden. Verreycken werd gedwongen zich met schade in de stad terug te trekken. Deze actie van Verreycken kwam te laat, de stad was door de Staatse approches toen al te zeer ingesloten.152

In weerwil van de gevechten bij het legerkamp van Ernst Casimir gingen de Staatse acties rond de stad gewoon voort. Die van de stad hebben de afgelopen nacht door voortdurend schieten met een kanon vanuit de faussebraye aan de galerij van de Fransen aanmerkelijke schade toegebracht. In de morgenstond wordt de schade opgenomen. Er wordt met spoed aan de reparatie daarvan begonnen en men gaat daar die dag mee voort. De galerij van de Engelsen zowel als die vanuit de approches vanuit het legerkamp van Ernst Casimir zijn die nacht heel goed gevorderd.153

Uit de twee galerijen van de wijk van Frederik Hendrik zijn enkele soldaten en werklieden over een aanvulling, met uitlegging van enige houten delen en rijshout, en voorts een meter of vijf door het water lopend, tot aan de faussebraye gekomen. Vandaag wordt het overige van de gracht van de kant van de Engelsen en Fransen verder gevuld. In de dageraad beginnen de belegeraars aan alle kanten dapper met kanonnen en musketten op de stad te schieten. Er worden twee mortiergranaten de stad in gezonden, die als ze neerkomen veel gekerm veroorzaken, waarop van alle kanten ook nog eens heftig naar de stad wordt geschoten. Daarop zwijgen de belegerden met hun kanonnen en als men hun musketkogels vindt ziet men dat die van tin zijn gemaakt. De burgers hebben de laatste dagen per gezinshoofd vijf pond lood of tin moeten inleveren. Ze hebben daarvoor hun schotels en lepels moeten afstaan.154 Er is vandaag weer een konvooi van Zutphen naar het leger voor Grol vertrokken met een mortier en granaten.155

De mislukte ontzettingspoging en het feit dat de Staatse belegeraars met een galerij bijna de onderwal hebben bereikt heeft in de stad grote onzekerheid teweeg gebracht. Men wil dringend van Hendrik van den Bergh weten wat men van hem nog kan verwachten en met hem daarover in contact komen. Nu Frederik Hendrik iedere nacht de circumvallatielinie scherp laat bewaken is het misschien wel mogelijk vanuit de stad door de linie heen te komen, maar terugkeer lijkt als gevolg van de strenge bewaking nagenoeg onmogelijk. Men neemt zijn toevlucht tot een weinig orthodoxe methode, die in vroeger tijden wel in gebruik was. Twee waaghalzen worden door die van de stad met een duif naar graaf Van den Bergh gezonden. Ze slagen er deze nacht in aan de aandacht van de wachten te ontsnappen en brengen de duif bij graaf Van den Bergh.De vlijtig arbeidende Fransen komen deze nacht met hun galerij over de gracht tot aan de faussebraye. De vijand wierp granaten naar hen.156

Page 312: Groenlo in de 80-jarige oorlog

312 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

Dinsdag 17 augustus 1627 Dag 29

Vanmorgen om ongeveer zeven uur komt de jonge Perceval de gedeputeerden te velde zeggen, dat men uit de Franse galerij de gracht met rijshout tot aan de onderwal gevuld heeft, en zes man op de onderwal heeft staan, die daarvan de aarde afnemen en het rijshout in de gracht daarmee dekken, alles zonder bijzondere tegenweer van de belegerden. De Fransen bereiken dus als eersten de onderwal, waarop zij dadelijk in de faussebraye aan het graven slaan. Door de prins wordt hen 1000 rijksdaalders uitbetaald en ze worden daar bovenop door de Staten Generaal met 400 guldens vereerd.157 De soldaten die de duif de stad hebben uitgesmokkeld brengen aan Van den Berg het verzoek over de stad te laten weten welke hoop zij mogen hebben om ontzet te worden. In het Spaanse legerkamp wordt aan een poot van de duif een briefje bevestigd met bericht van graaf Van den Bergh aan die van de stad. De duif, die in de stad jongen had en die daarom zonder twijfel terug zou vliegen naar waar ze vandaan gekomen was, wordt vanmorgen losgelaten en vliegt regelrecht terug naar Grol. Door een Frans soldaat van de compagnie van Chastillon wordt de naar de stad zwierende duif neergeschoten. Hij ziet het briefje aan Van Dulcken dat aan zijn poot was vastgemaakt en brengt het, na het gelezen te hebben, terstond naar de prins.Aan die van de stad verzocht Van den Bergh daarin, hem op de een of andere manier zo spoedig mogelijk te laten weten wat hij tot ontzet zou kunnen doen, wat de belegerden ontbrak, door welke route men het best of met het gehele leger of met een kleine eenheid door zou kunnen breken om extra troepen en voorraden in de stad te brengen. Mocht dat niet lukken, dan verzocht hij Van Dulcken hem bij nacht met vuur en bij dag met rooksignalen, telkens afgelaten en hervat, te laten weten hoe lang hij de stad nog zou menen te kunnen houden. Van den Bergh voegde daar wel aan toe, dat de vijand al te goed was verschanst, om er nog hoop op te hebben dat hij, met het leger waarover hij nu beschikte, hem zou kunnen overweldigen, maar dat hij binnenkort meer volk verwachtte en dat hij dan alles zou beproeven om hen te ontzetten.158

Bij het lezen van de brief vernam de prins dat een ontzet, dat Van den Bergh die van de stad had beloofd, weinig waarschijnlijk was. Het bracht hem ertoe te proberen met die van de stad zo snel mogelijk tot een capitulatieverdrag te komen. Deze kunstenarij met de duif is dus niet met een succesvolle uitkomst geëindigd. Toch weet een door graaf Hendrik van den Bergh gezonden soldaat, een andere waaghals, wel door de linie te komen en brengt in het geheim bericht in de stad met hoop op ontzet. De in plaats van Van Dulcken commanderende Verreycken maakt daar gebruik van en doet wat zijn plicht is om de zijnen te bewegen niets onbeproefd te laten. De galerijen worden door hen vandaag met alle mogelijke tegenweer zoveel mogelijk vertraagd. Met pekkransen, vuurballen en handgranaten richt men vanuit de stad niet weinig schade aan. De soldaten die vanuit de stad de voorbije nacht door de faussebraye naar de plaats zijn gegaan waar ze dachten de Staatse delvers

Page 313: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 313Hoofdstuk 17

gevangen te nemen, of de werken te verstoren, zijn ter plaatse waar de Engelsen als waar de Fransen de wacht hadden, gezien en teruggedreven.Terwijl in de stad alles wordt verhaast om de naderende vijand vanaf de wallen te kunnen beschieten, komt er door achteloosheid van een soldaat vuur bij twee vaten buskruit. Er volgt een geweldige alles vernietigende explosie, waarbij veertig omstanders worden gedood of verbrand.159

Er wordt door de Staatsen weer een brief onderschept. Dit keer betreft het een brief die vanuit Brussel door de audientier Verreycken aan zijn binnen Grol zijnde zoon, de ritmeester Verreycken, is gericht. Daarin staat dat graaf Hendrik van den Bergh om meer troepen had verzocht niettegenstaande hij wel wist, dat men die niet tijdig genoeg over de rivieren zou kunnen krijgen en dat dit grote kosten met zich mee zou gaan brengen. Graaf Hendrik van den Bergh wist zelf ook wel, dat die troepen pas laat bij hem zouden kunnen komen, zodat het erop leek, zoals hij zijn zoon schreef, dat graaf Hendrik vreesachtig was.160

Woensdag 18 augustus 1627 Dag 30

In de Engelse galerij, die intussen wel tweemaal was vernield, was men de voorbije nacht zover gevorderd, dat hun dam deze morgen met de dageraad aan de faussebraye is gekomen.161 De Staatsen hebben dus nu op twee plaatsen de onderwal bereikt. De Fransen hadden gisteren hun galerij als eerste voltooid en genoten van de Staten Generaal de premie van 400 gulden, maar de Engelsen die de hunne deze nacht voltooid hebben, ontvangen daarvoor eveneens een premie van de Staten Generaal.162 Richting de stad zijn de galerijen nu zover gereed, dat men een begin maakt met het ondermijnen van de faussebraye. De gravers worden door die van de stad enige keren met handgranaten en stenen teruggedreven, maar gaan daarna toch weer meteen opnieuw aan het werk.163

Frederik Hendrik geeft opdracht om vanuit alle drie de galerijen in de faussebraye een spinglading (mijn) aan te leggen, ieder van twee tonnen buskruit. Daarmee wil men in de onderwal een opening forceren om daardoor de daarachter liggende bedekte weg te kunnen binnendringen.164 Men laat er terstond de mineursU werken, die in zeer korte tijd aan het einde van iedere galerij een mijngang in de onderwal moeten maken. Het ontbreekt Verreycken echter aan vernuftelingen om het ondermijnen van de stadswal door de vijand door tegenmijnen vruchteloos te maken.De Fransen zijn als eersten begonnen om hun mijn in de faussebraye aan te leggen. Enige waaghalzen begeven zich op de wal en zien dat er van binnen kisten in hun bolwerken zijn, om als afweer tegen de Staatse mijnen te worden gebruikt. Ook enige Engelsen die uit nieuwsgierigheid de wal oplopen zien dat die van binnen contramineren.165

Uit het leger van de prins wordt deze dag aan alle kanten dapperder met kanonnen en musketten geschoten dan ooit tevoren. In weerwil van de weerstand van de belegerden

U Specialisten in het graven van mijngangen.

Page 314: Groenlo in de 80-jarige oorlog

314 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

dringt Frederik Hendrik het beleg zo sterk aan als mogelijk is. De Spaansen blijven evenwel te Vreden liggen en houden het Staatse leger in gedurige verwachting van hun komst. Die hebben nu tien nachten in afwachting van de aankomst van de vijand paraat gestaan.166

De prins is die ochtend al zeer vroeg op de hoogte gebracht van de vorderingen in de Engelse en Franse galerijen. Hij begeeft zich in de loop van de ochtend op weg naar de galerij die door de Fransen aan de faussebraye is gehecht en ziet dat men er zover is gevorderd dat men daar in enkele uren gereed zal zijn om de mijn te laten springen. Uit de galerij van de Engelsen was de mijn reeds geplaatst en ook aan de kant van graaf Ernst Casimir is de mijn bijna geplaatst. Het ligt in de bedoeling die alle drie tegelijk te laten springen. Vanuit de Franse galerij ziet de prins op de wal verschillende keren iemand van de vijand. Alvorens tot het uiterste geweld over te gaan besluit Frederik Hendrik de gemoederen van de belegerden af te tasten. Hij overweegt daarbij, dat voor de belegerden alle hoop op hulp van graaf Van den Bergh vruchteloos is. Ze hebben in de stad zich inmiddels van alles wat trouw en dapperheid van hen kan eisen, ten volle gekweten. Nu staat hen verderf te wachten, tenzij ze liever in onderhandeling komen.167 De prins laat door de Franse kolonel Hauterive, die vandaag op die plaats de wacht commandeert, roepen of er niet een officier is die men te spreken kan krijgen. Hem wordt geantwoord dat er een kapitein is, waarop de kolonel Hauterive verzoekt, dat hij zich bloot zal geven. Die komt tevoorschijn en Hauterive zegt hem dat het jammer zou zijn dat zoveel dappere mannen, nadat ze zich zo goed verdedigd hebben, zich in het verderf zullen storten, omdat hij ook zelf wel goed kan zien dat ze verslagen zullen worden. Als niet tot een akkoord wordt gekomen zullen drie mijnen tegelijk tot ontploffing worden gebracht. Ze zullen niet in staat zijn de daarop volgende bestorming te weerstaan die zij van alle kanten zullen aanbrengen. Het zou veel beter zijn een goede overeenkomst te sluiten dan het tot het uiterste te laten komen waarbij niemand in de stad het leven zal behouden. De officier geeft ten antwoord dat zij vastbesloten zijn zich tot het uiterste te verdedigen om hun bij Vreden liggende leger de tijd te geven hen te komen ontzetten. De officier zegt verder, dat dit de gouverneur aangaat, die hij daarover rapport zal gaan uitbrengen en dat hij dan dadelijk zal terugkeren.168

Intussen wordt tussen hen aan die Franse zijde wapenstilstand afgesproken. Waarop terstond een menigte vrouwen, kinderen en ook enkele mannen op de wal en borstwering zijn gekomen, die ook aan de zijde van de Engelsen hebben geroepen, dat ze met schieten op zouden houden, omdat ze wilden onderhandelen. Inmiddels verschijnt ritmeester Verreycken op de wal en verklaart dat gouverneur Van Dulcken niet ongenegen is om tot een akkoord te komen, maar dat deze zaak eerst aan graaf Hendrik van den Bergh moet worden voorgelegd. Als dat door Hauterive wordt afgeslagen als zijnde tegen het krijgsgebruik en dat vervolgens aan de gouverneur wordt meegedeeld, laat deze door Verreycken om drie dagen beraad verzoeken. Hauterive zegt daarvan dat hij dat niet bij Frederik Hendrik durft aan te kaarten. Van Dulcken laat vervolgens antwoorden, dat men dan aan Staatse zijde zijn best mag doen alsof het gevaar nog verre is. Daarop wordt terstond weer begonnen met schieten en na de middag omtrent twee uur wordt de

Page 315: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 315Hoofdstuk 17

mijn van de Engelsen aangestoken die niet helemaal goed werkt, maar wel een gedeelte van de faussebraye wegslaat. De prins heeft aan kapitein Podwels, die deze dag de wacht in de Engelse galerij commandeert, opdracht gegeven om 50 man in te zetten in twee kleine troepen en 30 werkers na hen, om via de opening die de mijn heeft gemaakt de bedekte weg van de onderwal binnen te dringen. Podwels volgt dit bevel punctueel op. De Engelsen vallen dadelijk aan maar als zij de geringe weerstand van de vijand zien drijven zij die van binnen uit de faussebraye en gaan ze verder voorwaarts dan hen is opgedragen. Enkelen klimmen zelfs naar boven op het bolwerk. De onverhoeds overvallen belegerden bieden in het begin kleine tegenstand. Ze zijn zo verrast en de mijn en de aanval overkomen hen zo onverwacht, dat te vermoeden is, dat als men aan Staatse zijde met voldoende troepen een aanval had gedaan, men zich met dezelfde poging meester van de stad had kunnen maken, want men ondervindt in het begin heel weinig weerstand.169 Ondertussen zijn die van de stad tot zichzelf gekomen en komen in de lengte van de faussebraye aan om de Staatsen aan te vallen. De Engelsen worden door die van de stad ten dele door het werpen van pekkransen, ten dele met pieken en musketten vechtenderhand tot driemaal daaruit geslagen. De belegerden keren definitief terug in de faussebraye en de belegeraars kunnen de opening niet behouden en worden gedwongen zich daarbuiten te legeren. Daarbij komt bij het overtrekken van de galerij het ongemak dat deze tot nog toe niet genoeg geëffend is. Dit uit- en injagen resulteert erin, dat de Fransen uiteindelijk toch zes mannen in de opening hebben, die de aarde uit de faussebraye over werpen.170

Kort nadat de mijn aan het einde van de galerij van de Engelsen gesprongen was, kwam Willem van Nassau vanuit het legerkamp van Frederik Hendrik en ging naar de grote batterij waar vandaan men zowel naar de Franse approches als de Engelse kan gaan. Daar hebben zes halve kartouwen gestaan, maar die zijn nu naar de rand van de gracht gebracht. Daar aangekomen slaat hij rechtsaf en gaat via de Franse approche tot in de galerij die hij bezichtigt. Terugkerend door de sortiepoort hoort hij rumoer in de stad. Niet wetend wat het betekent, maar komend aan de corps de garde, waarop een vaandel van de Prins was geplaatst, staat hij in het vizier van die van de stad.171 Daar heeft een burger lang liggen mikken, omdat Frederik Hendrik met een grote witte pluim op zijn hoed daar enkele uren tevoren ’s middags om ongeveer 12 uur tot tweemaal toe op diezelfde plaats is geweest. Willem van Nassau, die eveneens een witte pluim op zijn hoed heeft, wordt door hem door zijn wang in zijn hoofd geschoten en zakt in de loopgraaf in elkaar en is op slag dood.V De Schotse kapitein William Lovelace wil hem opnemen en wordt ook door een kogel dodelijk getroffen. Als de burger de admiraal neer ziet vallen zegt deze: ‘daar leidt hij’, menende daarmee Frederik Hendrik, ‘of tenminste’, zegt hij, ‘als die het niet is, het is altijd een groot heer’.172 Na deze schoten worden er geen drie meer uit de stad gelost, maar van buitenaf wordt een sergeant in de stad dodelijk getroffen.173

V Maria van Reigersberch schreef aan haar echtgenoot Hugo de Groot: ‘Joncker Willem is van een borger gheschooten, die lange hadt liggen micken, alzoo Zijn Excellentie geen uer daer te vooren tot tweemael toe op dezelve plaetse gheweest was met een groote witte pluim op het hooft’.

Page 316: Groenlo in de 80-jarige oorlog

316 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

Lodewijk van NassauW komt in het leger, als zijn broer reeds een uur of twee dood is. De admiraal van Holland was een zeer veel belovend man. Hij overleed op de 136ste dag van zijn huwelijk.174

Niet lang na het ontploffen van de mijn in de onderwal overweegt Van Dulcken met zijn krijgsraad, dat nu de Staatsen tot onder aan de wallen zijn gekomen het moment snel nadert waarop de belegeraars de stad stormenderhand zullen kunnen innemen. Men is niet al te goed van musketkogels voorzien en heeft geen soldaten genoeg om het gevecht, dat van drie kanten te verwachten staat, te kunnen volhouden. Het stormenderhand veroveren van de stad door de vijand zal veel doden en gewonden tot gevolg hebben. Ook zal dan de stad door de Staatse troepen worden geplunderd. Er is ook tevergeefs verzocht iemand naar graaf Hendrik van den Bergh te mogen sturen. Dit alles in overweging nemende wordt in overleg met de krijgsraad besloten opnieuw te gaan onderhandelen.175

In de loop van de middag komt Verreycken terug op de wal en heropent het gesprek met Hauterive, opnieuw met stilstand van wapens en werken. In dat gesprek komt men overeen dat voor het voeren van onderhandelingen van beide zijden twee kapiteins als gijzelaars zullen worden uitgewisseld. Die uitwisseling heeft kort daarna plaats. De twee van de stad dringen er in de tent van Frederik Hendrik nogmaals op aan dat iemand naar graaf Van den Bergh mag worden gezonden en dat ze daartoe een dag of twee respijt willen krijgen. Ze zeggen geen andere opdracht te hebben. Dat voorstel wordt nogmaals verworpen.176 Doch als de Spaanse onderhandelaars een onderschepte brief van de graaf Van den Bergh wordt getoond, waarin hij hen bericht dat zij op geen ontzet hebben te hopen, maar een zo goed mogelijk verdrag moeten zien te sluiten, geven ze de moed op. Daarop keren beide kapiteins naar de stad terug met de belofte om nog dezelfde avond antwoord en nadere verklaring te komen geven. Verreycken en de Engelse kapitein Norits komen ’s avonds om ongeveer acht uur uit de stad en verklaren dat gouverneur Van Dulcken had gehoopt dat zijn verzoek om een dag of twee respijt niet zou zijn geweigerd, maar dat hij ermee akkoord gaat om over redelijke overgavecondities te onderhandelen. Ze hebben geen andere opdracht dan deze condities nu in ontvangst te nemen en aan de gouverneur voor te leggen. De artikelen van overgave van de stad worden naar krijgsgebruik zo eerlijk mogelijk op schrift gesteld en aan hen meegegeven. ’s Avonds tegen elf uur keren ze naar de stad terug met de afspraak de volgende morgen met antwoord terug te keren. Ondertussen is er stilstand van wapens en van werken.177

Nadat men enige tijd bij het lijk van Jonker Willem van Nassau heeft vertoefd is het deze dag opgebaard. Door gebrek aan kruiden om te balsemen moet het stoffelijk overschot zo snel mogelijk uit het leger worden weggevoerd. Het wordt door de prins samen met al de kapiteins, officieren en bevelhebbers en 1000 soldaten op de krijgstreurwijze naar de wagens begeleid om nog vandaag naar Zutphen en voorts naar Den Haag vervoerd te worden, waar de uitvaart zal zijn. De dood van deze krijgsheld wordt zeer betreurd, ‘mits in hem gespeurd werden de vonken van wakkerheid en scherpzinnigheid zijns heer vaders, dapper ijverig in al hetgeen dat hij voornam’.178

W Lodewijk van Nassau, heer van Beverweerd, (geb. omstr. 1600, gest. 1665), eveneens een bastaardzoon van Maurits en Margaretha van Mechelen.

Page 317: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 317Hoofdstuk 17

Donderdag 19 augustus 1627 Dag 31

’s Morgens rond elf uur komen ritmeester Verreycken en kapitein Norits samen met een geestelijke opnieuw uit de stad. Na enige discussie over en weer wordt over de capitulatieovereenkomst overeenstemming bereikt. Men zal de volgende dag de stad verlaten met wapens, bagage, slaande trom, ontvouwde vaandels, twee veldstukken en vijf tonnetjes kruit. Voor hun veiligheid zullen zij tot Wesel of tot in het leger van graaf Van den Bergh door Staatsen worden begeleid.179

Hoewel die van de stad zich nu akkoord hebben verklaard met de door Frederik Hendrik ondertekende capitulatieovereenkomst vertrouwt de prins de gang van zaken toch niet helemaal. Is het misschien een truc om zijn aandacht af te leiden en dan Hendrik van den Bergh alsnog een poging tot ontzetting te laten ondernemen? Van den Bergh ligt nog steeds stil bij Vreden, maar heeft gisteren, de dag waarop de onderhandelingen waren geopend, nog ongeveer 2000 nieuw aangenomen soldaten bij hem gekregen.180

Nooit zijn nachten door het leger in scherper wacht houden doorgebracht. De ruiterij bleef in de wapens en ook een groot gedeelte van het voetvolk, mocht er bedrog onder de akkoordverklaring schuilen. Ook werden naar alle kanten spionnen uitgezonden om eventuele bewegingen van het vijandelijke leger waar te nemen.

Tussen Frederik Hendrik en gouverneur Van Dulcken en met de kapiteins en het krijgsvolk die zich in de stad bevonden werden de volgende artikelen overeengekomen:181

1. Dat alle krijgslieden, van welke natie zij zouden mogen zijn, in de stad zijnde, zullen uittrekken met hun wapens, kogels in de mond, brandende lonten, vliegende vendels, klinkende trompetten, slaande trommels met hun paarden en bagage en al dat daartoe behoort.

2. Dat ze met zich zullen meenemen twee veldstukken, vijf tonnen kruit, vijftig kogels en vier tonnen met lonten.

3. Dat alle officieren, in dienst van de koning van Spanje zijnde, ook vrij zullen mogen uittrekken, zonder enig verzoek met hun goederen en bagage, welke weg hen believen zal. En dat ze twee maanden de tijd zullen hebben om hier en daar ten plattelande te gaan, om te disponeren van hun particuliere affaires, behoudens dat daarin niet begrepen zijn de krijgslieden.

4. Dat allen, zowel geestelijken als burgers van de stad, die met de krijgslieden de stad zullen willen uittrekken dat vrij zullen mogen doen, met hun goederen en hun toebehoren, hetzij terstond of in de tijd van twee jaar.

5. Dat al de gevangenen van deze zijde, van wat conditie of kwaliteit zij zouden mogen zijn, die tegenwoordig in de stad worden opgehouden de stad uit zullen trekken, en betalende hun kosten, en dat hetzelfde ook zal gebeuren ten aanzien van de gevangenen van het garnizoen.

6. Dat al de munitie en levensmiddelen, de koning van Spanje toebehorende, zonder bedrog en te goeder trouw geleverd zullen worden, op zodanige plaats als Zijne Excellentie zal bepalen; uitgezonderd de levensmiddelen die de gouverneur op

Page 318: Groenlo in de 80-jarige oorlog

318 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

eigen kosten heeft aangeschaft, wat de hiervoor genoemde koning niet toebehoort.7. Dat hen tweehonderd wagens zullen worden gegeven om de bagage van de

voornoemde gouverneur, kapiteins en krijgslieden van hier naar Wesel te brengen, of naar het leger van graaf Hendrik van den Bergh; als onderpand gijzelaars hier latende tot de terugkomst van de wagens.

8. Dat de bovengenoemde gouverneur, kapiteins en krijgslieden de stad uit zullen trekken, en de voornoemde stad in handen van Zijne Excellentie overleveren, de twintigste van deze maand, des morgens.

9. Dat hen vrijgeleide en zekerheid zal worden gegeven tot aan het bovengenoemde leger of tot de voornoemde stad Wesel.

10. Dat de zieke en gewonde soldaten, die men niet kan overbrengen, in voornoemde stad zullen mogen blijven totdat ze genezen zullen zijn.

11. Dat alle paarden en andere dingen, die men zich gedurende de bezetting eigen heeft gemaakt, in het bezit zullen blijven van degenen die ze verkregen heeft.

Gedaan in het veld voor Grol, de negentiende augustus 1627.182

Ook met de burgers van Groenlo werd een overeenkomst gesloten:1. Zijne Excellentie heeft geaccordeerd en accordeert dat de burgers van de stad

Groenlo zullen mogen blijven bij hun oude rechten en privileges.2. Dat in het overgaan van de voornoemde stad het in- en uittrekken van beiderzijds

garnizoenen de burgers en inwoners geen molestatie noch overlast aan hunne personen of goederen binnen noch buiten hun huizen aangedaan zal worden.

3. Dat het de voornoemde burgers geoorloofd zal zijn aan de zijde van de koning van Spanje te verzoeken en te impetreren continuatie van neutraliteit. Mits dat onder pretext vandien noch van deze neutraliteit niet iets wordt geattenteerd, hetwelk tot ondienst van de Verenigde Provincies zou mogen strekken.

4. Dat alle burgers en inwoners de tijd van een heel jaar zullen mogen genieten om met hun goederen en koopmanschappen die ze althans in de stad hebben, te mogen vertrekken.

Gedaan in het leger voor Grol de negentiende augustus 1627.183

De aanwezigheid van een geestelijke bij het tekenen van de capitulatieovereenkomst had kennelijk te maken met de derde te sluiten overeenkomst: 1. Zijne Excellentie heeft geaccordeerd en accordeert dat de heer bisschop althans

wezende binnen Grol met zijne familie, goederen en bagage, vrij en ongemolesteerd zal mogen vertrekken, waar het hem zal mogen believen binnen de tijd van twee maanden, of dat hem paspoort verleend zal worden om daarentussen zijn zaken ten plattelande te verrichten.

2. Dat al de geestelijken alsook de vicarissen van de kerk te Grolle zullen gelaten worden in volkomen bezit van de goederen harer beneficien, alwaar zij ook zouden mogen wonen, in neutrale of contribuerende landen, en binnen Grolle blijvende behandeld zullen worden als alle inwoners van de stad.

3. Dat de pater en de zusters tegenwoordig wezende in het convent van Engelhuizen

Page 319: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 319Hoofdstuk 17

binnen Grolle, zowel geprofesseerd als ongeprofesseerd hun klooster vrij en ongemolesteerd zullen behouden naar ouder gewoonte ook hun goederen volkomen te genieten, dat in zo verre enige vicarie of beneficie van Grolle bevonden wordt, die compaignien aldaar die (……….)X geadministreerd of als kapelaans bediend hebben, hen zulks niet zal strekken tot enig nadeel, maar de vruchten harer beneficien gelijk andere zullen mogen genieten.

Gedaan in het leger voor Grol de negentiende augustus 1627.184

De ‘Heeren Int Leger voor Grol’ schrijven aan de Raad van State: ‘Het is een grote victorie voor het lant, de stadt te emporteren in het gesicht van soo een machtich leger’. De gedeputeerden in het leger voor Grol zenden vandaag naar de Staten Generaal een manuscriptkaart met in de begeleidende brief de tekst: ‘Opdat Uwe Hoog Mogenden van de gehele belegering meerder kennis mogen hebben, zenden wij hiermede de eerste aftekening naar de maten gedaan en ons ter hand gekomen zijnde’.185 Omdat niet duidelijk is hoe de te Vreden gelegerde Spaanse vijand op de overgave van de stad zal reageren hebben de gedeputeerden te Zutphen, op schriftelijk bevel van de prins van de troepen van de kolonel Pinsen drie compagnieën uit Doesburg en drie uit Zutphen zelf, in allerijl de IJssel laten afzakken om te letten op de beveiliging van de stad Zwolle.186

Vrijdag 20 augustus 1627. Dag 32.

Frederik Hendrik wil de Spaanse vijand, die nog bij Vreden ligt en nog onlangs met 2000 man is versterkt, zeker niet de indruk geven dat hij hem onderschat. De troepen van Van den Bergh zijn echter te zwak om nog een serieuze poging te doen Grol te ontzetten. De prins laat deze dag toch nog voortgaan met het versterken van de circumvallatielinie opdat, als de tegenpartij nog iets zou willen ondernemen, hij grotere tegenstand zou ondervinden. Als Hendrik van den Bergh dat verneemt laat hij de hutten van zijn legerkamp bij Vreden in brand steken en trekt zich vandaag nog terug. Hij laat de omgeving van Vreden geheel uitgehongerd achter en slaat zijn legerkamp op in Südlohn in de buurt van Bocholt, opdat de Staatsen hem niet onverwacht op het lijf zullen vallen. De Spaanse troepen blijven daar de ontwikkelingen afwachten.187

De secretaris van de prins, Constantijn Huygens, schrijft in zijn dagboek: ‘De vijandelijke bezetting verlaat Grolla. God zij lof in eeuwigheid’.188

Uit het leger worden deze ochtend veel wagens de stad in gezonden om de goederen te laden. Intussen trekt Jonker Lodewijk van Nassau met de garde van de prins de stad in om de wachtposten te bezetten.Omtrent het middaguur komt het vijandelijk garnizoen de stad uit. Het zijn acht

X In het origineel een onleesbaar gedeelte.

Page 320: Groenlo in de 80-jarige oorlog

320 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

compagnieën te voet en de compagnie ruiters van Verreycken. Eerst de officieren en daarna de soldaten, sterk 832 koppen, te weinig om al de bolwerken te bezetten. Ze marcheren door een kordon Staatsen, die allen vanaf de morgenstond in de wapens staan.189 De bezetting trekt volgens verdrag uit met paarden, wapens, vendels, 2 veldstukjes, 6 tonnen kruit, 50 kogels, en 5 vaten lont.De prins komt persoonlijk hun doortrekken door zijn werken bezichtigen. De gevangenen worden wederzijds op vrije voeten gesteld, zonder losgeld, mits alleen betalende de kosten voor vertering. Bij de uittrekkende troepen lopen ook enige gewonden mee, maar er worden er ook vele in de straten achtergelaten. De zieken en gewonden is niet geweigerd in de stad te verblijven, totdat ze genezen en hun wonden geheeld zullen zijn.190

De bevelhebber Matthijs van Dulcken die de stad dapper verdedigd heeft, doch zo’n drie weken tevoren gewond is geraakt, vertrekt vanwege die verwonding in een koets richting Wesel, waarheen ook de uit de stad komende bezetting begeleid wordt. Als Van Dulcken de prins passeert groet deze de gouverneur en zegt hem, dat het hem spijt, dat hij een schot in zijn schouder heeft gekregen. Hij prijst hem ervoor dat hij de belegeraars goed partij heeft gegeven. De gouverneur beantwoordt deze hoffelijkheid van de prins met geen woord. De volgende dag laat Van Dulcken de prins weten, dat hij niet durfde te spreken, omdat hij veel vijanden had, die alles ten ergste zouden overbrengen.191 De geestelijken trekken ook de stad uit, tenminste die dat willen. De anderen wordt tijd gegeven om te beslissen of ze al of niet willen vertrekken. De bisschop Philip Rovenius, die zich in deze tijd binnen Grol bevond, heeft twee maanden tijd bedongen om te vertrekken. Hem wordt die twee maanden tijd gegeven om het zijne in de stad te verrichten.192

Pastoor Fabritius is tot de overgave in Grol in functie gebleven. Na de val van Grol is hij met de troepen van de gouverneur Van Dulcken meegegaan, die ‘geleydt wierdt op ’t casteel in het lant van Kleef’, dit is het kasteel te Ringelenbergh halverwege tussen Bocholt en Kleef.193 De bewaking van de stad is in het begin, tijdens het uittrekken van het Spaanse garnizoen, aan de lijfwacht van de prins overgelaten, maar kort daarna worden in hun plaats drie compagnieën de stad in gezonden.194 Men vindt in de stad veel geschut en krijgsbehoeften. Daar binnen worden geen of weinig levensmiddelen gevonden die het Spaanse garnizoen hebben toebehoord. Er is bij de inwoners nog wel voldoende in voorraad. Er worden naast 160 tonnetjes kruit, die niet in al te beste conditie zijn, 700 pond lonten, 12 bronzen en 3 gietijzeren kanonnen, zowel grote als kleine en een mortier, veel kanonskogels maar geen musketkogels en ook geen lood, geen schoppen noch houwelen gevonden.195

Alle oorlogsbehoeften en levensmiddelen, welke de koning van Spanje hebben

Page 321: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 321Hoofdstuk 17

toebehoord, zijn overgeleverd in handen van degenen, die de Prins daartoe heeft aangesteld. Van Dulcken mocht datgene behouden wat hij op eigen kosten had aangeschaft.Y Bij de uittocht uit de stad mochten de belegerden 2 veldstukken van 12 pond meenemen. Van bijna alle 12 in de stad achtergelaten bronzen kanonnen zijn de monden ‘ontrampeneert’Z, de schietgaten verlopen, maar meest getekend met ‘de wapenen der H.H. Staten, in voortijden bij d’oorloge genomen’.196

Bijna alle woningen zijn beschadigd, bijzonder door de nieuwe mortiergranaten, die zo zwaar waren, dat zij door de daken tot op de begane grond van de huizen vielen, de zoldering passerende, en dan pas hun werking deden, de grond en het gehele gebouw wegnemende, soms ook wel de huizen van de buren of tenminste die in de brand brengende.197 Gedurende het beleg zijn niet minder dan 150 van die granaten de stad ingeworpen, die elk een gewicht hadden van 160 pond, en 30 kleinere, die ieder 26 pond wogen. Gedurende de belegering zijn aan Staatse zijde ongeveer 100 soldaten gesneuveld. Daaronder zijn vier personen van kwaliteit: als eersten de sergeanten-majoor Ram en Drommondt, en op het allerlaatst en nauwelijks een kwartier voor het parlementeren de heer Van der Leck, Admiraal van Holland, en de kapitein Lovelace. Wat groter is het getal der gewonden.198

Het geringe aantal gesneuvelden is voornamelijk het gevolg van groot gebrek aan musketkogels in de stad, die ook gespaard werden om tegen het bouwen van de galerijen gebruikt te worden. Daarbij werd ook het meeste volk in de nacht dodelijk getroffen, bijzonder onder diegenen die de aarde op de galerij aanvoerden.199

Geleidelijk aan versaagt men in het waken. Daardoor kan ongezien een hele compagnie van 70 ruiters, wel gekleed en gewapend met karabijnen, onder Robbert van Eeckeren, die in het leger van Hendrik van den Bergh ritmeester in Spaanse dienst was, naar de Prins overkomen. Zij beweren geen overlopers te zijn en zeggen dat ze een gedeelte van de ruiterij van Cratsen zijn en geworven voor de Keizer, maar dat ze tot nog toe geen eed hebben afgelegd. Ze hebben op verzoek van graaf Van den Bergh er wel in toegestemd om zich bij zijn troepen te voegen. Ze hadden enige maanden geen soldij ontvangen en men had hen ook toegezegd dat men in het Spaanse leger zou worden opgenomen. Ze hebben geen van beide verkregen. Ze worden door het Staatse leger in dienst genomen.200

Y Van Dulcken was waarschijnlijk de enige militair van het garnizoen die een eigen woning bezat. Hij woonde nu al ruim tien jaar in de Goudsmitstraat. Voor hem en zijn gezin betekende het vertrek uit Grol dus in feite een complete verhuizing. Z De trompetvormige voorzijde van het kanon aan stukken geschoten.

Page 322: Groenlo in de 80-jarige oorlog

322 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

Zaterdag 21 augustus 1627

Het Spaanse garnizoen van Grol dat gisteren de stad is uitgetrokken heeft de voorbije nacht te Winterswijk gelogeerd om daar de beslissing van graaf Van den Bergh af te wachten om naar zijn leger te Bocholt te komen of naar Wesel te vertrekken.201 De schade aan de vestingwerken van de pas veroverde stad wordt door de kapiteins en ingenieurs opgenomen. Al de oude bruggen, poorten en corps de garde daarinAA zijn bij de belegering geruïneerd. Het eerste werk dat nu gedaan zal moeten worden is het repareren van de stadspoorten, bruggen en stadswallen. Men is al begonnen met het aanleggen van drie nieuwe ravelijnen voor de poorten en heeft vandaag het afbreken van de galerijen, het verwijderen van het rijshout uit de gracht en het breder en dieper maken van de grachten van de stad aanbesteed. Het ligt in de bedoeling daarna te beginnen met het slechten van de approches en vervolgens van de andere werken.202 Omdat men de stad Grol moet gaan repareren en nog enige werken gemaakt moeten worden, die nooit gemaakt zijn geweest, en ook de gewone kosten van het leger doorgaan, terwijl ze kort bij kas zijn, verzoeken de gedeputeerden te velde de Staten Generaal, zo spoedig mogelijk geld te sturen.203

Zondag 22 augustus 1627

Vóór de overgave van de stad was de zwaar beschadigde Calixtuskerk door de inwoners van Grol reeds van alle beelden ontdaan. Bij de inname van de stad werd de kerk door het recht van de overwinning aan de protestanten gegeven. Op deze eerste zondag na de inname wordt in de grote kerk, in aanwezigheid van Frederik Hendrik, de eerste predicatie gedaan door de hofpredikant van de prins, dominee Conradus, met een zeer grote toeloop van alle mensen die de nieuw gewonnen stad komen bezichtigen.204 In de stad is door de beschietingen van de laatste weken bijzonder veel schade aangericht. Veel huizen zijn met de grond gelijkgemaakt andere zwaar beschadigd. Ook de Calixtuskerk heeft grote schade opgelopen.De gouverneur van Rees, de heer Pinsen van der Aa, krijgt van Frederik Hendrik opdracht met een sterke macht van 17 compagnieën naar de Rijn te trekken om daar een eventuele aanslag van de Spaanse vijand te verijdelen. Het voetvolk dat terstond na de verovering van Grol naar Zwolle was gezonden, wordt teruggeroepen om op ‘s vijands verrichtingen te letten, zodat op alles goed acht geslagen kan worden.205

AA Versterkt wachtgebouw als onderdeel van de poort.

Page 323: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 323Hoofdstuk 17

Maandag 23 augustus 1627

’s Middags is te Den Haag ‘publicque dancksegginge gedaen voor de victorie van Groll’. De Staten Generaal vereerden de stad Grol met een nieuw kerkraam van geschilderd glas. 206

Na de uittocht van het Spaanse garnizoen blijft Frederik Hendrik in zijn legertent op de Lievelder Es, om orde te stellen op het repareren, verbeteren en uitbreiden van de vestingwerken, en de stad te voorzien van alles wat nodig is.

Dinsdag 24 augustus 1627

Op de brief betreffende de verovering van Grol die de gedeputeerden te velde de 21ste aan de Staten Generaal hadden gestuurd reageert deze vandaag met ‘den bijgaenden brief van bedanckinge ende congratulatie aen Sijn Excellentie’:‘Wij hebben uijt Uwe Excellenties missive ende d’overgesonden capitulatie seer geerne gesien, dat het Godt Almachtich belieft heeft de goede debvoiren ende sorchvuldicheit van Uwe Excellentie sulcx te segenen, dat die van Grol hun hebben moeten overgeven in onse handen, niet tegenstaende de groote macht vanden Coninck van Hispaignen, die sijluijden om haer t’ontsetten (waert mogelijck geweest) voor oogen hebben gesien. Dies wij den Almogenden daervoer dancken, ende ons verbliden over t’selve goede ende groot succes. Uwe Excellentie daerover congratuleren ende deselve oock bedancken voor de sonderlinge goede directie ende debvoiren dienthalven aengewent, hopende dat Godt Almachtich voortaen Uwe Excellenties voornemen ende vorder exploicten sulcx sal segenen dat deselve mogen strecken tot sijnes naemens eere, voortplantinge van sijn heilich Godtelijck woort, ende deser landen welvaeren, mitsgaders van Uwe Excellenties respect ende digniteit’.207

Vrijdag 27 augustus 1627

Maria van Reigersberch schrijft vanuit Den Haag aan haar te Parijs in ballingschap levende echtgenoot Hugo de Groot: ‘tavondt sal men hier over Grol vieren, hetwelcke omtrendt acht daegen over heeft gheweest, waerover men hier zeer verblijdt is’.208

Zaterdag 28 augustus 1627

De Engelse ambassadeur Carleton arriveert in het legerkamp op de Lievelder Es en wordt met veel eer verwelkomd en onthaald. Hij komt in opdracht van de koning van Engeland van wie de Staten Generaal bondgenoten zijn en komt de prins gelukwensen met deze victorie. Tevens is het zijn bedoeling om, nu Engeland met Frankrijk in oorlog is, de steun van Frederik Hendrik voor de Engelse zaak te winnen. Maar de prins tracht

Page 324: Groenlo in de 80-jarige oorlog

324 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

zo neutraal mogelijk te blijven en biedt aan tussenpersoon te zijn om vrede te sluiten.209

In het buitenland is men verwonderd dat de Verenigde Provincien, die tot nu toe met hun leger alleen defensief waren opgetreden, tegen het vervaarlijke Spaanse leger in de aanval durfden te gaan. Toen in Frankrijk kardinaal Richelieu ervan hoorde dat men hier een offensief doel had nagestreefd, zei deze: ‘het is niet te geloven, want zij (designerende die van desen Staet) hebben nog geen subsidie van ons ontvangen’.210

Woensdag 1 september 1627

Pastoor Fabritius was met het Spaanse garnizoen van Grol de 20ste augustus de stad uitgetrokken en heeft daarna in de compagnie van Van Dulcken de functie van aalmoezenier vervuld. Misgewaden, kelk en pateen heeft hij uit Grol in bruikleen meegenomen. Wat hij toen heeft meegenomen wordt door hem alsnog schriftelijk vastgelegd: ‘Bekenne ick ondergeschreven her Pastoor, dat ick onfangen hebbe uut handen van Beerent Oveljunck kerckmeister een silveren kelck met een pateen, een roode casoffel met stool ende manipel, een albe, amickt ende cingel, twee duelen, een corporaelbuers met corporael ende velum. Dit altemael hebbe ick met mij uut Grol genomen tot deinst tot die companie van Dulleken, ende belove sulckx heir wederomme te bestellen ofte bewaren tot deinst van die parochiale kerck tot Grol’.211

Donderdag 2 september 1627

Na vijf dagen bij Frederik Hendrik te gast te zijn geweest vertrekt de Engelse ambassadeur Carleton uit het kamp. Hij wordt door de prins zelf tot Borculo, en vandaar tot Deventer door 30 compagnieën ruiters begeleid.212

Vrijdag 3 september 1627

De grote hoeveelheid kruit die te Grol in het magazijn was aangetroffen bleek ‘niet altemael wel geconditioneert’ te zijn. Om die reden is het voor onderzoek naar Den Haag vervoerd. Vandaag zijn bij de Raad van State ‘eenighe cruijtmaeckers van Delft heur comen presenteren om het polver te vermaecken’. Nadat ook een ‘cruijtmaecker van Amsterdam’ is aangekomen wordt het kruit onderzocht om het zo mogelijk opnieuw uit te geven.213

Zaterdag 4 september 1627

Maria van Reigersberch schrijft aan haar man Hugo de Groot: ‘Hier is men zeer blijde met het veroveren van Grol, te meer alzoo het ghenoghsaem int bijweesen van graef

Page 325: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 325Hoofdstuk 17

Hendrick van den Bergh ghenomen is. Hij was zeer becommert, dat ons volck haer vitorie zoude vervolght hebben ende in den sterdt gheslagen hebben, waerover driemael op eenen nacht allarm in zijn leger gheslagen werde’. Zij schreef verder: ‘Zijn Excellentie heeft grote gunst bij de soldaten gekregen, alzo hij ze zeer heeft geanimeerd en aan sommige geld gegeven boven hun gage, opdat ze wel zouden doen; is zelfs zeer stout geweest. Het doet veel contraremonstranten wee, zij en gunnen hem niet veel goeds’.214

Maandag 6 september 1627

Naast de drie eerste ravelijnen die reeds voor de poorten zijn gemaakt, worden vandaag nog drie andere aanbesteed, die tussen de resterende bolwerken zullen worden aangelegd, om daarmee de stad in de nodige defensie te brengen, tegen al hetgeen de vijand daarop zou mogen ondernemen. Naast de drie nu aanbestede ravelijnen heeft men nog drie nieuwe bruggen, poorten en corps de garde moeten aanbesteden. Daarvoor dient nu uit Den Haag extra geld te komen. De gedeputeerden te velde verzoeken de Staten Generaal ook om 299 musketten naar Grol te sturen ‘also d’selve hier nodig sijn’.215

Dinsdag 7 september 1627

De werken die gemaakt worden ter beveiliging van de stad, zullen voordat het leger van hier zal vertrekken naar alle waarschijnlijkheid zover gevorderd zijn, dat de aannemers daarvan hun tweede termijn moet worden uitbetaald. Die zal over de 14.200 gulden komen te bedragen. Dat bedrag zal nodig betaald dienen te worden, omdat het merendeel van de aannemers personen zijn die de middelen niet hebben om veel aan de werklieden voor te kunnen schieten.216

De prins geeft de gedeputeerden te Zutphen opdracht om een groot deel van de daar in een dieper gedeelte van de IJssel liggende oorlogsschepen met materialen voor de belegering, de jachten van de prins en alle munitieschepen stroomopwaarts naar Schenckenschans te sturen en daarvoor paarden, konvooien en schippers te bestellen. Men hoopt door 250 schepen opdracht te geven om bij Zutphen te vertrekken ten volle het ongeluk te ontgaan, dat hen met het plotseling vallen van het water boven het hoofd hangt. Anders hadden die schepen als gevolg van de zeer lage waterstand tot ondraaglijke last van het land of van de schippers moeten blijven liggen.217

Woensdag 8 september 1627

Het leger is nog steeds te velde rond Grol. Dat betekent dat de ten laste van de Staten Generaal komende waardgelders, die de frontiersteden beveiligen, nog steeds

Page 326: Groenlo in de 80-jarige oorlog

326 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

in dienst gehouden worden. Ook het te velde aanwezige regiment van de hertog van Candale en de ongerepartieerde compagnieën aldaar moeten nog steeds door de Staten Generaal worden betaald. Gelet op de schaarsheid van geld tegen de vele schulden en betalingen die zelfs na de terugkeer van het leger in de garnizoenen nog te verwachten zijn, en die dagelijks hoger en hoger oplopen, verzoeken de Staten Generaal de gedeputeerden te velde dit met Frederik Hendrik te bespreken. Men stelt voor hem in overweging te geven, voorzover de prins geen verdere plannen zou hebben, en niet van mening zou zijn met het leger nog iets te ondernemen, of het dan niet geraden zou zijn het land te ontlasten, niet alleen wat het verdere onderhoud van de compagnieën waardgelders betreft, maar ook ter sprake te brengen wat met het regiment van Candale en de ongerepartieerde compagnieën het beste gedaan zal kunnen worden. En daarenboven het grote aantal vervoermiddelen van het leger zoveel mogelijk te verminderen.218

Dat men met het Staatse leger niet verder naar Lingen trok wordt, in verband met de naderende herfst, ten dele belet door de tijd van het jaar. Ten dele is dat ook omdat graaf Van den Bergh een voorraad levensmiddelen en al wat tot verdediging van steden gewoonlijk nodig is naar Lingen heeft laten brengen en daar ook, onder een sterk geleide, om niet onderschept te worden, enig krijgsvolk in de stad heeft gebracht.219

Maandag 13 september 1627

De gedeputeerden te velde laten de Staten Generaal weten dat Frederik Hendrik het nog niet goed vindt de waardgelders af te danken. In de Staten van Holland komt dit onderwerp vandaag eveneens ter sprake. Zij zijn op de hoogte van het standpunt van Frederik Hendrik dat het nog niet het moment is om tot afschaffing van de waardgelders over te gaan nu de vijand nog bij hen in de buurt is. Het Spaanse leger bestaat op dit moment nog uit 158 compagnieën te voet, 70 te paard, met nog 1000 man van het garnizoen van Grol en 2500 man nieuw aangenomenen. Daarmee zou Hendrik van den Bergh in deze tijd van het jaar nog gemakkelijk de een of de andere plaats kunnen aanvallen zonder dat deze behoorlijk verdedigd zou kunnen worden. Besloten wordt dit probleem aan de Staten Generaal voor te leggen.220

Donderdag 16 september 1627

Het feit dat de Staten Generaal nog steeds niet op hun brieven van de 6de en de 12de september hebben gereageerd begint de gedeputeerden in het leger rond Grol te irriteren. De legerlasten en de werken voor de stad moeten worden betaald en geld daarvoor is er niet. De aannemers van de werken komen dagelijks vragen om betaling van de hen beloofde en reeds verdiende penningen van de eerste termijn.

Page 327: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 327Hoofdstuk 17

Ook het slechten van de werken die om het leger zijn gemaakt, zullen een goede som gaan kosten. Men verzoekt per expresbrief om prompte toezending van geld temeer omdat door het achterstallige onderhoud aan de wagens ook het leger anders niet van hier getransporteerd kan worden.221

Woensdag 22 september 1627

Reeds hebben de gedeputeerden te velde vier brieven naar de Staten Generaal gestuurd maar tot nog toe geen antwoord, noch geld ontvangen. De betaling van de werken die merendeels in defensie zijn kan geen uitstel lijden. Daar komt nog bij dat het slechten van de werken contant betaald moet worden voor het leger van hier kan vertrekken. Het is bovendien nog nodig een kruittoren binnen de stad Grol te bouwen, omdat daar in het geheel geen accommodatie is om enig kruit te bewaren. Voor dit alles is geen geld beschikbaar. Met goedvinden van de prins is de gedeputeerde Schagen verzocht om zich zo spoedig mogelijk naar Den Haag te begeven om in de Staten Generaal de nood uiteen te zetten en te bevorderen dat het leger voor Grol van de nodige penningen wordt voorzien, anders ziet men het niet zitten het leger van Grol te laten vertrekken.222

Vrijdag 24 september 1627

In de kwestie van de betaling van de waardgelders stellen de Staten Generaal het nemen van een beslissing daarover uit.223 Over het beschikbaar stellen en toezenden van geld doen ze echter geen mededelingen.

Zaterdag 25 september 1627

De gedeputeerden in het leger bij Grol hebben nog steeds geen bericht van de Staten Generaal over de gevraagde penningen. Ze gaan ervan uit dat de Staten Generaal inmiddels van de heer Schagen hebben vernomen, hoe zeer men om geld verlegen zit en in welke staat zich al de vervoermiddelen van het leger bevinden. Men ziet geen kans om die zonder geld voor wagenonderhoud van Grol te laten vertrekken. Daarnaast hebben zij grote problemen met de soldaten die nu reeds bezig zijn met het slechten van de werken en die zij niet kunnen uitbetalen. Zij weten zich geen raad en kunnen ook niet ergens geld lenen. Ze verzoeken daarom de Staten Generaal per brief voor de zoveelste keer dringend om op korte termijn geld te sturen, om alle onheil te voorkomen, wat naar alle waarschijnlijkheid bij gebrek aan geld binnenkort te verwachten is. Het vertrek van het leger kan er tot grote schade van het land door worden vertraagd. Zij vertrouwen erop dat de Staten Generaal dat zullen willen voorkomen.224

Page 328: Groenlo in de 80-jarige oorlog

328 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 17

Ook bij Frederik Hendrik neemt de irritatie over het uitblijven van geld toe. Hij laat het slechten van de circumvallatielinie voor wat het is en deelt de gedeputeerden, terwijl ze nog bezig zijn met schrijven van hun brief aan de Staten Generaal, mee dat hij besloten heeft morgen heel vroeg met het leger op te breken en van Grol te vertrekken. Men is nu met de werkzaamheden van het herstellen en uitbreiden van de verdedigingswerken van de stad gereed. De prins wenst niet te wachten tot er voldoende geld zal zijn aangekomen om het verder slechten van de circumvallatielinie te kunnen betalen.225 Hij heeft de circumvallatielinie tot het laatst intact gelaten. Met het slechten daarvan is men nu pas enkele dagen bezig.Frederik Hendrik laat de stad Grol met 22 compagnieën te voet en 2 te paard bezetten. Uit het legerkamp worden kanonnen binnen Grol gebracht. De uit de streek afkomstige graaf Herman Otto van Styrum wordt tot gouverneur van Grol aangesteld.226

De Spaanse vijand ligt met zijn leger nog stil, maar er wordt gezegd dat ook die zal gaan marcheren zodra hij van het optrekken van de Staatse troepen zal hebben vernomen.

Zondag 26 september 1627

De prins breekt ’s morgens vroeg het leger van Grol op en bereikt tegen de avond Lochem.227 Hendrik van den Bergh vertrekt ’s avonds met zijn leger uit de omgeving van Bocholt en gaat zich te Raesfeld ten noorden van Wesel legeren, waar het Spaanse leger zich op de heide ingraaft. Om verdere schade voor het Sticht Münster te vermijden vindt te Münster overleg plaatst om te zien of het niet mogelijk is die troepen voor de komende winter aan de Lippe bij Wesel en dus buiten het Sticht Münster onder te brengen.Het Staatse leger brengt de nacht door op de Lochemerberg. 228

Maandag 27 september 1627

Frederik Hendrik begeeft zich vandaag met het leger naar de IJsselkant.229 Het Staatse leger brengt de nacht door ‘op het velt by het huys ten Velde’ dat ten noordoosten van Warnsveld is gelegen. De prins ‘selfs op het voorszegde huis logerende’.230

Dinsdag 28 september 1627

De gedeputeerden in het voor Zutphen liggende leger berichten de Staten van Holland dat men daar het leger gaat opbreken en eraan denkt de wagens en de waardgelders af te schaffen.231 Vroeg in de ochtend marcheert het gehele leger door Zutphen. De heren gecommitteerden adviseren de prins om het krijgsvolk over de steden zowel

Page 329: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 329Hoofdstuk 17

langs de IJssel als langs de Waal tot Tiel toe te verdelen en dan te zien wat de vijand verder van plan is. Omdat die nog stil blijft liggen verdeelt de prins zijn leger echter niet over verafgelegen plaatsen, maar in de bezettingen langs de Rijn en de IJssel, want graaf Van den Bergh blijft met zijn troepen bij Raesfeld liggen. De prins houdt zijn intocht in Zutphen.232

Woensdag 29 september 1627

Vandaag zijn ten naaste bij alle wagens en trekpaarden afgedankt en met goedvinden van de prins 250 van elk nog voor enige dagen aangehouden waaronder die van Frederik Hendrik zelf en die van graaf Ernst Casimir zijn begrepen.233

Naarmate Frederik Hendrik na de verovering van Grol met zijn gehele leger langer te velde bleef zagen de Staten Generaal het begrotingstekort verder toenemen. Om de kosten te verminderen verzoeken de Staten Generaal aan de gedeputeerden te velde om met Frederik Hendrik nogmaals te gaan praten over een mogelijk afdanken van de waardgelders. De prins is echter van mening dat de daarvoor opgenomen begrotingspost nog niet is uitgeput en het vanwege de blijvende vijandelijke dreiging gewenst is dat de frontiersteden met waardgelders bezet blijven.234 Het zal nodig zijn deze nog twee à drie weken te continueren, totdat het wat later in het jaar is.235

De gecommitteerden van de Graafschap Zutphen bereiden de prins een officiële ontvangst en vragen zijn aandacht voor de toestand van de Graafschap en de stad Zutphen. Zij verzoeken hem onder andere om te bewerkstelligen, dat er van Borculo naar Grol een bruikbare vaart wordt gemaakt. Hij is daartoe niet ongenegen, maar vraagt wie de kosten daarvan zal dragen. Hij is van mening dat het voordeel van zo’n twee uren gaans lange vaart, waarvan alleen de handel op Grol voordeel zal hebben, zo grote kosten niet waard zal zijn.AB De Berkel speelde in de Tachtigjarige Oorlog en in de Dertigjarige Oorlog, die Duitsland zo teisterde, een strategische rol, voornamelijk voor aan- en afvoer van troepen en oorlogstuig.236 Matthijs van Dulcken richt zich vandaag in een brief tot de Spaanse regering te Brussel met het verzoek te worden uitgenodigd voor een gesprek met de landvoogd om met Zijne Hoogheid te spreken over enkele zaken, die te zijner kennis waren gekomen en die hij niet aan het papier durfde toe te vertrouwen.237 Het betrof hier vrijwel zeker hetgeen zich in de stad Grol tijdens de belegering en overgave had voorgedaan.

AB Bij het Waterschap Rijn en IJssel berust een kaart van de Berkel uit 1623, waar achterop staat vermeld, dat deze is ‘Vertoont aan den prins van oranien den 20 september ao 1627’ (20 september is waarschijnlijk stilo antiquo).

Page 330: Groenlo in de 80-jarige oorlog

330 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 18

Donderdag 30 september 1627

Nu het leger niet langer te velde is reist Frederik Hendrik vandaag naar Deventer.238

Vrijdag 1 oktober 1627

De prins reist van Deventer naar Arnhem. Hij wil daar een paar dagen blijven om te zien wat de vijand met zijn leger van plan is. Er is nog geen bericht of hij nu de Rijn is overgestoken.239

De Staten van Holland bereikt het bericht, dat Frederik Hendrik alsnog van plan zou zijn de drost van Vianen en schout van Lexmond, Ernst van Abcoude van Meerten, tot gouverneur van Groenlo te benoemen. Omdat een dergelijke benoeming strijdig is met een eerdere resolutie over de politieke en militaire ambten en ook omdat het ‘smakende is naar een resignatie’ besluiten ze Zijne Excellentie te verzoeken ‘dergelijke wegen niet te willen stellen, hetwelck de courage van de ingezetenen dezer landen t’enemaal zou kunnen wegnemen’. Het zou immers betekenen dat de uit de Graafschap Zutphen afkomstige en pas onlangs tot gouverneur van Groenlo benoemde graaf Otto van Styrum daar afstand van zou moeten doen.240

Zaterdag 2 oktober 1627

De Staten Generaal verzoeken de prins om zo snel mogelijk naar Den Haag te komen. Men wil dringend enkele internationale aangelegenheden met hem bespreken.241 Omdat de vijand nog met zijn leger stilligt en het vooralsnog onzeker is wat hij daarmee doen zal, en ook wanneer hij het in garnizoen wil leggen of niet, laat Frederik Hendrik de Staten Generaal vanuit Arnhem weten dat hij het niet aan te raden vindt dat hij nu uit Arnhem vertrekt. Wanneer hij na een dag of vijf zes wel nader inzicht zal hebben in de bedoelingen van de vijand en vernomen zal hebben dat hij zijn volk in de garnizoen verdeelt, dan zal hij zich niet langer te Arnhem ophouden, maar zich naar Den Haag begeven.242

Frederik Hendrik bleef nog een paar dagen te Arnhem. Hij vernam daar dat graaf Van den Bergh ook was opgetrokken en de winterlegeringen liet betrekken, omdat het jaargetijde te ver verlopen was om een nieuw beleg te ondernemen.243

De prins was de 10de oktober in Buren. Hij reisde de 11de oktober over Culemborg en Vianen naar Den Haag en arriveerde daar de 13de oktober.244

Page 331: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 17 331Hoofdstuk 18

18

Tot slot

Met de inname van Groenlo door Frederik Hendrik brak voor de katholieken van Groenlo en omstreken een tijd van vervolging, verdrukking en achteruitzetting aan. De uitoefening van de katholieke godsdienst was nu verboden en de tegen het katholicisme afgekondigde maatregelen konden in alle scherpte worden toegepast.1

Frederik Hendrik had in de capitulatieovereenkomst ook geen vrijheid van godsdienst toegezegd. Wel had hij de burgers van Grol toegestaan ongehinderd met hun bezittingen te vertrekken als ze dat wilden. Na de inname van de stad moet een groot aantal katholieken terwille van hun vrijheid van godsdienst Groenlo hebben verlaten. Het schijnt dat velen van hen hun toevlucht hebben gezocht in het nabij gelegen Vreden en Bocholt. Grol kreeg een Staats garnizoen. De katholiek georiënteerde magistraat werd vervangen en niet langer door de burgers gekozen maar door de Staatse overheid benoemd. De burgerlijke overheid kreeg te maken met een voor rond 90 procent uit katholieken bestaande bevolking.Na het vertrek van pastoor Fabritius was de zielzorg onder de katholieken van Groenlo blijven voortbestaan. In de stad waren twee priesters achtergebleven. Ze werkten er in het geheim en droegen in huizen van particulieren de mis op, doopten er en hoorden biecht. Rond 1650 werd na het overlijden van deze priesters de zielzorg te Groenlo en het omringende platteland overgenomen door paters uit Bocholt en Zwillbrock. Als boeren of marskramers verkleed trokken zij door het grensgebied om op afgelegen boerderijen en in huizen van particulieren in het geheim kerkdiensten te houden. Daar

Page 332: Groenlo in de 80-jarige oorlog

332 Hoofdstuk 18 Hoofdstuk 18

waren voor hen grote gevaren aan verbonden. Het betalen van aanzienlijke boetes en eventueel arrestatie vormden een constante bedreiging. Er werd daarom uitgezien naar een veiliger plaats van waaruit de katholieken in en rond Groenlo ter kerke konden gaan. Vlak over de grens in het woest en verlaten heideland tussen Groenlo en Vreden werd het missiecentrum Zwillbrock gesticht. Het daar gebouwde kerkje dat rond het midden van de 17de eeuw door een stijgend aantal katholieken werd bezocht moest tot tweemaal worden vergroot.2

In 1672 viel de vorst-bisschop van Münster, Christoph Bernard van Galen, met zijn leger de Achterhoek binnen. Hij richtte vrijwel onmiddellijk zijn aanval op Groenlo, dat op 6 juni werd omsingeld. De troepen van de bisschop beschikten over zeer zware moderne artillerie, die bestond uit 60 mortieren en verscheidene zware houwitsers. Deze artillerie was het sterkste en meest gevreesde wapen van de bisschop, dat hem de bijnaam ‘Bommen Berend’ bezorgde. Na een hevig bombardement, waarbij tweederde van het stadje in vlammen opging, capituleerde Groenlo op 9 juni mede op aandrang van de katholieke inwoners. De Münsterse troepen namen de stad in.Daardoor wijzigde zich de positie van de gereformeerden in Groenlo aanzienlijk. Uitgangspunt was de capitulatieovereenkomst waarin de inwoners van Groenlo vrijheid van godsdienst werd gegarandeerd. Alle inwoners en ook de predikanten die dat wensten waren vrij zich met hun gezinsleden en bezittingen naar andere plaatsen te begeven. De gereformeerde magistraat werd vervangen. De burgemeesters die met hun gezinnen wilden vertrekken kregen eventueel wagens, paarden en bescherming om veilig naar Doesburg of Zutphen uit te wijken. De grootste moeilijkheid vormde wel het gebruik van de Calixtuskerk. Hoewel de capitulatieovereenkomst ongetwijfeld duidde op een eventueel simultaan en beurtelings gebruik van de parochiekerk, ontmoette dat bij de nieuw benoemde pastoor veel bezwaren. Die had zijn kerk de gehele dag nodig. De gereformeerden werd voor hun kerkdiensten een in de belegering zwaar beschadigd huis toegewezen.Aan de vrije uitoefening van de katholieke godsdienst kwam in 1674 opnieuw een einde. Op 22 april sloot Bernard van Galen vrede met de republiek en moest daarbij al zijn veroveringen opgeven. Hiertoe behoorde ook Groenlo. In de stad, maar ook daarbuiten, vielen de katholieken weer terug in de toestand, waarin zij zich voor juni 1672 hadden bevonden. Meer nog: zij konden een scherpe reactie verwachten van de kant van de nu weer gereformeerde burgerlijke autoriteiten.3 In 1699 kon echter weer een pastoor worden benoemd. Dat betekende niet dat in de stad de uitoefening van de katholieke godsdienst werd toegestaan. In de 18de eeuw wisselden een tolerantere houding ten opzichte van de katholieken af met een strengere naleving van het verbod op de uitoefening van de katholieke godsdienst.De in 1699 nieuw benoemde pastoor deed aanvankelijk dan ook dienst in het buiten de stad gelegen zogenaamde Pannemanshuis. Steeds meer inwoners van Groenlo gingen nu bij hem daar naar de kerk. Het Pannemanshuis werd slechts kort gebruikt. Het werd door brand verwoest. Na enkele weken in het huis Laarberg de mis te hebben opgedragen werd op 25 maart 1702 in de als kerkhuis ingerichte ‘caterstede’ Rijckenberg een eerste kerkdienst gehouden.

Page 333: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 18 333Hoofdstuk 18

De uitoefening van de katholieke godsdienst en het naar buiten treden van de katholieke gewoonten en gebruiken waren rond 1750 steeds vrijer en onbelemmerder geworden. Soms trokken de katholieken van Groenlo in processie met brandende kaarsen vanuit de stad naar de schuurkerk het Rijckenberg. Bij begrafenissen werd op het kerkhof weer geknield en later werden er vaak kruisen op de graven geplaatst. Pelgrims uit Kevelaer trokken bij hun terugkeer zingend de stad binnen. Toch werd er in 1749 op gewezen dat de resolutie van 1741 moest worden opgevolgd. Daarin was bepaald dat, behoudens uitzonderingen, geen roomsen als burgers van de stad mochten worden toegelaten. De kerkeraad van Groenlo deed dan ook in 1758 in een concept-rekest aan de magistraat het verzoek de Roomsgezinden te brengen tot een ‘stil, gerust en vredig gedrag’. Men wijst de magistraat op ‘de dagelijkse meer en meer aanwassende Roomsgezinde stoutigheden’ ja zelfs op ‘de ten hoogsten top gestegene Paapsche stoutigheden’. Zeven paapse stoutigheden werden opgesomd. Het zijn de volgende: het knielen wanneer een lijk wordt begraven, het maken van een kruis op het graf met de steel van een schop, het insnijden van kruisen op palen die bij het graf op het kerkhof staan, het in het openbaar bidden voor de overledenen bij het drinken van ‘doodbieren’, het feestvieren van de gilden op katholieke heiligendagen, het bestaan van paapse scholen en het publiek dragen van kerkboeken bij het gaan naar de mis.4 Tot 1784 bleef de schuurkerk Rijckenberg de kerk voor de katholieken van Groenlo en omgeving. In dat jaar werd officieel de uitoefening van de katholieke godsdienst binnen de stad toegestaan in een eigen kerkhuis. De katholieken van Groenlo kregen daarmee verlof binnen de stad een nieuw kerkhuis te bouwen, een zogenoemde waterstaatskerk. Of het 150 jaar durende verbod op de uitoefenig van de katholieke godsdienst veel effect heeft gehad blijft de vraag. In 1798 telde de katholieke gemeente van Groenlo 3257 parochianen. Het aantal gereformeerden bedroeg toen 319. Het percentage katholieken in Groenlo en de buurtschappen (Zwolle, Beltrum, Lintvelde en Avest) bedroeg toen dus nog steeds ruim 90.5

Page 334: Groenlo in de 80-jarige oorlog

334 Hoofdstuk 19 Hoofdstuk 19

19

Bijlagen

Bijlage 1

Een Salvegaerde van Sijn Excellentie van Paerma 1586 gepasseert.1

Alexander Hertog van Parma, Kanselier van de orde van het Gulden Vlies, Luitenant gouverneur en Kapitein generaal. Aan alle Luitenants, Gouverneurs, Hoofden, Kolonels, Kapiteins, Vendels, Kwartiermeesters, Leiders van het krijgsvolk des Konings mijn heer, wie zij ook zijn, Richters, Ambtslieden en Onderdanen van Zijne Majesteit en allen die dit lezen, wees gegroet.Laten weten, dat wij uit enige goede overwegingen en op het zeer dringend verzoek, dat ons van de zijde van de Burgemeesters en Schepenen van de stad Groenlo is gedaan, in onze bijzondere bescherming en sauvegarde hebben genomen en geplaatst, te zullen nemen en te plaatsen de genoemde stad Groenlo, samen met de burgers en inwoners daarvan met hun vrouwen, kinderen, dienaars, dienaressen, beesten, granen, veevoer en al hun andere goederen, wat het ook zijn moge. Dat wij willen en laten weten, dat zij vrij zijn en bevrijd van alle inlegeringen van krijgsvolk (uitgezonderd echter die hen door hun gewoon garnizoen worden opgedragen) en garanties krijgen tegen alle andere berovingen, vernielingen, plunderingen en willekeurige onderdrukking. Wij geven opdracht en bevelen heel nadrukkelijk en direct, dat men er niet heeft in te legeren zonder ons bijzonder bevel of wel van dat van de gouverneurs van Gelderland en Friesland wanneer en zo vaak als u met uw volk er zou moeten passeren of weer terugkomt en er dan te worden verzorgd tegen een redelijke prijs ieder voor zijn eigen

Page 335: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 19 335Hoofdstuk 19

geld. Waaraan die van de magistraat derselver de goede hand zal houden om groter wanorde te voorkomen. Waarvan wij willen en laten weten, dat het zo in acht wordt genomen op straffe de verontwaardiging van zijne Majesteit en van ons op de hals te halen en door de rechter gestraft te worden als overtreder en veronachtzamer van onze sauvegardes en bevelschriften. En opdat geen persoon er aanspraak op kan maken niet op de hoogte te zijn hebben wij toestemming gegeven en er mee ingestemd aan die van de genoemde stad, dat zij kunnen laten zetten en plaatsen onze stok met wapenschild en lansvaantje van ons wapen op de toegangswegen en de ingangen van de bovengenoemde stad van Groenlo.Gegeven in het kamp te Borculo, 16 oktober 1586.Alexander Farnese Hertog van ParmaIn opdracht van Zijne Hoogheid.

Bijlage 2

Declaratie van de gemaakte kosten voor het aanleggen van de approches voor Lochem.2

De face vande zuijdtweste zyde is lanck 32 roeden het pavlement negen roeden latende twe roeden naest de Stadt ongeplanckt blyfft het voorsz pavlement soeven roeden is negen ende dertich roeden daerbij gedaen de helfte vande face vande zuydtoost zyde t’weten veerthien roeden bedraeghende t’saemen 53 roeden yder roede twaelff rijnlansche voeten hooche zijn veerthien voeten nae overijsselsche holt maete - facuint - 10388 voeten plancken, vijf dele uuijt den voet gesaeget, het hondert tott acht carolus gulden bedraegt in alles 841 £Noch tott yder roede twe binnen ende drie buijten paelen twe intaugen ende drie om cruijsholten ende paaltjens achter d’cruijsholten daervan te maecken zijn acht stucken holt elcker roede. Is 424 paelen yder omtrent 22 ofte 23 voeten lanck int midden negen duijm dicke t’stuck deselviger paelen geestimeert op ses Carolus gulden bedraeghen die voorsz. paelen t’samen 2544 £Noch d’ander helfte vande face van de zuydtooste zyde is lanck veerthien roeden behoeft wel thien voett hooge geplanckt te worden bedragen 1960 voeten het hondert plancken acht gulden maeckt 156 £ 16 stEnde nog elcke roede acht palen lanck achthien voet int midden acht duijm dicke alles Overijsselsche maete het stucke tot vier Carolus gulden bedraecht in alles 448 £Het ijserwerck so boltens tott de intaugen als naegele tott d’plancken om aende paelen te bevestigen ende van binnen te tengelen by raeminghe gestelt op 400 £Heyen ende anders van arbeytsloen vermoet men dat het meer dan driehondert ende vyftich gulden kosten sall 350 £Bedraecht in alles 4729 £ 16 st.

Page 336: Groenlo in de 80-jarige oorlog

336 Hoofdstuk 19 Hoofdstuk 19

Bijlage 3

Commissie voor de gouverneur van Grol kapitein Matthijs van Dulcken. 3

Albert ende Isabel etc.Allen den ghenen die dese jegenwordighe zien sullen, saluyt. Also tot beter bewaernisse ende beschermenisse van onse stadt van Grol, onlancx wederghebrocht onder onse ghehoorsaemheyt, wij gants noodich ghevonden hebben te verordnen ende stellen eenen bequaemen, ghetrouwen ende crijchservaren persoon, om als gouverneur over het crijchsvolck, dat aldaer jegenwordich in garnisoen is ende hiernaemaels wesen zal, den principalen last ende bevel te hebben ende voorts de selve met de borghers ende inwonders aldaer te houden ende regieren in alle goede crijghsorden eendrachticheyt, accord ende policie, ghelijck dat behoirt. Doen te weten dat om het goet aenbringhen ons ghedaen van den persoon van onsen lieven ende ghetrouwen, den capiteyn Matheus Dulcken, jegenwordelijck gouverneur onser stadt van Wachtendonck, wij ons volcommelijck betrouwende sijnder wijsheyt, nutheyt, getrouwicheyt ende goede neersticheyt, hebben denselven gheordineert ende ghecommitteert, ordineren ende committeren bij desen in den staet ende officie van gouverneur van onse voirs. stadt van Grol, hem ghevende volcommen macht, authoriteyt ende zunderling bevel tot bewaernisse derselver stadt te verstaen, het gouvernement daervan te hebben ende de goede ondersaten ende inwonderen aldaer van alle aenslaeghen ende invasiën te behueden ende beschermen, goede wacht ende waeke aldaer te houden ende doen houden, bij daeghe ende bij nachte, naer den eyschende ghelegentheyt van den tijdt ende daertoe bedwingen ende doen bedwingen allen den ghenen die het behooren sal ende daerinne ghehouden zullen wesen goet ende sunderling toesight te nemen op de soldaten ende oorlochsvolck aldaer wesende, bevel ende ghebot daerover te hebben ende deselve in goeden reghel, ghehoorsaemheyt ende onderdanicheyt te houden ende voorts generalijck te doen al het gene des den voirs. last toestaet ende competeert, op zulcke wedden ende traictement als andere ghelijcke gouverneurs van ons hebben ende zijn ghenietende ende voorts totten eeren, rechten, prerogatieven, preeminentiën, liberteyten, vrijheden ende profijten, daertoe staende ende behooren waerop ende van hem daerinne wel ende behoorlijck te quyten den voornoemde Matheus Dulcken ghehouden weet den behoorlijcken eedt te doen ende voorts te sweeren dat hij om den voirs. stadt te vercrijghen egheen ghelt noch eenighe andere dinghen, hoedaenich die zouden moghen zijn, niemanden gheboden, belooft noch ghegeven en heeft, noch doen bieden, beloven, noch gheven en zal, wie dattet oick zij, directelijck oft indirectelijck noch anderssins in eenighe manieren. Behalven ende uytghenomen het gene dat men ghewoonlijck is te gheven voor d’ expeditie van de depesche ende dat in handen van onsen seer lieven ende ghetrouwen neve, ridder van der orden van den gulden vliese, stadtholder ende gouverneur generael van onsen lande ende furstendom Gelre ende Graefschap Zutphen, den grave van den Bergh, marcgrave van den Berchen op den Zoom, den welcken wij daertoe commiteren. Ontbieden daeromme ende bevelen onsen lieven besunderen den schouteth ende an de amptluyden, officieren ende wethouderen onser voirs. stadt van Grol, saemptelijck den borgheren, inghesetenen

Page 337: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 19 337Hoofdstuk 19

ende ondersaten aldaer, oick den oorlochsvolcke, zoo aldaer in besettinghe van onsen wegen ghelecht is, off ghelecht zal worden ende allen anderen dien dit aengaen sal, dat zij den voirn. Matheus Dulcken ontfangen, erkennen ende houden voor hunnen gouverneur ende oversulx hem alle eere ende ghehoorsaemheyt doen trachten ende bewijsen ende in ’t gene hij tot beter bewaernisse, versekerheyt ende beschermenisse van voirs. stadt lasten ende bevelen zal, hem ernstelijck verstaen ende obediëren, hem daerinnen doende alle behoirlijcke hulpe, bijstandt ende assistentie, cesserende alle beletten ende wedersegghen ter contrariën. Want ons alsoo ghelieft des t’ oirconden, hebben wij onsen zeghel hier aen doen hanghen. Ghegeven in onse stadt van Brussel, den achtsten dach der maent van meert in het jaer ons heeren duysent sessehondert ende seven.

..... president de notre conseil privé messire Jehan Richares, chevallier, Sr de Barly, aussi notre conseillier d’estat nous vous ordonnons de faire … de notre …. elles (duquel avez la garde) notres lettres patentes de la commission en langue thiriste depeschees et signees par notre secretaire d’estat messire Alonse de Lalro chevalier, de gouverneur de nos gens de guerre qui sont presentement en garnison et seront apres en notre ville de Grol, pour le capne Mathieu Dulcken qui est a present Gouverneur de notre ville de Wachtendoncq aux gaiges et traictement qu’ont de nous et jouyssent aultres semblables Gouverneurs.Faict en Bruxelles, le VIIIe de mars 1607. …… signé Albert.

Bijlage 4

Bestek van de te bouwen barakken. December 1613. 4

Metzelerye. In den erste sal den annehmer gehouden sin te metselen dese baracken eenen voet diep in d’aerde, op den vasten grundtt ende eenen voet uith der eerde, dick eenen voett, ende vorts op te metselen tot aent dack, wesende in alles acht voeten hoich uther eerde, met eenen halven stien rontomme die tien caemers, so buiten muers, als die scheymuer.Noch vieff dubbelde schouwen gefondirt up den vasten grunt onder dick twie voeten, die pijpen twie stienen dick ende totten heert viftich stienen ofte meer indien nodich is ende buyten het dack drie voeten. Het binnenwarck van de drie schouwen vorsz. sullen gemetselt werden met leem ende het buytenwarck met kalck gepleijstertt, ende die drie voeten buijten dack sal mett kalck gemetselt worden.Item die schouwen sullen hoigh sijn 6 voeten ende breett 2½ voeth ende vorts naer advenandt naer den heysch van den werck.Item noch moet den annehmer leveren alle die careel stienen, calck dienende tot die bovengenoemde muere ende schouwen ende noch alle die pannen goett leverbare goett, vor die vorsz. baracken van tien caemers wesende in die selve forme ende maeniere als die voergaende baracken die gemaect zin.

Page 338: Groenlo in de 80-jarige oorlog

338 Hoofdstuk 19 Hoofdstuk 19

Welcke materialen sijluijden sullen gehouden sin te leveren ende vorts die baracken van thien camers heel up te maken gelick het behort, sonder het wech te stecken.Dese betalinge sal geschieden in drie paijments te wetten een darden deel geriet, een dardendeel ten halven wercke, ende dander deel als het werck up genomen sal worden.

Bijlage 5

Opdrachtverlening aan de aannemers Schoemaker en Van Delden d.d. 3 januari 1614. 5

Conditie ende besteck van die baracken warvan Derick Schoemachers 4 angenamen t’leveren als folgett.In den ersten moeten der sin in ein baracke 16 balckens dieselve binnenwercks 26 voeten lanck an die eene zijde tien duemen breet, ende 9 duemen dick.Noch an ieder zijde 16 stijlen makende 48 an die 3 zijden breet ende dick als boven, 8 voeten hoechNoch 27 span sparen, hoech 21 voeten eenenhalven breett onder ende boven 3 duemen ende een halff.Item soe vol plancken tott die solders eicken plancke die achte voethen wortt, dieselve te stricken ende niet toe sponden ende eine plancke in die lengde averentzich vor het krimpen. Dat buitenwerck van styen to leveren dat men darup kan metselen so breet als ein halven stien.Dat restirende betimmer, alles in conformiteitt den anderen vorigen baracken effectuirt sal worden. Dannoch darvan uthgesundertt ende exemptirt die deuren, vensters, beddesteden, iserwerck ende negelen hetwelche die here sullen becostigen. Walverstaende dat die baracken van den … annehmer Derich Schoemacher sullen gevirt getimmert worden umtrent Wenterswich, vast waer die heren bestaders dieselve up sin koste alhir ter platzen sall uptimmeren met behulp van den borgers int richten. Sallen .. die annemer die solders ende latten up sin koste upslaen ende negelen met die negelen als baven verhaeldt.Up alsuche vorsz. conditie ende vorwarden heftt Derich Schoemachers van Wenterswich van den heren deser stadt Gronloe angenamen die vier verscheiden baracken in vorsz. conformiteit ende gestaltenisse, ider alhir binnen Gronloe up to richten ende dat binnen den tijt tusschen ditt ende den lesten junij negstcompstich, ider baracke nemtlich vor die summe van vierhondertt ende tsestich guldens ende twie rosenobelen up die vieren averentzich, montirende ter summen duysent acht hondert, ende viertich gl., warvan binnen den 2 wecken tijts a dato deses sess hundert gl. an Derich betalt sullen worden. Item den anderden dardendeel bij leverantsie der baracken alhir, den lesten dardendeell kumpstigen ….. ter …. summen vor welche leverantsie vorts Derich Schoemachers sin boett stellet ter underpande hebbende ende naemals vererigende sunder arglist verbundt partien eigen handen.Actum Groenloe am 3 januarij 1614w.g. Derich Schoemaker en Aseuricus Marcqerinck vice secretaris van Groenlo

Page 339: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 19 339Hoofdstuk 19

Besteck ende annehmungh van twie baracken. In den ersten moeten der sijn in ein barack 16 balckens dieselve binnenwercks 26 voeten lanck an die eene zijde, tien duemen breet ende 9 duemen dicke.Noch an ider zijt 16 stijlen makende 48 an die 3 zijden breet ende dick als boven 8 voet hoch.Noch 27 span sparen hoech 21 voeten eenen halven breett, onder ende boven 3 duemen ende een halff.Item so vol plancken tot die solders eicken plancke die achte voethen wortt dieselve te strijcken ende niet te sponden eine plancke in die lengde aeverentsich voor het krimpen.Item dat buitenwarck vant styen te leveren dat men darup kan metselen so breet als ein halve stien. Dat restirende betimmer, alles in conformiteit den anderen vorigen baracken effectuirt sal worden. Dan noch darvan uthgesundert die doeren, vensters, beddesteden, iserwerck ende negelen, dat die goed sullen bevestigen.Walverstaende dat die baracken van den annemer umtrent Vreden sullen getimmert ende worden van waer die heren desselvs sullen datt haelen. Vort die annehmer up sin kosten alhir ter platzen up to richten met behulp der borgerie int richten. Die annemer die solders ende latten up sin kosten sal up slaen met kreykes met die negelen als baven verhaelt.Up alsulche conditien ende vorwarden vorsz. heftt Henrich van Delden van Vreden vorsz. twie baracken in vorsz. conformiteit angenamen to leveren ende up to richten ende dat tusschen dit ende kumpstig 1 Meij. Ider baracke nemtlich vor vier hondert ende tsestich guldens ….. rosenobel, 920 gl. wa… inwendich 3 wecken tijts, 300 gl. item, 300 gl. up Meij bij die leveringhe.Die restirende 320 gl. kumpstig …. betalt sullen werden vor die leveringe vorsz. 2 baracken.Stelt die annehmer van Delden sin goet hebbende erst naemals vercrigende sunder arglist. Verbundt partien … …Actum Gronlo den 3 januarij 1614w.g. Hyndryck van Delden en Aseuricus Marcqerinck vice secretaris van Groenlo

Bijlage 6

Door de Staten Generaal aan de buiten de stad wonende inwoners van Groenlo verleende sauvegarde d.d. 13 april 1621.6

Die Staten Generael der Vereenichde Nederlanden doen te weeten, dat wij omme seeckere goede consideratien ons daertoe moeverende genomen hebben, ende nemen mits desen in onse besundere bescherminge ende sauvegarde die tsamentlicke inwoenders vant gewibbelt oft schependom der stadt Groenlo, die buiten dieselve stadt woenen ende genoemt werden binnenpalers, mitsgaders die moolens vande selve stadt buiten die poorten liggende met die moellenaers vandien ende derselver familien, landen, goederen ende bestialen mette haere appendentien ende dependentien, huysingen, schueren,

Page 340: Groenlo in de 80-jarige oorlog

340 Hoofdstuk 19 Hoofdstuk 19

stallinghen, bouhuisen, pachters, ende meyers, vruchten, granen, moeublen, ende voorts alle andere heure goederen roerende ende onroerende, omme van alle gewelt plunderinge, brantschattinge, rantsoeneringe, overlast, ende inlegeringe van deser zijts ruyteren ende knechten, beschermpt ende bevrijdt te sijn, mits dat zij gehouden sullen sijn aen dese sijde te contribueren heure contributien, ende nijet te attenteren dat tot ondienst deser landen soude mogen strecken. Ordonneren ende bevelen daeromme wel expresselijck allen ende yegelyck als boven, dat sij de voornoemde tsamentlycke inwoonders vant gewibbelt oft schependom der stadt Groenlo, die buijten dieselve stadt woenen ende genoemt worden binnenpalers, mitsgaders die moelens vande selve stadt buijten die poorten liggende met die moellenaers van dien, rustelijck ende vredelijck te laten woonen, heure landen bouwen, ofte doen bouwen, sayen, mayen, de vruchten daervan innedoen, ende schueren, ende t’effect deser volcomentlijck genijeten, sonder deselve aen heure persoonen, familien, ende goederen als voorsz. is, in geender manieren te molesteren, plunderen, berooven, ofte beschadigen, noch oock daerinne te logeren, oft vernachten, dan met onse ofte zijner furstelycke doorluchticheyts die heere Prince van Orangien ofte zijne Extie Prince Henrick van Nassau etc. generael vande cavalerye etc. expresse patente ofte ordonnantie, op pene daerover anderen ten exemple aenden lijve gestraft te worden, ende mits thoonende copie autentycque deser willen wij deselve van zoo goedtweerden te zijn als de principale. Gedaen op den XIII aprilis XVIC eenentwintich.

Bijlage 7

Door de Aartshertogen aan de inwoners van de Graafschap Zutphen verleende sauvegarde d.d. 23 april 1621.7

Allen de ghenen die dese tegenwoordighe sullen sien offte horen lesen, saluijt. Doen te wetene, dat wij om goede consideratiën ons daerto moverende, genomen hebben ende nemen mits desen in onse besundere bescherminghe ende sauvegarde, het platte landt van het Graffschap Zutphen, met de baronniën ende heerlickheden daervan dependerende, te weten geestlicke ende wereltlicke, onderheren, edel ende onedel, grote ende cleijne officieren van den selven platten lande, (F) oock dijckgraven ende heemraeden met haeren dijckschrijver ende lantboden, alwaert dat zij in de steden mochten wonen mits alle ’t gene dat hun aldaer toecompt mitsgaders hunne familiën, huisinghen, schueren, stallinghen, bouwhuisen, landen, peerden ende andere bestialen, vruchten, granen, meublen ende voorts alle andere hunne goederen, roerende ende onroerende, omme van alle gewelt, plunderinghe, brantschattingen, rantsoeneringhe, overlast ende inlegeringen van deser zijdts ruyteren ende knechten bevrijt ende beschermt te zijn, mits dat zij gehouden sijn nopende hunne contributiën met onse officiers te accorderen ende nijet t’attenteren dat tot onsen ondienst ende van onse landen ende goede ondersaten soude mogen strecken. Oock wel verstaende dat de voors. grote officieren, dijckgraven ende heijmraden inde steden wonende sich anders

Page 341: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 19 341Hoofdstuk 19

nijet en sullen mogen begeven ten platten lande, dan om hunne respective ampten ende officiën te exerceren ende bedienen ende vorder nijet sonder datse hunlieden uuijt crachte van dese sauvegarde sullen mogen begeven off vinden in eenighe steden van onse gehoorsamheijt sonder particuliere permissie ende passeport van ons daertoe te hebben. Ontbieden ende beveelen oversulcx alle onse gouverneurs, oversten, colonellen, ritmeijsteren, capiteijnen, beveelhebberen ende volcke van oorloghe te water ende te lande, voorts allen anderen in onsen dienste wesende die dese enichsins aengaen sal sich daer naer te reguleren ende het voors. platte lant met de personen hijrboven gespecificeert midts conditiën als voren, volcomentlick te laten genieten het effect van desen sonder daertegens te doen in eeniger maniere, op pene daer over gestrafft te worden anderen ten exemple als infracteurs van onse sauvegarde. Ende midts thonende copije autentijcke deser, willen wij deselve van so goeden weerde te zijn als de principale. Gedaen in onse stadt Brussel onder onse handt ende zegel den drijeundtwintichsten aprilis sestienhondert eenentwintich.Was geparapheert Pe. Vt., onderteijkent: Albert.Noch lager stond: ter ordonnantie van haere hoocheden w.g. della Faille

Die van de Graffschap versoeken dat dese ondergeschreven woorden noch bij de sauvegarde mochten gefuegt worden ter plaetsen daermen sal vinden dit teijken (F)Buijten de vaste steden geseten mitsgaders die drije pastoren to weeten den eenen van Gorsel, den anderen van Warnsfelt ende den derden van ’t richterampt Doesborch, gelijck oock den richter van Almen ende den richter van Warnsfelt die nootshalven inden steden woonen ende buijten haere officie exerceren moeten.

Bijlage 8

Door de Staten Generaal aan de burgers van Groenlo verleende sauvegarde. Gedateerd 6 mei 1621.8

Sauvegarde voorde tsamentlycke borgeren der Stadt Groll.Die Staten Generael enz. Allen enz. doen te weeten, dat wy opte remonstrantie aen ons gepresenteert van weegen de gemeene borgeren tot Bredevoort omme besundere goede redenen ende consideratien de tsamentlycke borgeren der Stadt Grol, mistgaders derselver huysvrouwen, kinderen, ende familien, dienstknechten, ende dienstmaeghden, bestialen, schueren, stallen, moeublen, ende andere roerende ende onroerende goederen geen uuytbesundert genomen hebben, ende nemen mits desen in onse protectie ende sauvegarde omme van alle gewelt, plunderinge, brantschattinge ende overlast van onse ruyteren, ende knechten bevrydt ende beschermpt te zyn, ende heure landen te moegen bouwen ende cultiveren, besayen, mayen, ende de vruchten te moegen innevoeren ende indoen, mits dat de voorsz. borgeren der Stadt Grol gehouden sullen zyn van de Ertzhertogen in Brabant uuyt te brengen gelycke sauvegarde voorde gemeene borgeren

Page 342: Groenlo in de 80-jarige oorlog

342 Hoofdstuk 19

der Stadt Bredevoort binnen den tyt van veerthien dagen naestkommende ende dat zy onder het decxel van desen nyet sullen vermoegen yets te attenteren dat deser Vereenichde Nederlanden achterdeel ende preiuditie soudt geraecken te strecken, maer schuldich zyn te continueren inde betalinge van haerluyder maentlycke contributien gelyck zy daerover metten Raedt van State der voorsz. Vereenichde Nederlanden sullen accorderen. Ende met conditie dat sich eenyegelyck aller vyanden steden ende plaetssen sullen onthouden, ontbieden ende bevelen daeran alle Gouverneurs, Admiraels, Vice Admiraels, Colonnellen, Ritmeesteren, Capiteynen, Officieren, ende Soldaten te water, ende te lande, in onsen dienste wesende, ende allen anderen dien dit eenichssints aengaen sal, hun hierna te reguleren, ende dien volgende de voorsz. tsamentlycke borgeren der Stadt Groll, mitsgaders derselver huysvrouwen, kinderen, ende familien, dienstknechten ende dienstmaeghden, bestialen, schueren, stallen, moeublen, ende andere roerende ende onroerende goederen geen uuytbesundert als voorsz. is, in geener manieren te molesteren, plunderen, berooven, ofte beschadigen, op pene van daerover anderen ten exemple aenden lyve gestraft te worden, als infracteurs van onse sauvegarde ende ordonnancie, ende mits thoonende copie autenticque deser willen wy deselve van soo goede weerden te syn, als de principale. Gedaen ter vergaderinge vande hoochgemelte Heeren Staten Generael in s’Gravenhage onder derselver cachette, paraphure, ende de signature van haren Greffier opten sesten maye XVIC eenentwintich. Was geparapheert S. van Haersholte Vt Onderstondt Ter Ordonnancie van de Hoochgemelte Heeren Staten Generael.Geteeckent C. Aerssens.

Page 343: Groenlo in de 80-jarige oorlog

Hoofdstuk 19 343

20

Noten

Gebruikte afkortingen

a.w. aangehaald werkAGRR Archief Gelderse Rekenkamer RoermondARA Algemeen RijksArchief te Den HaagARAB Algemeen RijksArchief te BrusselBijdr. en Meded. Gelre Bijdragen en Mededelingen GelreBKZ Brieven van en aan het Kwartier van Zutphen

Corresp. v. h. Hof met het Kw. v. Zutphen

Correspondentie van het Hof met het Kwartier van Zutphen

d.d. de datoinv. nr. inventarisnummerKHA Koninklijk HuisArchief te Den HaagMfnr. MicrofilmnummerOBC Oud Bisschoppelijke Clerezijp. paginaRAG RijksArchief in Gelderland te ArnhemRAL RijksArchief in Limburg te MaastrichtRAU Rijksarchief in Utrecht te UtrechtRGP Rijks Geschiedkundige PublicatiesRSG Resoluties Staten GeneraalRvS Raad van State

SAGStadsarchief Groenlo (in Streekarchivariaat RegioAchterhoek te Doetinchem)

SAZ Stadsarchief ZutphenSG Staten Generaalz.j. zonder jaartal

Page 344: Groenlo in de 80-jarige oorlog

344

Hoofdstuk 2

1. J.S. van Veen, Toestand van de graafschap in 1594. In: Bijdr. en Meded. Gelre 14 (1911), p. 166. 2. G. Prop, De historie van een kleine landstad ‘Lochum’ (Lochem 1958), p. 98. 3. G.B. Janssen, De Tachtigjarige Oorlog vanuit een andere Hoek (1), Geplunderd en Mishandeld. In : Den Schaorpaol, Kwartaalbericht van het Staring Instituut, 19e jaargang nr. 2 (juni 1998), p. 2. 4. W. Jappe Alberts e.a., Geschiedenis van Gelderland (tot 1795), 2 vols. (‘s-Gravenhage 1966, Zutphen1975) deel 2, p. 119. 5. R. Fruin, Tien jaren uit de tachtigjarige oorlog 1588-1598 (Dieren 1984, heruitgave). 6. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, Het ambt Breedevoort tijdens het Anholter pandschap 1562-1612. Werken uitgegeven door Gelre, no. 19 (Arnhem 1933). B. Stegeman, Het oude kerspel Winterswijk. Bijdrage tot de geschiedenis van een deel der voormalige heerlijkheid Bredevoort (Arnhem 1966; herdruk van het origineel uit 1927). 7. R.W. Tadama, Geschiedenis der stad Zutphen, van de vroegste tijden tot 1795 (Arnhem/Zutphen 1856). W.Th.M. Frijhoff e.a., Geschiedenis van Zutphen (Zutphen 1989). 8. Geschiedenis van Doetinchem, onder redactie van J.C. Boogman en S. Oosterhaven (Zutphen 1986). 9. G. Prop, a.w. A. Staring, De kroniek van Lochem (Lochem 1932). Over stad en scholtambt Lochem. Een beschrijving na 750 jaar (Lochem 1983).10. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w. B.D. Rots, Aalten en Bredevoort in vervlogen tijden (Aalten 1980).11. B.D. Rots, a.w.12. B. Stegeman, a.w. 13. N.J. Tops, Groll in de zeventiende en achttiende eeuw (Groenlo 1992).

Hoofdstuk 3

1. SAZ, Oud archief van de gemeente Zutphen, inv. nr. 4154. 2. RAG, Brieven uit en aan het Hof, De Stadhouder aan de Regentes, d.d. 30 juli 1546, inv. nr. 650, brief nr. 234. 3. RAG, Brieven uit en aan het Hof, De instructie voor Stratius, d.d. 27 juli 1546, inv. nr. 650, brief nr. 233. 4. RAG, BKZ, Brief van de Stadhouder aan de Landdrost, d.d. 30 juli 1546, no. 341. 5. ARAB, Brief van Maarten van Rossem aan de Raad van State van 14-8-1546. Toegang 105, inv. nr. 1664/3, folio 23. Mfnr. 5160. 6. J.E. van der Pluijm, De vestingstad Grol, geschiedenis van de vestingwerken van Groenlo. (Groenlo 1999), p. 10 en 11. 7. RAG, Inventaris Archief Hof van Gelre & Zutphen, inv. nr. 1261, Ingekomen verzoekschriften 1543-1560, map 25. Ongedateerde brief (copie) van Burgemeesters, Schepenen en Raad van Groenlo aan de stadhouder (Philips van Montmorency) zeer waarschijnlijk uit 1559. 8. RAG, Brieven uit en aan het Hof, Het Hof aan de regentes Margaretha van Parma, d.d. 30 december 1560, inv. nr. 653, brief nr. 1432. 9. RAG, Inventaris Archief Hof van Gelre & Zutphen, inv. nr. 1112, Brieven, ingekomen stukken en minuten van uitgaande brieven, 1544 - 1679, ongeliaseerd, brief van 7 juni 1562.10. RAG, Archief Rekenkamer, Liquidatie der Renten en der Domeinen des Lands van Zutphen, anno 1548, inv. nr. 415.11. ARAB, Conseil d’Etat et audience, brief van keizer Karel V ‘Aen l’ingenair de Groll’ d.d. 9 mei 1555. Toegang 105, inv. nr. 1640/ c.12. J.S. van Veen, Het Graafschap Bergh in de eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog (1568 - 1572). In: Bijdr. en Meded. Gelre VIII, p. 113.13. Th.A.M. Thielen, Geschiedenis van de enclave Groenlo Lichtenvoorde (Zutphen 1966), p. 46.14. J. Kuys, Drostambt en Schoutambt, De Gelderse ambtsorganisatie in het kwartier van Zutphen (ca. 1200-1543) (Hilversum 1944), p. 100, 101.

Page 345: Groenlo in de 80-jarige oorlog

345

Hoofdstuk 4

1. J. Brouwer, Kronieken van Spaansche soldaten (Zutphen 1933), p 74. 2. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606. 3. C.M. Schulten en J.W.M. Schulten, Het leger in de zeventiende eeuw (Bussum 1969). J.P. Puype, 1648 Vrede van Munster feit en verbeelding (Zwolle 1988).

Hoofdstuk 5

1. H.P.H. Jansen, Prisma Kalendarium (Utrecht 1999), p. 81. 2. H.P.H. Jansen, a.w., p. 74. 3. J. D. M. Cornelissen, Oranje’s inval in 1568. In: Historisch Tijdschrift 12 (1933), p. 96-108. H.P.H. Jansen, a.w., p. 81-82. 4. B. Stegeman, a.w., p. 275. 5. RAG, BKZ, Brief van de schout van Zutphen aan het Hof d.d. 31 mei 1567, no. 3244. 6. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de landdrost van de Graafschap Zutphen d.d. 29 juni 1567, no. 3265. 7. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de landdrost van de Graafschap Zutphen d.d. 27 juli 1567, no. 3276. 8. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 23 en 24. 9. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de landdrost van de Graafschap Zutphen d.d. 12 augustus 1567, no. 3279.10. R.W. Tadama, Geschiedenis der stad Zutphen, van de vroegste tijden tot 1795 (Arnhem/Zutphen 1856, heruitgegeven Schiedam 1976), p. 193.11. RAG, BKZ, Brief van de landdrost van de Graafschap Zutphen aan het Hof d.d. 5 november 1567, no. 3318.12. J.S. van Veen, Het Graafschap Bergh in de eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog (1568 - 1572). In: Bijdr. en Meded. Gelre VIII, p. 113.13. J.S. van Veen, Het Graafschap Bergh in de eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog (1568 - 1572). In: Bijdr. en Meded. Gelre VIII, p. 114, 115 en 117.14. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de steden Zutphen en Groenlo d.d. 29 mei 1568, no. 3399.15. J.S. van Veen, Het Graafschap Bergh in de eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog (1568 - 1572). In: Bijdr. en Meded. Gelre VIII, p. 118, 120.16. ARAB, Correspondance de Gueldre et Zutphen, VIII. Toegang 109, inv. nr. 307, folio 7 en 8.17. RAG, Brieven uit en aan het Hof d.d. 28 juni 1568, no. 2147 en 30 juni 1568, no. 2148. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de steden Zutphen, Doesburg, Doetinchem, Lochem en Groll d.d. 29 juni 1568, no. 3421. ARAB, Correspondance de Gueldre et Zutphen, VIII. Toegang 109, inv. nr. 307, folio 11.18. RAG, Hof van Gelre en Zutphen, Ingekomen verzoekschriften, inv. nr. 1261 (1543-1560), map 25.19. RAG, BKZ, Brief van de magistraat van Zutphen aan Alva d.d. 2 juli 1568, no. 3429.20. ARAB, Correspondance de Gueldre et Zutphen, VIII. Toegang 109, inv. nr. 307, folio 54.21. RAG, Brieven uit en aan het Hof d.d. 13 december 1560, no. 1432.22. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 27.23. H.P.H. Jansen, a.w., p. 82.24. G. Groen van Prinsterer, Archives ou correspondance inédite de la maison d’Orange-Nassau, Supplément au receuil de M.G. Groen van Prinsterer ‘La correspondance du Prince Guillaume d’Orange avec Jacques de Wesenbeke’, van de hand van J.F. van Someren (Utrecht, Amsterdam 1896), p. 185-189.25. J.S. van Veen, Het Graafschap Bergh in de eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog (1568 - 1572). In: Bijdr. en Meded. Gelre VIII, p. 124-128 . R.W. Tadama, Willem Graaf van den Berg en zijne tijdgenoten (Zutphen 1846), p. 19, 82 en 86. ARAB, Correspondance de Gueldre et Zutphen, XI. Toegang 109, inv. nr. 310, folio 109.26. RAG, BKZ, Brief van de Stadhouder aan de Drost van Bredevoort d.d. 20 december 1570, no. 3953.27. RAG, BKZ, Brief van de Drost van Bredevoort aan de Stadhouder d.d. 24 december 1570, no. 3956.28. J.S. van Veen, Het Graafschap Bergh in de eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog (1568 - 1572). In: Bijdr. en Meded. Gelre VIII, p. 126-128.29. RAG, BKZ, Brief van de Landdrost van Bergh aan de Stadhouder d.d. 12 januari 1571, no. 3966.

Page 346: Groenlo in de 80-jarige oorlog

346

30. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doetinchem aan de Stadhouder d.d. 21 januari 1571, no. 3971.31. RAG, BKZ, Brief van de Stadhouder aan de Magistraat van Doetinchem d.d. 22 januari 1571, no. 3973.32. RAG, BKZ, Brief van de Drost van Bredevoort aan het Hof d.d. 25 april 1571, no. 4016.33. RAG, Brieven van en aan de Stadhouder d.d. 26 april 1571, no. 692.34. RAG, Brieven van en aan het Hof d.d. 23 juni 1571, no. 2500.35. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Doetinchem d.d. 25 juni 1571, no. 4081.36. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Doetinchem d.d. 12 oktober 1571, no. 4165.37. RAG, BKZ, Brief van de Drost van Ulft aan het Hof d.d. 18 januari 1572, no. 4262.38. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Drost van Ulft d.d. 21 januari 1572, no. 4263.39. H.P.H. Jansen, a.w., p. 82.40. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Zutphen d.d. 19 mei 1572, no. 4366.41. B. Stegeman, a.w., p. 277, 278. 42. RAG, Brieven van en aan het Hof d.d. 24 mei 1572, no. 2669.43. RAG, Brieven van en aan het Hof d.d. 24 mei 1572, no. 2670.44. ARAB, Correspondance de Gueldre et Zutphen, XIV. Toegang 109, inv. nr. 313, folio 141.45. RAG, Brieven van en aan het Hof d.d. 25 mei 1572, no. 2665. ARAB, Correspondance de Gueldre et Zutphen, XIV. Toegang 109, inv. nr. 313, folio 141. 46. RAG, Brieven van en aan het Hof d.d. 25 mei 1572, no. 2671. ARAB, Correspondance de Gueldre et Zutphen, XIV. Toegang 109, inv. nr. 313, folio 135.47. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Richter van Bronkhorst d.d. 26 mei 1572, no. 4374.48. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 26 mei 1572, no. 4374a.49. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Zutphen d.d. 26 mei 1572, no. 4374b.50. ARAB, Correspondance de Gueldre et Zutphen, XIV. Toegang 109, inv. nr. 313, folio 174.51. J.S. van Veen, Het Graafschap Bergh in de eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog (1568-1572). In: Bijdr. en Meded. Gelre VIII, p. 134, 135.52. RAG, BKZ, Brief van de Stadhouder aan de Schout van Lochem en de Richters van Doetinchem, Doesburg, Hengelo, Zelhem, Hummelo, Steenderen en Ruurlo en aan het Kwartier van Zutphen d.d. 29 mei 1572, no. 4375.53. ARAB, Correspondance de Gueldre et Zutphen, XIV. Toegang 109, inv. nr. 313, folio 233.54. RAG, BKZ, Brief van de Stadhouder aan de steden Doesburg en Doetinchem d.d. 11 juni 1572, no. 4380.55. RAG, Brieven van en aan het Hof d.d. 12 juni 1572, no. 2724.56. ARAB, Correspondance de Gueldre et Zutphen, XIV. Toegang 109, inv. nr. 313, folio 244.57. RAG, Brieven van en aan het Hof d.d. 13 juni 1572, no. 2790.58. P.C. Bor, Oorsrpongh, begin ende vervolgh der Nederlandtsche Oorlogen (Amsterdam 1621), 6e Boek, blz. 381.59. R.W. Tadama, Willem Graaf van den Bergh en zijne tijdgenoten (Zutphen 1846), p. 20. R.W. Tadama, Geschiedenis der stad Zutphen, van de vroegste tijden tot 1795 (Arnhem/Zutphen 1856, heruitgegeven Schiedam 1976), p. 197. G.B. Janssen, Lochem in het defensief. In: Over stad en scholtambt Lochem, Een beschrijving na 750 jaar (Lochem 1983), p. 116.60. Ch. v.d. Heuvel, Een atlas voor Gilles de Berlaymont, heer van Hierges, Caert Thresoor, nr. 15 (1996), 3, p. 57-69. J.E. van der Pluijm, De vestingstad Grol in de kaart gekeken,Topografisch historisch atlas van Groenlo, (Groenlo 2006). 61. P.H.C. Engel, Tussen twee torens. In: Grepen uit het Grols verleden (Uitgave Oudheidkundige Vereniging Groenlo, z.j.), p. 20.62. Th.A.M. Thielen, Geschiedenis van de enclave Groenlo-Lichtenvoorde (Zutphen 1966), p. 90.63. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 28 en 29. B. Stegeman, a.w., p. 280. J.S. van Veen, De verovering en herovering van Bredevoort in 1572. In: Bijdr. en Meded. Gelre VIII (1905), p.112.64. ARAB, Correspondance de Gueldre et Zutphen, XIV. Toegang 109, inv. nr. 313, folio 316.65. G. Groen van Prinsterer, Archives ou correspondance inédite de la maison d’Orange-Nassau (Leiden 1835-1915), 1e serie, tome III, p. 460 t/m 464, no. CCCLXXVI.66. B. Stegeman, a.w., p. 281.67. G. Groen van Prinsterer, Archives ou correspondance inédite de la maison d’Orange-Nassau (Leiden 1835-1915), 1e serie, tome III, p. 491 t/m 496, no. CCCLXXXIV.

Page 347: Groenlo in de 80-jarige oorlog

347

68. A. van Slichtenhorst, XIV boeken van de Geldersse geschiedenissen (Arnhem 1653 of 1654, ongew. herdr. 1967), p. 524. J.P. Arend, Algemeene geschiedenis des vaderlands (Amsterdam en Haarlem 1840-1883), 5 dln., deel II-5, p. 226. G. Prop, De historie van een kleine landstad ‘Lochum’ (Lochem 1958, ongew. herdr. 1967, 1979), p. 100.69. RAG, Brieven van en aan het Hof d.d. 22 october 1572, no. 2882. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Doesburg d.d. 24 october 1572, no. 4383.70. J.F.A. Modderman, Doetinchem in de branding van revolutie en oorlog (1566-1599). In: Geschiedenis van Doetinchem, onder redactie van J.C. Boogman en S. Oosterhaven (Zutphen 1986), p. 120.71. A. van Slichtenhorst, a.w., p. 524. J.P. Arend a.w., II-5, p. 226. G. Prop, a.w., p. 100.72. G.B. Janssen, a.w., p. 116.73. R.W. Tadama, Geschiedenis der stad Zutphen, van de vroegste tijden tot 1795 (Arnhem/Zutphen 1856, heruitgegeven Schiedam 1976), p. 205.74. P.C. Bor, a.w., (uitg. 1601), fol. 148v. R.W. Tadama, Geschiedenis der stad Zutphen, van de vroegste tijden tot 1795 (Arnhem/Zutphen 1856), p. 197-208. R.W. Tadama, Willem Graaf van den Bergh en zijne tijdgenoten (Zutphen 1846), p. 25-27.75. G. Groen van Prinsterer, Archives ou correspondance inédite de la maison d’Orange-Nassau (Leiden 1835-1915), 1e serie, tome III, p. 460 t/m 464, no. CCCLXXVI.76. B. Stegeman, a.w., p. 283.77. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Groenlo aan het Hof d.d. 26 october 1573, no. 4597. 78. G.B. Janssen, De Tachtigjarige Oorlog vanuit een andere Hoek (1) Geplunderd en Mishandeld. In: Den Schaorpaol, Kwartaalbericht van het Staring Instituut, 19e jaargang nr. 2 (juni 1998), p. 2 t/m 5.79. B. Stegeman, a.w., p. 285.80. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 52.81. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Schout van Lochem d.d. 10 februari 1573, no. 4409.82. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Groenlo aan het Hof d.d. 26 oktober 1573, no. 4597. 83. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan de Stadhouder d.d. 15 september 1573, no. 4562.84. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan de Stadhouder d.d. 18 september 1573, no. 4565.85. RAG, BKZ, Brief van de Stadhouder aan de Magistraat van Zutphen d.d. 21 september 1573, no. 4567.86. RAG, BKZ, Brief van de Stadhouder aan de landdrost van de Graafschap Zutphen d.d. 21 september 1573, no. 4569.87. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Groenlo aan het Hof d.d. 26 oktober 1573, no. 4597.88. RAG, BKZ, Brieven van het Hof aan de Magistraat van Groenlo d.d. 15 juni 1573, no. 4485, 20 juli 1573, no. 4508, 7 december 1573, no. 4639 en 28 februari 1574, no. 4675.89. RAG, BKZ, Brief van de Stadhouder aan alle officieren in wier ambten goederen gelegen zijn van Peter Doys d.d. 7 december. 1573, no.4640.90. ARAB, Documents d’administration et de documentation comptabilité militaires, toegang 105, inv. nr. 1690/2. Mfnr. 5201.91. RAG, BKZ, Brieven van de Magistraat van Doetinchem, de Drost van Schuylenburg en de richter van Doesburg aan het Hof d.d. 14 november 1573, no. 4618 en 15 november 1573, no. 4619, 4620.92. RAG, BKZ, Brief van de Richter van Doesburg aan het Hof d.d. 17 november 1573, no.4621*.93. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan verschillende officieren van de Graafschap Zutphen d.d. 19 november 1573, no.4625.94. J. Gimberg, Zutphen op 16 november 1572. In: Bijdr. en Meded. Gelre XXVI (1923), p. 107-109.95. RAG, BKZ, Brieven van het Hof aan Bergh, Doesburg, Lochem en Zutphen d.d. 21 augustus 1574, nos. 4768, 4769 en 4770.96. RAG, BKZ, Brief van de Schout van Zutphen aan het Hof d.d. 22 augustus 1574, no. 4771.97. RAG, BKZ, Brief van Bannerheren, Ridderschap en Steden der Graafschap Zutphen aan de Stadhouder d.d. 27 januari 1575, no. 4914.98. P.H.C. Engel, Tussen twee torens. In: Grepen uit het Grols verleden (Uitgave Oudheidkundige Vereniging Groenlo, z.j.), p. 20.99. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Vrouwe van Borculo d.d. 21 juni 1575, no. 4985.

Page 348: Groenlo in de 80-jarige oorlog

348

100. RAG, Brieven van en aan de Stadhouder d.d. 21 juni 1575, no. 1074.101. RAG, BKZ, Brief van de Stadhouder en het Hof aan de Vrouwe van Borculo d.d. 9 juli 1575, no. 4991.102. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Heer van Anholt d.d. 30 mei 1577, no. 5279.

Hoofdstuk 6

1. G. van Hasselt, Stukken voor de Vaderlandsche Historie (Amsterdam 1792-1793), 4 delen, deel III, p. 295. P. Geyl, Geschiedenis van de Nederlandse stam (Amsterdam/Antwerpen 1961), deel 1, p. 328. 2. F.J.G. ten Raa en F. de Bas, Het Staatsche Leger 1568-1795 (Breda - ’s-Gravenahge 1911 - 1964), 8 dln., deel 1, p. 43. 3. J.A.G.C. Trosée, Het eerste tijdvak van het verraad van Graaf Willem van den Bergh, Werken uitgegeven door Gelre no. 18, (Arnhem 1929), p. 32. 4. F.J.G. ten Raa en F. de Bas, a.w., deel 1, p. 47. 5. B. Stegeman, a.w., p. 292. 6. J.A.G.C. Trosée, a.w., p. 47. 7. B. Stegeman, a.w., p. 293. 8. B. Stegeman, a.w., p. 294. 9. J.F.A. Modderman, a.w., p. 121. 10. B. Stegeman, a.w., p. 294.11. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 48.12. B. Stegeman, a.w., p. 295, 296.13. F.J.G. ten Raa en F. de Bas, a.w., deel 1, p. 53.14. F.J.G. ten Raa en F. de Bas, a.w., deel 1, p. 53-58.15. F.J.G. ten Raa en F. de Bas, a.w., deel 1, p. 261.16. P.C. Bor, a.w., (Uitgave Amsterdam 1621), 14e Boek, blz. 193.17. J.A.G.C. Trosée, a.w., p. 190 en 191.18. J.A.G.C. Trosée, a.w., p. 191.19. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Schouten en Richters der Graafschap en aan het Kwartier van Zutphen d.d. 11 maart 1580, no. 5474. Gedrukt bij J.S. van Veen, De Boerenopstand in 1580. In: Bijdr. en Meded. Gelre XVI, p. 65.20. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Landdrost van de Graafschap Zutphen d.d. 13 maart 1580, no. 5481. Gedrukt bij J.S. van Veen, De Boerenopstand in 1580. In: Bijdr. en Meded. Gelre XVI, p. 66.21. J.S. van Veen, De Boerenopstand in 1580. In: Bijdr. en Meded. Gelre V, p. 61-70, 161-168.22. E. van Reyd, Voornaemste geschiedenissen in de Nederlanden ende elders, uitgave 1626, p. 40.23. KHA, Reg. Jan de Oude, no. 881, minuut. Postscriptum van een brief van Jan van Nassau vanuit Zutphen aan het Unie-College d.d. 21 maart 1580.24. RAG, BKZ, Brief van hopman Tijt Raeshorn aan het Hof d.d. 4 juni 1580, no. 5527.25. E. van Reyd, Oorspronck ende voortganck vande Nederlantsche oorloghen, (Amsterdam 1644), p. 44.26. J.F.A. Modderman, Doetinchem in de branding van revolutie en oorlog (1566-1599). In: Geschiedenis van Doetinchem, onder redactie van J.C. Boogman en S. Oosterhaven (Zutphen 1986), hfdst. V, p. 121.27. G. Groen van Prinsterer, Archives ou correspondance inédite de la maison d’Orange-Nassau (Leiden 1835-1915), 1e serie, tome VI, p. 459.28. RAG, BKZ, Brieven van het Hof aan de Landdrost van de Graafschap Zutphen d.d. 10 Juni 1578, no. 5379, 5386.29. P.H.C. Engel, Tussen twee torens. In: Grepen uit het Grols verleden (Uitgave Oudheidkundige Vereniging Groenlo, z.j.), p. 20 - 22.30. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Groenlo d.d. 19 Juli 1580, no. 5572, gedeeltelijk gedrukt bij J.S. van Veen, De eerste hervormde prediking te Groenlo (1580), in: Ned. Arch. V. Kerkgesch. Nwe serie, dl 10, p. 283.31. RAG, BKZ, Brief inhoudende Commissie (opdracht) van het Hof voor Carolus Gallus d.d. 19 Juli 1580, no. 5572*.32. Gedrukt bij J.S. van Veen, De eerste hervormde prediking te Groenlo (1580). In: Ned. Arch. V. Kerkgesch. Nwe serie, dl. 10, p. 281-282.33. Th.A.M. Thielen, a.w., p. 90.34. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Richter en de Magistraat van Groenlo d.d. 27 Augustus 1580, no. 5602.35. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Groenlo aan het Hof d.d. 13 September 1580, no. 5628.36. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Groenlo d.d. 21 September 1580, no. 5636.

Page 349: Groenlo in de 80-jarige oorlog

349

Hoofdstuk 7

1. G. Groen van Prinsterer, a.w., 1e serie, VII, blz. 341, 361, enz. 2. G. Groen van Prinsterer, a.w., 1e serie, VII, blz. 393, 396, enz. 3. J.A.G.C.Trosée, Het eerste tijdvak van het verraad van Graaf Willem van den Bergh, Werken uitgegeven door Gelre, no. 18 (Arnhem 1929), p. 225. 4. R. Fresinga, Nederlandse Memorien (Deventer 1584), p. 233 en 234. G. Dumbar, Analecta seu vetera aliquot scripte etc. (Deventer 1719-1722), Tom. III, p. 282. 5. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de ambtlieden der Graafschap d.d. 10 September 1580, no. 5626. 6. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 27 September 1580, no. 5643. 7. J.F.A. Modderman, a.w., p. 122. 8. R. Fresinga, a.w., p. 234 en 235. G. Dumbar, a.w., p. 283. 9. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de soldaten binnen Lochem d.d. 16 maart 1581, no. 5781.10. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 2 oktober 1580, no. 5647.11. E. van Reyd, Historie der Nederlantscher oorlogen begin ende voortganck tot den jaere 1601 (Amsterdam 1644), p 49.12. P.H.C. Engel, Tussen twee torens. In: Grepen uit het Grols verleden (Uitgave Oudheidkundige Vereniging Groenlo, z.j.), p. 22.13. Th.A.M. Thielen, a.w., p. 78.14. RAG, BKZ, Brieven van het Hof aan de Magistraat van Zutphen d.d. 30 mei 1593, no. 7039 en van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 18 december 1594, no. 7323.15. R. Fresinga, a.w., p. 235. G. Dumbar, a.w., p. 283, 284.16. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 4 oktober 1580, no. 5651.17. RAG, BKZ, Brief van de Zutphense kwartiersdag aan het Hof d.d. 7 oktober 1580, no. 5655.18. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 12 oktober 1580, no. 5658.19. RAG, BKZ, Brief van Jurgen van Boecholtz op last van kolonel Norrits aan het Hof d.d. 12 oktober 1580, no. 5660.20. R. Fresinga, a.w., p. 235. G. Dumbar, a.w., p. 284.21. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 68.22. RAG, BKZ, Brief van Seyno van Dorth aan het Hof d.d. 19 oktober 1580, no. 5669.23. RAG, BKZ, Brief van de Landdrost van de Graafschap Zutphen aan het Hof d.d. 2 november 1580, no. 5681.24. RAG, BKZ, Brieven van de Magistraat van Doesburg en de Magistraat van Lochem aan het Hof d.d. 17 november 1580, no. 5689 en 18 november 1580, no. 5692.25. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 25 november 1580, no. 5696.26. RAG, BKZ, Brief van de Landdrost van de Graafschap Zutphen aan het Hof d.d. 26 november 1580, no. 5698.27. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Landdrost van de Graafschap Zutphen d.d. 29 november 1580, no. 5699.28. RAG, BKZ, Brief van de Schout van Zutphen aan het Hof d.d. 1 december 1580, no. 5704, waarbij gevoegd copie van de brief van de Drost van Bredevoort aan die van Warnsveld.29. RAG, BKZ, Brief van Seyno van Dorth aan het Hof d.d. 3 december 1580, no. 5706. 30. RAG, BKZ, Brief van de Schout van Zutphen aan het Hof d.d. 3 december 1580, no. 5707.31. RAG, BKZ, Brief van de Schout van Zutphen aan het Hof d.d. 5 december 1580, no. 5708.32. RAG, BKZ, Brief van Seyno van Dorth aan het Hof d.d. 5 december 1580, no. 5711.33. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de luitenant van de graaf Van Hohenlohe d.d. 5 december 1580, no. 5709.34. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Doesburg d.d. 7 december 1580, no. 5714.35. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de hoplieden van Doesburg d.d. 16 december 1580, no. 5716.36. RAG, BKZ, Brief van hopman Schull aan graaf Willem Lodewijk van Nassau d.d. 19 december 1580, no. 5718.37. F.J.G. ten Raa en F. de Bas, a.w., deel 1, p. 60.38. De betreffende brief van 10 februari 1581 gedrukt bij J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., bijlage XLI, p. 159 t/m 161.39. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doetinchem aan het Hof d.d. 6 januari 1581, no. 5728.40. RAG, BKZ, Brief van de Richter van Doesburg aan het Hof d.d. 17 februari 1581, no. 5756.41. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de steden Zutphen, Doesburg en Doetinchem d.d. 25 mei 1581, no. 5816.

Page 350: Groenlo in de 80-jarige oorlog

350

42. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de soldaten binnen Lochem d.d. 16 maart 1581, no. 5781.43. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 71.44. RAG, BKZ, Brieven van de Magistraat van Doetinchem en de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 8 juni 1581, no. 5825 en 9 juni 1581, no. 5827.45. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doetinchem aan het Hof d.d. 8 juni 1581, no. 5825.46. RAG, BKZ, Brief van en aan het Kwartier van Zutphen, 10 juni 1581, no. 5828.47. RAG, BKZ, Brieven van de Magistraat van Doetinchem aan het Hof d.d. 8 juni 1581, no. 5825 en 9 juni 1581, no. 5826.48. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 9 juni 1581, no. 5827.49. RAG, BKZ, Brief van Johan Korbeek, burger van Doetinchem, aan het Hof d.d. 14 juli 1581, no. 5846.50. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 22 juli 1581, no. 5858.51. RAG, BKZ, Brief van Seyno van Dorth aan het Hof d.d. 31 juli 1581, no. 5872.52. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doesburg aan het Hof d.d. 1 augustus 1581, no. 5873.53. RAG, BKZ, Brief van Gerlach van der Capellen aan het Hof d.d. 5 augustus 1581, no. 5879.54. RAG, BKZ, Brief van hopman Gerrit de Jonge aan het Hof d.d. 14 augustus 1581, no. 5890.55. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Zutphen d.d. 25 augustus 1581, no. 5909.56. RAG, BKZ, Brief van graaf Willem van den Bergh aan het Hof d.d. 29 september 1581, no. 5950.57. RAG, BKZ, Brief van graaf Willem van den Bergh aan het Hof d.d. 2 oktober 1581, no. 5954.58. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 72.59. Brief van Peter de Monte en Willem Dunsberg aan Parma van 10 februari 1581. Gedrukt bij J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., bijlage XLI, p. 159 t/m 161. 60. Brief van Parma aan Haultepenne d.d. 27 november 1581. Gedrukt bij J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., bijlage XLII, p. 162.61. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 72, 73.62. B. Stegeman, a.w., p. 299.63. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doesburg aan het Hof d.d. 21 november 1581, no. 5985.64. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Heer van Keppel d.d. 21 november 1581, no. 5986.65. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Doesburg d.d. 22 november 1581, no. 5987.66. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Doesburg d.d. 25 november 1581, no. 5991.67. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doetinchem aan het Hof d.d. 30 november 1581, no. 5991*.68. ARAB, Correspondance de Gueldre et Zutphen. Toegang 105, inv.nr. 1794/2. Brief van Verdugo aan Christof Schenck van Tautenburg d.d. 25 november 1581, nos. 4238 en 4238*.69. J.S. van Veen, De Graafschap in den tijd van overgang. In: Bijdr. en Meded. Gelre 28 (1925), p. 83-111.70. D.P.M. Graswinckel, De aanstelling van graaf Willem van den Bergh tot stadhouder van Gelderland. In: Bijdr. en Meded. Gelre 28 (1925), p. 123-129.71. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 10 augustus 1581, no. 5884.72. Brief van Jacob van Bronckhorst aan zijn echtgenote Gertrud van Milendonck (3 maart 1582). Gedrukt bij J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 165, bijlage XLVII.73. H. Terhalle, Der Achtzigjährige Krieg zwischen dem König von Spanien und den Niederlanden in seinen Auswirkungen auf das WestMunsterland an Beispielen. In: T. Sodmann, 1568-1648, Zu den Auswirkungen des Achtzigjährigen Krieges auf die östlichen Niederlande und das WestMunsterland (Vreden 2002), p. 206-208.74. A. Staring, a.w., p. 5.75. G.B. Janssen, Lochem in het defensief. In: Over stad en scholtambt Lochem. Een beschrijving na 750 jaar (Lochem 1983), p 117-118.76. L. Guicciardini, Beschrijvinghe van alle de Nederlanden (Amsterdam 1612), p. 145b. P.C. Hooft, Nederlandsche historien (Amsterdam-Leiden 1703), p. 830.77. RAG, Brieven van en aan het Hof d.d. 1 september 1582, no. 4500. Brief van Seyno van Dorth aan de Stadhouder. Gedrukt bij J.S. van Veen, Episode uit het beleg van Lochem (1582). In: Bijdragen en Mededelingen Gelre, VII (1904), p. 450-452.78. Brief van Jacob van Bronckhorst aan zijn echtgenote, Getrud van Milendonck, d.d. 10 september 1582. Gedrukt bij J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 166, bijlage XLVIII.79. P.C. Bor, a.w., 17e boek, fol. 32.80. P.C. Bor, a.w., 17e boek, fol. 32.

Page 351: Groenlo in de 80-jarige oorlog

351

81. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 75, 76.82. A. Staring, a.w., p. 5.83. RAG, BKZ, Brief van A. van Boeynenbarch genaamd van Honsteyn aan het Hof d.d. 27 september 1582, no. 6014.84. G.B. Janssen, Lochem in het defensief. In: Over stad en scholtambt Lochem. Een beschrijving na 750 jaar (Lochem 1983), p. 117-122.85. RAG, BKZ, Brief van hopman Gerrit de Jonge te Lochem aan de Stadhouder en het Hof d.d. 5 april 1583, no. 6043.86. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat en de burgerij van Lochem aan het Hof d.d. 25 april 1583, no. 6059.87. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Lochem d.d. 26 april 1583, no. 6060.88. RAG, BKZ, Brief van hopman Johan Thiesselinck te Groenlo aan het Hof d.d. 4 mei 1583, no. 6065.89. R.W. Tadama, Geschiedenis der stad Zutphen, van de vroegste tijden tot 1795 (Arnhem/Zutphen 1856, heruitgegeven Schiedam 1976), p. 221.90. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan de Stadhouder en het Hof d.d. 27 juli 1583, no. 6088.91. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Zutphen d.d. 28 juli 1583, no. 6089.92. RAG, BKZ, Brief van de Ridderschap der Graafschap en de Magistraat van Zutphen aan de Stadhouder en het Hof d.d. 29 juli 1583, no. 6091.93. RAG, BKZ, Brieven van het Hof aan het schoutambt en het landdrostambt Zutphen, augustus 1583, no. 6098, 6099 en 6100.94. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 80, 81.95. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doesburg en hopman Simon Swaen aan de Stadhouder en het Hof d.d. 28 augustus 1583, no. 6105.96. H. Terhalle, a.w., p. 174, 175.97. R.W. Tadama, Geschiedenis der stad Zutphen, van de vroegste tijden tot 1795 (Arnhem/Zutphen 1856, heruitgegeven Schiedam 1976), p. 225.98. J.F.A. Modderman, a.w., p. 124.99. ARAB, Inventaire analytique des archives de l’Audience et des papier d’état, Commissies voor drossaards en ondergechikte officieren, Zutphen, 1582-1644. Toegang 109, inv. nr. 1354. 100. RAG, BKZ, Brief van landraad Frederick van Marhulzen aan het Hof d.d. 11 september 1581, no. 5937.101. RAL, AGRR, Losse stukken tot de geschiedenis der Spaanse onlusten, na den jare 1581, inv. nr. 358.102. RAL, AGGR, Losse stukken tot de geschiedenis der Spaanse onlusten, na den jare 1581, inv. nr. 361.103. R.W. Tadama, Willem Graaf van den Berg en zijne tijdgenoten (Zutphen 1846), p. 41, 42.104. H.P.H. Jansen, a.w., p. 89.105. RAG, BKZ, Brief van hopman Gosen van Berrinckhem te Doetinchem aan het Hof d.d. 26 januari 1584, no. 6137.106. F.J.G. ten Raa en F. de Bas, a.w., deel 1, p. 73,74.107. R.W. Tadama, a.w., bijlage CXXXV.108. B. Stegeman, a.w., p. 303. 109. B. Stegeman, a.w., p. 303, 304. 110. B. Stegeman, a.w., p. 304.111. H. Terhalle, a.w., p. 176.112. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 84.113. B. Stegeman, a.w., p. 304, 305.

Hoofdstuk 8

1. RGP deel 43, RSG IV (1584), p. 411, 412, 420. Resolutie Staten Generaal d.d. 20 juni 1584. 2. ARA, SG, brievenboeken - loketkast - secrete kast, toegang 1.01.06, inv. nr. 11091, folio 91. 3. RGP deel 43, RSG IV (1584), p. 417. Notulen Staten Generaal d.d. 16 juli 1584. 4. RGP deel 43, RSG IV (1584), p. 418. Het betreffende request is daar integraal afgedrukt. 5. RGP deel 43, RSG IV (1584), p. 417, 418. Resolutie Staten Generaal d.d. 17 juli 1584. 6. RGP deel 43, RSG IV (1584), p. 419, 420. Resolutie Staten Generaal d.d. 24 juli 1584. 7. RGP deel 43, RSG IV (1584), p. 429. Resolutie Staten Generaal d.d. 13 augustus 1584. P.C. Bor, a.w., 19e boek, fol. 35.

Page 352: Groenlo in de 80-jarige oorlog

352

8. RGP deel 43, RSG IV (1584), p. 429. Notulen Staten Generaal d.d. 15 augustus 1584. 9. RGP deel 43, RSG IV (1584), p. 429, 430. Resolutie Staten Generaal d.d. 16 augustus 1584.10. RGP deel 43, RSG IV (1584), p. 440, 441. Resolutie Staten Generaal d.d. 19 september 1584.11. P.C. Bor, a.w., 19e boek, fol. 35.12. RGP deel 43, RSG IV (1584), p. 570. Resolutie Staten Generaal d.d. 20 augustus 1584.13. G. B. Janssen, Lochem in het defensief. In: Over stad en scholtambt Lochem. Een beschrijving na 750 jaar (Lochem 1983), p. 114. G. Prop, a.w., p. 103-104.14. F.J.G. ten Raa en F. de Bas, a.w., deel 1, p. 73.15. R.W. Tadama, Willem Graaf van den Berg en zijne tijdgenoten (Zutphen 1846), p. 45, 46.16. H. Terhalle, a.w., p. 176.17. F.J.G. ten Raa en F. de Bas, a.w., deel 1, p. 70.18. B. Stegeman, a.w., p. 306, 307.19. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 87, 88.20. H. Terhalle, a.w., p. 214.21. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 88, 89.22. R.W. Tadama, a.w., p. 226, 227.23. Streekarchivariaat Regio Achterhoek te Doetinchem, SAG, inventarisnr. 369. 24. H. Brugmans, Correspondentie van Robert Dudley, Graaf van Leicester en andere documenten betreffende zijn gouvernement-generaal in de Nederlanden (Utrecht 1931) (3 delen). Deel II, p. 23. Brief van het Hof van Gelderland aan de Raad van State d.d. 7/17 januari 1587. De minuut van deze brief: RAG, Brieven uit en aan het Hof nr. 5319.25. RGP deel 47, RSG V (1587), p. 623. Resolutie Staten Generaal d.d. 19 maart 1587.26. RGP deel 47, RSG V (1587), p. 628. Notulen Staten Generaal d.d. 21 april 1587.27. B. Stegeman, a.w., p. 309.28. B. Stegeman, a.w., p. 310.29. B. Stegeman, a.w., p. 310.30. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 89, 90.31. B. Stegeman, a.w., p. 310, 311.32. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 90.33. H. Terhalle, a.w., p. 214.34. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 90, 91.35. RGP 51, RSG VI (1588), p. 56, 57. Notulen Staten Generaal d.d. 1 januari 1588.36. RGP 51, RSG VI (1588), p. 104, 105. Resolutie Staten Generaal d.d. 7 januari 1588.37. RGP 51, RSG VI (1588), p. 107, en 112. Resoluties Staten Generaal d.d. 11 en 15 januari 1588.38. B. Stegeman, a.w., p. 311.39. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 91.40. B. Stegeman, a.w., p. 311, 312.41. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 92, 93. B. Stegeman, a.w., p. 312.42. B. Stegeman, a.w., p. 312.43. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 92.44. RGP deel 51, RSG VI (1588), p. 101 en 154. Resolutie Staten Generaal d.d. 23 juni 1588.45. RGP deel 51, RSG VI (1588), p. 178. Resolutie Staten Generaal d.d. 28 december 1588.46. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 92.47. B. Stegeman, a.w., p. 313.

Hoofdstuk 9

1. ARA, RvS, inv. nr. 7. Resolutie 10 augustus 1588. 2. RAG, BKZ, Publicatie van het Hof aan alle bewoners van het platte land van de Graafschap Zutphen d.d. 6 september 1588, no. 6335.

Page 353: Groenlo in de 80-jarige oorlog

353

3. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de garnizoenen van Doesburg, Doetinchem en Lochem d.d. 28 augustus 1588, no. 6327. 4. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de bevelhebbers van de ruiters te Lochem d.d. 28 augustus 1588, no. 6326. 5. J.F.A. Modderman, a.w., p. 124, 125. 6. H. Terhalle, a.w., p. 214, 215. 7. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 94. B. Stegeman, a.w., p. 314. 8. RGP deel 51, RSG VI (1589), p. 422. Resolutie Staten Generaal d.d. 9 januari 1589. 9. RGP deel 51, RSG VI (1589), p. 422. Resolutie Staten Generaal d.d. 9 maart 1589.10. RAG, BKZ, Brieven van Joest Crouwel, ontvanger der contributiepenningen te Doesburg aan het Hof en van Het Hof aan Joest Crouwel d.d. 18 januari 1589, no. 6374 en 6376 en van de voogden van Aalten en Dinxperlo aan het Hof d.d. 9 maart 1589, no. 6404.11. U. Söbbing, Südlohn während des Spanisch-Niederländischen Krieges (1568-1648). In: T. Sodmann, 1568-1648, Zu den Auswirkungen des Achtzigjährigen Krieges auf die östlichen Niederlande und das WestMunsterland (Vreden 2002), p. 125.12. B. Stegeman, a.w., p. 315, 316.13. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Doetinchem zonder datum (waarschijnlijk 29 of 30 juli 1589), no. 6456.14. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doetinchem aan het Hof d.d. 1 augustus 1589, no. 6467.15. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de graaf van Valkensteyn d.d. 22 augustus 1589, no. 6473.16. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 96. B. Stegeman, a.w., p. 315.17. RAG, BKZ, Brief van de Stadhouder en het Hof aan de bevelhebbers der garnizoenen van de Graafschap d.d. 14 april 1589, no. 6415*.18. RAG, BKZ, Brief van de ontvanger Jacob Dunnewoldt aan het Hof d.d. 20 september 1589, no. 6489.19. RAL, AGRR, inv. nr. 280, (bijlage copie van de instructie voor Jan van Lamsweerde).20. RAL, AGRR, nr. 280, folio 1r.21. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 96.22. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 96.23. B. Stegeman, a.w., p. 317.24. RAG, BKZ, Brief van Joost van Heeckeren aan het Hof d.d. 1 februari 1590, no. 6545.25. RAG, BKZ, Brief van de ontvanger Jacob Dunnewoldt aan het Hof d.d. 24 februari 1590, no. 6563.26. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 96, 97.27. H. Terhalle, a.w., p. 215.

Hoofdstuk 10

1. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Doesburg d.d. 16 februari 1590, no. 6553. 2. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doesburg aan het Hof d.d. 19 februari 1590, no. 6558. 3. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Doesburg d.d. 21 februari 1590, no. 6562. 4. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de magistraten van Doesburg, Doetinchem, ’s Heerenberg en Lochem en de garnizoenen aldaar d.d. 17 mei 1590, no. 6604. 5. RAG, BKZ, Brief van kapitein Thomas Smith aan het Hof d.d. 18 mei 1590, no. 6605. 6. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doesburg aan het Hof d.d. 18 mei 1590, no. 6606. 7. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doesburg aan het Hof d.d. 30 mei 1590, no. 6612. 8. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doesburg aan het Hof d.d. 5 juni 1590, no. 6616. 9. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doetinchem aan het Hof d.d. 26 juni 1590, no. 6634.10. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doesburg aan het Hof d.d. 8 augustus 1590, no. 6653.11. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doetinchem aan het Hof d.d. 27 oktober 1590, no. 6684.12. RAG, BKZ, Brief van ritmeester Sloyer en de Magistraat van Doetinchem aan het Hof d.d. 2 november 1590, no. 6687.13. RGP deel 55, RSG VII (1590), p. 132. Resolutie Staten Generaal d.d. 23-10-1590.

Page 354: Groenlo in de 80-jarige oorlog

354

14. RAG, BKZ, Brief van de Richter van Lochem aan het Hof d.d. 10 november 1590, no. 6689*.15. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Lochem d.d. 13 november 1590, no. 6690.16. H. Terhalle, a.w., p. 174-175.17. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de garnizoenen van Doetinchem, Doesburg en ’s Heerenberg d.d. 16 mei 1590, no. 6603.18. RAL, AGRR, inv. nr. 281, folio 6v en 7r.19. G.B. Janssen, Lochem in het defensief. In: Over stad en scholtambt Lochem, Een beschrijving na 750 jaar (Lochem 1983), p. 122. G. Prop, a.w., p. 106. A. Staring, a.w., p. 5, 6. 20. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 97.21. B. Stegeman, a.w., p. 317, 318.22. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 99. B. Stegeman, a.w., p. 317.23. R.W. Tadama, a.w., p. 230-232.24. RAL, AGRR, inv. nr. 283, folio 11r, 11v en 12r.25. RAL, AGRR, inv. nr. 283, folio 10v.26. RAL, AGRR, inv. nr. 281, folio 8r en 8v.27. A. Duyck, Journaal van Anthonis Duyck, advokaat-fiskaal van den Raad van State (1591-1602), uitgegeven door L. Mulder (‘s-Gravenhage/Arnhem 1862-1866), (3 dln.), deel I, p. 19.28. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 97 t/m 101.29. H. Terhalle, a.w., p. 210 t/m 214.30. H. Terhalle, a.w., p. 210 t/m 214.31. H. Terhalle, a.w., p. 216.32. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 101, 102.33. U. Söbbing, a.w., p. 125, 126.34. RAG, Staten van het kwartier van Zutphen, Gelderse landdag, Landdagsrecessen, inv. nr. 2, fol. 104r.35. RAG, BKZ, Brief van de gedeputeerden der Graafschap aan het Hof d.d. 4 april 1592, no. 6756.36. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de magistraat van Zutphen d.d. 28 oktober 1592, no. 6883.37. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 1 november 1592, no. 6887.38. RAG, BKZ, Brief van graaf Joost van Limburg Styrum aan het Hof d.d. 8/18 november 1592, no. 6891*.39. RAG, BKZ, Brief van graaf Joost van Limburg Styrum aan het Hof d.d. 19/29 november 1592, no. 6895.40. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan graaf Joost van Limburg Styrum d.d. 20 november 1592, no. 6897.41. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 6 mei 1592, no. 6789.42. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 102.43. A.Th. van Deursen, Maurits van Nassau, De winnaar die faalde. (Amsterdam 2000), p. 124-127.44. RAG, BKZ, Brief van die van Zutphen aan het Hof d.d. 20 juni 1592, no. 6812a45. RAG, BKZ, Brief van Arnt Hessels aan het Hof d.d. 29 juni 1592, no. 6816a.46. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 102.47. RAG, Brief van Casijn van der Hell aan het Hof d.d. 2 juli 1592, no. 6819a.48. Sidny Toy, A History of Fortification (London 1955). 49. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doetinchem aan het Hof d.d. 7 augustus 1592, no. 6836.50. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Graafschapse steden d.d. 9 augustus 1592, no. 6838.51. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 20 augustus 1592, no. 6841.52. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 24 augustus 1592, no. 6849.53. A.Th. van Deursen, a.w., p. 127-128.54. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 11 september 1592, no. 6862.55. A.Th. van Deursen, a.w., p. 129.56. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de vrouwe van Anholt d.d. 30 september 1592, no. 6872.57. RAL, AGRR, nr. 281, folio 3v t/m 5r.58. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Zutphen d.d. 12 februari 1593, no. 6945.59. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 105. 60. RAG, Staten van het Kwartier van Zutphen, Gelderse landdag, Landdagsrecessen, Inv. nr. 2, fol. 155v.

Page 355: Groenlo in de 80-jarige oorlog

355

61. RAG, Staten van het Kwartier van Zutphen, Gelderse landdag, Landdagsrecessen, Inv. nr. 2, fol. 172v.62. H. Terhalle, a.w., p. 177.63. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan Casijn van der Hell d.d. 17 april 1593, no. 6976.64. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doesburg aan het Hof d.d. 31 maart 1593, no. 6970.65. RAG, BKZ, Brieven over de periode half april tot half juli 1593, nos. 6973, 6974, 6977, 6978, 6982, 6984, 7017, 7019, 7020, 7021, 7023, 7026, 7028, 7036, 7037, 7047, 7048, 7049, 7054, 7056, 7057*, 7066*, 7067, 7078, 7081.66. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Gedeputeerden der stad Zutphen d.d. 15 april 1593, no. 6989.67. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 3 mei 1593, no. 6996.68. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Zutphen d.d. 5 mei 1593, no. 6999.69. RAG, BKZ, Brief van de stadhouder van het Schoutambt van Zutphen aan het Hof d.d. 10 juni 1593, no. 7052.70. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Gedeputeerden der Graafschap d.d. 23 juli 1593, no. 7092.71. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 52 . Notulen Staten Generaal d.d. 4 agustus 1593.72. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 53. Resolutie Staten Generaal d.d. 4 september 1593.73. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Richter van Lochem d.d. 14 september 1593, no. 7120.74. RAG, BKZ, Brief van Jacob Dunnewoldt aan het Hof d.d. 22 augustus 1593, no. 7103.75. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doesburg aan het Hof d.d. 27 augustus 1593, no. 7109.76. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doesburg aan het Hof d.d. 8 september 1593, no. 7117.77. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 18 september 1593, no. 7127.78. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Zutphense steden d.d. 26 september 1593, no. 7135.79. RAG, BKZ, Brief van de Gedeputeerden van de Graafschap aan de Magistraat van Zutphen d.d. 27 oktober 1593, no. 7143.80. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Doesburg aan het Hof d.d.28 oktober 1593, no. 7144.81. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Doesburg d.d. 29 oktober 1593, no. 7146.82. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de overige Zutphense steden d.d. 29 oktober 1593, no. 7147.83. RAG, BKZ, Brief van de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 2 november 1593, no. 7148.84. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Zutphen d.d. 3 november 1593, no. 7149.85. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 106.86. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 103. 87. RAL, AGRR, inv. nr. 282, folio 6r.

Hoofdstuk 11

1. RAL, AGRR, inv. nr. 283, folio 14v en 15r. 2. RAL, AGRR, inv. nr. 282, folio 13r en v. 3. RAL, AGRR, inv. nr. 283, folio 18r t/m 19v. 4. Brief van Gertrud van Milendonck aan Herman van den Bergh d.d. 18 januari 1594 (stilo antiquo). Gedrukt bij J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p.183. 5. Brief van Herman van den Bergh aan Gertrud van Milendonck d.d. 26 januari 1594 (stilo antiquo). Gedrukt bij J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p.183. 6. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 107. 7. B. Stegeman, a.w., p. 319, 320. 8. A.Th. v. Deursen, a w., p. 137. 9. P.Chr. Bor, Oorspronck, begin ende vervolgh der Nederlandtsche oorlogen, in 18 boecken beschreven (Amsterdam 1621), p. 846 (boek 31, fol. 53).10. A.Th. v. Deursen, a.w., p. 139.11. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 179, 180. Resolutie Staten Generaal d.d. 25 juli 1594.12. C.M. van der Kemp, Maurits van Nassau, prins van Oranje (Rotterdam 1843), 4 delen, deel I, p. 395.13. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 182. Resolutie Staten Generaal d.d. 29 augustus 1594.14. C.M. v.d. Kemp, a.w., I, p. 142, 143. RGP deel 57, RSG VIII (159301595), p. 197, 198, 199, 201. Resoluties Staten Generaal, d.d. 3 january, 6 en 9 april, 2 en 23 juni, 13 en 18 juli 1594.15. ARA, S.G., inv. nr. 4878. Brief van Maurits aan de Staten Generaal d.d. 16 juni 1594.

Page 356: Groenlo in de 80-jarige oorlog

356

16. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 105, 106. 17. ARAB, Inventaire des lettres missive du fonds des papiers d’etat et de l’audience. Toegang 105, inv. nr. 1853/4, mfnr 5433. Brief van Verdugo aan landvoogd Ernst d.d. 11 september 1594.18. P.Chr. Bor, a.w., p. 844, 845 (boek 31, fol. 52 em 53).19. P.Chr. Bor, a.w., p. 846 (boek 31, fol. 53). 20. ARA, RvS, inv. nr. 12. Resolutie d.d. 7 september 1594. (te ‘s Gravenhage).21. ARA, RvS, inv. nr. 12. Resoluties d.d. 13 en 14 september 1594.22. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 182. Resolutie Staten Generaal d.d. 14 september 1594.23. ARA, RvS, inv. nr. 12. Resolutie d.d. 14 september 1594.24. KHA, Inv. nr. A22-IX A1-78a, brief van Maurits aan Willem Lodewijk, d.d. 14 september 1594.25. KHA, Inv. nr. A13-XI A-5f, brief van Willem Lodewijk aan Maurits (copie), d.d. 19 september 1594. 26. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 185, Resolutie Staten Generaal d.d. 24 september 1594. C.M. v.d. Kemp, a.w., I, p. 402, 403.27. A. Duyck, a.w., I, p. 481.28. G. Groen van Prinsterer, Archives ou correspondance inédite de la maison d’Orange-Nassau (Leiden 1835-1915), 2e serie, LETTRE CXXIII. Le Comte Maurice au Comte Guillaume-Louis de Nassau 25 september 1594.29. ARA, RvS, inv. nr. 12. Resolutie d.d. 26 September 1594. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., I, p. 403.30. A. Duyck, a.w., I, pag. 481, 482.31. ARA, SG, inv. nr. 3786, fol. 428v..

32. C.M. v.d. Kemp, a.w., I, p. 143.33. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 204. Resolutie Staten Generaal d.d. 3 oktober 1594 (secreet).34. A. Duyck, a.w., I, p. 482, 483.35. A.Th. v. Deursen, a.w., p. 69, 70.36. J.W. Wijn, Het krijgswezen in den tijd van Prins Maurits (Utrecht 1934), p. 28 en 29.37. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 186. Resolutie Staten Generaal d.d. 4 oktober 1594.38. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 185. Resolutie Staten Generaal d.d. 1 oktober 1594.39. A. Duyck, a.w., I, p. 264.40. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 205. Resolutie Staten Generaal d.d. 5 oktober 1594.41. ARA, RvS, inv. nr. 12. Resolutie d.d. 5 oktober 1594. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., I, p. 406, 407.42. A. Duyck, a..w., I, p. 484.43. A. Duyck, a..w., I, p. 485. C.M. v.d. Kemp, a.w., I, p. 407, 408. P. Chr. Bor, a.w., p. 846 (boek 31, folio 54).44. A. Duyck, a..w., I, p. 485.45. P. Chr. Bor, a.w., p. 846, 847 (boek 31, folio 53 en 54).46. ARA, RvS, inv. nr. 12, resolutie d.d. 9 oktober 1594. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., I, p. 407,408. 47. A. Duyck, a.w., I, p. 485. 48. ARA, SG, inv. nr. 4879 origineel. Gedrukt bij Kronijk XX, p. 435.49. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 206. Resolutie Staten Generaal d.d. 11 oktober 1594. ARA, SG, inv. nr. 4879 minuut. Gedrukt bij Kronijk XX, p. 439.50. P.Chr. Bor, a.w., p. 847 (boek 31, folio 54).51. P.Chr. Bor, a.w., p. 846 (boek 31, folio 53).52. ARA, RvS, inv. nr. 12, resolutie d.d. 12 oktober 1594. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., I, p. 410.53. A. Duyck, a.w., I, p. 487. C.M. v.d. Kemp, a.w., I, p. 411, 412.54. C.M. v.d.Kemp, a.w., I, p. 412. Resolutie Raad van State d.d. 13 oktober 1594.55. A. Duyck, a.w., I, p. 488.56. ARA, SG, inv. nr. 4879. Gedrukt bij Kronijk XX, p. 441.57. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 207. Resolutie Staten Generaal d.d. 14 oktober 1594. ARA, SG, inv. nr. 4879. Gedrukt: Kronijk, XX, 449. 58. C.M. v.d. Kemp, a.w., I, p. 413.59. C.M. v.d. Kemp, a.w., I, p. 414.60. C.M. v.d. Kemp, a.w., I, p. 144.

Page 357: Groenlo in de 80-jarige oorlog

357

61. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 262. Resolutie Staten Generaal d.d. 26 oktober 1594.62. RAG, BKZ, Brief van de Gedeputeerden der Graafschap en de magistraat van Zutphen aan het Hof, d.d. 22 november 1594, no.7299. Gedrukt bij J.S. v. Veen, Toestand van de graafschap in 1594. In: Bijdr. en Meded. Gelre 14 (1911), p. 166. 63. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 262. Resolutie Staten Generaal d.d. 26 november 1594.64. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 262. Resolutie Staten Generaal d.d. 30 november 1594.65. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 106. 66. A. Duyck, a.w., I, pag. 481.

Hoofdstuk 12

1. A.Th. van Deursen, a.w., p. 142-146. A. Duyck, a.w., I, p. 516, 519, 543, 571, 583. R. Fruin, Tien jaren uit de tachtigjarige oorlog 1588-1598 (Dieren 1984, heruitgave), p. 184. C.M. van der Kemp, a.w., II, p. 5. J. den Tex, Oldenbarbevelt, (Haarlem 1962) II, p. 158. 2. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 388. Resolutie Staten Generaal d.d. 21 juni 1595. Gedrukt bij C.M. v. d. Kemp, a.w., II, p.136. 3. ARA, RvS, inv. nr. 13. Resolutie Raad van State d.d. 21 juni 1595. Gedrukt bij C.M. v. d. Kemp, a.w., II, p. 136, 137. 4. A. Duyck, a.w., I, p. 608, 609. 5. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 389. Notulen Staten Generaal d.d. 6 juli 1595. Gedrukt bij C.M. v. d. Kemp, a.w., II, p. 137 6. A. Duyck, a.w., I, p. 609, 610. 7. ARAB, Inventaire des lettres missive du fonds des papiers d’etat et de l’audience. Toegang 105, inv. nr. 1853/2, mfnr. 5432. Brief van Mondragon aan de Raad van State te Brussel van 6 juni 1595 en brief van landvoogd Fuentes aan Mondragon van 20 juni 1595. 8. P.C. Bor, a.w., boek 32, folio 32. 9. P.C. Bor, a.w., boek 32, folio 31.10. A. Duyck, a.w., I, p. 612, 613.11. A. Duyck, a.w., I, p. 608.12. A. Duyck, a.w., I, p. 610, 611. 13. A.Th. van Deursen, a.w., p. 82 en 83. J.W. Wijn, a.w., p. 118, 119.14. A. Duyck, a.w., I, p. 611, 619.15. ARA, SG, inv. nr. 4881. Brief van de Raad van State aan de Staten Generaal d.d. 13 juli 1595.16. A. Duyck, a.w., I, p. 612.17. A. Duyck, a.w., I, p. 613.18. A. Duyck, a.w., I, p. 614. 19. J.W. Wijn, a.w., p. 282.20. J.W. Wijn, a.w., p. 288, 289. 21. A. Duyck, a.w., I, p. 614, 615. 22. J.W. Wijn, a.w., p. 289.23. A. Duyck, a.w., I, p. 615.24. J.W. Wijn, a.w., p. 290.25. A. Duyck, a.w., I, p. 615.26. A. Duyck, a.w., I, p. 616.27. P.C. Bor, a.w., boek 32, folio 31.28. A. Duyck, a.w., I, p. 616.29. ARA SG, inv. nr. 4881. Brief van Maurits in het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 20 juli 1595.30 J.W. Wijn, a.w., p. 297, 298.31. P.C. Bor, a.w., boek 32, folio 31.32. A. Duyck, a.w., I, p. 616.

Page 358: Groenlo in de 80-jarige oorlog

358

33. RAG, Brieven van en aan de stadhouder, inv. nr. 647. Brief van Johan Milander aan de Stadhouder d.d. 21 juli 1595, no. 1331.34. P.C. Bor, a.w., boek 32, folio 31.35. A. Duyck, a.w., I, p. 616.36. J.W. Wijn, a.w., p. 293-295 .37. A. Duyck, a.w., I, p. 616.38. A. Duyck, a.w., I, p. 616, 617.39. ARA, RvS, inv. nr. 13. Resolutie Raad van State te Arnhem, d.d. 22 juli 1595.40. A. Duyck, a.w., I, p. 617.41. ARA, RvS, inv. nr. 13. Resolutie Raad van State te Arnhem, d.d. 23 juli 1595.42. A. Duyck, a.w., I, p. 617.43. ARA, RvS, Commissieboek van den Raad van State van 1591-1599, p. 62v.44. A. Duyck, a.w., I, p. 617.45. A. Duyck, a.w., I, p. 617, 618.46. A. Duyck, a.w., I, p. 618.47. P.C. Bor, a.w., boek 32, folio 32. 48. J. Meerman, Hugonis Grotii, Batavi, Parallelon rerumpublicarum liber tertius. Vergelijking der Gemeenebesten. Uit een echt handschrift uitgegeven in ’t Nederduitsch vertaald en met aanmerkingen opgehelderd door Johan Meerman (Haarlem 1801 - 1802), 3 delen. Deel I, p. 341. 49. ARA, SG, inv. nr. 4881. Brief van Maurits aan de Raad van State van 23 juli 1595. Bijlage bij brief van de Raad van State aan de Staten Generaal d.d. 25 juli 1595.50. A. Duyck, a.w., I, p. 618. 51. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 393. Resolutie Staten Generaal d.d. 23 juli 1595.52. A. Duyck, a.w., I, p. 619, 620. 53. A. Duyck, a.w., I, p. 619.54. ARA, SG, inv. nr. 4881. Brief van Maurits aan de Raad van State van 24 juli 1595. Bijlage bij brief van de Raad van State aan de Staten Generaal d.d. 25 juli 1595.55. ARA, RvS, inv. nr. 13. Resolutie Raad van State te Arnhem d.d. 24 juli 1595.56. A. Duyck, a.w., I, p. 620, 621.57. E. van Reyd, a.w., p. 403.58. A.Th. van Deursen, a.w., p. 147.59. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 7.60. A. Duyck, a.w., I, p. 621, 622.61. RAL, AGRR, inv. nr. 283, folio 8r en 8v.62. A. Duyck, a.w., I, p. 623.63. ARA, SG, inv. nr. 4881. Brief van Maurits aan de Staten Generaal uit Zelhem d.d. 27 juli 1595. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 138, 139 64. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 139.65. ARAB, Documents d’administration et de documentation comptabilité militaires, toegang 105, inv. nr. 1853/2, Mfnr. 5432. Brief van de regering te Brussel aan Mondragon d.d. 27 juli 1595.66. RAL, AGRR, inv. nr. 282, folio 8r.67. A. Duyck, a.w., I, p. 623, 624. 68. A. Duyck, a.w., I, p. 625, 626.69. E. van Reid, a.w., p. 403.70. A. Duyck, a.w., I, p. 631.71. A. Duyck, a.w., I, p. 634, 635, 636.72. ARA, SG, inv. nr. 4881. Brief van Maurits aan de Staten Generaal d.d. 2 augustus 1595 vanuit Silvolde. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 140.73. A. Duyck, a.w., I, p. 667.74. A. Duyck, a.w., I, p. 635. 75. A. Duyck, a.w., I, p. 636.76. A. Duyck, a.w., I, p. 637, 638. P.C. Bor, a.w., boek 32, folio 32.

Page 359: Groenlo in de 80-jarige oorlog

359

77. A. Duyck, a.w., I, p. 638.78. A. Duyck, a.w., I, p. 639, 640.79. A. Duyck, a.w., I, p. 641.80. A. Duyck, a.w., I, p. 643, 644.81. Resolutie Staten van Holland, 26 Augustus 1595. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 143.82. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 399, 400. Resolutie Staten Generaal d.d. 29 Augustus 1595.83. C.M. v.d. Kemp, a.w. II, p. 8.84. ARA, SG, inv.nr. 4702. Brief van Maurits aan de Staten Generaal d.d. 2 deptember 1595. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 142, 143.85. C.M. v.d. Kemp, a.w. II, p. 8, 9.86. A. Duyck, a.w., I, p. 686.87. C.M. v.d.Kemp, a.w., II, p. 9, 10.88. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 510. Notulen Staten Generaal d.d. 26 juli 1595.89. RGP deel 57, RSG VIII (1593-1595), p. 510, 511. Resolutie Staten Generaal d.d. 1 augustus 1595.90. A. Duyck, a.w., I, p. 662.91. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 106.92. RAL, AGRR, inv. nr, 283, folio 7r.93. RAL, AGRR, inv. nr. 283, folio 5v.94. RAL, AGRR, inv. nr. 283, folio 9v.95. RAL, AGRR. inv. nr. 283, folio 20r t/m 23r96. B. Stegeman, a.w., p. 322.97. J.N. Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, a.w., p. 183, 184.

Hoofdstuk 13

1. B. Stegeman, a.w., p. 323. 2. C.M. v.d. Kemp, a.w., II p. 31. 3. A. Duyck, a.w., II p. 304, 305 4. RGP deel 62, RSG IX (1596-1597), p. 377. Resolutie Staten Generaal d.d. 31 juli 1597. J.W. Wijn, a.w., p. 28, 29. 5. M. v.d. Kemp, a.w., II p. 31, 32. 6. A. Duyck, a.w., II p. 308. 7. C.M. v.d. Kemp, a.w., II p. 32. 8. A. Duyck, a.w., II p. 342,343. 9. J.J. van den Hoek, De veldtocht van Prins Maurits in 1597. Dissertatie (‘s-Gravenhage 1914), p. 75. A. Duyck, a.w., II, p. 343. 10. A. Duyck, a.w., II, p. 343.11. Brief van Maurits aan de Staten Generaal, d.d. 6 Sept. 1597. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 179.12. RAG, BKZ, Brief van de Gedeputeerden der Graafschap en de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 12 september 1597, nr 7740.13. A. Duyck, a.w., II, p. 347.14. E. van Reyd, a.w., p. 496.15. N. Tops, a.w., p. 85.16. J.J. van den Hoek, a.w., p. 78, 79.17. A. Duyck, a.w., II, p. 348.18. P.C. Bor, a.w., fol. 41, p. 347.19. J.J. van den Hoek, a.w., p. 79.20. A. Duyck, a.w., II, p. 348.21. J.J. van den Hoek, a.w., p. 79.22. RGP deel 62, RSG IX (1596-1597), p. 383. Resolutie Staten Generaal d.d. 13 september 1597.23. A. Duyck, a.w., II, p. 350.24. E. van Reyd, a.w., p. 496.

Page 360: Groenlo in de 80-jarige oorlog

360

25. A. Duyck, a.w., II, p. 350.26. A. Duyck, a.w., II, p. 350, 351.27. A. Duyck, a.w., II, p. 352.28. J.W. Wijn, a.w., p. 204, 205.29. A. Duyck, a.w., II, p. 352, 353.30. A. Duyck, a.w., II, p. 353 en 354.31. A. Duyck, a.w., II, p. 354.32. A. Duyck, a.w., II, p. 354, 355.33. A. Duyck, a.w., II, p. 356.34. A. Duyck, a.w., II, p. 357.35. A. Duyck, a.w., II, p. 357, 358.36. A. Duyck, a.w., II, p. 360 en 361.37. A. Duyck, a.w., II, p. 361.38. P.C. Bor. a.w.,boek 34, fol. 41. P.C. Bor, a.w., Bk. XXXIV, fol. 41. p. 348.39. A. Duyck, a.w., II, p. 361.40. Wijn, a.w., p. 300, 301.41. Wijn, a.w., p. 301.42. Duyck, a.w., II, p. 361 en 362.43. A. Duyck, a.w., II, p. 363.44. A. Duyck, a.w., II, p. 364, 365.45. A. Duyck, a.w., II, p. 365.46. A. Duyck, a.w., II, p. 366, 367, 368.47. N.J. Tops, De kerkelijke toestand in Groenlo na de verovering door Maurits in 1597 (Groenlo, 1984). In losbladige uitgaven (A4) van de Oudheidkundige Vereniging Groenlo, p. 8. 48. A. Duyck, a.w., II, p. 372.49. A. Duyck, a.w., II, p. 368.50. ARA, SG, inv.nr. 4706. Brief van de Admiraliteit van Rotterdam aan de Staten Generaal d.d. 17 oktober 1597. RGP deel 62, RSG IX (1596-1597), p. 502. Notulen Staten Generaal d.d. 17 oktober 1597.51. ARA, RvS, inv. nr. 15. Resolutie Raad van State d.d. 4 oktober 1597.52. A. Duyck, a.w., II, p. 369.53. A. Duyck, a.w., II, p. 370, 371.54. A. Duyck, a.w., II, p. 375. P.C. Bor, a.w., Bk. XXXIV, fol. 49.55. A. Duyck, a.w., II, p. 375.56. G. Groen van Prinsterer, Archives ou correspondance inédite de la maison d’Orange-Nassau (Leiden 1835-1915), Serie 3, p. 386, 387, Lettre CLXI. 57. J.J. van den Hoek, a.w., p. 92 t/m 94.58. C.M. v.d. Kemp, a.w.,II, p. 34.59. J. Pruim, Een spijl in ’t hek. 1597: Bredevoort heroverd door Prins Maurits (Bredevoort 1997).60. C.M. van de Kemp, a.w., II, p. 35.61. RGP deel 62, RSG IX (1596-1597), p. 381. Resolutie Staten Generaal d.d. 25 augustus 1597.62. RGP deel 62, RSG IX (1596-1597), p. 384. Resolutie Staten Generaal d.d. 17 september 1597.63. ARA, SG, inv. nr. 4706. Brief van gedeputeerden van de Raad van State in het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 23 september 1597.64. RGP deel 62, RSG IX (1596-1597), p 385. Resolutie Staten Generaal d.d. 9 oktober 1597.65. RGP deel 62, RSG IX (1596-1597), p 385, 386. Resolutie Staten Generaal d.d. 11 oktober 1597.66. B. Stegeman, a.w., p. 326.67. B. Stegeman, a.w., p. 330.

Page 361: Groenlo in de 80-jarige oorlog

361

Hoofdstuk 14

1. RAG, BKZ, Brief van Gedeputeerden der Graafschap en de Magistraat van Zutphen aan het Hof d.d. 8 september 1597, inv. nr. 7734. 2. Streekarchivariaat Regio Achterhoek Doetinchem, SAG, inventarisnr. 121. 3. O.a. in augustus 1599 te Doetinchem. J.F.A. Modderman, Doetinchem in de branding van revolutie en oorlog (1566-1599). In: Geschiedenis van Doetinchem, onder redactie van J.C. Boogman en S. Oosterhaven (Zutphen 1986), p. 128. 4. Streekarchivariaat Regio Achterhoek Doetinchem, SAG, inventarisnr. 121. 5. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan C. van der Hell d.d. 17 september 1597, inv.nr. 7744 en brief van het Hof aan Doesburg d.d. 24 september 1597, inv. nr 7748. 6. RAG, BKZ, Brief van Doesburg aan het Hof d.d. 25 september 1597, inv. nr. 7749 en brief van C. van der Hell aan het Hof d.d. 2 oktober 1597, inv. nr. 7754. Streekarchivariaat Regio Achterhoek Doetinchem, SAG, inventarisnr. 121. 7. RAG, BKZ, Brief van Petrus Gellius en Jacobus van Wynshem aan het Hof d.d. 23 november 1597, inv. nr. 7802. 8. RAG, BKZ, Brief van C. van der Hell aan het Hof d.d. 24 november 1597, inv.nr. 7803. 9. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan C. van der Hell d.d. 28 november 1597, inv. nr. 780710. RAG, BKZ, Brief van Groenlo aan C. van der Hell d.d. 6 december 1597, inv. nr. 7823.11. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan Zutphen d.d. 8 december 1597, inv. nr. 7824.12. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan Groenlo d.d. 8 december 1597, inv. nr. 7825. 13. N.J. Tops, De kerkelijke toestand in Groenlo na de verovering door Maurits in 1597 (Groenlo 1984). In losbladige uitgaven (A4) van de Oudheidkundige Vereniging Groenlo, p. 8.14. RAG, BKZ, Brief van Petrus Gellius de Bouma aan het Hof d.d. 23 december 1597, inv. nr. 7841.15. RAG, BKZ, Brief van Petrus Gellius en de Richter van Groenlo aan het Hof d.d. 10 januari 1598, inv. nr. 7861 C t/m F.16. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan Zutphen d.d. 9 januari 1598, inv. nr. 7855.17. RAG, BKZ, Brief van Petrus Gellius aan het Hof d.d. 10 januari 1598, inv. nr. 7861 C t/m F.18. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan Petrus Gellius d.d. 17 januari 1598, inv. nr. 7862 en brief van het Hof aan Zutphen d.d. 17 januari 1598, inv. nr. 7863.19. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan Bredevoort d.d. 17 januari 1598, inv. nr. 7864.20. RAG, BKZ, Brief van Bredevoort aan het Hof d.d. 2 maart 1598, inv. nr. 7899. 21. RAG, BKZ, Brief van Bredevoort aan het Hof d.d. 4 maart 1598, inv. nr.7900.22. RAG, BKZ, Brief van Bredevoort aan het Hof d.d. 5 juli 1598, inv. nr. 8072.23. RAG, BKZ, Brief van Ghartlach van Wijck, Rychter tot Gronloe, aan het Hof d.d. 9 januari 1598, inv. nr. 7861 A + B.24. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Groenlo d.d. 17 janauri 1598, inv. nr. 7865.25. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Groenlo d.d. 7 juli 1598, inv. nr. 8074.26. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Groenlo d.d. 7 juli 1598, inv. nr. 8075.27. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Groenlo d.d. 18 juli 1598, inv. nr. 8098.28. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Groenlo d.d. 21 juni 1598, inv. nr. 8042.29. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan de Magistraat van Groenlo d.d. 23 juni 1598, inv. nr. 8050.30. N.J. Tops, De kerkelijke toestand in Groenlo na de verovering door Maurits in 1597 (Groenlo 1984). In losbladige uitgaven (A4) van de Oudheidkundige Vereniging Groenlo, p. 10.31. RAG, BKZ, Brief van het Hof aan C. van der Hell d.d. 10 februari 1598, inv. nr. 7887, brief van C. van der Hell aan het Hof d.d. 12 februari 1598, inv. nr. 7890.32. RAG, BKZ, Brief van C. van der Hell aan het Hof d.d. 8 maart 1598, inv. nr. 7905. 33. RGP deel 71, RSG deel X (1598-1599), p. 226. Notulen Staten Generaal van 10 juli 1598. 34. RGP deel 131, RSG deel XIV (1607-1609), p. 196. Resoluties Staten Generaal d.d. 9 en 13 juli en 14 augustus 1607. RGP deel 131, RSG deel XIV (1607-1609), p. 521. Resolutie Staten Generaal d.d. 2 april 1608.35. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Brief van de Zutphense Landdrost Seyno van Dorth vanuit Grol aan de Staten Generaal d.d. 9 november 1598. 36. A.Th. van Deursen, a.w., p. 168.37. RGP deel 71, RSG deel X (1598-1599), p. 155. Resolutie Staten Generaal d.d. 20 september 1598.38. RGP deel 71, RSG deel X (1598-1599), p. 38. Resolutie Staten Generaal d.d. 23 november 1598.39. RGP deel 71, RSG deel X (1598-1599), p. 121. Notulen Staten Generaal d.d. 30 oktober 1598.

Page 362: Groenlo in de 80-jarige oorlog

362

40. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Brief van de Zutphense Landdrost Seyno van Dorth vanuit Grol aan de Staten Generaal d.d. 9 november 1598.41. RGP deel 71, RSG deel X (1598-1599), p. 38. Resolutie Staten Generaal d.d. 23 november 1598.42. RGP deel 71, RSG deel X (1598-1599), p. 173. Resolutie Staten Generaal d.d. 8 december 1598.43. RGP deel 71, RSG deel X (1598-1599), p. 516. Notulen Staten Generaal d.d. 9 februari 1599.44. RGP deel 71, RSG deel X (1598-1599), p. 517, 518. Resolutie Staten Generaal d.d. 25 februari 1599.45. ARA, SG, loketkas, Duitschland 25 (minuut d.d. 25 februari 1599).46. RGP deel 71, RSG deel X (1598-1599), p. 772. Resolutie Staten Generaal d.d. 3 mei 1599.47. J.F.A. Modderman, Doetinchem in de branding van revolutie en oorlog (1566-1599), In: Geschiedenis van Doetinchem (Zutphen 1986), p. 128.48. RGP deel 85, RSG deel XI (1600-1601), p. 152. Resolutie Staten Generaal d.d. 7 april 1600.49. RGP deel 85, RSG deel XI (1600-1601), p. 305. Resolutie Staten Generaal d.d. 28 juli 1600 en p. 306 Resolutie Staten Generaal d.d. 29 juli 1600.50. ARA, SG, inv. nr. 4898 (orig.). Brief van de gedeputeerden van de stad Grol aan de Staten Generaal. Ongedateerd. Gelezen 10 februari 1601. 51. RGP deel 85, RSG deel XI (1600-1601), p. 528. Resolutie Staten Generaal d.d. 10 februari 1601.52. RGP deel 85, RSG deel XI (1600-1601), p. 602 en 603. Resolutie Staten Generaal d.d. 27 februari 1601.53. RGP deel 85, RSG deel XI (1600-1601), p. 533. Resolutie Staten Generaal d.d. 9 maart 1601.54. RGP deel 92, RSG deel XII (1602-1603), p. 183. Resolutie Staten Generaal d.d. 27 september 1602.55. RAG, Resolutie van de Staten van het Kwartier van Zutphen d.d. 21 mei 1603. Aantekening in de map: het klooster Engelhuizen te Groenlo. 56. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 59. Resolutie Staten Generaal d.d. 8 augustus 1604.57. RGP deel 101, RSG deel XII (1604-1606), p. 133 en 134. Resolutie Staten Generaal d.d. 3 october 1604.58. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 137. Notulen Staten Generaal d.d. 18 october 1604.59. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 143. Notulen Staten Generaal d.d. 20 december 1604.60. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 352. Notulen Staten Generaal d.d. 12 januari 1605.61. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 388. Resolutie Staten Generaal d.d. 31 januari 1605.62. ARA, RvS, inv.nr. 23, p. 59. Resoluties van de Raad van State d.d. 3 februari 1605.63. ARA SG, inv.nr. 4910 (orig.). Rapport van Adriaan Anthonis d.d. 18 maart.64. ARA, RvS, inv.nr. 23, p. 143. Resoluties van de Raad van State d.d. 19 maart 1605.65. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 391, 392. Resolutie Staten Generaal d.d.19 maart 1605.66. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 393. Resolutie Staten Generaal d.d. 12 april 1605.67. J.H. Hofman, Het geslachtboek der heeren van Dorth. In: Bijdr. en Meded. Gelre III, 1900, p. 92.68. ARA, SG, inv. nr. 4910. Brief van Maurits aan de Staten Generaal d.d. 25 mei 1605. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, II, p. 471, 472.69. ARA, SG, inv. nr. 4910. Brief van de Staten Generaal aan Maurits d.d. 9 juni 1605.70. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 265. Notulen Staten Generaal d.d. 9 juni 1605. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 474. 71. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 267. Resolutie Staten Generaal d.d. 13 juni 1605. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 475 tm 477.72. ARA, RvS, inv.nr. 23, p. 309. Resolutie van de Raad van State d.d. 24 juni 1605.73. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 271, Notulen Staten Generaal d.d. 27 juni 1605.74. ARA, SG, inv. nr. 4910.75. Notulen Staten Generaal d.d. 30 Juni 1605. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 176.76. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 277. Resolutie Staten Generaal d.d. 7 juli 1605.77. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 282. Notulen Staten Generaal d.d. 20 juli 1605. ARA, SG, inv. nr. 4910. Brief van de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 7 juli 1605.78. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 282. Resolutie Staten Generaal d.d. 22 juli 1605.79. A.Th. van Deursen, a.w., p. 197, 198.80. Brief van Maurits aan de Staten Generaal d.d. 20 augustus 1605. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w. II, p. 496, 497.81. Resoluties van de Raad van State d.d. 21 en 22 Augustus 1605. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 498, 499.

Page 363: Groenlo in de 80-jarige oorlog

363

82. ARA, SG, inv.nr. 4911. (minuut). Brief van de Raad van State aan de Staten Generaal uit Deventer d.d 23 augustus 1605. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 295. Notulen Staten Generaal d.d. 26 augustus 1605.83. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 292. Notulen Staten Generaal d.d. 18 augustus 1605.84. ARA, SG, inv.nr. 4911. Brief van Maurits aan de Staten generaal uit Deventer d.d. 16 augustus 1605. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 295. Notulen Staten Generaal d.d. 26 augustus 1605.85. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 292. Notulen Staten Generaal d.d. 18 augustus 1605.86. ARA, SG, inv.nr. 4911 (minuut). Brief van de Staten Generaal aan de Raad van State d.d. 18 augustus 1605.87. ARA, SG, inv.nr. 4911 (minuut). Brief van de Staten Generaal aan Joncker Adolph van Gelder d.d. 18 augustus 1605. 88. RGP deel 101, RSG deel XIII (1604-1606), p. 295. Resolutie Staten Generaal d.d. 26 augustus 1605. ARA SG, inv.nr. 4911 (minuut). Brief van de Staten Generaal aan de Raad van State d.d. 26 augustus 1605. ARA, RvS, inv. nr. 23, p. 385. Resolutie Raad van State d.d. 31 augustus 1605.89. Resolutie Staten Generaal d.d. 22 augustus 1605. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w. II, p. 497, 498.90. Brief van de Raad van State aan de Staten Generaal d.d. 26 augustus 1605. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 498.91. Resolutie Staten Generaal d.d. 29 Augustus 1605. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w.,II, p. 498.92. Brief van Maurits aan de Staten Generaal vanuit Coevordem d.d. 3 september 1605. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w. II, p. 500.93. A.Th. van Deursen, a.w., p. 198.

Hoofdstuk 15

1. C.M. v.d. Kemp, a.w.,II, p. 117, 118. 2. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606, p. 282. Resolutie Staten Generaal d.d. 25 juli 1605. 3. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 533. Notulen Staten Generaal d.d. 4 februari 1606. 4. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 533. Notulen Staten Generaal d.d. 8 februari 1606. 5. RA, SG, inv.nr. 4912. Brief van Gedeputeerden van de Graafschap Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 6 februari 1606. 6. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 727. Resolutie Staten Generaal d.d. 20 februari 1606. 7. ARA, SG, inv.nr. 4912. Brief van gedeputeerden van de Graafschap Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 6 februari 1606. 8. Resolutie Staten Generaal d.d. 24 februari 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp. a.w., II, p. 519. 9. ARA, RvS, inv.nr. 24, p. 84 e.v. Resolutie Raad van State d.d. 27 februari 1606.10. P. Giustiniano, Delle guerre di Fiandra (Antwerpen 1609). Boek 6, p. 172.11. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 519.12. P. Giustiniano, a.w., p. 213.13. Is. Commelin, Maurits van Nassauw Prince van Orangien, zijn leven en bedrijf (Amsterdam 1651), p. 301.14. P. Giustiniano, a.w., p. 213 15. B. Stegeman, a.w., p. 334.16. P. Giustiniano, a.w., p. 213.17. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 26. Notulen Staten Generaal d.d. 17 maart 1607. 18. Is. Commelin, a.w., p. 301. P. Giustiniano, a.w., p. 213.19. Resolutie Raad van State d.d. 17 maart 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 519, 520.20. ARA, SG, inv. nr. 4912. Brief van de Staten Generaal aan Zutphen, Grol, Doesborch, Doetinchem, Lochum d.d. 17 maart 1606. 21. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p.538. Resolutie Staten Generaal d.d. 17 maart 1606. ARA, SG, inv. nr. 4912. Brief van Staten Generaal aan ‘Canzelier en Raeden van Gelderlant’ d.d. 17 maart 1606.22. P. Giustiniano, a.w., p. 213.23. B. Stegeman, a.w., p. 334.24. Is. Commelin, a.w., p. 301, 302.25. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 538. Resolutie Staten Generaal d.d. 18 maart 1606.26. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 661. Resolutie Staten Generaal d.d. 30 april 1606. ARA, SG, inv. nr. 4912. Brief van de Staten Generaal aan Zutphen, Doesburg en Grol d.d. 30 april 1606.

Page 364: Groenlo in de 80-jarige oorlog

364

27. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 664. Resolutie Staten Generaal d.d. 12 mei 1606.28. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), Resolutie Staten Generaal d.d. 28 juni 1606.29. F. van Vervou, Enige gedenckweerdige geschiedenissen (Leeuwarden 1841), p. 220.30. N.J. Tops, a.w., p. 87.31. Resolutie Staten Generaal d.d. 3 juli 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 520.32. Brief van Maurits aan de Staten Generaal d.d. 8 juli 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 521.33. P. Giustiniano, a.w., p. 221.34. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 118.35. J.W. Wijn, a.w., p. 462, 463.36. Brief van Maurits aan de Staten Generaal d.d. 27 Juli 1606. Gedrukt bij C.M. v. d. Kemp, a.w., II, p. 526.37. F. van Vervou, a.w., p. 220 t/m 224. J.W. Wijn, a.w., p. 462. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p.118.38. J.W. Wijn, a.w., p. 463.39. P. Giustiniano, a.w., p. 229, 230.40. F. van Vervou, a.w., p. 224, 225. J.W. Wijn, a.w., p. 464.41. C.M. v.d. Kemp, a.w.,II, p. 118.42. J.W. Wijn, a.w., p. 465.43. Brief van Maurits aan de Staten Generaal vanuit Zutphen d.d. 23 juli 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 525.44. J.W. Wijn, a.w., p. 465. P. Giustiniano, a.w., p. 232. Blijkens de dagtekening van Maurits’ brieven bevond de prins zich inderdaad te Zutphen.45. J.W. Wijn, a.w., p. 465, 466.46. P. Giustiniano, a.w., p. 235.47. Brief van Maurits uit Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 2 augustus 1606. Gedrukt bij C.M. v. d. Kemp, a.w., II, aant. 364. 48. P. Giustiniano, a.w., p. 235.49. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606. 50. P. Giustiniano, a.w., p. 235.51. E. van Meteren, a.w., boek 28, fol. 144.52. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606.53. P. Giustiniano, a.w., p. 235.54. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606.55. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606. 56. P. Giustiniano, a.w., p. 235.57. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606.58. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 528, 529. Resolutie Raad van State d.d. 7 augustus 1606.59. P. Giustiniano, a.w., p. 235.60. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606.61. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606. P. Giustiniano, a.w., p. 235. 62. P. Giustiniano, a.w., p. 235. 63. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606. 64. ARA, SG, inv. nr. 4913, Brief van het raadslid Brienen vanuit Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 12 augustus 1606.65. P. Giustiniano, a.w., p. 235.66. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606.67. E. van Meeteren, a.w., boek 28, fol. 144.68. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606.69. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606. P. Giustiniano, a.w., p. 235. E. van Meeteren, a.w., boek 28, fol. 144. 70. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606. 71. P. Giustiniano, a.w., p. 235.

Page 365: Groenlo in de 80-jarige oorlog

365

72. E. van Meeteren, a.w., boek 28, fol. 144.73. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606.74. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 119. E. van Meeteren, a.w., boek 28, fol. 144.75. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606.76. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606. 77. E. van Meeteren, a.w. , boek 28, fol. 145. 78. P. Giustiniano, a.w.,, p. 236. 79. E. van Meeteren, a.w., boek 28, fol. 145. 80. P. Giustiniano, a.w., p. 237. F. van Vervou, a.w., p. 231 en 232.81. E. van Meeteren, a.w., boek 28, fol. 145. 82. W.P. Vemer, a.w., p. 33.83. F. van Vervou, a.w., p. 229.84. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 119. ARA, SG, inv.nr. 4913. Brief van Maurits aan de Staten Generaal uit Doesburg d.d. 15 augustus 1606. E. van Meeteren, a.w., boek 28, fol. 145. F. van Vervou, a.w., p. 231en 232.85. ARA, SG, inv. nr. 4913. Brief van de Raad van State aan de Staten Generaal d.d. 16 augustus 1606.86. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606. 87. ARA, RvS, inv. nr. 24, p. 227, 228. Resolutie van de Raad van State d.d. 18 augustus 1606. 88. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 578. Resoluitie Staten Generaal d.d. 18 augustus 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 530, 531. 89. ARA, SG, inv. nr. 4913. Brief van de Raad van State aan de Staten Generaal d.d. 16 augustus 1606. 90. E. van Meeteren, a.w., boek 28, fol. 145. 91. P. Giustiniano, a.w., p. 242.92. F. van Vervou, a.w., p. 232. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 119. 93. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 120.94. P. Giustiniano, a.w., p. 243. ARA, SG, inv. nr. 4913. Brieven van Maurits aan de Staten Generaal d.d. 21 en 26 augustus 1606. E. van Meeteren, a.w., p. 145. 95. F. van Vervou, a.w., p. 233.96. Resolutie Raad van State d.d. 23 augustus 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w.,II, p. 532, 533.97. Resolutie Raad van State d.d. 26 augustus 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w.,II, p. 533, 534.98. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 120.99. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 122.100. RAL, AGRR, inv. nr. 289, folio 3r. 101. RAL, AGRR, inv. nr. 289, folio 19r.102. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 578. Resolutie Staten Generaal d.d. 19 augustus 1606. 103. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 579, 580. Resoluties Staten Generaal d.d. 28 en 29 augustus 1606.104. ARA, SG, inv. nr. 4913. Brief van de Staten Generaal aan de Raad van State d.d. 28 augustus 1606.105. ARA, SG, inv. nr. 12548.133. Proces verbaal van de hoorzitting te Deventer september/oktober 1606. 106. C.M. v,d, Kemp, a.w., II, p. 120. 107. E. van Meeteren, a.w., p. 146. 108. RAU, Archief OBC, band nr. 245. Brief van Spinola aan Sasbout Vosmeer d.d. 30 november 1605.109. RAU, Archief OBC, band nr. 276. Brief van Fabritius aan Vosmeer d.d. 14 september 1606. P.H.C. Engel, Cornelius Fabritius, Pastoor te Grol 1606- 1627 (Groenlo 1977-1979). In losbladige uitgaven (A5) van de Oudheidkundige Vereniging Groenlo, p. 31.110. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer.111. Brief van Maurits aan de Staten Generaal uit Wesel d.d. 11 oktober 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 540, 541.

Page 366: Groenlo in de 80-jarige oorlog

366

112. Brief van Maurits aan de Staten Generaal uit Wesel d.d. 12 oktober 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 541.113. Brief van Maurits aan de Staten Generaal uit Wesel d.d. 19 oktober 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 542, 543.114. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 590. Resolutie Staten Generaal d.d. 22 oktober 1660. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 543, 544. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Staten Generaal aan Maurits d.d. 22 oktober 1606.115. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal uit Ruurlo d.d. 29 oktober 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 545, 546. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 592. Resolutie Staten Generaal d.d. 30 oktober 1606. E. van Meeteren, a.w., p. 146. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van J. v. Dorth aan de Staten Generaal d.d. 30 oktober 1606.116. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal uit Wesel d.d. 22 oktober 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 544. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 591. Notulen Staten Generaal d.d. 26 oktober 1606.117. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer. 118. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal uit Ruurlo d.d. 29 oktober 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 545, 546. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 592. Resolutie Staten Generaal d.d. 30 oktober 1606. F. van Vervou, a.w., p. 245. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van J. v. Dorth aan de Staten Generaal d.d. 30 oktober 1606.119. E. van Meeteren, a.w., p. 146. 120. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer. 121. ARA, SG, inv. nr. 4914. Twee brieven van Frederik Hendrik aan Maurits van 27 en 28 oktober 1606 vanuit Winterswijk. Bijlage bij brief van Maurits aan de Staten Generaal d.d. 28 oktober 1606. 122. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal vanuit Ruurlo d.d. 28 oktober 1606. 123. ARA, SG, inv. nr. 4914. Twee brieven van Frederik Hendrik aan Maurits van 27 en 28 oktober 1606 vanuit Winterswijk. Bijlage bij brief van Maurits aan de Staten Generaal d.d. 28 oktober 1606. 124. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal vanuit Ruurlo d.d. 28 oktober 1606. 125. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal uit Ruurlo d.d. 29 oktober 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 545. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 592. Resolutie Staten Generaal d.d. 30 oktober 1606. F. van Vervou, a.w., p. 245. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer. C.M. v.d. Kemp, a.w.,II, p. 121. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van J. v. Dorth aan Staten Generaal d.d. 30 oktober 1606.126. Giustiniano, a.w., p. 272.127. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal uit Ruurlo d.d. 29 oktober 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 545.128. F. van Vervou, a.w., p. 246.129. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van J. v. Dorth aan de Staten Generaal uit Zutphen d.d. 30 oktober 1606. Zie bijlage 2. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 592. Resolutie Staten Generaal d.d. 1 november 1606.130. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal vanuit het leger voor Grol d.d. 31 oktober 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 546, 547. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal vanuit het leger voor Grol d.d. 1 november 1606. 131. F. van Vervou, a.w., p. 246.132. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal vanuit het leger voor Grol d.d. 31 oktober 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 546, 547.

Page 367: Groenlo in de 80-jarige oorlog

367

133. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer.134. ARA, SG, inv.nr. 4914. Brief van Staten Generaal aan Maurits d.d. 1 november 1606. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 592. Resolutie Staten Generaal d.d. 1 november 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 546.135. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer.136. P. Giustiniano, a.w., p. 272. E. van Meeteren, a.w., p. 146. 137. E. van Meeteren, a.w., p. 146. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 121. 138. E. van Meeteren, a.w., p. 146. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 121. 139. G. Bentivoglio, Historie der Nederlantsche oorlogen sedert het vertrek van Filippus den tweeden tot aan het Twaalfjarig Bestand, uit het Italiaans vertaald door J.H. Glazemaker (Amsterdam 1674), p. 734.140. P. Giustiniano, a.w., p. 273.141. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan Staten de Generaal vanuit het leger voor Grol d.d. 3 november 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 547. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 594. Resolutie Staten Generaal d.d. 7 November 1606.142. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer. 143. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 547. Resolutie Staten Generaal d.d. 3 November 1606.144. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 121. 145. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer. 146. P. Giustinano, a.w., p. 273.147. F. van Vervou, a.w., p. 247.148. Memoires Gueriers par Charles Alexandre Duc de Croy (Antwerpen 1619). Manuscript, Bibliotheek van Chateau de Beloeuil, Belgie. 149. E. van Meeteren, a.w., p. 146.150. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer. E. van Meeteren, a.w., p. 146. 151. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 121. E. van Meeteren, a.w., p. 146. 152. P. Giustinano, a.w.,p. 274.153. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal d.d. 9 november 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 548. F. van Vervou, a.w., p. 247.154. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer. 155. P. Giustiniano, a.w., p. 274. 156. E. van Meeteren, a.w., p. 146. 157. P. Giustinano, a.w., p. 275. Memoires Gueriers par Charles Alexandre Duc de Croy (Antwerpen 1619). Manuscript, Bibliotheek van Chateau de Beloeuil, Belgie.158. Memoires Gueriers par Charles Alexandre Duc de Croy (Antwerpen 1619). Manuscript, Bibliotheek van Chateau de Beloeuil, Belgie.159. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer. 160. P. Giustinano, a.w., p. 275.161. E. van Meeteren, a.w., p. 146. 162. E. van Meeteren, a.w., p. 146.

Page 368: Groenlo in de 80-jarige oorlog

368

163. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal d.d. 9 november 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 548.164. RAL, AGRR, inv. nr. 289, folio 7v t/m 13r.165. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer.166. Memoires Gueriers par Charles Alexandre Duc de Croy (Antwerpen 1619). Manuscript, Bibliotheek van Chateau deBeloeuil, Belgie.167. E. van Meeteren, a.w., p. 146. P. Giustiniano, a.w., p. 276.168. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal vanuit Zelhem d.d. 12 november 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w.,II, p. 548.169. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer.170. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal vanuit Doesburg d.d. 15 november 1606. E. van Meeteren, a.w., p. 146. 171. RAU, Archief OBC, band nr. 320, inv.nr. 550/551. Journaal van het beleg van Grol okt.- nov. 1606 door Sasbout Vosmeer.172. C.M. v.d. Kemp, a.w., II, p. 122.173. RAL, AGRR, inv. nr. 289, folio 13v t/m 16v.174. P. Giustinano, a.w., p. 277.175. RAL, AGRR, inv. nr. 289, folio 19r.176. RAL, AGRR, inv. nr. 289, folio 17r. 177. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Maurits aan de Staten Generaal vanuit Zelhem d.d. 12 november 1606. Gedrukt bij C.M. v.d. Kemp, a.w.,II, p. 548.178. ARA, SG, inv. nr. 4914. Brief van Johan van Dorth aan de Staten Generaal uit Zutphen d.d. 29 november 1606. 179. C.M. v.d. Kemp, a.w. II, p. 549, 550. 180. F. van Vervou, a.w., p. 248.181. C.M. v.d. Kemp, a.w.,II, p. 122.182. ARA, RvS, inv. nr. 24, p. 294. Resolutie Raad van State d.d. 20 december 1606.183. RGP deel 101, RSG XIII (1604-1606), p. 601. Resolutie Staten Generaal d.d. 21 december 1606.

Hoofdstuk 16

1. RAU, Archief OBC, banden nr. 276, 277, Brieven van David Maunden aan Sasbout Vosmeer d.d. 1 december 1606, 29 december 1606, 18 januari 1607. P.H.C. Engel, a.w., p.124 en 159. 2. RAU, Archief OBC, band nr. 280. Brief van pastoor Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 24 september 1610. P.H.C. Engel, a.w., p. 159, 160. 3. RAL, AGRR, inv.nr. 289, folio 3v t/m 4v. 4. J.E. van der Pluijm, Groenlo in de kaart gekeken. Topografisch historische atlas van Groenlo (Groenlo 2006), p. 91. 5. ARA, SG, inv. nr. 4915 (orig.). Brief van burgemeesters, schepenen en raad der stad Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 14 februari 1607. 6. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 286, 287. Resolutie Staten Generaal d.d. 21 februari 1607. ARA, SG, inv. nr. 4915, Brief van de Staten Generaal aan de magistraet van Zutpen d.d. 22 februari 1607. 7. ARAB, Archives de l’audience et des papiers d’état, toegang 109, inv. nr. 1352. 8. RAL, AGRR, inv. nr. 289, folio 3v t/m 4v. 9. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 26. Notulen Staten Generaal d.d. 17 maart 1607.10. RAU, Archief OBC, band 277, inv.nr. 1622. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 8 maart 1607. P.H.C. Engel, a.w., p. 88.11. RAL, AGRR, inv.nr. 289, folio 18r, 18v. RAL, AGRR, inv. nr. 291, folio 10v, 11r.12. A.Th. van Deursen, a.w., p. 205.

Page 369: Groenlo in de 80-jarige oorlog

369

13. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 47, 551. Resolutie Staten Generaal d.d. 12 april 1607 en notulen Staten Generaal d.d. 7 mei 1608 14. RAU, Archief OBC, band 277. Brief van Borchloo aan Sasbout Vosmeer d.d. 18 april 1607. P.H.C. Engel, a.w., p. 88.15. RAU, Archief OBC, band 277, inv. nr. 1659. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 19 april 1607. P.H.C. Engel, a.w., p. 94.16. RAU, Archief OBC, band 277, inv. nr. 1665. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 24 april 1607. P.H.C. Engel, a.w., p. 90.17. RAU, Archief OBC, band 277, inv. nr. 1676. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 10 mei 1607. P.H.C. Engel, a.w., p. 91.18. RAL, AGGR, inv. nr. 273, folio 107r t/m 112r. N.J. Tops, a.w., p. 66, 67.19. N.J. Tops a.w., p. 68.20. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 36. Resolutie Staten Generaal d.d. 7 September 1607.21. RAG, Brieven van en aan het Hof . Brief van het Hof van Gelderland aan de Staten Generaal d.d. 25 Augustus 1607.22. ARA, SG, inv.nr. 4916. De begeleidende brief aan Verreycken.23. ARA, SG, inv. nr. 4916 Brief van de Aartshertogen aan de rentmeester van de contributies te Grol d.d. 19 september 1607.24. N.J. Tops, a.w., p. 66, 67.25. RAL, AGGR, inv. nr. 294, folio 7v. 26. RAU, Archief OBC, band 277, inv.nr. 1762. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 13 september 1607. P.H.C. Engel, a.w., p. 92.27. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 38. Resolutie Staten Generaal d.d. 18 september 1607.28. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 38. Resolutie Staten Generaal d.d. 18 september 1607.29. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 80. Resolutie Staten Generaal d.d. 24 september 1607.30. RAL, AGRR, inv. nr. 291, folio 20r, 20v.31. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 1r.32. RAU, Archief OBC, band 278. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 18 januari 1608. P.H.C. Engel, a.w., p. 124, 125.33. N.J. Tops, a.w., p. 67.34. RAL, AGRR, inv. nr. 292, folio 12r t/m 13v en 22v t/m 23v.35. RAU, Archief OBC, band 278. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 22 april 1608. P.H.C. Engel, a.w., p. 127.36. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 552. Notulen Staten Generaal d.d. 7 mei 1608. ARA, SG, inv. nr. 4917 (orig.) Brief d.d. 24 april 1608.37. RAL, AGRR, inv. nr. 292, folio 12r t/m 13v.38. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 1r t/m 2r.39. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv. nr. 525, folio 25r, 25v.40. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 13r, 13v, 14r, 19r, 19v, 25v, 26r, 31r.41. RAU, Archief OBC, band 278, inv. nr. 1968. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 22 oktober 1608. P.H.C. Engel, a.w., p. 128.42. ARA, SG, inv. nr. 4917. Brief van Matthijs van Dulken aan de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen d.d. 5 juli 1608. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 557. Resolutie Staten Generaal d.d. 19 juli 1608. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 557. Resolutie Staten Generaal d.d. 25 juli 1608.43. RAL, AGRR, inv. nr. 292, folio 27r.44. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 557. Resolutie Staten Generaal d.d. 18 juli 1608.45. RAL, AGRR, inv. nr. 293, folio 10v.46. RAL, AGRR, inv. nr. 291, folio 20v; inv. nr. 292, folio 12 r t/m 13v; inv.nr. 293 13r t/m 14r.47. RAL, AGRR, inv. nr. 293, folio 14r, 14v.48. RAU, Archief OBC, band 278, inv.nr. 1968. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 22 oktober 1608. P.H.C. Engel, a.w., p. 128.49. RAU, Archief OBC, band 278, inv.nr. 1986. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 19 november 1608.

Page 370: Groenlo in de 80-jarige oorlog

370

P.H.C. Engel, a.w., p. 129.50. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 14r, 14v, 20r, 20v, 21, 21v, 26r, 26v, 27r, 31r, 31v.51. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 667, 668. Notulen Staten Generaal d.d. april 2009. 52. RAU, Archief OBC, band 279. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 6 april 1609. P.H.C. Engel, a.w., p. 136.53. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 14v, 15r, 21v, 22r, 22v.54. ARA, SG, inv. nr. 4918. Brief van de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 24 april (= 4 mei) 1609.55. ARA, SG, inv. nr. 4918. Brief van de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 16 juni 1609.56. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 15v, 27r, 31v, 32r57. RAU, Archief OBC, band 279. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 13 juni 1609. P.H.C. Engel, a.w., p. 145.58. ARA Brief van de gedeputeerden van de Graafschap Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 16 juni 1609. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 689. Resolutie Staten Generaal d.d. 27 juni 1609. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 696. Resolutie Staten Generaal d.d. 15 september 1609.59. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 15v, 16r60. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 16v, 27r, 35r.61. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 16r, 16v. 62. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 27v63. ARA, SG, inv. nr. 4918. Brief van Diederich van Dorth aan de Staten Generaal d.d. 7 september 1609.64. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 1936/3, mfnr. 5545. Brief van de Aartshertogen aan de Gouverneur van Grol d.d. 8 augustus 1609.65. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 1936/3, mfnr. 5545. Brief van de Aartshertogen aan de Gouverneur van Grol d.d. 14 augustus 160966. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 27v, 28r, 32r en 32v. 67. RAU, Archief OBC, band 279. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 19 mei 1609. P.H.C. Engel, a.w., p. 144.68. ARA, SG, inv. nr. 4918. Brief van Van Dulcken aan de Staten Generaal d.d. 17 oktober 1609.69. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 21v, 22v, 23r.70. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 1936/3, mfnr. 5545. Brief van de Aartshertogen aan de Gouverneur van Grol d.d. 9 oktober 160971. RGP deel 131, RSG XIV (1607-1609), p. 714, 715. Notulen Staten Generaal d.d. 2 december 1609.72. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 23r73. RGP deel 135, RSG XV (1610-1612), p. 53. Notulen Staten Generaal d.d. 10 maart 1610.74. RGP deel 135, RSG XV (1610-1612), p. 65. Notulen Sataten Generaal d.d. 29 maart 1610.75. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 1937/1, mfnr. 5545. Brief van de Aartshertogen aan de Gouverneur van Grol d.d.16 maart 161076. RAU, Archief OBC, band 280. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 14 juni 1610. P.H.C. Engel, a.w., p.155.77. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 16v, 17r, 28r, 28v, 32v, 33r.78. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 17r, 18r.79. RAU, Archief OBC, band 280. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 25 oktober 1610. P.H.C. Engel, a.w., p. 161.80. RAU, Archief OBC, band 281. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 8 februari 1611. P.H.C. Engel, a.w., p. 202.81. RAU, Archief OBC, band 281. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 4 maart 1611. P.H.C. Engel, a.w., p. 203.82. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 37r.83. Streekarchivariaat Regio Achterhoek Doetinchem, SAG, geen datum, te dateren na 1606 (in de tekst staat ‘nu int 5 Jar’, dus 1611). Rekest van Johannes van Diest, Pater van Engelhuysen in Grol, aan ‘Haere Doorluchtige Hoecheid’.

Page 371: Groenlo in de 80-jarige oorlog

371

84. ARAB, Archives de l’audience et des papiers d’état. Toegang 110, inv. nr. 1501. Instruction pour Antonio Fernandez Castillo. 85. RAU, Archief OBC, band 282. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 1 mei 1612. P.H.C. Engel, a.w., p. 213, 214.86. RAU, Archief OBC, band 282. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 28 augustus 1612, d.d. 28 augustus 1612 en 26 oktober 1612. P.H.C. Engel, a.w., p. 217, 218.87. AAU, dl. 22 (1895), pag. 32 en 33. RAU, Archief OBC, band 282. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 20 juli 1612. P.H.C. Engel, a.w., p. 215, 216.88. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 37r.89. RAU, Archief OBC, band 283. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 29 april 1613. P.H.C. Engel, a.w., p.230, 231.90. AAU, dl. 22 (1895), pag. 32 en 33. RAU, Archief OBC, band 282. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 20 juli 1612. P.H.C. Engel, a.w., p. 215.91. RAU, Archief OBC, band 283. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 10 januari 1613. P.H.C. Engel, a.w., p. 226, 227.92. RGP deel 151, RSG XVI (1613-1616), p. 110. Resolutie Staten Generaal d.d. 7 september 1613.93. RAU, Archief OBC, band 283. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 29 april 1613. P.H.C. Engel, a.w., p. 230.94. RAU, Archief OBC, band 283. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 9 augustus 1613. P.H.C. Engel, a.w., p. 231.95. RAU, Archief OBC, band 283. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 12 september 1613. P.H.C. Engel, a.w., p. 236.96. RAU, Archief OBC, band 283, inv. nr. 3499, 3500. Brief van pater Van Diest aan Sasbout Vosmeer d.d. 12 september 1613.97. Streekarchivariaat Regio Achterhoek Doetinchem, SAG, inventarisnr. 667.98. J.E. van der Pluijm, De vestingstad Grol. Geschienis van de vestingwerken van Groenlo. Oudheidkundige Vereniging Groenlo (Groenlo 1999), p.87, 88.99. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 1937/1, mfnr. 5546. Brief uit Brussel aan de Gouverneur van Grol d.d.13 juli 1614100. Streekarchivariaat Regio Achterhoek Doetinchem, SAG, inv. nr. 667.101. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 37r.102. RAU, Archief OBC, band 283. Brief van Fabritius aan Sasbout Vosmeer d.d. 11 februari 1614. P.H.C. Engel, a.w., p. 243.103. Streekarchivariaat Regio Achterhoek Doetinchem, SAG, inventarisnr. 667. Brief van G. Haghen aan burgemeesters, schepenen en raad van Groenlo.104. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 38r.105. ARAB, Archief van de contadori van financiën, toegang 5, inv.nr. 525, folio 1r.106. Th. A.M. Thielen, a.w.,p. 63 - 69. B. te Vaarwerk, De overgang van de Heerlijkheid Borculo naar Gelderland. In: Jaarboek Achterhoek en Liemers, deel 22 (1999), p. 101 t/m 116. Uitgave Oudheidkundige Vereniging ‘De Graafschap’.107. Th. A.M. Thielen, a.w.,p. 63 - 69. B. te Vaarwerk, De overgang van de Heerlijkheid Borculo naar Gelderland. In: Jaarboek Achterhoek en Liemers, deel 22 (1999), p. 101 t/m 116. Uitgave Oudheidkundige Vereniging ‘De Graafschap’.108. Archivo General de Simancas, M.P. y D. IV-85. J.E. van der Pluijm, De vestingstad Grol. Geschiedenis van de vestingwerken van Groenlo. Oudheidkundige Vereniging Groenlo 1999. p. 56,57,87,88. J.E. van der Pluijm, Groenlo in de kaart gekeken. Topografisch historische atlas van Groenlo (Groenlo 2006), p. 94, 95.109. D.A.J. Kuit, Grol en Simancas, In: Grols Verleden (Uitgave Oudheidkundige Vereniging Groenlo), jaargang 3, nummer 5, november 2003, p. 39 t/m 44.

Page 372: Groenlo in de 80-jarige oorlog

372

110. N.J. Tops, a.w., p. 117 en 118.111. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 1937/2, mfnr. 5546. Brief van de Aartshertogen aan de Gouverneur van Grol d.d. 7 april 1620.112. N.J. Tops, a.w., p. 116 en 118.113. ARAB, Archives du Conseil privé sous le regime Espagnol, Administration Ecclésiastique.,Toegang 101, inv.nr. 1123. Rekest van de zusters van het klooster Engelhuizen aan de Aartshertogen, juni 1622.114. Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, deel 22 (1895), p. 37. N.J. Tops, a.w., p. 111, 112, en 119. Th.A.M. Thielen,a.w., p. 40 en 45.115. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 1937/2, mfnr. 5546. De Aartshertogen aan een zeer groot aantal verschillende steden en personen waaronder die van Grol d.d. 16 augustus 1620.116. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 1937/2, mfnr. 5546. De Aartshertogen aan verschillende gouverneurs waaronder die van Grol d.d.13 september 1620.117. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 1937/2, mfnr. 5546. Brief van de Aartshertogen aan de gouverneur van Grol d.d. 25 februari 1621118. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 1937/2, mfnr. 5546. De Aartshertogen aan 4 gouverneurs waaronder die van Grol d.d.18 maart 1621119. RGP deel 187, RSG XIX (1621-1622), p. 115. Resolutie Staten Generaal d.d. 13 april 1621. ARA, SG, inv.nr. 4938 I (minuut dd. 13 april). Copie in ARA, SG, inv.nr. 12357. Door de Staten Generaal aan de inwoners van Groenlo, die buiten de stad wonen, verleende sauvegarde d.d. 13 april 1621.120. ARAB, Conseil d’etat et audience, inv. nr. 2033 -1. Copie van de sauvegarde voor de inwoners van de Graafschap Zutphen van 23 april 1621.121. RGP deel 187, RSG XIX (1621-1622), p. 133. Resolutie Staten Generaal d.d. 30 april 1621. ARA, SG, inv. nr.4938 II (minuut d.d. 6 mei 1621). Copie in ARA, SG, inv. nr. 12357. Door de Staten Generaal aan de burgers van Groenlo verleende sauvegarde. Gedateerd 6 mei 1621.122. RAL, AGRR, inv. nr. 296, folio 5r t/m 10v.123. ARA, SG, inv. nr. 4939 I dd. Groenlo 20 juni ARA, SG, inv. nr. 4939 II. Ook verzonden aan Wijtze Joanntsz. te Coevorden. ARA, SG, inv. nr. 12.164 (gedrukt biljet). Gedrukt: Groot-Placaetboek 1 kol. 2358. RGP deel 187, RSG XIX (1621-1622), p. 205. Notulen Staten Generaal d.d. 8 juli 1621 RGP deel 187, RSG XIX (1621-1622), p. 215, 216. Resolutie Staten Generaal d.d. 17 juli 1621. RGP deel 187, RSG XIX (1621-1622), p. 249, 250. Notulen Staten Generaal d.d. 14 augustus 1621.124. RAL, AGRR, inv. nr. 296, folio 12r, 12v, 13r, 13v.125. RAL, AGRR, inv. nr. 297, folio 8v, 8r.126. RAL, AGRR, inv. nr. 297, folio 8v, 8r.127. RGP deel 187, RSG XIX (1621-1622), p. 400, 401. Resolutie Staten Generaal d.d. 5 Februari 1622128. RAL, AGRR, inv. nr. 298, folio 7v, 8r, 8v.129. ARAB, Archives du Conseil privé sous le regime Espagnol, Administration Ecclésiastique , toegang 101, inv.nr. 1123. Rekest van de zusters van het klooster Engelhuizen aan de Aartshertogen, juni 1622. N.J. Tops, a.w., p. 119 130. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Vijf brieven van Matthijs van Dulcken aan de heren te Brussel d.d. 29 augustus 1622.131. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van de gouverneur van Grol aan secretaris van de Raad van State te Brussel, de heer la Faille d.d. 22 oktober 1622 ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van ‘Brussel’ aan de gouverneur van Grol d.d. 5 november 1622. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van de gouverneur van Grol aan de secretaris van de Raad van State te Brussel d.d. 6 november 1622. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van Matthijs van Dulken aan Brussel d.d. 8 juni 1623.

Page 373: Groenlo in de 80-jarige oorlog

373

132. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van Matthijs van Dulken aan de landvoogd Isabel d.d. 2 april 1623. W. Baudartius, Memoryen ofte Cort verhael der gedenckweerdichste so kerklicke als wertlicke gheschiedenissen [...] van den iaere 1603 tot in het iaer 1624. Tweede editie vermeerdert (Arnhem 1624-1625) 15e druk, 2 delen. Deel 2, p. 113. 133. Nic. v. Wassenaer, t’Vyfde-deel of t’vervolgh van het Historisch verhael aller gedenckwaerdiger gheschiedenissen, die […] van aprili deses jaers 1623 tot october toe, voorgevallen sijn (Amsterdam 1624), p. 32.134. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van de landvoogd Isabel aan de Gouverneur van Grol d.d. 22 april 1623135. RAL, AGRR, inv. nr. 300, folio 9v, 10r, 10v136. RAL, AGRR, inv. nr. 301, folio 13v, 14r.137. RAL, AGRR, inv. nr. 302, folio 7v. RAL, AGRR, inv. nr. 303, folio 52r138. RAL, AGRR, inv. nr. 300, folio 9v.139. N.J. Tops, a.w.,p. 104.140. RAL, AGRR, inv. nr. 300, folio 10v. RAL, AGRR, inv. nr. 301, folio 13v.141. N.J. Tops, a.w., p. 105.142. RGP deel 208, RSG XX (1623-1624), p. 272. Notulen Staten Generaal d.d. 2 september 1623.143. RAL, AGRR, inv. nr. 301, folio 13r. RAL, AGRR, inv. nr. 302, folio 7r. RAL, AGRR, inv. nr. 303, folio 54v, 55r.144. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van Brussel aan de gouverneurs van Linghen Grol en Oldenzeel d.d. 12 juni 1624.145. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van Matthijs van Dulken aan Brussel d.d.12 oktober 1624.146. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van Brussel aan de gouverneur van Groenlo d.d. 7 november 1624147. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van de landvoogd Isabel aan de gouverneur van Grol d.d. 23 december 1624.148. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van de aartshertog Isabel aan Van Dulcken 22 januari 1625.149. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van Matthijs van Dulken aan de landvoogd Isabel d.d. 6 februari 1625. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van Matthijs van Dulcken aan Brussel d.d. 6 februari 1625.150. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/1. Brief van de Aartshertogen aan de Gouverneur van Grol d.d. 23 februari 1625.151. RGP deel 223, RSG XXI (1624-1625), p. 251. Notulen Staten Generaal d.d. 3 februari 1625.152. RGP deel 223, RSG XXI (1624-1625), p. 251. Resolutie Staten Generaal d.d. 14 februari 1625.153 RAL, AGRR, inv.nr. 304, folio 10v. 154. RGP deel 223, RSG XXI (1624-1625), p. 672. Notulen Staten Generaal d.d. 29 september 1625.155. RAL, AGRR, inv. nr. 303, folio 52v t/m 54v. RAL, AGRR, inv. nr. 305, folio 7r t/m 10v. 156. RAL, AGRR, inv. nr. 305 , folio 11r.157. G. Groen van Prinsterer, Archives ou correspondance inédite de la maison d’Orange-Nassau (Leiden 1835- 1915), 2e serie 1584-1688 (5 delen) p. 7. Lettre CCCCLXXIV. Brief van de Raadpensionaris Duyck aan graaf Ernst Casimir van Nassau vanuit Den Haag d.d. 5 augustus 1626.158. Robert Jasper van der Capellen, Gedenkschriften van Jonkheer Alexander van der Capellen (Utrecht 1777-1778). Deel 1, p. 412.159. RAL, AGRR, inv. nr. 279, folio 6v, 7r. N.J. Tops, a.w., p. 63, 67, 68.160. H. de Groot, a.w.,p. 4, 5 Robert Jasper van der Capellen, a.w., p. 411.

Page 374: Groenlo in de 80-jarige oorlog

374

Hoofdstuk 17

1. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 41. J. Wagenaar, Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden (Amsterdam 1738-1803), deel, p. 52 e.v.. 2. Nic. v. Wassenaer, Historisch verhael alder ghedenckweerdichste geschiedenissen die van den beginne des jaeres 1621 [tot 1632] voorgevallen sijn. p. 49v. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 42. 3. L.v. Aitzema, Saeken van Staet en Oorlogh i.d. Ver. Ned. (1655-’71), p. 680. H. de Groot, Nederlandtsche jaerboeken en historien sedert 1555 tot 1609. Met de belegering der stadt Grol en den aenkleven des jaers1627, enz. Vertaelt door J. Goris. Amsterdam, 1681. p. 5. 4. C. Huygens, Dagboek Constantyn Huygens (Amsterdam 1885), p. 12. 5. ARA, RvS, inv.nr. 595. Brief van Frederik Hendrik uit Utrecht aan de Raad van State d.d. 9 juli 1627. 6. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit Arnhem aan de Staten Generaal d.d. 9 juli 1627. 7. ARA, SG. inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger te Arnhem aan de Staten Generaal d.d. 14 juli 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van de Raad van State aan het Hof te Arnhem d.d. 14 juli 1627. 8. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger te Arnhem aan de Staten Generaal d.d. 14 juli 1627. 9. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger te Arnhem aan de Staten Generaal d.d. 14 juli 1627. ARA, RvS, inv.nr. 595. Brief van de gedeputeerde R. Huijghens in ’t leger te Emmerich aan de Raad van State d.d. 18 juli 1627. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 49v. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 42. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 2974. Jean le Clerc, Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden (Amsterdam 1730). Nederl. Vert. uit het Frans. Deel 2, p. 276. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit Emmerich aan de Staten Generaal d.d. 18 juli 1627. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 82. Resolutie Raad van State d.d. 20 juli 1627. 10. H. de Groot, a.w., p. 4 en 5.11. L.v. Aitzema, a.w., p. 681.12. H. de Groot, a.w., p. 5. Jean le Clerc, a.w., p. 276.13. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3000.14. ARA, RvS, inv.nr. 595. Brief van de gedeputeerde R.Huijghens in ’t leger te Emmerich aan de Raad van State d.d. 18 juli 1627. H. de Groot, a.w., p. 6. L.v. Aitzema, a.w., p. 681. Jean le Clerc, a.w., p. 276.15. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit Emmerich aan de Staten Generaal d.d. 18 juli 1627. ARA, RvS, inv.nr. 595. Brief van de gedeputeerde R.Huijghens in ’t leger te Emmerich aan de Raad van State d.d. 18 juli 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger uit Emmerich aan de Staten Generaal d.d. 18 juli 1627. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3000. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 82. Resolutie Raad van State d.d. 20 juli 1627. Resol. Holl. 22 july 1627 bl. 180. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 42. H. de Groot, a.w., p. 8. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 50r. 16. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger uit Emmerich aan de Staten Generaal d.d.18 juli 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit Emmerich aan de Staten Generaal d.d. 18 juli 1627.17. C. Huygens, a.w., p. 12. ARA, RvS, inv.nr. 595. Brief van de gedeputeerde R.Huijghens in ’t leger te Emmerich aan de Raad van State d.d. 18 juli 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger uit Emmerich aan de Staten Generaal d.d. 18 juli 1627.

Page 375: Groenlo in de 80-jarige oorlog

375

18. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III uli 1625-april 1628, nummer 3012. C. Huygens, a.w., p. 12. Nic. v. Wassenaer, a.w., p., 49v, 50r. L.v. Aitzema, a.w., p. 681. H. de Groot, a.w., p. 6. Jean le Clerc, a.w., p. 276.19. H. de Groot, a.w., p. 7. L.v. Aitzema, a.w., p. 681. 20. H. de Groot, a.w., p. 7. 21. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde H. van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen’ te Arnhem d.d. 22 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, Brieven over het beleg van Groenlo in 1627. In: Gelre 2 (1899), p. 364, 365. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3036.22. Riegel, Ausführliche und grundrichtige Beschreibung der freyvereinigten Staaten und Spanischen Niederlanden (Franckfort/Main und Leipzig 1691). 23. RAG, Staten van Zutphen, inv. nr. 395, resoluties van gedeputeerden in geestelijke zaken, 1627.24. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 juli 1627. ARA, RvS, inv.nr. 595. Brief van de ‘Heeren Int Leger’ (R. Huijghens en P. de Roovre) voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 juli 1627. ARA, RvS, inv.nr. 595. Brief van gedeputeerde Pompeus de Roovre int leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3036. H. de Groot, a.w., p. 8. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 44. L.v. Aitzema, a.w., p. 681. C. Huygens, a.w., p. 12. 25. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerden Randwijck en Huijghens int leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 26 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C Beijens, a.w., p. 365, 366. 26. ARA, RvS, inv.nr. 595. Brief van gedeputeerde Pompeus de Roovre int leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627. Jean le Clerc, a.w., p. 276. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 juli 1627. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 42. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3036.27. ARA, RvS, inv.nr. 595. Brief van gedeputeerde Pompeus de Roovre int leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627.28. ARA, RvS, inv.nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger (R. Huijghens en p. de Roovre) voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde H. van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 22 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 364, 365.29. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 90. Resolutie Raad van State d.d. 24 juli 1627.30. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 juli 1627. RAL, AGRR, inv. nr. 306, folio 9r.31. H. de Groot, a.w., p. 8. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde H. van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 22 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w.,p. 364, 365. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3036.

Page 376: Groenlo in de 80-jarige oorlog

376

32. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van gedeputeerde Pompeus de Roovre int leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerden Randwijck en Huijghens int leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 26 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 365, 366. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 50r. 33. Resolutien van de Staten van Hollandt ende Westvrieslandt 1574-1798 (gedrukte uitgave). Deel 32, p. 199. H. de Groot, a.w., p. 9. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van gedeputeerde Pompeus de Roovre int leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 juli 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595 Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde H. van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 22 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 364, 365. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3036.34. ARA, SG, inv.nr. 4951.Brief van Frederik Hendrik uit het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 juli 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 juli 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627.35. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde H. van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 22 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 364, 365. ARA, SG, inv.nr. 4951.Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 juli 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 juli 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van gedeputeerde Pompeus de Roovre int leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627. H. de Groot, a.w., p. 6. C. Huygens, a.w., p. 12. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 42. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3036.36. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627. G. Nijs en J. van der Pluijm, Kijk op de linie, op zoek naar de circumvallatielinie uit 1627 rondom Groenlo, p. 13 t/m 21. 37. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 42 en 43. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3036.38. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 27 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 367, 368. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 50v, 51r. H. Terhalle, a.w., p. 198, 199, 203.39. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde H. van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 22 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p.364, 365. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3036.40. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van gedeputeerde Pompeus de Roovre int leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 juli 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 21 juli 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde H. van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 22 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 364, 365. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3036.

Page 377: Groenlo in de 80-jarige oorlog

377

41. ARA, SG. inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 23 juli 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 27 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 367, 368. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3043.42. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 94. Resolutie Raad van State d.d. 27 juli 1627.43. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3043.44. H. Terhalle, a.w., p. 203, 204.45. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 50v. Riegel, a.w. J.W. Staats Evers, Iets over de belegeringen van Groenlo. In: Geldersche Volksalmanak, 1876, p. 45.46. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 27 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 367, 368. H. Terhalle, a.w., p. 199.47. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerden Randwijck en Huijghens int leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 26 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 365, 366. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 27 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 365, 366. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 95. Resolutie Raad van State. Woensdag 28 juli 1627.48. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3060.49. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 26 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 366, 367.50. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 44. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 50v. H. de Groot, a.w., p. 8. L.v. Aitzema, a.w., p. 681. C. Huygens, a.w., p. 12. 51. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerden Randwijck en Huijghens int leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 26 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 365, 366. 52. J.W. Staats Evers, a.w., p. 36. 53. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d 26 juli 1627. 54. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 26 juli 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 366,367. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Legher uit Grol aan de Raad van State d.d. 26 juli 1627.55. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3060.56. H. de Groot, a.w., p. 9.57. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 44. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3060. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 50v, 51r. H. Terhalle, a.w., p. 203, 204.58. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 50v.59. Riegel, a.w. 60. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 29 juli 1627. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3076. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 50v. 61. Riegel, a.w. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3076.

Page 378: Groenlo in de 80-jarige oorlog

378

Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 50v. J.W. Staats Evers, a.w., p. 37. 62. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 50v, 51r.63. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 51r. Riegel, a.w. C. Huygens, a.w., p. 12. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 101. Resolutie Raad van State d.d. 4 augustus 1627. 64. W. Jappe Alberts e.a., Geschiedenis van Gelderland (tot 1795), 2 vols. (‘s-Gravenhage 1966, Zutphen1975). Deel 2, p. 154, 155. 65. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 51r. 66. L.v. Aitzema, a.w., p. 681. H. de Groot, a.w., p. 8. Jean le Clerc, a.w., p. 277.67. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 51r. H. de Groot, a.w., p. 8,9. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 2 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 368, 369.68. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 31 juli 1627. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 101. Resolutie Raad van State d.d. 4 augustus 1627. 69. H. de Groot, a.w., p. 9.70. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 2 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 368, 369. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens in het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 2 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 370. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 2 augustus 1627. 71. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 31 juli 1627. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 101. Resolutie Raad van State d.d. 4 augustus 1627. 72. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens in het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem dd. 2 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 370. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen’ te Arnhem d.d. 2 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 368, 369. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 102. Resolutie Raad van State d.d. 5 augustus 1627. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 68v.73. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 2 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 368, 369. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens in het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 2 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 370. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 2 augustus 1627.74. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 2 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 368, 369. H. de Groot, a.w., p. 9.75. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 44.76. H. de Groot, a.w., p.10.77. L.v. Aitzema, a.w., p. 681. 78. H. de Groot, a.w., p. 9.

Page 379: Groenlo in de 80-jarige oorlog

379

79. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 2 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 368, 369. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens in het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 2 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 370. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 2 augustus 1627. L.v. Aitzema, a.w., p. 682.80. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens in het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 2 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 370. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 68v.81. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 2 augustus 1627.82. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 68v.83. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 2 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 368, 369.84. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger aan de Staten Generaal d.d. 3 augustus 1627.85. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden uit Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 6 augustus 1627.86. Riegel, a.w. 87. H. de Groot, a.w., p. 10. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 68v.88. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 68r. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 5 augustus 1627. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 127. Resolutie Raad van State d.d. 8 augustus 1627.89. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 126. Resolutie Raad van State d.d. 6 augustus 1627. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 127. Resolutie Raad van State d.d. 8 augustus 1627. 90. H. de Groot, a.w., p. 10.91. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 127. Resolutie Raad van State d.d. 8 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 5 augustus 1627. 92. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden uit Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 6 augustus 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 2 augustus 1627. H. de Groot, a.w., p. 10. L.v. Aitzema, a.w., p. 682.93. H. de Groot, a.w., p. 10. L.v. Aitzema, a.w., p. 681.94. H. Terhalle, Die Folgen des 80jährigen Krieges im Westmünsterland. In: Westmünsterland, Jahrbuch des Kreises Borken 1998 (Borken 1998), p. 199.95. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 45. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 5 augustus 1627.

ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 5 augustus 1627. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 68v.96. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 6 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 371, 372.97. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 68r.98. H. Terhalle, a.w., p. 199.99. L.v. Aitzema, a.w., p. 682.100. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden uit Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 6 augustus 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 6 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 371, 372. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 6 augustus 1627.

Page 380: Groenlo in de 80-jarige oorlog

380

101. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden uit Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 6 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger voor Grol (in grote haast) aan de Staten Generaal d.d. 7 augustus 1627. L.v. Aitzema, a.w., p. 682.102. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 68r.103. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 6 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 371, 372.104. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 68v.105. H. de Groot, a.w., p. 10, 11. L.v. Aitzema, a.w., p. 682. 106. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 5 augustus 1627.107. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de ‘Heeren Int Leger’ voor Grol aan de Raad van State d.d. 6 augustus 1627.108. H. Terhalle, a.w., p. 199.109. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 6 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 371, 372.110. L.v. Aitzema, a.w., p. 682. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 68v. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 132. Resolutie Raad van State d.d. 10 augustus 1627.111. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger voor Grol (in grote haast) aan de Staten Generaal d.d. 7 augustus 1627. L.v. Aitzema, a.w., p. 682. 112. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden uit Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 9 augustus 1627.113. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 8 augustus 1627. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 68v.114. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden uit Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 9 augustus 1627. H. Terhalle, a.w., p. 199.115. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger voor Grol (in grote haast) aan de Staten Generaal d.d. 7 augustus 1627. Riegel, a.w. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 68v. L.v. Aitzema, a.w., p. 682. H. de Groot, a.w., p. 11.116. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 132. Resolutie Raad van State d.d. 10 augustus 1627. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 44, 45.117. H. de Groot, a.w., p. 11.118. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 9 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 9 augustus 1627. Henrick vander Capellen, a.w.,p. 547. 119. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 9 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 9 augustus 1627. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 140. Resolutie Raad van State d.d. 13 augustus 1627. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69r. L.v. Aitzema, a.w., p. 682.120. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 9 augustus 1627. L.v. Aitzema, a.w., p. 682.121. Henrick vander Capellen, a.w., p. 549.122. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 9 augustus 1627.

Page 381: Groenlo in de 80-jarige oorlog

381

ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 140. Resolutie Raad van State d.d. 13 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 9 augustus 1627.123. Riegel, a.w. 124. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 11augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal dd. 11 augustus 1627. H. de Groot, a.w., p. 11.125. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden uit Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 9 augustus 1627. Henrick vander Capellen, a.w., p. 548.126. H. de Groot, a.w., p. 11 en 12.127. Henrick vander Capellen, a.w., p. 548. L.v. Aitzema, a.w., p. 682. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69r.128. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 11augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 11 augustus 1627. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69r. L.v. Aitzema, a.w., p. 682.129. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 11 augustus 1627.130. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 12 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69r.131. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 12 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 14 augustus 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de ‘Heeren Int Leger’ voor Grol aan de Raad van State d.d. 14 augustus 1627. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 145. Resolutie Raad van State d.d. 18 augustus 1627.132. H. Terhalle, a.w., p. 199.133. L.v. Aitzema, a.w., p. 682.134. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 12 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372.135. H. Terhalle, a.w., p. 199.136. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69v. L.v. Aitzema, a.w., p. 682.137. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 12 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69v.138. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 12 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 15 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372, 373. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 14 augustus 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 14 augustus 1627. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 145. Resolutie Raad van State d.d. 18 augustus 1627. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69v.139. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69v.140. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 14 augustus 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 14 augustus 1627. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 145. Resolutie Raad van State d.d. 18 augustus 1627.

Page 382: Groenlo in de 80-jarige oorlog

382

Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69v.141. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 14 augustus 1627.142. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 15 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372, 373. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69v.143. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 15 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372, 373. H. de Groot, a.w., p. 12. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 12 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372.144. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 15 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372, 373.145. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 12 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69v.146. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69v.147. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 15 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372, 373.148. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 15 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372, 373.149. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69v.150. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 19 augustus 1627.151. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 16 augustus 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 16 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p.373, 374. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 17 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 375. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State. Zonder datum (16/8). ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 148. Resolutie Raad van State d.d. 20 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 17 augustus 1627. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 69v, 70r. H. de Groot, a.w., p. 12. Jean le Clerc, a.w., p. 278. L.v. Aitzema, a.w., p. 682. 152. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 16 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 19 augustus 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 16 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p.373, 374. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 17 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 375. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State. Zonder datum (16/8).

Page 383: Groenlo in de 80-jarige oorlog

383

ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 148. Resolutie Raad van State d.d. 20 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 17 augustus 1627. L.v. Aitzema, a.w., p. 682. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 48. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 70r, 70v. H. de Groot, a.w., p. 12. Jean le Clerc, a.w., p. 278.153. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State. Zonder datum (16/8). ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 16 augustus 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 16 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 373, 374.154. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 21 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 381. L.v. Aitzema, a.w., p. 682. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 70v.155. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 15 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 372, 373.156. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 70r.157. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 17 augustus 1627. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 70r.158. RGP, deel 105, Briefwisseling van Hugo Grotius 1626 - 1628, brief nummer 1169, p. 164, 165, 166.159. H. de Groot, a.w., p. 13.160. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 17 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 375.161. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck uit het leger voor Grol ’s morgens om 5 uur aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 19 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 377, 378. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 19 augustus 1627.162. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger voor Grol aan de Staten Generaal d.d. 17 augustus 1627.

ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 148. Resolutie Raad van State d.d. 20 augustus 1627. L.v. Aitzema, a.w., p. 682. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 70r, 70v. Jean le Clerc, a.w., p. 278.163. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 19 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 20 augustus 1627. H. de Groot, a.w., p. 12,13.164. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck uit het leger voor Grol ’s morgens om 5 uur aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 19 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 377, 378. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 19 augustus 1627.165. L.v. Aitzema, a.w., p. 682.166. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 70r, 70v.167. H. de Groot, a.w., p.13.168. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 46, 47. C. Huygens, a.w., p. 12.169. J. Wagenaar, a.w., deel 11, p. 52 e.v.

Page 384: Groenlo in de 80-jarige oorlog

384

170. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 17 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 375.171. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 70v.172. RGP, deel 105, Briefwisseling van Hugo Grotius 1626 - 1628, brief nummer 1168, p. 162 en brief nummer 1169, p. 165. H. de Groot, a.w., p. 13, 14.173. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 19 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 19 augustus 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 19 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 379, 380. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck uit het leger voor Grol ’s morgens om 5 uur aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 19 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 377, 378. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 18 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 377. L.v. Aitzema, a.w., p. 683. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 70v. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 45, 46.174. RGP, deel 105, Briefwisseling van Hugo Grotius 1626 - 1628, brief nummer 1168, p. 162. C. Huygens, a.w., p. 12.175. H. de Groot, a.w., p. 14.176. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 19 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951.Brief van de gedeputeerden in het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 19 augustus 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 19 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 379, 380. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck uit het leger voor Grol ’s morgens om 5 uur aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 19 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 377, 378. L. v. Aitzema, a.w., p. 683.177. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 19 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 19 augustus 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 19 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 379, 380. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Eck uit het leger voor Grol ’s morgens om 5 uur aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 19 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 377, 378. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 20 augustus 1627. L. v. Aitzema, a.w., p. 683. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 46, 47. C. Huygens, a.w., p. 12. H. de Groot, a.w., p. 14. J. Wagenaar, a.w., deel 11, p. 52 e.v. 178. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 73r. 179. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 150. Resolutie Raad van State d.d. 21 augustus 1627. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 47. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 19 augustus 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 19 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 379.

Page 385: Groenlo in de 80-jarige oorlog

385

180. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 20 augustus 1627.181. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 20 augustus 1627.182. L. v. Aitzema, a.w., p. 683.183. Streekarchivariaat Regio Achterhoek Doetinchem, SAG, inv. nr 122. Artikelen geaccordeert door zijne Excellentie aan de burgers en inwoners van Groenlo d.d. 19 augustus 1627. J.W. Staats Evers, Gelderland’s voormalige steden (Arnhem 1891), p. 157.184. J.H. Hofman, Het kerspel van den H. Calixtus te Groenlo. In: Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, deel 22 (1895), p. 49. 185. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger voor Grol aan de Raad van State d.d. 19 augustus 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde Huijghens uit het leger voor Grol aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 19 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 379, 380. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 19 augustus 1627.186. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden uit Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 20 augustus 1627.187. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 21 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 381. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 72v. H. de Groot, a.w., p. 15. H. Terhalle, a.w., p. 199. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 20 augustus 1627. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 48. Riegel, a.w. L. v. Aitzema, a.w., p. 684.188. C. Huygens, a.w., p. 12.189. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 71v, 72r.190. H. de Groot, a.w., p. 15.191. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p.42, 43, 47, 48. RGP, deel 105, Briefwisseling van Hugo Grotius 1626 - 1628, brief nummer 1169, p. 164, 165, 166.192. L. v. Aitzema, a.w., p. 684. J. Wagenaar, a.w., deel 11, p. 52 e.v. Jean le Clerc, a.w., p. 279. 193. L. v. Aitzema, a.w., p. 684. P.H.C. Engel, Cornelius Fabritius, Pastoor te Grol 1606-1627 (Groenlo 1977-1979). In losbladige uitgaven (A5) van de Oudheidkundige Vereniging Groenlo, p. 246.194. H. de Groot, a.w., p. 15.195. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 augustus 1627. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 21 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p. 381. Jean le Clerc, a.w., p. 279.196. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger bij Grol aan de Raad van State. Zonder datum (waarschijnlijk van 21 aug.). Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 72r. 197. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 72r. 198. RAG, Archief Hof van Gelre en Zutphen, Brieven uit en aan het Hof, inv.nr. 712. Brief van gedeputeerde van Essen uit Zutphen aan Cantzelair en Raden des Vorstendoms Gelder en Graifschap Zutphen te Arnhem d.d. 21 augustus 1627. Gedrukt bij L.H.C. Beijens, a.w., p.381. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 20 augustus 1627.199. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 72v. 200. H. de Groot, a.w., p. 15. L. v. Aitzema, a.w., p. 684. Jean le Clerc, a.w., p. 279.

Page 386: Groenlo in de 80-jarige oorlog

386

201. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de Heeren Int Leger bij Grol aan de Raad van State. Zonder datum (21 aug.!!). 202. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 augustus 1627. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 6 september 1627. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 72r.203. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 21 augustus 1627.204. H. de Groot, a.w., p. 15. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 72r. Jean le Clerc, a.w., p. 279.

205. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 72v. L. v. Aitzema, a.w., p. 684. H. de Groot, a.w., p. 15. 206. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 151. Resolutie Raad van State d.d. 23 augustus 1627. Resolutie Staten Generaal d.d. 23 augustus 1627. Gedrukt bij F.J.G. ten Raa en F. de Bas, Het Staatsche Leger 1568-1795 (Breda-’s-Gravenahge 1911-1964). Deel IV, p. 18.207. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de Staten Generaal aan de gedeputeerden int leger d.d. 24 augustus 1627 (minuut). ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de Staten Generaal aan Frederik Hendrik d.d. 24 augustus 1627 (minuut).208. RGP, deel 105, Briefwisseling van Hugo Grotius 1626 - 1628, brief nummer 1168, p. 162.209. L. v. Aitzema, a.w., p. 684. C. Huygens, a.w., p. 12. H. de Groot, a.w., p. 15, 16.210. L. v. Aitzema, a.w., p. 684.211. Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, deel 22 (1895), p. 41. P.H.C. Engel, a.w., p. 212. C. Huygens, a.w., p. 12. L. v. Aitzema, a.w., p. 684.213. ARA, RvS, inv. nr. 44, p. 167. Resolutie Raad van State d.d. 3 september 1627.214. RGP, deel 105, Briefwisseling van Hugo Grotius 1626 - 1628, brief nummer 1169, p. 164, 165, 166.215. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 6 september 1627.216. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. ? september 1627.217. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden uit Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 7 september 1627. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 72v. 218. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de Staten Generaal aan de gecommitteerden int leger d.d. 8 septembris 1627 (minuut).219. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 25 september 1627. H. de Groot, a.w., p. 16.220. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3203, p. 423.221. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 16 september 1627.222. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 22 september.223. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de Staten Generaal aan de gedeputeerden in het leger d.d. 24 september 1627.224. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 25 september 1627.225. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 25 september 1627. Robert Jasper van der Capellen, Gedenkschriften van Jonkheer Alexander van der Capellen, 2 dln. Eerste deel 1621 t/m 1632, p. 431.226. Nic. v. Wassenaer, a.w., p. 72v. L. v. Aitzema, a.w., p. 684.227. L. v. Aitzema, a.w., p. 684. C. Huygens, a.w., p. 12.228. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit het leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 20 augustus 1627. Mémoires de Frederic Henri, Prince d’Orange (Amsterdam 1733), p. 48. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de gedeputeerde Huijghens uit Zutphen aan de Raad van State d.d. 30 september 1627. Riegel, a.w. H. Terhalle, a.w., p. 199.

Page 387: Groenlo in de 80-jarige oorlog

387

L. v. Aitzema, a.w., p. 684.229. L. v. Aitzema, a.w., p. 684. C. Huygens, a.w., p. 12. 230. Robert Jasper van der Capellen, a.w., p. 431.231. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3317 .232. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger bij Grol aan de Staten Generaal d.d. 25 september 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de gedeputeerde Huijghens in het leger bij Grol aan de Raad van State d.d. 25 september 1627. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3299. L. v. Aitzema, a.w., p. 684. C. Huygens, a.w., p. 12. H. de Groot, a.w., p. 16.233. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger te Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 29 september 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de gedeputeerde Huijghens uit Zutphen aan de Raad van State d.d. 30 september 1627. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3317.234. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de Staten Generaal aan de gedeputeerden in het leger d.d. 24 september 1627.235. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3345, p. 453, 454.236. Robert Jasper van der Capellen, a.w., p. 431. H. Marsman-Slot, ‘De Berkelscheepvaart in kort bestek’. In: ’t Meistersbenksken nr. 61, augustus 2001, p. 6,7.237. ARAB, Lettres missives d’état et de l’audience 1531-1700. Toegang 105, inv. nr. 2033/2. Brief van de Excercito (ministeries) te Brussel aan Van Dulcken d.d. 12 oktober 1627.238. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger te Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 29 september 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de gedeputeerde Huijghens uit Zutphen aan de Raad van State d.d. 30 september 1627.

RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3345.239. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de gedeputeerden in ’t leger te Zutphen aan de Staten Generaal d.d. 29 september 1627. ARA, RvS, inv. nr. 595. Brief van de gedeputeerde Huijghens uit Zutphen aan de Raad van State d.d. 30 september 1627. C. Huygens, a.w., p. 12. 240. RGP 206, Notulen Staten van Holland 1620-1640. Deel III juli 1625-april 1628, nummer 3329.241. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van de Staten Generaal aan Frederik Hendrik d.d. 28 september 1627.242. ARA, SG, inv.nr. 4951. Brief van Frederik Hendrik uit Arnhem aan de Staten Generaal d.d. 2 oktober 1627.243. J. Wagenaar, a.w., deel 11, p. 52 e.v. H. de Groot, a.w., p. 16.244. C. Huygens, a.w., p. 12.

Hoofdstuk 18

1. Th.A.M. Thielen, a.w., p. 107.2. Th.A.M. Thielen, a.w., p. 108 t/m 112.3. Th.A.M. Thielen, a.w., p. 112 t/m 117.4. Th.A.M. Thielen, a.w., p. 185.5. Th.A.M. Thielen, a.w., p. 190.

Page 388: Groenlo in de 80-jarige oorlog

388

Hoofdstuk 19

1. Streekarchivariaat Regio Achterhoek Doetinchem, SAG, inventarisnr. 369.2. ARA, SG, inv. nr. 4914. Bijlage bij de brief van J. v. Dorth aan de Staten Generaal d.d. 30 oktober 1606. 3. ARAB, Inventaire des lettres missive du fonds des papiers d’états et de l’audience. Toegang 109, inv. nr. 1352. 4. Streekarchivariaat Regio Achterhoek Doetinchem, SAG, inventarisnr. 667. Militaire zaken. Aanbesteding van barakken, 1613 en 1614.5. Streekarchivariaat Regio Achterhoek Doetinchem, SAG, inventarisnr. 667. Militaire zaken. Aanbesteding van barakken, 1613 en 1614. 6. ARA, SG inv.nr. 4938 I (minuut dd. 13 april). Copie in ARA, SG, inv.nr. 12357. Door de Staten Generaal aan de inwoners van Groenlo, die buiten de stad wonen, verleende sauvegarde d.d. 13 april 1621.7. ARAB, Inventaire des lettres missive du fonds des papiers d’états et de l’audience. Toegang 105, inv. nr. 2033/1.8. ARA, SG, inv. nr.4938 II. Copie in ARA, SG, inv. nr. 12357.

Page 389: Groenlo in de 80-jarige oorlog

389

Page 390: Groenlo in de 80-jarige oorlog

390

Drs. Joep van der Pluijm, geboren te

Waalwijk in 1935, studeerde biologie aan

de Universiteit van Nijmegen, werkte

daar eerst als wetenschappelijk mede-

werker en later als leraar biologie aan

het Marianum te Groenlo.

In 1969 werd hij landelijk hoofdcoördi-

nator van de biologiecursus voor docen-

ten in het kader van de invoering van de

Mammoetwet.

In 1976 volgde zijn benoeming tot di-

recteur van de Twentse Academie voor

Fysiotherapie te Enschede en na fusies

werd hij in 1986 lid van het College van

Bestuur van de Hogeschool Enschede.

Vanaf 1990 houdt hij zich bezig met de

geschiedenis van Groenlo in de Tach-

tigjarige Oorlog en deed jarenlang on-

derzoek hieromtrent in bibliotheken en

archieven in Nederland en daarbuiten.

In 1999 verscheen van zijn hand ‘De

vestingstad Grol. Geschiedenis van de

vestingwerken van Groenlo’.

In 2006 tevens van hem ‘De vesting-

stad Grol in de kaart gekeken. Topogra-

fisch historische atlas van Groenlo’.

In 2008 schreef hij samen met Godfried

Nijs ‘Kijk op de linie. Op zoek naar de

circumvallatielinie uit 1627 rondom

Groenlo’.